1
Selecteer op de instrumentpagina > CONFIGUREER
GEGEVENSVELDEN > GRAFIEKINSTELLINGEN.
2
Selecteer een optie:
• Als u de weergaveduur van de grafiekgegevens wilt
instellen, selecteert u DUUR VAN GRAFIEK.
• Als u de schaal voor de waarden van de grafiekgegevens
wilt instellen, selecteert u SCHAAL VAN GRAFIEK.
De layout van instrumentpagina's wijzigen
OPMERKING: U kunt de lay-out van instrumentpagina's
wijzigen om maximaal drie gegevensvelden van aangesloten
instrumenten weer te geven.
1
Selecteer op de instrumentpagina die u wilt wijzigen >
WIJZIG HUIDIGE PAGINA > WIJZIG LAYOUT.
2
Selecteer het aantal velden dat u op de pagina wilt
weergeven.
3
Selecteer het te wijzigen veld.
4
Selecteer een categorie.
5
Selecteer de gegevens die in het veld moeten worden
getoond.
6
Herhaal stap 3 t/m 5 voor elk te wijzigen veld.
7
Selecteer OK.
Een instrumentpagina toevoegen
U kunt een aangepaste pagina maken. U kunt maximaal drie
instrumenten uit een instrumentverzameling weergeven op een
aangepaste pagina.
1
Selecteer > VOEG PAGINA TOE/VERWIJDER PAGINA
> VOEG PAGINA TOE.
2
Selecteer EEN FUNCTIE, TWEE FUNCTIES of DRIE
FUNCTIES.
3
Selecteer een verzameling instrumentpagina's.
4
Selecteer een aantal.
5
Selecteer indien nodig een lege functie.
6
Selecteer of om de instrumentpagina's te doorlopen.
7
Selecteer een instrumentpagina die u wilt toevoegen.
Instrumentpagina verwijderen
1
Selecteer de te verwijderen instrumentpagina.
2
Selecteer > VOEG PAGINA TOE/VERWIJDER PAGINA
> WIS PAGINA.
3
Selecteer JA.
Toestelconfiguratie
Een gecombineerd netwerk oplossen
Wanneer het toestel is ingeschakeld, kan het detecteren of het
is gesynchroniseerd met instrumenten in een ander netwerk. Dit
kan voorkomen als het toestel eerder is geïnstalleerd op een
ander vaartuig en met instrumenten in het netwerk van het
andere vaartuig is gesynchroniseerd. Als de instellingen niet
worden hersteld naar de fabrieksinstellingen (Profielen
herstellen naar de standaardinstellingen, pagina 1), detecteert
het toestel een conflict dat moet worden opgelost.
1
Selecteer > STEL IN > GECOMBINEERDE
NETWERKEN GEDETECTEERD.
2
Selecteer een optie:
• Als u bestaande instrumenten op het netwerk wilt
synchroniseren met het toestel, selecteert u NEE.
• Als u het toestel wilt synchroniseren met bestaande
instrumenten op het netwerk, selecteert u JA.
Systeeminstellingen
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM.
EENHEDEN: Hiermee wijzigt u de maateenheden.
VOORLIGGENDE KOERS: Hiermee stelt u de referentie en de
afwijking in die worden gebruikt voor het berekenen van
koersinformatie.
ZOEMER: Hiermee stelt u in wanneer hoorbare signalen worden
gebruikt.
GPSPOSITIE: Hiermee stelt u het positieformaat en de
kaartdatum in. De kaartdatum is afhankelijk van het
positieformaat.
AUTO AAN: Hiermee schakelt u het toestel automatisch in als
het NMEA netwerk ook wordt ingeschakeld.
TAAL: Hiermee stelt u taal van de tekst op het scherm in.
TIJD: Hiermee stelt u de tijdweergave, tijdzone en zomertijd
voor uw locatie in.
SYSTEEMINFORMATIE: Weergave van software-informatie.
FABRIEKSSTANDAARD: Hiermee herstelt u het toestel naar
de fabrieksinstellingen.
Het type koers selecteren
1
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > VOORLIGGENDE
KOERS.
2
Selecteer NOORDREFERENTIE.
3
Selecteer een optie:
• Als u de magnetische afwijking voor uw GPS-positie
automatisch wilt instellen, selecteert u MAGNETISCH.
• Als u het ware noorden als koersreferentie wilt instellen,
selecteert u WAAR.
• Als u het noorden van het grid (000º) wilt instellen als
koersreferentie, selecteert u GRID.
De zoemer configureren
U kunt de pieper laten afgaan bij het indrukken van knoppen.
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > ZOEMER.
Het positieformaat configureren
OPMERKING: Wijzig het positieformaat of de kaartdatum alleen
als u een kaart gebruikt die gebruikmaakt van een ander
positieformaat.
1
Selecteer > STEL IN > SYSTEEM > GPSPOSITIE.
2
Selecteer een optie:
• Als u het positieformaat van een aflezing wilt wijzigen,
selecteert u POSITIEFORMAAT.
• Als u het coördinatensysteem van de kaart wilt wijzigen,
selecteert u KAARTDATUM.
Gegevensbronnen configureren
U kunt instrumenten die op uw toestel zijn aangesloten en
gegevens leveren, zoals windsensors en snelheidsensors, via
uw toestel configureren. Raadpleeg de handleidingen bij uw
instrumenten voor meer informatie.
1
Selecteer > STEL IN > GEGEVENSBRONNEN.
2
Selecteer een gegevensbron en configureer deze.
3
Selecteer uw instrument.
4
Selecteer een gegevensbron en configureer deze.
Scherminstellingen
Selecteer > STEL IN > SCHERM.
SCHERMVERLICHTING: Hiermee kunt u de helderheid van de
schermverlichting instellen.
KLEUR: Hiermee stelt u de schermkleur in.
2 Toestelconfiguratie