SKODA Superb 3V 05-2017 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEBOEKJE
Wagen en infotainment
ŠKODA SUPERB

3V0012732AF
Veelgestelde vragen
Voor de rit
Hoe wordt de stoel ingesteld? » pag. 87
Hoe wordt het stuurwiel ingesteld? » pag. 25
Hoe worden de buitenspiegels ingesteld? » pag. 86
Hoe worden de lichtfuncties bediend? » pag. 75
Hoe werkt de keuzehendel van de automatische versnellingsbak? » pag.
224
Hoe wordt brandstof getankt? » pag. 283
Hoe moet de AdBlue
®
-oplossing worden bijgevuld? » pag. 286
Hoe worden de ruitenwissers en ruitensproeiers bediend? » pag. 84
Noodsituaties
Een controlelampje brandt of knippert. Wat betekent dat? » pag. 43
Waar bevinden zich de verbanddoos en gevarendriehoek in de wagen?
» pag. 300
Hoe wordt de motorkap geopend? » pag. 288
Hoe moet de starthulp worden uitgevoerd? » pag. 308
Waar bevindt zich het wagengereedschap in de wagen? » pag. 301
Hoe moet een wiel worden verwisseld? » pag. 302
Hoe moet een zekering worden verwisseld? » pag. 315
Hoe moet een lamp worden verwisseld? » pag. 319
Wat is de handelwijze bij het afslepen van de wagen? » pag. 308
Nuttige tips
Hoe wordt de tijd ingesteld? » pag. 54
Wanneer is een servicebeurt van de wagen nodig? » pag. 59
Welke functies zijn bedienbaar met de toetsen/stelwieltjes op het stuur-
wiel? » pag. 55
Hoe wordt de bagageruimteafdekking verwijderd? » pag. 112 of » pag.
113
Hoe werkt een zuinige rijstijl? » pag. 227
Hoe wordt motorolie bijgevuld? » pag. 290
Hoe wordt ruitensproeiervloeistof bijgevuld? » pag. 289
Waar zijn de juiste bandenspanningswaarden in de wagen vermeld? » pag.
296
Waarop moet worden gelet bij het wassen van de wagen? » pag. 279
Waar is de elektronische versie van het instructieboekje beschikbaar?
» pag. 8
Interessante functies
Hoe werkt het start-stopsysteem? » pag. 218
Welke assistenten kunnen bij het inparkeren worden gebruikt? » pag. 232
of » pag. 242
Hoe werkt de achteruitrijcamera? » pag. 239
Hoe wordt de automatische afstandsregeling gebruikt? » pag. 250
Hoe kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl worden aangepast? » pag.
258
Hoe wordt de Lane Assist gebruikt? » pag. 261
Hoe werkt de bandencontrole? » pag. 267
Hoe kan de wagen worden geopend zonder de sleutel te gebruiken? » pag.
63
Infotainment-bediening en vermaak
Hoe wordt het infotainment ingeschakeld en welke menu's zijn beschik-
baar? » pag. 132
Op welke wijze wordt het infotainment bediend? » pag. 135
Wat kan met de configuratie-assistent worden ingesteld? » pag. 139
Welke functies heeft de radio en hoe wordt deze bediend? » pag. 156
Hoe vindt de mediaweergave plaats? » pag. 159
Communicatie en navigatie
Hoe wordt een telefoon met het infotainment gekoppeld voor het telefo-
neren in de wagen? » pag. 175
Hoe wordt de hotspot (WLAN) gebruikt? » pag. 184
Hoe wordt het infotainment met het internet verbonden? » pag. 18
Hoe worden navigatiebestemmingen gezocht en ingevoerd? » pag. 196
Hoe vindt de routegeleiding plaats? » pag. 205
Wat is nieuw in de wagen?
ŠKODA Connect » pag. 10 online-diensten
Functie SmartLink+ » pag. 187
Nieuw design van de infotainmentsystemen » pag. 132
Elektronische spraakversterking voor bestuurder en bijrijder » pag. 138

3V0012732AF
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 5
Ongevalgegevens-recorder (Event Data
Recorder) 7
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie 8
Algemeen 8
Gedrukt instructieboekje 8
Elektronische versie van het instructieboekje 8
Toelichtingen 9
Online-diensten
ŠKODA Connect
10
Dienstenpakket ŠKODA Connect
10
Internetpagina ŠKODA Connect
10
Elektronische versie van de handleiding voor
registratie en activering van de online-
diensten
10
Gebruikersregistratie, activering van de
diensten 11
Beheer van de online-diensten 13
Toestand van de online-diensten 14
Noodoproep
15
Care Connect-diensten 16
Infotainment Online-diensten
17
Internetverbinding 18
Verbindingstypen van het infotainment
Columbus
18
Verbindingstypen van het infotainment
Amundsen
18
Verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot 19
Verbindingsopbouw met de telefoon met het
Bluetooth
®
-profiel rSAP
20
Verbindingsopbouw met het CarStick-
apparaat 21
Verbindingsopbouw met een simkaart in de
externe module 22
Veiligheid
Passieve veiligheid 23
Algemene aanwijzingen
23
Juiste en veilige zithouding 23
Veiligheidsgordels 26
Veiligheidsgordels gebruiken 26
Gordeloprolautomaten en gordelspanners 28
Airbagsysteem
29
Beschrijving van het airbagsysteem
29
Airbags buiten werking stellen
31
Veilig vervoer van kinderen 33
Kinderzitje
33
Bevestigingssystemen
36
Bediening
Bestuurdersruimte
41
Overzicht 40
Instrumenten en controlelampjes
42
Instrumentenpaneel
42
Controlelampjes 43
Informatiesysteem
53
Bestuurdersinformatiesysteem 53
Bediening van het informatiesysteem 55
Ritgegevens (multifunctie-indicatie)
56
MAXI DOT-display 58
Service-intervalindicatie
59
Personalisering 60
Ontgrendelen en openen 62
Ontgrendelen en vergrendelen 62
Alarmsysteem 66
Achterklep met handmatige bediening 67
Elektrische achterklep 68
Ruitbediening 70
Panorama-schuif-kanteldak 72
Licht en zicht
75
Licht 75
Koplampassistent (Light Assist / Dynamic
Light Assist) 79
Binnenverlichting 80
Zicht
82
Ruitenwissers en -sproeiers
83
Binnenspiegel 85
Stoelen en hoofdsteunen
87
Voorstoelen
87
Zitplaatsen achterin
91
Hoofdsteunen
92
Stoelverwarming en -ventilatie 93
Stuurwielverwarming
95
Praktische uitrustingen
96
Interieuruitrusting
96
Elektrische stopcontacten
104
Asbakken en sigarettenaansteker 106
Tablethouder 107
Vervoeren van lading
109
Bagageruimte en vervoeren van lading 109
Variabele bagageruimtevloer in de
bagageruimte
119
2
Inhoudsopgave
Scheidingsnet 120
Vervoeren op de dakdragers 121
Verwarming en ventilatie 122
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic 122
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 127
Infotainment
Inleidende informatie 131
Belangrijke aanwijzingen 131
Infotainmentoverzicht 132
Infotainmentbediening
135
Infotainmentbediening
135
Spraakbediening
140
Update van de infotainment-software 143
Infotainment-instellingen - Columbus,
Amundsen, Bolero
144
Infotainment-systeeminstellingen
144
Instellingen van het menu Radio
147
Instellingen van het menu Media 148
Instellingen van het menu Afbeeldingen
148
Instellingen van het menu Video-dvd
148
Instellingen van het menu Telefoon
149
Instellingen van het menu SmartLink+
150
Instellingen van het menu Navigatie 150
Infotainment-instellingen - Swing 153
Infotainment-systeeminstellingen
153
Instellingen van het menu Radio 154
Instellingen van het menu Media
155
Instellingen van het menu Telefoon 155
Instellingen van het menu SmartLink+ 156
Radio
156
Bediening 156
Media 159
Bediening 159
Audiobronnen 162
Afbeeldingen 167
Viewer 167
Video-dvd 168
Videospeler
168
Media Command 170
Bediening 170
Telefoon 172
Inleidende informatie 172
Koppeling en verbinding
175
Gebruik van de simkaart in de externe
module 177
rSAP 179
Telefoonfuncties
179
Tekstberichten (Sms)
182
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
184
Hotspot (WLAN)
184
Dataverbinding 186
SmartLink+
187
Inleidende informatie
187
Android Auto 188
Apple CarPlay
189
MirrorLink
®
189
ŠKODA OneApp applicatie 191
Navigatie
192
Inleidende informatie 192
Reisdoel zoeken en invoeren
196
Import eigen reisdoelen 200
Kaart 203
Routegeleiding
205
Route 208
Wegpuntmodus 211
Verkeersinformatie 213
Wagensystemen 215
CAR - wageninstellingen 215
Rijden
Wegrijden en rijden 216
Motor starten en afzetten 216
Start-stopsysteem 218
Remmen en parkeren 220
Handmatig schakelen en pedalen 223
Automatische versnellingsbak 224
Motor inrijden en zuinig rijden
226
Schade aan de wagen voorkomen
228
Hulpsystemen
229
Algemene aanwijzingen 229
Rem- en stabiliteitssystemen
229
Parkeerhulp (ParkPilot)
232
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-
herkenning 236
Achteruitrijcamera 239
Inparkeersysteem
242
Snelheidsregelsysteem
247
Snelheidsbegrenzer
248
Automatische afstandsregeling (ACC)
250
Front Assist 255
Keuze van de rijmodus (Driving Mode
Selection)
258
Proactieve inzittendenbescherming (Crew
Protect Assist)
260
Rijstrookassistent (Lane Assist) 261
Filehulp 263
Hulpsysteem voor noodsituaties
264
Verkeersbordherkenning 265
3
Inhoudsopgave
Vermoeidheidsherkenning 267
Bandenspanningscontrole 267
Trekhaak en aanhangwagen 269
Trekhaak 269
Trekhaak gebruiken 270
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 275
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen 275
Service-intervallen 277
Verzorging en onderhoud 278
Controleren en bijvullen
283
Brandstof
283
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
286
Motorruimte 287
Motorolie
289
Koelvloeistof
291
Remvloeistof
292
Accu
293
Wielen 295
Velgen en banden
295
Gebruik bij winterse omstandigheden
298
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 300
Nooduitrusting 300
Wiel verwisselen 302
Bandenafdichtset
305
Starthulp 307
Wagen afslepen
308
Afstandsbediening en uitneembare lamp -
batterij/accu's vervangen 310
Noodontgrendeling/-vergrendeling 312
Ruitenwisserbladen vervangen 313
Zekeringen en gloeilampjes 315
Zekeringen 315
Gloeilampjes 319
Technische gegevens
Technische gegevens 323
Fundamentele wagengegevens 323
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype 329
Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor
nieuwe wagens
Productaansprakelijkheid
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschrif-
ten en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA,
aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
Hiervoor gelden de hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert de firma ŠKODA AUTO
het volgende.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan uw wagen die binnen
twee jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan de lak van uw wagen
die binnen drie jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door doorroesten die binnen 12
jaar na begin van de garantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het doorroesten van carrosse-
riedelen van binnenuit verstaan.
Het begin van de garantie is de dag, waarop de eerste koper de nieuw gekoch-
te wagen door de ŠKODA Partner krijgt overhandigd
1)
. Deze datum moet door
de ŠKODA Partner in het instructieboekje van de wagen bij » Documentatie
van de aflevering van de wagen worden genoteerd.
De reparatie van de wagen kan plaatsvinden door vervanging of reparatie van
het defecte onderdeel. Vervangen onderdelen worden eigendom van de
ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA garantie worden ontleend. In
het bijzonder kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering van een ver-
vangend product, op ontbinding van de koopovereenkomst, op een vervangen-
de wagen gedurende de duur van de reparatie of op een schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige ŠKODA Servicepartner.
Het tijdig en vakkundig uitvoeren van alle voorgeschreven servicewerkzaam-
heden volgens de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO vormt een voor-
waarde om aanspraak te kunnen maken op de ŠKODA garantie. In geval van
aanspraken op de ŠKODA garantie dient te kunnen worden aangetoond dat al-
le voorgeschreven servicewerkzaamheden tijdig en vakkundig volgens de
voorschriften van de firma ŠKODA AUTO zijn uitgevoerd. In geval van niet of
niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO uitgevoerde servi-
cewerkzaamheden blijven evenwel garantie-aanspraken bestaan indien u kunt
aantonen dat het defect niet is ontstaan door het niet of niet conform de voor-
schriften van de firma ŠKODA AUTO uitvoeren van de servicewerkzaamhe-
den.
Natuurlijke slijtage van uw wagen valt niet onder de ŠKODA garantie. Onder
de ŠKODA garantie vallen ook geen defecten aan naderhand gemonteerde on-
derdelen evenals defecten aan de wagen die hierdoor zijn veroorzaakt. Hetzelf-
de geldt voor accessoires die niet af fabriek zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Eveneens bestaan geen garantie-aanspraken indien het defect door een van de
volgende oorzaken is ontstaan.
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling (bv. bij autosportevene-
menten of overbelading), ondeskundige verzorging en onderhoud of onge-
oorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het instructieboekje resp. in andere
af fabriek geleverde handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bv. een ongeval, hagel, overstroming enz.).
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door
ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door
ŠKODA AUTO niet goedgekeurde wijze is veranderd (bv. tuning).
Een niet tijdig bij een specialist gemeld defect of een defect dat niet vakkun-
dig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rechten van de koper aangaan-
de de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspra-
ken uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet beperkt.
1)
Afhankelijk van de eisen van de algemeen geldende landspecifieke voor-
schriften kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de datum
van de 1e kentekenregistratie zijn vermeld.
5
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van zekerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan, kunt u door de mobili-
teitsgarantie toch uw reis voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA Servicepartner, telefoni-
sche technische ondersteuning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde dag kan plaatsvinden, kan
de ŠKODA Servicepartner zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u klaarzetten.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de algemene voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie. Hij kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen mededelen. Indien voor
uw wagen geen mobiliteitsgarantie geldt, informeert u dan bij een ŠKODA Ser-
vicepartner naar de mogelijkheden.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij aanschaf van uw nieuwe wagen een ŠKODA garantieverlenging
heeft aangeschaft, wordt hiermee de 2-jarige ŠKODA garantie aangaande de
kosteloze uitvoering van alle garantiereparaties verlengd tot de door u geko-
zen duur resp. tot het bereiken van het gekozen kilometrage, afhankelijk van
wat het eerst wordt bereikt.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen doorroesten blijven door de
ŠKODA garantieverlenging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA garantieverlenging is te ver-
krijgen bij uw ŠKODA Partner.
Let op
De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
6
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als ongevalgegevens-recorder
(hierna "EDR") dient. Het belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere buitengewone verkeerssi-
tuatie (hierna "ongeval") waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gegevens van het ongeval op
(ongeveer 10 s), zoals bv.:
de werking van bepaalde systemen in de wagen,
de status van de veiligheidsgordel van de bestuurder en bijrijder,
de bediening van het rem- en gaspedaal,
de rijsnelheid van de wagen ten tijde van het ongeval.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning bij de analyse, hoe de wa-
gensystemen zich kort vóór, tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat
de omstandigheden waaronder het ongeval zich voordeed waarbij materiële
schade en mogelijk persoonlijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de assistentiesystemen in de
wagen opgeslagen. Op deze manier is niet alleen de informatie beschikbaar of
de betreffende systemen op het bijbehorende tijdstip waren in- of uitgescha-
keld slechts gedeeltelijk beschikbaar waren of inactief waren, maar kan ook
worden achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het ongeval de wagen re-
gelden, versnelden of afremden. Afhankelijk van de uitvoering van de wagen
vallen bv. de volgende functies hieronder:
Automatische afstandsregeling (ACC)
Rijstrookhulp (Lane Assist)
Inparkeersysteem (Park Assist)
Parkeerhulp
Noodremfunctie (Front Assist)
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich een ongeval voordoet waar-
bij de veiligheidssystemen worden geactiveerd. Onder normale rij-omstandig-
heden worden geen gegevens opgeslagen en vindt er geen audio- of video-op-
name in het interieur of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke gege-
vens, bv. naam, geslacht, leeftijd of de plaats waar het ongeveer heeft plaats-
gevonden, worden eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden, waaronder
bv. justitiële instanties, kunnen echter met behulp van bepaalde hulpmiddelen
informatie uit de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om op die ma-
nier bij het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval de identiteit van be-
trokkenen bij het ongeval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speciale uitrusting met een spe-
ciale toegangsbevoegdheid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aanslui-
ting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen noodzakelijk en moet het contact
ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van de eigenaar van de wa-
gen of andere voor gebruik van de wagen geautoriseerde persoon geen gege-
vens over de toedracht van het ongeval uit de EDR uitlezen of op enigerlei an-
dere wijze verwerken. Uitzonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten
vastgelegd of zijn aan algemene bindende voorschriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke voorschriften verplicht om
de kwaliteit en veiligheid van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het toezicht houden op het pro-
duct op de markt, voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor kwa-
liteitsverbetering van de veiligheidssystemen van de wagen. In het kader van
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO gege-
vens eveneens aan derden beschikbaar. Dit vindt uitsluitend plaats in geanoni-
miseerde vorm, d.w.z. zonder willekeurige connectie met een concrete wagen,
de eigenaar van de wagen of een andere bevoegde persoon.
7
Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie
Algemeen
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat dit een voorwaarde vormt
voor een juiste bediening van de wagen.
Bij het gebruik van de wagen dienen altijd de algemeen geldende landspecifie-
ke wettelijke bepalingen (bv. voor het vervoer van kinderen, het buiten werk-
ing stellen van de airbag, het gebruik van banden, het verkeer etc.) in acht te
worden genomen.
Houd uw aandacht a.u.b. altijd bij het autorijden! Als bestuurder draagt u de
volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en
voor alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
In dit instructieboekje worden altijd alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke
uitrusting worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustings-
componenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van de wagen heeft betrekking op het koopcontract
van de wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opnemen
met een ŠKODA Partner.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als alge-
mene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens. Te
allen tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen daarom geen aanspraken worden afgeleid.
Wij adviseren, de internetpagina's, waarnaar in dit instructieboekje wordt ver-
wezen, in de klassieke weergave weer te geven. Bij de mobiele weergave van
de internetpagina's wordt mogelijk niet alle benodigde informatie weergege-
ven.
Gedrukt instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat alleen de belangrijkste informatie ver-
meld aangaande de bediening van de wagen. De volledige informatie staat in
de elektronische versie van het instructieboekje.
Elektronische versie van het instructieboekje
Afb. 1
- ŠKODA-internetpagina's,
- MyŠKODA App applicatie
In de elektronische versie van het instructieboekje staat volledige informatie
met betrekking tot de bediening van de wagen.
De elektronische versie van het instructieboekje staat op de ŠKODA-internet-
pagina's en is beschikbaar in de MyŠKODA App mobiele applicatie.
Elektronische versie van het instructieboekje weergeven
De QR-code » afb. 1 -
inlezen of het volgende adres in de webbrowser in-
geven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Het gewenste model kiezen.
De productieperiode en de taal kiezen.
Het gewenste instructieboekje kiezen.
Mobiele applicatie MyŠKODA App installeren
De QR-code » afb. 1 - inlezen.
8
Over dit instructieboekje
Toelichtingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA
Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werk-
plaats zijn.
- Werkplaats die contractueel door de firma ŠKODA
AUTO of de importeur is geautoriseerd om servicewerkzaamheden aan
wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA originele onder-
delen te verkopen.
- Onderneming die door de firma ŠKODA AUTO of de im-
porteur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk ŠKODA te
verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en ŠKODA ori-
ginele onderdelen te verkopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. een toets), minder dan 1 s
- lang indrukken (bv. een toets), meer dan 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Verklaring van symbolen
Tekstmelding op het MAXI DOT-display
Tekstmelding op het segmentdisplay
Verwijzing naar de volgende bedieningsstap
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwondings-
of levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
9
Inleidende informatie
Online-diensten
ŠKODA Connect
Dienstenpakket ŠKODA Connect
De ŠKODA Connect online-diensten vormen een uitbreiding van de wagen-
functies en het infotainment en omvatten de volgende dienstenpakketten.
Care Connect
Dit pakket omvat de volgende diensten.
Noodoproep.
Pro-actieve servicedienst voor de verbinding met uw dealer.
Toegang op afstand tot de wagen.
De Care Connect-diensten bieden de mogelijk tot een informa-
tie-/pech-/noodoproep, de overdracht van informatie m.b.t. de wagenstatus
naar de gekozen Service-Partner of de bediening van enkele wagenfuncties
met de op de mobiele telefoon geïnstalleerde ŠKODA Connect-applicatie.
Voor de werking van de Care Connect-diensten moet een mobiel telefoonnet-
werk beschikbaar zijn.
Infotainment Online
De Infotainment Online-diensten vormen een functie-uitbreiding van het met
het internet verbonden infotainment (bv. met weersvoorspellingen, het zoeken
van tankstations met informatie over brandstofprijzen, verkeersinformatie e.d).
Voor de werking van de Infotainment Online-diensten moet het infotainment
met het internet verbonden zijn » pag. 18.
Gebruiksvoorwaarden en beschikbaarheid van de diensten
De actuele "voorwaarden voor het gebruik van het gebruikersaccount" incl.
"verklaring bescherming persoonsgegevens" is te vinden in het gebruikers-
profiel op de ŠKODA Connect Portal» pag. 11.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het ŠKODA model en
het in de wagen ingebouwde infotainmenttype. Sommige diensten zijn alleen
beschikbaar in bepaalde landen.
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk.
Internetpagina ŠKODA Connect
Afb. 2 Informatie over de online-diensten
Actuele informatie over de online-diensten, de toegang tot de ŠKODA
Connect Portal en de mogelijkheid tot het downloaden van de ŠKODA
Connect App is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina. Deze kan
worden geopend door het inlezen van de QR-code » afb. 2 of na het invoeren
van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Elektronische versie van de handleiding voor registratie en
activering van de online-diensten
Afb. 3 Elektronische versie van de handleiding voor registratie en acti-
vering
ŠKODA AUTO is continu bezig met doorontwikkeling. Er zijn daarom wijzigin-
gen in bv. de werkwijze voor de registratie en activering van de online-diensten
mogelijk.
Actuele informatie over de registratie en activering van de online-diensten is
te vinden in de elektronische versie van de handleiding over de online-dien-
sten op de ŠKODA Connect internetpagina. Deze kan worden geopend door
het inlezen van de QR-code » afb. 3 of na het invoeren van het volgende adres
in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect/connect-manual
10
Online-diensten
Gebruikersregistratie, activering van de diensten
Informatie over de registratie en activering van de diensten
Afb. 4 Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect online-diensten is eerst een registra-
tie van de gebruiker en de wagen en een activering van de online-diensten
noodzakelijk.
De registratie en de activering vinden plaats overeenkomstig de aanwijzingen
op de volgende pagina's.
Na het invoeren van het volgende adres in de webbrowser of door het inlezen
van de QR-code » afb. 4 start een instructievideo over de registratie en active-
ring van de diensten.
http://go.skoda.eu/connect-video-en
U kunt eveneens contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner, die u bij
de registratie, activering en de internetverbinding met raad en daad terzijde
staat.
Gebruikers- en wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
Afb. 5 Start van de ŠKODA Connect Portal
Alvorens de registratie uit te voeren adviseren wij om de instructievideo te be-
kijken » afb. 4 op pag. 11.
1. De ŠKODA Connect Portal starten door het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser of door het scannen van de QR-code » afb. 5.
http://go.skoda.eu/connect-portal
2. Het land en de communicatietaal selecteren en op "Doorgaan" klikken.
Er wordt een menu voor de aanmelding getoond.
3. De link aanklikken voor het aanmaken van een nieuw account.
4. Uw e-mailadres en het toegangswachtwoord (minimaal bestaande uit
8 tekens met een combinatie van cijfers en kleine en grote letters) in-
geven.
5. Het wachtwoord bevestigen en op "Doorgaan" klikken.
6. Uw e-mailbox openen. In de ontvangen bevestigings-email op de link
klikken om de registratie te voltooien.
7. De ŠKODA Connect Portal met de bevestigde verificatie van het e-
mail-adres wordt weergegeven. Op "OK" klikken.
8. Er wordt een menu voor de aanmelding getoond. U kunt zich hiermee
op de ŠKODA Connect Portal aanmelden.
9. De voor de registratie benodigde gegevens (gebruikersprofiel invullen)
ingeven en op "Doorgaan" klikken.
10. Het chassisnummer van uw wagen ingeven en op "Doorgaan" klikken.
11. De beschikbare diensten worden vermeld. De akkoordverklaring met
de vermelde voorwaarden en bepalingen ondertekenen en op "Door-
gaan" klikken.
12. Voor de activering van de online-diensten in het infotainment wordt
een registratie-pincode gegenereerd. Deze code noteren.
11
ŠKODA Connect
Activering in het infotainment
Afb. 6
Activering in het infotainment
Het contact inschakelen.
In het infotainment de ŠKODA Connect-registratie starten, zie stappen
1
t/m
4
.
De registratie-pincode ingeven, zie stappen
5
en
6
, en de weergave van de
melding
De registratie is afgesloten.
(kan enkele minuten duren) afwachten.
De melding bevestigen.
Let op
Voor de activering is de beschikbaarheid van het GPS-signaal en een mobiel
telefoonnetwerk onontbeerlijk.
Bij wagen die alleen over de Infotainment Online-diensten beschikken, moet
voor de activering het GPS-signaal beschikbaar zijn en moet het infotainment
met het internet zijn verbonden.
Het overzicht van de diensten kan worden weergegeven » pag. 13.
Afronding van de activering en registratie
De ŠKODA Connect Portal starten » pag. 11. Indien u nog aangemeld bent, de
button voor het vernieuwen van de pagina aantippen.
Een Servicepartner selecteren en de benodigde gegevens ingeven (zonder
deze stap werken sommige diensten niet).
De dienst voor het plannen van een werkplaatsbezoek activeren (zonder deze
stap werkt deze dienst niet).
12
Online-diensten
Beheer van de online-diensten
Afb. 7
Weergave van het dienstenbeheer
Het contact inschakelen.
In het infotainment het
Beheer van de diensten ŠKODA Connect weerge-
ven, zie stap
1
t/m
4
.
Weergave van de omschrijvingen en statussen van de diensten. De func-
tietoets met de gewenste dienst (bv. Care Connect) aantippen, zie stap
5
.
De omschrijvingen en statussen van de beschikbare diensten worden weerge-
geven.
Uitvoerige informatie over de dienst (bv. geldigheid licentie). De functie-
toets aantippen.
Deactivering/activering van de diensten. De functietoets met "checkbox"
aantippen.
Door de activering van de privémodus worden de diensten Infotainment
Online en Care Connect gedeactiveerd.
Door de deactivering van de Care Connect diensten verstuurt de wagen geen
gegevens, bv. informatie over de wagenpositie.
Door de deactivering van de Infotainment Online diensten zijn de diensten
voor de functie-uitbreiding van het infotainment niet meer beschikbaar » pag.
17.
Door de activering van de privémodus of door de deactivering van een wille-
keurige online-dienst blijft de noodoproep, informatie-oproep of pechoproep
volledig beschikbaar.
Let op
De informatie over de activering/deactivering van de diensten wordt eveneens
weergegeven in het gebruikersaccount op de ŠKODA Connect Portal en in de
ŠKODA Connect applicatie.
13
ŠKODA Connect
Toestand van de online-diensten
Afb. 8
Toestand van de online-diensten
in het infotainment
In de statusregel van het infotainment » afb. 8 wordt informatie over de toe-
stand van de online-diensten getoond.
Er is een dataverbinding beschikbaar.
Er is geen dataverbinding beschikbaar.
Gedeactiveerde diensten Infotainment Online. / Nieuwe online-actualise-
ringen beschikbaar.
Privémodus geactiveerd.
Care Connect lokalisatiediensten geactiveerd. Er is een dataverbinding be-
schikbaar.
Care Connect lokalisatiediensten geactiveerd. Er is geen dataverbinding
beschikbaar.
A
B
C
D
E
F
14
Online-diensten
Noodoproep
Afb. 9 Noodoproeptoets
Deze dienst bouwt bij een zwaar ongeval waarbij airbags of gordelspanners
zijn geactiveerd automatisch een verbinding op met de noodoproepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt tegelijkertijd informatie over het ongeval, bv.
over de locatie van de wagen, het aantal gordeldragende inzittenden en het
chassisnummer (VIN).
Bij een lichter ongeval biedt het systeem in het infotainmentbeeldscherm de
mogelijkheid een verbinding met de noodoproepcentrale op te bouwen. Na de
bevestiging van de melding op het infotainmentbeeldscherm of op het display
van het instrumentenpaneel wordt een verbinding opgebouwd met de nood-
oproepcentrale.
Een verbinding met de noodoproepcentrale kan handmatig worden opge-
bouwd door toets
B
» afb. 9 ingedrukt te houden, bv. wanneer u een ongeval
meldt waarbij u niet direct betrokken bent. Na de bevestiging van de melding
op het infotainmentbeeldscherm of op het display van het instrumentenpaneel
wordt een verbinding opgebouwd met de noodoproepcentrale.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 9 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De noodoproepdienst werkt ook zonder gebruikersregistratie en activering
van de diensten.
15
ŠKODA Connect
Care Connect-diensten
Proactieve service
Afb. 10 Toetsen voor de Care Connect-dienst
De proactieve service dienst geeft u een overzicht van de technische toe-
stand van uw wagen en over vereiste servicewerkzaamheden. Eventueel is een
verbindingsopbouw met de informatieoproepcentrale of noodoproepcentrale
mogelijk.
Oproeptoetsen voor de Care Connect-dienst » afb. 10
Controlelampje voor de systeemtoestand
Verbindingsopbouw met het informatienummer bij problemen met de on-
line-diensten of voor informatie over de producten en diensten van het
merk ŠKODA. De symbooltoets
ingedrukt houden.
Verbindingsopbouw met het pechnummer in geval van pech. De symbool-
toets
ingedrukt houden.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 10 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
A
B
C
Toegang op afstand tot de wagen
Afb. 11 ŠKODA Connect applicatie
Met de dienst toegang op afstand tot de wagen heeft u toegang tot een aan-
tal functies van de wagen via de ŠKODA Connect Portal of de op de mobiele
telefoon geïnstalleerde app ŠKODA Connect.
De volgende diensten zijn bv. inbegrepen.
Rijgegevens
Wagentoestand
Laatste parkeerpositie
Mobiele toepassing ŠKODA Connect installeren
De QR-code » afb. 11 inlezen.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
16
Online-diensten
Infotainment Online-diensten
Hoofdmenu en overzicht van de diensten
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 12
Hoofdmenu
Deze diensten vormen een functie-uitbreiding van het met het internet ver-
bonden infotainment.
Voor de weergave van het hoofdmenu het sensorveld

en vervolgens de
functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 12
Nieuws uit de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde RSS-kanalen
Online-zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen
» pag. 198
Online-zoeken van parkeerplaatsen met informatie over vrije plaatsen
» pag. 198
Weersvoorspelling in de buurt van de wagenpositie, op de bestemming of
in de buurt van de gekozen plaats
Online-reisdoelzoeken » pag. 196
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte reisdoelen » pag. 202
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte routes » pag. 210
Online-update van de navigatiegegevens (geldt voor het infotainment Co-
lumbus) en import van de categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 193
Voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten
Instellingen van de online-diensten » pag. 147
Er zijn nog meer diensten die een aanvulling op de infotainment-functies vor-
men, bv. online-verkeersinformatie.
Meer informatie over de beschikbare diensten kunt u op de ŠKODA Connect
internetpagina vinden » pag. 10.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
17
ŠKODA Connect
Internetverbinding
Verbindingstypen van het infotainment Columbus
Afb. 13
WLAN / Bluetooth® / simkaart
Het infotainment kan op een van de volgende manieren met het internet wor-
den verbonden » afb. 13.
Door verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot (bv. in een mobiele tele-
foon met internettoegang).
Door verbinding met een mobiele telefoon (deze is met het internet ver-
bonden) met het Bluetooth
®
-profiel rSAP (alleen Columbus met simkaar-
topening in de externe module in het dashboardkastje aan bijrijderszijde).
Met een in de externe module in het dashboardkastje aan bijrijderszijde
aangebrachte sim-kaart met data-abonnement.
De verbinding van het infotainment met het internet vindt plaats overeenkom-
stig de aanwijzingen op de volgende pagina's.
A
B
C
Verbindingstypen van het infotainment Amundsen
Afb. 14
WLAN / CarStick
Het infotainment kan op een van de volgende manieren met het internet wor-
den verbonden » afb. 14.
Door verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot (bv. in een mobiele tele-
foon met internettoegang).
Met een CarStick met een simkaart met data-abonnement.
De verbinding van het infotainment met het internet vindt plaats overeenkom-
stig de aanwijzingen op de volgende pagina's.
A
B
18
Online-diensten
Verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot
WLAN inschakelen
Afb. 15 WLAN inschakelen
Het contact inschakelen.
In het infotainment de WLAN-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
5
.
Hotspot selecteren
Afb. 16 Hotspot selecteren
De gewenste hotspot opzoeken en selecteren, zie stappen
6
en
7
.
Eventueel het wachtwoord ingeven, zie stappen
8
en
9
.
19
Internetverbinding
Verbindingsopbouw met de telefoon met het Bluetooth
®
-profiel
rSAP
Bluetooth
®
inschakelen
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 17 Bluetooth® inschakelen
Het contact inschakelen.
In het infotainment de "Business"-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
3
.
Bluetooth
®
en de zichtbaarheid ervan inschakelen, zie stappen
4
t/m
6
.
Op de telefoon Bluetooth
®
en de zichtbaarheid ervan inschakelen en de tele-
foon met het internet verbinden.
Telefoon verbinden
Afb. 18 Telefoon verbinden
In het infotainment uw telefoon zoeken en selecteren, zie stappen
7
t/m
10
.
De pincode bevestigen, zie stap
11
.
20
Online-diensten
Verbindingsopbouw met het CarStick-apparaat
CarStick-apparaat aansluiten
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Afb. 19
CarStick-apparaat aansluiten
Het contact inschakelen.
Op de voorste USB-ingang
A
de CarStick
B
aansluiten met aangebrachte
simkaart in "mini"-formaat.
Ongeveer een minuut wachten tot een andere dan het rode controlelampje
op de CarStick continu brandt (indien de rode brandt, dan de CarStick verwij-
deren en opnieuw aansluiten).
De instelling van de datadiensten selecteren en de pincode van de simkaart
ingeven, zie stappen
1
t/m
3
.
Verbinding tot stand brengen
Afb. 20
Verbinding tot stand brengen
Bij het eerste gebruik de instelling van de datadiensten en de gewenste da-
taprovider selecteren, zie stappen
4
en
5
.
21
Internetverbinding
Verbindingsopbouw met een simkaart in de externe module
Simkaart aanbrengen en mobiele diensten selecteren
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 21
Simkaart gebruiken
Het contact inschakelen.
In het infotainment de "Business"-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
3
.
In de externe module in het dashboardkastje aan bijrijderszijde een simkaart
in "mini"-formaat met geactiveerde datadiensten schuiven, zie stap
4
.
Het type mobiele diensten selecteren, zie stap
5
.
Verbinding tot stand brengen
Afb. 22 Verbinding tot stand brengen
Eventueel de pincode van de simkaart ingeven, zie stappen
6
en
7
.
De parameters van de dataverbinding instellen en bevestigen, zie stappen
8
t/m
10
.
22
Online-diensten
Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met
betrekking tot het thema passieve veiligheid. We hebben hier alles samenge-
vat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid van kinde-
ren enz. moet weten.
Verdere belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid kunt u ook vin-
den in de volgende hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboek-
je moet daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
De werking van de verlichting en de knipperlichten controleren.
De werking van de ruitenwissers en de toestand van de ruitenwisserbladen
controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Ervoor
zorgen dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en de achterklep sluiten.
Controleren of geen onderdelen en componenten in de wagen zichtbaar los-
zitten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
Kinderen beschermen in een geschikt kinderzitje » pag. 33, Veilig vervoer
van kinderen.
De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding
in te nemen » pag. 23, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Voor de verkeersveiligheid moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
Laat u niet van het verkeer afleiden (door bv. passagiers, telefoongesprekken
enz.).
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet tegen het dashboard leunen.
De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor alle inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
De ledematen niet uit het raam steken.
De voeten niet op de zitting leggen.
23
Passieve veiligheid
ATTENTIE
De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden be-
schermd.
Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 33, Veilig vervoer van kinde-
ren.
Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensge-
vaarlijke verwondingen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 23
Juiste zithouding van de bestuurder / juiste stand van handen
aan het stuurwiel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de bestuurdersstoel in lengterich-
ting zo instellen dat de afstand van de benen tot het dashboard op knie-
hoogte ten minste 10 cm bedraagt » afb. 23 -
B
.
De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt
met licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 23 -
A
.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 23 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 26, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 10 cm aanhouden.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar!
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 23. Nooit het stuurwiel
op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan de
binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij de activering van de
airbag zware verwondingen aan uw armen, handen en hoofd oplopen.
Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in de bestuurdersvoetenruimte
bevinden, omdat deze tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen.
U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te rem-
men of gas te geven.
24
Veiligheid
Stand van het stuurwiel instellen
Afb. 24 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting
1
zwenken » afb. 24.
Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2
worden versteld.
De borghendel tot de aanslag in pijlrichting
3
drukken.
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
De borghendel na de instelling altijd vergrendelen, zodat de stand van het
stuurwiel niet onbedoeld verandert - gevaar voor ongevallen!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 23
op pag. 24 -
C
(geldt niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen).
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 26, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm in acht nemen, an-
ders kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zitting! Door een ver-
keerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een
verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u
zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 24.
Met het oog op de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen achterin en
om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de
volgende aanwijzingen in acht worden genomen.
De hoofdsteunen zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun
zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb.
23 op pag. 24 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 26, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
25
Passieve veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
33, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen! Dat geldt ook voor
andere passagiers - er bestaat gevaar voor verwondingen!
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 23, Juiste en veilige zithou-
ding.
De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
ATTENTIE (vervolg)
De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
Veel lagen kleding en ook losse kleding (bv. een jas over een colbert) be-
lemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels.
Geen klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veilig-
heidsgordels (bv. voor het inkorten van de veiligheidsgordels bij kleinere
personen) gebruiken.
De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed
functioneren als de achterbankrugleuning correct is vergrendeld » pag.
91.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
282.
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Indien een be-
schadiging aan een van de onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
(bv. de gordelband, de gordelverbindingen, de oprolautomaat, het gordel-
slot) wordt vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel direct door
een specialist worden vervangen.
Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval zijn belast door een specialist
laten vervangen. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgor-
dels worden gecontroleerd.
26
Veiligheid
Goed verloop van gordelband
Afb. 25 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel /
gordelverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 26
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 26.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schou-
der (in geen geval langs de nek) lopen en goed tegen het bovenlichaam aanlig-
gen » afb. 25 - .
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over
de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 25 - .
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelgedeelte zo laag mogelijk tegen
het bekken aanliggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend
» afb. 25 - .
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 26 - .
Of: De borgklem in de richting van de pijlen
1
samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting
2
» afb. 26 - .
Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld.
ATTENTIE
Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bv. pennen,
brillen, balpennen, sleutels). Deze voorwerpen kunnen tot verwondingen
leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 27
Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 26.
Vóór het omgespen
De hoofdsteun correct instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen).
De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
27
Veiligheidsgordels
Omgespen
De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken.
De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 27 - steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de slotgesp goed in
het slot is vastgeklikt.
Losmaken
De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 27
- , de slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid
van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt
getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodremming, bij het accelereren, bij het rijden in de
bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, moet de oprolautomaat direct door een specialist worden ge-
controleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder, bijrijder en de passagiers op de
buitente zitplaatsen achterin wordt door de gordelspanners op de oprolauto-
maten van de voorste en achterste buitenste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door
de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt
voorkomen.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden
mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
Gordelspanners met voorspanning
Veiligheidsgordels met voorspanning, als onderdeel van de proactieve inzitten-
denbescherming, verhogen de veiligheid voor de gordeldragende bestuurder
en bijrijder.
Door de veiligheidsgordels met voorspanning wordt de veiligheidsgordel tij-
dens kritische rijomstandigheden automatisch dicht tegen het lichaam getrok-
ken en vervolgens weer ontspannen.
Meer informatie » pag. 260, Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect
Assist).
28
Veiligheid
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra inzit-
tendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De maximale beschermende werking van de airbag wordt alleen bereikt in
combinatie met een correct omgegespte veiligheidsgordel, de airbag is
geen vervanging voor de veiligheidsgordel.
De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 47.
Systeembeschrijving
Afb. 28 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 28
Voorairbags
Bestuurdersknie-airbag
Zij-airbags voorin
Zij-airbags achterin
Hoofdairbags
A
B
C
D
E
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse be-
weging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico voor de volgende
lichaamsdelen verminderd.
Voorairbags - hoofd en bovenlichaam. De airbags zijn met het opschrift 
op het stuurwiel en op het dashboard aan bijrijderszijde gemarkeerd.
Bestuurdersknie-airbag - Benen. De airbag is met het opschrift  op de zij-
kant van het dashboard aan bestuurderszijde gemarkeerd.
Zij-airbags - het gehele bovenlichaam (borst, buik, bekken) op de naar het por-
tier gewende zijde. De zij-airbags voor zijn gemarkeerd met een label met het
opschrift  aan de leuning van de voorstoelen. De zij-airbags achterin zijn
met het opschrift  tussen het instapgedeelte en de leuning van de achter-
bank gemarkeerd.
Hoofdairbags - hoofd en hals. De airbags zijn met het opschrift

op de B-
stijlbekleding gemarkeerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende onderdelen.
Individuele airbags.
Controlelampje
in het instrumentenpaneel » pag. 47.
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 32.
Controlelampje voor de bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 32.
Airbagactivering
Afb. 29
Gasgevulde airbags
29
Airbagsysteem
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij het activeren wordt de airbag gevuld met gas en ontvouwt deze zich. Het
opblazen van de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk hierbij is de hardheid van
het voorwerp waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid, enz.
Voor de activering van de airbags is de optredende mate van vertraging door-
slaggevend. Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van
de wagen onder de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft,
worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de bot-
sing vrij sterk vervormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
Bestuurdersvoorairbag.
Bijrijdersvoorairbag.
Bestuurdersknie-airbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
Zij-airbag voorin.
Zij-airbag achterin.
Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
De alarmlichten worden ingeschakeld.
Alle portieren worden ontgrendeld.
De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting is ingeschakeld - schakelaar ).
Wanneer volgt er geen airbagactivering?
Bij lichte frontale aanrijdingen, lichte aanrijdingen van opzij en aanrijdingen van
achteren, kantelen van de wagen of een koprol vindt er geen airbagactivering
plaats.
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 30
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
De correcte beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen in de juiste zitpositie worden bereikt » pag. 23.
Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een
verkeerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan op-
treden. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzi-
tje worden vervoerd » pag. 35.
Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specia-
list laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een on-
geval niet worden geactiveerd.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
Het oppervlak van het stuurwiel evenals het dashboard in het bereik van
de voorairbags en de knie-airbag alleen met een droge of vochtige doek
reinigen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor voorairbags
Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 30 -
A
. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofd-
steunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
30
Veiligheid
ATTENTIE (vervolg)
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
31, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
In het gebied waarin de voorairbags naar buiten komen, mogen zich vóór
de inzittenden op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voor-
werpen bevinden.
Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de in-
bouwplaatsen van de airbags en het gebied waarin de airbags naar buiten
komen mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals bekerhouders,
telefoonhouders enz.
Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
plaatsen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de knie-airbag
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte ten minste 10 cm bedraagt » afb.
30 -
B
. Indien het in verband met lichaamsgrootte niet mogelijk blijkt aan
deze voorwaarde te voldoen, contact opnemen met een specialist.
Het oppervlak van de airbagmodule in het onderste gedeelte van het
dashboard onder de stuurkolom mag niet worden beplakt, afgedekt of
worden bewerkt. Op de afdekking van de airbagmodule of in de nabijheid
daarvan mag niets worden gemonteerd.
Geen volumineuze of zware voorwerpen (sleutelbossen enzovoort.) aan
de contactsleutel bevestigen. Deze kunnen bij het activeren van de knie-air-
bag in het interieur worden geslingerd en u verwonden.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE (vervolg)
Aan de kledinghaken in de wagen slechts lichte kleding hangen en in de
zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zit-
ten. Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken.
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 276.
Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enz., op de rugleu-
ningen worden uitgeoefend - gevaar voor beschadiging van de zij-airbag.
De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd!
U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Omdat de air-
bag aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-
vrijgegeven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aan-
zienlijk worden beperkt.
Beschadigingen van de originele stoelbekleding of van de stiksels bij de
inbouwplaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. de stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitge-
voerd. Meer informatie » pag. 276.
Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 31 op pag. 32 - .
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
31
Airbagsysteem
Het buiten werking stellen van de airbags wordt door het controlelampje
aangegeven » pag. 47.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de
volgende situaties.
Indien op de bijrijdersstoel een kinderzitje is bevestigd, waarbij het kind met
de rug naar het dashboard is gekeerd » pag. 33.
Ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel kan de afstand van
ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor bestuurders met een li-
chaamsbeperking ingebouwd.
In de wagen zijn speciale stoelen (bv. orthopedische stoelen zonder zij-air-
bags) ingebouwd.
ATTENTIE
Als bij de verkoop van de wagen een airbag buiten werking is gesteld, dan
moet de koper daarvan op de hoogte worden gebracht!
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 31
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje
voor bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 31 -
De bijrijdersairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van het
contact brandt het controlelampje  » afb. 31 -
De bijrijdersvoorairbag is in paraatheid gebracht - na het inschakelen van
het contact brandt 65 s het controlelampje



Buiten werking stellen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand  draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.
In paraatheid brengen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand

draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje

brandt.
ATTENTIE
De sleutel tijdens het rijden niet in de sleutelschakelaar gestoken laten zit-
ten. Door trillingen kan de sleutel de sleuf verdraaien en de airbag in paraat-
heid brengen! De airbag kan dan bij een ongeval onverwacht geactiveerd
worden - er bestaat gevaar voor verwondingen en levensgevaar!
De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraat brengen van de airbag.
32
Veiligheid
ATTENTIE (vervolg)
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u
een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag
veroorzaken.
Als de controlelampjes   knipperen, dan wordt de bijrijdersvoor-
airbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk
door een specialist laten controleren.
VOORZICHTIG
Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadi-
gen!
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
Om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, is het ver-
voer van kinderen uitsluitend in kinderzitjes toegestaan!
Voor de montage en het gebruik van het kinderzitje de aanwijzingen in dit in-
structieboekje en in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen kinderen altijd op de zitplaatsen achter-
in mee te nemen. Kinderen alleen in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel
vervoeren.
Er moeten kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Europese Unie wor-
den gebruikt.
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
Bij het verlaten van de wagen kinderen nooit zonder toezicht in de wagen
achterlaten. De kinderen zijn in een noodsituatie mogelijk niet in staat om
de wagen zelfstandig te verlaten of zichzelf te helpen. Bij bijzonder hoge of
bijzonder lage temperaturen bestaat er levensgevaar!
Het kind dient dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! An-
ders zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden
geslingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaarlijk
verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
33
Veilig vervoer van kinderen
ATTENTIE (vervolg)
Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats achterin moet de be-
treffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje met rugleuning
eerst de hoofdsteun uitbouwen » pag. 92. Na het uitbouwen van het kin-
derzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes werden voor het gebruik in ŠKODA-wagens ont-
wikkeld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 32 Sticker met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Daarop attenderen ook de stickers die zich op de volgende plaatsen bevinden.
Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 32 - .
Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 32 - .
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld »
.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, moet de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid wor-
den gebracht.
34
Veiligheid
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 33
Sticker met waarschuwingsaan-
wijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 33.
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag
Afb. 34
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje
wel goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Kinderen mogen zich nooit in het gebied bevinden waarin de zij-airbag naar
buiten komt » afb. 34 - .
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescherming
kan bieden » afb. 34 - .
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
35
Veilig vervoer van kinderen
Groep
Bijrijdersstoel met ingeschakel-
de voorairbag
Bijrijdersstoel met uitgeschakel-
de voorairbag
Achterbank
buitenste zitplaatsen
Achterbank
middelste zitplaats
0
tot 10 kg
X U
a)
U U
0+
tot 13 kg
X U
a)
U U
1
9-18 kg
UF U U U
2
15-25 kg
UF U U U
3
22-36 kg
UF U U U
a)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
UF De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Bevestigingssystemen
Bevestigingsogen van het -systeem
Afb. 35
Labels van het -systeem

is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Tussen de rugleuning en zitting van de buitenste zitplaatsen achterin resp. de
bijrijdersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen voor de bevestiging van
een kinderzitje met het

-systeem.
Eerst de afdekkappen
A
verwijderen om bij de bevestigingsogen te kunnen
komen » afb. 35. Na het uitbouwen van het kinderzitje de afdekkappen weer
aanbrengen.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer in-
formatie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA-
accessoireprogramma.
36
Veiligheid
Gebruik van kinderzitjes met het -syteem
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
b)
Achterbank buitenste zitplaats Achterbank midden
0
tot 10 kg
E X IL X
0+
tot 13 kg
E
X IL XD
C
1
9-18 kg
D
X
IL
IUF
X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X IL X
3
22-36 kg
- X IL X
a)
De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
b)
Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het

-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor het inbouwen van een

-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
IL De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het -systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
X Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bijrijdersstoel
Achterbank buitenste
zitplaats
Achterbank midden
X i-U X
De stoel is voor gebruik van de naar voren gerichte -kinderzitjes van
de categorie "Universal" geschikt.
De stoel is niet geschikt voor de -kinderzitjes van de categorie
"Universal".
i-U
X
37
Veilig vervoer van kinderen
Bevestigingsogen van het  -systeem
Afb. 36
Bevestigingsogen van het 
-systeem
  is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van
het kinderzitje beperkt.
De bevestigingsogen
A
voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met
het


-systeem zitten aan de achterzijde van de rugleuningen van de bui-
tenste zitplaatsen achterin » afb. 36.
Enkele landspecifieke typen kunnen ook zijn uitgerust met een bevestigings-
oog
B
aan de achterzijde van de middelste rugleuning achterin » afb. 36.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het  -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
Kinderzitjes met het  -systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
38
Veiligheid
39
Veilig vervoer van kinderen
Afb. 37 Voorbeeld van bestuurdersruimte bij wagens met links stuur
40
Bediening
Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 70
Elektrische buitenspiegelverstelling
86
Slotgreep 65
Luchtroosters 127
Parkeerkaarthouder 96
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht 76
Snelheidsregelsysteem
247
Snelheidsbegrenzer 248
Koplampassistent
79
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag
29
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem
53
Instrumentenpaneel
42
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers
83
Informatiesysteem
53
Infotainment
132
Toets voor alarmlichten
78
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag 32
Binnenspiegel 85
Opbergvak aan bijrijderszijde
101
Bijrijdersvoorairbag 29
Externe infotainmentmodule (in dashboardkastje)
134
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (in het opbergvak aan bijrijderszijde) 32
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier
71
Opbergvak 97
Lichtschakelaar
75
Ontgrendelingshendel van motorkap 288
Opbergvak 96
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 252
Borghendel voor stuurwielverstelling 25
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot 217
Startknop 217
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) 223
Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 224
Toets Auto Hold 222
Toets voor de elektrische parkeerrem 220
Toets voor de centrale vergrendeling 64
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem
218
Stabiliseringscontrole ESC / aandrijfslipregeling ASR 230, 231
Selecteren van de rijmodus
258
Inparkeersysteem
242
Parkeerhulp
232
Opbergvak
97
Afhankelijk van de uitrusting:
Phonebox
97
12 volt stopcontact
105
Sigarettenaansteker
107
Asbak
107
USB- en AUX-ingang
98
Bediening voor verwarming / airconditioning 123
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 37.
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
41
Bestuurdersruimte
Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 38
Instrumentenpaneel
Toerenteller » pag. 42
Met controlelampjes » pag. 43
Display » pag. 53
Snelheidsmeter
Met controlelampjes » pag. 43
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 42
Rij controlelampjes » pag. 43
Bedieningstoets:
Tijd instellen » pag. 54
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 53
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag.
59
Brandstofmeter » pag. 43
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
1
2
3
4
5
6
7
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

/
Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller
1
» afb. 38 op pag. 42 geeft het actuele motortoerental per
minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerenteller naar de eerstvolgen-
de versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D / S van de automatische
versnellingsbak kiezen.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 54.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade!
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 39
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De weergave » afb. 39 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
Koude bereik - de naald staat in het bereik
A
, de motor heeft zijn bedrijfs-
temperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen en sterke motorbelas-
ting moeten worden voorkomen.
Bedrijfsbereik - de naald staat in bereik
B
.
42
Bediening
Hogetemperatuurbereik - de naald staat in het bereik
C
, de koelvloeistof-
temperatuur is te hoog, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden » pag. 50.
Brandstofmeter
Afb. 40
Brandstofmeter
De weergave » afb. 40 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De tankinhoud bedraagt ongeveer 66 liter.
Wanneer de naald het reservebereik
A
bereikt » afb. 40, gaat het controle-
lampje
in het instrumentenpaneel branden » pag. 48.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en beschadiging
van het uitlaatsysteem.
Let op
De pijl naast het symbool in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Display in de middenconsole achterin
Afb. 41 Display in middenconsole achterin
Op het display worden afhankelijk van de uitvoering van de wagen, de volgen-
de gegevens weergegeven.
Tijd
Buitentemperatuurinformatie
Informatie over de in de Climatronic ingestelde temperatuur voor de passa-
giers op de achterzitplaatsen
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
Parkeerrem » pag. 45
Remsysteem » pag. 45
Gordelwaarschuwingslampje voor » pag. 45
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 45
Stuurbekrachtiging
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem)
» pag. 45
Stabiliseringscontrole (ESC)
Aandrijfslipregeling (ASR)
» pag. 46
Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld » pag. 46
Antiblokkeersysteem (ABS) » pag. 46
Mistachterlicht » pag. 47
Uitlaatgascontrolesysteem » pag. 47
43
Instrumenten en controlelampjes
Voorgloeisysteem (dieselmotor) » pag. 47

Controle van de motorelektronica (benzinemo-
tor)
» pag. 47
Veiligheidssystemen » pag. 47
Bandenspanning » pag. 48
Remblokken » pag. 48
Brandstofreserve » pag. 48
Rijstrookhulp (Lane Assist) » pag. 49
Knipperlichten » pag. 49
Aanhangwagenknipperlichten » pag. 49
Mistlampen » pag. 49
Snelheidsregelsysteem
Snelheidsbegrenzer
» pag. 49
Rempedaal (automatische versnellingsbak) » pag. 49
Auto Hold functie » pag. 49
Grootlicht » pag. 49
Automatische versnellingsbak » pag. 49
Gordelwaarschuwingslampje achter » pag. 50
Dynamo » pag. 50
Koelvloeistof » pag. 50
Motoroliedruk » pag. 50
Motoroliepeil » pag. 51
AdBlue
®
-peil te laag (dieselmotor) » pag. 51
AdBlue
®
-storing (dieselmotor) » pag. 51
Defecte lamp » pag. 51
Roetfilter (dieselmotor) » pag. 51
Ruitensproeiervloeistofpeil » pag. 52
Koplampassistent » pag. 52
Start-stopsysteem » pag. 52
Weergave van een lage temperatuur » pag. 52
Water in het brandstoffilter (dieselmotor) » pag. 52
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 52
Afstandswaarschuwing (Front Assist) » pag. 52
Front Assist » pag. 53
Spaarmodus » pag. 53
Dynamische onderstelregeling (DCC) » pag. 53
Servicebeurt » pag. 53
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand aan
van bepaalde functies resp. storingen.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
De controlelampjes bevinden zich op de volgende plaatsen in het instrumen-
tenpaneel » afb. 38 op pag. 42.
Toerenteller
1
Display
2
Snelheidsmeter
3
Rij controlelampjes
5
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje
(gevaar) of
(waarschuwing) in de rij con-
trolelampjes branden.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen sommige controlelampjes op het
display gekleurd worden weergegeven. Het koelvloeistofcontrolelampje kan
bv. op de volgende manieren worden weergegeven.
- Segmentdisplay/monochromatisch ("zwart-wit") MAXI DOT-display
- kleuren MAXI DOT-display
44
Bediening
ATTENTIE
Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarm-
lichten in » pag. 78. De gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand
neerzetten.
De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaam-
heden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen
beslist te worden opgevolgd » pag. 287.
Parkeerrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de parkeerrem is ingeschakeld.
Parkeerremstoring
brandt
Storing: elektronische parkeerrem
STORING PARKEERREM
De hulp van een specialist inroepen.
Parkeren op steile helling
brandt
Parkeerrem: Helling te steil. Instructieboekje!
HELLING TE STEIL
Een parkeerplaats op een vlakke weg of op een minder steil stuk van de hel-
ling zoeken.
Remsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pag. 292.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 46,
Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de bestuurder resp. bijrijder heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid hoger dan 30 km/h knippert het controlelampje
en klinkt er
gelijktijdig een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje
continu.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 250.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-
systeem)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - de stuurbekrachtiging is volledig uitgevallen en voor het sturen is
aanmerkelijk meer kracht nodig.
brandt - de stuurbekrachtiging is gedeeltelijk uitgevallen en voor het sturen
kan meer kracht nodig zijn.
45
Instrumenten en controlelampjes
Het contact uitschakelen, de motor opnieuw starten en een korte afstand rij-
den.
Als het controlelampje niet uit gaat, de motor afzetten, niet verder rij-
den. De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje niet uit gaat, kan voorzichtig verder worden gere-
den. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (KESSY-systeem)
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
knippert
Stuurvergrendeling defect. Stop!
STUURINRICHTING DEFECT STOP
De motor afzetten, niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bv. infotainment), het contact weer in te scha-
kelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Stuurvergrendeling: werkplaats!
STUURINRICHTING WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (KESSY-systeem)
knippert
Stuurwiel bewegen, alstublieft.
STUURWIEL BEWEGEN
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
Wanneer de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, dan moet de hulp van
een specialist worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - de ESC resp. de ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 230 of ASR-systeem » pag.
231.
Tractiecontrole (ASR) uitgeschakeld
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
46
Bediening
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 45,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
 Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
 brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Veiligheidssystemen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
Systeemstoring
brandt - er is een storing in het airbagsysteem.
Storing: airbag
STORING AIRBAG
De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden.
Airbag/ gordelspanner gedeactiveerd.
AIRBAG/ GORDELSPANNER UIT
Proactieve inzittendenbescherming
brandt en op het display in het instrumentenpaneel wordt een van de vol-
gende meldingen weergegeven.
Proactieve inzittendenbescherming niet beschikbaar.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERM_ NIET BESCHIKBAAR
of
Proactieve inzittendenbescherming: beperkte werking.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERMING BEPERKT
47
Instrumenten en controlelampjes
De veiligheidsgordel voor de bestuurder en de bijrijder moet worden vervan-
gen.
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij een storing van de veiligheidssystemen bestaat het gevaar dat de syste-
men bij een ongeval niet worden geactiveerd. Deze moeten direct door een
specialist worden gecontroleerd.
Bandenspanning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden is de bandenspanning veranderd.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 296.
De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 302 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 305.
De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 268.
Systeemstoring
knippert ongeveer 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het sys-
teem voor de bandenspanningscontrole zijn.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
Als het controlelampje na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
De wielen van één as zijn zwaarder belast (bv. bij het rijden met een aanhang-
wagen of bij bergop of bergaf rijden).
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bv. bij een sportieve rijstijl en op gladde of
onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumentenpaneel ver-
traagd of helemaal niet gaan branden.
Remblokken
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de remblokken zijn versleten.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Brandstofreserve
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de brandstofvoorraad in de brandstoftank heeft de reservehoeveel-
heid (circa 6 liter) bereikt.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Tanken » pag. 284.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
48
Bediening
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
De controlelampjes geven de toestand van het Lane Assist-systeem aan.
Nadere informatie over het Lane Assist-systeem » pag. 261.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik).
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje
niet knippert,
is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
De aanhangwagengloeilampjes controleren.
Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het rempedaal intrappen.
Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de Auto Hold-functie is geactiveerd.
Nadere informatie over Auto Hold-functie » pag. 222.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Versnellingsbak oververhit
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak oververhit: Doorrijden mogelijk.
VERSNELLINGSBAK OVERVERHIT
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Versnellingsbak oververhit: Stop! Instructieboekje!
VERSN_BAK OVERVERHIT STOP
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uitgaat, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
49
Instrumenten en controlelampjes
Versnellingsbakstoring
Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
VERSN_BAK DEFECT WERKPLAATS
brandt
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
STORING VERSN_BAK GEEN ACHTERUIT
brandt
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
STORING VERSNELLINGSBAK
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - bij draaiende motor wordt de accu niet geladen.
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Het koelvloeistofpeil controleren, alstublieft. Instructieboekje!
KOELVLOEISTOF CONTROLEREN
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 291.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
Het contact uitschakelen.
De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje opnieuw gaat branden niet verder rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje raadplegen.
STOP MOTOR OVERVERHIT
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje
is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Als het controlelampje knippert,
niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
50
Bediening
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Motoroliepeil te laag
brandt
Motorolie bijvullen, alstublieft.
OLIE BIJVULLEN
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Olie aftappen, alstublieft.
OLIEPEIL TE HOOG
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Bij een te hoog oliepeil kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk
de hulp van een specialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Oliesensor: een werkplaats opzoeken, alstublieft.
OLIESENSOR WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
AdBlue
®
-peil te laag (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - AdBlue
®
-peil te laag.
AdBlue
®
bijvullen » pag. 286.
AdBlue
®
-storing (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - er is een storing in het AdBlue
®
-systeem aanwezig.
De hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Roetfilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden
in het roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat »
, ge-
durende minimaal 15 minuten of tot het uitgaan van het controlelampje
als
volgt worden gereden.
4. of 5e versnelling ingeschakeld (automatische versnellingsbak: stand
D / S).
Rijsnelheid minimaal 70 km/h.
Motortoerental tussen 1.800-2.500 1/min.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje uit.
Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje niet en
begint het controlelampje te knipperen.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
51
Instrumenten en controlelampjes
ATTENTIE
De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen, er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlamba-
re materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof)
in contact kan komen.
VOORZICHTIG
Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de le-
vensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Partner kan
u vertellen in welke landen diesel met een hoog zwavelgehalte wordt gebruikt.
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hierdoor wordt het verbran-
dingsproces van roetdeeltjes in het roetfilter begunstigd.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 289.
Koplampassistent
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de koplampassistent is ingeschakeld » pag. 79, Koplampassistent
(Light Assist / Dynamic Light Assist).
Start-stop-systeem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
De controlelampjes geven de toestand van het start-stop-systeem aan
» pag. 218.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Water in het brandstoffilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Het brandstoffilter met waterafscheider filtert vuil en water uit de brandstof.
Indien in de afscheider teveel water aanwezig is, verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de volgende informatie.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Water in brandstoffilter. Instructieboekje!
WATER IN BRANDSTOFFILTER
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
De controlelampjes geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
250 aan.
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 255.
52
Bediening
Front Assist
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt
De Front Assist heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch een
noodstop gemaakt » pag. 255.
De Front Assist wordt automatische gedeactiveerd bij de activering van de
ESC Sport » pag. 230 resp. bij de deactivering van de ASR » pag. 231.
De Front Assist is momenteel niet beschikbaar » pag. 258.
met de tekst  brandt - de Front Assist is gedeactiveerd » pag. 257.
Besparingsmodus
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de wagen bevindt zich in de besparingsmodus door de ingreep van
het actieve cilindermanagement of door de vrije stand van de automatische
versnellingsbak.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt - er is sprake van een DCC-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Service
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 59, Service-
intervalindicatie.
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Display in instrumentenpaneel
Afb. 42 Displaytypes: MAXI DOT / segmentdisplay
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 42.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
Herkende verkeerstekens
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
Portierwaarschuwing
Eco-tips
Service-intervalindicatie
Buitentemperatuur
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Tijd
1
2
3
4
5
6
7
53
Informatiesysteem
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Buitentemperatuur
Controlelampjes
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Service-intervalindicatie
Meldingen
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het dis-
play een grafische waarschuwing.
Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
Op de toets
A
» afb. 43 op pag. 54 drukken.
Tijd instellen
Afb. 43
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 43 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets
A
loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de beginstand.
8
9
10
Schakeladvies
Afb. 44
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 44
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp.
betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bv. bij het inhalen.
Wagentoestand
Afb. 45
Wagentoestand
54
Bediening
Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes (gevaar) resp. (waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment in het menu

/
Wagen-
status
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
Met behulp van de functietoetsen het menupunt Wagenstatus selecte-
ren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 45
A
Wagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
 Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 46
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Drukken (boven of onder) - Indicaties kiezen / waarden instellen
Drukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Indrukken (boven of onder) - Bewegen in het gekozen menu
Vasthouden (boven of onder) - Hoofdmenu tonen
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 47 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
A
B
A
B
A
55
Informatiesysteem
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Indrukken - Menu Telefoon tonen; oproep beantwoorden/beëindigen; ge-
kozen contact oproepen
Vasthouden - Laatste oproep herhalen; oproep afwijzen
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Vasthouden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Draaien - Beweging in het gekozen menu
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Let op
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle functies beschikbaar te zijn. Hier-
op wijst het systeem door een tekstmelding op het infotainmentbeeldscherm.
Ritgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk. Na
het inschakelen van het contact wordt de informatie weergegeven die voor
het uitschakelen van het contact het laatst was geselecteerd.
Als bij wagens met MAXI DOT-display de rijgegevens na het inschakelen van
het contact niet worden weergegeven, dan moet in het hoofdmenu het menu-
punt
Rijgegevens
worden gekozen en bevestigd » pag. 58.
De eenheden kunnen in het infotainment in het menu

/
Eenheden
worden ingesteld.
De rijgegevens kunnen in het infotainment in het menu

/
Instru-
mentenpaneel
worden ingesteld/teruggezet.
Let op
De instelling van de getoonde weergaven wordt in het actieve gebruikersac-
count individueel opgeslagen » pag. 60.
B
B
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen.
AdBlue
®
-actieradius - afstand in km, die met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en bij dezelfde rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden,
kan de weergave toenemen.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het
geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven.
Momenteel brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen
wordt het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen
verschijnt --,- km/l).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen

.
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Verkeerstekenherkenning - verkeerstekenweergave » pag. 265, Verkeers-
bordherkenning.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave.
Gemiddelde snelheid - wordt sinds het wissen van het geheugen doorlopend
berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de eerste 300 m
van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
Comfortverbruikers - informatie over het totaalverbruik van de comfortver-
bruikers in l/h evenals een lijst van drie verbruikers (bv. airconditioning e.a.), die
het grootste aandeel in het brandstofverbruik hebben.
56
Bediening
Infotainmentweergave
Afb. 48
Rijgegevens
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Rijgegevens
aan-
tippen.
Schermweergave » afb. 48
Afgelegde afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Grafische weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder
dan 300 km bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het
symbool
)
Globale actieradius
Met de functietoetsen
kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
Sinds start - Ritgeheugen
Lange tijd - Reisgeheugen
Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
A
B
C
D
E
F
G
De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Met de gewenste snelheid rijden.
De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aangepast.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
Geheugen
Afb. 49
Geheugenweergave: MAXI
DOT-display () / segmentdis-
play ()
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op
het display op positie
A
worden weergegeven » afb. 49.
Sinds start
() resp. "1" ()
In het geheugen worden rijgegevens van het inschakelen tot het uitschakelen
van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van het
contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden samen met de ac-
tuele ritinformatie opgeslagen.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
57
Informatiesysteem
Lange tijd
() resp. "2" ()
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9.999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
() resp. "3" ()
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Afgelegde afstand
Gemiddelde snelheid
Rijtijd
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
MAXI DOT-display
Inleiding voor het onderwerp
Op het MAXI DOT-display (hieronder alleen display) wordt afhankelijk van de
uitrusting informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsys-
temen en dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 55.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
Rijgegevens
» pag. 56
Hulpsyst.
» pag. 59
Navigatie
» pag. 58
Audio
» pag. 58
Telefoon
» pag. 58
Wagen
» pag. 54
Let op
Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 145, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 153, Instelling van de infotain-
menttaal.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
Rijadviezen
Kompas
Laatste reisdoelen
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
worden de volgende gegevens weergegeven.
Radio
Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen).
TP-verkeersberichten.
Media
Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bv. artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-tag in het
audiobestand is opgeslagen.
Menupunt
Telefoon
In het menupunt
Telefoon
wordt de oproepenlijst met de volgende symbolen
weergegeven.
Inkomende oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
58
Bediening
Symbolen op het display
Laadtoestand van de telefoonaccu (deze functie wordt slechts door enkele
mobiele telefoons ondersteund)
Signaalsterkte (deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons
ondersteund)
Een met het infotainment verbonden telefoon
Gemiste oproepen (als er meer gemiste oproepen zijn, wordt naast het
symbool het aantal gemiste oproepen weergegeven)
Microfoon uitgeschakeld
Apple CarPlay
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via weergaven op het MAXI DOT-display worden
bediend.
In het menupunt
Telefoon
worden de volgende symbolen weergegeven.
Binnenkomende oproep beantwoorden
Binnenkomende oproep afwijzen / gesprek beëindigen
Microfoon uit-/inschakelen (geldt voor het infotainment Swing)
Menupunt
Hulpsyst.
In het menupunt
Hulpsyst.
kunnen de volgende systemen worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
Rijstrookhulp (Lane Assist)
Assistent voor dodehoekherkenning
Uitparkeerhulp
Front Assist
Service-intervalindicatie
Inleiding voor het onderwerp
De service-intervalindicatie informeert u over het aantal kilometer resp. dagen
tot de volgende servicebeurt.
Informatie met betrekking tot de service-intervallen » pag. 277.
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
Afb. 50
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 50 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Ser-
vice
wordt weergegeven.
Toets
A
loslaten.
Op het display verschijnen gedurende 4 seconden het symbool
en meldin-
gen over het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicetermijn.
De weergaven over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de vol-
gende servicetermijn kunnen ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden weergegeven.
Servicemeldingen
Meldingen vóór het bereiken van de servicetermijn
Voordat de servicetermijn wordt bereikt verschijnt op het display na het in-
schakelen van het contact het symbool
en een melding met betrekking tot
het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Meldingen bij het bereiken van de servicetermijn
Zodra de servicetermijn bereikt is, verschijnt op het display na het inschakelen
van het contact het symbool en de melding.
Service-intervalindicatie terugzetten
Wij adviseren het terugzetten van de indicatie door een specialist te laten uit-
voeren.
Wij adviseren de service-intervalindicatie niet zelf terug te zetten. Anders kan
de service-interval indicatie mogelijk verkeerd worden ingesteld waardoor
eventuele storingen aan de wagen zouden kunnen optreden.
59
Informatiesysteem
Variabel service-interval
Bij wagens met variabel service-interval worden na het terugzetten van de
olieservice-weergave bij een specialist de waarden van een nieuwe service-in-
terval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
van de wagen worden berekend.
Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfs-
omstandigheden van de wagen aangepast.
Personalisering
Inleiding voor het onderwerp
Dankzij de personalisering hebben meerdere bestuurders de mogelijkheid,
middels een gebruikersaccount dat aan de betreffende wagensleutel is toege-
wezen, om een wagen met individueel ingestelde systeemfuncties te gebrui-
ken.
ATTENTIE
Instellingen alleen bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
Werking
Afb. 51
Naar een ander gebruikersaccount omschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 60.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier wor-
den alle gepersonaliseerde functies overeenkomstig het gebruikersaccount in-
gesteld, dat aan de sleutel is toegewezen waarmee de wagen werd ontgren-
deld.
Elke wijziging van de ingestelde gepersonaliseerde functies wordt automatisch
in het actieve gebruikersaccount opgeslagen.
Voor de personalisering zijn drie standaard gebruikersaccounts evenals een
Gast
-account beschikbaar.
Naar een ander gebruikersaccount wisselen
Het wisselen naar een ander gebruikersaccount kan op het display van het in-
strumentenpaneel » afb. 51 binnen 10 s na het inschakelen van het contact
plaatsvinden.
Een accountwissel kan ook op een later tijdstip in het infotainment in het menu

/
Wagenstatus
plaatsvinden (indien eerst
Bandenspanningscon-
trole
wordt weergegeven, dan met de pijl of naar
Wagenstatus
omschakelen).
Wordt een account gekozen, waarin niet alle door het systeem benodigde
punten zijn ingesteld, dan kan op het infotainmentscherm automatisch een
configuratieassistent worden weergegeven » pag. 139.
Elektrisch instelbare bestuurdersstoel (hierna stoel)
Het instellen van de stand van de stoel vindt in de volgende gevallen plaats:
Na het ontgrendelen van de wagen en het openen van het bestuurdersportier
(dit geldt in dit geval: Vóór de ontgrendeling van de wagen was een account
met een bepaalde stoelinstelling gekozen. Na de ontgrendeling van de wagen
wordt een account geactiveerd waaraan een andere stoelinstelling is toege-
wezen).
Na het wisselen naar een ander gebruikersaccount en bij een snelheid onder
5 km/h.
De stoelinstelling kan als volgt worden beëindigd:
Door het aantippen van de functietoets
Annuleren
op het infotainmentscherm.
Door het indrukken van een willekeurige toets op de stoel » pag. 89.
Let op
Wagens met de personaliseringsfunctie worden af fabriek met drie sleutels
geleverd.
Overzicht van enkele gepersonaliseerde functies
Lees en bekijk eerst op bladzijde 60.
Rijmodus - laatst gekozen modus, modusinstelling
Individual
.
Instelling van de elektrisch instelbare bestuurdersstoel.
Buitenspiegelverstelling.
60
Bediening
Hulpsystemen - rijstrookhulp (Lane Assist), inparkeerhulp (ParkPilot).
Licht - sfeerverlichting, comfortknipperen, COMING HOME / LEAVING HO-
ME.
Climatronic - temperatuur in de afzonderlijke bereiken, aanjagertoerental, cir-
culatiefunctie.
Infotainment-instellingen - helderheidsniveau van het beeldscherm, toetsen-
toewijzing.
Radio - klankinstellingen, zendersortering.
Media - willekeurige weergave/titelherhaling, gekozen videoformaat.
Spraakbediening - akoestische signalen.
Navigatie - thuisadres, alternatieve routes, aanbevolen routes, herinnering
aan brandstofgebrek
Let op
De omvang van de gepersonaliseerde functies is afhankelijk van het infotain-
menttype.
Instelling van de personalisatie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 60.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Personalisatie
aan-
tippen.
De volgende menupunten worden weergegeven.
Personalisatie
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de personalisatie
Gebruikersaccount kiezen
Een lijst met de gebruikersaccounts met de optie, gebruikersaccounts te be-
heren en om naar een ander account te wisselen.
- Gebruikersaccounts beheren met de volgende opties:
Gebruikersaccount hernoemen
- hernoemen van het gebruikersaccount (geldt
niet voor het
Gast
-account)
Instellingen kopiëren naar een ander account
- kopiëren van de instellingen van een
actief gebruikersaccount naar een ander gebruikersaccount
Gebruikersaccount terugzetten
- terugzetten van het gekozen gebruikersac-
count op de fabrieksinstellingen
Instellen
Sleuteltoewijzing:
- Opties voor toekenning van de sleutel aan het gebruikersac-
count:
Handmatig
- herkende sleutel moet handmatig aan het actieve gebruikersac-
count worden toegewezen
Automatisch
- herkende sleutel wordt bij het wisselen naar een ander ac-
count automatisch aan het actieve gebruikersaccount toegewezen
Sleutel aan huidig gebruikersaccount toewijzen
- handmatige toewijzing van de her-
kende sleutel aan het actieve gebruikersaccount - de aanwijzingen op het in-
fotainmentbeeldscherm opvolgen
Alles terugzetten
- terugzetten van de personalisering en de gebruikersac-
counts op de fabrieksinstellingen
61
Informatiesysteem
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 65.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en er daarna binnen 45 seconden geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet
gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.
ATTENTIE
Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen, bv. kinderen, zouden de wagen kunnen vergrende-
len, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - gevaar
voor verwondingen en ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig
zijn, bv. kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze personen
zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te verlaten
of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen be-
staat er levensgevaar!
VOORZICHTIG
Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
De sleutelsleuven schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof en
dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en dergelijke
negatief beïnvloeden.
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 52
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard / KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Beschrijving van de sleutel » afb. 52
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Afhankelijk van de uitrusting:
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Achterklep openen/sluiten/beweging van achterklep stoppen (wagens
met elektrische klepbediening)
Knop voor uitklappen/inklappen van sleutelbaard
Controlelampje voor batterijtoestand - als na het indrukken van een toets
op de sleutel het rode controlelampje niet knippert, is de batterij leeg
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Door drukken op de toets wordt de achterklep ontgrendeld.
Door vasthouden van de toets wordt de achterklep ontgrendeld en ge-
deeltelijk geopend.
A
B
62
Bediening
Als de achterklep met de toets op de afstandsbediening wordt ontgren-
deld, dan wordt de klep na het sluiten automatisch vergrendeld. De periode,
waarna de klep wordt vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 68.
VOORZICHTIG
De werking van de afstandsbediening kan door signalen van zich in de buurt
van de wagen bevindende zenders worden gehinderd.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ongeveer 30 m. Als de centra-
le vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstands-
bediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 310.
KESSY-noodsleutel verwijderen
Afb. 53
KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De noodsleutel is voor de bediening van de kindersloten, het buiten werking
stellen resp. in paraatheid brengen van de bijrijdersairbag e.d. bedoeld.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen » afb. 53.
De noodsleutel
B
in pijlrichting
2
verwijderen.
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 54 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrende-
ling resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de
sleutel.
De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 54 -
.
De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
54 -
.
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
De wagen kan niet van buiten worden vergrendeld als het contact niet is uitge-
schakeld.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het aanraken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
63
Ontgrendelen en openen
Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
KESSY deactiveren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 62.
De wagen met de toets
op de sleutel vergrendelen.
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een vinger aanraken » afb. 54
op pag. 63 -
. De deactivering wordt door het eenmalig knipperen van de
knipperlichten aangegeven.
Het KESSY-systeem wordt na het ontgrendelen van de wagen automatisch
weer geactiveerd.
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 55
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Alle portieren zijn gesloten.
Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop drukken » afb. 55.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool
in de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van
nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 62.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor worden mogelijke inbraakpogingen in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact geattendeerd door
de volgende melding op het display in het instrumentenpaneel.
Let op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
LET OP SAFELOCK
Inschakelweergave
Bij ingeschakelde safebeveiliging knippert het controlelampje in het bestuur-
dersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tus-
senpozen te knipperen.
Uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
67.
64
Bediening
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert snel gedurende 2 se-
conden, gaat vervolgens uit en begint na circa 30 seconden langzaam te knip-
peren.
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het
portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de por-
tiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen
personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portie-
ren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren
maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen -
levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor
het ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt be-
vindt, en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas
bij het nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk om alle portieren en de achterklep te vergren-
delen vanaf een snelheid van 15 km/h. Het openen van de portieren en de ach-
terklep van buitenaf is niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
Let op
De individuele instelling van de centrale vergrendeling wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 60.
Portier openen/sluiten
Afb. 56
Portiergreep / portiergreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en portier-
greep
A
in pijlrichting aantrekken » afb. 56.
Om het portier van binnenuit te openen, portiergreep
B
aantrekken en het
portier open duwen.
Om het portier van binnenuit te sluiten, de greep
C
vastpakken en het por-
tier dichttrekken.
65
Ontgrendelen en openen
ATTENTIE
Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou deze tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings- resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Let op
Bij wagens met portierwaarschuwingslampje gaat dit na het openen van het
portier branden.
Kindersloten
Afb. 57
Achterportier: Kinderslot in-/uitschakelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
In-/uitschakelen
Om in te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand draaien » afb.
57.
Om uit te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand draaien.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Afstandsbediening synchroniseren
Wanneer de knoppen op de sleutel met afstandsbediening meermalen buiten
het werkingsgebied van het systeem werden bediend of de batterij in de sleu-
tel met afstandsbediening is vervangen en de wagen niet met de afstandsbe-
diening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd.
Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
Storing in centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 312.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 310.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
66
Bediening
VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd:
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van de portieren.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
Deze functies moeten worden gedeactiveerd als de mogelijkheid bestaat dat
het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of
huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet
worden afgesleept.
Uitschakelen
De functies kunnen eenmalig tegelijkertijd in het infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden gedeactiveerd.
Bij het deactiveren wordt de safebeveiliging uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou
kunnen barsten - gevaar voor verwondingen!
67
Ontgrendelen en openen
Achterklep openen/sluiten
Afb. 58 Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Om te openen knop
A
in pijlrichting
1
drukken » afb. 58.
De klep in pijlrichting
2
oplichten.
Om te sluiten knop
B
vastpakken en in pijlrichting
3
trekken.
Let op
Knop
A
» afb. 58 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 67.
Als de achterklep met de knop
op de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automatisch wordt vergrendeld,
kan door een specialist worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
Elektrische achterklep
Inleiding voor het onderwerp
De achterklep (hierna klep) kan elektrisch en in noodgevallen handmatig wor-
den bediend » pag. 70.
ATTENTIE
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan - gevaar voor ongevallen!
Nooit met een geopende klep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het
interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
De achterklep alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Erop letten dat bij het sluiten van de klep geen lichaamsdelen worden in-
geklemd - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
Niet proberen om de klep tijdens het elektrisch sluiten met de hand te sluiten
- gevaar voor beschadiging van het systeem van de elektrische klepbediening.
Bij het wassen van de wagen adviseren wij, de wagen te vergrendelen (bv.
met de knop voor centrale vergrendeling). In sommige wasstraten kan de ach-
terklep als gevolg van de drukinwerking van de wasborstels vanzelf openen –
gevaar voor beschadiging van het interieur van de wagen.
VOORZICHTIG
Controleren of zich in het openings- resp. sluitbereik van de klep geen voor-
werpen bevinden die de beweging zouden kunnen hinderen (bijvoorbeeld la-
ding op de dakdragers of op de aanhangwagen enzovoort) - gevaar voor be-
schadiging van de klep!
Indien de klep belast is (bv. door een laag sneeuw) kan het openen van de
klep onder bepaalde omstandigheden stoppen. De sneeuw verwijderen om de
elektrische bediening weer te activeren.
Als de klep zelfstandig sluit (bv. door een laag sneeuw) klinkt een onderbro-
ken signaaltoon.
De klep moet altijd worden gesloten voordat de accukabels worden losge-
maakt.
68
Bediening
Bedieningsbeschrijving
Afb. 59
Klepbediening
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 68.
Mogelijkheden voor het openen van de klep
Door het indrukken van greep
A
» afb. 59.
Door het vasthouden van knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Indien de klep bij het openen op een obstakel stoot, stopt de beweging en
klinkt een akoestisch signaal.
Mogelijkheden voor het sluiten van de klep
Door het indrukken van knop
B
» afb. 59.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel (geldt voor wagens met KES-
SY). De sleutel moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter van de
klep bevinden.
Door het indrukken van greep
A
.
Door kort omlaagddrukken van de klep.
Indien de klep bij het sluiten op een obstakel stoot, beweegt de klep weer
omhoog en klinkt een akoestisch signaal.
Mogelijkheden voor het stoppen van de klepbeweging
Door het indrukken van knop
B
» afb. 59.
Door het indrukken van knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Door het indrukken van greep
A
.
Akoestische signalen
Bij het openen van de klep met knop
C
en bij het openen/sluiten van de klep
met knop
D
klinken akoestische signalen.
Let op
Knop
A
» afb. 58 op pag. 68 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid
van meer dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een por-
tier wordt de knop weer geactiveerd.
Als tijdens het openen en sluiten van de achterklep haastig wordt ingestapt,
kan er een schok in de wagen optreden, waardoor de beweging van de klep
wordt onderbroken.
Bovenste stand van de klep instellen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
De bovenste stand van de klep kan worden ingesteld (bv. bij beperkte ruimte
voor het openen van de klep vanwege de hoogte van de garage of voor een
comfortabelere bediening afhankelijk van de grootte van de persoon).
Bovenste stand van de klep instellen
De klep in de gewenste stand houden.
Knop
B
» afb. 59 op pag. 69 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Bovenste uitgangsstand van de klep instellen
De klep voorzichtig, handmatig tot de aanslag optillen.
Knop
B
» afb. 59 op pag. 69 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Let op
De bovenste stand die bij het automatisch openen van de klep wordt bereikt, is
altijd lager dan de maximale bovenste stand die bij het handmatig openen van
de klep kan worden bereikt.
69
Ontgrendelen en openen
Functiestoringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
Voorbeelden van storingen
Beschrijving van de storing Oplossing
De klep kan niet worden ge-
opend
Ontgrendelen van de klep » pag. 313
De klep reageert niet op een
openingssignaal
Een eventueel obstakel (bv. sneeuw) verwijde-
ren, de klep opnieuw openen » pag. 69
Drukken op greep
A
» afb. 59 op pag. 69 en
omhoogtrekken van de achterklep
De klep blijft in de bovenste
stand staan
Het handmatig sluiten van de klep
De klep is geopend en de ac-
cukabels zijn losgemaakt.
Handmatig sluiten
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de klep in het slot op het mid-
den van de rand boven het ŠKODA-embleem drukken.
Achterklep zonder aanraken bedienen
Afb. 60
Achterklep openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
Afhankelijk van de uitrusting kan de achterklep zonder aanraken worden be-
diend.
Het contact moet zijn uitgeschakeld en men moet de sleutel van de wagen bij
zich hebben.
Om te openen/sluiten een voet snel langs de sensor onder de achterbumper
in pijlrichting bewegen » afb. 60.
Het remlicht in de achterklep gaat branden en de klep gaat automatisch
open/dicht. Bij het sluiten klinken akoestische signalen.
Als de klep niet beweegt, dan moet de bediening na enkele seconden worden
herhaald.
De klepbeweging kan door een snelle zwenkbeweging met de voet worden
gestopt. Door opnieuw uw voet onder de achterbumper te bewegen wordt de
klepbeweging voortgezet.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
We adviseren om de functie in de volgende gevallen te deactiveren:
Montage van een dakdrager.
Aankoppelen van een aanhangwagen (accessoire) aan de trekhaak.
Met de hand wassen van de wagen.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de achterzijde van de wagen.
Bij het aansluiten van een apparaat op het aanhangwagenstopcontact wordt
de functie gedeactiveerd.
Let op
Bij hevige regen of vervuilde achterbumper kan de functie voor het zonder
aanraken openen van de achterklep onder omstandigheden beperkt zijn of au-
tomatisch gedeactiveerd zijn.
Ruitbediening
Inleiding voor het onderwerp
De ruiten in de portieren kunnen via de in het betreffende portier aanwezige
schakelaars worden bediend.
70
Bediening
ATTENTIE
De ruiten altijd voorzichtig en gecontroleerd sluiten. Anders kunt u zich-
zelf of de passagiers aanzienlijke verwondingen door knellen toebrengen.
Het systeem is uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing » pag. 71. Bij
weerstand door een obstakel (bv. inklemmen van een lichaamsdeel) wordt
het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag.
De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden gesloten - gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
De ruiten schoon houden (ijsvrij e.d.), om een correcte werking van de elek-
trische ruitbedieningen te waarborgen.
De ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de accukabels worden los-
gemaakt.
De elektrisch bediende ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de ac-
cukabels worden losgemaakt.
Let op
Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen en
kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan.
Ruit openen/sluiten
Afb. 61 Schakelaars voor de ruitbediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 71.
Alle ruiten kunnen vanaf de bestuurdersplaats worden bediend. De ruit in het
bijrijdersportier en de ruiten in de achterportieren worden via de schakelaars in
het betreffende portier bediend.
Schakelaars voor de ruitbediening » afb. 61
Linkervoorportier
Rechtervoorportier
Linkerachterportier
Rechterachterportier
Deactiveren/activeren van de schakelaars in de achterportieren (dit kan
handig zijn, wanneer er bv. kinderen achterin zitten)
Ruiten openen/sluiten
Om te openen de betreffende schakelaar iets indrukken en zo lang ingedrukt
houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar tot aan de aanslag omlaagdrukken, de ruit gaat automa-
tisch geheel open. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Om te sluiten de betreffende schakelaar iets aantrekken en zo lang vasthou-
den, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar kort tot aan de aanslag aantrekken, de ruit gaat automa-
tisch geheel dicht. Door opnieuw aan de schakelaar te trekken stopt de ruit.
Schakelaars in de achterportieren deactiveren/activeren
Voor het deactiveren/activeren van de ruitbedieningsschakelaars in de ach-
terportieren, de knop
E
indrukken. Als de schakelaars zijn gedeactiveerd,
gaat het controlelampje
in de knop
E
branden.
Let op
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u de ruiten nog circa 10 minuten be-
dienen.
Na het openen van het bestuurders- of bijrijdersportier is bediening van de
ruit alleen via de schakelaar
A
» afb. 61 mogelijk, als deze gedurende circa 2
seconden wordt ingedrukt resp. wordt aangetrokken.
Sluitkrachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 71.
De elektrisch bediende ruiten zijn uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit
weer enkele centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert,
wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centime-
ters omlaag.
A
B
C
D
E
71
Ontgrendelen en openen
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor
de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog
steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedu-
rende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluit-
krachtbegrenzing is nog ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als binnen de volgende 10 se-
conden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle
kracht gesloten!
Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer inge-
schakeld.
Comfortbediening van de ruiten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 71.
De comfortbediening van de ruiten biedt de mogelijkheid om alle ruiten ineens
(resp. alleen de ruit in het bestuurdersportier) te openen resp. te sluiten. De
werking van de comfortbediening kan individueel in het infotainment in het
menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Openen
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de openingsstand vasthouden » afb. 61 op pag. 71.
Sluiten
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de sluitstand vasthouden » afb. 61 op pag. 71.
Bij het KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portier-
greep van het voorportier houden » afb. 54 op pag. 63.
Voorwaarde voor de correcte werking van de comfortbediening van de ruiten
is het functioneren van het automatisch openen resp. sluiten van alle ruiten.
Het comfortopenen resp. -sluiten van de ruiten met behulp van de sleutel in de
slotcilinder van het bestuurdersportier is alleen mogelijk binnen 45 seconden
na het vergrendelen van de wagen.
Door het loslaten van de betreffende schakelaar wordt de beweging van de
ruit gestopt.
Let op
De individuele instelling van de comfortbediening van de ruiten wordt (afhan-
kelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de per-
sonalisering opgeslagen » pag. 60.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 71.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanisme
oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is uit-
geschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de rui-
ten zijn gedeactiveerd. In dit geval moet het systeem als volgt worden geacti-
veerd.
Ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
Panorama-schuif-kanteldak
Inleiding voor het onderwerp
Het panorama-schuif-kanteldak, (hierna schuif-kanteldak) kan alleen bij inge-
schakeld contact en tot een buitentemperatuur van boven -20 °C worden be-
diend.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-kanteldak nog circa 10
minuten bedienen. Zodra echter het bestuurders- of bijrijdersportier wordt ge-
opend, kan het schuif-kanteldak niet meer worden bediend.
ATTENTIE
Bij de bediening van het schuif-kanteldak en het rolgordijn voorzichtig han-
delen om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwon-
dingen!
72
Bediening
VOORZICHTIG
In de winterperiode moet u vóór het openen eventueel aanwezig ijs en snee-
uw van het schuif-kanteldak verwijderen om beschadiging van het openings-
mechanisme te voorkomen.
Vóór het loskoppelen van de accu moet het schuif-kanteldak worden geslo-
ten.
Bediening
Afb. 62
Bediening van het schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
Bediening van het schuif-kanteldak » afb. 62
Stapsgewijs omhoogkantelen
Volledig omhoogkantelen
Stapsgewijs omlaagkantelen
Volledig omlaagkantelen
Stapsgewijs openen
Volledig openen
Na de eerste keer drukken stopt het schuif-kanteldak in de stand, waarin
de intensiteit van het windgeruis gering is (bij snelheden tot ongeveer
80 km/h). Na opnieuw drukken gaat het schuif-kanteldak tot de aanslag
open.
Stapsgewijs sluiten
Volledig sluiten
1
2
3
4
5
6
7
8
Krachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
Het schuif-kanteldak is met een sluitkrachtbegrenzing uitgerust.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de gla-
zen ruit weer enkele centimeters omlaag.
ATTENTIE
Wordt het schuif-kanteldak gesloten, doordat de schakelaar in de stand
7
/
8
wordt vastgehouden » afb. 62 op pag. 73 en het sluiten door een
obstakel wordt gehinderd, dan wordt bij de derde sluitpoging de krachtbe-
grenzing uitgeschakeld (wanneer de periode van 5 s tussen de afzonderlijke
sluitpogingen wordt onderschreden). Het schuif-kanteldak sluit met volle
kracht - gevaar voor verwondingen.
Comfortbediening van schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
Met de comfortbediening is het mogelijk, het schuif-kanteldak met de sleutel
resp. bij het KESSY-systeem via de sensor in de portiergreep van het voorpor-
tier te openen of te sluiten.
Om het dak omhoog te zetten de knop
op de sleutel ingedrukt houden.
Om het dak te sluiten de knop op de sleutel ingedrukt houden (bij het
KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portiergreep
van het voorportier houden).
Door het onderbreken van de vergrendeling wordt de sluitprocedure onder-
broken.
73
Ontgrendelen en openen
Bediening van het schuif-kanteldak activeren
Afb. 63
Bediening van het schuif-kantel-
dak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 72.
Is de bediening van het schuif-kanteldak buiten werking (bv. na het los- en
vastmaken van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen, de schakelaar bij de uitsparing in pijlrichting
1
» afb. 63 helemaal omlaagtrekken en vasthouden.
Na circa 10 seconden gaat het schuif-kanteldak open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijn met handmatige bediening
Afb. 64
Bediening van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
Om het rolgordijn te openen in pijlrichting
A
aan de handgreep trekken
» afb. 64.
Om te sluiten de greep in pijlrichting
B
trekken.
Rolgordijn met elektrische bediening
Afb. 65
Schakelaars voor de bediening
van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 72.
Bediening van het rolgordijn » afb. 65
Openen - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Sluiten - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Het rolgordijn kan ook worden bediend, door de betreffende schakelaar vast
te houden (beweging starten) en in de gewenste stand van het rolgordijn los te
laten.
Bediening van het rolgordijn activeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
Is de bediening van het rolgordijn buiten werking (bv. na het los- en vastmaken
van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen en de schakelaar » afb. 65 op pag. 74 indrukken
en vasthouden.
Na ongeveer 10 seconden gaat het rolgordijn open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
74
Bediening
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
Geadviseerd wordt om de lichtschakelaar in positie  als basisafstelling in te
stellen.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Bij ingeschakelde
verlichting is het lichtbundeloppervlak na korte tijd weer wasemvrij.
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 66
Lichtschakelaar
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar
A
» afb.
66 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 76
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 78
Dimlicht inschakelen
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenkoplampen
De lichtbundelhoogteverstelling kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld.

Afhankelijk van de belading van de wagen de lichtbundelhoogte van de halo-
geenkoplampen op het beeldscherm in de volgende standen instellen.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Afhankelijk van de belading van de wagen kunnen ook de standen , , worden
ingesteld.
De xenonkoplampen hebben geen lichtbundelhoogteverstelling. Na het in-
schakelen van het contact passen deze zich automatisch aan de beladings- en
rijtoestand van de wagen aan.
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, dan wordt het
dimlicht automatisch uitgeschakeld en brandt het stadslicht. Geldt niet voor de
stand , zolang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME
wordt voldaan. Het stadslicht wordt na het eruit trekken van de contactsleutel,
bij wagens met het KESSY-systeem na het openen van het bestuurdersportier,
uitgeschakeld.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.
Dagrijverlichting (DAY LIGHT)
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het voorste en evt. ook het
achterste gedeelte van de wagen (geldt slechts voor enkele landen).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand of .
Het contact is ingeschakeld.
75
Licht en zicht
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Let op
De verlichting kan onder bepaalde omstandigheden automatisch inschakelen,
ook als de lichtschakelaar in de stand staat.
Knipper- en grootlicht
Afb. 67
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Bedieningshendelstanden » afb. 67
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen (tegen de veerdruk in)
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal inschakelen (tegen de veer-
druk in)
Het grootlicht kan bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden ingeschakeld.
Het knipperlicht schakelt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan automa-
tisch uit.
Met de bedieningshendel kan de koplampassistent worden in- en uitgescha-
keld » pag. 79.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel licht omhoog of omlaag wordt gedrukt, knipperen de
betreffende knipperlichten driemaal.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.

Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het comfortknipperen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 68
Lichtschakelaar: Stand AUTO
Staat de lichtschakelaar in de stand

» afb. 68, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand , dan brandt de tekst  naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool
naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De voorruitwissers zijn langer dan 30 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
76
Bediening
Instelling, activering resp. deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
ATTENTIE
De automatische aansturing rijverlichting (stand ) dient alleen als onder-
steuning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te
controleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden
in te schakelen.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de hou-
der van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet af-
dekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van automatische aansturing
rijverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve ge-
bruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Xenonkoplampen
De xenonkoplampen (hierna systeem) zorgen op grond van de rijgegevens au-
tomatisch voor de bestmogelijke lichtbundel voor de wagen.
Het systeem werkt automatisch in de volgende modi: binnen bebouwde kom,
buiten bebouwde kom, snelweg, regen, mist, aanpassing van de richting van de
koplampen voor de rijbaanverlichting in bochten.
Het systeem blijft in werking zolang de lichtschakelaar in stand  staat.
ATTENTIE
Bij een systeemstoring worden de koplampen automatisch in een nood-
stand gezet, die het eventueel verblinden van tegenliggers voorkomt. Daar-
om wordt de lichtbundel vóór de wagen verkort. De hulp van een specialist
inroepen.
Afb. 69
Lichtschakelaar - mistlam-
pen/mistachterlicht inschakelen
Het inschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht is onder de volgen-
de voorwaarden mogelijk:
De lichtschakelaar staat in stand , of » afb. 69.
Voor het inschakelen van de mistlampen de lichtschakelaar in stand
1
trek-
ken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Om het mistachterlicht in te schakelen de lichtschakelaar in stand
2
trek-
ken. In het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Als de wagen niet met mistlampen is uitgerust, wordt het mistachterlicht in-
geschakeld door de lichtschakelaar in de enige mogelijke stand te trekken.
Het uitschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Let op
Wanneer een accessoire op het stopcontact voor de aanhangwagen is aange-
sloten, brand het mistachterlicht van de wagen niet.
Mistlampen met CORNER-functie
De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde au-
tomatisch in (bv. bij het afslaan) als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk verdraaid
(bij een conflict tussen de beide varianten heeft het knipperlicht de hoog-
ste prioriteit).
De rijsnelheid ligt onder 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
77
Licht en zicht
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen in-
geschakeld.
COMING HOME / LEAVING HOME
De functie COMING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het uitschakelen van het contact en het openen van het bestuurdersportier
wordt verlicht.
De functie LEAVING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het ontgrendelen van de wagen met de sleutel, wordt verlicht.
De functie schakelt de verlichting alleen dan in, zolang er slechte zichtomstan-
digheden zijn en de lichtschakelaar in de stand  staat.
De beide functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
geactiveerd/gedeactiveerd en ingesteld worden.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
houder van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet
afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Als deze functie continu geactiveerd is, wordt de accu sterk belast.
Let op
De individuele instelling van de beide functies wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 60.
Alarmlichten
Afb. 70
Toets voor alarmlichten
Om in of uit te schakelen de toets indrukken » afb. 70.
Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje in de
knop tegelijk met de controlelampjes in het instrumentenpaneel.
De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan bij een heftige remma-
noeuvre gebeuren. Na het weer wegrijden of accelereren worden de alarmlich-
ten automatisch uitgeschakeld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht wordt ingeschakeld, dan
worden de alarmlichten tijdelijk uitgeschakeld en knippert alleen het knipper-
licht aan de betreffende wagenzijde.
Parkeerlicht
Het parkeerlicht is voor de verlichting van de geparkeerde wagen bedoeld.
Parkeerlicht aan een zijde
inschakelen
Het contact uitschakelen.
De bedieningshendel tot de aanslag in stand
of
drukken » afb. 67 op pag.
76.
Het stadslicht aan de betreffende wagenzijde wordt ingeschakeld.
Parkeerlicht aan beide zijden
inschakelen
Het contact inschakelen en de lichtschakelaar in de stand
draaien » pag.
75, het stadslicht wordt ingeschakeld.
Het contact uitschakelen en de wagen vergrendelen.
Na het eruit trekken van de contactsleutel en het openen van het bestuurder-
sportier klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Na enkele seconden of
na het sluiten van het bestuurdersportier wordt het akoestische waarschu-
wingssignaal afgezet.
VOORZICHTIG
Door het inschakelen van het parkeerlicht wordt de accu aanzienlijk belast.
Het parkeerlicht kan vanwege een te geringe acculadingstoestand automa-
tisch uitschakelen. Als het parkeerlicht aan beide zijden bij uitgeschakeld con-
tact wordt ingeschakeld, wordt het niet automatisch uitgeschakeld!
78
Bediening
Instapverlichting
De verlichting bevindt zich aan de onderzijde van de buitenspiegel en verlicht
het instapgedeelte van het voorportier.
De verlichting schakelt zich na het ontgrendelen of bij het openen van het wa-
genportier in (afhankelijk van de gegeven lichtomstandigheden).
De verlichting schakelt zich binnen 30 seconden na het sluiten van het voor-
portier of bij het inschakelen van het contact uit.
Rijden in het buitenland
Tijdens het rijden in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gere-
den (links-/rechtsrijdend verkeer) kunnen uw koplampen tegenliggers verblin-
den. Daarom is het noodzakelijk om een aanpassing van de halogeenkoplam-
pen te laten uitvoeren door een specialist.
De instelling van de xenonkoplampen kan door het inschakelen van de Reismo-
dus in het infotainment in het menu

/
Licht
worden uitgevoerd. In
deze modus volgt geen automatische lichtbundelaanpassing voor de wagen.
Koplampassistent (Light Assist / Dynamic Light Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 71
Sensorzichtvenster voor de ko-
plampassistent
De koplampassistent (hierna systeem) schakelt het grootlicht automatisch
in/uit of past eventueel de lichtbundel van de koplampen overeenkomstig de
bestaande verkeers- (andere voertuigen) en omgevingsomstandigheden (bv.
rijden door een verlichte bebouwde kom) aan.
Het in-/uitschakelen van het grootlicht en de eventuele aanpassing van de ko-
plampen wordt via een sensor geregeld » afb. 71.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten:
Light Assist
schakelt het grootlicht automatisch in/uit.
Dynamic Light Assist
past de lichtbundel van de koplampen automatisch aan, om
het verblinden van tegen- en voorliggers te voorkomen, en zorgt tegelijkertijd
voor de best mogelijke verlichting van de straatranden.
Is de rijmodus Eco » pag. 258, Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
of Reismodus » pag. 79, Rijden in het buitenland gekozen, dan is de automati-
sche aanpassing van de lichtbundel gedeactiveerd,
Dynamic Light Assist
schakelt
alleen het grootlicht automatisch in/uit.
Staan de xenonkoplampen in de modus Regen of Mist » pag. 77, dan is de
Dyna-
mic Light Assist
gedeactiveerd.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een storingmelding. De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Het systeem dient slechts ter ondersteuning, de bestuurder wordt hierdoor
niet van zijn plicht ontheven, het groot- en dimlicht zo nodig handmatig aan
de gegeven omstandigheden aan te passen (bv. bij slechte weers- of licht-
omstandigheden, bij het passeren van gebrekkig verlichte verkeersdeelne-
mers, of indien het zicht van de sensor door een obstakel wordt beperkt).
VOORZICHTIG
Geen stickers of iets dergelijks voor de sensor op de voorruit plakken, om de
werking van het systeem niet te belemmeren.
Let op
De individuele instelling van de koplampassistent wordt (afhankelijk van het in-
fotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering op-
geslagen » pag. 60.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 79.
Het systeem werkt onder de volgende omstandigheden:
Het systeem is in het infotainment in het menu

/
Licht
geacti-
veerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
79
Licht en zicht
Het systeem is ingeschakeld » pag. 80, Systeem in-/uitschakelen.
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele landen boven 40 km/h).
De voorruit is bij de sensor schoon.
Systeem in-/uitschakelen
Afb. 72
Bedieningshendel: Koplampas-
sistent
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 79.
Systeem inschakelen
De hendel tegen de veerdruk in in stand
A
» afb. 72 drukken. Op het display
van het instrumentenpaneel verschijnt het controlelampje
.
Systeem uitschakelen
Als het grootlicht automatisch is ingeschakeld, de hendel tegen de veerdruk
in in stand
B
drukken. Het controlelampje
gaat uit. Het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Als het grootlicht niet automatisch is ingeschakeld, de hendel tegen de veer-
druk in in stand
A
drukken. Het controlelampje
gaat uit. Het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Het grootlicht wordt automatisch uitgeschakeld als de snelheid beneden 30
km/h daalt (het systeem blijft echter ingeschakeld).
Binnenverlichting
Inleiding voor het onderwerp
De binnenverlichting werkt ook bij uitgeschakeld contact. Bij uitgeschakeld
contact wordt de binnenverlichting na ongeveer 10 minuten automatisch uit-
geschakeld.
Bediening van de verlichting vanaf de voorstoelen
Afb. 73
Bediening van de verlichting
vanaf de voorstoelen
In of uitschakelen (door indrukken van de betreffende knop » afb. 73
Automatische bediening

Verlichtingen achterin
Verlichtingen voor- en achterin
Bijrijdersverlichtingen
Automatische bediening - knop
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Circa 30 seconden na het sluiten van alle portieren.
A
B
C
D
80
Bediening
Binnenverlichting achterin
Afb. 74
Binnenverlichting achterin: Vari-
ant 1
Afb. 75
Binnenverlichting achterin: Variant 2 / variant 3
Het lampje achterin (variant 1 en 3) wordt samen met de automatische bedie-
ning van de lampjes vanaf de voorstoelen geregeld.
Variant 1 - In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
» afb. 74
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Variant 2 - Bediening (door bewegen van het transparante kapje
C
) » afb.
75
Inschakelen
Uitschakelen
Automatische bediening (de verlichting wordt samen met de verlichting
voorin automatisch in-/uitgeschakeld)
A
B
Variant 3 - In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
» afb. 75
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Sfeerverlichting
Afb. 76
Instelling van de sfeerverlichting
De sfeerverlichting zorgt voor een kleurige verlichting van het dashboard, van
de zijdelingse portierbekledingen en een witte verlichting van de voetenruimte.
Het inschakelen van de verlichting volgt automatisch na het openen van het
portier, het uitschakelen volgt automatisch na het vergrendelen van de wagen
of 30 s na het sluiten van het portier bij uitgeschakeld contact.
De sfeerverlichting kan in het infotainment in het menu

/
Binnen-
verlichting
worden ingesteld.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 76
In-/uitschakelen van de sfeerverlichting
Activering van helderheidsinstelling voor alle gedeeltes tegelijkertijd
Activering van de helderheidsinstelling voor het dashboard
Activering van de helderheidsinstelling voor de portieren
Activering van de helderheidsinstelling voor de voetenruimtes
Keuze tussen kleuropties / helderheidsinstelling
Functietoetsen voor het selecteren van de verlichtingskleur / helderheids-
instelling
Voor de weergave van
B
,
C
,
D
en
E
de functietoets aantippen.
D
A
B
C
D
E
F
G
81
Licht en zicht
Let op
De instelling van de sfeerverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmentty-
pe) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag.
60.
Zicht
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Aan de zonnekleppen mogen geen voorwerpen worden bevestigd, die het
zicht beperken of bij plotseling remmen of bij een botsing een gevaar voor
de inzittenden kunnen vormen.
Voor- en achterruitverwarming
Afb. 77
Toetsen voor de achterruit- en voorruitverwarming: Climatro-
nic / handmatige airconditioning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 82.
De verwarming dient voor de ontwaseming resp. beluchting van de voor-/ach-
terruit.
De verwarming werkt alleen als de motor draait.
Toetsen voor de verwarming (afhankelijk van de wagenuitrusting) » afb. 77
Voorruitverwarming in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen
Als de verwarming ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een lampje.
Na 10 minuten schakelt de verwarming automatisch uit.
Als bij ingeschakeld contact de motor wordt afgezet en binnen 10 minuten
weer wordt gestart, dan wordt de verwarming voortgezet.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de verwarming automatisch uit » pag.
293, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu.
Indien het lampje in resp. onder de toets knippert, vindt geen verwarming
plaats door een te lage accuspanning.
Wanneer de Climatronic herkent dat de voorruit zou kunnen beslaan, wordt
de voorruitverwarming automatisch ingeschakeld. Deze functie kan op het Cli-
matronic-bedieningsgedeelte in het menu

worden geactiveerd/ge-
deactiveerd.
Zonnekleppen voor
Afb. 78
Klep omlaagklappen / klep omhoogklappen / make-upspiegel
met verlichting en parkeertickethouder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 82.
Bediening en beschrijving van de zonneklep » afb. 78
Klep naar voorruit zwenken
Klep naar portier zwenken
Make-upspiegel met afdekking (de afdekking kan in pijlrichting worden
opengeschoven)
Verlichting (schakelt in bij het openschuiven van de afdekking van de ma-
ke-upspiegel)
Parkeertickethouder
1
2
A
B
C
82
Bediening
Rolgordijn
Afb. 79 Rolgordijn
Lees en bekijk eerst op bladzijde 82.
Het rolgordijn bevindt zich in een behuizing op de bagageruimteafdekking.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de magnetische houders
B
haken » afb. 79.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting
2
uit de
houders
B
trekken » afb. 79. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en
zonder beschadiging kan oprollen.
Let op
Het is niet nodig om het rolgordijn vóór het openen van de achterklep op te
rollen.
Rolgordijn in de achterportieren
Afb. 80
Rolgordijn in het achterportier
Lees en bekijk eerst op bladzijde 82.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de houder
B
aan de bovenzijde van het portier ha-
ken » afb. 80.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting in
2
uit de
houder
B
trekken » afb. 80. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en
zonder beschadiging kan oprollen.
Ruitenwissers en -sproeiers
Inleiding voor het onderwerp
De ruitenwissers en de sproeierinstallatie werken alleen bij ingeschakeld con-
tact en gesloten motorkap resp. achterklep.
ATTENTIE
Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder
eerst de voorruit te verwarmen. De ruitensproeiervloeistof zou kunnen
vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken.
VOORZICHTIG
Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de
voorruit worden weggeklapt. Vóór het wegklappen van de ruitenwissers van
de ruit de wissers in de servicestand zetten » pag. 314.
Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact
controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwis-
sers bij bevroren ruitenwisserbladen worden ingeschakeld, kunnen zowel de
ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd.
Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig van de ruit losmaken en snee-
uw- en ijsvrij maken.
Voorzichtig met de ruitenwissers omgaan - gevaar voor beschadiging van de
voorruit door de ruitenwisserarmen.
Bij weggeklapte voorste ruitenwisserarmen het contact niet inschakelen -
gevaar voor beschadiging van de motorkap door de ruitenwisserarmen.
Bij een obstakel op de voorruit proberen de wissers vijfmaal dit obstakel weg
te schuiven. Daarna blijven de wissers staan, om beschadiging ervan te voorko-
men. De wissers pas na het verwijderen van het obstakel opnieuw inschakelen.
83
Licht en zicht
Let op
Elke derde keer dat het contact wordt uitgeschakeld, wordt de ruststand van
de ruitenwissers vóór gewijzigd. Dit voorkomt het vroegtijdig slijten van de
wisserbladen.
De ruitensproeiers van de voorruit worden bij draaiende motor en een bui-
tentemperatuur van minder dan +10 °C verwarmd.
Ruitenwissers en -sproeiers vóór
Afb. 81
Bediening van de ruitenwisser-
en sproeierinstallatie voor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 83.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 81
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen van de ruit
Automatisch wissen van de ruit bij regen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand  - door de instelling
van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Besproeien en wissen van de ruit
Na het loslaten van de bedieningshendel voeren de wissers nog 2 tot 3 wisser-
slagen uit.
Bij een snelheid van meer dan 2 km/h maken de ruitenwissers 5 seconden na
de laatste wisbeweging nog een wisslag om de laatste druppels van de ruit te
wissen. Deze functie kan bij een specialist worden geactiveerd/gedeactiveerd.




A
Het automatische wissen bij regen kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het automatisch wissen bij regen dient alleen ter ondersteuning. De be-
stuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen de ruitenwisserfunctie
afhankelijk van het zicht handmatig in te stellen.
Let op
Als het wissen zonder onderbreking gebeurt, varieert de wissnelheid afhan-
kelijk van de rijsnelheid.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische rui-
tenwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve
gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Achterruitwisser en -sproeiers/achteruitrijcamera-
reinigingssysteem
Afb. 82
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 83.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 82
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit.
Besproeien van de achteruitrijcamera (tegen de veerdruk in)
Ruitenwissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking plaatsvindt, dan wordt auto-
matisch de achterruit in regelmatige intervallen gewist.

84
Bediening
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Let op
Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achterruit automatisch gewist.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische ach-
terruitwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 83.
Onder de volgende omstandigheden worden de koplampen gereinigd.
Het contact is ingeschakeld.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt -12 tot +39 .
Bij elke eerste en na elke tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de
voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. De instelling
van het sproei-interval kan door een specialist worden aangepast (maximaal na
elke twintigste keer sproeien van de voorruit).
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het blikveld, maar laten objecten kleiner en verder
weg lijken dan ze zijn. Daarom altijd de binnenspiegel gebruiken om de af-
stand tot achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spie-
gelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prik-
kelen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
Dimstand binnenspiegel
Afb. 83
Binnenspiegel met handmatige
dimfunctie
Afb. 84 Binnenspiegel met zelfdimfunctie: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 85.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 83
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimfunctie
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 84 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
1
2
85
Licht en zicht
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
ATTENTIE
Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bv. door het rolgordijn van de achter-
ruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
Buitenspiegel
Afb. 85
Buitenspiegelbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 85.
De buitenspiegels kunnen (afhankelijk van de wagenuitrusting) over een hand-
matige of een elektrische inklapfunctie, een zelfdimfunctie en een geheugen-
functie beschikken.
De draaiknop kan in de volgende standen (afhankelijk van de wagenuitrus-
ting) worden gezet
Spiegelvlak links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelvlak rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen als de motor draait)
Spiegels elektrisch inklappen (om terug te klappen de draaiknop in een an-
dere stand draaien) »
Spiegelvlakken instellen
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen » afb. 85.
Als de spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelvlakken met de
hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelvlak te
drukken.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Met deze functie kunnen de beide spiegelvlakken tegelijk worden ingesteld.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
De draaiknop voor de spiegelbediening in de stand voor de bestuurdersspie-
gelinstelling draaien.
De spiegelvlakken in de gewenste stand instellen.
Handmatig inklapbare spiegels
De buitenspiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden ingeklapt.
Om de spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zij-
ruit terug te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
Automatisch inklappen/terugklappen van beide spiegels
De buitenspiegels worden na het vergrendelen van de wagen in de parkeer-
stand ingeklapt. Na het ontgrendelen van de wagen worden de spiegels in de
rijstand teruggeklapt » .
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Spiegel met zelfdimfunctie
De buitenspiegeldimfunctie wordt samen met de zelfdimmende binnenspiegel
geregeld » pag. 85.
Geheugenfunctie voor spiegels (wagens met elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel)
Er bestaat de mogelijkheid om de actuele instelling van de buitenspiegelvlak-
ken tijdens het opslaan van de bestuurdersstoelstand mee op te slaan » pag.
89, Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 89, Ge-
heugenfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
Spiegelvlak van de bijrijdersspiegel kantelen (wagens met elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel)
Het bijrijdersspiegelvlak kan in de opgeslagen stand worden gekanteld, om tij-
dens het achteruitrijden beter zicht op de stoeprand te hebben.
86
Bediening
Werkingsvoorwaarden
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en
wissers
worden geactiveerd.
De instelling van het spiegelvlak werd al eerder opgeslagen » pag. 89,
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 89, Geheu-
genfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop voor de spiegelbediening staat in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling.
Het spiegelvlak keert weer terug naar de oorspronkelijke stand als de draai-
knop in een andere stand wordt gezet of als de snelheid hoger dan 15 km/h is.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De elektrisch inklapbare buitenspiegels nooit met de hand in- of terugklap-
pen - gevaar voor beschadiging van de spiegels!
Wordt de spiegel door invloeden van buitenaf (bv. door aanraken tijdens het
manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel eerst met de draaiknop in-
klappen en een luid klapgeluid afwachten.
Let op
De individuele instelling van de spiegelfuncties wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 60.
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen verstellen - anders be-
staat gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecon-
troleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan.
Handmatig instellen
Afb. 86
Bedieningselementen van de
stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
pijlrichting wordt getrokken, gedrukt of gedraaid » afb. 86.
Stoel in langsrichting instellen (na het loslaten van de bedieningshendel
moet de vergrendeling hoorbaar vergrendelen)
Zittinghoogte instellen
Kanteling van de stoelleuning instellen (bij de instelling moet de stoelleu-
ning worden ontlast, dat wil zeggen er niet tegenaan leunen)
Bolling van de welving van de lendensteun instellen
Let op
In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ont-
staan.
A
B
C
D
87
Stoelen en hoofdsteunen
Elektrische instelling
Afb. 87 Bedieningselementen van de stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
de richting van of bij de pijlen wordt ingedrukt » afb. 87.
Zitting instellen
1 - In langsrichting verschuiven
2 - Kanteling wijzigen
3 - Hoogte wijzigen
Rugleuning instellen
4 - Kanteling wijzigen
Lendensteun instellen
5 - Welving verschuiven
6 - Bolling van welving veranderen
ATTENTIE
De elektrische voorstoelinstelling werkt ook bij uitgeschakeld contact.
Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelf-
standig zijn (bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar
voor verwonding!
Let op
Is de kantelhoek van de rugleuning ten opzichte van de zitting groter dan ca.
110°, dan is het om veiligheidsredenen niet mogelijk, deze instelling in het ge-
heugen van de elektrisch verstelbare stoel en van de sleutel op te slaan.
Bij wagens met personalisering wordt de instelling van de bestuurdersstoel in
het actieve gebruikersaccount individueel opgeslagen » pag. 60.
A
B
C
Bestuurdersstoel met massagefunctie
Afb. 88
Toets voor de massagefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
De massagefunctie dient voor de massage van de lendenen.
Om in of uit te schakelen de toets
indrukken » afb. 88.
ATTENTIE
De massagefunctie alleen bij stilstaande wagen in- en uitschakelen - anders
bestaat gevaar voor ongevallen.
Let op
Na ongeveer 10 minuten schakelt de massagefunctie automatisch uit.
88
Bediening
Comfortbediening van de bijrijdersstoel
Afb. 89
Bedieningselementen aan bijrij-
dersstoel
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 87.
De bijrijdersstoel kan ook vanaf de zitplaatsen achterin worden bediend, door
het betreffende bedieningselement in pijlrichting te drukken » afb. 89.
Schuine stand van de rugleuning instellen
Stoel in lengterichting verstellen
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel
Afb. 90
Set-toets en geheugentoetsen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Onder de geheugentoetsen
B
aan de bestuurdersstoel kunnen de instellingen
van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelstand worden opgeslagen » afb. 90.
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelinstellingen voor het vooruitrijden
opslaan
Het contact inschakelen en de stoel en de buitenspiegels instellen.
De toets 
A
» afb. 90 indrukken en aansluitend binnen 10 s de gewenste
geheugentoets
B
indrukken. Het opslaan wordt met een akoestisch signaal
bevestigd.
A
B
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
Contact inschakelen en de gewenste geheugentoets
B
» afb. 90 indrukken.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 86.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt opgeslagen.
Opgeslagen instelling oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurdersportier de gewenste ge-
heugentoets
B
indrukken.
In andere gevallen (bv. bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurderspor-
tier) de toets vasthouden.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets
van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Let op
Met elke nieuwe opslag van de stoel- en buitenspiegelinstellingen voor voor-
uitrijden moet ook de instelling van de bijrijdersspiegel voor achteruitrijden op-
nieuw worden opgeslagen.
Geheugenfunctie van de sleutel met radiografische
afstandsbediening
Geldt voor wagens, die niet over de personaliseringsfunctie beschikken.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de bestuurdersstoel- en buiten-
spiegelinstellingen opgeslagen en aan de sleutel toegewezen, waarmee de wa-
gen wordt vergrendeld.
Bij het hierna weer ontgrendelen van de wagen met dezelfde sleutel en het
openen van het bestuurdersportier worden de bestuurdersstoel en de buiten-
spiegels in de voor deze sleutel opgeslagen stand gezet.
89
Stoelen en hoofdsteunen
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Stoelen
worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
De wagen met de sleutel met radiografische afstandsbediening ontgrendelen
en het contact inschakelen.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 86.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt in het geheugen van deze sleutel opgeslagen.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets
van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Afb. 91
Bijrijdersstoelleuning neerklap-
pen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
De bijrijdersstoelleuning kan (afhankelijk van de wagenuitrusting) naar voren in
een horizontale stand worden geklapt.
Om de leuning naar voren te klappen, in pijlrichting
1
aan de hendel trek-
ken en de stoelleuning in pijlrichting
2
naar voren klappen » afb. 91. De ver-
grendeling moet hoorbaar vastklikken.
Om terug te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleuning
tegen de pijlrichting
2
in terug klappen. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
ATTENTIE
Indien de rugleuning naar voren is geklapt, mag alleen de zitplaats achter
de bestuurdersstoel worden gebruikt om personen te vervoeren.
Als op de neergeklapte rugleuning voorwerpen worden vervoerd, moet
de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld » pag. 32.
De rugleuning alleen bij stilstaande wagen verstellen - er bestaat anders
gevaar voor ongevallen!
Bij het verstellen van de rugleuning mogen zich geen ledematen tussen de
zitting en de rugleuning bevinden - gevaar voor verwondingen!
Op de neergeklapte rugleuning nooit de volgende voorwerpen vervoeren:
Voorwerpen die het zicht voor de bestuurder kunnen beperken.
Voorwerpen die de bediening van de wagen door de bestuurder onmo-
gelijk kunnen maken (bv. als ze onder de pedalen of in de buurt van de be-
stuurder terecht kunnen komen).
Voorwerpen die (bv. bij sterk accelereren, een verandering van richting
of remmen) letsel aan de inzittenden van de wagen kunnen toebrengen.
Armsteun instellen
Afb. 92
Armsteun instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Om de hoogte in te stellen de armleuning in pijlrichting
A
in een van de vier
grendelstanden optillen » afb. 92.
Om omlaag te klappen de armleuning in pijlrichting
A
voorbij de bovenste
aanslag optillen en dan weer omlaagklappen.
90
Bediening
Zitplaatsen achterin
Rugleuningen
Afb. 93 Rugleuningen vanuit de passagiersruimte neerklappen
Afb. 94
Rugleuningen vanuit de bagage-
ruimte neerklappen
Alvorens de rugleuningen naar voren te klappen de voorstoelen zodanig ver-
stellen, dat deze door de neergeklapte rugleuningen niet worden beschadigd.
Zo nodig de hoofdsteunen verwijderen » pag. 92.
Neerklappen vanuit de passagiersruimte
De buitenste veiligheidsgordel achter de verhoogde rand
A
plaatsen » afb.
93.
De ontgrendelingsgreep
B
in pijlrichting
1
drukken en de rugleuning in pijl-
richting
2
neerklappen.
Neerklappen vanuit de bagageruimte
Bij wagens met scheidingsnet moet eerst de linker en daarna de rechter en
middelste rugleuning worden ontgrendeld. Het scheidingsnet moet in de be-
huizing zijn gerold.
De betreffende hendel in pijlrichting trekken » afb. 94. De rugleuning wordt
ontgrendeld en eventueel naar voren geklapt.
Terugklappen
De buitenste veiligheidsgordel achter de verhoogde rand
A
» afb. 93 plaat-
sen.
De rugleuning tegen de pijlrichting
2
in zwenken, tot de ontgrendelings-
greep
B
hoorbaar vastklikt. Dit controleren door aan de rugleuning te trek-
ken.
Verzeker u ervan dat de rode markering
C
niet zichtbaar is.
ATTENTIE
De rugleuningen moeten bij bezette zitplaatsen achterin altijd juist zijn
vergrendeld.
Bij het vervoeren van voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote baga-
geruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet
beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon
die op de resterende zitplaats achterin zit.
De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling
remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen glijden - kans op letsel.
VOORZICHTIG
Bij het naar voren of terugklappen van de rugleuningen mogen de veiligheids-
gordels niet bekneld raken - gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgor-
dels.
Armsteun omlaagklappen
Afb. 95
Armsteun omlaagklappen
De armsteun kan in pijlrichting omlaaggeklapt worden » afb. 95.
De omlaaggeklapte armsteun kan als tafel worden gebruikt.
91
Stoelen en hoofdsteunen
Hoofdsteunen
Inleiding voor het onderwerp
Let op
Bij de sportstoelen zijn de hoofdsteunen in de stoelleuningen geïntegreerd en
kunnen niet in hoogte worden ingesteld noch worden verwijderd.
Hoogte van de hoofdsteunen voorin instellen
Afb. 96
Hoogte van de hoofdsteun voor-
in instellen
Om de hoogte in te stellen de vergrendelingknop
A
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste richting verschuiven » afb. 96.
VOORZICHTIG
Wanneer aan de geleidestangen van de hoofdsteun de adapter van de tablet-
houder is bevestigd » pag. 108, de hoofdsteun niet tot de aanslag omlaagdruk-
ken - hierdoor kan de hoofdsteun worden beschadigd.
Hoogte van de hoofdsteunen achterin instellen
Afb. 97 Hoogte van de hoofdsteun achterin instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
97.
Om de hoofdsteun omlaag te verschuiven de vergrendelingsknop
A
in pijl-
richting
2
indrukken en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Hoofdsteunen achterin verwijderen/aanbrengen
Afb. 98
Hoofdsteunen achterin verwijderen/plaatsen
Om te verwijderen de hoofdsteun tot de aanslag uit de rugleuning trekken.
De vergrendelingsknop
A
in pijlrichting
1
indrukken, tegelijkertijd met een
schroevendraaier met een breedte van max. 5 mm de vergrendelingsknop in
de opening
B
in pijlrichting
2
drukken en de hoofdsteun in pijlrichting
3
verwijderen » afb. 98.
Om te plaatsen de hoofdsteun zo ver in pijlrichting
4
in de rugleuning schui-
ven tot de vergrendelingsknop vastklikt.
92
Bediening
Stoelverwarming en -ventilatie
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 99 Plaatsing van toetsen: Voorstoelverwarming en -ventilatie / ver-
warming voor zitplaats achterin
De voorstoelen kunnen afhankelijk van de uitrusting worden verwarmd of ver-
warmd en geventileerd. De buitenste zitplaatsen achterin kunnen alleen wor-
den verwarmd.
Toetsen voor de stoelverwarming en -ventilatie » afb. 99
Stoelverwarming links
Stoelverwarming rechts
Stoelverwarming en -ventilatie links
Stoelverwarming en -ventilatie rechts
De stoelverwarming-/ventilatie werkt alleen als de motor draait.
Bij uitschakelen van het contact wordt ook de stoelverwarming/-ventilatie uit-
geschakeld. Wordt de motor binnen 10 minuten weer gestart, dan wordt de
bestuurdersstoelverwarming/-ventilatie overeenkomstig de instelling van voor
het uitschakelen van het contact automatisch weer ingeschakeld.
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bv. door medicijngebruik,
door verlamming of door chronische ziekte (bv. diabetes), raden wij aan ge-
heel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Als u de stoelver-
warming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten regelmatig een
pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van de belasting die
tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te beoordelen wendt u
zich tot uw behandelend arts.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen moeten in acht worden genomen om schade aan de
stoelen te vermijden.
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan andere puntbelastingen
blootstellen.
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, die niet door personen be-
zet zijn.
De stoelverwarming niet gebruiken, indien op de stoelen voorwerpen zijn be-
vestigd resp. geplaatst (bv. een kinderzitje, tas e.d.).
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, waarop zich beschermhoe-
zen bevinden.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stoelverwarming en -ventilatie auto-
matisch uit » pag. 293, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbevei-
liging van de accu.
93
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen en zitplaatsen achterin met stoelverwarming
Afb. 100 Stoelverwarming met maximumverwarmingsvermogen inge-
schakeld: Voorstoelen / zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 93.
Om de verwarming met maximumverwarmingsvermogen in te schake-
len» afb. 100 op toets
resp.
drukken.
Door herhaald op de toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen te-
ruggeregeld tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit wordt
aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes onder resp.
in de toets.
De verhoging van het verwarmingsvermogen van de verwarming voor de zit-
plaatsen achterin kan worden vergrendeld/ontgrendeld, hiertoe op de toets
 van de Climatronic drukken → de functietoetsen / op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen (geldt voor wagens met Climatronic bedienings-
elementen achterin). Bij vergrendelde verhoging van het verwarmingsvermo-
gen kan het verwarmingsvermogen slechts tot het uitschakelen omlaaggere-
geld worden.
Voorstoelen met stoelverwarming en -ventilatie
Afb. 101 Verwarming ingeschakeld / koeling ingeschakeld / verwarming
en koeling gelijktijdig ingeschakeld
Afb. 102
Infotainmentbeeldscherm: Voorstoelverwarming en -ventilatie
met maximumverwarmingsvermogen/-ventilatiestand ingeschakeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 93.
De toets resp. op het bedieningselement van de airconditioning indruk-
ken, op het infotainmentbeeldscherm wordt een menu voor de bediening van
de voorstoelverwarming en -ventilatie weergegeven » afb. 102.
Functietoetsen voor de instelling van de ventilatiestand
Functietoetsen voor de instelling van het verwarmingsvermogen
Functietoetsen voor het uitschakelen van de ventilatie (naast de functie-
toetsen
A
) resp. voor het uitschakelen van de verwarming (naast de
functietoetsen
B
)
A
B

94
Bediening
Was de stoelverwarming vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld,
dan wordt de stoelverwarming door het indrukken van de toets resp. met
maximaal verwarmingsvermogen ingeschakeld» afb. 101 - .
Was de stoelventilatie vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld, dan
wordt de stoelventilatie door het indrukken van de toets resp. met maxi-
maal ventilatievermogen ingeschakeld » afb. 101 - .
Door herhaaldelijk op de toets resp. te drukken, wordt het verwarmings-
vermogen resp. de koelcapaciteit tot het uitschakelen teruggeregeld. Het ver-
mogen wordt aangegeven aan de hand van het aantal brandende controle-
lampjes onder de toets.
Met de toetsen resp. kan alleen de verwarming resp. ventilatie worden be-
diend.
Worden op het infotainmentbeeldscherm de ventilatie en de verwarming ge-
lijktijdig ingeschakeld, branden onder de betreffende toets
resp.
het blau-
we en rode controlelampje » afb. 101 -
, de toets
resp.
werkt niet (zolang
de ventilatie en de verwarming gelijktijdig ingeschakeld zijn).
Stuurwielverwarming
Afb. 103 Stuurwielverwarming: Handmatige airconditioning / Climatro-
nic
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de handmatige airconditioning)
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
A
» afb. 103 aantip-
pen.
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de Climatronic)
De toets  op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
B
1)
op het infotainmentbeeldscherm » afb. 103 aantippen.
Bij ingeschakelde verwarming is het symbool in de functietoets
B
oranje.
Verwarmingsvermogen instellen (geldt voor de Climatronic)
De toets  op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
Stuurwielverwarming op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Het verwarmingsvermogen instellen.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven door het aantal segmenten in
het controlelampje
C
» afb. 103.
Stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming (geldt
voor de Climatronic)
Voor het activeren/deactiveren van de stuurwielverwarming samen met de
bestuurdersstoelverwarming de toets

op de Climatronic indrukken, aan-
sluitend de functietoets
Stoel- en stuurverwarming koppelen
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen.
Voor het in-/uitschakelen van de stuurwielverwarming de toets voor de be-
stuurdersstoelverwarming indrukken.
Wordt de stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming
ingeschakeld, dan wordt op het infotainmentbeeldscherm de functietoets
weergegeven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden uit-/ingescha-
keld.
Let op
De stuurwielverwarming werkt alleen als de motor draait.
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stuurwielverwarming automatisch
uit.
1)
Afhankelijk van de uitrusting wordt een van de varianten van de functietoets aangegeven.
95
Stoelen en hoofdsteunen
Praktische uitrustingen
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bv. een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door het geopende deksel
resp. door los in het opbergvak liggende voorwerpen.
Erop letten, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
De toegestane belasting van de opbergvakken niet overschrijden - gevaar
voor verwondingen resp. voor beschadiging van de vakken!
As, sigaretten, sigaren e.d. mogen alleen in de asbak worden gelegd -
brandgevaar!
De opbergvakken en prullenbak zijn geen vervanging voor asbakken en
mogen ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar!
VOORZICHTIG
In de opbergvakken geen grote of scherpe voorwerpen plaatsen - gevaar voor
beschadiging van de vakken!
Tickethouder
Afb. 104
Tickethouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De tickethouder » afb. 104 is bedoeld voor het bevestigen van bv. parkeertic-
kets.
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afb. 105 Opbergvak openen / kaartenvak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
Om te openen de handgreep optillen en het vak in pijlrichting openklappen
» afb. 105 - .
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
In het opbergvak bevindt zich een kaartenvak » afb. 105 - .
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 0,5 kg.
96
Bediening
Opbergvakken in de portieren
Afb. 106 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Opbergvakken » afb. 106
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
In de opbergvakken in het portier kan het reflecterende vest worden opgebor-
gen » pag. 300.
ATTENTIE
Het opbergvak
A
» afb. 106 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken - gevaar voor
een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
Opbergvak voorin de middenconsole
Afb. 107 Opbergvak: Openen/sluiten
A
B
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Om te openen in pijlrichting op de rand drukken » afb. 107 - .
Om te sluiten in pijlrichting op de rand drukken » afb. 107 - . Het deksel
sluit automatisch.
Phonebox
Afb. 108
Phonebox
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Het opbergvak in de middenconsole voorin kan met de Phonebox-functie zijn
uitgerust.
Wordt een telefoon met het display naar boven gericht op het vlak in het op-
bergvak » afb. 108 gelegd, dan wordt het telefoonsignaal door de dakantenne
versterkt.
Telefoons die de Qi-standaard voor het draadloos opladen ondersteunen, kun-
nen in het opbergvak tevens draadloos worden opgeladen.
Tijdens het draadloos opladen mag zich tussen het vlak en de te laden telefoon
geen voorwerp bevinden.
ATTENTIE
De telefoon kan tijdens het draadloos opladen warm worden, daarom
dient deze voorzichtig uit het opbergvak te worden genomen.
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen
door de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor ver-
wondingen. Bevindt zich in het opbergvak een heet geworden metalen
voorwerp, dan de telefoon verwijderen en het voorwerp in het opbergvak
laten afkoelen!
97
Praktische uitrustingen
VOORZICHTIG
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen door
de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor beschadiging
van de telefoon.
Bij enkele telefoons kan door de opwarming het opladen worden onderbro-
ken of kan de telefoon uitschakelen.
Tussen het vlak en de op te laden telefoon geen elektronische of magneti-
sche opslagmedia (bv. SD-kaarten, USB-sticks, kaarten met magneetstrips of
chip) aanbrengen - gevaar voor dataverlies en beschadiging van de datadrager.
Verschijnt op het infotainmentbeeldscherm een melding dat de mobiele tele-
foon niet kan worden geladen, dan als volgt te werk gaan.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden telefoon geen voorwerp
aanwezig is. Indien dit het geval is, dan het voorwerp en de telefoon verwij-
deren. De telefoon weer midden op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden telefoon tijdens het rijden niet is
gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de telefoon verwijderen en weer mid-
den op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Let op
Bij de start van het draadloos laden wordt op het infotainmentbeeldscherm
een overeenkomstige melding weergegeven.
Voor de optimale telefoonsignaalsterkte en het ongestoord draadloos laden
adviseren wij, de telefoon, indien mogelijk, zonder beschermhoes in het op-
bergvak te leggen.
In het opbergvak een telefoon van maximaal 146x80 mm leggen.
USB- en AUX-ingangen
Afb. 109
USB- en AUX-ingang voorin / USB-ingang achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De USB-ingang (met gemarkeerd) zit in het opbergvak in de middenconsole
voorin en afhankelijk van de uitrusting ook achterin » afb. 109.
De AUX-ingang zit in in het opbergvak in de middenconsole voorin.
Informatie over het gebruik » pag. 163, USB-ingang en » pag. 164, AUX-in-
gang.
Bekerhouders
Afb. 110 Bekerhouder voorin openen / bekerhouder voorin
Afb. 111 Bekerhouder achterin openen / bekerhouder achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Bekerhouder voorin
De bekerhouder
B
bevindt zich in de middenconsole voorin » afb. 110.
Om te openen in pijlrichting op de rand
A
drukken.
Om te sluiten tegen de pijlrichting in aan dekselrand
A
trekken.
98
Bediening
In de middelste houder
B
kan een beker met een hand worden geopend door
de beker in de houder te drukken en het deksel te verdraaien.
Bekerhouder achterin
In de bekerhouder
B
kunnen twee bekers worden geplaatst » afb. 111.
Om te openen het deksel bij de uitsparing
A
vastpakken en in pijlrichting tot
de aanslag openklappen.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in dichtklappen.
ATTENTIE
Geen breekbaar drinkgerei (bv. van glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
VOORZICHTIG
Geen geopende bekers tijdens het rijden in de bekerhouders laten staan. Drank
kan bijvoorbeeld bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onder-
delen of de stoelbekleding beschadigen.
Afvalbak
Afb. 112
Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen
Afb. 113 Zak vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De afvalbak kan in het opbergvak in het portier worden geplaatst.
Afvalbak aanbrengen
De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting
A
» afb. 112 indrukken.
De afvalbak kan naar behoefte in pijlrichting
B
worden verschoven.
Afvalbak verwijderen
De afvalbak tegen de pijlrichting in
A
verwijderen » afb. 112.
Afvalbak openen/sluiten
Het deksel in pijlrichting
C
» afb. 112 optillen.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting
1
indrukken » afb.
113.
De zak samen met het frame in pijlrichting
2
naar beneden lostrekken.
De zak van het frame verwijderen.
De nieuwe zak door het frame trekken en de randen in pijlrichting
3
over
het frame vouwen.
De zak met het frame in pijlrichting
4
in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
99
Praktische uitrustingen
Opbergvak onder de armsteun voorin
Afb. 114 Opbergvak openen / luchttoevoer bedienen
Afb. 115
Opbergvak voor tablet openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Het opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die bij ingeschakeld
stads- of dimlicht brandt), een opbergvak voor een tablet en een luchtrooster.
Opbergvak
Om te openen de armsteun in pijlrichting
1
tot de aanslag optillen » afb. 114.
Om te sluiten de armsteun tegen de pijlrichting in
1
omlaagklappen.
Opbergvak voor een tablet
Om te openen greep
A
in pijlrichting trekken » afb. 115.
De tablet voorzichtig in het vak leggen, om schade aan evt. aangesloten ka-
bels te voorkomen.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien » afb.
114.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien.
De temperatuur van de in het opbergvak aangevoerde lucht is afhankelijk van
de instelling van de airconditioning.
Brillenvak
Afb. 116
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Om te openen de toets
A
indrukken. Het vak klapt in pijlrichting open » afb.
116.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en ver-
grendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
100
Bediening
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 117 Opbergvak openen / opbergvak sluiten en luchttoevoer bedie-
nen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Het opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die gaat branden bij het
openen van het vak), een pennenhouder en een luchtrooster.
Opbergvak
Om te openen de toets
A
indrukken. Het deksel klapt in pijlrichting
1
» afb.
117 open.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting
2
in zwenken, tot het hoor-
baar vastklikt.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien » afb. 117.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand
draaien.
Als de luchttoevoer is geopend en de airconditioning is ingeschakeld, stroomt
gekoelde lucht in het opbergvak.
Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt
aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 3 kg.
Opbergvak onder de bijrijdersstoel
Afb. 118
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Om te openen de greep in pijlrichting
1
trekken en het vak in pijlrichting
2
openen » afb. 118.
Om te sluiten de greep in pijlrichting
1
trekken en deze tot het sluiten van
het opbergvak tegen de pijlrichting
2
in aangetrokken houden.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 1,5 kg.
Opbergvakken voor de paraplu
Afb. 119
Opbergvak voor de paraplu -
voorbeeldweergave in het lin-
kervoorportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De opbergvakken in de voorportieren » afb. 119 dienen voor het opbergen van
een paraplu.
VOORZICHTIG
De paraplu nooit vochtig in het opbergvak opbergen - gevaar voor beschadi-
ging van de paraplu.
101
Praktische uitrustingen
Let op
Wij adviseren u, de paraplu uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Kledinghaken
Afb. 120
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Op de middelste portierstijlen en aan de achterste grepen van de hemelbekle-
ding boven de achterportieren zitten kledinghaken » afb. 120.
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de werking van de hoofdairbag resp. voor verwon-
dingen door de kledingbeugel.
Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 121
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De opbergtassen » afb. 121 zijn bedoeld voor het opbergen van bv. kaarten,
tijdschriften en dergelijke.
Opbergtassen aan de binnenste zijkanten van de voorstoelen
Afb. 122
Opbergtas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De opbergtassen zitten aan de binnenzijden van de bestuurders- en evt. ook
van de bijrijdersstoel » afb. 122 en dienen voor het opbergen van kleine en lich-
te voorwerpen (bv. mobiele telefoons).
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende tassen bedraagt 200 g.
102
Bediening
Opbergvak in de middenconsole achterin
Afb. 123
Open opbergvak, afsluitbaar op-
bergvak openen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
In de middenconsole achterin zit afhankelijk van de uitrusting een open op-
bergvak
A
en een afsluitbaar opbergvak
B
» afb. 123.
Om het opbergvak
B
te openen aan het bovenste deel van de verdieping
trekken en het vak in pijlrichting openklappen » afb. 123.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken.
In het opbergvak bevindt zich een dempingselement. Dit kan na het openen
van het opbergvak tot de aanslag worden verwijderd.
Opbergvak in de armsteun achterin
Afb. 124 Opbergvak openen / binnenruimte van het vak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
In het opbergvak zit een bekerhouder
B
, een opbergvak voor de bevestiging
van de tablethouder
C
en een pennenhouder
D
» afb. 124.
Om te openen het deksel bij de uitsparing
A
vastpakken en in pijlrichting tot
de aanslag openklappen.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in dichtklappen.
Skiluik
Afb. 125
Deksel openen: Vanuit passagiersruimte / vanuit bagageruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Na het naar voren klappen van de armsteun achterin en het deksel, komt in de
rugleuning een opening vrij, waardoor de skizak kan worden gestoken.
Om te openen vanuit de passagiersruimte de armsteun achterin gedeelte-
lijk omlaagklappen » pag. 91.
Aan slotgreep
A
» afb. 125 in pijlrichting
1
tot de aanslag trekken. De blok-
keringsnokken van het deksel moeten volledig in het deksel aangrijpen en
hoorbaar vergrendelen.
Het deksel in pijlrichting
2
omlaagklappen.
Om te openen vanuit de bagageruimte het borgoog
B
in pijlrichting ver-
schuiven en het deksel met de armsteun naar voren klappen.
Om te sluiten het deksel en de armsteun achterin tot de aanslag omhoog-
klappen, tot deze hoorbaar vastklikken.
Het deksel moet na het sluiten vergrendeld zijn. Zorg ervoor, dat het rode veld
boven het borgoog
B
niet zichtbaar is.
ATTENTIE
Het skiluik is uitsluitend bestemd voor het vervoeren van ski's, die zich in de
correct bevestigde skizak moeten bevinden.
103
Praktische uitrustingen
Uitneembare skizak
Afb. 126 Band aantrekken / skizak vastzetten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De uitneembare skizak (hierna skizak) dient uitsluitend voor het vervoeren van
ski's en stokken (max. 4 paar).
Skizak en ski's opbergen
De armsteun achterin en het deksel in de rugleuning naar beneden klappen
» afb. 125 op pag. 103.
De lege skizak zodanig in de opening plaatsen, dat het uiteinde met de rits-
sluiting in de bagageruimte zit.
De ski's met de punten naar voren en de stokken met de punten naar achter-
en in de uitneembare skizak schuiven en de zak sluiten.
Skizak en ski's bevestigen
De trekband
A
vóór de bindingen stevig om de ski's vastmaken » afb. 126.
De band moet strak om de ski's zitten.
De rugleuning iets naar voren klappen » pag. 91.
De bevestigingsriem
B
door de opening in de rugleuning om de bovenzijde
van de rugleuning leiden.
Vervolgens de rugleuning terugklappen, tot de grendelknop vergrendelt. Dit
controleren door aan de rugleuning te trekken.
De bevestigingsriem
B
in het slot
C
steken tot hij hoorbaar vastklikt.
ATTENTIE
Het totale gewicht van de vervoerde ski's mag niet meer dan 24 kg be-
dragen.
De ski's en de zak altijd veilig opbergen en vastmaken - anders bestaat
gevaar voor verwondingen resp. ongevallen!
VOORZICHTIG
De skizak nooit vochtig opvouwen en opbergen - gevaar voor beschadiging
van de skizak.
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
Bij gebruik van 12 volt stopcontacten de volgende aanwijzingen in acht nemen.
De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders kan de elektrische installatie van de wagen worden
beschadigd.
104
Bediening
Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
12 volt stopcontact in de middenconsole voorin
Afb. 127
Afdekking van het 12 volt stop-
contact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Om te gebruiken het opbergvak openen, de afdekking van het stopcontact
verwijderen » afb. 127 en de stekker van de elektrische verbruiker in het
stopcontact steken.
12 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 128 Afdekking openklappen / 12 volt stopcontact
Afb. 129 Opbergvak openen / afdekking van 12 volt stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Om te gebruiken de afdekking in pijlrichting openen » afb. 128.
of: Het opbergvak openen en de afdekking van het 12 volt stopcontact ver-
wijderen » afb. 129.
De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
12 volt stopcontact in bagageruimte
Afb. 130
Afdekking van het 12 volt stop-
contact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact openen » afb. 130 en de
stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
105
Praktische uitrustingen
230 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 131 Afdekking van het 230 volt stopcontact openklappen / 230 volt
stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Het 230 volt stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij het insteken van de
stekker wordt de zekering ontgrendeld, het stopcontact wordt geactiveerd en
het controlelampje boven het stopcontact gaat groen branden (knippert het
rood, dan is het stopcontact gedeactiveerd).
Het stopcontact werkt bij draaiende motor (in STOP-werking bij wagens met
start-stopysysteem) en tot ongeveer 10 minuten na het afzetten van de motor,
zolang er voor het afzetten van de motor een verbruiker op het stopcontact
was aangesloten (het controlelampje knippert groen).
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact in pijlrichting openen
» afb. 131 en de stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact ste-
ken.
Een automatische deactivering van het stopcontact kan bijvoorbeeld om de
volgende redenen gebeuren:
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Hoge stopcontacttemperatuur.
Als de oorzaken van de deactivering niet meer aanwezig zijn, kan het stopcon-
tact automatisch worden geactiveerd.
Als er geen automatische activering volgt, dan moeten de aangesloten appara-
ten van het stopcontact worden losgemaakt en na korte tijd weer worden aan-
gesloten.
ATTENTIE
Let erop dat er geen vloeistof of vocht in het stopcontact terechtkomt -
levensgevaar! Als vocht in het stopcontact komt, moet het volledige stop-
contact droog zijn voordat dit weer kan worden gebruikt.
De kinderbeveiliging van het stopcontact wordt bij het gebruik van adap-
ters en verlengkabels die onder spanning staan ontgrendeld - gevaar voor
verwondingen!
Geen geleidende voorwerpen (bv. breinaalden) in de contacten van het
stopcontact steken – levensgevaar!
VOORZICHTIG
Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een tweepins 230 volt stekker en een totale vermogensafna-
me van maximaal 150 watt worden gebruikt.
De stekker van het elektrische apparaat moet tot de aanslag in het stopcon-
tact worden gestoken, anders kan de kinderbeveiliging worden ontgrendeld en
het stopcontact worden geactiveerd, maar wordt het elektrische apparaat
toch niet van spanning voorzien.
Op het stopcontact geen lampen met neonbuizen aansluiten - gevaar voor
beschadiging van de lampen.
Bij verbruikers met een eigen netvoeding (bv. notebooks) eerst de netvoe-
ding zelf, en pas daarna de verbruiker erop aansluiten.
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
De asbakken kunnen worden gebruikt voor het neerleggen van as, sigaretten,
sigaren en dergelijke.
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
106
Bediening
Asbakken
Afb. 132 Asbak voorin verwijderen / asbakinzetstuk voorin verwijderen /
asbakinzetstuk achterin verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 106.
Uitneembare asbak
De asbak
A
vastpakken (niet bij het deksel) en in pijlrichting verwijderen
» afb. 132.
Het plaatsen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Asbak met uitneembaar inzetstuk
Om uit te nemen het inzetstuk van de asbak tot de aanslag openen, het in-
zetstuk bij
B
vastpakken en in pijlrichting eruit nemen » afb. 132.
Het plaatsen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Sigarettenaansteker
Afb. 133 Sigarettenaansteker: In de middenconsole voorin / in de mid-
denconsole achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 106.
Om te gebruiken het betreffende opbergvak openen en de aansteker tot de
aanslag indrukken » afb. 133.
Wachten, tot de gloeiende aansteker eruit springt, deze direct eruit nemen
en gebruiken.
De aansteker in het stopcontact terugsteken en het opbergvak sluiten.
ATTENTIE
De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur!
Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - verbran-
dingsgevaar.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximale toelaatbare belasting van de houder bedraagt 750 g.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de houder nooit overschrijden - gevaar
voor beschadiging of een beperkte werking.
107
Praktische uitrustingen
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
Afb. 134 Aanbrengen: Adapter / houder
Afb. 135
Verwijderen: Houder / adapter
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 107.
Om aan te brengen de geopende adapter op de geleidestangen van de
hoofdsteunen voorin plaatsen en in pijlrichting
1
vastklikken » afb. 134 » .
De houder in pijlrichting
2
in de adapter vastklikken.
Om te verwijderen borgoog
A
in pijlrichting
3
trekken en de houder in pijl-
richting
4
uit de adapter nemen » afb. 135.
Op de adapter drukken en deze in pijlrichting
5
van de geleidingsstangen
voor de hoofdsteunen verwijderen.
ATTENTIE
Voorzichtig omgaan met de adapter - gevaar voor letsel aan de vingers.
In het opbergvak in de armsteun achterin aanbrengen
Afb. 136 Opbergvak openen / vak voor houder / houder verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 107.
Om te plaatsen het deksel bij de uitsparing
A
vastpakken en in pijlrichting
openklappen » afb. 136.
De houder tot de aanslag in het opbergvak
B
plaatsen.
Om te verwijderen borgoog
C
in pijlrichting trekken en de houder uit het
opbergvak nemen.
Het deksel tegen de pijlrichting in sluiten.
Houder bedienen
Afb. 137 Houder kantelen en draaien
108
Bediening
Afb. 138
Grootte van de houder aanpas-
sen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 107.
De houder kan 30° in pijlrichting
1
worden gekanteld en 360° in pijlrichting
2
worden gedraaid» afb. 137.
Om de houdergrootte aan te passen borglip
A
in pijlrichting
3
eruit trek-
ken en het gedeelte
B
in pijlrichting
4
in de gewenste positie verschuiven
» afb. 138.
Let op
Indien in de houder geen extern apparaat aanwezig is, adviseren wij het gedeel-
te
B
tot de aanslag naar beneden te verschuiven. Anders kunnen bij bepaalde
snelheden storende geluiden optreden.
Vervoeren van lading
Bagageruimte en vervoeren van lading
Inleiding voor het onderwerp
Bij het vervoeren van zware voorwerpen veranderen de rijeigenschappen door
de verplaatsing van het zwaartepunt. Snelheid en rijstijl moeten hierop worden
afgestemd.
Bij het vervoeren van lading de volgende aanwijzingen in acht nemen
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen en met geschikte span-
banden aan de bevestigingsogen of met bevestigingsnetten bevestigen, zo-
dat deze niet kan verschuiven.
Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen.
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zo-
veel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen ver-
oorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van
het gewicht van het voorwerp.
Bagageruimteverlichting
Het lampje wordt in- resp. uitgeschakeld als de achterklep wordt geopend
resp. gesloten.
Als de achterklep geopend en het contact uitgeschakeld is, gaat het lampje au-
tomatisch na circa 10 minuten uit.
ATTENTIE
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingsele-
menten, netten, haken enz. nooit overschrijden. Zwaardere voorwerpen
zouden onvoldoende beveiligd zijn - gevaar voor verwondingen!
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestane gewicht van de
wagen niet overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Een niet-bevestigde of onjuist bevestigde lading kan bij een plotselinge
manoeuvre of een ongeval door de wagen schuiven - gevaar voor verwon-
dingen!
109
Vervoeren van lading
ATTENTIE (vervolg)
Een losse lading kan een activerende airbag raken en de inzittenden ver-
wonden - levensgevaar!
Bij het vervoeren van lading die vastgezet is in de vergrote bagageruimte,
die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist wor-
den gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de
resterende zitplaats achterin zit.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingselemen-
ten, netten, haken enz. nooit overschrijden - deze kunnen beschadigd raken.
Erop letten dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming en de
draden van de in de achterruit resp. in de achterste zijruiten geïntegreerde an-
tenne niet door schurende voorwerpen worden beschadigd.
In de netten en opbergvakken in de bagageruimte geen scherpe voorwerpen
plaatsen - gevaar voor beschadiging van de netten en de vakken.
De voorwerpen voorzichtig in de opbergvakken leggen en deze niet puntvor-
mig belasten - gevaar voor beschadiging van de vakken.
Bevestigingselementen
Afb. 139 Bevestigingselementen: Variant 1 / variant 2
Afb. 140
Bevestigingselementen: Variant
3
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 109.
De bevestigingselementen zitten aan beide zijden van de bagageruimte.
Overzicht van de bevestigingselementen » afb. 139 en » afb. 140
Bevestigingselementen alleen voor de bevestiging van bagagenetten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
De maximale toelaatbare statische belasting van de afzonderlijke bevestigings-
ogen
C
en
E
bedraagt 350 kg.
A
B
C
110
Bediening
Bagagenetten
Afb. 141
Bevestigingsvoorbeelden voor netten / langstassenbevestiging
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 109.
Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 141
Dwarstas
Bodemnet
Langstas
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt
1,5 kg.
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer en deze zich
in de bovenste stand bevindt, kunnen voor de bevestiging van de netten de be-
vestigingsogen
C
» afb. 140 op pag. 110 worden gebruikt.
A
B
C
Uitklapbare haken
Afb. 142 Haak omlaagklappen: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevinden zich uitklapbare haken voor
het ophangen van kleinere bagagestukken (bv. tassen e.d.).
Om de haak te gebruiken, deze in pijlrichting omlaagklappen » afb. 142.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
Bodembekleding bevestigen
Afb. 143 Bodembekleding bevestigen: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Bevestigingsvarianten van de bodembekleding » afb. 143
Met de lus aan een haak van de bagageruimteafdekking
Met de haak aan het frame van de achterklep
111
Vervoeren van lading
VOORZICHTIG
Voor variant 1 gelden de volgende aanwijzingen.
De haak aan de bagageruimteafdekking is alleen bedoeld voor de bevestiging
van de bodembekleding, geen voorwerpen eraan ophangen - gevaar voor be-
schadiging van de haak.
De bodembekleding mag alleen bij geopende achterklep aan de haak worden
bevestigd, daarom vóór het sluiten van de klep controleren, of de bodembekle-
ding niet aan de haak is bevestigd - gevaar voor beschadiging van de haak.
VOORZICHTIG
De bodembekleding kan bij variant 2 alleen worden bevestigd als de variabele
bagageruimtevloer zich ingeklapt in de bovenste positie bevindt » afb. 160 op
pag. 119.
Dubbelzijdige bodembekleding
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
In de bagageruimte kan een dubbelzijdige bodembekleding worden aange-
bracht. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
Net aan de bagageruimteafdekking
Afb. 144
Net aan bagageruimteafdekking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Het net aan de onderzijde van de bagageruimteafdekking » afb. 144 is geschikt
voor het vervoeren van lichte en zachte voorwerpen.
De maximale toelaatbare belasting van het net bedraagt 1,5 kg.
Bagageruimteafdekking
Afb. 145 Bagageruimteafdekking verwijderen
Afb. 146
Bagageruimteafdekking achter
de achterbank opgeborgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Als de ophangkoorden
A
» afb. 145 aan de achterklep zijn bevestigd, wordt bij
het openen van de achterklep de bagageruimteafdekking (hierna afdekking)
mee opgetild.
De afdekking kan uit de wagen worden verwijderd en evt. achter de achter-
bankleuning worden opgeborgen » afb. 146. Vóór het verwijderen van de af-
dekking moet het rolgordijn achterin worden opgerold » pag. 83.
Verwijderen
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
in pijlrichting
1
loshaken » afb. 145.
De opgetilde afdekking vasthouden en aan beide zijkanten tegen de onderzij-
de van de afdekking bij de uitsparing
D
drukken.
De afdekking in pijlrichting
2
verwijderen.
112
Bediening
Inbouwen
Eerst de voorste steun
B
en vervolgens de achterste steun
C
in de uitspa-
ring
D
plaatsen » afb. 145.
Aan beide zijkanten op de bovenzijde van de afdekking bij de uitsparing
D
drukken. De steunen
B
en
C
moeten in de uitsparing
D
aan beide zijden
van de bagageruimte vastklikken.
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
vasthaken.
ATTENTIE
Tijdens het rijden mogen zich op de afdekking geen voorwerpen bevinden -
bij een plotselinge remmanoeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
Op de volgende aanwijzingen letten, om het kantelen van de afdekking en
daardoor het beschadigen van de afdekking en de zijbekleding te voorkomen.
De afdekking moet op juiste wijze worden geplaatst en de lading mag niet
hoger zijn dan de afdekking.
De afdekking mag in opgetilde stand niet door kanteling tegen het achter-
kleprubber drukken.
In de spleet tussen de afdekking in de bovenste stand en de rugleuning
mag zich geen enkel voorwerp bevinden.
De opgetilde afdekking nooit naar voren naar de achterbank omklappen - ge-
vaar voor beschadiging van de afdekking en de achterklep.
Oprolbare afdekking
Afb. 147
Oprolbare afdekking: Uittrekken / oprollen / tussenstand / ver-
wijderen
113
Vervoeren van lading
Afb. 148 Zijafdekking links verwijderen/oprolbare afdekking opbergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Eruit trekken
De afdekking bij greep
A
vastpakken en in pijlrichting
1
tot de aanslag eruit
trekken, tot deze hoorbaar vergrendelt » afb. 147.
Oprollen
De afdekking bij greep
A
in pijlrichting
2
drukken. De afdekking rolt auto-
matisch tot de tussenstand
B
op » afb. 147.
Door de afdekking opnieuw bij de greep
A
in pijlrichting
3
te drukken, rolt de
afdekking volledig op. De op deze manier opgerolde afdekking kan worden
verwijderd.
Verwijderen/aanbrengen
Op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting
4
drukken en de afdekking in
pijlrichting
5
verwijderen » afb. 147.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Opbergen
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer, kan de ver-
wijderde oprolbare bagageruimteafdekking in de uitsparingen van de bagage-
ruimtezijbekleding worden opgeborgen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand samenklappen » pag.
119.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen openen en verwijderen » afb. 149
op pag. 115 - .
De linker zijafdekking in pijlrichting
1
» afb. 148 verwijderen.
De oprolbare afdekking in de verdiepingen van de zijbekleding in pijlrichting
2
aanbrengen en in pijlrichting
3
opbergen.
De linker zijafdekking tegen de pijlrichting
1
in weer aanbrengen.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen sluiten.
De variabele vloer van de bagageruimte in de bovenste stand uitklappen.
ATTENTIE
Op de oprolbare afdekking mogen geen voorwerpen worden geplaatst -
gevaar voor beschadiging van de afdekking en bij een plotselinge remma-
noeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor verwondingen!
Let op
Indien de oprolbare bagageruimteafdekking en de multifunctionele tas gelijk-
tijdig moeten worden opgeborgen, moet het achterste gedeelte van de oprol-
bare bagageruimteafdekking de multifunctionele tas bedekken.
Oprolbare afdekking - automatisch oprollen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Het automatische oprollen van de oprolbare bagageruimteafdekking (hierna
functie) vergemakkelijkt de toegang tot de bagageruimte.
Bij geactiveerde functie rolt de oprolbare afdekking automatisch in de tussen-
positie
B
» afb. 147 op pag. 113 bij het openen van de achterklep.
De activering/deactivering kan in het infotainment in het menu

Openen en sluiten
worden uitgevoerd.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatisch oprollen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
114
Bediening
Zijvakken en zijopbergvakken
Afb. 149 Zijvak verwijderen / zijopbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
Aan de beide zijden van de bagageruimte zitten afhankelijk van de wagenuit-
rusting zijvakken » afb. 149 -
of afsluitbare zijopbergvakken » afb. 149 -
.
De ruimte achter het vak alsmede in het opbergvak is geschikt voor het opber-
gen van kleine voorwerpen met een totaalgewicht van 2,5 kg.
Zijvak
De opbergvakafdekking in pijlrichting verwijderen » afb. 149 -
.
Het plaatsen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zijopbergvak
Om te openen de greep in pijlrichting
1
trekken en het opbergvak in pijl-
richting
2
openen » afb. 149 - . Het vak kan worden verwijderd.
Om het opbergvak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting
2
in zwenken.
Cargo-elementen
Afb. 150 Cargo-elementen verwijderen: Variant 1 / variant 2
Afb. 151
Cargo-elementen verwijderen: Variant 3 / bevestigingvoor-
beeld van de lading
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
De Cargo-elementen zijn bedoeld voor het bevestigen van voorwerpen met
een totaalgewicht van 8 kg.
Vóór het gebruik de Cargo-elementen in pijlrichting verwijderen » afb. 150 en
» afb. 151 - .
De lading met behulp van de Cargo-elementen zo dicht mogelijk bij de ach-
terbank bevestigen » afb. 151 -
.
Na gebruik de Cargo-elementen op de oorspronkelijke plek opbergen.
115
Vervoeren van lading
Opbergvakken onder de bodembekleding
Afb. 152 Variant 1: Bodembekleding optillen / opbergvakken
Afb. 153
Variant 2: Bodembekleding optillen / opbergvakken
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 109.
Bij wagens, die niet met een noodreservewiel zijn uitgerust, zitten onder de bo-
dembekleding van de bagageruimte opbergvakken
B
» afb. 152 resp. » afb.
153.
Elk opbergvak
B
is bedoeld om voorwerpen tot een gewicht van 15 kg in te
bewaren.
Gebruik van de opbergvakken - variant 1
De bodembekleding aan lus
A
in pijlrichting optillen » afb. 152 en geheel om-
klappen of met de lus aan de haak aan de bagageruimteafdekking bevesti-
gen.
De lading in de opbergvakken opbergen.
De bodembekleding tegen de pijlrichting in terugklappen of van de haak ver-
wijderen.
Bij het vervoeren van hogere voorwerpen in de vakken moet de bodembekle-
ding naar voren worden omgeklapt.
Gebruik van de opbergvakken - variant 2
De bagageruimte met variabele bagageruimtevloer indelen » pag. 120.
De bodembekleding in pijlrichting optillen » afb. 153 en de haak
C
aan de bo-
venzijde van de variabele bagageruimtevloer vasthaken.
De lading in de opbergvakken opbergen.
Haak
C
loshaken en de bodembekleding tegen de pijlrichting in terugklap-
pen (evt. de variabele bagageruimtevloer in de oorspronkelijke positie terug-
klappen).
Bij het vervoer van hogere voorwerpen in de vakken moet haak
C
in de bo-
venzijde van de variabele bagageruimtevloer zijn vastgehaakt.
VOORZICHTIG
Vóór het sluiten van de achterklep moet er worden gecontroleerd of de bo-
dembekleding niet met lus
A
» afb. 152 aan de haak is bevestigd - de haak kan
beschadigd raken.
Vóór het sluiten van de achterklep controleren of de in de opbergvakken ver-
voerde lading niet tegen de bagageruimteafdekking stoot - gevaar voor het
beschadigen van de afdekking.
116
Bediening
Multifunctionele tas
Afb. 154
Multifunctionele tas: Eruit trekken / aanbrengen / inschuiven /
verwijderen
Afb. 155 Zijdelingse afdekking links verwijderen/multifunctionele tas
opbergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
De multifunctionele tas (hierna tas) is bedoeld voor het opbergen van kleding-
stukken en lichte voorwerpen zonder scherpe randen.
De maximaal toelaatbare belasting van de multifunctionele tas bedraagt 3 kg.
Eruit trekken en plaatsen
De voorste haken aan beide zijden van de bagageruimte in pijlrichting
1
om-
laag klappen » afb. 154.
De achterste rand
A
met beide handen vastpakken en de tas in pijlrichting
2
naar buiten trekken.
De achterste rand op de beide neergeklapte haken in pijlrichting
3
tot de
aanslag aanbrengen.
Inschuiven
De achterste rand in pijlrichting
4
van de haken losnemen en de tas in pijl-
richting
5
erin schuiven » afb. 154.
De achterste rand tegen de voorste rand leggen en aan beide uiteinden
B
tegen elkaar aandrukken.
De voorste haken aan beide zijden van de bagageruimte tegen de pijlrichting
in
1
terugklappen.
Verwijderen/aanbrengen
De oprolbare bagageruimteafdekking verwijderen » pag. 113.
De tas in pijlrichting
6
uit de steunen verwijderen » afb. 154.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het met
gekenmerkte uiteinde van de rand in de rechtersteun en het met
gekenmerkte uiteinde in de linkersteun aanbrengen. De pijlen moeten naar
voren wijzen.
Opbergen
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer, kan de ver-
wijderde tas in de uitsparingen van de bagageruimtezijbekleding worden opge-
borgen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand samenklappen » pag.
119.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen openen » afb. 149 op pag. 115 -
.
De linker zijafdekking in pijlrichting
1
» afb. 155 verwijderen.
117
Vervoeren van lading
De tas in pijlrichting
2
in de verdiepingen van de zijbekleding aanbrengen en
in pijlrichting
3
opbergen.
De linker zijafdekking tegen de pijlrichting
1
in weer aanbrengen.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen sluiten.
De variabele vloer van de bagageruimte in de bovenste stand uitklappen.
Let op
Indien de oprolbare bagageruimteafdekking en de multifunctionele tas gelijk-
tijdig moeten worden opgeborgen, moet het achterste gedeelte van de oprol-
bare bagageruimteafdekking de multifunctionele tas bedekken.
Uitneembare lamp
Afb. 156
Uitneembare lamp
Afb. 157
Lamp uitnemen / lamp plaatsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109.
De lamp zit aan de linkerzijde van de bagageruimte en kan worden gebruikt
voor de verlichting van de bagageruimte of als draagbare lamp.
De lamp is voorzien van magneten. Daardoor kan deze bv. aan de wagencar-
rosserie worden bevestigd.
Beschrijving van de lamp » afb. 156
Knop voor het in of uitschakelen van de lamp
Deel dat brandt, als de lamp in de houder zit
Deel dat brandt, als de lamp niet in de houder zit
Zit de lamp in de houder, dan brandt deze bij geopende achterklep.
Om de lamp uit te nemen deze bij
D
vastpakken en in pijlrichting
1
eruit
zwenken » afb. 157.
Om de uitgenomen lamp in te schakelen knop
A
indrukken » afb. 156. Door
opnieuw indrukken wordt de lamp uitgeschakeld.
Om de lamp te plaatsen deze eerst met het achterste deel
E
in de houder
plaatsen » afb. 157 en daarna in pijlrichting
2
nadrukken, tot de lamp hoor-
baar vastklikt.
Als de lamp niet wordt uitgeschakeld en deze vervolgens correct in de houder
wordt geplaatst, worden de leds in het voorste gedeelte van de lamp
C
» afb.
156 automatisch uitgeschakeld.
Indien de lamp niet correct in de houder is geplaatst, brandt de lamp niet bij
het openen van de achterklep en worden de batterijen niet opgeladen.
Lamp opladen
De lamp is voorzien van drie oplaadbare NiMH-batterijen van het type AAA. De
batterijen worden bij draaiende motor continu opgeladen (het volledig opladen
van de batterijen duurt ongeveer 3 uren).
Batterijen vervangen » pag. 312.
VOORZICHTIG
De lamp is niet waterdicht, daarom moet deze tegen vocht worden beschermd
- anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Voertuigen van de klasse N1
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 109.
Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn,
moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die
voldoet aan de norm EN 12195 (1 - 4).
A
B
C
118
Bediening
Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektri-
sche installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat deze bij de aanpassing en bij
het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd.
Variabele bagageruimtevloer in de bagageruimte
Standen van de variabele bagageruimtevloer
Afb. 158
Variabele bagageruimtevloer in bovenste stand instellen / vari-
abele bagageruimtevloer in bovenste stand
Afb. 159
Variabele bagageruimtevloer in onderste stand instellen / vari-
abele bagageruimtevloer in onderste stand
De variabele bagageruimtevloer kan in de bovenste en onderste stand worden
ingesteld.
In bovenste stand instellen
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
» afb. 158 ongeveer 20 cm op-
tillen en naar u toe trekken.
De laadvloer ter hoogte van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrich-
ting
1
optillen tot u een klik hoort en naar voren drukken.
De ruimte onder de variabele bagageruimtevloer kan worden gebruikt voor het
opbergen van voorwerpen, bv. de uitgebouwde oprolbare bagageruimteafdek-
king » pag. 113, de multifunctionele tas » pag. 117 en dergelijke.
De maximaal toelaatbare belasting van de variabele bagageruimtevloer in deze
stand bedraagt 75 kg. Voor het transport van zware voorwerpen moet de vari-
abele bagageruimtevloer in de onderste stand worden gezet » afb. 159.
In onderste stand instellen
Controleren, of de ruimte onder de variabele bagageruimtevloer leeg is.
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
» afb. 159 over de tildrempel in
pijlrichting
2
optillen.
De bagageruimtevloer in pijlrichting
3
naar u toe trekken, tot deze in de on-
derste stand zakt en naar voren drukken.
Variabele bagageruimtevloer samenklappen / uitklappen
Afb. 160 Variabele bagageruimtevloer samenklappen / samengeklapte
variabele bagageruimtevloer in bovenste stand
Om samen te klappen de variabele bagageruimtevloer aan greep
A
in pijl-
richting
1
optillen » afb. 160.
De variabele bagageruimtevloer met een beweging in pijlrichting
2
samen-
klappen.
Het uitklappen gebeurt in omgekeerde volgorde.
De variabele bagageruimtevloer wordt in de bovenste en onderste stand op
dezelfde manier samen-/uitgeklapt.
119
Vervoeren van lading
Bagageruimte indelen
Afb. 161
Bagageruimte met variabele ba-
gageruimtevloer indelen
Om in te delen de variabele bagageruimtevloer aan greep
A
optillen en de
achterste rand van de variabele bagageruimtevloer in pijlrichting in de groe-
ven
B
schuiven » afb. 161.
In de groeven
B
is de variabele bagageruimtevloer tegen beweging geborgd.
Het uitklappen gebeurt in omgekeerde volgorde.
De variabele bagageruimtevloer wordt in de bovenste en onderste stand op
dezelfde manier ingedeeld/uitgeklapt.
Scheidingsnet
Scheidingsnet gebruiken
Afb. 162 Gedeelte van de oprolbare bagageruimteafdekking uitklap-
pen / ontgrendelingshendel
Afb. 163 Correct vastgezet scheidingsnet achter de achterbank in uitge-
trokken toestand
Het scheidingsnet kan achter de achterbank resp. de voorstoelen omhoog
worden getrokken en bevestigd.
Scheidingsnet achter de achterbank uittrekken en bevestigen
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting uit-
klappen » afb. 162.
Het scheidingsnet aan de dwarsstang
C
uittrekken, in een van de steunen
D
plaatsen en naar voren drukken » afb. 163.
Op dezelfde wijze de dwarsstang aan de andere wagenzijde in de steun
D
plaatsen.
Controleer dat de dwarsstang van het scheidingsnet correct in beide steunen
D
zit.
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking tegen de pijlrich-
ting in terugklappen » afb. 162.
Scheidingsnet achter de achterbank oprollen
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting uit-
klappen » afb. 162.
De dwarsstang eerst aan de ene en daarna aan de andere zijde iets naar ach-
teren trekken en uit de steunen
D
nemen » afb. 163.
De dwarsstang
C
zo houden, dat het scheidingsnet langzaam en zonder be-
schadiging kan oprollen.
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking tegen de pijlrich-
ting in terugklappen » afb. 162.
120
Bediening
Scheidingsnet achter de voorstoelen uittrekken en oprollen
De werkwijze is gelijk aan die achter de achterbank. Voor het uittrekken van
het scheidingsnet moeten de achterbankleuningen naar voren worden geklapt.
Na het oprollen van het scheidingsnet in de behuizing de achterbankleuningen
terugklappen » pag. 91.
VOORZICHTIG
Als het scheidingsnet bij het uittrekken blokkeert, de ontgrendelingshendel
B
in pijlrichting drukken » afb. 162.
Scheidingsnetbehuizing uit- en inbouwen
Afb. 164
Scheidingsnetbehuizing uitbou-
wen
Om uit te bouwen de achterbankleuningen naar voren klappen en het rech-
terachterportier openen.
De behuizing
A
in pijlrichting
1
schuiven en in pijlrichting
2
uit de steunen
nemen » afb. 164.
Om in te bouwen de uitsparingen in de behuizing
A
in de steunen van de
achterbankleuningen plaatsen en de behuizing tegen de pijlrichting
1
in tot
aan de aanslag verschuiven.
De achterbankleuningen in de uitgangsstand terugklappen.
Vervoeren op de dakdragers
Afb. 165 Bevestigingspunten
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uitrusting aan de bevestigings-
punten » afb. 165 of aan de dakreling worden bevestigd.
De bevestigingspunten
A
en
B
zitten aan beide zijden van de wagen » afb.
165.
Het uit- en inbouwen van de dakdwarsdragers gebeurt overeenkomstig de bij-
gevoegde handleiding.
Dakbelading
Het maximaal toelaatbare gewicht van de belading incl. de dragers bedraagt
100 kg.
ATTENTIE
Ten behoeve van de verkeersveiligheid bij het vervoeren van lading op de
volgende aanwijzingen letten:
De lading op de dakdragers altijd gelijkmatig verdelen en op juiste wijze
met geschikte span- of sjorbanden bevestigen.
Bij het vervoeren van zware resp. grote voorwerpen op het dakdragersys-
teem kunnen de rijeigenschappen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt veranderen. Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden
aanpassen.
De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maxi-
maal toelaatbare gewicht van uw wagen mogen in geen geval worden over-
schreden – gevaar voor ongevallen!
121
Vervoeren van lading
VOORZICHTIG
Let erop dat het schuif-kanteldak of de achterklep bij het openen niet tegen
de daklading stoot.
Let erop dat de dakantenne niet door de vervoerde lading wordt geraakt.
Let op
Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Verwarming en ventilatie
Verwarming, handmatige airconditioning, Climatronic
Inleiding voor het onderwerp
De verwarming verwarmt en ventileert het interieur van de wagen. De aircon-
ditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koelfunctie werkt onder de volgende omstandigheden:
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur ligt onder 2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Bij ingeschakelde koelfunctie wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de werking van de koelfunctie te verhogen, kan kortstondig de circulatie-
functie worden ingeschakeld » pag. 126.
Gezondheidsbescherming
Om gezondheidsrisico's (bv. verkoudheid) te verminderen, de volgende aanwij-
zingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de temperatuur in het interieur en de buitentemperatuur
mag niet groter dan circa 5 °C zijn.
De koelfunctie moet ongeveer 10 minuten voor het einde van de rit worden
uitgeschakeld.
Een keer per jaar moet de airconditioning door een specialist worden gedes-
infecteerd.
ATTENTIE
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds in-
geschakeld zijn. Anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde
omstandigheden lucht met een temperatuur van circa 5 °C stromen.
122
Bediening
Let op
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij zijn van bv. ijs, sneeuw en bladeren,
zodat de verwarming en de koelfunctie optimaal kunnen werken.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Verwarming en handbediende airconditioning
Afb. 166
Bedieningselementen van de verwarming/airconditioning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 122.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 166.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Aanjagertoerental instellen (stand 0: aanjager uit, stand 6: hoogste toeren-
tal)
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 127
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 128
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 82
Koelfunctie in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 82
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 126
Bij ingeschakelde functie brandt onder de toets het controlelampje.
A
B
C
D

Informatie over de koelfunctie
Na het indrukken van de toets  gaat het controlelampje onder de toets
branden, ook als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De
koelfunctie wordt ingeschakeld, zodra aan de volgende voorwaarden is vol-
daan » pag. 122.
Als de luchtverdeelregelaar in de stand wordt gedraaid, wordt de koelfunc-
tie ingeschakeld.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
handbediende airconditioning onder omstandigheden het stationair toerental
worden verhoogd.
Climatronic (automatische airconditioning)
Afb. 167
Bedieningselementen voorin
123
Verwarming en ventilatie
Afb. 168
Bedieningselementen achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 167.
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de linkerzijde
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de rechterzijde
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 127
Aanjagertoerental instellen (de instelling wordt door het aantal brandende
controlelampjes in de draaiknop weergegeven)
Linksom draaien: toerental verlagen tot het uitschakelen van de Clima-
tronic
Rechtsom draaien: toerental verhogen
Temperatuur voor de linkerzijde (resp. voor beide zijden) instellen
1)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Temperatuur voor de rechterzijde (resp. voor beide zijden) instellen
2)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 128
 Restwarmtefunctie in-/uitschakelen » pag. 124
Interieurtemperatuursensor
Weergave van ingestelde temperatuur achterin » afb. 168
Temperatuur achterin instellen - de deactivering/activering van de toetsen
is mogelijk door het indrukken van de toets  op de Climatronic → door
aantippen van de functietoetsen
op het infotainmentbeeldscherm.
Temperatuur verlagen / Temperatuur verhogen
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 126
Intensieve luchtstroom naar de voorruit in-/uitschakelen (bij het inscha-
kelen wordt ook de luchtstroom naar de ruiten en  ingeschakeld)
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 82
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 82
Climatronic in het infotainment instellen (bij enkele functies ook bedie-
nen)
Temperatuur in complete interieur met de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde synchroniseren
Automatische regeling inschakelen » pag. 125
Koelfunctie in-/uitschakelen
Als de functie ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een controle-
lampje.
Temperatuur instellen
De temperatuur kan op het Climatronic-bedieningselement of in het infotain-
ment worden ingesteld » pag. 125. Tussen 16 °C en 29,5 °C wordt de tempe-
ratuur automatische geregeld.
Bij een temperatuurinstelling onder 16 °C gaat in de temperatuurmeter

branden, de Climatronic werkt met maximale koelcapaciteit.
Bij een temperatuurinstelling boven 29,5 °C gaat in de temperatuurmeter

branden, de Climatronic werkt met maximaal verwarmingsvermogen.
Restwarmtefunctie

Na het uitschakelen van het contact wordt de restwarmte van de motor voor
verwarming van het wageninterieur gebruikt. De functie kan alleen bij uitge-
schakeld contact binnen 30 minuten na het afzetten van de motor worden in-
geschakeld. De functie wordt na circa 30 minuten of bij een geringe acculaad-
toestand uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
De interieurtemperatuursensor
H
» afb. 167 niet afdekken, omdat anders de
werking van de Climatronic ongunstig wordt beïnvloed.




1)
Geldt voor wagens met links stuur.
2)
Geldt voor wagens met rechts stuur.
124
Bediening
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd.
De instelling van de Climatronic wordt in het actieve gebruikersaccount indi-
vidueel opgeslagen » pag. 60.
Climatronic in het infotainment bedienen
Afb. 169
Infotainment: Voorbeeldweer-
gave van het hoofdmenu Clima-
tronic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

op het Climatronic-be-
dieningselement indrukken.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 169
A
Weergave van de actuele functie (resp. instellingen van de functie)
van de Climatronic
B
Instelling van gewenste temperatuur voorin - linkerzijde
C
Instelling van gewenste temperatuur voorin - rechterzijde
D
Instelling van het vermogen in de -functie
E
In-/uitschakelen en instellen van het aanjagertoerental, de koeling, de
luchtverdeling en de circulatiefunctie
a)
F
Instelling van gewenste temperatuur achterin
Gekleurde weergave van de luchtstroom uit de luchtroosters
(blauwe kleur - temperatuurverlaging/ rode kleur - temperatuurver-
hoging)
 In-/uitschakelen van de Climatronic
 In-/uitschakelen van de temperatuursynchronisatie in het gehele in-
terieur overeenkomstig de temperatuurinstelling aan bestuurderszij-
de
a)
Vergrendeling/ontgrendeling van de temperatuurinstelling en van het
verwarmingsvermogen van de achterbankverwarming via de toetsen
achterin
a)
Instelling van de interieurvoorverwarming en -ventilatie
In-/uitschakelen van de voorruitverwarming
a)
Verdere instellingen van de Climatronic
a)
Bij ingeschakelde functie is het symbool in de functietoets oranje.
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets  op het Climatronic-bedieningsgedeelte indrukken → de functie-
toets op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Klimaatprofiel
- Instelling van het vermogen in de -functie (geldt voor het
infotainment Swing)
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automatische circulatiefunctie
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de snelle interieurver-
warming
Voorruitverwarming automatisch
- Activering/deactivering van de automatische
voorruitverwarming
Climatronic - automatische regeling
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en
de ruiten in het interieur te ontvochtigen.
Om in te schakelen de toets

» afb. 167 op pag. 123 indrukken.
Om uit te schakelen een willekeurige toets voor de luchtverdeling indrukken
of het aanjagertoerental wijzigen. De temperatuurregeling wordt echter
voortgezet.
Bij langer indrukken van de toets  wordt  automatisch ingeschakeld.
Functies
De automatische regeling werkt in drie functies - zwak, middel, intensief. De
instelling van de afzonderlijke functies vindt plaats via de functietoets
D
» afb.
169 op pag. 125.
Na het inschakelen van de automatische regeling werkt de Climatronic in de
laatst geselecteerde functie. De actueel geselecteerde functie wordt op het
infotainmentbeeldscherm weergegeven.
125
Verwarming en ventilatie
Circulatiefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het
interieur van de wagen komt. In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het in-
terieur aangezogen en weer in het interieur geleid.
Om in te schakelen de toets indrukken. Het controlelampje onder de
toets gaat branden.
Om uit te schakelen de toets opnieuw indrukken. Het controlelampje on-
der de toets gaat uit.
Verwarming en handmatige airconditioning
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de luchtverdeelregelaar in de stand
wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie uitgeschakeld. Door opnieuw op
toets
te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden
ingeschakeld.
Wordt bij ingeschakelde koeling (toets

) de temperatuurregelaar linksom
"gedraaid", dan wordt de circulatiefunctie ingeschakeld.
Climatronic
De Climatronic kan over een sensor beschikken, die bij verhoogde concentra-
ties schadelijke stoffen in de aangezogen lucht de circulatiefunctie automa-
tisch inschakelt.
Als de concentratie schadelijke stoffen tot het normale niveau daalt, wordt au-
tomatisch de circulatiefunctie uitgeschakeld.
Het automatisch in-/uitschakelen van de circulatiefunctie kan door het indruk-
ken van de toets  op de Climatronic en door het aansluitend aantippen van
de functietoetsen
Automatische circulatie
in het infotainmentbeeldscherm
worden ingesteld. Het automatisch in-/uitschakelen functioneert bij een tem-
peratuur hoger dan 2 °C.
Een uitschakeling van de circulatiefunctie volgt na het indrukken van de toets
, evt. automatisch afhankelijk van de luchtvochtigheid in het wageninteri-
eur.
ATTENTIE
De circulatiefunctie nooit langdurig ingeschakeld laten, want in dat geval
wordt geen frisse lucht van buiten toegevoerd. De "verbruikte" lucht kan
vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroor-
zaken, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten be-
slaan. Zodra de ruiten beslaan, de circulatiefunctie direct uitschakelen - ge-
vaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
We adviseren om bij ingeschakelde circulatiefunctie niet in de wagen te roken.
De uit het interieur aangezogen rook slaat neer op de verdamper van de air-
conditioning. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blij-
vende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging
van de verdamper) kan worden opgelost.
Climatronic - Air Care-functie
Afb. 170
Voorbeeldweergave van de Air
Care-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
De Air Care-functie dient voor de geregelde circulatiefunctie in het interieur.
De intensiteit van de circulatie is afhankelijk van de luchtvochtigheid in de wa-
gen en van de buitentemperatuur (risico van het beslaan van de ruiten).
Voor het in-/uitschakelen de toets  op het Climatronic-bedieningsele-
ment indrukken, daarna de functietoets  
Ingeschakeld
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen » afb. 170.
Voor een correcte werking van de Air Care-functie moeten alle portieren en
ruiten inclusief het panorama-schuif-kanteldak gesloten zijn.
126
Bediening
Bij het openen van een portier of een ruit (eventueel het panorama-schuif-kan-
teldak) wordt op het infotainmentbeeldscherm de overeenkomstige melding
weergegeven.
Luchtroosters
Afb. 171
Luchtroosters voorin
Afb. 172
Luchtroosters achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Bij de luchtroosters 3, 4 » afb. 171 en 6 » afb. 172 kan de richting van de lucht-
stroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden
geopend en gesloten.
De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement
A
» afb. 171 resp. » afb. 172 in de gewenste richting te verstellen.
Om te openen regelaar
B
» afb. 171 resp. » afb. 172 omhoog draaien.
Om te sluiten regelaar
B
» afb. 171 resp. » afb. 172 omlaag draaien.
Afhankelijk van de instelling van de luchtverdeling stroomt de lucht uit de vol-
gende luchtroosters:
Luchtuitstroomrichting instel-
len
Luchtroosters » afb. 171 en » afb. 172
 1, 2, 4
1, 2, 4, 5, 7
3, 4, 6
4, 5, 7
3, 4, 5, 6, 7
VOORZICHTIG
De luchtroosters niet afdekken - de luchtverdeling kan worden gehinderd.
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie)
Inleiding voor het onderwerp
De interieurvoorverwarming verwarmt het wageninterieur en de motor. Voor
de verwarming wordt brandstof uit de brandstoftank verbruikt.
De interieurvoorventilatie biedt de mogelijkheid om bij afgezette motor bui-
tenlucht naar het interieur te voeren, waardoor de temperatuur in het interieur
effectief wordt verlaagd (bv. als de wagen in de zon staat geparkeerd).
De extra verwarming (interieurvoorverwarming- en ventilatie(hierna interieur-
voorverwarming) zorgt voor de verwarming/ventilatie afhankelijk van de in-
stelling van de airconditioning en de luchtroosters vóór het uitschakelen van
het contact.
127
Verwarming en ventilatie
ATTENTIE
De extra verwarming mag nooit in gesloten ruimtes (bv. garages) worden
gebruikt - vergiftigingsgevaar!
De interieurvoorverwarming mag tijdens het tanken niet werken - brand-
gevaar.
De uitlaatpijp van de interieurvoorverwarming bevindt zich aan de onder-
zijde van de wagen. Bij gebruik van de interieurvoorverwarming de wagen
niet op plaatsen parkeren waar de uitlaatgassen met licht ontvlambare ma-
terialen, bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof en der-
gelijke, in contact kunnen komen - gevaar voor brand.
VOORZICHTIG
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bv. ijs, sneeuw en bladeren zijn,
zodat de interieurvoorverwarming optimaal kan functioneren.
Let op
De interieurvoorverwarming schakelt de aanjager pas in, als de koelvloeistof-
temperatuur een waarde van circa 50 °C heeft bereikt.
In de motorruimte kan tijdens de werking van de interieurvoorverwarming
waterdamp worden gevormd.
In-/uitschakelen
Afb. 173 Toets voor het in-/uitschakelen (Climatronic / handbediende
airconditioning)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 128.
Voorwaarden voor de werking van de interieurvoorverwarming.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende (op het instrumentenpaneel brandt het
controlelampje niet).
Handmatig in-/uitschakelen
Met de toets op het bedieningselement van de airconditioning » afb. 173.
Met de toets (inschakelen) /  (uitschakelen) op de afstandsbediening.
Automatisch in-/uitschakelen
Via een ingestelde en geactiveerde inschakeltijd in het infotainment.
Overeenkomstig de omgevingsomstandigheden.
Het uitschakelen van de interieurvoorverwarming gebeurt automatisch bij
brandstofgebrek (het controlelampje
in het instrumentenpaneel gaat bran-
den).
Na het uitschakelen werken de waterpomp en de interieurvoorverwarming
nog even door om de resterende brandstof in de verwarming te verbranden.
Automatisch in-/uitschakelen instellen
Climatronic: op de Climatronic de toets

indrukken → de functietoets
op
het infotainmentbeeldscherm aantippen. Er volgt de weergave van de laatst in-
gestelde werking met de optie, deze te veranderen.
Handbediende airconditioning: in het infotainment in het menu

/
de
functietoets
aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het infotainmentscherm opvolgen.
Als automatisch inschakelen is geactiveerd, gaat na het uitschakelen van het
contact gedurende circa 10 seconden het controlelampje in de toets bran-
den » afb. 173.
128
Bediening
Bediening in het infotainment
Afb. 174 Interieurvoorverwarming: Hoofdmenu / instelling van de voor-
keuzetijd
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 128.
Hoofdmenu openen
Op de Climatronic de toets

indrukken → de functietoets
op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Of bij wagens met handbediende airconditioning:
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
aantippen.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 174
Vertrektijd - weekdag en tijdstip waarop de wagen rijklaar moet zijn
Instelling van functie (verwarmen/ventileren)
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering van de inschakeltijd
Instelling van de voorkeuzetijd 1-3 en de resterende looptijd (10-60 minu-
ten)
Bij ingeschakelde verwarming worden de vensters rood weergegeven / bij
ingeschakelde ventilatie worden de vensters blauw weergegeven
Actueel getoonde inschakeltijd
Activering van actueel getoonde inschakeltijd
Instelling van vertrektijd: Dag, uur, minuut
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief zijn. De geactiveerde
voorkeuzetijd wordt na het automatisch starten weer gedeactiveerd. Voor de
volgende start moet een van de voorkeuzetijden worden geactiveerd.
A
B
C
D
E
F
G
H
Let op
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er tussen zondag en maandag
een positie waarbij geen dag wordt aangegeven. Als deze positie wordt gese-
lecteerd, zal de wagen op het gekozen tijdstip rijklaar zijn, ongeacht de dag.
Als een andere tijd wordt ingesteld, wordt de geactiveerde inschakeltijd au-
tomatisch gedeactiveerd. De voorkeuzetijd moet opnieuw worden geacti-
veerd.
Radiografische afstandsbediening
Afb. 175
Radiografische afstandsbedie-
ning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 128.
Beschrijving van de radiografische afstandsbediening » afb. 175
Controlelampje
Antenne
Interieurvoorverwarming inschakelen
Interieurvoorverwarming uitschakelen
Voor het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming de radiografische
afstandsbediening verticaal houden, met de antenne
B
» afb. 175 naar boven
gericht. De antenne niet met de vingers of de handpalm afdekken.
Het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming met de radiografische
afstandsbediening is alleen mogelijk, wanneer de afstand tussen de afstands-
bediening en de wagen ten minste 2 m bedraagt.
Weergave controlelampje
A
Betekenis
Brandt 2 seconden groen.
De interieurvoorverwarming is inge-
schakeld.
Brandt 2 seconden rood.
De interieurvoorverwarming is uitge-
schakeld.
A
B

129
Verwarming en ventilatie
Weergave controlelampje
A
Betekenis
Knippert 2 seconden langzaam groen.
Het inschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden snel groen.
De interieurvoorverwarming is ge-
blokkeerd, bv. omdat de brandstof-
tank bijna leeg is of de interieurvoor-
verwarming een storing heeft.
Knippert 2 seconden rood.
Het uitschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden oranje, daarna
groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is echter wel ontvan-
gen.
Brandt 2 seconden oranje, knippert
daarna groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is niet ontvangen.
Knippert 5 seconden oranje.
De batterij is ontladen, het in- resp.
uitschakelsignaal is niet ontvangen.
De batterij vervangen » pag. 311.
VOORZICHTIG
De radiografische afstandsbediening moet worden beschermd tegen vocht,
sterke schokken en directe zonnestraling - gevaar voor beschadiging van de
afstandsbediening.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt bij geladen batterij enkele
honderden meters (afhankelijk van obstakels tussen de afstandsbediening en
de wagen, weersomstandigheden, batterijtoestand e.a.).
130
Bediening
Infotainment
Inleidende informatie
Belangrijke aanwijzingen
Inleiding
ATTENTIE
Het infotainment alleen zo gebruiken, dat u in elke verkeerssituatie de
wagen volledig onder controle hebt (bv. tijdens het rijden geen tekstberich-
ten schrijven, de telefoon niet koppelen of verbinden, niet met de contac-
tenlijst werken, geen bestemming invoeren, geen WLAN- of SmartLink-
verbinding opbouwen e.d.) - anders bestaat gevaar voor ongevallen!
De aansluitkabel van het externe apparaat altijd zo plaatsen, dat deze bij
het rijden geen belemmering vormt.
ATTENTIE
Het volume zodanig instellen dat u akoestische signalen van buiten, (bv.
de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer) altijd goed kunt
horen.
Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen sommige infotainmentfuncties vanaf een bepaalde
snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking, maar
een gevolg van de wettelijke voorschriften.
Mobiele telefoons en applicaties
Afb. 176
QR-code met verwijzing naar de
internetpagina's voor de contro-
le van de compatibiliteit van de
apparaten
De beschikbaarheid van enkele in dit instructieboekje beschreven functies
is afhankelijk van het type aan te sluiten apparaat en van de hierop geïnstal-
leerde applicaties.
Mobiele telefoons
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment
compatibel is met de gekozen mobiele telefoons. Deze controle vindt plaats
door het inlezen van de QR-code » afb. 176 of na het ingeven van het volgende
adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/infotainment
Vanwege het grote aantal mobiele telefoons en de continue doorontwikkeling
van deze apparaten kan ŠKODA AUTO de compatibiliteit met het infotainment
niet altijd zonder voorbehoud garanderen. Er wordt geadviseerd de correcte
werking bij de betreffende wagen, samen met de ŠKODA Partner, vooraf fy-
siek te controleren.
Er worden alleen die versies van de geselecteerde telefoons getest en onder-
steund die uit het officiële distributienetwerk afkomstig zijn. Hetzelfde geldt
ook voor de firmware en software.
De functies van de te testen mobiele telefoon kunnen afwijken van een andere
eenzelfde mobiele telefoon afhankelijk van de specificatie van het betreffende
land of de provider.
Voor het testen worden mobiele telefoons gebruikt met het besturingssys-
teem en in de versie die op het moment van deze tests beschikbaar waren
Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de mogelijkheden van een mobiele
telefoon met een ander besturingssysteem kunnen afwijken van de geteste
mobiele telefoon.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor wijzigingen door de fabrikant van de
mobiele telefoon en de leverancier van de applicaties.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan het infotain-
ment of aan de wagen als gevolg van het gebruik van verkeerde of illegale ap-
plicaties resp. door een ondeskundig of ongeoorloofd gebruik van mobiele te-
lefoons.
Applicaties
Op externe apparaten (bv. mobiele telefoons, tablets) kunnen applicaties geïn-
stalleerd worden die het mogelijk maken, extra informatie op het infotain-
mentbeeldscherm weer te geven of het infotainment te bedienen.
131
Inleidende informatie
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue doorontwikkeling ervan,
kunnen de beschikbare applicaties mogelijk niet op alle externe apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werking hiervan niet zonder
voorbehoud garanderen.
Aan applicaties, het gebruik ervan en de benodigde dataverbinding kunnen
kosten verbonden zijn.
De omvang van de beschikbare applicaties en de functies ervan zijn infotain-
ment-, voertuig- en landsafhankelijk.
De werking van de mobiele applicaties kan door de kwaliteit van de internet-
verbinding beïnvloed worden.
Enkele applicaties zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van services van der-
den.
Infotainmentoverzicht
Beschrijving - infotainment Columbus
Afb. 177 Infotainment Columbus
In-/uitschakelen van het infotainment

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 138

- Weergave van het hoofdbeeldscherm "HOME" » pag. 139
Volumeverhoging
Volumeverlaging
Touchscreen » pag. 134
1
2
3
Beschrijving - infotainment Amundsen
Afb. 178
Infotainment Amundsen
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 156

- Menu Media » pag. 159

- Menu Telefoon » pag. 172

- Spraakbediening » pag. 140

- Menu Navigatie » pag. 192

- Menu SmartLink » pag. 187

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 215

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 138
Touchscreen » pag. 134
1
2
3
4
5
6
7
8
9
132
Infotainment
Beschrijving - infotainment Bolero
Afb. 179
Infotainment Bolero
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 156

- Menu Media » pag. 159

- Menu Telefoon » pag. 172

- Spraakbediening » pag. 140

- Infotainment-instellingen » pag. 144

- Menu SmartLink » pag. 187

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 215

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 138
Touchscreen » pag. 134
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Beschrijving - infotainment Swing
Afb. 180
Infotainment Swing
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 156

- Menu Media » pag. 159

- Menu Telefoon » pag. 172

- Infotainment-instellingen » pag. 153
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu SmartLink (indrukken) / In-/uitschakelen van de spraakbe-
diening van de functie SmartLink (ingedrukt houden) » pag. 187

- Klankinstellingen » pag. 153

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 215
Touchscreen » pag. 134
SD-kaartopening » pag. 163
1
2
3
4
5
6
7
8
133
Inleidende informatie
Externe module
Geldt niet voor het infotainment Swing.
Afb. 181 Externe module: Infotainment Columbus met simkaartopening /
infotainment Columbus zonder simkaartopening
Afb. 182 Externe module: Infotainment Bolero / infotainment Amundsen
De externe module bevindt zich in het opbergvak aan de bijrijderszijde.
SD1-kaartopening
SD2-kaartopening
- Cd/dvd-uitschuiftoets
Cd/dvd-opening
Simkaartopening
Touchscreen
Het infotainment kan door middel van een lichte vingeraanraking van het
beeldscherm worden bediend.
1
2
3
4
5
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 144 resp.
» pag. 153.
VOORZICHTIG
Het beeldscherm kan niet worden bediend met aangetrokken handschoenen
of door aanraking met de vingernagel.
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt die de werking van het touchscreen niet beïn-
vloedt.
Met een zachte doek en eventueel schone spiritus kan vuil van het beeld-
scherm worden verwijderd.
134
Infotainment
Infotainmentbediening
Infotainmentbediening
Bedieningsprincipes en beeldschermgedeelten
Afb. 183 Beeldschermgedeeltes / beeldschermweergave
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 183
Statusregel met tijd- en buitentemperatuurweergave en verdere informa-
tie
Informatie en bediening van het actuele menu
Functietoetsen van het actuele menu
Omschrijving van het actuele menu
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Scrollbalk - Beweging in het menu is mogelijk met een vingerbeweging
naar beneden/naar boven op de scrollbalk
Menupunt met "checkbox"
- Functie is ingeschakeld
- Functie is uitgeschakeld
Openen van een submenu van het menupunt met "pop-up-venster"
Functietoetsen
De beeldschermgedeelten die een functie of een menu bevestigen, worden
"functietoetsen" genoemd.
Witte tekst - De toets is actief en daardoor bruikbaar
Grijze tekst - De toets is inactief en daardoor niet bruikbaar
Groene omranding - Actueel gekozen toets
A
B
C
D
E
F
G
H
Menu/menupunt/functie selecteren
Door een vingerbeweging over het beeldscherm in de gewenste richting.
Door vingerbeweging over de schuifknop
Door draaien aan draaiknop (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Menu/menupunt/functie bevestigen
Door de functietoets aan te tippen.
Door indrukken van draaiknop (geldt niet voor het infotainment Colum-
bus).
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Door de functietoets aan te tippen .
Door aantippen van het beeldscherm buiten het "pop-up-venster".
Door het indrukken van de betreffende toets naast het beeldscherm (bv. in
het menu Media door het indrukken van het sensorveld/de toets

) (geldt
niet voor het infotainment Columbus).
Menupunt/functiewaarde selecteren
- Gekozen menupunt/functiewaarde
- Niet gekozen menupunt/functiewaarde
Waarde instellen
Door aantippen van de functietoets
of
in het onderste beeldschermge-
deelte.
Door aanraking of vingerbeweging over de schaal.
Door draaien aan draaiknop
(geldt niet voor het infotainment Columbus).
Let op
Afhankelijk van de uitrusting kan het infotainment ook met de toetsen op de
rechter bedieningshendel of via de toetsen op het multifunctiestuurwiel wor-
den bediend. Meer informatie » pag. 55.
135
Infotainmentbediening
Bediening van de menu's
Afb. 184 Bediening van de menu's
Bediening van de menu's » afb. 184
Doorbladeren van de lijstinvoeren van het menu
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Columbus)
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Openen/sluiten van het menuvenster (geldt voor het infotainment Swing)
Sluiten van het menuvenster
Alfanumeriek toetsenbord
Afb. 185
Voorbeeld van toetsenbord-
weergave
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen letters, cijfers en tekens worden
getypt.
A
B
C
D
Beschrijving van het alfanumerieke toetsenbord » afb. 185
Invoerregel
Contextafhankelijk:
- Wisselen tussen hoofdletters en kleine letters en omgekeerd
 - Wisselen naar speciale tekens
 - Wisselen naar cijfers
Contextafhankelijk:
 - Wisselen naar cijfers
 - Wisselen naar Latijnse letters
- Wisselen naar Cyrillische letters
Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het aantal
gekozen vermeldingen getoond)
Wissen van het ingegeven teken
Door ingedrukt houden worden de varianten van de betreffende letter
weergegeven.
Wisselen tussen toetsenborden met specifieke tekens van de gekozen
talen » pag. 145 resp. » pag. 153
Invoeren van een spatie
Naar links verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Naar rechts verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Bevestiging van het ingegeven teken
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante vermeldingen.
Het te zoeken resultaat (bv. een telefooncontact) moet inclusief de speciale
tekens (diakritische tekens) worden ingevoerd.
Door de functietoets aan te tippen wordt er een lijst met de betreffende
vermeldingen geopend.
A
B
C

136
Infotainment
Gebarenbediening
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 186
Voorbeeld van een me-
nu met gebarenbedie-
ning
Een aantal menu's van het infotainment Columbus kan met handgebaren wor-
den bediend, door de hand ongeveer 8 cm boven het infotainmentbeelds-
cherm langzaam heen en weer te bewegen.
De menu's met gebarenbediening zijn van het symbool
in de hoek rechtson-
der voorzien » afb. 186.
Functie in-/uitschakelen
De functie gebarenbediening is af fabriek ingeschakeld.
Voor het in-/uitschakelen van de functie het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Beeldscherm
Handgebaar
aantippen.
Akoestische bevestiging van het gebaar
Het infotainment geeft bij ingeschakelde functie de herkenning van een ge-
baar door middel van een akoestisch signaal aan.
Voor het in-/uitschakelen van de akoestische bevestiging van een herkend
gebaar het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Akoest. feedback handgebaren
aantippen.
Optische bevestiging van het gebaar
Het infotainment geeft bij ingeschakelde functie en een herkend handgebaar
in de onderste balk een animatie in de richting van de handbeweging aan.
Voor het in-/uitschakelen van de optische bevestiging van een herkend ge-
baar het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Op-
tische feedback handgebaren
aantippen.
Infotainment in-/uitschakelen
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het infotainment in te schakelen op
indrukken.
Om het infotainment uit te schakelen op
ingedrukt houden.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
Automatisch inschakelen van het infotainment
Indien het infotainment voor het uitschakelen van het contact niet met
is
uitgeschakeld, schakelt dit na het inschakelen van het contact automatisch in.
Automatisch uitschakelen van het infotainment
Als de sleutel bij ingeschakeld infotainment uit het contactslot wordt verwij-
derd, wordt het infotainment automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de wagen is voorzien van een startknop, wordt het infotainment na
het afzetten van de motor en het openen van het bestuurdersportier automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitgeschakeld contact schakelt het infotainment na ca. 30 minuten automa-
tisch uit.
Het infotainment kan zich onder bepaalde omstandigheden automatisch uit-
schakelen. Het infotainment informeert hierover middels een tekstmelding op
het infotainmentbeeldscherm.
Herstart van het infotainment
Wanneer het infotainment niet meer reageert (wanneer dit zogezegd "be-
vriest"), kan het opnieuw worden opgestart, door
langer dan 10 s ingedrukt
te houden.
Tijd en datum op het beeldscherm weergeven
Standby-modus
Bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment (standby-modus) be-
staat de mogelijkheid, de tijd en de datum in het infotainmentbeeldscherm
weer te geven.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
aantippen.
137
Infotainmentbediening
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-by-
modus
aantippen.
Het weergavetype kan worden gewijzigd door met een vinger zijwaarts over
het beeldscherm te vegen (geldt niet voor het infotainment Swing).
"Beeldscherm uit"-modus
Bij ingeschakeld contact en ingeschakelde functies
Beeldscherm uit (in 10 s)
en
Dis-
playklok als scherm uit is
» pag. 144 kunnen tijd en datum worden weergegeven
als het infotainmentbeeldscherm uitgeschakeld is.
Het weergavetype is afhankelijk van het weergavetype dat in de standby-mo-
dus is geselecteerd (geldt niet voor het infotainment Swing).
Volume instellen
Elke volumeverandering wordt op het beeldscherm weergegeven.
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het volume te verhogen, het sensorveld
aantippen.
Om het volume te verlagen, het sensorveld
aantippen.
Om de de geluidsonderdrukking te activeren/te deactiveren, het sensor-
veld
aantippen.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Om het volume te verhogen, de draaiknop
rechtsom draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
naar links op 0 zetten.
Bij een geluidsonderdrukking verschijnt op het beeldscherm het symbool .
Wanneer bij het onderdrukken van het geluid een bron in het menu Media
werd weergegeven, dan wordt de weergave hiervan gestopt (geldt niet voor
AUX).
VOORZICHTIG
Een te hoog ingesteld volume kan leiden tot geluidsresonanties in de wagen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Elektronische spraakversterking voor bestuurder en bijrijder
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Met de elektronische spraakversterking kan de stem van de bestuurder en bij-
rijder naar de luidsprekers achterin worden doorgegeven.
Voor het instellen van het volume voor de spraakversterking het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Volume
Elektronische spraakversterking
aantippen.
of: Tijdens het instellen van het volume de functietoets aantippen.
Infotainmentmenu's
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 187
Overzicht van de infotainment-
menu's: Rasterweergave
Afb. 188
Overzicht van de infotainment-
menu's: Horizontale weergave
Voor de weergave van het overzicht van de infotainmentmenu's het sen-
sorveld

aantippen.
Voor de instelling van de weergavemodus het sensorveld

en vervol-
gens de functietoets
Beeldscherm
Menu:
aantippen.
De optie
Rasterweergave
» afb. 187 of
Horizont. weergave
» afb. 188 selecteren.
138
Infotainment
Overzicht van het infotainmentmenu
Menu Radio » pag. 156
Menu Media » pag. 159
ŠKODA Connect » pag. 10 online-diensten
Menu SmartLink » pag. 187
Bij een opgebouwde verbinding met een extern apparaat wordt in plaats
van het symbool een symbool van de concrete verbinding weergege-
ven
-
Android Auto
» pag. 188
-
Apple CarPlay
» pag. 189
-
MirrorLink®
» pag. 189
Menu Telefoon » pag. 172
Instellingen van de wagensystemen » pag. 215
Menu Navigatie » pag. 192 (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Lijst met verkeersmeldingen (TMC) (geldt voor het infotainment Colum-
bus, Amundsen) » pag. 213
Menu Media Command (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen) » pag. 170
Menu Afbeeldingen » pag. 167
Klankinstellingen » pag. 144
Menu Klimatisering » pag. 125
Infotainment-instellingen » pag. 144
Hoofdbeeldscherm "HOME"
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 189
Hoofdbeeldscherm HO-
ME
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
In het hoofdbeeldscherm "HOME" bevinden zich drie vensters.
In het venster links » afb. 189 wordt altijd de navigatiekaart weergegeven.
Door aantippen van het beeldscherm binnen dit venster wordt het hoofdmenu
Navigatie weergegeven.
De inhoud van het venster rechts kan worden gewijzigd. Door het ingedrukt
houden van de functietoets
A
wordt de lijst met selecteerbare menu's weer-
gegeven.
Door aantippen van functietoets
A
of door dubbel met de vinger te tikken op
het beeldscherm binnen het betreffende venster wordt het bijbehorende
hoofdmenu weergegeven.
Indien meerdere pagina's in het venster aanwezig zijn, worden in het gedeelte
B
de bijbehorende symbolen weergegeven. Door een vingerbeweging over
het beeldscherm binnen het betreffende venster kunnen deze pagina's worden
weergegeven.
Configuratiehulp
Afb. 190
Configuratiehulp: Weergave-
voorbeeld
De configuratiehulp wordt automatisch weergegeven, indien er na het inscha-
kelen van het infotainment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn of
als een nieuw gebruikersaccount voor de personalisering is gekozen.
Het deactiveren van de automatisch weergave van de configuratiehulp is mo-
gelijk door het aantippen van de functietoets
Niet meer weergeven
.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Columbus, Amundsen,
Bolero het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Swing de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
139
Infotainmentbediening
Met de configuratiehulp is het mogelijk de volgende menupunten na elkaar in
te stellen.
Betekenis van de gebruikersaccount voor de personalisering » pag. 60
Tijd- en datumformaat
Opslaan van de radiozenders met het momenteel sterkste ontvangstsig-
naal in de eerste geheugengroep van ieder afzonderlijk frequentiebereik
Koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment
Thuisadres (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Instelling van de ŠKODA Connect online-diensten
Het ingestelde menupunt is voorzien van het symbool .
De menupunten kunnen door aantippen van de betreffende functietoets in ge-
bied
A
» afb. 190 worden ingesteld.
Bediening via een applicatie op het externe apparaat
Enkele infotainmentfuncties kunnen met een applicatie op het ondersteunde
externe apparaat worden bediend.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele apparaten
Datao-
verdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijgeven. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele apparaten
Bedie-
ning door apps:
Bevestigen
/
Toestaan
aantippen.
Het infotainment via WLAN verbinden met een extern apparaat » pag. 184.
Op het externe apparaat een applicatie voor de infotainmentbediening (bv.
ŠKODA Media Command) starten.
Geldt voor het infotainment Swing
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps active-
ren
aantippen.
Let op
Instructies voor infotainmentbediening via ŠKODA Media Command zijn on-
derdeel van de applicatie.
Spraakbediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De menu's Navigatie, Telefoon, radio en Media kunnen met spraakcommando's
worden bediend.
De spraakbediening kan zowel door de bestuurder als de bijrijder worden ge-
bruikt.
Functievoorwaarden van de spraakbediening
Het infotainment is ingeschakeld.
Er volgt geen telefoongesprek via een met het infotainment verbonden te-
lefoon.
De parkeerhulp is niet actief.
Aanwijzingen voor de optimale verstaanbaarheid van de spraakcomman-
do's
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op het
infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven wordt en de ingave-
toon volledig geklonken heeft.
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder lange
spreekpauzes.
Een slechte uitspraak voorkomen.
De portieren en ruiten sluiten, daardoor worden storende invloeden op de
spraakbediening uit de omgeving voorkomen.
Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, zodat de spraak-
commando's niet door de hogere omgevingsgeluiden worden overstemd.
Tijdens de spraakbediening andere geluiden in de wagen (bv. tegelijkertijd
sprekende inzittenden) beperken.
ATTENTIE
Het noodnummer dient altijd handmatig te worden gekozen. Uw spraak-
commando's worden in stresssituaties mogelijk niet herkend. De telefoon-
verbinding kan dan mogelijk niet worden opgebouwd of het opbouwen van
de verbinding kan dan te veel tijd in beslag nemen.
140
Infotainment
VOORZICHTIG
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bv. straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening niet beschikbaar. Dit
wordt door het infotainment kenbaar gemaakt met een tekstmelding, die na
het instellen van de infotainmenttaal op het beeldscherm verschijnt.
Let op
Gedurende de spraakbediening worden geen navigatiemeldingen en verkeers-
informatie weergegeven.
Spraakbediening in-/uitschakelen
Afb. 191
Spraakbediening: Hoofdmenu
Inschakelen
De toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken of het sensorveld

op
het infotainment aantippen (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Het hoofdmenu wordt getoond » afb. 191.
Uitschakelen
Tweemaal op de toets op het multifunctiestuurwiel indrukken of twee-
maal het sensorveld

op het infotainment aantippen (geldt niet voor het
infotainment Columbus).
of: Het spraakcommando "Spraakbediening beëindigen" uitspreken.
Bedieningsprincipe
Afb. 192
Voorbeeld van de beeldscherm-
weergave
In het hoofdmenu van de spraakbediening » afb. 191 op pag. 141 staan de basis-
spraakcommando's voor de afzonderlijke menu's.
Verdere spraakcommando's worden getoond door de betreffende functie-
toets aan te tippen resp. de naam van het betreffende commando (bv. Naviga-
tie) uit te spreken. Op het beeldscherm wordt het volgende weergegeven
» afb. 192.
Contextafhankelijk:
Het systeem wacht op een spraakcommando
Het systeem herkent een spraakcommando
Het systeem speelt een melding af
De spraakcommando-invoer is gestopt
Beschikbare lijstinvoeren
Mogelijke spraakcommando's
Weergave verdere mogelijke spraakcommando's
Spraakcommando's, die uitgesproken kunnen worden, worden tussen "aanha-
lingstekens" weergegeven.
Let op
De weergave van de spraakbedieningssymbolen
A
» afb. 192 geschiedt afhan-
kelijk van de uitvoering ook op het display van het instrumentenpaneel.
A
B
C
141
Infotainmentbediening
Spraakcommando's
Ingeven
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op
het infotainmentbeeldscherm het symbool weergegeven wordt en de in-
gavetoon volledig geklonken heeft. De ingavetoon kan in-/uitgeschakeld
worden. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraak-
bediening
aantippen.
Zolang het infotainment melding afspeelt, is het niet nodig op het einde van de
melding te wachten. De infotainmentmelding kan door het aantippen van het
sensorveld

(geldt niet voor het infotainment Columbus) of door het in-
drukken van de toets op het multifunctiestuurwiel worden beëindigd. Ver-
volgens kan er een spraakcommando worden uitgesproken. De spraakbedie-
ning wordt hierdoor beduidend sneller.
Stoppen
Hierdoor kan meer tijd voor de spraakcommando-ingave worden gewonnen
(bv. in de lijst met gevonden contacten).
De spraakcommando-ingave kan worden gestopt door een vinger over het
beeldscherm naar boven/naar beneden te bewegen of de regelaar
te draai-
en (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Bij het stoppen wisselt het symbool van
naar
.
Voortzetten
De procedure voor de spraakcommando-invoer kan op een van de volgende
manieren weer worden voortgezet.
Door de functietoets aan te tippen
.
Door het aantippen van het sensorveld

op het infotainment (geldt niet
voor het infotainment Columbus).
Door drukken op de toets op het multifunctiestuurwiel.
Niet herkennen van een spraakcommando
Wordt een spraakcommando door het infotainment drie maal na elkaar niet
herkend, dan wordt de spraakbediening gestopt.
Correctie van een spraakcommando-ingave
Een spraakcommando kan worden gecorrigeerd, gewijzigd of opnieuw worden
ingegeven, door het sensorveld

(geldt niet voor het infotainment Colum-
bus) aan te tippen of de toets op het multifunctiestuurwiel in te drukken.
Dit is echter alleen mogelijk zolang het symbool op het beeldscherm weer-
gegeven wordt.
Er hoeft dus niet te worden gewacht tot het moment dat het spraakcomman-
do door het infotainment wordt herkend.
Spraakcommando's die tijdens de spraakbediening altijd toepasbaar zijn
Spraakcommando Functie
"Terug" Terugkeren naar het vorige menu
"Help" Mogelijke spraakcommando's weergeven
Spraakcommando's die tijdens het doorbladeren van de lijstinvoeren
kunnen worden gebruikt
Spraakcommando Functie
"Volgende pagina"
Menu/lijst/map doorbladeren
"Vorige pagina"
"Eerste pagina"
"Laatste pagina"
Aanvullende informatie
Navigatie - geldt voor het infotainment Columbus
Komt de ingestelde infotainmenttaal overeen met de taal van het bij de ingave
van het reisdoel ingestelde land, dan kan de bestemming in één stap worden
ingevoerd.
Het spraakcommando "Navigeren" en de stad, de straat en het huisnummer
(voor zover dit in de navigatiedata aanwezig is), het bijzondere reisdoel (POI) of
een contact met vooraf opgeslagen adres kunnen direct worden uitgesproken.
Navigatie - geldt voor het infotainment Amundsen
Voor de ingave van het reisdoel is het noodzakelijk om eerst "Adres invoeren"
uit te spreken en aansluitend de aanwijzingen van het infotainment op te vol-
gen.
Aan het huisnummer kan zo nodig een toevoeging in de vorm van een getal
worden toegevoegd. Indien het huisnummer met eventueel de toevoeging in
de ingevoerde straat aanwezig is, geeft het infotainment de gevonden num-
mercombinaties weer.
De ingave van een reisdoel door middel van het spraakcommando is niet mo-
gelijk, voor zover het in te geven reisdoel zich in een land bevindt, waarvan de
taal niet overeenkomt met een taal voor de spraakbediening.
142
Infotainment
Online-bijzonder reisdoel zoeken - geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen
Bij geactiveerde Online-diensten Infotainment Online » pag. 17 is het zoeken
naar bijzondere reisdoelen ook online mogelijk door het geven van het spraak-
commando "Online bijzonder reisdoel zoeken" mogelijk.
Radio
Om een radiozender door middel van een spraakcommando te selecteren,
moet de zender in de lijst met beschikbare zenders » pag. 157 of in de geheu-
genlijst » pag. 158 zijn opgeslagen.
Update van de infotainment-software
Afb. 193
Beschikbare software-updates
op de ŠKODA-internetpagina's
De Software-update zorgt voor de optimale werking van het infotainment (bv.
compatibiliteit met nieuwe telefoons).
Actuele informatie over de beschikbare softwareversie van het infotainment is
te vinden op de ŠKODA-internetpagina's. Deze controle vindt plaats door het
inlezen van de QR-code » afb. 193 of na het ingeven van het volgende adres in
de webbrowser.
http://go.skoda.eu/updateportal
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de bepaling van de softwareversie het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Systeeminformatie
Software-update
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
143
Infotainmentbediening
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Infotainment-systeeminstellingen
Klankinstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Volume
- Volume-instelling
Radioberichten
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Navigatiemeldingen
- Volume-instelling voor navigatiemeldingen (geldt niet
voor het infotainment Bolero)
Spraakbediening
- Volume-instelling van spraakweergave
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Snelheidsafhankelijke volumeregeling
- Instelling van de volumeverhoging bij
snelheidstoename
AUX volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Bluetooth-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel
aangesloten apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. ra-
diovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment volume lager (nav. meldingen)
- Verlaging van het audiovolume (bv.
radiovolume) bij een navigatiemelding
Elektronische spraakversterking
- Volume-instelling van de spraakversterking voor
bestuurder en bijrijder naar de luidsprekers achterin
Bassen - Middentonen - Hogetonen
- Instelling van de equalizer
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
CANTON Equalizer
- Instelling van equalizer
Individueel
- Instelling van hoge tonen, middentonen en lage tonen
Profiel
- Instelling van profiel (bv.
Rock
,
Klassiek
enz.)
CANTON optimalisatie
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Voorin
- Voor de voorstoelen geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
CANTON Surround
- Instelling van het ruimteklankniveau ("-9" stereo / "+9" vol-
ledig surround)
Subwoofer
- Instelling van het subwoofervolume
Sound focus
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Best.
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- Uit-/inschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek (geldt niet voor het infotainment Bolero)
Beeldscherminstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantippen.
Menu:
- Instelling van de weergave van de infotainmentmenu's
Horizont. weergave
- Horizontale weergave » afb. 188 op pag. 138
Rasterweergave
- Rasterweergave » afb. 187 op pag. 138
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderheidstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geluid menutoetsen
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het indruk-
ken van een toets naast het beeldscherm (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Handgebaar
- In-/uitschakelen van de gebarenbediening via het infotainment-
beeldscherm (geldt voor het infotainment Columbus)
Optische feedback handgebaren
- In-/uitschakelen van de animatie bij een her-
kend handgebaar (geldt voor het infotainment Columbus)
Akoest. feedback handgebaren
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij
een herkend handgebaar (geldt voor het infotainment Columbus)
144
Infotainment
Benaderingssensoren
- In-/uitschakelen van de naderingssensoren (bij ingescha-
kelde functie wordt bv. in het hoofdmenu Navigatie bij benadering van het
beeldscherm door een vinger de onderste balk met functietoetsen weerge-
geven)
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijdbron:
- Instellingen van tijdbron: Handmatig/GPS (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Tijd:
- Tijdinstellingen
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Tijdzone:
- Selecteren van de tijdzone
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Taal / Language
aantip-
pen.
De infotainmenttaal selecteren.
Bij enkele talen wordt na het bevestigen de functietoets
Vrouwelijk
resp.
Manne-
lijk
voor de keuze van de stem voor de infotainmentmeldingen getoond.
Let op
Het infotainment toont met een melding op het beeldscherm als er een taal
wordt gekozen waarvoor geen spraakbediening beschikbaar is.
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bv. straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Instellingen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat, of de bediening van enkele info-
tainmentfuncties via de applicaties van het externe apparaat (bv. ŠKODA
Media Command).
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele
apparaten
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht
Bediening door apps:
- Instelling van de infotainmentbediening via de applicaties
van het externe apparaat (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Uitschakelen
- Verbod voor infotainmentbediening via een extern apparaat
Bevestigen
- Infotainmentbediening met vereiste bevestiging
Toestaan
- Infotainmentbediening zonder vereiste bevestiging
Instellingen van de spraakbediening
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraakbediening
aantip-
pen.
Voorbeeldcommando's (Infotainmentsysteem)
- In-/uitschakelen van de weergave
van het menu met basisspraakcommando's bij het inschakelen van de spraak-
bediening
Starttoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
inschakelen van de spraakbediening
145
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Eindtoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
uitschakelen van de spraakbediening
Ingavetoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal voor
het ingeven van een spraakcommando
Eindtoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal na het
ingeven van een spraakcommando
Veilig verwijderen van het externe apparaat
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen:
aan-
tippen en het te verwijderen apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aan-
tippen.
In dit menu kunnen alle of alleen geselecteerde instellingen worden terugge-
zet.
Bluetooth
®
-instellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam:
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
WLAN-instellingen
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
aantippen.
WLAN
- Lijst met beschikbare hotspots van de externe apparaten
WLAN
- In-/uitschakelen van WLAN van het infotainment
WPS snelverbinding (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met
de hotspot van het externe apparaat door middel van WPS (geldt voor het
infotainment Amundsen)
Handmatige instellingen
- Instelling van de parameters voor het zoeken van en
verbinden met de hotspot van het externe apparaat
Netwerknaam
- Ingave van de hotspot-naam
Netwerksleutel
- Instelling van het toegangswachtwoord
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Verbinden
- Verbindingsopbouw
Zoeken
- Zoeken/weer opstellen van de lijst met beschikbare hotspots
Mobiele hotspot
- Instelling van de infotainment-hotspot (in de functietoets
wordt het symbool
met het aantal verbonden externe apparaten weerge-
geven)
Mobiele hotspot
- In-/uitschakelen van de infotainment-hotspot
WPS snelverbinding (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met
de infotainment-hotspot door middel van WPS (geldt voor het infotain-
ment Amundsen)
Instellingen hotspot (WLAN)
- Instelling van de parameters voor de verbinding
met de infotainment-hotspot
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van
de infotainment-hotspot
Opslaan
- Opslag van de ingestelde parameters van de infotainment-hot-
spot
Netwerkinstellingen
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart en het infotainment Amundsen met aangesloten CarStick-appa-
raat.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Netwerk
aantippen.
Instellingen netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de betreffende te-
lefoonprovider (APN-instellingen)
Naam toegangspunt: ...
- Instelling van de naam van het toegangspunt
Gebruikersnaam: ...
- Instelling van de gebruikersnaam
146
Infotainment
Password: ...
- Wachtwoordinstelling
Authenticatie:
- Instelling van het type controle
Normal
- Zonder controle
Veilig
- Controle vereist
Toegangspunt (APN) terugzetten
- Wissen van de parameters voor de netwerk-
instelling
Opslaan
- Opslag van de parameters voor de netwerkinstelling
Netwerkprovider: ...
- Selectie van de netwerkprovider (het menupunt is zicht-
baar, wanneer de simkaart in de externe module of in het CarStick-apparaat
is aangebracht)
Data roaming
- In-/uitschakelen van gebruik van dataverbindingsroaming
Details actuele verbinding
- Weergave van de informatie van de gedownloade ge-
gevens (door aantippen van de functietoets
Terugzetten
wordt de gegevensin-
formatie gewist)
Dataverbinding:
- Gebruiksinstelling van de dataverbinding (internetverbinding)
van de in de externe module of in het CarStick-apparaat aangebrachte sim-
kaart
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is niet mogelijk
Navragen
- Het gebruik van de dataverbinding is pas mogelijk na bevestiging
Aan
- Het gebruik van de dataverbinding is altijd mogelijk
Instellingen van de ŠKODA Connect online-diensten
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (online-
diensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aan-
tippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de Blue-
tooth
®
-software en versie van de navigatiedatabase wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software updaten
aantippen.
Voor het actualiseren van de navigatiedatabase en de in het gebruikerspro-
fiel op de ŠKODA Connect Portal ingestelde categorieën bijzondere reisdoe-
len de functietoets
Online-update
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Geheugen wissen
- Wissen van de voorkeuzetoetsen
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
Regio voor zenderlogo:
- Instelling van de regio voor zenderlogo's
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
147
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-verkeersberichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bv. waarschu-
wingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB - DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-
programmavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroe-
pen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Wissel naar een andere zender
- In-/uitschakelen van de automatische omschake-
ling naar een andere zender met dezelfde inhoud bij wegvallen van het signaal
(geldt voor het infotainment Columbus)
L-band
- In-/uitschakelen van beschikbaarheid van de L-band
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
L-band
Voor de DAB-radio-ontvangst worden in diverse landen verschillende frequen-
tiegebieden gebruikt. In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen op de
zogenaamde L-band beschikbaar.
Als er in het betreffende land geen DAB-radio-ontvangst via de L-band is, dan
adviseren we om de L-band uit te schakelen. Het zenderzoeken verloopt daar-
door sneller.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Jukebox beheren
- Beheer (toevoegen/wissen) van ondersteunde bestanden
(audio/video) in het interne infotainmentgeheugen (geldt voor het infotain-
ment Columbus)
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
WLAN
- WLAN-instellingen (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen)
Instellingen video (DVD)
- Instelling van parameters van de dvd-video (geldt voor
het infotainment Columbus)
Veilig verwijderen:
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Instellingen van het menu Afbeeldingen
In het hoofdmenu Afbeeldingen de functietoets aantippen.
Afbeeld.weergave:
- Instelling van de beeldweergave
Helemaal
- Weergave van de maximale beeldgrootte met behoud van het
beeldformaat
Automatisch
- Volledigbeeldweergave
Weergavetijd:
- Instelling van de beeldweergavetijd in de diashow
Diashow herhalen
- In-/uitschakelen van herhalen van diashow
Instellingen van het menu Video-dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
In het hoofdmenu Video-dvd de functietoets aantippen.
148
Infotainment
Afhankelijk van de geplaatste dvd verschijnen er enkele van de volgende me-
nupunten.
Formaat:
- Instelling van het beeldformaat van de beeldschermweergave
Audiokanaal:
- Selecteren van het audiokanaal
Ondertiteling:
- Selecteren van de ondertiteling
Pincode voor kinderbeveiliging ingeven/wijzigen
- Beheer van de pincode voor de
kinderbeveiliging
Kinderbeveiliging:
- Instellingen van de kinderbeveiliging
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree bellen
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar
het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 146
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Voicemailnummer:
- Invoer van het telefoonnummer van de mailbox
Netwerk kiezen
- Keuze van de telefoonprovider van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met sim-
kaartopening in de externe module)
Prioriteren:
- Keuze van de prioriteit van de telefoondiensten van de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus met simkaartopening in de externe module)
Automatisch
- Afhankelijk van de telefoonprovider
Telefoongesprek
- Telefoongesprekken krijgen voorrang
Dataoverdracht
- Een dataverbinding krijgt voorrang
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Profielnaam:
- Wijzigen van het profiel van de in de externe module aange-
brachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Contacten importeren:
- Importeren van de telefooncontacten
Apparaatcontacten kiezen
- Openen van het menu met gekoppelde telefoons
(geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in de externe
module - voor zover de simkaart in de externe module is aangebracht)
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon niet vergeten
- In-/uitschakelen van waarschuwing
voor het vergeten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met
het infotainment was verbonden)
Afbeeldingen voor contacten tonen
- In-/uitschakelen van de weergave van de
aan de contacten gekoppelde afbeeldingen
Conferentie
- In-/uitschakelen van de conferentiegesprekken
Oproepinstellingen
- Instelling van de telefoonfuncties van de in de externe mo-
dule aangebrachte simkaart tijdens een oproep (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Wachtfunctie:
- In-/uitschakelen van de weergave van de optie voor het aan-
nemen van een inkomende oproep tijdens het gesprek, vaststellen van de
actuele doorschakelinstelling
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Eigen nummer zenden:
- Instelling van de telefoonnummerweergave bij degene
die de oproep ontvangt
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Netwerkafhankelijk
- Weergave afhankelijk van de telefoonprovider
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Oproepen wissen
- Wissen van het soort gesprek dat is gekozen via de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart of via een met het infotainment via het
Bluetooth
®
-profiel rSAP verbonden telefoon (geldt voor het infotainment Co-
lumbus met de simkaartopening in de externe module)
Alle
- Wissen van alle oproepen
Gemiste oproepen
- Wissen van gemiste oproepen
Gekozen nummers
- Wissen van uitgaande oproepen
Beantw. oproepen
- Wissen van beantwoorde oproepen
149
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Sms-instellingen
- Instelling van de tekstberichten van de simkaart die in de ex-
terne module of in een met het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP
verbonden telefoon is aangebracht (geldt voor het infotainment Columbus
met de simkaartopening in de externe module)
Standaard account
- Instelling voor het gebruik van de tekstberichten (alleen
zichtbaar als de simkaart alleen voor gegevensdiensten wordt gebruikt en
tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is verbonden die het Blue-
tooth
®
-profiel MAP ondersteunt)
Geen standaard
- Zonder prioriteit (keuze van de simkaart of van de verbon-
den telefoon is nodig)
SIM
- Lijst met tekstberichten op de simkaart
MAP
- Lijst met tekstberichten in de verbonden telefoon
Servicecenter-nummer:
- Instelling van het nummer van de sms-dienst van de
telefoonprovider
Verzonden sms opslaan
- In-/uitschakelen van het opslaan van tekstberichten
op de simkaart
Geldigheidsduur:
- Instelling van de tijdsduur, waarin de telefoonprovider zal
proberen om het bericht te verzenden (bv. wanneer de ontvanger niet be-
reikbaar is) bij uitgeschakeld infotainment)
Sms wissen
- Wissen van op de simkaart opgeslagen tekstberichten
Alle
- Wissen van alle tekstberichten
Inkomend
- Wissen van de ingekomen tekstberichten
Uitgaand
- Wissen van de klaarstaande tekstberichten
Verzonden
- Wissen van de verzonden tekstberichten
Telefooninterface "Business"
- In-/uitschakelen van de telefoonfunctie van de ex-
terne module (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in
de externe module)
Simkaart alleen voor dataverbinding gebruiken
- Inschakelen - Activering van alleen
datadiensten / uitschakelen - Activering van de data- en telefoondiensten
van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Netwerk
- Instelling van het netwerk van de provider van de simkaart die in de
externe module of een via het Bluetooth
®
-profiel rSAP verbonden telefoon is
aangebracht (geldt voor het infotainment Columbus met de simkaartopening
in de externe module) / de in het CarStick-apparaat aangebrachte simkaart
(geldt voor het infotainment Amundsen) » pag. 146
Instellingen pincode
- Instelling van de pincode van de in de externe module aan-
gebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaarto-
pening in de externe module)
Automatische pincode ingave
- In-/uitschakelen van het opslaan van de pincode
op de simkaart
Pincode wijzigen
- Wijzigen van de pincode van de simkaart
2e pincode toevoegen
- Ingave van de tweede pincode van de simkaart (bij in-
geschakelde functie
Automatische pincode ingave
, bv. als de simkaart de data-
verbinding via een andere telefoonprovider ondersteunt)
Oproepen doorschakelen
- Instelling van het doorschakelen van de binnenko-
mende oproepen (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Alle oproepen
- Doorschakelen van alle binnenkomende oproepen
Indien bezet
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep tijdens een te-
lefoongesprek
Niet bereikbaar
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de wa-
gen buiten het bereik van het telefoonprovidersignaal is
Als geen antwoord
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de
binnenkomende oproep niet wordt aangenomen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Weerg. MirrorLink®-aanw. toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave van mel-
dingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeeldscherm
Instellingen van het menu Navigatie
Routeopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
3 alternatieve routes voorstellen
- In-/uitschakelen van het menu voor alternatieve
routes (zuinig, snel, kort)
Route:
- Instelling van favoriete route
Meestgebr. routes
- Weergeven/verbergen van de meestgereden routes in het
splitscreen
150
Infotainment
Dynamische route
- In-/uitschakelen van de dynamische routewijziging op basis
van TMC-verkeersmeldingen
Autosnelwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van autosnel-
wegen voor de routeberekening
Veerboten en autotreinen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
veerboten en autotreinen voor de routeberekening
Tolwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
autosnelwegen voor de routeberekening
Tunnel mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige tun-
nels voor de routeberekening
Wegen met vignetplicht mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
vignetplichtige wegen voor de routeberekening
Beschikbare vignetten weergeven
- Kiezen van de landen waarvoor een geldig vig-
net aanwezig is (vignetplichtige straten worden voor de routeberekening ge-
bruikt)
Let op aanhangwagen
- In-/uitschakelen van het rekening houden met een
aanhangwagen voor de routeberekening » pag. 207
Kaart
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
aantippen.
Verkeerstekens weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van verkeerste-
kens
Rijbaanadvies
- In-/uitschakelen van de weergave van het rijstrookadvies
Instellingen Google Earth™
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzondere
reisdoelen op de Google Earth
kaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus)
Informatie over bezienswaardigheden
- In-/uitschakelen van de weergave van in-
formatie over bezienswaardigheden
Informatie over ondernemingen
- In-/uitschakelen van de weergave van informa-
tie over ondernemingen
Wikipedia-informatie
- In-/uitschakelen van de weergave van Wikipedia-infor-
matie
Favorieten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van favorieten
Bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzonde-
re reisdoelen
Categorieën voor bijzondere reisdoelen kiezen
- Kiezen van de categorieën voor
getoonde bijzondere reisdoelen
Merklogo's voor bijz. reisdoel. weergeven
- In-/uitschakelen van bij de getoonde
bijzondere reisdoelen beschikbare firmalogo's
Instellingen verkeersstroom
- Instellingen van de weergave van een door de onli-
ne-verkeersinformatie ontvangen verkeersopstopping
Vrije rit weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met vrij
doorstromend verkeer
File weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met druk ver-
keer
Verkeersstoring weergeven (symbolen op kaart)
- In-/uitschakelen van de weerga-
ve van routes met een verkeersopstopping
Geheugen beheren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
aantippen.
Contacten sorteren:
- Instelling van indeling van het telefoonboek
Op achternaam
- Sortering van de contacten op achternamen
Op voornaam
- Sortering van de contacten op voornamen
Thuisadres bepalen
- Ingave van het thuisadres
Mijn bijzondere reisdoelen wissen
- Wissen van de eigen categorie voor bijzondere
reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen updaten (SD/USB)
- Importeren/actualiseren van de eigen
categorie voor bijzondere reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen oproepen (online)
- Online-import/update van in het ge-
bruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte categorieën ei-
gen bijzondere reisdoelen
Reisdoelen importeren (SD/USB)
- Importen van de reisdoelen in het vCard-for-
maat
Gebruikersgegevens wissen
- Wissen van gebruikersgegevens (door het aantip-
pen van de functietoets
Wissen
en bevestigen van de wisprocedure)
Laatste reisdoelen
- Wissen van de laatste reisdoelen
Reisdoelgeheugen
- Wissen van de opgeslagen reisdoelen
Onlinereisd.
- Wissen van de opgeslagen online-reisdoelen
Routes
- Wissen van de opgeslagen routes
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
- Wissen van de eigen categorieën bij-
zondere reisdoelen
Historie plaatsen
- Wissen van de historie van de via een adres eerder inge-
voerde plaatsnamen
Thuisadres
- Wissen van het opgeslagen thuisadres
Vlaggetjesreisdoel
- Wissen van het vlaggetjesreisdoel
Wegpuntenrit
- Wissen van de punten in de wegpuntmodus (geldt voor het
infotainment Columbus)
Meestgebr. routes
- Wissen van de meestgereden routes
151
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Navigatiemeldingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Navigatiemeldingen
aantippen.
Volume
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Entertainment vol. lager (navigatie)
- Instelling van de verlaging van het audiovolu-
me (bv. radiovolume) bij navigatiemeldingen
Navigatiemeldingen:
- Keuze van de weergave van de navigatiemeldingen (geldt
voor het infotainment Columbus)
Uitgebreid
- Alle navigatiemeldingen
Verkort
- Verkorte navigatiemeldingen
Alleen bij storingen
- Alleen navigatiemeldingen bij een routewijziging
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- In-/uitschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek
Aanwijzing: ""Mijn bijzondere reisdoelen""
- In-/uitschakelen van een akoestische
aanwijzing voor benadering van eigen reisdoel (als dit wordt ondersteund
door het geïmporteerde eigen reisdoel)
Maximumsnelheden
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Maximumsnelheid
aantippen.
De geldende maximumsnelheden in het betreffende land worden getoond.
Bij ingeschakelde functie
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
» pag. 152, Uitgebreide
instellingen, worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maxi-
mumsnelheden getoond.
Tankopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Tankopties
aantippen.
Voorkeurstankstation kiezen
- Keuze van het voorkeurstankstationmerk (de voor-
keurstankstations worden bij het zoeken op de eerste drie posities van de
lijst weergegeven)
Tankwaarschuwing
-In-/uitschakelen van de weergave van een waarschuwing,
met de optie het dichtstbijzijnde tankstation op te zoeken als de brandstof-
voorraad de reservehoeveelheid bereikt
Versie-informatie
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Er wordt een lijst met landen getoond waarvoor navigatiegegevens beschik-
baar zijn, samen met de datum van de laatste update.
Een update van de navigatiegegevens is mogelijk door het aantippen van de
functietoets
Updaten (SD/USB)
resp.
Updaten (online)
.
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Uitgebreide instellingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantip-
pen.
Tijdweergave:
- Keuze van de tijdweergave in de statusregel
- geschatte aankomsttijd op het reisdoel
- geschatte rijtijd tot het reisdoel
Statusregel:
- Selecteren van het type reisdoel waarvoor in de statusregel de
afgelegde afstand en de rijtijd worden getoond (hiermee wordt ook bepaald,
welk type reisdoel na het kiezen van
op de kaart wordt getoond)
- routedoel
- volgende tussenstop
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
- In-/uitschakelen van de weergave van de
landspecifieke maximumsnelheden bij het overschrijden van de landsgrens
Demomodus
- In-/uitschakelen van de routegeleiding in de demo-modus
Startpunt demomodus bepalen
- Invoeren van het startpunt van de routegeleiding
in de demomodus door het ingeven van het adres of via de actuele wagenpo-
sitie
152
Infotainment
Infotainment-instellingen - Swing
Infotainment-systeeminstellingen
Geluidsinstellingen
De toets

of

indrukken en vervolgens de functietoets
Klank
aantip-
pen.
Volume
- Volume-instelling
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Meldingen
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Volumeregeling
-Volumeverhoging bij snelheidsverhoging
Entertainment volume lager
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovolume)
bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (navigatie)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovo-
lume) bij een navigatiemelding
AUX volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
BT-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel aange-
sloten apparaat
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
Bassen - Middentonen - Hogetonen
- Instelling van de equalizer
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantip-
pen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderheidstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijd:
- Tijdinstellingen
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijdwissel
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Taal / Language
aan-
tippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Brandstofverbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
153
Infotainment-instellingen - Swing
In-/uitschakelen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat.
De toets

indrukken, vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKO-
DA-apps activeren
aantippen.
Veilig verwijderen van de externe gegevensbron
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen
aan-
tippen en het te verwijderen externe apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aantippen.
In dit menu kunnen afzonderlijke of alle instellingen tegelijkertijd worden her-
steld.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Voornaam
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
Instellingen van de ŠKODA Connect online-diensten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (onli-
nediensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de navi-
gatiedatabase, versie van de Bluetooth
®
-software wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software updaten
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/infotainment
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Klank
- Geluidsinstellingen
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugen
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zen-
ders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
154
Infotainment
Geheugen wissen
- Wissen van de onder voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu
Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-berichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bv. waarschu-
wingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
DAB-programmavolgsysteem
Is een DAB-zender onderdeel van meerdere zendergroepen en is de actuele
zendergroep op een andere frequentie beschikbaar, dan wordt bij een slecht
ontvangstsignaal automatisch dezelfde zender in een andere zendergroep ge-
zocht.
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Activeer AUX
- Activering/deactivering van de AUX-ingang
Veilig verwijderen
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree bellen
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar
het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Zoeken
- Naar beschikbare telefoons zoeken
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 154
155
Infotainment-instellingen - Swing
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Cont. import.
- Import van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon
- In-/uitschakelen van waarschuwing voor het ver-
geten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met het infotain-
ment was verbonden)
Parallelle gesprekk.
- In-/uitschakelen van de optie om twee gelijktijdig actieve
telefoongesprekken te bedienen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Automatisch verbinden via Bluetooth
- In-/uitschakelen van de optie om het aan
te sluiten externe apparaat via Bluetooth
®
te koppelen en te verbinden
Weerg. MirrorLink®-aanw. toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave van mel-
dingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeeldscherm
Radio
Bediening
Inleiding
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot een analoge radio-ontvangst van
zenders in het FM- en AM-frequentiegebied evenals een digitale radio-ont-
vangst DAB.
VOORZICHTIG
Bij wagens met ruitantennes de ruiten niet met folie of met stickers die me-
taal bevatten beplakken - de ontvangst van het radiosignaal kan worden be-
lemmerd.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen en bergen kunnen het radiosignaal
storen. In het ergste geval wordt geen enkel radiosignaal ontvangen.
Hoofdmenu
Afb. 194
Radio: Hoofdmenu (DAB)
Voor de weergave van het hoofdmenu op het sensorveld/de toets

druk-
ken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 194
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Keuze van radioband (FM / AM / DAB)
Keuze van geheugengroep voor voorkeuzezenders
Andere zender kiezen
A
B
C
D
E
156
Infotainment
Lijst van beschikbare zenders
Handmatig/halfautomatisch zenderzoeken
Radiotekstweergave / afbeeldingenpresentatie (DAB) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
Instellingen van het menu Radio » pag. 147 resp. » pag. 154
Informatiesymbolen in de statusregel
Symbool Betekenis
 Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
  Verkeersinformatiesignaal is niet beschikbaar
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
Als een weergegeven zendernaam continu verandert, dan is het mogelijk de
actuele tekst te fixeren, door met een vinger langer op het beeldscherm bij de
zendernaam te drukken. De zendernaam wordt compleet weergegeven, door
een vinger op de zendernaam te houden.
DAB-hoofdmenu weergeven (geldt niet voor het infotainment Swing)
In de DAB-frequentieband is de weergave van extra informatie en afbeeldin-
gen (slideshow) mogelijk, zolang de actueel ingestelde zender deze informatie
uitzendt.
De weergavevariant kan uit het menu gekozen worden, dat als volgt wordt
weergegeven.
In het hoofdmenu Radio in het
DAB
-bereik de functietoets
aantippen.
Zender zoeken en frequentie selecteren
Zender zoeken
In het hoofdmenu Radio de functietoets of aantippen.
Afhankelijk van de instelling
Pijltoetsen:
wordt een beschikbare zender uit
de zenderlijst of een onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender van het
momenteel gekozen frequentiebereik ingesteld.
Frequentie selecteren
Voor de weergave van de waarde van de actueel gekozen frequentie in het
hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde de schuifknop of de
functietoetsen in het onderste beeldschermgedeelte gebruiken resp. de
regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Zender na elkaar kort afspelen (Scan)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders van het momenteel geko-
zen frequentiebereik gedurende enkele seconden horen.
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders te starten, in het hoofdmenu
Radio de functietoets
Scan
aantippen.
Om de scanfunctie te beëindigen, de functietoets aantippen.
Lijst met beschikbare zenders
Afb. 195 Voorbeeld van lijst met beschikbare FM/DAB-zenders
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets
aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor sortering (FM) van de zenders op naam, groep of genre, de functietoets
A
» afb. 195 aantippen » .
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor het filteren van de zenders aan de hand van het programmatype (bv.
cultuur, muziek, sport enz..) in de FM-zenderlijst (bij ingeschakelde RDS-func-
tie) en de DAB-zenderlijst (als een alfabetische sortering van de zenderlijst is
geselecteerd) de functietoets
A
» afb. 195 aantippen.
157
Radio
Informatiesymbolen
Symbool Betekenis
Zender die onder een voorkeuzetoets is opgeslagen
Actueel opgeslagen zender
 Zender met verkeersinformatie
(bv.)  Type van uitgezonden programma (FM)
(bv.)  Type van regionale zending (FM)
De zenderontvangst is niet beschikbaar (DAB)
De zenderontvangst is niet zeker (DAB) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen, Bolero, Swing)
Zender met weergave van afbeeldingen (DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
Lijst updaten
Infotainmentafhankelijk wordt de zenderlijst als volgt geüpdatet:
Frequen-
tie
Columbus Amundsen, Bolero Swing
FM automatisch automatisch automatisch
AM automatisch handmatig handmatig
DAB automatisch handmatig handmatig
Voor handmatig updaten de functietoets
» afb. 195 aantippen.
VOORZICHTIG
Voor sortering van de zenders op genre moeten de functies RDS en AF inge-
schakeld zijn. Deze functies kunnen in het hoofdmenu Radio in het FM-fre-
quentiebereik door aantippen van de functietoets
Uitgebreide instellingen
worden in- of uitgeschakeld.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete zenders
Voor elk frequentiebereik zijn voor het opslaan van de favoriete zenders
C
voorkeuzetoetsen beschikbaar, die telkens in drie groepen
E
zijn onderver-
deeld » afb. 194 op pag. 156.
Voor het opslaan van een zender in het hoofdmenu Radio de gewenste
functietoets
C
zo lang indrukken tot een geluidssignaal te horen is.
Voor het opslaan van een zender in de zenderlijst de functietoets van de
gewenste zender vasthouden, de geheugengroep selecteren en de gewenste
voorkeuzetoets aantippen.
Wordt een zender onder een reeds bezette voorkeuzetoets opgeslagen, dan
wordt deze voorkeuzetoets overschreven.
Zenderlogo's - Columbus, Amundsen, Bolero
In het infotainmentgeheugen zijn zenderlogo's opgeslagen, die bij het opslaan
van de zenders onder de voorkeuzetoetsen automatisch worden gekoppeld.
Zenderlogo automatisch toekennen
Voor het deactiveren/activeren in het hoofdmenu Radio de functietoets
Uitgebreide instellingen
Automatische opslag zenderlogo's
aantippen.
Zenderlogo handmatig toevoegen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo handmatig verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp.
Wij adviseren een resolutie tot 500x500 pixels.
Zenderlogo's - Swing
De voorkeuzetoets van een voorkeuzezender kan naast de omschrijving ook
het zenderlogo bevatten.
Zenderlogo toekennen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
158
Infotainment
Zenderlogo verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
of: De functietoets
Alle
aantippen om de logo's van alle voorkeuzezenders
tegelijkertijd te wissen.
Het verwijderen bevestigen/afbreken.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp (wij ad-
viseren het png-formaat te gebruiken).
Maximale resolutie 400x240 pixels.
TP-verkeersinformatie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatie in het hoofdmenu Ra-
dio de functietoets
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
Tijdens een verkeersmelding is het mogelijk, de actuele melding af te breken
resp. de verkeersinformatie te deactiveren.
Let op
Als de momenteel ingestelde zender geen verkeersinformatie uitzendt of het
signaal is niet beschikbaar, dan zoekt het infotainment op de achtergrond au-
tomatisch naar een andere verkeersinformatiezender.
Tijdens de weergave in het menu Media of een zender op de AM-frequentie-
band wordt de verkeersinformatie van de laatst gekozen zender op de FM-fre-
quentieband ontvangen.
Media
Bediening
Hoofdmenu
Afb. 196
Media: Voorbeeldweer-
gave van het hoofdme-
nu
Afb. 197
Albumoverzicht (geldt
niet voor het infotain-
ment Swing)
Voor de weergave van het hoofdmenu op het sensorveld/de toets

druk-
ken.
of
: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 196
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Selecteren van de audiobron
Geselecteerde audiobron resp. geselecteerde albumafbeelding
Afhankelijk van audiobronsoort:
Map-/titellijst
Multimedia-database
Instellingen van het menu Media » pag. 148 resp. » pag. 155
A
B
C
D
159
Media
Albumoverzicht (geldt niet voor het infotainment Swing)
Door een vingerbeweging in het gedeelte
D
» afb. 196 wordt een albumover-
zicht getoond » afb. 197. De beweging binnen het albumoverzicht vindt plaats
door een vinger over het beeldscherm naar rechts of links te bewegen. Na 10 s
sinds de laatste aanraking wordt het hoofdmenu getoond.
Let op
De informatie over de weergegeven titel wordt op het beeldscherm ge-
toond, als deze als zogenaamde ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien
geen ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weergegeven resterende weer-
gavetijd niet overeen te komen met de daadwerkelijk resterende weergavetijd.
Bij het aansluiten van de audiobron zoekt het infotainment Columbus in de
lokale Gracenote ®-database naar informatie over de weergegeven titel (bv.
naam van het album, naam van de artiest, genre, afbeelding van het album e.d.).
Wanneer de informatie niet beschikbaar is en de dienst Infotainment Online
» pag. 17 actief is, zoekt het infotainment deze informatie in de Gracenote ®-
online-database op.
Audiobron selecteren
In het hoofdmenu Media de functietoets
C
» afb. 196 op pag. 159 aantippen
en de gewenste audiobron selecteren.
Door het kiezen van audiobron start de weergave van de beschikbare titels
(geldt niet voor AUX).
Weergavebediening - Columbus, Amundsen, Bolero
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na de start
van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 196 op pag.
159 (na 3 s na de start van de titel-
weergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Functie Handeling
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 196 op pag.
159 (binnen 3 s na de start van de ti-
telweergave)
Weergeven van de volgende titel
Aantippen van
Vingerbeweging naar links in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 196 op pag.
159
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
Zoeken (geldt voor bronnen met weer
te geven multimediadatabase) (geldt
voor het infotainment Columbus)
Aantippen van
In-/uitschakelen van de weergave van
dergelijke titels volgens informatie uit
de zgn. ID3-tag (geldt voor het info-
tainment Columbus)
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 196
op pag. 159 mogelijk.
Weergaveregeling - Swing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na de start
van de titelweergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
160
Infotainment
Functie Handeling
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 196 op pag. 159 mogelijk.
Mappen-/titellijst
Afb. 198
Map-/titellijst
Voor de weergave van de map-/titellijst in het hoofdmenu Media de functie-
toets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron onder-
steund wordt).
Voor de weergave een titel kiezen.
Map-/titellijst » afb. 198
Gekozen audiobron / map van audiobron (de beweging binnen de map
vindt plaats door het aantippen van de functietoets voor de map)
Opties van map-/titelweergave
Weergave van de multimedia-databank (alleen beschikbaar in de bronmap)
(geldt niet voor het infotainment Swing)
Selecteren van de audiobron
Map
Afspeellijst
A
B
C
Actueel weergegeven titel / gestopte titelweergave
De titel kan niet worden afgespeeld (door aantippen van de functietoets
wordt de oorzaak getoond).
Let op
In de lijst worden de eerste 1.000 vermeldingen (titels, mappen e.d.) met de
oudste aanmaakdatum weergegeven.
De inleessnelheid van de map-/titellijst is afhankelijk van het type audiobron,
de verbindingssnelheid alsmede van het datavolume.
Multimedia-database
Afb. 199
Multimedia-database
Voor de weergave van de multimedia-database in het hoofdmenu Media de
functietoets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron
ondersteund wordt).
De audiobestanden worden naar hun eigenschappen in afzonderlijke categorie-
en
B
gesorteerd.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Multimedia-database » afb. 199
Gekozen audiobron / gekozen categorie / map van de audiobron
Sorteringscategorieën
Weergave van de map-/titellijst (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
A
B
C
161
Media
Audiobronnen
Inleiding
Voor de weergave de gewenste audiobron aansluiten of aanbrengen. Start
de weergave niet automatisch dan de audiobron selecteren » pag. 160.
Indien AUX als audiobron wordt gekozen, moet de weergave op het aangeslo-
ten apparaat worden gestart.
VOORZICHTIG
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aangesloten audiobronnen
opslaan. ŠKODA draagt geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte of
beschadigde bestanden resp. aangesloten audiobronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Bij het aansluiten van een externe audiobron kunnen op het display van de ex-
terne bron aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen dienen in acht
te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd (bv. goedkeuring voor
de dataoverdracht enz.).
Let op
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het auteursrecht in uw land in acht
nemen.
Cd/dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 200 Cd/dvd-opening
De cd-/dvd » afb. 200-opening zit in een externe module in het dashboardkas-
tje aan de bijrijderszijde.
Voor het aanbrengen een cd/dvd, met de bedrukte zijde naar boven, zo ver in
de cd-opening schuiven, tot deze automatisch naar binnen wordt getrokken.
Voor het uitwerpen de toets indrukken, de cd/dvd wordt in de uitneempo-
sitie geschoven.
Als de uitgeschoven cd/dvd niet binnen 10 seconden wordt verwijderd, wordt
deze om veiligheidsredenen weer naar binnen getrokken. Hierbij wordt echter
niet naar de cd/dvd-bron gewisseld.
ATTENTIE
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productiedatum conform de natio-
nale/internationale normen DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21
CFR, Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalificeerd. De laserstraal in
dit klasse 1 laserproduct is zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar
bestaat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal door het infotainment
afgeschermd wordt. Dit betekent echter niet dat de aanwezige laser zon-
der zijn behuizing niet als een laserproduct van een hogere klasse zou kun-
nen worden gekwalificeerd. Om deze reden dient de behuizing van het in-
fotainment in geen geval te worden geopend.
VOORZICHTIG
Beslist wachten tot de eerder geplaatste cd/dvd is uitgeschoven, voordat
een nieuwe cd/dvd wordt geplaatst. Anders kan de speler in het infotainment
worden beschadigd.
In de cd/dvd-speler alleen originele -audio-cd's/video-dvd's of standaard cd-
r/rw's resp. dvd±r/rw's schuiven.
De cd/dvd's niet beplakken!
Bij te hoge resp. te lage buitentemperaturen kan de cd-/dvd-weergave mo-
gelijk niet werken.
Bij koude weersomstandigheden of hoge luchtvochtigheid kan vocht in het
infotainment neerslaan (condensatie). Dit kan leiden tot overslaan of de weer-
gave verhinderen. Zodra het vocht is verdwenen, werkt de weergave weer vol-
ledig.
162
Infotainment
Let op
Na het indrukken van de toets duurt het enkele seconden, voor de cd/dvd
uitgeschoven wordt.
Op slechte of onverharde wegen kan de weergave overspringen.
Als de cd/dvd is beschadigd, niet leesbaar is of verkeerd is geplaatst, ver-
schijnt op het beeldscherm de volgende melding
Storing: Cd/dvd
.
Cd's/dvd's met kopieerbeveiliging worden onder bepaalde omstandigheden
niet of slechts beperkt weergegeven.
SD-kaart
Afb. 201
Columbus, Amundsen, Bolero:
SD-kaart erin schuiven
Afb. 202
Swing: SD-kaart erin schuiven
De SD-kaart in pijlrichting met de afgesneden hoek naar rechts gericht in de
sleuf schuiven, tot deze "vergrendelt" » afb. 201 resp. » afb. 202.
Voor het verwijderen van de SD-kaart in het hoofdmenu Media de functie-
toets
Veilig verwijderen
aantippen.
Op de ingestoken SD-kaart drukken. De SD-kaart "springt" in de verwijder-
positie.
VOORZICHTIG
Geen SD-kaarten met afgebroken schuif voor de schrijfbeveiliging gebruiken
- gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Bij gebruik van SD-kaarten in een adapter kan de SD-kaart tijdens het rijden
door het bewegen van de wagen uit de adapter vallen.
USB-ingang
Inbouwplaats van de USB-ingang en informatie over het gebruik ervan » pag.
98.
Op de USB-ingang kan een audiobron rechtstreeks of via een verbindingskabel
worden aangesloten.
Voor het aansluiten de USB-audiobron in de betreffende ingang steken.
Voor het verwijderen van de USB-audiobron in het hoofdmenu Media de
functietoets
Veilig verwijderen
aantippen.
De audiobron uit de betreffende USB-ingang lostrekken.
USB-audiobron laden
Bij ingeschakeld contact wordt na het aansluiten van de USB-audiobron het
opladen automatisch gestart (geldt voor audiobronnen waarbij opladen via de
USB-stekker mogelijk is).
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opladen via het stroomnet ver-
schillen.
Afhankelijk van het verbonden externe apparaat en van de frequentie van het
gebruik kan de laadstroom mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen mogelijk niet herkennen dat ze
worden opgeladen.
VOORZICHTIG
USB-verlengkabels of adapters kunnen de werking van de aangesloten audio-
bron negatief beïnvloeden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
163
Media
AUX-ingang
Inbouwplaats van de AUX-ingang » pag. 98.
Voor het aansluiten de stekker van de AUX-audiobron in de betreffende bus
steken.
Voor het verwijderen de stekker van de AUX-audiobron lostrekken.
VOORZICHTIG
De AUX-ingang mag alleen voor externe audioapparaten worden gebruikt!
Als de op de AUX-ingang aangesloten audiobron is voorzien van een adapter
voor externe voeding, kan het voorkomen dat het geluid wordt gestoord.
Let op
Voor de AUX-ingang wordt een jackplugstekker 3,5 mm (Stereo Jack) ge-
bruikt.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bluetooth
®
-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobestanden van een aangesloten
Bluetooth
®
-speler met het A2DP- resp. AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten via Bluetooth
®
worden ge-
koppeld, maar slechts één daarvan kan als Bluetooth
®
-speler worden gebruikt.
Aansluiten/verwijderen
Voor het aansluiten van de Bluetooth
®
-speler de speler op het infotainment
aansluiten - dezelfde aanwijzingen voor het koppelen van het infotainment
met een telefoon opvolgen » pag. 176.
Voor het verwijderen van de Bluetooth
®
-speler de verbinding in de lijst met
gekoppelde apparaten beëindigen » pag. 176.
Bluetooth
®
-speler vervangen (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
Wanneer men een Bluetooth
®
-speler, die tegelijkertijd als telefoon met het in-
fotainment verbonden is, wil vervangen, dan verschijnt hierover een betreffen-
de melding in het infotainmentbeeldscherm.
De verbinding met de actueel verbonden Bluetooth
®
-speler beëindigen en de
koppelingsprocedure herhalen » pag. 176, Beheer gekoppelde externe appa-
raten.
VOORZICHTIG
Is met het infotainment een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto
verbonden, dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth
®
mogelijk.
Jukebox
Geldt voor het infotainment Columbus.
In de Jukebox (in het interne geheugen van het infotainment) kunnen onder-
steunde audio-/videobestanden van aangesloten audiobronnen geïmporteerd
worden.
Bestanden importeren
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Importeren
aan-
tippen.
De gewenste bron kiezen.
De gewenste map of bestanden kiezen.
De functietoets
aantippen.
Bestanden wissen
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Wissen
aantip-
pen.
De gewenste mappen of bestanden in de gekozen categorie kiezen.
De functietoets
Wissen
aantippen.
Bezettingsgraad van het infotainmentgeheugen weergeven
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
aantippen.
Er wordt informatie over de bezette en vrije ruimte van het infotainmentge-
heugen en het aantal bestanden weergegeven, dat nog geïmporteerd kan wor-
den.
Let op
De reeds gekopieerde bestanden worden herkend en zijn voor het opnieuw
kopiëren niet meer beschikbaar (grijs weergegeven).
Het kopiëren en tegelijkertijd weergeven van audio- resp. videobestanden in
de cd/dvd-speler is niet mogelijk.
WLAN
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het infotainment maakt het mogelijk, audiobestanden van een via het WLAN
van het apparaat verbonden extern apparaat af te spelen.
164
Infotainment
Een extern apparaat, dat de DLNA-technologie (Digital Living Network Allian-
ce) ondersteunt, met het WLAN van het infotainment verbinden » pag. 184.
Eventueel in het aangesloten apparaat de UPnP-applicatie (Universal Plug
and Play), die de weergave mogelijk maakt, starten.
De audiobron
WLAN
kiezen.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Columbus,
Amundsen, Bolero
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
MTP
Apparaten met
het besturings-
systeem Android
of Windows Pho-
ne (mobiele tele-
foon, tablet)
Apple
Apparaten met
het besturings-
systeem iOS (iP-
hone, iPod)
Cd/dvd
(geldt voor
het info-
tainment
Columbus)
Cd-/dvd-
speler
Audio-cd (maximaal
80 minuten);
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
Dvd-audio,
Dvd-video
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestands-
uffix
Max. bi-
trate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Multika-
nalen
a)
Afspeel-
lijsten
Windows Media
Audio
9 en 10
wma 384 kbit/s
96 kHz
Nee
m3u
pls
wpl
m3u8
asx
WAV wav
Door het
formaat
bepaald
(ca.
1,5 Mbit/s)
MPEG-1; 2 en
2,5
Layer 3
mp3
320 kbit/s
48 kHz
MPEG-2 en 4
aac; mp4;
m4a
Ja
FLAC;
OGG-Vorbis
flac; ogg
Door het
formaat
bepaald
(ca.
5,5 Mbit/s)
a)
Geldt voor het CANTON-soundsysteem.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
165
Media
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Swing
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appara-
ten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,4)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
166
Infotainment
Afbeeldingen
Viewer
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 203
Afbeeldingen: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu het sensorveld

en vervolgens de
functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 203
Selecteren van de afbeeldingenbron
Map-/beeldlijst
Weergave van het vorige beeld
Starten van diashow
Stoppen van diashow
Weergave van het volgende beeld
Instellingen van het menu Afbeeldingen
Draaien van het beeld 90° naar links
Draaien van het beeld 90° naar rechts
Weergave van de uitgangsbeeldgrootte (met behoud van het beeldfor-
maat)
Routegeleiding naar GPS-coördinaten (de weergave vindt alleen plaats, zo-
lang de afbeelding de GPS-coördinaten bevat) (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen) » pag. 203
A
Doorbladeren aansturen
Functie Handeling
Weergave van het volgende
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
links (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Weergave van het vorige
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
rechts (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Vergroting van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze uit elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar rechts (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Verkleinen van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar links (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Beweging van afbeelding bij
vergrote weergave
Vingerbeweging over het beeldscherm in de
gewenste richting
Kantelen met 90°
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
links- resp. rechtsom bewegen (bij uitgangs-
weergave)
Aantippen van of
Maximale vergroting van de
weergave
Dubbel met vinger tikken op het beeld-
scherm
Weergave van de uitgangs-
beeldgrootte (met behoud van
het beeldformaat)
Opnieuw dubbel met vinger op het beeld-
scherm tikken
Drukken op draaiknop (geldt niet voor het
infotainment Columbus)
VOORZICHTIG
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door
aangesloten Apple-apparaten niet ondersteund.
167
Afbeeldingen
Ondersteunde afbeeldingbronnen en bestandsformaten
Ondersteunde afbeeldingbronnen
Bron Type Specificatie
Bestandssys-
teem
SD-kaart
Standaardfor-
maat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-apparaten
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware)
USB 1.x; 2.x en 3.x
of hoger met de
ondersteuning
van USB 2.x
Cd/dvd (geldt voor
het infotainment
Columbus)
Cd-r/rw (maxi-
maal 700 MB);
Dvd±r/rw
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde bestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuffix
Max. resolutie
(Megapixel)
BMP bmp 4
JP(E)G jpg; jpeg 4; 64
GIF gif 4
PNG png 4
Let op
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt 20 MB.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde afbeeldingbronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Video-dvd
Videospeler
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 204
Video-dvd: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu een cd/dvd in de betreffende opening
in de externe module aanbrengen.
of: In het hoofdmenu Media de gewenste videobron kiezen, de map-/titellijst
weergeven en het videobestand starten.
Hoofdmenu » afb. 204
Keuze van videobron
Weergave-tijdbalk
Informatie over het gekozen videobestand (bv. videotitel, hoofdstuk)
Weergave van het menu Video-dvd
Instellingen van het menu Video-dvd
Let op
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij snelheden boven 5 km/h
uitgeschakeld. Alleen de geluidsweergave wordt voortgezet. Op het beeld-
scherm wordt de volgende melding weergegeven.
A
B
C
168
Infotainment
Weergave aansturen
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van /
Weergave van de vorige video
Aantippen van binnen 3 s na de
start van het afspelen
Afspelen van de actuele video vanaf
het begin
Aantippen van na 3 s na de start
van het afspelen
Snel achteruit Ingedrukt houden van
a)
Weergave van de volgende video Aantippen van
Snel vooruit Ingedrukt houden van
a)
Vooruit-/terugspoelen van de video
naar het gewenste tijdstip
Aantippen van de weergave-tijdbalk
B
» afb. 204 op pag. 168
a)
Des te langer de functietoets wordt ingedrukt, des te sneller de video wordt vooruit- of teruggespoeld.
Dvd-menu
Afb. 205
Dvd-menu
Voor de weergave van het dvd-menu in het hoofdmenu Video-dvd de func-
tietoets » afb. 204 op pag. 168 aantippen.
Beschrijving van het dvd-menu » afb. 205
Bedieningspaneel
Voorbeeld van het weergegeven menu
A
B
Functietoetsen op het bedieningspaneel
Symbool Functie
/ Verschuiven van bedieningspaneel naar links/rechts
/ In-/uitschakelen van volledige beeldweergave van
bedieningspaneel
Sluiten van bedieningspaneel
Beweging in EPG/teletekst
 Bevestiging
Hoofdmenu
Terugkeer naar het hoofdmenu Video-dvd
Ondersteunde videobronnen en bestandsformaten
Ondersteunde videobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
Cd/dvd
Cd-/dvd-
speler
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
standaardmatige
dvd;
Dvd-video;
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
169
Video-dvd
Ondersteunde videobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestandsuffix
Maximum aantal
beelden per se-
conde
Max. resolutie
MPEG-1
.mpeg
30 352 x 288
MPEG-2
25 720 x 576
MPEG-4 .mp4
QuickTime .mov
Matroska .mkv
DivX; XviD
.avi
MJPEG
Media Command
Bediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 206
Applicatie ŠKODA Media Com-
mand
De functie Media Command maakt het mogelijk, de weergave van audiobe-
standen of video's van maximaal twee tablets, die via WLAN met het infotain-
ment verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
De functie Media Command maakt de bediening mogelijk van tablets met het
besturingssysteem Android of iOS.
Tablet met het infotainment verbinden
De hotspot (WLAN) van het infotainment inschakelen (het sensorveld

en
vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
aan-
tippen).
WLAN op de tablet inschakelen.
Een WLAN-verbinding op de tablet opbouwen
» pag. 184, Hotspot (WLAN).
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Command starten.
Applicatie ŠKODA Media Command
De applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play verkrijgbaar.
Informatie over de toepassing en de optie voor het downloaden van de appli-
catie kunt u vinden op een internetpagina, die door het inlezen van de QR-code
» afb. 206 kan worden geopend.
Voor de volledige werking van de applicatie moet de data-overdracht van ex-
terne apparaten zijn ingeschakeld.
170
Infotainment
VOORZICHTIG
Zijn meerdere apparaten via WLAN met het infotainment verbonden, dan be-
staat het risico dat de kwaliteit van de WLAN-verbinding en zo doende ook de
functie van de Media Command belemmerd wordt.
Hoofdmenu
Afb. 207
Hoofdmenu: een tablet / twee tablets
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 207
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Weergave-aansturing
Beeld uit de weergegeven video
Naam van de bediende tablet / Wisselen naar het hoofdmenu van de twee-
de tablet (bij weergegeven symbool
)
Verhogen/verlagen van het volume van de tablet
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de eerste tablet (symbool
)
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de tweede tablet (sym-
bool
)
Keuze van de weergavebron
WLAN-instellingen » pag. 146
A
B
C
D
E
F
G
Bron selecteren en weergave aansturen
Voor de keuze van de weergavebron in het hoofdmenu de functietoets
aantippen en de bron-tablet kiezen.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titelweergave op de beide ta-
blets op hetzelfde moment.
De weergave kan via het infotainment of via elke tablet, en zelfs onafhankelijk
van elkaar, aangestuurd worden. Daardoor bestaat de mogelijkheid, op de ta-
blets tegelijkertijd verschillende titels af te spelen.
Weergave-aansturing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van
(na 3 s na de start van de titelweerga-
ve)
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van
(binnen 3 s na de start van de titel-
weergave)
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 207 op pag. 171 mogelijk.
Let op
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om audiobestanden of video's
vanaf een in de tablet gestoken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze
titels kan beperkt zijn.
171
Media Command
Ondersteunde bestandsformaten
Type Formaat:
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10
(H264)
XVID
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3 (mp3)
AAC (4,1+)
M4A (4,1+)
OGG
FLAC
WAV (4,1+)
Telefoon
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een telefoon die via Bluetooth
®
met
het infotainment verbonden is en het gebruik van de simkaart in de externe
module.
De simkaart in de externe module kan voor data- en telefoondiensten worden
gebruikt (geldt voor het infotainment Columbus).
Zijn met het infotainment telefoons met meerdere simkaarten verbonden, dan
kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoons worden aan-
genomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
Het infotainment maakt het mogelijk om te kiezen of men met tekstberichten
van de basistelefoon (indien dit door de telefoon wordt ondersteund) of met
tekstberichten van de simkaart die in de externe module is gestoken wil wer-
ken.
Geldt voor het infotainment Swing
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een met het infotainment via Blue-
tooth
®
verbonden telefoon.
Is met het infotainment een telefoon met meerdere simkaarten verbonden,
dan kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoon worden
aangenomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
ATTENTIE
Altijd de algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen voor het
bedienen van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen.
172
Infotainment
VOORZICHTIG
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar. Een eventuele dataverbinding via de simkaart
blijft mogelijk » pag. 186.
Mogelijke verbindingstypes
Afhankelijk van het aantal verbonden Bluetooth
®
-apparaten, het verbindingstype en het gebruik van de simkaart in de externe module zijn de volgende functies
beschikbaar.
Geldt voor het infotainment Columbus
Verbin-
dings-
variant
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
Derde apparaat Vierde apparaat
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
1.
rSAP
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten,
dataverbinding,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
- Bluetooth
®
-speler
a)
-
2.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
dataverbinding Bluetooth
®
-speler
a)
-
3.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
- -
binnenkomende oproe-
pen
berichten,
dataverbinding
Bluetooth
®
-speler
a)
-
4. -
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten
b)
,
dataverbinding
HFP (binnenkomende
oproepen),
berichten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
telefooncontacten
b)
,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Bij elke verbindingsvariant kan telkens slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
b)
Als telefooncontacten vanuit het derde apparaat naar het infotainment worden geïmporteerd, dan is het niet mogelijk om de telefooncontacten uit de simkaart die in de externe module is gestoken te gebruiken.
173
Telefoon
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
HFP (binnenkomende oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Geldt voor het infotainment Swing
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen),
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 208
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden of als een simkaart met geactiveerde telefoondiensten
in de externe module is gestoken.
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 208
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Symbool van de basistelefoon
- een via Bluetooth
®
verbonden telefoon
- een simkaart met geactiveerde telefoondiensten, in de externe mo-
dule aangebracht
Weergave van de lijst met gekoppelde telefoons die als bron voor de tele-
fooncontacten beschikbaar zijn
- geen telefoon voor telefooncontacten is verbonden
- een telefoon voor telefooncontacten is verbonden
Verwisselen van de basistelefoon door de extra telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactlijst afhankelijk van het verbindingstype
» pag. 180
Weergave van een menu met tekstberichten (sms) / optie voor het ge-
bruik van een simkaart of van een telefoon voor het oproepen van het me-
nu met tekstberichten (sms) (bij nieuwe tekstberichten verschijnt bij de
functietoets het aantal mededelingen)
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast de
functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 149
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van het telefoonnetwerk, bij aanwezige simkaart in de ex-
terne module of rSAP-verbinding en ook verbindingstype en dataover-
dracht
Een via Bluetooth
®
aangesloten telefoon (geldt voor het infotainment
Columbus)
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Ontvangen sms
A
B
C
D
E
F
G
174
Infotainment
Aanduiding van de draadloze laadfunctie van de telefoon » pag. 97 (geldt
voor het infotainment Columbus)
De pincode van de simkaart die in de externe module of in een via het
Bluetooth
®
-profiel rSAP verbonden telefoon is aangebracht (geldt voor
het infotainment Columbus met de simkaartopening in de externe mo-
dule) of van de simkaart die in het CarStick-apparaat is aangebracht
(geldt voor het infotainment Amundsen) is niet ingevoerd
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Swing.
Afb. 209
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden
ingedrukt.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 209
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactenlijst » pag. 180
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast
de functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)

A
B
C
D
Inschakelen van de spraakbediening van de verbonden telefoon (bv. Siri,
Google Voice)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 155
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Koppeling en verbinding
Inleiding
Het bereik van de verbinding tussen de telefoon en het infotainment is beperkt
tot het interieur van de wagen.
Om een telefoon met het infotainment te kunnen verbinden, moeten de beide
apparaten met elkaar via Bluetooth
®
worden gekoppeld.
De koppelingsprocedure is van het aantal al verbonden telefoons of van het
gebruik van de in de externe module gestoken simkaart afhankelijk (geldt voor
het infotainment Columbus) » pag. 177.
Afhankelijk van het infotainmenttype kunnen maximaal 20 externe apparaten
worden gekoppeld. Na het bereiken van het maximale aantal wordt door de
koppeling van het volgende externe apparaat het langst niet-gebruikte appa-
raat vervangen.
Voor het verbinden met een al gekoppelde telefoon hoeft er niet te worden
gekoppeld. Het is voldoende om de telefoon in de lijst met gekoppelde tele-
foons op te zoeken en de verbinding te maken.
ATTENTIE
De koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment alleen
bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
175
Telefoon
Voorwaarden voor de koppeling
Afb. 210
QR-Code met verwijzing naar de
ŠKODA-internetwebsites
De telefoon kan onder de volgende voorwaarden met het infotainment wor-
den gekoppeld.
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth
®
-functie van het infotainment en van de telefoon is inge-
schakeld.
De zichtbaarheid van het infotainment en de telefoon is ingeschakeld.
De telefoon bevindt zich binnen het bereik van het Bluetooth
®
-signaal van
het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Met het infotainment is geen extern apparaat via Apple CarPlay verbon-
den.
De koppeling kan zowel vanaf het infotainment als vanaf de telefoon worden
uitgevoerd.
Tijdens de koppelings- en verbindingsprocedure worden op het infotainment-
beeldscherm en op het telefoondisplay aanwijzingen weergegeven. Deze mel-
dingen dienen in acht te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd
(bv. goedkeuring voor het importeren van contacten, verbinding van de Blue-
tooth
®
-speler enz.).
Compatibiliteit en update
Door het inlezen van de QR-code » afb. 210 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, kan informatie over de compatibiliteit van de tele-
foons en beschikbare updates voor het Bluetooth
®
van het infotainment wor-
den weergegeven.
http://go.skoda.eu/infotainment
Koppelings- en verbindingsprocedure
Telefoon met het infotainment koppelen
Beschikbare externe Bluetooth
®
-apparaten in de telefoon opzoeken.
Het infotainment selecteren (de naam van het infotainment kan in het hoofd-
menu Telefoon door aantippen van de functietoets
Bluetooth
Naam:
)
worden gecontroleerd).
De pincode bevestigen en zo nodig invoeren en bevestigen om de koppeling
te bevestigen.
De telefoon wordt met het infotainment verbonden of alleen hieraan gekop-
peld, en wel afhankelijk van het aantal reeds verbonden externe apparaten en
van het gebruik van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het
infotainment Columbus) » pag. 173.
infotainment met de telefoon koppelen
Indien geen telefoon met het infotainment is verbonden, de toets/het sen-
sorveld

en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen resp. het
sensorveld

en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Indien een telefoon met het infotainment is verbonden, dan in het hoofdme-
nu Telefoon de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Als in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart met
geactiveerde telefoondiensten is gestoken, dan in het hoofdmenu Telefoon
de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
In de lijst met gevonden externe Bluetooth
®
-apparaten de gewenste telefoon
kiezen.
De pincode bevestigen (zo nodig invoeren en bevestigen), om de koppeling
te bevestigen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de koppelings- en verbindingspro-
cedure meldingen en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervan-
ging van het verbonden externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Mogelijke verbindingstypen voor telefoons, eventueel voor de simkaart in de
externe module » pag. 173.
Beheer gekoppelde externe apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde appara-
ten
aantippen.
176
Infotainment
In de lijst met gekoppelde externe apparaten kunnen bij de afzonderlijke exter-
ne apparaten de volgende symbolen voor de Bluetooth
®
-profielen verschijnen.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
Grijs
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
wit Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Geldt voor het infotainment Columbus met de in de externe module aange-
brachte simkaart
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs
Extern apparaat kan alleen voor het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat worden verbonden
blauw
Extern apparaat is verbonden en het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat is mogelijk
Geldt voor het infotainment Swing
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
wit Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
wit
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
groen Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Verbinding opbouwen
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de verbindingsprocedure meldingen
en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervanging van het verbon-
den externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Verbinding verbreken
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Wissen van het gekoppelde externe apparaat
Om te wissen een van de volgende functietoetsen aantippen.
- Wissen van alle externe apparaten
- Wissen van het gewenste externe apparaat
Het wissen door het aantippen van de functietoets
Wissen
bevestigen.
Gebruik van de simkaart in de externe module
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Afb. 211 Simkaart in de externe module steken
De in de externe module gestoken simkaart kan voor telefoon- en datadien-
sten worden gebruikt.
Voor het gebruik van de simkaart moet de telefoonfunctie van de externe mo-
dule zijn ingeschakeld.
Alle wissen
resp.
Alle
177
Telefoon
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
Simkaart insteken
De simkaartopening bevindt zich in een externe module in het dashboardkastje
aan bijrijderszijde.
Er moet een simkaart van het formaat mini (standaardformaat 25x15 mm)
worden gebruikt.
De simkaart (met de afgesneden hoek naar links gericht) in de betreffende
opening steken, tot deze "vastklikt" » afb. 211.
Als vóór het aanbrengen van de simkaart een of meerdere telefoons met het
infotainment verbonden waren en eveneens de telefoondiensten van de sim-
kaart worden geselecteerd, dan wordt de verbinding met de eerder verbonden
telefoons verbroken.
Simkaart de eerste keer gebruiken
Bij het voor de eerste keer in de externe module steken van de simkaart ver-
schijnt het volgende menu.
Ook telefonie
- Data- en telefoondiensten worden geactiveerd (het hoofdmenu
Telefoon wordt weergegeven).
Alleen dataverbindingen
- Alleen de datadiensten van de ingestoken simkaart
worden geactiveerd.
Indien men op een later moment de geactiveerde diensten wil wijzigen, dan in
het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Simkaart alleen voor dataverbinding
gebruiken
aantippen.
Pincode ingeven en opslaan
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of: Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan
moet u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijk-
tijdig bevestigd.
Dataverbinding met de simkaart opbouwen
Na het selecteren van de diensten en eventuele ingave van de pincode wordt
een menu voor de dataverbindingsopbouw weergegeven.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Bij onvoldoende ingesteld netwerk vraagt het infotainment om een netwerkin-
stelling.
De functietoets
Instellingen netwerk
aantippen.
De dataprovider kiezen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de getoonde lijst, informeer dan
bij uw provider of een van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
Om de netwerkinstellingen te controleren en zo nodig overeenkomstig de
aanwijzingen van uw dataprovider aan te passen, de functietoets
Instellingen
netwerk
aantippen.
De gebruiksinstelling van de dataverbinding via de simkaart is mogelijk in het
menupunt

Netwerk
Dataverbinding:
.
Dataverbindingsnetwerk (APN-toegangspunt) handmatig instellen
Indien geen automatische dataverbindingsopbouw plaatsvindt of als men het
netwerk (APN-toegangspunt) handmatig wil instellen, dan als volgt te werk
gaan.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Netwerk
Instellingen
netwerk
aantippen.
De handmatige instelling uitvoeren overeenkomstig de aanwijzingen van de
provider.
Om de opgestelde waarden op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
Pincode wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Instellingen pincode
Pincode
wijzigen
aantippen.
De nieuwe pincode ingeven en bevestigen.
Simkaart verwijderen
Op de ingestoken simkaart drukken.
De simkaart "springt" in de verwijderpositie.
De simkaart uit de opening verwijderen.
178
Infotainment
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans
dat het infotainment wordt beschadigd.
Geen simkaart met adapter gebruiken, de simkaart kan tijdens het rijden
door trillingen van de wagen uit de adapter vallen - de kans bestaat dat de ex-
terne module wordt beschadigd.
Als men de simkaart uit de opening laat steken, dan kan deze tijdens het rij-
den door wagentrillingen uit de opening vallen.
Let op
Indien een simkaart in de externe module is aangebracht en de optie voor het
gebruik van de telefoondiensten van de simkaart wordt geselecteerd, wordt
de actueel verbonden telefoon losgekoppeld. Vervolgens kan alleen de extra
telefoon met het infotainment worden verbonden.
rSAP
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Het Bluetooth
®
-profiel rSAP (telecommunicatie van de simgegevens) maakt in
tegenstelling tot het Bluetooth
®
-profiel HFP tevens het gebruik mogelijk van
de datadiensten van de verbonden telefoon (als dit profiel door de telefoon
wordt ondersteund en de datadiensten in deze telefoon zijn geactiveerd) » pag.
186.
Voor het gebruik van het Bluetooth
®
-profiel rSAP moet de telefoonfunctie van
de externe module zijn ingeschakeld.
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
De koppelings- en verbindingsprocedure vindt op dezelfde manier plaats als bij
het Bluetooth
®
-profiel HFP » pag. 175.
Als het rSAP-profiel van de te verbinden telefoon wordt ondersteund, dan pro-
beert het infotainment bij voorkeur via dit profiel verbinding te maken. Afhan-
kelijk van de telefoon is het mogelijk om de verbinding via het rSAP-profiel in
de telefoon te verbieden of toe te staan.
Let op
Als zich in de externe module een simkaart met actieve telefoondiensten be-
vindt, dan is het mogelijk om de telefoon via het rSAP-profiel met het infotain-
ment te verbinden.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto met het infotain-
ment wordt verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding via rSAP niet
mogelijk.
Telefoonfuncties
Telefoonnummer invoeren en kiezen
Telefoonnummer ingeven en kiezen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het numerieke toetsenbord ingeven.
Het ingegeven nummer door aantippen van de functietoets
selecteren.
Functietoetsen van het numerieke toetsenbord
Ingeven van het laatst gekozen nummer / keuze van ingegeven telefoon-
nummer
Noodoproep (geldt alleen voor sommige landen)
Pechoproep in geval van pech
Informatie-oproep (informatie betreffende de producten en diensten
van het merk ŠKODA)
Keuze van het voicemailnummer (voor het infotainment Swing wordt de
functie niet ondersteund)
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Weergave van de functietoetsen voor de beweging van de cursor in
de invoerregel
Nood-, pech- en informatie-oproep
Als er geen nood-, pech- resp. informatie-oproep kan worden gedaan, dan een
afspraak maken bij de ŠKODA Servicepartner.
Bij actieve Care Connect » pag. 16 online-diensten vindt de verbindingsop-
bouw met het nood-, pech- of informatienummer plaats via deze dienst.
Contact via numerieke toetsenbord zoeken
Het numerieke toetsenbord kan ook voor het zoeken van een contact worden
gebruikt.
179
Telefoon
Indien bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan worden naast het numerieke
toetsenbord de contacten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Voicemailbox (geldt niet voor het infotainment Swing)
Voor het kiezen van het voicemailboxnummer de functietoets aantippen
of op het numerieke toetsenbord de functietoets ingedrukt houden.
Als het voicemailboxnummer niet wordt geïmporteerd of als dit niet is inge-
voerd, dan kan dit als volgt worden ingevoerd of gewijzigd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Voicemail-
nummer:
aantippen.
Let op
Het numerieke toetsenbord kan ook tijdens een telefoongesprek worden
weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
Afb. 212
Lijst met telefooncontacten / contactdetails
In het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een lijst
met de telefooncontacten weergegeven » afb. 212- .
Als de basistelefoon met het infotainment is verbonden, dan worden de tele-
fooncontacten uit deze telefoon gebruikt.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde telefoondiensten bevindt, dan zijn de telefooncontacten van
de simkaart beschikbaar. Eventueel kan nog een ander extern apparaat voor
het importeren van telefooncontacten worden geselecteerd, door de functie-
toets
F
» afb. 208 op pag. 174 aan te tippen.
Functietoetsen
Contact zoeken
Keuze van een telefoonnummer in de lijst met telefooncontacten (indien
een telefooncontact meerdere telefoonnummers bevat, wordt na de keu-
ze van het contact een menu met de voor dit contact opgeslagen tele-
foonnummers getoond)
Weergave van de contactdetails
Keuze van het telefoonnummer in de contactdetails
Bewerken van het telefoonnummer van het contact voordat er wordt ge-
beld
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Voorlezen van de contactnaam door de gegenereerde infotainmentstem
Openen van het menu voor het verzenden van een tekstbericht (sms)
Infotainment Columbus, Amundsen:
Begin van de routegeleiding naar het contactadres
Lijst importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon resp. de simkaart (geldt voor
het infotainment Columbus) met het infotainment, begint het importeren van
de telefooncontacten in het infotainmentgeheugen. Het importeren kan ook
meerdere minuten duren.
In het telefoonboek van het apparaat zijn 4.000 (geldt voor het infotainment
Columbus) resp. 2.000 (geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing)
vrije geheugenplaatsen voor geïmporteerde telefooncontacten beschikbaar.
Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers bevatten.
Het aantal geïmporteerde contacten kan in het menupunt
Gebruikersprofiel
Contacten importeren:
resp.
Cont. import.
worden bepaald.
Als er tijdens het importeren een fout optreedt, verschijnt op het beeldscherm
een overeenkomstige melding.
Lijst updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het infotainment wordt de lijst
automatisch geüpdatet.
Het updaten kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Contacten
importeren:
resp.
Cont. import.
aantippen.
A
B
C
180
Infotainment
Beheer voorkeurscontacten (favorieten)
Afb. 213
Favoriete contacten
Functietoets voor noodoproep
Wanneer de wagen niet met de toetsen van de Care Connect-dienst » pag. 16
is uitgerust, wordt op de positie van de eerste functietoets in de eerste favor-
ietengroep de functietoets voor een noodoproep
weergegeven. In enkele
landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
Het is mogelijk om een andere nummer van het favoriete contact aan de func-
tietoets toe te wijzen.
Om het noodoproepnummer weer in te stellen, is het noodzakelijk de telefoon
uit de lijst met gekoppelde externe apparaten te wissen » pag. 176 en opnieuw
te koppelen en te verbinden.
Favoriet toekennen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 213 aan-
tippen.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Verbinding met een favoriet maken
De functietoetsen voor voorkeurscontacten maken het direct kiezen van het
telefoonnummer van het contact mogelijk.
De favorieten zijn in twee geheugengroepen beschikbaar.
Voor het wisselen van geheugengroep de functietoets
B
» afb. 213 aantip-
pen.
Voor het kiezen de bezette functietoets
A
» afb. 213 aantippen.
Toegekende favoriet wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 213 in-
gedrukt houden.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Favoriet wissen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Favorieten
beheren
aantippen.
De gewenste functietoets van het favoriete contact aantippen en het wissen
bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantippen van de functietoets
Alle
wissen
/
Alle
en het bevestigen van het wissen worden gewist.
Oproeplijst
Afb. 214
Oproeplijst / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een op-
roeplijst weergegeven » afb. 214 -
.
De oproeplijst kan ook tijdens een telefoongesprek worden weergegeven.
Functietoetsen
Instelling van de weergave afhankelijk van de soort oproep
Alle
- Lijst met alle oproepen
Gemiste oproepen
/
Gemiste oprp.
- Lijst met gemiste oproepen
Gekozen nummers
- Lijst van gekozen nummers
Beantw. oproepen
/
Beantwoorde
- Lijst met beantwoorde oproepen
Kiezen van het contactnummer / het telefoonnummer
Symbolen voor de oproepsoort
- Beantwoorde oproep
- Uitgaande oproep
- Gemiste oproep
A
B
181
Telefoon
Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen (geldt
niet voor het infotainment Swing)
Weergave van de contactdetails » afb. 214 -
C
- Contactnummer kiezen
- Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen
(geldt niet voor het infotainment Swing)
Telefoongesprek
Afhankelijk van de gesprekscontext kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Keuze beëindigen / inkomende oproep afwijzen / oproep beëindigen
Inkomende oproep aannemen / naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Conferentie tot stand brengen » pag. 182
Oproepdetails tonen (voor zover het contact in de lijst is opgeslagen)
» pag. 180
Handsfreeset uit-/inschakelen (gesprek naar de telefoon/naar het
infotainment omschakelen)
Voor het uitschakelen van de handsfreeset, in het hoofdmenu Telefoon de
functietoets
Handsfree bellen
tijdens het voeren van een gesprek aantip-
pen.
Voor het inschakelen van de handsfreeset, de functietoets tijdens een ac-
tief gesprek aantippen.
Conferentie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De conferentie is een gezamenlijk telefoongesprek met minimaal 3 en maxi-
maal 6 deelnemers.
Conferentie starten/extra deelnemers oproepen
Gedurende een oproep/een conferentie de volgende oproep uitvoeren.
of: De nieuwe binnenkomende oproep beantwoorden door de functietoets
aan te tippen.
Om de conferentie te starten resp. naar de conferentie terug te keren, de
functietoets aantippen.
Actieve conferentie
Tijdens een actueel conferentiegesprek verschijnt op het scherm de gespreks-
duur. Contextafhankelijk kunnen de volgende functies worden gekozen.
Conferentie vasthouden - Conferentie tijdelijk verlaten (deze wordt op
de achtergrond voortgezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Conferentiedetails weergeven
Conferentiedetails
Tijdens de actuele conferentie de functietoets
aantippen.
Er wordt een lijst van de andere conferentiedeelnemers getoond. Afhankelijk
van het telefoontype kunnen de volgende functies worden gekozen.
Deelnemerdetails weergeven
Gesprek met een deelnemer buiten de conferentie om
Gesprek met een conferentiedeelnemer beëindigen
Tekstberichten (Sms)
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 215
Hoofdmenu tekstberichten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, het hoofdmenu
voor tekstberichten wordt getoond » afb. 215.
182
Infotainment
Eventueel kiezen of als bron van de tekstberichten de in de externe module
gestoken simkaart of de telefoon (geldt voor het infotainment Columbus)
moet worden gebruikt.
Afhankelijk van het type verbonden telefoon kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Openen van een lijst met sjablonen voor snel antwoorden
Nieuwe sms
- Schrijven en verzenden van het bericht
Inkomend
- Openen van een lijst met ontvangen berichten
Verzonden
- Openen van een lijst met verzonden berichten
Uitgaand
- Openen van een lijst met berichten die niet zijn verzonden
Sjablonen
- Openen van een lijst met concepten (berichten in bewerking)
Gewist
- Openen van een lijst met gewiste berichten
Contactgegevens verzenden
- Verzending van de contactdetails (contactvisite-
kaartje) (geldt voor het infotainment Columbus)
Keuze van de bron van de tekstberichten (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Weergave voor het selecteren van de bron voor tekstberichten instellen
(geldt voor het infotainment Columbus met de simkaartopening in de
externe module)
Wanneer zich in de externe module alleen een voor gegevensdiensten gebruik-
te simkaart bevindt en tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is ver-
bonden die het Bluetooth
®
-profiel MAP ondersteunt, dan kan worden ingesteld
uit welke bron na het aantippen van de functietoets
in het hoofdmenu Tele-
foon een menu met tekstberichten wordt weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoetsen
Sms-instellingen
Standaard
account
aantippen.
De gewenste menupunt kiezen.
Nieuw tekstbericht
Opstellen en verzenden van bericht
In het hoofdmenu voor tekstberichten de functietoets aantippen » afb.
215 op pag. 182.
Een tekstbericht schrijven en bevestigen, er wordt een weergave van het
tekstbericht getoond.
De functietoets aantippen .
A
De ontvanger van het bericht uit de getoonde contactenlijst selecteren of de
functietoets aantippen en het telefoonnummer ingeven.
Om verdere ontvangers toe te voegen, de functietoets aantippen.
Om het tekstbericht te versturen, de functietoets aantippen.
Weergave van tekstbericht
Nadat de weergave van het bericht is geopend, kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Opslaan van het bericht als concept
Openen van een lijst met sjablonen met de mogelijkheid om de gemar-
keerde tekst door het gekozen sjabloon te vervangen
Openen van de contactenlijst
Het bericht kan worden gewijzigd, door het bericht in de weergave aan te ra-
ken.
Contactenlijst
Nadat de contactenlijst is geopend, kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Toevoegen van een contact aan de ontvangerlijst
Ingeven van het telefoonnummer
Terugkeren naar weergave van bericht
Door aantippen van de functietoets
Zoeken
wordt een lijst met beschikbare te-
lefooncontacten weergegeven.
Na het kiezen van het contactnummer of ingeven van het telefoonnummer
verschijnt op het beeldscherm de ontvangerlijst.
Ontvangerlijst
Door het aantippen van een van de functietoetsen kunnen de volgende func-
ties worden uitgevoerd.
Weergave van de contactenlijst met de mogelijkheid om verdere ont-
vangers van het bericht toe te voegen/te verwijderen (om terug te keren
naar de ontvangerlijst de functietoets aantippen)
Verwijderen van het contact uit de ontvangerlijst
Verzenden van bericht
Terugkeren naar weergave van bericht
183
Telefoon
Ontvangen tekstbericht
Bij ontvangst van een nieuw bericht wordt naast de functietoets het aantal
van de nieuw ontvangen berichten en tegelijk in de statusregel het symbool
weergegeven.
Voor het openen van een lijst met ontvangen berichten in het hoofdmenu
Telefoon de functietoets aantippen.
Een bericht kiezen.
De inhoud van het bericht en het volgende menu worden weergegeven.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Weergave van een menu met overige opties
Antwoorden met sjabloon
- Beantwoording met een sjabloon
Huidige sms wissen
- Verwijderen van het getoonde tekstbericht (geldt
voor het infotainment Columbus, als de simkaart in de externe module is
gestoken of de telefoon via het
®
-profiel rSAP is verbonden)
Nummers weergeven
- Herkenning van de telefoonnummers in het bericht
inclusief het contactnummer (herkende nummers kunnen direct worden
gekozen resp. vóór het bellen worden bewerkt of hieraan kan een be-
richt worden verzonden)
Doorsturen van een bericht, met de optie om het bericht nog vóór het ver-
zenden aan te passen
Antwoord aan de afzender via een bericht
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Hotspot (WLAN)
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de weergave van audiobestanden
in het menu Media (indien het aangesloten externe apparaat dit mogelijk
maakt) of voor de bediening van het infotainment via een applicatie in het ex-
terne apparaat (bv. ŠKODA Media Command) worden gebruikt.
Voorwaarde voor de WLAN-functie is, dat het contact is ingeschakeld. Na het
inschakelen van het contact verschijnt de laatst gebruikte WLAN-verbinding.
Het is mogelijk om maximaal 8 externe apparaten op de infotainment-hotspot
aan te sluiten en tegelijkertijd het infotainment met de hotspot van een ander
extern apparaat te verbinden.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde datadiensten bevindt of als een verbinding met de telefoon
via het Bluetooth
®
-Profil rSAP aanwezig is, dan is het niet mogelijk een verbin-
ding met de hotspot van het externe apparaat tot stand te brengen.
Extern apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment
verbinden
Infotainment-hotspot in-/uitschakelen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
aantippen.
Infotainment-hotspot instellen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
aantippen.
De instelling van de benodigde menupunten in het volgende menu uitvoeren.
Veiligheidsniveau:
- Verbindingsbeveiliging WPA2 altijd ingesteld
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de
infotainment-hotspot
184
Infotainment
De functietoets
Opslaan
aantippen, om de ingestelde parameters van de info-
tainment-hotspot op te slaan.
Verbinding maken
In het externe apparaat WLAN inschakelen en beschikbare hotspots zoeken.
De infotainment-hotspot kiezen.
Het vereiste, in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen
hotspot WLAN)
SSID: ...
ingestelde wachtwoord invoeren.
Het tot stand brengen van de verbinding bevestigen.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WPS
snelverbinding (WPS-knop)
aantippen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op de infotainment-hotspot
via WPS inschakelen.
Let op
Indien het externe apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment is
verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding van het externe apparaat
niet mogelijk.
Infotainment met de hotspot (WLAN) van het externe apparaat
verbinden
Afb. 216
Lijst met beschikbare WLAN-
netwerken
Voor het in-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment het sensor-
veld

en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WLAN
aantippen.
Beschikbare hotspots tonen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
aantip-
pen.
Bij ingeschakelde WLAN-functie wordt een lijst met de beschikbare of eerder
verbonden hotspots met de volgende informatie en functietoetsen weergege-
ven » afb. 216.
Zoeken naar beschikbare hotspots
In-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment
Automatisch tot stand brengen van de beveiligde verbinding met de hot-
spot door middel van WPS (geldt voor het infotainment Amundsen)
Handmatig naar hotspots zoeken en verbinding opbouwen
Functietoetsen van de beschikbare hotspots
Verbreken van de verbinding met de actueel verbonden hotspot door het
wissen van het toegangswachtwoord uit het infotainmentgeheugen (de
functietoets wordt alleen weergegeven als een verbinding tot stand is ge-
bracht)
Actuele verbinding
WLAN-sterkte van de hotspot van het externe apparaat
Verbinding maken
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven, eventueel de lijst door het aan-
tippen van de functietoets
Zoeken
-
A
» afb. 216 actualiseren.
De gewenste hotspot kiezen en het wachtwoord invoeren.
Verbinding handmatig zoeken en tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven.
De functietoets
Handmatige instellingen
aantippen en de benodigde hotspot-pa-
rameters instellen.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Als de parameters voor het zoeken correct zijn ingesteld en de hotspot be-
schikbaar is, dan wordt de verbinding tot stand gebracht.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op het externe apparaat via
WPS inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
WPS snelverbinding (WPS-knop)
aantippen.
A
B
C
D
E
F
185
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Verbinding met de hotspot beëindigen
Bij de gewenste hotspot (WLAN) het sensorveld

en vervolgens de func-
tietoets
WLAN
WLAN
Wissen
aantippen.
Dataverbinding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Via een dataverbinding kan het infotainment met het internet worden verbon-
den » pag. 18.
De dataverbinding kan op een van de volgende manieren worden opgebouwd.
Dataverbinding via WLAN (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Het infotainment met de hotspot van een extern apparaat met geactiveerde
datadiensten verbinden » pag. 185, Infotainment met de hotspot (WLAN) van
het externe apparaat verbinden.
Dataverbinding via de simkaart in de externe module (geldt voor het
infotainment Columbus)
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in de externe module steken
» pag. 177, Gebruik van de simkaart in de externe module.
Dataverbinding via rSAP (geldt voor het infotainment Columbus)
Het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP met een telefoon met ge-
activeerde datadiensten verbinden » pag. 179, rSAP.
Dataverbinding via CarStick (geldt voor het infotainment Amundsen)
Voorwaarde voor de correcte werking is een in de CarStick aangebrachte mini
simkaart (standaardafmetingen 25x15 mm) met geactiveerde datadiensten.
Het CarStick-apparaat ondersteunt mobiele telefoonnetwerken met de stan-
daard 2G en 3G.
Voor de verbindingsopbouw als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In de voorste USB-ingang » pag. 98 de CarStick met aangebrachte simkaart
steken.
Wachten tot het controlelampje op de CarStick continu brandt.
Het infotainmentbeeldscherm aflezen en zo nodig het benodigde netwerk
van de dataprovider instellen.
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of
Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan moet
u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijktijdig
bevestigd.
De parameters van de telefoonprovider zijn instelbaar » pag. 146.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans dat
het CarStick-apparaat wordt beschadigd.
Let op
Aan het gebruik van de internetverbinding kunnen door de contractvoorwaar-
den van uw dataprovider kosten verbonden zijn.
186
Infotainment
SmartLink+
Inleidende informatie
Inleiding
Afb. 217
Informatie over SmartLink op de
ŠKODA-internetpagina's
Door het lezen van de QR-code » afb. 217 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over het SmartLink systeem.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartlink
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde applicaties van een ex-
tern, via USB aangesloten apparaat op het infotainmentbeeldscherm weer te
geven en te bedienen.
SmartLink ondersteunt de volgende communicatiesystemen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
®
Door middel van de applicaties op het verbonden externe apparaat bestaat bij-
voorbeeld de mogelijkheid om navigatie te gebruiken, te telefoneren, muziek
te luisteren enz.
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele applicaties tijdens het rijden
niet of slechts beperkt mogelijk.
Afhankelijk van het type van het verbonden externe apparaat kunnen enkele
applicaties met de stem, via het infotainmentbeeldscherm, met de bedienings-
elementen van het infotainment of met de toetsen op het multifunctiestuur-
wiel worden bediend.
De spraakbediening van het aangesloten externe apparaat kan door het inge-
drukt houden van

resp.

of het ingedrukt houden van de toets op
het multifunctiestuurwiel worden geactiveerd.
VOORZICHTIG
Voor de verbindingsopbouw is het noodzakelijk dat de datum en tijd in het in-
fotainment correct ingesteld zijn. Als de datum en tijd aan de hand van het
GPS-signaal worden ingesteld, dan kunnen bij een slechte ontvangst van het
GPS-signaal problemen met de verbindingsopbouw optreden.
Let op
Tijdens de verbindingsprocedure kunnen op het infotainmentbeeldscherm en
op het telefoondisplay aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen
moeten in acht worden genomen en eventueel worden bevestigd (bv. voor het
vrijgeven van de dataoverdracht, het vrijgeven van de contactimport, het vrij-
geven van de tekstberichten).
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bij enkele aangesloten apparaten is het voor een probleemloze werking van
de SmartLink-functie nodig, dat het aangesloten apparaat gedurende de totale
verbindingstijd "ontgrendeld" is.
Hoofdmenu
Afb. 218
Hoofdmenu: Geen verbinding / voorbeeld van een actieve ver-
binding
Voor het weergeven van het hoofdmenu SmartLink het sensorveld

aan-
tippen resp. de toets

indrukken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
187
SmartLink+
Hoofdmenu
Functietoetsen » afb. 218
Beschikbare communicatiesystemen
Actieve verbinding
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 150 resp. » pag. 156
Verbinding opbouwen
Het externe apparaat via een aansluitkabel op de USB-ingang aansluiten
» pag. 98.
In het hoofdmenu SmartLink het type communicatiesysteem
A
» afb. 218
resp. het aangesloten externe apparaat
B
» afb. 218 kiezen.
Verbreken van de actieve verbinding
Om de verbinding te beëindigen, in het hoofdmenu SmartLink de functie-
toets
aantippen.
of: De kabel van de USB-ingang losmaken.
Als de verbinding door het aantippen van de functietoets
is beëindigd, dan
moet de verbinding opnieuw tot stand worden gebracht als het externe appa-
raat weer wordt aangesloten.
Android Auto
Inleiding
De Android Auto-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Als een extern apparaat via Android Auto met het infotainment is verbonden,
dan worden alle op dat moment verbonden telefoons en de Bluetooth
®
-speler
losgekoppeld.
Het aan te sluiten externe apparaat bouwt automatisch een nieuwe telefoon-
verbinding via Bluetooth
®
als basistelefoon op
A
B
Het aansluiten van een extra telefoon en het gebruik van telefoondiensten van
de in de externe module gestoken simkaart zijn tijdens de duur van de verbin-
ding niet mogelijk.
Een eventuele dataverbinding via de in de externe module gestoken simkaart
blijft mogelijk » pag. 186.
Een via Android Auto verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan is het
mogelijk dat deze door het starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Android Auto-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's van
Google, Inc.. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaarborgd.
Hoofdmenu
Afb. 219
Android Auto: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie in het gedeelte
A
Navigatieapplicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoongesprekken, ontvangen tekst-
berichten, opdrachten in de werkmap, weer en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en de optie om naar het
hoofdmenu SmartLink terug te keren
Starten van de applicatie
De functietoets van de betreffende applicatie aantippen om de applicatie te
starten.
188
Infotainment
Als naast de functietoets in het gedeelte
A
het symbool verschijnt, dan
wordt door het opnieuw aantippen van deze functietoets een lijst met verdere
applicaties getoond.
Apple CarPlay
Inleiding
De Apple CarPlay-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
De dataverbinding is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
De spraakbediening is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar.
Een eventuele dataverbinding via de simkaart blijft mogelijk » pag. 186.
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via weergaven op het MAXI DOT-display in het
menupunt
Telefoon
» pag. 58 worden bediend.
Een via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze door het starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie be-
eindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Apple CarPlay-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaar-
borgd.
Hoofdmenu
Afb. 220
Apple CarPlay: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie
Lijst met beschikbare applicaties
Verdere pagina's met applicaties (weergave van de volgende pagina door
zijdelingse vingerbeweging over het beeldscherm)
Afhankelijk van hoelang de functietoets wordt bediend:
Aantippen - Terugkeren naar het hoofdmenu Apple CarPlay
Vasthouden - Inschakelen van de spraakbediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu Apple CarPlay de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb. 220 selecteren.
MirrorLink
®
Inleiding
Afb. 221
Informatie over MirrorLink® op
de ŠKODA-internetpagina's
De MirrorLink
®
-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden opge-
bouwd.
A
B
189
SmartLink+
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Voor het gebruik van het menu Telefoon moet de telefoon nog vóór het op-
bouwen van de MirrorLink
®
-verbinding via Bluetooth
®
met het infotainment
worden verbonden.
Een via MirrorLink
®
verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze niet door het starten van de routegeleiding in de MirrorLink
®
-applicatie
beëindigd.
Door het lezen van de QR-code » afb. 221 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de MirrorLink
®
-applicaties.
http://go.skoda.eu/connectivity
Hoofdmenu
Afb. 222
MirrorLink®: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink » pag. 187
Weergave van een lijst met actieve applicaties met de mogelijkheid deze
te beëindigen
Weergave van de laatst getoonde applicatie (zo lang een applicatie inge-
schakeld is / weergave van de displayinhoud van het aangesloten externe
apparaat
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 150 resp. » pag. 156
Lijst met applicaties
Verdere pagina's met applicaties (door met de vinger opzij te bewegen
over het beeldscherm worden verdere pagina's met applicaties weergege-
ven)
Applicatie is niet gecertificeerd voor bediening tijdens het rijden
Bediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu MirrorLink
®
de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb.
222 op pag. 190 selecteren.
De applicatie start en de volgende functietoetsen worden getoond.
Weergeven van de functietoetsen onder/boven (geldt voor het info-
tainment Amundsen, Bolero)
Verschuiven van de functietoetsen in de gewenste beeldscherm-
hoek (geldt voor het infotainment Swing)
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
®
Verbergen/weergeven van de functietoetsen (geldt voor het infotainment
Amundsen, Bolero)
De regelaar
indrukken.
Weergave van de actieve applicatie
In het hoofdmenu van de MirrorLink
®
-verbinding de functietoets
» afb.
222 op pag. 190 aantippen, de als laatste weergegeven applicatie wordt
weergegeven.
Voor het weergeven van een andere applicatie moet in het hoofdmenu van de
MirrorLink
®
-verbinding de functietoets van de gewenste applicatie
A
» afb.
222 op pag. 190 worden aangetipt.
Beëindiging van de actieve applicatie
De functietoets aantippen.
De functietoets van de gewenste applicatie met het symbool aantippen.
Door het aantippen van de functietoets
Alle sluiten
worden alle actieve applica-
ties beëindigd die deze beëindiging ondersteunen.
A
B
190
Infotainment
Functieproblemen
Als er problemen met de MirrorLink
®
-verbinding optreden, dan kan in het
beeldscherm een van de volgende meldingen worden getoond.
Storing: overdracht
- het externe apparaat losmaken en weer aansluiten
MirrorLink®-audio is niet beschikbaar
- het externe apparaat losmaken en weer aan-
sluiten
MirrorLink® is met dit mobiele apparaat slechts beperkt beschikbaar.
- het aangesloten
apparaat kan niet tijdens het rijden worden gebruikt
Het mobiele apparaat is geblokkeerd. Het mobiele apparaat deblokkeren om MirrorLink® te
gebruiken, alstublieft
- het aangesloten externe apparaat "deblokkeren"
De app kan niet worden gestart of werkt niet.
- het externe apparaat losmaken en
weer aansluiten
ŠKODA OneApp applicatie
Inleidende informatie
Afb. 223
Informatie over de ŠKODA On-
eApp applicatie op de ŠKODA-
internetpagina's
Met een met het infotainment verbonden mobiele telefoon is het mogelijk in
de ŠKODA OneApp applicatie rijgegevens te bewerken en te analyseren.
De ŠKODA One App applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play
verkrijgbaar.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 223 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de ŠKODA One App applicatie.
http://go.skoda.eu/skodaoneapp
Voor de volledige werking van de ŠKODA OneApp applicatie moet de data-
overdracht van externe apparaten zijn ingeschakeld.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten het
sensorveld

en vervolgens de functietoets →
Dataoverdracht mobiele ap-
paraten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten de
toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
Let op
Enkele functies van de applicatie zijn mogelijk niet in alle landen beschikbaar, er
kan eventueel een functiebeperking tijdens het rijden bestaan » pag. 131, Mobi-
ele telefoons en applicaties.
Verbinding met het infotainment maken
De mobiele telefoon kan worden verbonden met het infotainment via de func-
tie SmartLink of via WLAN.
Verbinding via SmartLink
Het contact inschakelen.
De verbinding via SmartLink (resp. MirrorLink
®
) opbouwen » pag. 187.
In de lijst met beschikbare applicaties de ŠKODA OneApp applicatie selecte-
ren.
Afhankelijk van het type aangesloten mobiele telefoon kunnen enkele applica-
ties met de stem, via het infotainment of via de toetsen op het multifunctio-
neel stuurwiel worden bediend.
Na de verbindingsopbouw kan de inhoud van de applicatie op het infotain-
mentbeeldscherm worden weergegeven.
Een eventuele verbinding van de mobiele telefoon met het infotainment via
WLAN wordt na het opbouwen van de verbinding via SmartLink beëindigd.
Verbinding via WLAN (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Het contact inschakelen.
De WLAN-verbinding tot stand brengen » pag. 184.
Op de mobiele telefoon de ŠKODA OneApp applicatie starten.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken.
191
SmartLink+
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de ŠKODA OneApp applicatie beëindigen.
De mobiele telefoon losmaken van de USB-ingang resp. de WLAN-verbin-
ding beëindigen.
Navigatie
Inleidende informatie
Navigatie - werkingsverloop
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De routegeleiding wordt als volgt gestart.
Een nieuw reisdoel opzoeken/invoeren of een van de opgeslagen reisdoelen
selecteren.
In de reisdoeldetails het starten van de routegeleiding bevestigen, eventueel
de routeopties instellen.
Het favoriete routetype selecteren, als het infotainment dit verlangt.
Er volgt een routeberekening en de routegeleiding start.
De routegeleiding vindt plaats met behulp van grafische rijadviezen en naviga-
tiemeldingen.
Het is mogelijk om tijdens de routegeleiding andere reisdoelen aan de route
toe te voegen of om de route aan te passen.
Als een verkeersinformatiezender beschikbaar is, dan kan informatie over ver-
keersopstoppingen door het infotainment worden geanalyseerd en eventueel
een alternatieve route worden aangeboden.
Als van de route wordt afgeweken, wordt de route opnieuw berekend.
GPS-satellietsignaal
Het infotainment maakt voor de routegeleiding gebruik van het GPS-satelliet-
signaal (Global Positioning System).
Buiten het bereik van het GPS-satellietsignaal (bv. in het bos, in tunnels, par-
keergarages) voert het infotainment de routegeleiding slechts beperkt uit met
behulp van in de wagen aanwezige sensoren.
Het infotainment biedt de mogelijk om in het extra venster
Positie
» afb. 226 op
pag. 195 de volgende informatie over de actuele geografische wagenpositie
en over het satellietsignaal weer te geven.
Geografische lengte
Geografische breedte
192
Infotainment
Hoogte boven de zeespiegel
Aantal ontvangen/beschikbare satellieten
Als geen GPS-satellietsignaal beschikbaar is, worden geen waarden weergege-
ven
Navigatiegegevens
Navigatiegegevensbron Columbus
De navigatiegegevens zijn in het interne infotainmentgeheugen opgeslagen.
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen, moet de originele SD-kaart
met de navigatiegegevens in de betreffende opening in de externe module zijn
gestoken » pag. 134.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verloren is, kan een nieuwe origi-
nele SD-kaart uit het programma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie niet.
Versie van de navigatiegegevens vaststellen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Navigatiegegevens bijwerken
We adviseren om de navigatiegegevens geregeld te actualiseren (bv. in ver-
band met nieuw aangelegde wegen, gewijzigde verkeerstekens).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevens online updaten
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten kunnen de navi-
gatiegegevens voor het infotainment Columbus online worden geüpdatet
» pag. 193, Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel importe-
ren/updaten.
Indien een update van de navigatiegegevens voor de actuele wagenpositie of
het reisdoel beschikbaar is, wordt door het infotainment een automatische
melding gegeven en een updatemogelijkheid aangeboden.
Een online-update van de navigatiegegevens kan ook handmatig als volgt wor-
den uitgevoerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Upda-
ten (online)
Kaarten
aantippen.
Het/de gewenste land/regio selecteren.
De functietoets
Oproepen
aantippen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
Om de update van de navigatiegegeven af te ronden het contact gedurende
minimaal. 30 min uitschakelen.
Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel
importeren/updaten
Bij geactiveerde online-diensten Infotainment Online » pag. 11 is het mogelijk
om navigatiegegevens te downloaden/updaten (geldt voor het infotainment
Columbus) of de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde categorieën bijzondere reisdoelen te downloaden.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten
(online)
Oproepen
aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
aantippen en een van de volgende menupunten selecte-
ren.
Alle
- Import van alle beschikbare navigatiebestanden
Favorieten
- Import van de navigatiebestanden van bepaalde landen/regio's
(geldt voor het infotainment Columbus)
POI
- Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal
aangemaakte categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 202
Kaarten
- Import van de voor de betreffende landen/regio's beschikbare navi-
gatiebestanden (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 193, Naviga-
tiegegevens online updaten
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
De functietoets
Oproepen
aantippen en de downloadprocedure bevestigen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
193
Navigatie
Hoofdmenu
Afb. 224
Navigatie: Hoofdmenu
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 224
Contextafhankelijk:
Er vindt geen reisdoelinvoer plaats - Zoeken/invoeren van een nieuwe
reisdoel
Er vindt een reisdoelinvoer plaats - Het volgende menu wordt weergege-
ven
Routeplan
- Weergave van het routeplan » pag. 208
Route op kaart wijzigen
- Weergave van een menu voor het wijzigen van de
route op de kaart (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 209
File vooruit
- Handmatige instelling van de verkeersopstopping » pag.
214
Reisdoel noemen
- Zoeken/invoeren van een nieuw(e) reisdoel / tussenstop
» pag. 196
Routegeleiding stoppen
- Beëindiging van de routegeleiding » pag. 208
Het volgende menu wordt weergegeven:
Huidige positie opslaan
- Opslaan van de actuele wagenpositie als vlagge-
tjesreisdoel » pag. 200
Routes
- Weergave van de lijst met opgeslagen routes » pag. 210
Reisdoelen
- Weergave van de lijst met opgeslagen reisdoelen » pag. 199
Laatste reisdoelen
- Weergave van de lijst met de laatste reisdoelen waar-
heen een routegeleiding heeft plaatsgevonden » pag. 199
Thuisadres
- Routegeleiding naar het thuisadres » pag. 200
Zoeken naar bijzondere reisdoelen in de categorieën , en
Instellingen voor kaartweergave » pag. 203
Bediening van de Media/Radio-weergave
Weergave van de volume-instelling voor de navigatiemeldingen / herhaling
van de navigatiemelding » pag. 208
Instellingen van de Navigatie » pag. 150
Kaart
Afb. 225
Kaartbeschrijving
Op de kaart kunnen de volgende informatie en functietoetsen worden ge-
toond. » afb. 225
Wagenpositie
Route
Functietoetsen voor de kaartbediening » pag. 203
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoelen
Functietoets voor de weergave van een verkeersopstopping » pag. 214
Informatie over maximumsnelheid
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Reisdoelpositie
Thuisadres
Favorietenpositie
Informatie in de statusregel
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Afstand tot reisdoel
Route naar de tussenstop
Geschatte rijtijd tot het reisdoel
Geschatte rijtijd tot de tussenstop
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
A
B
C
D
E
F
G
194
Infotainment
Extra venster
Afb. 226
Splitscreen
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Split-
screen
aantippen.
Voor het selecteren van de inhoud van het splitscreen
A
» afb. 226 de
functietoets
aantippen en afhankelijk van de context een van de volgende
menu's selecteren.
Audio
- Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
Kompas
- Weergave van de actuele wagenpositie ten opzichte van de wind-
streken
Meestgebr. routes
- Weergave van de drie meestgebruikte routes (als geen rou-
tegeleiding plaatsvindt) » pag. 208
Manoeuvre
- Weergave van grafische rijadviezen (als een routegeleiding
plaatsvindt) » pag. 207
Positie
- Weergave van de geografische coördinaten van de actuele wagenpo-
sitie
Kaart
- Weergave van de voorbeeldkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus) » pag. 205
Google Earth
-online-kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 227
Google Earth™-kaart
Op de Google Earth
-kaart wordt de kaart met de van het internet gedown-
loade afbeeldingen weergegeven.
Voor de weergave de functietoets
F
aantippen » pag. 203, Opties van
kaartweergave.
De kaart- en symboolweergave op de Google Earth
-kaart is afhankelijk van
de aanbieder, de Amerikaanse firma Google, Inc..
Voor de weergave van de Google Earth
-kaart moet aan de volgende voor-
waarden worden voldaan.
De online-diensten Infotainment Online zijn geactiveerd » pag. 11.
Internetverbinding » pag. 18.
Het signaal van de dataprovider voor de dataverbinding is aanwezig.
Let op
In de Google Earth
-weergave is geen integratie van de symbolen van de ca-
tegorieën bijzondere reisdoelen mogelijk.
Bij het rijden door een tunnel verandert de 3D-weergave van de Google
Earth
-kaart automatisch in de 2D-weergave.
De snelheid van de Google Earth
-weergave is afhankelijk van de snelheid
van de internetverbinding.
195
Navigatie
Reisdoel zoeken en invoeren
Reisdoel/bijzonder reisdoel zoeken
Afb. 228 Reisdoel zoeken: Hoofdmenu / keuze van de zoekmodus
Afb. 229
Lijst met gevonden reisdoelen: In de navigatiegegevens / onli-
ne
De functie maakt het zoeken naar reisdoelen of bijzonder reisdoelen (POI)
door het invoeren van trefwoorden mogelijk.
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel noemen
aantippen.
Indien geen menu voor het zoeken van een reisdoel wordt weergegeven,
maar een voor het ingeven via het adres of op de kaart, dan de functietoets
1
» afb. 228 aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 228 resp. » afb. 229
Invoerregel
Afhankelijk van de zoekmodus worden de volgende symbolen weergege-
ven
- Weergave van de in de navigatiedatabase opgezochte reisdoelen
- Weergave van de online opgezochte reisdoelen
- Zoekselectie
1 - Zoeken naar een reisdoel of bijzonder reisdoel (POI) aan de hand van de
naam
2 - Reisdoel invoeren via het adres » pag. 197
3 - Online-bijzonder reisdoel zoeken
4 - Zoeken naar een bijzonder reisdoel op de route (alleen mogelijk als een
routegeleiding bezig is)
5 - Reisdoel invoeren in de kaart of met behulp van de GPS-coördinaten
» pag. 197
- Zoeken naar een reisdoel in de omgeving van het ingevoerde reisdoel
(na het selecteren in de reisdoeldetails » pag. 206)
Lijst met de laatste reisdoelen (geen teken ingevoerd) / lijst met uitge-
zochte reisdoelen
Alfanumeriek toetsenbord
Status van de online-diensten
Reisdoel in de navigatiegegevens zoeken
De functietoets
C
1
/
2
/
4
/
5
» afb. 228 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor de weergave van de opgezochte reisdoelen de functietoets
B
» afb.
228 aantippen.
Reisdoel online zoeken
De functietoets
C
3
» afb. 228 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor het opzoeken van reisdoelen aan de hand van de ingevoerde parame-
ters de functietoets
B
» afb. 228 aantippen.
A
B
C
D
E
F
196
Infotainment
Lijst met gevonden reisdoelen
In de lijst met gevonden reisdoelen worden maximaal 6 reisdoelen, met een
letter gemarkeerd, getoond.
In de navigatiegegevens gevonden reisdoelen.
Online gevonden reisdoelen.
Reisdoel via het adres ingeven
Afb. 230
Reisdoel via het adres ingeven: Hoofdmenu / lijst met gevon-
den plaatsen
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel noemen
aantippen.
Als het menu voor het invoeren van reisdoelen via het adres » afb. 230 -
niet wordt weergegeven, de functietoets
2
» afb. 228 op pag. 196 aan-
tippen.
Reisdoel ingeven
Het adres van het reisdoel ingeven en vervolgens bevestigen.
Tijdens het ingeven worden in de ingaveregel contextafhankelijk de betreffen-
de namen (bv. plaats- of straatnaam) voorgesteld. Er wordt de voorkeur gege-
ven aan reeds eerder ingegeven namen.
De huidige positie van het voorgestelde reisdoel, dat in de ingaveregel tussen
haakjes staat, kan op de kaart door het aantippen van de functietoets
Kaart
worden weergegeven.
Lijst met gevonden plaatsen
Het is mogelijk dat tijdens het ingeven van een plaatsnaam automatisch een
kaart met een lijst van plaatsen met dezelfde naam wordt aangegeven » afb.
230 - .
De lijst met gevonden plaatsen kan ook tijdens het ingeven van het adres door
het aantippen van de functietoets worden opgeroepen.
In de lijst met gevonden plaatsen worden maximaal 6 plaatsen, met een letter
gemarkeerd, getoond. Op de kaart zijn dan deze plaatsen met het symbool
en een letter gemarkeerd die overeenkomt met de letter in de lijst met gevon-
den reisdoelen.
Als er meerdere plaatsen werden gevonden, dan kan de lijst worden doorge-
bladerd, door de regelaar te draaien (geldt niet voor het infotainment Co-
lumbus) of de schuifknop te verschuiven.
Let op
Tijdens het ingeven van een plaatsnaam is het mogelijk om in plaats van een
straat het centrum van de ingegeven plaats als reisdoel te kiezen door het aan-
tippen van de functietoets
Centrum
.
Na het ingeven van de straatnaam kan het huisnummer of de kruising aan de
hand van de naam/het nummer van de straat die hierop uitkomt worden inge-
geven.
Reisdoel op kaart en met behulp van GPS-coördinaten ingeven
Afb. 231 Reisdoel ingeven: Reisdoelingave via het kaartpunt / via de
GPS-coördinaten
Kaart weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
197
Navigatie
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel noemen
aantippen.
Vervolgens de functietoets
5
» afb. 228 op pag. 196 aantippen.
Reisdoel via het punt invoeren
Tijdens het invoeren van een bestemming op de kaart kan de aangegeven
kaartschaal handmatig worden gewijzigd » pag. 204, Manieren om de kaart-
schaal handmatig te wijzigen.
Door het aanraken van het beeldscherm het gewenste reisdoel in het vizier
verschuiven » afb. 231 - .
Het invoeren van het reisdoel door het aantippen van de functietoets  be-
vestigen.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
De functietoets met de gewenste waarde van de GPS-coördinaten voor de
geografische breedte
en geografische lengte
aantippen » afb. 231 -
.
De gewenste waarde instellen en de reisdoelinvoer door het aantippen van
de functietoets

bevestigen.
Als in de navigatiegegevens van het infotainment informatie over ingevoerde
punten beschikbaar is, dan worden deze in plaats van de GPS-coördinaten aan-
gegeven (bv. adres
A
» afb. 231).
Reisdoel via het kaartpunt invoeren
Afb. 232
Menu na het aantippen van het
kaartpunt
Door het aantippen van de kaart worden het symbool en een menu met de
volgende menupunten (contextafhankelijk) weergegeven » afb. 232.
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 206
Weergave van de details van het bijzondere reisdoel / weergave van de
lijst met bijzondere reisdoelen (functietoets )
Begin van de routegeleiding naar het geselecteerde punt
A
B
Invoegen van het geselecteerde punt als volgende reisdoel in de actuele
routegeleiding
Begin van de routegeleiding naar de favoriet
Begin van de routegeleiding naar het thuisadres
Reisdoel zoeken in de omgeving van het geselecteerde punt » pag. 196
Definiëren van het startpunt voor de demo-modus (als deze ingescha-
keld is) » pag. 207
Tankstation, restaurant of parkeerplaats zoeken
Afb. 233
Lijst met gevonden tankstations: In de navigatiegegevens / on-
line
Afb. 234 Lijst met gevonden parkeerplaatsen: In de navigatiegegevens /
online
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot het snel opzoeken van tankstati-
ons, restaurants of parkeerplaatsen in de navigatiegegevens of online.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
resp. aantippen.
C
198
Infotainment
De functietoets van de gewenste categorie aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets resp. aantip-
pen.
Reisdoel in de navigatiegegevens zoeken
Contextafhankelijk wordt een lijst met gevonden bijzondere reisdoelen van de
gekozen categorie weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats - de dichtstbijzijnde reisdoelen in een
omtrek van 200 km van de actuele wagenpositie worden weergegeven.
Er vindt een routegeleiding plaats - de reisdoelen op de route of in de direc-
te omgeving van de route worden weergegeven.
Reisdoel online zoeken
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten wordt een lijst
met gevonden bijzondere reisdoelen van de gekozen categorie in de omgeving
van de wagenpositie weergegeven, onafhankelijk van het feit of er wel of niet
een routegeleiding plaatsvindt.
Nadat het reisdoel is opgezocht, is het mogelijk tussen de lijst van de in de na-
vigatiegegevens of online gevonden reisdoelen te wisselen door een van de
volgende functietoetsen op plaats
A
» afb. 233 resp. » afb. 234 aan te tippen.
Weergave van de lijst van de in de navigatiegegevens opgezochte reisdoe-
len.
Weergave van de lijst van online opgezochte reisdoelen.
Let op
Bij ingeschakelde functie
Tankopties
Voorkeurstankstation kiezen
worden de
voorkeurstankstations bij het zoeken naar tankstations op de eerste drie posi-
ties weergegeven.
Laatste reisdoelen
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
Details van het laatste reisdoel (geldt niet voor het infotainment Columbus)
In het hoofdmenu Navigatie het sensorveld

aantippen.
Als geen routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het laatste
reisdoel aangegeven waarnaar een routegeleiding heeft plaatsgevonden. Als
een routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het uiteindelijke
reisdoel aangegeven
Laatste reisdoelen in het menu voor het zoeken van reisdoelen/bijzondere
reisdoelen
In het menu voor het zoeken naar reisdoelen in het gebied
D
» afb. 228 op
pag. 196 wordt een beknopte lijst met de laatste reisdoelen getoond.
Functietoetsen in de lijst met laatste reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van de details van het gekozen reisdoel » pag. 206
Reisdoelgeheugen
Afb. 235
Lijst met opgeslagen reisdoelen / categorie van de opgeslagen
reisdoelen kiezen
Lijst met opgeslagen reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
» afb. 235 -
aantippen en een van de volgende catego-
rieën van de opgeslagen reisdoelen kiezen » afb. 235 - .
Alle opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel (wagenpositie ten tijde van de opslag)
- Opgeslagen reisdoel (handmatig opgeslagen reisdoel / in vCard-for-
maat geïmporteerd reisdoel)
- Favoriet (reisdoel met extra favorieteneigenschap)
Favorieten (de locatie van de favoriet wordt op de kaart door het symbool
weergegeven).
Telefooncontactadressen van de verbonden telefoon resp. de ingestoken
simkaart.
In het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen » pag. 202
Zoeken
199
Navigatie
Functietoetsen van de lijst met opgeslagen reisdoelen
- Zoeken op naam reisdoel (de functietoets wordt weergegeven, indien
meerdere vermeldingen op de volgende pagina van de lijst aanwezig zijn)
- Weergave van reisdoeldetails » pag. 206
Reisdoel opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
De functietoets op het gewenste reisdoel aantippen, de reisdoeldetails
worden aangegeven.
De functietoets
Opslaan
aantippen.
Het reisdoel eventueel hernoemen en het opslaan bevestigen.
"Vlaggetjesreisdoel" (actuele wagenpositie) opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Huidige positie opslaan
aantip-
pen.
Door het vervolgens aantippen van de functietoets
Hernoemen
kan het vlagge-
tjesreisdoel worden hernoemd en als reisdoel in het reisdoelgeheugen wor-
den opgeslagen.
Door het opslaan van het volgende vlaggetjesreisdoel wordt het laatst opge-
slagen vlaggetjesreisdoel overschreven. Om het bestaande vlaggetjesreisdoel
te behouden, moet dit reisdoel in het infotainmentgeheugen worden opgesla-
gen.
Reisdoel als favoriet opslaan/opheffen
Het is niet mogelijk om een contactadres, een vCard-reisdoel of een afbeel-
ding als favoriet op te slaan.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Favoriet
aantippen.
Reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Zoeken
Thuisadres
Thuisadres vastleggen
Bij een niet ingevuld thuisadres als volgt handelen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie of via de adresingave vastleggen.
Thuisadres wijzigen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Thuisadres
ingeven
aantippen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
Het thuisadres bewerken, bv. via de actuele wagenpositie of via het vastleg-
gen van het adres.
Thuisadres wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Gebrui-
kersgegevens wissen
Thuisadres
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Import eigen reisdoelen
Inleiding
Afb. 236
MyDestination-applicatie op de
ŠKODA-internetpagina's
200
Infotainment
Afb. 237
ŠKODA Connect internetpagi-
na's
In dit hoofdstuk staan reisdoelen beschreven die in het infotainmentgeheugen
kunnen worden geïmporteerd.
De eigen reisdoelen kunnen m.b.v. de ŠKODA-applicatie "MyDestination", in
het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie worden aangemaakt.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 236 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt nadere informatie over de applicatie
"MyDestination" weergegeven.
http://go.skoda.eu/my-destination
De toegang tot de ŠKODA Connect Portal is te vinden op de ŠKODA Connect
internetpagina's. Deze kunnen worden geopend door het inlezen van de QR-
code » afb. 237 of na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Reisdoelen in vCard-formaat
In het infotainmentgeheugen kan een eigen reisdoel in vCard-formaat (*.vcf)
van een SD-kaart of een USB-bron worden geïmporteerd.
Importeren
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met het be-
stand van het eigen reisdoel aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Reisdoelen
importeren (SD/USB)
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Routegeleiding
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
Het gewenste geïmporteerde reisdoel opzoeken en selecteren.
Het eigen reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
De functietoets op het gewenste eigen reisdoel aantippen.
In de reisdoeldetail de functietoets
Bewerken
Wissen
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
In de applicatie "MyDestination" aangemaakte categorieën
bijzondere reisdoelen
Import/actualisering
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met de cate-
gorieën bijzondere reisdoelen aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen updaten (SD/USB)
aantippen.
Als in het infotainmentgeheugen een gelijknamige categorie voor eigen bijzon-
dere reisdoelen al bestaat, dan wordt deze bij het importeren overschreven.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzon-
dere reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 206.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
201
Navigatie
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakte categorieën bijzondere reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte cate-
gorieën bijzondere reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheugen worden
geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van een categorie bijzondere reisdoelen zijn de ge-
activeerde Infotainment Online » pag. 11 diensten.
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten (onli-
ne)
aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
POI
Oproepen
aantippen.
Indien nieuwe categorieën bijzondere reisdoelen beschikbaar zijn, wordt het
aantal en de bestandsgrootte door het infotainment weergegeven.
De functietoets
Starten
aantippen, om de import te starten.
Om de import af te ronden de functietoets
Volgende
aantippen en de import
bevestigen.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzon-
dere reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een reisdoel van de geïmporteerde categorie
bijzondere reisdoelen
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 206.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakte reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheu-
gen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de reisdoelen zijn de geactiveerde
Infotainment Online » pag. 11 diensten.
Reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
De functietoets
Updaten
aantippen.
Indien nieuwe reisdoelen beschikbaar dan de import ervan bevestigen.
Indien in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect een reisdoel is aangemaakt en naar het infotainment verstuurd, wordt
na het inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm een mel-
ding over een nieuw reisdoel weergegeven met de optie deze te importeren.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
In de weergegevens lijst met online-reisdoelen het gewenste reisdoel zoeken
en selecteren.
Online-reisdoelen wissen
Voor het wissen van alle online-reisdoelen in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgegevens wissen
Onlinereisd.
aan-
tippen.
Voor het wissen van een online-reisdoel in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
Reisdoelen
Bewerken
Wissen
aantippen.
202
Infotainment
Afbeelding met GPS-coördinaten
Afb. 238
Afbeelding met GPS-coördina-
ten
Het infotainment biedt de mogelijkheid van een routegeleiding naar de in de
afbeelding opgeslagen GPS-coördinaten.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Afbeeldingen
aantippen.
De aangesloten bron selecteren en de afbeelding met GPS-coördinaten ope-
nen.
De functietoets
» afb. 238 in de afbeelding aantippen, er wordt een menu
met de optie voor het starten van de routegeleiding geopend.
De afbeelding kan uit een extern apparaat afkomstig zijn, waarin bij het opstel-
len van het beeld GPS-coördinaten worden opgeslagen. Deze kan eventueel in
de applicatie "MyDestination" worden vervaardigd en geïmporteerd » afb. 236
op pag. 200.
Kaart
Opties van kaartweergave
Afb. 239
Opties voor de kaart-
weergave
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De volgende functietoetsen worden weergegeven » afb. 239.
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
Weergave van de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het reisdoel
Weergave van de positie van het reisdoel resp. van de volgende tussen-
stop op de kaart (afhankelijk van de instelling van het menupunt )
Uit-
gebreide instellingen
Statusregel:
)
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunctie (afhankelijk van de ac-
tueel ingeschakelde wagenverlichting)
Kaartweergave in dagfunctie
Kaartweergave in nachtfunctie
In-/uitschakelen van de weergave van het splitscreen » pag. 195
In-/uitschakelen van de weergave van de gekozen bijzondere reisdoelenca-
tegorie » pag. 198, Reisdoel via het kaartpunt invoeren
In-/uitschakelen van de weergave van de Google Earth
-online-kaart
» pag. 195
Als de kaartschaal van de 2D- resp. 3D-weergave kleiner is dan 10 km (5 mijl),
dan wordt de kaart automatisch als 2D ingesteld en naar het noorden gericht.
Als de schaal tot boven deze waarde wordt vergroot, dan wordt de kaart naar
de uitgangsweergave teruggeschakeld.
Kaartschaal
Afb. 240 Functietoetsen voor de kaartschaalwijziging
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal handmatig te wijzigen of de au-
tomatische schaalwijziging in te schakelen.
De functietoets
A
» afb. 240 aantippen.
A
B
C
D
E
F
203
Navigatie
Bij
B
» afb. 240 worden functietoetsen voor wijziging van de kaartschaal
weergegeven.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en deze naar elkaar resp. uit
elkaar trekken.
De regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Als de automatische schaal actief is, wijzigt de kaartschaal automatisch, afhan-
kelijk van de gereden route (snelweg - kleine kaartschaal/plaats - grote kaart-
schaal) alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
Voor het inschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets
wordt groen gemarkeerd.
De automatische schaal is alleen actief als de kaart op de wagenpositie gecen-
treerd is (de functietoets
resp.
wordt niet weergegeven).
Voor het uitschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
aantippen.
De functietoets
wordt wit gemarkeerd.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt verschoven of de schaal
handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
A
aantippen.
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden verkleind en vervolgens
weer hersteld.
Wijziging van de kaartrichting
Afb. 241
Wijziging van kaartrichting
Een wijziging van de kaartrichting is onder de volgende voorwaarden mogelijk.
De kaart bevindt zich in de 2D-weergave.
De kaart is gecentreerd (de functietoets / wordt niet weergegeven).
De kaartschaal bedraagt max. 10 km.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht
Een wijziging van de kaartrichting is alleen in de 2D-weergave mogelijk, als de
kaart gecentreerd is (de functietoets resp. wordt niet weergegeven» pag.
204, Kaartcentrering).
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht
Voor het wijzigen van de kaartrichting in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
A
» afb. 241 aantippen.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool
van de wagenpositie draait, de kaart en het Poolster-symbool
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool
draaien, het symbool
van de wagenpo-
sitie draait niet.
Kaartcentrering
Afb. 242
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of routepositie worden ge-
centreerd.
Op de kaart in de functietoets
A
» afb. 242 worden afhankelijk van de kaart-
weergave de volgende symbolen weergegeven.
204
Infotainment
Centrering op de wagenpositie (in de 2D- of 3D-kaartweergave)
Centrering op de reisdoelpositie (in de reisdoelpositieweergave)
Centrering en weergave van de complete route (in de routeweerga-
ve)
Opties van kaartweergave in extra venster
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 243
Kaart in extra venster
In het extra venster de functietoets
A
» afb. 243 aantippen.
Contextafhankelijk worden er enkele van de volgende functietoetsen bij
B
weergegeven.
Kaartweergave met de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het
reisdoel
Wijziging van kaartrichting
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Bijzondere reisdoelen weergeven
Het infotainment biedt de mogelijkheid om in de kaart in het infotainment-
beeldscherm de symbolen voor bijzondere reisdoelen weer te geven.
Voor het in-/uitschakelen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
POI
aantippen.
Om de weer te geven bijzondere reisdoelen te selecteren, in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzondere reisdoelen
kiezen
aantippen en de gewenste categorieën (maximaal 10) kiezen.
Verkeerstekenweergave
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de in de navigatiegegevens opge-
slagen of door de frontcamera herkende verkeerstekens tijdens de routegelei-
ding op het infotainmentbeeldscherm te tonen
G
» afb. 225 op pag. 194.
Voor het in-/uitschakelen van de verkeerstekenweergave in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Verkeerstekens weergeven
aantippen.
Voor sommige wagens bestaat de mogelijkheid om een waarschuwing in te
stellen bij het overschrijden van de toegestane, door een verkeersteken be-
grensde snelheid.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsyst.
Snelheidswaarschuwing:
aantippen.
Voor het rijden met aanhangwagen adviseren wij om de herkenning van ver-
keerstekens m.b.t. aanhangwagens in te schakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsyst.
Borden m.b.t. aanhanger weergeven
aantippen.
Routegeleiding
Inleiding
Door het starten van de routegeleiding naar een reisdoel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden ingevoegd.
De routegeleiding gebeurt als volgt.
Door grafische rijadviezen op het infotainmentbeeldscherm en op het display
van het instrumentenpaneel.
Door navigatiemeldingen.
Het infotainment probeert desondanks een routegeleiding mogelijk te maken,
ook als de navigatiegegevens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreffende gebied zijn.
Telkens wanneer u de rijadviezen negeert of van de route afwijkt, wordt de
route opnieuw berekend.
205
Navigatie
VOORZICHTIG
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de actuele situatie afwijken (bv.
door verouderde navigatiegegevens).
Reisdoeldetails
Afb. 244
Details van het: in de navigatiegegevens / online opgezochte
reisdoel
In de reisdoeldetails » afb. 244 worden de volgende menupunten en functies
weergegeven.
Gebied met functietoetsen
Gedetailleerde reisdoelinformatie
Reisdoelpositie op de kaart
Uitgebreide reisdoelinformatie (indien beschikbaar)
Status van de online-diensten
Weergave van reisdoeldetails
De reisdoeldetails kunnen op een van de volgende manieren worden weerge-
geven.
Tijdens het invoeren van een reisdoel.
Door de functietoets aan te tippen in de reisdoellijst.
Door aantippen van het sensorveld

in het hoofdmenu Navigatie (geldt
niet voor het infotainment Columbus) - de details van het laatste reisdoel
worden weergegeven.
Functietoetsen
Met behulp van de functietoetsen bij
A
kunnen contextafhankelijk de volgen-
de functies worden uitgevoerd.
A
B
C
D
E
Start/stop van de routegeleiding.
Zoeken naar een reisdoel in de buurt » pag. 196.
Instelling van de routeopties.
Reisdoel opslaan.
Bewerking van het reisdoel (het reisdoel kan worden gewist, hernoemd of als
favoriet worden opgeslagen).
Kiezen van het telefoonnummer van het bijzondere reisdoel (als een telefoon
met het infotainment is verbonden » pag. 175, Koppeling en verbinding)
Routeberekening en start van de routegeleiding
Afb. 245
Alternatieve routes
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde routeopties. Deze route-
opties kunnen worden ingesteld:
Routeopties
.
Alternatieve routes
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes wordt na de berekening van
een nieuwe route het volgende menu getoond » afb. 245.
- Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd en een zo kort moge-
lijke afstand - de route is groen gemarkeerd
- Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een omweg nodig is -
de route is rood gemarkeerd
- Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een langere reistijd
nodig is - de route is oranje gemarkeerd
In de functietoetsen van de alternatieve routes wordt informatie over de rou-
telengte alsmede de geschatte rijtijd en de volgende symbolen (geldt voor het
infotainment Columbus) getoond.
Gebruik van een tolsnelweg
Gebruik van een trein/veerpont
Gebruik van een tunnel
A
B
C
206
Infotainment
Gebruik van een provinciale tolweg
Gebruik van een vignetplichtige provinciale weg
De mogelijkheid bestaat een al berekende alternatieve route te selecteren,
voordat de berekening van de overige routes is afgerond.
Door het kiezen van de routesoort wordt de routegeleiding gestart.
Wordt er binnen 30 s na het berekenen van alle routes geen route gekozen,
dan wordt de routegeleiding automatisch gestart overeenkomstig de ingestel-
de routesoort die de voorkeur heeft.
Routeberekening voor rijden met aanhangwagen
Voor het rijden met een aanhangwagen resp. met een ander op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen aangesloten accessoire, adviseren wij de aanhang-
wagenherkenning in te schakelen en zo nodig de maximumsnelheid bij aan-
hangwagengebruik in te stellen.
Voor de routeberekening voor het rijden met aanhangwagen in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
Voor het instellen van de maximumsnelheid voor het rijden met aanhangwa-
gen het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsyst.
Aanhangwagenherkenning
Max. snelheid voor aanhangwagens
aantippen.
Demomodus
De Demo-modus is een rijsimulatie naar het ingevoerde reisdoel. De functie
biedt de mogelijkheid om de berekende route "als simulatie" te bekijken.
Bij ingeschakelde Demo-modus wordt vóór het starten van de routegeleiding
een menu voor de routegeleiding in de Demo-modus of normale functie ge-
toond.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Uitge-
breide instellingen
Demomodus
aantippen.
Bij ingeschakelde Demo-modus kan het routestartpunt worden gedefinieerd
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Start-
punt demomodus bepalen
aantippen.
Het startpunt door het invoeren van het adres of via de actuele wagenpositie
definiëren.
Het startpunt van de Demo-modus kan ook worden ingesteld zolang de de-
momodus ingeschakeld is, door het gewenste kaartpunt aan te tippen en het
menupunt
Startpunt demomodus bepalen
te selecteren » pag. 198, Reisdoel via
het kaartpunt invoeren.
Grafische rijadviezen
Afb. 246
Rijadviezen / rijadviesdetail
De weergave van de grafische rijadviezen gebeurt in het extra scherm
Manoeuv-
re
en op het display in het instrumentenpaneel.
In het splitscreen
Manoeuvre
worden de volgende rijadviezen getoond » afb.
246.
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Rijdadviezen met straatnamen / straatnummers, met de route en de rijtijd
tot de manoeuvreplaats
Detail van het rijadvies (wordt in de buurt van het manoeuvre getoond)
Rijstrookadvies
Het infotainment maakt in het splitscreen
Manoeuvre
ook melding van via TMC
ontvangen verkeersopstoppingen, alsmede op snelwegen op parkeerplaatsen,
tankstations of restaurants.
Snelheidsbegrenzingen
Bij ingeschakelde functie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepas-
seerd
worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maximum-
snelheden getoond.
Deze snelheidsbegrenzingen kunnen door het aantippen van de functietoets
Maximumsnelheid
in het hoofdmenu Navigatie worden weergegeven.
A
B
C
D
207
Navigatie
Navigatiemeldingen
Het infotainment geeft tijdens de routegeleiding navigatiemeldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een per-
fecte verstaanbaarheid van de melding (bv. straat- of stadnaam) kan niet altijd
worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding kan in het hoofdmenu Navigatie door het aantip-
pen van de functietoets worden herhaald.
Het tijdstip van de navigatiemelding is afhankelijk van het wegtype waarop
wordt gereden en de gereden snelheid.
De soort van de navigatiemeldingen kan worden gekozen .
Navigatiemeldin-
gen
.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Meestgebruikte routes
De meestgebruikte routes worden door het infotainment automatisch opge-
slagen. Hiervan kunnen max. 3 routes worden aangeboden die het beste over-
eenkomen met de actuele tijd, de dag van de week en de wagenpositie.
Een routegeleiding naar een van de meestgebruikte routes kan worden gestart
zolang geen routegeleiding plaatsvindt.
Voor de weergave van het menu met de meestgebruikte routes, in het extra
venster de functietoets
Meestgebr. routes
Op kaart tonen
aantippen.
De gewenste route kiezen.
Er volgt een berekening van de gekozen route en de routegeleiding start.
De menuweergave in het extra venster kan in het hoofdmenu Navigatie door
het aantippen van de functietoets
Routeopties
Meestgebr. routes
in-/uitge-
schakeld worden.
De opgeslagen meestgebruikte routes kunnen in het hoofdmenu Navigatie
door het aantippen van de functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgege-
vens wissen
Meestgebr. routes
gewist worden.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Beëindigen van de routegeleiding
De routegeleiding kan op een van de volgende manieren worden beëindigd.
Het definitieve reisdoel wordt bereikt.
In het hoofdmenu Navigatie door het aantippen van de functietoets
Rou-
tegeleiding stoppen
.
Door het uitschakelen van het contact gedurende langer dan 120 min.
Afbreken van de routegeleiding
Als het contact uit- en weer ingeschakeld wordt, dan wordt de routegeleiding,
afhankelijk van de onderbroken tijd, op een van de volgende manieren voortge-
zet.
Binnen 15 minuten - de routegeleiding wordt voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Van 15 min tot 120 min - na het bevestigen van de melding in het infotain-
mentbeeldscherm wordt de routegeleiding voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Na 120 minuten - de routegeleiding wordt beëindigd.
Route
Routeplan
Afb. 247 Routeplan: Een routedoel / meerdere routedoelen
208
Infotainment
Tijdens de routegeleiding kan het routeplan (informatie over de actuele route)
worden weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeplan
aantippen.
Een routedoel
In het routeplan wordt op het reisdoel de volgende informatie weergegeven
» afb. 247 - .
Gebied met functietoetsen
Reisdoelinformatie
Verwachte aankomsttijd bij het reisdoel / resterende rijtijd tot het reis-
doel
Resterende afstand tot het reisdoel
Gekozen routesoort (zuinigste, snelste, kortste)
Actuele wagenpositie (adres / GPS-coördinaten)
De weergave van de aankomsttijd of de resterende rijtijd kan als volgt worden
ingesteld.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Tijd-
weergave:
aantippen.
Meerdere routedoelen
In het routeplan wordt op de betreffende reisdoelen de volgende informatie
weergegeven » afb. 247 -
.
Gebied met functietoetsen
Tussenstop (met doorlopend nummer)
Definitief reisdoel
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Route naar reisdoel / tussenstop
Verwisseling van de reisdoelen
Wissen van het reisdoel
Voortzetting van de routegeleiding vanaf het gekozen reisdoel (eerdere
tussenstops worden overgeslagen)
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 206
A
B
C
D
A
Reisdoel aan de route toevoegen
Bij
A
de functietoets
Reisdoel noemen
aantippen en een nieuw reisdoel invoe-
ren.
of: Bij
A
de functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met
opgeslagen reisdoelen kiezen.
Elk volgend reisdoel wordt in de lijst als eerstvolgende reisdoel toegevoegd.
Reisdoelen onderling wisselen
De betreffende functietoets ingedrukt houden en het reisdoel naar de ge-
wenste positie verschuiven.
Bij op de route al bereikte reisdoelen wordt onder de reisdoelnaam de aanwij-
zing
Reisdoel bereikt
getoond. Het is niet meer mogelijk om deze tussenstops on-
derling te verwisselen.
Route opslaan
Bij
A
de functietoets
Opslaan
aantippen.
De bewerkte route als nieuwe route opslaan of de bestaande berekende rou-
te vervangen.
De route wordt in de routelijst opgeslagen » pag. 210.
Routegeleiding beëindigen
Bij
A
de functietoets
Stoppen
aantippen.
Routewijziging op de kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 248 Routewijziging op de kaart / omleidingspunt
Een route die geen tussenstops bevat, kan tijdens de routegeleiding worden
gewijzigd door het invoegen van een omleidingspunt.
209
Navigatie
Omleidingspunt invoegen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het beeldscherm op de route aanraken en het kruispunt naar de gewenste
plaats op de kaart (bv.
A
» afb. 248) verschuiven.
Het omleidingspunt
B
» afb. 248 wordt aan de route toegevoegd.
De functietoets  aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt aanpassen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het omleidingspunt
B
aanraken en naar een ander punt op de kaart ver-
schuiven.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt verwijderen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
De functietoets
Wegpunt wissen
aantippen.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Routelijst
In de routelijst bestaat de mogelijkheid routes te maken, te importeren, op te
slaan, te wissen of de routegeleiding te starten.
Nieuwe route
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
Nieuwe route
aantip-
pen.
Een reisdoel op een van de volgende manieren invoegen.
De functietoets
Reisdoel noemen
aantippen en een nieuwe reisdoel invoeren.
of: De functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met opge-
slagen reisdoelen kiezen.
Om de opgestelde route op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
De functietoets
Starten
aantippen, om een routegeleiding te starten.
Routeimport
Voorwaarde voor de import van de route zijn de geactiveerde Infotainment
Online » pag. 11 diensten.
Een in het gebruikersprofiel op de internetsite ŠKODA Connect Portal opge-
stelde en naar het infotainment verstuurde route kan nog vóór het inschake-
len van het contact in het infotainmentgeheugen worden geïmporteerd.
Wanneer de route bij ingeschakeld contact is opgesteld en naar het infotain-
ment is verstuurd, dan wordt het importeren van deze route door het infotain-
ment pas na het uitschakelen (minstens 15 minuten) en het opnieuw inschake-
len van het contact aangeboden.
Het contact inschakelen. Als een nieuwe route aanwezig is, verschijnt op het
infotainmentbeeldscherm automatisch een melding met de optie om deze
route te importeren.
Als het niet mogelijk is om deze route direct te importeren, dan kan de route
op een later tijdstip als volgt handmatig worden geïmporteerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen, om te
controleren of een nieuwe route beschikbaar is.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
De functietoets
Routes importeren
aantippen.
Indien een nieuwe route beschikbaar is, dan wordt door het infotainment een
overeenkomstige melding gegeven.
De functietoets
Oproepen
aantippen, om de routeimport te starten.
Als het importeren gelukt is wordt de route in de lijst met opgslagen routes
aangegeven.
Beheer van opgeslagen routes
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
De gewenste route en vervolgens een van de volgende functies kiezen.
- Opgeslagen route wissen
- Route bewerken » pag. 208, Routeplan
- Route berekenen en routegeleiding starten » pag. 206, Routebereke-
ning en start van de routegeleiding
Wissen
Bewerken
Starten
210
Infotainment
Wegpuntmodus
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus.
Deze modus is geschikt voor routes buiten de gebaande wegen of voor gebie-
den waarvoor geen kaartgegevens beschikbaar zijn.
Het infotainment kan de gereden wegpuntenrit opnemen door automatisch of
handmatig geplaatste wegpunten.
Aansluitend is er de mogelijkheid de routegeleiding naar de opgeslagen weg-
puntenrit te starten of de wegpuntenrit op de SD-kaart op te slaan.
Hoofdmenu
Afb. 249
Wegpuntmodus: Hoofd-
menu
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Wegpuntmodus inschakelen
aantippen.
Het hoofdmenu wordt weergegeven » afb. 249.
Bij actieve routegeleiding wordt deze beëindigd na het kiezen van het menu
Wegpuntmodus.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 249
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Opnemen van een wegpuntenrit
starten / Beheer opgeslagen wegpuntenritten tonen / Menu verlaten
Er wordt een wegpuntenrit opgenomen - Opnemen van een wegpun-
tenrit stoppen / Wegpunt handmatig instellen / Menu verlaten
Er vindt een routegeleiding plaats - Routegeleiding stoppen / Het vol-
gende wegpunt overslaan / Menu verlaten
Instelling van de kaartweergave / Weergeven/verbergen van het split-
screen / Weergeven/verbergen van bijzondere reisdoelen op de kaart
Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
De instelling Navigatie is in het menu Wegpuntmodus niet beschikbaar
Wegpunten opnemen
Afb. 250
Opnemen van een weg-
puntenrit
Opname van een wegpuntenrit starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntenrit opnemen
aantippen.
Een van de volgende methodes om op te nemen kiezen.
Op kaart kiezen
- Reisdoel op de kaart ingeven en het opnemen van de weg-
punten starten
Opname starten
- Opnemen van de wegpunten starten zonder een reisdoel in te
geven
Opnemen van een wegpuntenrit
Nadat de opname van een wegpuntenrit is gestart kan, afhankelijk van de con-
text, de volgende informatie worden weergegeven » afb. 250.

211
Navigatie
Automatisch geplaatste wegpunten
Handmatig geplaatste wegpunten
Splitscreen
Wegpuntenrit
met het aantal reeds geplaatste wegpunten/het
maximaal toegestane aantal wegpunten
Wegpunt handmatig plaatsen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt handmatig
plaatsen
aantippen.
Opname beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Opname stoppen
aan-
tippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra het menu Wegpuntmodus wordt ver-
laten.
De opgenomen wegpunten worden na de opname samengevoegd in een weg-
puntenrit en opgeslagen in het wegpuntenritgeheugen.
Na het stoppen van de opname kan deze niet worden hervat. Een nieuwe op-
name moet worden gestart.
Opgeslagen wegpuntenrit rijden
Afb. 251 Weergave van een wegpuntenrit / rijden van een wegpuntenrit
Routegeleiding starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
aantippen.
In de getoonde lijst de gewenste route selecteren.
De functietoets aantippen.
Een van de volgende menu's kiezen » afb. 251 - .
A
B
C
Rit omkeren
- De volgorde van de wegpunten omdraaien (geschikt voor het rij-
den van de wegpuntenrit in omgekeerde richting)
Volgend wegpunt
- Het volgende wegpunt overslaan
Starten
- Routegeleiding starten
Routegeleiding
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden door het infotainment geen
navigatiemeldingen gegeven.
Tijdens het rijden de op het infotainmentbeeldscherm weergegeven wegpun-
tenrit zo nauwkeurig mogelijk volgen.
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden in het extra venster
Wegpunten-
rit
de richting en afstand tot het volgende wegpunt, het volgnummer van het
volgende wegpunt en het totale aantal wegpunten
B
» afb. 251 - weerge-
geven.
De wegpuntenrit van de huidige wagenpositie tot het volgende wegpunt "ver-
kleint" geleidelijk tijdens het rijden "vanaf"
C
» afb. 251.
Als dicht genoeg langs het volgende wegpunt wordt gereden, wordt de route-
geleiding voortgezet naar het volgende wegpunt.
Als u een wegpunt wilt overslaan, maar niet wilt dat dit uit de wegpuntenrit
"verdwijnt" (bv. omdat de afstand tot dit wegpunt te groot is), dan is het mo-
gelijk dit wegpunt "over te slaan" en de routegeleiding voort te zetten naar het
daaropvolgende wegpunt.
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt overslaan
aan-
tippen.
Routegeleiding beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Routegeleiding beëindi-
gen
aantippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra de Wegpuntmodus wordt verlaten.
Wegpuntenritgeheugen beheren
Voor het weergeven van een lijst met opgeslagen en geïmporteerde weg-
puntritten in het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpun-
tengeheugen
aantippen.
In de functietoets voor de wegpuntenrit verschijnen de naam van de wegpun-
tenrit, de datum en het tijdstip van opslaan alsmede het aantal wegpunten.
212
Infotainment
De gewenste wegpuntenrit en vervolgens een van de volgende menupunten
kiezen.
Opslaan van de wegpuntenrit op de SD-kaart
Wissen van de wegpuntenrit
Hernoemen van de wegpuntenrit
Weergave van de wegpuntenrit » afb. 251 op pag. 212
Wegpuntenrit van de SD-kaart importeren
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
Importeren
aantippen.
De bron voor de opgeslagen wegpuntenrit kiezen en de import bevestigen.
Verkeersinformatie
Lijst met verkeersmeldingen
Afb. 252
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ontvangst van verkeersmeldingen
met informatie over verkeersopstoppingen via TMC (Traffic Message Channel)
of online (bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten).
Voor de weergave van de lijst met verkeersmeldingen het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
In de lijst met verkeersmeldingen en op de kaart worden maximaal 6 meldin-
gen getoond, die van het symbool van een verkeersopstopping en een letter
zijn voorzien (bv. , , ) » afb. 252.
Naar de op de route aanwezige verkeersmeldingen wordt door middel van een
navigatiemelding gewezen.
Bron van de verkeersmelding
Bij
C
» afb. 252 kunnen de volgende symbolen worden weergegeven.
TMC-verkeersmelding (bij doorgestreept symbool bevindt het infotain-
ment zich buiten het bereik van verkeersmeldingenaanbieders)
Online-verkeersmelding
Weergaveopties
Er vindt geen routegeleiding plaats - alle verkeersmeldingen worden ge-
toond.
Er vindt een routegeleiding plaats - na het aantippen van de functietoets
B
» afb. 252 kunnen in het getoonde menu door het aantippen van de functie-
toets
Alle
alle verkeersmeldingen, of door het aantippen van de functietoets
Route
, alleen de op de route aanwezige verkeersmeldingen worden gekozen.
Een verkeersmelding kan enkele van de volgende punten bevatten.
Symbool van de verkeersopstopping
Nummer van de betreffende weg
Naam van de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
TMC-melding
Het symbool van de verkeersopstopping (bv.
,
,
) staat voor de opstop-
ping en de lengte van de opstopping wordt op de kaart rechts langs de route
weergegeven.
Contextafhankelijk wordt het symbool van de verkeersopstopping op een van
de volgende manieren weergegeven.
Er volgt geen routegeleiding
Rood - Alle verkeersopstoppingen
Er volgt een routegeleiding
Grijs - De verkeersopstopping ligt niet op de route
Rood - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt niet opnieuw
berekend en de route voert via de verkeersopstopping.
Oranje - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt opnieuw
berekend en er wordt een omleidingsroute aangeboden
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
online-melding
De kleurmarkering van de verkeersopstopping is afhankelijk van de aanbieder
van de online-verkeersmeldingen.
Voor het instellen van de weergave van de verkeersopstopping in het hoofd-
menu Navigatie de functietoets
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.

213
Navigatie
Actualisering
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het infotainment automatisch con-
tinu geactualiseerd.
Detail van de verkeersmelding
Afb. 253
Detail van verkeersmelding
De weergave van verkeersmeldingdetails is afhankelijk van het feit of de be-
treffende verkeersmelding van een TMC-bron of online-bron afkomstig is.
Om deze weer te geven, in de lijst met verkeersmeldingen de gewenste ver-
keersmelding kiezen.
of: Op de kaart het symbool van de verkeersopstopping aanraken.
Contextafhankelijk worden de volgende informatie en functietoetsen getoond
» afb. 253.
Kaart met de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Ontvangsttijdstip en informatie over de verkeersmeldingenaanbieder (is
ŠKODA Connect de aanbieder dan gaat het om een online-verkeersmel-
ding)
Symbool van de verkeersopstopping
Lengte van de verkeersopstopping
Dynamische route
Het infotainment biedt de mogelijkheid om tijdens de routegeleiding een ana-
lyse van de ontvangen verkeersmeldingen te maken. Als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan, wordt een omleidingsroute berekend en wordt de
overeenkomstige melding gegeven.
A
B
C
D
E
De functie van de dynamische route is ingeschakeld.
De in de verkeersmelding aanwezige verkeersopstopping bevindt zich op
de route.
De verkeersopstopping wordt door het infotainment als zeer belangrijk
beoordeeld.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Route-
opties
Dynamische route
aantippen.
Verkeersopstopping op de route handmatig ingeven/verwijderen
Bij kennis over een verkeersopstopping (bv. een file) tijdens de routegeleiding
kan deze verkeersopstopping handmatig in de route worden ingegeven.
Na het invoeren voert het infotainment een nieuwe routeberekening uit en
biedt eventueel een alternatieve route aan.
Verkeersopstopping ingeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
File vooruit
aantippen.
De lengte van de verkeersopstopping instellen.
De verkeersopstopping wordt op de kaart rechts langs de route rood weerge-
geven.
Verkeersopstopping verwijderen
De verkeersopstopping wordt na de uitgevoerde routegeleiding van de route
verwijderd of kan als volgt handmatig worden verwijderd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
"File vooruit" opheffen
aantip-
pen.
214
Infotainment
Wagensystemen
CAR - wageninstellingen
Inleiding
In het menu CAR kunnen ritgegevens en wageninformatie worden getoond en
enkele wagensystemen worden ingesteld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het terugzetten op de fabrieksinstellingen kan in het infotainment in het menu

/
Fabrieksinstellingen
worden uitgevoerd.
Let op
De instellingen van de wagensystemen kunnen alleen bij ingeschakeld contact
worden uitgevoerd.
Hoofdmenu
Afb. 254
Functietoetsen in het hoofdme-
nu
De toets/het sensorveld

/

aantippen, het hoofdmenu met de vol-
gende functietoetsen wordt weergegeven » afb. 254.
Selecteren van de volgende menupunten
Comfortverbruikers
Rijgegevens
DriveGreen
Wagenstatus
Bediening van de weergave - Radio/media
Afhankelijk van de wagenuitrusting met handbediende airconditioning:
Instelling van interieurvoorverwarming en -ventilatie / bediening van voor-
ruitverwarming

Bediening van de stuurwielverwarming
Instellingen van de wagensystemen
215
Wagensystemen
Rijden
Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
Inleiding voor het onderwerp
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid, met de sleutel in het
contact of de startknop het contact in- of uit te schakelen en de motor te
starten/af te zetten.
ATTENTIE
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor onge-
vallen!
Tijdens het rijden met niet-draaiende motor moet het contact altijd inge-
schakeld zijn. Anders kan het stuurslot worden vergrendeld - gevaar voor
ongevallen!
De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot
stilstand is gekomen » pag. 222, Parkeren. Anders kan het stuurslot worden
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten - gevaar voor
ongevallen, diefstal en dergelijke.
De motor nooit in afgesloten ruimten (bv. in een garage) laten draaien -
vergiftigings- en levensgevaar!
VOORZICHTIG
De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - ge-
vaar voor schade aan de startmotor en de motor!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor en de katalysator! Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen
gebruiken.
Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt. Het sys-
teem kan de geldige sleutel herkennen, ook als deze op het dak van de wagen
is vergeten - gevaar voor verlies of beschadiging van de sleutel.
Let op
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempe-
ratuur.
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 216.
Door de elektronische wegrijblokkering (hierna wegrijblokkering) en het stuur-
slot wordt diefstal of het onbevoegd gebruik van uw wagen bemoeilijkt.
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering maakt een motorstart uitsluitend mogelijk bij gebruik van
de originele sleutel.
Storing van de wegrijblokkering
Bij een storing van de componenten van de wegrijblokkering in de sleutel kan
de motor niet worden gestart. Op het display van het instrumentenpaneel ver-
schijnt een melding dat de wegrijblokkering actief is.
Om te starten de andere sleutel gebruiken, eventueel de hulp van een specia-
list inroepen.
Stuurslot - vergrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel uit het contact trekken en het stuur-
wiel draaien, tot het stuurslot vergrendelt.
Bij wagens met een startknop de motor afzetten en het bestuurdersportier
openen. Als het bestuurdersportier wordt geopend en daarna het contact
wordt uitgeschakeld, wordt het stuurslot pas na het vergrendelen van de wa-
gen automatisch vergrendeld.
Stuurslot - ontgrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het con-
tact inschakelen. Is dat niet mogelijk, dan het stuurwiel iets heen en weer be-
wegen en daardoor het stuurslot ontgrendelen.
Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurderspor-
tier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen
van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
ATTENTIE
De wagen nooit met vergrendelde stuurinrichting laten rollen - gevaar voor
ongevallen!
216
Rijden
Contact in-/uitschakelen
Afb. 255 Standen van de sleutel in het contactslot / startknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 216.
Standen van de sleutel in het contactslot » afb. 255 -
Contact uitgeschakeld, motor afgezet
Contact ingeschakeld
Motor starten
Contact bij wagens met startknop in- en uitschakelen
Op de knop drukken » afb. 255 -
, het contact wordt in- resp. uitgescha-
keld.
Bij wagens met schakelbak mag bij het in- resp. uitschakelen van het contact
het koppelingspedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het systeem te
starten.
Bij wagens met automatische versnellingsbak mag bij het in- resp. uitschake-
len van het contact het rempedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het
systeem te starten.
Motor starten/afzetten
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 216.
Voor het starten van de motor
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutrale stand zetten,
het koppelingspedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor is aange-
slagen.
1
2
3
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P of
N zetten » en het rempedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor
is aangeslagen.
Motor starten
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
3
draaien » afb. 255 op pag.
217 - , er wordt gestart. Dan de sleutel loslaten, de motor slaat automatisch
aan.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand
1
draaien.
De startprocedure na 30 s herhalen.
Bij wagens met een startknop de knop kort indrukken » afb. 255 op pag. 217
- , de motor slaat automatisch aan.
Bij wagens met dieselmotoren gaat tijdens het starten het voorgloeicontrole-
lampje
branden. Na het uitgaan van het controlelampje slaat de motor aan.
Motor afzetten
De wagen stilzetten.
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
1
draaien » afb. 255 op pag.
217 -
.
Bij wagens met een startknop de knop indrukken » afb. 255 op pag. 217 -
,
de motor en het contact worden gelijktijdig uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de contactsleutel alleen
worden verwijderd als de keuzehendel in stand P staat (geldt alleen voor som-
mige landen).
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Nooduitschakeling van de motor bij wagens met startknop
Het systeem is met een beveiliging tegen onbedoeld afzetten uitgerust, de
motor kan tijdens het rijden alleen bij een noodgeval worden afgezet.
De knop ingedrukt houden » afb. 255 op pag. 217 - of tweemaal binnen
1 seconde indrukken.
Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld.
VOORZICHTIG
Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten
van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan.
217
Wegrijden en rijden
Let op
Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te
horen zijn.
Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn inge-
schakeld - de accu wordt anders onnodig belast.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook onder-
broken) nog circa 10 minuten verder draaien.
Problemen bij de motorstart - wagens met startknop
Afb. 256
Motor starten - sleutel bij de
knop houden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 216.
Indien de motor niet kan worden gestart en op het display van het instrumen-
tenpaneel een melding verschijnt dat de sleutel niet door het systeem kon
worden herkend of dat er sprake is van een systeemstoring, moet worden ge-
probeerd de motor als volgt te starten.
De startknop indrukken en daarna de sleutel met de achterzijde tegen de
knop houden » afb. 256.
Als motor niet aanslaat, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
VOORZICHTIG
De sleutel kan mogelijk door het systeem niet worden herkend, als de batterij
in de sleutel bijna leeg is of als het signaal wordt gestoord.
Start-stopsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het start-stopsysteem (hierna systeem) reduceert de CO
2
-uitstoot en schade-
lijke emissies en spaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen (bv. bij een verkeerslicht) het
draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor afgezet en voor het wegrij-
den weer gestart.
De werking van het systeem is van vele factoren afhankelijk. Aan enkele ervan
moet de bestuurder voldoen, de andere zijn systeemafhankelijk en kunnen niet
worden beïnvloed en zijn niet zichtbaar.
Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn,
verschillend reageren.
Het systeem wordt elke keer bij het inschakelen van het contact (ook als het
met de toets handmatig is gedeactiveerd) automatisch geactiveerd.
Let op
Als de motor systeemafhankelijk is afgezet, blijft het contact ingeschakeld.
Werking
Afb. 257
Displayweergave
Wagens met schakelbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt, de
versnellingshendel in de neutrale stand wordt gezet en het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagens met automatische versnellingsbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en
het rempedaal wordt ingetrapt.
De motor wordt automatisch gestart zodra het gaspedaal wordt bediend of
het rempedaal wordt losgelaten (bij uitgeschakelde Auto Hold-functie).
218
Rijden
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te wor-
den voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h.
Systeemtoestand
De systeemtoestand wordt bij het stoppen op het display weergegeven » afb.
257.
De motor wordt automatisch afgezet, bij het wegrijden wordt automatisch
opnieuw gestart.
De motor is niet automatisch afgezet.
Bij het stoppen volgt geen motoruitschakeling, wanneer bv. de volgende oor-
zaken bestaan:
De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet be-
reikt.
De ladingstoestand van de accu is te laag.
Het stroomverbruik is te hoog.
Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental,
groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur).
Als bij automatisch afgezette motor het systeem herkent dat het draaien van
de motor noodzakelijk is (bv. na het herhaaldelijk intrappen van het rempedaal),
dan wordt de motor automatisch gestart.
Meer informatie over de actuele systeemtoestand kan op het infotainment-
beeldscherm in het menu

/
Wagenstatus
worden weergegeven.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een betreffende storingmelding. De hulp van een specialist in-
roepen.
Let op
Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de
bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend,
moet de motor handmatig worden gestart.
Indien een wagen met automatische versnellingsbak met een lage snelheid
rijdt (bv. in de file) en na licht intrappen van het rempedaal blijft staan, vindt er
geen automatisch afzetten van de motor plaats. Door krachtiger intrappen van
het rempedaal wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt de motor niet automa-
tisch afgezet als het systeem een wagenbeweging als gevolg van een grote
stuurwielverdraaiing herkent.
Systeem handmatig deactiveren/activeren
Afb. 258
Toets voor het start-stopsys-
teem
Om het start-stopsysteem te deactiveren/activeren, de toets
indrukken
» afb. 258.
Bij een gedeactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Wordt het systeem gedeactiveerd, dan wordt dit na het uit- en inschakelen
van het contact automatisch weer geactiveerd.
Let op
Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan
wordt de motor automatisch gestart.
219
Wegrijden en rijden
Remmen en parkeren
Inleiding voor het onderwerp
De slijtage van de remmen is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en
de rijstijl. Onder verzwaarde omstandigheden (bv. stadsverkeer, sportieve rijst-
ijl) moet de toestand van de remmen ook tijdens de service-intervallen door
een specialist worden gecontroleerd.
De remwerking kan vanwege vochtige resp. in de winter bevroren of met
een zoutlaag bedekte remmen vertraagd worden. De remmen moeten wor-
den gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen » .
Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevor-
derd door langdurig stilstaan en weinig gebruik van de remmen. De remmen
moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen » .
Voordat van een lange resp. steile helling bergafwaarts wordt gereden, de
snelheid verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugscha-
kelen. Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de rem-
men ontlast. Indien er toch moet worden geremd, dan moet dit in intervallen
plaatsvinden.
Noodstopsignaal - als een noodstop plaatsvindt, kan er automatisch worden
geknipperd als waarschuwing voor het achteropkomend verkeer.
Nieuwe remblokken moeten eerst worden "ingereden", want deze bieden in
het begin geen optimale remwerking. Daarom tijdens de eerste circa 200 km
bijzonder voorzichtig rijden.
Een te laag remvloeistofpeil kan storingen in het remsysteem veroorzaken, in
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje » pag. 45, Remsysteem
branden. Gaat het controlelampje niet branden en wordt er toch een verlengde
remweg waargenomen, dan dient de rijstijl overeenkomstig de onbekende sto-
ringoorzaak en de beperkte remwerking te worden aangepast - direct de hulp
van een specialist inroepen.
De rembekrachtiger verhoogt de druk die op het rempedaal wordt uitgeoe-
fend. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - ge-
vaar voor ongevallen!
Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde ver-
snelling en in een laag toerentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger
kunnen hebben - gevaar voor ongevallen!
Het rempedaal niet intrappen als niet moet worden geremd. Dit leidt tot
oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere remweg en een
hogere slijtage - gevaar voor ongevallen!
De remschijven alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie
dit toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden ge-
bracht.
Adviezen over nieuwe remblokken opvolgen.
Bij het stoppen en parkeren moet de parkeerrem altijd worden ingescha-
keld, anders kan de wagen wegrollen - gevaar voor ongevallen!
Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort,
moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet
wordt beïnvloed. Anders zou dit een oververhitting van de voorremmen
kunnen veroorzaken - gevaar voor ongevallen!
Elektronische parkeerrem
Afb. 259
Parkeerremknop
220
Rijden
Afb. 260 Parkeerrem bedienen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
De elektronische parkeerrem (hierna parkeerrem) vervangt de handrem. Deze
blokkeert de wagen tijdens het stoppen en parkeren tegen ongewenste bewe-
ging.
De parkeerrem kan bij in- en uitgeschakeld contact worden gebruikt.
Inschakelen
In pijlrichting
1
aan de knop trekken » afb. 260 en deze vasthouden, tot
het symbool
in de knop en het controlelampje
in het instrumentenpa-
neel gaan branden.
Automatische uitschakeling
De parkeerrem schakelt bij het wegrijden automatisch uit, zolang het bestuur-
dersportier is gesloten resp. de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omge-
gespt.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Het uitschakelen van de parkeerrem kan worden voorkomen, als vóór het
wegrijden de knop in pijlrichting
1
aangetrokken wordt gehouden » afb.
260. Het uitschakelen van de parkeerrem gebeurt pas na het loslaten van de
knop.
Handmatige uitschakeling
Bij ingeschakeld contact het rempedaal intrappen en tegelijk de knop in
pijlrichting
2
indrukken » afb. 260.
Bij draaiende motor het rem- of gaspedaal intrappen en de knop in pijl-
richting
2
indrukken.
Het symbool in de knop en het controlelampje in het instrumentenpaneel
gaan uit.
Noodremfunctie
Als tijdens het rijden een storing in het remsysteem optreedt, dan kan de par-
keerrem als noodrem worden gebruikt » .
In pijlrichting
1
aan de knop trekken » afb. 260 en deze vasthouden (er
klinkt een akoestisch signaal), de wagen begint nu sterk te remmen.
Het remmen wordt onderbroken als de toets wordt losgelaten of het gaspe-
daal wordt ingetrapt.
ATTENTIE
De noodremfunctie alleen in een noodgeval gebruiken, als de wagen niet
met het rempedaal kan worden gestopt.
In de uitsparing ten behoeve van de vinger vóór de parkeerremknop geen
voorwerpen neerleggen - de knop zou kunnen blokkeren!
Let op
Bij ontladen accu is het niet mogelijk om de parkeerrem los te zetten. De wa-
gen eerst op een voedingsbron, bv. op de accu van een andere wagen aanslui-
ten » pag. 307, Starthulp en daarna de parkeerrem uitschakelen.
Geluiden tijdens het in- en uitschakelen van de parkeerrem zijn normaal en
daarom zonder bezwaar.
221
Wegrijden en rijden
Auto Hold-functie
Afb. 261
Toets van Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
De Auto Hold-functie (hierna systeem) voorkomt dat de wagen bij het stoppen
ongewenst wegrolt. Het is bv. bij het stoppen voor een verkeerslicht niet nodig
om de wagen met het rempedaal of de parkeerrem stil te laten staan.
Voor de activering, deactivering alsmede de juiste werking van het systeem
moet er aan de volgende basisvoorwaarden worden voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motor draait (resp. is automatisch door het start-stopsysteem afgezet).
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel niet in
de stand N (in deze modus is het systeem niet beschikbaar).
Stoppen en wegrijden
Bij het stoppen blokkeert het systeem de wagen tegen wegrollen. In het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
branden. Het rempedaal kan
worden losgelaten.
De remmen worden op het moment van wegrijden losgelaten. Het controle-
lampje in het instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Is de wagen door het systeem geblokkeerd en wordt het bestuurdersportier
geopend of het contact uitgeschakeld, dan wordt de wagen door de parkeer-
rem tegen ongewenst wegrollen geblokkeerd.
In dit geval gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en het
controlelampje gaat branden.
Activering/deactivering
De activering/deactivering van het systeem gebeurt met de knop » afb. 261.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft het systeem, afhankelijk van de
laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het verhoogde stop- en wegrijcomfort door het systeem mag u er niet toe
verleiden om een veiligheidsrisico te nemen.
Het systeem is niet in staat om de wagen onder alle omstandigheden, bv.
op een bevroren of anders gladde ondergrond op hellingen, stil te laten
staan.
Bij het stoppen en parkeren erop letten dat de wagen altijd goed geblok-
keerd is » pag. 222, Parkeren.
VOORZICHTIG
In een wasstraat is het nodig dat de wagen vrij kan rollen. Daarom moet het
systeem voordat er door een wasstraat wordt gereden, worden gedeacti-
veerd.
Let op
Het systeem is in staat om de wagen gedurende circa 10 minuten te blokke-
ren, daarna wordt de wagen automatisch door de parkeerrem geblokkeerd.
Parkeren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
Om te stoppen en parkeren een plek met een geschikte ondergrond zoeken
» .
De handelingen bij het parkeren alleen in de aangegeven volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempedaal ingetrapt houden.
Parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de achteruitversnelling R
inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
222
Rijden
Als de parkeerrem op een helling met te grote hellingshoek wordt ingescha-
keld, dan verschijnt op het display in het instrumentenpaneel de volgende mel-
ding: Een parkeerplaats met een kleinere hellingshoek zoeken.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden. Daarom
de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met
licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, bladeren, gemorste brandstof
e.d.) in contact kan komen. - er bestaat brandgevaar en er kunnen zware
verwondingen ontstaan!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die bv. de wagen kunnen
vergrendelen of de rem kunnen loszetten (bv. kinderen), zonder toezicht in
de wagen achterlaten - gevaar voor ongevallen en verwondingen!
Handmatig schakelen en pedalen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspedaal
op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de ver-
snellingsbak.
Handmatig schakelen
Afb. 262
Schakelschema
Lees en bekijk eerst op bladzijde 223.
Op de versnellingshendel staat het schakelschema weergegeven » afb. 262.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 54.
Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor
wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en ver-
volgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 262.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
ATTENTIE
De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor
ongevallen of beschadigingen!
VOORZICHTIG
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellings-
hendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het
schakelmechanisme leiden.
Pedalen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 223.
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend!
In de bestuurdersvoetenruimte mag alleen een vloermat (af fabriek of uit het
ŠKODA originele accessoiresprogramma) worden gebruikt, die bij de betref-
fende bevestigingspunten is vastgemaakt.
ATTENTIE
In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden, an-
ders kan de pedaalbediening worden gehinderd - gevaar voor ongevallen!
223
Wegrijden en rijden
Automatische versnellingsbak
Inleiding voor het onderwerp
De automatische versnellingsbak schakelt automatisch, afhankelijk van de mo-
torbelasting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rij-
modus.
De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel
ingesteld.
ATTENTIE
Geen gas geven als voor het wegrijden de stand voor vooruitrijden met de
keuzehendel wordt ingesteld - gevaar voor ongevallen!
Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar
voor ongevallen!
Als de wagen bij draaiende motor in de gekozen stand D, S, R of tiptronic
stil moet blijven staan, dan moet de wagen met het rempedaal, de parkeer-
rem of met de Auto Hold-functie tegen wegrollen worden geblokkeerd.
Ook bij stationair toerental wordt de krachtoverbrenging niet volledig on-
derbroken - de wagen kruipt.
Bij het verlaten van de wagen dient altijd keuzehendelstand P te worden
ingeschakeld. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Indien men de keuzehendel tijdens het rijden vanuit stand N in stand D / S wil
zetten, moet de motor met stationair toerental draaien.
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspe-
daal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de
versnellingsbak.
Keuzehendelstand kiezen
Afb. 263
Keuzehendelstanden / display-
weergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 224.
Door deze te verschuiven kan de keuzehendel in een van de volgende standen
worden gezet » afb. 263. In sommige standen moet de grendelknop worden
ingedrukt » pag. 225, Keuzehendelvergrendeling.
Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde
versnelling op het display weergegeven » afb. 263.
Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingescha-
keld.
De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd.
Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en stati-
onair toerental worden ingeschakeld.
Neutraal (nullaststand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven wie-
len is onderbroken.
Vooruitrijden / sportprogramma - het schakelen vindt in de stand S bij
hogere motortoerentallen plaats dan in stand D
(tegen de veerdruk in) - keuze tussen de standen D en S
Als bij draaiende motor de rijmodus Sport wordt geselecteerd » pag. 258,
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection), wordt de versnellingsbak au-
tomatisch in stand S gezet.
E - Stand voor economisch rijden
Als de rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving - Eco) » pag. 258 wordt gese-
lecteerd en de keuzehendel in stand D/S staat, wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand E gezet. Deze stand kan met de keuzehendel niet worden in-
geschakeld.
P
R
N
D/S
224
Rijden
De vooruitversnellingen worden in stand E bij lagere motortoerentallen dan in
stand D automatisch geschakeld.
Keuzehendelvergrendeling
Afb. 264
Grendelknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 224.
De keuzehendel is in stand P en N vergrendeld, zodat de stand voor vooruitrij-
den niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in
beweging kan komen.
De keuzehendel wordt bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h ver-
grendeld.
De keuzehendelvergrendeling wordt door het gaan branden van het controle-
lampje
aangeven.
Keuzehendel uit stand P of N halen
Het rempedaal intrappen en tegelijkertijd de grendelknop in pijlrichting
1
» afb. 264 drukken.
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal
te worden ingetrapt.
Bij het snel schakelen via stand N (bv. van R naar D/S) wordt de keuzehendel
niet geblokkeerd. Hierdoor is bv. het vrijrijden van een vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in stand N, bevindt ter-
wijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehendelvergrendeling geac-
tiveerd.
Kan de keuzehendel niet op de gebruikelijke wijze uit stand P worden gehaald,
dan deze worden noodontgrendeld » pag. 313.
Let op
Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D/S of omgekeerd wil zet-
ten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorko-
men dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld.
Handmatig schakelen (tiptronic)
Afb. 265
Keuzehendel / multifunctiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 224.
De tiptronic biedt de mogelijkheid om de versnellingen handmatig via de keu-
zehendel of met de peddels onder het multifunctiestuurwiel te schakelen.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de keuzehendel
De keuzehendel vanuit stand D/S naar rechts (bij wagens met rechts stuur
naar links) drukken. De actueel ingeschakelde versnelling blijft behouden.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de peddels onder het
multifunctiestuurwiel
Voor het
omschakelen een van de schakelpeddels
-
/
+
kort naar het stuur-
wiel trekken » afb. 265.
Voor het opheffen van het handmatig schakelen de peddel
+
langer dan 1 s
naar het stuurwiel trekken.
Indien de schakelpeddels
-
/
+
gedurende een bepaalde tijd niet worden be-
diend, wordt het handmatig schakelen automatisch uitgeschakeld.
Schakelen
Om op te schakelen de keuzehendel naar voren
+
tikken of de peddel
+
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 265.
Om terug te schakelen de keuzehendel naar achteren
-
tikken of de peddel
-
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 265.
225
Wegrijden en rijden
De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display » afb. 263 op pag.
224 weergegeven.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 54.
Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het
maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende ver-
snelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak
pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
Let op
In sommige gevallen, bv. bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig zijn hand-
matig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van de rem-
men en daarmee de remslijtage verminderd.
Wegrijden en rijden
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 224.
Wegrijden en kort stoppen
Het rempedaal intrappen en vasthouden.
De motor starten.
De grendelknop indrukken en de keuzehendel in de gewenste stand zetten
» pag. 224.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Bij het kort stoppen, bv. bij een kruising, moet stand N niet worden ingescha-
keld. Het rempedaal moet wel worden ingetrapt, om de wagen tegen wegrol-
len te blokkeren.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kickdownfunctie)
Bij het geheel intrappen van het gaspedaal in de stand voor vooruitrijden wordt
de kickdownfunctie ingeschakeld.
Het schakelen wordt overeenkomstig aangepast, om de maximale acceleratie
te bereiken.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-controlfunctie)
De Launch-controlfunctie is in de stand S of in tiptronic beschikbaar.
De ASR deactiveren » pag. 229, Rem- en stabiliteitssystemen.
Start-stopsysteem deactiveren » pag. 219, Systeem handmatig deactive-
ren/activeren.
Het rempedaal met de linkervoet intrappen en ingetrapt houden.
Het gaspedaal met de rechtervoet volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten - de wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
In nullaststand rijden ("vrijloop")
Bij het loslaten van het gaspedaal beweegt de wagen zonder de remwerking
van de motor.
Werkingsvoorwaarden
De keuzehendel staat in stand D/S.
De rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving- Eco) is gekozen » pag. 258,
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection).
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
De versnelling wordt automatisch weer ingeschakeld als het gas- of rempedaal
wordt bediend of als de linkerschakelpeddel
-
naar het stuurwiel toe wordt
getrokken » pag. 225, Handmatig schakelen (tiptronic).
ATTENTIE
Een vlotte acceleratie kan (bv. op een glad wegdek) leiden tot het verlies
van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen!
Motor inrijden en zuinig rijden
Motor inrijden
Tijdens de eerste 1500 km is de rijstijl doorslaggevend voor de kwaliteit van
het inrijden bij een nieuwe motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met meer dan 3/4 van het maximaal
toegestane motortoerental belasten en niet met een aanhangwagen rijden.
Tussen 1.000 en 1.500 kilometer kan de motorbelasting tot het maximaal toe-
gestane motortoerental worden opgevoerd.
Tips voor zuinig rijden
Het brandstofverbruik is o.a. afhankelijk van de rijstijl, de staat van het wegdek
en de weersomstandigheden.
Ten behoeve van een zuinige rijstijl op de volgende aanwijzingen letten:
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » pag. 54.
226
Rijden
Volgas en hoge snelheden voorkomen.
Stationair draaien verminderen.
Korte ritten vermijden.
Op de correcte bandenspanning letten » pag. 296.
Onnodige ballast vermijden.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen, wanneer dit niet beno-
digd is.
Elektrische verbruikers (bv. stoelverwarming, airconditioning e.d.) alleen zo
lang als nodig inschakelen. In het infotainment kunnen in het menu

/
Comfortverbruikers
maximaal drie verbruikers worden weergegeven die
momenteel het grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Vóór het inschakelen van de koelfunctie kort ventileren, de koelfunctie niet
bij geopende ruiten gebruiken.
Bij hoge snelheden de ruiten niet geopend laten.
DriveGreen-functie
Afb. 266
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de infor-
matie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden.
DriveGreen kan op het infotainmentbeeldscherm in het menu

/
DriveGreen
worden weergegeven.
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene
punt). Bij accelereren beweegt de naald omlaag, bij afremmen omhoog.
B
"Groen blad"
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij een minder zuini-
ge rijstijl wordt het blad zonder groene kleur weergegeven of volledig verbor-
gen.
C
Staafdiagram
Des te hoger de groene staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Elke staaf
geeft de rijzuinigheid in stappen van 5 seconden weer, de actuele staaf staat
links.
D
Puntentoekenning (0 - 100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij het aantippen
van de functietoets
D
wordt een gedetailleerd waarderingsoverzicht getoond
van hoe zuinig er tijdens de laatste 30 minuten werd gereden.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
de beoordeling van de vorige rit toegevoegd (donkergroen weergegeven sta-
ven).
E
Gemiddeld brandstofverbruik sinds de start
Bij het aantippen van de functietoets
E
wordt een gedetailleerd overzicht ge-
toond van het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste 30 minuten.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
het gemiddelde brandstofverbruik van de vorige rit toegevoegd (donkergroen
weergegeven staven).
F
Symbolen
Op het beeldscherm kunnen de volgende vier symbolen worden weergegeven,
die over de actuele rijstijl informeren.
Zuinige rijstijl
De actuele snelheid is negatief voor het brandstofverbruik.
De rit is niet regelmatig, onnodig accelereren en remmen moet worden
voorkomen
Schakeladvies
Tips voor zuinig rijden
Bij het aantippen van het blad
B
worden tips voor zuinig rijden getoond.
Let op
Bij het terugzetten van het ritgeheugen "vanaf start" worden ook het gemid-
delde verbruik
E
, de ritanalyse
D
alsmede het diagram
C
teruggezet.
Radiateurjalouzieën
De voor de radiateur aangebrachte radiateurjalouzieën (hierna jalouzieën) hel-
pen de CO
2
-uitstoot en schadelijke emissies te reduceren en brandstof te spa-
ren.

227
Wegrijden en rijden
Wanneer het systeem vaststelt dat het mogelijk is de luchtstroming door de
radiateur te verminderen, sluit het de jalouzieën. Hierdoor wordt de luchtweer-
stand van de wagen verlaagd.
Als bij een storing in de werking van de jaloezieën een snelheid van ca. 150
km/h wordt bereikt, verschijnt op het display in het instrumentenpaneel een
melding.over de functiebeperking van de jaloezieën.
Na weergave van deze melding wordt de topsnelheid van de wagen automa-
tisch begrensd op ca. 170 km/h. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aan-
gepast.
Als deze melding in de winter verschijnt, kan ijs of sneeuw bij de jalouzieën de
melding veroorzaken. Nadat het ijs resp. de sneeuw is ontdooid, werken de ja-
louzieën weer.
Als de beperkte werking niet door ijs of sneeuw werd veroorzaakt, de hulp van
een specialist inroepen.
Schade aan de wagen voorkomen
Aanwijzingen voor het rijden
Alleen op wegen en in terrein rijden, die geschikt zijn voor de technische toe-
stand van de wagen » pag. 323, Technische gegevens.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de beslissing of de wagen ge-
schikt is voor de rit in het betreffende terrein.
ATTENTIE
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden. Te hoge snelheid en verkeerde rijma-
noeuvres kunnen beschadigingen aan de wagen en zware verwondingen
veroorzaken.
Brandbare voorwerpen, zoals onder de wagenbodem ingeklemde droge
bladeren of takken kunnen door hete onderdelen ontbranden - brandge-
vaar!
VOORZICHTIG
Op de bodemvrijheid van de wagen letten! Bij het rijden over objecten die ho-
ger zijn dan de bodemvrijheid kunnen deze de wagen beschadigen.
Onder de wagenbodem ingeklemde voorwerpen moeten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Deze voorwerpen kunnen schade aan de wagen (bv. aan de
onderdelen van het brandstofsysteem of het remsysteem) veroorzaken.
Rijden door water
Afb. 267
Maximaal toelaatbare water-
hoogte bij rijden door water
Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bv. overstroomde
wegen) te voorkomen, op het volgende letten.
Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil
mag maximaal tot de onderrand van de dorpel reiken » afb. 267.
Hoogstens stapvoets rijden, anders kan zich voor de wagen een golf vormen,
die binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsys-
teem van de motor) tot gevolg kan hebben.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten.
VOORZICHTIG
Binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsysteem
van de motor) kan ernstige wagenschade veroorzaken!
Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw
wagen kunnen overschrijden.
Niet door zout water rijden, het zout kan corrosie veroorzaken. Een wagen
die met zout water in contact is geweest grondig met zoet water afspoelen.
228
Rijden
Hulpsystemen
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de bestuur-
der niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
De verhoogde veiligheid en inzittendenbescherming door de hulpsyste-
men mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar
voor ongevallen!
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige en door het systeem
vastgelegde grenzen. Om deze reden kan de bestuurder enkele reacties van
het systeem in bepaalde situaties als ongewenst of vertraagd waarnemen.
Daarom dient men steeds alert te zijn om zelf te kunnen ingrijpen!
De hulpsystemen alleen zodanig activeren, deactiveren en instellen dat u
uw wagen in elke verkeerssituatie volledig onder controle hebt - gevaar
voor ongevallen!
Radarsensor
Afb. 268
Inbouwplaats van de radarsen-
sor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
De radarsensor (hierna sensor) registreert m.b.v. elektromagnetische golven
de verkeerssituatie voor de wagen. De sensor zit onder een afdekking » afb.
268.
De sensor maakt onderdeel uit van het ACC-systeem » pag. 250 en Front As-
sist » pag. 255.
De werking van de sensor kan in een van de volgende situaties beperkt of he-
lemaal niet beschikbaar zijn.
De sensorafdekking is door modder, sneeuw of dergelijke verontreinigd.
Het gedeelte vóór en om de sensorafdekking is door stickers, extra koplam-
pen of dergelijke afgedekt.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
In uitzonderingsgevallen kan de sensor onder de afdekking afgedekt zijn (bv.
door sneeuw).
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding van het ACC-
systeem » pag. 255, Storingen of de Front Assist » pag. 258, Storingen.
ATTENTIE
Indien het vermoeden bestaat dat de sensor is beschadigd, het ACC-sys-
teem en de Front Assist deactiveren » pag. 252, » pag. 257. De sensor door
een specialist laten controleren.
Door een botsing resp. schade aan de voor- of onderzijde van de wagen
kan de werking van de sensor gehinderd worden - gevaar voor ongevallen!
De sensor door een specialist laten controleren.
Het gebied voor en om de sensorafdekking heen niet bedekken. Dit kan
de werking van de sensor beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De sneeuw met een handveger en het ijs met een oplosmiddelvrije ontdoois-
pray van de sensorafdekking verwijderen.
Rem- en stabiliteitssystemen
Inleiding voor het onderwerp
De rem- en stabiliseringssystemen worden elke keer als het contact wordt in-
geschakeld automatisch geactiveerd, voor zover het niet anders staat vermeld.
De storingmelding staat in het hoofdstuk » pag. 43, Controlelampjes.
229
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
De ESC verbetert de wagenstabiliteit in rijdynamische grenssituaties (bv. als
de wagen dreigt te gaan slingeren) door het afremmen van de afzonderlijke
wielen, om de rijrichting aan te houden.
Tijdens een ESC-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
ESC Sport
Afb. 269
Toets van het systeem ESC
Sport / ASR
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
ESC Sport maakt een sportievere rijstijl mogelijk. Bij geactiveerd ESC Sport
volgen bij licht over- resp. ondersturen van de wagen geen ingrepen van de
ESC en is de ASR is zo ingeperkt, dat doordraaien van de wielen van de aange-
dreven as mogelijk is.
Activering
De toets » afb. 269 ingedrukt houden.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
ESC Sport
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Deactivering
Toets » afb. 269 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor onder-
steunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de
wagen.
Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van
het rempedaal, die gepaard gaan met geluid.
Bij een AMG-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
De motorsleepmomentregeling voorkomt het blokkeren van de aangedreven
wielen bij het terugschakelen of abrupt gas loslaten (bv. op bevroren wegen of
anderszins glad wegdek).
Indien de aangedreven wielen blokkeren, wordt het motortoerental automa-
tisch verhoogd. Daardoor wordt de remwerking van de motor gereduceerd en
kunnen de wielen zich weer los draaien.
230
Rijden
Tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
De ASR voorkomt het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De
ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt
overgebracht. Daardoor wordt bv. het rijden op wegen met weinig grip verge-
makkelijkt.
Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
Deactivering
Toets » afb. 269 op pag. 230 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
ASR uit
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Activering
Toets
» afb. 269 op pag. 230 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/
de functietoets
ESC-systeem:
Ingeschak.
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Het is zinvol het systeem al-
leen in bv. de volgende situaties te deactiveren.
Bij het rijden met sneeuwkettingen.
Bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
Het EDS voorkomt het doordraaien van het betreffende wiel van de aangedre-
ven as. Het EDS remt het eventueel doordraaiende wiel af en brengt de aan-
drijfkracht op het andere aangedreven wiel over. Daardoor wordt het rijden op
een ondergrond met een verschillende grip onder de afzonderlijke wielen van
de aangedreven as vergemakkelijkt.
Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt het
EDS automatisch uit. Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS weer automa-
tisch geactiveerd.
Het XDS is een uitbreiding op het elektronische sperdifferentieel (EDS). Het
XDS reageert echter op de ontlasting van het wiel van de aangedreven as in de
binnenbocht bij snel rijden door bochten.
Door een remingreep op het ontlaste wiel wordt het doordraaien door het XDS
verhinderd. Dat heeft een positieve uitwerking op de rijstabiliteit en bestuur-
baarheid van de wagen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
De DSR ondersteunt de bestuurder in kritieke situaties bij het tegensturen om
de wagen te stabiliseren. De DSR wordt bv. geactiveerd bij hard remmen op
verschillende soorten wegdek aan de rechter- en linkerwagenzijde.
Remassistent (HBA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 230.
De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten.
De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal.
Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig in-
getrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch
uitgeschakeld.
231
Hulpsystemen
Bergwegrijhulp (HHC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 230.
Met de HHC is het mogelijk bij het wegrijden op hellingen de voet van het
rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder dat de wagen vanzelf om-
laagrolt.
De wagen wordt nog ongeveer 2 seconden na het loslaten van het rempedaal
door het systeem afgeremd.
De HHC is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier gesloten
is. De HHC is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op een helling.
Multi Collision Brake (MCB)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 230.
De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen
te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aanrij-
ding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd.
De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende
basisvoorwaarden wordt voldaan:
Er is een frontale aanrijding geweest of een van opzij of van achteren, met
een bepaalde hevigheid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, de ESC en andere noodzakelijke elektrische systemen blijven
na de botsing gebruiksklaar.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 230.
De TSA helpt bij het stabiliseren van de combinatie in situaties waarin de aan-
hangwagen en vervolgens de gehele combinatie begint te slingeren.
De TSA remt de afzonderlijke wielen van de trekkende wagen af, om de slin-
gerbeweging van de gehele combinatie te verminderen.
Voor een correcte werking van de TSA-functie dient aan de volgende voor-
waarden te worden voldaan.
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aangeschaft uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma.
De aanhangwagen is via het stopcontact voor de aanhangwagen elektrisch
met de trekkende wagen verbonden.
De ASR is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Meer informatie » pag. 269, Trekhaak en aanhangwagen.
Parkeerhulp (ParkPilot)
Inleiding voor het onderwerp
De parkeerhulp (hierna systeem) signaleert door middel van akoestische signa-
len resp. de infotainmentbeeldschermweergave tijdens het manoeuvreren ob-
stakels in de buurt van de wagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Bewegende personen of objecten kunnen door de systeemsensoren mo-
gelijk niet worden herkend.
Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de sys-
teemsignalen niet altijd reflecteren. Het gevaar bestaat dat dergelijke voor-
werpen of personen door de systeemsensoren niet kunnen worden her-
kend.
Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op de signalen
van de systeemsensoren. Het gevaar bestaat dat obstakels door de sys-
teemsensoren niet kunnen worden herkend.
Voor het manoeuvreren controleren of zich voor en achter de wagen
geen klein obstakel, bv. een steen, dunne paal of iets dergelijks, bevindt. Dit
soort obstakels kunnen door de systeemsensoren eventueel niet herkend
worden.
232
Rijden
VOORZICHTIG
De systeemsensoren » afb. 270 op pag. 233 schoon en sneeuw- en ijsvrij
houden en niet met voorwerpen afdekken, anders kan de systeemfunctie be-
perkt zijn.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van het systeem beperkt zijn - "onjuiste ob-
stakelherkenning".
Extra gemonteerde accessoires, zoals bv. een fietsendrager, kunnen de sys-
teemfunctie beïnvloeden.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 232.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Parkeren en ma-
noeuvreren
aantippen.
ParkPilot - Instelling van de parkeerhulp
Automatische inschakeling
- Activering/deactivering van de verkleinde weerga-
ve van de parkeerhulp (bij vooruitrijden)
Volume voorin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning voor
Toonhoogte voorin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning voor
Volume achterin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning achter
Toonhoogte achterin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen
van de obstakelherkenning achter
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. ra-
diovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Manoeuvreerremfunctie
- Activering/deactivering van de automatische nood-
stop
Werking
Afb. 270 Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Vooraan /
achteraan
Afb. 271
Afgetast gebied en reikwijdte
van de sensoren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 232.
Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de
bumper en een obstakel. De ultrasone sensoren bevinden zich afhankelijk van
de wagenuitvoering in de achterbumper of eveneens in de voorbumper » afb.
270.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten » afb.
271.
Variant 1: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
C
,
D
.
Variant 2: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
.
Variant 3: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
,
E
.
233
Hulpsystemen
Globaal bereik van de sensoren (in cm)
Gebied » afb. 271
Variant 1
(4 sensoren)
Variant 2
(8 sensoren)
Variant 3
(12 sensoren)
A
- 120 120
B
- 60 90
C
160 160 160
D
60 60 90
E
- - 90
Akoestische signalen
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen
de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het
obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone. In dat geval het rijden in
de richting van het obstakel direct stoppen!
De akoestische signalen kunnen in het infotainment worden ingesteld » pag.
233.
Rijden met aanhangwagen
Tijdens het rijden met aanhangwagen resp. een ander op het aanhangwagen-
stopcontact aangesloten accessoire zijn alleen de gebieden
A
en
B
» afb. 271
van het systeem actief.
Let op
Indien bij wagens met de variant 3 na de systeemactivering niet alle velden
rondom de wagen worden weergegeven, moet de wagen enkele meters voor-
uit resp. achteruit worden bewogen.
De geluidssignalen voor de obstakelherkenning aan voorzijde zijn af fabriek
hoger dan die voor de obstakelherkenning aan achterzijde.
De individuele instelling van de akoestische signalen wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 60.
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
Afb. 272
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 232.
Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 272
A
Rijbaanweergave.
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulp-
weergave.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp.
Deactivering/activering van de automatische noodrem.
Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
Er bevindt zich een obstakel in het botsbereik van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is kleiner dan 30 cm). Het rijden in de rich-
ting van het obstakel stoppen!
Er bevindt zich een obstakel in de rijrichting van de wagen (de afstand
tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Er bevindt zich een obstakel buiten de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Systeemstoring (er worden geen obstakels weergegeven).
Rijbaanweergave
De rijbaanweergave
A
» afb. 272 geeft de rijbaan weer, waarheen de wagen
bij de huidige stuurwiel- en versnellings-/keuzehendelstand zal rijden.
Staat de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in stand
N, dan wordt de rijbaan voor de wagen weergegeven.
234
Rijden
Activering/deactivering
Afb. 273
Systeemtoets (variant 2 en 3)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 232.
Activering
De activering van het systeem gebeurt door het inschakelen van de achteruit-
versnelling en bij wagens met de varianten 2 en 3 ook door het indrukken van
de toets
» afb. 273.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Deactivering
Bij wagens met de variant 1 wordt het systeem gedeactiveerd door uit de ach-
teruitversnelling te schakelen.
Bij wagens met de varianten 2 en 3 wordt het systeem door het indrukken van
de toets
of automatisch bij een snelheid boven 15 km/h gedeactiveerd (het
symbool
in de toets gaat uit).
Storingindicatie
Wagens met de variant 1
Na de systeemactivering klinkt gedurende circa 3 seconden een akoestisch
signaal (nabij de wagen bevindt zich geen obstakel).
Wagens met de varianten 2 en 3
Na de systeemactivering knippert in de toets het symbool .
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een melding over een
storing in het ParkPilot-systeem (tegelijk klinkt er een akoestisch signaal).
De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Het systeem kan met de toets alleen bij een snelheid onder 15 km/h worden
geactiveerd.
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden
Afb. 274
Infotainmentbeeldscherm:
Weergave bij automatische acti-
vering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 232.
De automatische systeemactivering gebeurt tijdens het vooruitrijden met een
snelheid tot 10 km/h, als de wagen een obstakel nadert.
Na activering wordt in het linkergedeelte van het infotainmentbeeldscherm
het volgende weergegeven » afb. 274.
Akoestische signalen worden vanaf een afstand van circa 50 cm tot het obsta-
kel gegeven.
De automatische weergave kan in het infotainment worden geactiveerd of ge-
deactiveerd » pag. 233.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de automatisch weerga-
ve wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersac-
count voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Automatische noodstop
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 232.
Herkent het systeem bij het voor- of achteruitrijden met een snelheid tot 8
km/h een aanrijdingsgevaar, dan volgt een automatische noodstop, om de ge-
volgen van de aanrijding te verminderen.
235
Hulpsystemen
Deactivering/activering
De remfunctie kan in het infotainment in het menu
Parkeren en manoeuvreren
worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 233.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de functie, afhankelijk van de
instelling voor het uitschakelen van het contact, gedeactiveerd/geactiveerd.
De remfunctie kan ook eenmalig met de functietoets » afb. 272 op pag. 234
worden gedeactiveerd.
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-herkenning
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 275
Inbouwplaats radarsensoren
De uitparkeerhulp en de assistent voor "dodehoek"-herkenning werken beide
op basis van de informatie van de radarsensoren in de achterbumper » afb.
275. De radarsensoren zijn van buitenaf niet zichtbaar.
Uitparkeerhulp
De uitparkeerhulp (hierna systeem) waarschuwt tijdens het vooruit uitparke-
ren uit een haakse parkeerruimte voor van opzij naderende voertuigen.
Zo nodig probeert het systeem door automatisch te remmen, een ongeval te
voorkomen resp. de gevolgen te beperken.
Assistent voor "dodehoek"-herkenning
De assistent voor "dodehoek"-herkenning (hierna systeem) signaleert wagens
die in dezelfde richting op de naastgelegen rijstrook rijden en in de zogenaam-
de dode hoek zitten.
De "dode hoek" is een gebied dat noch via de buitenspiegel nog direct vanuit
de wagen goed zichtbaar is.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
ATTENTIE
Door een botsing resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de
werking van de systemen gehinderd worden - gevaar voor ongevallen! De
wagen door een specialist laten controleren.
Het gebied rond de sensor niet afdekken - de werking van de systemen
kan hierdoor worden beperkt.
Sneeuw, ijs en dergelijke in het gebied rond de sensor direct verwijde-
ren.
ATTENTIE
De assistent voor "dodehoek"-herkenning kent fysieke en systeembepaalde
grenzen. Daarom kan het systeem in de volgende situaties een wagen op
de naastliggende rijstrook mogelijkerwijze vertraagd of helemaal niet op-
merken.
Als er een wagen met zeer hoge snelheid nadert.
Bij het rijden door een bijzonder scherpe bocht of op een rotonde.
VOORZICHTIG
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, zijn beide systemen niet beschikbaar.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van de systemen beperkt zijn - "onjuiste
wagenherkenning".
Extra aan de achterzijde van de wagen gemonteerde accessoires (bv. een
fietsendrager), kunnen de werking van de systemen hinderen.
236
Rijden
Uitparkeerhulp - werking
Afb. 276 Infotainmentbeeldscherm: Waarschuwingsweergave / rijsitua-
tie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 236.
Bij ingeschakeld contact wordt het gebied naast en achter de wagen door het
systeem bewaakt. Wordt er aan de achterzijde van de wagen een kruisend
voertuig herkend » afb. 276, dan waarschuwt het systeem hiervoor.
Waarschuwing - wagens met parkeerhulp
Er klinkt een aanhoudende toon en op het infotainmentbeeldscherm verschijnt
een van de beide waarschuwingsniveaus » afb. 276.
Een naderend voertuig wordt herkend. Stoppen met achteruitrijden en de
omgeving van de wagen controleren.
Er wordt een wagen in het ongevalbereik herkend. Stoppen met achteruit-
rijden
.
Waarschuwing - wagens zonder parkeerhulp
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in het instrumentenpaneel
verschijnt een aanwijzing voor de bestuurder, op het achteropkomend verkeer
te letten.
Automatische noodstop
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert en het systeem een drei-
gend ongeval herkent, dan kan dit bij een rijsnelheid tot circa 10 km/h de wa-
gen automatisch afremmen. Op het display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt een betreffende melding.
A
B
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 236.
Bij een snelheid boven 15 km/h wordt het gebied naast en achter de wagen
door het systeem bewaakt. Tegelijkertijd worden de afstand en het snelheids-
verschil tussen uw wagen en de andere wagens in het gecontroleerde gebied
gemeten.
Het systeem controleert tijdens het rijden in een normale rijstrook de naastlig-
gende rijstrook links en rechts.
Wordt er een wagen in het gebied van de "dode hoek" herkend, verwijst het
systeem naar deze wagen door het controlelampje
in de buitenspiegel.
Systeembeperking
Het systeem is niet in staat om de concrete rijstrookbreedte te herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een wagen in een verder gele-
gen rijstrook reageren:
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de rand van de rijstrook.
Bij het rijden door bochten.
Het systeem kan op andere voorwerpen op de wegrand, zoals bv. hoge van-
grails, geluidsschermen enz. reageren.
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - Rijsituaties en
waarschuwingen
Afb. 277
Rijsituatie / controlelampje in linkerbuitenspiegel verwijst naar
de rijsituatie
237
Hulpsystemen
Afb. 278 Rijsituatie / controlelampje in rechterbuitenspiegel verwijst
naar de rijsituatie
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 236.
In de volgende rijsituaties verwijst het controlelampje in de buitenspiegel naar
een herkend voertuig in de "dode hoek".
Uw wagen
B
wordt door voertuig
A
ingehaald » afb. 277.
Uw wagen
C
haalt wagen
D
in met een snelheid die maximaal 10 km/h ho-
ger is » afb. 278. Is de snelheid tijdens het inhalen nog hoger, dan volgt er
geen waarschuwing via het controlelampje.
De waarschuwingsmelding gebeurt altijd in de buitenspiegel aan de wagenzij-
de waar een wagen in de "dode hoek" wordt herkend.
Hoe groter het snelheidsverschil tussen de beide wagens, des te vroeger volgt
middels het controlelampje de waarschuwing voor de wagen, waardoor u
wordt ingehaald.
Twee waarschuwingsniveaus
brandt - er is een wagen in de "dode hoek" herkend.
knippert - er is een wagen in de "dode hoek" herkend en het knipperlicht is
ingeschakeld.
Aanvullende waarschuwing bij wagens met Lane Assist
knippert ook dan, als het stuurwiel in de richting van de wagen in de "dode
hoek" is verdraaid. Daarvoor moet de Lane Assist » pag. 261 zijn geactiveerd
en de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend zijn.
Als in dit geval uw wagen de begrenzingslijn passeert, wijst het systeem daar-
op door het stuurwiel kort te laten trillen.
Let op
De helderheid van het controlelampje is afhankelijk van de instelling van de
wagenverlichting. Bij ingeschakeld dim- of grootlicht is de helderheid van het
controlelampje minder.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 236.
De activering resp. deactivering van de systemen kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 59, Menupunt
Hulpsyst.
.
In het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulpsyst.
(geldt voor
de assistent voor de "dodehoek"-bewaking).
In het infotainment in het menu

/
Parkeren en manoeuvreren
(geldt
voor de uitparkeerhulp).
Na het uit- en inschakelen van het contact blijven de systemen, afhankelijk van
de laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
Let op
Bij het activeren van de assistent voor "dodehoek"-herkenning gaan de contro-
lelampjes in de beide buitenspiegels kort branden.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 236.
Als de systemen om onbekende reden niet beschikbaar zijn, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. Het gebied om de sensor schoonmaken resp. het obstakel
verwijderen » afb. 275 op pag. 236.
Systemen niet beschikbaar
Zijn de systemen niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Zijn de
systemen dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
238
Rijden
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Inleiding voor het onderwerp
De achteruitrijcamera (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied achter de wagen te tonen.
Er zijn vier modi voor verschillende situaties tijdens het inparkeren en manoeu-
vreren beschikbaar. Het wisselen van modus gebeurt met de functietoetsen
op het beeldscherm » pag. 240.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem geeft onafhankelijk van de actuele omgeving van de wagen
hulpboxen en -lijnen weer. De bestuurder moet zelf controleren of zich
geen obstakel in de gekozen parkeerruimte bevindt en of de wagen veilig
hierin kan worden geparkeerd.
Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de
systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie
over het schoonmaken » pag. 280.
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek) kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een aanrijding resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de came-
ra eventueel uit de juiste stand worden gebracht. In dit geval moet het sys-
teem door een specialist worden gecontroleerd.
Let op
De camera kan met een reinigingssysteem zijn uitgerust » pag. 84. Het be-
sproeien volgt automatisch samen met het besproeien van de achterruit.
Werking
Afb. 279
Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 239.
De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep
van de achterklep » afb. 279.
Bereik achter de wagen » afb. 279
Registratiegebied van de camera
Vlakken buiten het registratiegebied van de camera
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren onder
de volgende voorwaarden ondersteunen:
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
De achterklep is volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Het gebied achter de wagen is duidelijk zichtbaar.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
A
B
239
Hulpsystemen
Activering/deactivering
Afb. 280
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 239.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling
of door op de toets
te drukken » afb. 280.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Op het beeldscherm wordt de modus voor haaks inparkeren getoond.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd door de toets
in te drukken, het contact
uit te schakelen en de keuzehendel in stand P te zetten of bij het vooruit rijden
met een snelheid hoger dan 15 km/h (het symbool
in de toets gaat uit).
Functietoetsen
Afb. 281
Functietoetsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 239.
De mogelijkheid bestaat, met de functietoetsen tussen de parkeer- en ma-
noeuvreermodus te wisselen en bepaalde instellingen uit te voeren.
Functietoetsen » afb. 281
Uitschakelen van de weergave van het gebied achter de wagen
Modus - haaks inparkeren
Modus - fileparkeren
Modus - naderen van een aanhangwagen / afstandscontrole
Modus - controle van het gebied achter de wagen (breedbeeldweergave)
Beeldscherminstelling - helderheid, contrast, kleur
Parkeerhulp (miniweergave)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
Wisselen naar volbeeldweergave
Oriëntatielijnen en rijbaan
Afb. 282
Oriëntatie- en rijbaanlijnen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 239.
In de modi voor het haaks inparkeren en fileparkeren verschijnen op het beeld-
scherm oriëntatielijnen voor het schatten van de afstand, alsmede rijbaanlijnen.
Schermweergave » afb. 282
De afstand bedraagt ongeveer 40 cm (veiligheidsafstandsgrens).
De afstand bedraagt ongeveer 100 cm.
De afstand bedraagt ongeveer 200 cm.
De rijbaanlijnen eindigen ongeveer 300 cm achter de wagen.
De afstand kan afhankelijk van de belading van de wagen en de helling van de
rijbaan licht variëren.
A
B
C
D
E
F
G
A
B
C
D
240
Rijden
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagenbreedte
incl. de buitenspiegels.
Rijbaan
De rijbaanlijnen
D
» afb. 282 wijzigen afhankelijk van de stuurinslag en tonen
de rijbaan die de wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
Modus - haaks inparkeren
Afb. 283
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 239.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een
haaks op de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Een geschikte parkeerruimte kiezen.
Toets » afb. 280 op pag. 240 indrukken.
De gekozen parkeerruimte
1
» afb. 283 langzaam voorbij rijden en de wagen
stoppen.
De achteruitversnelling inschakelen.
Het stuurwiel zo draaien dat de rijbaanlijnen in de parkeerruimte
2
leiden.
Voorzichtig achteruitrijden en daarbij zodanig sturen dat de gele lijnen nog
steeds in de parkeerruimte leiden.
Uiterlijk wanneer de rode lijn de achterste begrenzing van de parkeerruimte
(bv. stoeprand)
3
raakt, de wagen stoppen.
Modus - fileparkeren
Afb. 284
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 239.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een pa-
rallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Bij het voorbij rijden van een parkeerruimte de toets
» afb. 280 op pag.
240 indrukken.
De functietoets
C
» afb. 281 op pag. 240 aantippen.
Op het beeldscherm worden de hulpvakken voor beide rijbaanzijden getoond.
Het knipperlicht voor de zijde waar men wil inparkeren, inschakelen.
De hulpvakken voor de andere zijde verdwijnen.
De wagen zodanig stoppen dat er geen obstakel in het gat tussen de hulp-
vakken
1
» afb. 284 staat en het achterste vak niet over de zijdelingse be-
grenzing van de parkeerruimte
2
uitsteekt.
Het stuurwiel zo lang in de aanbevolen richting
3
draaien, tot de kleur van
het trapeziumkader
4
groen wordt. Het stuurwiel in deze stand houden.
Zodra op het beeldscherm de pijl
5
verschijnt, achteruitrijden (de pijl wordt
tijdens het achteruitrijden in de parkeerruimte steeds korter).
Op het beeldscherm verschijnen de gele rijbaanlijnen
6
alsmede de groene lijn
7
.
241
Hulpsystemen
Wordt tijdens het achteruitrijden de stuurinslag gecorrigeerd, dan verschijnt
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting).
In dit geval het stuurwiel zo draaien dat de gele lijnen
6
en de rode lijn
8
samenvallen.
Voorzichtig achteruitrijden, tot op het beeldscherm verschijnt of de groe-
ne lijn
7
met de zijdelingse begrenzing (bv. stoeprand) van parkeerruimte
2
samenvalt.
De wagen stoppen en zo lang tegengesteld draaien tot de gele lijnen
6
met
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting) samenvallen. Het stuurwiel in deze
stand houden.
Op het beeldscherm wordt oriëntatielijnen weergegeven » afb. 282 op pag.
240.
Voorzichtig achteruitrijden.
De wagen stoppen, als op het beeldscherm
verschijnt, resp. op een veilige
afstand tot het obstakel.
Let op
De geleiding in de parkeerruimte wordt systeemmatig afgebroken als het
stuurwiel gedurende een langere tijd tegengesteld aan de vereiste rijbaan ge-
draaid staat. De inparkeermanoeuvre moet opnieuw worden gestart.
Modus - naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole
Afb. 285
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 239.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen, van bo-
venaf getoond.
Wagens met trekhaak
Is de wagen af fabriek van een trekhaak voorzien, ondersteunt deze modus de
bestuurder bij het naderen door de wagen van een aanhangwagendissel.
Schermweergave » afb. 285
Kogelkop van trekhaak
Lijnen voor afstandsschatting (tussenafstand ongeveer 10 cm)
Lijn voor het naderen van een aanhangwagendissel
Aanhangwagendissel
De lijn
C
beweegt afhankelijk van de stuurinslag en toont de rijbaan die de
wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
Wagens zonder trekhaak
Is de wagen af fabriek niet voorzien van een trekhaak, dan verschijnt op het
beeldscherm op een afstand van ongeveer 40 cm achter de wagen een rode
lijn voor het controleren van de afstand tot obstakels.
Modus - controle van het gebied achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 239.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen in de
beeldschermweergave getoond.
De modus is geschikt voor het totaaloverzicht van de situatie achter de wagen.
Inparkeersysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het inparkeersysteem (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren in geschikte parkeerruimtes parallel aan en haaks op de rijbaan en bij
het uitparkeren uit parkeerruimtes parallel aan de rijbaan.
Het systeem neemt alleen de stuurbewegingen tijdens het inparkeren in resp.
uitparkeren uit de parkeerruimte over. De bestuurder bedient het rem-, gas-
resp. koppelingspedaal evenals de versnellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
A
B
C
D
242
Rijden
Het inparkeersysteem is een uitbreiding van de parkeerhulp » pag. 232 en
werkt op basis van de door de ultrasoonsensoren geregistreerde gegevens.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig
worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden op-
gevolgd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom moet u in
dergelijke situaties het systeem niet gebruiken.
VOORZICHTIG
De juiste analyse van de parkeerruimte en de parkeermanoeuvre is afhankelijk
van de afmeting van de wielen.
Het systeem kan alleen goed werken, wanneer wielen met de door ŠKODA
AUTO goedgekeurde wielmaat op de wagen zijn gemonteerd.
Het systeem niet gebruiken wanneer sneeuwkettingen of een noodreserve-
wiel zijn gemonteerd.
Als andere door ŠKODA AUTO goedgekeurde wielen zijn gemonteerd, kan
de uiteindelijke positie van de wagen in de parkeerruimte in geringe mate af-
wijken. Dat kan door een nieuwe instelling van het systeem door een specialist
worden voorkomen.
VOORZICHTIG
Als andere voertuigen achter of op de stoeprand parkeren, kan het systeem
uw wagen ook over de stoeprand of erop leiden - gevaar voor beschadiging
van de wielen. Zo nodig tijdig ingrijpen.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
Het inparkeren kan op elk moment door het indrukken van de toets » afb.
286 op pag. 243 of door een stuuringreep van de bestuurder worden beëin-
digd.
Werking
Afb. 286
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 243.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Tijdens het zoeken naar een parkeerruimte wordt de parkeerruimtegrootte
gemeten en geanalyseerd.
Op het display van het instrumentenpaneel (hierna display) worden geschikte
parkeerruimtes getoond en wordt er een parkeermodus aanbevolen.
Op het display worden aanwijzingen en informatie vóór het begin en tijdens
het parkeren getoond.
Op basis van de berekende rijbaan worden de voorwielen tijdens het inparke-
ren automatisch gedraaid.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem kan alleen een parkeerruimte zoeken als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan:
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is lager dan circa 40 km/h (fileparkeren).
De rijsnelheid is lager dan circa 20 km/h (haaks inparkeren).
De afstand tot een rij geparkeerde wagens bedraagt ongeveer 0,5 - 1,5 m.
De ASR is geactiveerd » pag. 231.
Het systeem kan alleen inparkeren als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
Het parkeren korter duurt dan 6 minuten.
Er volgt geen ingreep van de bestuurder tijdens het automatisch sturen.
De ASR is geactiveerd » pag. 231.
243
Hulpsystemen
Er wordt niet door de ASR ingegrepen.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
Activering/deactivering
Het systeem kan door het indrukken van toets worden geactiveerd/gedeac-
tiveerd » afb. 286.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Parkeerruimte zoeken
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 243.
Het systeem zoekt een parkeerruimte in een rij parallel en haaks geparkeerde
wagens aan bijrijders- of bestuurderszijde.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langzaam aan een rij geparkeerde wagens voorbij rijden.
Het systeem met de toets
activeren » afb. 286 op pag. 243.
Het systeem zoekt automatisch naar een parkeerruimte aan de bijrijderszijde.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan verschijnt op het display de aanbe-
volen parkeermodus » afb. 288 op pag. 245 -
of » afb. 289 op pag. 245 -
.
Het knipperlicht aan bestuurderszijde bedienen als u aan die kant van de straat
naar een parkeerruimte wilt zoeken. De displayweergave wijzigt en het sys-
teem zoekt naar een parkeerruimte aan de bestuurderszijde.
Let op
Wordt tijdens het zoeken naar parkeerruimte op het display het symbool
(km/h) weergegeven dan moet de rijsnelheid worden verlaagd tot minder dan
40 km/h (fileparkeren) resp. minder dan 20 km/h (parkeerruimte haaks op de
rijbaan).
Parkeermodus wisselen
Afb. 287 Menu's met de parkeermodi: Displayweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 243.
Tijdens het zoeken naar parkeerruimte en vóór het begin van het parkeren kan
op het display een menu met een andere geschikte parkeermodus worden ge-
toond.
Parkeermodi » afb. 287
In een fileparkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de toets
» afb. 286 op
pag. 243 te drukken.
Na het doorschakelen van alle aangeboden parkeermodi volgt bij opnieuw in-
drukken van de toets
de systeemdeactivering.
Wil men naar de oorspronkelijke parkeermodus terugkeren, dan moet er op-
nieuw op de toets
worden gedrukt.
244
Rijden
Inparkeren
Afb. 288 In een fileparkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Afb. 289
In een haakse parkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 243.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het achteruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij langs of haaks geparkeerde wagens.
Displayweergave » afb. 288 of » afb. 289
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing verder door te rijden.
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing achteruit te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar voren te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar achter te rijden.
Procedure bij achteruit inparkeren
De gevonden parkeerruimte wordt op het display weergegeven » afb. 288 -
of » afb. 289 - .
Verder naar voren rijden, tot op het display de weergave - verschijnt.
Stoppen en erop letten dat de wagen tot het begin van de inparkeerma-
noeuvre niet meer vooruit beweegt.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Zodra op het display de volgende melding wordt weergegeven:
Stuuringreep
actief. Let op omgeving!
, het stuurwiel loslaten. Het systeem neemt de besturing
over.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
Zo nodig kan de parkeermanoeuvre met verdere stappen worden voortgezet.
Als op het display de pijl naar voren knippert - , de 1e versnelling inschake-
len resp. de keuzehendel in stand D/S zetten.
Op het display wordt het symbool (rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig rijden.
Als op het display de pijl naar achteren knippert -
, opnieuw de achteruit-
versnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Op het display wordt het symbool
(rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig achteruitrijden.
Deze stappen kunnen meerdere malen achter elkaar worden herhaald.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
245
Hulpsystemen
Vooruit inparkeren
Afb. 290
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren: Dis-
playweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 243.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het vooruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij haaks geparkeerde wagens.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan met de toets
» afb. 286 op pag.
243 de parkeermodus vooruit » afb. 287 op pag. 244 -
kiezen. Op het display
wordt het volgende weergegeven » afb. 290.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
De systeemactivering middels de toets
is ook dan mogelijk, als de wagen
reeds gedeeltelijk in een geschikte parkeerruimte werd bewogen.
Uit een parallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte uitparkeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 243.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het uitparkeren uit een fileparkeer-
ruimte.
Uitparkeermanoeuvre
Toets
» afb. 286 op pag. 243 indrukken.
Op het display verschijnt de melding:
Knipperlicht insch. en achteruitrijversnelling kie-
zen.
Het knipperlicht voor de rijbaanzijde inschakelen waar uit de parkeerruimte
moet worden weggereden.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
Als de parkeerruimte te klein is, dan kan er niet met hulp van het systeem wor-
den uitgeparkeerd. Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een
betreffende melding.
Automatische remondersteuning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 243.
Automatische remondersteuning bij snelheidsoverschrijding
Wordt tijdens de parkeermanoeuvre een snelheid van 7 km/h voor de eerste
keer overschreden, dan wordt de snelheid door het systeem automatisch tot
onder 7 km/h verlaagd. Daardoor wordt het afbreken van de parkeermanoeuv-
re voorkomen.
Automatische noodstop
Herkent het systeem tijdens de parkeermanoeuvre een gevaar voor een aanrij-
ding, dan wordt er een automatische noodstop uitgevoerd, om de gevolgen
van de aanrijding te verminderen.
De parkeermanoeuvre wordt als gevolg van de noodstop afgebroken.
VOORZICHTIG
De automatische noodstop wordt door het systeem niet geactiveerd als de in-
parkeermanoeuvre bv. om reden van de tweede snelheidsoverschrijding van 7
km/h wordt afgebroken!
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 243.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
246
Rijden
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, omdat er sprake is van een storing aan de wa-
gen, dan verschijnt er een melding over de onbeschikbaarheid. De hulp van een
specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid constant, zon-
der dat het gaspedaal hoeft te worden bediend. De toestand waarbij het SRS
de snelheid constant houdt, wordt hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Na het bedienen van het koppelingspedaal vindt geen onderbreking van
de regeling plaats! Als bv. een andere versnelling is ingeschakeld en het
koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regeling voortgezet.
Werking
Afb. 291 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusindi-
caties van het snelheidsregelsysteem
Afb. 292 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 247.
Statusindicaties van het snelheidsregelsysteem » afb. 291, » afb. 292
Snelheid ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers
van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheid ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
Het SRS is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 20 km/h.
Dit is echter alleen mogelijk als motorvermogen resp. motorremwerking dit
toelaten.
ATTENTIE
Als het motorvermogen resp. de motorremwerking niet voldoende is om
de ingestelde snelheid aan te houden, dan moet de bediening van het gas-
en rempedaal worden overgenomen!
247
Hulpsystemen
Beschrijving van de bediening
Afb. 293
Bedieningselementen van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 247.
Overzicht van de bedieningselementen van het SRS » afb. 293
A
 SRS activeren (regeling inactief)
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 SRS deactiveren (ingestelde snelheid wissen)
B
 Regeling weer hervatten
a)
/ snelheid verhogen
C
 Regeling starten / snelheid verlagen
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen » pag. 248
a)
Als geen snelheid is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid overgenomen.
Na het starten van de regeling regelt het snelheidsregelsysteem de wagen af
op de actuele snelheid, in het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
.
De automatische regelingsonderbreking vindt plaats, als een van de volgende
situaties zich voordoet:
Het rempedaal wordt bediend.
Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bv. ESC).
Door de activering van een airbag.
ATTENTIE
Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na gebruik altijd uitschakelen.
De regeling niet hervatten, indien de ingestelde snelheid voor de bestaan-
de verkeerssituatie te hoog is.
Let op
Tijdens de regeling kan de snelheid door het bedienen van het gaspedaal
worden verhoogd. Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid tot de
opgeslagen waarde.
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 293 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het snelheidsregelsysteem geactiveerd.
Snelheidsbegrenzer
Inleiding voor het onderwerp
De snelheidsbegrenzer beperkt de maximum rijsnelheid tot de ingestelde snel-
heidslimiet.
Deze limiet kan alleen worden overschreden door het gaspedaal volledig in te
trappen.
De toestand, waarbij de snelheidsbegrenzer een mogelijke overschrijding van
de ingestelde snelheidslimiet voorkomt, wordt hierna regeling genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Werking
Afb. 294
MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusin-
dicaties van de snelheidsbegrenzer
248
Rijden
Afb. 295 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van de snel-
heidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 248.
Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 294, » afb. 295
Snelheidslimiet ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de
cijfers van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheidslimiet ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De snelheidsbegrenzer is actief.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
Na het starten van de regeling wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet
opgeslagen en in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Overschrijding van de snelheidslimiet tijdens de regeling
Als tijdens de regeling een overschrijding van de snelheidslimiet vereist is, bv.
tijdens het inhalen, dan moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt.
Bij het overschrijden van de snelheidslimiet (bv. bij bergaf rijden) klinkt er een
akoestisch signaal en het controlelampje in het instrumentenpaneel knip-
pert.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is
gedaald.
Bedieningsbeschrijving - variant met SRS
Afb. 296
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant met
SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 248.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
296
A
 Snelheidsregelsysteem activeren (vereiste voorwaarde voor de
aansluitende activering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer moet de schake-
laar in stand  zetten en vervolgens de toets
D
indrukken.
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Let op
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 296 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het SRS geactiveerd.
249
Hulpsystemen
Bedieningsbeschrijving - variant met ACC
Afb. 297 Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer (variant met
ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 248.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
297
1
 ACC activeren (vereiste voorwaarde voor de aansluitende acti-
vering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer de schakelaar
in stand  zetten en vervolgens de toets
B
indrukken.
2
 Regeling weer herstellen
a)
/ snelheidslimiet met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
5
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Regeling starten / snelheidslimiet in sprongen van 1 km/h verla-
gen
B
 Tussen ACC en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Inleiding voor het onderwerp
De automatische afstandsregeling (hierna ACC) houdt de ingestelde snelheid
resp. afstand ten opzichte van voorliggers aan zonder dat het gaspedaal of het
rempedaal hoeft te worden bediend.
Het gebied voor de wagen en de afstand tot de voor u rijdende voertuigen
wordt door een radarsenor bewaakt » pag. 229.
De toestand waarbij de ACC de snelheid resp. afstand constant houdt, wordt
hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet elk moment gereed zijn om de bediening van het
gas- en rempedaal over te nemen.
De ACC reageert niet bij het naderen van een stilstaand obstakel (bv. de
staart van een file, een voertuig met pech of een voor een verkeerslicht
wachtend voertuig).
De ACC reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
Als de vertraging van de ACC niet voldoende is, de wagen direct met het
rempedaal afremmen.
ATTENTIE
De ACC uit veiligheidsoverwegingen niet in de volgende situaties gebrui-
ken:
Bij het nemen van afritten op snelwegen of bij wegwerkzaamheden om zo
een ongewenste acceleratie naar de opgeslagen snelheid te voorkomen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Op slecht wegdek (bv. ijzel, gladde rijbaan, grind, onverhard wegdek).
Bij het rijden door "scherpe" bochten of op steile hellingen/afdalingen.
Bij het rijden door plaatsen waar zich metalen objecten bevinden (bv. me-
talen loodsen, spoorbanen en dergelijke).
Bij het rijden door ingedeelde gesloten ruimtes (bv. parkeergarages, veer-
boten, tunnels en dergelijke).
250
Rijden
Let op
De ACC is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
De ACC vermindert de snelheid door automatisch het gas los te laten resp.
met een remingreep. Indien een automatische snelheidsvermindering met een
remingreep plaatsvindt, gaat het remlicht branden.
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aange-
sloten aanhangwagen is de ACC niet beschikbaar.
De regeling wordt automatisch afgebroken bij een ingreep van remonders-
teunende hulpsystemen (bv. ESC) of bij het overschrijden van het maximaal
toegestane motortoerental.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
ACC (automatische afstandsregeling) - Instelling van de automatische af-
standsregeling
Rijprogramma:
- Instelling voor de acceleratie van de wagen bij ingeschakelde
automatische afstandsregeling (bij wagens waarbij de rijmodus kan worden
gekozen wordt deze instelling uitgevoerd » pag. 258)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertui-
gen
Werking
Afb. 298
Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van ACC-
meldingen
Afb. 299 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statu-
sindicaties van de ACC
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 250.
De ACC biedt de mogelijkheid, een snelheid van 30 - 160 resp. 210 km/h (af-
hankelijk van de uitrusting) alsmede de afstand tot voorliggers in het bereik
van een zeer kleine tot een zeer grote afstand in te stellen.
De ACC past de ingestelde snelheid aan de herkende voorligger aan en houdt
hierbij de geselecteerde afstand aan.
De ACC kan met behulp van de radarsensor een voorligger op een afstand van
circa 150 m herkennen.
ACC-meldingen » afb. 298
Voertuig herkend (regeling actief).
Lijn die de verschuiving van de tussenliggende afstand bij het instellen aan-
geeft » pag. 254, Afstandsniveau instellen.
Ingestelde afstand ten opzichte van de voorligger.
Voertuig herkend (regeling inactief).
Statusindicaties van de ACC » afb. 299
Regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie grijs weergegeven).
Regeling actief - geen voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cij-
fers van de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Regeling inactief - geen snelheid opgeslagen.
Regeling actief - voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cijfers van
de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
1
2
3
4
251
Hulpsystemen
Aanwijzing voor snelheidsverlaging
Als de vertraging van de ACC met betrekking tot een voorligger niet voldoen-
de is, gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje branden en op het
display verschijnt de melding, om het rempedaal te bedienen.
Regeling overeenkomstig het voertuig op de naastgelegen rijstrook
Tijdens de regeling kan uw wagen overeenkomstig het voertuig op de naast-
gelegen rijstrook worden geregeld.
Dit kan bij een snelheid van meer dan 80 km/h dan voorkomen, als uw wagen
sneller dan het voertuig op de naastgelegen rijstrook aan bestuurderszijde rijdt.
Op het display wordt het herkende voertuig op de naastgelegen rijstrook ge-
toond.
Let op
Enkele weergaven van de ACC op het display van het instrumentenpaneel kun-
nen door weergaven van andere functies worden afgedekt. Een ACC-weerga-
ve word bij een wijziging van de ACC-status automatisch kort weergegeven.
Automatisch wegrijden en stoppen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met behulp van de ACC
tot stilstand vertragen en weer in beweging komen.
Vertragen tot stilstand
Als een voor u rijdend voertuig tot stilstand vertraagt, vertraagt de ACC ook
de eigen wagen tot stilstand.
Wegrijden na een stopfase
Indien het voor u rijdende voertuig binnen enkele seconden na de stopfase
weer in beweging komt, komt de eigen wagen ook in beweging en wordt de
snelheid weer geregeld.
Als de voorligger na een langere stopfase weer in beweging komt, dan moet,
om de regeling voort te zetten, het gaspedaal worden ingetrapt resp. de hen-
del in stand  worden gezet » pag. 252.
Bedieningsoverzicht
Afb. 300 Bedieningshendel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Overzicht van de ACC-functies die met de hendel worden bediend » afb.
300
1
 ACC activeren (regeling inactief)
2
 Regeling starten (weer herstellen) / snelheid met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 ACC deactiveren
5
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Afstandsniveau instellen
B
 Regeling starten / snelheid in sprongen van 1 km/h verlagen
Indien de hendel vanuit de stand  direct tegen de veerdruk in stand 
wordt gezet, wordt de actuele snelheid opgeslagen en de regeling gestart.
252
Rijden
Regeling starten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De ACC is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld en de actuele snelheid is hoger dan 25 km/h.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De regeling starten
De toets  » afb. 300 op pag. 252 indrukken.
of: De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 300 op pag. 252 instel-
len.
De ACC neemt de actuele snelheid over en start de regeling, in het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Wordt de regeling gestart, doordat de hendel in de stand

wordt gezet,
en is er reeds een snelheid opgeslagen, dan neemt de ACC deze snelheid over
en voert de regeling uit.
Let op
Indien bij wagens met automatische versnellingsbak de regeling bij een snel-
heid van minder dan 30 km/h wordt gestart, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen. De snelheid neemt automatisch toe tot 30 km/h resp. wordt gere-
geld aan de hand van de snelheid van de voorligger.
Regeling onderbreken/weer herstellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 250.
Regeling onderbreken
De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 300 op pag. 252 instellen.
of: Het rempedaal intrappen.
De regeling wordt onderbroken, de snelheid blijft opgeslagen.
Regeling weer herstellen
De regeling starten » pag. 253, Regeling starten.
Let op
De regeling wordt eveneens onderbroken als het koppelingspedaal langer dan
30 s wordt ingetrapt of de ASR wordt gedeactiveerd.
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De gewenste snelheid wordt met de bedieningshendel ingesteld of gewijzigd
» afb. 300 op pag. 252.
Snelheid in sprongen van 10 km/h instellen/wijzigen () - Voorwaarden
De ACC is geactiveerd.
Snelheid in sprongen van 1 km/h verhogen / verlagen (/) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen wordt geregeld.
Snelheid door het overnemen van de actuele snelheid wijzigen (

) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen rijdt met een andere dan de opgeslagen snelheid.
Let op
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het gaspedaal
wordt verhoogd, wordt de regeling tijdelijk onderbroken. Na het loslaten van
het gaspedaal wordt de regeling automatisch weer hersteld.
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het rempedaal
wordt verlaagd, wordt de regeling onderbroken. De regeling moet opnieuw
worden gestart om deze weer te herstellen » pag. 253.
Indien de wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt geregeld,
dan wordt door de eerste keer drukken op de toets  de actuele snelheid op-
geslagen, door opnieuw drukken op de toets  wordt de snelheid in stappen
van 1 km/h verlaagd.
253
Hulpsystemen
Afstandsniveau instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Het afstandsniveau ten opzichte van de voorligger kan met de hendel » afb.
300 op pag. 252 of in het infotainment » pag. 251, Instellingen in het infotain-
ment worden ingesteld.
Instelling met de hendel
De schakelaar  tegen de veerdruk in stand of instellen » afb. 300 op
pag. 252.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de lijn
2
» afb. 298 op
pag. 251, die de afstandsverschuiving weergeeft.
Met de schakelaar  op de hendel de lijn
2
op de gewenste afstand in-
stellen.
Let op
Indien de afstand in het infotainment is gewijzigd, wordt de wijziging pas na
aansluitende activering van de ACC merkbaar.
De afstand is afhankelijk van de rijsnelheid. Des te hoger de rijsnelheid, des te
groter is de afstand ten opzichte van de voorligger.
De individuele instelling van het afstandsniveau wordt (afhankelijk van het in-
fotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering op-
geslagen » pag. 60.
Bijzondere rijsituaties
Afb. 301 In bochten / smalle of versprongen rijdende voertuigen
Afb. 302 Verandering van rijstrook van andere voertuigen / stilstaande
voertuigen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 250.
De volgende (en soortgelijke) rijsituaties vragen om bijzondere aandacht en zo
nodig het ingrijpen van de bestuurder (remmen, gasgeven e.d.).
In bochten
Bij het in- of uitrijden van langgerekte bochten kan het gebeuren dat een op de
naastgelegen rijstrook rijdende wagen in het door de radar gedetecteerde be-
reik terechtkomt » afb. 301 -
. De eigen wagen wordt dan op basis van deze
wagen geregeld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Een smal of versprongen rijdend voertuig kan pas door de ACC worden her-
kend, als het zich in het door de radar gedetecteerde bereik bevindt » afb. 301
-
.
Verandering van rijstrook van andere voertuigen
Voertuigen die op korte afstand naar de eigen rijstrook wisselen » afb. 302 - ,
kunnen door de radarsensor niet altijd tijdig worden herkend.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent geen stilstaande objecten! Indien een door de ACC geregi-
streerd voertuig afslaat of uitwijkt en zich voor dit voertuig een stilstaand
voertuig bevindt » afb. 302 - , reageert de ACC niet op dit stilstaande voer-
tuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale opbouwen
Lading of opbouwdelen van andere voertuigen die aan de zijkant, aan achterzij-
de of bovenzijde voorbij de voertuigcontouren steken, kan de ACC mogelijk
niet herkennen.
254
Rijden
Inhalen en rijden met aanhangwagen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Bij het inhalen
Indien de eigen wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt gere-
geld en het knipperlicht wordt bediend, beoordeelt de ACC dit als de start van
een inhaalmanoeuvre. De ACC versnelt de wagen automatisch en vermindert
hierdoor de afstand ten opzichte van de voorligger.
Indien de wagen naar de linker rijbaan wisselt en er geen voorligger wordt her-
kend, accelereert de ACC tot de ingestelde snelheid en houdt deze constant.
Een acceleratie kan op elk moment door het intrappen van het rempedaal of
het drukpunt  op de bedieningshendel » afb. 300 op pag. 252 worden af-
gebroken.
Rijden met aanhangwagen
Bij het rijden met aanhangwagen of bij een andere op het aanhangwagenstop-
contact aangesloten accessoire werkt de ACC-regeling met verminderde dy-
namiek. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aangepast.
Storingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Als de ACC om onbekende reden niet beschikbaar is, dan gaat op het display in
het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en wordt een overeen-
komstige melding weergegeven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 268 op pag. 229.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. De ACC werkt weer, nadat de sneeuw op de sensor is
weggedooid.
ACC niet beschikbaar
Is de ACC niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbeschik-
baarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is de ACC
dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
ACC-storing
Bij een ACC-storing verschijnt een storingmelding. De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Inleiding voor het onderwerp
Front Assist (hierna systeem) waarschuwt voor het gevaar van een aanrijding
met een wagen of met een ander zich voor de wagen bevindend obstakel en
probeert zo nodig door een automatische remingreep een aanrijding te voor-
komen resp. de gevolgen ervan te minimaliseren.
Het gedeelte voor de wagen wordt door een radarsensor » pag. 229 gecontro-
leerd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
VOORZICHTIG
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aangeslo-
ten aanhangwagen is het systeem niet beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 255.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Front Assist (afstandscontrolesysteem) - Instelling van de assistent voor de
afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertuigen
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Voorwaarschuwing
(variant 1) - Activering/deactivering van de voorwaarschu-
wing
255
Hulpsystemen
Voorwaarschuwing
(variant 2) - Activering/deactivering en instelling van de af-
standsstap, waarbij er wordt gewaarschuwd
Afstandswaarschuwing weergeven
- Activering/deactivering van de afstands-
waarschuwing
Werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 255.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger.
Waarschuwt voor een dreigende aanrijding.
Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep.
Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een
automatische remingreep uitgevoerd.
Het systeem kan alleen werken als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd » pag. 231.
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 5 km/h in voorwaartse rich-
ting.
Let op
Het systeem kan slecht functioneren of niet beschikbaar zijn, bv. in "scherpe"
bochten of tijdens een ESC-ingreep » pag. 230.
Afstandswaarschuwing
Afb. 303
Display van het instrumentenpaneel: Afstandswaar-
schuwing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 255.
De weergave van de afstandswaarschuwing gebeurt bij wagens met het MAXI
DOT-display.
Indien een veilige afstand ten opzichte van de voorligger wordt onderschre-
den, verschijnt op het display het controlelampje » afb. 303.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de ac-
tuele verkeerssituatie!
De afstand waarbij de waarschuwing wordt gegeven, is afhankelijke van de ac-
tuele rijsnelheid.
De waarschuwing kan in een snelheidsbereik van circa 60 km/h tot 210 km/h
worden gegeven.
Waarschuwing en automatisch remmen
Afb. 304
Display van het instrumentenpaneel: voorwaarschu-
wing resp. noodstop bij lage snelheid
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 255.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
45 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje » afb.
304.
Voorwaarschuwing
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar herkent, verschijnt op het display het
controlelampje » afb. 304 en klinkt er een akoestisch signaal.
256
Rijden
De voorwaarschuwingsweergave kan in de volgende situaties plaatsvinden:
Bij aanrijdingsgevaar met een bewegend obstakel in een rijsnelheidsbereik
van circa 30 km/h tot 210 km/h.
Bij het gevaar van een aanrijding met een stilstaand obstakel in een snel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 85 km/h.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Dringende waarschuwing en automatisch remmen - een bewegend
obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een zich bewegend obstakel, genereert het systeem automa-
tisch door een actieve remingreep een korte remschok, om opnieuw te waar-
schuwen voor het gevaar van een mogelijke aanrijding.
Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Automatisch remmen - een stilstaand obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een stilstaand obstakel in een snelheidsbereik van ongeveer 30
km/h tot 60 km/h, zet het systeem een automatische remming in.
Informatie over het automatische remmen
Indien het systeem een automatische remingreep uitvoert, neemt de druk in
het remsysteem toe en kan het rempedaal niet met de gebruikelijke pedaalslag
worden ingetrapt.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Remondersteuning
Als de bestuurder bij een dreigende aanrijding onvoldoende remt, verhoogt het
systeem automatisch de remkracht.
De remondersteuning vindt alleen plaats zolang het rempedaal krachtig ge-
noeg wordt ingetrapt.
Deactivering/activering
Afb. 305 Toetsen/stelwiel: Op de bedieningshendel / op het multifunc-
tiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 255.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd na het inschakelen van het con-
tact.
Het systeem kan alleen in uitzonderingssituaties worden gedeactiveerd »
.
Bij wagens met MAXI DOT-display kan het systeem in het hoofdmenu worden
gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 59, Menupunt
Hulpsyst.
.
Deactivering/activering bij wagens met segmentdisplay
Toets
» afb. 305
Handeling Functie
A
Ingedrukt houden naar bo-
ven/onder
Menupunt Front Assist weergeven
B
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
Deactivering/activering bij wagens met multifunctiestuurwiel
Toets/kar
telwiel
» afb. 305
Handeling Functie
C
Indrukken Menupunt Front Assist weergeven
D
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
257
Hulpsystemen
Deactivering/activering en instelling in infotainment
In het infotainment kunnen het complete systeem resp. de functie voorwaar-
schuwing en afstandswaarschuwing worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag.
255, Instellingen in het infotainment.
Indien de functie afstandswaarschuwing voor het uitschakelen van het contact
gedeactiveerd is, blijft deze na het inschakelen van het contact gedeactiveerd.
ATTENTIE
In de volgende situaties moet de Front Assist om veiligheidsredenen wor-
den uitgeschakeld.
Als de wagen wordt afgesleept.
Als de wagen op een rollenbank staat.
Als een waarschuwing resp. een systeemingreep zonder reden plaats-
vond.
Indien de wagen bv. wordt vervoerd op een oplegger, een veerboot of
dergelijke.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 255.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 268 op pag. 229.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. Het systeem werkt weer, nadat de sneeuw op de sen-
sor is weggedooid.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is het
systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
Inleiding voor het onderwerp
Door het selecteren van de rijmodus kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl
worden aangepast.
De volgende modi
Eco
,
Comfort
,
Normal
,
Sport
en
Individual
zijn beschikbaar.
De modus
Comfort
is alleen bij wagens met de dynamische onderstelregeling
(DCC) beschikbaar.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 258.
De dynamische onderstelregeling (hierna DCC) biedt de mogelijkheid om de
schokdemperkarakteristiek voor een sportieve, normale of comfortabele rijstijl
in te stellen, door de betreffende rijmodus te kiezen.
De DCC analyseert tijdens het rijden continu het stuurgedrag en de wegde-
komstandigheden en past de onderstelregeling overeenkomstig de gekozen
rijmodus aan.
Modus
Eco
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
De modus is geschikt voor een rustige rijstijl en helpt bij het verminderen van
het brandstofverbruik.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt rustiger dan in de modus
Normal
.
Het schakeladvies wordt zodanig geregeld, dat een zo laag mogelijk brandstof-
verbruik wordt gerealiseerd » pag. 54.
258
Rijden
Indien het start-stopsysteem handmatig is gedeactiveerd » pag. 219, wordt de-
ze automatisch geactiveerd.
De automatische versnellingsbak wordt automatisch in de modus E gezet
» pag. 224.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling rustiger plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 250.
Xenonkoplampen
Het systeem bevindt zich in de spaarmodus » pag. 77. De koplampen staan in
de basisafstelling en passen zich niet aan aan de rijrichting.
Airconditioning (Climatronic)
De airconditioning wordt zodanig geregeld om energie te sparen. Om deze re-
den kan bv. de gewenste interieurtemperatuur later dan in de modus
Normal
worden bereikt.
Let op
De maximale acceleratie (kick-down-functie) is ook in de rijmodus
Eco
moge-
lijk.
Modus
Comfort
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
De modus is voor het rijden op wegen met slecht wegdek of voor lange snel-
wegritten geschikt.
Modus
Normal
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
De modus is geschikt voor een normale rijstijl.
Modus
Sport
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
De modus is geschikt voor een sportieve rijstijl.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
DCC
De DCC stelt het onderstel voor de sportieve rijstijl in.
Stuurinrichting
De stuurbekrachtiging wordt iets verminderd, voor het sturen is meer kracht
nodig.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt dynamischer dan in de modus
Normal
.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling sneller plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 250.
Xenonkoplampen
De koplampen passen zich dynamischer aan de rijrichting aan dan in de modus
Normal
» pag. 77.
Proactieve inzittendenbescherming
Het eerste beschermingsniveau wordt gedeactiveerd » pag. 260.
Modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
In de modus
Individual
kan elk systeem afzonderlijk worden ingesteld » pag.
260, Instellingen van de modus
Individual
.
259
Hulpsystemen
Moduskeuze en infotainmentweergave
Afb. 306 Toets voor de keuze van de rijmodus / weergave op infotain-
mentbeeldscherm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Weergave van de rijmodusmenu's
Toets
» afb. 306 indrukken.
Op het infotainmentbeeldscherm worden de volgende functietoetsen weerge-
geven » afb. 306.
Informatie over de instelling van de actueel gekozen modus
Instelling van de modus
Individual
Rijmodusmenu
Het selecteren van de rijmodus gebeurt op een van de volgende manieren.
Door het herhaald bedienen van de toets .
Door het aantippen van de betreffende functietoets op het infotainment-
beeldscherm » afb. 306.
Na het in- en uitschakelen van het contact wordt de aandrijving in de actuele
rijmodus op
Normal
ingesteld. Om de instelling van de aandrijving te wijzigen
opnieuw de betreffende rijmodus selecteren.
Let op
De momenteel geselecteerde rijmodus wordt in het infotainment in de sta-
tusregel naast het symbool weergegeven.
De gekozen rijmodus resp. de instelling van de modus
Individual
wordt in het
actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
A
B
Instellingen van de modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
In de modus
Individual
kunnen de volgende menupunten worden ingesteld:
DCC:
- Instelling van de schokdemperkarakteristiek
Stuurinrichting:
- Instelling van de karakteristiek van de stuurbekrachtiging
Aandrijving:
- Instellen van de aandrijvingskarakteristiek
ACC:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische afstands-
regeling
Dynam. bochtenverlichting:
- Instelling van de karakteristiek van de xenonkoplam-
pen
Klimatisering:
- Instelling van de karakteristiek van de Climatronic
Modus terugzetten
- Instelling van alle menupunten in de modus
Individual
naar
Normal
Annuleren
- Aanhouden van de momentele instelling
Terugzetten
- Instelling van alle menupunten naar de modus
Normal
Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De proactieve inzittendenbescherming (hierna systeem) verhoogt de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen in situaties die tot een aanrijding of tot
het over de kop slaan kunnen leiden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Let op
De levensduur van de systeemcomponenten wordt elektronisch bewaakt.
Meer informatie » pag. 47, Veiligheidssystemen.
Bij buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag dient de gordelspannerfunc-
tie voor de bijrijdersstoel te worden uitgeschakeld.
260
Rijden
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
In kritische rijsituaties (bv. bij een noodstop of een plotselinge verandering van
rijrichting) kunnen de volgende maatregelen afzonderlijk of tegelijkertijd
plaatsvinden om het risico van ernstig letsel te verminderen.
De omgegespte veiligheidsgordels voor bijrijder en bestuurder worden auto-
matisch dicht over het lichaam gespannen.
Geopende elektrisch bediende ruiten worden automatisch tot een spleet van
ongeveer 5 cm vanaf de rand gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
Zodra de kritische rijsituatie voorbij is, worden de veiligheidsgordels weer ont-
spannen.
Het systeem heeft twee beschermingsniveaus.
Het eerste beschermingsniveau
Het systeem grijpt reeds in situaties die bij een dynamische rijstijl kunnen op-
treden. Hierbij helpt het de bestuurder en de bijrijder in de juiste zitpositie te
houden.
Het eerste beschermingsniveau kan op een van de volgende manieren worden
gedeactiveerd.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Deactivering van de ASR » pag. 231.
Door het selecteren van de rijmodus
Sport
» pag. 260.
Na het uit- en inschakelen van het contact worden beide beschermingsniveaus
van het systeem geactiveerd, tenzij de rijmodus
Sport
is gekozen.
Het tweede beschermingsniveau
Het systeem grijpt pas in als de situatie als zeer kritiek wordt beoordeeld (bv.
een noodstop bij hoge snelheid).
Dit beschermingsniveau kan niet worden gedeactiveerd.
Wagens met het systeem Front Assist
Bij wagens met het systeem Front Assist kan een systeemingreep ook gebeu-
ren als het gevaar voor een ongeval met een vóór de wagen staand obstakel
wordt herkend.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 307
Sensor voor Lane Assist
Lane Assist (hierna systeem) helpt om de wagen tussen de begrenzingslijnen
van een rijstrook te houden.
Het systeem herkent de begrenzingslijnen van de rijstrook met behulp van een
sensor » afb. 307.
Indien de wagen een herkende begrenzingslijn nadert, voert het systeem een
lichte stuurbeweging uit in tegengestelde richting van de begrenzingslijn. Deze
corrigerende stuuringreep kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem kan de wagen binnen de rijstrook houden, maar neemt niet
de besturing van de wagen over. De bestuurder is steeds volledig verant-
woordelijk voor de stuurbewegingen.
Sommige obstakels of markeringen op de rijbaan kunnen als begrenzings-
lijnen worden herkend - een foutieve stuuringreep kan het gevolg zijn.
ATTENTIE
Het systeem kan de begrenzingslijn bv. in de volgende situaties mogelijker-
wijs helemaal niet of onjuist herkennen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Bij het rijden door "scherpe" bochten.
261
Hulpsystemen
ATTENTIE (vervolg)
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
VOORZICHTIG
Geen stickers en dergelijke voor de sensor op de voorruit plakken, om de
werking van het systeem niet te belemmeren.
Let op
Het systeem is bedoeld voor het rijden op snelwegen en wegen met kwalita-
tief goede langsmarkeringen.
Het systeem kan ononderbroken en onderbroken lijnen herkennen.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 261.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Lane Assist (rijstrookassistent) - Instelling van de rijstrookassistent
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Adaptieve rijstrookgeleiding
- Activering/deactivering van de adaptieve rijst-
rookgeleiding
Werking
Afb. 308
Monochroom display van het instrumentenpaneel: Voorbeel-
den van systeemweergaven
Afb. 309 Kleuren display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van
systeemweergaven
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 261.
Systeemweergaven» afb. 308 en » afb. 309
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep.
Het systeem grijpt in - bij het naderen van de rechter begrenzingslijn.
De adaptieve rijstrookgeleiding wordt uitgevoerd.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan circa 65 km/h (geldt niet voor wagens met de
filehulp » pag. 263).
De begrenzingslijn aan minimaal een zijde van de rijstrook wordt herkend.
De handen van de bestuurder rusten op het stuurwiel.
De rijstrook is breder dan circa 2,5 m.
Indien het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij het afslaan), vindt bij het na-
deren van de begrenzingslijn geen stuuringreep plaats. Het systeem beoor-
deelt de situatie als een bedoelde verandering van rijstrook.
Controlelampjes in het instrumentenpaneel
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep of grijpt mo-
menteel in.
262
Rijden
Adaptieve rijstrookgeleiding
De adaptieve rijstrookgeleiding helpt met behulp van stuuringrepen de door de
bestuurder gekozen positie tussen de herkende begrenzingslijnen vast te hou-
den.
Indien de positie op de rijstrook wordt gewijzigd, past het systeem zich binnen
zeer korte tijd aan en houdt de nieuw gekozen positie vast.
Stuurwieltrillingen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat het systeem door stuurwiel-
trillingen erop wijst, dat een stuuringreep door de bestuurder nodig is.
Het systeem is niet in staat om de wagen door een stuuringreep binnen de
rijstrook te houden.
Tijdens een intensieve systeembepaalde stuuringreep kan het systeem de
begrenzingslijnen plotseling niet herkennen.
ATTENTIE
De systeemfunctie kan beperkt zijn, indien bv. in spoorvorming, op een af-
lopend wegdek of bij zijwind wordt gereden.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 261.
De activering resp. deactivering van het systeem kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 59, Menupunt
Hulpsyst.
.
In het infotainment » pag. 262, Instellingen in het infotainment.
In het infotainment kan ook de adaptieve rijstrookgeleiding worden geacti-
veerd resp. gedeactiveerd.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de systeeminstelling behou-
den.
Let op
De instelling van het systeem wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in
het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 261.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De voorruit schoonmaken resp. het
obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. Probeer het systeem opnieuw te activeren. Is het systeem dan
nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Oproep het stuur over te nemen
Heeft het systeem herkend, dat er geen handen op het stuurwiel liggen, dan
kan het niet correct werken. Er verschijnt een oproep om het stuur over te ne-
men. De handen op het stuurwiel leggen.
Filehulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet de handen altijd aan het stuurwiel houden en gereed
zijn om de besturing van de wagen zelf over te nemen (accelereren of rem-
men).
Let op
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
263
Hulpsystemen
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De filehulp (hierna systeem) helpt bij snelheden onder 65 km/h, de wagen bin-
nen de rijstrook te houden en tegelijk de afstand tot de voorligger aan te hou-
den.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
De filehulp is een aanvulling van de systemen Lane Assist » pag. 261 en ACC
» pag. 250 en maakt gebruik van de functies van deze beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaan-
wijzingen in acht worden genomen.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd als wordt voldaan aan de vol-
gende voorwaarden:
Lane Assist met de adaptieve rijstrookgeleiding is geactiveerd, de begren-
zingslijnen aan beide zijden van de rijstrook zijn herkend » pag. 261.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 250.
De rijsnelheid ligt onder 65 km/h.
Hulpsysteem voor noodsituaties
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem is uitsluitend voor noodsituaties bedoeld, als de bestuurder
plotseling niet in staat is om te sturen. Daarom nooit proberen de systeem-
werking te testen - gevaar voor ongevallen!
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 264.
Het hulpsysteem voor noodsituaties (hierna systeem) herkent de inactiviteit
van de bestuurder, die bv. door een plotseling bewustzijnsverlies kan worden
veroorzaakt. Het systeem neemt vervolgens maatregelen om de wagen zo vei-
lig mogelijk tot stilstand te vertragen.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
Het hulpsysteem voor noodsituaties is een aanvulling van de systemen Lane
Assist » pag. 261 en ACC » pag. 250 en maakt gebruik van de functies van deze
beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaan-
wijzingen in acht worden genomen.
Systeemingreep
Herkent het systeem de inactiviteit van de bestuurder, dan maakt het van dit
feit melding door een akoestisch signaal en een melding op het display in het
instrumentenpaneel. Daarbij houdt het de wagen binnen de rijstrook.
Indien de bestuurder ook na herhaalde waarschuwing de besturing niet over-
neemt, dan remt het systeem de wagen automatisch af, en, nadat deze tot stil-
stand is gekomen, wordt de parkeerrem ingeschakeld.
Bij een automatische remingreep worden de alarmlichten ingeschakeld.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 264.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Lane Assist is geactiveerd en de begrenzingslijn aan ten minste een zijde
van de rijstrook wordt herkend » pag. 261.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 250.
264
Rijden
Verkeersbordherkenning
Inleiding voor het onderwerp
De verkeerstekenherkenning (hierna systeem) toont bepaalde verkeerstekens
(bv. maximumsnelheden) op het display van het instrumentenpaneel en waar-
schuwt eventueel bij een snelheidsoverschrijding.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Verticale verkeerstekens hebben altijd voorrang boven de displayweerga-
ven. De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor het inschatten van de
verkeerssituatie.
De snelheidsindicaties in de weergegeven verkeerstekens hebben betrek-
king op de snelheidseenheden in het betreffende land. De weergave op
het display kan dus afhankelijk van het betreffende land staan voor km/h of
mph.
ATTENTIE
De verkeerstekens kunnen systeembepaald bv. in de volgende situaties
mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist worden weergegeven.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
Hoge rijsnelheid.
De verkeerstekens zijn afgedekt (bv. door bomen, sneeuw of vuil).
De verkeerstekens voldoen niet aan de norm (rond met een rode rand) of
zijn beschadigd.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonborden bevestigd.
De verkeerstekens zijn gewijzigd (de navigatiegegevens zijn niet meer ac-
tueel).
Let op
Het systeem is slechts in enkele landen beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 265.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Verkeerstekenherkenning - Instelling van de verkeerstekenherkenningsassis-
tent
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering van extra verkeers-
tekens op het display in het instrumentenpaneel
Snelheidswaarschuwing:
- Instelling van een waarschuwing bij overschrijden
van de toegestane snelheid
Waarschuwing bij meer dan
- Instelling van het waarschuwingstijdstip met de
optie om de toegestane snelheid in een gebied tussen 0 tot 20 km/h te
overschrijden
Aanhangwagenherkenning
Borden m.b.t. aanhanger weergeven
- Activering/deactivering van de weergave
van verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering van het rekening hou-
den met een aanhangwagen voor de routeberekening in de navigatie
Max. snelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maximumsnelheid voor
aanhangwagengebruik
Werking
Afb. 310
Sensor voor de verkeersteken-
herkenning
265
Hulpsystemen
Afb. 311 Display van het instrumentenpaneel: Weergavevoorbeelden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 265.
Beschrijving van de weergaven en getoonde verkeerstekens
Displayweergave » afb. 311
Weergave van herkende verkeerstekens » pag. 56, Ritgegevens (multi-
functie-indicatie)
Aanvullende weergave (monochroom display)
Aanvullende weergave (kleurendisplay)
Het systeem kan op het display de volgende herkende verkeerstekens (verti-
cale verkeerstekens) weergeven.
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
Daarnaast kunnen nog aanvullende tekens worden weergegeven (bv. snel-
heidsbeperking bij nat wegdek of verkeerstekens met tijdelijke geldigheid).
Het systeem geeft alleen verkeerstekens weer, die zich in het "zichtbereik" van
de sensor bevinden » afb. 310.
De informatie van de sensor wordt aangevuld met informatie uit het infotain-
mentnavigatiesysteem. Daarom kunnen verkeerstekens met snelheidsgeboden
ook op weggedeelten zonder verkeerstekens worden weergegeven.
Waarschuwing bij overschrijden van de toegestane snelheid
De waarschuwing bij het overschrijden van de toegestane snelheid (aan de
hand van het herkende verkeersteken) kan in het infotainment worden geacti-
veerd en ingesteld » pag. 265.
Modus voor aanhangwagengebruik
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak is het mogelijk, in het infotain-
ment de weergave van verkeerstekens geldig voor het rijden met aanhangwa-
gen, te activeren resp. deactiveren en de maximumsnelheid voor het rijden met
aanhangwagen in te stellen » pag. 265, Instellingen in het infotainment.
Let op
Bevindt men zich bv. op een snelweg zonder snelheidsbeperkingen, dan wordt
op het display van het instrumentenpaneel een verkeersteken m.b.t. de beëin-
diging van alle beperkingen weergegeven.
Extra weergave
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 265.
Indien het menupunt Verkeerstekens momenteel niet wordt weergegeven
» afb. 311 op pag. 266 -
, wordt het verkeersteken met de snelheidsbeper-
king in het bovenste displaygedeelte weergegeven » afb. 311 op pag. 266 -
,
.
Indien tegelijkertijd meerdere verkeerstekens worden herkend, wordt op het
kleurendisplay ook het volgende verkeersteken gedeeltelijk weergegeven -
» afb. 311 op pag. 266 -
.
Alle herkende verkeerstekens kunnen via de multifunctie-indicatie in het me-
nupunt Verkeerstekenherkenning worden weergegeven » afb. 311 op pag. 266
-
.
De extra weergave kan in het infotainment worden geactiveerd/gedeactiveerd
» pag. 265.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de extra weergave wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Storingen en aanwijzingsmeldingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 265.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
266
Rijden
Sensor verontreinigd/afgedekt
Wanneer een aanwijzing m.b.t. het reinigen van de voorruit verschijnt, de voor-
ruit reinigen resp. het obstakel uit het sensorgebied verwijderen.
Systeemstoring
Wanneer een foutmelding verschijnt, de hulp van een specialist inroepen.
Systeembeperking
Het systeem toont in de volgende gevallen een melding m.b.t. een systeembe-
perking.
De kaartgegevens zijn niet actueel.
De wagen bevindt zich in een gebied waarvoor geen kaartgegevens beschik-
baar zijn.
Vermoeidheidsherkenning
De vermoeidheidsherkenning (hierna systeem) adviseert de bestuurder een
rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheidsver-
schijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Het systeem analyseert het stuurgedrag bij snelheden 60-200 km/h.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulp-
syst.
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool
en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
Let op
In sommige situaties kan het systeem het stuurgedrag verkeerd beoordelen
en daardoor ten onrechte een pauze-advies geven.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
in het
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal » pag. 48.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn
opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
Wijziging van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden.
267
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 229, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 296.
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
waarschuwen, bv. bij een klapband.
Vóór het opslaan van de bandenspanningswaarden moeten de banden tot
de voorgeschreven bandenspanning worden opgepompt » pag. 296. Bij het
opslaan van onjuiste bandenspanningswaarden kan het systeem mogelij-
kerwijze ook bij een te lage bandenspanning geen waarschuwing geven.
VOORZICHTIG
De bandenspanningswaarden moeten elke 10.000 km of 1x per jaar worden
opgeslagen, om een correcte systeemwerking te waarborgen.
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
Afb. 312
Toets voor opslaan / voorbeeld
van de beeldschermweergave:
er wordt een bandenspannings-
verandering linksvoor gemeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 268.
Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Wagenstatus
aantippen.
Met de functietoetsen het menupunt Bandencontrole kiezen.
De functietoetsen  aantippen » afb. 312.
Verder de op het beeldscherm verschijnende aanwijzingen opvolgen.
Een melding op het beeldscherm informeert over het opslaan van de banden-
spanningswaarden.
Let op
Bij brandend controlelampje in het instrumentenpaneel kan in het infotain-
ment de betreffende band worden weergegeven » afb. 312.
268
Rijden
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak
Inleiding voor het onderwerp
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik bedraagt 90 kg. Overige ge-
gevens (bv. op het typeplaatje van de trekhaak) geven alleen informatie over
de testwaarden van de trekhaak.
ATTENTIE
Als de trekhaak beschadigd of onvolledig is, mag deze niet worden gebruikt
- gevaar voor ongevallen.
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Afb. 313
Stang met kogelkop: Uit-/inzwenken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 269.
De zwenkbare stang met kogelkop is niet afneembaar. De correcte vergrende-
ling in beide standen wordt door een controlelampje aangegeven.
Stang met kogelkop uitzwenken
De ontgrendelingsgreep
A
in pijlrichting
1
trekken » afb. 313 » . De stang
met kogelkop zwenkt in pijlrichting
2
naar buiten en het controlelampje
naast de ontgrendelingsgreep knippert rood.
De greep
A
langzaam weer naar binnen laten bewegen en controleren, of
deze correct in de beginstand zit.
De stang met kogelkop in pijlrichting
2
drukken, tot deze hoorbaar vergren-
delt. Het controlelampje brandt groen.
Stang met kogelkop inzwenken
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwagen resp. geen ander acces-
soire aangekoppeld zijn. In het 13-polige stopcontact mag geen stekker of
adapter zijn ingestoken.
De ontgrendelingsgreep
A
in pijlrichting
1
trekken » afb. 313. De stang met
kogelkop wordt ontgrendeld en het controlelampje knippert rood.
De greep
A
langzaam weer naar binnen laten bewegen en controleren, of
deze correct in de beginstand zit.
De stang met kogelkop in pijlrichting
3
onder de bumper inzwenken, tot de-
ze hoorbaar vergrendelt. Het controlelampje brandt groen.
Vergrendeling controleren
Bij onjuist vergrendelde stang met kogelkop knippert het controlelampje rood,
na het inschakelen van het contact klinkt er een akoestisch signaal en op het
display in het instrumentenpaneel verschijnt een overeenkomstige melding.
ATTENTIE
De trekhaak voorzichtig behandelen - gevaar voor verwondingen.
Bij het uitzwenken van de kogelkop niet in het midden van de achterbum-
per gaan staan, gevaar voor verwondingen aan de benen.
De ontgrendelingsgreep niet manipuleren, zolang er een aanhangwagen
of een andere accessoire op de stang met kogelkop gekoppeld is. De stang
met kogelkop zou los kunnen raken - gevaar voor ongevallen en verwondin-
gen.
Brandt het controlelampje niet groen of kan de stang met kogelkop niet
worden vergrendeld, deze niet gebruiken. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Let op
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop altijd onder de bumper in-
zwenken.
269
Trekhaak en aanhangwagen
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Afb. 314
Weergave van de maximale
lengte van de gemonteerde ac-
cessoires en het maximaal toe-
gestaan gewicht van de acces-
soires afhankelijk van het la-
dingszwaartepunt
Lees en bekijk eerst op bladzijde 269.
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager) moet de maximale lengte
hiervan evenals het maximaal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van de gemonteerde accessoire (vanaf de kogelkop van
de trekhaak gemeten) bedraagt 70 cm » afb. 314.
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading neemt bij
toenemende afstand van het zwaartepunt van de belasting van de kogelkop
van de trekhaak af.
Afstand van zwaartepunt van belas-
ting van kogelkop
Maximaal toegestaan gewicht van
accessoire incl. belading
0 cm 75 kg
30 cm 75 kg
60 cm 35 kg
70 cm 0 kg
VOORZICHTIG
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading evenals de
maximale lengte van de accessoire nooit overschrijden - gevaar voor bescha-
diging van de trekhaak en de wagen.
Let op
Wij adviseren de accessoires uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Trekhaak gebruiken
Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen
Afb. 315
Behuizing van 13-polig stopcon-
tact, borgoog
Aan- en loskoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken » pag. 269.
De aanhangwagen (de accessoire) op de kogelkop bevestigen.
De afdekkap van het stopcontact openklappen en de stekker van de aan-
hangwagen (de accessoire) in het 13-polige stopcontact
A
steken » afb. 315.
(Als de aanhangwagen/de accessoire over een 7-polige stekker beschikt, een
overeenkomstige adapter uit de originele ŠKODA accessoires gebruiken).
De losbreekkabel van de aanhangwagen in het borgoog
B
haken (de los-
breekkabel moet in alle aanhangwagenstanden ten opzichte van de wagen
doorhangen).
Het loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Buitenspiegels
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan worden overzien, moeten er
extra buitenspiegels worden geplaatst.
270
Rijden
Koplampen
De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen (accessoire)
omhoogkomen en de verlichting kan andere verkeersdeelnemers verblinden.
Lichtbundelhoogte van de koplampen aanpassen » pag. 75, Bediening van ver-
lichtingsfunctie
1)
.
Voeding van het aanhangwagen-/accessoirestroomcircuit
Bij de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (accessoi-
re) wordt de aanhangwagen (accessoire) door de wagen van stroom voorzien
(zowel bij in- als uitgeschakeld contact).
Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker
ontladen.
Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar
de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken.
ATTENTIE
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de
accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschok-
ken leiden.
Geen aanpassingen aan de elektrische installatie van de wagen en de aan-
hangwagen (de accessoire) uitvoeren - gevaar voor ongevallen of zware
verwondingen door stroomschokken.
ATTENTIE (vervolg)
Na de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (ac-
cessoire) moet de aanhangwagen-/accessoireverlichting op goede werking
worden gecontroleerd.
Het borgoog nooit gebruiken voor het afslepen - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de ac-
cessoire) kan tot een defecte wagenelektronica leiden.
De totale vermogensopname van alle op het aanhangwagen-/accessoires-
troomcircuit aangesloten verbruikers mag maximaal 350 watt bedragen, an-
ders bestaat er gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Aanhangwagen beladen
De bandenspanning van de wagen aanpassen aan "volledig beladen"» pag. 296.
Verdelen van de lading
De lading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de aanhangwagenas liggen. De lading goed vastzetten, zodat deze
niet kan verschuiven.
Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer
ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder voor-
zichtig.
ATTENTIE
Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk
beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengewicht
Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschre-
den.
1)
Geldt niet voor wagens met xenonkoplampen.
271
Trekhaak en aanhangwagen
Toegestaan aanhangwagengewicht - Superb
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 680
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1600 690
MG 4x4 1800 750
DSG 1600 710
1,4 l/110 kW TSI
MG 1600 690
DSG 1600 700
1,8 l/132 kW TSI
MG 1800 730
DSG 1800 740
2,0 l/162 kW TSI DSG 2000 750
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 2200 750
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1500 730
MG (GreenLine) 1500 740
DSG 1500 740
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 2000 740
MG 4x4 2200 750
DSG 2000 750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 2000 750
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 2000 750
DSG 2000 750
DSG 4x4 2200 750
Toegestaan aanhangwagengewicht - Superb Combi
Motor
Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 690
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1600 700
MG 4x4 1800 750
DSG 1600 720
272
Rijden
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/110 kW TSI
MG 1600 700
DSG 1600 710
1,8 l/132 kW TSI
MG 1800 740
DSG 1800 750
2,0 l/162 kW TSI DSG 2000 750
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 2200 750
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1500 740
MG (GreenLine) 1500 750
DSG 1500 750
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 2000 750
MG 4x4 2200 750
DSG 2000 750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 2000 750
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 2000 750
DSG 2000 750
DSG 4x4 2200 750
ATTENTIE
De toegestane kogeldruk en het maximale aanhangwagengewicht niet
overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengebruik
Rijsnelheid
Om veiligheidsredenen met de aanhangwagen niet sneller dan 100 km/h (als
de trekkende wagen een personenwagen uit klasse M1 is) resp. 80 km/h (als
de trekkende wagen een bedrijfswagen uit klasse N1 is) rijden.
Direct snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met
aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwa-
genwielen.
Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem kan
fungeren.
ATTENTIE
Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden.
VOORZICHTIG
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig
belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
273
Trekhaak en aanhangwagen
Alarmsysteem
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarm-
systeem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt
onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoi-
re) aankoppelt of loskoppelt » pag. 66.
Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen (accessoire) in het
alarmsysteem.
De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust.
De aanhangwagen (accessoire) is via het stopcontact voor de aanhangwa-
gen elektrisch met de trekkende wagen verbonden.
De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen (accessoire)
is gebruiksklaar.
De wagen is vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld.
De aanhangwagen (accessoire) is niet uitgerust met ledachterlichten.
274
Rijden
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen
Inleiding voor het onderwerp
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van aanpassingen, reparaties
of technische wijzigingen aan uw wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wagen alleen
door een specialist uit laten voeren. Ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden (inclusief ingrepen aan de elektronische onderdelen en software
hiervan) kunnen storingen tot gevolg hebben - er bestaat gevaar voor on-
gevallen en er kan verhoogde slijtage aan onderdelen ontstaan!
We adviseren u voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA
accessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de be-
trouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegarandeerd.
Geen producten gebruiken die niet door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd,
hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële
technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 275.
Als de wagen in landen met sterk afwijkende weersomstandigheden wordt ge-
bruikt, contact opnemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of er be-
paalde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, om de volledige
functionaliteit van de wagen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.)
ŠKODA Servicepartner
Lees en bekijk eerst op bladzijde 275.
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de richtlijnen en aanwijzingen van
ŠKODA AUTO. Alle service- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd
in het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van
uw wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen
aan uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
De originele ŠKODA onderdelen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 275.
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen,
omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderde-
len komen precies overeen met de voorschriften van ŠKODA AUTO en zijn
identiek aan de in de productie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaam-
heid van deze onderdelen.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
De originele ŠKODA accessoires
Lees en bekijk eerst op bladzijde 275.
Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te let-
ten.
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebrui-
ken. ŠKODA AUTO staat garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires. Bij gebruik van andere pro-
ducten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw
wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische
keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
275
Verzorging en onderhoud
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele acces-
soires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
Spoilers
Lees en bekijk eerst op bladzijde 275.
ATTENTIE
Is uw wagen met een originele spoiler op de voorbumper in combinatie met
de spoiler op de achterklep uitgerust, dan de volgende aanwijzingen in acht
nemen - anders bestaat gevaar voor ongevallen en zware verwondingen!
De uitrusting met een spoiler op de voorbumper moet altijd in combinatie
met de bijbehorende spoiler op de achterklep gebeuren.
Een originele spoiler op de voorbumper kan niet alleen of in combinatie
met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoegen of verwijderen van
spoilers dienen met een ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen
kunnen storingen in de werking tot gevolg hebben.
Componentenbescherming
Lees en bekijk eerst op bladzijde 275.
Sommige elektronische onderdelen (bv. het instrumentenpaneel) zijn af fabriek
met een componentenbescherming uitgerust. Deze zorgt voor een beperkte
werking van deze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een andere
wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten de wagen.
Airbags
Lees en bekijk eerst op bladzijde 275.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn
uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking
van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en
zware verwondingen!
Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik
van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbag-
systeem belemmeren - gevaar voor ongevallen en dodelijke verwondingen!
ATTENTIE
Aan de onderdelen van het airbagsysteem, aan de voorbumper en aan de
carrosserie mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uit-
gevoerd.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot het activeren van een airbag kan leiden.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
ATTENTIE
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Daarbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het
airbagsysteem negatief beïnvloeden - er bestaat gevaar voor ongevallen en
dodelijke verwondingen! De volgende aanwijzingen moeten worden opge-
volgd.
Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Nooit met verwijderde binnenste portierbekledingen of met openingen in
de bekledingen rijden.
276
Raadgevingen voor het gebruik
Service-intervallen
Inleiding voor het onderwerp
Om ervoor te zorgen dat alle door de fabrikant voorgeschreven servicebeurten
op het juiste moment worden uitgevoerd en er geen servicebeurt wordt ver-
geten, wijst de service-intervalindicatie in het instrumentenpaneel u hierop
» pag. 59.
De uitgevoerde servicesoorten kunnen aan de hand van het geprinte bewijs uit
het digitale Serviceplan en de betreffende facturen worden aangetoond.
De aangegeven service-intervallen zijn gebaseerd op normale bedrijfsomstan-
digheden.
In geval van zwaardere bedrijfsomstandigheden is het nodig sommige service-
werkzaamheden al vóór de volgende servicebeurt of tijdens de aangegeven
service-intervallen te laten uitvoeren. Dit betreft hoofdzakelijk het reinigen
resp. vervangen van het luchtfilterelement in gebieden met veel stof alsmede
het controleren en vervangen van de getande riem, maar ook wagens met een
roetfilter waarbij de motorolie zwaarder kan worden belast.
Onder verzwaarde omstandigheden wordt het volgende verstaan:
Zwavelhoudende brandstof.
Veelvuldig stadsverkeer.
Langer stationair draaiende motor (bv. taxi's).
Gebruik van de wagen in gebieden met veel stof.
Vaak rijden met een aanhangwagen.
Overwegend stop-and-go-gebruik, zoals dat in de stad kan voorkomen.
Langdurig gebruik onder winterse omstandigheden.
De specialist kan u informeren of bij de gebruiksomstandigheden van uw wa-
gen werkzaamheden tussen de normale service-intervallen in noodzakelijk zijn.
Door de concrete omvang van de noodzakelijke werkzaamheden, afhankelijk
van model, uitrusting en toestand van uw wagen, kunnen verschillende servi-
cekosten ontstaan.
Let op
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen resp. bijvullen van bedrijfs-
vloeistoffen zijn voor de klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepalingen van ŠKODA AUTO
of in andere overeenkomsten.
Over de actuele werkzaamheden m.b.t. de servicebeurten wordt u door de
specialist geïnformeerd.
Overzicht van de service-intervallen
Afb. 316
Sticker met wagengegevens Service-interval
Het door de fabrikant voorgeschreven service-interval staat op de sticker met
wagengegevens vermeld » afb. 316. De sticker met wagengegevens is in het
instructieboekje en onder de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Voor uw wagen geldt een van de volgende service-intervallen.
Vaste service-interval QI1.
Vaste service-interval QI2.
Vaste service-interval QI3.
Vaste service-interval QI4.
Variabele service-interval QI6.
Bij service-interval QI6 is het olieverversingsinterval van het gebruik van de
wagen en van de lokale gebruiksomstandigheden afhankelijk. Zo wordt een
wagen bij het rijden van korte ritten anders belast dan bij lange snelwegritten.
De intervallen zijn dan ook variabel.
Bij een variabel service-interval is het beslist noodzakelijk dat alleen de
voorgeschreven motorolie wordt gebruikt.
277
Verzorging en onderhoud
Indien deze motorolie niet beschikbaar is, geldt voor de olieverversing een vast
service-interval. In dit geval moet de wagen op het vaste service-interval wor-
den omgecodeerd.
Let op
De betreffende motoroliespecificaties » pag. 289.
Bij wagens met variabele service-interval QI6 kunt u een verandering naar
vaste service-interval resp. terug naar variabele service-interval laten uitvoeren
door een specialist.
Service-intervallen
Olieservice
QI1 Elke 5 000 km of 1 jaar
a)
.
QI2 Elke 7 500 km of 1 jaar
a)
.
QI3 Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
QI4 Elke 15 000 km of 1 jaar
a)
.
QI6
Volgens service-intervalindicatie (uiterlijk na
30.000 km of 2 jaar
a)
).
Inspectie
QI1 -
QI4
Service-intervalindicatie
QI6
Remvloeistof
Service
QI1 -
QI4
Eerste verversing na 3 jaar
b)
, daarna elke 2 jaar.
QI6
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
De intervallen kunnen landspecifiek verschillend zijn.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst (de intervallen kunnen afhankelijk van het betreffende land
verschillend zijn). Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan
bij hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem.
Dat kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor onge-
vallen!
Let op
Bij gebruik van diesel met een verhoogd zwavelgehalte geldt een Olieservice
na telkens 7500 km. In welke landen het zwavelgehalte van de dieselbrandstof
verhoogd is, kan een specialist u vertellen.
Digitaal Serviceplan
Een specialist bevestigt de betreffende bewijzen van uitgevoerde servicebeur-
ten niet in dit instructieboekje, maar in het service-informatiesysteem met de
naam Digitaal Serviceplan.
Daarom adviseren wij u, als bewijs voor de uitgevoerde servicewerkzaamheden
altijd het betreffende service-bewijs te laten printen.
Verzorging en onderhoud
Inleiding voor het onderwerp
Regelmatig en deskundig onderhoud is belangrijk voor de waardevastheid van
de wagen.
Bij gebruik van onderhoudsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de verpak-
king in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
ATTENTIE
Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor
de gezondheid.
Onderhoudsmiddelen altijd veilig bewaren voor personen die niet volledig
zelfstandig zijn, bv. kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging!
VOORZICHTIG
Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, schuursponsjes en dergelijke ge-
bruiken - gevaar voor beschadiging van de lak.
Geen agressieve schoonmaakmiddelen of chemische oplosmiddelen gebrui-
ken - gevaar voor beschadiging van het te reinigen materiaal.
Let op
Wij adviseren u de wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten reinigen en
onderhouden.
278
Raadgevingen voor het gebruik
Wassen van de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 278.
De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de
wagen vaak te wassen.
Hoe langer insectenresten, vogelpoep, wegenzout en andere agressieve afzet-
tingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperaturen,
bv. door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werking.
Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen
grondig worden gereinigd.
Met de hand wassen
De wagen van boven tot onder met een zachte spons of washandschoen en
veel water evt. met de daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen. De
spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uitspoelen.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de wagen een andere spons ge-
bruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en vervolgens drogen met een
daarvoor bedoelde doek.
Automatische wasinstallatie
Vóór het wassen van de wagen in een automatische wasinstallatie moeten de
gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (sluiten van de ruiten en het schuif-kantel-
dak e.d.) worden genomen.
Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers,
autotelefoonantenne e.d.), kunt u het beste vooraf contact opnemen met de
exploitant van de wasinstallatie.
Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conserve-
ring dienen de ruitenwisserbladen met speciaal hiervoor bedoelde reinigings-
middelen te worden gereinigd en ontvet.
Hogedrukreiniger
Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies
voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dit geldt met name voor aanwij-
zingen met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot het wagenopper-
vlak.
ATTENTIE
Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kun-
nen een nadelig effect op de remwerking hebben - gevaar voor ongevallen!
Bij het reinigen van de bodem of de binnenzijde van de wielkasten voor-
zichtig te werk gaan - gevaar voor verwondingen aan scherpe randen van
metalen delen!
VOORZICHTIG
De wagen niet in de felle zon wassen, bij het wassen geen druk op de carros-
serie uitoefenen. De temperatuur van het water mag maximaal 60 °C bedra-
gen, omdat anders de lak van de wagen kan worden beschadigd.
Vóór het rijden door een wasstraat de buitenspiegels inklappen - gevaar voor
beschadiging.
VOORZICHTIG
De wagen met een hogedrukreiniger wassen
De folies mogen niet met hogedrukreiniger worden gewassen - gevaar voor
beschadiging.
Als de wagen in de winter wordt gewassen, mag de waterstraal niet direct
op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achter-
klep worden gericht - gevaar voor bevriezen.
Tijdens het schoonmaken steeds een voldoende grote spuitafstand aanhou-
den, met name tot de sensoren van de parkeerhulp, het objectief van de ach-
teruitrijcamera, tot de externe sierdelen en kunststof beschermdelen (bv. dak-
dragersysteem, spoilers, beschermlijsten) en andere niet-metalen wagenon-
derdelen, zoals rubber slangen of dempingsmaterialen - anders bestaat gevaar
voor beschadiging.
Bij het wassen van de wagen de waterstraal niet direct op de zwenkbare ko-
gelstang of het aanhangwagenstopcontact richten - gevaar voor beschadiging
van de afdichting of het eruit spoelen van het smeervet.
279
Verzorging en onderhoud
Wagen aan de buitenzijde verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 278.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Lak
Gemorste
brandstof
Schoon water, doek, (zo snel mogelijk
schoonmaken)
Geen druppel-
vorming op de
lak
Met harde was conserveren (min. twee
keer per jaar), was op schone en droge
carrosserie aanbrengen
Matte lak
Polijstmiddel gebruiken, daarna conser-
veren (als het polijstmiddel geen con-
serverende bestanddelen bevat)
Kunststof delen Verontreiniging
Schoon water, doek/spons met eventu-
eel geschikt reinigingsmiddel
Verchroomde
en geëloxeerde
delen
Verontreiniging
Schoon water, doek met eventueel ge-
schikt reinigingsmiddel, daarna met
zachte, droge doek oppoetsen
Folies Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Ruiten
en buitenspiegel-
glazen
Verontreiniging
met schoon water wassen en met daar-
voor bedoelde wisdoek drogen
Koplampen/lam-
pen
verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Achteruitrijcame-
ra
Verontreiniging
Met schoon water wassen en met
zachte doek drogen
Sneeuw/ijs
handveger / daarvoor bedoeld ont-
dooiingsmiddel
Portierslotcilin-
ders
Sneeuw/ijs Geschikt ontdooiingsmiddel
Ruitenwissers /
wisserbladen
Verontreiniging Ruitenreiniger, spons of doek
Wielen Verontreiniging
Schoon water, daarna met geschikte
middelen conserveren
a)
Een milde zeepoplossing bestaat uit 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderde-
len van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd.
De trekhaak is onderhoudsvrij. De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een
geschikt smeervet behandelen.
Conservering van de holle ruimtes
Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek reeds
voorzien van conserveringswas die permanente bescherming biedt.
Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit
met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine wor-
den gereinigd.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden be-
schermd.
Wij adviseren de beschermlaag - het beste voor begin en na afloop van het
koude jaargetijde - te laten controleren.
Levensduur van de folie
Milieu-invloeden (bv. zonnestraling), vocht, luchtvervuiling, steenslag) hebben
een negatief effect op de levensduur van de folie. De folie veroudert en wordt
poreus. Dit is volledig normaal en is geen defect.
De zonnestraling kan eveneens de sterkte van de kleur van de folie beïnvloe-
den.
Bij het transport van lading op de dakdragers (bv. dakbox) bestaat een ver-
hoogd gevaar voor beschadiging van de folie.
VOORZICHTIG
Wagenlak
Beschadigingen zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch met vaste was behande-
len.
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak.
Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aan-
brengen.
Kunststof delen
Geen lakonderhoudsmiddelen gebruiken.
280
Raadgevingen voor het gebruik
Verchroomde en geëloxeerde delen
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in het opper-
vlak.
Folies
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de folies:
Voor het schoonmaken geen vuile doeken of sponzen gebruiken.
Voor het verwijderen van ijs en sneeuw geen ijskrabbers of soortgelijke
middelen gebruiken.
De folies niet polijsten
De folies niet met een hogedrukreiniger wassen.
Rubber afdichtingen
De portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onderhoudsmiddelen behan-
delen - de beschermende laklaag zou kunnen worden aangetast.
Ruiten en buitenspiegelglazen
De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen reinigen - ge-
vaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of de ruitantenne.
Geen poetsdoek gebruiken, die voor het polijsten van de carrosserie is ge-
bruikt - deze kan de ruiten vuil maken en het zicht verslechteren.
Koplampen/lampen
De koplampen/lampen niet droog schoonvegen, geen scherpe voorwerpen
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermende lak en krassen
op de lampglazen.
Achteruitrijcamera
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de camera:
Sneeuw/ijs niet met warm/heet water verwijderen.
Bij het wassen nooit water onder druk of een stoomreiniger gebruiken.
Voor het schoonmaken geen schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Portierslotcilinders
Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de
slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder!
Wielen
Ernstige verontreiniging van de wielen kan onbalans van de wielen tot ge-
volg hebben - het gevolg kan een trilling zijn, die onder omstandigheden een
voortijdige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen
Afb. 317
Inbouwplaats van de ijskrabber,
ijskrabber uitnemen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 278.
Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een
kunststof krabber gebruiken. Deze zit aan de binnenzijde van de tankklep.
De tankklep openen en de ijskrabber in pijlrichting eruit schuiven » afb. 317.
VOORZICHTIG
De ijskrabber in één richting bewegen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van het ruitoppervlak.
Sneeuw of ijs niet verwijderen van oppervlakken die ernstig vervuild zijn (bv.
met fijn zand of strooizout) - gevaar voor beschadiging van het oppervlak.
Sneeuw of ijs voorzichtig verwijderen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de op de wagen af fabriek aangebrachte stickers.
281
Verzorging en onderhoud
Binnenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 278.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Natuurnappa /
Kunstleer /
Alcantara
®
/
stof
Stof, vuile op-
pervlakken
Stofzuiger
Verontreiniging
(vers)
Water, licht vochtige katoenen/wollen
doek, eventueel een milde zeepoplos-
sing
a)
, daarna afvegen met een zachte
doek
Hardnekkige
vlekken
Speciaal daarvoor bedoeld reinigings-
middel
Verzorging (na-
tuurnappa)
Met regelmatige tussenpozen met een
lederverzorgingsmiddel behandelen en
na elke reiniging een verzorgende crè-
me met UV-bescherming en impreg-
neereffect gebruiken
Verzorging (Al-
cantara
®
/ stof)
Hardnekkige haren met een "reinigings-
handschoen" verwijderen
Pillen op stoffen met een borstel ver-
wijderen
Kunststof delen Verontreiniging
Water, licht vochtige doek of spons,
eventueel geschikt reinigingsmiddel
Ruiten Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Bekleding van
elektrisch ver-
warmde stoelen
Verontreiniging Geschikt reinigingsmiddel
Veiligheidsgordels
»
Verontreiniging Zachte doek en milde zeepoplossing
a)
a)
Een milde zeepoplossing bestaat uit 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
ATTENTIE
Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigings-
middelen het materiaal kunnen beschadigen.
Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte par-
fumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden.
VOORZICHTIG
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ stof
Langere periodes in de felle zon vermijden resp. deze materialen door af-
dekken beschermen, om het verbleken van deze materialen te voorkomen.
Verse vlekken (bv. veroorzaakt door balpen, lippenstift, schoensmeer e.d.)
zo spoedig mogelijk verwijderen.
Let erop dat het natuurnappa bij het schoonmaken nergens te nat wordt en
dat er geen water in de naden sijpelt - gevaar voor beschadiging van het leer!
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadi-
ging van het bekledingoppervlak.
Voor Alcantara
®
-bekledingen geen lederreinigingsmiddelen, boenwas,
schoenpoets, vlekkenverwijderaar e.d. gebruiken.
Sommige bekledingsstoffen (bv. donkere jeansstof) hebben niet voldoende
kleurechtheid - daardoor kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om een gebrek van de bekle-
dingsstof.
Scherpe voorwerpen aan kledingsstukken (bv. ritssluitingen, klinknagels,
scherpe riemen) kunnen de bekledingsstoffen in de wagen beschadigen. Een
dergelijke beschadiging kan niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - ge-
vaar voor beschadiging van het dashboard.
Ruiten
Geen stickers op de verwarmingsdraden of de ruitantenne plakken - gevaar
voor beschadiging.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Niet met water noch met andere vloeistoffen schoonmaken - gevaar voor
beschadiging van het verwarmingssysteem.
Niet door inschakelen van de verwarming drogen.
Veiligheidsgordels
Na het schoonmaken de gordels voor het oprollen laten drogen.
282
Raadgevingen voor het gebruik
Let op
Tijdens het gebruik van de wagen kunnen op de leer- en Alcantara
®
-delen ge-
ringe zichtbare veranderingen (bv. vouwen, verkleuringen) optreden.
Controleren en bijvullen
Brandstof
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 318
Sticker met de voorgeschreven
brandstof
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 318.
De tankinhoud bedraagt circa 66 liter, waarvan 6 liter reserve.
ATTENTIE
De brandstoffen resp. de brandstofdampen zijn explosief - levensgevaar!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brand-
stoftoevoer kan de verbranding overslaan - er is gevaar voor beschadiging van
de motor en van het uitlaatsysteem.
Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - gevaar voor lak-
schade.
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet worden gebruikt, kunt u
contact opnemen met een ŠKODA Partner. Deze kan u vertellen of in het be-
treffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt aange-
boden resp. of het volgens de fabrikant is toegestaan, de wagen met andere
brandstof te gebruiken.
283
Controleren en bijvullen
Benzine en diesel tanken
Afb. 319 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Afb. 320
Brandstofvulopening bij wagens
met dieselmotor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 283.
Tanken onder de volgende omstandigheden:
De wagen is ontgrendeld.
Het contact is uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming en -ventilatie is uitgeschakeld.
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 319.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in de uitsparing in pijlrichting
4
op de tankklep
steken.
Het vulpistool tot de aanslag in de brandstofvulopening steken en tanken.
Als het vulpistool voor de eerste keer uitschakelt, is de brandstoftank vol. Het
tanken niet voortzetten.
Het vulpistool uit de brandstofvulopening nemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening plaatsen en tegen de pijlrichting
3
in
draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof bij wagens met
dieselmotor
De brandstofvulopening bij wagens met dieselmotor kan worden uitgerust
met een beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof » afb. 320.
Als het dieselvulpistool niet gemakkelijk in de brandstofvulopening kan worden
geschoven, moet deze met lichte druk heen en weer worden bewogen tot het
vulpistool correct naar binnen schuift.
De diameter van het dieselvulpistool kan in enkele landen identiek zijn aan het
benzinevulpistool. In deze landen dient de beveiliging tegen tanken van ver-
keerde brandstof door een specialist te worden uitgebouwd.
Loodvrije benzine
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 283.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 318 op pag. 283.
Met de wagen mag alleen loodvrije benzine worden getankt die maximaal
10% bio-ethanol (E10) bevat.
Loodvrije benzine moet aan de Europese norm EN 228 voldoen (in Duitsland
ook DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met RON 95 en 91 of
DIN 51626-2 resp. E5 voor loodvrije benzine met RON 95 en 98).
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden getankt (gering vermo-
gensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden gebruikt (gering vermogens-
verlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Alleen benzine tanken van min. 95 RON.
284
Raadgevingen voor het gebruik
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Wanneer benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetal wordt
gebruikt, dan de rit alleen met gemiddelde toerentallen en minimale motorbe-
lasting voortzetten. Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschreven
octaangetal tanken.
Benzine met een lager octaangetal dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet
worden gebruikt!
Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens boven-
genoemde normen (bv. gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of
het contact inschakelen.
VOORZICHTIG
Benzinetoevoegingen (additieven)
De loodvrije benzine volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden voor het probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij
geen toevoegingen (additieven) aan de benzine toe te voegen - anders bestaat
gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
De volgende additieven en toevoegingen mogen niet worden gebruikt -
anders bestaat gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaat-
systeem!
Metaalhoudende additieven (metallische additieven), met name mangaan-
en ijzerhoudend.
Metaalhoudende brandstoffen (bv. LRP - lead replacement petrol).
Let op
Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zon-
der beperkingen worden gebruikt.
Bij wagens waarvoor benzine 95/min. 92 resp. 93 RON wordt voorgeschre-
ven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON
niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofverbruik.
Bij wagens waarvoor loodvrije benzine min. 95 RON wordt voorgeschreven,
kan het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON voor een
vermogenstoename en een lager brandstofverbruik zorgen.
Diesel
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 283.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 318 op pag. 283.
Met de wagen mag alleen diesel worden getankt die aan de Europese norm
EN 590 voldoet (in Duitsland eveneens DIN 51628, in Oostenrijk
ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R 52368-2005 / EN 590:2004, in India IS
1460/Bharat IV of in geval van nood IS 1460/Bharat III).
De diesel mag maximaal 7% biodiesel (B7 - in Duitsland conform de norm DIN
52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN 590) bevatten.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidige of te verwachten weers-
omstandigheden. Bij het personeel van het tankstation navragen of de aange-
boden diesel geschikt is voor deze omstandigheden.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovenge-
noemde normen (bv. benzine) hebt getankt, niet de motor starten of het con-
tact inschakelen!
Biobrandstof RME mag niet worden gebruikt!
285
Controleren en bijvullen
VOORZICHTIG
Dieseltoevoegingen (additieven)
De dieselbrandstof volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
toevoegingen (additieven) aan de diesel toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
Inleiding voor het onderwerp
Om de schadelijke uitstoot bij wagens met dieselmotor en SCR-katalysator te
reduceren, wordt in het uitlaatsysteem vóór de katalysator een ureumoplos-
sing - AdBlue
®
ingespoten.
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm ISO 22241-1. Geen additie-
ven aan de AdBlue
®
toevoegen.
Het AdBlue
®
-verbruik is afhankelijk van de rijstijl, de bedrijfstemperatuur van
het systeem en van de weersomstandigheden.
De AdBlue
®
-tankinhoud bedraagt ongeveer 13 liter.
ATTENTIE
AdBlue
®
kan irritatie van de huid, ogen en ademhalingsorganen veroorza-
ken. Als de ogen of de huid met de AdBlue
®
-oplossing in aanraking zijn ge-
komen, de betreffende plaats direct enkele minuten met water afspoelen.
Zo nodig medische hulp inroepen.
VOORZICHTIG
AdBlue
®
tast het oppervlak van sommige materialen (bv. gespoten delen,
kunststoffen en stoffen) aan. Door AdBlue
®
aangeraakte plaatsen met een
vochtige doek en veel koud water schoonmaken. Gekristalliseerde AdBlue
®
met warm water en een spons verwijderen.
Let op
De AdBlue
®
-oplossing bevriest bij temperaturen van -11 °C en lager. Het sys-
teem beschikt over een automatische verwarming om de werking bij lage tem-
peratuur te garanderen.
Wij adviseren u AdBlue
®
-navulflesssen uit het originele ŠKODA accessoire-
programma te gebruiken.
De levensduur van de AdBlue
®
-oplossing bedraagt 4 jaar. Indien de tankin-
houd niet binnen deze tijd wordt verbruikt, dan moet dit door een specialist
worden vervangen. Voor het bijvullen geen AdBlue
®
gebruiken waarvan de
houdbaarheidsdatum is verstreken.
AdBlue
®
is een geregistreerd handelsmerk van VDA. AdBlue
®
is ook bekend
als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Vloeistofpeil controleren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 286.
Het AdBlue
®
-peil wordt automatisch gecontroleerd.
Wanneer de afgelegde afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad Ad-
Blue
®
in de tank kan worden gereden is afgenomen tot 2400 km, verschijnen in
het instrumentenpaneel het controlelampje
en een oproep tot het bijvullen
van AdBlue
®
.
In het instrumentenpaneel verschijnt eveneens een melding over de minimale
en de maximale AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid.
Als de afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad AdBlue
®
in de tank
kan worden gereden is gezakt tot 0 km, is starten van de motor niet mogelijk.
In dit geval indien mogelijk AdBlue
®
tot het maximale niveau bijvullen.
De afstand, die nog met de aanwezige AdBlue
®
-tankinhoud kan worden gere-
den, kan via de rijgegevens worden weergegeven » pag. 56.
286
Raadgevingen voor het gebruik
AdBlue
®
bijvullen
Afb. 321 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 286.
AdBlue
®
kunt u zelf met een vulpistool bij het tankstation of met een bijvulfles
bijvullen. Zo nodig door een specialist laten bijvullen.
Wij adviseren u, voor het bijvullen met een navulfles navulflessen van ŠKODA
originele onderdelen te gebruiken.
Let bij het bijvullen van AdBlue
®
op de in het instrumentenpaneel samen met
het controlalampje
aangegeven minimum- en maximumhoeveelheid bij te
vullen AdBlue
®
.
AdBlue
®
onder de volgende voorwaarden bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
Het contact is uitgeschakeld.
Bijvullen
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 321.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in pijlrichting
4
in de uitsparing in de tankklep
steken.
AdBlue
®
in vulopening
A
met een navulfles of een tankpistool bijvullen (let
op de aanwijzingen op de verpakking of die van het tankstation).
De AdBlue
®
-tank is vol, wanneer er geen AdBlue
®
meer uit de navulfles stroomt
resp. zodra het volgens de voorschriften bediende vulpistool voor de eerste
keer afslaat. Niet doorgaan met het bijvullen van AdBlue
®
.
Na het bijvullen van AdBlue
®
de dop op de vulpijp steken en tegen de pijlrich-
ting
3
in draaien, totdat de dop goed is vergrendeld.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Vóór het verder rijden alleen het contact 30 seconden inschakelen, zodat het
systeem tijd heeft te herkennen dat is bijgevuld. Pas dan de motor starten.
Motorruimte
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bv. een deken) afdekken -
brandgevaar!
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de hierna vermelde aanwijzingen op-
volgen - er is gevaar voor verwondingen of brand. De motorruimte van de
wagen is een gevaarlijk gebied!
ATTENTIE
Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de
motorruimte
De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
het systeem KESSY het bestuurdersportier openen.
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand
plaatsen. Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in
stand P plaatsen.
De motor laten afkoelen.
De motorkap nooit openen als er stoom of koelvloeistof uit de motor-
ruimte komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen stoom of
koelvloeistof meer naar buiten komt.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
287
Controleren en bijvullen
ATTENTIE (vervolg)
Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding!
Nooit in de koelluchtventilator grijpen. De koelluchtventilator kan zich tot
ongeveer tien minuten na uitschakeling van het contact plotseling inscha-
kelen!
Niet roken in de omgeving van de motor en geen open vuur of ontste-
kingsbronnen gebruiken.
Geen voorwerpen (bv. poetsdoeken of gereedschap) in de motorruimte
laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade.
De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloei-
stoffen lezen en opvolgen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende mo-
tor
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet worden gewerkt, dan op
draaiende motoronderdelen en elektrische installaties letten - levensge-
vaarlijk!
Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken.
Kortsluiting in de elektrische installatie voorkomen, vooral bij de accu.
VOORZICHTIG
Alleen bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificaties bijvullen - gevaar voor
beschadiging van de wagen!
Let op
Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma resp. uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden besteld.
Wij adviseren de bedrijfsvloeistoffen door een specialist te laten verversen.
Motorkap openen en sluiten
Afb. 322 Motorkap openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 287.
Motorkap openen
Nagaan, dat de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn afgeklapt - gevaar
voor beschadiging van de motorkap.
Het bestuurdersportier openen en aan de ontgrendelingshendel onder het
dashboard in pijlrichting
1
trekken » afb. 322.
De ontgrendelingshendel in pijlrichting
2
drukken, de motorkap wordt ont-
grendeld.
De motorkap zo ver openen, dat deze door de gasdrukveren wordt openge-
houden.
Motorkap sluiten
De motorkap zo ver naar beneden trekken, dat de kracht van de gasdrukve-
ren is overwonnen.
De motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm met een lichte zwaai
dichtslaan tot deze veilig is vergrendeld.
Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel een wagen met geopende motorkap grafisch weergegeven.
ATTENTIE
Nooit rijden met een slecht gesloten motorkap - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
288
Raadgevingen voor het gebruik
Overzicht motorruimte
Afb. 323
Plaatsingsvoorbeeld in de motorruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 287.
Koelvloeistofexpansiereservoir
291
Motoroliepeilstok
290
Motorolievulopening
290
Remvloeistofreservoir
292
Accu 293
Ruitensproeiervloeistofreservoir
289
Ruitensproeiervloeistof
Afb. 324
Ruitensproeiervloeistofreservoir
A
B
C
D
E
F
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 287.
De inbouwplaats ven de reservoirsteun kan afwijken, afhankelijk van de motor-
type » afb. 324.
De vulhoeveelheid van het reservoir
A
bedraagt 3,1 liter, bij wagens met ko-
plampsproeiers circa 4,7 liter. De inhoud van het reservoir
B
bedraagt 3,7 liter.
Overeenkomstig de huidige of de te verwachten weersomstandigheden ge-
schikte ruitensproeiervloeistof gebruiken. Wij adviseren ruitensproeiervloei-
stof uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
VOORZICHTIG
Als de wagen is voorzien van koplampsproeiers, ruitensproeiervloeistofsoor-
ten gebruiken die de polycarbonaatcoating van de koplampen niet aantasten -
gevaar voor beschadiging van de koplampen.
Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit de vulhals verwijderen - de
vloeistofslangen kunnen anders vervuild raken en er kunnen storingen aan de
ruitensproeierinstallatie optreden.
Motorolie
Inleiding voor het onderwerp
Af fabriek werd de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die
(behalve in extreem koude klimaatzones) het hele jaar kan worden gebruikt.
Wij adviseren om het olie verversen door een ŠKODA Servicepartner uit te la-
ten voeren.
De motorolie moet bij de voorgeschreven service-intervallen worden ververst
» pag. 277.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden,
iets olie (tot 0,5 l/1.000 km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende waarschuwingsaanwij-
zingen opvolgen » pag. 287.
289
Controleren en bijvullen
VOORZICHTIG
Geen additieven toevoegen aan de motorolie - gevaar voor schade aan de mo-
tor.
Let op
Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Specificatie
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 289.
De hierna aangegeven specificaties (VW-normen) kunnen afzonderlijk of in
combinatie met andere specificaties op de verpakking staan.
Wagens met variabele service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,4 l/92, 110 kW TSI
VW 508 00
optioneel VW 504 00
a)
1,8 l/132 kW TSI
VW 504 00
2,0 l/162, 206 kW TSI
a)
Het gebruik van VW 504 00 motorolie in plaats van VW 508 00 kan een geringe verslechtering van de uit-
laatgasemissiewaarden tot gevolg hebben.
Dieselmotoren Specificatie
1,6 l/88 kW TDI CR
VW 507 00
2,0 l/110, 130, 140 kW TDI CR
Wagens met vaste service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,4 l/92, 110 kW TSI
VW 502 001,8 l/132 kW TSI
2,0 l/162, 206 kW TSI
Dieselmotoren Specificatie
1,6 l/88 kW TDI CR
VW 507 00
2,0 l/110, 130, 140 kW TDI CR
Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel motorolie VW 505 01 wor-
den gebruikt.
VOORZICHTIG
Indien de in de tabel vermelde motorolie niet beschikbaar is, kunnen ook an-
dere oliën worden bijgevuld. Om motorschade te vermijden, mag tot de vol-
gende olieverversing slechts max. 0,5 l motorolie met de volgende specificatie
worden bijgevuld:
Benzinemotoren ACEA A3/ACEA B4 of API SN, (API SM);
Dieselmotoren ACEA C3 of API CJ-4.
Controleren en bijvullen
Afb. 325
Varianten van de oliepeilstok
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 289.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de olie.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motorbedrijfstemperatuur is bereikt.
De motor is afgezet.
Peil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is terugge-
stroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en opnieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin schuiven.
Het oliepeil moet daarna in gebied
A
liggen » afb. 325. Indien het oliepeil on-
der gebied
A
ligt, olie bijvullen.
290
Raadgevingen voor het gebruik
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening
C
eraf draaien » afb. 323 op pag. 289.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen » pag. 290.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening weer zorgvuldig vastdraaien.
VOORZICHTIG
Het oliepeil mag in geen geval buiten het gebied
A
liggen » afb. 325 - gevaar
voor beschadiging van de motor en het uitlaatsysteem.
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is of als het oliepeil boven zone
A
ligt, niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist
inroepen.
Let op
Een te laag motoroliepeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan bran-
den van het controlelampje en door de betreffende melding weergegeven
» pag. 51. Toch adviseren wij het oliepeil met regelmatige tussenpozen met de
oliepeilstok te controleren.
Koelvloeistof
Inleiding voor het onderwerp
De koelvloeistof zorgt voor koeling van de motor en bestaat uit water en anti-
vries (met additieven, die het koelsysteem tegen corrosie beschermen en kalk-
afzetting voorkomen).
Het antivriesaandeel in de koelvloeistof moet 40 tot 60% bedragen.
De correcte mengverhouding tussen water en antivries moet, indien nodig,
door een specialist worden gecontroleerd en zo nodig worden gecorrigeerd.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende waarschuwingsaan-
wijzingen opvolgen » pag. 287.
Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de
motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - er is verbrandingsge-
vaar resp. gevaar voor verwondingen door uitspuitende koelvloeistof!
ATTENTIE (vervolg)
Als bescherming tegen uitspuitende koelvloeistof de afsluitdop met een
doek afdekken.
Koelvloeistof en koelvloeistofdamp zijn schadelijk voor de gezondheid -
huidcontact met koelvloeistof voorkomen. Als de ogen of de huid met
koelvloeistof in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedu-
rende ten minste enkele minuten met veel water afspoelen. Zo nodig medi-
sche hulp inroepen.
VOORZICHTIG
De radiateur niet afdekken en geen onderdelen (zoals extra koplampen) voor
de luchtinlaten monteren - gevaar voor oververhitting van de motor.
Controleren en bijvullen
Afb. 326
Koelvloeistofexpansiereservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 291.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de koelvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is niet opgewarmd (bij motor op bedrijfstemperatuur kan het
testresultaat niet precies uitvallen).
De motor is afgezet.
Koelvloeistofpeil controleren - het koelvloeistofpeil moet tussen markeringen
A
en
B
liggen » afb. 326. Als het koelvloeistofpeil onder markering
B
ligt,
koelvloeistof bijvullen.
Bijvullen
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid koelvloeistof aanwezig zijn
» .
291
Controleren en bijvullen
Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop
voorzichtig losschroeven.
Nieuwe koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven specificatie vol-
doet.
De dop vastdraaien, tot deze goed vergrendelt.
De specificatie van de koelvloeistof is op het koelvloeistofexpansiereservoir
aangegeven » afb. 326.
Als geen voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, alleen gedestilleerd
resp. gedemineraliseerd water bijvullen en de mengverhouding van water en
antivries zo snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
VOORZICHTIG
Bij een leeg expansiereservoir geen koelvloeistof bijvullen. Daardoor zou er
lucht in het systeem kunnen komen - gevaar voor motorschade! Niet verder
rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering
A
» afb. 326. De koel-
vloeistof zou bij opwarming uit het systeem kunnen worden gedrukt - gevaar
voor beschadiging van delen in de motorruimte.
Als het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, niet verder rijden! De
motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Antivries die niet voldoet aan de juiste specificatie kan de bescherming tegen
corrosie van het koelsysteem verminderen - gevaar voor beschadiging van het
koelsysteem en van de motor.
Als ander dan gedestilleerd (gedemineraliseerd) water wordt bijgevuld, de
koelvloeistof door een specialist laten vervangen - gevaar voor motorschade.
Koelvloeistofverlies duidt op lekkage in het koelsysteem - gevaar voor mo-
torschade. Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist inroepen.
Let op
Een te laag koelvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 50. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het re-
servoir te controleren.
Remvloeistof
Afb. 327
Remvloeistofreservoir
Voorwaarden voor het controleren van remvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Remvloeistofpeil controleren - het remvloeistofpeil moet tussen markeringen
"MIN" en "MAX" liggen » afb. 327.
Specificatie - de remvloeistof moet met de norm VW 501 14 overeenkomen
(deze norm voldoet aan de eisen van norm FMVSS 116 DOT4).
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende waarschuwingsaan-
wijzingen opvolgen » pag. 287.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de mar-
kering "MIN" » afb. 327 zakt, kan het remsysteem lek zijn. Niet verder rij-
den - gevaar voor ongevallen! De hulp van een specialist inroepen.
Let op
De remvloeistof wordt ververst bij een voorgeschreven inspectie.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 45. Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
292
Raadgevingen voor het gebruik
Accu
Inleiding voor het onderwerp
De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voe-
ding van elektrische verbruikers in de wagen.
Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu
De systeem van de elektrische installatie probeert als volgt het ontladen van
de sterk belaste accu te voorkomen.
Door verhoging van het stationair toerental.
Door begrenzing van het opgenomen vermogen van sommige verbruikers.
Door het uitschakelen van sommige verbruikers (stoelverwarming, achter-
ruitverwarming) voor zo lang als nodig.
Waarschuwingssymbolen op de accu
Symbool Betekenis
Altijd een veiligheidsbril dragen!
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd beschermende
handschoenen en een beschermende bril dragen!
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en
niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
ATTENTIE
Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, etsende werking of
vergiftigingsgevaar! Bijtende dampen in de lucht prikkelen en beschadigen
de luchtwegen en de ogen. De volgende aanwijzingen opvolgen.
Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huid-
bescherming dragen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Onmiddellijk medische hulp inroepen.
ATTENTIE (vervolg)
De accu verwijderd houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn,
bv. kinderen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen
van de accu kan lopen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan accu bestaat gevaar voor explosie, voor brand, voor
verwondingen en voor etsende werking! De volgende aanwijzingen opvol-
gen.
Roken, gebruik van open vuur of licht en handelingen die vonken kunnen
veroorzaken achterwege laten.
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen. Nooit een bevroren of ont-
dooide accu opladen. Een bevroren accu vervangen.
Nooit een beschadigde accu gebruiken.
De accupolen niet met elkaar verbinden, door het overbruggen van beide
polen ontstaat kortsluiting.
VOORZICHTIG
Let erop dat het accuzuur niet in aanraking komt met de wagen - gevaar voor
beschadiging van de wagen.
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de accu door een specialist te la-
ten uitvoeren.
Accu's die ouder zijn dan vijf jaar laten vervangen.
293
Controleren en bijvullen
Toestand controleren
Afb. 328 Accu: Afdekking openklappen/kijkglas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 293.
De toestand van de accu wordt regelmatig in het kader van de inspectie bij een
specialist gecontroleerd.
Accuvloeistofpeil controleren
Bij accu's met kijkglas kan aan de hand van de kleur van het kijkglas het accu-
vloeistofpeil worden gecontroleerd. Bij accu's met de aanduiding "AGM" is er
geen controle van het accuvloeistofpeil.
De accu kan, afhankelijk van de uitrusting, voorzien zijn van een afdekking, de-
ze kan in pijlrichting worden opengeklapt » afb. 328 -
.
Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van het kijkglas Daarom vóór
de controle voorzichtig op het kijkglas tikken » afb. 328 - .
Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden
vervangen.
Ontlading van de accu
Bij veelvuldig stadsverkeer laadt de accu zich niet voldoende op.
Bij lage temperaturen neemt de accucapaciteit af.
Als de accu langer dan drie tot vier weken niet wordt gebruikt, de massakabel
van de accu losmaken of de accu voortdurend met een zeer kleine laad-
stroom opladen.
Laden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 293.
De accu alleen opladen als het contact en alle verbruikers zijn uitgeschakeld.
De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Laden
Bij wagens met start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de -klem
van de acculader aan de -pool van de accu, de -klem van de acculader aan
het massapunt van de motor vastmaken » pag. 308.
Bij wagens zonder start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de klem-
men van de acculader aan de bijbehorende accupolen ( aan , aan )
vastmaken.
De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat in-
schakelen.
Na de laden: Eerst de acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de accu.
Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van
de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld.
ATTENTIE
Bij opladen van de accu ontstaat waterstof - gevaar voor explosies. Een
explosie kan ook worden veroorzaakt door bv. vonken die ontstaan bij het
losmaken van de accukabels of het lostrekken van een stekker.
Het zogenaamde "snelladen" van de accu is gevaarlijk, hiervoor zijn een
speciale acculader en vakkennis nodig. Daarom het "snelladen" door een
specialist laten uitvoeren.
Losmaken, aansluiten en vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 293.
De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelfde
afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben.
Wij adviseren de accu door een specialist te laten vervangen.
294
Raadgevingen voor het gebruik
Voor het losmaken van accukabels het contact uitschakelen en eerst de ac-
cukabel van de minpool , pas daarna de accukabel van de pluspool van de
accu losmaken.
Voor het vastmaken van accukabels eerst de accukabel aan de pluspool ,
pas daarna de accukabel aan de minpool van de accu vastmaken.
Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende
functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken.
Functie / voorziening Ingebruikname
Ruitbediening » pag. 72
Panorama-schuif-kanteldak » pag. 74
Rolgordijn » pag. 74
Tijd instellen » pag. 54
VOORZICHTIG
De accukabels alleen bij uitgeschakeld contact en uitgeschakelde verbruikers
losmaken - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de wa-
gen.
Vóór het losmaken van accukabels de elektrische achterklep, alle ruiten, het
schuif-kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten - anders kunnen storin-
gen in deze uitrustingselementen voorkomen.
De aansluitkabels in geen geval verwisselen - gevaar voor brand.
Let op
Wij adviseren de wagen na het losmaken en aansluiten van de accukabels door
een specialist te laten controleren, zodat de werking van alle elektrische syste-
men is gegarandeerd.
Wielen
Velgen en banden
Gebruiksinstructies voor wielen
Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip,
daarom bijzonder voorzichtig rijden.
Banden met de grootste profieldiepte moeten altijd op de voorwielen wor-
den gebruikt.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Wij adviseren
velgen en wielbouten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te ge-
bruiken.
Wielen resp. banden koel, droog en zo donker mogelijk opslaan. De banden
zelf rechtopstaand bewaren.
Levensduur van banden
Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen.
Ook als ze niet worden gebruikt. Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6
jaar.
De productiedatum is aangegeven op de bandwang (eventueel aan de binnen-
zijde). Bv. DOT ... 10 17... betekent dat de band in week 10 van het jaar 2017 is
geproduceerd.
Bandenschades
Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigin-
gen (scheuren, vervormingen en dergelijke).
In het bandprofiel vastzittende vreemde voorwerpen (bv. kleine stenen) me-
teen verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bv. schroeven of
spijkers), niet verwijderen en een specialist om hulp vragen.
Montage van nieuwe banden
Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde con-
structie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde profiel op één as gebruiken.
Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden vervan-
gen.
295
Wielen
Draairichtinggebonden banden
Sommige banden kunnen draairichtinggebonden zijn. De draairichting is door
een pijl op de wang van de band gekenmerkt.
Deze aangegeven draairichting beslist opvolgen, anders kunnen de volgende
bandeneigenschappen negatief worden beïnvloed.
Rijstabiliteit.
Grip op de weg.
Bandengeluid en bandenslijtage.
Banden met vergrote antilekbestendigheid
Enkele wagens kunnen af fabriek met banden met vergrote antilekbestendig-
heid (zogenaamde "SEAL"-banden) zijn uitgerust. Voor sommige landen wor-
den wagens met "SEAL"-banden zonder noodreservewiel en overeenkomstig
wagengereedschap geleverd.
Als "SEAL"-banden zijn vervangen door standaardbanden, moet de wagen na-
derhand worden voorzien van een bandenafdichtset of noodreservewiel en het
overeenkomstige wagengereedschap.
ATTENTIE
Nooit rijden met beschadigde banden of met banden die ouder zijn dan 6
jaar - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De banden beschermen tegen contact met stoffen die de banden kunnen be-
schadigen (bv. olie, vet en brandstof). Als de banden met deze middelen in con-
tact komen, adviseren we om de banden bij een specialist te laten controleren.
Velgen met geslepen of gepolijste oppervlakken niet in winterse omstandig-
heden gebruiken - gevaar voor beschadiging van de velgen (bv. door strooi-
zout).
Bandenspanning
Afb. 329 Sticker met een tabel met bandenspanningswaarden / banden
oppompen
De voorgeschreven bandenspanningswaarden staan op de sticker met picto-
grammen
A
» afb. 329 (voor enkele landen zijn de pictogrammen door tekst
vervangen).
De bandenspanning moet altijd aan de belading worden aangepast.
Bandenspanning voor halve belading
Bandenspanning voor het milieu ontlastend gebruik (iets lager brandstof-
verbruik en iets lagere uitstoot van schadelijke stoffen)
Bandenspanning voor volle belading
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor de voorgeschreven ban-
denspanning. Het is geen opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de technische wagendocumenten
en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document).
Bandenspanningswaarde voor de vooras
Bandenspanningswaarde voor de achteras
Bandenspanning controleren
De bandenspanning (inclusief die van het noodreservewiel) ten minste eenmaal
per maand en vóór elke langere rit controleren.
De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde
bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspannings-
wijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen
» pag. 267.
B
C
D
E
F
G
296
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Nooit met verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bv. bij een bandenschade) moet er
worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige stuurbe-
wegingen en zonder hard te remmen tot stilstand te brengen - gevaar voor
ongevallen.
Let op
De conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt slechts voor enkele landen en enkele modelvarianten).
Bandenslijtage en wielen verwisselen
Afb. 330 Bandenslijtagemerktekens/omwisselen van de wielen
De bandenslijtage verhoogt onder de volgende omstandigheden.
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, hard accelereren/remmen).
Onjuiste uitbalancering (de wielen na omwisseling/vervanging/reparatie of bij
"onrustige" stuurinrichting laten balanceren).
Verkeerde uitlijning.
Onderin het profiel van de banden zitten slijtagemerktekens die de toegesta-
ne minimale profieldiepte weergeven » afb. 330 -
. Een band moet als versle-
ten worden beschouwd als een van deze merktekens het bandenprofiel vlak
afsluit. Markeringen op de bandwangen, zoals de letters "TWI" en/of andere
symbolen (bv. ), geven de plaats van de slijtagemerktekens aan.
Voor een gelijkmatige slijtage van alle banden adviseren we om de wielen elke
10.000 km overeenkomstig het schema te om te wisselen » afb. 330 -
.
ATTENTIE
De banden op zijn laatst wisselen als zij tot de slijtagemerktekens zijn af-
gereden - gevaar voor ongevallen.
Een verkeerde wieluitlijning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor onge-
vallen!
Ongewone trillingen of "trekken" van de wagen naar één zijde kan duiden
op bandenschade. De snelheid verminderen en stoppen! Als uitwendig geen
bandschade herkenbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Noodreservewiel
Het noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde specialist,
omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Het noodreservewiel is altijd vaneen waarschuwingssticker voorzien die op de
velg zit.
Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden
gelet.
De waarschuwing niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
Het noodreservewiel oppompen met de maximale vuldruk voor de wagen
» pag. 296 (de voorgeschreven bandenspanning van noodreservewiel R 18 is
4,2 bar).
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 267.
ATTENTIE
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden!
Bij rijden met een noodreservewiel niet volgas accelereren, niet hard rem-
men en niet snel door bochten rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodreservewiel.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in
acht nemen.
297
Wielen
Bandenopschrift
Verklaring van het bandenopschrift - bv. 215/60 R 16 95 V
215 Bandbreedte in mm
60 Hoogte-/breedteverhouding in %
R Code voor bandconstructie - Radiaal
16 Velgdiameter in inch
95 Belastingsindex
V Snelheidscodeletter
Belastingsindex - geeft het maximaal toegestane draagvermogen van een
afzonderlijke band aan.
Belastingsindex
91 92 93 94 95 96 97 98 99
Belasting
(in kg)
615 630 650 670 690 710 730 750 775
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toelaatbare snelheid met gemon-
teerde banden van de betreffende categorie aan
Snelheids-
code
M T U H V W Y
Top-
snelheid
(in km/h)
130 190 200 210 240 270 300
ATTENTIE
Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en
snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Gebruik bij winterse omstandigheden
Allweather- (of "winter")-banden
Allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een bergtop-/snee-
uwvloksymbool
) verbeteren de rijeigenschappen van de wagen in winterse
omstandigheden.
Om de bestmogelijke rijeigenschappen te behouden, op alle vier de wielen met
allweather- of "winter"-banden een minimale profieldiepte van 4 mm aanhou-
den.
Bij gemonteerde "winter"-banden tijdig weer de zomerbanden monteren, want
met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen alsmede bij temperaturen
boven 7 °C de rijeigenschappen beter, de remweg is korter, er is minder afrol-
geluid en de bandenslijtage is minder.
Snelheidscodeletter
Allweather- of "winter"-banden (identificatie middels M+S en een berg-
top-/sneeuwvloksymbool ) met een lagere snelheidscategorie mogen wor-
den gemonteerd op voorwaarde dat de toegestane topsnelheid van deze ban-
den niet wordt overschreden, ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wa-
gen hoger ligt.
De snelheidsbegrenzing voor allweather- of "winter"-banden kan in het info-
tainment in het menu

/
Banden
worden ingesteld.
Indien de wagen beschikt over allweather- of "winter"-banden met een lagere
snelheidscategorie dan de vermelde topsnelheid van de wagen (betreft niet af
fabriek geleverde banden) moet in het interieur in het gezichtsveld van de be-
stuurder een waarschuwingssticker met de topsnelheid voor de snelheidscate-
gorie van de gemonteerde banden worden aangebracht. De waarschuwings-
sticker kan worden vervangen als de maximale waarde van de voor de gemon-
teerde banden bestemde snelheidscategorie wordt ingesteld in het infotain-
ment (geldt slechts voor enkele landen). Deze waarde geeft de maximaal toe-
gestane rijsnelheid weer met gemonteerde allweather- of "winter"-banden en
mag niet worden overschreden.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij winterse omstandigheden.
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd en
zijn alleen te gebruiken op de volgende band/velgcombinaties.
Geldt voor 2,0 l/162, 206 kW TSI
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6,5J x 17 41 mm 215/55 R17
298
Raadgevingen voor het gebruik
Geldt voor de overige motoriseringen
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6,5J x 16 41 mm 215/60 R16
6,5J x 17 41 mm 215/55 R17
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter
zijn dan 12 mm.
ATTENTIE
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije trajecten - het rijgedrag
kan worden beïnvloed en er is gevaar voor bandschade.
299
Wielen
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Nooduitrusting
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
Afb. 331 Plaats van de verbanddoos en de gevarendriehoek: Variant 1 /
gevarendriehoek losmaken
Afb. 332
Plaats van de verbanddoos en
de gevarendriehoek: Variant 2
De volgende informatie is geldig voor de verbanddoos en de gevarendriehoek
uit het originele ŠKODA accessoireprogramma.
Plaatsing van de verbanddoos
De verbanddoos kan met behulp van een spanband aan de rechterzijde van de
bagageruimte worden bevestigd » afb. 331 resp. » afb. 332.
Afhankelijk van de uitrusting kan op dezelfde plaats een opbergvak zitten
waarin de verbanddoos kan worden opgeborgen.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 1
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven en met de spanband worden beves-
tigd » afb. 331.
Voor het losmaken de vergrendeling aan de band in pijlrichting
1
drukken
en de band
A
in pijlrichting
2
openklappen » afb. 331.
Voor het vastzetten band
A
tegen de pijlrichting
2
in dichtklappen tot hij
vastklikt.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 2
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven » afb. 332. Voor deze wordt uitgeno-
men moet eerst de bodembekleding van de bagageruimte worden opgelicht.
ATTENTIE
De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
Plaatsing van reflecterend vest
Afb. 333
Opbergvak voor het reflecte-
rend vest in het voorportier
Het reflecterende vest kan in het opbergvak
A
binnen het opbergvak in het
voorportier worden opgeborgen » afb. 333.
Voor de inzittenden op de zitplaatsen achterin bestaat de mogelijkheid het re-
flecterende vest in het achterportier op te bergen.
300
Tips om het zelf te doen
Brandblusser
Afb. 334
Brandblusser losmaken
De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bijrijdersstoel be-
vestigd.
Voor het verwijderen van de brandblusser de vergrendelingen aan beide rie-
men in pijlrichting losmaken » afb. 334 en de brandblusser verwijderen.
Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en
met de riemen vastzetten.
De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser.
De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van
deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd.
ATTENTIE
De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre
of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
Wagengereedschap
Afb. 335
Wagengereedschap
De box met het wagengereedschap zit in het opbergvak voor het noodreser-
vewiel en kan, afhankelijk van de uitrusting, met een riem zijn vastgezet.
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgende onderdelen in het
wagengereedschap aanwezig te zijn.
Schroevendraaier
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
Sleepoog
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
Krik met aanwijzingenplaatje
Krikslinger
Wielsleutel
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten
Bandenafdichtset
1
2
3
4
5
6
7
8
9
301
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
ATTENTIE
De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld.
In geen geval hiermee andere wagens of andere lasten opkrikken - gevaar
voor verwondingen.
Het gereedschap altijd veilig in de box opbergen en erop letten, dat dit
met de riem aan het noodreservewiel is bevestigd - anders zouden bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
VOORZICHTIG
De krik vóór het opbergen in de bak met wagengereedschap weer in de begin-
stand schroeven - gevaar voor beschadiging van de bak.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wagendocumentiemap.
Wiel verwisselen
Voorbereidende werkzaamheden
Voor de veiligheid voor het verwisselen van een wiel in het verkeer de
volgende aanwijzingen opvolgen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het verwisselen van het wiel moe-
ten de passagiers niet op de rijbaan staan (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Wiel verwisselen
Het noodreservewiel eruit nemen » pag. 303.
De wieldop » pag. 303 resp. de afdekkappen » pag. 304 verwijderen.
De wielbouten losdraaien » pag. 304 » .
De wagen zo ver opkrikken » pag. 304 dat het te verwisselen wiel de bodem
niet meer raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het defecte wiel voorzichtig losnemen.
Het noodreservewiel aanbrengen en de wielbouten iets vastschroeven.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel afwisselend de tegenover elkaar liggende wielbouten
("kruiselings") vastzetten » pag. 304.
De wieldop » pag. 303 resp. de afdekkappen » pag. 304 weer aanbrengen.
Bij de montage van een wiel met draairichtinggebonden banden op de draai-
richting letten » pag. 296.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Gecorrodeerde en
zwaar draaiende bouten moeten worden vernieuwd.
ATTENTIE
De wielbouten slechts iets losdraaien (circa een omwenteling), zolang de
wagen niet met de krik is opgekrikt. Anders kan het wiel loskomen en eraf
vallen - gevaar voor ongevallen.
In geen geval mogen de bouten worden ingevet of ingeolied - gevaar voor
ongevallen.
Afsluitende werkzaamheden
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het omgewisselde wiel in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte opbergen en met een borgbout bevestigen.
Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de
riem bevestigen.
De bandenspanning van het gemonteerde wiel controleren en zo nodig aan-
passen, bij wagens met bandenspanningscontrole de bandenspanningswaar-
den in het systeem opslaan » pag. 267.
Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt 140 Nm.
De beschadigde banden vervangen. Een bandenreparatie wordt afgeraden.
302
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE
Een te hoog aantrekmoment kan de wielbouten en de schroefdraad be-
schadigen en kan leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken
op de velgen. Bij een te laag aantrekmoment kunnen de wielen tijdens het
rijden loskomen - gevaar voor ongevallen. Tot het controleren van het aan-
trekmoment bijzonder voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden.
Noodreservewiel verwijderen/opbergen
Afb. 336
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding in de bagageruimte en
is bevestigd met een borgbout.
Wiel verwijderen
De bodembekleding in de bagageruimte optillen.
De bevestigingsband losmaken en de box met het wagengereedschap ver-
wijderen.
De borgbout in pijlrichting eruit draaien » afb. 336 en het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de uitsparing voor het reservewiel
leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende openingen in de velg trek-
ken.
De borgbout tegen de pijlrichting in tot de aanslag erin schroeven » afb. 336.
De box met het wagengereedschap in het wiel aanbrengen en met de band
vastzetten.
De bodembekleding in de bagageruimte terugklappen.
Wieldop
Wieldop eraf trekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen om de rand van een van de
beluchtingsopeningen in de wieldop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rus-
ten en de wieldop lostrekken.
Wieldop inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken.
De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek cor-
rect vastklikt.
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen staat de positie van de antidiefstalwielbout aan de achterzijde van de
wieldop middels een symbool vermeld. Bij gebruik van een antidiefstalwielbout
moet deze op deze plaats worden ingebouwd » .
ATTENTIE
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma
te gebruiken. Bij andere wieldoppen kan mogelijk een voldoende luchttoe-
voer voor de koeling van de remmen niet zijn gegarandeerd - in dat geval
bestaat gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
Als de wieldop anders dan voor de antidiefstalwielbout aangegeven positie
wordt geplaatst, bestaat er gevaar voor beschadiging van de wieldop.
De wieldop alleen met de hand aandrukken, niet op de wieldop slaan - gevaar
voor beschadiging van de wieldop.
Let op
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
303
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Afdekkappen van de wielbouten
Afb. 337
Afdekkap lostrekken
Voor het eraf trekken van de kappen de lostrekklem tot de aanslag over de
kap steken en deze in pijlrichting eraf trekken » afb. 337.
Voor het inbouwen de kap tot de aanslag op de wielbout steken.
Antidiefstalwielbouten
Afb. 338
Antidiefstalwielbout en adapter
De antidiefstalwielbouten beschermen de wielen tegen diefstal. Deze kunt u
alleen met adapter
B
» afb. 338 losmaken/vastzetten.
Adapter
B
tot de aanslag op de antidiefstalwielbout
A
steken.
De sleutel tot de aanslag op adapter
B
steken en de wielbout losma-
ken/vastzetten.
De adapter verwijderen.
Om een wiel te kunnen wisselen moet het opzetstuk voor de antidiefstal-
wielbouten altijd in de wagen worden meegevoerd!
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen moet de antidiefstalwielbout worden aangebracht overeenkomstig de
positie die op de achterzijde van de wieldop is aangegeven.
Let op
Wij adviseren de sticker met het codenummer te bewaren. Aan de hand hier-
van kan een vervangende adapter uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden aangeschaft.
Wielbouten losdraaien en vastzetten
Afb. 339
Wielbouten losdraaien
De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken. Voor de antidiefstalwiel-
bout de bijbehorende adapter gebruiken » afb. 338 op pag. 304.
Voor het losmaken van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout ongeveer een omwenteling in pijlrichting draaien » afb. 339.
Voor het vastzetten van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout tegen de pijlrichting in draaien » afb. 339, tot deze vast zit.
ATTENTIE
Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de
voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij uzelf aan de wagen
vasthouden en zorgen dat u stevig staat - gevaar voor verwondingen.
Wagen opkrikken
Afb. 340
Steunpunten voor de krik
304
Tips om het zelf te doen
Afb. 341 Krik aanbrengen
De handelwijze voor het omhoogbrengen van de wagen is geldig voor alle vari-
anten van de carrosserie.
De veiligheidsaanwijzingen raadplegen voordat de wagen wordt opgekrikt » .
Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt. De krik onder het steunpunt plaatsen dat het dichtst
bij het defecte wiel ligt.
De steunpunten zitten onder de dorpel » afb. 340.
De krikslinger
6
in het montagegat van de krik
5
vasthaken » pag. 301.
De grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op een rechte onder-
grond plaatsen, zodat de krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat » afb.
341 -
.
De krik met de krikslinger zo ver omhoogdraaien, dat de klauw van de krik de
rand omvat » afb. 341 -
.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van de grond hangt.
ATTENTIE
De volgende aanwijzingen opvolgen, anders bestaat gevaar voor verwon-
dingen.
De wagen beveiligen tegen onverwacht wegrollen.
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen verschuiven.
Op losse ondergrond (bv. losse steentjes) een stabiele draagplaat met
groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde ondergrond (bv. kinderkopjes) een stroeve onderlegger (bv.
een rubbermat) onder de krik plaatsen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
ATTENTIE (vervolg)
Nooit met een lichaamsdeel (bv. arm of been) onder de wagen komen, als
deze is opgekrikt.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst - ge-
vaar voor beschadiging van de wagen.
Bandenafdichtset
Inleiding voor het onderwerp
De volgende informatie is geldig voor de af fabriek gebruikte bandenafdicht-
set.
Met behulp van de bandenafdichtset kunnen gaten in de band met een door-
snede tot circa 4 mm worden afgedicht.
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen geval een normale bandenre-
paratie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervan-
gen resp. bij een specialist informeren naar de reparatiemogelijkheden.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bv. schroeven of
spijkers), niet verwijderen.
De bandenafdichtset in de volgende gevallen niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handleiding van het flesje met
bandenafdichtmiddel aangegeven minimumtemperatuur.
Gaten in de band met een grotere doorsnede dan 4 mm.
Beschadigingen aan de wang van de band.
De houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken.
ATTENTIE
Bij huidcontact met het afdichtmiddel de betrokken plaatsen onmiddellijk
afwassen.
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht
nemen.
305
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Beschrijving van de bandenafdichtset
Afb. 342
Beschrijving van de bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 305.
De set zit in een box onder de bodembekleding in de bagageruimte.
Sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph"
Ventielsleutel
Vulslang met vuldop
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedieningselementen kan verschil-
lend zijn, afhankelijk van het type luchtcompressor dat bij de wagen is ge-
leverd)
Bandenvulslang
Knop voor verlagen van de bandendruk
Bandenspanningmeter
12 volt kabelstekker
Aan-uitschakelaar
Fles met bandenafdichtmiddel
Reserve-ventielinzetstuk
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompressor of in de wagendocumen-
tiemap.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de
bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 305.
Voor de veiligheid voor het verwisselen van een wiel in het verkeer de
volgende aanwijzingen opvolgen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de reparatie mogen de passagiers
niet op de rijbaan staan (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Band afdichten en oppompen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 305.
Afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf draaien.
De ventielsleutel
2
» afb. 342 op pag. 306 zo over het ventielinzetstuk ste-
ken dat deze in de sleuf van de ventielsleutel past.
Het ventielinzetstuk eruit draaien en op een schone ondergrond leggen
(doek, papier enzovoort).
De fles
10
enkele malen krachtig schudden.
De vulslang
3
stevig op de fles
10
draaien. De folie op de flessendop wordt
doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang
3
verwijderen en de fles op het bandenventiel
steken.
De fles
10
ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de
fles in de band vullen.
De vulslang van het bandventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk met de ventielsleutel
2
weer erin schroeven.
306
Tips om het zelf te doen
Oppompen
De vulslang
7
» afb. 342 op pag. 306 stevig op het bandenventiel schroeven.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P la-
ten.
De motor starten.
De stekker
6
in het 12 volt stopcontact steken » pag. 105.
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
Zodra een bandenspanning van 2,0 - -2,5 bar is bereikt, de luchtcompressor
uitschakelen. De maximale werkingstijd van de luchtcompressor volgens de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset opvolgen » .
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
7
van
het ventiel afschroeven.
De wagen ongeveer10 meter voor- of achteruitrijden zodat het afdichtmid-
del zich in de band kan "verdelen".
De vulslang van de luchtcompressor
7
opnieuw stevig op het ventiel draaien
en het oppompen herhalen.
De betreffende sticker
1
op het dashboard in het gezichtsveld van de be-
stuurder aanbrengen.
Bij een bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar kan de rit met maximaal 80 km/h
resp. 50 mph worden voortgezet.
ATTENTIE
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na afloop van de werkingstijd volgens de ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset uitschakelen - an-
ders bestaat gevaar voor schade aan de compressor! De luchtcompressor en-
kele minuten laten afkoelen, voordat u deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde band
Lees en bekijk eerst op bladzijde 305.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 296.
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band. De volgende aanwijzingen moeten worden
opgevolgd.
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 287.
Bij het werken met de accu de volgende waarschuwingsaanwijzingen op-
volgen » pag. 293.
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp geven met behulp van de accu van een
andere wagen - explosiegevaar en gevaar door etsende werking!
Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil -
explosiegevaar en gevaar door bijtende werking!
307
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
Afb. 343 Starthulp: - ontladen accu, - stroomleverende accu/ mas-
sapunt van de motor bij start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 307.
Als door een ontladen accu geen motorstart mogelijk is, kan de accu van een
andere wagen worden gebruikt voor het starten van de motor. Hiervoor zijn
startkabels met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklem-
men nodig.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V zijn. De capaciteit (in Ah)
van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Klem
1
aansluiten op de pluspool van de ontladen accu.
Klem
2
aansluiten op de pluspool van de stroomleverende accu.
Klem
3
aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu.
Bij wagens met start-stop-systeem klem
4
aan het massapunt van de mo-
tor
A
vastmaken » afb. 343.
Bij wagens zonder start-stopsysteem het andere uiteinde
4
aansluiten op
een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct
op het motorblok zelf.
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en stationair laten draaien.
De startprocedure starten in de wagen met ontladen accu.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de startprocedure afbreken
en na een halve minuut herhalen.
De startkabels precies in omgekeerde volgorde van het vastmaken verwijde-
ren.
ATTENTIE
De startkabel nooit op de minpool van de ontladen accu aansluiten - ex-
plosiegevaar.
De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met
elkaar in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting!
De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elek-
trisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - gevaar voor
kortsluiting!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motor-
ruimte kunnen worden gegrepen - gevaar voor verwondingen en beschadi-
ging van de wagen.
Wagen afslepen
Aanwijzingen voor het afslepen
Afb. 344 Gevlochten sleepkabel / gedraaide sleepkabel
Voor het afslepen met een sleepkabel alleen een gevlochten kunstvezelkabel
» afb. 344 - gebruiken » .
De sleepkabel resp. de sleepstang aan het voorste sleepoog » pag. 309, ach-
terste sleepoog » pag. 310 resp. aan de kogelkop van de trekhaak » pag. 269
bevestigen.
308
Tips om het zelf te doen
Voorwaarden voor het afslepen.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen niet met omhoogge-
brachte achteras worden afgesleept - gevaar voor versnellingsbakscha-
de!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wa-
gen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een bergingsvoer-
tuig resp. aanhangwagen worden vervoerd.
De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h.
Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan
50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen
worden vervoerd.
Bestuurder van de slepende wagen
Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden de koppeling langzaam op laten
komen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas ge-
ven.
Pas echt wegrijden als de kabel gespannen is.
Bestuurder van de gesleepte wagen
Indien mogelijk de wagen met draaiende motor afslepen. De rembekrachti-
ger en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende motor, anders moet
het rempedaal aanzienlijk harder worden ingetrapt en voor het sturen meer
kracht worden gebruikt.
Als de motor starten niet mogelijk is, het contact inschakelen zodat het
stuurwiel niet is geblokkeerd en de knipperlichten, de ruitenwissers en de
ruitensproeierinstallatie kunnen worden gebruikt.
De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische ver-
snellingsbak de keuzehendelstand N selecteren.
De sleepkabel tijdens het slepen altijd strak houden.
ATTENTIE
Voor het slepen geen gedraaide sleepkabel gebruiken » afb. 344 - , het
sleepoog kan anders uit de wagen worden gedraaid - er bestaat gevaar
voor ongevallen.
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pag.
307, Starthulp.
Bij het slepen over onverharde wegen bestaat voor beide wagens het gevaar,
dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken.
Let op
Wij adviseren de sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Sleepoog voor
Afb. 345
Afdekkap verwijderen/sleepoog inbouwen
Afdekkap verwijderen/plaatsen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 345.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in-/uitbouwen
Om het sleepoog te in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb.
345 tot de aanslag vastdraaien »
.
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
309
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Sleepoog achter
Afb. 346
Afdekkap verwijderen/sleepoog inbouwen
Afdekkap verwijderen/plaatsen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 346.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in-/uitbouwen
Om het sleepoog te in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb.
346 tot de aanslag vastdraaien » .
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
Wagens met een trekhaak
Bij wagens met af fabriek gemonteerde trekhaak zit achter de afdekking geen
montagegat voor het inschroefbare sleepoog. Voor het afslepen de stang met
kogelkop gebruiken » pag. 269, Trekhaak.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Afstandsbediening en uitneembare lamp - batterij/accu's
vervangen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
De vervangende batterij resp. accu's moet/moeten overeenkomen met de
oorspronkelijke specificatie.
Bij het vervangen van de batterij resp. accu op de juiste polariteit letten.
Let op
Wij adviseren de defecte batterij resp. accu's door een specialist te laten ver-
vangen.
Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot ge-
volg dat deze afdekking beschadigd raakt. Een vervangende sierafdekking kan
bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Afb. 347 Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 310.
De sleutelbaard volledig uitklappen.
Het batterijdeksel
A
» afb. 347 met de duim of met een platte schroeven-
draaier bij
B
losmaken.
Het batterijdeksel in pijlrichting
1
openklappen.
De ontladen batterij in pijlrichting
2
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
A
aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
310
Tips om het zelf te doen
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. vergren-
deld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 66.
KESSY-sleutel
Afb. 348
Noodsleutel uitnemen
Afb. 349 Deksel losmaken / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 310.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen en de noodsleutel
B
in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 348.
Een smalle (3 mm brede) platte schroevendraaier ongeveer 12 mm de ontsta-
ne opening in pijlrichting
3
erin schuiven » afb. 349.
De schroevendraaier in pijlrichting
4
draaien tot het batterijdeksel loskomt.
Het batterijdeksel
C
in pijlrichting
5
openschuiven.
De ontladen batterij in pijlrichting
6
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
C
aanbrengen en erop drukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. vergren-
deld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 66.
Afstandsbediening van de extra verwarming
(interieurvoorverwarming)
Afb. 350 Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 310.
Met een dunne platte schroevendraaier afdekking
A
bij
B
losmaken » afb.
350.
De afdekking in pijlrichting
1
openklappen en in pijlrichting
2
eruit schui-
ven.
De batterij met de schroevendraaier bij
C
losmaken en deze vervangen.
De afdekking tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en erop drukken tot deze
hoorbaar vastklikt.
311
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Uitneembare lamp
Afb. 351
Vergrendelingsclip op het accu-
deksel
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 310.
De accuafdekking met een smal, puntig voorwerp bij de vergrendelingsclip
A
loswippen » afb. 351.
Accu's vervangen.
Het accudeksel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
VOORZICHTIG
Wordt bij het vervangen een verkeerd accutype of worden niet-oplaadbare
batterijen gebruikt, bestaat er gevaar voor beschadiging van de lamp en de
elektrische installatie.
Noodontgrendeling/-vergrendeling
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
Afb. 352 Handgreep van het bestuurdersportier: Slotafdekking open-
klappen/ont- en vergrendelen
Afb. 353 Handgreep van het bestuurdersportier: Sleutel met uitklapbare
sleutelbaard / KESSY-noodsleutel
Het bestuurdersportier kan met de sleutel via de slotcilinder worden noodont-
grendeld/noodvergrendeld.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven en de afdekking in
pijlrichting openklappen » afb. 352.
De portiergreep loslaten.
Bij wagens met links stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar boven gekeerd » afb. 353 -
in de slotcilinder steken en de
wagen ont- resp. vergrendelen.
Bij wagens met rechts stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar beneden gekeerd in de slotcilinder steken en de wagen ont-
resp. vergrendelen.
Bij wagens met KESSY-systeem de noodsleutel met met de greep naar be-
neden gekeerd » afb. 353 -
in de slotcilinder steken en de wagen ont- resp.
vergrendelen.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ontstaat.
312
Tips om het zelf te doen
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Afb. 354 Noodvergrendeling: Rechter-/linkerachterportier
Het betreffende achterportier openen en de afdekking
A
verwijderen » afb.
354.
De sleutel in de sleuf steken en in pijlrichting draaien (geveerde stand).
De afdekking
A
weer plaatsen.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Achterklep ontgrendelen
Afb. 355 Klep ontgrendelen: Variant 1 / variant 2
De achterklep kan handmatig van binnenuit worden ontgrendeld.
In de uitsparing resp. opening in de klepbekleding » afb. 355 een schroeven-
draaier of vergelijkbaar gereedschap tot de aanslag inbrengen.
Door bewegen in pijlrichting wordt de klep ontgrendeld.
Noodontgrendeling keuzehendel
Afb. 356 Deksel verwijderen/keuzehendel ontgrendelen
De parkeerrem inschakelen.
Het opbergvak voorin de middenconsole openen.
Een schroevendraaier of een vergelijkbaar gereedschap in de spleet bij de pijl
1
» afb. 356 schuiven en de afdekking in pijlrichting
2
voorzichtig losma-
ken.
In pijlrichting
3
op het gele kunststof onderdeel drukken, gelijktijdig de
grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de hendel in stand N zet-
ten.
Wordt de keuzehendel opnieuw in stand P gezet, dan wordt deze opnieuw ge-
blokkeerd.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het optillen van de afdekking er geen delen rondom de keuze-
hendel door de schroevendraaier worden beschadigd.
Ruitenwisserbladen vervangen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot
tweemaal vervangen.
313
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
Afb. 357
Servicestand van de ruitenwis-
serarmen instellen
Afb. 358
Ruitenwisserblad van de voorruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 313.
Voor het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wis-
serarmen in de servicestand zetten.
Servicestand instellen
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 seconden de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb. 357 en
ongeveer 2 seconden vasthouden.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 358.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb.
357.
De wisserarmen gaan naar de basisstand.
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Afb. 359
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 313.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 359.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
314
Tips om het zelf te doen
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 360
Doorgebrande zekering
De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen bevei-
ligd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje te
herkennen » afb. 360
/
.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 287.
VOORZICHTIG
De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampera-
ge vervangen.
De hulp van een specialist inroepen als een nieuw geplaatste zekering na kor-
te tijd opnieuw doorbrandt.
De zekeringen "niet repareren" en deze ook niet vervangen door sterkere
exemplaren - gevaar voor brand en er kunnen andere elektrische systemen be-
schadigd raken.
Let op
Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een ver-
bruiker kunnen meerdere zekeringen horen.
Zekeringen in het dashboard - wagen met links stuur
Afb. 361
Opbergvak aan bestuurderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 315.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bestuurderszijde.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
Het zijdelingse opbergvak bij
A
vastpakken en door te trekken in pijlrichting
1
openklappen (voor het openklappen is meer kracht nodig) » afb. 361.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 365 op pag. 318.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Het vak door drukken in pijlrichting
2
sluiten tot deze hoorbaar vergrendelt.
315
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen in het dashboard - wagen met rechts stuur
Afb. 362 Opbergvak aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 315.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bijrijderszijde.
Opbergvak openklappen en zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De geleider in pijlrichting
1
ontgrendelen en in pijlrichting
2
losmaken
» afb. 362.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
3
drukken, het opbergvak klapt omlaag.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 365 op pag. 318.
Met de klem de defecte zekering eruit trekken, vervolgens een nieuwe zeke-
ring plaatsen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Opbergvak terugklappen
Het opbergvak in pijlrichting
4
optillen.
De weerstand van blokkeringsnokken
A
overwinnen.
De geleider tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en tegen de pijlrichting in
1
vergrendelen.
Het opbergvak sluiten.
Zekeringenoverzicht in het dashboard
Afb. 363
Zekeringen
Afb. 364
Zekeringen voor de USB-laadfunctie en voor de multifunctie-
eenheid (taxi): Wagen met rechts stuur
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 315.
Nr. Verbruiker
1 Vrij
2 Vrij
3 Spanningsstabilisator voor taxi's
4 Stuurwielverwarming
5 Databus
6 Automatische versnellingsbak
7
Airconditioning, verwarming, ontvanger van de radiografische af-
standsbediening voor de interieurvoorverwarming, achterruitver-
warming, voorruitverwarming, klok
316
Tips om het zelf te doen
Nr. Verbruiker
8
Lichtschakelaar, regensensor, diagnoseaansluiting, parkeerrem,
sfeerverlichting, sensor van het alarmsysteem, koplampen
9 USB-aansluitingen
10 Infotainmentbeeldscherm
11 Licht links
12 Infotainment
13 Gordelspanner - linkerzijde
14 Aanjager voor airconditioning, verwarming
15 Elektronische stuurkolomvergrendeling
16 Phonebox
17 Instrumentenpaneel, noodoproep
18 Achteruitrijcamera
19 KESSY-systeem
20 SCR (AdBlue
®
)
21 4-wielaandrijving, aircocompressor (GreenLine)
22 Trekhaak
23 Panorama-schuif-kanteldak
24 Licht - rechts
25
Centrale vergrendeling - bestuurdersportier en linkerachterpor-
tier, buitenspiegel bestuurderszijde - verwarming, wegklapfunctie,
spiegelinstelling
26 Stoelverwarming voor
27 Xenonkoplampen, binnenverlichting
28 Trekhaak
29 Bedieningshendel onder het stuurwiel
30 Demperinstelling
31 Vrij
32 Parkeerhulp, inparkeersysteem
33 Airbag, schakelaar voor alarmlichten
34
ASR, ESC, bandenspanningscontrole, airconditioning, schakelaar
achteruitrijlicht, zelfdimmende spiegel, start-stopsysteem, ver-
warmbare stoelen achterin, parkeerrem, lichtschakelaar
Nr. Verbruiker
35
Diagnosestekker, camera, radarsensor, spanningsstabilisator voor
taxi's
36 Koplamp rechts
37 Koplamp links
38 Trekhaak
39
Centrale vergrendeling - bijrijdersportier en rechterachterportier,
buitenspiegel bijrijderszijde - verwarming, wegklapfunctie, spie-
gelinstelling
40 12 volt stopcontacten
41 Gordelspanner - rechterzijde
42 Achterklep, koplampsproeiers, ruitensproeierinstallatie voorruit
43 Muziekversterker
44 Trekhaak
45 Elektrisch verstelbare stoelen
46 230 volt stopcontact
47 Achterruitwisser
48 Dodehoekherkenning
49 Motorstart, koppelingspedaalschakelaar
50 Openen van de achterklep
51
Verwarmbare stoelen achterin, display achterin, airconditioning
achterin
52 Voorstoelverwarming
53 Achterruitverwarming
A
» afb. 363
Multifunctie-eenheid voor taxi's - wagen met links stuur
B
» afb. 363
USB-laadfunctie - wagen met links stuur
C
» afb. 364
USB-laadfunctie - wagen met rechts stuur
D
» afb. 364
Multifunctie-eenheid voor taxi's - wagen met rechts stuur
317
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen in de motorruimte
Afb. 365 Afdekking van de zekeringenkast: Afdekking verwijde-
ren/kunststof klem voor zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 315.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
De vergrendelingsknoppen van de afdekking in pijlrichting
1
samendrukken
en de afdekking in pijlrichting
2
verwijderen » afb. 365.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder verwijderen
» afb. 365.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
De afdekking plaatsen, de vergrendelingsknoppen van de afdekking indruk-
ken en vergrendelen.
VOORZICHTIG
De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed
worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar
voor schade aan de wagen!
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Afb. 366
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 315.
Nr. Verbruiker
1 ESC, parkeerrem
2 ESC
3 Motorregeling
4
Koelluchtventilator, regelklep voor brandstofdruk, elektrische extra
verwarming, motorcomponenten
5 Contact, motorcomponenten
6 Remsensor
7 Radiateurjaloezieën, waterpomp, motorcomponenten
8 Lambdasonde, NOx-sensor
9
Waterpomp, ontsteking, voorgloeisysteem, luchtmassameter, mo-
torcomponenten
10 Brandstofpomp
11 Elektrische extra verwarming
12 Elektrische extra verwarming
13 Automatische versnellingsbak
14 Voorruitverwarming
15 Claxon
16 Contact
17 ESC, motorregeling, spoel van hoofdrelais
18 Databus, accugegevensmodule
19 Ruitenwissers voorruit
318
Tips om het zelf te doen
Nr. Verbruiker
20 Alarmsysteem
21 Vrij
22 Motorregeling, spanningsstabilisator voor taxi's
23 Startmotor
24 Elektrische extra verwarming
31 Vrij
32 Vrij
33 Oliepomp voor automatische versnellingsbak
34 Vrij
35 Vrij
36 SCR (AdBlue
®
)
37 Interieurvoorverwarming
38 Vrij
Gloeilampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven,
voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervan-
gen van andere gloeilampjes, de xenon-gasontladingslampen of leds moet door
een specialist worden uitgevoerd.
Wij adviseren om bij onzekerheid het vervangen van een gloeilampje door een
specialist te laten uitvoeren of op een andere manier deskundige hulp te ver-
krijgen.
Voor het vervangen van gloeilampjes het contact en de verlichting uitschake-
len.
Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van
hetzelfde type. De beschrijving staat op de lampvoet of op het lampenglas.
Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-, groot-
licht of de mistlamp de lampafstelling door een specialist te laten controleren.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 287.
Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moei-
lijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen
worden veroorzaakt.
H7- en H8-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging van
het gloeilampje springen - gevaar voor verwondingen! Daarom adviseren
wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een veiligheidsbril
te dragen.
Geen werkzaamheden uitvoeren aan de xenon-gasontladingslampen - ge-
vaar voor dodelijk letsel!
VOORZICHTIG
Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken - ook de allerklein-
ste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp. Een schone doek, servet
of iets dergelijks gebruiken.
De afdekking van de gloeilamp in de koplamp moet altijd goed worden ge-
plaatst, anders kan er water en vuil in de koplamp komen, gevaar voor schade
aan de koplamp.
Let op
Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te
nemen.
319
Zekeringen en gloeilampjes
Overzicht van gloeilampjes in de halogeenkoplampen
Afb. 367
Linkerkoplamp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 319.
Overzicht van de gloeilampjes » afb. 367
Knipperlicht
Dimlicht
Grootlicht
Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen
Afb. 368 Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 319.
De beschermkap
A
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 368 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje op de met pijlen gemarkeerde plaatsen vast-
pakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
A
B
C
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje met de blokkeernokken
B
naar boven zo erin
schuiven, dat deze in de uitsparingen op de reflector passen.
De beschermkap
A
» afb. 367 op pag. 320 plaatsen.
Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen
Afb. 369
Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 319.
De beschermkap
B
resp.
C
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 369.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
eruit trekken.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de stekker verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de stekker plaatsen dat de nok
A
op de stekker
in de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
B
resp.
C
» afb. 367 op pag. 320 plaatsen.
320
Tips om het zelf te doen
Gloeilampje van mistlamp vervangen
Afb. 370
Mistlamp uitnemen/gloeilampje vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 319.
Beschermrooster en koplamp verwijderen
De vinger in opening
A
inbrengen en het rooster door te trekken in pijlrich-
ting
1
» afb. 370 verwijderen.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
De mistlamp in pijlrichting
2
voorzichtig verwijderen.
Gloeilampje vervangen
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
3
drukken.
De stekker in pijlrichting
4
losmaken.
De fitting met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
5
draaien.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
6
verwijderen.
Een nieuwe fitting met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting in
5
draaien.
De stekker monteren.
Koplamp en beschermrooster plaatsen
De mistlamp tegen de pijlrichting in
2
» afb. 370 plaatsen en vastdraaien.
Het beschermrooster plaatsen en voorzichtig erin drukken, tot het hoorbaar
vastklikt.
Achterlicht uit- en inbouwen
Afb. 371
Achterlicht uitbouwen / stekker lostrekken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 319.
Uitbouwen
De achterklep openen.
In opening
A
» afb. 371 de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in-
brengen.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting
1
te trekken.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
Het lampje vastpakken en in pijlrichting
2
voorzichtig eruit trekken.
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
3
drukken.
De stekker voorzichtig in pijlrichting
4
van de lamp lostrekken.
321
Zekeringen en gloeilampjes
Inbouwen
De stekker tegen de pijlrichting in
4
» afb. 371 in de lamp schuiven. De ver-
grendelingen van de stekker moeten goed vastklikken.
De lamp met de openingen
C
op de pennen
D
in de carrosserie steken en
de lamp voorzichtig erin drukken » .
Het lampje vastdraaien en de afdekking aanbrengen. De afdekking moet cor-
rect vastklikken.
VOORZICHTIG
Let op dat bij plaatsing van de lamp de kabelstreng tussen carrosserie en
lamp niet wordt ingeklemd en afdichting
E
» afb. 371 correct wordt geplaatst
- gevaar voor binnendringend water en beschadiging van de elektrische instal-
latie.
Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de wa-
gen en de lamp niet worden beschadigd.
Gloeilampjes in het achterlicht vervangen
Afb. 372
Achterlichten / gloeilampje vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 319.
De fitting met het gloeilampje
A
resp.
B
» afb. 372 in pijlrichting
1
draaien.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
uit het lamphuis verwijderen.
Het defecte gloeilampje in de fitting linksom draaien en verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting aanbrengen en tot de aanslag rechtsom
draaien.
De fitting met het gloeilampje weer in het lamphuis plaatsen en tot de aan-
slag tegen de pijlrichting in
1
draaien.
322
Tips om het zelf te doen
Technische gegevens
Technische gegevens
Fundamentele wagengegevens
Inleiding voor het onderwerp
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meeruit-
voeringen zoals airconditioning.
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder om-
standigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling
van bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vast-
gelegd.
De vermelde waarden gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoerin-
gen.
Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
ACT Actief cilindermanagement
AG Automatische versnellingsbak
DSG
Automatische versnellingsbak met 2-voudige kop-
peling
MG Schakelbak
MPI Benzinemotor met Multi-Point-inspuitsysteem
TDI CR
Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail in-
spuitsysteem
TSI
Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspui-
ting
Wagengegevens
Afb. 373 Sticker met wagengegevens
Afb. 374
Typeplaatje
Sticker met wagengegevens
De sticker met wagengegevens » afb. 373 is in het instructieboekje en onder
de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens.
Chassisnummer (VIN)
Model
Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoering, motorvermogen,
motorcode
Gedeeltelijke wagenbeschrijving
Vrijgegeven banddiameter in inch (geldt alleen voor sommige landen)
De voor de wagen vrijgegeven banden- en velgenmaten staan in de technische
wagendocumentatie alsmede in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-do-
cument) vermeld.
1
2
3
4
5
323
Technische gegevens
De conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt slechts voor enkele landen en enkele modelvarianten).
Typeplaatje
Het typeplaatje » afb. 374 bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde
van de wagen.
Het typeplaatje bevat de volgende gegevens.
Fabrikant van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Maximaal toelaatbaar gewicht
Maximaal toelaatbaar treingewicht (wagen + aanhangwagen)
Maximaal toegestane voorasbelasting
Maximaal toegestane achterasbelasting
Chassisnummer (VIN)
Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de
rechterveerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linkeronder-
hoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typepla-
tje.
Het VIN kan ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden
weergegeven.
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Aanvullende informatie (geldt voor Rusland)
Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpa-
pieren vermeld, veld 17.
Maximaal toegestaan treingewicht
Het vermelde maximum toegestane aanhangwagengewicht geldt alleen voor
hoogtes tot 1.000 m boven de zeespiegel.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het
klimvermogen af. Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maximaal
toelaatbare gewicht van de combinatie met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende
wagen en de beladen aanhangwagen.
1
2
3
4
5
6
ATTENTIE
De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen
niet worden overschreden - gevaar voor ongevallen en beschadiging!
Rijklaar gewicht
Deze waarde is alleen ter oriëntatie is bepaald met het laagst mogelijke rijklaar
gewicht zonder verdere gewichtsverhogende uitrustingen zoals reservewiel en
dergelijke. Dit is eveneens bepaald met een bestuurder van 75 kg incl. bedrijfs-
vloeistoffen en wagengereedschap en een voor minimaal 90% gevulde brand-
stoftank.
Rijklaar gewicht - Superb
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1415
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1435
MG 4x4 1535
DSG 1450
1,4 l/110 kW TSI
MG 1428
DSG 1443
1,8 l/132 kW TSI
MG 1485
DSG 1495
2,0 l/162 kW TSI
DSG (EU6) 1525
DSG (EU4) 1520
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 1625
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1500
MG (GreenLine) 1530
DSG 1510
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1520
MG 4x4 1630
DSG 1570
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 1540
324
Technische gegevens
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 1555
DSG 1575
DSG 4x4 1655
Rijklaar gewicht - Superb Combi
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1440
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1460
MG 4x4 1560
DSG 1475
1,4 l/110 kW TSI
MG 1453
DSG 1468
1,8 l/132 kW TSI
MG 1510
DSG 1520
2,0 l/162 kW TSI
DSG (EU6) 1550
DSG (EU4) 1545
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 1650
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1525
MG (GreenLine) 1555
DSG 1535
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1545
MG 4x4 1655
DSG 1595
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 1565
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 1580
DSG 1600
DSG 4x4 1680
Let op
Op verzoek kan het exacte gewicht van uw wagen bij een specialist worden
opgevraagd.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan gewicht en het rijklaar ge-
wicht is het mogelijk bij benadering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewichten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dakdragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rijklaar gewicht behoren.
De kogeldruk bij aanhangwagengebruik (max. 90 kg).
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-
voorschriften en EU-richtlijnen
De waarden voor het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies waren ten tijde
van de redactiesluiting niet beschikbaar.
De waarden van het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies staan op de
ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van
de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd.
Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door
de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De
rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een weg-
ingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenweg-
cyclus.
Let op
De op de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie ver-
melde brandstofemissie- en verbruikswaarden zijn volgens de regels en voor-
waarden vastgesteld, die door juridische voorschriften of technische voor-
schriften voor het vaststellen van technische en verkoopgegevens van voertui-
gen is vastgelegd.
Afhankelijk van de omvang van de uitvoeringen, de rijstijl, de verkeerssitua-
ties, de weersomstandigheden en de toestand van de wagen kunnen bij het
gebruik van de wagen in de praktijk verbruikswaarden ontstaan, die van de op
de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie vermelde
brandstofverbruikswaarden afwijken.
325
Technische gegevens
Afmetingen - Superb
Afb. 375
Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 375 Afmetingen Waarde
A
Hoogte 1468
B
Spoorbreedte vooraan
Basismaat 1584
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1586
C
Breedte 1864
D
Spoorbreedte achteraan
Basismaat 1572
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1574
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2031
F
Bodemvrijheid 149/148
a)
G
Wielbasis 2841
H
Lengte 4861
a)
Geldt voor de wagens Superb 4x4.
326
Technische gegevens
Afmetingen - Superb Combi
Afb. 376
Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 376 Afmetingen Waarde
A
Hoogte 1477
B
Spoorbreedte vooraan
Basismaat 1584
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1586
C
Breedte 1864
D
Spoorbreedte achteraan
Basismaat 1572
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1574
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2031
F
Bodemvrijheid 149/148
a)
G
Wielbasis 2841
H
Lengte 4856
a)
Geldt voor de wagens Superb Combi 4x4.
327
Technische gegevens
Overbouwhellingshoek
Afb. 377 Overbouwhellingshoek: Superb / Superb Combi
Hoek » afb. 377
Overbouwhellingshoek voor
Overbouwhellingshoek achter
De overbouwhellingshoekwaarden geven de maximale hoek van een helling
aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of
de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met
de maximale asbelasting voor resp. achter.
Overbouwhellingshoek (°) - Superb
» afb. 377
A B
Basismaat 14,0/14,1
a)
12,2
a)
Geldt voor de Superb 4x4.
Overbouwhellingshoek (°) - Superb Combi
» afb. 377
A B
Basismaat 14,0/14,1
a)
12,2/12,0
a)
a)
Geldt voor de wagens Superb Combi 4x4.
A
B
328
Technische gegevens
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype
Inleiding voor het onderwerp
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van
bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
De emissienorm staat vermeld in de technische wagendocumenten en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document). De conformiteitsverklaring (het
zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een ŠKODA Partner (geldt slechts voor enkele landen en enkele modelvarianten).
1,4 l/92 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 92/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/1400-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 208 206
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,9 10,0
1,4 l/110 kW TSI ACT motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG 4x4 DSG MG MG 4x4 DSG
Topsnelheid (km/h) 220 215 220 218 213 218
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 9,0 8,8 8,7 9,1 8,9
329
Technische gegevens
1,4 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 220 220 218 218
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 8,8 8,7 8,9
1,8 l/132 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min)
MG 132/4000-6200
DSG 132/5100-6200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min)
MG 320/1450-3900
DSG 250/1250-5000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1798
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 232 232 230 230
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,0 8,1 8,1 8,2
2,0 l/162 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 162/4500-6200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 350/1500-4400
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1984
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak DSG DSG
Topsnelheid (km/h) 245 243
Acceleratie 0-100 km/h (s) 7,0 7,1
330
Technische gegevens
2,0 l/206 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 206/5600-6500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 350/1700-5600
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1984
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak DSG 4x4 DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 250 250
Acceleratie 0-100 km/h (s) 5,8 5,8
1,6 l/88 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 88/3600-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1600-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG (GreenLine) DSG MG MG (GreenLine) DSG
Topsnelheid (km/h) 206 209 206 204 206 204
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,9 11,0 11,0 11,0 11,1 11,1
2,0 l/110 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 340/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG 4x4 DSG MG MG 4x4 DSG
Topsnelheid (km/h) 220 215 218 218 213 216
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,8 9,0 8,9 8,9 9,1 9,0
331
Technische gegevens
2,0 l/130 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 130/3700-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 380/1750-3400
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak DSG DSG
Topsnelheid (km/h) 222 220
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,4 8,5
2,0 l/140 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 140/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 400/1750-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG DSG DSG 4x4 MG DSG DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 237 235 230 235 233 228
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,0 7,7 7,6 8,1 7,8 7,7
332
Technische gegevens
Trefwoordenlijst
A
A2DP/AVRCP 176
Aanhangwagen
Aan- en loskoppelen 270
Aanhangwagengebruik 273
Beladen 271
Gewicht 271
Aanhangwagengebruik 273
Aanhangwagenstabilisator (TSA) 232
Aanpassingen technische wijzigingen 275
Aanwijzingen voor het afslepen 308
ABS 46, 230
ACC 52
Zie Automatische afstandsregeling
250
Accessoires 275
Accu
Accu's van uitneembare lamp vervangen 312
Afdekking 294
Automatische verbruikersuitschakeling
293
Controlelampje 50
Losmaken en aansluiten 294
Opladen 294
Toestand controleren 294
Veiligheidsaanwijzingen
293
Vervangen
294
Winterse omstandigheden 294
Accu opladen 294
Achterklep 67, 68
Achterklep ontgrendelen 313
Automatische vergrendeling
68
Handmatig ontgrendelen 313
Openen/sluiten 68, 69
Zonder aanraken openen/sluiten 70
Achterklep zonder aanraken openen/sluiten 70
Achterruit - verwarming
82
Achteruitrijcamera 239
ACT 323
Actieve stuurondersteuning (DSR) 231
Activering van de online-diensten 12
Adaptieve koplampen
Zie Xenonkoplampen 77
AdBlue 286
Bijvullen 287
Controlelampje 51
Vloeistofpeil controleren 286
Adres
Via het adres ingeven 197
Afbeeldingen
Bediening 167
Beeldbron kiezen 167
Bestandsformaten 168
Hoofdmenu 167
Instellen 148
Ondersteunde bestandsformaten 168
Ondersteunde bronnen
168
Veilig verwijderen van de datadrager 146
Voorwaarden en beperkingen 168
Weergave 148
Afbreken van de routegeleiding 208
AFS
Zie Xenonkoplampen
77
Afsleepalarm 67
Afslepen 308
Afstandsbediening
Batterij vervangen 310
Ontgrendelen/vergrendelen
62
Synchronisatieprocedure 66
Afstandswaarschuwing 256
Afvalbak 99
AG 323
Airbag
29
Activering 29
Buiten werking stellen 31
Controlelampje 47
Airbags
Aanpassingen en belemmeringen in het airbag-
systeem 276
Airbagsysteem 29
Airconditioning 122
Air Care 126
Circulatiefunctie 126
Climatronic 123
Handbediende airconditioning 123
Luchtroosters 127
Alarm 66
Aanhangwagen 274
Alarmlichten 78
Alarmsysteem 66
Aanhangwagen 274
Alfanumeriek toetsenbord 136
Allweather-banden 298
Alternatieve routes 150
AM
156, 157
Amundsen
Externe module 134
Infotainmentbeschrijving 132
Android Auto 188
Antiblokkeersysteem (ABS)
230
Antidiefstalwielbouten 304
APN 146, 177
Apple CarPlay 189
Applicaties
Disclaimer 131
Armsteun
Achterin
91, 103
Voorin 90
Asbakken 107
ASR 46, 231
Assistent voor dodehoekbewaking
Activering/deactivering
238
Rijsituaties en waarschuwingen 237
Werking 237
333
Trefwoordenlijst
Assistent voor dodehoekherkenning 236
Audiobron 162
Auto-Check-Control
Wagentoestand 54
Auto Hold 49, 222
Auto Hold-functie 49, 222
Automatische aansturing rijverlichting 76
Automatische afstandsregeling 52, 250
Afstandsniveau instellen 254
Automatisch wegrijden en stoppen 252
Bedieningsoverzicht 252
Bijzondere rijsituaties 254
Controlelampje 45
Gewenste snelheid instellen/wijzigen 253
Inhalen 255
Instellingen in het infotainment 251
Radarsensor 229
Regeling onderbreken/weer herstellen 253
Regeling starten
253
Rijden met aanhangwagen 255
Storingen 255
Werking 251
Automatische verbruikersuitschakeling 293
Automatische versnellingsbak
224
Controlelampje 49
Handmatig schakelen op het multifunctie-
stuurwiel 225
Keuzehendel 224
Keuzehendel uit stand halen 225
Keuzehendelvergrendeling
225
Kickdown 226
Launch-control 226
Noodontgrendeling keuzehendel 313
Storingen 49
Tiptronic
225
Wegrijden en rijden 226
Automatisch uitschakelen van het infotain-
ment 137
AUX 98, 164
Instellen 148
B
Bagageruimte 109
Afdekking 112
Bagagenetten 111
Bevestigingselementen 110
Bodembekleding bevestigen 111
Dubbelzijdige bodembekleding 112
Multifunctionele tas 117
Net aan bagageruimteafdekking 112
Opbergvakken onder de bodembekleding 116
Oprolbare afdekking
113
Scheidingsnet
120
Uitklapbare haken 111
Uitneembare lamp 118
Vak met cargo-element 115
Variabele bagageruimtevloer 119
Verlichting
109
Voertuigen van de klasse N1 118
Zie Achterklep 68
Zijvakken 115
Bagageruimteafdekking 112
Oprolbare afdekking
113
Banden 295
Bandenspanning 296
Nieuw 295
Schade 295
Slijtagemerktekens 297
Verklaring van de opschriften
298
Bandenafdichtset 305
Bandencontrole
Zie Bandenspanningscontrole 267
Bandenmaat 298
Bandenreparatie
305
Bandenspanning 296
Controlelampje 48
Bandenspanningscontrole 267
Controlelampje 48
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave 268
Batterij
In de afstandsbediening van de extra verwar-
ming (interieurvoorverwarming) vervangen 311
in de sleutel vervangen 310
In de sleutel vervangen 311
In sleutel vervangen 310
Bediening
Afbeeldingen 167
Media 159
Radio 156
Spraakbediening 141
Telefoon 174, 175
Bediening van de infotainmentmenu's 136
Beëindigen van de routegeleiding 208
Beeldscherm
Zie Infotainmentbeeldscherm
134
Beeldschermweergave 135
Beheer gekoppelde apparaten 176
Beheer van de online-diensten 13
Beheer van de ŠKODA Connect online-dien-
sten
147, 154
Beheer van opgeslagen routes 210
Bekerhouders 98
Belading 325
Benzine 284
Bergwegrijhulp (HHC)
232
Besparingsmodus
Controlelampje 53
Bestandsformaten
Afbeeldingen 168
Media
165
Video-dvd 169
Voorwaarden en beperkingen 165
Bestuurdersinformatiesysteem 53
334
Trefwoordenlijst
Bestuurdersruimte 41
Verlichting 80
Bevestigingselementen 110
Bijvullen
AdBlue 286
Koelvloeistof 291
Motorolie 290
Ruitensproeiervloeistof 289
Bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven 198
Bijzonder reisdoel 198, 201, 202
Binnenspiegel 85
Binnenverlichting 80, 81
Bluetooth
A2DP/AVRCP 146
Gekoppelde externe apparaten 146
In-/uitschakelen 146, 154
Instellen 146, 149, 154
Naam 146
Profielen
176
rSAP 179
Update 143, 154
updaten 147
Zichtbaarheid 146, 154
Bluetooth-speler
164
Bluetooth rSAP
Internet 20
Bluetooth®-update 176
Bodembekleding bagageruimte 111, 112
Bolero
Externe module
134
Infotainmentbeschrijving 133
Boordcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 56
Brandblusser 301
Brandstof
283
Brandstofmeter 43
Controlelampje 48
Diesel 285
Tanken 284
Zie Brandstof 283
Brandstof besparen 226
Brandstoffilter 52
Brandstofreserve 48
Brandstofverbruik 325
Brillenvak 100
Buiten werking stellen
Airbag 31
C
CAR 215
Care Connect 16
Cargo-element
115
CarStick
186
Internet 21
Categorieën eigen bijzondere reisdoelen 201, 202
Cd 162
Centrale vergrendeling 62
Problemen
66
Chassisnummer (VIN) 323
Circulatiefunctie 126
Claxon 41
Climatronic 122
Automatische regeling
125
Bedieningselementen
123
Circulatiefunctie 126
In het infotainment bedienen 125
Columbus
Externe module 134
Infotainmentbeschrijving
132
Comfortbediening
Schuif-kanteldak 73
Comfortbediening van de ruiten 72
Comfortknipperen 76
COMING HOME
78
Compatibiliteit van de telefoon 176
Componentenbescherming 276
Computer
Zie Multifunctie-indicatie 56
Configuratiehulp 139
Contacten importeren 149, 155
Contact inschakelen 217
Contactslot 217
Contact uitschakelen 217
Controlelampjes 43
Controleren
Accutoestand 294
Koelvloeistof 291
Motorolie 290
Oliepeil 290
Remvloeistof 292
CORNER
Zie Mistlampen met CORNER-functie 77
Crew Protect Assist 260
D
DAB 156, 157
Extra informatie 156
Instellen 148, 155
Radiotekst en afbeeldingenpresentatie 156
DAB-slideshow
156
Dagrijverlichting 75
Dak
Lading 121
Dakdragers 121
Dataoverdracht externe apparaten 140, 145, 154
Dataroaming
146
Dataverbinding
CarStick 186
Internet 186
rSAP 186
Simkaart
186
Verbindingsopbouw 186
WLAN 186
335
Trefwoordenlijst
Datum 145, 153
DAY LIGHT
Zie Dagrijverlichting 75
DCC 53, 258
Defect lampje 51
Demo-modus 152
Demomodus 207
Diesel 285
Digitaal Serviceplan 278
Digitale klok 54
Dimlicht 75
Disclaimer
Applicaties
131
Externe apparaten
131
Mobiele telefoons 131
Display
In instrumentenpaneel 53
MAXI DOT 58
Middenconsole achterin
43
Draaglast van de band 298
Dragers 121
Driehoek 300
DriveGreen 227
Driving Mode Selection
258
DSG 323
DSR 231
Dvd 162
Dvd-video
Hoofdmenu 168
Instellen
148
Menu 169
Ondersteunde bestandsformaten 169
Ondersteunde bronnen 169
Videobron kiezen 168
Weergeven
169
Dynamic Light Assist 79
Dynamische onderstelregeling (DCC) 53, 258
Dynamische route 214
E
EDR 7
EDS 231
Eenheden 145, 153
Elektrische achterklep
Bovenste stand van klep instellen 69
Functiestoringen 70
Handmatig bedienen 68
Openen/sluiten 69
Sluitkrachtbegrenzing 68
Elektrische energie sparen 226
Elektrische ruitbediening 70, 72
Schakelaars in het bestuurdersportier
71
Storingen
72
Elektronische parkeerrem 220
Elektronische wegrijblokkering 216
Elektronisch sperdifferentieel (EDS, XDS) 231
Emissiewaarden 325
EPC
47
Equalizer 144
ESC
ESC Sport 230
Werkingswijze 230
Event Data Recorder
7
Externe apparaten
Disclaimer 131
Externe module 134
Cd/dvd 162
SD-kaart 163
Simkaart
177
Video-dvd 168
Extra toetsenbordtalen 145, 153
Extra venster 195
Kaart 205
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 127
In het infotainment bedienen 129
Instellen 128
Radiografische afstandsbediening 129
F
Fabrieksinstellingen 146, 154, 215
FAQ 1
Favoriet 199, 206
Filehulp 263
FM 156, 157
Instellen 147, 155
Folie
280
Frequentiebereik
156, 157
Front Assist 255
Afstandswaarschuwing 256
Controlelampje 52, 53
Deactivering/activering 257
Instellingen in het infotainment
255
Radarsensor 229
Storingen 258
Waarschuwing en automatisch remmen 256
Werking 256
Functietoetsen
135
G
Garantie 5
Gebarenbediening van het infotainment 137
Gebruikersaccount
Configuratiehulp 139
Gebruikersprofiel
149, 155
Gebruiksinstructies voor wielen 295
Geheugen 57
Geheugen beheren 151
Geheugenfunctie voor stoel 89
Geluid
153
Geografische breedte 192
336
Trefwoordenlijst
Geografische lengte 192
Gevarendriehoek 300
Gewichten 323, 324, 325
Gloeilampjes
Vervangen 319
Google Earth™ 195, 203
Gordeloprolautomaten 28
Gordels 26
Gordelspanners 28
Met voorspanning 28
Gordelspanners met voorspanning 28
GPS 192
Grafische rijadviezen
207
Grootlicht
76
Controlelampje 49
H
Haken 111
Handbediende airconditioning
Bedieningselementen
123
Handgebaren 137
Handmatige airconditioning
Circulatiefunctie 126
Handmatig schakelen
Zie Schakelen
223
HBA
231
Hendel
ACC 252
Bediening van het informatiesysteem 55
Front Assist 257
Knipper-/grootlicht
76
Ruitenwissers 84
Snelheidsbegrenzer met ACC 250
Snelheidsbegrenzer met SRS 249
Snelheidsregelsysteem 248
Herstart van het infotainment
137
HHC 232
Hoofdbeeldscherm HOME 139
Hoofdmenu
Afbeeldingen 167
Android Auto 188
Apple CarPlay 189
Media 159
Media Command 171
MirrorLink® 190
Navigatie 194
Radio 156
SmartLink+ 187
Sms 182
Telefoon 174, 175
Video-dvd 168
Wegpuntmodus 211
WLAN 184
Hoofdsteunen 92
Instellen 92
Hoofdsteunen achterin
Hoogte instellen
92
Verwijderen/aanbrengen 92
Hoofdsteunen voorin
Hoogte instellen 92
Hotspot (WLAN) 184
Internet
19
Hulpsysteem voor noodsituaties 264
Hulpsystemen 229
I
i-Size
37
IJskrabber 281
Import
Categorieën bijzondere reisdoelen
201
Categorieën bijzondere reisdoelen (online) 193, 202
Reisdoelen (online) 202
Reisdoelen (vCard) 201
Routes (online)
210
In-Car-communicatie
Zie Elektronische spraakversterking 138
Informatie-oproep 179
Informatiesysteem 53
MAXI DOT-display 58
Multifunctie-indicatie 56
Schakeladvies 54
Service-intervalindicatie 59
Infotainment 131
Infotainmentbediening 135
Infotainmentbeeldscherm 135
Infotainmentbediening via een applicatie op
het externe apparaat 140
Infotainmentbeeldscherm 144, 153
Bediening 135
Belangrijke aanwijzingen 134
Gedeelten 135
Onderhoud 134
Toetsenbord 136
Infotainmentbeschrijving
Amundsen 132
Bolero
133
Columbus 132
Swing 133
Infotainmentmenu's
Horizontale weergave 138
Rasterweergave
138
Infotainment Online 17
Infotainmentoverzicht 132
Infotainmenttaal 145, 153
Inparkeersysteem 242
Automatische remondersteuning 246
Inparkeren
245, 246
Parkeermodus wisselen 244
Parkeerruimte zoeken 244
Storingen 246
Uit een parallel aan de rijbaan liggende par-
keerruimte uitparkeren
246
Inrijden
Banden 295
Motor 226
Remblokken 220
337
Trefwoordenlijst
Inschakelen van het infotainment 137
Instellen
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 128
Gordelhoogte 27
Spiegel 85, 86
Standen van variabele bagageruimtevloer 119
Stoelen 87
Stuurwiel 25
Tijd 54
Instellingen
Afbeeldingen 148
APN 146, 177
AUX 148
Bluetooth 146, 149, 154
Codecs 148
Configuratiehulp 139
DAB 148, 155
Dataoverdracht externe apparaten
145, 154
Dataverbinding 146
Eenheden 145, 153
Equalizer 144
Extra toetsenbordtalen 145, 153
Favorieten selecteren
181
FM 147, 155
Gebruikersprofiel 181
Geheugen beheren 151
Geluid 153
Informatie over de versie van de navigatiege-
gevens
152
Infotainment 144, 153
Infotainmentbeeldscherm 144, 153
Infotainmenttaal 145, 153
Kaart 151
Klank
144
Maximumsnelheden 152
Media 148, 155
Navigatie 150
Navigatiemeldingen 152
Netwerk 146
Op fabrieksinstellingen terugzetten 146, 154, 215
Pincode 149
Radio 147, 154
SmartLink+ 150, 156
Sms 149
Software-update 143, 154
Software updaten 147
Soundsysteem 144
Spraakbediening 145
Subwoofer 144
Surround 144
Systeeminformatie 143, 147, 154
ŠKODA Connect 147, 154
Tankopties 152
Telefoon 149, 155
Tijd en datum 145, 153
Uitgebreide instellingen 152
Video-dvd
148
Volume 138
Wagen 215
WLAN 146
Instrumentenpaneel 42
Controlelampjes
43
Wagentoestand 54
Zie Instrumentenpaneel 42
Interieurbewaking 67
Interieurverlichting
Sfeerverlichting 81
Internet
186
Bluetooth rSAP 20
CarStick 21
Hotspot (WLAN) 19
Simkaart 22
Verbinding
18
Internetverbinding 18
Invoerscherm
Taalteken 153
Invoerscherm met toetsenbord 136
iPad-houder 107
ISOFIX 36, 37
J
Juiste zithouding 23, 25
Jukebox 164
K
Kaart
Automatische schaal 203
Bediening 194
Bijzondere reisdoelen weergeven 198
Google Earth™ 195, 203
Handmatige schaal 203
Hoofdmenu 194
In extra venster
205
Kaartcentrering 204
Richting 204
Rijbaanadvies 151
Snelle kaartweergave 203
Verkeerstekens
205
Verkeerstekenweergave 151
Weergave 194
Weergave bijzondere reisdoelen 151
Weergaveopties 203
KESSY
Contact in-/uitschakelen 217
Deactiveren 64
Motor starten/afzetten 217
Ontgrendelen/vergrendelen 63
Keuzehendel 224
Keuzehendelbediening
224
Keuzehendelvergrendeling 49
Kinderen en veiligheid 33
Kindersloten 66
338
Trefwoordenlijst
Kinderzitje 33
Groepenindeling 35
i-Size 37
Inbouwplaats 35, 37
ISOFIX 36, 37
Op de bijrijdersstoel 34, 35
TOP TETHER 38
Klank 144
Kledinghaken 102
Kleppen 82, 83
Klok 54
Weergave wijzigen 137
Knipperen 76
Knipperlicht 76
Knipperlichten
Controlelampje 49
Knop voor centrale vergrendeling 64
Koelvloeistof 291
Bijvullen
291
Controlelampje 50
Controleren 291
Temperatuurweergave 42
Koplampassistent 79
Controlelampje
52
Koppelingsprocedure 176
Krachtbegrenzing
Schuif-kanteldak 73
Krik 301
Aanbrengen 304
L
L-band 148
Laatste reisdoelen 199
Lampjes
Controlelampje 51
Controlelampjes
43
Lane Assist 49, 261
LEAVING HOME 78
Licht 75
Alarmlichten 78
Automatisch in- en uitschakelen 76
Bestuurdersruimte 80
COMING HOME / LEAVING HOME 78
Dagrijverlichting 75
Dimlicht 75
Gloeilampjes vervangen 319
Grootlichtsignaal 76
In-/uitschakelen 75
Knipper-/grootlicht 76
Koplampassistent 79
Koplampsproeiers 85
Lichtbundelhoogteverstelling 75
Mistlampen/mistachterlicht 77
Mistlampen met CORNER-functie 77
Parkeerlicht 78
Rijden in het buitenland 79
Stadslicht
75
Xenonkoplampen 77
Licht in-/uitschakelen 75
Light Assist 79
Lijst
Beschikbare radiozenders
157
Met mappen/titels 161
Met telefooncontacten 180
Lijst met gekoppelde externe apparaten 176
Lijst met verkeersmeldingen 213
Luchtroosters 127
M
Make-up-spiegel 82
Manoeuvre
Grafische rijadviezen 207
Navigatiemeldingen 208
Massagefunctie van de bestuurdersstoel
88
MAXI DOT
Zie MAXI DOT-display 58
MAXI DOT-display
Apple CarPlay 58
Bediening 55
Hoofdmenu 58
Menupunt Audio 58
Menupunt Hulpsyst. 59
Menupunt Navigatie 58
Menupunt Telefoon 58
Maximumsnelheden 152
MCB 232
Media
Audiobron 162
Audiobron selecteren 160
AUX 98, 164
Bedienen 159
Bestandsformaten 165
Bluetooth-audio 164
Browser 161
Cd/dvd
162
Hoofdmenu 159
Instellen 148, 155
Jukebox 164
Lijst 161
Multimedia-database
161
Ondersteunde bronnen 165
SD-kaart 163
Spraakbediening 140
USB 98, 163
Veilig verwijderen van de datadrager 146
Veilig verwijderen van de gegevensbron
154
Voorwaarden en beperkingen 165
Weergavebediening 160
WLAN 164
Media Command
Aansturen
171
Hoofdmenu 171
Ondersteunde formaten 172
Meestgebruikte routes 208
Menu Dvd-video 169
339
Trefwoordenlijst
Meter
Brandstofhoeveelheid 43
MG 323
MirrorLink® 189
Mistachterlicht 77
Controlelampje 47
Mistlampen 77
Controlelampje 49
Mistlampen/mistachterlicht 77
Mistlampen met CORNER-functie 77
Mobiele telefoon
Disclaimer 131
MODE-toets
Zie Rijmodus 258
Modi van de automatische versnellingsbak 224
Motor
Aanwijzingsmeldingen 50
Inrijden 226
Motor afzetten
217
Motorkap 288
Motornummer 323
Motorolie 289
Bijvullen 290
Controlelampje
50, 51
Controleren 290
Specificatie 290
Verversen 289
Motorruimte 287
Accu 293
Koelvloeistof
291
Motorolie 289
Overzicht 289
Remvloeistof 292
Ruitensproeiervloeistof 289
Motorsleepmomentregeling (MSR)
230
Motor starten 217
Starthulp 307, 308
Wegrijblokkering 216
MPI 323
MSR 230
Multi Collision Brake (MCB) 232
Multifunctie-indicatie
Functies 56
Geheugen 57
Indicatie-overzicht 56
Multifunctiestuurwiel 55
Multifunctionele tas 117
Multimedia
Zie Media 159
Multimedia-database 161
Mute 138
N
N1 118
Navigatie
Adres van reisdoel 197
Afbeelding met GPS 203
Afbreken van de routegeleiding
208
Alternatieve routes 150
Beëindigen van de routegeleiding 208
Contacten 199
Demo-modus 152
Demomodus
207
Dynamische route 150
Extra venster 195
Favorieten 199
Favoriete routesoort 150
Geheugen beheren 151
Geïmporteerde reisdoelen
151
GPS 192
Grafische rijadviezen 207
Hoofdmenu 194
Instellen 150
Kaart
151
Kaartcentrering 204
Kaartrichting 204
Kaartschaal 203
Kaartweergave in extra venster 205
Laatste reisdoelen 199
Maximumsnelheden 152
Meestgebruikte routes 208
Navigatiegegevens 193
Navigatiegegevens online updaten 193
Navigatiegegevens updaten 193
Navigatiemeldingen 152, 208
Omleidingspunt 209
Opties van kaartweergave 203
Reisdoeldetails 206
Reisdoelgeheugen 199
Reisdoelimport 201
Reisdoel op kaart 197
Reisdoelweergave 203
Reisdoelweergave in extra venster 205
Reisdoel zoeken 196
Rijden met aanhangwagen 207
Route
205
Route-informatie 208
Routeberekening 206
Routebewerking 208
Routegeleiding 205
Routelijst
210
Routeopties 150
Routeplan 208
Routeweergave 203
Routeweergave in extra venster 205
Routewijziging 209
Spraakbediening
140
Start van de routegeleiding 206
Statusregel 152
Tankopties 152
Thuisadres 200
Tussenstop
205
Uitgebreide instellingen 152
Update van de navigatiegegevens 152
Verkeersopstopping 214
Versie-informatie 152
340
Trefwoordenlijst
Voorwoord 192
Wegpuntmodus 211
Werken met de navigatie 192
Navigatiegegevens 193
Navigatiegegevens updaten 193
Navigatiemeldingen 152, 208
Netten 111, 112
Netwerk
Dataroaming 146
Dataverbinding 146
Instellen 146, 149
Waarden van de gedownloade data 146
Nieuwe route 210
Nood
Wagen met de trekhaak afslepen 310
Wiel verwisselen 302
Noodgeval
Alarmlichten 78
Bandenreparatie
305
Keuzehendelontgrendeling 313
Motor per knopdruk starten/afzetten 217, 218
Portier ont-/vergrendelen 312, 313
Starthulp 307, 308
Wagen afslepen
308
Noodoproep 15, 179
Noodreservewiel 297
Verwijderen/opbergen 303
Nooduitrusting
Brandblusser 301
Gevarendriehoek
300
Krik 301
Reflecterend vest 300
Verbanddoos 300
Wagengereedschap 301
O
Olie
Zie Motorolie 290
Oliepeilstok 290
Omleidingspunt 209
Ondersteunde bronnen
Afbeeldingen 168
Media 165
Video-dvd 169
Online
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren 193, 202
Detail van de verkeersmelding 214
Kaart Google Earth™ 195
Lijst met verkeersmeldingen 213
Navigatiegegevens updaten 193
Parkeerplaats zoeken 198
Reisdoeldetails 206
Reisdoelimport 199, 202
Reisdoel zoeken 196
Routeimport 210
Tankstation zoeken 198
Online-diensten
10
Activering in het infotainment 12
Afronding van de registratie en activering 12
Care Connect 16
Dienstenbeheer 13
Dienstenpakket
10
Elektronische versie 10
Infotainment Online 17
Internetpagina ŠKODA Connect 10
Privémodus 13
Proactieve service 16
Registratie op de ŠKODA Connect Portal
11
Toegang op afstand tot de wagen 16
Toestand van de online-diensten 14
Online-diensten ŠKODA Connect
Diensten activeren 147
Registreren
147
Online-reisdoelen 199
Ontgrendelen
Afstandsbediening 62
Individuele instellingen 65
KESSY 63
Knop voor centrale vergrendeling 64
Ontgrendelen en vergrendelen 62
Ontgrendeling
In noodgevallen 312
Opbergvakken 96
Zie Praktische uitrustingen 96
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen 199
Reisdoelgeheugen 199
Oproepen doorschakelen 149
Oproepen wissen 149
Oproeplijst
Oproeplijst 181
Originele accessoires 275
Originele onderdelen 275
Overbouwhellingshoek 328
Overzicht
Bestuurdersruimte
41
Controlelampjes 43
Motorruimte 289
Vervangen 315
P
Parkeerhulp 232
Activering/deactivering 235
Automatische noodstop 235
Automatische systeemactivering bij vooruitrij-
den 235
Instellingen in het infotainment 233
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
234
Werking 233, 243
Parkeerplaats 198
Parkeerrem 220
Controlelampje 45
Parkeren
222
Achteruitrijcamera 239
Inparkeersysteem 242
341
Trefwoordenlijst
Parkeerhulp 232
Uitparkeerhulp 236
ParkPilot 232
Passieve veiligheid 23
Rijveiligheid 23
Vóór elke rit 23
Pechoproep 179
Pedalen 223
Vloermatten 223
Personalisatie
Instellen 61
Overzicht van enkele gepersonaliseerde func-
ties 60
Werking 60
Personalisering 60
Configuratiehulp 139
Phonebox 97
Pincode
Instellen
149
POI 201, 202
Portier
Kindersloten 66
Noodvergrendeling 313
Noodvergrendeling van het bestuurdersportier 312
Openen/sluiten
65
Portierwaarschuwing 53
Praktische uitrustingen
12 volt stopcontact in bagageruimte 105
12 volt stopcontact in interieur 105
230 volt stopcontact
106
Afvalbak 99
Asbakken 107
Bekerhouders 98
Brillenvak 100
Kledinghaken
102
Opbergvak 96
Opbergvak onder de bijrijdersstoel 101
Opbergvak voor paraplu 101
Reflecterend vest 300
Rugleuning met skiluik 103
Sigarettenaansteker 107
Tassen 102
Tickethouder 96
Uitneembare skizak 104
Principes van infotainmentbediening 135
Privémodus 13
Proactieve inzittendenbescherming 47, 260
Proactieve service 16
Productaansprakelijkheid 5
R
Radiateurjalouzieën 227
Radio
Bedienen 156
Frequentiebereik 157
Hoofdmenu 156
Instellen 147, 154
L-band 148
Lijst met beschikbare zenders
157
Radiozenderlogo 158
Scan 157
Spraakbediening 140
Verkeersinformatie (TP) 159
Voorkeuzetoetsen
158
Radiografische afstandsbediening
Extra verwarming (interieurvoorverwarming-
en ventilatie) 129
Radiozender
Opslaan 158
Zender selecteren en zoeken
157
Radiozenderlogo's 158
Updaten 147
Reflecterend vest 300
Regeling
Lichtbundelhoogte
75
Registratie van de online-diensten
Instellen 147, 154
Instructievideo 11
ŠKODA Connect Portal 11
Reinigen van de wagen 278
Binnenzijde 282
Buitenzijde 280, 281
Ruiten 281
Wassen 279
Reisdoel
Afbeelding met GPS 203
Eigen reisdoel 201
Favoriet 199, 206
Laatste reisdoelen 199
Online-reisdoelen 199
Opgeslagen reisdoel 199
Op kaart ingeven 197
Opslaan 206
Telefooncontact 199
Thuisadres 200
vCard
199
Vlaggetjesreisdoel 199
Zoeken 196
Reisdoelbeheer
Favoriet 206
Opslaan
206
Reisdoeldetails 206
Reisdoeldetails 206
Reisdoelgeheugen 199
Reisdoel ingeven 197
Reisdoel opslaan 206
Reisdoel wissen
206
Remassistent (HBA) 231
Rembekrachtiger 220
Remblokken
Controlelampje 48
Nieuw
220
Remmen
Controlelampje 45
Informatie voor het remmen 220
Inrijden 226
342
Trefwoordenlijst
Parkeerrem 220
Rem- en stabiliteitssystemen 229
Rembekrachtiger 220
Remvloeistof 292
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Controlelampje 49
Remsystemen 229
Remvloeistof 292
Controleren 292
Specificatie 292
Reparaties en technische wijzigingen 275
Restaurant 198
Rijbaanadviezen 207
Rijden
Brandstofverbruik 325
Emissiewaarden 325
Rijden door water 228
Topsnelheid 329
Rijden met aanhangwagen
Navigatie
207
Rijden met een aanhangwagen 269
Rijgegevens 57
Rijklaar gewicht 324
Rijmodus
258
Comfort 259
Dynamische onderstelregeling (DCC) 258
Eco 258
Individual 259
Instellingen van de modus Individual 260
Moduskeuze en infotainmentweergave
260
Normal 259
Sport 259
Rijstrookassistent 261
Activering/deactivering 263
Instellingen in het infotainment
262
Storingen 263
Werking 262
Roetfilter 51
Rolgordijn van het schuif-kanteldak 74
Rolhoes
Zie Bagageruimteafdekking 113
Route 205
Nieuwe route 210
Online-routeimport 210
Route-opslag 208
Routelijst 210
Route-informatie 208
Routeberekening 206
Rijden met aanhangwagen 207
Routebewerking 208
Routelijst 210
Routeopties 150
Routeplan 208
rSAP 179
Dataverbinding 186
Ruitbediening 70
Ruiten
Bedienen
70
Ruitensproeierinstallatie 83
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen 289
Controlelampje
52
Ruitenwissers en -sproeiers 83
Automatische achterruitwisser 84
Bedienen 84
Controlelampje voor ruitensproeiervloeistof-
peil 52
Ruitenwisserbladen vervangen
314
Servicestand van de ruitenwisserarmen 314
Ruitenwissers en sproeiers
Vloeistof bijvullen 289
S
Safebeveiliging 64
SAFE, SAFELOCK
Zie Safebeveiliging 64
Schade aan de wagen voorkomen 228
Schakelaars in het bestuurdersportier
Elektrische ruitbediening 71
Schakelen
Keuzehendel 224
Tiptronic 225
Versnellingshendel 223
Schakeling
Informatie over ingeschakelde versnelling 54
Schakeladvies 54
Scheidingsnet 120
Schuif-kanteldak
Bedienen 73
Bediening activeren 74
Bediening van het rolgordijn activeren 74
Rolgordijn 74
SD-kaart 163
Veilig verwijderen 154
Service
275
Controlelampje 53
Service-intervalindicatie 59
Service-interval 59, 277
Service-intervalindicatie 59
Service-intervallen
277
Serviceplan 278
Sfeerverlichting 81
Sigarettenaansteker 107
Simkaart
Aanbrengen 177
Dataverbinding
186
Internet 22
Pincode 177
Pincode veranderen 177
Verwijderen 177
Skiluik
103
Skizak 104
Ski's vervoeren 103
Sleepoog 309, 310
343
Trefwoordenlijst
Sleutel
Batterij vervangen 310, 311
Contact in-/uitschakelen 217
Motor starten/afzetten 217
Noodsleutel verwijderen 63
Sluitkrachtbegrenzing
Elektrische achterklep 68
Ruiten 71
SmartLink+ 187
Android Auto 188
Apple CarPlay 189
Hoofdmenu 187
Inleiding 187
Instellen 150, 156
MirrorLink® 189
ŠKODA OneApp applicatie 191
Sms
Hoofdmenu 182
Nieuw bericht
183
Ontvangen bericht 184
Sneeuwkettingen 298
Snelheidsbegrenzer 49, 248
Snelheidsbegrenzingen 207
Snelheidscodeletter
298
Snelheidsregelsysteem 247
Controlelampje 49
Software-update 143, 147, 154
SOS-toets 15
Soundsysteem 144
Speedlimiter
49, 248
Spiegel 82, 85
Splitscreen
Manoeuvre 207
Spoilers 276
Spraakbediening
140
Bedieningsprincipe 141
Commando's 142
Correctie van een spraakcommando-ingave 142
Help 142
In-/uitschakelen 141
Ingave stoppen/herstellen 142
Instellen 145
Niet herkennen van een spraakcommando 142
Spraakversterking 138
SSID 146
Stabiliseringscontrole (ESC) 46, 230
Stabiliteitssystemen 229
Stadslicht 75
Standby 137
Start-stop 218
Controlelampje 52
Systeem handmatig deactiveren/activeren 219
Werking 218
Start-stopsysteem 218
Starthulp 308
Starthulp 307, 308
Startknop
Contact in-/uitschakelen
217
Motor starten/afzetten 217
Problemen bij de motorstart 218
Stuurslot vergrendelen/ontgrendelen 216
Start van de routegeleiding
206
Statusregel 135, 194
Navigatie 152
Telefoon 174, 175
Toestand van de online-diensten 14
Sticker met wagengegevens 277, 323
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
323
Stoelen
Achterbankleuning 91
Achterin 91
Armsteun achterin
91
Armsteun voorin 90
Comfortbediening van de bijrijdersstoel 89
Elektrisch instellen 88
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare
stoel 89
Handmatig instellen 87
Hoofdsteunen 92
In het geheugen van de sleutel met radiografi-
sche afstandsbediening opslaan 89
Instellen 87
Massagefunctie van de bestuurdersstoel 88
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning 90
Opslaan 89
Ventilatie 94
Verwarming 94
Voorin 87
Stoelen elektrisch instellen 88
Stoelen handmatig instellen 87
Stoelen instellen 23
Stopcontacten
12 volt stopcontact in bagageruimte 105
12 volt stopcontact in interieur
105
230 V 106
Stoppen
Zie Parkeren 222
Stuurbekrachtiging 45
Stuurslot ontgrendelen
216
Stuurslot vergrendelen 216
Stuurwiel
Instellen 25
Juiste zithouding 24
Toetsen 55
Verwarming
95
Subwoofer 144
Surround 144
Swing
Infotainmentbeschrijving 133
Systeeminformatie
143, 147, 154
T
Taalkarakters 145
344
Trefwoordenlijst
Tablethouder 107
Tanken 284
Brandstof 284
Tankopties 152
Tankstation 198
Tankstationlogo 151
Tassen 102
TDI CR 323
Technische gegevens 323
Tekstberichten 182
Telecommunicatie van de simgegevens 179
Telefoon
Basistelefoon
173
Bediening
174, 175
Bluetooth-profielen 176
Bluetooth®-update 176
Compatibiliteit 176
Conferentiegesprek 182
Contacten importeren
149, 155
Extra telefoon 173
Favorieten beheren 149, 155
Functies 179
Gebruikersprofiel 149, 155
Hoofdmenu
174, 175
Informatie-oproep 179
Inleidende informatie 172
Instellen 149, 155
Koppelen 175
Koppelingsprocedure 176
Met het infotainment verbinden
175
Noodoproep 179
Oproepen doorschakelen 149
Oproepen wissen 149
Oproepinstellingen 149
Oproeplijst
181
Pechoproep 179
Premium 149
rSAP 173, 179
Simkaart 173
Sms-instellingen 149
Spraakbediening 140
Tekstberichten (sms) 182
Telefoonboek 180
Telefoongesprek 182
Telefoonnummer invoeren 179
Telefoonnummer selecteren 179
Verbindingstypes 173
Voicemailbox 179
Voorkeurscontacten 181
Voorwaarden voor de koppeling 176
Telefoonboek 180
Telefoonconferentie 182
Telefoonfuncties 179
Telefoongesprek 182
Telefoonnummer 179
Telefoon Premium
rSAP 179
Simkaart
177
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terug-
zetten 53
Thuisadres 151, 200
Tickethouder 96
Tijd
54, 145, 153
Tijd- en datumaanduiding op het infotainment-
beeldscherm 137
Tiptronic 225
TMC
Detail van de verkeersmelding 214
Dynamische route
214
Lijst met verkeersmeldingen 213
Toegang op afstand tot de wagen 16
Toelichtingen 9
Toerenteller 42
Toets CAR
215
Toetsenbord 136
Toets HOME 139
Topsnelheid 329
TOP TETHER 38
Touchscreen 134
TP (Verkeersinformatie) 159
Tractiecontrole (ASR) 46, 231
Traffic
Detail van de verkeersmelding 214
Dynamische route 214
Lijst met verkeersmeldingen 213
Transport
Bagageruimte 109
Dakdragers 121
Trekhaak en aanhangwagen 269
Trekhaak 269, 270
Accessoires 270
Behandelen 269
Kogeldruk 269
Melding 269
TSA 232
TSI
323
Tussenstop 205
Typeplaatje 323
U
Uitlaatgascontrolesysteem 47
Uitneembare lamp
118
Accu's vervangen 312
Uitneembare skizak 104
Uitparkeerhulp 236
Activering/deactivering 238
Storingen 238
Werking
237
Uitschakelen
Alarm 67
Uitschakelen van het infotainment 137
Update van de navigatiegegevens 152
USB
98, 163
Veilig verwijderen 154
345
Trefwoordenlijst
V
Vakken 96
Variabele bagageruimtevloer 119
vCard 199, 201
Veelgestelde vragen 1
Veiligheid 23
Airbag 29
Hoofdsteunen 92
i-Size 37
ISOFIX 36, 37
Juiste zithouding 23
Kinderzitjes 33
TOP TETHER
38
Veilig vervoer van kinderen
33
Veiligheidsgordels 26
Controlelampje 45, 50
Goed verloop 27
Gordeloprolautomaten 28
Gordelspanners
28
Hoogte-instelling 27
Omgespen en losmaken 27
Veilig verwijderen van de datadrager 146
Veilig verwijderen van de externe gegevens-
bron
154
Velgen 295
Ventilatie
Stoelen 93
Verbanddoos 300
Verbinding met de hotspot van het externe ap-
paraat
185
Verbinding met de infotainment-hotspot 184
Verbindingstypes van de telefoon 173
Vergrendelen
Afstandsbediening 62
Individuele instellingen
65
KESSY 63
Knop voor centrale vergrendeling 64
Vergrendeling
In noodgevallen 313
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem) 45
Verkeersborden
Zie Verkeersbordherkenning 265
Verkeersbordherkenning 265
Verkeersinformatie (TP) 159
Verkeersmeldingen (TMC) 213, 214
Verkeersopstopping 214
Verkeerstekenherkenning
Aanwijzingsmeldingen 266
Extra weergave 266
Instellingen in het infotainment 265
Storingen 266
Werking 265
Verkeerstekens
Infotainmentweergave 205
Verlichting
Bagageruimte
109
Binnenverlichting 80
Instapgedeelte 79
Sfeerverlichting 81
Vermoeidheidsherkenning
267
Versnellingsbak
Aanwijzingsmeldingen 49
Vertraagde vergrendeling van achterklep
Zie Achterklep 68
Vervangen
Accu
294
Accu's van uitneembare lamp 312
Batterij 310, 311
Gloeilampjes 319
Ruitenwisserbladen 314
Zekeringen
315
Vervanging van onderdelen 275
Verversen
Motorolie 289
Vervoer van kinderen 33
Verwarming 122, 123
Buitenspiegel 86
Circulatiefunctie 126
Stoelen 93
Stuurwiel 95
Voor- en achterruit 82
Verwisselen
Wielen 302
Verzorging en onderhoud 275
Verzorging van de wagen 278
Binnenzijde 282
Buitenzijde 280, 281
Vest 300
Videospeler 168
Viewer 167
VIN
Chassisnummer 323
Virtueel pedaal
70
Vlaggetjesreisdoel 199
Vloermatten 223
Zie Vloermatten 223
Voertuigcomputer
Zie Multifunctie-indicatie
56
Voicemailbox 179
Volume 138
Volume-instelling 138
Voor- en achterruit ontdooien 82
Voorgloeisysteem 47
Voorkeurscontacten
181
Voorruit - verwarming 82
Voorstoelen 87
Voorwaarden voor de koppeling 176
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 57
346
Trefwoordenlijst
Waarschuwingssymbolen
Zie Controlelampjes 43
Wagen - instellingen 215
Wagenafmetingen 326, 327
Wagen afslepen 308
Wagenbreedte 326, 327
Wagengereedschap 301
Wagenhoogte 326, 327
Wagenlengte 326, 327
Wagen opkrikken 304
Wagen parkeren
Zie Parkeren 222
Wagensystemen
215
Wagentoestand
Auto-Check-Control
54
Wagen wassen 279
Water
Rijden door 228
Water in het brandstoffilter
52
Weergave
Koelvloeistoftemperatuur 42
Media 160
Schakelen 54
Video-dvd
169
Weergave voor lage temperatuur 52
Weersomstandigheden 275
Wegpunten opnemen 211
Wegpuntenritgeheugen 212
Wegpuntmodus 211
Hoofdmenu
211
Wegpunten opnemen 211
Wegpuntenritgeheugen 212
Wegpunt handmatig plaatsen 211
Wegrijblokkering 216
Wielbouten
Afdekkappen
304
Antidiefstalwielbouten 304
Losdraaien en vastzetten 304
Wielen 295
Bandenspanning 296
Belastingsindex 298
Draairichtinggebonden banden 296
Leeftijd van banden 295
Opslag van banden 295
Schade aan banden 295
Sneeuwkettingen 298
Snelheidscodeletter 298
Verwisselen 302
Wieldop 303
Winterbanden 298
Wiel verwisselen 302
Winterbanden 298
Winterse omstandigheden 298
Accu 294
Allweather-banden 298
Diesel 285
Sneeuwkettingen
298
Winterbanden 298
Wisinterval 84
WLAN 164, 184
Client 185
Dataverbinding
186
Hotspot 184
WPS 146
WLAN client
Instellen 146
WLAN Client 185
WLAN hotspot
184
Instellen 146
WPS 146
X
XDS
231
Xenonkoplampen
77
Z
Zeeniveau 192
Zekeringen 315
In de motorruimte 318
In het dashboard 315, 316
Kunststof klem 318
Zender
Zie Hoofdmenu 156
Zender opslaan 158
Zicht 82
Zie Brandstof
Loodvrije benzine 284
Zijvakken in de bagageruimte
115
Zitplaatsen achterin
91
Zoeken
Online-reisdoelen 196
Parkeerplaats 198
Reisdoel 196
Restaurant
198
Tankstation 198
Zonnekleppen 82, 83
Zuinig rijden 226
Andere tekens
ŠKODA Connect
Dienstenbeheer
147, 154
Instellen 147, 154
Registreren 147, 154
Zie Online-diensten 10
ŠKODA Connect online-diensten
Diensten activeren
154
ŠKODA OneApp applicatie 191
347
Trefwoordenlijst
348
Trefwoordenlijst
349
Trefwoordenlijst
350
Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeel-
ten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toege-
staan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het au-
teursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2017
www.skoda-auto.com
Návod k obsluze
Superb holandsky 05.2017
3V0012732AF

3V0012732AF
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356

SKODA Superb 3V 05-2017 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor