SKODA Kodiaq (2017/05) de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEBOEKJE
Wagen en infotainment
ŠKODA KODIAQ

565012732AB
Veelgestelde vragen
Voor de rit
Hoe wordt de stoel ingesteld? » pag. 89
Hoe wordt het stuurwiel ingesteld? » pag. 25
Hoe worden de buitenspiegels ingesteld? » pag. 87
Hoe worden de lichtfuncties bediend? » pag. 77
Hoe werkt de keuzehendel van de automatische versnellingsbak? » pag.
223
Hoe wordt brandstof getankt? » pag. 291
Hoe moet de AdBlue
®
-oplossing worden bijgevuld? » pag. 294
Hoe worden de ruitenwissers en ruitensproeiers bediend? » pag. 85
Noodsituaties
Een controlelampje brandt of knippert. Wat betekent dat? » pag. 43
Waar bevinden zich de verbanddoos en gevarendriehoek in de wagen?
» pag. 308
Hoe wordt de motorkap geopend? » pag. 296
Hoe moet de starthulp worden uitgevoerd? » pag. 316
Waar bevindt zich het wagengereedschap in de wagen? » pag. 309
Hoe moet een wiel worden verwisseld? » pag. 309
Hoe moet een zekering worden verwisseld? » pag. 323
Hoe moet een lamp worden verwisseld? » pag. 326
Wat is de handelwijze bij het afslepen van de wagen? » pag. 316
Nuttige tips
Hoe wordt de tijd ingesteld? » pag. 54
Wanneer is een servicebeurt van de wagen nodig? » pag. 59
Welke functies zijn bedienbaar met de toetsen/stelwieltjes op het stuur-
wiel? » pag. 56
Hoe wordt de bagageruimteafdekking verwijderd? » pag. 116
Hoe werkt een zuinige rijstijl? » pag. 226
Hoe wordt motorolie bijgevuld? » pag. 298
Hoe wordt ruitensproeiervloeistof bijgevuld? » pag. 297
Waar zijn de juiste bandenspanningswaarden in de wagen vermeld? » pag.
304
Waarop moet worden gelet bij het wassen van de wagen? » pag. 287
Waar is de elektronische versie van het instructieboekje beschikbaar?
» pag. 8
Interessante functies
Hoe werkt het start-stopsysteem? » pag. 217
Welke assistenten kunnen bij het inparkeren worden gebruikt? » pag. 234
of » pag. 247
Hoe werkt de achteruitrijcamera? » pag. 240
Hoe wordt de automatische afstandsregeling gebruikt? » pag. 258
Hoe kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl worden aangepast? » pag.
266
Hoe wordt de Lane Assist gebruikt? » pag. 269
Hoe werkt de bandencontrole? » pag. 275
Hoe kan de wagen worden geopend zonder de sleutel te gebruiken? » pag.
64
Infotainment-bediening en vermaak
Hoe wordt het infotainment ingeschakeld en welke menu's zijn beschik-
baar? » pag. 131
Op welke wijze wordt het infotainment bediend? » pag. 134
Wat kan met de configuratie-assistent worden ingesteld? » pag. 138
Welke functies heeft de radio en hoe wordt deze bediend? » pag. 155
Hoe vindt de mediaweergave plaats? » pag. 158
Communicatie en navigatie
Hoe wordt een telefoon met het infotainment gekoppeld voor het telefo-
neren in de wagen? » pag. 174
Hoe wordt de hotspot (WLAN) gebruikt? » pag. 183
Hoe wordt het infotainment met het internet verbonden? » pag. 18
Hoe worden navigatiebestemmingen gezocht en ingevoerd? » pag. 195
Hoe vindt de routegeleiding plaats? » pag. 204
Wat is nieuw in de wagen?
ŠKODA Connect » pag. 10 online-diensten
Personalisering » pag. 60
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp » pag. 252
Functie SmartLink+ » pag. 186

565012732AB
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 5
Ongevalgegevens-recorder (Event Data
Recorder) 7
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie 8
Algemeen 8
Gedrukt instructieboekje 8
Elektronische versie van het instructieboekje 8
Toelichtingen 9
Online-diensten
ŠKODA Connect
10
Dienstenpakket ŠKODA Connect
10
Internetpagina ŠKODA Connect
10
Elektronische versie van de handleiding voor
registratie en activering van de online-
diensten
10
Gebruikersregistratie, activering van de
diensten 11
Beheer van de online-diensten 13
Toestand van de online-diensten 14
Noodoproep
15
Care Connect-diensten 16
Infotainment Online-diensten
17
Internetverbinding 18
Verbindingstypen van het infotainment
Columbus
18
Verbindingstypen van het infotainment
Amundsen
18
Verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot 19
Verbindingsopbouw met de telefoon met het
Bluetooth
®
-profiel rSAP
20
Verbindingsopbouw met het CarStick-
apparaat 21
Verbindingsopbouw met een simkaart in de
externe module 22
Veiligheid
Passieve veiligheid 23
Algemene aanwijzingen
23
Juiste en veilige zithouding 23
Veiligheidsgordels 26
Veiligheidsgordels gebruiken 26
Gordeloprolautomaten en gordelspanners 28
Airbagsysteem
29
Beschrijving van het airbagsysteem
29
Airbags buiten werking stellen
32
Veilig vervoer van kinderen 33
Kinderzitje
33
Bevestigingssystemen
37
Bediening
Bestuurdersruimte
41
Overzicht 40
Instrumenten en controlelampjes
42
Instrumentenpaneel
42
Controlelampjes 43
Informatiesysteem
54
Bestuurdersinformatiesysteem 54
Bediening van het informatiesysteem 56
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
56
MAXI DOT-display 58
Service-intervalindicatie
59
Personalisering 60
Ontgrendelen en openen 62
Ontgrendelen en vergrendelen 62
Alarmsysteem 68
Achterklep met handmatige bediening 69
Elektrische achterklep 70
Ruitbediening 72
Panorama-schuif-kanteldak 74
Licht en zicht
77
Licht 77
Binnenverlichting 82
Zicht 83
Ruitenwissers en -sproeiers 84
Binnenspiegel
86
Stoelen en hoofdsteunen
89
Voorstoelen 89
Zitplaatsen achterin
92
Hoofdsteunen
95
Stoelverwarming en -ventilatie
96
Stuurwielverwarming
98
Praktische uitrustingen 99
Interieuruitrusting
99
Elektrische stopcontacten
108
Asbakken en sigarettenaansteker
110
Tablethouder
111
Vervoeren van lading 113
Bagageruimte en vervoeren van lading 113
Variabele bagageruimtelaadvloer in de
bagageruimte 119
Vervoer op de dakdragers
121
Verwarming en ventilatie 122
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic
122
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie)
127
2
Inhoudsopgave
Infotainment
Inleidende informatie 130
Belangrijke aanwijzingen 130
Infotainmentoverzicht 131
Infotainmentbediening 134
Infotainmentbediening 134
Spraakbediening
139
Update van de infotainment-software 142
Infotainment-instellingen - Columbus,
Amundsen, Bolero 143
Infotainment-systeeminstellingen 143
Instellingen van het menu Radio
146
Instellingen van het menu Media
147
Instellingen van het menu Afbeeldingen
147
Instellingen van het menu Video-dvd 147
Instellingen van het menu Telefoon
148
Instellingen van het menu SmartLink+
149
Instellingen van het menu Navigatie
149
Infotainment-instellingen - Swing
152
Infotainment-systeeminstellingen 152
Instellingen van het menu Radio
153
Instellingen van het menu Media
154
Instellingen van het menu Telefoon
154
Instellingen van het menu SmartLink+
155
Radio 155
Bediening 155
Media
158
Bediening 158
Audiobronnen
161
Afbeeldingen 166
Viewer 166
Video-dvd
167
Videospeler 167
Media Command 169
Bediening 169
Telefoon 171
Inleidende informatie 171
Koppeling en verbinding 174
Gebruik van de simkaart in de externe
module 176
rSAP 178
Telefoonfuncties 178
Tekstberichten (Sms) 181
Hotspot (WLAN) en dataverbinding 183
Hotspot (WLAN) 183
Dataverbinding
185
SmartLink+
186
Inleidende informatie 186
Android Auto
187
Apple CarPlay
188
MirrorLink
®
188
ŠKODA OneApp applicatie
190
Navigatie 191
Inleidende informatie
191
Reisdoel zoeken en invoeren
195
Import eigen reisdoelen
199
Kaart
202
Routegeleiding 204
Route 207
Wegpuntmodus
210
Verkeersinformatie 212
Wagensystemen
214
CAR - wageninstellingen 214
Rijden
Wegrijden en rijden 215
Motor starten en afzetten 215
Start-stopsysteem 217
Remmen en parkeren 219
Handmatig schakelen en pedalen 222
Automatische versnellingsbak
223
Motor inrijden en zuinig rijden 225
Schade aan de wagen voorkomen 227
Hulpsystemen 228
Algemene aanwijzingen 228
Rem- en stabiliteitssystemen
228
OFF ROAD-modus
231
Parkeerhulp (ParkPilot)
234
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-
herkenning
237
Achteruitrijcamera
240
Omgevingsweergave (Area View)
244
Inparkeersysteem
247
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer
Assist)
252
Snelheidsregelsysteem
254
Snelheidsbegrenzer
255
Automatische afstandsregeling (ACC)
258
Front Assist 263
Keuze van de rijmodus (Driving Mode
Selection)
266
Proactieve inzittendenbescherming (Crew
Protect Assist)
268
Rijstrookassistent (Lane Assist) 269
Filehulp 271
Hulpsysteem voor noodsituaties
272
Verkeerstekenherkenning 273
3
Inhoudsopgave
Vermoeidheidsherkenning 275
Bandenspanningscontrole 275
Trekhaak en aanhangwagen 277
Trekhaak 277
Trekhaak gebruiken 279
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 283
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen 283
Service-intervallen 285
Verzorging en onderhoud 286
Controleren en bijvullen
291
Brandstof
291
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
294
Motorruimte 295
Motorolie
297
Koelvloeistof
299
Remvloeistof
300
Accu
301
Wielen 303
Velgen en banden
303
Gebruik bij winterse omstandigheden
306
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 308
Nooduitrusting 308
Wiel verwisselen 309
Bandenafdichtset
313
Starthulp 315
Wagen afslepen
316
Afstandsbediening en uitneembare lamp -
batterij/accu's vervangen 318
Noodontgrendeling/-vergrendeling 320
Ruitenwisserbladen vervangen 321
Zekeringen en gloeilampjes 323
Zekeringen 323
Gloeilampjes 326
Technische gegevens
Technische gegevens 332
Fundamentele wagengegevens 332
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype 337
Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor
nieuwe wagens
Productaansprakelijkheid
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschrif-
ten en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA,
aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
Hiervoor gelden de hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert de firma ŠKODA AUTO
het volgende:
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan uw wagen die binnen
twee jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan de lak van uw wagen
die binnen drie jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door doorroesten die binnen 12
jaar na begin van de garantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het doorroesten van carrosse-
riedelen van binnenuit verstaan.
Het begin van de garantie is de dag, waarop aan de eerste koper na aankoop
de nieuwe wagen door de ŠKODA Partner wordt overhandigd
1)
. Deze datum
moet door de ŠKODA Partner in het instructieboekje van uw wagen bij » Do-
cumentatie van de aflevering van de wagen overeenkomstig worden vermeld.
De reparatie van de wagen kan plaatsvinden door vervanging of reparatie van
het defecte onderdeel. Vervangen onderdelen worden eigendom van de
ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA garantie worden ontleend. In
het bijzonder kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering van een ver-
vangend product, op ontbinding van de koopovereenkomst, op een vervangen-
de wagen gedurende de duur van de reparatie of op een schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige ŠKODA Servicepartner.
De tijdige en vakkundige uitvoering van alle door de firma ŠKODA AUTO voor-
geschreven servicewerkzaamheden vormt een voorwaarde om aanspraak te
kunnen maken op de ŠKODA garantie. In geval van aanspraken op de ŠKODA
garantie dient te worden aangetoond dat alle door de firma ŠKODA AUTO
voorgeschreven servicewerkzaamheden tijdig en vakkundig zijn uitgevoerd. In
geval van niet of niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO
uitgevoerde servicewerkzaamheden blijven evenwel garantie-aanspraken be-
staan indien u kunt aantonen dat het defect niet is ontstaan door het niet of
niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO uitvoeren van de
servicewerkzaamheden.
Natuurlijke slijtage van uw wagen valt niet onder de ŠKODA garantie. Onder
de ŠKODA garantie vallen ook geen defecten aan naderhand gemonteerde on-
derdelen evenals defecten aan de wagen die hierdoor zijn veroorzaakt. Hetzelf-
de geldt voor accessoires die niet af fabriek zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Eveneens bestaan geen garantie-aanspraken indien het defect door een van de
volgende oorzaken is ontstaan:
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling (bijvoorbeeld bij autospor-
tevenementen of overbelading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het instructieboekje resp. in andere
af fabriek geleverde handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval, hagel, overstroming enz.).
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door
ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door
ŠKODA AUTO niet goedgekeurde wijze is veranderd (bv. tuning).
Een niet tijdig bij een erkend reparateur gemeld defect of een defect dat niet
vakkundig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rechten van de koper aangaan-
de de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspra-
ken uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet beperkt.
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke
bepalingen, kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de da-
tum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
5
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van zekerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan, kunt u door de mobili-
teitsgarantie toch uw reis voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA Servicepartner, telefoni-
sche technische ondersteuning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde dag kan plaatsvinden, kan
de ŠKODA Servicepartner zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u klaarzetten.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de algemene voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie. Hij kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen mededelen. Indien voor
uw wagen geen mobiliteitsgarantie geldt, informeert u dan bij een ŠKODA Ser-
vicepartner naar de mogelijkheden.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij aanschaf van uw nieuwe wagen een ŠKODA garantieverlenging
heeft aangeschaft, wordt hiermee de 2-jarige ŠKODA garantie aangaande de
kosteloze uitvoering van alle garantiereparaties verlengd tot de door u geko-
zen duur resp. tot het bereiken van het gekozen kilometrage, afhankelijk van
wat het eerst wordt bereikt.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen doorroesten blijven door de
ŠKODA garantieverlenging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA garantieverlenging is te ver-
krijgen bij uw ŠKODA Partner.
Let op
De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
6
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als ongevalgegevens-recorder
(hierna "EDR") dient. Het belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere buitengewone verkeerssi-
tuatie (hierna "ongeval") waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gegevens van het ongeval op
(ongeveer 10 s), zoals bv.:
de werking van bepaalde systemen in de wagen,
de status van de veiligheidsgordel van de bestuurder en bijrijder,
de bediening van het rem- en gaspedaal,
de rijsnelheid van de wagen ten tijde van het ongeval.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning bij de analyse, hoe de wa-
gensystemen zich kort vóór, tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat
de omstandigheden waaronder het ongeval zich voordeed waarbij materiële
schade en mogelijk persoonlijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de assistentiesystemen in de
wagen opgeslagen. Op deze manier is niet alleen de informatie beschikbaar of
de betreffende systemen op het bijbehorende tijdstip waren in- of uitgescha-
keld slechts gedeeltelijk beschikbaar waren of inactief waren, maar kan ook
worden achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het ongeval de wagen re-
gelden, versnelden of afremden. Afhankelijk van de uitvoering van de wagen
vallen bv. de volgende functies hieronder:
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lane Assist
Inparkeersysteem (Park Assist)
Parkeerhulp
Noodremfunctie (Front Assist)
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich een ongeval voordoet waar-
bij de veiligheidssystemen worden geactiveerd. Onder normale rij-omstandig-
heden worden geen gegevens opgeslagen en vindt er geen audio- of video-op-
name in het interieur of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke gege-
vens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de plaats waar het ongeval heeft
plaatsgevonden, worden eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden, waar-
onder bv. justitiële instanties, kunnen echter met behulp van bepaalde hulp-
middelen informatie uit de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om op
die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval de identiteit van
betrokkenen bij het ongeval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speciale uitrusting met een spe-
ciale toegangsbevoegdheid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aanslui-
ting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen noodzakelijk en moet het contact
ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van de eigenaar van de wa-
gen of andere voor gebruik van de wagen geautoriseerde persoon geen gege-
vens over de toedracht van het ongeval uit de EDR uitlezen of op enigerlei an-
dere wijze verwerken. Uitzonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten
vastgelegd of zijn aan algemene bindende voorschriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke voorschriften verplicht om
de kwaliteit en veiligheid van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het toezicht houden op het pro-
duct op de markt, voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor kwa-
liteitsverbetering van de veiligheidssystemen van de wagen. In het kader van
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO gege-
vens eveneens aan derden beschikbaar. Dit vindt uitsluitend plaats in geanoni-
miseerde vorm, d.w.z. zonder willekeurige connectie met een concrete wagen,
de eigenaar van de wagen of een andere bevoegde persoon.
7
Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie
Algemeen
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat dit een voorwaarde vormt
voor een juiste bediening van de wagen.
Bij het gebruik van de wagen dienen altijd de algemeen geldende landspecifie-
ke wettelijke bepalingen (bv. voor het vervoer van kinderen, het buiten werk-
ing stellen van de airbag, het gebruik van banden, het verkeer etc.) in acht te
worden genomen.
Houd uw aandacht a.u.b. altijd bij het autorijden! Als bestuurder draagt u de
volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en
voor alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
In dit instructieboekje worden altijd alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke
uitrusting worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustings-
componenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van uw wagen heeft betrekking op het koopcontract
van uw wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opne-
men met een ŠKODA Partner.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als alge-
mene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens. Te
allen tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen daarom geen aanspraken worden afgeleid.
Wij adviseren, de internetpagina's, waarnaar in dit instructieboekje wordt ver-
wezen, in de klassieke weergave weer te geven. Bij de mobiele weergave van
de internetpagina's wordt mogelijk niet alle benodigde informatie weergege-
ven.
Gedrukt instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat alleen de belangrijkste informatie ver-
meld aangaande de bediening van de wagen. De volledige informatie staat in
de elektronische versie van het instructieboekje.
Elektronische versie van het instructieboekje
Afb. 1
- ŠKODA-internetpagina's,
- MyŠKODA App applicatie
In de elektronische versie van het instructieboekje staat de volledige informa-
tie met betrekking tot de bediening van de wagen.
De elektronische versie van het instructieboekje staat op de ŠKODA-internet-
pagina's en is beschikbaar in de MyŠKODA App mobiele applicatie.
Elektronische versie van het instructieboekje weergeven
De QR-code » afb. 1 -
inlezen of het volgende adres in de webbrowser in-
geven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Het gewenste model kiezen.
De productieperiode en de taal kiezen.
Het gewenste instructieboekje kiezen.
Mobiele applicatie MyŠKODA App installeren
De QR-code » afb. 1 - inlezen.
8
Over dit instructieboekje
Toelichtingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA
Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werk-
plaats zijn.
- Werkplaats die contractueel door de firma ŠKODA
AUTO of de betreffende importeur is geautoriseerd servicewerkzaam-
heden aan wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA origi-
nele onderdelen te verkopen.
- Onderneming die door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treffende importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk
ŠKODA te verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden
hieraan uit te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en
ŠKODA originele onderdelen te verkopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1 s
- lang indrukken (bv. van een toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Verklaring van symbolen
Tekstmelding op het MAXI DOT-display
Tekstmelding op het segmentdisplay
Verwijzing naar de volgende bedieningsstap
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwonding-
of levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
9
Inleidende informatie
Online-diensten
ŠKODA Connect
Dienstenpakket ŠKODA Connect
De ŠKODA Connect online-diensten vormen een uitbreiding van de wagen-
functies en het infotainment en omvatten de volgende dienstenpakketten.
Care Connect
Dit pakket omvat de volgende diensten.
Noodoproep.
Pro-actieve servicedienst voor de verbinding met uw dealer.
Toegang op afstand tot de wagen.
De Care Connect-diensten bieden de mogelijk tot een informa-
tie-/pech-/noodoproep, de overdracht van informatie m.b.t. de wagenstatus
naar de gekozen Service-Partner of de bediening van enkele wagenfuncties
met de op de mobiele telefoon geïnstalleerde ŠKODA Connect-applicatie.
Voor de werking van de Care Connect-diensten moet een mobiel telefoonnet-
werk beschikbaar zijn.
Infotainment Online
De Infotainment Online-diensten vormen een functie-uitbreiding van het met
het internet verbonden infotainment (bv. met weersvoorspellingen, het zoeken
van tankstations met informatie over brandstofprijzen, verkeersinformatie e.d).
Voor de werking van de Infotainment Online-diensten moet het infotainment
met het internet verbonden zijn » pag. 18.
Gebruiksvoorwaarden en beschikbaarheid van de diensten
De actuele "voorwaarden voor het gebruik van het gebruikersaccount" incl.
"verklaring bescherming persoonsgegevens" is te vinden in het gebruikers-
profiel op de ŠKODA Connect Portal» pag. 11.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het ŠKODA model en
het in de wagen ingebouwde infotainmenttype. Sommige diensten zijn alleen
beschikbaar in bepaalde landen.
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk.
Internetpagina ŠKODA Connect
Afb. 2 Informatie over de online-diensten
Actuele informatie over de online-diensten, de toegang tot de ŠKODA
Connect Portal en de mogelijkheid tot het downloaden van de ŠKODA
Connect App is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina. Deze kan
worden geopend door het inlezen van de QR-code » afb. 2 of na het invoeren
van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Elektronische versie van de handleiding voor registratie en
activering van de online-diensten
Afb. 3 Elektronische versie van de handleiding voor registratie en acti-
vering
ŠKODA AUTO is continu bezig met doorontwikkeling. Er zijn daarom wijzigin-
gen in bv. de werkwijze voor de registratie en activering van de online-diensten
mogelijk.
Actuele informatie over de registratie en activering van de online-diensten is
te vinden in de elektronische versie van de handleiding over de online-dien-
sten op de ŠKODA Connect internetpagina. Deze kan worden geopend door
het inlezen van de QR-code » afb. 3 of na het invoeren van het volgende adres
in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect/connect-manual
10
Online-diensten
Gebruikersregistratie, activering van de diensten
Informatie over de registratie en activering van de diensten
Afb. 4 Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect online-diensten is eerst een registra-
tie van de gebruiker en de wagen en een activering van de online-diensten
noodzakelijk.
De registratie en de activering vinden plaats overeenkomstig de aanwijzingen
op de volgende pagina's.
Na het invoeren van het volgende adres in de webbrowser of door het inlezen
van de QR-code » afb. 4 start een instructievideo over de registratie en active-
ring van de diensten.
http://go.skoda.eu/connect-video-en
U kunt eveneens contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner, die u bij
de registratie, activering en de internetverbinding met raad en daad terzijde
staat.
Gebruikers- en wagenregistratie op deŠKODA Connect Portal
Afb. 5 Start van de ŠKODA Connect Portal
Vóór aanvang van de registratie adviseren wij u de instructievideo te bekijken
» afb. 4 op pag. 11.
1. De ŠKODA Connect Portal starten door het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser of door het scannen van de QR-code » afb. 5.
http://go.skoda.eu/connect-portal
2. Het land en de communicatietaal selecteren en op "Doorgaan" klikken.
Er wordt een menu voor de aanmelding getoond.
3. De link aanklikken voor het aanmaken van een nieuw account.
4. Uw e-mailadres en het toegangswachtwoord (minimaal bestaande uit
8 tekens met een combinatie van cijfers en kleine en grote letters) in-
geven.
5. Het wachtwoord bevestigen en op "Doorgaan" klikken.
6. Uw e-mailbox openen. In de ontvangen bevestigings-email op de link
klikken om de registratie te voltooien.
7. De ŠKODA Connect Portal met de bevestigde verificatie van het e-
mail-adres wordt weergegeven. Op "OK" klikken.
8. Er wordt een menu voor de aanmelding getoond. U kunt zich hiermee
op de ŠKODA Connect Portal aanmelden.
9. De voor de registratie benodigde gegevens (gebruikersprofiel invullen)
ingeven en op "Doorgaan" klikken.
10. Het chassisnummer van uw wagen ingeven en op "Doorgaan" klikken.
11. De beschikbare diensten worden vermeld. De akkoordverklaring met
de vermelde voorwaarden en bepalingen ondertekenen en op "Door-
gaan" klikken.
12. Voor de activering van de online-diensten in het infotainment wordt
een registratie-pincode gegenereerd. Deze code noteren.
11
ŠKODA Connect
Activering in het infotainment
Afb. 6
Activering in het infotainment
Het contact inschakelen.
In het infotainment de ŠKODA Connect-registratie starten, zie stappen
1
t/m
4
.
De registratie-pincode ingeven, zie stappen
5
en
6
, en de weergave van de
melding
De registratie is afgesloten.
(kan enkele minuten duren) afwachten.
De melding bevestigen.
Let op
Voor de activering is de beschikbaarheid van het GPS-signaal en een mobiel
telefoonnetwerk onontbeerlijk.
Bij wagen die alleen over de Infotainment Online-diensten beschikken, moet
voor de activering het GPS-signaal beschikbaar zijn en moet het infotainment
met het internet zijn verbonden.
Het overzicht van de diensten kan worden weergegeven » pag. 13.
Afronding van de activering en registratie
De ŠKODA Connect Portal starten » pag. 11. Indien u nog aangemeld bent, de
button voor het vernieuwen van de pagina aantippen.
Een Servicepartner selecteren en de benodigde gegevens ingeven (zonder
deze stap werken sommige diensten niet).
De dienst voor het plannen van een werkplaatsbezoek activeren (zonder deze
stap werkt deze dienst niet).
12
Online-diensten
Beheer van de online-diensten
Afb. 7
Weergave van het dienstenbeheer
Het contact inschakelen.
In het infotainment het
Beheer van de diensten ŠKODA Connect weerge-
ven, zie stap
1
t/m
4
.
Weergave van de omschrijvingen en statussen van de diensten. De func-
tietoets met de gewenste dienst (bv. Care Connect) aantippen, zie stap
5
.
De omschrijvingen en statussen van de beschikbare diensten worden weerge-
geven.
Uitvoerige informatie over de dienst (bv. geldigheid licentie). De functie-
toets aantippen.
Deactivering/activering van de diensten. De functietoets met "checkbox"
aantippen.
Door de activering van de privémodus worden de diensten Infotainment
Online en Care Connect gedeactiveerd.
Door de deactivering van de Care Connect diensten verstuurt de wagen geen
gegevens, bv. informatie over de wagenpositie.
Door de deactivering van de Infotainment Online diensten zijn de diensten
voor de functie-uitbreiding van het infotainment niet meer beschikbaar » pag.
17.
Door de activering van de privémodus of door de deactivering van een wille-
keurige online-dienst blijft de noodoproep, informatie-oproep of pechoproep
volledig beschikbaar.
Let op
De informatie over de activering/deactivering van de diensten wordt eveneens
weergegeven in het gebruikersaccount op de ŠKODA Connect Portal en in de
ŠKODA Connect applicatie.
13
ŠKODA Connect
Toestand van de online-diensten
Afb. 8
Toestand van de online-diensten
in het infotainment
In de statusregel van het infotainment » afb. 8 wordt informatie over de toe-
stand van de online-diensten getoond.
Er is een dataverbinding beschikbaar.
Er is geen dataverbinding beschikbaar.
Uitgeschakelde diensten Infotainment Online. /nieuwe online-updates be-
schikbaar.
Privémodus geactiveerd.
Care Connect lokalisatiediensten geactiveerd. Er is een dataverbinding be-
schikbaar.
Care Connect lokalisatiediensten geactiveerd. Er is geen dataverbinding
beschikbaar.
A
B
C
D
E
F
14
Online-diensten
Noodoproep
Afb. 9 Noodoproeptoets
Deze dienst bouwt bij een zwaar ongeval waarbij airbags of gordelspanners
zijn geactiveerd automatisch een verbinding op met de noodoproepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt tegelijkertijd informatie over het ongeval, bv.
over de locatie van de wagen, het aantal gordeldragende inzittenden en het
chassisnummer (VIN).
Bij een lichter ongeval biedt het systeem in het infotainmentbeeldscherm de
mogelijkheid een verbinding met de noodoproepcentrale op te bouwen. Na de
bevestiging van de melding op het infotainmentbeeldscherm of op het display
van het instrumentenpaneel wordt een verbinding opgebouwd met de nood-
oproepcentrale.
Een verbinding met de noodoproepcentrale kan handmatig worden opge-
bouwd door toets
B
» afb. 9 ingedrukt te houden, bv. wanneer u een ongeval
meldt waarbij u niet direct betrokken bent. Na de bevestiging van de melding
op het infotainmentbeeldscherm of op het display van het instrumentenpaneel
wordt een verbinding opgebouwd met de noodoproepcentrale.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 9 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De noodoproepdienst werkt ook zonder gebruikersregistratie en activering
van de diensten.
15
ŠKODA Connect
Care Connect-diensten
Proactieve service
Afb. 10 Toetsen voor de Care Connect-dienst
De proactieve service dienst geeft u een overzicht van de technische toe-
stand van uw wagen en over vereiste servicewerkzaamheden. Eventueel is een
verbindingsopbouw met de informatieoproepcentrale of noodoproepcentrale
mogelijk.
Oproeptoetsen voor de Care Connect-dienst » afb. 10
Controlelampje voor de systeemtoestand
Verbindingsopbouw met het informatienummer bij problemen met de on-
line-diensten of voor informatie over de producten en diensten van het
merk ŠKODA. De symbooltoets
ingedrukt houden.
Verbindingsopbouw met het pechnummer in geval van pech. De symbool-
toets
ingedrukt houden.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 10 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
A
B
C
Toegang op afstand tot de wagen
Afb. 11 ŠKODA Connect applicatie
Met de dienst toegang op afstand tot de wagen heeft u toegang tot een aan-
tal functies van de wagen via de ŠKODA Connect Portal of de op de mobiele
telefoon geïnstalleerde app ŠKODA Connect.
De volgende diensten zijn bv. inbegrepen.
Rijgegevens
Wagentoestand
Laatste parkeerpositie
Mobiele toepassing ŠKODA Connect installeren
De QR-code » afb. 11 inlezen.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
16
Online-diensten
Infotainment Online-diensten
Hoofdmenu en overzicht van de diensten
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 12
Hoofdmenu
Deze diensten vormen een functie-uitbreiding van het met het internet ver-
bonden infotainment.
Voor de weergave van het hoofdmenu het sensorveld

en vervolgens de
functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 12
Nieuws uit de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde RSS-kanalen
Online-zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen
» pag. 197
Online-zoeken van parkeerplaatsen met informatie over vrije plaatsen
» pag. 197
Weersvoorspelling in de buurt van de wagenpositie, op de bestemming of
in de buurt van de gekozen plaats
Online-reisdoelzoeken » pag. 195
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte reisdoelen » pag. 201
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte routes » pag. 209
Online-update van de navigatiegegevens (geldt voor het infotainment Co-
lumbus) en import van de categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 192
Voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten
Instellingen van de online-diensten » pag. 146
Er zijn nog meer diensten die een aanvulling op de infotainment-functies vor-
men, bv. online-verkeersinformatie.
Meer informatie over de beschikbare diensten kunt u op de ŠKODA Connect
internetpagina vinden » pag. 10.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
17
ŠKODA Connect
Internetverbinding
Verbindingstypen van het infotainment Columbus
Afb. 13
WLAN / Bluetooth® / simkaart
Het infotainment kan op een van de volgende manieren met het internet wor-
den verbonden » afb. 13.
Door verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot (bv. in een mobiele tele-
foon met internettoegang).
Door verbinding met een mobiele telefoon (deze is met het internet ver-
bonden) met het Bluetooth
®
-profiel rSAP (alleen Columbus met simkaar-
topening in de externe module in het dashboardkastje aan bijrijderszijde).
Met een in de externe module in het dashboardkastje aan bijrijderszijde
aangebrachte sim-kaart met data-abonnement.
De verbinding van het infotainment met het internet vindt plaats overeenkom-
stig de aanwijzingen op de volgende pagina's.
A
B
C
Verbindingstypen van het infotainment Amundsen
Afb. 14
WLAN / CarStick
Het infotainment kan op een van de volgende manieren met het internet wor-
den verbonden » afb. 14.
Door verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot (bv. in een mobiele tele-
foon met internettoegang).
Met een CarStick met een simkaart met data-abonnement.
De verbinding van het infotainment met het internet vindt plaats overeenkom-
stig de aanwijzingen op de volgende pagina's.
A
B
18
Online-diensten
Verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot
WLAN inschakelen
Afb. 15 WLAN inschakelen
Het contact inschakelen.
In het infotainment de WLAN-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
5
.
Hotspot selecteren
Afb. 16 Hotspot selecteren
De gewenste hotspot opzoeken en selecteren, zie stappen
6
en
7
.
Eventueel het wachtwoord ingeven, zie stappen
8
en
9
.
19
Internetverbinding
Verbindingsopbouw met de telefoon met het Bluetooth
®
-profiel
rSAP
Bluetooth
®
inschakelen
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 17 Bluetooth® inschakelen
Het contact inschakelen.
In het infotainment de "Business"-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
3
.
Bluetooth
®
en de zichtbaarheid ervan inschakelen, zie stappen
4
t/m
6
.
Op de telefoon Bluetooth
®
en de zichtbaarheid ervan inschakelen en de tele-
foon met het internet verbinden.
Telefoon verbinden
Afb. 18 Telefoon verbinden
In het infotainment uw telefoon zoeken en selecteren, zie stappen
7
t/m
10
.
De pincode bevestigen, zie stap
11
.
20
Online-diensten
Verbindingsopbouw met het CarStick-apparaat
CarStick-apparaat aansluiten
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Afb. 19
CarStick-apparaat aansluiten
Het contact inschakelen.
Op de voorste USB-ingang
A
de CarStick
B
aansluiten met aangebrachte
simkaart in "mini"-formaat.
Ongeveer een minuut wachten tot een andere dan het rode controlelampje
op de CarStick continu brandt (indien de rode brandt, dan de CarStick verwij-
deren en opnieuw aansluiten).
De instelling van de datadiensten selecteren en de pincode van de simkaart
ingeven, zie stappen
1
t/m
3
.
Verbinding tot stand brengen
Afb. 20
Verbinding tot stand brengen
Bij het eerste gebruik de instelling van de datadiensten en de gewenste da-
taprovider selecteren, zie stappen
4
en
5
.
21
Internetverbinding
Verbindingsopbouw met een simkaart in de externe module
Simkaart aanbrengen en mobiele diensten selecteren
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 21
Simkaart gebruiken
Het contact inschakelen.
In het infotainment de "Business"-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
3
.
In de externe module in het dashboardkastje aan bijrijderszijde een simkaart
in "mini"-formaat met geactiveerde datadiensten schuiven, zie stap
4
.
Het type mobiele diensten selecteren, zie stap
5
.
Verbinding tot stand brengen
Afb. 22 Verbinding tot stand brengen
Eventueel de pincode van de simkaart ingeven, zie stappen
6
en
7
.
De parameters van de dataverbinding instellen en bevestigen, zie stappen
8
t/m
10
.
22
Online-diensten
Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit gedeelte van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met be-
trekking tot het thema passieve veiligheid in uw wagen. We hebben hier alles
samengevat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid
van kinderen enz. moet weten.
Meer belangrijke informatie over de veiligheid is te vinden in de volgende
hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboekje moet daarom al-
tijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
De verlichting en de knipperlichten op goede werking controleren.
De ruitenwissers op goede werking en de ruitenwisserbladen op hun toe-
stand controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Contro-
leren dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Controleren of geen onderdelen en componenten in de wagen zichtbaar los-
zitten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
Kinderen met een geschikt kinderzitje beschermen » pag. 33, Veilig vervoer
van kinderen.
De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding
in te nemen » pag. 23, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Ten behoeve van de verkeersveiligheid op de volgende aanwijzingen letten.
Laat u niet van het verkeer afleiden (door bv. passagiers, telefoongesprekken
enz.).
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet tegen het dashboard leunen.
De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor de inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar buiten steken.
De voeten niet op de zitting leggen.
23
Passieve veiligheid
ATTENTIE
De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden be-
schermd.
Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 33, Veilig vervoer van kinde-
ren.
Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding kan de inzittende levensgevaarlijke verwon-
dingen oplopen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 23
Juiste zithouding van de bestuurder / juiste manier van stuur-
wiel vasthouden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de bestuurdersstoel in lengterich-
ting zo instellen dat de afstand van de benen tot het dashboard op knie-
hoogte ten minste 6 cm bedraagt » afb. 23 -
B
.
De leuning zodanig instellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt met
licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 23 -
A
.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 23 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 26, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 6 cm aanhouden.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar!
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 23. Nooit het stuurwiel
op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan de
binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij een airbagactivering
zware verwondingen aan armen, handen en hoofd oplopen.
Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden om-
dat deze voorwerpen tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen. U
zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te remmen
of gas te geven.
24
Veiligheid
Stand van het stuurwiel instellen
Afb. 24 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting
1
zwenken » afb. 24.
Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2
worden versteld.
De borghendel tot de aanslag in pijlrichting
3
drukken.
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
De borghendel na het verstellen altijd vergrendelen, zodat de stand van
het stuurwiel niet onbedoeld kan veranderen - gevaar voor ongevallen!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 23
op pag. 24 -
C
(geldt niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen).
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 26, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm in acht nemen, an-
ders kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zitting! Door een ver-
keerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een
verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u
zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 24.
Met het oog op de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen achterin en
om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de
volgende aanwijzingen in acht worden genomen.
De hoofdsteunen zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun
zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb.
23 op pag. 24 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 26, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
25
Passieve veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
33, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
De veiligheidsgordel vóór elke rit omgespen! Dat geldt ook voor andere
passagiers - gevaar voor verwondingen!
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 23, Juiste en veilige zithou-
ding.
De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
Met één veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
ATTENTIE (vervolg)
De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
Veel lagen kleding en ook losse kleding (bv. een mantel over een colbert)
belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels.
Geen klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veilig-
heidsgordels (bv. voor het inkorten van de veiligheidsgordels bij kleinere
personen) gebruiken.
De veiligheidsgordels voor de tweede resp. derde zitrij kunnen alleen
goed functioneren als de betreffende achterbankleuning correct is ver-
grendeld » pag. 92.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
290.
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Als beschadi-
gingen van een deel van het veiligheidsgordelsysteem (bv. de gordelband,
de gordelverbindingen, de oprolautomaat of het slot) worden vastgesteld,
moet de betreffende veiligheidsgordel direct door een specialist worden
vervangen.
Veiligheidsgordels die bij een ongeval zijn belast, moeten door een specia-
list worden vervangen. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheids-
gordels worden gecontroleerd.
26
Veiligheid
Juiste gordelverloop
Afb. 25 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel /
gordelverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 26
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 26.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schou-
der lopen (in geen geval over de hals) verlopen en strak tegen het bovenli-
chaam aanliggen » afb. 25 - .
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd (mag niet over
de buik lopen) en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 25 - .
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeel zo diep mogelijk tegen het
bekken liggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend » afb.
25 - .
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 26 - .
Of: De borgklem in de richting van de pijlen
1
samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting
2
» afb. 26 - .
Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld.
ATTENTIE
Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bijvoorbeeld
brillen, balpennen, sleutels enzovoort). Deze voorwerpen kunnen tot ver-
wondingen leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 27
Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
27
Veiligheidsgordels
Afb. 28 Veiligheidsgordel van de derde zitrij omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 26.
Voor het omgespen
De hoofdsteun juist instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen en de tweede zitrij).
De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
Omgespen - voorin en op de tweede zitrij
De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken.
De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 27 -
steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of de slotgesp goed in het
slot is vastgeklikt.
Losmaken - voorin en op de tweede zitrij
De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 27
- , de slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
Omgespen - op de derde zitrij
De gordel aan de slotgesp
A
» afb. 28 langzaam naar beneden in pijlrichting
1
trekken.
De slotgesp
A
in het slot in pijlrichting
2
steken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
De gordel aan de slotgesp
B
langzaam over borst en bekken in pijlrichting
3
trekken.
De slotgesp
B
in het andere slot in pijlrichting
4
steken tot deze hoorbaar
vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken, om te controleren of de slotgespen goed in
de gordelsloten zijn vastgeklikt.
Losmaken - op de derde zitrij
De slotgesp
A
» afb. 28 vastpakken en de rode knop in het gordelslot in-
drukken, de slotgesp springt uit het slot.
De slotgesp
B
vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken, de
slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter voor de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid
van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt
getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accelereren, bij het rijden in de
bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, dient de oprolautomaat direct door een specialist te worden ge-
controleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van de gordeldragende bestuurder, bijrijder en de inzittenden op
de buitenste zitplaatsen van de tweede zitrij wordt door de gordelspanners op
de gordeloprolautomaten van de zitplaatsen voorin en de buitenste zitplaatsen
van de tweede zitrij verhoogd.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door
de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt
voorkomen.
28
Veiligheid
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen voor andere reparatiedoeleinden mo-
gen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
Gordelspanners met voorspanning
Veiligheidsgordels met voorspanning, als onderdeel van de proactieve inzitten-
denbescherming, verhogen de veiligheid voor de gordeldragende bestuurder
en bijrijder.
Door de veiligheidsgordels met voorspanning wordt de veiligheidsgordel tij-
dens kritische rijomstandigheden automatisch dicht tegen het lichaam getrok-
ken en vervolgens weer ontspannen.
Meer informatie » pag. 268, Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect
Assist).
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra inzit-
tendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag wordt alleen in combina-
tie met de omgegespte veiligheidsgordel bereikt, de airbag is geen vervan-
ging voor de veiligheidsgordels.
De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 47.
Systeembeschrijving
Afb. 29 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 29
Voorairbags
Bestuurdersknie-airbag
Zij-airbags voorin
Zij-airbags achterin
Hoofdairbags
A
B
C
D
E
29
Airbagsysteem
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse be-
weging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico voor de volgende
lichaamsdelen verminderd.
Voorairbags - hoofd en bovenlichaam. De airbags zijn met het opschrift 
op het stuurwiel en op het dashboard aan bijrijderszijde gemarkeerd.
Bestuurdersknie-airbag - benen. De airbag is met het opschrift  op de zij-
kant van het dashboard aan bestuurderszijde gemarkeerd.
Zij-airbags - het gehele bovenlichaam (borst, buik, bekken) op de naar het por-
tier gewende zijde. De zij-airbags voor zijn met een label met het opschrift
 aan de leuning van de voorstoelen gemarkeerd. De zij-airbags achterin
zijn met het opschrift  tussen het instapgedeelte en de leuning van de
achterbank gemarkeerd.
Hoofdairbags - hoofd en hals. De airbags zijn met het opschrift

op de B-
stijlbekleding gemarkeerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende delen.
Afzonderlijke airbags.
Controlelampje
in het instrumentenpaneel » pag. 47.
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 32.
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 32.
Airbagactivering
Afb. 30
Gasgevulde airbags
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij activering vult de airbag zich met gas en ontvouwt zich. Het opblazen van
de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk is hier de hardheid van het
object waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid enz.
Doorslaggevend voor de activering van de airbags is de optredende mate van
vertraging. Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van de
wagen onder de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft,
worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de bot-
sing vrij sterk vervormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
Bestuurdersvoorairbag.
Bijrijdersvoorairbag.
Bestuurdersknie-airbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
Zij-airbag voorin.
Zij-airbag achterin.
Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
De alarmlichten worden ingeschakeld.
Alle portieren worden ontgrendeld.
De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting is ingeschakeld - schakelaar ).
Wanneer wordt de airbag niet geactiveerd?
Bij lichte aanrijdingen van voren, opzij en achteren, omvallen van de wagen of
het over de kop slaan van de wagen worden de airbags niet geactiveerd.
30
Veiligheid
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 31
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
De correcte beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen in de juiste zitpositie worden bereikt » pag. 23.
Bij de activering van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een ver-
keerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan optre-
den. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzitje
worden vervoerd » pag. 35.
Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een erkend
reparateur laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij
een ongeval niet worden geactiveerd.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
Het oppervlak van het stuurwiel evenals het dashboard in het bereik van
de voorairbags en de knie-airbag alleen met een droge of vochtige doek
reinigen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de voorairbags
Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 31 -
A
. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofd-
steunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
ATTENTIE (vervolg)
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
32, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
In het werkingsgebied van de voorairbags mogen zich voor de inzittenden
op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden.
Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de airba-
ginbouwplaatsen noch in het werkingsgebied van de airbags mogen voor-
werpen (bv. bekerhouders, telefoonhouders, enz.) worden gemonteerd.
Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
leggen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de knie-airbag
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt » afb. 31
-
B
. Indien het in verband met de lichaamsgrootte niet mogelijk blijkt aan
deze voorwaarde te voldoen, contact opnemen met een specialist.
Het oppervlak van de airbagmodule in het onderste gedeelte van het
dashboard onder de stuurkolom mag niet worden beplakt, afgedekt of
worden bewerkt. Op de afdekking van de airbagmodule of in de nabijheid
daarvan mag niets worden gemonteerd.
Geen volumineuze of zware voorwerpen (sleutelbossen enzovoort.) aan
de contactsleutel bevestigen. Deze kunnen bij het activeren van de knie-air-
bag in het interieur worden geslingerd en u verwonden.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
Aan de kledinghaken in de wagen alleen lichte bekleding hangen, in de
zakken van kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kledinghaken gebruiken.
31
Airbagsysteem
ATTENTIE (vervolg)
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 284.
Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enzovoort, op de
rugleuningen worden uitgeoefend, omdat anders de zij-airbags kunnen
worden beschadigd. De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geacti-
veerd!
U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn vrijgegeven. Omdat de airbag
aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-vrijge-
geven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aanzienlijk
worden beperkt.
Beschadigingen van de originele stoelbekledingen of naden bij de inbouw-
plaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van systeemonderdelen vanwege andere reparatiewerkzaamheden (bv. een
stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Meer informatie » pag. 284.
Aan de onderdelen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de
carrosserie mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 32 op pag. 32 -
.
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
De buitenwerkingstelling wordt aangegeven door het controlelampje » pag.
47.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de
volgende situaties.
Indien op de bijrijdersstoel een kinderzitje is bevestigd, waarbij het kind met
de rug naar het dashboard is gekeerd » pag. 33.
Ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel kan de afstand van
ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor bestuurders met een li-
chaamsbeperking ingebouwd.
In de wagen zijn speciale stoelen (bv. orthopedische stoelen zonder zij-air-
bags) ingebouwd.
ATTENTIE
Indien bij verkoop van de wagen een airbag uitgeschakeld is, dan moet de
koper daarover worden geïnformeerd!
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 32 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje
voor bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 32 -
De bijrijdersairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van het
contact brandt het controlelampje  » afb. 32 -
De bijrijdersairbag is ingeschakeld - na het inschakelen van het contact
brandt 65 s het controlelampje 
Buiten werking stellen
Het contact uitschakelen.
Het bijrijdersportier openen.


32
Veiligheid
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in de stand 
draaien.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het bijrijdersportier sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.
In paraatheid brengen
Het contact uitschakelen.
Het bijrijdersportier openen.
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in de stand

draaien.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het bijrijdersportier sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje

brandt.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraatheid brengen van de airbag.
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u
een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag
veroorzaken.
Als de controlelampjes   knipperen, dan wordt de bijrijdersvoor-
airbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk
door een specialist laten controleren.
VOORZICHTIG
Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadi-
gen!
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
Om het gevaar van verwondingen bij een ongeval te verkleinen, is het vervoe-
ren van kinderen uitsluitend toegestaan in kinderzitjes!
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aanwijzingen in dit instructie-
boekje en in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen altijd op de achterbank mee
te nemen. Kinderen alleen in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel ver-
voeren.
Er moeten kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Europese Unie wor-
den gebruikt.
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
Bij het verlaten van de wagen de kinderen nooit zonder toezicht in de wa-
gen achterlaten. De kinderen zijn in een noodsituatie mogelijk niet in staat
om de wagen zelfstandig te verlaten of zichzelf te helpen. Bij bijzonder ho-
ge of bijzonder lage temperaturen bestaat er levensgevaar!
Het kind dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! Anders
zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden ge-
slingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaarlijk
verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
33
Veilig vervoer van kinderen
ATTENTIE (vervolg)
Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats op de tweede resp.
derde zitrij moet de betreffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze
niet het kinderzitje resp. het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
hoofdsteun zo laag mogelijk instellen.
Indien de hoofdsteun ook in de laagste stand het inbouwen van het kin-
derzitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd » pag. 95. Na
het uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zodanig afstellen dat het
hoofd van het kind zich op dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van
de hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt » afb. 23 op pag. 24
C
.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 33
Sticker met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 33.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Op dit feit attenderen ook stickers die zich op de volgende plaatsen kunnen
bevinden.
Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 33 -
.
Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 33 -
.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld »
.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
34
Veiligheid
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 1, 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, dient de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te
worden gebracht.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 34
Sticker met waarschuwingsaan-
wijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 34.
Kinderzitjes en de zij-airbag
Afb. 35
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje
wel goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Kinderen mogen zich nooit in het werkingsgebied van de zij-airbag bevin-
den » afb. 35 -
.
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig zijn, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescher-
ming kan bieden » afb. 35 -
.
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
35
Veilig vervoer van kinderen
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 33.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Bijrijdersstoel met inge-
schakelde voorairbag
Bijrijdersstoel met uitge-
schakelde voorairbag
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
a)
Derde zitrij
a)
b)
0
tot 10 kg
X U
c)
U U X
0+
tot 13 kg
X U
c)
U U X
1
9-18 kg
UF U U U X
2
15-25 kg
UF U U U L
3
22-36 kg
UF U U U L
a)
Het is verboden een kinderzitje met steunpoot in het midden van de tweede zitrij en derde zitrij te bevestigen.
b)
Voor de toegang tot de derde zitrij de Easy Entry-functie gebruiken » pag. 92. Bij gebruik van het geadviseerde kinderzitje op de derde zitrij de tweede zitrij zo ver mogelijk naar voren schuiven.
c)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U Voor het gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
UF Voor het gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
L Alleen voor goedgekeurde kinderzitjes van de categorie 2-3 geschikt » pag. 39, Geadviseerde kinderzitjes.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
36
Veiligheid
Bevestigingssystemen
Bevestigingsogen van het -systeem
Afb. 36
Labels van -systeem

is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Tussen de rugleuning en zitting van de buitenste zitplaatsen van de tweede zit-
rij resp. de bijrijdersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen voor de beves-
tiging van een kinderzitje met het

-systeem.
Eerst de afdekkappen
A
verwijderen om bij de bevestigingsogen te kunnen
komen » afb. 36. Na het uitbouwen van het kinderzitje de afdekkappen weer
aanbrengen.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer in-
formatie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
met in paraatheid gebrach-
te voorairbag
b)
Bijrijdersstoel
met buiten werking gestel-
de voorairbag
b)
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
c)
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
Derde zitrij
0
tot 10 kg
E X X IL X X
0+
tot 13 kg
E
X X IL X XD
C
37
Veilig vervoer van kinderen
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
met in paraatheid gebrach-
te voorairbag
b)
Bijrijdersstoel
met buiten werking gestel-
de voorairbag
b)
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
c)
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
Derde zitrij
1
9-18 kg
D
X X
IL
IUF
X X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X X IL X X
3
22-36 kg
- X X IL X X
a)
De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
b)
Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het

-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor het inbouwen van een

-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
c)
De stoel is beschikt voor de bevestiging van

.
IL De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het -systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes.
X Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
Gebruik van kinderzitjes met het


-systeem
Bijrijdersstoel
met in paraatheid gebrachte voorairbag
Bijrijdersstoel
met buiten werking gestelde voorairbag
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
Derde zitrij
X X i-U X X
De stoel is voor gebruik van de naar voren gerichte -kinderzitjes van
de categorie "Universal" geschikt.
De stoel is niet geschikt voor -kinderzitjes van de categorie
"Universal".
i-U
X
38
Veiligheid
Bevestigingsogen van het  -systeem
Afb. 37
Bevestigingsogen van het 
-systeem
  is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van
het kinderzitje beperkt.
De bevestigingsogen
A
voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met
het


-systeem zitten aan de achterzijde van de rugleuningen van de
tweede zitrij » afb. 37.
Enkele landspecifieke typen kunnen ook zijn uitgerust met een bevestigings-
oog
B
aan de achterzijde van de middelste rugleuning op de tweede zitrij
» afb. 37.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het  -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
Kinderzitjes met het  -systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeuringsnummer
(E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT  en   DDA000006 04 301133
2-3
15-36 kg
Britax Römer Kidfix XP
a)
Veiligheidsgordel en  /
veiligheidsgordel
b)
000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP
Veiligheidsgordel en  /
veiligheidsgordel
b)
000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje samen met de rugleuning te gebruiken. Voor de derde zitrij kan alleen dit kinderzitje samen met de rugleuning worden
gebruikt (het gebruik van een losse zitverhoger is niet mogelijk).
b)
Bevestiging met alleen de veiligheidsgordel mag alleen worden toegepast als de stoel niet met het ISOFIX-systeem is uitgerust.
39
Veilig vervoer van kinderen
Afb. 38 Voorbeeld bestuurdersruimte bij wagen met links stuur
40
Bediening
Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 72
Elektrische buitenspiegelverstelling
87
Portiergreep 66
Luchtroosters 126
Parkeerkaarthouder 100
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht 78
Snelheidsregelsysteem
254
Snelheidsbegrenzer 255
Grootlichtassistent
79
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag
29
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem
54
Instrumentenpaneel
42
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers
84
Informatiesysteem
54
Infotainment
131
Binnenspiegel
87
Opbergvak (boven/onder) aan bijrijderszijde 104
Bijrijdersvoorairbag 29
Externe infotainmentmodule (in dashboardkastje)
133
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (aan zijkant dashboard)
32
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier 73
Opbergvak 100
Lichtschakelaar
77
Ontgrendelingshendel van motorkap 296
Opbergvak
100
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 260
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstelling 25
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot 216
Startknop 216
Rij toetsen en controlelampjes (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem
217
Inparkeersysteem 247
Parkeerhulp 234
Omgevingsweergave (Area View) 244
Alarmlichten 81
Centrale vergrendeling 64
 /  Controlelampjes voor bijrijdersvoorairbag 32
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) 222
Keuzehendel (automatische versnellingsbak)
223
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Selecteren van de rijmodus
266
Auto Hold
221
elektronische parkeerrem
219
Stabiliseringscontrole ESC / aandrijfslipregeling ASR 229, 230
OFF ROAD-modus
231
Opbergvak
101
Afhankelijk van de uitrusting:
Phonebox
101
12 volt stopcontact
109
Sigarettenaansteker 111
Asbak
110
USB- en AUX-ingang
102
Bediening voor verwarming / airconditioning 122
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 38.
24
25
26
27
28
29
41
Bestuurdersruimte
Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 39
Instrumentenpaneel
Toerenteller » pag. 42
Met controlelampjes » pag. 43
Display » pag. 54
Snelheidsmeter
Met controlelampjes » pag. 43
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 42
Rij controlelampjes » pag. 43
Bedieningstoets:
Tijd instellen » pag. 54
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 54
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag.
59
Brandstofmeter » pag. 43
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
1
2
3
4
5
6
7
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

/
Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller
1
» afb. 39 op pag. 42 geeft het actuele motortoerental per
minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerenteller naar de eerstvolgen-
de versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D / S van de automatische
versnellingsbak kiezen.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 55.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade!
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 40
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De weergave » afb. 40 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
Koude bereik - de naald staat in het bereik
A
, de motor heeft zijn bedrijfs-
temperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen en sterke motorbelas-
ting moeten worden voorkomen.
Bedrijfsbereik - de naald staat in bereik
B
.
42
Bediening
Hogetemperatuurbereik - de naald staat in het bereik
C
, de koelvloeistof-
temperatuur is te hoog, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden » pag. 50.
Brandstofmeter
Afb. 41
Brandstofmeter
De weergave » afb. 41 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De inhoud van de brandstoftank voor bedraagt voor wagens met voorwielaan-
drijving ongeveer 58 liter, voor wagens met vierwielaandrijving ongeveer 60 li-
ter.
Wanneer de naald het reservebereik
A
bereikt » afb. 41, gaat het controle-
lampje
in het instrumentenpaneel branden » pag. 48.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan de verbranding overslaan - gevaar voor beschadiging van de mo-
tor en van het uitlaatsysteem.
Let op
De pijl naast het symbool in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Display in de middenconsole achterin
Afb. 42
Display in middenconsole ach-
terin
Op het display worden afhankelijk van de uitvoering van de wagen, de volgen-
de gegevens weergegeven.
Tijd
Buitentemperatuurinformatie
Informatie over de in de Climatronic ingestelde temperatuur voor de passa-
giers op de achterzitplaatsen
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
Parkeerrem » pag. 45
Remsysteem » pag. 45
Gordelwaarschuwingslampje voor » pag. 45
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 45
Stuurbekrachtiging
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem)
» pag. 45
Stabiliseringscontrole (ESC)
Aandrijfslipregeling (ASR)
» pag. 46
Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld » pag. 46
Antiblokkeersysteem (ABS) » pag. 46
Mistachterlicht » pag. 47
Uitlaatgascontrolesysteem » pag. 47
Voorgloeisysteem (dieselmotor) » pag. 47
43
Instrumenten en controlelampjes

Controle van de motorelektronica (benzinemo-
tor)
» pag. 47
Veiligheidssystemen » pag. 47
Bandenspanning » pag. 48
Remblokken » pag. 48
Brandstofreserve » pag. 48
Rijstrookhulp (Lane Assist) » pag. 49
Knipperlichten » pag. 49
Aanhangwagenknipperlichten » pag. 49
Mistlampen » pag. 49
Snelheidsregelsysteem
Snelheidsbegrenzer
» pag. 49
Rempedaal (automatische versnellingsbak) » pag. 49
Auto Hold functie » pag. 49
Grootlicht » pag. 49
Automatische versnellingsbak » pag. 49
Gordelwaarschuwingslampje achter » pag. 50
Dynamo » pag. 50
Koelvloeistof » pag. 50
Motoroliedruk » pag. 50
Motoroliepeil » pag. 51
AdBlue
®
-peil te laag (dieselmotor) » pag. 51
AdBlue
®
-storing (dieselmotor) » pag. 51
Defecte lamp » pag. 51
Roetfilter (dieselmotor) » pag. 51
Ruitensproeiervloeistofpeil » pag. 52
Grootlichtassistent » pag. 52
Start-stopsysteem » pag. 52
Weergave van een lage temperatuur » pag. 52
Water in het brandstoffilter (dieselmotor) » pag. 52
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 52
Afstandswaarschuwing (Front Assist) » pag. 52
Front Assist » pag. 53
Spaarmodus » pag. 53
OFF ROAD-modus » pag. 53
Dynamische onderstelregeling (DCC) » pag. 53
Servicebeurt » pag. 53
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand van
bepaalde functies resp. storingen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
De controlelampjes bevinden zich op de volgende plaatsen in het instrumen-
tenpaneel » afb. 39 op pag. 42.
Toerenteller
1
Display
2
Snelheidsmeter
3
Rij controlelampjes
5
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje
(gevaar) of
(waarschuwing) in de regel
met controlelampjes branden.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen sommige controlelampjes op het
display gekleurd worden weergegeven. Het koelvloeistofcontrolelampje kan
bijvoorbeeld op de volgende manieren worden weergegeven.
- Segmentdisplay/monochromatisch ("zwart-wit") MAXI DOT-display
- kleuren MAXI DOT-display
44
Bediening
ATTENTIE
Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarm-
lichten in » pag. 81. De gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand
neerzetten.
De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaam-
heden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen
beslist te worden opgevolgd » pag. 295.
Parkeerrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de parkeerrem is ingeschakeld.
Parkeerremstoring
brandt
Storing: elektronische parkeerrem
STORING PARKEERREM
De hulp van een specialist inroepen.
Parkeren op steile helling
brandt
Parkeerrem: Helling te steil. Instructieboekje!
HELLING TE STEIL
Een parkeerplaats op een vlakke weg of op een minder steil stuk van de hel-
ling zoeken.
Remsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pag. 300.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 46,
Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voorin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de bestuurder resp. bijrijders heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid van meer dan 30 km/h knippert het controlelampje
en er
klinkt tegelijkertijd een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje
continu.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 258.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-
systeem)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - dit bevestigt dat de stuurbekrachtiging volledig is uitgevallen (voor
het sturen is aanmerkelijk meer kracht nodig).
brandt - dit bevestigt dat de stuurbekrachtiging gedeeltelijk is uitgevallen
en voor het sturen kan meer kracht nodig zijn.
45
Instrumenten en controlelampjes
Het contact uitschakelen, de motor opnieuw starten en een korte afstand rij-
den.
Als het controlelampje niet uit gaat, de motor afzetten, niet verder rij-
den. De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje niet uit gaat, kan voorzichtig verder worden gere-
den. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (KESSY-systeem)
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
knippert
Stuurvergrendeling defect. Stop!
STUURINRICHTING DEFECT STOP
De motor afzetten, niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bv. infotainment), het contact weer in te scha-
kelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Stuurvergrendeling: werkplaats!
STUURINRICHTING WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (KESSY-systeem)
knippert
Stuurwiel bewegen, alstublieft.
STUURWIEL BEWEGEN
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
Als de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, moet de hulp van een specia-
list worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - de ESC resp. ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na kort gereden te hebben het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van
een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 229 of ASR-systeem » pag.
230.
Tractiecontrole (ASR) uitgeschakeld
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
46
Bediening
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 45,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
 Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
 brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Veiligheidssystemen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
Systeemstoring
brandt - er is een storing in het airbagsysteem.
Storing: airbag
STORING AIRBAG
De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden.
Airbag/ gordelspanner uitgeschakeld.
AIRBAG/ GORDELSPANNER UIT
Proactieve inzittendenbescherming
brandt en op het display in het instrumentenpaneel wordt een van de vol-
gende meldingen weergegeven.
Proactieve inzittendenbescherming niet beschikbaar.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERM_ NIET BESCHIKBAAR
of
Proactieve inzittendenbescherming: beperkte werking.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERMING BEPERKT
47
Instrumenten en controlelampjes
De veiligheidsgordel voor de bestuurder en de bijrijder moet worden vervan-
gen.
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij een storing van de veiligheidssystemen bestaat het gevaar dat de syste-
men bij een ongeval niet worden geactiveerd. Deze moeten direct door een
specialist worden gecontroleerd.
Bandenspanning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden kan de bandenspanning veranderd zijn.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 304.
De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 309 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 313.
De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 276.
Systeemstoring
knippert circa 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het systeem
voor bandenspanningscontrole zijn.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
Als het controlelampje na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na kort gereden te hebben het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van
een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
De wielen van één as zijn zwaarder belast (bv. bij het rijden met een aanhang-
wagen of bij bergop of bergaf rijden).
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl en op
gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumenten-
paneel vertraagd of helemaal niet gaan branden.
Remblokken
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de remblokken zijn versleten.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Brandstofreserve
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de brandstofvoorraad in de brandstoftank heeft de reservehoeveel-
heid (circa 6 liter) bereikt.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Tanken » pag. 292.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
48
Bediening
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
De controlelampjes geven de toestand van het Lane Assist-systeem aan.
Nadere informatie over het Lane Assist-systeem » pag. 269.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik)
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje
niet knippert,
is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
De aanhangwagengloeilampjes controleren.
Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het rempedaal intrappen.
Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de Auto Hold-functie is geactiveerd.
Nadere informatie over Auto Hold-functie » pag. 221.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Versnellingsbak oververhit
Het controlelampje
wordt alleen op het MAXI DOT-display getoond.
brandt
Versnellingsbak oververhit. Doorrijden mogelijk.
VERSNELLINGSBAK OVERVERHIT
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Versnellingsbak oververhit: Stop! Instructieboekje raadplegen.
VERSN_BAK OVERVERHIT STOP
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uitgaat, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
49
Instrumenten en controlelampjes
Versnellingsbakstoring
Het controlelampje wordt alleen op het MAXI DOT-display getoond.
brandt
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
VERSN_BAK DEFECT WERKPLAATS
brandt
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
STORING VERSN_BAK GEEN ACHTERUIT
brandt
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
STORING VERSNELLINGSBAK
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - als de accu bij draaiende motor niet wordt geladen.
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Het koelvloeistofpeil controleren, alstublieft. Instructieboekje!
KOELVLOEISTOF CONTROLEREN
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 299.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
Het contact uitschakelen.
De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje opnieuw gaat branden niet verder rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje raadplegen.
STOP MOTOR OVERVERHIT
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje
is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Als het controlelampje knippert,
niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - gevaar voor motorschade! De motor afzetten en
de hulp van een specialist inroepen.
50
Bediening
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Motoroliepeil te laag
brandt
Motorolie bijvullen, alstublieft.
OLIE BIJVULLEN
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Olie aftappen, alstublieft.
OLIEPEIL TE HOOG
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Bij een te hoog oliepeil kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk
de hulp van een specialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Oliesensor: een werkplaats opzoeken, a.u.b.
OLIESENSOR WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - gevaar voor motorschade! De motor afzetten en
de hulp van een specialist inroepen.
AdBlue
®
-peil te laag (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - AdBlue
®
-peil te laag.
AdBlue
®
bijvullen » pag. 294.
AdBlue
®
-storing (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - er is een storing in het AdBlue
®
-systeem aanwezig.
De hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Roetfilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden
in het roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat »
, ge-
durende minimaal 15 minuten of tot het uitgaan van het controlelampje
als
volgt worden gereden.
4. of 5e versnelling ingeschakeld (automatische versnellingsbak: stand
D / S).
Rijsnelheid minimaal 70 km/h.
Motortoerental tussen 1.800-2.500 1/min.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje uit.
Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje niet en
begint het controlelampje te knipperen.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
51
Instrumenten en controlelampjes
ATTENTIE
De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen - er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlamba-
re materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof)
in contact kan komen.
VOORZICHTIG
Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de le-
vensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Partner kan
u vertellen in welke landen dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte wordt
gebruikt.
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hierdoor wordt het verbran-
dingsproces van roetdeeltjes in het roetfilter begunstigd.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 297.
Grootlichtassistent
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de grootlichtassistent is ingeschakeld » pag. 79, Grootlichtassis-
tent (Light Assist).
Start-stop-systeem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
De controlelampjes geven de toestand van het start-stopsysteem aan
» pag. 217.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Water in het brandstoffilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Het brandstoffilter met waterafscheider filtert vuil en water uit de brandstof.
Indien in de afscheider teveel water aanwezig is, verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de volgende informatie.
Het controlelampje
wordt alleen op het MAXI DOT-display getoond.
brandt
Water in brandstoffilter. Instructieboekje!
WATER IN BRANDSTOFFILTER
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
De controlelampjes geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
258 aan.
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
Het controlelampje wordt alleen op het MAXI DOT-display getoond.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 263.
52
Bediening
Front Assist
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt
De Front Assist heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch een
noodstop gemaakt » pag. 263.
De Front Assist wordt automatische gedeactiveerd bij de activering van de
ESC Sport » pag. 229 resp. bij de deactivering van de ASR » pag. 230.
De Front Assist is momenteel niet beschikbaar » pag. 266.
met de tekst  brandt - de Front Assist is gedeactiveerd » pag. 265.
Besparingsmodus
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 45.
brandt - de wagen bevindt zich in de besparingsmodus door de ingreep van
het actieve cilindermanagement of door de vrije stand van de automatische
versnellingsbak.
OFF ROAD-modus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - de OFF ROAD-modus is geactiveerd.
brandt - de bergafdaalhulp is geactiveerd.
brandt (feller) - de bergafdaalhulp grijpt nu in.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
Het controlelampje wordt alleen op het MAXI DOT-display getoond.
brandt - er is sprake van een DCC-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Service
Lees en bekijk eerst op bladzijde 45.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 59, Service-
intervalindicatie.
53
Instrumenten en controlelampjes
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Display in instrumentenpaneel
Afb. 43 Displaytypes: MAXI DOT / segmentdisplay
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 43.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
Herkende verkeerstekens
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
Portierwaarschuwing
Eco-tips
Service-intervalindicatie
Buitentemperatuur
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Tijd
1
2
3
4
5
6
7
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Buitentemperatuur
Controlelampjes
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Service-intervalindicatie
Meldingen
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het dis-
play een grafische waarschuwing.
Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
Op de toets
A
» afb. 44 op pag. 54 drukken.
Tijd instellen
Afb. 44
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 44 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets
A
loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de beginstand.
8
9
10
54
Bediening
Schakeladvies
Afb. 45
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 45
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp.
betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bijvoorbeeld bij het inhalen.
Wagentoestand
Afb. 46
Wagentoestand
Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes (gevaar) resp. (waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment in het menu

/
Wagen-
status
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
Met behulp van de functietoetsen het menupunt Wagenstatus selecte-
ren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 46
A
Wagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
 Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
55
Informatiesysteem
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 47
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Indrukken (boven of onder) - weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Indrukken (boven of onder) - bewegen in het gekozen menu
Vasthouden (boven of onder) - hoofdmenu tonen
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 48 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
A
B
A
B
A
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Indrukken - Menu Telefoon tonen; oproep beantwoorden/beëindigen; ge-
kozen contact bellen
Vasthouden - laatste oproep herhalen; oproep afwijzen
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Vasthouden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Indrukken (boven of onder) - beweging in het gekozen menu
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Let op
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle functies beschikbaar te zijn. Hier-
op wijst het systeem door een tekstmelding op het infotainmentbeeldscherm.
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk. Na
het inschakelen van het contact wordt de informatie weergegeven die voor
het uitschakelen van het contact het laatst was geselecteerd.
Als bij wagens met MAXI DOT-display de rijgegevens na het inschakelen van
het contact niet worden weergegeven, dan moet in het hoofdmenu het menu-
punt
Rijgegevens
worden gekozen en bevestigd » pag. 58.
De eenheden kunnen in het infotainment in het menu

/
Eenheden
worden ingesteld.
De rijgegevens kunnen in het infotainment in het menu

/
Instru-
mentenpaneel
worden ingesteld/teruggezet.
Let op
De instelling van de getoonde weergaven wordt in het actieve gebruikersac-
count individueel opgeslagen » pag. 60.
B
B
56
Bediening
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen.
AdBlue
®
-actieradius - afstand in km, die met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en bij dezelfde rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden,
kan de weergave toenemen.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het
geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven.
Huidig brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen wordt
het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen ver-
schijnt --,- km/l).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen

.
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Verkeerstekenherkenning - verkeerstekenweergave » pag. 273, Verkeerste-
kenherkenning.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave
Gemiddelde snelheid - wordt sinds de laatste keer wissen van het geheugen
doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de
eerste 300 m van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
Comfortverbruikers - informatie over het totaalverbruik van de comfortver-
bruikers in l/h evenals een lijst van drie verbruikers (bv. airconditioning e.a.), die
het grootste aandeel in het brandstofverbruik hebben.
Infotainmentweergave
Afb. 49
Rijgegevens
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Rijgegevens
aan-
tippen.
Schermweergave » afb. 49
Afgelegde afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Grafische weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder
dan 300 km bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het
symbool
)
Globale actieradius
Met de functietoetsen
kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
Sinds start - Ritgeheugen
Lange tijd - Reisgeheugen
Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
A
B
C
D
E
F
G
57
Informatiesysteem
De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Met de gewenste snelheid rijden.
De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aangepast.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
Geheugen
Afb. 50
Geheugenweergave: MAXI
DOT-display () / segmentdis-
play ()
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op
het display op positie
A
worden weergegeven » afb. 50.
Sinds start
() resp. "1" ()
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de inschakeling tot aan de uitscha-
keling van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen
van het contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden opgeteld
bij de actuele rij-informatie.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
Lange tijd
() resp. "2" ()
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9.999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
() resp. "3" ()
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Afgelegde afstand
Gemiddelde snelheid
Rijtijd
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
MAXI DOT-display
Inleiding voor het onderwerp
Op het MAXI DOT-display (hieronder alleen 'display') wordt afhankelijk van de
uitrusting informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsys-
temen en dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 56.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
Rijgegevens
» pag. 56
Hulpsyst.
» pag. 59
Navigatie
» pag. 59
Audio
» pag. 59
58
Bediening
Telefoon
» pag. 59
Wagen
» pag. 55
Let op
Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 144, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 152, Instelling van de infotain-
menttaal.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
Rijadviezen
Kompas
Laatste reisdoelen
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
worden de volgende gegevens weergegeven.
Radio
Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen)
TP-verkeersberichten.
Media
Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bijvoorbeeld artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-
tag in het audiobestand is opgeslagen.
Menupunt
Telefoon
In het menupunt
Telefoon
wordt de oproepenlijst met de volgende symbolen
weergegeven.
Binnenkomende oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
Symbolen op het display
Ladingstoestand van de telefoonaccu (deze functie wordt slechts door en-
kele mobiele telefoons ondersteund)
Signaalsterkte (deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons
ondersteund)
Een met het infotainment verbonden telefoon
Gemiste oproepen (als er meer gemiste oproepen zijn, wordt naast het
symbool het aantal gemiste oproepen weergegeven)
Microfoon uitgeschakeld
Apple CarPlay
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via weergaven op het MAXI DOT-display worden
bediend.
In het menupunt
Telefoon
worden de volgende symbolen weergegeven.
Binnenkomende oproep beantwoorden
Binnenkomende oproep afwijzen / gesprek beëindigen
Microfoon uit-/inschakelen (geldt voor het infotainment Swing)
Menupunt
Hulpsyst.
In het menupunt
Hulpsyst.
kunnen de volgende systemen worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
Lane Assist
Assistent voor dodehoekherkenning
Uitparkeerhulp
Front Assist
Service-intervalindicatie
Inleiding voor het onderwerp
De service-intervalindicatie informeert u over het aantal kilometer resp. dagen
tot de volgende servicebeurt.
Informatie met betrekking tot de service-intervallen » pag. 285.
59
Informatiesysteem
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
Afb. 51
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 51 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Ser-
vice
wordt weergegeven.
Toets
A
loslaten.
Op het display verschijnen gedurende 4 seconden het symbool
en meldin-
gen over het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
De weergaven over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de vol-
gende servicetermijn kunnen ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden weergegeven.
Servicemeldingen
Meldingen vóór het bereiken van de servicetermijn
Voordat de servicetermijn wordt bereikt verschijnt op het display na het in-
schakelen van het contact het symbool
en een melding met betrekking tot
het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Meldingen bij het bereiken van de servicetermijn
Zodra de servicetermijn bereikt is, verschijnt op het display na het inschakelen
van het contact het symbool en de melding.
Service-intervalindicatie terugzetten
Wij adviseren het terugzetten van de indicatie door een specialist te laten uit-
voeren.
Wij adviseren de service-intervalindicatie niet zelf terug te zetten. Anders kan
de service-interval indicatie mogelijk verkeerd worden ingesteld waardoor
eventuele storingen aan de wagen zouden kunnen optreden.
Variabel service-interval
Bij wagens met variabel service-interval worden na het terugzetten van de
olieservice-weergave bij een specialist de waarden van een nieuwe service-in-
terval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
van de wagen worden berekend.
Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfs-
omstandigheden van de wagen aangepast.
Personalisering
Inleiding voor het onderwerp
Dankzij de personalisering hebben meerdere bestuurders de mogelijkheid,
middels een gebruikersaccount dat aan de betreffende wagensleutel is toege-
wezen, om een wagen met individueel ingestelde systeemfuncties te gebrui-
ken.
ATTENTIE
Instellingen alleen bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
Werking
Afb. 52
Naar een ander gebruikersaccount omschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 60.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier wor-
den alle gepersonaliseerde functies overeenkomstig het gebruikersaccount in-
gesteld, dat aan de sleutel is toegewezen waarmee de wagen werd ontgren-
deld.
60
Bediening
Elke wijziging van de ingestelde gepersonaliseerde functies wordt automatisch
in het actieve gebruikersaccount opgeslagen.
Voor de personalisering zijn drie standaard gebruikersaccounts evenals een
Gast
-account beschikbaar.
Naar een ander gebruikersaccount wisselen
Het wisselen naar een ander gebruikersaccount kan op het display van het in-
strumentenpaneel » afb. 52 binnen 10 s na het inschakelen van het contact
plaatsvinden.
Een accountwissel kan ook op een later tijdstip in het infotainment in het menu

/
Wagenstatus
plaatsvinden (indien eerst
Bandenspanningscon-
trole
wordt weergegeven, dan met de pijl of naar
Wagenstatus
omschakelen).
Wordt een account gekozen, waarin niet alle door het systeem benodigde
punten zijn ingesteld, dan kan op het infotainmentbeeldscherm automatisch
een configuratieassistent worden weergegeven » pag. 138.
Elektrisch instelbare bestuurdersstoel (hierna stoel)
Het instellen van de stand van de stoel vindt in de volgende gevallen plaats:
Na het ontgrendelen van de wagen en het openen van het bestuurdersportier
(dit geldt in dit geval: Vóór de ontgrendeling van de wagen was een account
met een bepaalde stoelinstelling gekozen. Na de ontgrendeling van de wagen
wordt een account geactiveerd waaraan een andere stoelinstelling is toege-
wezen).
Na het wisselen naar een ander gebruikersaccount en bij een snelheid onder
5 km/h.
De stoelinstelling kan als volgt worden beëindigd:
Door het aantippen van de functietoets
Annuleren
op het infotainmentbeelds-
cherm.
Door het indrukken van een willekeurige toets op de stoel » pag. 90.
Let op
Wagens met de personaliseringsfunctie worden af fabriek met drie sleutels
geleverd.
Overzicht van enkele gepersonaliseerde functies
Lees en bekijk eerst op bladzijde 60.
Rijmodus - laatst gekozen modus, modusinstelling
Individual
.
Instelling van de elektrisch instelbare bestuurdersstoel.
Buitenspiegelverstelling.
Hulpsystemen - rijstrookhulp (Lane Assist), inparkeerhulp (ParkPilot).
Licht - sfeerverlichting, comfortknipperen, COMING HOME / LEAVING HO-
ME.
Climatronic - temperatuur in de afzonderlijke bereiken, aanjagertoerental, cir-
culatiefunctie.
Infotainment-instellingen - helderheidsniveau van het beeldscherm, toetsen-
toewijzing.
Radio - klankinstellingen, zendersortering.
Media - willekeurige weergave/titelherhaling, gekozen videoformaat.
Spraakbediening - akoestische signalen.
Navigatie - thuisadres, alternatieve routes, aanbevolen routes, herinnering
aan brandstofgebrek
Let op
De omvang van de gepersonaliseerde functies is afhankelijk van het infotain-
menttype.
Instelling van de personalisering
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 60.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Personalisatie
aan-
tippen.
De volgende menupunten worden weergegeven.
Personalisering
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de personalisering
Gebruikersaccount kiezen
Een lijst met de gebruikersaccounts met de optie, gebruikersaccounts te be-
heren en om naar een ander account te wisselen.
- Gebruikersaccounts beheren met de volgende opties:
Gebruikersaccount hernoemen
- hernoemen van het gebruikersaccount (geldt
niet voor het
Gast
-account)
Instellingen kopiëren naar een ander account
- kopiëren van de instellingen van een
actief gebruikersaccount naar een ander gebruikersaccount
Gebruikersaccount terugzetten
- terugzetten van het gekozen gebruikersac-
count op de fabrieksinstellingen
61
Informatiesysteem
Instellen
Sleuteltoewijzing:
- Opties voor toekenning van de sleutel aan het gebruikersac-
count:
Handmatig
- herkende sleutel moet handmatig aan het actieve gebruikersac-
count worden toegewezen
Automatisch
- herkende sleutel wordt bij het wisselen naar een ander ac-
count automatisch aan het actieve gebruikersaccount toegewezen
Sleutel aan huidig gebruikersaccount toewijzen
- handmatige toewijzing van de her-
kende sleutel aan het actieve gebruikersaccount - de aanwijzingen op het in-
fotainmentbeeldscherm opvolgen
Alles terugzetten
- terugzetten van de personalisering en de gebruikersac-
counts op de fabrieksinstellingen
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 65.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en daarna binnen 45 seconden er geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet
gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.
ATTENTIE
Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen, bijvoorbeeld kinderen, zouden de wagen kunnen
vergrendelen, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten -
gevaar voor verwondingen en ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig
zijn, bijvoorbeeld kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze
personen zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage tempera-
turen bestaat er levensgevaar!
62
Bediening
VOORZICHTIG
Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
De sleutelsleuven schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof en
dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en dergelijke
negatief beïnvloeden.
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 53
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard / KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Beschrijving van de sleutel » afb. 53
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Afhankelijk van de uitrusting:
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Achterklep openen/sluiten/beweging van achterklep stoppen (wagens
met elektrische klepbediening)
Knop voor uitklappen/inklappen van sleutelbaard
Controlelampje voor batterijtoestand - als na het indrukken van een toets
op de sleutel het rode controlelampje niet knippert, is de batterij leeg
Achterklep ontgrendelen - wagens met handmatige klepbediening
Door drukken op de toets wordt de achterklep ontgrendeld.
Door vasthouden van de toets wordt de achterklep ontgrendeld en ge-
deeltelijk geopend.
A
B
Als de achterklep met de toets op de afstandsbediening wordt ontgren-
deld, dan wordt de klep na het sluiten automatisch vergrendeld. De periode,
waarna de klep wordt vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 69.
VOORZICHTIG
De werking van de afstandsbediening kan door signalen van zich in de buurt
van de wagen bevindende zenders worden gehinderd.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ongeveer 30 m. Als de centra-
le vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstands-
bediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 318.
KESSY-noodsleutel verwijderen
Afb. 54
KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De noodsleutel is voor de bediening van de kindersloten, het buiten werking
stellen resp. in paraatheid brengen van de bijrijdersairbag e.d. bedoeld.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen » afb. 54.
De noodsleutel
B
in pijlrichting
2
verwijderen.
63
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 55 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrende-
ling resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de
sleutel.
De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 55 -
.
De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
55 -
.
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
De wagen kan niet van buiten worden vergrendeld als het contact niet is uitge-
schakeld.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het aanraken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
KESSY deactiveren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 62.
De wagen met de toets
op de sleutel vergrendelen.
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een vinger aanraken » afb. 55
op pag. 64 -
. De deactivering wordt door het eenmalig knipperen van de
knipperlichten aangegeven.
Het KESSY-systeem wordt na het ontgrendelen van de wagen automatisch
weer geactiveerd.
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 56
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Alle portieren zijn gesloten.
64
Bediening
Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop drukken » afb. 56.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool
in de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van
nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 62.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor worden mogelijke inbraakpogingen in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact geattendeerd door
de volgende melding op het display in het instrumentenpaneel.
Let op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
LET OP SAFELOCK
Inschakelweergave
Bij ingeschakelde safebeveiliging knippert het controlelampje in het bestuur-
dersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tus-
senpozen te knipperen.
Uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
69.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert 2 seconden snel, gaat
vervolgens uit en begint na ongeveer 30 seconden regelmatig met langere tus-
senpozen te knipperen.
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het
portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de por-
tiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen
personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portie-
ren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren
maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen -
levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor
het ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt be-
vindt, en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas
bij het nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
65
Ontgrendelen en openen
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk om alle portieren en de achterklep te vergren-
delen vanaf een snelheid van 15 km/h. Het openen van de portieren en de ach-
terklep van buitenaf is niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
Let op
De individuele instelling van de centrale vergrendeling wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 60.
Portier openen/sluiten
Afb. 57
Portiergreep / portiergreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en portier-
greep
A
in pijlrichting aantrekken » afb. 57.
Om het portier van binnenuit te openen, portiergreep
B
aantrekken en het
portier open duwen.
Om het portier van binnenuit te sluiten, de greep
C
vastpakken en het por-
tier dichttrekken.
ATTENTIE
Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou deze tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings- resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Let op
Bij wagens met portierwaarschuwingslampje gaat dit na het openen van het
portier branden.
Portierrandbescherming
Afb. 58
Beschermlijst verwijderen
66
Bediening
Afb. 59
Beschermlijst aanbrengen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen de portieren van een beschermlijst
zijn voorzien. Deze komt naar buiten bij het openen van het portier en be-
schermt het middelste gedeelte van de portierrand tegen beschadiging. Bij het
sluiten van het portier schuift de beschermlijst weer naar binnen.
Beschermlijst verwijderen en aanbrengen
De beschermlijst kan in geval van beschadiging worden vervangen.
De beschermlijst in pijlrichting van de trekstang in het portier verwijderen
» afb. 58.
Een nieuwe beschermlijst in pijlrichting in de groeven aanbrengen » afb. 59.
Het portier ca. 15 cm openen en de lijst indrukken. Anders kan het portier
niet worden gesloten en bestaat de kans op beschadiging van de lijst en het
portier!
Indien een deel van een afgebroken beschermlijst in het bevestigingsmecha-
nisme blijft zitten, dient de hulp van een specialist te worden ingeroepen.
ATTENTIE
Bij het hanteren van de beschermlijst uiterst voorzichtig te werk gaan om
het inklemmen van vingers of andere lichaamsdelen door het portier te
voorkomen - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
Het portier niet te haastig of met een ruk openen. Indien het portier te hard
tegen een obstakel wordt geslagen, kan de lijst een beschadiging niet voorko-
men - gevaar voor beschadiging van de lijst en het portier.
Let op
Een nieuwe beschermlijst is verkrijgbaar uit het originele ŠKODA onderdelen-
programma.
Kindersloten
Afb. 60
Achterportier: kinderslot in-/uitschakelen
Afb. 61
Kinderbeveiliging met elektri-
sche bediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De kinderbeveiliging kan uitrustingsafhankelijk handmatig of elektrisch wor-
den bediend.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
Kinderbeveiliging met handmatige bediening
Om in te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand draaien » afb.
60.
Om uit te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand draaien.
67
Ontgrendelen en openen
Kinderbeveiliging met elektrische bediening
Voor het in-/uitschakelen van de kinderbeveiliging in het linker achterportier
de knop
A
in het bestuurdersportier indrukken » afb. 61.
Voor het in-/uitschakelen van de kinderbeveiliging in het rechter achterpor-
tier de knop
B
in het bestuurdersportier indrukken.
Het inschakelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool in
de knop.
Bij de kinderbeveiliging met elektrische bediening wordt tevens de elektrische
ruitbediening in het betreffende portier geblokkeerd.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Afstandsbediening synchroniseren
Wanneer de knoppen op de sleutel met afstandsbediening meermalen buiten
het werkingsgebied van het systeem werden bediend of de batterij in de sleu-
tel met afstandsbediening is vervangen en de wagen niet met de afstandsbe-
diening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd.
Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
Storing in centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 320.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 318.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 68.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd:
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van de portieren.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
68
Bediening
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 68.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
Deze functies moeten worden gedeactiveerd als de mogelijkheid bestaat dat
het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of
huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet
worden afgesleept.
Uitschakelen
De functies kunnen eenmalig tegelijkertijd in het infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden gedeactiveerd.
Bij het deactiveren wordt de safebeveiliging uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
ATTENTIE (vervolg)
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou
kunnen barsten - gevaar voor verwondingen!
Achterklep openen/sluiten
Afb. 62
Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 69.
Om te openen knop
A
in pijlrichting
1
drukken » afb. 62.
De klep in pijlrichting
2
oplichten.
Om te sluiten knop
B
vastpakken en in pijlrichting
3
trekken.
Let op
Knop
A
» afb. 62 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 69.
Als de achterklep met de knop op de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automatisch wordt vergrendeld,
kan door een specialist worden ingesteld.
69
Ontgrendelen en openen
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
Elektrische achterklep
Inleiding voor het onderwerp
De achterklep (hierna klep) kan elektrisch en in noodgevallen handmatig wor-
den bediend » pag. 71.
ATTENTIE
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan - gevaar voor ongevallen!
Nooit met een geopende klep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het
interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
De achterklep alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Erop letten dat bij het sluiten van de klep geen lichaamsdelen worden in-
geklemd - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
Niet proberen om de klep tijdens het elektrisch sluiten met de hand te sluiten
- gevaar voor beschadiging van het systeem van de elektrische klepbediening.
Bij het wassen van de wagen adviseren wij, de wagen te vergrendelen (bv.
met de knop voor centrale vergrendeling). In sommige wasstraten kan de ach-
terklep als gevolg van de drukinwerking van de wasborstels vanzelf openen –
gevaar voor beschadiging van het interieur van de wagen.
VOORZICHTIG
Controleren of zich in het openings- resp. sluitbereik van de klep geen voor-
werpen bevinden die de beweging zouden kunnen hinderen (bv. lading op de
dakdragers of op de aanhangwagen enz.) - gevaar voor beschadiging van de
klep!
Indien de klep belast is (bv. door een laag sneeuw) kan het openen van de
klep onder bepaalde omstandigheden stoppen. De sneeuw verwijderen om de
elektrische bediening weer te activeren.
Als de klep zelfstandig sluit (bijvoorbeeld door een laag sneeuw) klinkt een
onderbroken signaaltoon.
De klep moet altijd worden gesloten voordat de accukabels worden losge-
maakt.
Bedieningsbeschrijving
Afb. 63
Klepbediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
Mogelijkheden voor het openen van de klep
Door het indrukken van greep
A
» afb. 63.
Door het trekken aan knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Indien de klep bij het openen op een obstakel stoot, stopt de beweging en
klinkt een akoestisch signaal.
70
Bediening
Mogelijkheden voor het sluiten van de klep
Door het indrukken van knop
B
» afb. 63.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel (geldt voor wagens met KES-
SY). De sleutel moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter van de
klep bevinden.
Door het indrukken van greep
A
.
Door het trekken aan en vasthouden van knop
C
. Bij het loslaten van de
knop wordt de beweging van de klep gestopt.
Door kort omlaagdrukken van de klep.
Indien de klep bij het sluiten op een obstakel stoot, beweegt de klep weer
omhoog en klinkt een akoestisch signaal.
Mogelijkheden voor het stoppen van de klepbeweging
Door het indrukken van knop
B
» afb. 63.
Door het trekken aan knop
C
of door het loslaten van de knop.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Door het indrukken van greep
A
.
Akoestische signalen
Bij het openen/sluiten van de klep met knop
C
of
D
klinken akoestische sig-
nalen.
Let op
Knop
A
» afb. 62 op pag. 69 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid
van meer dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een por-
tier wordt de knop weer geactiveerd.
Als tijdens het openen en sluiten van de achterklep haastig wordt ingestapt,
kan er een schok in de wagen optreden, waardoor de beweging van de klep
wordt onderbroken.
Bovenste stand van de klep instellen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
De bovenste stand van de klep kan worden ingesteld (bv. bij beperkte ruimte
voor het openen van de klep vanwege de hoogte van de garage of voor een
comfortabelere bediening afhankelijk van de grootte van de persoon).
Bovenste stand van de klep instellen
De klep in de gewenste stand houden.
Knop
B
» afb. 63 op pag. 70 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Bovenste uitgangsstand van de klep instellen
De klep voorzichtig, handmatig tot de aanslag optillen.
Knop
B
» afb. 63 op pag. 70 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Let op
De bovenste stand die bij het automatisch openen van de klep wordt bereikt, is
altijd lager dan de maximale bovenste stand die bij het handmatig openen van
de klep kan worden bereikt.
Functiestoringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
Voorbeelden van storingen
Beschrijving van de storing Oplossing
De klep kan niet worden ge-
opend
Ontgrendelen van de klep » pag. 321
De klep reageert niet op een
openingssignaal
Een eventueel obstakel (bijvoorbeeld sneeuw)
verwijderen, de klep opnieuw openen » pag. 70
Drukken op greep
A
» afb. 63 op pag. 70 en
omhoogtrekken van de achterklep
De klep blijft in de bovenste
stand staan
Het handmatig sluiten van de klep
De klep is geopend en de ac-
cukabels zijn losgemaakt.
Handmatig sluiten
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de klep in het slot op het mid-
den van de rand boven het ŠKODA-embleem drukken.
71
Ontgrendelen en openen
Achterklep zonder aanraken bedienen
Afb. 64
Achterklep openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
Afhankelijk van de uitrusting kan de achterklep zonder aanraken worden be-
diend.
Het contact moet zijn uitgeschakeld en men moet de sleutel van de wagen bij
zich hebben.
Om te openen/sluiten een voet snel langs de sensor onder de achterbumper
in pijlrichting bewegen » afb. 64.
Het remlicht in de achterklep gaat branden en de klep gaat automatisch
open/dicht. Bij het sluiten klinken akoestische signalen.
Als de klep niet beweegt, dan moet de bediening na enkele seconden worden
herhaald.
De klepbeweging kan door een snelle zwenkbeweging met de voet worden
gestopt. Door opnieuw uw voet onder de achterbumper te bewegen wordt de
klepbeweging voortgezet.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
We adviseren om de functie in de volgende gevallen te deactiveren.
Montage van een dakdrager.
Aankoppelen van een aanhangwagen (accessoire) aan de trekhaak.
Met de hand wassen van de wagen.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de achterzijde van de wagen.
Bij het aansluiten van een apparaat op het aanhangwagenstopcontact wordt
de functie gedeactiveerd.
Let op
Bij hevige regen of vervuilde achterbumper kan de functie voor het zonder
aanraken openen van de achterklep onder omstandigheden beperkt zijn of au-
tomatisch gedeactiveerd zijn.
Ruitbediening
Inleiding voor het onderwerp
De ruiten in de portieren kunnen via de in het betreffende portier aanwezige
schakelaars worden bediend.
ATTENTIE
De ruiten altijd voorzichtig en gecontroleerd sluiten. Anders kunt u zich-
zelf of de passagiers aanzienlijke verwondingen door knellen toebrengen.
Het systeem is uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing » pag. 73. Bij
weerstand door een obstakel (bv. inklemmen van een lichaamsdeel) wordt
het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag.
De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden gesloten - gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
De ruiten schoon houden (ijsvrij e.d.), om een correcte werking van de elek-
trische ruitbedieningen te waarborgen.
De ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de accukabels worden los-
gemaakt.
De elektrisch bediende ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de ac-
cukabels worden losgemaakt.
Let op
Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen en
kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan.
72
Bediening
Ruit openen/sluiten
Afb. 65 Schakelaars voor de ruitbediening
Afb. 66
Schakelaar voor de ruitbedie-
ning aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
Alle ruiten kunnen vanaf de bestuurdersplaats worden bediend. De ruit in het
bijrijdersportier en de ruiten in de achterportieren worden via de schakelaars in
het betreffende portier bediend.
Schakelaars voor de ruitbediening » afb. 65
Linkervoorportier
Rechtervoorportier
Linkerachterportier
Rechterachterportier
Deactiveren/activeren van de schakelaars in de achterportieren (dit kan
handig zijn, wanneer er bv. kinderen achterin zitten)
A
B
C
D
E
Deactivering/activering van de schakelaar in het linkerachterportier (on-
derdeel van de kinderbeveiliging met elektrische bediening)
Deactivering/activering van de schakelaar in het rechterachterportier (on-
derdeel van de kinderbeveiliging met elektrische bediening)
Ruiten openen/sluiten
Om te openen de betreffende schakelaar iets indrukken en zo lang ingedrukt
houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar tot aan de aanslag omlaagdrukken, de ruit gaat automa-
tisch geheel open. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Om te sluiten de betreffende schakelaar iets aantrekken en zo lang vasthou-
den, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar kort tot aan de aanslag aantrekken, de ruit gaat automa-
tisch geheel dicht. Door opnieuw aan de schakelaar te trekken stopt de ruit.
Schakelaars in de achterportieren deactiveren/activeren
Voor het deactiveren/activeren van de ruitbedieningsschakelaars in de ach-
terportieren, de knop
E
indrukken. Als de schakelaars zijn gedeactiveerd,
gaat het controlelampje
in de knop
E
branden.
of: Bij wagens met kinderbeveiliging met elektrische bediening de betreffen-
de schakelaar
F
of
G
indrukken. Als de schakelaars in de achterportieren
zijn gedeactiveerd, dan gaat het controlelampje
in de betreffende schake-
laar
F
resp.
G
branden.
Let op
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u de ruiten nog circa 10 minuten be-
dienen.
Na het openen van het bestuurders- of bijrijdersportier is bediening van de
ruit alleen via de schakelaar
A
» afb. 65 mogelijk, als deze gedurende circa 2
seconden wordt ingedrukt resp. wordt aangetrokken.
Sluitkrachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 72.
De elektrisch bediende ruiten zijn uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit
weer enkele centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert,
wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centime-
ters omlaag.
F
G
73
Ontgrendelen en openen
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor
de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog
steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedu-
rende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluit-
krachtbegrenzing is nog ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als binnen de volgende 10 se-
conden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle
kracht gesloten!
Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer inge-
schakeld.
Comfortbediening van de ruiten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 72.
De comfortbediening van de ruiten biedt de mogelijkheid om alle ruiten ineens
(resp. alleen de ruit in het bestuurdersportier) te openen resp. te sluiten. De
werking van de comfortbediening kan individueel in het infotainment in het
menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Openen
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de openingsstand vasthouden » afb. 65 op pag. 73.
Sluiten
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de sluitstand vasthouden » afb. 65 op pag. 73.
Bij het KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portier-
greep van het voorportier houden » afb. 55 op pag. 64.
Voorwaarde voor de correcte werking van de comfortbediening van de ruiten
is het functioneren van het automatisch openen resp. sluiten van alle ruiten.
Het comfortopenen resp. -sluiten van de ruiten met behulp van de sleutel in de
slotcilinder van het bestuurdersportier is alleen mogelijk binnen 45 seconden
na het vergrendelen van de wagen.
Door het loslaten van de betreffende schakelaar wordt de beweging van de
ruit gestopt.
Let op
De individuele instelling van de comfortbediening van de ruiten wordt (afhan-
kelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de per-
sonalisering opgeslagen » pag. 60.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 72.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanisme
oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is uit-
geschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de rui-
ten zijn gedeactiveerd. In dit geval moet het systeem als volgt worden geacti-
veerd.
Ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
Panorama-schuif-kanteldak
Inleiding voor het onderwerp
Het panorama-schuif-kanteldak (hierna schuif-kanteldak), kan alleen bij inge-
schakeld contact en tot een buitentemperatuur van boven -20 °C worden be-
diend.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-kanteldak nog circa 10
minuten bedienen. Zodra echter het bestuurders- of bijrijdersportier wordt ge-
opend, kan het schuif-kanteldak niet meer worden bediend.
ATTENTIE
Bij de bediening van het schuif-kanteldak en het rolgordijn voorzichtig han-
delen om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwon-
dingen!
74
Bediening
VOORZICHTIG
In de winterperiode moet u vóór het openen eventueel aanwezig ijs en snee-
uw van het schuif-kanteldak verwijderen om beschadiging van het openings-
mechanisme te voorkomen.
Vóór het loskoppelen van de accu moet het schuif-kanteldak worden geslo-
ten.
Bediening
Afb. 67
Bediening van het schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
Bediening van het schuif-kanteldak » afb. 67
Stapsgewijs omhoogkantelen
Volledig omhoogkantelen
Stapsgewijs omlaagkantelen
Volledig omlaagkantelen
Stapsgewijs openen
Volledig openen
Na de eerste keer drukken stopt het schuif-kanteldak in de stand, waarin
de intensiteit van het windgeruis gering is (bij snelheden tot ongeveer
80 km/h). Na opnieuw drukken gaat het schuif-kanteldak tot de aanslag
open.
Stapsgewijs sluiten
Volledig sluiten
1
2
3
4
5
6
7
8
Krachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
Het schuif-kanteldak is met een sluitkrachtbegrenzing uitgerust.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de gla-
zen ruit weer enkele centimeters omlaag.
ATTENTIE
Wordt het schuif-kanteldak gesloten, doordat de schakelaar in de stand
7
/
8
wordt vastgehouden » afb. 67 op pag. 75 en het sluiten door een
obstakel wordt gehinderd, dan wordt bij de derde sluitpoging de krachtbe-
grenzing uitgeschakeld (wanneer de periode van 5 s tussen de afzonderlijke
sluitpogingen wordt onderschreden). Het schuif-kanteldak sluit met volle
kracht - gevaar voor verwondingen.
Comfortbediening van schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
Met de comfortbediening is het mogelijk, het schuif-kanteldak met de sleutel
resp. bij het KESSY-systeem via de sensor in de portiergreep van het voorpor-
tier te openen of te sluiten.
Om het dak omhoog te zetten de knop
op de sleutel ingedrukt houden.
Om het dak te sluiten de knop op de sleutel ingedrukt houden (bij het
KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portiergreep
van het voorportier houden).
Door het onderbreken van de vergrendeling wordt de sluitprocedure onder-
broken.
75
Ontgrendelen en openen
Bediening van het schuif-kanteldak activeren
Afb. 68
Bediening van het schuif-kantel-
dak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 74.
Is de bediening van het schuif-kanteldak buiten werking (bv. na het los- en
vastmaken van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen, de schakelaar bij de uitsparing in pijlrichting
1
» afb. 68 helemaal omlaagtrekken en vasthouden.
Na circa 10 seconden gaat het schuif-kanteldak open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijn met elektrische bediening
Afb. 69
Schakelaar voor de bediening
van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
Bediening van het rolgordijn » afb. 69
Openen - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Sluiten - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Het rolgordijn kan ook worden bediend, door de betreffende schakelaar vast
te houden (beweging starten) en in de gewenste stand van het rolgordijn los te
laten.
Bediening van het rolgordijn activeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
Is de bediening van het rolgordijn buiten werking (bv. na het los- en vastmaken
van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen en de schakelaar » afb. 69 op pag. 76 indrukken
en vasthouden.
Na ongeveer 10 seconden gaat het rolgordijn open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
76
Bediening
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
Geadviseerd wordt om de lichtschakelaar in positie  als basisafstelling in te
stellen.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Bij ingeschakelde
verlichting is het lichtbundeloppervlak na korte tijd weer wasemvrij.
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 70
Lichtschakelaar
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar
A
» afb.
70 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 78
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 81
Dimlicht inschakelen
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenkoplampen
De lichtbundelhoogteverstelling kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld.

Afhankelijk van de belading van de wagen de lichtbundelhoogte van de halo-
geenkoplampen op het beeldscherm in de volgende standen instellen.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Afhankelijk van de belading van de wagen kunnen ook de standen , , worden
ingesteld.
De ledkoplampen hebben geen handmatige lichtbundelhoogteverstelling. Na
het inschakelen van het contact passen deze zich automatisch aan de bela-
dings- en rijtoestand van de wagen aan.
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, wordt het
dimlicht automatisch uitgeschakeld en brandt het stadslicht. Geldt niet voor de
stand , zo lang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME
wordt voldaan. Het stadslicht wordt na het eruit trekken van de contactsleutel,
bij wagens met het KESSY-systeem na het openen van het bestuurdersportier,
uitgeschakeld.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.
Dagrijverlichting (DAY LIGHT)
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het voorste en evt. ook het
achterste gedeelte van de wagen (geldt slechts voor enkele landen).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand of .
Het contact is ingeschakeld.
77
Licht en zicht
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Let op
De verlichting kan onder bepaalde omstandigheden automatisch inschakelen,
ook als de lichtschakelaar in de stand staat.
Knipper- en grootlicht
Afb. 71
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Bedieningshendelstanden » afb. 71
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen (tegen de veerdruk in)
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal inschakelen (tegen de veer-
druk in)
Het grootlicht kan bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden ingeschakeld.
Het knipperlicht schakelt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan automa-
tisch uit.
Met de bedieningshendel kan de grootlichtassistent worden in- en uitgescha-
keld » pag. 79.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel licht omhoog of omlaag wordt gedrukt, knipperen de
betreffende knipperlichten driemaal.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.

Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het comfortknipperen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 72
Lichtschakelaar: Stand AUTO
Staat de lichtschakelaar in de stand

» afb. 72, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand , dan brandt de tekst  naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool
naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De voorruitwissers zijn langer dan 30 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
78
Bediening
Instelling, activering/deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
ATTENTIE
De automatische aansturing rijverlichting (stand ) dient alleen als onder-
steuning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te
controleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden
in te schakelen.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de hou-
der van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet af-
dekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van automatische aansturing
rijverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve ge-
bruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Ledkoplampen
De ledkoplampen (hierna systeem) zorgen op basis van de rijgegevens automa-
tisch voor de best mogelijke lichtbundel voor de wagen.
Het systeem werkt automatisch in de volgende modi: bebouwde kom, buiten-
weg, snelweg en mist.
Voor de verlichting van het wegdek in bochten zorgt de statische bochtenver-
lichting van de koplampen.
Het systeem blijft in werking zolang de lichtschakelaar in stand  staat.
ATTENTIE
Bij een systeemstoring worden de koplampen automatisch in een nood-
stand gezet, die het eventueel verblinden van tegenliggers voorkomt. Daar-
om wordt de lichtbundel vóór de wagen verkort. De hulp van een specialist
inroepen.
Grootlichtassistent (Light Assist)
Afb. 73 Inbouwplaatsen van de sensor / systeem in-/uitschakelen
De grootlichtassistent (hierna systeem) schakelt het grootlicht automatisch in
of uit, aangepast aan de bestaande verkeers- (andere wagens) en omgevings-
omstandigheden (zoals rijden door een verlicht dorp).
Het in-/uitschakelen van het grootlicht wordt door een sensor gestuurd » afb.
73.
De activering/deactivering van het systeem vindt plaats in het infotainment in
het menu

/
Licht
Light Assist
.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele landen boven 40 km/h).
De voorruit is bij de sensor schoon.
Systeem inschakelen
De hendel tegen de veerdruk in stand
A
» afb. 73 zetten. Op het display van
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Systeem uitschakelen
Als het grootlicht automatisch is ingeschakeld, de hendel in stand
B
(tegen
de veerdruk in) drukken. Het controlelampje gaat uit. Het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Als het grootlicht niet automatisch is ingeschakeld, de hendel in stand
A
(tegen de veerdruk in) drukken. Het controlelampje gaat uit. Het groot-
licht wordt ingeschakeld.
79
Licht en zicht
Het grootlicht wordt automatisch uitgeschakeld als de snelheid beneden 30
km/h zakt (het systeem blijft echter ingeschakeld).
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een storingmelding. De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Het systeem dient slechts ter ondersteuning, de bestuurder wordt hierdoor
niet van zijn plicht ontheven, het groot- en dimlicht zo nodig handmatig aan
de gegeven omstandigheden aan te passen (bv. bij slechte weers- of licht-
omstandigheden, bij het passeren van gebrekkig verlichte verkeersdeelne-
mers, of indien het zicht van de sensor door een obstakel wordt beperkt).
VOORZICHTIG
De sensor niet afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling van de grootlichtassistent in het infotainment wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Afb. 74
Lichtschakelaar - mistlam-
pen/mistachterlicht inschakelen
Het inschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht is onder de volgen-
de voorwaarden mogelijk.
De lichtschakelaar staat in stand , of » afb. 74.
Voor het inschakelen van de mistlampen de lichtschakelaar in stand
1
trek-
ken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Voor het inschakelen van het mistachterlicht, de lichtschakelaar in stand
2
trekken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Als de wagen niet met mistlampen is uitgerust, wordt het mistachterlicht in-
geschakeld door de lichtschakelaar in de enige mogelijke stand te trekken.
Het uitschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Let op
Wanneer een accessoire op het stopcontact voor de aanhangwagen is aange-
sloten, brand het mistachterlicht van de wagen niet.
Mistlampen met CORNER-functie
De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde au-
tomatisch in (bv. bij het afslaan) als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk ingestuurd
(bij een conflict tussen beide mogelijkheden heeft het knipperlicht de ho-
gere prioriteit).
De rijsnelheid ligt onder 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen in-
geschakeld.
COMING HOME/LEAVING HOME
De functie COMING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het uitschakelen van het contact en het openen van het bestuurdersportier
wordt verlicht.
De functie LEAVING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het ontgrendelen van de wagen met de sleutel, wordt verlicht.
De functie schakelt de verlichting alleen dan in, zolang er slechte zichtomstan-
digheden zijn en de lichtschakelaar in de stand  staat.
De beide functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
geactiveerd/gedeactiveerd en ingesteld worden.
80
Bediening
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
houder van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet
afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Als deze functie continu geactiveerd is, wordt de accu sterk belast.
Let op
De individuele instelling van de beide functies wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 60.
Alarmlichten
Afb. 75
Toets voor alarmlichten
Om in of uit te schakelen de knop
indrukken » afb. 75.
Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje
in de
knop tegelijk met de controlelampjes
in het instrumentenpaneel.
De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan bij een heftige remma-
noeuvre gebeuren. Na het weer wegrijden of accelereren worden de alarmlich-
ten automatisch uitgeschakeld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht wordt ingeschakeld, dan
worden de alarmlichten tijdelijk uitgeschakeld en knippert alleen het knipper-
licht aan de betreffende wagenzijde.
Parkeerlicht
Het parkeerlicht is voor de verlichting van de geparkeerde wagen bedoeld.
Parkeerlicht aan een zijde inschakelen
Het contact uitschakelen.
De bedieningshendel tot de aanslag in stand of drukken » afb. 71 op pag.
78.
Het stadslicht aan de betreffende wagenzijde wordt ingeschakeld.
Parkeerlicht aan beide zijden inschakelen
Het contact inschakelen en de lichtschakelaar in de stand draaien » pag.
77, het stadslicht wordt ingeschakeld.
Het contact uitschakelen en de wagen vergrendelen.
Na het eruit trekken van de contactsleutel en het openen van het bestuurder-
sportier klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Na enkele seconden of
na het sluiten van het bestuurdersportier wordt het akoestische waarschu-
wingssignaal afgezet.
VOORZICHTIG
Door het inschakelen van het parkeerlicht wordt de accu aanzienlijk belast.
Het parkeerlicht kan vanwege een te geringe acculadingstoestand automa-
tisch uitschakelen. Als het parkeerlicht aan beide zijden bij uitgeschakeld con-
tact wordt ingeschakeld, wordt het niet automatisch uitgeschakeld!
Instapverlichting
De verlichting bevindt zich aan de onderzijde van de buitenspiegel en verlicht
het instapgedeelte van het voorportier.
De verlichting schakelt zich na het ontgrendelen of bij het openen van het wa-
genportier in (afhankelijk van de gegeven lichtomstandigheden).
De verlichting schakelt zich binnen 30 seconden na het sluiten van het voor-
portier of bij het inschakelen van het contact uit.
Rijden in het buitenland
Tijdens het rijden in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gere-
den (links-/rechtsrijdend verkeer) kunnen uw koplampen tegenliggers verblin-
den. Daarom is het noodzakelijk om een aanpassing van de halogeenkoplam-
pen te laten uitvoeren door een specialist.
De instelling van de ledkoplampen kan door het inschakelen van de Reismodus
in het infotainment in het menu

/
Licht
worden uitgevoerd. In deze
modus volgt geen automatische lichtbundelaanpassing voor de wagen.
81
Licht en zicht
Binnenverlichting
Inleiding voor het onderwerp
De binnenverlichting werkt ook bij uitgeschakeld contact. Bij uitgeschakeld
contact wordt de binnenverlichting na ongeveer 10 minuten automatisch uit-
geschakeld.
Bediening van de verlichting vanaf de voorstoelen
Afb. 76
Bediening van de verlichting
vanaf de voorstoelen
In of uitschakelen (door indrukken van de betreffende knop » afb. 76
Automatische bediening

Verlichting achterin
Verlichtingen voor- en achterin
Bijrijdersverlichting
Automatische bediening - schakelaar
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Circa 30 seconden na het sluiten van alle portieren.
A
B
C
D
Binnenverlichting achterin
Afb. 77
Binnenverlichting achterin: Vari-
ant 1
Afb. 78
Binnenverlichting achterin: Variant 2 / variant 3
Het lampje achterin (variant 1 en 3) wordt samen met de automatische bedie-
ning van de lampjes vanaf de voorstoelen geregeld.
Variant 1 - In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
» afb. 77
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Variant 2 - Bediening (door bewegen van het transparante kapje
C
) » afb.
78
Inschakelen
Uitschakelen
Automatische bediening (de verlichting wordt samen met de verlichting
voorin automatisch in-/uitgeschakeld)
A
B
82
Bediening
Variant 3 - In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
» afb. 78
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Sfeerverlichting
Afb. 79
Instelling van de sfeerverlichting
De sfeerverlichting zorgt voor een kleurige verlichting van de zijdelingse por-
tierbekledingen en een witte verlichting van de voetenruimte.
Het inschakelen van de verlichting volgt automatisch na het openen van het
portier, het uitschakelen volgt automatisch na het vergrendelen van de wagen
of 30 s na het sluiten van het portier bij uitgeschakeld contact.
De sfeerverlichting kan in het infotainment in het menu

/
Binnen-
verlichting
worden ingesteld.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 79
In-/uitschakelen van de sfeerverlichting
Activering van helderheidsinstelling voor alle gedeeltes tegelijkertijd
Activering van de helderheidsinstelling voor de portieren
Activering van de helderheidsinstelling voor de voetenruimtes
Keuze tussen kleuropties / helderheidsinstelling
Functietoetsen voor het selecteren van de verlichtingskleur / helderheids-
instelling
Voor de weergave van
B
,
C
en
D
de functietoets aantippen.
Let op
De instelling van de sfeerverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmentty-
pe) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag.
60.
D
A
B
C
D
E
F
Zicht
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Aan de zonnekleppen mogen geen voorwerpen worden bevestigd, die het
zicht beperken of bij plotseling remmen of bij een botsing een gevaar voor
de inzittenden kunnen vormen.
Voor- en achterruitverwarming
Afb. 80
Toetsen voor de achterruit- en voorruitverwarming: Climatro-
nic / handmatige airconditioning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 83.
De verwarming dient voor de ontwaseming resp. beluchting van de voor-/ach-
terruit.
De verwarming werkt alleen als de motor draait.
Toetsen voor de verwarming (afhankelijk van de wagenuitrusting) » afb. 80
Voorruitverwarming in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen
Als de verwarming ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een lampje.
Na 10 minuten schakelt de verwarming automatisch uit.
Als bij ingeschakeld contact de motor wordt afgezet en binnen 10 minuten
weer wordt gestart, dan wordt de verwarming voortgezet.
83
Licht en zicht
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de verwarming automatisch uit » pag.
301, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu.
Indien het lampje in resp. onder de toets knippert, vindt geen verwarming
plaats door een te lage accuspanning.
Wanneer de Climatronic herkent dat de voorruit zou kunnen beslaan, wordt
de voorruitverwarming automatisch ingeschakeld. Deze functie kan op het Cli-
matronic-bedieningsgedeelte in het menu

worden geactiveerd/ge-
deactiveerd.
Zonnekleppen voor
Afb. 81
Klep omlaagklappen / klep omhoogklappen / make-upspiegel
met verlichting en parkeertickethouder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 83.
Bediening en beschrijving van de zonneklep » afb. 81
Klep naar voorruit zwenken
Klep naar portier zwenken
Make-upspiegel met afdekking (de afdekking kan in pijlrichting worden
opengeschoven)
Verlichting (schakelt in bij het openschuiven van de afdekking van de ma-
ke-upspiegel)
Parkeertickethouder
1
2
A
B
C
Rolgordijn in de achterportieren
Afb. 82 Rolgordijn in het achterportier
Lees en bekijk eerst op bladzijde 83.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de houder
B
aan de bovenzijde van het portier ha-
ken » afb. 82.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting in
2
uit de
houder
B
trekken » afb. 82. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en
zonder beschadiging kan oprollen.
Ruitenwissers en -sproeiers
Inleiding voor het onderwerp
De ruitenwissers en de sproeierinstallatie werken alleen bij ingeschakeld con-
tact en gesloten motorkap resp. achterklep.
ATTENTIE
Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder
eerst de voorruit te verwarmen. De ruitensproeiervloeistof zou kunnen
vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken.
84
Bediening
VOORZICHTIG
Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de
voorruit worden weggeklapt. Vóór het wegklappen van de ruitenwissers van
de ruit de wissers in de servicestand zetten » pag. 322.
Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact
controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwis-
sers bij bevroren ruitenwisserbladen worden ingeschakeld, kunnen zowel de
ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd.
Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig van de ruit losmaken en snee-
uw- en ijsvrij maken.
Voorzichtig met de ruitenwissers omgaan - gevaar voor beschadiging van de
voorruit door de ruitenwisserarmen.
Bij weggeklapte voorste ruitenwisserarmen het contact niet inschakelen -
gevaar voor beschadiging van de motorkap door de ruitenwisserarmen.
Bij een obstakel op de voorruit proberen de wissers vijfmaal dit obstakel weg
te schuiven. Daarna blijven de wissers staan, om beschadiging ervan te voorko-
men. De wissers pas na het verwijderen van het obstakel opnieuw inschakelen.
Let op
Elke derde keer dat het contact wordt uitgeschakeld, wordt de ruststand van
de ruitenwissers vóór gewijzigd. Dit voorkomt het vroegtijdig slijten van de
wisserbladen.
De ruitensproeiers van de voorruit worden bij draaiende motor en een bui-
tentemperatuur van minder dan +10 °C verwarmd.
Ruitenwissers en -sproeiers vóór
Afb. 83
Bediening van de ruitenwisser-
en sproeierinstallatie voor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 84.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 83
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen van de ruit
Automatisch wissen van de ruit bij regen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand  - door de instelling
van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Besproeien en wissen van de ruit
Na het loslaten van de bedieningshendel voeren de wissers nog 2 tot 3 wisser-
slagen uit.
Bij een snelheid van meer dan 2 km/h maken de ruitenwissers 5 seconden na
de laatste wisbeweging nog een wisslag om de laatste druppels van de ruit te
wissen. Deze functie kan bij een specialist worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Het automatische wissen bij regen kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het automatisch wissen bij regen dient alleen ter ondersteuning. De be-
stuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen de ruitenwisserfunctie
afhankelijk van het zicht handmatig in te stellen.
Let op
Als het wissen zonder onderbreking gebeurt, varieert de wissnelheid afhan-
kelijk van de rijsnelheid.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische rui-
tenwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve
gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.




A
85
Licht en zicht
Achterruitwisser en -sproeiers/achteruitrijcamera-
reinigingssysteem
Afb. 84
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 84.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 84
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit.
Besproeien van de achteruitrijcamera (tegen de veerdruk in)
Ruitenwissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking plaatsvindt, dan wordt auto-
matisch de achterruit in regelmatige intervallen gewist.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Let op
Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achterruit automatisch gewist.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische ach-
terruitwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.

Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 84.
Onder de volgende omstandigheden worden de koplampen gereinigd.
Het contact is ingeschakeld.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt circa -12 tot +39 .
Bij elke eerste en na elke tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de
voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. De instelling
van het sproei-interval kan door een specialist worden aangepast (maximaal na
elke twintigste keer sproeien van de voorruit).
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het blikveld, maar laten objecten kleiner en verder
weg lijken dan ze zijn. Daarom altijd de binnenspiegel gebruiken om de af-
stand tot achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spie-
gelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prik-
kelen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
86
Bediening
Dimstand binnenspiegel
Afb. 85 Binnenspiegel: Met handmatige dimfunctie / met zelfdimfunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 86.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 85
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimfunctie
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 85 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
ATTENTIE
Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bijvoorbeeld door het rolgordijn van de
achterruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
1
2
Buitenspiegel
Afb. 86
Buitenspiegelbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 86.
De buitenspiegels kunnen (afhankelijk van de wagenuitrusting) over een hand-
matige of een elektrische inklapfunctie, een zelfdimfunctie en een geheugen-
functie beschikken.
De draaiknop kan in de volgende standen (afhankelijk van de wagenuitrus-
ting) worden gezet
Spiegelvlak links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelvlak rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen als de motor draait)
Spiegels elektrisch inklappen (om terug te klappen de draaiknop in een an-
dere stand draaien) »
Spiegelvlakken instellen
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen » afb. 86.
Als de spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelvlakken met de
hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelvlak te
drukken.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Met deze functie kunnen de beide spiegelvlakken tegelijk worden ingesteld.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
De draaiknop voor de spiegelbediening in de stand voor de bestuurdersspie-
gelinstelling draaien.
De spiegelvlakken in de gewenste stand instellen.
87
Licht en zicht
Handmatig inklapbare spiegels
De buitenspiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden ingeklapt.
Om de spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zij-
ruit terug te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
Automatisch inklappen/terugklappen van beide spiegels
De buitenspiegels worden na het vergrendelen van de wagen in de parkeer-
stand ingeklapt. Na het ontgrendelen van de wagen worden de spiegels in de
rijstand teruggeklapt » .
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Spiegel met zelfdimfunctie
De buitenspiegeldimfunctie wordt samen met de zelfdimmende binnenspiegel
geregeld » pag. 87.
Geheugenfunctie voor spiegels (wagens met elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel)
Er bestaat de mogelijkheid om de actuele instelling van de buitenspiegelvlak-
ken tijdens het opslaan van de bestuurdersstoelstand mee op te slaan » pag.
90, Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 90, Ge-
heugenfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
Spiegelvlak van de bijrijdersspiegel kantelen (wagens met elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel)
Het bijrijdersspiegelvlak kan in de opgeslagen stand worden gekanteld, om tij-
dens het achteruitrijden beter zicht op de stoeprand te hebben.
Werkingsvoorwaarden
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en
wissers
worden geactiveerd.
De instelling van het spiegelvlak werd al eerder opgeslagen » pag. 90,
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 90, Geheu-
genfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop voor de spiegelbediening staat in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling.
Het spiegelvlak keert weer terug naar de oorspronkelijke stand als de draai-
knop in een andere stand wordt gezet of als de snelheid hoger dan 15 km/h is.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De elektrisch inklapbare buitenspiegels nooit met de hand in- of terugklap-
pen - gevaar voor beschadiging van de spiegels!
Wordt de spiegel door invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld door aanraken
tijdens het manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel eerst met de
draaiknop inklappen en een luid klapgeluid afwachten.
Let op
De individuele instelling van de spiegelfuncties wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 60.
88
Bediening
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen verstellen - anders be-
staat gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecon-
troleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan.
Handmatig instellen
Afb. 87
Bedieningselementen van de
stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 89.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
pijlrichting wordt getrokken, gedrukt of gedraaid » afb. 87.
Stoel in langsrichting instellen (na het loslaten van de bedieningshendel
moet de vergrendeling hoorbaar vergrendelen)
Zittinghoogte instellen
Kanteling van de stoelleuning instellen (bij de instelling moet de stoelleu-
ning worden ontlast, dat wil zeggen er niet tegenaan leunen)
Bolling van de welving van de lendensteun instellen
Let op
In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ont-
staan.
A
B
C
D
Elektrische instelling
Afb. 88 Bedieningselementen van de stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 89.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
de richting van of bij de pijlen wordt ingedrukt » afb. 88.
Zitting instellen
1 - In langsrichting verschuiven
2 - Kanteling wijzigen
3 - Hoogte wijzigen
Rugleuning instellen
4 - Kanteling wijzigen
Lendensteun instellen
5 - Welving verschuiven
6 - Bolling van welving veranderen
ATTENTIE
De elektrische voorstoelinstelling werkt ook bij uitgeschakeld contact.
Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelf-
standig zijn (bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar
voor verwonding!
Let op
Is de kantelhoek van de rugleuning ten opzichte van de zitting groter dan ca.
110°, dan is het om veiligheidsredenen niet mogelijk, deze instelling in het ge-
heugen van de elektrisch verstelbare stoel en van de sleutel op te slaan.
Bij wagens met personalisering wordt de instelling van de bestuurdersstoel in
het actieve gebruikersaccount individueel opgeslagen » pag. 60.
A
B
C
89
Stoelen en hoofdsteunen
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel
Afb. 89
Set-toets en geheugentoetsen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 89.
Onder de geheugentoetsen
B
aan de bestuurdersstoel resp. bijrijdersstoel
kan de instelling van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelstand worden opge-
slagen » afb. 89.
Stoel- en buitenspiegelinstellingen voor het vooruitrijden opslaan
Het contact inschakelen en de stoel en de buitenspiegels instellen.
De toets

A
» afb. 89 indrukken en aansluitend binnen 10 s de gewenste
geheugentoets
B
indrukken. Het opslaan wordt met een akoestisch signaal
bevestigd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
Contact inschakelen en de gewenste geheugentoets
B
» afb. 89 indrukken.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 87.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt opgeslagen.
Opgeslagen instelling oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurders- resp. bijrijdersportier de
gewenste geheugentoets
B
indrukken.
In andere gevallen (bv. bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurders-
resp. bijrijdersportier) de toets vasthouden.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets op de in te stellen stoel drukken. De bestuurders-
stoel kan tevens worden gestopt door op de knop op de sleutel te drukken.
Let op
Met elke nieuwe opslag van de stoel- en buitenspiegelinstellingen voor voor-
uitrijden moet ook de instelling van de bijrijdersspiegel voor achteruitrijden op-
nieuw worden opgeslagen.
Geheugenfunctie van de sleutel met radiografische
afstandsbediening
Geldt voor wagens, die niet over de personaliseringsfunctie beschikken.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 89.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de bestuurdersstoel- en buiten-
spiegelinstellingen opgeslagen en aan de sleutel toegewezen, waarmee de wa-
gen wordt vergrendeld.
Bij het hierna weer ontgrendelen van de wagen met dezelfde sleutel en het
openen van het bestuurdersportier worden de bestuurdersstoel en de buiten-
spiegels in de voor deze sleutel opgeslagen stand gezet.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Stoelen
worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
De wagen met de sleutel met radiografische afstandsbediening ontgrendelen
en het contact inschakelen.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 87.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt in het geheugen van deze sleutel opgeslagen.
90
Bediening
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Afb. 90
Bijrijdersstoelleuning neerklap-
pen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 89.
De bijrijdersstoelleuning kan (afhankelijk van de wagenuitrusting) naar voren in
een horizontale stand worden geklapt.
Om naar voren te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleu-
ning in pijlrichting
2
neerklappen » afb. 90. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Om terug te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleuning
tegen de pijlrichting
2
in terug klappen. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
ATTENTIE
Indien de rugleuning naar voren is geklapt, mag alleen de zitplaats achter
de bestuurdersstoel worden gebruikt om personen te vervoeren.
Als op de neergeklapte rugleuning voorwerpen worden vervoerd, moet
de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld » pag. 32.
De rugleuning alleen bij stilstaande wagen verstellen - er bestaat anders
gevaar voor ongevallen!
ATTENTIE (vervolg)
Bij het verstellen van de rugleuning mogen zich geen ledematen tussen de
zitting en de rugleuning bevinden - gevaar voor verwondingen!
Op de neergeklapte rugleuning nooit de volgende voorwerpen vervoeren:
Voorwerpen die het zicht voor de bestuurder kunnen beperken.
Voorwerpen die de bediening van de wagen door de bestuurder onmo-
gelijk kunnen maken (bv. als ze onder de pedalen of in de buurt van de be-
stuurder terecht kunnen komen).
Voorwerpen die (bv. bij sterk accelereren, een verandering van richting
of remmen) letsel aan de inzittenden van de wagen kunnen toebrengen.
Armleuning instellen
Afb. 91
Armleuning instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 89.
Om de hoogte in te stellen de armleuning in pijlrichting
A
in een van de vier
grendelstanden optillen » afb. 91.
Om omlaag te klappen de armleuning in pijlrichting
A
voorbij de bovenste
aanslag optillen en dan weer omlaagklappen.
Om de langsrichting in te stellen de armleuning in pijlrichting
B
in de ge-
wenste positie verschuiven.
91
Stoelen en hoofdsteunen
Zitplaatsen achterin
Tweede zitrij instellen
Afb. 92
Tweede zitrij instellen
Afb. 93
Rugleuning instellen
In lengterichting verschuiven
De hendel
A
in pijlrichting
1
trekken en de stoel in de gewenste stand in
pijlrichting
2
schuiven » afb. 92. Na het loslaten van de bedieningshendel
met de vergrendeling hoorbaar vastklikken.
Schuine stand van de rugleuning instellen
Aan het oog in pijlrichting
1
trekken » afb. 93 en de rugleuning in pijlrichting
2
drukken. De vergrendeling moet hoorbaar vastklikken.
Om de rugleuning rechtop te zetten aan het oog in pijlrichting
1
trekken en
de rugleuning bij de beweging naar voren vasthouden, tot de vergrendeling
hoorbaar vastklikt.
Easy Entry-functie
Afb. 94 Easy Entry-functie
De Easy Entry-functie dient voor de toegang tot de derde zitrij bij de zevenzit-
ter-uitvoering.
Stoel naar voren klappen en verschuiven
De ontgrendelingsgreep in pijlrichting
1
trekken » afb. 94.
De rugleuning naar voren klappen en de stoel in pijlrichting
2
verschuiven.
Om de derde zitrij gemakkelijker te bereiken, kan de veiligheidsgordel met de
lus
A
aan de binnenbekleding van de achterste carrosseriestijl worden beves-
tigd.
Stoel terugklappen
De stoel in lengterichting instellen en de leuning terugklappen.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
92
Bediening
Buitenste rugleuningen van de tweede zitrij naar voren klappen
Afb. 95 Vanuit passagiersruimte / vanuit bagageruimte naar voren klap-
pen
Alvorens de rugleuningen naar voren te klappen de voorstoelen zodanig ver-
stellen, dat deze door de neergeklapte rugleuningen niet worden beschadigd.
Zo nodig de hoofdsteunen verwijderen » pag. 96.
Neerklappen vanuit de passagiersruimte
Aan het oog aan de zijkant van de stoel in pijlrichting
1
trekken en de rug-
leuning in pijlrichting
2
naar voren klappen » afb. 95. De vergrendeling moet
hoorbaar vastklikken.
Neerklappen vanuit de bagageruimte
De betreffende hendel in pijlrichting trekken » afb. 95. De rugleuning wordt
ontgrendeld en eventueel naar voren geklapt.
Terugklappen
Aan het oog
1
trekken en de rugleuning tegen de pijlrichting in
2
terug-
klappen » afb. 95. De rugleuning moet hoorbaar vastklikken.
Middelste rugleuning naar voren klappen
Afb. 96
Middelste rugleuning naar voren
klappen
Vóór het naar voren klappen van de middelste rugleuning moet de hoofdsteun
zo laag mogelijk worden ingesteld - gevaar voor beschadiging van de lamellen
van de achterste luchtroosters.
Om de rugleuning naar voren te klappen de borging in pijlrichting
1
druk-
ken en de rugleuning in pijlrichting
2
naar voren klappen » afb. 96.
Om terug te klappen de rugleuning tegen de pijlrichting in
2
optillen. De
rugleuning moet hoorbaar vastklikken.
ATTENTIE
De rugleuningen moeten bij bezette zitplaatsen achterin altijd juist zijn
vergrendeld.
Bij het vervoeren van voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote baga-
geruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet
beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon
die op de resterende zitplaats achterin zit.
De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling
remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen glijden - kans op letsel.
VOORZICHTIG
Bij het naar voren of terugklappen van de rugleuningen mogen de veiligheids-
gordels niet bekneld raken - gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgor-
dels.
93
Stoelen en hoofdsteunen
Rugleuningen van de derde zitrij omhoogklappen/neerklappen
Afb. 97 Rugleuningen omhoogklappen/neerklappen
Vóór het omhoogklappen/omlaagklappen van de rugleuningen moet de
tweede zitrij naar voren worden geschoven, anders is het risico aanwezig
dat de stoelen worden beschadigd.
Vóór het omhoogklappen van de rugleuningen moet de oprolbare bagageruim-
teafdekking worden verwijderd .
Om omhoog te klappen aan het oog
A
in pijlrichting
1
trekken » afb. 97.
De rugleuning moet na het omhoogklappen hoorbaar vastklikken.
Om neer te klappen op de ontgrendelingsgreep
B
in pijlrichting
2
drukken
en de rugleuningen in pijlrichting
3
neerklappen.
Bij neergeklapte rugleuningen moet bij wagens met variabele bagageruimte-
vloer het klapbare gedeelte
C
op de variabele bagageruimtevloer worden ge-
legd.
Derde zitrij omhoogklappen/neerklappen
Afb. 98 Stoel omhoogklappen/neerklappen
Voor het bedienen van de stoelen moeten de slotgespen van de veiligheidsgor-
dels worden losgemaakt (de gordelbanden moeten onder bekleding van de
achterste carrosseriestijl volledig opgerold zijn) - anders bestaat gevaar voor
beschadiging van de gordelsloten, slotgespen en de stoelen.
De rugleuningen naar voren klappen.
Om omhoog te klappengelijktijdig aan de ogen in pijlrichting
1
trekken
» afb. 98. De stoelen worden in pijlrichting
2
opgetild.
Om neer te klappen op de stoelen in pijlrichting
3
drukken.
Armleuning omlaagklappen
Afb. 99
Armleuning omlaagklappen
De armleuning kan omlaaggeklapt worden door aan de lus
A
in pijlrichting te
trekken » afb. 99.
De omlaaggeklapte armleuning kan als tafel worden gebruikt.
94
Bediening
Hoofdsteunen
Inleiding voor het onderwerp
Let op
Bij de sportstoelen zijn de hoofdsteunen in de stoelleuningen geïntegreerd en
kunnen niet in hoogte worden ingesteld noch worden verwijderd.
Hoogte van de hoofdsteunen voorin instellen
Afb. 100
Hoogte van de hoofdsteun voor-
in instellen
Om de hoogte in te stellen de vergrendelingknop
A
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste richting verschuiven » afb. 100.
VOORZICHTIG
Wanneer aan de geleidestangen van de hoofdsteun de adapter van de tablet-
houder is bevestigd » pag. 111, de hoofdsteun niet tot de aanslag omlaagdruk-
ken - hierdoor kan de hoofdsteun worden beschadigd.
Hoofdsteunen van de tweede zitrij instellen
Afb. 101 Hoogte van de hoofdsteunen van de tweede zitrij instellen
Afb. 102
Zijwangen van de hoofdsteunen
naar voren klappen
Hoogte instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
101.
Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
A
in
pijlrichting
2
vasthouden en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Comfortabele hoofdsteunen
De hoofdsteunen van de tweede zitrij kunnen met zijwangen zijn uitgerust. De-
ze reduceren een ongecontroleerde hoofdbeweging opzij (bv. bij het slapen).
De zijwangen van de hoofdsteunen in pijlrichting naar voren klappen » afb.
102.
95
Stoelen en hoofdsteunen
Hoofdsteunen van de tweede zitrij verwijderen/aanbrengen
Afb. 103 Hoofdsteunen van de tweede zitrij verwijderen/aanbrengen
Om te verwijderen de hoofdsteun tot de aanslag uit de rugleuning trekken.
De grendelknop
A
in pijlrichting
1
ingedrukt houden en de hoofdsteun in
pijlrichting
2
eruit trekken » afb. 103.
Om de hoofdsteun te plaatsen, deze zo ver in pijlrichting
3
in de rugleuning
schuiven, tot de vergrendelingsknop vastklikt.
Hoogte van de hoofdsteunen van de derde zitrij instellen
Afb. 104 Hoogte van de hoofdsteunen van de derde zitrij instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
104.
Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
A
in
pijlrichting
2
vasthouden en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Let op
De hoofdsteunen van de derde zitrij kunnen niet worden verwijderd.
Stoelverwarming en -ventilatie
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 105 Plaatsing van toetsen: Voorstoelverwarming en -ventilatie /
verwarming voor zitplaats achterin
De voorstoelen kunnen afhankelijk van de uitrusting worden verwarmd of ver-
warmd en geventileerd. De buitenste zitplaatsen achterin kunnen alleen wor-
den verwarmd.
Toetsen voor de stoelverwarming en -ventilatie » afb. 105
Stoelverwarming links
Stoelverwarming rechts
Stoelverwarming en -ventilatie links
Stoelverwarming en -ventilatie rechts
De stoelverwarming-/ventilatie werkt alleen als de motor draait.
Bij uitschakelen van het contact wordt ook de stoelverwarming/-ventilatie uit-
geschakeld. Wordt de motor binnen 10 minuten weer gestart, dan wordt de
bestuurdersstoelverwarming/-ventilatie overeenkomstig de instelling van voor
het uitschakelen van het contact automatisch weer ingeschakeld.
96
Bediening
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bijvoorbeeld door medi-
cijngebruik, door verlamming of door chronische ziekte (bv. diabetes), ra-
den wij aan geheel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Als u
de stoelverwarming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten re-
gelmatig een pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van
de belasting die tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te be-
oordelen wendt u zich tot uw behandelend arts.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen moeten in acht worden genomen om schade aan de
stoelen te vermijden.
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan andere puntbelastingen
blootstellen.
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, die niet door personen be-
zet zijn.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop voorwerpen (bv. een
kinderzitje, een tas) zijn neergelegd of bevestigd.
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, waarop zich beschermhoe-
zen bevinden.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stoelverwarming en -ventilatie auto-
matisch uit » pag. 301, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbevei-
liging van de accu.
Voorstoelen en zitplaatsen achterin met stoelverwarming
Afb. 106 Stoelverwarming met maximumverwarmingsvermogen inge-
schakeld: Voorstoelen / zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Om de verwarming met maximumverwarmingsvermogen in te schake-
len» afb. 106 op toets resp. drukken.
Door herhaald op de toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen te-
ruggeregeld tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit wordt
aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes onder resp.
in de toets.
De verhoging van het verwarmingsvermogen van de verwarming voor de zit-
plaatsen achterin kan worden vergrendeld/ontgrendeld, hiertoe op de toets
 van de Climatronic drukken → de functietoetsen / op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen (geldt voor wagens met Climatronic bedienings-
elementen achterin). Bij vergrendelde verhoging van het verwarmingsvermo-
gen kan het verwarmingsvermogen slechts tot het uitschakelen omlaaggere-
geld worden.
Voorstoelen met stoelverwarming en -ventilatie
Afb. 107 Verwarming ingeschakeld / koeling ingeschakeld / verwarming
en koeling gelijktijdig ingeschakeld
97
Stoelen en hoofdsteunen
Afb. 108 Infotainmentbeeldscherm: Voorstoelverwarming en -ventilatie
met maximumverwarmingsvermogen/-ventilatiestand ingeschakeld
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 97.
De toets
resp.
op het bedieningselement van de airconditioning indruk-
ken, op het infotainmentbeeldscherm wordt een menu voor de bediening van
de voorstoelverwarming en -ventilatie weergegeven » afb. 108.
Functietoetsen voor de instelling van de ventilatiestand
Functietoetsen voor de instelling van het verwarmingsvermogen
Functietoetsen voor het uitschakelen van de ventilatie (naast de functie-
toetsen
A
) resp. voor het uitschakelen van de verwarming (naast de
functietoetsen
B
)
Was de stoelverwarming vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld,
dan wordt de stoelverwarming door het indrukken van de toets resp. met
maximaal verwarmingsvermogen ingeschakeld» afb. 107 -
.
Was de stoelventilatie vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld, dan
wordt de stoelventilatie door het indrukken van de toets resp. met maxi-
maal ventilatievermogen ingeschakeld » afb. 107 - .
Door herhaaldelijk op de toets resp. te drukken, wordt het verwarmings-
vermogen resp. de koelcapaciteit tot het uitschakelen teruggeregeld. Het ver-
mogen wordt aangegeven aan de hand van het aantal brandende controle-
lampjes onder de toets.
Met de toetsen resp. kan alleen de verwarming resp. ventilatie worden be-
diend.
A
B

Worden op het infotainmentbeeldscherm de ventilatie en de verwarming ge-
lijktijdig ingeschakeld, branden onder de betreffende toets resp. het blau-
we en rode controlelampje » afb. 107 - , de toets resp. werkt niet (zolang
de ventilatie en de verwarming gelijktijdig ingeschakeld zijn).
Stuurwielverwarming
Afb. 109
Stuurwielverwarming: Handmatige airconditioning / Climatro-
nic
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de handmatige airconditioning)
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
A
» afb. 109 aantip-
pen.
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de Climatronic)
De toets

op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
B
1)
op het infotainmentbeeldscherm » afb. 109 aantippen.
Bij ingeschakelde verwarming is het symbool in de functietoets
B
oranje.
Verwarmingsvermogen instellen (geldt voor de Climatronic)
De toets  op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
Stuurwielverwarming op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Het verwarmingsvermogen instellen.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven door het aantal segmenten in
het controlelampje
C
» afb. 109.
1)
Afhankelijk van de uitrusting wordt een van de varianten van de functietoets aangegeven.
98
Bediening
Stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming (geldt
voor de Climatronic)
Voor het activeren/deactiveren van de stuurwielverwarming samen met de
bestuurdersstoelverwarming de toets  op de Climatronic indrukken, aan-
sluitend de functietoets
Stoel- en stuurverwarming koppelen
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen.
Voor het in-/uitschakelen van de stuurwielverwarming de toets voor de be-
stuurdersstoelverwarming indrukken.
Wordt de stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming
ingeschakeld, dan wordt op het infotainmentbeeldscherm de functietoets
weergegeven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden uit-/ingescha-
keld.
Let op
De stuurwielverwarming werkt alleen als de motor draait.
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stuurwielverwarming automatisch
uit.
Praktische uitrustingen
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bv. een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door het geopende deksel
resp. door los in het opbergvak liggende voorwerpen.
Erop letten, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
De toegestane belasting van de opbergvakken niet overschrijden - gevaar
voor verwondingen resp. voor beschadiging van de vakken!
As, sigaretten, sigaren e.d. mogen alleen in de asbak worden gelegd -
brandgevaar!
De opbergvakken en prullenbak zijn geen vervanging voor asbakken en
mogen ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar!
VOORZICHTIG
In de opbergvakken geen grote of scherpe voorwerpen plaatsen - gevaar voor
beschadiging van de vakken!
99
Praktische uitrustingen
Tickethouder
Afb. 110
Tickethouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
De tickethouder » afb. 110 is bedoeld voor het bevestigen van bv. parkeertic-
kets.
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afb. 111 Opbergvak openen / kaartenvak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 99.
Om te openen de handgreep optillen en het vak in pijlrichting openklappen
» afb. 111 - .
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
In het opbergvak bevindt zich een kaartenhouder » afb. 111 - .
De maximaal toegestane belasting van het opbergvak bedraagt 0,5 kg.
Opbergvakken in de portieren
Afb. 112 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Opbergvakken » afb. 112
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
In de opbergvakken in het portier kan het reflecterende vest worden opgebor-
gen » pag. 308.
ATTENTIE
Het opbergvak
A
» afb. 112 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken - gevaar voor
een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
A
B
100
Bediening
Opbergvak voorin de middenconsole
Afb. 113 Opbergvak openen / niet-afsluitbaar opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Om te openen in pijlrichting op de rand drukken » afb. 113 -
.
Om te sluiten tegen de pijlrichting in aan de rand trekken.
Bepaalde type-uitvoeringen hebben een opbergvak zonder deksel » afb. 113 -
.
Phonebox
Afb. 114
Phonebox
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Het afsluitbare opbergvak in de middenconsole voorin kan met de Phonebox-
functie zijn uitgerust.
Wordt een telefoon met het display naar boven gericht op het vlak in het op-
bergvak » afb. 114 gelegd, dan wordt het telefoonsignaal door de dakantenne
versterkt.
Telefoons die de Qi-standaard voor het draadloos opladen ondersteunen, kun-
nen in het opbergvak tevens draadloos worden opgeladen.
Tijdens het draadloos opladen mag zich tussen het vlak en de op te laden tele-
foon geen voorwerp bevinden.
ATTENTIE
De telefoon kan tijdens het draadloos opladen warm worden, daarom
dient deze voorzichtig uit het opbergvak te worden genomen.
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen
door de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor ver-
wondingen. Bevindt zich in het opbergvak een heet geworden metalen
voorwerp, dan de telefoon verwijderen en het voorwerp in het opbergvak
laten afkoelen!
VOORZICHTIG
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen door
de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor beschadiging
van de telefoon.
Bij enkele telefoons kan door de opwarming het opladen worden onderbro-
ken of kan de telefoon uitschakelen.
Tussen het vlak en de op te laden telefoon geen elektronische of magneti-
sche opslagmedia (bv. SD-kaarten, USB-sticks, kaarten met magneetstrips of
chip) aanbrengen - gevaar voor dataverlies en beschadiging van de datadrager.
Verschijnt op het infotainmentbeeldscherm een melding dat de mobiele tele-
foon niet kan worden geladen, dan als volgt te werk gaan.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden telefoon geen voorwerp
aanwezig is. Indien dit het geval is, dan het voorwerp en de telefoon verwij-
deren. De telefoon weer midden op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden telefoon tijdens het rijden niet is
gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de telefoon verwijderen en weer mid-
den op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Let op
Bij de start van het draadloos laden wordt op het infotainmentbeeldscherm
een overeenkomstige melding weergegeven.
Voor de optimale telefoonsignaalsterkte en het ongestoord draadloos laden
adviseren wij, de telefoon, indien mogelijk, zonder beschermhoes in het op-
bergvak te leggen.
In het opbergvak een telefoon van maximaal 160x80 mm leggen.
101
Praktische uitrustingen
USB- en AUX-ingangen
Afb. 115 USB- en AUX-ingangen voorin
Afb. 116
USB-ingang achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
De USB-ingang (met
gemarkeerd) en AUX-ingang (met

gemarkeerd)
bevinden zich in het afsluitbare opbergvak of boven het niet-afsluitbare op-
bergvak in de middenconsole voorin » afb. 115.
De USB-ingang (met
gemarkeerd) bevindt zich uitrustingsafhankelijk even-
eens in de middenconsole achterin » afb. 116.
Informatie over het gebruik » pag. 162, USB-ingang en » pag. 163, AUX-in-
gang.
Bekerhouders
Afb. 117 Bekerhouder in de middenconsole voorin/achterin
Afb. 118
Bekerhouder in de armleuning: tweede zitrij / derde zitrij
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 99.
De bekerhouders bevinden zich in de middenconsole voorin
A
, achterin
B
» afb. 117 en in de armleuning
C
en
D
» afb. 118.
In de houders
A
kan een beker met een hand worden geopend door de beker
in de houder te drukken en het deksel te verdraaien.
In de klaptafel bevindt zich eveneens een bekerhouder » pag. 107.
ATTENTIE
Geen breekbaar drinkgerei (bv. van glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
102
Bediening
VOORZICHTIG
Geen geopende bekers tijdens het rijden in de bekerhouders laten staan. Drank
kan bijvoorbeeld bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onder-
delen of de stoelbekleding beschadigen.
Let op
Achter de bekerhouder
D
bevindt zich een opbergvak voor de mobiele tele-
foon.
Afvalbak
Afb. 119
Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen
Afb. 120
Zak vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 99.
De afvalbak kan in het opbergvak in het portier worden geplaatst.
Afvalbak aanbrengen
De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting
A
» afb. 119 indrukken.
De afvalbak kan naar behoefte in pijlrichting
B
worden verschoven.
Afvalbak verwijderen
De afvalbak tegen de pijlrichting in
A
verwijderen » afb. 119.
Afvalbak openen/sluiten
Het deksel in pijlrichting
C
» afb. 119 optillen.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting
1
indrukken » afb.
120.
De zak samen met het frame in pijlrichting
2
naar beneden lostrekken.
De zak van het frame verwijderen.
De nieuwe zak door het frame trekken en de randen in pijlrichting
3
over
het frame vouwen.
De zak met het frame in pijlrichting
4
in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
Opbergvak onder de armleuning voorin
Afb. 121
Opbergvak openen / binnenruimte van het vak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Voor het openen van het opbergvak de armleuning tot de aanslag in pijlrich-
ting optillen » afb. 121.
103
Praktische uitrustingen
Om te sluiten de armleuning tegen de pijlrichting in omlaagklappen.
Binnenruimte van het vak » afb. 121;
Bekerhouder
Opbergvak voor de afdekking van het 12 volt stopcontact
Opbergvak voor de sleutel
Opbergvak voor twee munten en een kaart
Opbergvak
Het deel met de bekerhouder kan worden verwijderd of worden gedraaid.
Door het verwijderen wordt de binnenruimte van het opbergvak vergroot,
door omdraaien ontstaat een extra aflegvlak.
Opbergnet aan middenconsole voorin
Afb. 122
Bagagenet
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Het bagagenet » afb. 122 is bedoeld voor het opbergen van bv. kaarten, tijd-
schriften en dergelijke.
De maximaal toegestane belasting van het net bedraagt 0,5 kg.
A
B
C
D
E
Brillenvak
Afb. 123
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Om te openen de toets
A
indrukken. Het vak klapt in pijlrichting open » afb.
123.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximaal toegestane belasting van het brillenvak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en ver-
grendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 124
Onderste opbergvak openen / onderste opbergvak sluiten en
luchttoevoer bedienen
104
Bediening
Afb. 125
Bovenste opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Onderste opbergvak
Het onderste opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die gaat bran-
den bij het openen van het vak), een pennen- en kaarthouder en opbergvakken
voor munten, een kaart en een luchtrooster.
Om te openen de toets
A
indrukken. Het deksel klapt in pijlrichting
1
» afb.
124 open.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in
2
zwenken, tot het hoor-
baar vastklikt.
Bovenste opbergvak
Om te openen de toets
B
indrukken. Het deksel klapt in pijlrichting » afb.
125.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien » afb.
124.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien.
Als de luchttoevoer is geopend en de airconditioning is ingeschakeld, stroomt
gekoelde lucht in het opbergvak.
Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt
aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak.
De maximaal toegestane belasting van het bovenste opbergvak bedraagt
1,5 kg, die van het onderste opbergvak 3 kg.
Opbergvak onder de voorstoel
Afb. 126
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Om te openen de greep in pijlrichting
1
trekken en het vak in pijlrichting
2
openen » afb. 126.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in
2
erin schuiven, tot het
hoorbaar vastklikt.
De maximaal toegestane belasting van het opbergvak bedraagt 1,5 kg.
Opbergvakken voor de paraplu
Afb. 127
Opbergvak voor de paraplu -
voorbeeldweergave in het lin-
kervoorportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
De opbergvakken in de voorportieren » afb. 127 dienen voor het opbergen van
een paraplu.
VOORZICHTIG
De paraplu nooit vochtig in het opbergvak opbergen - gevaar voor beschadi-
ging van de paraplu.
105
Praktische uitrustingen
Let op
Wij adviseren u, de paraplu uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Kledinghaken
Afb. 128
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Op de middelste portierstijlen en aan de achterste grepen van de hemelbekle-
ding boven de achterportieren zitten kledinghaken » afb. 128.
De maximaal toegestane belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de werking van de hoofdairbag resp. voor verwon-
dingen door de kledingbeugel.
Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 129
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
De opbergtassen » afb. 129 zijn bedoeld voor het opbergen van bijvoorbeeld
kaarten, tijdschriften en dergelijke.
Opbergtassen aan de binnenzijde van de voorstoelen
Afb. 130
Opbergtas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
De opbergtassen bevinden zich aan de binnenzijde van de voorstoelen » afb.
130 en worden gebruikt voor het opbergen van kleine en lichte voorwerpen
(bv. mobiele telefoons).
De maximaal toegestane belasting van de betreffende tassen bedraagt 200 g.
106
Bediening
Klaptafel aan de rugleuning van de voorstoel
Afb. 131 Tafel omhoogklappen / tafel omlaagklappen en bekerhouder
uitschuiven
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Omhoogklappen/omlaagklappen
Om omhoog te klappen de tafel in pijlrichting
1
optillen » afb. 131.
Om omlaag te klappen of de hoek in te stellen de 'vergrendelingsknop in
pijlrichting
2
drukken en de hoek instellen of de tafel tot de aanslag in pijl-
richting
3
omlaagklappen.
Bekerhouder
Bij omhooggeklapte tafel kan de bekerhouder in pijrichting
A
uitgeschoven
worden » afb. 131.
Het inschuiven vindt in omgekeerde volgorde plaats.
ATTENTIE
Tijdens het rijden moet de tafel omlaaggeklapt zijn - anders bestaat er ge-
vaar voor verwondingen.
Geen breekbare bekers (bv. glas, porselein) gebruiken. Bij een ongeval kan
dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
Opbergvak in de middenconsole achterin
Afb. 132
Niet-afsluitbaar opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
Uitrustingsafhankelijk bevindt zich in de middenconsole achterin een niet-af-
sluitbaar opbergvak » afb. 132.
Uitneembare skizak
Afb. 133 Skizak voor/achter bevestigen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 99.
De uitneembare skizak (hierna skizak) dient uitsluitend voor het vervoeren van
ski's en stokken (max. 2 paar).
Skizak en ski's opbergen
De rugleuning van de middelste zitplaats achterin naar voren klappen » pag.
93. Zo nodig de derde zitrij naar voren klappen » pag. 94.
De ski's en stokken met de punten naar achteren in de uitneembare skizak
schuiven en de zak sluiten. De skizak kan met een in de zak aangebrachte
band tot de lengte van de ski's worden ingekort.
107
Praktische uitrustingen
De skizak zodanig in de opening plaatsen, dat het uiteinde met de ritssluiting
in de bagageruimte zit.
Skizak en ski's bevestigen
De trekband
A
vóór de bindingen stevig om de ski's vastmaken » afb. 133.
De band moet strak om de ski's zitten.
De slotgesp
B
in het gordelslot van de middelste zitplaats steken.
De musketonhaken aan beide zijden aan de bevestigingsogen
C
vergrende-
len. Om beter bij de ogen te kunnen komen de rugleuningen van de tweede
zitrij naar voren klappen » pag. 93.
De gordel
D
strak trekken.
ATTENTIE
Het totale gewicht van de vervoerde ski's mag niet meer dan 10 kg bedra-
gen.
De ski's en de zak altijd veilig opbergen en vastmaken - anders bestaat
gevaar voor verwondingen resp. ongevallen!
VOORZICHTIG
De skizak nooit vochtig opvouwen en opbergen - gevaar voor beschadiging
van de skizak.
Deken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 99.
De wagen kan ter verhoging van het comfort met een deken zijn uitgerust.
De deken bevindt zich in een zak die op een van de volgende plaatsen kan wor-
den bevestigd.
Aan de geleidestangen van de voorste hoofdsteunen.
Aan de bedieningshendel voor de instelling van de tweede zitrij in lengterich-
ting.
In de opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen.
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
Bij gebruik van 12 volt stopcontacten de volgende aanwijzingen in acht nemen.
De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de elektrische
installatie van de wagen.
Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
108
Bediening
12 volt stopcontact in de middenconsole voorin
Afb. 134 Afdekking van het 12 volt stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 108.
Om te gebruiken het opbergvak zo nodig openen, de afdekking van het
stopcontact verwijderen » afb. 134 en de stekker van de elektrische verbrui-
ker in het stopcontact steken.
12 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 135
Afdekking van het 12 volt stopcontact / afdekking van het 12
volt stopcontact openklappen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 108.
Voor het gebruik de afdekking
A
openen resp. de afdekking
B
in pijlrichting
openklappen » afb. 135.
De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
12 volt stopcontact in bagageruimte
Afb. 136
Afdekking van het 12 volt stop-
contact
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 108.
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact openen » afb. 136 en de
stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
230 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 137 Afdekking van het 230 volt stopcontact openklappen / 230
volt stopcontact
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 108.
Het 230 volt stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij het insteken van de
stekker wordt de zekering ontgrendeld, het stopcontact wordt geactiveerd en
het controlelampje boven het stopcontact gaat groen branden (knippert het
rood, dan is het stopcontact gedeactiveerd).
109
Praktische uitrustingen
Het stopcontact werkt bij draaiende motor (in stop-werking bij wagens met
start-stop-systeem) en tot ongeveer 10 minuten na het afzetten van de motor,
zolang er voor het afzetten van de motor een verbruiker op het stopcontact
was aangesloten (het controlelampje knippert groen).
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact in pijlrichting openen
» afb. 137 en de stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact ste-
ken.
Een automatische deactivering van het stopcontact kan bijvoorbeeld om de
volgende redenen gebeuren.
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Hoge stopcontacttemperatuur.
Als de oorzaken van de deactivering niet meer aanwezig zijn, kan het stopcon-
tact automatisch worden geactiveerd.
Als er geen automatische activering volgt, dan moeten de aangesloten appara-
ten van het stopcontact worden losgemaakt en na korte tijd weer worden aan-
gesloten.
ATTENTIE
Let erop dat er geen vloeistof of vocht in het stopcontact terechtkomt -
levensgevaar! Als vocht in het stopcontact komt, moet het volledige stop-
contact droog zijn voordat dit weer kan worden gebruikt.
De kinderbeveiliging van het stopcontact wordt bij het gebruik van adap-
ters en verlengkabels die onder spanning staan ontgrendeld - gevaar voor
verwondingen!
Geen geleidende voorwerpen (bv. breinaalden) in de contacten van het
stopcontact steken – levensgevaar!
VOORZICHTIG
Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een tweepins 230 volt stekker en een totale vermogensafna-
me van maximaal 150 watt worden gebruikt.
De stekker van het elektrische apparaat moet tot de aanslag in het stopcon-
tact worden gestoken, anders kan de kinderbeveiliging worden ontgrendeld en
het stopcontact worden geactiveerd, maar wordt het elektrische apparaat
toch niet van spanning voorzien.
Op het stopcontact geen lampen met neonbuizen aansluiten - gevaar voor
beschadiging van de lampen.
Bij verbruikers met een eigen netvoeding (bv. notebooks) eerst de netvoe-
ding zelf, en pas daarna de verbruiker erop aansluiten.
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
De asbak kan worden gebruikt voor het deponeren van as, sigaretten, sigaren
en dergelijke
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
Asbakken
Afb. 138 Asbak verwijderen / openen / demonteren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 110.
Verwijderen/aanbrengen
De asbak in pijlrichting
A
verwijderen » afb. 138. Het aanbrengen gebeurt in
omgekeerde volgorde.
Openen/sluiten
Om de asbak te openen het bovenste dekselgedeelte in pijlrichting
B
draai-
en. Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
110
Bediening
Demonteren/monteren
Om te demonteren het complete deksel in pijlrichting
1
tot de aanslag
draaien en in pijlrichting
2
verwijderen. Het monteren gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Sigarettenaansteker
Afb. 139
Sigarettenaansteker
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 110.
Om te gebruiken het opbergvak zo nodig openen en de aansteker tot de
aanslag indrukken » afb. 139.
Wachten, tot de gloeiende aansteker eruit springt, deze direct eruit nemen
en gebruiken.
De aansteker in het stopcontact terugsteken en het opbergvak zo nodig slui-
ten.
ATTENTIE
De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur!
Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - verbran-
dingsgevaar.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximaal toegestane belasting van de houder bedraagt 750 g.
VOORZICHTIG
De maximaal toegestane belasting van de houder nooit overschrijden - er be-
staat gevaar voor beschadiging of een beperkte werking.
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
Afb. 140
Aanbrengen: Adapter / houder
111
Praktische uitrustingen
Afb. 141 Verwijderen: Houder / adapter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 111.
Om te plaatsen de geopende adapter op de geleidestangen van de hoofd-
steunen voorin plaatsen en in pijlrichting
1
vastklikken » afb. 140 » .
De houder in pijlrichting
2
in de adapter vastklikken.
Om te verwijderen borgoog
A
in pijlrichting
3
trekken en de houder in pijl-
richting
4
uit de adapter nemen » afb. 141.
Op de adapter drukken en deze in pijlrichting
5
van de geleidingsstangen
voor de hoofdsteunen verwijderen.
ATTENTIE
Voorzichtig omgaan met de adapter - gevaar voor letsel aan de vingers.
Houder bedienen
Afb. 142
Houder kantelen en draaien
Afb. 143
Grootte van de houder aanpas-
sen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 111.
De houder kan 30° in pijlrichting
1
worden gekanteld en 360° in pijlrichting
2
worden gedraaid» afb. 142.
Om de houdergrootte aan te passen borglip
A
in pijlrichting
3
eruit trek-
ken en het gedeelte
B
in pijlrichting
4
in de gewenste positie verschuiven
» afb. 143.
Let op
Indien in de houder geen extern apparaat aanwezig is, adviseren wij het gedeel-
te
B
tot de aanslag naar beneden te verschuiven. Anders kunnen bij bepaalde
snelheden storende geluiden optreden.
112
Bediening
Vervoeren van lading
Bagageruimte en vervoeren van lading
Inleiding voor het onderwerp
Bij het vervoeren van zware voorwerpen veranderen de rijeigenschappen door
de verplaatsing van het zwaartepunt. Snelheid en rijstijl moeten hierop worden
afgestemd.
Bij het vervoeren van lading de volgende aanwijzingen in acht nemen
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen en met geschikte span-
banden aan de bevestigingsogen of met bevestigingsnetten bevestigen, zo-
dat deze niet kan verschuiven.
Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen.
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zo-
veel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen ver-
oorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van
het gewicht van het voorwerp.
Bagageruimteverlichting
Het lampje wordt in- resp. uitgeschakeld als de achterklep wordt geopend
resp. gesloten.
Als de achterklep geopend en het contact uitgeschakeld is, gaat het lampje au-
tomatisch na circa 10 minuten uit.
ATTENTIE
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bevestigingsele-
menten, netten, haken enz. nooit overschrijden. Zwaardere voorwerpen
zouden onvoldoende beveiligd zijn - gevaar voor verwondingen!
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestane gewicht van de
wagen niet overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Een niet-bevestigde of onjuist bevestigde lading kan bij een plotselinge
manoeuvre of een ongeval door de wagen schuiven - gevaar voor verwon-
dingen!
ATTENTIE (vervolg)
Een losse lading kan een activerende airbag raken en de inzittenden ver-
wonden - levensgevaar!
Bij het vervoeren van lading die vastgezet is in de vergrote bagageruimte,
die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist wor-
den gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de
resterende zitplaats achterin zit.
VOORZICHTIG
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bevestigingselemen-
ten, netten, haken enz. nooit overschrijden - deze kunnen beschadigd raken.
Erop letten dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming en de
draden van de in de achterruit resp. in de achterste zijruiten geïntegreerde an-
tenne niet door schurende voorwerpen worden beschadigd.
In de netten en opbergvakken in de bagageruimte geen scherpe voorwerpen
plaatsen - gevaar voor beschadiging van de netten en de vakken.
De voorwerpen voorzichtig in de opbergvakken leggen en deze niet puntvor-
mig belasten - gevaar voor beschadiging van de vakken.
Bevestigingselementen
Afb. 144 Bevestigingselementen: Variant 1 / variant 2
113
Vervoeren van lading
Afb. 145
Bevestigingselementen: Variant
3
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 113.
De bevestigingselementen zitten aan beide zijden van de bagageruimte.
Overzicht van de bevestigingselementen » afb. 144 en » afb. 145
Bevestigingslijst met geïntegreerde haken voor bevestiging van bagage-
netten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Haken voor bevestiging van bevestigingsnetten in de uitsparing voor de
oprolbare bagageruimteafdekking
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Haken voor de bevestiging van bagagenetten
De maximaal toegestane statische belasting van de afzonderlijke bevestigings-
ogen
B
en
D
bedraagt 350 kg.
Bagagenetten
Afb. 146
Bevestigingsvoorbeelden voor netten: Vijfzitter-uitvoering /
vijfzitter-uitvoering met de variabele bagageruimtevloer
A
B
C
D
E
Afb. 147 Bevestigingsvoorbeelden voor netten: Zevenzitter-uitvoering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 146 en » afb. 147
Dwarstas
Bodemnet
Langstas
Langsnet
Variabel net
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt
1,5 kg.
Bij de gelijktijdig met variabele bagageruimtevloer en het reserve- of noodre-
servewiel uitgeruste vijfzitter-uitvoering, kunnen voor de bevestiging van de
langstas de bevestigingsogen
D
worden gebruikt » afb. 144 op pag. 113.
A
B
C
D
E
114
Bediening
Bevestigingslijst met verschuifbare haken
Afb. 148 Haak aan de bevestigingslijst verschuiven / haak verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevindt zich een bevestigingslijst met
verschuifbare haken voor de bevestiging van kleinere bagagestukken, (bv. tas-
sen en dergelijke).
De maximaal toegestane belasting van de betreffende haken bedraagt 7,5 kg.
Haak verschuiven
De haak in pijlrichting
1
drukken en in de gewenste positie in pijlrichting
2
verschuiven » afb. 148.
De haak tot de aanslag in pijlrichting
3
omlaagklappen.
Haak verwijderen
De haak kan alleen aan voorzijde van de bevestigingslijst worden verwijderd.
De haak in pijlrichting
4
omhoogklappen tot deze loskomt, en in pijlrichting
5
verwijderen » afb. 148.
Haak aanbrengen
De haak kan alleen aan voorzijde van de bevestigingslijst worden aangebracht.
De haak tegen de pijlrichting in
5
op de bevestigingslijst plaatsen en licht
aandrukken » afb. 148.
De haak tot de aanslag tegen de pijlrichting in
4
omlaagklappen.
Uitklapbare haken
Afb. 149
Haak omlaagklappen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevindt zich een uitklapbare haak voor
het bevestigen van kleinere bagagestukken (bv. tassen en dergelijke).
Om te gebruiken de haak in pijlrichting omlaagklappen » afb. 149.
De maximaal toegestane belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
Bodembekleding bevestigen
Afb. 150
Bodembekleding bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
De bodembekleding kan met een haak aan het frame van de achterklep wor-
den bevestigd » afb. 150.
VOORZICHTIG
De bodembekleding bij de bevestiging van de haak niet te hoog optillen - ge-
vaar voor beschadiging van de hemelbekleding.
115
Vervoeren van lading
Dubbelzijdige bodembekleding
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
In de bagageruimte kan een dubbelzijdige bodembekleding worden aange-
bracht. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
VOORZICHTIG
De dubbelzijdige bodembekleding kan alleen bij de vijfzitter-uitvoering en bij
wagens zonder variabele bagageruimtevloer worden gebruikt.
Oprolbare afdekking
Afb. 151
Oprolbare afdekking: Uittrekken / oprollen / verwijderen
Afb. 152
Oprolbare afdekking opbergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Eruit trekken
De afdekking bij greep
A
vastpakken en in pijlrichting
1
tot de aanslag eruit
trekken, tot deze hoorbaar vergrendelt » afb. 151.
Oprollen
De afdekking bij het greepgedeelte
A
in pijlrichting
2
drukken » afb. 151.
De afdekking rolt automatisch op. De op deze manier opgerolde afdekking
kan worden verwijderd.
Verwijderen/aanbrengen
Op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting
3
drukken en de afdekking in
pijlrichting
4
verwijderen » afb. 151.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Opbergen - zevenzitter-uitvoering
De verwijderde oprolbare afdekking kan in de uitsparingen van de bagageruim-
tezijbekleding worden opgeborgen.
116
Bediening
De variabele bagageruimtevloer in pijlrichting
1
optillen en in de zijdelingse
uitsparingen schuiven » afb. 152.
De zijvakken aan de beide bagageruimtezijden in pijlrichting
2
openen.
De oprolbare afdekking schuin in de uitsparing van de rechter zijbekleding in
pijlrichting
3
schuiven en in pijlrichting
4
opbergen.
De zijvakken aan beide bagageruimtezijden tegen de pijlrichting in
2
sluiten
en de oorspronkelijke positie van de variabele bagageruimtevloer weer in-
stellen.
ATTENTIE
Op de oprolbare afdekking mogen geen voorwerpen worden geplaatst -
gevaar voor beschadiging van de afdekking en bij een plotselinge remma-
noeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor verwondingen!
Scheidingsnet
Afb. 153 Scheidingsnet achter de achterbank
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Het scheidingsnet kan achter de voor- of achterbank (bij de zevenzitter-uit-
voering achter de tweede zitrij) worden ingebouwd.
Bij inbouw van het scheidingsnet achter de tweede zitrij moet de derde zitrij
naar voren worden geklapt.
Scheidingsnet achter de achterste zitplaatsen (achter de tweede zitrij)
in-/uitbouwen
Voor het inbouwen de dwarsstang eerst aan de ene zijde in het montagegat
A
aanbrengen en naar voren drukken. Op dezelfde wijze de dwarsstang aan
de andere zijde in het montagegat
A
aanbrengen » afb. 153.
De musketonhaken
B
aan de bandeinden in de bevestigingsogen
C
ver-
grendelen.
De banden door de spanklemmen
D
trekken.
Het uitbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Scheidingsnet achter de voorstoelen uit-/inbouwen
De procedure is gelijk aan die voor achter de achterbank resp. achter de twee-
de zitrij.
De bevestigingsogen voor het bevestigen van de musketonhaken bevinden
zich onder de middelste carrosseriestijlen.
Zijvakken en zijopbergvakken
Afb. 154 Zijvak verwijderen / zijopbergvak openen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 113.
Het vaste opbergvak
A
is bedoeld voor het opbergen van kleine voorwerpen
tot een totaalgewicht van 1,5 kg » afb. 154.
Zijvakken - vijfzitter-uitvoering
Het zijvak met verwijderbare afdekking
B
is bedoeld om kleine voorwerpen
tot een totaalgewicht van 2,5 kg in te bewaren.
De afdekking
B
in pijlrichting verwijderen » afb. 154.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
117
Vervoeren van lading
Zijopbergvak - zevenzitter-uitvoering
Om te openen aan de handgreep
C
in pijlrichting trekken » afb. 154.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het zijopbergvak moet tijdens het rijden gesloten zijn.
Cargo-elementen
Afb. 155
Verwijderen: Variant 1 / variant 2 / variant 3 / bevestigings-
voorbeeld van de lading
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
De Cargo-elementen zijn bedoeld voor het bevestigen van voorwerpen met
een totaalgewicht van 8 kg.
Vóór het gebruik de Cargo-elementen in pijlrichting verwijderen » afb. 155 -
,
,
.
Om de Cargo-elementen bij de variant3 te bereiken eerst de zijdelen van de
bodembekleding in pijlrichting
A
omklappen » afb. 155 - .
De lading met behulp van de Cargo-elementen zo dicht mogelijk bij de ach-
terste zitplaatsen bevestigen » afb. 155 - .
Na gebruik de Cargo-elementen op de oorspronkelijke plek opbergen.
Uitneembare lamp
Afb. 156
Uitneembare lamp
Afb. 157
Lamp uitnemen / lamp plaatsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
De lamp zit aan de linkerzijde van de bagageruimte en kan worden gebruikt
voor de verlichting van de bagageruimte of als draagbare lamp.
De lamp is voorzien van magneten. Daardoor kan deze bv. aan de wagencar-
rosserie worden bevestigd.
Beschrijving van de lamp » afb. 156
Knop voor het in of uitschakelen van de lamp
Deel dat brandt, als de lamp in de houder zit
Deel dat brandt, als de lamp niet in de houder zit
Zit de lamp in de houder, dan brandt deze bij geopende achterklep.
Om de lamp uit te nemen deze bij
D
vastpakken en in pijlrichting
1
eruit
zwenken » afb. 157.
A
B
C
118
Bediening
Om de uitgenomen lamp in te schakelen knop
A
indrukken » afb. 156. Door
opnieuw indrukken wordt de lamp uitgeschakeld.
Om de lamp te plaatsen deze eerst met het achterste deel
E
in de houder
plaatsen » afb. 157 en daarna in pijlrichting
2
nadrukken, tot de lamp hoor-
baar vastklikt.
Als de lamp niet wordt uitgeschakeld en deze vervolgens correct in de houder
wordt geplaatst, worden de leds in het voorste gedeelte van de lamp
C
» afb.
156 automatisch uitgeschakeld.
Indien de lamp niet correct in de houder is geplaatst, brandt de lamp niet bij
het openen van de achterklep en worden de batterijen niet opgeladen.
Lamp opladen
De lamp is voorzien van drie oplaadbare NiMH-batterijen van het type AAA. De
batterijen worden bij draaiende motor continu opgeladen (het volledig opladen
van de batterijen duurt ongeveer 3 uren).
Batterijen vervangen » pag. 320.
VOORZICHTIG
De lamp is niet waterdicht, daarom moet deze tegen vocht worden beschermd
- anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Voertuigen van de klasse N1
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn,
moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die
voldoet aan de norm EN 12195 (1 - 4).
Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektri-
sche installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat deze bij de aanpassing en bij
het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd.
Variabele bagageruimtelaadvloer in de bagageruimte
Inleiding voor het onderwerp
Bij de vijfzitter-uitvoering bestaat de variabele bagageruimtevloer uit twee pla-
ten. De platen kunnen afzonderlijk worden gehanteerd.
Bij de zevenzitter-uitvoering bestaat de variabele bagageruimtevloer uit een
plaat.
Variabele bagageruimtevloer in bovenste/onderste stand instellen
Afb. 158 In de bovenste/onderste stand instellen
De voorste en de achterste plaat van de variabele bagageruimtevloer kan als
volgt in de bovenste of onderste stand worden ingesteld. De hantering van de
beide platen is identiek.
De plaat bij greep
A
in pijlrichting
1
optillen en gedeeltelijk in pijlrichting
2
verschuiven.
Voor het instellen in de bovenste stand de plaat aan voorzijde optillen en op
rand
B
leggen.
Voor het instellen in de onderste stand de variabele bagageruimtevloer in
pijlrichting
2
verschuiven. Nadat deze van rand
B
is losgekomen, het voor-
ste gedeelte van de plaat op de bodembekleding van de bagageruimte leg-
gen.
De plaat in pijlrichting
3
tot de aanslag inschuiven en in pijlrichting
4
leg-
gen.
119
Vervoeren van lading
Standen van de variabele bagageruimtevloer
Afb. 159
Instellingsmogelijkheden van de variabele bagageruimtevloer
De platen van de variabele bagageruimtevloer kunnen in de volgende standen
worden ingesteld » afb. 159.
Beide platen in de bovenste stand
De voorste plaat in de bovenste stand, de achterste plaat in de onderste
stand
De voorste plaat in de onderste stand, de achterste plaat in de bovenste
stand
Beide platen in de onderste stand
De maximaal toegestane belasting van de achterste plaat in de bovenste stand
» afb. 159 -
bedraagt 25 kg. Voor het transport van zware voorwerpen moet
de plaat in de onderste stand worden gezet.
De maximaal toegestane belasting van beide platen tegelijkertijd in de boven-
ste stand bij de vijfzitter-uitvoering » afb. 159 - bedraagt 75 kg. Voor het
transport van zware voorwerpen moeten de platen in de onderste stand wor-
den gezet.
Bagageruimte indelen
Afb. 160 Bagageruimte indelen
Voor het indelen van de bagageruimte de achterste plaat van de variabele
bagageruimtevloer bij greep
A
in pijlrichting
1
optillen en in de groeven
achter de geleidenokken
B
in pijlrichting
2
schuiven » afb. 160.
In de groeven is de variabele bagageruimtevloer tegen beweging geborgd.
Variabele bagageruimtevloer omhoogklappen / omlaagklappen
Afb. 161
Voorste plaat omhoogklappen
Voor het omhoogklappen van de voorste plaat deze bij greep
A
in pijlrich-
ting
1
optillen. De plaat wordt in de groeven achter de geleidenokken
B
geschoven » afb. 161.
Voor het omlaagklappen de plaat naar boven verschuiven, zodat deze uit de
groeven loskomt. De plaat vervolgens naar beneden leggen.
120
Bediening
Dubbelzijdige variabele bagageruimtevloer
Afb. 162
Omgedraaide variabele bagage-
ruimtevloer
De achterste plaat van de variabele bagageruimtevloer is dubbelzijdig uitge-
voerd. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
Uitneembaar scheidingsnet
Afb. 163
Scheidingsnet uitnemen: Vijfzitter-uitvoering/ zevenzitter-uit-
voering
In de bagageruimte bevindt zich een scheidingsnet die het verschuiven van de
lading naar de passagiersruimte voorkomt.
Het scheidingsnet kan in pijlrichting worden uitgenomen» afb. 163.
Vervoer op de dakdragers
Dakbelading
Het maximaal toegestane gewicht van de lading incl. de dragers is 75 kg.
ATTENTIE
Ten behoeve van de verkeersveiligheid bij het vervoeren van lading op de
volgende aanwijzingen letten:
De lading op de dakdragers altijd gelijkmatig verdelen en op juiste wijze
met geschikte span- of sjorbanden bevestigen.
Bij het vervoeren van zware resp. grote voorwerpen op het dakdragersys-
teem kunnen de rijeigenschappen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt veranderen. Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden
aanpassen.
De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maxi-
maal toegestane gewicht van de wagen mogen in geen geval worden over-
schreden – gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Let erop dat het schuif-kanteldak of de achterklep bij het openen niet tegen
de daklading stoot.
Let erop dat de dakantenne niet door de vervoerde lading wordt geraakt.
Let op
Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
121
Vervoeren van lading
Verwarming en ventilatie
Verwarming, handmatige airconditioning, Climatronic
Inleiding voor het onderwerp
De verwarming verwarmt en ventileert het interieur van de wagen. De aircon-
ditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koelfunctie werkt onder de volgende omstandigheden:
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur ligt onder 2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Bij ingeschakelde koelfunctie wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de werking van de koelfunctie te verhogen, kan kortstondig de circulatie-
functie worden ingeschakeld » pag. 125.
Gezondheidsbescherming
Om gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld verkoudheid) te verminderen, de volgen-
de aanwijzingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de temperatuur in het interieur en de buitentemperatuur
mag niet groter dan circa 5 °C zijn.
De koelfunctie moet ongeveer 10 minuten voor het einde van de rit worden
uitgeschakeld.
Een keer per jaar moet de airconditioning door een specialist worden gedes-
infecteerd.
ATTENTIE
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds in-
geschakeld zijn. Anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde
omstandigheden lucht met een temperatuur van circa 5 °C stromen.
Let op
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij zijn van bv. ijs, sneeuw en bladeren,
zodat de verwarming en de koelfunctie optimaal kunnen werken.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Verwarming en handbediende airconditioning
Afb. 164
Bedieningselementen van de verwarming/airconditioning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 122.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 164.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Aanjagertoerental instellen (stand 0: aanjager uit, stand 6: hoogste toeren-
tal)
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 126
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 128
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 83
Koelfunctie in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 83
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 125
Bij ingeschakelde functie brandt onder de toets het controlelampje.
A
B
C
D

122
Bediening
Informatie over de koelfunctie
Na het indrukken van de toets  gaat het controlelampje onder de toets
branden, ook als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De
koelfunctie wordt ingeschakeld, zodra aan de volgende voorwaarden is vol-
daan » pag. 122.
Als de luchtverdeelregelaar in de stand wordt gedraaid, wordt de koelfunc-
tie ingeschakeld.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
handbediende airconditioning onder omstandigheden het stationair toerental
worden verhoogd.
Climatronic (automatische airconditioning)
Afb. 165
Bedieningselementen voorin
Afb. 166
Bedieningselementen achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 165.
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de linkerzijde
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de rechterzijde
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 126
Aanjagertoerental instellen (de instelling wordt door het aantal brandende
controlelampjes in de draaiknop weergegeven)
Linksom draaien: toerental verlagen tot het uitschakelen van de Clima-
tronic
Rechtsom draaien: toerental verhogen
Temperatuur voor de linkerzijde (resp. voor beide zijden) instellen
1)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Temperatuur voor de rechterzijde (resp. voor beide zijden) instellen
2)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 128

Restwarmtefunctie in-/uitschakelen » pag. 124
Interieurtemperatuursensor
Weergave van ingestelde temperatuur achterin » afb. 166
Temperatuur achterin instellen - de deactivering/activering van de toetsen
is mogelijk door het indrukken van de toets

op de Climatronic → door
het aantippen van de functietoetsen
op het infotainmentbeelds-
cherm.
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 125
Intensieve luchtstroom naar de voorruit in-/uitschakelen (bij het inscha-
kelen wordt ook de luchtstroom naar de ruiten en  ingeschakeld)
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 83
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 83
Climatronic in het infotainment instellen (bij enkele functies ook bedie-
nen)
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J

1)
Geldt voor wagens met links stuur.
2)
Geldt voor wagens met rechts stuur.
123
Verwarming en ventilatie
Temperatuur in complete interieur met de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde synchroniseren
Automatische regeling inschakelen » pag. 125
Koelfunctie in-/uitschakelen
Als de functie ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een controle-
lampje.
Temperatuur instellen
De temperatuur kan op het Climatronic-bedieningselement of in het infotain-
ment worden ingesteld » pag. 124. Tussen 16 °C en 29,5 °C wordt de tempe-
ratuur automatische geregeld.
Bij een temperatuurinstelling onder 16 °C gaat in de temperatuurmeter 
branden, de Climatronic werkt met maximale koelcapaciteit.
Bij een temperatuurinstelling boven 29,5 °C gaat in de temperatuurmeter

branden, de Climatronic werkt met maximaal verwarmingsvermogen.
Restwarmtefunctie

Na het uitschakelen van het contact wordt de restwarmte van de motor voor
verwarming van het wageninterieur gebruikt. De functie kan alleen bij uitge-
schakeld contact binnen 30 minuten na het afzetten van de motor worden in-
geschakeld. De functie wordt na circa 30 minuten of bij een geringe acculaad-
toestand uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
De interieurtemperatuursensor
H
» afb. 165 niet afdekken, omdat anders de
werking van de Climatronic ongunstig wordt beïnvloed.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd.
De instelling van de Climatronic wordt in het actieve gebruikersaccount indi-
vidueel opgeslagen » pag. 60.



Climatronic in het infotainment bedienen
Afb. 167
Infotainment: Voorbeeldweer-
gave van het hoofdmenu Clima-
tronic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

op het Climatronic-be-
dieningselement indrukken.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 167
A
Weergave van de actuele functie (resp. instellingen van de functie)
van de Climatronic
B
Instelling van gewenste temperatuur voorin - linkerzijde
C
Instelling van gewenste temperatuur voorin - rechterzijde
D
Instelling van het vermogen in de -functie
E
In-/uitschakelen en instellen van het aanjagertoerental, de koeling, de
luchtverdeling en de circulatiefunctie
a)
F
Instelling van gewenste temperatuur achterin
Gekleurde weergave van de luchtstroom uit de luchtroosters
(blauwe kleur - temperatuurverlaging/ rode kleur - temperatuurver-
hoging)
 In-/uitschakelen van de Climatronic
 In-/uitschakelen van de temperatuursynchronisatie in het gehele in-
terieur overeenkomstig de temperatuurinstelling aan bestuurderszij-
de
a)
Vergrendeling/ontgrendeling van de temperatuurinstelling en van het
verwarmingsvermogen van de achterbankverwarming via de toetsen
achterin
a)
  In- en uitschakelen van de Air Care-functie
Instelling van de interieurvoorverwarming en -ventilatie
124
Bediening
In-/uitschakelen van de voorruitverwarming
a)
In-/uitschakelen van de stuurwielverwarming
Verdere instellingen van de Climatronic
a)
Bij ingeschakelde functie is het symbool in de functietoets oranje.
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets  op het Climatronic-bedieningsgedeelte indrukken → de functie-
toets op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Klimaatprofiel
- Instelling van het vermogen in de -functie (geldt voor het
infotainment Swing)
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automatische circulatiefunctie
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de snelle interieurver-
warming
Voorruitverwarming automatisch
- Activering/deactivering van de automatische
voorruitverwarming
Climatronic - automatische regeling
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en
de ruiten in het interieur te ontvochtigen.
Om in te schakelen de toets

» afb. 165 op pag. 123 indrukken.
Om uit te schakelen een willekeurige toets voor de luchtverdeling indrukken
of het aanjagertoerental wijzigen. De temperatuurregeling wordt echter
voortgezet.
Bij langer indrukken van de toets

wordt

automatisch ingeschakeld.
Functies
De automatische regeling werkt in drie functies - zwak, middel, intensief. De
instelling van de afzonderlijke functies vindt plaats via de functietoets
D
» afb.
167 op pag. 124.
Na het inschakelen van de automatische regeling werkt de Climatronic in de
laatst geselecteerde functie. De actueel geselecteerde functie wordt op het
infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Circulatiefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het
interieur van de wagen komt. In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het in-
terieur aangezogen en weer in het interieur geleid.
Om in te schakelen de toets indrukken. Het controlelampje onder de
toets gaat branden.
Om uit te schakelen de toets opnieuw indrukken. Het controlelampje on-
der de toets gaat uit.
Verwarming en handmatige airconditioning
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de luchtverdeelregelaar in de stand
wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie uitgeschakeld. Door opnieuw op
toets
te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden
ingeschakeld.
Wordt bij ingeschakelde koeling (toets

) de temperatuurregelaar linksom
"gedraaid", dan wordt de circulatiefunctie ingeschakeld.
Climatronic
De Climatronic kan over een sensor beschikken, die bij verhoogde concentra-
ties schadelijke stoffen in de aangezogen lucht de circulatiefunctie automa-
tisch inschakelt.
Als de concentratie schadelijke stoffen tot het normale niveau daalt, wordt au-
tomatisch de circulatiefunctie uitgeschakeld.
Het automatisch in-/uitschakelen van de circulatiefunctie kan door het indruk-
ken van de toets  op de Climatronic en door het aansluitend aantippen van
de functietoetsen
Automatische circulatie
in het infotainmentbeeldscherm
worden ingesteld. Het automatisch in-/uitschakelen functioneert bij een tem-
peratuur hoger dan 2 °C.
Een uitschakeling van de circulatiefunctie volgt na het indrukken van de toets
, evt. automatisch afhankelijk van de luchtvochtigheid in het wageninteri-
eur.
125
Verwarming en ventilatie
ATTENTIE
De circulatiefunctie nooit langdurig ingeschakeld laten, want in dat geval
wordt geen frisse lucht van buiten toegevoerd. De "verbruikte" lucht kan
vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroor-
zaken, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten be-
slaan. Zodra de ruiten beslaan, de circulatiefunctie direct uitschakelen - ge-
vaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
We adviseren om bij ingeschakelde circulatiefunctie niet in de wagen te roken.
De uit het interieur aangezogen rook slaat neer op de verdamper van de air-
conditioning. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blij-
vende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging
van de verdamper) kan worden opgelost.
Climatronic - Air Care-functie
Afb. 168
Voorbeeldweergave van de Air
Care-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
De Air Care-functie dient voor de geregelde circulatiefunctie in het interieur.
De intensiteit van de circulatie is afhankelijk van de luchtvochtigheid in de wa-
gen en van de buitentemperatuur (risico van het beslaan van de ruiten).
Voor het in-/uitschakelen de toets  op het Climatronic-bedieningsele-
ment indrukken, daarna de functietoets  
Ingeschakeld
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen » afb. 168.
Voor een correcte werking van de Air Care-functie moeten alle portieren en
ruiten inclusief het panorama-schuif-kanteldak gesloten zijn.
Bij het openen van een portier of een ruit (eventueel het panorama-schuif-kan-
teldak) wordt op het infotainmentbeeldscherm de overeenkomstige melding
weergegeven.
Luchtroosters
Afb. 169
Luchtroosters voorin
Afb. 170
Luchtroosters achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Bij de luchtroosters 3, 4 » afb. 169 en 6 » afb. 170 kan de richting van de lucht-
stroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden
geopend en gesloten.
De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement
A
» afb. 169 resp. » afb. 170 in de gewenste richting te verstellen.
126
Bediening
Openen
De regelaar
B
» afb. 169 naar rechts draaien.
De regelaar
C
» afb. 170 omhoog draaien.
Sluiten
De regelaar
B
» afb. 169 naar links draaien.
De regelaar
C
» afb. 170 omlaag draaien.
Afhankelijk van de instelling van de luchtverdeling stroomt de lucht uit de vol-
gende luchtroosters:
Luchtuitstroomrichting instel-
len
Luchtroosters » afb. 169 en » afb. 170
 1, 2, 4
1, 2, 4, 5, 7
3, 4, 6
4, 5, 7
3, 4, 5, 6, 7
VOORZICHTIG
De luchtroosters niet afdekken - de luchtverdeling kan worden gehinderd.
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie)
Inleiding voor het onderwerp
De interieurvoorverwarming verwarmt het wageninterieur en de motor. Voor
de verwarming wordt brandstof uit de brandstoftank verbruikt.
De interieurvoorventilatie biedt de mogelijkheid om bij afgezette motor bui-
tenlucht naar het interieur te voeren, waardoor de temperatuur in het interieur
effectief wordt verlaagd (bijvoorbeeld als de wagen in de zon staat gepar-
keerd).
De extra verwarming (interieurvoorverwarming- en ventilatie) (hierna interi-
eurvoorverwarming) zorgt voor de verwarming/ventilatie afhankelijk van de in-
stelling van de airconditioning en de luchtroosters vóór het uitschakelen van
het contact.
ATTENTIE
De extra verwarming mag nooit in gesloten ruimtes (bijvoorbeeld gara-
ges) worden gebruikt - vergiftigingsgevaar!
De interieurvoorverwarming mag tijdens het tanken niet werken - brand-
gevaar.
De uitlaatpijp van de interieurvoorverwarming bevindt zich aan de onder-
zijde van de wagen. Bij gebruik van de interieurvoorverwarming de wagen
niet op plaatsen parkeren waar de uitlaatgassen met licht ontvlambare ma-
terialen, bijvoorbeeld droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brand-
stof en dergelijke, in contact kunnen komen - gevaar voor brand.
VOORZICHTIG
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bijvoorbeeld ijs, sneeuw en blade-
ren zijn, zodat de interieurvoorverwarming optimaal kan functioneren.
Let op
De interieurvoorverwarming schakelt de aanjager pas in, als de koelvloeistof-
temperatuur een waarde van circa 50 °C heeft bereikt.
In de motorruimte kan tijdens de werking van de interieurvoorverwarming
waterdamp worden gevormd.
127
Verwarming en ventilatie
In-/uitschakelen
Afb. 171 Toets voor het in-/uitschakelen (Climatronic / handbediende
airconditioning)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 127.
Voorwaarden voor de werking van de interieurvoorverwarming.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende (op het instrumentenpaneel brandt het
controlelampje niet).
Handmatig in-/uitschakelen
Met de toets
op het bedieningselement van de airconditioning » afb. 171.
Met de toets
(inschakelen) /

(uitschakelen) op de afstandsbediening.
Automatisch in-/uitschakelen
Via een ingestelde en geactiveerde inschakeltijd in het infotainment.
Overeenkomstig de omgevingsomstandigheden.
Het uitschakelen van de interieurvoorverwarming gebeurt automatisch bij
brandstofgebrek (het controlelampje in het instrumentenpaneel gaat bran-
den).
Na het uitschakelen werken de waterpomp en de interieurvoorverwarming
nog even door om de resterende brandstof in de verwarming te verbranden.
Automatisch in-/uitschakelen instellen
Climatronic: op de Climatronic de toets  indrukken → de functietoets op
het infotainmentbeeldscherm aantippen. Er volgt de weergave van de laatst in-
gestelde werking met de optie, deze te veranderen.
Handbediende airconditioning: in het infotainment in het menu

/ de
functietoets aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm opvolgen.
Als automatisch inschakelen is geactiveerd, gaat na het uitschakelen van het
contact gedurende circa 10 seconden het controlelampje in de toets bran-
den » afb. 171.
Bediening in het infotainment
Afb. 172
Interieurvoorverwarming: Hoofdmenu / instelling van de voor-
keuzetijd
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 127.
Hoofdmenu openen
Op de Climatronic de toets

indrukken → de functietoets
op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Of bij wagens met handbediende airconditioning:
In het infotainment in het menu

/ de functietoets aantippen.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 172
Vertrektijd - weekdag en tijdstip waarop de wagen rijklaar moet zijn
Instelling van functie (verwarmen/ventileren)
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering van de inschakeltijd
Instelling van de voorkeuzetijd 1-3 en de resterende looptijd (10-60 minu-
ten)
Bij ingeschakelde verwarming worden de vensters rood weergegeven / bij
ingeschakelde ventilatie worden de vensters blauw weergegeven
Actueel getoonde inschakeltijd
Activering van actueel getoonde inschakeltijd
Instelling van vertrektijd: Dag, uur, minuut
A
B
C
D
E
F
G
H
128
Bediening
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief zijn. De geactiveerde
voorkeuzetijd wordt na het automatisch starten weer gedeactiveerd. Voor de
volgende start moet een van de voorkeuzetijden worden geactiveerd.
Let op
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er tussen zondag en maandag
een positie waarbij geen dag wordt aangegeven. Als deze positie wordt gese-
lecteerd, zal de wagen op het gekozen tijdstip rijklaar zijn, ongeacht de dag.
Als een andere tijd wordt ingesteld, wordt de geactiveerde inschakeltijd au-
tomatisch gedeactiveerd. De voorkeuzetijd moet opnieuw worden geacti-
veerd.
Radiografische afstandsbediening
Afb. 173
Radiografische afstandsbedie-
ning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 127.
Beschrijving van de radiografische afstandsbediening » afb. 173
Controlelampje
Antenne
Interieurvoorverwarming inschakelen
Interieurvoorverwarming uitschakelen
Voor het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming de radiografische
afstandsbediening verticaal houden, met de antenne
B
» afb. 173 naar boven
gericht. De antenne niet met de vingers of de handpalm afdekken.
Het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming met de radiografische
afstandsbediening is alleen mogelijk, wanneer de afstand tussen de afstands-
bediening en de wagen ten minste 2 m bedraagt.
A
B

Weergave controlelampje
A
Betekenis
Brandt 2 seconden groen.
De interieurvoorverwarming is inge-
schakeld.
Brandt 2 seconden rood.
De interieurvoorverwarming is uitge-
schakeld.
Knippert 2 seconden langzaam groen.
Het inschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden snel groen.
De interieurvoorverwarming is ge-
blokkeerd (bv. omdat de brandstof-
tank bijna leeg is of de interieurvoor-
verwarming een storing heeft).
Knippert 2 seconden rood.
Het uitschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden oranje, daarna
groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is echter wel ontvan-
gen.
Brandt 2 seconden oranje, knippert
daarna groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is niet ontvangen.
Knippert 5 seconden oranje.
De batterij is ontladen, het in- resp.
uitschakelsignaal is niet ontvangen.
De batterij vervangen » pag. 319.
VOORZICHTIG
De radiografische afstandsbediening moet worden beschermd tegen vocht,
sterke schokken en directe zonnestraling - gevaar voor beschadiging van de
afstandsbediening.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt bij geladen batterij enkele
honderden meters (afhankelijk van obstakels tussen de afstandsbediening en
de wagen, weersomstandigheden, batterijtoestand e.a.).
129
Verwarming en ventilatie
Infotainment
Inleidende informatie
Belangrijke aanwijzingen
Inleiding
ATTENTIE
Het infotainment alleen zo gebruiken, dat u in elke verkeerssituatie de
wagen volledig onder controle hebt (bv. tijdens het rijden geen tekstberich-
ten schrijven, de telefoon niet koppelen of verbinden, niet met de contac-
tenlijst werken, geen bestemming invoeren, geen WLAN- of SmartLink-
verbinding opbouwen e.d.) - anders bestaat gevaar voor ongevallen!
De aansluitkabel van het externe apparaat altijd zo plaatsen, dat deze bij
het rijden geen belemmering vormt.
ATTENTIE
Het volume zodanig instellen dat u akoestische signalen van buiten, (bij-
voorbeeld de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer) altijd
goed kunt horen.
Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen sommige infotainmentfuncties vanaf een bepaalde
snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking, maar
een gevolg van de wettelijke voorschriften.
Mobiele telefoons en applicaties
Afb. 174
QR-code met verwijzing naar de
internetpagina's voor de contro-
le van de compatibiliteit van de
apparaten
De beschikbaarheid van enkele in dit instructieboekje beschreven functies
is afhankelijk van het type aan te sluiten apparaat en van de hierop geïnstal-
leerde applicaties.
Mobiele telefoons
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment
compatibel is met de gekozen mobiele telefoons. Deze controle vindt plaats
door het inlezen van de QR-code » afb. 174 of na het ingeven van het volgende
adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/infotainment
Vanwege het grote aantal mobiele telefoons en de continue doorontwikkeling
van deze apparaten kan ŠKODA AUTO de compatibiliteit met het infotainment
niet altijd zonder voorbehoud garanderen. Er wordt geadviseerd de correcte
werking bij de betreffende wagen, samen met de ŠKODA Partner, vooraf fy-
siek te controleren.
Er worden alleen die versies van de geselecteerde telefoons getest en onder-
steund die uit het officiële distributienetwerk afkomstig zijn. Hetzelfde geldt
ook voor de firmware en software.
De functies van de te testen mobiele telefoon kunnen afwijken van een andere
eenzelfde mobiele telefoon afhankelijk van de specificatie van het betreffende
land of de provider.
Voor het testen worden mobiele telefoons gebruikt met het besturingssys-
teem en in de versie die op het moment van deze tests beschikbaar waren.
Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de mogelijkheden van een mobiele
telefoon met een ander besturingssysteem kunnen afwijken van de geteste
mobiele telefoon.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor wijzigingen door de fabrikant van de
mobiele telefoon en de leverancier van de applicaties.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan het infotain-
ment of aan de wagen als gevolg van het gebruik van verkeerde of illegale ap-
plicaties resp. door een ondeskundig of ongeoorloofd gebruik van mobiele te-
lefoons.
Applicaties
Op externe apparaten (bv. mobiele telefoons, tablets) kunnen applicaties geïn-
stalleerd worden die het mogelijk maken, extra informatie op het infotain-
mentbeeldscherm weer te geven of het infotainment te bedienen.
130
Infotainment
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue doorontwikkeling ervan,
kunnen de beschikbare applicaties mogelijk niet op alle externe apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werking hiervan niet zonder
voorbehoud garanderen.
Aan applicaties, het gebruik ervan en de benodigde dataverbinding kunnen
kosten verbonden zijn.
De omvang van de beschikbare applicaties en de functies ervan zijn infotain-
ment-, voertuig- en landsafhankelijk.
De werking van de mobiele applicaties kan door de kwaliteit van de internet-
verbinding beïnvloed worden.
Enkele applicaties zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van services van der-
den.
Infotainmentoverzicht
Beschrijving - infotainment Columbus
Afb. 175 Infotainment Columbus
In-/uitschakelen van het infotainment

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 137

- Weergave van het hoofdbeeldscherm "HOME" » pag. 138
Volumeverhoging
Volumeverlaging
Touchscreen » pag. 133
1
2
3
Beschrijving - infotainment Amundsen
Afb. 176
Infotainment Amundsen
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 155

- Menu Media » pag. 158

- Menu Telefoon » pag. 171

- Spraakbediening » pag. 139

- Menu Navigatie » pag. 191

- Menu SmartLink » pag. 186

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 214

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 137
Touchscreen » pag. 133
1
2
3
4
5
6
7
8
9
131
Inleidende informatie
Beschrijving - infotainment Bolero
Afb. 177
Infotainment Bolero
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 155

- Menu Media » pag. 158

- Menu Telefoon » pag. 171

- Spraakbediening » pag. 139

- Infotainment-instellingen » pag. 143

- Menu SmartLink » pag. 186

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 214

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 137
Touchscreen » pag. 133
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Beschrijving - infotainment Swing
Afb. 178
Infotainment Swing
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 155

- Menu Media » pag. 158
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu Telefoon » pag. 171

- Geluidsonderdrukking

- Infotainment-instellingen » pag. 152
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu SmartLink (indrukken) / In-/uitschakelen van de spraakbe-
diening van de functie SmartLink (ingedrukt houden) » pag. 186

- Klankinstellingen » pag. 152

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 214
Touchscreen » pag. 133
SD-kaartopening » pag. 162
1
2
3
4
5
6
7
8
132
Infotainment
Externe module
Geldt niet voor het infotainment Swing.
Afb. 179 Externe module: Infotainment Columbus met simkaartope-
ning / infotainment Columbus zonder simkaartopening
Afb. 180 Externe module: Infotainment Bolero / infotainment Amundsen
De externe module bevindt zich in het opbergvak aan de bijrijderszijde.
SD1-kaartopening
SD2-kaartopening
- Cd/dvd-uitschuiftoets
Cd/dvd-opening
Simkaartopening
Touchscreen
Het infotainment kan door middel van een lichte vingeraanraking van het
beeldscherm worden bediend.
1
2
3
4
5
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 143 resp.
» pag. 152.
VOORZICHTIG
Het beeldscherm kan niet worden bediend met aangetrokken handschoenen
of door aanraking met de vingernagel.
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt die de werking van het touchscreen niet beïn-
vloedt.
Met een zachte doek en eventueel schone spiritus kan vuil van het beeld-
scherm worden verwijderd.
133
Inleidende informatie
Infotainmentbediening
Infotainmentbediening
Bedieningsprincipes en beeldschermgedeelten
Afb. 181 Beeldschermgedeeltes / beeldschermweergave
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 181
Statusregel met tijd- en buitentemperatuurweergave en verdere informa-
tie
Informatie en bediening van het actuele menu
Functietoetsen van het actuele menu
Omschrijving van het actuele menu
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Scrollbalk - Beweging in het menu is mogelijk met een vingerbeweging
naar beneden/naar boven op de scrollbalk
Menupunt met "checkbox"
- Functie is ingeschakeld
- Functie is uitgeschakeld
Openen van een submenu van het menupunt met "pop-up-venster"
Functietoetsen
De beeldschermgedeelten die een functie of een menu bevestigen, worden
"functietoetsen" genoemd.
Witte tekst - De toets is actief en daardoor bruikbaar
Grijze tekst - De toets is inactief en daardoor niet bruikbaar
Groene omranding - Actueel gekozen toets
A
B
C
D
E
F
G
H
Menu/menupunt/functie selecteren
Door een vingerbeweging over het beeldscherm in de gewenste richting.
Door vingerbeweging over de schuifknop
Door draaien aan draaiknop (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Menu/menupunt/functie bevestigen
Door de functietoets aan te tippen.
Door indrukken van draaiknop (geldt niet voor het infotainment Colum-
bus).
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Door aantippen van de functietoets .
Door aantippen van het beeldscherm buiten het "pop-up-venster".
Door het indrukken van de betreffende toets naast het beeldscherm (bv. in
het menu Media door het indrukken van het sensorveld/de toets

) (geldt
niet voor het infotainment Columbus).
Menupunt/functiewaarde selecteren
- Gekozen menupunt/functiewaarde
- Niet gekozen menupunt/functiewaarde
Waarde instellen
Door aantippen van de functietoets
of
in het onderste beeldschermge-
deelte.
Door aanraking of vingerbeweging over de schaal.
Door draaien aan draaiknop
(geldt niet voor het infotainment Columbus).
Let op
Afhankelijk van de uitrusting kan het infotainment ook met de toetsen op de
rechter bedieningshendel of via de toetsen op het multifunctiestuurwiel wor-
den bediend. Meer informatie » pag. 56.
134
Infotainment
Bediening van de menu's
Afb. 182 Bediening van de menu's
Bediening van de menu's » afb. 182
Doorbladeren van de lijstinvoeren van het menu
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Columbus)
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Openen/sluiten van het menuvenster (geldt voor het infotainment Swing)
Sluiten van het menuvenster
Alfanumeriek toetsenbord
Afb. 183
Voorbeeld van toetsenbord-
weergave
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen letters, cijfers en tekens worden
getypt.
A
B
C
D
Beschrijving van het alfanumerieke toetsenbord » afb. 183
Invoerregel
Contextafhankelijk:
- Wisselen tussen hoofdletters en kleine letters en omgekeerd
 - Wisselen naar speciale tekens
 - Wisselen naar cijfers
Contextafhankelijk:
 - Wisselen naar cijfers
 - Wisselen naar Latijnse letters
- Wisselen naar Cyrillische letters
Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het aantal
gekozen vermeldingen getoond)
Wissen van het ingegeven teken
Door ingedrukt houden worden de varianten van de betreffende letter
weergegeven.
Wisselen tussen toetsenborden met specifieke tekens van de gekozen
talen » pag. 144 resp. » pag. 152
Invoeren van een spatie
Naar links verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Naar rechts verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Bevestiging van het ingegeven teken
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante vermeldingen.
Het te zoeken resultaat (bijvoorbeeld een telefooncontact) moet inclusief de
speciale tekens (diakritische tekens) worden ingevoerd.
Door aantippen van de functietoets wordt er een lijst met de betreffende
vermeldingen geopend.
A
B
C

135
Infotainmentbediening
Gebarenbediening
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 184
Voorbeeld van een me-
nu met gebarenbedie-
ning
Een aantal menu's van het infotainment Columbus kan met handgebaren wor-
den bediend, door de hand ongeveer 8 cm boven het infotainmentbeelds-
cherm langzaam heen en weer te bewegen.
De menu's met gebarenbediening zijn van het symbool
in de hoek rechtson-
der voorzien » afb. 184.
Functie in-/uitschakelen
De functie gebarenbediening is af fabriek ingeschakeld.
Voor het in-/uitschakelen van de functie het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Beeldscherm
Handgebaar
aantippen.
Akoestische bevestiging van het gebaar
Het infotainment geeft bij ingeschakelde functie de herkenning van een ge-
baar door middel van een akoestisch signaal aan.
Voor het in-/uitschakelen van de akoestische bevestiging van een herkend
gebaar het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Akoest. feedback handgebaren
aantippen.
Optische bevestiging van het gebaar
Het infotainment geeft bij ingeschakelde functie en een herkend handgebaar
in de onderste balk een animatie in de richting van de handbeweging aan.
Voor het in-/uitschakelen van de optische bevestiging van een herkend ge-
baar het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Op-
tische feedback handgebaren
aantippen.
Infotainment in-/uitschakelen
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het infotainment in te schakelen op
indrukken.
Om het infotainment uit te schakelen op
ingedrukt houden.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
Automatisch inschakelen van het infotainment
Indien het infotainment voor het uitschakelen van het contact niet met
is
uitgeschakeld, schakelt dit na het inschakelen van het contact automatisch in.
Automatisch uitschakelen van het infotainment
Als de sleutel bij ingeschakeld infotainment uit het contactslot wordt verwij-
derd, wordt het infotainment automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de wagen is voorzien van een startknop, wordt het infotainment na
het afzetten van de motor en het openen van het bestuurdersportier automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitgeschakeld contact schakelt het infotainment na ca. 30 minuten automa-
tisch uit.
Het infotainment kan zich onder bepaalde omstandigheden automatisch uit-
schakelen. Het infotainment informeert hierover middels een tekstmelding op
het infotainmentbeeldscherm.
Herstart van het infotainment
Wanneer het infotainment niet meer reageert (wanneer dit zogezegd "be-
vriest"), kan het opnieuw worden opgestart, door
langer dan 10 s ingedrukt
te houden.
Tijd en datum op het beeldscherm weergeven
Standby-modus
Bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment (standby-modus) be-
staat de mogelijkheid, de tijd en de datum in het infotainmentbeeldscherm
weer te geven.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
aantippen.
136
Infotainment
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-by-
modus
aantippen.
Het weergavetype kan worden gewijzigd door met een vinger zijwaarts over
het beeldscherm te vegen (geldt niet voor het infotainment Swing).
"Beeldscherm uit"-modus
Bij ingeschakeld contact en ingeschakelde functies
Beeldscherm uit (in 10 s)
en
Dis-
playklok als scherm uit is
» pag. 143 kunnen tijd en datum worden weergegeven
als het infotainmentbeeldscherm uitgeschakeld is.
Het weergavetype is afhankelijk van het weergavetype dat in de standby-mo-
dus is geselecteerd (geldt niet voor het infotainment Swing).
Volume instellen
Elke volumeverandering wordt op het beeldscherm weergegeven.
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het volume te verhogen, het sensorveld
aantippen.
Om het volume te verlagen, het sensorveld
aantippen.
Om de de geluidsonderdrukking te activeren/te deactiveren, het sensor-
veld
aantippen.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Om het volume te verhogen, de draaiknop
rechtsom draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
naar links op 0 zetten.
of: Om de geluidsonderdrukking te activeren/te deactiveren de toets

indrukken (geldt voor het infotainment Swing).
Bij een geluidsonderdrukking verschijnt op het beeldscherm het symbool .
Wanneer bij het onderdrukken van het geluid een bron in het menu Media
werd weergegeven, dan wordt de weergave hiervan gestopt (geldt niet voor
AUX).
VOORZICHTIG
Een te hoog ingesteld volume kan leiden tot geluidsresonanties in de wagen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Elektronische spraakversterking voor bestuurder en bijrijder
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Met de elektronische spraakversterking kan de stem van de bestuurder en bij-
rijder naar de luidsprekers achterin worden doorgegeven.
Voor het instellen van het volume voor de spraakversterking het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Volume
Elektronische spraakversterking
aantippen.
of: Tijdens het instellen van het volume de functietoets aantippen.
Infotainmentmenu's
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 185
Overzicht van de infotainment-
menu's: Rasterweergave
Afb. 186
Overzicht van de infotainment-
menu's: Horizontale weergave
Voor de weergave van het overzicht van de infotainmentmenu's het sen-
sorveld

aantippen.
Voor de instelling van de weergavemodus het sensorveld

en vervol-
gens de functietoets
Beeldscherm
Menu:
aantippen.
De optie
Rasterweergave
» afb. 185 of
Horizont. weergave
» afb. 186 selecteren.
137
Infotainmentbediening
Overzicht van het infotainmentmenu
Menu Radio » pag. 155
Menu Media » pag. 158
ŠKODA Connect » pag. 10 online-diensten
Menu SmartLink » pag. 186
Bij een opgebouwde verbinding met een extern apparaat wordt in plaats
van het symbool een symbool van de concrete verbinding weergege-
ven
-
Android Auto
» pag. 187
-
Apple CarPlay
» pag. 188
-
MirrorLink®
» pag. 188
Menu Telefoon » pag. 171
Instellingen van de wagensystemen » pag. 214
Menu Navigatie » pag. 191 (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Lijst met verkeersmeldingen (TMC) (geldt voor het infotainment Colum-
bus, Amundsen) » pag. 212
Menu Media Command (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen) » pag. 169
Menu Afbeeldingen » pag. 166
Klankinstellingen » pag. 143
Menu Klimatisering » pag. 124
Infotainment-instellingen » pag. 143
Hoofdbeeldscherm "HOME"
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 187
Hoofdbeeldscherm HO-
ME
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
In het hoofdbeeldscherm "HOME" bevinden zich drie vensters.
In het venster links » afb. 187 wordt altijd de navigatiekaart weergegeven.
Door aantippen van het beeldscherm binnen dit venster wordt het hoofdmenu
Navigatie weergegeven.
De inhoud van het venster rechts kan worden gewijzigd. Door het ingedrukt
houden van de functietoets
A
wordt de lijst met selecteerbare menu's weer-
gegeven.
Door aantippen van functietoets
A
of door dubbel met de vinger te tikken op
het beeldscherm binnen het betreffende venster wordt het bijbehorende
hoofdmenu weergegeven.
Indien meerdere pagina's in het venster aanwezig zijn, worden in het gedeelte
B
de bijbehorende symbolen weergegeven. Door een vingerbeweging over
het beeldscherm binnen het betreffende venster kunnen deze pagina's worden
weergegeven.
Configuratiehulp
Afb. 188
Configuratiehulp: Weergave-
voorbeeld
De configuratiehulp wordt automatisch weergegeven, indien er na het inscha-
kelen van het infotainment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn of
als een nieuw gebruikersaccount voor de personalisering is gekozen.
Het deactiveren van de automatisch weergave van de configuratiehulp is mo-
gelijk door het aantippen van de functietoets
Niet meer weergeven
.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Columbus, Amundsen,
Bolero het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Swing de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
138
Infotainment
Met de configuratiehulp is het mogelijk de volgende menupunten na elkaar in
te stellen.
Betekenis van de gebruikersaccount voor de personalisering » pag. 60
Tijd- en datumformaat
Opslaan van de radiozenders met het momenteel sterkste ontvangstsig-
naal in de eerste geheugengroep van ieder afzonderlijk frequentiebereik
Koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment
Thuisadres (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Instelling van de ŠKODA Connect online-diensten
Het ingestelde menupunt is voorzien van het symbool .
De menupunten kunnen door aantippen van de betreffende functietoets in ge-
bied
A
» afb. 188 worden ingesteld.
Bediening via een applicatie op het externe apparaat
Enkele infotainmentfuncties kunnen met een applicatie op het ondersteunde
externe apparaat worden bediend.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele apparaten
Datao-
verdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijgeven. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele apparaten
Bedie-
ning door apps:
Bevestigen
/
Toestaan
aantippen.
Het infotainment via WLAN verbinden met een extern apparaat » pag. 183.
Op het externe apparaat een applicatie voor de infotainmentbediening (bv.
ŠKODA Media Command) starten.
Geldt voor het infotainment Swing
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps active-
ren
aantippen.
Let op
Instructies voor infotainmentbediening via ŠKODA Media Command zijn on-
derdeel van de applicatie.
Spraakbediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De menu's Navigatie, Telefoon, radio en Media kunnen met spraakcommando's
worden bediend.
De spraakbediening kan zowel door de bestuurder als de bijrijder worden ge-
bruikt.
Functievoorwaarden van de spraakbediening
Het infotainment is ingeschakeld.
Er volgt geen telefoongesprek via een met het infotainment verbonden te-
lefoon.
De parkeerhulp is niet actief.
Aanwijzingen voor de optimale verstaanbaarheid van de spraakcomman-
do's
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op het
infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven wordt en de ingave-
toon volledig geklonken heeft.
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder lange
spreekpauzes.
Een slechte uitspraak voorkomen.
De portieren en ruiten sluiten, daardoor worden storende invloeden op de
spraakbediening uit de omgeving voorkomen.
Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, zodat de spraak-
commando's niet door de hogere omgevingsgeluiden worden overstemd.
Tijdens de spraakbediening andere geluiden in de wagen (bv. tegelijkertijd
sprekende inzittenden) beperken.
ATTENTIE
Het noodnummer dient altijd handmatig te worden gekozen. Uw spraak-
commando's worden in stresssituaties mogelijk niet herkend. De telefoon-
verbinding kan dan mogelijk niet worden opgebouwd of het opbouwen van
de verbinding kan dan te veel tijd in beslag nemen.
139
Infotainmentbediening
VOORZICHTIG
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening niet beschikbaar. Dit
wordt door het infotainment kenbaar gemaakt met een tekstmelding, die na
het instellen van de infotainmenttaal op het beeldscherm verschijnt.
Let op
Gedurende de spraakbediening worden geen navigatiemeldingen en verkeers-
informatie weergegeven.
Spraakbediening in-/uitschakelen
Afb. 189
Spraakbediening: Hoofdmenu
Inschakelen
De toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken of het sensorveld

op
het infotainment aantippen (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Het hoofdmenu wordt getoond » afb. 189.
Uitschakelen
Tweemaal op de toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken of twee-
maal het sensorveld

op het infotainment aantippen (geldt niet voor het
infotainment Columbus).
of: Het spraakcommando "Spraakbediening beëindigen" uitspreken.
Bedieningsprincipe
Afb. 190
Voorbeeld van de beeldscherm-
weergave
In het hoofdmenu van de spraakbediening » afb. 189 op pag. 140 staan de ba-
sisspraakcommando's voor de afzonderlijke menu's.
Verdere spraakcommando's worden getoond door de betreffende functie-
toets aan te tippen resp. de naam van het betreffende commando (bv. Naviga-
tie) uit te spreken. Op het beeldscherm wordt het volgende weergegeven
» afb. 190.
Contextafhankelijk:
Het systeem wacht op een spraakcommando
Het systeem herkent een spraakcommando
Het systeem speelt een melding af
De spraakcommando-invoer is gestopt
Beschikbare lijstinvoeren
Mogelijke spraakcommando's
Weergave verdere mogelijke spraakcommando's
Spraakcommando's, die uitgesproken kunnen worden, worden tussen "aanha-
lingstekens" weergegeven.
Let op
De weergave van de spraakbedieningssymbolen
A
» afb. 190 geschiedt afhan-
kelijk van de uitvoering ook op het display van het instrumentenpaneel.
A
B
C
140
Infotainment
Spraakcommando's
Ingeven
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op
het infotainmentbeeldscherm het symbool weergegeven wordt en de in-
gavetoon volledig geklonken heeft. De ingavetoon kan in-/uitgeschakeld
worden. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraak-
bediening
aantippen.
Zolang het infotainment melding afspeelt, is het niet nodig op het einde van de
melding te wachten. De infotainmentmelding kan door het aantippen van het
sensorveld

(geldt niet voor het infotainment Columbus) of door het in-
drukken van de toets op het multifunctiestuurwiel worden beëindigd. Ver-
volgens kan er een spraakcommando worden uitgesproken. De spraakbedie-
ning wordt hierdoor beduidend sneller.
Stoppen
Hierdoor kan meer tijd voor de spraakcommando-ingave worden gewonnen
(bv. in de lijst met gevonden contacten).
De spraakcommando-ingave kan worden gestopt door een vinger over het
beeldscherm naar boven/naar beneden te bewegen of de regelaar
te draai-
en (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Bij het stoppen wisselt het symbool van
naar
.
Voortzetten
De procedure voor de spraakcommando-invoer kan op een van de volgende
manieren weer worden voortgezet.
Door aantippen van de functietoets
.
Door het aantippen van het sensorveld

op het infotainment (geldt niet
voor het infotainment Columbus).
Door drukken op de toets op het multifunctiestuurwiel.
Niet herkennen van een spraakcommando
Wordt een spraakcommando door het infotainment drie maal na elkaar niet
herkend, dan wordt de spraakbediening gestopt.
Correctie van een spraakcommando-ingave
Een spraakcommando kan worden gecorrigeerd, gewijzigd of opnieuw worden
ingegeven, door het sensorveld

(geldt niet voor het infotainment Colum-
bus) aan te tippen of de toets op het multifunctiestuurwiel in te drukken.
Dit is echter alleen mogelijk zolang het symbool op het beeldscherm weer-
gegeven wordt.
Er hoeft dus niet te worden gewacht tot het moment dat het spraakcomman-
do door het infotainment wordt herkend.
Spraakcommando's die tijdens de spraakbediening altijd toepasbaar zijn
Spraakcommando Functie
"Terug" Terugkeren naar het vorige menu
"Help" Mogelijke spraakcommando's weergeven
Spraakcommando's die tijdens het doorbladeren van de lijstinvoeren
kunnen worden gebruikt
Spraakcommando Functie
"Volgende pagina"
Menu/lijst/map doorbladeren
"Vorige pagina"
"Eerste pagina"
"Laatste pagina"
Aanvullende informatie
Navigatie - geldt voor het infotainment Columbus
Komt de ingestelde infotainmenttaal overeen met de taal van het bij de ingave
van het reisdoel ingestelde land, dan kan de bestemming in één stap worden
ingevoerd.
Het spraakcommando "Navigeren" en de stad, de straat en het huisnummer
(voor zover dit in de navigatiedata aanwezig is), het bijzondere reisdoel (POI) of
een contact met vooraf opgeslagen adres kunnen direct worden uitgesproken.
Navigatie - geldt voor het infotainment Amundsen
Voor de ingave van het reisdoel is het noodzakelijk om eerst "Adres invoeren"
uit te spreken en aansluitend de aanwijzingen van het infotainment op te vol-
gen.
Aan het huisnummer kan zo nodig een toevoeging in de vorm van een getal
worden toegevoegd. Indien het huisnummer met eventueel de toevoeging in
de ingevoerde straat aanwezig is, geeft het infotainment de gevonden num-
mercombinaties weer.
De ingave van een reisdoel door middel van het spraakcommando is niet mo-
gelijk, voor zover het in te geven reisdoel zich in een land bevindt, waarvan de
taal niet overeenkomt met een taal voor de spraakbediening.
141
Infotainmentbediening
Online-bijzonder reisdoel zoeken - geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen
Bij geactiveerde Online-diensten Infotainment Online » pag. 17 is het zoeken
naar bijzondere reisdoelen ook online mogelijk door het geven van het spraak-
commando "Online bijzonder reisdoel zoeken" mogelijk.
Radio
Om een radiozender door middel van een spraakcommando te selecteren,
moet de zender in de lijst met beschikbare zenders » pag. 156 of in de geheu-
genlijst » pag. 157 zijn opgeslagen.
Update van de infotainment-software
Afb. 191
Beschikbare software-updates
op de ŠKODA-internetpagina's
De Software-update zorgt voor de optimale werking van het infotainment (bv.
compatibiliteit met nieuwe telefoons).
Actuele informatie over de beschikbare softwareversie van het infotainment is
te vinden op de ŠKODA-internetpagina's. Deze controle vindt plaats door het
inlezen van de QR-code » afb. 191 of na het ingeven van het volgende adres in
de webbrowser.
http://go.skoda.eu/updateportal
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de bepaling van de softwareversie het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
142
Infotainment
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Infotainment-systeeminstellingen
Klankinstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Volume
- Volume-instelling
Radioberichten
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Navigatiemeldingen
- Volume-instelling voor navigatiemeldingen (geldt niet
voor het infotainment Bolero)
Spraakbediening
- Volume-instelling van spraakweergave
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Snelheidsafhankelijke volumeregeling
- Instelling van de volumeverhoging bij
snelheidstoename
AUX volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Bluetooth-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel
aangesloten apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. ra-
diovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment volume lager (nav. meldingen)
- Verlaging van het audiovolume (bv.
radiovolume) bij een navigatiemelding
Elektronische spraakversterking
- Volume-instelling van de spraakversterking voor
bestuurder en bijrijder naar de luidsprekers achterin
Bassen - Middentonen - Hogetonen
- Instelling van de equalizer
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
CANTON Equalizer
- Instelling van equalizer
Individueel
- Instelling van hoge tonen, middentonen en lage tonen
Profiel
- Instelling van profiel (bijvoorbeeld
Rock
,
Klassiek
enz.)
CANTON optimalisatie
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Voorin
- Voor de voorstoelen geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
CANTON Surround
- Instelling van het ruimteklankniveau ("-9" stereo / "+9" vol-
ledig surround)
Subwoofer
- Instelling van het subwoofervolume
Sound focus
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- Uit-/inschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek (geldt niet voor het infotainment Bolero)
Beeldscherminstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantippen.
Menu:
- Instelling van de weergave van de infotainmentmenu's
Horizont. weergave
- Horizontale weergave » afb. 186 op pag. 137
Rasterweergave
- Rasterweergave » afb. 185 op pag. 137
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderheidsstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geluid menutoetsen
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het indruk-
ken van een toets naast het beeldscherm (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Handgebaar
- In-/uitschakelen van de gebarenbediening via het infotainment-
beeldscherm (geldt voor het infotainment Columbus)
Optische feedback handgebaren
- In-/uitschakelen van de animatie bij een her-
kend handgebaar (geldt voor het infotainment Columbus)
Akoest. feedback handgebaren
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij
een herkend handgebaar (geldt voor het infotainment Columbus)
143
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Benaderingssensoren
- In-/uitschakelen van de naderingssensoren (bij ingescha-
kelde functie wordt bv. in het hoofdmenu Navigatie bij benadering van het
beeldscherm door een vinger de onderste balk met functietoetsen weerge-
geven)
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijdbron:
- Instellingen van tijdbron: Handmatig/GPS (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Tijd:
- Tijdinstellingen
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Tijdzone:
- Selecteren van de tijdzone
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Taal / Language
aantip-
pen.
De infotainmenttaal selecteren.
Bij enkele talen wordt na het bevestigen de functietoets
Vrouwelijk
resp.
Manne-
lijk
voor de keuze van de stem voor de infotainmentmeldingen getoond.
Let op
Het infotainment toont met een melding op het beeldscherm als er een taal
wordt gekozen waarvoor geen spraakbediening beschikbaar is.
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Instellingen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat, of de bediening van enkele info-
tainmentfuncties via de applicaties van het externe apparaat (bv. ŠKODA
Media Command).
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele
apparaten
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht
Bediening door apps:
- Instelling van de infotainmentbediening via de applicaties
van het externe apparaat (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Uitschakelen
- Verbod voor infotainmentbediening via een extern apparaat
Bevestigen
- Infotainmentbediening met vereiste bevestiging
Toestaan
- Infotainmentbediening zonder vereiste bevestiging
Instellingen van de spraakbediening
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraakbediening
aantip-
pen.
144
Infotainment
Voorbeeldcommando's (infotainmentsysteem)
- In-/uitschakelen van de weergave
van het menu met basisspraakcommando's bij het inschakelen van de spraak-
bediening
Starttoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
inschakelen van de spraakbediening
Eindtoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
uitschakelen van de spraakbediening
Ingavetoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal voor
het ingeven van een spraakcommando
Eindtoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal na het
ingeven van een spraakcommando
Veilig verwijderen van het externe apparaat
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen:
aan-
tippen en het te verwijderen apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aan-
tippen.
In dit menu kunnen alle of alleen geselecteerde instellingen worden terugge-
zet.
Bluetooth
®
-instellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam:
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
WLAN-instellingen
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
aantippen.
WLAN
- Lijst met beschikbare hotspots van de externe apparaten
WLAN
- In-/uitschakelen van WLAN van het infotainment
WPS snelverbinding (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met
de hotspot van het externe apparaat door middel van WPS (geldt voor het
infotainment Amundsen)
Handmatige instellingen
- Instelling van de parameters voor het zoeken van en
verbinden met de hotspot van het externe apparaat
Netwerknaam
- Ingave van de hotspot-naam
Netwerksleutel
- Instelling van het toegangswachtwoord
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Verbinden
- Verbindingsopbouw
Zoeken
- Zoeken/weer opstellen van de lijst met beschikbare hotspots
Mobiele hotspot
- Instelling van de infotainment-hotspot (in de functietoets
wordt het symbool
met het aantal verbonden externe apparaten weerge-
geven)
Mobiele hotspot
- In-/uitschakelen van de infotainment-hotspot
WPS snelverbinding (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met
de infotainment-hotspot door middel van WPS (geldt voor het infotain-
ment Amundsen)
Instellingen hotspot (WLAN)
- Instelling van de parameters voor de verbinding
met de infotainment-hotspot
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van
de infotainment-hotspot
Opslaan
- Opslag van de ingestelde parameters van de infotainment-hot-
spot
Netwerkinstellingen
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart en het infotainment Amundsen met aangesloten CarStick-appa-
raat.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Netwerk
aantippen.
145
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Instellingen netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de betreffende te-
lefoonprovider (APN-instellingen)
Naam toegangspunt: ...
- Instelling van de naam van het toegangspunt
Gebruikersnaam: ...
- Instelling van de gebruikersnaam
Password: ...
- Wachtwoordinstelling
Authenticatie:
- Instelling van het type controle
Normal
- Zonder controle
Veilig
- Controle vereist
Toegangspunt (APN) terugzetten
- Wissen van de parameters voor de netwerk-
instelling
Opslaan
- Opslag van de parameters voor de netwerkinstelling
Netwerkprovider: ...
- Selectie van de netwerkprovider (het menupunt is zicht-
baar, wanneer de simkaart in de externe module of in het CarStick-apparaat
is aangebracht)
Data roaming
- In-/uitschakelen van gebruik van dataverbindingsroaming
Details actuele verbinding
- Weergave van de informatie van de gedownloade ge-
gevens (door aantippen van de functietoets
Terugzetten
wordt de gegevensin-
formatie gewist)
Dataverbinding:
- Gebruiksinstelling van de dataverbinding (internetverbinding)
van de in de externe module of in het CarStick-apparaat aangebrachte sim-
kaart
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is niet mogelijk
Navragen
- Het gebruik van de dataverbinding is pas mogelijk na bevestiging
Aan
- Het gebruik van de dataverbinding is altijd mogelijk
Instellingen van de ŠKODA Connect onlinediensten
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (online-
diensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aan-
tippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de Blue-
tooth
®
-software en versie van de navigatiedatabase wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software updaten
aantippen.
Voor het actualiseren van de navigatiedatabase en de in het gebruikerspro-
fiel op de ŠKODA Connect Portal ingestelde categorieën bijzondere reisdoe-
len de functietoets
Online-update
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Geheugen wissen
- Wissen van de voorkeuzetoetsen
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
Regio voor zenderlogo:
- Instelling van de regio voor zenderlogo's
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
146
Infotainment
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-verkeersberichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB - DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-
programmavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroe-
pen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Wissel naar een andere zender
- In-/uitschakelen van de automatische omschake-
ling naar een andere zender met dezelfde inhoud bij wegvallen van het signaal
(geldt voor het infotainment Columbus)
L-band
- In-/uitschakelen van beschikbaarheid van de L-band
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
L-band
Voor de DAB-radio-ontvangst worden in diverse landen verschillende frequen-
tiegebieden gebruikt. In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen op de
zogenaamde L-band beschikbaar.
Als er in het betreffende land geen DAB-radio-ontvangst via de L-band is, dan
adviseren we om de L-band uit te schakelen. Het zenderzoeken verloopt daar-
door sneller.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Jukebox beheren
- Beheer (toevoegen/wissen) van ondersteunde bestanden
(audio/video) in het interne infotainmentgeheugen (geldt voor het infotain-
ment Columbus)
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
WLAN
- WLAN-instellingen (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen)
Instellingen video (DVD)
- Instelling van parameters van de dvd-video (geldt voor
het infotainment Columbus)
Veilig verwijderen:
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Instellingen van het menu Afbeeldingen
In het hoofdmenu Afbeeldingen de functietoets aantippen.
Afbeeld. weergave:
- Instelling van de beeldweergave
Helemaal
- Weergave van de maximale beeldgrootte met behoud van het
beeldformaat
Automatisch
- Volledigbeeldweergave
Weergavetijd:
- Instelling van de beeldweergavetijd in de diashow
Diashow herhalen
- In-/uitschakelen van herhalen van diashow
Instellingen van het menu Video-dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
In het hoofdmenu Video-dvd de functietoets aantippen.
147
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Afhankelijk van de geplaatste dvd verschijnen er enkele van de volgende me-
nupunten.
Formaat:
- Instelling van het beeldformaat van de beeldschermweergave
Audiokanaal:
- Selecteren van het audiokanaal
Ondertiteling:
- Selecteren van de ondertiteling
Pincode voor kinderbeveiliging ingeven/wijzigen
- Beheer van de pincode voor de
kinderbeveiliging
Kinderbeveiliging:
- Instellingen van de kinderbeveiliging
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree bellen
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar
het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 145
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Voicemailnummer:
- Invoer van het telefoonnummer van de mailbox
Netwerk kiezen
- Keuze van de telefoonprovider van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met sim-
kaartopening in de externe module)
Prioriteren:
- Keuze van de prioriteit van de telefoondiensten van de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus met simkaartopening in de externe module)
Automatisch
- Afhankelijk van de telefoonprovider
Telefoongesprek
- Telefoongesprekken krijgen voorrang
Dataoverdracht
- Een dataverbinding krijgt voorrang
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Profielnaam:
- Wijzigen van het profiel van de in de externe module aange-
brachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Contacten importeren:
- Importeren van de telefooncontacten
Apparaatcontacten kiezen
- Openen van het menu met gekoppelde telefoons
(geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in de externe
module - voor zover de simkaart in de externe module is aangebracht)
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon niet vergeten
- In-/uitschakelen van waarschuwing
voor het vergeten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met
het infotainment was verbonden)
Afbeeldingen voor contacten tonen
- In-/uitschakelen van de weergave van de
aan de contacten gekoppelde afbeeldingen
Conferentie
- In-/uitschakelen van de conferentiegesprekken
Oproepinstellingen
- Instelling van de telefoonfuncties van de in de externe mo-
dule aangebrachte simkaart tijdens een oproep (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Wachtfunctie:
- In-/uitschakelen van de weergave van de optie voor het aan-
nemen van een inkomende oproep tijdens het gesprek, vaststellen van de
actuele doorschakelinstelling
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Eigen nummer zenden:
- Instelling van de telefoonnummerweergave bij degene
die de oproep ontvangt
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Netwerkafhankelijk
- Weergave afhankelijk van de telefoonprovider
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Oproepen wissen
- Wissen van het soort gesprek dat is gekozen via de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart of via een met het infotainment via het
Bluetooth
®
-profiel rSAP verbonden telefoon (geldt voor het infotainment Co-
lumbus met de simkaartopening in de externe module)
Alle
- Wissen van alle oproepen
Gemiste oproepen
- Wissen van gemiste oproepen
Gekozen nummers
- Wissen van uitgaande oproepen
Beantw. oproepen
- Wissen van beantwoorde oproepen
148
Infotainment
Sms-instellingen
- Instelling van de tekstberichten van de simkaart die in de ex-
terne module of in een met het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP
verbonden telefoon is aangebracht (geldt voor het infotainment Columbus
met de simkaartopening in de externe module)
Standaard account
- Instelling voor het gebruik van de tekstberichten (alleen
zichtbaar als de simkaart alleen voor gegevensdiensten wordt gebruikt en
tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is verbonden die het Blue-
tooth
®
-profiel MAP ondersteunt)
Geen standaard
- Zonder prioriteit (keuze van de simkaart of van de verbon-
den telefoon is nodig)
SIM
- Lijst met tekstberichten op de simkaart
MAP
- Lijst met tekstberichten in de verbonden telefoon
Servicecenter-nummer:
- Instelling van het nummer van de sms-dienst van de
telefoonprovider
Verzonden sms opslaan
- In-/uitschakelen van het opslaan van tekstberichten
op de simkaart
Geldigheidsduur:
- Instelling van de tijdsduur, waarin de telefoonprovider zal
proberen om het bericht te verzenden (bv. wanneer de ontvanger niet be-
reikbaar is) bij uitgeschakeld infotainment)
Sms wissen
- Wissen van op de simkaart opgeslagen tekstberichten
Alle
- Wissen van alle tekstberichten
Inkomend
- Wissen van de ingekomen tekstberichten
Uitgaand
- Wissen van de klaarstaande tekstberichten
Verzonden
- Wissen van de verzonden tekstberichten
Telefooninterface "Business"
- In-/uitschakelen van de telefoonfunctie van de ex-
terne module (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in
de externe module)
Simkaart alleen voor dataverbinding gebruiken
- Inschakelen - Activering van alleen
datadiensten / uitschakelen - Activering van de data- en telefoondiensten
van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Netwerk
- Instelling van het netwerk van de provider van de simkaart die in de
externe module of een via het Bluetooth
®
-Profil rSAP verbonden telefoon is
aangebracht (geldt voor het infotainment Columbus met de simkaartopening
in de externe module) / de in het CarStick-apparaat aangebrachte simkaart
(geldt voor het infotainment Amundsen) » pag. 145
Instellingen pincode
- Instelling van de pincode van de in de externe module aan-
gebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaarto-
pening in de externe module)
Automatische pincode ingave
- In-/uitschakelen van het opslaan van de pincode
op de simkaart
Pincode wijzigen
- Wijzigen van de pincode van de simkaart
2e pincode toevoegen
- Ingave van de tweede pincode van de simkaart (bij in-
geschakelde functie
Automatische pincode ingave
, bijvoorbeeld als de simkaart
de dataverbinding via een andere telefoonprovider ondersteunt)
Oproepen doorschakelen
- Instelling van het doorschakelen van de binnenko-
mende oproepen (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Alle oproepen
- Doorschakelen van alle binnenkomende oproepen
Indien bezet
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep tijdens een te-
lefoongesprek
Niet bereikbaar
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de wa-
gen buiten het bereik van het telefoonprovidersignaal is
Als geen antwoord
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de
binnenkomende oproep niet wordt aangenomen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Weerg. MirrorLink®-aanw. toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave van mel-
dingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeeldscherm
Instellingen van het menu Navigatie
Routeopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
3 alternatieve routes voorstellen
- In-/uitschakelen van het menu voor alternatieve
routes (zuinig, snel, kort)
Route:
- Instelling van favoriete route
Meestgebr. routes
- Weergeven/verbergen van de meestgereden routes in het
extra venster
149
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Dynamische route
- In-/uitschakelen van de dynamische routewijziging op basis
van TMC-verkeersmeldingen
Autosnelwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van autosnel-
wegen voor de routeberekening
Veerboten en autotreinen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
veerboten en autotreinen voor de routeberekening
Tolwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
autosnelwegen voor de routeberekening
Tunnel mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige tun-
nels voor de routeberekening
Wegen met vignetplicht mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
vignetplichtige wegen voor de routeberekening
Beschikbare vignetten weergeven
- Kiezen van de landen waarvoor een geldig vig-
net aanwezig is (vignetplichtige straten worden voor de routeberekening ge-
bruikt)
Let op aanhangwagen
- In-/uitschakelen van het rekening houden met een
aanhangwagen voor de routeberekening » pag. 206
Kaart
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
aantippen.
Verkeerstekens weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van verkeerste-
kens
Rijbaanadvies
- In-/uitschakelen van de weergave van het rijstrookadvies
Instellingen Google Earth™
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzondere
reisdoelen op de Google Earth
kaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus)
Informatie over bezienswaardigheden
- In-/uitschakelen van de weergave van in-
formatie over bezienswaardigheden
Informatie over ondernemingen
- In-/uitschakelen van de weergave van informa-
tie over ondernemingen
Wikipedia-informatie
- In-/uitschakelen van de weergave van Wikipedia-infor-
matie
Favorieten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van favorieten
Bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzonde-
re reisdoelen
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
- Kiezen van de categorieën voor getoon-
de bijzondere reisdoelen
Merklogo's voor bijz. reisdoel. weergeven
- In-/uitschakelen van bij de getoonde
bijzondere reisdoelen beschikbare firmalogo's
Instellingen verkeersstroom
- Instellingen van de weergave van een door de onli-
ne-verkeersinformatie ontvangen verkeersopstopping
Vrije rit weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met vrij
doorstromend verkeer
File weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met druk ver-
keer
Verkeersstoring weergeven (symbolen op kaart)
- In-/uitschakelen van de weerga-
ve van routes met een verkeersopstopping
Geheugen beheren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
aantippen.
Contacten sorteren:
- Instelling van indeling van het telefoonboek
Op achternaam
- Sortering van de contacten op achternamen
Op voornaam
- Sortering van de contacten op voornamen
Thuisadres bepalen
- Ingave van het thuisadres
Mijn bijzondere reisdoelen wissen
- Wissen van de categorieën eigen bijzondere
reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen updaten (SD/USB)
- Importeren/actualiseren van de cate-
gorieën eigen bijzondere reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen oproepen (online)
- Online-import/update van in het ge-
bruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte categorieën ei-
gen bijzondere reisdoelen
Reisdoelen importeren (SD/USB)
- Importen van de reisdoelen in het vCard-for-
maat
Gebruikersgegevens wissen
- Wissen van gebruikersgegevens (door het aantip-
pen van de functietoets
Wissen
en bevestigen van de wisprocedure)
Laatste reisdoelen
- Wissen van de laatste reisdoelen
Reisdoelgeheugen
- Wissen van de opgeslagen reisdoelen
Onlinereisd.
- Wissen van de opgeslagen online-reisdoelen
Routes
- Wissen van de opgeslagen routes
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
- Wissen van de eigen categorieën bij-
zondere reisdoelen
Historie plaatsen
- Wissen van de historie van de via een adres eerder inge-
voerde plaatsnamen
Thuisadres
- Wissen van het opgeslagen thuisadres
Vlaggetjesreisdoel
- Wissen van het vlaggetjesreisdoel
Wegpuntenrit
- Wissen van de punten in de wegpuntmodus (geldt voor het
infotainment Columbus)
Meestgebr. routes
- Wissen van de meestgereden routes
150
Infotainment
Navigatiemeldingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Navigatiemeldingen
aantippen.
Volume
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Entertainment vol. lager (navigatie)
- Instelling van de verlaging van het audiovolu-
me (bv. radiovolume) bij navigatiemeldingen
Navigatiemeldingen:
- Keuze van de weergave van de navigatiemeldingen (geldt
voor het infotainment Columbus)
Uitgebreid
- Alle navigatiemeldingen
Verkort
- Verkorte navigatiemeldingen
Alleen bij storingen
- Alleen navigatiemeldingen bij een routewijziging
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- In-/uitschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek
Aanwijzing: ""Mijn bijzondere reisdoelen""
- In-/uitschakelen van een akoestische
aanwijzing voor benadering van eigen reisdoel (als dit wordt ondersteund
door het geïmporteerde eigen reisdoel)
Maximumsnelheden
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Maximumsnelheid
aantippen.
De geldende maximumsnelheden in het betreffende land worden getoond.
Bij ingeschakelde functie
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
» pag. 151, Uitgebreide
instellingen, worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maxi-
mumsnelheden getoond.
Tankopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Tankopties
aantippen.
Voorkeurstankstation kiezen
- Keuze van het voorkeurstankstationmerk (de voor-
keurstankstations worden bij het zoeken op de eerste drie posities van de
lijst weergegeven)
Tankwaarschuwing
-In-/uitschakelen van de weergave van een waarschuwing,
met de optie het dichtstbijzijnde tankstation op te zoeken als de brandstof-
voorraad de reservehoeveelheid bereikt
Versie-informatie
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Er wordt een lijst met landen getoond waarvoor navigatiegegevens beschik-
baar zijn, samen met de datum van de laatste update.
Een update van de navigatiegegevens is mogelijk door het aantippen van de
functietoets
Updaten (SD/USB)
resp.
Updaten (online)
.
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Uitgebreide instellingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantip-
pen.
Tijdweergave:
- Keuze van de tijdweergave in de statusregel
- geschatte aankomsttijd op het reisdoel
- geschatte rijtijd tot het reisdoel
Statusregel:
- Selecteren van het type reisdoel waarvoor in de statusregel de
afgelegde afstand en de rijtijd worden getoond (hiermee wordt ook bepaald,
welk type reisdoel na het kiezen van
op de kaart wordt getoond)
- routedoel
- volgende tussenstop
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
- In-/uitschakelen van de weergave van de
landspecifieke maximumsnelheden bij het overschrijden van de landsgrens
Demomodus
- In-/uitschakelen van de routegeleiding in de demo-modus
Startpunt demomodus definiëren
- Invoeren van het startpunt van de routegelei-
ding in de demomodus door het ingeven van het adres of via de actuele wa-
genpositie
151
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Infotainment-instellingen - Swing
Infotainment-systeeminstellingen
Geluidsinstellingen
De toets

of

indrukken en vervolgens de functietoets
Klank
aantip-
pen.
Volume
- Volume-instelling
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Meldingen
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Volumeregeling
-Volumeverhoging bij snelheidsverhoging
Entertainment volume lager
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovolume)
bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (navigatie)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovo-
lume) bij een navigatiemelding
AUX-volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
BT-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel aange-
sloten apparaat
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
Bassen - Middentonen - Hogetonen
- Instelling van de equalizer
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantip-
pen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderheidsstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijd:
- Tijdinstellingen
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijdwissel
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Taal/Language
aantip-
pen.
De infotainmenttaal selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Brandstofverbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
152
Infotainment
In-/uitschakelen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat.
De toets

indrukken, vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKO-
DA-apps activeren
aantippen.
Veilig verwijderen van de externe gegevensbron
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen
aan-
tippen en het te verwijderen externe apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aantippen.
In dit menu kunnen afzonderlijke of alle instellingen tegelijkertijd worden her-
steld.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Voornaam
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
Instellingen van de ŠKODA Connect onlinediensten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (onli-
nediensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de navi-
gatiedatabase, versie van de Bluetooth
®
-software wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software updaten
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/infotainment
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Klank
- Geluidsinstellingen
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugen
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zen-
ders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
153
Infotainment-instellingen - Swing
Geheugen wissen
- Wissen van de onder voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu
Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-berichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
DAB-programmavolgsysteem
Is een DAB-zender onderdeel van meerdere zendergroepen en is de actuele
zendergroep op een andere frequentie beschikbaar, dan wordt bij een slecht
ontvangstsignaal automatisch dezelfde zender in een andere zendergroep ge-
zocht.
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Activeer AUX
- Activering/deactivering van de AUX-ingang
Veilig verwijderen
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree bellen
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar
het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Zoeken
- Naar beschikbare telefoons zoeken
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 153
154
Infotainment
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Cont. import.
- Import van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon
- In-/uitschakelen van waarschuwing voor het ver-
geten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met het infotain-
ment was verbonden)
Parallelle gesprekk.
- In-/uitschakelen van de optie om twee gelijktijdig actieve
telefoongesprekken te bedienen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Automatisch verbinden via Bluetooth
- In-/uitschakelen van de optie om het aan
te sluiten externe apparaat via Bluetooth
®
te koppelen en te verbinden
Weerg. MirrorLink®-aanw. toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave van mel-
dingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeeldscherm
Radio
Bediening
Inleiding
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot een analoge radio-ontvangst van
zenders in het FM- en AM-frequentiegebied evenals een digitale radio-ont-
vangst DAB.
VOORZICHTIG
Bij wagens met ruitantennes de ruiten niet met folie of met stickers die me-
taal bevatten beplakken - de ontvangst van het radiosignaal kan worden be-
lemmerd.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen en bergen kunnen het radiosignaal
storen. In het ergste geval wordt geen enkel radiosignaal ontvangen.
Hoofdmenu
Afb. 192
Radio: Hoofdmenu (DAB)
Voor de weergave van het hoofdmenu op het sensorveld/de toets

druk-
ken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 192
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Keuze van radioband (FM / AM / DAB)
Keuze van geheugengroep voor voorkeuzezenders
Andere zender kiezen
A
B
C
D
E
155
Radio
Lijst van beschikbare zenders
Handmatig/halfautomatisch zenderzoeken
Radiotekstweergave / afbeeldingenpresentatie (DAB) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
Instellingen van het menu Radio » pag. 146 resp. » pag. 153
Informatiesymbolen in de statusregel
Symbool Betekenis
 Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
  Verkeersinformatiesignaal is niet beschikbaar
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
Als een weergegeven zendernaam continu verandert, dan is het mogelijk de
actuele tekst te fixeren, door met een vinger langer op het beeldscherm bij de
zendernaam te drukken. De zendernaam wordt compleet weergegeven, door
een vinger op de zendernaam te houden.
DAB-hoofdmenu weergeven (geldt niet voor het infotainment Swing)
In de DAB-frequentieband is de weergave van extra informatie en afbeeldin-
gen (slideshow) mogelijk, zolang de actueel ingestelde zender deze informatie
uitzendt.
De weergavevariant kan uit het menu gekozen worden, dat als volgt wordt
weergegeven.
In het hoofdmenu Radio in het
DAB
-bereik de functietoets
aantippen.
Zender zoeken en frequentie selecteren
Zender zoeken
In het hoofdmenu Radio de functietoets of aantippen.
Afhankelijk van de instelling
Pijltoetsen:
wordt een beschikbare zender uit
de zenderlijst of een onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender van het
momenteel gekozen frequentiebereik ingesteld.
Frequentie selecteren
Voor de weergave van de waarde van de actueel gekozen frequentie in het
hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde de schuifknop of de
functietoetsen in het onderste beeldschermgedeelte gebruiken resp. de
regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Zenders na elkaar kort afspelen (Scan)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders van het momenteel geko-
zen frequentiebereik gedurende enkele seconden horen.
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders te starten, in het hoofdmenu
Radio de functietoets
Scan
aantippen.
Om de scanfunctie te beëindigen, de functietoets aantippen.
Lijst met beschikbare zenders
Afb. 193 Voorbeeld van lijst met beschikbare FM/DAB-zenders
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets
aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor sortering (FM) van de zenders op naam, groep of genre, de functietoets
A
» afb. 193 aantippen » .
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor het filteren aan de hand van het programmatype (bv. cultuur, muziek,
sport enz.) in de FM-zenderlijst (bij ingeschakelde RDS-functie) en de DAB-
zenderlijst (als een alfabetische sortering van de zenderlijst is geselecteerd)
de functietoets
A
» afb. 193 aantippen.
156
Infotainment
Informatiesymbolen
Symbool Betekenis
Zender die onder een voorkeuzetoets is opgeslagen
Actueel opgeslagen zender
 Zender met verkeersinformatie
(bv.)  Type van uitgezonden programma (FM)
(bv.)  Type van regionale zending (FM)
De zenderontvangst is niet beschikbaar (DAB)
De zenderontvangst is niet zeker (DAB) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen, Bolero, Swing)
Zender met weergave van afbeeldingen (DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
Lijst updaten
Infotainmentafhankelijk wordt de zenderlijst als volgt geüpdatet:
Frequen-
tie
Columbus Amundsen, Bolero Swing
FM automatisch automatisch automatisch
AM automatisch handmatig handmatig
DAB automatisch handmatig handmatig
Voor handmatig updaten de functietoets
» afb. 193 aantippen.
VOORZICHTIG
Voor sortering van de zenders op genre moeten de functies RDS en AF inge-
schakeld zijn. Deze functies kunnen in het hoofdmenu Radio in het FM-fre-
quentiebereik door aantippen van de functietoets
Uitgebreide instellingen
worden in- of uitgeschakeld.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete zenders
Voor elk frequentiebereik zijn voor het opslaan van de favoriete zenders
C
voorkeuzetoetsen beschikbaar, die telkens in drie groepen
E
zijn onderver-
deeld » afb. 192 op pag. 155.
Voor het opslaan van een zender in het hoofdmenu Radio de gewenste
functietoets
C
zo lang indrukken tot een geluidssignaal te horen is.
Voor het opslaan van een zender in de zenderlijst de functietoets van de
gewenste zender vasthouden, de geheugengroep selecteren en de gewenste
voorkeuzetoets aantippen.
Wordt een zender onder een reeds bezette voorkeuzetoets opgeslagen, dan
wordt deze voorkeuzetoets overschreven.
Zenderlogo's - Columbus, Amundsen, Bolero
In het infotainmentgeheugen zijn zenderlogo's opgeslagen, die bij het opslaan
van de zenders onder de voorkeuzetoetsen automatisch worden gekoppeld.
Zenderlogo automatisch toekennen
Voor het deactiveren/activeren in het hoofdmenu Radio de functietoets
Uitgebreide instellingen
Automatische opslag zenderlogo's
aantippen.
Zenderlogo handmatig toevoegen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo handmatig verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp.
Wij adviseren een resolutie tot 500x500 pixels.
Zenderlogo's - Swing
De voorkeuzetoets van een voorkeuzezender kan naast de omschrijving ook
het zenderlogo bevatten.
Zenderlogo toekennen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
157
Radio
Zenderlogo verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
of: De functietoets
Alle
aantippen om de logo's van alle voorkeuzezenders
tegelijkertijd te wissen.
Het verwijderen bevestigen/afbreken.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp (wij ad-
viseren het png-formaat te gebruiken).
Maximale resolutie 400x240 pixels.
TP-verkeersinformatie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatie in het hoofdmenu Ra-
dio de functietoets
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
Tijdens een verkeersmelding is het mogelijk, de actuele melding af te breken
resp. de verkeersinformatie te deactiveren.
Let op
Als de momenteel ingestelde zender geen verkeersinformatie uitzendt of het
signaal is niet beschikbaar, dan zoekt het infotainment op de achtergrond au-
tomatisch naar een andere verkeersinformatiezender.
Tijdens de weergave in het menu Media of een zender op de AM-frequentie-
band wordt de verkeersinformatie van de laatst gekozen zender op de FM-fre-
quentieband ontvangen.
Media
Bediening
Hoofdmenu
Afb. 194
Media: Voorbeeldweer-
gave van het hoofdme-
nu
Afb. 195
Albumoverzicht (geldt
niet voor het infotain-
ment Swing)
Voor de weergave van het hoofdmenu op het sensorveld/de toets

druk-
ken.
of
: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 194
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Selecteren van de audiobron
Geselecteerde audiobron resp. geselecteerde albumafbeelding
Afhankelijk van audiobronsoort:
Map-/titellijst
Multimedia-database
Instellingen van het menu Media » pag. 147 resp. » pag. 154
A
B
C
D
158
Infotainment
Albumoverzicht (geldt niet voor het infotainment Swing)
Door een vingerbeweging in het gedeelte
D
» afb. 194 wordt een albumover-
zicht getoond » afb. 195. De beweging binnen het albumoverzicht vindt plaats
door een vinger over het beeldscherm naar rechts of links te bewegen. Na 10 s
sinds de laatste aanraking wordt het hoofdmenu getoond.
Let op
De informatie over de weergegeven titel wordt op het beeldscherm ge-
toond, als deze als zogenaamde ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien
geen ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weergegeven resterende weer-
gavetijd niet overeen te komen met de daadwerkelijk resterende weergavetijd.
Bij het aansluiten van de audiobron zoekt het infotainment Columbus in de
lokale Gracenote ®-database naar informatie over de weergegeven titel (bv.
naam van het album, naam van de artiest, genre, afbeelding van het album e.d.).
Wanneer de informatie niet beschikbaar is en de dienst Infotainment Online
» pag. 17 actief is, zoekt het infotainment deze informatie in de Gracenote ®-
online-database op.
Audiobron selecteren
In het hoofdmenu Media de functietoets
C
» afb. 194 op pag. 158 aantippen
en de gewenste audiobron selecteren.
Door het kiezen van audiobron start de weergave van de beschikbare titels
(geldt niet voor AUX).
Weergavebediening - Columbus, Amundsen, Bolero
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na het star-
ten van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 194 op pag.
158 (na 3 s na de start van de titel-
weergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Functie Handeling
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 194 op pag.
158 (binnen 3 s na de start van de ti-
telweergave)
Weergeven van de volgende titel
Aantippen van
Vingerbeweging naar links in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 194 op pag.
158
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
Zoeken (geldt voor bronnen met weer
te geven multimediadatabase) (geldt
voor het infotainment Columbus)
Aantippen van
In-/uitschakelen van de weergave van
dergelijke titels volgens informatie uit
de zgn. ID3-tag (geldt voor het info-
tainment Columbus)
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 194
op pag. 158 mogelijk.
Weergaveregeling - Swing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na de start
van de titelweergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
159
Media
Functie Handeling
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 194 op pag. 158 mogelijk.
Mappen-/titellijst
Afb. 196
Map-/titellijst
Voor de weergave van de map-/titellijst in het hoofdmenu Media de functie-
toets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron onder-
steund wordt).
Voor de weergave een titel kiezen.
Map-/titellijst » afb. 196
Gekozen audiobron / map van audiobron (de beweging binnen de map
vindt plaats door het aantippen van de functietoets voor de map)
Opties van map-/titelweergave
Weergave van de multimedia-databank (alleen beschikbaar in de bronmap)
(geldt niet voor het infotainment Swing)
Selecteren van de audiobron
Map
Afspeellijst
A
B
C
Actueel weergegeven titel / gestopte titelweergave
De titel kan niet worden afgespeeld (door aantippen van de functietoets
wordt de oorzaak getoond).
Let op
In de lijst worden de eerste 1.000 vermeldingen (titels, mappen e.d.) met de
oudste aanmaakdatum weergegeven.
De inleessnelheid van de map-/titellijst is afhankelijk van het type audiobron,
de verbindingssnelheid alsmede van het datavolume.
Multimedia-database
Afb. 197
Multimedia-database
Voor de weergave van de multimedia-database in het hoofdmenu Media de
functietoets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron
ondersteund wordt).
De audiobestanden worden naar hun eigenschappen in afzonderlijke categorie-
en
B
gesorteerd.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Multimedia-database » afb. 197
Gekozen audiobron / gekozen categorie / map van de audiobron
Sorteringscategorieën
Weergave van de map-/titellijst (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
A
B
C
160
Infotainment
Audiobronnen
Inleiding
Voor de weergave de gewenste audiobron aansluiten of aanbrengen. Start
de weergave niet automatisch dan de audiobron selecteren » pag. 159.
Indien AUX als audiobron wordt gekozen, moet de weergave op het aangeslo-
ten apparaat worden gestart.
VOORZICHTIG
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aangesloten audiobronnen
opslaan. ŠKODA draagt geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte of
beschadigde bestanden resp. aangesloten audiobronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Bij het aansluiten van een externe audiobron kunnen op het display van de ex-
terne bron aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen dienen in acht
te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd (bv. goedkeuring voor
de dataoverdracht enz.).
Let op
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het auteursrecht in uw land in acht
nemen.
Cd/dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 198 Cd/dvd-opening
De cd-/dvd » afb. 198-opening zit in een externe module in het dashboardkas-
tje aan de bijrijderszijde.
Voor het aanbrengen een cd/dvd, met de bedrukte zijde naar boven, zo ver in
de cd-opening schuiven, tot deze automatisch naar binnen wordt getrokken.
Voor het uitwerpen de toets indrukken, de cd/dvd wordt in de uitneempo-
sitie geschoven.
Als de uitgeschoven cd/dvd niet binnen 10 seconden wordt verwijderd, wordt
deze om veiligheidsredenen weer naar binnen getrokken. Hierbij wordt echter
niet naar de cd/dvd-bron gewisseld.
ATTENTIE
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productiedatum conform de natio-
nale/internationale normen DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21
CFR, Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalificeerd. De laserstraal in
dit klasse 1 laserproduct is zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar
bestaat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal door het infotainment
afgeschermd wordt. Dit betekent echter niet dat de aanwezige laser zon-
der zijn behuizing niet als een laserproduct van een hogere klasse zou kun-
nen worden gekwalificeerd. Om deze reden dient de behuizing van het in-
fotainment in geen geval te worden geopend.
VOORZICHTIG
Beslist wachten tot de eerder geplaatste cd/dvd is uitgeschoven, voordat
een nieuwe cd/dvd wordt geplaatst. Anders kan de speler in het infotainment
worden beschadigd.
In de cd/dvd-speler alleen originele -audio-cd's/video-dvd's of standaard cd-
r/rw's resp. dvd±r/rw's schuiven.
De cd/dvd's niet beplakken!
Bij te hoge resp. te lage buitentemperaturen kan de cd-/dvd-weergave mo-
gelijk niet werken.
Bij koude weersomstandigheden of hoge luchtvochtigheid kan vocht in het
infotainment neerslaan (condensatie). Dit kan leiden tot overslaan of de weer-
gave verhinderen. Zodra het vocht is verdwenen, werkt de weergave weer vol-
ledig.
161
Media
Let op
Na het indrukken van de toets duurt het enkele seconden, voor de cd/dvd
uitgeschoven wordt.
Op slechte of onverharde wegen kan de weergave overspringen.
Als de cd/dvd is beschadigd, niet leesbaar is of verkeerd is geplaatst, ver-
schijnt op het beeldscherm de volgende melding
Storing: Cd/dvd
.
Cd's/dvd's met kopieerbeveiliging worden onder bepaalde omstandigheden
niet of slechts beperkt weergegeven.
SD-kaart
Afb. 199
Columbus, Amundsen, Bolero:
SD-kaart erin schuiven
Afb. 200
Swing: SD-kaart erin schuiven
De SD-kaart in pijlrichting met de afgesneden hoek naar rechts gericht in de
sleuf schuiven, tot deze "vergrendelt" » afb. 199 resp. » afb. 200.
Voor het verwijderen van de SD-kaart in het hoofdmenu Media de functie-
toets
Veilig verwijderen
aantippen.
Op de ingestoken SD-kaart drukken. De SD-kaart "springt" in de verwijder-
positie.
VOORZICHTIG
Geen SD-kaarten met afgebroken schuif voor de schrijfbeveiliging gebruiken
- gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Bij gebruik van SD-kaarten in een adapter kan de SD-kaart tijdens het rijden
door het bewegen van de wagen uit de adapter vallen.
USB-ingang
Inbouwplaats van de USB-ingang en informatie over het gebruik ervan » pag.
102.
Op de USB-ingang kan een audiobron rechtstreeks of via een verbindingskabel
worden aangesloten.
Voor het aansluiten de USB-audiobron in de betreffende ingang steken.
Voor het verwijderen van de USB-audiobron in het hoofdmenu Media de
functietoets
Veilig verwijderen
aantippen.
De audiobron uit de betreffende USB-ingang lostrekken.
USB-audiobron laden
Bij ingeschakeld contact wordt na het aansluiten van de USB-audiobron het
opladen automatisch gestart (geldt voor audiobronnen waarbij opladen via de
USB-stekker mogelijk is).
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opladen via het stroomnet ver-
schillen.
Afhankelijk van het verbonden externe apparaat en van de frequentie van het
gebruik kan de laadstroom mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen mogelijk niet herkennen dat ze
worden opgeladen.
VOORZICHTIG
USB-verlengkabels of adapters kunnen de werking van de aangesloten audio-
bron negatief beïnvloeden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
162
Infotainment
AUX-ingang
Inbouwplaats van de AUX-ingang » pag. 102.
Voor het aansluiten de stekker van de AUX-audiobron in de betreffende bus
steken.
Voor het verwijderen de stekker van de AUX-audiobron lostrekken.
VOORZICHTIG
De AUX-ingang mag alleen voor externe audio-apparaten worden gebruikt!
Als de op de AUX-ingang aangesloten audiobron is voorzien van een adapter
voor externe voeding, kan het voorkomen dat het geluid wordt gestoord.
Let op
Voor de AUX-ingang wordt een jackplugstekker 3,5 mm (Stereo Jack) ge-
bruikt.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bluetooth
®
-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobestanden van een aangesloten
Bluetooth
®
-speler met het A2DP- resp. AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten via Bluetooth
®
worden ge-
koppeld, maar slechts één daarvan kan als Bluetooth
®
-speler worden gebruikt.
Aansluiten/verwijderen
Voor het aansluiten van de Bluetooth
®
-speler de speler op het infotainment
aansluiten - dezelfde aanwijzingen voor het koppelen van het infotainment
met een telefoon opvolgen » pag. 175.
Voor het verwijderen van de Bluetooth
®
-speler de verbinding in de lijst met
gekoppelde apparaten beëindigen » pag. 175.
Bluetooth
®
-speler vervangen (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
Wanneer men een Bluetooth
®
-speler, die tegelijkertijd als telefoon met het in-
fotainment verbonden is, wil vervangen, dan verschijnt hierover een betreffen-
de melding in het infotainmentbeeldscherm.
De verbinding met de actueel verbonden Bluetooth
®
-speler beëindigen en de
koppelingsprocedure herhalen » pag. 175, Beheer gekoppelde externe appa-
raten.
VOORZICHTIG
Is met het infotainment een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto
verbonden, dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth
®
mogelijk.
Jukebox
Geldt voor het infotainment Columbus.
In de Jukebox (in het interne geheugen van het infotainment) kunnen onder-
steunde audio-/videobestanden van aangesloten audiobronnen geïmporteerd
worden.
Bestanden importeren
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Importeren
aan-
tippen.
De gewenste bron kiezen.
De gewenste map of bestanden kiezen.
De functietoets
aantippen.
Bestanden wissen
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Wissen
aantip-
pen.
De gewenste mappen of bestanden in de gekozen categorie kiezen.
De functietoets
Wissen
aantippen.
Bezettingsgraad van het infotainmentgeheugen weergeven
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
aantippen.
Er wordt informatie over de bezette en vrije ruimte van het infotainmentge-
heugen en het aantal bestanden weergegeven, dat nog geïmporteerd kan wor-
den.
Let op
De reeds gekopieerde bestanden worden herkend en zijn voor het opnieuw
kopiëren niet meer beschikbaar (grijs weergegeven).
Het kopiëren en tegelijkertijd weergeven van audio- resp. videobestanden in
de cd/dvd-speler is niet mogelijk.
WLAN
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het infotainment maakt het mogelijk, audiobestanden van een via het WLAN
van het apparaat verbonden extern apparaat af te spelen.
163
Media
Een extern apparaat, dat de DLNA-technologie (Digital Living Network Allian-
ce) ondersteunt, met het WLAN van het infotainment verbinden » pag. 183.
Eventueel in het aangesloten apparaat de UPnP-applicatie (Universal Plug
and Play), die de weergave mogelijk maakt, starten.
De audiobron
WLAN
kiezen.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Columbus,
Amundsen, Bolero
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
MTP
Apparaten met
het besturings-
systeem Android
of Windows Pho-
ne (mobiele tele-
foon, tablet)
Apple
Apparaten met
het besturings-
systeem iOS (iP-
hone, iPod)
Cd/dvd
(geldt voor
het info-
tainment
Columbus)
Cd-/dvd-
speler
Audio-cd (maximaal
80 minuten);
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
Dvd-audio,
Dvd-video
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestands-
uffix
Max. bi-
trate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Multika-
nalen
a)
Afspeel-
lijsten
Windows Media
Audio
9 en 10
wma 384 kbit/s
96 kHz
Nee
m3u
pls
wpl
m3u8
asx
WAV wav
Door het
formaat
bepaald
(ca.
1,5 Mbit/s)
MPEG-1; 2 en
2,5
Layer 3
mp3
320 kbit/s
48 kHz
MPEG-2 en 4
aac; mp4;
m4a
Ja
FLAC;
OGG-Vorbis
flac; ogg
Door het
formaat
bepaald
(ca.
5,5 Mbit/s)
a)
Geldt voor het CANTON-soundsysteem.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
164
Infotainment
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Swing
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appara-
ten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,4)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
165
Media
Afbeeldingen
Viewer
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 201
Afbeeldingen: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu het sensorveld

en vervolgens de
functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 201
Selecteren van de afbeeldingenbron
Map-/beeldlijst
Weergave van het vorige beeld
Starten van diashow
Stoppen van diashow
Weergave van het volgende beeld
Instellingen van het menu Afbeeldingen
Draaien van het beeld 90° naar links
Draaien van het beeld 90° naar rechts
Weergave van de uitgangsbeeldgrootte (met behoud van het beeldfor-
maat)
Routegeleiding naar GPS-coördinaten (de weergave vindt alleen plaats, zo-
lang de afbeelding de GPS-coördinaten bevat) (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen) » pag. 202
A
Doorbladeren aansturen
Functie Handeling
Weergave van het volgende
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
links (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Weergave van het vorige
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
rechts (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Vergroting van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze uit elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar rechts (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Verkleinen van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar links (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Beweging van afbeelding bij
vergrote weergave
Vingerbeweging over het beeldscherm in de
gewenste richting
Kantelen met 90°
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
links- resp. rechtsom bewegen (bij uitgangs-
weergave)
Aantippen van of
Maximale vergroting van de
weergave
Dubbel met vinger tikken op het beeld-
scherm
Weergave van de uitgangs-
beeldgrootte (met behoud van
het beeldformaat)
Opnieuw dubbel met vinger op het beeld-
scherm tikken
Drukken op draaiknop (geldt niet voor het
infotainment Columbus)
VOORZICHTIG
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door
aangesloten Apple-apparaten niet ondersteund.
166
Infotainment
Ondersteunde afbeeldingbronnen en bestandsformaten
Ondersteunde afbeeldingbronnen
Bron Type Specificatie
Bestandssys-
teem
SD-kaart
Standaardfor-
maat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-apparaten
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware)
USB 1.x; 2.x en 3.x
of hoger met de
ondersteuning
van USB 2.x
Cd/dvd (geldt voor
het infotainment
Columbus)
Cd-r/rw (maxi-
maal 700 MB);
Dvd±r/rw
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde bestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuffix
Max. resolutie
(Megapixel)
BMP bmp 4
JP(E)G jpg; jpeg 4; 64
GIF gif 4
PNG png 4
Let op
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt 20 MB.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde afbeeldingbronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Video-dvd
Videospeler
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 202
Video-dvd: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu een cd/dvd in de betreffende opening
in de externe module aanbrengen.
of: In het hoofdmenu Media de gewenste videobron kiezen, de map-/titellijst
weergeven en het videobestand starten.
Hoofdmenu » afb. 202
Keuze van videobron
Weergave-tijdbalk
Informatie over het gekozen videobestand (bijvoorbeeld videotitel, hoofd-
stuk)
Weergave van het menu Video-dvd
Instellingen van het menu Video-dvd
Let op
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij snelheden boven 5 km/h
uitgeschakeld. Alleen de geluidsweergave wordt voortgezet. Op het beeld-
scherm wordt de volgende melding weergegeven.
A
B
C
167
Video-dvd
Weergave aansturen
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van /
Weergave van de vorige video
Aantippen van binnen 3 s na de
start van het afspelen
Afspelen van de actuele video vanaf
het begin
Aantippen van na 3 s na de start
van het afspelen
Snel achteruit Ingedrukt houden van
a)
Weergave van de volgende video Aantippen van
Snel vooruit Ingedrukt houden van
a)
Vooruit-/terugspoelen van de video
naar het gewenste tijdstip
Aantippen van de weergave-tijdbalk
B
» afb. 202 op pag. 167
a)
Des te langer de functietoets wordt ingedrukt, des te sneller de video wordt vooruit- of teruggespoeld.
Dvd-menu
Afb. 203
Dvd-menu
Voor de weergave van het dvd-menu in het hoofdmenu Video-dvd de func-
tietoets » afb. 202 op pag. 167 aantippen.
Beschrijving van het dvd-menu » afb. 203
Bedieningspaneel
Voorbeeld van het weergegeven menu
A
B
Functietoetsen op het bedieningspaneel
Symbool Functie
/ Verschuiven van bedieningspaneel naar links/rechts
/ In-/uitschakelen van volledige beeldweergave van
bedieningspaneel
Sluiten van bedieningspaneel
Beweging in EPG/teletekst
 Bevestiging
Hoofdmenu
Terugkeer naar het hoofdmenu Video-dvd
Ondersteunde videobronnen en bestandsformaten
Ondersteunde videobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
Cd/dvd
Cd-/dvd-
speler
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
standaardmatige
dvd;
Dvd-video;
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
168
Infotainment
Ondersteunde videobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestandsuffix
Maximum aantal
beelden per se-
conde
Max. resolutie
MPEG-1
.mpeg
30 352 x 288
MPEG-2
25 720 x 576
MPEG-4 .mp4
QuickTime .mov
Matroska .mkv
DivX; XviD
.avi
MJPEG
Media Command
Bediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 204
Applicatie ŠKODA Media Com-
mand
De functie Media Command maakt het mogelijk, de weergave van audiobe-
standen of video's van maximaal twee tablets, die via WLAN met het infotain-
ment verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
De functie Media Command maakt de bediening mogelijk van tablets met het
besturingssysteem Android of iOS.
Tablet met het infotainment verbinden
De hotspot (WLAN) van het infotainment inschakelen (het sensorveld

en
vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
aan-
tippen).
WLAN in de tablet inschakelen.
Een WLAN-verbinding op de tablet opbouwen
» pag. 183, Hotspot (WLAN).
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Command starten.
Applicatie ŠKODA Media Command
De applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play verkrijgbaar.
Informatie over de toepassing en de optie voor het downloaden van de appli-
catie kunt u vinden op een internetpagina, die door het inlezen van de QR-code
» afb. 204 kan worden geopend.
Voor de volledige werking van de applicatie moet de data-overdracht van ex-
terne apparaten zijn ingeschakeld.
169
Media Command
VOORZICHTIG
Zijn meerdere apparaten via WLAN met het infotainment verbonden, dan be-
staat het risico dat de kwaliteit van de WLAN-verbinding en zo doende ook de
functie van de Media Command belemmerd wordt.
Hoofdmenu
Afb. 205
Hoofdmenu: een tablet / twee tablets
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 205
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Weergave-aansturing
Beeld uit de weergegeven video
Naam van de bediende tablet / Wisselen naar het hoofdmenu van de twee-
de tablet (bij weergegeven symbool
)
Verhogen/verlagen van het volume van de tablet
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de eerste tablet (symbool
)
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de tweede tablet (sym-
bool
)
Keuze van de weergavebron
WLAN-instellingen » pag. 145
A
B
C
D
E
F
G
Bron selecteren en weergave aansturen
Voor de keuze van de weergavebron in het hoofdmenu de functietoets
aantippen en de bron-tablet kiezen.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titelweergave op de beide ta-
blets op hetzelfde moment.
De weergave kan via het infotainment of via elke tablet, en zelfs onafhankelijk
van elkaar, aangestuurd worden. Daardoor bestaat de mogelijkheid, op de ta-
blets tegelijkertijd verschillende titels af te spelen.
Weergave-aansturing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van
(na 3 s na de start van de titelweerga-
ve)
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van
(binnen 3 s na de start van de titel-
weergave)
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 205 op pag. 170 mogelijk.
Let op
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om audiobestanden of video's
vanaf een in de tablet gestoken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze
titels kan beperkt zijn.
170
Infotainment
Ondersteunde bestandsformaten
Type Formaat
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10
(H264)
XVID
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3 (mp3)
AAC (4,1+)
M4A (4,1+)
OGG
FLAC
WAV (4,1+)
Telefoon
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een telefoon die via Bluetooth
®
met
het infotainment verbonden is en het gebruik van de simkaart in de externe
module.
De simkaart in de externe module kan voor data- en telefoondiensten worden
gebruikt (geldt voor het infotainment Columbus).
Zijn met het infotainment telefoons met meerdere simkaarten verbonden, dan
kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoons worden aan-
genomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
Het infotainment maakt het mogelijk om te kiezen of men met tekstberichten
van de basistelefoon (indien dit door de telefoon wordt ondersteund) of met
tekstberichten van de simkaart die in de externe module is gestoken wil wer-
ken.
Geldt voor het infotainment Swing
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een met het infotainment via Blue-
tooth
®
verbonden telefoon.
Is met het infotainment een telefoon met meerdere simkaarten verbonden,
dan kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoon worden
aangenomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
ATTENTIE
Altijd de algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen voor het
bedienen van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen.
171
Telefoon
VOORZICHTIG
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar. Een eventuele dataverbinding via de simkaart
blijft mogelijk » pag. 185.
Mogelijke verbindingstypes
Afhankelijk van het aantal verbonden Bluetooth
®
-apparaten, het verbindingstype en het gebruik van de simkaart in de externe module zijn de volgende functies
beschikbaar.
Geldt voor het infotainment Columbus
Verbin-
dings-
variant
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
Derde apparaat Vierde apparaat
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
1.
rSAP
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten,
dataverbinding,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
- Bluetooth
®
-speler
a)
-
2.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
dataverbinding Bluetooth
®
-speler
a)
-
3.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
- -
binnenkomende oproe-
pen
berichten,
dataverbinding
Bluetooth
®
-speler
a)
-
4. -
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten
b)
,
dataverbinding
HFP (binnenkomende
oproepen),
berichten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
telefooncontacten
b)
,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Bij elke verbindingsvariant kan telkens slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
b)
Als telefooncontacten vanuit het derde apparaat naar het infotainment worden geïmporteerd, dan is het niet mogelijk om de telefooncontacten uit de simkaart die in de externe module is gestoken te gebruiken.
172
Infotainment
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
HFP (binnenkomende oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Geldt voor het infotainment Swing
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen),
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 206
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden of als een simkaart met geactiveerde telefoondiensten
in de externe module is gestoken.
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 206
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Symbool van de basistelefoon
- een via Bluetooth
®
verbonden telefoon
- een simkaart met geactiveerde telefoondiensten, in de externe mo-
dule aangebracht
Weergave van de lijst met gekoppelde telefoons die als bron voor de tele-
fooncontacten beschikbaar zijn
- geen telefoon voor telefooncontacten is verbonden
- een telefoon voor telefooncontacten is verbonden
Verwisselen van de basistelefoon door de extra telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactlijst afhankelijk van het verbindingstype
» pag. 179
Weergave van een menu met tekstberichten (sms) / optie voor het ge-
bruik van een simkaart of van een telefoon voor het oproepen van het me-
nu met tekstberichten (sms) (bij nieuwe tekstberichten verschijnt bij de
functietoets het aantal mededelingen)
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast de
functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 148
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van het telefoonnetwerk, bij aanwezige simkaart in de ex-
terne module of rSAP-verbinding en ook verbindingstype en dataover-
dracht
Een via Bluetooth
®
aangesloten telefoon (geldt voor het infotainment
Columbus)
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Ontvangen sms
A
B
C
D
E
F
G
173
Telefoon
Aanduiding van de draadloze laadfunctie van de telefoon » pag. 101
(geldt voor het infotainment Columbus)
De pincode van de simkaart die in de externe module of in een via het
Bluetooth
®
-Profil rSAP verbonden telefoon is aangebracht (geldt voor
het infotainment Columbus met de simkaartopening in de externe mo-
dule) of van de simkaart die in het CarStick-apparaat is aangebracht
(geldt voor het infotainment Amundsen) is niet ingevoerd
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Swing.
Afb. 207
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden
ingedrukt.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 207
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactenlijst » pag. 179
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast
de functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)

A
B
C
D
Inschakelen van de spraakbediening van de verbonden telefoon (bv. Siri,
Google Voice)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 154
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Koppeling en verbinding
Inleiding
Het bereik van de verbinding tussen de telefoon en het infotainment is beperkt
tot het interieur van de wagen.
Om een telefoon met het infotainment te kunnen verbinden, moeten de beide
apparaten met elkaar via Bluetooth
®
worden gekoppeld.
De koppelingsprocedure is van het aantal al verbonden telefoons of van het
gebruik van de in de externe module gestoken simkaart afhankelijk (geldt voor
het infotainment Columbus) » pag. 176.
Afhankelijk van het infotainmenttype kunnen maximaal 20 externe apparaten
worden gekoppeld. Na het bereiken van het maximale aantal wordt door de
koppeling van het volgende externe apparaat het langst niet-gebruikte appa-
raat vervangen.
Voor het verbinden met een al gekoppelde telefoon hoeft er niet te worden
gekoppeld. Het is voldoende om de telefoon in de lijst met gekoppelde tele-
foons op te zoeken en de verbinding te maken.
ATTENTIE
De koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment alleen
bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
174
Infotainment
Voorwaarden voor de koppeling
Afb. 208
QR-Code met verwijzing naar de
ŠKODA-internetwebsites
De telefoon kan onder de volgende voorwaarden met het infotainment wor-
den gekoppeld.
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth
®
-functie van het infotainment en van de telefoon is inge-
schakeld.
De zichtbaarheid van het infotainment en de telefoon is ingeschakeld.
De telefoon bevindt zich binnen het bereik van het Bluetooth
®
-signaal van
het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Met het infotainment is geen extern apparaat via Apple CarPlay verbon-
den.
De koppeling kan zowel vanaf het infotainment als vanaf de telefoon worden
uitgevoerd.
Tijdens de koppelings- en verbindingsprocedure worden op het infotainment-
beeldscherm en op het telefoondisplay aanwijzingen weergegeven. Deze mel-
dingen dienen in acht te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd
(bv. goedkeuring voor het importeren van contacten, verbinding van de Blue-
tooth
®
-speler enz.).
Compatibiliteit en update
Door het inlezen van de QR-code » afb. 208 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, kan informatie over de compatibiliteit van de tele-
foons en beschikbare updates voor het Bluetooth
®
van het infotainment wor-
den weergegeven.
http://go.skoda.eu/infotainment
Koppelings- en verbindingsprocedure
Telefoon met het infotainment koppelen
Beschikbare externe Bluetooth
®
-apparaten in de telefoon opzoeken.
Het infotainment selecteren (de naam van het infotainment kan in het hoofd-
menu Telefoon door aantippen van de functietoets
Bluetooth
Naam:
)
worden gecontroleerd).
De pincode bevestigen en zo nodig invoeren en bevestigen om de koppeling
te bevestigen.
De telefoon wordt met het infotainment verbonden of alleen hieraan gekop-
peld, en wel afhankelijk van het aantal reeds verbonden externe apparaten en
van het gebruik van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het
infotainment Columbus) » pag. 172.
infotainment met de telefoon koppelen
Indien geen telefoon met het infotainment is verbonden, de toets/het sen-
sorveld

en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen resp. het
sensorveld

en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Indien een telefoon met het infotainment is verbonden, dan in het hoofdme-
nu Telefoon de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Als in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart met
geactiveerde telefoondiensten is gestoken, dan in het hoofdmenu Telefoon
de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
In de lijst met gevonden externe Bluetooth
®
-apparaten de gewenste telefoon
kiezen.
De pincode bevestigen (zo nodig invoeren en bevestigen), om de koppeling
te bevestigen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de koppelings- en verbindingspro-
cedure meldingen en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervan-
ging van het verbonden externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Mogelijke verbindingstypen voor telefoons, eventueel voor de simkaart in de
externe module » pag. 172.
Beheer gekoppelde externe apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde appara-
ten
aantippen.
175
Telefoon
In de lijst met gekoppelde externe apparaten kunnen bij de afzonderlijke exter-
ne apparaten de volgende symbolen voor de Bluetooth
®
-profielen verschijnen.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
grijs Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
grijs
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
wit Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Geldt voor het infotainment Columbus met de in de externe module aange-
brachte simkaart
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
grijs
Extern apparaat kan alleen voor het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat worden verbonden
blauw
Extern apparaat is verbonden en het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat is mogelijk
Geldt voor het infotainment Swing
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
wit Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
wit
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
groen Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Verbinding opbouwen
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de verbindingsprocedure meldingen
en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervanging van het verbon-
den externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Verbinding verbreken
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Wissen van het gekoppelde externe apparaat
Om te wissen een van de volgende functietoetsen aantippen.
- Wissen van alle externe apparaten
- Wissen van het gewenste externe apparaat
Het wissen door het aantippen van de functietoets
Wissen
bevestigen.
Gebruik van de simkaart in de externe module
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Afb. 209 Simkaart in de externe module steken
De in de externe module gestoken simkaart kan voor telefoon- en datadien-
sten worden gebruikt.
Voor het gebruik van de simkaart moet de telefoonfunctie van de externe mo-
dule zijn ingeschakeld.
Alle wissen
resp.
Alle
176
Infotainment
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
Simkaart insteken
De simkaartopening bevindt zich in een externe module in het dashboardkastje
aan bijrijderszijde.
Er moet een simkaart van het formaat mini (standaardformaat 25x15 mm)
worden gebruikt.
De simkaart (met de afgesneden hoek naar links gericht) in de betreffende
opening steken, tot deze "vastklikt" » afb. 209.
Als vóór het aanbrengen van de simkaart een of meerdere telefoons met het
infotainment verbonden waren en eveneens de telefoondiensten van de sim-
kaart worden geselecteerd, dan wordt de verbinding met de eerder verbonden
telefoons verbroken.
Simkaart de eerste keer gebruiken
Bij het voor de eerste keer in de externe module steken van de simkaart ver-
schijnt het volgende menu.
Ook telefonie
- Data- en telefoondiensten worden geactiveerd (het hoofdmenu
Telefoon wordt weergegeven).
Alleen dataverbindingen
- Alleen de datadiensten van de ingestoken simkaart
worden geactiveerd.
Indien men op een later moment de geactiveerde diensten wil wijzigen, dan in
het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Simkaart alleen voor dataverbinding
gebruiken
aantippen.
Pincode ingeven en opslaan
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of: Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan
moet u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijk-
tijdig bevestigd.
Dataverbinding met de simkaart opbouwen
Na het selecteren van de diensten en eventuele ingave van de pincode wordt
een menu voor de dataverbindingsopbouw weergegeven.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Bij onvoldoende ingesteld netwerk vraagt het infotainment om een netwerkin-
stelling.
De functietoets
Instellingen netwerk
aantippen.
De dataprovider kiezen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de getoonde lijst, informeer dan
bij uw provider of een van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
Om de netwerkinstellingen te controleren en zo nodig overeenkomstig de
aanwijzingen van uw dataprovider aan te passen, de functietoets
Instellingen
netwerk
aantippen.
De gebruiksinstelling van de dataverbinding via de simkaart is mogelijk in het
menupunt

Netwerk
Dataverbinding:
.
Dataverbindingsnetwerk (APN-toegangspunt) handmatig instellen
Indien geen automatische dataverbindingsopbouw plaatsvindt of als men het
netwerk (APN-toegangspunt) handmatig wil instellen, dan als volgt te werk
gaan.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Netwerk
Instellingen
netwerk
aantippen.
De handmatige instelling uitvoeren overeenkomstig de aanwijzingen van de
provider.
Om de opgestelde waarden op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
Pincode wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Instellingen pincode
Pincode
wijzigen
aantippen.
De nieuwe pincode ingeven en bevestigen.
Simkaart verwijderen
Op de ingestoken simkaart drukken.
De simkaart "springt" in de verwijderpositie.
De simkaart uit de opening verwijderen.
177
Telefoon
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans
dat het infotainment wordt beschadigd.
Geen simkaart met adapter gebruiken, de simkaart kan tijdens het rijden
door trillingen van de wagen uit de adapter vallen - de kans bestaat dat de ex-
terne module wordt beschadigd.
Als men de simkaart uit de opening laat steken, dan kan deze tijdens het rij-
den door wagentrillingen uit de opening vallen.
Let op
Indien een simkaart in de externe module is aangebracht en de optie voor het
gebruik van de telefoondiensten van de simkaart wordt geselecteerd, wordt
de actueel verbonden telefoon losgekoppeld. Vervolgens kan alleen de extra
telefoon met het infotainment worden verbonden.
rSAP
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Het Bluetooth
®
-profiel rSAP (telecommunicatie van de simgegevens) maakt in
tegenstelling tot het Bluetooth
®
-profiel HFP tevens het gebruik mogelijk van
de datadiensten van de verbonden telefoon (als dit profiel door de telefoon
wordt ondersteund en de datadiensten in deze telefoon zijn geactiveerd) » pag.
185.
Voor het gebruik van het Bluetooth
®
-profiel rSAP moet de telefoonfunctie van
de externe module zijn ingeschakeld.
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
De koppelings- en verbindingsprocedure vindt op dezelfde manier plaats als bij
het Bluetooth
®
-profiel HFP » pag. 174.
Als het rSAP-profiel van de te verbinden telefoon wordt ondersteund, dan pro-
beert het infotainment bij voorkeur via dit profiel verbinding te maken. Afhan-
kelijk van de telefoon is het mogelijk om de verbinding via het rSAP-profiel in
de telefoon te verbieden of toe te staan.
Let op
Als zich in de externe module een simkaart met actieve telefoondiensten be-
vindt, dan is het mogelijk om de telefoon via het rSAP-profiel met het infotain-
ment te verbinden.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto met het infotain-
ment wordt verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding via rSAP niet
mogelijk.
Telefoonfuncties
Telefoonnummer invoeren en kiezen
Telefoonnummer invoeren en kiezen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het numerieke toetsenbord ingeven.
Het ingegeven nummer door aantippen van de functietoets
selecteren.
Functietoetsen van het numerieke toetsenbord
Ingeven van het laatst gekozen nummer / keuze van ingegeven telefoon-
nummer
Noodoproep (geldt alleen voor sommige landen)
Pechoproep in geval van pech
Informatie-oproep (informatie betreffende de producten en diensten
van het merk ŠKODA)
Keuze van het voicemailnummer (voor het infotainment Swing wordt de
functie niet ondersteund)
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Weergave van de functietoetsen voor de beweging van de cursor in
de invoerregel
Nood-, pech- en informatie-oproep
Als er geen nood-, pech- resp. informatie-oproep kan worden gedaan, dan een
afspraak maken bij de ŠKODA Servicepartner.
Bij actieve Care Connect » pag. 16 online-diensten vindt de verbindingsop-
bouw met het nood-, pech- of informatienummer plaats via deze dienst.
Contact via numerieke toetsenbord zoeken
Het numerieke toetsenbord kan ook voor het zoeken van een contact worden
gebruikt.
178
Infotainment
Indien bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan worden naast het numerieke
toetsenbord de contacten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Voicemailbox (geldt niet voor het infotainment Swing)
Voor het kiezen van het voicemailboxnummer de functietoets aantippen
of op het numerieke toetsenbord de functietoets ingedrukt houden.
Als het voicemailboxnummer niet wordt geïmporteerd of als dit niet is inge-
voerd, dan kan dit als volgt worden ingevoerd of gewijzigd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Voicemail-
nummer:
aantippen.
Let op
Het numerieke toetsenbord kan ook tijdens een telefoongesprek worden
weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
Afb. 210
Lijst met telefooncontacten / contactdetails
In het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een lijst
met de telefooncontacten weergegeven » afb. 210- .
Als de basistelefoon met het infotainment is verbonden, dan worden de tele-
fooncontacten uit deze telefoon gebruikt.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde telefoondiensten bevindt, dan zijn de telefooncontacten van
de simkaart beschikbaar. Eventueel kan nog een ander extern apparaat voor
het importeren van telefooncontacten worden geselecteerd, door de functie-
toets
F
» afb. 206 op pag. 173 aan te tippen.
Functietoetsen
Contact zoeken
Keuze van een telefoonnummer in de lijst met telefooncontacten (indien
een telefooncontact meerdere telefoonnummers bevat, wordt na de keu-
ze van het contact een menu met de voor dit contact opgeslagen tele-
foonnummers getoond)
Weergave van de contactdetails
Keuze van het telefoonnummer in de contactdetails
Bewerken van het telefoonnummer van het contact voordat er wordt ge-
beld
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Voorlezen van de contactnaam door de gegenereerde infotainmentstem
Openen van het menu voor het verzenden van een tekstbericht (sms)
Infotainment Columbus, Amundsen:
Begin van de routegeleiding naar het contactadres
Lijst importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon resp. de simkaart (geldt voor
het infotainment Columbus) met het infotainment, begint het importeren van
de telefooncontacten in het infotainmentgeheugen. Het importeren kan ook
meerdere minuten duren.
In het telefoonboek van het apparaat zijn 4.000 (geldt voor het infotainment
Columbus) resp. 2.000 (geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing)
vrije geheugenplaatsen voor geïmporteerde telefooncontacten beschikbaar.
Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers bevatten.
Het aantal geïmporteerde contacten kan in het menupunt
Gebruikersprofiel
Contacten importeren:
resp.
Cont. import.
worden bepaald.
Als er tijdens het importeren een fout optreedt, verschijnt op het beeldscherm
een overeenkomstige melding.
Lijst updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het infotainment wordt de lijst
automatisch geüpdatet.
Het updaten kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Contacten
importeren:
resp.
Cont. import.
aantippen.
A
B
C
179
Telefoon
Beheer voorkeurscontacten (favorieten)
Afb. 211
Favoriete contacten
Functietoets voor noodoproep
Wanneer de wagen niet met de toetsen van de Care Connect-dienst » pag. 16
is uitgerust, wordt op de positie van de eerste functietoets in de eerste favor-
ietengroep de functietoets voor een noodoproep
weergegeven. In enkele
landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
Het is mogelijk om een andere nummer van het favoriete contact aan de func-
tietoets toe te wijzen.
Om het noodoproepnummer weer in te stellen, is het noodzakelijk de telefoon
uit de lijst met gekoppelde externe apparaten te wissen » pag. 175 en opnieuw
te koppelen en te verbinden.
Favoriet toekennen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 211 aan-
tippen.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Verbinding met een favoriet maken
De functietoetsen voor voorkeurscontacten maken het direct kiezen van het
telefoonnummer van het contact mogelijk.
De favorieten zijn in twee geheugengroepen beschikbaar.
Voor het wisselen van geheugengroep de functietoets
B
» afb. 211 aantip-
pen.
Voor het kiezen de bezette functietoets
A
» afb. 211 aantippen.
Toegekende favoriet wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 211 in-
gedrukt houden.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Favoriet wissen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Favorieten
beheren
aantippen.
De gewenste functietoets van het favoriete contact aantippen en het wissen
bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantippen van de functietoets
Alle
wissen
/
Alle
en het bevestigen van het wissen worden gewist.
Oproeplijst
Afb. 212
Oproeplijst / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een op-
roeplijst weergegeven » afb. 212 -
.
De oproeplijst kan ook tijdens een telefoongesprek worden weergegeven.
Functietoetsen
Instelling van de weergave afhankelijk van de soort oproep
Alle
- Lijst met alle oproepen
Gemiste oproepen
/
Gemiste oprp.
- Lijst met gemiste oproepen
Gekozen nummers
- Lijst van gekozen nummers
Beantw. oproepen
/
Beantwoorde
- Lijst met beantwoorde oproepen
Kiezen van het contactnummer / het telefoonnummer
Symbolen voor de oproepsoort
- Beantwoorde oproep
- Uitgaande oproep
- Gemiste oproep
A
B
180
Infotainment
Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen (geldt
niet voor het infotainment Swing)
Weergave van de contactdetails » afb. 212 -
C
- Contactnummer kiezen
- Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen
(geldt niet voor het infotainment Swing)
Telefoongesprek
Afhankelijk van de gesprekscontext kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Keuze beëindigen / inkomende oproep afwijzen / oproep beëindigen
Inkomende oproep aannemen / naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Conferentie tot stand brengen » pag. 181
Oproepdetails tonen (voor zover het contact in de lijst is opgeslagen)
» pag. 179
Handsfreeset uit-/inschakelen (gesprek naar de telefoon/naar het
infotainment omschakelen)
Voor het uitschakelen van de handsfreeset, in het hoofdmenu Telefoon de
functietoets
Handsfree bellen
tijdens het voeren van een gesprek aantip-
pen.
Voor het inschakelen van de handsfreeset, de functietoets tijdens een ac-
tief gesprek aantippen.
Conferentie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De conferentie is een gezamenlijk telefoongesprek met minimaal 3 en maxi-
maal 6 deelnemers.
Conferentie starten/extra deelnemers oproepen
Gedurende een oproep/een conferentie de volgende oproep uitvoeren.
of: De nieuwe binnenkomende oproep beantwoorden door de functietoets
aan te tippen.
Om de conferentie te starten resp. naar de conferentie terug te keren, de
functietoets aantippen.
Actieve conferentie
Tijdens een actueel conferentiegesprek verschijnt op het scherm de gespreks-
duur. Contextafhankelijk kunnen de volgende functies worden gekozen.
Conferentie vasthouden - Conferentie tijdelijk verlaten (deze wordt op
de achtergrond voortgezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Conferentiedetails weergeven
Conferentiedetails
Tijdens de actuele conferentie de functietoets
aantippen.
Er wordt een lijst van de andere conferentiedeelnemers getoond. Afhankelijk
van het telefoontype kunnen de volgende functies worden gekozen.
Deelnemerdetails weergeven
Gesprek met een deelnemer buiten de conferentie om
Gesprek met een conferentiedeelnemer beëindigen
Tekstberichten (Sms)
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 213
Hoofdmenu tekstberichten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, het hoofdmenu
voor tekstberichten wordt getoond » afb. 213.
181
Telefoon
Eventueel kiezen of als bron van de tekstberichten de in de externe module
gestoken simkaart of de telefoon (geldt voor het infotainment Columbus)
moet worden gebruikt.
Afhankelijk van het type verbonden telefoon kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Openen van een lijst met sjablonen voor snel antwoorden
Nieuwe sms
- Schrijven en verzenden van het bericht
Inkomend
- Openen van een lijst met ontvangen berichten
Verzonden
- Openen van een lijst met verzonden berichten
Uitgaand
- Openen van een lijst met berichten die niet zijn verzonden
Sjablonen
- Openen van een lijst met concepten (berichten in bewerking)
Gewist
- Openen van een lijst met gewiste berichten
Contactgegevens verzenden
- Verzending van de contactdetails (contactvisite-
kaartje) (geldt voor het infotainment Columbus)
Keuze van de bron van de tekstberichten (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Weergave voor het selecteren van de bron voor tekstberichten instellen
(geldt voor het infotainment Columbus met de simkaartopening in de
externe module)
Wanneer zich in de externe module alleen een voor gegevensdiensten gebruik-
te simkaart bevindt en tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is ver-
bonden die het Bluetooth
®
-profiel MAP ondersteunt, dan kan worden ingesteld
uit welke bron na het aantippen van de functietoets
in het hoofdmenu Tele-
foon een menu met tekstberichten wordt weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoetsen
Sms-instellingen
Standaard
account
aantippen.
De gewenste menupunt kiezen.
Nieuw tekstbericht
Opstellen en verzenden van bericht
In het hoofdmenu voor tekstberichten de functietoets aantippen » afb.
213 op pag. 181.
Een tekstbericht schrijven en bevestigen, er wordt een weergave van het
tekstbericht getoond.
De functietoets aantippen.
A
De ontvanger van het bericht uit de getoonde contactenlijst selecteren of de
functietoets aantippen en het telefoonnummer ingeven.
Om verdere ontvangers toe te voegen, de functietoets aantippen.
Om het tekstbericht te versturen, de functietoets aantippen.
Weergave van tekstbericht
Nadat de weergave van het bericht is geopend, kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Opslaan van het bericht als concept
Openen van een lijst met sjablonen met de mogelijkheid om de gemar-
keerde tekst door het gekozen sjabloon te vervangen
Openen van de contactenlijst
Het bericht kan worden gewijzigd, door het bericht in de weergave aan te ra-
ken.
Contactenlijst
Nadat de contactenlijst is geopend, kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Toevoegen van een contact aan de ontvangerlijst
Ingeven van het telefoonnummer
Terugkeren naar weergave van bericht
Door aantippen van de functietoets
Zoeken
wordt een lijst met beschikbare te-
lefooncontacten weergegeven.
Na het kiezen van het contactnummer of ingeven van het telefoonnummer
verschijnt op het beeldscherm de ontvangerlijst.
Ontvangerlijst
Door het aantippen van een van de functietoetsen kunnen de volgende func-
ties worden uitgevoerd.
Weergave van de contactenlijst met de mogelijkheid om verdere ont-
vangers van het bericht toe te voegen/te verwijderen (om terug te keren
naar de ontvangerlijst de functietoets aantippen)
Verwijderen van het contact uit de ontvangerlijst
Verzenden van bericht
Terugkeren naar weergave van bericht
182
Infotainment
Ontvangen tekstbericht
Bij ontvangst van een nieuw bericht wordt naast de functietoets het aantal
van de nieuw ontvangen berichten en tegelijk in de statusregel het symbool
weergegeven.
Voor het openen van een lijst met ontvangen berichten in het hoofdmenu
Telefoon de functietoets aantippen.
Een bericht kiezen.
De inhoud van het bericht en het volgende menu worden weergegeven.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Weergave van een menu met overige opties
Antwoorden met sjabloon
- Beantwoording met een sjabloon
Huidige sms wissen
- Verwijderen van het getoonde tekstbericht (geldt
voor het infotainment Columbus, als de simkaart in de externe module is
gestoken of de telefoon via het Bluetooth
®
-profiel rSAP is verbonden)
Nummers weergeven
- Herkenning van de telefoonnummers in het bericht
inclusief het contactnummer (herkende nummers kunnen direct worden
gekozen resp. vóór het bellen worden bewerkt of hieraan kan een be-
richt worden verzonden)
Doorsturen van een bericht, met de optie om het bericht nog vóór het ver-
zenden aan te passen
Antwoord aan de afzender via een bericht
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Hotspot (WLAN)
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de weergave van audiobestanden
in het menu Media (indien het aangesloten externe apparaat dit mogelijk
maakt) of voor de bediening van het infotainment via een applicatie in het ex-
terne apparaat (bv. ŠKODA Media Command) worden gebruikt.
Voorwaarde voor de WLAN-functie is, dat het contact is ingeschakeld. Na het
inschakelen van het contact verschijnt de laatst gebruikte WLAN-verbinding.
Het is mogelijk om maximaal 8 externe apparaten op de infotainment-hotspot
aan te sluiten en tegelijkertijd het infotainment met de hotspot van een ander
extern apparaat te verbinden.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde datadiensten bevindt of als een verbinding met de telefoon
via het Bluetooth
®
-Profil rSAP aanwezig is, dan is het niet mogelijk een verbin-
ding met de hotspot van het externe apparaat tot stand te brengen.
Extern apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment
verbinden
Infotainment-hotspot in-/uitschakelen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
aantippen.
Infotainment-hotspot instellen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
aantippen.
De instelling van de benodigde menupunten in het volgende menu uitvoeren.
Veiligheidsniveau:
- Verbindingsbeveiliging WPA2 altijd ingesteld
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de
infotainment-hotspot
183
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
De functietoets
Opslaan
aantippen, om de ingestelde parameters van de info-
tainment-hotspot op te slaan.
Verbinding maken
In het externe apparaat WLAN inschakelen en beschikbare hotspots zoeken.
De infotainment-hotspot kiezen.
Het vereiste, in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen
hotspot (WLAN)
SSID: ...
ingestelde wachtwoord invoeren.
Het tot stand brengen van de verbinding bevestigen.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WPS
snelverbinding (WPS-knop)
aantippen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op de infotainment-hotspot
via WPS inschakelen.
Let op
Indien het externe apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment is
verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding van het externe apparaat
niet mogelijk.
Infotainment met de hotspot (WLAN) van het externe apparaat
verbinden
Afb. 214
Lijst met beschikbare WLAN-
netwerken
Voor het in-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment het sensor-
veld

en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WLAN
aantippen.
Beschikbare hotspots tonen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
aantip-
pen.
Bij ingeschakelde WLAN-functie wordt een lijst met de beschikbare of eerder
verbonden hotspots met de volgende informatie en functietoetsen weergege-
ven » afb. 214.
Zoeken naar beschikbare hotspots
In-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment
Automatisch tot stand brengen van de beveiligde verbinding met de hot-
spot door middel van WPS (geldt voor het infotainment Amundsen)
Handmatig naar hotspots zoeken en verbinding opbouwen
Functietoetsen van de beschikbare hotspots
Verbreken van de verbinding met de actueel verbonden hotspot door het
wissen van het toegangswachtwoord uit het infotainmentgeheugen (de
functietoets wordt alleen weergegeven als een verbinding tot stand is ge-
bracht)
Actuele verbinding
WLAN-sterkte van de hotspot van het externe apparaat
Verbinding maken
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven, eventueel de lijst door het aan-
tippen van de functietoets
Zoeken
-
A
» afb. 214 actualiseren.
De gewenste hotspot kiezen en het wachtwoord invoeren.
Verbinding handmatig zoeken en tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven.
De functietoets
Handmatige instellingen
aantippen en de benodigde hotspot-pa-
rameters instellen.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Als de parameters voor het zoeken correct zijn ingesteld en de hotspot be-
schikbaar is, dan wordt de verbinding tot stand gebracht.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op het externe apparaat via
WPS inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
WPS snelverbinding (WPS-knop)
aantippen.
A
B
C
D
E
F
184
Infotainment
Verbinding met de hotspot beëindigen
Bij de gewenste hotspot (WLAN) het sensorveld

en vervolgens de func-
tietoets
WLAN
WLAN
Wissen
aantippen.
Dataverbinding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Via een dataverbinding kan het infotainment met het internet worden verbon-
den » pag. 18.
De dataverbinding kan op een van de volgende manieren worden opgebouwd.
Dataverbinding via WLAN (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Het infotainment met de hotspot van een extern apparaat met geactiveerde
datadiensten verbinden » pag. 184, Infotainment met de hotspot (WLAN) van
het externe apparaat verbinden.
Dataverbinding via de simkaart in de externe module (geldt voor het
infotainment Columbus)
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in de externe module steken
» pag. 176, Gebruik van de simkaart in de externe module.
Dataverbinding via rSAP (geldt voor het infotainment Columbus)
Het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP met een telefoon met ge-
activeerde datadiensten verbinden » pag. 178, rSAP.
Dataverbinding via CarStick (geldt voor het infotainment Amundsen)
Voorwaarde voor de correcte werking is een in de CarStick aangebrachte mini
simkaart (standaardafmetingen 25x15 mm) met geactiveerde datadiensten.
Het CarStick-apparaat ondersteunt mobiele telefoonnetwerken met de stan-
daard 2G en 3G.
Voor de verbindingsopbouw als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In de voorste USB-ingang » pag. 102 de CarStick met aangebrachte simkaart
steken.
Wachten tot het controlelampje op de CarStick continu brandt.
Het infotainmentbeeldscherm aflezen en zo nodig het benodigde netwerk
van de dataprovider instellen.
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of
Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan moet
u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijktijdig
bevestigd.
De parameters van de telefoonprovider zijn instelbaar » pag. 145.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans dat
het CarStick-apparaat wordt beschadigd.
Let op
Aan het gebruik van de internetverbinding kunnen door de contractvoorwaar-
den van uw dataprovider kosten verbonden zijn.
185
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
SmartLink+
Inleidende informatie
Inleiding
Afb. 215
Informatie over SmartLink op de
ŠKODA-internetpagina's
Door het lezen van de QR-code » afb. 215 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over het SmartLink systeem.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartlink
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde applicaties van een ex-
tern, via USB aangesloten apparaat op het infotainmentbeeldscherm weer te
geven en te bedienen.
SmartLink ondersteunt de volgende communicatiesystemen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
®
Door middel van de applicaties op het verbonden externe apparaat bestaat bij-
voorbeeld de mogelijkheid om navigatie te gebruiken, te telefoneren, muziek
te luisteren enz.
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele applicaties tijdens het rijden
niet of slechts beperkt mogelijk.
Afhankelijk van het type van het verbonden externe apparaat kunnen enkele
applicaties met de stem, via het infotainmentbeeldscherm, met de bedienings-
elementen van het infotainment of met de toetsen op het multifunctiestuur-
wiel worden bediend.
De spraakbediening van het aangesloten externe apparaat kan door het inge-
drukt houden van

resp.

of het ingedrukt houden van de toets op
het multifunctiestuurwiel worden geactiveerd.
VOORZICHTIG
Voor de verbindingsopbouw is het noodzakelijk dat de datum en tijd in het in-
fotainment correct ingesteld zijn. Als de datum en tijd aan de hand van het
GPS-signaal worden ingesteld, dan kunnen bij een slechte ontvangst van het
GPS-signaal problemen met de verbindingsopbouw optreden.
Let op
Tijdens de verbindingsprocedure kunnen op het infotainmentbeeldscherm en
op het telefoondisplay aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen
moeten in acht worden genomen en eventueel worden bevestigd (bv. voor het
vrijgeven van de dataoverdracht, het vrijgeven van de contactimport, het vrij-
geven van de tekstberichten).
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bij enkele aangesloten apparaten is het voor een probleemloze werking van
de SmartLink-functie nodig, dat het aangesloten apparaat gedurende de totale
verbindingstijd "ontgrendeld" is.
Hoofdmenu
Afb. 216
Hoofdmenu: Geen verbinding / voorbeeld van een actieve ver-
binding
Voor het weergeven van het hoofdmenu SmartLink het sensorveld

aan-
tippen resp. de toets

indrukken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
186
Infotainment
Hoofdmenu
Functietoetsen » afb. 216
Beschikbare communicatiesystemen
Actieve verbinding
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 149 resp. » pag. 155
Verbinding opbouwen
Het externe apparaat via een aansluitkabel op de USB-ingang aansluiten
» pag. 102.
In het hoofdmenu SmartLink het type communicatiesysteem
A
» afb. 216
resp. het aangesloten externe apparaat
B
» afb. 216 kiezen.
Verbreken van de actieve verbinding
Om de verbinding te beëindigen, in het hoofdmenu SmartLink de functie-
toets
aantippen.
of: De kabel van de USB-ingang losmaken.
Als de verbinding door het aantippen van de functietoets
is beëindigd, dan
moet de verbinding opnieuw tot stand worden gebracht als het externe appa-
raat weer wordt aangesloten.
Android Auto
Inleiding
De Android Auto-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Als een extern apparaat via Android Auto met het infotainment is verbonden,
dan worden alle op dat moment verbonden telefoons en de Bluetooth
®
-speler
losgekoppeld.
Het aan te sluiten externe apparaat bouwt automatisch een nieuwe telefoon-
verbinding via Bluetooth
®
als basistelefoon op.
A
B
Het aansluiten van een extra telefoon en het gebruik van telefoondiensten van
de in de externe module gestoken simkaart zijn tijdens de duur van de verbin-
ding niet mogelijk.
Een eventuele dataverbinding via de in de externe module gestoken simkaart
blijft mogelijk » pag. 185.
Een via Android Auto verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan is het
mogelijk dat deze door het starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Android Auto-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's van
Google, Inc.. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaarborgd.
Hoofdmenu
Afb. 217
Android Auto: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie in het gedeelte
A
Navigatieapplicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoongesprekken, ontvangen tekst-
berichten, opdrachten in de werkmap, weer en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en de optie om naar het
hoofdmenu SmartLink terug te keren
Starten van de applicatie
De functietoets van de betreffende applicatie aantippen om de applicatie te
starten.
187
SmartLink+
Als naast de functietoets in het gedeelte
A
het symbool verschijnt, dan
wordt door het opnieuw aantippen van deze functietoets een lijst met verdere
applicaties getoond.
Apple CarPlay
Inleiding
De Apple CarPlay-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
De dataverbinding is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
De spraakbediening is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar.
Een eventuele dataverbinding via de simkaart blijft mogelijk » pag. 185.
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via weergaven op het MAXI DOT-display in het
menupunt
Telefoon
» pag. 59 worden bediend.
Een via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze door het starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie be-
eindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Apple CarPlay-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaar-
borgd.
Hoofdmenu
Afb. 218
Apple CarPlay: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie
Lijst met beschikbare applicaties
Verdere pagina's met applicaties (weergave van de volgende pagina door
zijdelingse vingerbeweging over het beeldscherm)
Afhankelijk van hoelang de functietoets wordt bediend:
Aantippen - Terugkeren naar het hoofdmenu Apple CarPlay
Vasthouden - Inschakelen van de spraakbediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu Apple CarPlay de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb. 218 selecteren.
MirrorLink
®
Inleiding
Afb. 219
Informatie over MirrorLink® op
de ŠKODA-internetpagina's
De MirrorLink
®
-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden opge-
bouwd.
A
B
188
Infotainment
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Voor het gebruik van het menu Telefoon moet de telefoon nog vóór het op-
bouwen van de MirrorLink
®
-verbinding via Bluetooth
®
met het infotainment
worden verbonden.
Een via MirrorLink
®
verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze niet door het starten van de routegeleiding in de MirrorLink
®
-applicatie
beëindigd.
Door het lezen van de QR-code » afb. 219 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de MirrorLink
®
-applicaties.
http://go.skoda.eu/connectivity
Hoofdmenu
Afb. 220
MirrorLink®: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink » pag. 186
Weergave van een lijst met actieve applicaties met de mogelijkheid deze
te beëindigen
Weergave van de laatst getoonde applicatie (zo lang een applicatie inge-
schakeld is / weergave van de displayinhoud van het aangesloten externe
apparaat
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 149 resp. » pag. 155
Lijst met applicaties
Verdere pagina's met applicaties (door met de vinger opzij te bewegen
over het beeldscherm worden verdere pagina's met applicaties weergege-
ven)
Applicatie is niet gecertificeerd voor bediening tijdens het rijden
Bediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu MirrorLink
®
de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb.
220 op pag. 189 selecteren.
De applicatie start en de volgende functietoetsen worden getoond.
Weergeven van de functietoetsen onder/boven (geldt voor het info-
tainment Amundsen, Bolero)
Verschuiven van de functietoetsen in de gewenste beeldscherm-
hoek (geldt voor het infotainment Swing)
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
®
Verbergen/weergeven van de functietoetsen (geldt voor het infotainment
Amundsen, Bolero)
De regelaar
indrukken.
Weergave van de actieve applicatie
In het hoofdmenu van de MirrorLink
®
-verbinding de functietoets
» afb.
220 op pag. 189 aantippen, de als laatste weergegeven applicatie wordt
weergegeven.
Voor het weergeven van een andere applicatie moet in het hoofdmenu van de
MirrorLink
®
-verbinding de functietoets van de gewenste applicatie
A
» afb.
220 op pag. 189 worden aangetipt.
Beëindiging van de actieve applicatie
De functietoets aantippen.
De functietoets van de gewenste applicatie met het symbool aantippen.
Door het aantippen van de functietoets
Alle sluiten
worden alle actieve applica-
ties beëindigd die deze beëindiging ondersteunen.
A
B
189
SmartLink+
Functieproblemen
Als er problemen met de MirrorLink
®
-verbinding optreden, dan kan in het
beeldscherm een van de volgende meldingen worden getoond.
Storing: overdracht
- het externe apparaat losmaken en weer aansluiten
MirrorLink®-audio is niet beschikbaar.
- het externe apparaat losmaken en weer
aansluiten
MirrorLink® is met dit mobiele apparaat slechts beperkt beschikbaar.
- het aangesloten
apparaat kan niet tijdens het rijden worden gebruikt
Het mobiele apparaat is geblokkeerd. Het mobiele apparaat deblokkeren om MirrorLink® te
gebruiken, alstublieft
- het aangesloten externe apparaat "deblokkeren"
De app kan niet worden gestart of werkt niet.
- het externe apparaat losmaken en
weer aansluiten
ŠKODA OneApp applicatie
Inleidende informatie
Afb. 221
Informatie over de ŠKODA On-
eApp applicatie op de ŠKODA-
internetpagina's
Met een met het infotainment verbonden mobiele telefoon is het mogelijk in
de ŠKODA OneApp applicatie rijgegevens te bewerken en te analyseren.
De ŠKODA One App applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play
verkrijgbaar.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 221 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de ŠKODA One App applicatie.
http://go.skoda.eu/skodaoneapp
Voor de volledige werking van de ŠKODA OneApp applicatie moet de data-
overdracht van externe apparaten zijn ingeschakeld.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten het
sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele appa-
raten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten de
toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
Let op
Enkele functies van de applicatie zijn mogelijk niet in alle landen beschikbaar, er
kan eventueel een functiebeperking tijdens het rijden bestaan » pag. 130, Mo-
biele telefoons en applicaties.
Verbinding met het infotainment maken
De mobiele telefoon kan worden verbonden met het infotainment via de func-
tie SmartLink of via WLAN.
Verbinding via SmartLink
Het contact inschakelen.
De verbinding via SmartLink (resp. MirrorLink
®
) opbouwen » pag. 186.
In de lijst met beschikbare applicaties de ŠKODA OneApp applicatie selecte-
ren.
Afhankelijk van het type aangesloten mobiele telefoon kunnen enkele applica-
ties met de stem, via het infotainment of via de toetsen op het multifunctio-
neel stuurwiel worden bediend.
Na de verbindingsopbouw kan de inhoud van de applicatie op het infotain-
mentbeeldscherm worden weergegeven.
Een eventuele verbinding van de mobiele telefoon met het infotainment via
WLAN wordt na het opbouwen van de verbinding via SmartLink beëindigd.
Verbinding via WLAN (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Het contact inschakelen.
De WLAN-verbinding tot stand brengen » pag. 183.
Op de mobiele telefoon de ŠKODA OneApp applicatie starten.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken.
190
Infotainment
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de ŠKODA OneApp applicatie beëindigen.
De mobiele telefoon losmaken van de USB-ingang resp. de WLAN-verbin-
ding beëindigen.
Navigatie
Inleidende informatie
Navigatie - werkingsverloop
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De routegeleiding wordt als volgt gestart.
Een nieuw reisdoel opzoeken/invoeren of een van de opgeslagen reisdoelen
selecteren.
In de reisdoeldetails het starten van de routegeleiding bevestigen, eventueel
de routeopties instellen.
Het favoriete routetype selecteren, als het infotainment dit verlangt.
Er volgt een routeberekening en de routegeleiding start.
De routegeleiding vindt plaats met behulp van grafische rijadviezen en naviga-
tiemeldingen.
Het is mogelijk om tijdens de routegeleiding andere reisdoelen aan de route
toe te voegen of om de route aan te passen.
Als een verkeersinformatiezender beschikbaar is, dan kan informatie over ver-
keersopstoppingen door het infotainment worden geanalyseerd en eventueel
een alternatieve route worden aangeboden.
Als van de route wordt afgeweken, wordt de route opnieuw berekend.
GPS-satellietsignaal
Het infotainment maakt voor de routegeleiding gebruik van het GPS-satelliet-
signaal (Global Positioning System).
Buiten het bereik van het GPS-satellietsignaal (bv. in het bos, in tunnels, par-
keergarages) voert het infotainment de routegeleiding slechts beperkt uit met
behulp van in de wagen aanwezige sensoren.
Het infotainment biedt de mogelijk om in het extra venster
Positie
» afb. 224 op
pag. 194 de volgende informatie over de actuele geografische wagenpositie
en over het satellietsignaal weer te geven.
Geografische lengte
Geografische breedte
191
Navigatie
Hoogte boven de zeespiegel
Aantal ontvangen/beschikbare satellieten
Als geen GPS-satellietsignaal beschikbaar is, worden geen waarden weergege-
ven.
Navigatiegegevens
Navigatiegegevensbron Columbus
De navigatiegegevens zijn in het interne infotainmentgeheugen opgeslagen.
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen, moet de originele SD-kaart
met de navigatiegegevens in de betreffende opening in de externe module zijn
gestoken » pag. 133.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verloren is, kan een nieuwe origi-
nele SD-kaart uit het programma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie niet.
Versie van de navigatiegegevens vaststellen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Navigatiegegevens updaten
We adviseren om de navigatiegegevens geregeld te actualiseren (bv. in ver-
band met nieuw aangelegde wegen, gewijzigde verkeerstekens).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevens online updaten
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten kunnen de navi-
gatiegegevens voor het infotainment Columbus online worden geüpdatet
» pag. 192, Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel importe-
ren/updaten.
Indien een update van de navigatiegegevens voor de actuele wagenpositie of
het reisdoel beschikbaar is, wordt door het infotainment een automatische
melding gegeven en een updatemogelijkheid aangeboden.
Een online-update van de navigatiegegevens kan ook handmatig als volgt wor-
den uitgevoerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Upda-
ten (online)
Kaarten
aantippen.
Het/de gewenste land/regio selecteren.
De functietoets
Oproepen
aantippen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
Om de update van de navigatiegegevens af te ronden het contact gedurende
minimaal 30 min uitschakelen.
Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel
importeren/updaten
Bij geactiveerde online-diensten Infotainment Online » pag. 11 is het mogelijk
om navigatiegegevens te downloaden/updaten (geldt voor het infotainment
Columbus) of de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde categorieën bijzondere reisdoelen te downloaden.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten
(online)
Oproepen
aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
aantippen en een van de volgende menupunten selecte-
ren.
Alle
- Import van alle beschikbare navigatiebestanden
Favorieten
- Import van de navigatiebestanden van bepaalde landen/regio's
(geldt voor het infotainment Columbus)
POI
- Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal
aangemaakte categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 201
Kaarten
- Import van de voor de betreffende landen/regio's beschikbare navi-
gatiebestanden (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 192, Naviga-
tiegegevens online updaten
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
De functietoets
Oproepen
aantippen en de downloadprocedure bevestigen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
192
Infotainment
Hoofdmenu
Afb. 222
Navigatie: Hoofdmenu
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 222
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Zoeken/invoeren van een nieuwe
reisdoel
Er vindt een routegeleiding plaats - Het volgende menu wordt weerge-
geven
Routeplan
- Weergave van het routeplan » pag. 207
Route op kaart wijzigen
- Weergave van een menu voor het wijzigen van de
route op de kaart (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 208
File vooruit
- Handmatige instelling van de verkeersopstopping » pag. 213
Reisdoel noemen
- Zoeken/invoeren van een nieuw(e) reisdoel / tussenstop
» pag. 195
Routegeleiding stoppen
- Beëindiging van de routegeleiding » pag. 207
Het volgende menu wordt weergegeven:
Huidige positie opslaan
- Opslaan van de actuele wagenpositie als vlagge-
tjesreisdoel » pag. 199
Routes
- Weergave van de lijst met opgeslagen routes » pag. 209
Reisdoelen
- Weergave van de lijst met opgeslagen reisdoelen » pag. 198
Laatste reisdoelen
- Weergave van de lijst met de laatste reisdoelen waar-
heen een routegeleiding heeft plaatsgevonden » pag. 198
Thuisadres
- Routegeleiding naar het thuisadres » pag. 199
Zoeken naar bijzondere reisdoelen in de categorieën , en
Instellingen voor kaartweergave » pag. 202
Bediening van de Media/Radio-weergave
Weergave van de volume-instelling voor de navigatiemeldingen / herhaling
van de navigatiemelding » pag. 207
Instellingen van de Navigatie » pag. 149
Kaart
Afb. 223
Kaartbeschrijving
Op de kaart kunnen de volgende informatie en functietoetsen worden ge-
toond. » afb. 223
Wagenpositie
Route
Functietoetsen voor de kaartbediening » pag. 202
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoelen
Functietoets voor de weergave van een verkeersopstopping » pag. 213
Informatie over maximumsnelheid
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Reisdoelpositie
Thuisadres
Favorietenpositie
Informatie in de statusregel
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Afstand tot reisdoel
Route naar de tussenstop
Geschatte rijtijd tot het reisdoel
Geschatte rijtijd tot de tussenstop
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
A
B
C
D
E
F
G
193
Navigatie
Extra venster
Afb. 224
Extra venster
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Split-
screen
aantippen.
Voor het selecteren van de inhoud van het splitscreen
A
» afb. 224 de
functietoets
aantippen en afhankelijk van de context een van de volgende
menu's selecteren.
Audio
- Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
Kompas
- Weergave van de actuele wagenpositie ten opzichte van de wind-
streken
Meestgebr. routes
- Weergave van de drie meestgebruikte routes (als geen rou-
tegeleiding plaatsvindt) » pag. 207
Manoeuvre
- Weergave van grafische rijadviezen (als een routegeleiding
plaatsvindt) » pag. 206
Positie
- Weergave van de geografische coördinaten van de actuele wagenpo-
sitie
Kaart
- Weergave van de voorbeeldkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus) » pag. 204
Google Earth
-online-kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 225
Google Earth™-kaart
Op de Google Earth
-kaart wordt de kaart met de van het internet gedown-
loade afbeeldingen weergegeven.
Voor de weergave de functietoets
F
aantippen » pag. 202, Opties van
kaartweergave.
De kaart- en symboolweergave op de Google Earth
-kaart is afhankelijk van
de aanbieder, de Amerikaanse firma Google, Inc..
Voor de weergave van de Google Earth
-kaart moet aan de volgende voor-
waarden worden voldaan.
De online-diensten Infotainment Online zijn geactiveerd » pag. 11.
Internetverbinding » pag. 18.
Het signaal van de dataprovider voor de dataverbinding is aanwezig.
Let op
In de Google Earth
-weergave is geen integratie van de symbolen van de ca-
tegorieën bijzondere reisdoelen mogelijk.
Bij het rijden door een tunnel verandert de 3D-weergave van de Google
Earth
-kaart automatisch in de 2D-weergave.
De snelheid van de Google Earth
-weergave is afhankelijk van de snelheid
van de internetverbinding.
194
Infotainment
Reisdoel zoeken en invoeren
Reisdoel/bijzonder reisdoel zoeken
Afb. 226 Reisdoel zoeken: Hoofdmenu / keuze van de zoekmodus
Afb. 227
Lijst met gevonden reisdoelen: In de navigatiegegevens / online
De functie maakt het zoeken naar reisdoelen of bijzonder reisdoelen (POI)
door het invoeren van trefwoorden mogelijk.
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel noemen
aantippen.
Indien geen menu voor het zoeken van een reisdoel wordt weergegeven,
maar een voor het ingeven via het adres of op de kaart, dan de functietoets
1
» afb. 226 aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 226 resp. » afb. 227
Invoerregel
Afhankelijk van de zoekmodus worden de volgende symbolen weergege-
ven
- Weergave van de in de navigatiedatabase opgezochte reisdoelen
- Weergave van de online opgezochte reisdoelen
- Zoekselectie
1 - Zoeken naar een reisdoel of bijzonder reisdoel (POI) aan de hand van de
naam
2 - Reisdoel invoeren via het adres » pag. 196
3 - Online-bijzonder reisdoel zoeken
4 - Zoeken naar een bijzonder reisdoel op de route (alleen mogelijk als een
routegeleiding bezig is)
5 - Reisdoel invoeren in de kaart of met behulp van de GPS-coördinaten
» pag. 196
- Zoeken naar een reisdoel in de omgeving van het ingevoerde reisdoel
(na het selecteren in de reisdoeldetails » pag. 205)
Lijst met de laatste reisdoelen (geen teken ingevoerd) / lijst met uitge-
zochte reisdoelen
Alfanumeriek toetsenbord
Status van de online-diensten
Reisdoel in de navigatiegegevens zoeken
De functietoets
C
1
/
2
/
4
/
5
» afb. 226 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor de weergave van de opgezochte reisdoelen de functietoets
B
» afb.
226 aantippen.
Reisdoel online zoeken
De functietoets
C
3
» afb. 226 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor het opzoeken van reisdoelen aan de hand van de ingevoerde parame-
ters de functietoets
B
» afb. 226 aantippen.
A
B
C
D
E
F
195
Navigatie
Lijst met gevonden reisdoelen
In de lijst met gevonden reisdoelen worden maximaal 6 reisdoelen, met een
letter gemarkeerd, getoond.
In de navigatiegegevens gevonden reisdoelen.
Online gevonden reisdoelen.
Reisdoel via het adres ingeven
Afb. 228
Reisdoel via het adres ingeven: Hoofdmenu / lijst met gevon-
den plaatsen
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel noemen
aantippen.
Als het menu voor het invoeren van reisdoelen via het adres » afb. 228 -
niet wordt weergegeven, de functietoets
2
» afb. 226 op pag. 195 aan-
tippen.
Reisdoel ingeven
Het adres van het reisdoel ingeven en vervolgens bevestigen.
Tijdens het ingeven worden in de ingaveregel contextafhankelijk de betreffen-
de namen (bv. plaats- of straatnaam) voorgesteld. Er wordt de voorkeur gege-
ven aan reeds eerder ingegeven namen.
De huidige positie van het voorgestelde reisdoel, dat in de ingaveregel tussen
haakjes staat, kan op de kaart door het aantippen van de functietoets
Kaart
worden weergegeven.
Lijst met gevonden plaatsen
Het is mogelijk dat tijdens het ingeven van een plaatsnaam automatisch een
kaart met een lijst van plaatsen met dezelfde naam wordt aangegeven » afb.
228 - .
De lijst met gevonden plaatsen kan ook tijdens het ingeven van het adres door
het aantippen van de functietoets worden opgeroepen.
In de lijst met gevonden plaatsen worden maximaal 6 plaatsen, met een letter
gemarkeerd, getoond. Op de kaart zijn dan deze plaatsen met het symbool
en een letter gemarkeerd die overeenkomt met de letter in de lijst met gevon-
den reisdoelen.
Als er meerdere plaatsen werden gevonden, dan kan de lijst worden doorge-
bladerd, door de regelaar te draaien (geldt niet voor het infotainment Co-
lumbus) of de schuifknop te verschuiven.
Let op
Tijdens het ingeven van een plaatsnaam is het mogelijk om in plaats van een
straat het centrum van de ingegeven plaats als reisdoel te kiezen door het aan-
tippen van de functietoets
Centrum
.
Na het ingeven van de straatnaam kan het huisnummer of de kruising aan de
hand van de naam/het nummer van de straat die hierop uitkomt worden inge-
geven.
Reisdoel op kaart en met behulp van GPS-coördinaten ingeven
Afb. 229 Reisdoel ingeven: Reisdoelingave via het kaartpunt / via de
GPS-coördinaten
Kaart weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
196
Infotainment
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel noemen
aantippen.
Vervolgens de functietoets
5
» afb. 226 op pag. 195 aantippen.
Reisdoel via het punt invoeren
Tijdens het invoeren van een bestemming op de kaart kan de aangegeven
kaartschaal handmatig worden gewijzigd » pag. 203, Manieren om de kaart-
schaal handmatig te wijzigen.
Door het aanraken van het beeldscherm het gewenste reisdoel in het vizier
verschuiven » afb. 229 - .
Het invoeren van het reisdoel door het aantippen van de functietoets  be-
vestigen.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
De functietoets met de gewenste waarde van de GPS-coördinaten voor de
geografische breedte
en geografische lengte
aantippen » afb. 229 -
.
De gewenste waarde instellen en de reisdoelinvoer door het aantippen van
de functietoets

bevestigen.
Als in de navigatiegegevens van het infotainment informatie over ingevoerde
punten beschikbaar is, dan worden deze in plaats van de GPS-coördinaten aan-
gegeven (bv. adres
A
» afb. 229).
Reisdoel via het kaartpunt invoeren
Afb. 230
Menu na het aantippen van het
kaartpunt
Door het aantippen van de kaart worden het symbool en een menu met de
volgende menupunten (contextafhankelijk) weergegeven » afb. 230.
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 205
Weergave van de details van het bijzondere reisdoel / weergave van de
lijst met bijzondere reisdoelen (functietoets )
Begin van de routegeleiding naar het geselecteerde punt
A
B
Invoegen van het geselecteerde punt als volgende reisdoel in de actuele
routegeleiding
Begin van de routegeleiding naar de favoriet
Begin van de routegeleiding naar het thuisadres
Reisdoel zoeken in de omgeving van het geselecteerde punt » pag. 195
Definiëren van het startpunt voor de demo-modus (als deze ingescha-
keld is) » pag. 206
Tankstation, restaurant of parkeerplaats zoeken
Afb. 231
Lijst met gevonden tankstations: in de navigatiegegevens / on-
line
Afb. 232 Lijst met gevonden parkeerplaatsen: in de navigatiegegevens /
online
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot het snel opzoeken van tankstati-
ons, restaurants of parkeerplaatsen in de navigatiegegevens of online.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
resp. aantippen.
C
197
Navigatie
De functietoets van de gewenste categorie aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets resp. aantip-
pen.
Reisdoel in de navigatiegegevens zoeken
Contextafhankelijk wordt een lijst met gevonden bijzondere reisdoelen van de
gekozen categorie weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats - de dichtstbijzijnde reisdoelen in een
omtrek van 200 km van de actuele wagenpositie worden weergegeven.
Er vindt een routegeleiding plaats - de reisdoelen op de route of in de direc-
te omgeving van de route worden weergegeven.
Reisdoel online zoeken
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten wordt een lijst
met gevonden bijzondere reisdoelen van de gekozen categorie in de omgeving
van de wagenpositie weergegeven, onafhankelijk van het feit of er wel of niet
een routegeleiding plaatsvindt.
Nadat het reisdoel is opgezocht, is het mogelijk tussen de lijst van de in de na-
vigatiegegevens of online gevonden reisdoelen te wisselen door een van de
volgende functietoetsen op plaats
A
» afb. 231 resp. » afb. 232 aan te tippen.
Weergave van de lijst van de in de navigatiegegevens opgezochte reisdoe-
len.
Weergave van de lijst van online opgezochte reisdoelen.
Let op
Bij ingeschakelde functie
Tankopties
Voorkeurstankstation kiezen
worden de
voorkeurstankstations bij het zoeken naar tankstations op de eerste drie posi-
ties weergegeven.
Laatste reisdoelen
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
Details van het laatste reisdoel (geldt niet voor het infotainment Columbus)
In het hoofdmenu Navigatie het sensorveld

aantippen.
Als geen routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het laatste
reisdoel aangegeven waarnaar een routegeleiding heeft plaatsgevonden. Als
een routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het uiteindelijke
reisdoel aangegeven.
Laatste reisdoelen in het menu voor het zoeken van reisdoelen/bijzondere
reisdoelen
In het menu voor het zoeken naar reisdoelen in het gebied
D
» afb. 226 op
pag. 195 wordt een beknopte lijst met de laatste reisdoelen getoond.
Functietoetsen in de lijst met laatste reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van de details van het gekozen reisdoel » pag. 205
Reisdoelgeheugen
Afb. 233
Lijst met opgeslagen reisdoelen / categorie van de opgeslagen
reisdoelen kiezen
Lijst met opgeslagen reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
» afb. 233 -
aantippen en een van de volgende catego-
rieën van de opgeslagen reisdoelen kiezen » afb. 233 - .
Alle opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel (wagenpositie ten tijde van de opslag)
- Opgeslagen reisdoel (handmatig opgeslagen reisdoel / in vCard-for-
maat geïmporteerd reisdoel)
- Favoriet (reisdoel met extra favorieteneigenschap)
Favorieten (de locatie van de favoriet wordt op de kaart door het symbool
weergegeven).
Telefooncontactadressen van de verbonden telefoon resp. de ingestoken
simkaart.
In het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen » pag. 201
Zoeken
198
Infotainment
Functietoetsen van de lijst met opgeslagen reisdoelen
- Zoeken op naam reisdoel (de functietoets wordt weergegeven, indien
meerdere vermeldingen op de volgende pagina van de lijst aanwezig zijn)
- Weergave van reisdoeldetails » pag. 205
Reisdoel opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
De functietoets op het gewenste reisdoel aantippen, de reisdoeldetails
worden aangegeven.
De functietoets
Opslaan
aantippen.
Het reisdoel eventueel hernoemen en het opslaan bevestigen.
"Vlaggetjesreisdoel" (actuele wagenpositie) opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Huidige positie opslaan
aantip-
pen.
Door het vervolgens aantippen van de functietoets
Hernoemen
kan het vlagge-
tjesreisdoel worden hernoemd en als reisdoel in het reisdoelgeheugen wor-
den opgeslagen.
Door het opslaan van het volgende vlaggetjesreisdoel wordt het laatst opge-
slagen vlaggetjesreisdoel overschreven. Om het bestaande vlaggetjesreisdoel
te behouden, moet dit reisdoel in het infotainmentgeheugen worden opgesla-
gen.
Reisdoel als favoriet opslaan/opheffen
Het is niet mogelijk om een contactadres, een vCard-reisdoel of een afbeel-
ding als favoriet op te slaan.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Favoriet
aantippen.
Reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Zoeken
Thuisadres
Thuisadres vastleggen
Bij een niet ingevuld thuisadres als volgt handelen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie of via de adresingave vastleggen.
Thuisadres wijzigen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Thuisadres
bepalen
aantippen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
Het thuisadres bewerken, bijvoorbeeld via de actuele wagenpositie of via het
vastleggen van het adres.
Thuisadres wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Gebrui-
kersgegevens wissen
Thuisadres
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Import eigen reisdoelen
Inleiding
Afb. 234
MyDestination-applicatie op de
ŠKODA-internetpagina's
199
Navigatie
Afb. 235
ŠKODA Connect internetpagi-
na's
In dit hoofdstuk staan reisdoelen beschreven die in het infotainmentgeheugen
kunnen worden geïmporteerd.
De eigen reisdoelen kunnen m.b.v. de ŠKODA-applicatie "MyDestination", in
het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie worden aangemaakt.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 234 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt nadere informatie over de applicatie
"MyDestination" weergegeven.
http://go.skoda.eu/my-destination
De toegang tot de ŠKODA Connect Portal is te vinden op de ŠKODA Connect
internetpagina's. Deze kunnen worden geopend door het inlezen van de QR-
code » afb. 235 of na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Reisdoelen in vCard-formaat
In het infotainmentgeheugen kan een eigen reisdoel in vCard-formaat (*.vcf)
van een SD-kaart of een USB-bron worden geïmporteerd.
Importeren
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met het be-
stand van het eigen reisdoel aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Reisdoelen
importeren (SD/USB)
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Routegeleiding
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
Het gewenste geïmporteerde reisdoel opzoeken en selecteren.
Het eigen reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
De functietoets op het gewenste eigen reisdoel aantippen.
In de reisdoeldetail de functietoets
Bewerken
Wissen
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
In de applicatie "MyDestination" aangemaakte categorieën
bijzondere reisdoelen
Import/actualisering
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met de cate-
gorieën bijzondere reisdoelen aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen updaten (SD/USB)
aantippen.
Als in het infotainmentgeheugen een gelijknamige categorie voor eigen bijzon-
dere reisdoelen al bestaat, dan wordt deze bij het importeren overschreven.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzon-
dere reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 205.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
200
Infotainment
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakt categorieën bijzondere reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte cate-
gorieën bijzondere reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheugen worden
geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van een categorie bijzondere reisdoelen zijn de ge-
activeerde Infotainment Online » pag. 11 diensten.
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten (onli-
ne)
aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
POI
Oproepen
aantippen.
Indien nieuwe categorieën bijzondere reisdoelen beschikbaar zijn, wordt het
aantal en de bestandsgrootte door het infotainment weergegeven.
De functietoets
Starten
aantippen, om de import te starten.
Om de import af te ronden de functietoets
Volgende
aantippen en de import
bevestigen.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzon-
dere reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een reisdoel van de geïmporteerde categorie
bijzondere reisdoelen
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 205.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakte reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheu-
gen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de reisdoelen zijn de geactiveerde
Infotainment Online » pag. 11 diensten.
Reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
De functietoets
Updaten
aantippen.
Indien nieuwe reisdoelen beschikbaar dan de import ervan bevestigen.
Indien in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect een reisdoel is aangemaakt en naar het infotainment verstuurd, wordt
na het inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm een mel-
ding over een nieuw reisdoel weergegeven met de optie deze te importeren.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
In de weergegevens lijst met online-reisdoelen het gewenste reisdoel zoeken
en selecteren.
Online-reisdoelen wissen
Voor het wissen van alle online-reisdoelen in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgegevens wissen
Onlinereisd.
aan-
tippen.
Voor het wissen van een online-reisdoel in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
Reisdoelen
Bewerken
Wissen
aantippen.
201
Navigatie
Afbeelding met GPS-coördinaten
Afb. 236
Afbeelding met GPS-coördina-
ten
Het infotainment biedt de mogelijkheid van een routegeleiding naar de in de
afbeelding opgeslagen GPS-coördinaten.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Afbeeldingen
aantippen.
De aangesloten bron selecteren en de afbeelding met GPS-coördinaten ope-
nen.
De functietoets
» afb. 236 in de afbeelding aantippen, er wordt een menu
met de optie voor het starten van de routegeleiding geopend.
De afbeelding kan uit een extern apparaat afkomstig zijn, waarin bij het opstel-
len van het beeld GPS-coördinaten worden opgeslagen. Deze kan eventueel in
de applicatie "MyDestination" worden vervaardigd en geïmporteerd » afb. 234
op pag. 199.
Kaart
Opties van kaartweergave
Afb. 237
Opties voor de kaart-
weergave
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De volgende functietoetsen worden weergegeven » afb. 237.
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
Weergave van de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het reisdoel
Weergave van de positie van het reisdoel resp. van de volgende tussen-
stop op de kaart (afhankelijk van de instelling van het menupunt )
Uit-
gebreide instellingen
Statusregel:
)
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunctie (afhankelijk van de ac-
tueel ingeschakelde wagenverlichting)
Kaartweergave in dagfunctie
Kaartweergave in nachtfunctie
In-/uitschakelen van de weergave van het extra venster » pag. 194
In-/uitschakelen van de weergave van de gekozen categorieën bijzondere
reisdoelen » pag. 197, Reisdoel via het kaartpunt invoeren
In-/uitschakelen van de weergave van de Google Earth
-online-kaart
» pag. 194
Als de kaartschaal van de 2D- resp. 3D-weergave kleiner is dan 10 km (5 mijl),
dan wordt de kaart automatisch als 2D ingesteld en naar het noorden gericht.
Als de schaal tot boven deze waarde wordt vergroot, dan wordt de kaart naar
de uitgangsweergave teruggeschakeld.
Kaartschaal
Afb. 238 Functietoetsen voor de kaartschaalwijziging
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal handmatig te wijzigen of de au-
tomatische schaalwijziging in te schakelen.
De functietoets
A
» afb. 238 aantippen.
A
B
C
D
E
F
202
Infotainment
Bij
B
» afb. 238 worden functietoetsen voor wijziging van de kaartschaal
weergegeven.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en deze naar elkaar resp. uit
elkaar trekken.
De regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Als de automatische schaal actief is, wijzigt de kaartschaal automatisch, afhan-
kelijk van de gereden route (snelweg - kleine kaartschaal/plaats - grote kaart-
schaal) alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
Voor het inschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets
wordt groen gemarkeerd.
De automatische schaal is alleen actief als de kaart op de wagenpositie gecen-
treerd is (de functietoets
resp.
wordt niet weergegeven).
Voor het uitschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
aantippen.
De functietoets
wordt wit gemarkeerd.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt verschoven of de schaal
handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
A
aantippen.
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden verkleind en vervolgens
weer hersteld.
Wijziging van de kaartrichting
Afb. 239
Wijziging van kaartrichting
Een wijziging van de kaartrichting is onder de volgende voorwaarden mogelijk.
De kaart bevindt zich in de 2D-weergave.
De kaart is gecentreerd (de functietoets / wordt niet weergegeven).
De kaartschaal bedraagt max. 10 km.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht.
Een wijziging van de kaartrichting is alleen in de 2D-weergave mogelijk, als de
kaart gecentreerd is (de functietoets resp. wordt niet weergegeven
» pag. 203, Kaartcentrering).
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht.
Voor het wijzigen van de kaartrichting in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
A
» afb. 239 aantippen.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool
van de wagenpositie draait, de kaart en het Poolster-symbool
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool
draaien, het symbool
van de wagenpo-
sitie draait niet.
Kaartcentrering
Afb. 240
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of routepositie worden ge-
centreerd.
Op de kaart in de functietoets
A
» afb. 240 worden afhankelijk van de kaart-
weergave de volgende symbolen weergegeven.
203
Navigatie
Centrering op de wagenpositie (in de 2D- of 3D-kaartweergave)
Centrering op de reisdoelpositie (in de reisdoelpositieweergave)
Centrering en weergave van de complete route (in de routeweerga-
ve)
Opties van kaartweergave in extra venster
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 241
Kaart in extra venster
In het extra venster de functietoets
A
» afb. 241 aantippen.
Contextafhankelijk worden er enkele van de volgende functietoetsen bij
B
weergegeven.
Kaartweergave met de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het
reisdoel
Wijziging van kaartrichting
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Bijzondere reisdoelen weergeven
Het infotainment biedt de mogelijkheid om in de kaart in het infotainment-
beeldscherm de symbolen voor bijzondere reisdoelen weer te geven.
Voor het in-/uitschakelen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
POI
aantippen.
Om de weer te geven bijzondere reisdoelen te selecteren, in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzondere reisdoelen
kiezen
aantippen en de gewenste categorieën (maximaal 10) kiezen.
Verkeerstekensweergave
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de in de navigatiegegevens opge-
slagen of door de frontcamera herkende verkeerstekens tijdens de routegelei-
ding op het infotainmentbeeldscherm te tonen
G
» afb. 223 op pag. 193.
Voor het in-/uitschakelen van de verkeerstekenweergave in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Verkeerstekens weergeven
aantippen.
Voor sommige wagens bestaat de mogelijkheid om een waarschuwing in te
stellen bij het overschrijden van de toegestane, door een verkeersteken be-
grensde snelheid.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsyst.
Snelheidswaarschuwing:
aantippen.
Voor het rijden met aanhangwagen adviseren wij om de herkenning van ver-
keerstekens m.b.t. aanhangwagens in te schakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsyst.
Borden m.b.t. aanhanger weergeven
aantippen.
Routegeleiding
Inleiding
Door het starten van de routegeleiding naar een reisdoel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden ingevoegd.
De routegeleiding gebeurt als volgt
Door grafische rijadviezen op het infotainmentbeeldscherm en op het display
van het instrumentenpaneel.
Door navigatiemeldingen.
Het infotainment probeert desondanks een routegeleiding mogelijk te maken,
ook als de navigatiegegevens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreffende gebied zijn.
Telkens wanneer u de rijadviezen negeert of van de route afwijkt, wordt de
route opnieuw berekend.
204
Infotainment
VOORZICHTIG
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de actuele situatie afwijken (bv.
door verouderde navigatiegegevens).
Reisdoeldetails
Afb. 242
Details van het: in de navigatiegegevens / online opgezochte
reisdoel
In de reisdoeldetails » afb. 242 worden de volgende menupunten en functies
weergegeven.
Gebied met functietoetsen
Gedetailleerde reisdoelinformatie
Reisdoelpositie op de kaart
Uitgebreide reisdoelinformatie (indien beschikbaar)
Status van de online-diensten
Weergave van reisdoeldetails
De reisdoeldetails kunnen op een van de volgende manieren worden weerge-
geven.
Tijdens het invoeren van een reisdoel.
Door aantippen van de functietoets in de reisdoellijst.
Door aantippen van het sensorveld

in het hoofdmenu Navigatie (geldt
niet voor het infotainment Columbus) - de details van het laatste reisdoel
worden weergegeven.
Functietoetsen
Met behulp van de functietoetsen bij
A
kunnen contextafhankelijk de volgen-
de functies worden uitgevoerd.
A
B
C
D
E
Start/stop van de routegeleiding.
Zoeken naar een reisdoel in de buurt » pag. 195.
Instelling van de routeopties.
Reisdoel opslaan.
Bewerking van het reisdoel (het reisdoel kan worden gewist, hernoemd of als
favoriet worden opgeslagen).
Kiezen van het telefoonnummer van het bijzondere reisdoel (als een telefoon
met het infotainment is verbonden » pag. 174, Koppeling en verbinding).
Routeberekening en start van de routegeleiding
Afb. 243
Alternatieve routes
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde routeopties. Deze route-
opties kunnen worden ingesteld:
Routeopties
.
Alternatieve routes
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes wordt na de berekening van
een nieuwe route het volgende menu getoond » afb. 243.
- Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd en een zo kort moge-
lijke afstand - de route is groen gemarkeerd
- Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een omweg nodig is -
de route is rood gemarkeerd
- Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een langere reistijd
nodig is - de route is oranje gemarkeerd
In de functietoetsen van de alternatieve routes wordt informatie over de rou-
telengte alsmede de geschatte rijtijd en de volgende symbolen (geldt voor het
infotainment Columbus) getoond.
Gebruik van een tolsnelweg
Gebruik van een trein/veerpont
Gebruik van een tunnel
A
B
C
205
Navigatie
Gebruik van een provinciale tolweg
Gebruik van een vignetplichtige provinciale weg
De mogelijkheid bestaat een al berekende alternatieve route te selecteren,
voordat de berekening van de overige routes is afgerond.
Door het kiezen van de routesoort wordt de routegeleiding gestart.
Wordt er binnen 30 s na het berekenen van alle routes geen route gekozen,
dan wordt de routegeleiding automatisch gestart overeenkomstig de ingestel-
de routesoort die de voorkeur heeft.
Routeberekening voor rijden met aanhangwagen
Voor het rijden met een aanhangwagen resp. met een ander op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen aangesloten accessoire, adviseren wij de aanhang-
wagenherkenning in te schakelen en zo nodig de maximumsnelheid bij aan-
hangwagengebruik in te stellen.
Voor de routeberekening voor het rijden met aanhangwagen in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
Voor het instellen van de maximumsnelheid voor het rijden met aanhangwa-
gen het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsyst.
Aanhangwagenherkenning
Max. snelheid voor aanhangwagens
aantippen.
Demomodus
De Demo-modus is een rijsimulatie naar het ingevoerde reisdoel. De functie
biedt de mogelijkheid om de berekende route "als simulatie" te bekijken.
Bij ingeschakelde Demo-modus wordt vóór het starten van de routegeleiding
een menu voor de routegeleiding in de Demo-modus of normale functie ge-
toond.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Uitge-
breide instellingen
Demomodus
aantippen.
Bij ingeschakelde Demo-modus kan het routestartpunt worden gedefinieerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Start-
punt demomodus bepalen
aantippen.
Het startpunt door het invoeren van het adres of via de actuele wagenpositie
definiëren.
Het startpunt van de Demo-modus kan ook worden ingesteld zolang de de-
momodus ingeschakeld is, door het gewenste kaartpunt aan te tippen en het
menupunt
Startpunt demomodus bepalen
te selecteren » pag. 197, Reisdoel via
het kaartpunt invoeren.
Grafische rijadviezen
Afb. 244
Rijadviezen / rijadviesdetail
De weergave van de grafische rijadviezen gebeurt in het extra scherm
Manoeuv-
re
en op het display in het instrumentenpaneel.
In het splitscreen
Manoeuvre
worden de volgende rijadviezen getoond » afb.
244.
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Rijdadviezen met straatnamen / straatnummers, met de route en de rijtijd
tot de manoeuvreplaats
Detail van het rijadvies (wordt in de buurt van het manoeuvre getoond)
Rijstrookadvies
Het infotainment maakt in het extra venster
Manoeuvre
ook melding van via
TMC ontvangen verkeersopstoppingen, alsmede op snelwegen op parkeer-
plaatsen, tankstations of restaurants.
Snelheidsbegrenzingen
Bij ingeschakelde functie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepas-
seerd
worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maximum-
snelheden getoond.
Deze snelheidsbegrenzingen kunnen door het aantippen van de functietoets
Maximumsnelheid
in het hoofdmenu Navigatie worden weergegeven.
A
B
C
D
206
Infotainment
Navigatiemeldingen
Het infotainment geeft tijdens de routegeleiding navigatiemeldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een per-
fecte verstaanbaarheid van de melding (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan
niet altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding kan in het hoofdmenu Navigatie door het aantip-
pen van de functietoets worden herhaald.
Het tijdstip van de navigatiemelding is afhankelijk van het wegtype waarop
wordt gereden en de gereden snelheid.
De soort van de navigatiemeldingen kan worden gekozen:
Navigatiemeldin-
gen
.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Meestgebruikte routes
De meestgebruikte routes worden door het infotainment automatisch opge-
slagen. Hiervan kunnen max. 3 routes worden aangeboden die het beste over-
eenkomen met de actuele tijd, de dag van de week en de wagenpositie.
Een routegeleiding naar een van de meestgebruikte routes kan worden gestart
zolang geen routegeleiding plaatsvindt.
Voor de weergave van het menu met de meestgebruikte routes, in het extra
venster de functietoets
Meestgebr. routes
Op kaart tonen
aantippen.
De gewenste route kiezen.
Er volgt een berekening van de gekozen route en de routegeleiding start.
De menuweergave in het extra venster kan in het hoofdmenu Navigatie door
het aantippen van de functietoets
Routeopties
Meestgebr. routes
in-/uitge-
schakeld worden.
De opgeslagen meestgebruikte routes kunnen in het hoofdmenu Navigatie
door het aantippen van de functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgege-
vens wissen
Meestgebr. routes
gewist worden.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Beëindigen van de routegeleiding
De routegeleiding kan op een van de volgende manieren worden beëindigd.
Het definitieve reisdoel wordt bereikt.
In het hoofdmenu Navigatie door het aantippen van de functietoets
Rou-
tegeleiding stoppen
.
Door het uitschakelen van het contact gedurende langer dan 120 min.
Afbreken van de routegeleiding
Als het contact uit- en weer ingeschakeld wordt, dan wordt de routegeleiding,
afhankelijk van de onderbroken tijd, op een van de volgende manieren voortge-
zet.
Binnen 15 minuten - de routegeleiding wordt voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Van 15 min tot 120 min - na het bevestigen van de melding in het infotain-
mentbeeldscherm wordt de routegeleiding voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Na 120 minuten - de routegeleiding wordt beëindigd.
Route
Routeplan
Afb. 245 Routeplan: Een routedoel / meerdere routedoelen
207
Navigatie
Tijdens de routegeleiding kan het routeplan (informatie over de actuele route)
worden weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeplan
aantippen.
Een routedoel
In het routeplan wordt op het reisdoel de volgende informatie weergegeven
» afb. 245 - .
Gebied met functietoetsen
Reisdoelinformatie
Verwachte aankomsttijd bij het reisdoel / resterende rijtijd tot het reis-
doel
Resterende afstand tot het reisdoel
Gekozen routesoort (zuinigste, snelste, kortste)
Actuele wagenpositie (adres / GPS-coördinaten)
De weergave van de aankomsttijd of de resterende rijtijd kan als volgt worden
ingesteld.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Tijd-
weergave:
aantippen.
Meerdere routedoelen
In het routeplan wordt op de betreffende reisdoelen de volgende informatie
weergegeven » afb. 245 -
.
Gebied met functietoetsen
Tussenstop (met doorlopend nummer)
Definitief reisdoel
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Route naar reisdoel / tussenstop
Verwisseling van de reisdoelen
Wissen van het reisdoel
Voortzetting van de routegeleiding vanaf het gekozen reisdoel (eerdere
tussenstops worden overgeslagen)
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 205
A
B
C
D
A
Reisdoel aan de route toevoegen
Bij
A
de functietoets
Reisdoel noemen
aantippen en een nieuw reisdoel invoe-
ren.
of: Bij
A
de functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met
opgeslagen reisdoelen kiezen.
Elk volgend reisdoel wordt in de lijst als eerstvolgende reisdoel toegevoegd.
Reisdoelen onderling wisselen
De betreffende functietoets ingedrukt houden en het reisdoel naar de ge-
wenste positie verschuiven.
Bij op de route al bereikte reisdoelen wordt onder de reisdoelnaam de aanwij-
zing
Reisdoel bereikt
getoond. Het is niet meer mogelijk om deze tussenstops on-
derling te verwisselen.
Route opslaan
Bij
A
de functietoets
Opslaan
aantippen.
De bewerkte route als nieuwe route opslaan of de bestaande berekende rou-
te vervangen.
De route wordt in de routelijst opgeslagen » pag. 209.
Routegeleiding beëindigen
Bij
A
de functietoets
Stoppen
aantippen.
Routewijziging op de kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 246 Routewijziging op de kaart / omleidingspunt
Een route die geen tussenstops bevat, kan tijdens de routegeleiding worden
gewijzigd door het invoegen van een omleidingspunt.
208
Infotainment
Omleidingspunt invoegen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het beeldscherm op de route aanraken en het kruispunt naar de gewenste
plaats op de kaart (bv.
A
» afb. 246) verschuiven.
Het omleidingspunt
B
» afb. 246 wordt aan de route toegevoegd.
De functietoets  aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt aanpassen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het omleidingspunt
B
aanraken en naar een ander punt op de kaart ver-
schuiven.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt verwijderen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
De functietoets
Wegpunt wissen
aantippen.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Routelijst
In de routelijst bestaat de mogelijkheid routes te maken, te importeren, op te
slaan, te wissen of de routegeleiding te starten.
Nieuwe route
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
Nieuwe route
aantip-
pen.
Een reisdoel op een van de volgende manieren invoegen.
De functietoets
Reisdoel noemen
aantippen en een nieuwe reisdoel invoeren.
of: De functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met opge-
slagen reisdoelen kiezen.
Om de opgestelde route op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
De functietoets
Starten
aantippen, om een routegeleiding te starten.
Routeimport
Voorwaarde voor de import van de route zijn de geactiveerde Infotainment
Online » pag. 11 diensten.
Een in het gebruikersprofiel op de internetsite ŠKODA Connect Portal opge-
stelde en naar het infotainment verstuurde route kan nog vóór het inschake-
len van het contact in het infotainmentgeheugen worden geïmporteerd.
Wanneer de route bij ingeschakeld contact is opgesteld en naar het infotain-
ment is verstuurd, dan wordt het importeren van deze route door het infotain-
ment pas na het uitschakelen (minstens 15 minuten) en het opnieuw inschake-
len van het contact aangeboden.
Het contact inschakelen. Als een nieuwe route aanwezig is, verschijnt op het
infotainmentbeeldscherm automatisch een melding met de optie om deze
route te importeren.
Als het niet mogelijk is om deze route direct te importeren, dan kan de route
op een later tijdstip als volgt handmatig worden geïmporteerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen, om te
controleren of een nieuwe route beschikbaar is.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
De functietoets
Routes importeren
aantippen.
Indien een nieuwe route beschikbaar is, dan wordt door het infotainment een
overeenkomstige melding gegeven.
De functietoets
Oproepen
aantippen, om de routeimport te starten.
Als het importeren gelukt is wordt de route in de lijst met opgeslagen routes
aangegeven.
Beheer van opgeslagen routes
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
De gewenste route en vervolgens een van de volgende functies kiezen.
- Opgeslagen route wissen
- Route bewerken » pag. 207, Routeplan
- Route berekenen en routegeleiding starten » pag. 205, Routebereke-
ning en start van de routegeleiding
Wissen
Bewerken
Starten
209
Navigatie
Wegpuntmodus
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus.
Deze modus is geschikt voor routes buiten de gebaande wegen of voor gebie-
den waarvoor geen kaartgegevens beschikbaar zijn.
Het infotainment kan de gereden wegpuntenrit opnemen door automatisch of
handmatig geplaatste wegpunten.
Aansluitend is er de mogelijkheid de routegeleiding naar de opgeslagen weg-
puntenrit te starten of de wegpuntenrit op de SD-kaart op te slaan.
Hoofdmenu
Afb. 247
Wegpuntmodus: Hoofd-
menu
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Wegpuntmodus inschakelen
aantippen.
Het hoofdmenu wordt weergegeven » afb. 247.
Bij actieve routegeleiding wordt deze beëindigd na het kiezen van het menu
Wegpuntmodus.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 247
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Opnemen van een wegpuntenrit
starten / Beheer opgeslagen wegpuntenritten tonen / Menu verlaten
Er wordt een wegpuntenrit opgenomen - Opnemen van een wegpun-
tenrit stoppen / Wegpunt handmatig instellen / Menu verlaten
Er vindt een routegeleiding plaats - Routegeleiding stoppen / Het vol-
gende wegpunt overslaan / Menu verlaten
Instelling van de kaartweergave / Weergeven/verbergen van het extra
venster / Weergeven/verbergen van bijzondere reisdoelen op de kaart
Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
De instelling Navigatie is in het menu Wegpuntmodus niet beschikbaar
Wegpunten opnemen
Afb. 248
Opnemen van een weg-
puntenrit
Opname van een wegpuntenrit starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntenrit opnemen
aantippen.
Een van de volgende methodes om op te nemen kiezen.
Op kaart kiezen
- Reisdoel op de kaart ingeven en het opnemen van de weg-
punten starten
Opname starten
- Opnemen van de wegpunten starten zonder een reisdoel in te
geven
Opnemen van een wegpuntenrit
Nadat de opname van een wegpuntenrit is gestart kan, afhankelijk van de con-
text, de volgende informatie worden weergegeven » afb. 248.

210
Infotainment
Automatisch geplaatste wegpunten
Handmatig geplaatste wegpunten
Splitscreen
Wegpuntenrit
met het aantal reeds geplaatste wegpunten/het
maximaal toegestane aantal wegpunten
Wegpunt handmatig plaatsen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt handmatig
plaatsen
aantippen.
Opname beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Opname stoppen
aan-
tippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra het menu Wegpuntmodus wordt ver-
laten.
De opgenomen wegpunten worden na de opname samengevoegd in een weg-
puntenrit en opgeslagen in het wegpuntenritgeheugen.
Na het stoppen van de opname kan deze niet worden hervat. Een nieuwe op-
name moet worden gestart.
Opgeslagen wegpuntenrit rijden
Afb. 249 Weergave van een wegpuntenrit / rijden van een wegpuntenrit
Routegeleiding starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
aantippen.
In de getoonde lijst de gewenste route selecteren.
De functietoets aantippen.
Een van de volgende menu's kiezen » afb. 249 - .
A
B
C
Rit omkeren
- De volgorde van de wegpunten omdraaien (geschikt voor het rij-
den van de wegpuntenrit in omgekeerde richting)
Volgend wegpunt
- Het volgende wegpunt overslaan
Starten
- Routegeleiding starten
Routegeleiding
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden door het infotainment geen
navigatiemeldingen gegeven.
Tijdens het rijden de op het infotainmentbeeldscherm weergegeven wegpun-
tenrit zo nauwkeurig mogelijk volgen.
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden in het extra venster
Wegpunten-
rit
de richting en afstand tot het volgende wegpunt, het volgnummer van het
volgende wegpunt en het totale aantal wegpunten
B
» afb. 249 - weerge-
geven.
De wegpuntenrit van de huidige wagenpositie tot het volgende wegpunt "ver-
kleint" geleidelijk tijdens het rijden "vanaf"
C
» afb. 249.
Als dicht genoeg langs het volgende wegpunt wordt gereden, wordt de route-
geleiding voortgezet naar het volgende wegpunt.
Als u een wegpunt wilt overslaan, maar niet wilt dat dit uit de wegpuntenrit
"verdwijnt" (bv. omdat de afstand tot dit wegpunt te groot is), dan is het mo-
gelijk dit wegpunt "over te slaan" en de routegeleiding voort te zetten naar het
daaropvolgende wegpunt.
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt overslaan
aan-
tippen.
Routegeleiding beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Routegeleiding beëindi-
gen
aantippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra de Wegpuntmodus wordt verlaten.
Wegpuntenritgeheugen beheren
Voor het weergeven van een lijst met opgeslagen en geïmporteerde weg-
puntritten in het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpun-
tengeheugen
aantippen.
In de functietoets voor de wegpuntenrit verschijnen de naam van de wegpun-
tenrit, de datum en het tijdstip van opslaan alsmede het aantal wegpunten.
211
Navigatie
De gewenste wegpuntenrit en vervolgens een van de volgende menupunten
kiezen.
Opslaan van de wegpuntenrit op de SD-kaart
Wissen van de wegpuntenrit
Hernoemen van de wegpuntenrit
Weergave van de wegpuntenrit » afb. 249 op pag. 211
Wegpuntenrit van de SD-kaart importeren
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
Importeren
aantippen.
De bron voor de opgeslagen wegpuntenrit kiezen en de import bevestigen.
Verkeersinformatie
Lijst met verkeersmeldingen
Afb. 250
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ontvangst van verkeersmeldingen
met informatie over verkeersopstoppingen via TMC (Traffic Message Channel)
of online (bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten).
Voor de weergave van de lijst met verkeersmeldingen het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
In de lijst met verkeersmeldingen en op de kaart worden maximaal 6 meldin-
gen getoond, die van het symbool van een verkeersopstopping en een letter
zijn voorzien (bv. , , ) » afb. 250.
Naar de op de route aanwezige verkeersmeldingen wordt door middel van een
navigatiemelding gewezen.
Bron van de verkeersmelding
Bij
C
» afb. 250 kunnen de volgende symbolen worden weergegeven.
TMC-verkeersmelding (bij doorgestreept symbool bevindt het infotain-
ment zich buiten het bereik van verkeersmeldingenaanbieders)
Online-verkeersmelding
Weergaveopties
Er vindt geen routegeleiding plaats - alle verkeersmeldingen worden ge-
toond.
Er vindt een routegeleiding plaats - na het aantippen van de functietoets
B
» afb. 250 kunnen in het getoonde menu door het aantippen van de functie-
toets
Alle
alle verkeersmeldingen, of door het aantippen van de functietoets
Route
, alleen de op de route aanwezige verkeersmeldingen worden gekozen.
Een verkeersmelding kan enkele van de volgende punten bevatten.
Symbool van de verkeersopstopping
Nummer van de betreffende weg
Naam van de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
TMC-melding
Het symbool van de verkeersopstopping (bv.
,
,
) staat voor de opstop-
ping en de lengte van de opstopping wordt op de kaart rechts langs de route
weergegeven.
Contextafhankelijk wordt het symbool van de verkeersopstopping op een van
de volgende manieren weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats
Rood - Alle verkeersopstoppingen
Er vindt een routegeleiding plaats
Grijs - De verkeersopstopping ligt niet op de route
Rood - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt niet opnieuw
berekend en de route voert via de verkeersopstopping
Oranje - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt opnieuw
berekend en er wordt een omleidingsroute aangeboden
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
online-melding
De kleurmarkering van de verkeersopstopping is afhankelijk van de aanbieder
van de online-verkeersmeldingen.
Voor het instellen van de weergave van de verkeersopstopping in het hoofd-
menu Navigatie de functietoets
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.

212
Infotainment
Actualisering
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het infotainment automatisch con-
tinu geactualiseerd.
Detail van de verkeersmelding
Afb. 251
Detail van verkeersmelding
De weergave van verkeersmeldingdetails is afhankelijk van het feit of de be-
treffende verkeersmelding van een TMC-bron of online-bron afkomstig is.
Om deze weer te geven, in de lijst met verkeersmeldingen de gewenste ver-
keersmelding kiezen.
of: Op de kaart het symbool van de verkeersopstopping aanraken.
Contextafhankelijk worden de volgende informatie en functietoetsen getoond
» afb. 251.
Kaart met de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Ontvangsttijdstip en informatie over de verkeersmeldingenaanbieder (is
ŠKODA Connect de aanbieder dan gaat het om een online-verkeersmel-
ding)
Symbool van de verkeersopstopping
Lengte van de verkeersopstopping
Dynamische route
Het infotainment biedt de mogelijkheid om tijdens de routegeleiding een ana-
lyse van de ontvangen verkeersmeldingen te maken. Als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan, wordt een omleidingsroute berekend en wordt de
overeenkomstige melding gegeven.
A
B
C
D
E
De functie van de dynamische route is ingeschakeld.
De in de verkeersmelding aanwezige verkeersopstopping bevindt zich op
de route.
De verkeersopstopping wordt door het infotainment als zeer belangrijk
beoordeeld.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Route-
opties
Dynamische route
aantippen.
Verkeersopstopping op de route handmatig ingeven/verwijderen
Bij kennis over een verkeersopstopping (bijvoorbeeld een file) tijdens de route-
geleiding kan deze verkeersopstopping handmatig in de route worden ingege-
ven.
Na het invoeren voert het infotainment een nieuwe routeberekening uit en
biedt eventueel een alternatieve route aan.
Verkeersopstopping ingeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
File vooruit
aantippen.
De lengte van de verkeersopstopping instellen.
De verkeersopstopping wordt op de kaart rechts langs de route rood weerge-
geven.
Verkeersopstopping verwijderen
De verkeersopstopping wordt na de uitgevoerde routegeleiding van de route
verwijderd of kan als volgt handmatig worden verwijderd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
"File vooruit" opheffen
aantip-
pen.
213
Navigatie
Wagensystemen
CAR - wageninstellingen
Inleiding
In het menu CAR kunnen ritgegevens en wageninformatie worden getoond en
enkele wagensystemen worden ingesteld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het terugzetten op de fabrieksinstellingen kan in het infotainment in het menu

/
Fabrieksinstellingen
worden uitgevoerd.
Let op
De instellingen van de wagensystemen kunnen alleen bij ingeschakeld contact
worden uitgevoerd.
Hoofdmenu
Afb. 252
Functietoetsen in het hoofdme-
nu
De toets/het sensorveld

/

aantippen, het hoofdmenu met de vol-
gende functietoetsen wordt weergegeven » afb. 252.
Selecteren van de volgende menupunten
Offroad
Comfortverbruikers
Rijgegevens
DriveGreen
Wagenstatus
Weergaveregeling - Radio/Media

Afhankelijk van de wagenuitrusting met handbediende airconditioning:
Instelling van interieurvoorverwarming en -ventilatie / bediening van voor-
ruitverwarming
Bediening van de stuurwielverwarming
Instellingen van de wagensystemen
214
Infotainment
Rijden
Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
Inleiding voor het onderwerp
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid, met de sleutel in het
contact of de startknop het contact in- of uit te schakelen en de motor te
starten/af te zetten.
ATTENTIE
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor onge-
vallen!
Tijdens het rijden met niet-draaiende motor moet het contact altijd inge-
schakeld zijn. Anders kan het stuurslot worden vergrendeld - gevaar voor
ongevallen!
De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot
stilstand is gekomen » pag. 221, Parkeren. Anders kan het stuurslot worden
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten - gevaar voor
ongevallen, diefstal en dergelijke.
De motor nooit in afgesloten ruimten (bijvoorbeeld in een garage) laten
draaien - vergiftigings- en levensgevaar!
VOORZICHTIG
De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - ge-
vaar voor schade aan de startmotor en de motor!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor en de katalysator! Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen
gebruiken.
Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt. Het sys-
teem kan de geldige sleutel herkennen, ook als deze op het dak van de wagen
is vergeten - gevaar voor verlies of beschadiging van de sleutel.
Let op
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempe-
ratuur.
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 215.
Door de elektronische wegrijblokkering (hierna wegrijblokkering) en het stuur-
slot wordt diefstal of het onbevoegd gebruik van uw wagen bemoeilijkt.
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering maakt een motorstart uitsluitend mogelijk bij gebruik van
de originele sleutel.
Storing van de wegrijblokkering
Bij een storing van de componenten van de wegrijblokkering in de sleutel kan
de motor niet worden gestart. Op het display van het instrumentenpaneel ver-
schijnt een melding dat de wegrijblokkering actief is.
Om te starten de andere sleutel gebruiken, eventueel de hulp van een specia-
list inroepen.
Stuurslot - vergrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel uit het contact trekken en het stuur-
wiel draaien, tot het stuurslot vergrendelt.
Bij wagens met een startknop de motor afzetten en het bestuurdersportier
openen. Als het bestuurdersportier wordt geopend en daarna het contact
wordt uitgeschakeld, wordt het stuurslot pas na het vergrendelen van de wa-
gen automatisch vergrendeld.
Stuurslot - ontgrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het con-
tact inschakelen. Is dat niet mogelijk, dan het stuurwiel iets heen en weer be-
wegen en daardoor het stuurslot ontgrendelen.
Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurderspor-
tier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen
van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
ATTENTIE
De wagen nooit met vergrendelde stuurinrichting laten rollen - gevaar voor
ongevallen!
215
Wegrijden en rijden
Contact in-/uitschakelen
Afb. 253 Standen van de sleutel in het contactslot / startknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 215.
Standen van de sleutel in het contactslot » afb. 253 -
Contact uitgeschakeld, motor afgezet
Contact ingeschakeld
Motor starten
Contact bij wagens met startknop in- en uitschakelen
Op de knop drukken » afb. 253 -
, het contact wordt in- resp. uitgescha-
keld.
Bij wagens met schakelbak mag bij het in- resp. uitschakelen van het contact
het koppelingspedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het systeem te
starten.
Bij wagens met automatische versnellingsbak mag bij het in- resp. uitschake-
len van het contact het rempedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het
systeem te starten.
Motor starten/afzetten
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 215.
Voor het starten van de motor
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutrale stand zetten,
het koppelingspedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor is aange-
slagen.
1
2
3
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P of
N zetten » en het rempedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor
is aangeslagen.
Motor starten
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
3
draaien » afb. 253 op pag.
216 - , er wordt gestart. Dan de sleutel loslaten, de motor slaat automatisch
aan.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand
1
draaien.
De startprocedure na 30 s herhalen.
Bij wagens met een startknop de knop kort indrukken » afb. 253 op pag. 216
- , de motor slaat automatisch aan.
Bij wagens met dieselmotoren gaat tijdens het starten het voorgloeicontrole-
lampje
branden. Na het uitgaan van het controlelampje slaat de motor aan.
Motor afzetten
De wagen stilzetten.
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
1
draaien » afb. 253 op pag.
216 -
.
Bij wagens met een startknop de knop indrukken » afb. 253 op pag. 216 -
,
de motor en het contact worden gelijktijdig uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de contactsleutel alleen
worden verwijderd als de keuzehendel in stand P staat (geldt alleen voor som-
mige landen).
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Nooduitschakeling van de motor bij wagens met startknop
Het systeem is met een beveiliging tegen onbedoeld afzetten uitgerust, de
motor kan tijdens het rijden alleen bij een noodgeval worden afgezet.
De knop ingedrukt houden » afb. 253 op pag. 216 - of tweemaal binnen
1 seconde indrukken.
Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld.
VOORZICHTIG
Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten
van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan.
216
Rijden
Let op
Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te
horen zijn.
Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn inge-
schakeld - de accu wordt anders onnodig belast.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook bij uitge-
schakeld contact) nog circa 10 minuten verder draaien.
Problemen bij de motorstart - wagens met startknop
Afb. 254
Motor starten - sleutel bij de
knop houden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 215.
Indien geen motorstart mogelijk is en op het display van het instrumentenpa-
neel een melding verschijnt dat de sleutel door het systeem niet kan worden
herkend of een systeemstoring aanwezig is, dan moet worden geprobeerd de
motor als volgt te starten.
De startknop indrukken en daarna de sleutel met de achterzijde tegen de
knop houden » afb. 254.
Als motor niet aanslaat, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
VOORZICHTIG
De sleutel kan mogelijk door het systeem niet worden herkend, als de batterij
in de sleutel bijna leeg is of als het signaal wordt gestoord.
Start-stopsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het start-stopsysteem (hierna systeem) reduceert de CO
2
-uitstoot en schade-
lijke emissies en spaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen (bijvoorbeeld bij een verkeerslicht)
het draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor afgezet en voor het
wegrijden weer gestart.
De werking van het systeem is van vele factoren afhankelijk. Aan enkele ervan
moet de bestuurder voldoen, de andere zijn systeemafhankelijk en kunnen niet
worden beïnvloed en zijn niet zichtbaar.
Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn,
verschillend reageren.
Het systeem wordt elke keer bij het inschakelen van het contact (ook als het
met de toets handmatig is gedeactiveerd) automatisch geactiveerd.
Let op
Als de motor systeemafhankelijk is afgezet, blijft het contact ingeschakeld.
Werking
Afb. 255
Displayweergave
Wagens met schakelbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt, de
versnellingshendel in de neutrale stand wordt gezet en het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagens met automatische versnellingsbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en
het rempedaal wordt ingetrapt.
De motor wordt automatisch gestart zodra het gaspedaal wordt bediend of
het rempedaal wordt losgelaten (bij uitgeschakelde Auto Hold-functie).
217
Wegrijden en rijden
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te wor-
den voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h.
Systeemtoestand
De systeemtoestand wordt bij het stoppen op het display weergegeven » afb.
255.
De motor wordt automatisch afgezet, bij het wegrijden wordt automatisch
opnieuw gestart.
De motor is niet automatisch afgezet.
Bij het stoppen volgt geen motoruitschakeling, wanneer bv. de volgende oor-
zaken bestaan:
De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet be-
reikt.
De ladingstoestand van de accu is te laag.
Het stroomverbruik is te hoog.
Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental,
groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur).
Als bij automatisch afgezette motor het systeem herkent dat het draaien van
de motor noodzakelijk is (bv. na het herhaaldelijk intrappen van het rempedaal),
dan wordt de motor automatisch gestart.
Meer informatie over de actuele systeemtoestand kan op het infotainment-
beeldscherm in het menu

/
Wagenstatus
worden weergegeven.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een betreffende storingmelding. De hulp van een specialist in-
roepen.
Let op
Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de
bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend,
moet de motor handmatig worden gestart.
Indien een wagen met automatische versnellingsbak met een lage snelheid
rijdt (bijvoorbeeld in de file) en na licht intrappen van het rempedaal blijft staan,
vindt er geen automatisch afzetten van de motor plaats. Door krachtiger in-
trappen van het rempedaal wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt de motor niet automa-
tisch afgezet als het systeem een wagenbeweging als gevolg van een grote
stuurwielverdraaiing herkent.
Systeem handmatig deactiveren/activeren
Afb. 256
Toets voor het start-stopsys-
teem
Om te deactiveren/activeren de knop
indrukken » afb. 256.
Bij een gedeactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
Wordt het systeem gedeactiveerd, dan wordt dit na het uit- en inschakelen
van het contact automatisch weer geactiveerd.
Let op
Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan
wordt de motor automatisch gestart.
218
Rijden
Remmen en parkeren
Inleiding voor het onderwerp
De slijtage van de remmen is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en
de rijstijl. Onder verzwaarde omstandigheden (bv. stadsverkeer, sportieve rijst-
ijl) moet de toestand van de remmen ook tijdens de service-intervallen door
een specialist worden gecontroleerd.
De remwerking kan vanwege vochtige resp. in de winter bevroren of met
een zoutlaag bedekte remmen vertraagd worden. De remmen moeten wor-
den gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen » .
Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevor-
derd door langdurig stilstaan en weinig gebruik van de remmen. De remmen
moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen » .
Voordat van een lange resp. steile helling bergafwaarts wordt gereden, de
snelheid verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugscha-
kelen. Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de rem-
men ontlast. Indien er toch moet worden geremd, dan moet dit in intervallen
plaatsvinden.
Noodstopsignaal - als een noodstop plaatsvindt, kan er automatisch worden
geknipperd als waarschuwing voor het achteropkomend verkeer.
Nieuwe remblokken moeten eerst worden "ingereden", want deze bieden in
het begin geen optimale remwerking. Daarom tijdens de eerste circa 200 km
bijzonder voorzichtig rijden.
Een te laag remvloeistofpeil kan storingen in het remsysteem veroorzaken, in
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje » pag. 45, Remsysteem
branden. Gaat het controlelampje niet branden en wordt er toch een verlengde
remweg waargenomen, dan dient de rijstijl overeenkomstig de onbekende sto-
ringoorzaak en de beperkte remwerking te worden aangepast - direct de hulp
van een specialist inroepen.
De rembekrachtiger verhoogt de druk die op het rempedaal wordt uitgeoe-
fend. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - ge-
vaar voor ongevallen!
Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde ver-
snelling en in een laag toerentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger
kunnen hebben - gevaar voor ongevallen!
Het rempedaal niet intrappen als niet moet worden geremd. Dit leidt tot
oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere remweg en een
hogere slijtage - gevaar voor ongevallen!
De remschijven alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie
dit toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden ge-
bracht.
Adviezen over nieuwe remblokken opvolgen.
Bij het stoppen en parkeren moet de parkeerrem altijd worden ingescha-
keld, anders kan de wagen wegrollen - gevaar voor ongevallen!
Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort,
moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet
wordt beïnvloed. Anders zou dit een oververhitting van de voorremmen
kunnen veroorzaken - gevaar voor ongevallen!
Elektronische parkeerrem
Afb. 257
Parkeerremknop
219
Wegrijden en rijden
Afb. 258 Parkeerrem bedienen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 219.
De elektronische parkeerrem (hierna parkeerrem) vervangt de handrem. Deze
blokkeert de wagen tijdens het stoppen en parkeren tegen ongewenste bewe-
ging.
De parkeerrem kan bij in- en uitgeschakeld contact worden gebruikt.
Inschakelen
In pijlrichting
1
aan de knop trekken » afb. 258 en deze vasthouden, tot
het symbool
in de knop en het controlelampje
in het instrumentenpa-
neel gaan branden.
Automatische uitschakeling
De parkeerrem schakelt bij het wegrijden automatisch uit, zolang het bestuur-
dersportier is gesloten resp. de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omge-
gespt.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Het uitschakelen van de parkeerrem kan worden voorkomen, als vóór het
wegrijden de knop in pijlrichting
1
aangetrokken wordt gehouden » afb.
258. Het uitschakelen van de parkeerrem gebeurt pas na het loslaten van de
knop.
Handmatig uitschakelen
Bij ingeschakeld contact het rempedaal intrappen en tegelijk de knop in
pijlrichting
2
indrukken » afb. 258.
Bij draaiende motor het rem- of gaspedaal intrappen en de knop in pijl-
richting
2
indrukken.
Het symbool in de knop en het controlelampje in het instrumentenpaneel
gaan uit.
Noodremfunctie
Als tijdens het rijden een storing in het remsysteem optreedt, dan kan de par-
keerrem als noodrem worden gebruikt » .
In pijlrichting
1
aan de knop trekken » afb. 258 en deze vasthouden (er
klinkt een akoestisch signaal), de wagen begint nu sterk te remmen.
Het remmen wordt onderbroken als de toets wordt losgelaten of het gaspe-
daal wordt ingetrapt.
ATTENTIE
De noodremfunctie alleen in een noodgeval gebruiken, als de wagen niet
met het rempedaal kan worden gestopt.
In de uitsparing ten behoeve van de vinger vóór de parkeerremknop geen
voorwerpen neerleggen - de knop zou kunnen blokkeren!
Let op
Bij ontladen accu is het niet mogelijk om de parkeerrem los te zetten. De wa-
gen eerst op een voedingsbron, bijvoorbeeld op de accu van een andere wagen
aansluiten » pag. 315, Starthulp en daarna de parkeerrem uitschakelen.
Geluiden tijdens het in- en uitschakelen van de parkeerrem zijn normaal en
daarom zonder bezwaar.
220
Rijden
Auto Hold-functie
Afb. 259
Toets van Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 219.
De Auto Hold-functie (hierna systeem) voorkomt dat de wagen bij het stoppen
ongewenst wegrolt. Het is bijvoorbeeld bij het stoppen voor een verkeerslicht
niet nodig om de wagen met het rempedaal of de parkeerrem stil te laten
staan.
Voor de activering, deactivering alsmede de juiste werking van het systeem
moet er aan de volgende basisvoorwaarden worden voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motor draait (resp. is automatisch door het start-stop-systeem afge-
zet).
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel niet in
de stand N (in deze modus is het systeem niet beschikbaar).
Stoppen en wegrijden
Bij het stoppen blokkeert het systeem de wagen tegen wegrollen. In het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje branden. Het rempedaal kan
worden losgelaten.
De remmen worden op het moment van wegrijden losgelaten. Het controle-
lampje in het instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Is de wagen door het systeem geblokkeerd en wordt het bestuurdersportier
geopend of het contact uitgeschakeld, dan wordt de wagen door de parkeer-
rem tegen ongewenst wegrollen geblokkeerd.
In dit geval gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en het
controlelampje gaat branden.
Activering/deactivering
De activering/deactivering van het systeem gebeurt met de knop » afb. 259.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft het systeem, afhankelijk van de
laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het verhoogde stop- en wegrijcomfort door het systeem mag u er niet toe
verleiden om een veiligheidsrisico te nemen.
Het systeem is niet in staat om de wagen onder alle omstandigheden, bij-
voorbeeld op een bevroren of anders gladde ondergrond op hellingen, stil
te laten staan.
Bij het stoppen en parkeren erop letten dat de wagen altijd goed geblok-
keerd is » pag. 221, Parkeren.
VOORZICHTIG
In een wasstraat is het nodig dat de wagen vrij kan rollen. Daarom moet het
systeem voordat er door een wasstraat wordt gereden, worden gedeacti-
veerd.
Let op
Het systeem is in staat om de wagen gedurende circa 10 minuten te blokke-
ren, daarna wordt de wagen automatisch door de parkeerrem geblokkeerd.
Parkeren
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 219.
Om te stoppen en parkeren een plek met een geschikte ondergrond zoeken
»
.
De handelingen bij het parkeren alleen in de aangegeven volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempedaal ingetrapt houden.
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De motor afzetten.
221
Wegrijden en rijden
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de achteruitversnelling R
inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Als de parkeerrem op een helling met te grote hellingshoek wordt ingescha-
keld, dan verschijnt op het display in het instrumentenpaneel de volgende mel-
ding: Een parkeerplaats met een kleinere hellingshoek zoeken.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden. Daarom
de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met
licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, bladeren, gemorste brandstof
e.d.) in contact kan komen. - er bestaat brandgevaar en er kunnen zware
verwondingen ontstaan!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die bv. de wagen kunnen
vergrendelen of de rem kunnen loszetten (bv. kinderen), zonder toezicht in
de wagen achterlaten - gevaar voor ongevallen en verwondingen!
Handmatig schakelen en pedalen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspedaal
op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de ver-
snellingsbak.
Handmatig schakelen
Afb. 260
Schakelschema
Lees en bekijk eerst op bladzijde 222.
Op de versnellingshendel staat het schakelschema weergegeven » afb. 260.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 55.
Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor
wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en ver-
volgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 260.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
ATTENTIE
De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor
ongevallen of beschadigingen!
VOORZICHTIG
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellings-
hendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het
schakelmechanisme leiden.
Pedalen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 222.
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend!
In de bestuurdersvoetenruimte mag alleen een vloermat (af fabriek of uit het
ŠKODA originele accessoireprogramma) worden gebruikt, die bij de betreffen-
de bevestigingspunten is vastgemaakt.
ATTENTIE
In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden, an-
ders kan de pedaalbediening worden gehinderd - gevaar voor ongevallen!
222
Rijden
Automatische versnellingsbak
Inleiding voor het onderwerp
De automatische versnellingsbak schakelt automatisch, afhankelijk van de mo-
torbelasting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rij-
modus.
De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel
ingesteld.
ATTENTIE
Geen gas geven als voor het wegrijden de stand voor vooruitrijden met de
keuzehendel wordt ingesteld - gevaar voor ongevallen!
Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar
voor ongevallen!
Als de wagen bij draaiende motor in de gekozen stand D, S, R of tiptronic
stil moet blijven staan, dan moet de wagen met het rempedaal, de parkeer-
rem of met de Auto Hold-functie tegen wegrollen worden geblokkeerd.
Ook bij stationair toerental wordt de krachtoverbrenging niet volledig on-
derbroken - de wagen kruipt.
Bij het verlaten van de wagen dient altijd keuzehendelstand P te worden
ingeschakeld. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Indien men de keuzehendel tijdens het rijden vanuit stand N in stand D / S wil
zetten, moet de motor met stationair toerental draaien.
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspe-
daal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de
versnellingsbak.
Keuzehendelstand kiezen
Afb. 261
Keuzehendelstanden / display-
weergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 223.
Door deze te verschuiven kan de keuzehendel in een van de volgende standen
worden gezet » afb. 261. In sommige standen moet de grendelknop worden in-
gedrukt » pag. 224, Keuzehendelvergrendeling.
Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde
versnelling op het display weergegeven » afb. 261.
Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingescha-
keld.
De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd.
Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en stati-
onair toerental worden ingeschakeld.
Neutraal (nullaststand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven wie-
len is onderbroken.
Vooruitrijden / sportprogramma - het schakelen vindt in de stand S bij
hogere motortoerentallen plaats dan in stand D
(tegen de veerdruk in) - keuze tussen de standen D en S
Als bij draaiende motor de rijmodus Sport wordt geselecteerd » pag. 266, Keu-
ze van de rijmodus (Driving Mode Selection), wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand S gezet.
E - Stand voor economisch rijden
Als de rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving - Eco) » pag. 266 wordt gese-
lecteerd en de keuzehendel in stand D/S staat, wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand E gezet. Deze stand kan met de keuzehendel niet worden in-
geschakeld.
P
R
N
D/S
223
Wegrijden en rijden
De vooruitversnellingen worden in stand E bij lagere motortoerentallen dan in
stand D automatisch geschakeld.
Keuzehendelvergrendeling
Afb. 262
Grendelknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
De keuzehendel is in stand P en N vergrendeld, zodat de stand voor vooruitrij-
den niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in
beweging kan komen.
De keuzehendel wordt bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h ver-
grendeld.
De keuzehendelvergrendeling wordt door het gaan branden van het controle-
lampje
aangeven.
Keuzehendel uit stand P of N halen
Het rempedaal intrappen en tegelijkertijd de grendelknop in pijlrichting
1
drukken » afb. 262 / .
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal
te worden ingetrapt.
Bij het snel schakelen via stand N (bv. van R naar D/S) wordt de keuzehendel
niet geblokkeerd. Hierdoor is bijvoorbeeld het vrijrijden van een vastgereden
wagen mogelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in stand N, be-
vindt terwijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehendelvergrende-
ling geactiveerd.
Kan de keuzehendel niet op de gebruikelijke wijze uit stand P worden gehaald,
dan deze worden noodontgrendeld » pag. 321.
Let op
Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D/S of omgekeerd wil zet-
ten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorko-
men dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld.
Handmatig schakelen (tiptronic)
Afb. 263
Keuzehendel / multifunctiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
De tiptronic biedt de mogelijkheid om de versnellingen handmatig via de keu-
zehendel of met de peddels onder het multifunctiestuurwiel te schakelen.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de keuzehendel
De keuzehendel vanuit stand D/S naar rechts (bij wagens met rechts stuur
naar links) drukken. De actueel ingeschakelde versnelling blijft behouden.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de peddels onder het
multifunctiestuurwiel
Voor het
omschakelen een van de schakelpeddels
-
/
+
kort naar het stuur-
wiel trekken » afb. 263.
Voor het opheffen van het handmatig schakelen de peddel
+
langer dan 1 s
naar het stuurwiel trekken.
Indien de schakelpeddels
-
/
+
gedurende een bepaalde tijd niet worden be-
diend, wordt het handmatig schakelen automatisch uitgeschakeld.
Schakelen
Om op te schakelen de keuzehendel naar voren
+
tikken of de peddel
+
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 263.
Om terug te schakelen de keuzehendel naar achteren
-
tikken of de peddel
-
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 263.
224
Rijden
De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display » afb. 261 op pag.
223 weergegeven.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 55.
Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het
maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende ver-
snelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak
pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
Let op
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig
zijn handmatig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van
de remmen en daarmee de remslijtage verminderd.
Wegrijden en rijden
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 223.
Wegrijden en kort stoppen
Het rempedaal intrappen en vasthouden.
De motor starten.
De grendelknop indrukken en de keuzehendel in de gewenste stand zetten
» pag. 223.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Bij het kort stoppen (bv. bij een kruising) moet stand N niet worden ingescha-
keld. Het rempedaal moet wel worden ingetrapt, om de wagen tegen wegrol-
len te blokkeren.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kickdownfunctie)
Bij het geheel intrappen van het gaspedaal in de stand voor vooruitrijden wordt
de kickdownfunctie ingeschakeld.
Het schakelen wordt overeenkomstig aangepast, om de maximale acceleratie
te bereiken.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-controlfunctie)
De Launch-controlfunctie is in de stand S of in tiptronic beschikbaar.
De ASR deactiveren » pag. 228, Rem- en stabiliteitssystemen.
start-stop-systeem deactiveren » pag. 218, Systeem handmatig deactive-
ren/activeren.
Het rempedaal met de linkervoet intrappen en ingetrapt houden.
Het gaspedaal met de rechtervoet volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten - de wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
In nullaststand rijden ("vrijloop")
Bij het loslaten van het gaspedaal beweegt de wagen zonder de remwerking
van de motor.
Werkingsvoorwaarden
De keuzehendel staat in stand D/S.
De rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving- Eco) is gekozen » pag. 266,
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection).
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
De versnelling wordt automatisch weer ingeschakeld als het gas- of rempedaal
wordt bediend of als de linkerschakelpeddel
-
naar het stuurwiel toe wordt
getrokken » pag. 224, Handmatig schakelen (tiptronic).
ATTENTIE
Een vlotte acceleratie kan (bv. op een glad wegdek) leiden tot het verlies
van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen!
Motor inrijden en zuinig rijden
Motor inrijden
Tijdens de eerste 1500 km is de rijstijl doorslaggevend voor de kwaliteit van
het inrijden bij een nieuwe motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met meer dan 3/4 van het maximaal
toegestane motortoerental belasten en niet met een aanhangwagen rijden.
Tussen 1.000 en 1.500 km kan de motorbelasting geleidelijk worden opge-
voerd tot het maximaal toegestane motortoerental.
Tips voor zuinig rijden
Het brandstofverbruik is o.a. afhankelijk van de rijstijl, de staat van het wegdek
en de weersomstandigheden.
Ten behoeve van een zuinige rijstijl op de volgende aanwijzingen letten:
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » pag. 55.
225
Wegrijden en rijden
Volgas en hoge snelheden voorkomen.
Stationair draaien verminderen.
Korte ritten vermijden.
Op de correcte bandenspanning letten » pag. 304.
Onnodige ballast vermijden.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen, wanneer dit niet beno-
digd is.
Elektrische verbruikers (bv. stoelverwarming, airconditioning e.d.) alleen zo
lang als nodig inschakelen. In het infotainment kunnen in het menu

/
Comfortverbruikers
maximaal drie verbruikers worden weergegeven die
momenteel het grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Vóór het inschakelen van de koelfunctie kort ventileren, de koelfunctie niet
bij geopende ruiten gebruiken.
Bij hoge snelheden de ruiten niet geopend laten.
DriveGreen-functie
Afb. 264
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de infor-
matie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden.
DriveGreen kan op het infotainmentbeeldscherm in het menu

/
DriveGreen
worden weergegeven.
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene
punt). Bij accelereren beweegt de naald omlaag, bij afremmen omhoog.
B
"Groen blad"
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij een minder zuini-
ge rijstijl wordt het blad zonder groene kleur weergegeven of volledig verbor-
gen.
C
Staafdiagram
Des te hoger de groene staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Elke staaf
geeft de rijzuinigheid in stappen van 5 seconden weer, de actuele staaf staat
links.
D
Puntentoekenning (0 - 100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij het aantippen
van de functietoets
D
wordt een gedetailleerd waarderingsoverzicht getoond
van hoe zuinig er tijdens de laatste 30 minuten werd gereden.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
de beoordeling van de vorige rit toegevoegd (donkergroen weergegeven sta-
ven).
E
Gemiddeld brandstofverbruik sinds de start
Bij het aantippen van de functietoets
E
wordt een gedetailleerd overzicht ge-
toond van het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste 30 minuten.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
het gemiddelde brandstofverbruik van de vorige rit toegevoegd (donkergroen
weergegeven staven).
F
Symbolen
Op het beeldscherm kunnen de volgende vier symbolen worden weergegeven,
die over de actuele rijstijl informeren.
Zuinige rijstijl
De actuele snelheid is negatief voor het brandstofverbruik
De rit is niet regelmatig, onnodig accelereren en remmen moet worden
voorkomen
Schakeladvies
Tips voor zuinig rijden
Bij het aantippen van het blad
B
worden tips voor zuinig rijden getoond.
Let op
Bij het terugzetten van het ritgeheugen "vanaf start" worden ook het gemid-
delde verbruik
E
, de ritanalyse
D
alsmede het diagram
C
teruggezet.

226
Rijden
Schade aan de wagen voorkomen
Aanwijzingen voor het rijden
Alleen op wegen en in terrein rijden, die geschikt zijn voor de technische toe-
stand van de wagen » pag. 332, Technische gegevens.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de beslissing of de wagen ge-
schikt is voor de rit in het betreffende terrein.
Bij ritten op onverharde wegen of in het terrein adviseren we de OFF ROAD-
modus » pag. 231 te activeren.
ATTENTIE
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden. Te hoge snelheid en verkeerde rijma-
noeuvres kunnen beschadigingen aan de wagen en zware verwondingen
veroorzaken.
Brandbare voorwerpen, zoals onder de wagenbodem ingeklemde droge
bladeren of takken kunnen door hete onderdelen ontbranden - brandge-
vaar!
VOORZICHTIG
Op de bodemvrijheid van de wagen letten! Bij het rijden over objecten die ho-
ger zijn dan de bodemvrijheid kunnen deze de wagen beschadigen.
Onder de wagenbodem ingeklemde voorwerpen moeten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Deze voorwerpen kunnen schade aan de wagen (bv. aan de
onderdelen van het brandstofsysteem of het remsysteem) veroorzaken.
Rijden door water
Afb. 265
Maximaal toelaatbare water-
hoogte bij rijden door water
Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bv. overstroomde
wegen) te voorkomen, op het volgende letten.
Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil
mag maximaal tot de onderkant van de dorpel reiken » afb. 265.
Hoogstens stapvoets rijden, anders kan zich voor de wagen een golf vormen,
die binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsys-
teem van de motor) tot gevolg kan hebben.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten.
VOORZICHTIG
Binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsysteem
van de motor) kan ernstige wagenschade veroorzaken!
Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw
wagen kunnen overschrijden.
Niet door zout water rijden, het zout kan corrosie veroorzaken. Een wagen
die met zout water in contact is geweest grondig met zoet water afspoelen.
227
Wegrijden en rijden
Hulpsystemen
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de bestuur-
der niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
De verhoogde veiligheid en inzittendenbescherming door de hulpsyste-
men mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar
voor ongevallen!
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige en door het systeem
vastgelegde grenzen. Om deze reden kan de bestuurder enkele reacties van
het systeem in bepaalde situaties als ongewenst of vertraagd waarnemen.
Daarom dient men steeds alert te zijn om zelf te kunnen ingrijpen!
De hulpsystemen alleen zodanig activeren, deactiveren en instellen dat u
uw wagen in elke verkeerssituatie volledig onder controle hebt - gevaar
voor ongevallen!
Radarsensor
Afb. 266
Inbouwplaats van de radarsen-
sor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 228.
De radarsensor (hierna sensor) registreert m.b.v. elektromagnetische golven
de verkeerssituatie voor de wagen. De sensor zit onder een afdekking » afb.
266.
De sensor maakt onderdeel uit van het ACC-systeem » pag. 258 en Front As-
sist » pag. 263.
De werking van de sensor kan in een van de volgende situaties beperkt of he-
lemaal niet beschikbaar zijn.
De sensorafdekking is door modder, sneeuw of dergelijke verontreinigd.
Het gedeelte vóór en om de sensorafdekking is door stickers, extra koplam-
pen of dergelijke afgedekt.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
In uitzonderingsgevallen kan de sensor onder de afdekking afgedekt zijn (bv.
door sneeuw).
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding van het ACC-
systeem » pag. 262, Storingen of de Front Assist » pag. 266, Storingen.
ATTENTIE
Indien het vermoeden bestaat dat de sensor is beschadigd, het ACC-sys-
teem en de Front Assist deactiveren » pag. 260, » pag. 265. De sensor door
een specialist laten controleren.
Door een botsing resp. schade aan de voor- of onderzijde van de wagen
kan de werking van de sensor gehinderd worden - gevaar voor ongevallen!
De sensor door een specialist laten controleren.
Het gebied voor en om de sensorafdekking heen niet bedekken. Dit kan
de werking van de sensor beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De sneeuw met een handveger en het ijs met een oplosmiddelvrije ontdoois-
pray van de sensorafdekking verwijderen.
Rem- en stabiliteitssystemen
Inleiding voor het onderwerp
De rem- en stabiliseringssystemen worden elke keer als het contact wordt in-
geschakeld automatisch geactiveerd, voor zover het niet anders staat vermeld.
De storingmelding staat in het hoofdstuk » pag. 43, Controlelampjes.
228
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
De ESC verbetert de wagenstabiliteit in rijdynamische grenssituaties (bv. als
de wagen dreigt te gaan slingeren) door het afremmen van de afzonderlijke
wielen, om de rijrichting aan te houden.
Tijdens een ESC-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
ESC Sport
Afb. 267
Toets van het systeem ESC
Sport / ASR
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
ESC Sport maakt een sportievere rijstijl mogelijk. Bij geactiveerd ESC Sport
volgen bij licht over- resp. ondersturen van de wagen geen ingrepen van de
ESC en is de ASR is zo ingeperkt, dat doordraaien van de wielen van de aange-
dreven as mogelijk is.
Activering
De toets » afb. 267 ingedrukt houden.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
ESC sport
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Deactivering
Toets » afb. 267 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor onder-
steunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de
wagen.
Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van
het rempedaal, die gepaard gaan met geluid.
Bij een ABS-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
De motorsleepmomentregeling voorkomt het blokkeren van de aangedreven
wielen bij het terugschakelen of abrupt gas loslaten (bv. op bevroren wegen of
anderszins glad wegdek).
Indien de aangedreven wielen blokkeren, wordt het motortoerental automa-
tisch verhoogd. Daardoor wordt de remwerking van de motor gereduceerd en
kunnen de wielen zich weer los draaien.
229
Hulpsystemen
Tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
De ASR voorkomt het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De
ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt
overgebracht. Daardoor wordt bijvoorbeeld het rijden op wegen met weinig
grip vergemakkelijkt.
Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
Deactivering
Toets » afb. 267 op pag. 229 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
ASR uit
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Activering
Toets
» afb. 267 op pag. 229 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/
de functietoets
ESC-systeem:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Het is zinvol het systeem al-
leen in bijvoorbeeld de volgende situaties te deactiveren.
Bij het rijden met sneeuwkettingen.
Bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
Het EDS voorkomt het doordraaien van het betreffende wiel van de aangedre-
ven as. Het EDS remt het eventueel doordraaiende wiel af en brengt de aan-
drijfkracht op het andere aangedreven wiel over. Daardoor wordt het rijden op
een ondergrond met een verschillende grip onder de afzonderlijke wielen van
de aangedreven as vergemakkelijkt.
Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt het
EDS automatisch uit. Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS weer automa-
tisch geactiveerd.
Het XDS is een uitbreiding op het elektronische sperdifferentieel (EDS). Het
XDS reageert echter op de ontlasting van het wiel van de aangedreven as in de
binnenbocht bij snel rijden door bochten.
Door een remingreep op het ontlaste wiel wordt het doordraaien door het XDS
verhinderd. Dat heeft een positieve uitwerking op de rijstabiliteit en bestuur-
baarheid van de wagen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
De DSR ondersteunt de bestuurder in kritieke situaties bij het tegensturen om
de wagen te stabiliseren. De DSR wordt bijvoorbeeld geactiveerd bij hard rem-
men op verschillende soorten wegdek aan de rechter- en linkerwagenzijde.
Remassistent (HBA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 229.
De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten.
De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal.
Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig in-
getrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch
uitgeschakeld.
230
Rijden
Bergwegrijhulp (HHC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 229.
Met de HHC is het mogelijk bij het wegrijden op hellingen de voet van het
rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder dat de wagen vanzelf om-
laagrolt.
De wagen wordt nog ongeveer 2 seconden na het loslaten van het rempedaal
door het systeem afgeremd.
De HHC is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier gesloten
is. De HHC is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op een helling.
Multi Collision Brake (MCB)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 229.
De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen
te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aanrij-
ding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd.
De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende
basisvoorwaarden wordt voldaan:
Er is een frontale aanrijding geweest of een van opzij of van achteren, met
een bepaalde hevigheid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, de ESC en andere noodzakelijke elektrische systemen blijven
na de botsing gebruiksklaar.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 229.
De TSA helpt bij het stabiliseren van de combinatie in situaties waarin de aan-
hangwagen en vervolgens de gehele combinatie begint te slingeren.
De TSA remt de afzonderlijke wielen van de trekkende wagen af, om de slin-
gerbeweging van de gehele combinatie te verminderen.
Voor een correcte werking van de TSA-functie dient aan de volgende voor-
waarden te worden voldaan.
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aangeschaft uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma.
De aanhangwagen is via het stopcontact voor de aanhangwagen elektrisch
met de trekkende wagen verbonden.
De ASR is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Meer informatie » pag. 277, Trekhaak en aanhangwagen.
OFF ROAD-modus
Inleiding voor het onderwerp
De OFF ROAD-modus omvat functies die helpen bij het rijden op moeilijk be-
gaanbare onverharde wegen.
Maar ook bij geactiveerde OFF ROAD-modus wordt de wagen geen echte
terreinwagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
VOORZICHTIG
De OFF ROAD-modus is niet bedoeld voor gebruik op de gewone weg.
Om een correcte werking van de OFF ROAD-modus te waarborgen, moeten
bij alle vier de wielen dezelfde door ŠKODA AUTO goedgekeurde banden zijn
gemonteerd.
231
Hulpsystemen
Werking
Afb. 268 OFF ROAD-toets / infotainmentbeeldscherm: Weergave bij de
activering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
De OFF ROAD-modus grijpt in bij een snelheid tot 30 km/h.
Wij adviseren de OFF ROAD-modus altijd te activeren bij het rijden op onver-
harde wegen.
Om te activeren/deactiveren, de toets indrukken » afb. 268 - .
Bij het activeren gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje van de
OFF ROAD-modus
en van de bergafdaalhulp
branden. Op het infotain-
mentbeeldscherm verschijnen de OFF ROAD-modus-weergaven » afb. 268 -
.
In de OFF ROAD-modus zijn de volgende functies geïntegreerd.
Bergafdaalhulp » pag. 232
ESC OFF ROAD » pag. 233
ASR OFF ROAD » pag. 233
EDS OFF ROAD » pag. 233
ABS OFF ROAD » pag. 233
Let op
Indien de motor tijdens het rijden in de OFF ROAD-modus "afslaat", dan moet
na het opnieuw starten van de motor worden gecontroleerd of de OFF ROAD-
modus nog steeds geactiveerd is. Zo nodig moet deze opnieuw worden geacti-
veerd.
Bergafdaalhulp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
De bergafdaalhulp (hierna assistent) houdt door automatische remingrepen op
alle vier de wielen een constante snelheid aan bij het voor- en achteruitrijden
op steile hellingen.
Tijdens een ingreep brandt het witte controlelampje in het instrumentenpa-
neel.
Een ingreep van het hulpsysteem gebeurt automatisch onder de volgende
omstandigheden.
De motor draait.
De OFF ROAD-modus is geactiveerd.
De helling bedraagt minimaal 10%.
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
Hulpsysteem in het infotainment uit-/inschakelen
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
aantippen.
De toestand van het hulpsysteem wordt door de kleur van de functietoets
op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Functie-
toets
Kleurcode Betekenis
grijs
Het hulpsysteem is niet geactiveerd (de OFF
ROAD-modus is niet geactiveerd)
wit
Het hulpsysteem is uitgeschakeld (bij geactiveerde
OFF ROAD-modus)
oranje
Het hulpsysteem is gereed om in te grijpen (bij ge-
activeerde OFF ROAD-modus)
Rijsnelheid
De afdaling met een aangepaste snelheid van ongeveer 2 - 30 km/h beginnen,
de bergafdaalhulp houdt deze snelheid vervolgens constant.
Als bij wagens met schakelbak een vooruit- (of de achteruitversnelling) is in-
geschakeld, dan moet de snelheid hoog genoeg zijn om de motor niet te laten
"afslaan".
De rijsnelheid kan worden gewijzigd door het rem- of gaspedaal te bedienen.
De ingreep van de assistent wordt na het loslaten van het pedaal weer hervat.
232
Rijden
ATTENTIE
Voor de correcte werking van de assistent moet de ondergrond voldoende
grip bieden. De assistent kan om natuurkundige redenen niet correct func-
tioneren op een gladde ondergrond (bv. ijs, modder en dergelijke). - gevaar
voor ongevallen!
Let op
Als de assistent de wagen automatisch afremt, gaan de remlichten niet bran-
den.
ESC OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
Het ESC OFF ROAD vergemakkelijkt het rijden op een onverharde onder-
grond, doordat geen ingrepen door het ESC worden uitgevoerd bij licht
over-/onderstuur van de wagen.
ASR OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
ASR OFF ROAD vergemakkelijkt het wegrijden en rijden op een onverharde
ondergrond, door de wielen gedeeltelijk te laten doordraaien.
Let op
Bij uitgeschakeld ASR » pag. 230 werkt de OFF ROAD-modus zonder de on-
dersteuning van ASR OFF ROAD.
EDS OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
EDS OFF ROAD ondersteunt de bestuurder tijdens het rijden op een onder-
grond met verschillende weerstand onder de aangedreven wielen of bij het rij-
den over een hobbelig wegdek.
Een doordraaiend wiel resp. doordraaiende wielen worden eerder en met meer
kracht dan tijdens een ingreep van het standaard EDS-systeem afgeremd.
ABS OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
ABS OFF ROAD ondersteunt de bestuurder bij het remmen op een onverharde
ondergrond (bv. rolsplit, sneeuw en dergelijke).
Het systeem vormt door een gecontroleerd blokkeren van de wielen, vóór het
afgeremde wiel een "verhoging" van opgestuwd materiaal, wat de remweg
verkort.
De maximale systeemwerking wordt bereikt als de voorwielen in de rechtuit-
stand staan.
OFF ROAD in het infotainment weergeven
Afb. 269
OFF ROAD - Infotainmentweer-
gave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
De weergave van de OFF ROAD-modus in het infotainment dient voor het
analyseren van de actuele rijsituatie.
Voor de
weergave in het infotainment in het menu

/ de functietoets →
Offroad
aantippen.
Door een verticale vingerbeweging over het beeldscherm kunnen drie van de
volgende weergaven
A
worden getoond » afb. 269.
Kompas (geldt voor het infotainment Amundsen, Columbus)
Hoogtemeter (geldt voor het infotainment Amundsen, Columbus)
Stuurhoekweergave
Koelvloeistoftemperatuurweergave
Olietemperatuurweergave
233
Hulpsystemen
Parkeerhulp (ParkPilot)
Inleiding voor het onderwerp
De parkeerhulp (hierna systeem) signaleert door middel van akoestische signa-
len resp. de infotainmentbeeldschermweergave tijdens het manoeuvreren ob-
stakels in de buurt van de wagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Bewegende personen of objecten kunnen door de systeemsensoren mo-
gelijk niet worden herkend.
Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de sys-
teemsignalen niet altijd reflecteren. Het gevaar bestaat dat dergelijke voor-
werpen of personen door de systeemsensoren niet kunnen worden her-
kend.
Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op de signalen
van de systeemsensoren. Het gevaar bestaat dat obstakels door de sys-
teemsensoren niet kunnen worden herkend.
Voor het manoeuvreren controleren of zich voor en achter de wagen
geen klein obstakel, bv. een steen, dunne paal of iets dergelijks, bevindt. Dit
soort obstakels kunnen door de systeemsensoren eventueel niet herkend
worden.
VOORZICHTIG
De systeemsensoren » afb. 270 op pag. 234 schoon en sneeuw- en ijsvrij
houden en niet met voorwerpen afdekken, anders kan de systeemfunctie be-
perkt zijn.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van het systeem beperkt zijn - "onjuiste ob-
stakelherkenning".
Extra gemonteerde accessoires, zoals bv. een fietsendrager, kunnen de sys-
teemfunctie beïnvloeden.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Parkeren en ma-
noeuvreren
aantippen.
ParkPilot - Instelling van de parkeerhulp
Automatische inschakeling
- Activering/deactivering van de verkleinde weerga-
ve van de parkeerhulp (bij vooruitrijden)
Volume voorin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning voor
Toonhoogte voorin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning voor
Volume achterin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning achter
Toonhoogte achterin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen
van de obstakelherkenning achter
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. ra-
diovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Manoeuvreerremfunctie
- Activering/deactivering van de automatische nood-
stop
Werking
Afb. 270 Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Vooraan /
achteraan
234
Rijden
Afb. 271
Afgetast gebied en reikwijdte
van de sensoren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 234.
Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de
bumper en een obstakel. De ultrasone sensoren bevinden zich afhankelijk van
de wagenuitvoering in de achterbumper of eveneens in de voorbumper » afb.
270.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten » afb.
271.
Variant 1: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
C
,
D
.
Variant 2: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
.
Variant 3: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
,
E
.
Globaal bereik van de sensoren (in cm)
Gebied » afb. 271
Variant 1
(4 sensoren)
Variant 2
(8 sensoren)
Variant 3
(12 sensoren)
A
- 120 120
B
- 60 90
C
160 160 160
D
60 60 90
E
- - 90
Akoestische signalen
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen
de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het
obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone. In dat geval het rijden in
de richting van het obstakel direct stoppen!
De akoestische signalen kunnen in het infotainment worden ingesteld » pag.
234.
Rijden met aanhangwagen
Tijdens het rijden met aanhangwagen resp. een ander op het aanhangwagen-
stopcontact aangesloten accessoire zijn alleen de gebieden
A
en
B
» afb. 271
van het systeem actief.
Let op
Indien bij wagens met de variant 3 na de systeemactivering niet alle velden
rondom de wagen worden weergegeven, moet de wagen enkele meters voor-
uit resp. achteruit worden bewogen.
De geluidssignalen voor de obstakelherkenning aan voorzijde zijn af fabriek
hoger dan die voor de obstakelherkenning aan achterzijde.
De individuele instelling van de akoestische signalen wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 60.
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
Afb. 272
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 272
A
Rijbaanweergave.
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulp-
weergave.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp.
Deactivering/activering van de automatische noodrem.
Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
Er bevindt zich een obstakel in het botsbereik van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is kleiner dan 30 cm). Het rijden in de rich-
ting van het obstakel stoppen!
235
Hulpsystemen
Er bevindt zich een obstakel in de rijrichting van de wagen (de afstand
tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Er bevindt zich een obstakel buiten de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Systeemstoring (er worden geen obstakels weergegeven).
Rijbaanweergave
De rijbaanweergave
A
» afb. 272 geeft de rijbaan weer, waarheen de wagen
bij de huidige stuurwiel- en versnellings-/keuzehendelstand zal rijden.
Staat de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in stand
N, dan wordt de rijbaan voor de wagen weergegeven.
Activering/deactivering
Afb. 273
Systeemtoets (variant 2 en 3)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Activering
De activering van het systeem gebeurt door het inschakelen van de achteruit-
versnelling en bij wagens met de variant 2 en 3 ook door het indrukken van de
toets resp.
» afb. 273.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
resp.
branden.
Deactivering
Bij wagens met de variant 1 wordt het systeem gedeactiveerd door uit de ach-
teruitversnelling te schakelen.
Bij wagens met de variant 2 en 3 wordt het systeem door het indrukken van
de toets resp.
of automatisch bij een snelheid hoger dan 15 km/h gedeac-
tiveerd (het symbool resp.
in de toets gaat uit).
Storingindicatie
Wagens met de variant 1
Na de systeemactivering klinkt gedurende circa 3 seconden een akoestisch
signaal (nabij de wagen bevindt zich geen obstakel).
Wagens met de varianten 2 en 3
Na de systeemactivering knippert in de toets het symbool resp. .
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een melding over een
storing in het ParkPilot-systeem (tegelijk klinkt er een akoestisch signaal).
De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Het systeem kan met de toets resp. alleen bij een snelheid lager dan 15
km/h worden geactiveerd.
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden
Afb. 274
Infotainmentbeeldscherm:
Weergave bij automatische acti-
vering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
De automatische systeemactivering gebeurt tijdens het vooruitrijden met een
snelheid tot 10 km/h, als de wagen een obstakel nadert.
Na activering wordt in het linkergedeelte van het infotainmentbeeldscherm
het volgende weergegeven » afb. 274.
Akoestische signalen worden vanaf een afstand van circa 50 cm tot het obsta-
kel gegeven.
De automatische weergave kan in het infotainment worden geactiveerd of ge-
deactiveerd » pag. 234.
236
Rijden
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de automatisch weerga-
ve wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersac-
count voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Automatische noodstop
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 234.
Herkent het systeem bij het achteruitrijden met een snelheid tot 10 km/h een
aanrijdingsgevaar, dan volgt een automatische noodstop, om de gevolgen van
de aanrijding te verminderen.
Deactivering/activering
De remfunctie kan in het infotainment in het menu
Parkeren en manoeuvreren
worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 234.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de functie, afhankelijk van de
instelling voor het uitschakelen van het contact, gedeactiveerd/geactiveerd.
De remfunctie kan ook eenmalig met de functietoets » afb. 272 op pag. 235
worden gedeactiveerd.
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-herkenning
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 275
Inbouwplaats radarsensoren
De uitparkeerhulp en de assistent voor "dodehoek"-herkenning werken beide
op basis van de informatie van de radarsensoren in de achterbumper » afb.
275. De radarsensoren zijn van buitenaf niet zichtbaar.
Uitparkeerhulp
De uitparkeerhulp (hierna systeem) waarschuwt tijdens het vooruit uitparke-
ren uit een haakse parkeerruimte voor van opzij naderende voertuigen.
Zo nodig probeert het systeem door automatisch te remmen, een ongeval te
voorkomen resp. de gevolgen te beperken.
Assistent voor "dodehoek"-herkenning
De assistent voor "dodehoek"-herkenning (hierna systeem) signaleert wagens
die in dezelfde richting op de naastgelegen rijstrook rijden en in de zogenaam-
de dode hoek zitten.
De "dode hoek" is een gebied dat noch via de buitenspiegel nog direct vanuit
de wagen goed zichtbaar is.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
ATTENTIE
Door een botsing resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de
werking van de systemen gehinderd worden - gevaar voor ongevallen! De
wagen door een specialist laten controleren.
Het gebied rond de sensor niet afdekken - de werking van de systemen
kan hierdoor worden beperkt.
Sneeuw, ijs en dergelijke in het gebied rond de sensor direct verwijde-
ren.
ATTENTIE
De assistent voor "dodehoek"-herkenning kent fysieke en systeembepaalde
grenzen. Daarom kan het systeem in de volgende situaties een wagen op
de naastliggende rijstrook mogelijkerwijze vertraagd of helemaal niet op-
merken.
Als er een wagen met zeer hoge snelheid nadert.
Bij het rijden door een bijzonder scherpe bocht of op een rotonde.
237
Hulpsystemen
VOORZICHTIG
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, zijn beide systemen niet beschikbaar.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van de systemen beperkt zijn - "onjuiste
wagenherkenning".
Extra aan de achterzijde van de wagen gemonteerde accessoires (bv. een
fietsendrager), kunnen de werking van de systemen hinderen.
Uitparkeerhulp - werking
Afb. 276
Infotainmentbeeldscherm: Waarschuwingsweergave / rijsitua-
tie
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 237.
Bij ingeschakeld contact wordt het gebied naast en achter de wagen door het
systeem bewaakt. Wordt er aan de achterzijde van de wagen een kruisend
voertuig herkend » afb. 276, dan waarschuwt het systeem hiervoor.
Waarschuwing - wagens met parkeerhulp
Er klinkt een aanhoudende toon en op het infotainmentbeeldscherm verschijnt
een van de beide waarschuwingsniveaus » afb. 276.
Een naderend voertuig wordt herkend. Stoppen met achteruitrijden en de
omgeving van de wagen controleren.
Er wordt een wagen in het ongevalbereik herkend. Stoppen met achteruit-
rijden .
A
B
Waarschuwing - wagens zonder parkeerhulp
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in het instrumentenpaneel
verschijnt een aanwijzing voor de bestuurder, op het achteropkomend verkeer
te letten.
Automatische noodstop
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert en het systeem een drei-
gend ongeval herkent, dan kan dit bij een rijsnelheid tot circa 10 km/h de wa-
gen automatisch afremmen. Op het display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt een betreffende melding.
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Bij een snelheid boven 15 km/h wordt het gebied naast en achter de wagen
door het systeem bewaakt. Tegelijkertijd worden de afstand en het snelheids-
verschil tussen uw wagen en de andere wagens in het gecontroleerde gebied
gemeten.
Het systeem controleert tijdens het rijden in een normale rijstrook de naastlig-
gende rijstrook links en rechts.
Wordt er een wagen in het gebied van de "dode hoek" herkend, verwijst het
systeem naar deze wagen door het controlelampje
in de buitenspiegel.
Systeembeperking
Het systeem is niet in staat om de concrete rijstrookbreedte te herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een wagen in een verder gele-
gen rijstrook reageren:
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de rand van de rijstrook.
Bij het rijden door bochten.
Het systeem kan op andere voorwerpen op de wegrand, zoals bijvoorbeeld ho-
ge vangrails, geluidsschermen enz. reageren.
238
Rijden
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - rijsituaties en
waarschuwingen
Afb. 277 Rijsituatie / controlelampje in linkerbuitenspiegel verwijst naar
de rijsituatie
Afb. 278
Rijsituatie / controlelampje in rechterbuitenspiegel verwijst
naar de rijsituatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
In de volgende rijsituaties verwijst het controlelampje in de buitenspiegel naar
een herkend voertuig in de "dode hoek".
Uw wagen
B
wordt door voertuig
A
ingehaald » afb. 277.
Uw wagen
C
haalt wagen
D
in met een snelheid die maximaal 10 km/h ho-
ger is » afb. 278. Is de snelheid tijdens het inhalen nog hoger, dan volgt er
geen waarschuwing via het controlelampje.
De waarschuwingsmelding gebeurt altijd in de buitenspiegel aan de wagenzij-
de waar een wagen in de "dode hoek" wordt herkend.
Hoe groter het snelheidsverschil tussen de beide wagens, des te vroeger volgt
middels het controlelampje de waarschuwing voor de wagen, waardoor u
wordt ingehaald.
Twee waarschuwingsniveaus
brandt - er is een wagen in de "dode hoek" herkend.
knippert - er is een wagen in de "dode hoek" herkend en het knipperlicht is
ingeschakeld.
Aanvullende waarschuwing bij wagens met Lane Assist
knippert ook dan, als het stuurwiel in de richting van de wagen in de "dode
hoek" is verdraaid. Daarvoor moet de Lane Assist » pag. 269 zijn geactiveerd
en de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend zijn.
Als in dit geval uw wagen de begrenzingslijn passeert, wijst het systeem daar-
op door het stuurwiel kort te laten trillen.
Let op
De helderheid van het controlelampje is afhankelijk van de instelling van de
wagenverlichting. Bij ingeschakeld dim- of grootlicht is de helderheid van het
controlelampje minder.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 237.
De activering resp. deactivering van de systemen kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 59, Menupunt
Hulpsyst.
.
In het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulpsyst.
(geldt voor
de assistent voor de "dodehoek"-bewaking).
In het infotainment in het menu

/
Parkeren en manoeuvreren
(geldt
voor de uitparkeerhulp).
Na het uit- en inschakelen van het contact blijven de systemen, afhankelijk van
de laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
Let op
Bij het activeren van de assistent voor "dodehoek"-herkenning gaan de contro-
lelampjes in de beide buitenspiegels kort branden.
239
Hulpsystemen
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Als de systemen om onbekende reden niet beschikbaar zijn, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. Het gebied om de sensor schoonmaken resp. het obstakel
verwijderen » afb. 275 op pag. 237.
Systemen niet beschikbaar
Zijn de systemen niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Zijn de
systemen dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Inleiding voor het onderwerp
De achteruitrijcamera (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied achter de wagen te tonen.
Er zijn vier modi voor verschillende situaties tijdens het inparkeren en manoeu-
vreren beschikbaar. Het wisselen van modus gebeurt met de functietoetsen
op het beeldscherm » pag. 242.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem geeft onafhankelijk van de actuele omgeving van de wagen
hulpboxen en -lijnen weer. De bestuurder moet zelf controleren of zich
geen obstakel in de gekozen parkeerruimte bevindt en of de wagen veilig
hierin kan worden geparkeerd.
Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de
systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie
over het schoonmaken » pag. 288.
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek), kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een aanrijding resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de came-
ra eventueel uit de juiste stand worden gebracht. In dit geval moet het sys-
teem door een specialist worden gecontroleerd.
Let op
De camera kan met een reinigingssysteem zijn uitgerust » pag. 86. Het be-
sproeien volgt automatisch samen met het besproeien van de achterruit.
240
Rijden
Werking
Afb. 279 Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep
van de achterklep » afb. 279.
Bereik achter de wagen » afb. 279
Registratiegebied van de camera
Vlakken buiten het registratiegebied van de camera
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren onder
de volgende voorwaarden ondersteunen.
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
De achterklep is volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Het gebied achter de wagen is duidelijk zichtbaar.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
A
B
Activering/deactivering
Afb. 280
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 240.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling
of door op de toets
te drukken » afb. 280.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Op het beeldscherm wordt de modus voor haaks inparkeren getoond.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd door de toets
in te drukken, het contact
uit te schakelen en de keuzehendel in stand P te zetten of bij het vooruit rijden
met een snelheid hoger dan 15 km/h (het symbool
in de toets gaat uit).
241
Hulpsystemen
Functietoetsen
Afb. 281
Functietoetsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
De mogelijkheid bestaat, met de functietoetsen tussen de parkeer- en ma-
noeuvreermodus te wisselen en bepaalde instellingen uit te voeren.
Functietoetsen » afb. 281
Verlaten van de weergave van het gebied achter de wagen
Modus - haaks inparkeren
Modus - fileparkeren
Modus - naderen van een aanhangwagen / afstandscontrole
Modus - controle van het gebied achter de wagen (breedbeeldweergave)
Beeldscherminstelling - helderheid, contrast, kleur
Parkeerhulp (miniweergave)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
Wisselen naar volbeeldweergave
Oriëntatielijnen en rijbaan
Afb. 282
Oriëntatie- en rijbaanlijnen
A
B
C
D
E
F
G
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
In de modi voor het haaks inparkeren en fileparkeren verschijnen op het beeld-
scherm oriëntatielijnen voor het schatten van de afstand, alsmede rijbaanlijnen.
Schermweergave » afb. 282
De afstand bedraagt ongeveer 40 cm (veiligheidsafstandsgrens).
De afstand bedraagt ongeveer 100 cm.
De afstand bedraagt ongeveer 200 cm.
De rijbaanlijnen eindigen ongeveer 300 cm achter de wagen.
De afstand kan afhankelijk van de belading van de wagen en de helling van de
rijbaan licht variëren.
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagenbreedte
incl. de buitenspiegels.
Rijbaan
De rijbaanlijnen
D
» afb. 282 wijzigen afhankelijk van de stuurinslag en tonen
de rijbaan die de wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
A
B
C
D
242
Rijden
Modus - haaks inparkeren
Afb. 283 Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een
haaks op de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Een geschikte parkeerruimte kiezen.
Toets » afb. 280 op pag. 241 indrukken.
De gekozen parkeerruimte
1
» afb. 283 langzaam voorbij rijden en de wagen
stoppen.
De achteruitversnelling inschakelen.
Het stuurwiel zo draaien dat de rijbaanlijnen in de parkeerruimte
2
leiden.
Voorzichtig achteruitrijden en daarbij zodanig sturen dat de gele lijnen nog
steeds in de parkeerruimte leiden.
Uiterlijk wanneer de rode lijn de achterste begrenzing van de parkeerruimte
(bijvoorbeeld stoeprand)
3
raakt, de wagen stoppen.
Modus - fileparkeren
Afb. 284 Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een pa-
rallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Bij het voorbij rijden van een parkeerruimte de toets
» afb. 280 op pag.
241 indrukken.
De functietoets
C
» afb. 281 op pag. 242 aantippen.
Op het beeldscherm worden de hulpvakken voor beide rijbaanzijden getoond.
Het knipperlicht voor de zijde waar men wil inparkeren, inschakelen.
De hulpvakken voor de andere zijde verdwijnen.
De wagen zodanig stoppen dat er geen obstakel in het gat tussen de hulp-
vakken
1
» afb. 284 staat en het achterste vak niet over de zijdelingse be-
grenzing van de parkeerruimte
2
uitsteekt.
Het stuurwiel zo lang in de aanbevolen richting
3
draaien, tot de kleur van
het trapeziumkader
4
groen wordt. Het stuurwiel in deze stand houden.
Zodra op het beeldscherm de pijl
5
verschijnt, achteruitrijden (de pijl wordt
tijdens het achteruitrijden in de parkeerruimte steeds korter).
Op het beeldscherm verschijnen de gele rijbaanlijnen
6
alsmede de groene lijn
7
.
Wordt tijdens het achteruitrijden de stuurinslag gecorrigeerd, dan verschijnt
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting).
243
Hulpsystemen
In dit geval het stuurwiel zo draaien dat de gele lijnen
6
en de rode lijn
8
samenvallen.
Voorzichtig achteruitrijden, tot op het beeldscherm verschijnt of de groe-
ne lijn
7
met de zijdelingse begrenzing (bv. stoeprand) van parkeerruimte
2
samenvalt.
De wagen stoppen en zo lang tegengesteld draaien tot de gele lijnen
6
met
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting) samenvallen. Het stuurwiel in deze
stand houden.
Op het beeldscherm wordt oriëntatielijnen weergegeven » afb. 282 op pag.
242.
Voorzichtig achteruitrijden.
De wagen stoppen, als op het beeldscherm verschijnt, resp. op een veilige
afstand tot het obstakel.
Let op
De geleiding in de parkeerruimte wordt systeemmatig afgebroken als het
stuurwiel gedurende een langere tijd tegengesteld aan de vereiste rijbaan ge-
draaid staat. De inparkeermanoeuvre moet opnieuw worden gestart.
Modus - naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole
Afb. 285
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen, van bo-
venaf getoond.
Wagens met trekhaak
Is de wagen af fabriek van een trekhaak voorzien, ondersteunt deze modus de
bestuurder bij het naderen door de wagen van een aanhangwagendissel.
Schermweergave » afb. 285
Kogelkop van trekhaak
Lijnen voor afstandsschatting (tussenafstand ongeveer 10 cm)
Lijn voor het naderen van een aanhangwagendissel
Aanhangwagendissel
De lijn
C
beweegt afhankelijk van de stuurinslag en toont de rijbaan die de
wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
Wagens zonder trekhaak
Is de wagen af fabriek niet voorzien van een trekhaak, dan verschijnt op het
beeldscherm op een afstand van ongeveer 40 cm achter de wagen een rode
lijn voor het controleren van de afstand tot obstakels.
Modus - controle van het gebied achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 240.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen in de
beeldschermweergave getoond.
De modus is geschikt voor het totaaloverzicht van de situatie achter de wagen.
Omgevingsweergave (Area View)
Inleiding voor het onderwerp
De omgevingsweergave (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied rondom de wagen te tonen.
De omgeving van de wagen wordt door vier camera's geregistreerd » afb. 286
op pag. 245.
Het systeem werkt samen met het parkeerhulpsysteem. De beide systemen
worden gelijktijdig op het beeldscherm weergegeven.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig
worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden op-
gevolgd.
A
B
C
D
244
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, Algemene aanwijzingen.
Het systeem geeft onafhankelijk van de actuele omgeving van de wagen
hulpboxen en -lijnen weer. De bestuurder moet zelf controleren of zich
geen obstakel in de gekozen parkeerruimte bevindt en of de wagen veilig
hierin kan worden geparkeerd.
De camera's mogen niet vuil of afgedekt zijn, anders kan de systeemfunc-
tie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie over het
schoonmaken » pag. 288.
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Objecten die zich dicht bij de hoeken van de wagen bevinden, kunnen buiten
het zichtveld van de camera's liggen en daarom mogelijk niet op het beeld-
scherm worden weergegeven.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek), kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een beschadiging aan de wagen bij een van de camera's kan de betreffen-
de camera mogelijk uit positie geraken. In dit geval moet het systeem door een
specialist worden gecontroleerd.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
Werking
Afb. 286
Inbouwplaatsen van de camera's voor de omgevingsbewaking
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 245.
De camera's voor de bewaking van de omgeving van de wagen bevinden zich
voor onder het ŠKODA-logo, in de beide buitenspiegels en in de greep van de
achterklep » afb. 286.
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren
onder de volgende voorwaarden ondersteunen.
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
Alle portieren en de achterklep zijn volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
De door de camera's bewaakte gebieden zijn op het beeldscherm duidelijk
te herkennen.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
245
Hulpsystemen
Activering/deactivering
Afb. 287
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 245.
Activering
Het systeem wordt door het indrukken van de toets
» afb. 287 of bij het in-
schakelen van de achteruitversnelling geactiveerd.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Bij de activering via de toets wordt op het beeldscherm het totaaloverzicht
» afb. 288 op pag. 246 -
weergegeven.
Bij de activering door het inschakelen van de achteruitversnelling wordt op het
beeldscherm de weergave van de camera aan achterzijde samen met de mini-
weergave van het totaaloverzicht » afb. 288 op pag. 246 -
weergegeven.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd door de toets
in te drukken, het contact
uit te schakelen en de keuzehendel in stand P te zetten of bij het vooruit rijden
met een snelheid hoger dan 15 km/h (het symbool
in de toets gaat uit).
Weergaven en functietoetsen
Afb. 288 Totaaloverzicht / weergave van de camera achter met mini-
weergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Het systeem toont de afzonderlijke weergave van een camerabeeld of het to-
taaloverzicht van alle camerabeelden tegelijk.
De keuze van het betreffende camerabeeld vindt plaats door aanraking van het
beeldscherm naast, voor of achter het wagensilhouet » afb. 288. Het gekozen
gebied wordt op het beeldscherm met een geel kader gemarkeerd » afb. 288 -
.
Functietoetsen » afb. 288
3D-weergaven
Bovenaanzicht
Aanzicht schuin van boven
Aanzicht van de zijkant
Wisselen naar totaaloverzicht
Door vegen in de pijlrichtingen over het beeldscherm kan de kijkhoek in de
3D-weergaven worden veranderd.
Verlaten van de omgevingsweergave
Weergavemodi
Beeldscherminstelling - Helderheid, contrast, kleur
Miniweergave van het totaaloverzicht (wisselen naar de volledige beeld-
weergave gebeurt op het beeldscherm door het aanraken van het wagen-
silhouet)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
1
2
3
4
5
246
Rijden
VOORZICHTIG
Het totaaloverzicht dient alleen ter oriëntatie » afb. 288. Voor een beter over-
zicht van de omgeving van de wagen dienen de weergaven van de afzonderlij-
ke camera's.
Weergave van de camera achter
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 245.
De weergave van de camera achter is identiek aan die van het achteruitrijca-
merasysteem » pag. 240.
Weergave van de camera voor
Afb. 289
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Weergavemodi van de camera voor » afb. 289
Haaks inparkeren
Op het beeldscherm wordt het gebied voor de wagen samen met oriën-
tatielijnen weergegeven » pag. 242, Oriëntatielijnen en rijbaan
Bewaking van het gebied voor de wagen » afb. 289
Het gebied voor de wagen wordt door de blauwe oriëntatielijnen ge-
markeerd
Bovenaanzicht
De rode lijn markeert de afstand van ca. 40 cm tot de wagen
A
B
C
Weergave van de zijdelingse camera's
Afb. 290
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Weergavemodus van de zijdelingse camera's » afb. 290
Linkerzijde
Rechterzijde
Linker- en rechterzijde
De gele lijnen worden op een afstand van ca. 40 cm tot de wagen weergege-
ven.
Inparkeersysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het inparkeersysteem (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren in geschikte parkeerruimtes parallel aan en haaks op de rijbaan en bij
het uitparkeren uit parkeerruimtes parallel aan de rijbaan.
Het systeem neemt alleen de stuurbewegingen tijdens het inparkeren in resp.
uitparkeren uit de parkeerruimte over. De bestuurder bedient het rem-, gas-
resp. koppelingspedaal evenals de versnellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
Het inparkeersysteem is een uitbreiding van de parkeerhulp » pag. 234 en
werkt op basis van de door de ultrasoonsensoren geregistreerde gegevens.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig
worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden op-
gevolgd.
A
B
C
247
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom moet u in
dergelijke situaties het systeem niet gebruiken.
VOORZICHTIG
De juiste analyse van de parkeerruimte en de parkeermanoeuvre is afhankelijk
van de afmeting van de wielen.
Het systeem kan alleen goed werken, wanneer wielen met de door ŠKODA
AUTO goedgekeurde wielmaat op de wagen zijn gemonteerd.
Het systeem niet gebruiken wanneer sneeuwkettingen of een noodreserve-
wiel zijn gemonteerd.
Als andere door ŠKODA AUTO goedgekeurde wielen zijn gemonteerd, kan
de uiteindelijke positie van de wagen in de parkeerruimte in geringe mate af-
wijken. Dat kan door een nieuwe instelling van het systeem door een specialist
worden voorkomen.
VOORZICHTIG
Als andere voertuigen achter of op de stoeprand parkeren, kan het systeem
uw wagen ook over de stoeprand of erop leiden - gevaar voor beschadiging
van de wielen. Zo nodig tijdig ingrijpen.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
Het inparkeren kan op elk moment door het indrukken van de toets » afb.
291 op pag. 248 of door een stuuringreep van de bestuurder worden beëin-
digd.
Werking
Afb. 291
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 248.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Tijdens het zoeken naar een parkeerruimte wordt de parkeerruimtegrootte
gemeten en geanalyseerd.
Op het display in het instrumentenpaneel (hierna display) worden geschikte
parkeerruimtes getoond en wordt er een parkeermodus aanbevolen.
Op het display worden aanwijzingen en informatie vóór het begin en tijdens
het parkeren getoond.
Op basis van de berekende rijbaan worden de voorwielen tijdens het inparke-
ren automatisch gedraaid.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem kan alleen een parkeerruimte zoeken als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan:
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is lager dan circa 40 km/h (fileparkeren).
De rijsnelheid is lager dan circa 20 km/h (haaks inparkeren).
De afstand tot een rij geparkeerde wagens bedraagt ongeveer 0,5 - 1,5 m.
De ASR is geactiveerd » pag. 230.
Het systeem kan alleen inparkeren als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
Het parkeren korter duurt dan 6 minuten.
Er volgt geen ingreep van de bestuurder tijdens het automatisch sturen.
De ASR is geactiveerd » pag. 230.
248
Rijden
Er wordt niet door de ASR ingegrepen.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
Activering/deactivering
Het systeem kan door het indrukken van toets worden geactiveerd/gedeac-
tiveerd » afb. 291.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Parkeerruimte zoeken
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 248.
Het systeem zoekt een parkeerruimte in een rij parallel en haaks geparkeerde
wagens aan bijrijders- of bestuurderszijde.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langzaam aan een rij geparkeerde wagens voorbij rijden.
Het systeem met de toets
activeren » afb. 291 op pag. 248.
Het systeem zoekt automatisch naar een parkeerruimte aan de bijrijderszijde.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan verschijnt op het display de aanbe-
volen parkeermodus » afb. 293 op pag. 250 -
of » afb. 294 op pag. 250 -
.
Het knipperlicht aan bestuurderszijde bedienen als u aan die kant van de straat
naar een parkeerruimte wilt zoeken. De displayweergave wijzigt en het sys-
teem zoekt naar een parkeerruimte aan de bestuurderszijde.
Let op
Wordt tijdens het zoeken naar parkeerruimte op het display het symbool
(km/h) weergegeven dan moet de rijsnelheid worden verlaagd tot minder dan
40 km/h (fileparkeren) resp. minder dan 20 km/h (parkeerruimte haaks op de
rijbaan).
Parkeermodus wisselen
Afb. 292 Menu's met de parkeermodi: Displayweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 248.
Tijdens het zoeken naar parkeerruimte en vóór het begin van het parkeren kan
op het display een menu met een andere geschikte parkeermodus worden ge-
toond.
Parkeermodi » afb. 292
In een fileparkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de toets
» afb. 291 op
pag. 248 te drukken.
Na het doorschakelen van alle aangeboden parkeermodi volgt bij opnieuw in-
drukken van de toets
de systeemdeactivering.
Wil men naar de oorspronkelijke parkeermodus terugkeren, dan moet er op-
nieuw op de toets
worden gedrukt.
249
Hulpsystemen
Inparkeren
Afb. 293 In een fileparkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Afb. 294
In een haakse parkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 248.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het achteruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij langs of haaks geparkeerde wagens.
Displayweergave » afb. 293 of » afb. 294
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing verder door te rijden.
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing achteruit te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar voren te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar achter te rijden.
Procedure bij achteruit inparkeren
De gevonden parkeerruimte wordt op het display weergegeven » afb. 293 -
of » afb. 294 - .
Verder naar voren rijden, tot op het display de weergave - verschijnt.
Stoppen en erop letten dat de wagen tot het begin van de inparkeerma-
noeuvre niet meer vooruit beweegt.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Zodra op het display de volgende melding wordt weergegeven:
Stuuringreep
actief. Let op omgeving!
, het stuurwiel loslaten. Het systeem neemt de besturing
over.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
Zo nodig kan de parkeermanoeuvre met verdere stappen worden voortgezet.
Als op het display de pijl naar voren knippert - , de 1e versnelling inschake-
len resp. de keuzehendel in stand D/S zetten.
Op het display wordt het symbool (rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig rijden.
Als op het display de pijl naar achteren knippert -
, opnieuw de achteruit-
versnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Op het display wordt het symbool
(rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig achteruitrijden.
Deze stappen kunnen meerdere malen achter elkaar worden herhaald.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
250
Rijden
Vooruit inparkeren
Afb. 295
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren: Dis-
playweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 248.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het vooruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij haaks geparkeerde wagens.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan met de toets
» afb. 291 op pag.
248 de parkeermodus vooruit » afb. 292 op pag. 249 -
kiezen. Op het dis-
play wordt het volgende weergegeven » afb. 295.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
De systeemactivering middels de toets
is ook dan mogelijk, als de wagen
reeds gedeeltelijk in een geschikte parkeerruimte werd bewogen.
Uit een parallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte uitparkeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 248.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het uitparkeren uit een fileparkeer-
ruimte.
Uitparkeermanoeuvre
Toets
» afb. 291 op pag. 248 indrukken.
Op het display verschijnt de melding:
Knipperlicht insch. en achteruitrijversnelling kie-
zen.
Het knipperlicht voor de rijbaanzijde inschakelen waar uit de parkeerruimte
moet worden weggereden.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
Als de parkeerruimte te klein is, dan kan er niet met hulp van het systeem wor-
den uitgeparkeerd. Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een
betreffende melding.
Automatische remondersteuning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 248.
Automatische remondersteuning bij snelheidsoverschrijding
Wordt tijdens de parkeermanoeuvre een snelheid van 7 km/h voor de eerste
keer overschreden, dan wordt de snelheid door het systeem automatisch tot
onder 7 km/h verlaagd. Daardoor wordt het afbreken van de parkeermanoeuv-
re voorkomen.
Automatische noodstop
Herkent het systeem tijdens de parkeermanoeuvre een gevaar voor een aanrij-
ding, dan wordt er een automatische noodstop uitgevoerd, om de gevolgen
van de aanrijding te verminderen.
De parkeermanoeuvre wordt als gevolg van de noodstop afgebroken.
VOORZICHTIG
De automatische noodstop wordt door het systeem niet geactiveerd als de in-
parkeermanoeuvre bv. om reden van de tweede snelheidsoverschrijding van 7
km/h wordt afgebroken!
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 248.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
251
Hulpsystemen
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, omdat er sprake is van een storing aan de wa-
gen, dan verschijnt er een melding over de onbeschikbaarheid. De hulp van een
specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De aanhangwagenmanoeuvreerhulp (hierna systeem) ondersteunt de bestuur-
der bij het achteruitrijden en manoeuvreren met een aanhangwagen.
Het systeem neemt tijdens het manoeuvreren alleen de stuurbeweging over.
De bestuurder bedient het rem-, gas- resp. koppelingspedaal evenals de ver-
snellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem houdt geen rekening met de omgeving van de wagen, er
vindt geen obstakelherkenning plaats.
Tijdens het manoeuvreren altijd de beweging van de aanhangwagen in de
gaten houden en zo nodig de manoeuvre zelf afbreken om ongevallen of
schade aan de wagen en de aanhangwagen te voorkomen.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom het sys-
teem in dergelijke situaties met uiterste voorzichtigheid gebruiken.
VOORZICHTIG
Aan de hand van de knikhoek van de dissel wordt de positie van de aanhang-
wagen door de camera achter geanalyseerd en de stuurbeweging door het
systeem uitgevoerd. Om deze reden mag de dissel niet door externe invloeden
zijn afgedekt.
De cameralens achter mag niet vervuild zijn, omdat anders het systeem niet
beschikbaar is of de werking ervan aanzienlijk beperkt.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
De parkeermanoeuvre kan op elk moment het het indrukken van de toets
» afb. 296 op pag. 252 of door een stuuringreep worden beëindigd.
De correcte systeemwerking kan alleen worden gegarandeerd, indien een
een- of tweeassige aanhangwagen zonder gestuurde as is aangekoppeld.
Werking
Afb. 296
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 252.
De positie van de aanhangwagen wordt door het systeem met de camera ach-
ter herkend. Door stuurbewegingen wordt de aanhangwagen in de door de be-
stuurder ingestelde richting gestuurd.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
De motor draait.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd.
Het bestuurdersportier en de achterklep zijn volledig gesloten.
252
Rijden
De aanhangwagen is aangesloten op het stopcontact voor de aanhangwa-
gen.
De aanhangwagen wijkt niet te ver uit.
Bepaling van de dissellengte
Om de bestuurder de grootsmogelijke instelhoek m.b.t. de doelpositie van de
aanhangwagen beschikbaar te stellen, moet het systeem de dissellengte ken-
nen.
Voor het bepalen van de dissellengte moet met aangekoppelde aanhangwagen
een paar keer worden afgeslagen of door bochten worden gereden.
De manoeuvreerhoek wordt op het display
5
weergegeven » afb. 297 op pag.
253.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 252.
Het systeem wordt geactiveerd door de achteruitversnelling in te schakelen
en de toets
in te drukken » afb. 296 op pag. 252.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
De deactivering van het systeem vindt plaats door het indrukken van de toets
(het symbool
in de toets gaat uit).
Aanhangwagen manoeuvreren
Afb. 297
Display van het instrumentenpaneel: Aanhangwagen manoeu-
vreren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 252.
Aanhangwagen manoeuvreren
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Controleer of de combinatie stilstaat.
Het stuurwiel loslaten en de toets indrukken.
Het sturen wordt door het systeem overgenomen.
Op het display wordt het symbool van de stelknop voor de buitenspiegels
weergegeven » afb. 297 - .
De stelknop voor de buitenspiegels » pag. 87, Buitenspiegel naar links of
rechts kantelen overeenkomstig de gewenste rijrichting van de aanhangwa-
gen.
Op het display wordt het silhouet van de achterzijde van de wagen met de aan-
hangwagen in bovenaanzicht weergegeven » afb. 297 -
.
De werkelijke positie van de aanhangwagen wordt door het het silhouet
2
weergegeven.
De doelpositie van de aanhangwagen wordt door de contour
3
weergegeven.
De stelknop voor de buitenspiegels kantelen om de contour
3
in de doelpo-
sitie in te stellen.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
De ingestelde knikhoek kan tijdens het achteruitrijden verder gecorrigeerd
worden door de stelknop voor de buitenspiegels te kantelen.
De combinatie in de gewenste positie tot stilstand brengen.
Indien een vooruitversnelling wordt ingeschakeld resp. de modus D/S wordt
ingesteld, dan wordt het systeem gedeactiveerd.
Voor het uitrichten van de combinatie (aanhangwagen en wagen in een lijn) de
stelknop voor de buitenspiegels in pijlrichting
1
kantelen » afb. 297. De aan-
hangwagencontour
3
draait in stand
4
.
Voorzichtig achteruit- en vooruitrijden tot de gewenste positie van de com-
binatie is bereikt.
Let op
Gedurende de tijd dat het systeem actief is, kunnen de buitenspiegels niet
worden ingesteld.
253
Hulpsystemen
Automatische remingreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 252.
In de volgende situaties wordt het systeem gedeactiveerd en volgt een auto-
matische remingreep.
Indien tijdens het manoeuvreren de toets wordt ingerukt, het bestuurder-
sportier wordt geopend of het stuurwiel wordt vastgepakt.
Indien de hoek tussen wagen en aanhangwagen tijdens het manoeuvreren
door het systeem als te groot wordt beoordeeld.
Indien een bepaalde snelheid tijdens het manoeuvreren, op basis van de ac-
tuele hoek tussen wagen en aanhangwagen, door het systeem als te groot
wordt beoordeeld en een reactie van de bestuurder op de waarschuwing om
te remmen uitblijft.
Snelheidsregelsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid constant, zon-
der dat het gaspedaal hoeft te worden bediend. De toestand waarbij het SRS
de snelheid constant houdt, wordt hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Na het bedienen van het koppelingspedaal vindt geen onderbreking van
de regeling plaats! Als bijvoorbeeld een andere versnelling is ingeschakeld
en het koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regeling voortgezet.
Werking
Afb. 298 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusin-
dicaties van het snelheidsregelsysteem
Afb. 299
Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 254.
Statusindicaties van het snelheidsregelsysteem » afb. 298, » afb. 299
Snelheid ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers
van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheid ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
254
Rijden
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
Het SRS is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 20 km/h.
Dit is echter alleen mogelijk als motorvermogen resp. motorremwerking dit
toelaten.
ATTENTIE
Als het motorvermogen resp. de motorremwerking niet voldoende is om
de ingestelde snelheid aan te houden, dan moet de bediening van het gas-
en rempedaal worden overgenomen!
Beschrijving van de bediening
Afb. 300
Bedieningselementen van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 254.
Overzicht van de bedieningselementen van het SRS » afb. 300
A
 SRS activeren (regeling inactief)
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 SRS deactiveren (ingestelde snelheid wissen)
B
 Regeling weer hervatten
a)
/ snelheid verhogen
C
 Regeling starten / snelheid verlagen
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen » pag. 255
a)
Als geen snelheid is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid overgenomen.
Na het starten van de regeling regelt het snelheidsregelsysteem de wagen af
op de actuele snelheid, in het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
.
De automatische regelingsonderbreking vindt plaats, als een van de volgende
situaties zich voordoet:
Het rempedaal wordt bediend.
Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bijvoor-
beeld ESC).
Door de activering van een airbag.
ATTENTIE
Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na gebruik altijd uitschakelen.
De regeling niet hervatten, indien de ingestelde snelheid voor de bestaan-
de verkeerssituatie te hoog is.
Let op
Tijdens de regeling kan de snelheid door het bedienen van het gaspedaal
worden verhoogd. Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid tot de
opgeslagen waarde.
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 300 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het snelheidsregelsysteem geactiveerd.
Snelheidsbegrenzer
Inleiding voor het onderwerp
De snelheidsbegrenzer beperkt de maximum rijsnelheid tot de ingestelde snel-
heidslimiet.
Deze limiet kan alleen worden overschreden door het gaspedaal volledig in te
trappen.
De toestand, waarbij de snelheidsbegrenzer een mogelijke overschrijding van
de ingestelde snelheidslimiet voorkomt, wordt hierna regeling genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
255
Hulpsystemen
Werking
Afb. 301 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusindi-
caties van de snelheidsbegrenzer
Afb. 302
Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van de snel-
heidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 301, » afb. 302
Snelheidslimiet ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de
cijfers van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheidslimiet ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De snelheidsbegrenzer is actief.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
Na het starten van de regeling wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet
opgeslagen en in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Overschrijding van de snelheidslimiet tijdens de regeling
Als tijdens de regeling een overschrijding van de snelheidslimiet vereist is, bij-
voorbeeld tijdens het inhalen, dan moet het gaspedaal volledig worden inge-
trapt.
Bij het overschrijden van de snelheidslimiet (bv. bij bergaf rijden) klinkt er een
akoestisch signaal en het controlelampje in het instrumentenpaneel knip-
pert.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is
gedaald.
Bedieningsbeschrijving - variant zonder SRS
Afb. 303
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant zon-
der SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
303
A
 Snelheidsbegrenzer activeren
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
256
Rijden
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Bedieningsbeschrijving - variant met SRS
Afb. 304
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant met
SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
304
A
 Snelheidsregelsysteem activeren (vereiste voorwaarde voor de
aansluitende activering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer moet de schake-
laar in stand  zetten en vervolgens de toets
D
indrukken.
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Let op
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 304 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het SRS geactiveerd.
Bedieningsbeschrijving - variant met ACC
Afb. 305
Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer (variant met
ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 255.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
305
1
 ACC activeren (vereiste voorwaarde voor de aansluitende acti-
vering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer de schakelaar
in stand  zetten en vervolgens de toets
B
indrukken.
2
 Regeling weer herstellen
a)
/ snelheidslimiet met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
5
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Regeling starten / snelheidslimiet in sprongen van 1 km/h verla-
gen
B
 Tussen ACC en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
257
Hulpsystemen
Automatische afstandsregeling (ACC)
Inleiding voor het onderwerp
De automatische afstandsregeling (hierna ACC) houdt de ingestelde snelheid
resp. afstand ten opzichte van voorliggers aan zonder dat het gaspedaal of het
rempedaal hoeft te worden bediend.
Het gebied voor de wagen en de afstand tot de voor u rijdende voertuigen
wordt door een radarsensor bewaakt » pag. 228.
De toestand waarbij de ACC de snelheid resp. afstand constant houdt, wordt
hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet elk moment gereed zijn om de bediening van het
gas- en rempedaal over te nemen.
De ACC reageert niet bij het naderen van een stilstaand obstakel (bv. de
staart van een file, een voertuig met pech of een voor een verkeerslicht
wachtend voertuig).
De ACC reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
Als de vertraging van de ACC niet voldoende is, de wagen direct met het
rempedaal afremmen.
ATTENTIE
De ACC uit veiligheidsoverwegingen niet in de volgende situaties gebrui-
ken:
Bij het nemen van afritten op snelwegen of bij wegwerkzaamheden om zo
een ongewenste acceleratie naar de opgeslagen snelheid te voorkomen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Op slecht wegdek (bijvoorbeeld ijzel, gladde rijbaan, grind, onverhard
wegdek).
Bij het rijden door "scherpe" bochten of op steile hellingen/afdalingen.
Bij het rijden door plaatsen waar zich metalen objecten bevinden (bijvoor-
beeld metalen loodsen, spoorbanen en dergelijke).
Bij het rijden door ingedeelde gesloten ruimtes (bijvoorbeeld parkeergara-
ges, veerboten, tunnels en dergelijke).
Let op
De ACC is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
De ACC vermindert de snelheid door automatisch het gas los te laten resp.
met een remingreep. Indien een automatische snelheidsvermindering met een
remingreep plaatsvindt, gaat het remlicht branden.
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aange-
sloten aanhangwagen is de ACC niet beschikbaar.
De regeling wordt automatisch afgebroken bij een ingreep van remonders-
teunende hulpsystemen (bijvoorbeeld ESC) of bij het overschrijden van het
maximaal toegestane motortoerental.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Automatische afstandsregeling (ACC) - Instelling van de automatische af-
standsregeling
Rijprogramma:
- Instelling voor de acceleratie van de wagen bij ingeschakelde
automatische afstandsregeling (bij wagens waarbij de rijmodus kan worden
gekozen wordt deze instelling uitgevoerd » pag. 266)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertui-
gen
Werking
Afb. 306
Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van ACC-
meldingen
258
Rijden
Afb. 307 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van de ACC
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 258.
De ACC biedt de mogelijkheid, een snelheid van 30 - 160 resp. 210 km/h (af-
hankelijk van de uitrusting) alsmede de afstand tot voorliggers in het bereik
van een zeer kleine tot een zeer grote afstand in te stellen.
De ACC past de ingestelde snelheid aan de herkende voorligger aan en houdt
hierbij de geselecteerde afstand aan.
De ACC kan met behulp van de radarsensor een voorligger op een afstand van
circa 150 m herkennen.
ACC-meldingen » afb. 306
Voertuig herkend (regeling actief).
Lijn die de verschuiving van de tussenliggende afstand bij het instellen aan-
geeft » pag. 261, Afstandsniveau instellen.
Ingestelde afstand ten opzichte van de voorligger.
Voertuig herkend (regeling inactief).
Statusindicaties van de ACC » afb. 307
Regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie grijs weergegeven).
Regeling actief - geen voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cij-
fers van de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Regeling inactief - geen snelheid opgeslagen.
Regeling actief - voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cijfers van
de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
1
2
3
4
Aanwijzing voor snelheidsverlaging
Als de vertraging van de ACC met betrekking tot een voorligger niet voldoen-
de is, gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje branden en op het
display verschijnt de melding, om het rempedaal te bedienen.
Regeling overeenkomstig het voertuig op de naastgelegen rijstrook
Tijdens de regeling kan uw wagen overeenkomstig het voertuig op de naast-
gelegen rijstrook worden geregeld.
Dit kan bij een snelheid van meer dan 80 km/h dan voorkomen, als uw wagen
sneller dan het voertuig op de naastgelegen rijstrook aan bestuurderszijde rijdt.
Op het display wordt het herkende voertuig op de naastgelegen rijstrook ge-
toond.
Let op
Enkele weergaven van de ACC op het display van het instrumentenpaneel kun-
nen door weergaven van andere functies worden afgedekt. Een ACC-weerga-
ve word bij een wijziging van de ACC-status automatisch kort weergegeven.
Automatisch wegrijden en stoppen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met behulp van de ACC
tot stilstand vertragen en weer in beweging komen.
Vertragen tot stilstand
Als een voor u rijdend voertuig tot stilstand vertraagt, vertraagt de ACC ook
de eigen wagen tot stilstand.
Wegrijden na een stopfase
Indien het voor u rijdende voertuig binnen enkele seconden na de stopfase
weer in beweging komt, komt de eigen wagen ook in beweging en wordt de
snelheid weer geregeld.
Als de voorligger na een langere stopfase weer in beweging komt, dan moet,
om de regeling voort te zetten, het gaspedaal worden ingetrapt resp. de hen-
del in stand  worden gezet » pag. 260.
259
Hulpsystemen
Bedieningsoverzicht
Afb. 308 Bedieningshendel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Overzicht van de ACC-functies die met de hendel worden bediend » afb.
308
1
 ACC activeren (regeling inactief)
2
 Regeling starten (weer herstellen) / snelheid met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 ACC deactiveren
5
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Afstandsniveau instellen
B
 Regeling starten / snelheid in sprongen van 1 km/h verlagen
Indien de hendel vanuit de stand  direct tegen de veerdruk in stand 
wordt gezet, wordt de actuele snelheid opgeslagen en de regeling gestart.
Regeling starten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De ACC is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld en de actuele snelheid is hoger dan 25 km/h.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De regeling starten
De toets  » afb. 308 op pag. 260 indrukken.
of: De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 308 op pag. 260 instel-
len.
De ACC neemt de actuele snelheid over en start de regeling, in het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Wordt de regeling gestart, doordat de hendel in de stand

wordt gezet,
en is er reeds een snelheid opgeslagen, dan neemt de ACC deze snelheid over
en voert de regeling uit.
Let op
Indien bij wagens met automatische versnellingsbak de regeling bij een snel-
heid van minder dan 30 km/h wordt gestart, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen. De snelheid neemt automatisch toe tot 30 km/h resp. wordt gere-
geld aan de hand van de snelheid van de voorligger.
Regeling onderbreken/weer herstellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 258.
Regeling onderbreken
De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 308 op pag. 260 instellen.
of: Het rempedaal intrappen.
De regeling wordt onderbroken, de snelheid blijft opgeslagen.
Regeling weer herstellen
De regeling starten » pag. 260, Regeling starten.
260
Rijden
Let op
De regeling wordt eveneens onderbroken als het koppelingspedaal langer dan
30 s wordt ingetrapt of de ASR wordt gedeactiveerd.
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
De gewenste snelheid wordt met de bedieningshendel ingesteld of gewijzigd
» afb. 308 op pag. 260.
Snelheid in sprongen van 10 km/h instellen/wijzigen () - Voorwaarden
De ACC is geactiveerd.
Snelheid in sprongen van 1 km/h verhogen / verlagen (/) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen wordt geregeld.
Snelheid door het overnemen van de actuele snelheid wijzigen (

) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen rijdt met een andere dan de opgeslagen snelheid.
Let op
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het gaspedaal
wordt verhoogd, wordt de regeling tijdelijk onderbroken. Na het loslaten van
het gaspedaal wordt de regeling automatisch weer hersteld.
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het rempedaal
wordt verlaagd, wordt de regeling onderbroken. De regeling moet opnieuw
worden gestart om deze weer te herstellen » pag. 260.
Indien de wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt geregeld,
dan wordt door de eerste keer drukken op de toets  de actuele snelheid op-
geslagen, door opnieuw drukken op de toets  wordt de snelheid in stappen
van 1 km/h verlaagd.
Afstandsniveau instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Het afstandsniveau ten opzichte van de voorligger kan met de hendel » afb.
308 op pag. 260 of in het infotainment » pag. 258, Instellingen in het infotain-
ment worden ingesteld.
Instelling met de hendel
De schakelaar  tegen de veerdruk in stand of instellen » afb. 308 op
pag. 260.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de lijn
2
» afb. 306 op
pag. 258, die de afstandsverschuiving weergeeft.
Met de schakelaar  op de hendel de lijn
2
op de gewenste afstand in-
stellen.
Let op
Indien de afstand in het infotainment is gewijzigd, wordt de wijziging pas na
aansluitende activering van de ACC merkbaar.
De afstand is afhankelijk van de rijsnelheid. Des te hoger de rijsnelheid, des te
groter is de afstand ten opzichte van de voorligger.
De individuele instelling van het afstandsniveau wordt (afhankelijk van het in-
fotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering op-
geslagen » pag. 60.
Bijzondere rijsituaties
Afb. 309 In bochten / smalle of versprongen rijdende voertuigen
261
Hulpsystemen
Afb. 310 Verandering van rijstrook van andere voertuigen / stilstaande
voertuigen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 258.
De volgende (en soortgelijke) rijsituaties vragen om bijzondere aandacht en zo
nodig het ingrijpen van de bestuurder (remmen, gasgeven e.d.).
In bochten
Bij het in- of uitrijden van langgerekte bochten kan het gebeuren dat een op de
naastgelegen rijstrook rijdende wagen in het door de radar gedetecteerde be-
reik terechtkomt » afb. 309 -
. De eigen wagen wordt dan op basis van deze
wagen geregeld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Een smal of versprongen rijdend voertuig kan pas door de ACC worden her-
kend, als het zich in het door de radar gedetecteerde bereik bevindt » afb. 309
-
.
Verandering van rijstrook van andere voertuigen
Voertuigen die op korte afstand naar de eigen rijstrook wisselen » afb. 310 - ,
kunnen door de radarsensor niet altijd tijdig worden herkend.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent geen stilstaande objecten! Indien een door de ACC geregi-
streerd voertuig afslaat of uitwijkt en zich voor dit voertuig een stilstaand
voertuig bevindt » afb. 310 - , reageert de ACC niet op dit stilstaande voer-
tuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale opbouwen
Lading of opbouwdelen van andere voertuigen die aan de zijkant, aan achterzij-
de of bovenzijde voorbij de voertuigcontouren steken, kan de ACC mogelijk
niet herkennen.
Inhalen en rijden met aanhangwagen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Bij het inhalen
Indien de eigen wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt gere-
geld en het knipperlicht wordt bediend, beoordeelt de ACC dit als de start van
een inhaalmanoeuvre. De ACC versnelt de wagen automatisch en vermindert
hierdoor de afstand ten opzichte van de voorligger.
Indien de wagen naar de linker rijbaan wisselt en er geen voorligger wordt her-
kend, accelereert de ACC tot de ingestelde snelheid en houdt deze constant.
Een acceleratie kan op elk moment door het intrappen van het rempedaal of
het drukpunt  op de bedieningshendel » afb. 308 op pag. 260 worden af-
gebroken.
Rijden met aanhangwagen
Bij het rijden met aanhangwagen of bij een andere op het aanhangwagenstop-
contact aangesloten accessoire werkt de ACC-regeling met verminderde dy-
namiek. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aangepast.
Storingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 258.
Als de ACC om onbekende reden niet beschikbaar is, dan gaat op het display in
het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en wordt een overeen-
komstige melding weergegeven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 266 op pag. 228.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. De ACC werkt weer, nadat de sneeuw op de sensor is
weggedooid.
ACC niet beschikbaar
Is de ACC niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbeschik-
baarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is de ACC
dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
262
Rijden
ACC-storing
Bij een ACC-storing verschijnt een storingmelding. De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Inleiding voor het onderwerp
Front Assist (hierna systeem) waarschuwt voor het gevaar van een aanrijding
met een wagen of met een ander zich voor de wagen bevindend obstakel en
probeert zo nodig door een automatische remingreep een aanrijding te voor-
komen resp. de gevolgen ervan te minimaliseren.
Het gedeelte voor de wagen wordt door een radarsensor » pag. 228 gecontro-
leerd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem reageert niet op kruisende of tegemoetkomende voertui-
gen.
VOORZICHTIG
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aangeslo-
ten aanhangwagen is het systeem niet beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 263.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Front Assist (afstandscontrolesysteem) - Instelling van de assistent voor de
afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertuigen
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Voorwaarschuwing
(variant 1) - Activering/deactivering van de voorwaarschu-
wing
Voorwaarschuwing
(variant 2) - Activering/deactivering en instelling van de af-
standsstap, waarbij er wordt gewaarschuwd
Afstandswaarschuwing weergeven
- Activering/deactivering van de afstands-
waarschuwing
Werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 263.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger.
Waarschuwt voor een dreigende aanrijding.
Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep.
Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een
automatische remingreep uitgevoerd.
Het systeem kan alleen werken als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd » pag. 230.
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 5 km/h in voorwaartse rich-
ting.
Let op
Het systeem kan slecht functioneren of niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in
"scherpe" bochten of tijdens een ESC-ingreep » pag. 229.
263
Hulpsystemen
Afstandswaarschuwing
Afb. 311
Display van het instrumentenpaneel: Afstandswaar-
schuwing
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 263.
De weergave van de afstandswaarschuwing gebeurt bij wagens met het MAXI
DOT-display.
Indien een veilige afstand ten opzichte van de voorligger wordt onderschre-
den, verschijnt op het display het controlelampje
» afb. 311.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de ac-
tuele verkeerssituatie!
De afstand waarbij de waarschuwing wordt gegeven, is afhankelijke van de ac-
tuele rijsnelheid.
De waarschuwing kan in een snelheidsbereik van circa 60 km/h tot 210 km/h
worden gegeven.
Waarschuwing en automatisch remmen
Afb. 312
Display van het instrumentenpaneel: voorwaarschu-
wing resp. noodstop bij lage snelheid
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 263.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
45 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje » afb.
312.
Voorwaarschuwing
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar herkent, verschijnt op het display het
controlelampje » afb. 312 en klinkt er een akoestisch signaal.
De voorwaarschuwingsweergave kan in de volgende situaties plaatsvinden:
Bij aanrijdingsgevaar met een bewegend obstakel in een rijsnelheidsbereik
van circa 30 km/h tot 210 km/h.
Bij het gevaar van een aanrijding met een stilstaand obstakel in een snel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 85 km/h.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Dringende waarschuwing en automatisch remmen - een bewegend
obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een zich bewegend obstakel, genereert het systeem automa-
tisch door een actieve remingreep een korte remschok, om opnieuw te waar-
schuwen voor het gevaar van een mogelijke aanrijding.
Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Automatisch remmen - een stilstaand obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een stilstaand obstakel in een snelheidsbereik van ongeveer 30
km/h tot 60 km/h, zet het systeem een automatische remming in.
Informatie over het automatische remmen
Indien het systeem een automatische remingreep uitvoert, neemt de druk in
het remsysteem toe en kan het rempedaal niet met de gebruikelijke pedaalslag
worden ingetrapt.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
264
Rijden
Remondersteuning
Als de bestuurder bij een dreigende aanrijding onvoldoende remt, verhoogt het
systeem automatisch de remkracht.
De remondersteuning vindt alleen plaats zolang het rempedaal krachtig ge-
noeg wordt ingetrapt.
Voetgangerherkenning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 263.
De voetgangerherkenning kan helpen om ongevallen met overstekende voet-
gangers te voorkomen resp. de gevolgen van en ongeval te verminderen.
Het systeem waarschuwt voor een dreigende aanrijding, bereidt de wagen
voor op een noodstop, ondersteunt bij het remmen of voert een automatische
remming uit.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
30 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje
» afb.
312 op pag. 264.
Voorwaarschuwing en automatische afremming
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar in een snelheidsgebied van 30 km/h
tot 65 km/h herkend, verschijnt op het display het controlelampje
» afb. 312
op pag. 264 en klinkt er een akoestisch signaal.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Als de bestuurder niet op de voorwaarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Deactivering/activering
Afb. 313 Toetsen/stelwiel: Op de bedieningshendel / op het multifunc-
tiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 263.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd na het inschakelen van het con-
tact.
Het systeem kan alleen in uitzonderingssituaties worden gedeactiveerd »
.
Bij wagens met MAXI DOT-display kan het systeem in het hoofdmenu worden
gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 59, Menupunt
Hulpsyst.
.
Deactivering/activering bij wagens met segmentdisplay
Toets
» afb. 313
Handeling Functie
A
Ingedrukt houden naar bo-
ven/onder
Menupunt Front Assist weergeven
B
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
Deactivering/activering bij wagens met multifunctiestuurwiel
Toets/kar
telwiel
» afb. 313
Handeling Functie
C
Indrukken Menupunt Front Assist weergeven
D
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
265
Hulpsystemen
Deactivering/activering en instelling in infotainment
In het infotainment kunnen het complete systeem resp. de functie voorwaar-
schuwing en afstandswaarschuwing worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag.
263, Instellingen in het infotainment.
Indien de functie afstandswaarschuwing voor het uitschakelen van het contact
gedeactiveerd is, blijft deze na het inschakelen van het contact gedeactiveerd.
ATTENTIE
In de volgende situaties moet de Front Assist om veiligheidsredenen wor-
den uitgeschakeld.
Als de wagen wordt afgesleept.
Als de wagen op een rollenbank staat.
Als een waarschuwing resp. een systeemingreep zonder reden plaats-
vond.
Indien de wagen bijvoorbeeld wordt vervoerd op een oplegger, een veer-
boot of dergelijke.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 263.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 266 op pag. 228.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. Het systeem werkt weer, nadat de sneeuw op de sen-
sor is weggedooid.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is het
systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
Inleiding voor het onderwerp
Door het selecteren van de rijmodus kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl
worden aangepast.
De volgende modi zijn beschikbaar
Eco
,
Comfort
,
Normal
,
Sport
,
Individual
en
Snow
.
De modus
Comfort
is alleen bij wagens met de dynamische onderstelregeling
(DCC) beschikbaar.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 266.
De dynamische onderstelregeling (hierna DCC) biedt de mogelijkheid om de
schokdemperkarakteristiek voor een sportieve, normale of comfortabele rijstijl
in te stellen, door de betreffende rijmodus te kiezen.
De DCC analyseert tijdens het rijden continu het stuurgedrag en de wegde-
komstandigheden en past de onderstelregeling overeenkomstig de gekozen
rijmodus aan.
Modus
Eco
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
De modus is geschikt voor een rustige rijstijl en helpt bij het verminderen van
het brandstofverbruik.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt rustiger dan in de modus
Normal
.
Het schakeladvies wordt zodanig geregeld, dat een zo laag mogelijk brandstof-
verbruik wordt gerealiseerd » pag. 55.
266
Rijden
Indien het start-stopsysteem handmatig is gedeactiveerd » pag. 218, wordt de-
ze automatisch geactiveerd.
De automatische versnellingsbak wordt automatisch in de modus E gezet
» pag. 223.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling rustiger plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 258.
Ledkoplampen
De wagen zit in de bespaarmodus » pag. 79. De koplampen staan in de basisaf-
stelling en passen zich niet aan aan de rijrichting.
Airconditioning (Climatronic)
De airconditioning wordt zodanig geregeld om energie te sparen. Om deze re-
den kan bijvoorbeeld de gewenste interieurtemperatuur later dan in de modus
Normal
worden bereikt.
Let op
De maximale acceleratie (kick-down-functie) is ook in de rijmodus
Eco
moge-
lijk.
Modus
Comfort
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
De modus is voor het rijden op wegen met slecht wegdek of voor lange snel-
wegritten geschikt.
Modus
Normal
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
De modus is geschikt voor een normale rijstijl.
Modus
Sport
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
De modus is geschikt voor een sportieve rijstijl.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
DCC
De DCC stelt het onderstel voor de sportieve rijstijl in.
Stuurinrichting
De stuurbekrachtiging wordt iets verminderd, voor het sturen is meer kracht
nodig.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt dynamischer dan in de modus
Normal
.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling sneller plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 258.
Ledkoplampen
De koplampen passen zich dynamischer aan de rijrichting aan dan in de modus
Normal
» pag. 79.
Proactieve inzittendenbescherming
Het eerste beschermingsniveau wordt gedeactiveerd » pag. 268.
Modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
In de modus
Individual
kan elk systeem afzonderlijk worden ingesteld » pag.
268, Instellingen van de modus
Individual
.
Modus
Snow
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
De modus is geschikt voor het rijden op gladde of met sneeuw bedekte we-
gen.
In de rijmodus
Snow
kan de automatische versnellingsbak niet in de modus S
worden gezet.
267
Hulpsystemen
Moduskeuze en infotainmentweergave
Afb. 314 Toets voor de keuze van de rijmodus / weergave op infotain-
mentbeeldscherm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
Weergave van de rijmodusmenu's
Toets
» afb. 314 indrukken.
Op het infotainmentbeeldscherm worden de volgende functietoetsen weerge-
geven » afb. 314.
Informatie over de instelling van de actueel gekozen modus
Instelling van de modus
Individual
Rijmodusmenu
Het selecteren van de rijmodus gebeurt op een van de volgende manieren.
Door het herhaald bedienen van de toets .
Door het aantippen van de betreffende functietoets op het infotainment-
beeldscherm » afb. 314.
Na het in- en uitschakelen van het contact wordt de aandrijving in de actuele
rijmodus op
Normal
ingesteld. Om de instelling van de aandrijving te wijzigen
opnieuw de betreffende rijmodus selecteren.
Let op
De momenteel geselecteerde rijmodus wordt in het infotainment in de sta-
tusregel naast het symbool weergegeven.
De gekozen rijmodus resp. de instelling van de modus
Individual
wordt in het
actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
A
B
Instellingen van de modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
In de modus
Individual
kunnen de volgende menupunten worden ingesteld:
DCC:
- Instelling van de schokdemperkarakteristiek
Stuurinrichting:
- Instelling van de karakteristiek van de stuurbekrachtiging
Aandrijving:
- Instellen van de aandrijvingskarakteristiek
ACC:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische afstands-
regeling
Dynam. bochtenverlichting:
- Instelling van de karakteristiek van de koplampen
met led-diodes
Klimatisering:
- Instelling van de karakteristiek van de Climatronic
Modus terugzetten
- Instelling van alle menupunten in de modus
Individual
naar
Normal
Annuleren
- Aanhouden van de momentele instelling
Terugzetten
- Instelling van alle menupunten naar de modus
Normal
Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De proactieve inzittendenbescherming (hierna systeem) verhoogt de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen in situaties die tot een aanrijding of tot
het over de kop slaan kunnen leiden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Let op
De levensduur van de systeemcomponenten wordt elektronisch bewaakt.
Meer informatie » pag. 47, Veiligheidssystemen.
Bij buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag dient de gordelspannerfunc-
tie voor de bijrijdersstoel te worden uitgeschakeld.
268
Rijden
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 268.
In kritische rijsituaties (bijvoorbeeld bij een noodstop of een plotselinge veran-
dering van rijrichting) kunnen de volgende maatregelen afzonderlijk of tegelij-
kertijd plaatsvinden om het risico van ernstig letsel te verminderen.
De omgegespte veiligheidsgordels voor bijrijder en bestuurder worden auto-
matisch dicht over het lichaam gespannen.
Geopende elektrisch bediende ruiten worden automatisch tot een spleet van
ongeveer 5 cm vanaf de rand gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
Zodra de kritische rijsituatie voorbij is, worden de veiligheidsgordels weer ont-
spannen.
Het systeem heeft twee beschermingsniveaus.
Het eerste beschermingsniveau
Het systeem grijpt reeds in situaties die bij een dynamische rijstijl kunnen op-
treden. Hierbij helpt het de bestuurder en de bijrijder in de juiste zitpositie te
houden.
Het eerste beschermingsniveau kan op een van de volgende manieren worden
gedeactiveerd.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Deactivering van de ASR » pag. 230.
Door het selecteren van de rijmodus
Sport
» pag. 268.
Na het uit- en inschakelen van het contact worden beide beschermingsniveaus
van het systeem geactiveerd, tenzij de rijmodus
Sport
is gekozen.
Het tweede beschermingsniveau
Het systeem grijpt pas in als de situatie als zeer kritiek wordt beoordeeld (bv.
een noodstop bij hoge snelheid).
Dit beschermingsniveau kan niet worden gedeactiveerd.
Wagens met het systeem Front Assist
Bij wagens met het systeem Front Assist kan een systeemingreep ook gebeu-
ren als het gevaar voor een ongeval met een vóór de wagen staand obstakel
wordt herkend.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 315
Sensor voor Lane Assist
Lane Assist (hierna systeem) helpt om de wagen tussen de begrenzingslijnen
van een rijstrook te houden.
Het systeem herkent de begrenzingslijnen van de rijstrook met behulp van een
sensor » afb. 315.
Indien de wagen een herkende begrenzingslijn nadert, voert het systeem een
lichte stuurbeweging uit in tegengestelde richting van de begrenzingslijn. Deze
corrigerende stuuringreep kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem kan de wagen binnen de rijstrook houden, maar neemt niet
de besturing van de wagen over. De bestuurder is steeds volledig verant-
woordelijk voor de stuurbewegingen.
Sommige obstakels of markeringen op de rijbaan kunnen als begrenzings-
lijnen worden herkend - een foutieve stuuringreep kan het gevolg zijn.
ATTENTIE
Het systeem kan de begrenzingslijn bijvoorbeeld in de volgende situaties
mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist herkennen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Bij het rijden door "scherpe" bochten.
269
Hulpsystemen
ATTENTIE (vervolg)
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
VOORZICHTIG
Geen stickers en dergelijke voor de sensor op de voorruit plakken, om de
werking van het systeem niet te belemmeren.
Let op
Het systeem is bedoeld voor het rijden op snelwegen en wegen met kwalita-
tief goede langsmarkeringen.
Het systeem kan ononderbroken en onderbroken lijnen herkennen.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 269.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Lane Assist (rijstrookassistent) - Instelling van de rijstrookassistent
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Adaptieve rijstrookgeleiding
- Activering/deactivering van de adaptieve rijst-
rookgeleiding
Werking
Afb. 316
Monochroom display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden
van systeemweergaven
Afb. 317 Kleuren display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van
systeemweergaven
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 269.
Systeemweergaven» afb. 316 en » afb. 317
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep.
Het systeem grijpt in - bij het naderen van de rechter begrenzingslijn.
De adaptieve rijstrookgeleiding wordt uitgevoerd.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan circa 65 km/h (geldt niet voor wagens met de
filehulp » pag. 271).
De begrenzingslijn aan minimaal een zijde van de rijstrook wordt herkend.
De handen van de bestuurder rusten op het stuurwiel.
De rijstrook is breder dan circa 2,5 m.
Indien het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij het afslaan), vindt bij het na-
deren van de begrenzingslijn geen stuuringreep plaats. Het systeem beoor-
deelt de situatie als een bedoelde verandering van rijstrook.
Controlelampjes in het instrumentenpaneel
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep of grijpt mo-
menteel in.
270
Rijden
Adaptieve rijstrookgeleiding
De adaptieve rijstrookgeleiding helpt met behulp van stuuringrepen de door de
bestuurder gekozen positie tussen de herkende begrenzingslijnen vast te hou-
den.
Indien de positie op de rijstrook wordt gewijzigd, past het systeem zich binnen
zeer korte tijd aan en houdt de nieuw gekozen positie vast.
Stuurwieltrillingen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat het systeem door stuurwiel-
trillingen erop wijst, dat een stuuringreep door de bestuurder nodig is.
Het systeem is niet in staat om de wagen door een stuuringreep binnen de
rijstrook te houden.
Tijdens een intensieve systeembepaalde stuuringreep kan het systeem de
begrenzingslijnen plotseling niet herkennen.
ATTENTIE
De systeemfunctie kan beperkt zijn, indien bijvoorbeeld in spoorvorming,
op een aflopend wegdek of bij zijwind wordt gereden.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 269.
De activering resp. deactivering van het systeem kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 59, Menupunt
Hulpsyst.
.
In het infotainment » pag. 270, Instellingen in het infotainment.
In het infotainment kan ook de adaptieve rijstrookgeleiding worden geacti-
veerd resp. gedeactiveerd.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de systeeminstelling behou-
den.
Let op
De instelling van het systeem wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in
het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 269.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De voorruit schoonmaken resp. het
obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. Probeer het systeem opnieuw te activeren. Is het systeem dan
nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Oproep het stuur over te nemen
Heeft het systeem herkend, dat er geen handen op het stuurwiel liggen, dan
kan het niet correct werken. Er verschijnt een oproep om het stuur over te ne-
men. De handen op het stuurwiel leggen.
Filehulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet de handen altijd aan het stuurwiel houden en gereed
zijn om de besturing van de wagen zelf over te nemen (accelereren of rem-
men).
Let op
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
271
Hulpsystemen
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
De filehulp (hierna systeem) helpt bij snelheden onder 65 km/h, de wagen bin-
nen de rijstrook te houden en tegelijk de afstand tot de voorligger aan te hou-
den.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
De filehulp is een aanvulling van de systemen Lane Assist » pag. 269 en ACC
» pag. 258 en maakt gebruik van de functies van deze beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaan-
wijzingen in acht worden genomen.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd als wordt voldaan aan de vol-
gende voorwaarden:
Lane Assist met de adaptieve rijstrookgeleiding is geactiveerd, de begren-
zingslijnen aan beide zijden van de rijstrook zijn herkend » pag. 269.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 258.
De rijsnelheid ligt onder 65 km/h.
Hulpsysteem voor noodsituaties
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem is uitsluitend voor noodsituaties bedoeld, als de bestuurder
plotseling niet in staat is om te sturen. Daarom nooit proberen de systeem-
werking te testen - gevaar voor ongevallen!
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 272.
Het hulpsysteem voor noodsituaties (hierna systeem) herkent de inactiviteit
van de bestuurder, die bijvoorbeeld door een plotseling bewustzijnsverlies kan
worden veroorzaakt. Het systeem neemt vervolgens maatregelen om de wa-
gen zo veilig mogelijk tot stilstand te vertragen.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
Het hulpsysteem voor noodsituaties is een aanvulling van de systemen Lane
Assist » pag. 269 en ACC » pag. 258 en maakt gebruik van de functies van de-
ze beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaan-
wijzingen in acht worden genomen.
Systeemingreep
Herkent het systeem de inactiviteit van de bestuurder, dan maakt het van dit
feit melding door een akoestisch signaal en een melding op het display in het
instrumentenpaneel. Daarbij houdt het de wagen binnen de rijstrook.
Indien de bestuurder ook na herhaalde waarschuwing de besturing niet over-
neemt, dan remt het systeem de wagen automatisch af, en, nadat deze tot stil-
stand is gekomen, wordt de parkeerrem ingeschakeld.
Bij een automatische remingreep worden de alarmlichten ingeschakeld.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 272.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Lane Assist is geactiveerd en de begrenzingslijn aan ten minste een zijde
van de rijstrook wordt herkend » pag. 269.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 258.
272
Rijden
Verkeerstekenherkenning
Inleiding voor het onderwerp
De verkeerstekenherkenning (hierna systeem) toont bepaalde verkeerstekens
(bijvoorbeeld maximumsnelheden) op het display van het instrumentenpaneel
en waarschuwt eventueel bij een snelheidsoverschrijding.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Verticale verkeerstekens hebben altijd voorrang boven de displayweerga-
ven. De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor het inschatten van de
verkeerssituatie.
De snelheidsindicaties in de weergegeven verkeerstekens hebben betrek-
king op de snelheidseenheden in het betreffende land. De weergave op
het display kan dus afhankelijk van het betreffende land staan voor km/h of
mph.
ATTENTIE
De verkeerstekens kunnen systeembepaald bijvoorbeeld in de volgende si-
tuaties mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist worden weergegeven.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
Hoge rijsnelheid.
De verkeerstekens zijn afgedekt (bv. door bomen, sneeuw of vuil).
De verkeerstekens voldoen niet aan de norm (rond met een rode rand) of
zijn beschadigd.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonborden bevestigd.
De verkeerstekens zijn gewijzigd (de navigatiegegevens zijn niet meer ac-
tueel).
Let op
Het systeem is slechts in enkele landen beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 273.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
syst.
aantippen.
Verkeerstekenherkenning - Instelling van de verkeerstekenherkenningsassis-
tent
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering van extra verkeers-
tekens op het display in het instrumentenpaneel
Snelheidswaarschuwing:
- Instelling van een waarschuwing bij overschrijden
van de toegestane snelheid
Waarschuwing bij meer dan
- Instelling van het waarschuwingstijdstip met de
optie om de toegestane snelheid in een gebied tussen 0 tot 20 km/h te
overschrijden
Aanhangwagenherkenning
Borden m.b.t. aanhanger weergeven
- Activering/deactivering van de weergave
van verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering van het rekening hou-
den met een aanhangwagen voor de routeberekening in de navigatie
Max. snelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maximumsnelheid voor
aanhangwagengebruik
Werking
Afb. 318
Sensor voor de verkeersteken-
herkenning
273
Hulpsystemen
Afb. 319 Display van het instrumentenpaneel: Weergavevoorbeelden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 273.
Beschrijving van de weergaven en getoonde verkeerstekens
Displayweergave » afb. 319
Weergave van herkende verkeerstekens » pag. 56, Rijgegevens (multi-
functie-indicatie)
Aanvullende weergave (monochroom display)
Aanvullende weergave (kleurendisplay)
Het systeem kan op het display de volgende herkende verkeerstekens (verti-
cale verkeerstekens) weergeven.
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
Daarnaast kunnen nog aanvullende tekens worden weergegeven (bv. snel-
heidsbeperking bij nat wegdek of verkeerstekens met tijdelijke geldigheid).
Het systeem geeft alleen verkeerstekens weer, die zich in het "zichtbereik" van
de sensor bevinden » afb. 318.
De informatie van de sensor wordt aangevuld met informatie uit het infotain-
mentnavigatiesysteem. Daarom kunnen verkeerstekens met snelheidsgeboden
ook op weggedeelten zonder verkeerstekens worden weergegeven.
Waarschuwing bij overschrijden van de toegestane snelheid
De waarschuwing bij het overschrijden van de toegestane snelheid (aan de
hand van het herkende verkeersteken) kan in het infotainment worden geacti-
veerd en ingesteld » pag. 273.
Modus voor aanhangwagengebruik
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak is het mogelijk, in het infotain-
ment de weergave van verkeerstekens geldig voor het rijden met aanhangwa-
gen, te activeren resp. deactiveren en de maximumsnelheid voor het rijden met
aanhangwagen in te stellen » pag. 273, Instellingen in het infotainment.
Let op
Bevindt men zich bv. op een snelweg zonder snelheidsbeperkingen, dan wordt
op het display van het instrumentenpaneel een verkeersteken m.b.t. de beëin-
diging van alle beperkingen weergegeven.
Extra weergave
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 273.
Indien het menupunt Verkeerstekens momenteel niet wordt weergegeven
» afb. 319 op pag. 274 -
, wordt het verkeersteken met de snelheidsbeper-
king in het bovenste displaygedeelte weergegeven » afb. 319 op pag. 274 -
,
.
Indien tegelijkertijd meerdere verkeerstekens worden herkend, wordt op het
kleurendisplay ook het volgende verkeersteken gedeeltelijk weergegeven -
» afb. 319 op pag. 274 -
.
Alle herkende verkeerstekens kunnen via de multifunctie-indicatie in het me-
nupunt Verkeerstekenherkenning worden weergegeven » afb. 319 op pag. 274
-
.
De extra weergave kan in het infotainment worden geactiveerd/gedeactiveerd
» pag. 273.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de extra weergave wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Storingen en aanwijzingsmeldingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 273.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
274
Rijden
Sensor verontreinigd/afgedekt
Wanneer een aanwijzing m.b.t. het reinigen van de voorruit verschijnt, de voor-
ruit reinigen resp. het obstakel uit het sensorgebied verwijderen.
Systeemstoring
Wanneer een foutmelding verschijnt, de hulp van een specialist inroepen.
Systeembeperking
Het systeem toont in de volgende gevallen een melding m.b.t. een systeembe-
perking.
De kaartgegevens zijn niet actueel.
De wagen bevindt zich in een gebied waarvoor geen kaartgegevens beschik-
baar zijn.
Vermoeidheidsherkenning
De vermoeidheidsherkenning (hierna systeem) adviseert de bestuurder een
rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheidsver-
schijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Het systeem analyseert het stuurgedrag bij snelheden 60-200 km/h.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulp-
syst.
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool
en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
Let op
In sommige situaties kan het systeem het stuurgedrag verkeerd beoordelen
en daardoor ten onrechte een pauze-advies geven.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
in het
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal » pag. 48.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn
opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
Wijziging van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden.
275
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 228, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 304.
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
waarschuwen, bv. bij een klapband.
Vóór het opslaan van de bandenspanningswaarden moeten de banden tot
de voorgeschreven bandenspanning worden opgepompt » pag. 304. Bij het
opslaan van onjuiste bandenspanningswaarden kan het systeem mogelij-
kerwijze ook bij een te lage bandenspanning geen waarschuwing geven.
VOORZICHTIG
De bandenspanningswaarden moeten elke 10.000 km of 1x per jaar worden
opgeslagen, om een correcte systeemwerking te waarborgen.
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
Afb. 320
Toets voor opslaan / voorbeeld
van de beeldschermweergave:
er wordt een bandenspannings-
verandering linksvoor gemeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 276.
Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Wagenstatus
aantippen.
Met de functietoetsen het menupunt Bandencontrole kiezen.
De functietoets  aantippen » afb. 320.
Verder de op het beeldscherm verschijnende aanwijzingen opvolgen.
Een melding op het beeldscherm informeert over het opslaan van de banden-
spanningswaarden.
Let op
Bij brandend controlelampje in het instrumentenpaneel kan in het infotain-
ment de betreffende band worden weergegeven » afb. 320.
276
Rijden
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak
Inleiding voor het onderwerp
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik voor de betreffende motori-
sering en wagenvariant staat in de volgende tabel vermeld. Overige gegevens
(bv. op het typeplaatje van de trekhaak) geven alleen informatie over de test-
waarden van de trekhaak.
Motor
Versnellings-
bak
Vijfzitter-
uitvoering
Zevenzitter-
uitvoering
1,4 l/92 kW TSI MG 75 kg 75 kg
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 100 kg 80 kg
DSG 75 kg 75 kg
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 100 kg 80 kg
DSG 75 kg 75 kg
DSG 4x4 100 kg 80 kg
2,0 l/132 kW TSI DSG 4x4 100 kg 80 kg
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 100 kg -
DSG 80 kg 80 kg
DSG 4x4 100 kg 80 kg
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 100 kg 75 kg
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 100 kg 80 kg
ATTENTIE
Als de trekhaak beschadigd of onvolledig is, mag deze niet worden gebruikt
- gevaar voor ongevallen.
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Afb. 321 Stang met kogelkop: uitzwenken
Afb. 322
Stang met kogelkop: inzwenken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 277.
De zwenkbare stang met kogelkop is niet afneembaar. De correcte vergrende-
ling in beide standen wordt door een controlelampje aangegeven.
Stang met kogelkop uitzwenken
De schakelaar in pijlrichting
1
» afb. 321 trekken » (de inbouwplaats van
de schakelaar kan uitrustingsafhankelijk verschillend zijn). De stang met ko-
gelkop zwenkt in pijlrichting
2
naar buiten en het controlelampje in de
schakelaar knippert.
De stang met kogelkop in pijlrichting
3
drukken, tot deze hoorbaar vergren-
delt. Het controlelampje in de schakelaar brandt.
277
Trekhaak en aanhangwagen
Stang met kogelkop inzwenken
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwagen resp. geen ander acces-
soire aangekoppeld zijn. In het 13-polige stopcontact mag geen stekker of
adapter zijn ingestoken.
Aan de schakelaar in pijlrichting
4
» afb. 322 trekken. De stang met kogel-
kop wordt ontgrendeld en het controlelampje in de schakelaar knippert.
De stang met kogelkop in pijlrichting
5
onder de bumper inzwenken, tot de-
ze hoorbaar vergrendelt. Het controlelampje in de schakelaar brandt.
Vergrendeling controleren
Bij onjuist vergrendelde stang met kogelkop knippert het controlelampje in de
schakelaar, na het inschakelen van het contact klinkt er een akoestisch signaal
en op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een overeenkomstige
melding.
ATTENTIE
De trekhaak voorzichtig behandelen - gevaar voor verwondingen.
Bij het uitzwenken van de kogelkop niet in het midden van de achterbum-
per gaan staan, gevaar voor verwondingen aan de benen.
De schakelaar niet manipuleren, zolang er een aanhangwagen of een an-
der accessoire op de stang met kogelkop gekoppeld is. De stang met ko-
gelkop zou los kunnen raken - gevaar voor ongevallen en verwondingen.
Indien het controlelampje in de schakelaar niet brandt of knippert of als
de stang met kogelkop niet kan worden vergrendeld, dan deze niet gebrui-
ken. De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop altijd onder de bumper in-
zwenken.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Afb. 323
Weergave van de maximale
lengte van de gemonteerde ac-
cessoires en het maximaal toe-
gestaan gewicht van de acces-
soires afhankelijk van het la-
dingszwaartepunt
Lees en bekijk eerst op bladzijde 277.
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager) moet de maximale lengte
hiervan evenals het maximaal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van de gemonteerde accessoire (vanaf de kogelkop van
de trekhaak gemeten) bedraagt 70 cm » afb. 323.
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading neemt bij
toenemende afstand van het zwaartepunt van de belasting van de kogelkop
van de trekhaak af.
Afstand van zwaartepunt
van belasting van kogelkop
Maximaal toegestaan gewicht van accessoi-
re incl. belading
A
0 cm 75 kg
B
30 cm 75 kg
C
60 cm 35 kg
D
70 cm 0 kg
VOORZICHTIG
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading evenals de
maximale lengte van de accessoire nooit overschrijden - gevaar voor bescha-
diging van de trekhaak en de wagen.
Let op
Wij adviseren de accessoires uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
278
Rijden
Trekhaak gebruiken
Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen
Afb. 324
Behuizing van 13-polig stopcon-
tact, borgoog
Aan- en loskoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken » pag. 277.
De aanhangwagen (de accessoire) op de kogelkop bevestigen.
De afdekkap van het stopcontact openklappen en de stekker van de aan-
hangwagen (de accessoire) in het 13-polige stopcontact
A
steken » afb.
324. (Als de aanhangwagen/de accessoire over een 7-polige stekker be-
schikt, een overeenkomstige adapter uit de originele ŠKODA accessoires ge-
bruiken).
De losbreekkabel van de aanhangwagen in het borgoog
B
haken (de los-
breekkabel moet in alle aanhangwagenstanden ten opzichte van de wagen
doorhangen).
Het loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Buitenspiegels
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan worden overzien, moeten er
extra buitenspiegels worden geplaatst.
Koplampen
De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen (accessoire)
omhoogkomen en de verlichting kan andere verkeersdeelnemers verblinden.
Lichtbundelhoogte van de koplampen aanpassen » pag. 77, Bediening van ver-
lichtingsfunctie
1)
.
Voeding van het aanhangwagen-/accessoirestroomcircuit
Bij de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (accessoi-
re) wordt de aanhangwagen (accessoire) door de wagen van stroom voorzien
(zowel bij in- als uitgeschakeld contact).
Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker
ontladen.
Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar
de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken.
ATTENTIE
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de
accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschok-
ken leiden.
Geen aanpassingen aan de elektrische installatie van de wagen en de aan-
hangwagen (de accessoire) uitvoeren - gevaar voor ongevallen of zware
verwondingen door stroomschokken.
Na de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (ac-
cessoire) moet de aanhangwagen-/accessoireverlichting op goede werking
worden gecontroleerd.
Het borgoog nooit gebruiken voor het afslepen - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de ac-
cessoire) kan tot een defecte wagenelektronica leiden.
De totale vermogensopname van alle op het aanhangwagen-/accessoires-
troomcircuit aangesloten verbruikers mag maximaal 350 watt bedragen, an-
ders bestaat er gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Aanhangwagen beladen
De bandenspanning van de wagen aanpassen aan "volledig beladen"» pag.
304.
1)
Geldt niet voor wagens met ledkoplampen.
279
Trekhaak en aanhangwagen
Verdelen van de lading
De lading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de aanhangwagenas liggen. De lading goed vastzetten, zodat deze
niet kan verschuiven.
Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer
ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder voor-
zichtig.
ATTENTIE
Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk
beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengewicht
Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschre-
den.
Toegestaan aanhangwagengewicht - Vijfzitter-uitvoering
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 750
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
DSG 4x4 2000 750
2,0 l/132 kW TSI DSG 4x4 2200 750
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 2000 750
DSG 2000 750
DSG 4x4 2300 / 2500
a)
750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 2300 750
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 2300 / 2500
a)
750
a)
Geldt voor wagens van de klasse M1G (personenwagen met verhoogde terreinwaardigheid).
280
Rijden
Toegestaan aanhangwagengewicht - Zevenzitter-uitvoering
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 750
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
DSG 4x4 2000 750
2,0 l/132 kW TSI DSG 4x4 2000 750
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 - -
DSG 2000 750
DSG 4x4 2000 750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 1800 750
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 2000 750
ATTENTIE
De toegestane kogeldruk en het maximale aanhangwagengewicht niet
overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengebruik
Rijsnelheid
Veiligheidshalve met de aanhangwagen niet sneller rijden dan 100 km/h.
Direct snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met
aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwa-
genwielen.
Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem kan
fungeren.
ATTENTIE
Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden.
VOORZICHTIG
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig
belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Alarmsysteem
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarm-
systeem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt
onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoi-
re) aankoppelt of loskoppelt » pag. 68.
281
Trekhaak en aanhangwagen
Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen (accessoire) in het
alarmsysteem.
De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust.
De aanhangwagen (accessoire) is via het stopcontact voor de aanhangwa-
gen elektrisch met de trekkende wagen verbonden.
De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen (accessoire)
is gebruiksklaar.
De wagen is vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld.
De aanhangwagen (accessoire) is niet uitgerust met ledachterlichten.
282
Rijden
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen
Inleiding voor het onderwerp
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van aanpassingen, reparaties
of technische wijzigingen aan uw wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wagen alleen
door een specialist uit laten voeren. Ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden (inclusief ingrepen aan de elektronische onderdelen en software
hiervan) kunnen storingen tot gevolg hebben - er bestaat gevaar voor on-
gevallen en er kan verhoogde slijtage aan onderdelen ontstaan!
We adviseren u voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA
accessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de be-
trouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegarandeerd.
Geen producten gebruiken die niet door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd,
hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële
technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 283.
Als de wagen in landen met sterk afwijkende weersomstandigheden wordt ge-
bruikt, contact opnemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of er be-
paalde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, om de volledige
functionaliteit van de wagen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.)
ŠKODA Servicepartner
Lees en bekijk eerst op bladzijde 283.
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de richtlijnen en aanwijzingen van
ŠKODA AUTO. Alle service- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd
in het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van
uw wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen
aan uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
De originele ŠKODA onderdelen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 283.
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen,
omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderde-
len komen precies overeen met de voorschriften van ŠKODA AUTO en zijn
identiek aan de in de productie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaam-
heid van deze onderdelen.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
De originele ŠKODA accessoires
Lees en bekijk eerst op bladzijde 283.
Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te let-
ten.
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebrui-
ken. ŠKODA AUTO staat garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires. Bij gebruik van andere pro-
ducten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw
wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische
keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
283
Verzorging en onderhoud
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele acces-
soires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
Spoilers
Lees en bekijk eerst op bladzijde 283.
ATTENTIE
Is uw wagen met een originele spoiler op de voorbumper in combinatie met
de spoiler op de achterklep uitgerust, dan de volgende aanwijzingen in acht
nemen - anders bestaat gevaar voor ongevallen en zware verwondingen!
De uitrusting met een spoiler op de voorbumper moet altijd in combinatie
met de bijbehorende spoiler op de achterklep gebeuren.
Een originele spoiler op de voorbumper kan niet alleen of in combinatie
met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoegen of verwijderen van
spoilers dienen met een ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen
kunnen storingen in de werking tot gevolg hebben.
Componentenbescherming
Lees en bekijk eerst op bladzijde 283.
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het instrumentenpaneel) zijn
af fabriek met een componentenbescherming uitgerust. Deze zorgt voor een
beperkte werking van deze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten de wagen.
Airbags
Lees en bekijk eerst op bladzijde 283.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn
uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking
van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en
zware verwondingen!
Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik
van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbag-
systeem belemmeren - gevaar voor ongevallen en dodelijke verwondingen!
ATTENTIE
Aan de onderdelen van het airbagsysteem, aan de voorbumper en aan de
carrosserie mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uit-
gevoerd.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot het activeren van een airbag kan leiden.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
ATTENTIE
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Daarbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het
airbagsysteem negatief beïnvloeden - er bestaat gevaar voor ongevallen en
dodelijke verwondingen! De volgende aanwijzingen moeten worden opge-
volgd.
Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Nooit met verwijderde binnenste portierbekledingen of met openingen in
de bekledingen rijden.
284
Raadgevingen voor het gebruik
Service-intervallen
Inleiding voor het onderwerp
Om ervoor te zorgen dat alle door de fabrikant voorgeschreven servicebeurten
op het juiste moment worden uitgevoerd en er geen servicebeurt wordt ver-
geten, wijst de service-intervalindicatie in het instrumentenpaneel u hierop
» pag. 59.
De uitgevoerde servicesoorten kunnen aan de hand van het geprinte bewijs uit
het digitale Serviceplan en de betreffende facturen worden aangetoond.
De aangegeven service-intervallen zijn gebaseerd op normale bedrijfsomstan-
digheden.
In geval van zwaardere bedrijfsomstandigheden is het nodig sommige service-
werkzaamheden al vóór de volgende servicebeurt of tijdens de aangegeven
service-intervallen te laten uitvoeren. Dit betreft hoofdzakelijk het reinigen
resp. vervangen van het luchtfilterelement in gebieden met veel stof alsmede
het controleren en vervangen van de getande riem, maar ook wagens met een
roetfilter waarbij de motorolie zwaarder kan worden belast.
Onder verzwaarde omstandigheden wordt het volgende verstaan:
Zwavelhoudende brandstof.
Veelvuldig stadsverkeer.
Langer stationair draaiende motor (bijvoorbeeld taxi's).
Gebruik van de wagen in gebieden met veel stof.
Vaak rijden met een aanhangwagen.
Overwegend stop-and-go-gebruik, zoals dat in de stad kan voorkomen.
Langdurig gebruik onder winterse omstandigheden.
De serviceadviseur van de erkend reparateur kan u informeren of bij de ge-
bruiksomstandigheden van uw wagen werkzaamheden tussen de normale ser-
vice-intervallen in noodzakelijk zijn.
Door de concrete omvang van de noodzakelijke werkzaamheden, afhankelijk
van model, uitrusting en toestand van uw wagen, kunnen verschillende servi-
cekosten ontstaan.
Let op
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen resp. bijvullen van bedrijfs-
vloeistoffen zijn voor de klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepalingen van ŠKODA AUTO
of in andere overeenkomsten.
Over de actuele werkzaamheden m.b.t. de servicebeurten wordt u door de
erkend reparateur geïnformeerd.
Overzicht van de service-intervallen
Afb. 325
Sticker met wagengegevens Service-interval
Het door de fabrikant voorgeschreven service-interval staat op de sticker met
wagengegevens vermeld » afb. 325. De sticker met wagengegeven is in het in-
structieboekje en onder de bodembekleding in de bagageruimte geplakt (bij
wagen met reserve- resp. noodreservewiel bevindt de sticker met wagenge-
gevens zich onder het betreffende wiel).
Voor uw wagen geldt een van de volgende service-intervallen.
Vaste service-interval QI1.
Vaste service-interval QI2.
Vaste service-interval QI3.
Vaste service-interval QI4.
Variabele service-interval QI6.
Bij service-interval QI6 is het olieverversingsinterval van het gebruik van de
wagen en van de lokale gebruiksomstandigheden afhankelijk. Zo wordt een
wagen bij het rijden van korte ritten anders belast dan bij lange snelwegritten.
De intervallen zijn dan ook variabel.
Bij een variabel service-interval is het beslist noodzakelijk dat alleen de
voorgeschreven motorolie wordt gebruikt.
285
Verzorging en onderhoud
Indien deze motorolie niet beschikbaar is, geldt voor de olieverversing een vast
service-interval. In dit geval moet de wagen op het vaste service-interval wor-
den omgecodeerd.
Let op
De betreffende motoroliespecificaties » pag. 297.
Bij wagens met variabele service-interval QI6 kunt u een verandering naar
vaste service-interval resp. terug naar variabele service-interval laten uitvoeren
door een specialist.
Service-intervallen
Olieservice
QI1 Elke 5.000 km of 1 jaar
a)
.
QI2 Elke 7.500 km of 1 jaar
a)
.
QI3 Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
QI4 Elke 15.000 km of 1 jaar
a)
.
QI6
Volgens service-intervalindicatie (uiterlijk na
30.000 km of 2 jaar
a)
).
Inspectie
QI1 -
QI4
Service-intervalindicatie
QI6
Remvloeistof
Service
QI1 -
QI4
Eerste verversing na 3 jaar
b)
, daarna elke 2 jaar.
QI6
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
De intervallen kunnen landspecifiek verschillend zijn.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst (de intervallen kunnen landspecifiek verschillend zijn). Een lan-
gere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij hard remmen leiden
tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat kan uitval van het
remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen!
Let op
Bij gebruik van diesel met een verhoogd zwavelgehalte geldt een Olieservice
na telkens 7500 km. In welke landen het zwavelgehalte van de dieselbrandstof
verhoogd is, kan een specialist u vertellen.
Digitaal Serviceplan
Een specialist bevestigt de betreffende bewijzen van uitgevoerde servicebeur-
ten niet in dit instructieboekje, maar in het service-informatiesysteem met de
naam Digitaal Serviceplan.
Daarom adviseren wij u, als bewijs voor de uitgevoerde servicewerkzaamheden
altijd het betreffende service-bewijs te laten printen.
Verzorging en onderhoud
Inleiding voor het onderwerp
Regelmatig en deskundig onderhoud is belangrijk voor de waardevastheid van
de wagen.
Bij gebruik van onderhoudsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de verpak-
king in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
ATTENTIE
Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor
de gezondheid.
Onderhoudsmiddelen altijd veilig bewaren voor personen die niet volledig
zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging!
VOORZICHTIG
Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, schuursponsjes en dergelijke ge-
bruiken - gevaar voor beschadiging van de lak.
Geen agressieve schoonmaakmiddelen of chemische oplosmiddelen gebrui-
ken - gevaar voor beschadiging van het te reinigen materiaal.
Let op
Wij adviseren u de wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten reinigen en
onderhouden.
286
Raadgevingen voor het gebruik
Wassen van de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 286.
De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de
wagen vaak te wassen.
Hoe langer insectenresten, vogelpoep, wegenzout en andere agressieve afzet-
tingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperaturen,
bv. door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werking.
Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen
grondig worden gereinigd.
Met de hand wassen
De wagen van boven tot onder met een zachte spons of washandschoen en
veel water evt. met de daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen. De
spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uitspoelen.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de wagen een andere spons ge-
bruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en vervolgens drogen met een
daarvoor bedoelde doek.
Automatische wasinstallatie
Vóór het wassen van de wagen moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen
(sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak en dergelijke) worden genomen.
Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers,
autotelefoonantenne) kunt u het beste vooraf contact opnemen met de ex-
ploitant van de wasinstallatie.
Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conserve-
ring dienen de ruitenwisserbladen met speciaal hiervoor bedoelde reinigings-
middelen te worden gereinigd en ontvet.
Hogedrukreiniger
Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies
voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dit geldt met name voor aanwij-
zingen met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot het wagenopper-
vlak.
ATTENTIE
Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kun-
nen een nadelig effect op de remwerking hebben - gevaar voor ongevallen!
Bij het reinigen van de bodem of de binnenzijde van de wielkasten voor-
zichtig te werk gaan - gevaar voor verwondingen aan scherpe randen van
metalen delen!
VOORZICHTIG
De wagen niet in de felle zon wassen, bij het wassen geen druk op de carros-
serie uitoefenen. De temperatuur van het water mag maximaal 60 °C bedra-
gen, omdat anders de lak van de wagen kan worden beschadigd.
Vóór het rijden door een wasstraat de buitenspiegels inklappen - gevaar voor
beschadiging.
VOORZICHTIG
De wagen met een hogedrukreiniger wassen
De folies mogen niet met hogedrukreiniger worden gewassen - gevaar voor
beschadiging.
Als de wagen in de winter wordt gewassen, mag de waterstraal niet direct
op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achter-
klep worden gericht - gevaar voor bevriezen.
Tijdens het schoonmaken steeds een voldoende grote spuitafstand aanhou-
den tot de sensoren van de parkeerhulp, tot camera-objectieven, tot de exter-
ne sierdelen en kunststof beschermdelen (bv. dakdragersysteem, spoilers, be-
schermlijsten) en andere niet-metalen wagenonderdelen, zoals rubber slangen
of dempingsmaterialen - anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Bij het wassen van de wagen de waterstraal niet direct op de zwenkbare ko-
gelstang of het aanhangwagenstopcontact richten - gevaar voor beschadiging
van de afdichting of het eruit spoelen van het smeervet.
287
Verzorging en onderhoud
Buitenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 286.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Lak
Gemorste
brandstof
Schoon water, doek, (zo spoedig moge-
lijk schoonmaken)
Geen druppel-
vorming op de
lak
Met harde was conserveren (min. twee
keer per jaar), was op schone en droge
carrosserie aanbrengen
Matte lak
Polijstmiddel gebruiken, daarna conser-
veren (als het polijstmiddel geen con-
serverende bestanddelen bevat)
Kunststof delen Verontreiniging
Schoon water, doek/spons met eventu-
eel geschikt reinigingsmiddel
Verchroomde
en geëloxeerde
delen
Verontreiniging
Schoon water, doek met eventueel ge-
schikt reinigingsmiddel, daarna met
zachte, droge doek oppoetsen
Folies Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Ruiten
en buitenspiegel-
glazen
Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Koplampen/lam-
pen
Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Camera voor, zij-
delings, achteruit-
rijcamera
Verontreiniging
Met schoon water wassen en met
zachte doek drogen
Sneeuw/ijs
Handveger / daarvoor bedoeld ont-
dooiingsmiddel
Portierslotcilin-
ders
Sneeuw/ijs Geschikt ontdooiingsmiddel
Ruitenwissers /
wisserbladen
Verontreiniging Ruitenreiniger, spons of doek
Wielen Verontreiniging
Schoon water, daarna met geschikte
middelen conserveren
a)
Een milde zeepoplossing bestaat uit twee eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderde-
len van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd.
De trekhaak is onderhoudsvrij. De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een
geschikt smeervet behandelen.
Conservering van de holle ruimtes
Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek reeds
voorzien van conserveringswas die permanente bescherming biedt.
Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit
met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine wor-
den gereinigd.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden be-
schermd.
Wij adviseren de beschermlaag - het beste voor begin en na afloop van het
koude jaargetijde - te laten controleren.
Levensduur van de folie
Milieu-invloeden (bv. zonnestraling), vocht, luchtvervuiling, steenslag) hebben
een negatief effect op de levensduur van de folie. De folie veroudert en wordt
poreus. Dit is volledig normaal en is geen defect.
De zonnestraling kan eveneens de sterkte van de kleur van de folie beïnvloe-
den.
Bij het transport van lading op de dakdragers (bv. dakbox) bestaat een ver-
hoogd gevaar voor beschadiging van de folie.
VOORZICHTIG
Wagenlak
Beschadigingen zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch met vaste was behande-
len.
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak.
Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aan-
brengen.
Kunststof delen
Geen lakonderhoudsmiddelen gebruiken.
288
Raadgevingen voor het gebruik
Verchroomde en geëloxeerde delen
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in het opper-
vlak.
Folies
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de folies:
Voor het schoonmaken geen vuile doeken of sponzen gebruiken.
Voor het verwijderen van ijs en sneeuw geen ijskrabbers of soortgelijke
middelen gebruiken.
De folies niet polijsten
De folies niet met een hogedrukreiniger wassen.
Rubber afdichtingen
De portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onderhoudsmiddelen behan-
delen - de beschermende laklaag zou kunnen worden aangetast.
Ruiten en buitenspiegelglazen
De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen reinigen - ge-
vaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of de ruitantenne.
Geen poetsdoek gebruiken, die voor het polijsten van de carrosserie is ge-
bruikt - deze kan de ruiten vuil maken en het zicht verslechteren.
Koplampen/lampen
De koplampen/lampen niet droog schoonvegen, geen scherpe voorwerpen
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermende lak en krassen
op de lampglazen.
Camera voor, zijdelings en achteruitrijcamera
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de camera.
Sneeuw/ijs niet met warm/heet water verwijderen.
Bij het wassen nooit water onder druk of een stoomreiniger gebruiken.
Voor het schoonmaken geen schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Portierslotcilinders
Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de
slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder!
Wielen
Ernstige verontreiniging van de wielen kan onbalans van de wielen tot ge-
volg hebben - het gevolg kan een trilling zijn, die onder omstandigheden een
voortijdige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen
Afb. 326
Inbouwplaats van de ijskrabber,
ijskrabber uitnemen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 286.
Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een
kunststof krabber gebruiken. Deze zit aan de binnenzijde van de tankklep.
De tankklep openen en de ijskrabber in pijlrichting eruit schuiven » afb. 326.
VOORZICHTIG
De ijskrabber in één richting bewegen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van het ruitoppervlak.
Sneeuw of ijs niet verwijderen van oppervlakken die ernstig vervuild zijn (bv.
met fijn zand of strooizout) - gevaar voor beschadiging van het oppervlak.
Sneeuw of ijs voorzichtig verwijderen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de op de wagen af fabriek aangebrachte stickers.
289
Verzorging en onderhoud
Binnenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 286.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Natuurnappa /
Kunstleer /
Alcantara
®
/
Stof
Stof, vuile op-
pervlakken
Stofzuiger
Verontreiniging
(vers)
Water, licht vochtige katoenen/wollen
doek, eventueel een milde zeepoplos-
sing
a)
, daarna afvegen met een zachte
doek
Hardnekkige
vlekken
Speciaal daarvoor bedoeld reinigings-
middel
Verzorging (na-
tuurnappa)
Met regelmatige tussenpozen met een
lederverzorgingsmiddel behandelen en
na elke reiniging een verzorgende crè-
me met UV-bescherming en impreg-
neereffect gebruiken
Verzorging (Al-
cantara
®
/ stof)
Hardnekkige haren met een "reinigings-
handschoen" verwijderen
Pillen op stoffen met een borstel ver-
wijderen
Kunststof delen Verontreiniging
Water, licht vochtige doek of spons,
eventueel geschikt reinigingsmiddel
Ruiten Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Bekleding van
elektrisch ver-
warmde stoelen
Verontreiniging Geschikt reinigingsmiddel
Veiligheidsgordels
»
Verontreiniging Zachte doek en milde zeepoplossing
a)
a)
Een milde zeepoplossing bestaat uit twee eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
ATTENTIE
Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigings-
middelen het materiaal kunnen beschadigen.
Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte par-
fumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden.
VOORZICHTIG
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ stof
Langere periodes in de felle zon vermijden resp. deze materialen door af-
dekken beschermen, om het verbleken van deze materialen te voorkomen.
Verse vlekken (bv. veroorzaakt door balpen, lippenstift, schoensmeer e.d.)
zo spoedig mogelijk verwijderen.
Let erop dat het natuurnappa bij het schoonmaken nergens te nat wordt en
dat er geen water in de naden sijpelt - gevaar voor beschadiging van het leer!
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadi-
ging van het bekledingoppervlak.
Voor Alcantara
®
-bekledingen geen lederreinigingsmiddelen, boenwas,
schoenpoets, vlekkenverwijderaar e.d. gebruiken.
Sommige bekledingsstoffen (bv. donkere jeansstof) hebben niet voldoende
kleurechtheid - daardoor kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om een gebrek van de bekle-
dingsstof.
Scherpe voorwerpen aan kledingsstukken (bv. ritssluitingen, klinknagels,
scherpe riemen) kunnen de bekledingsstoffen in de wagen beschadigen. Een
dergelijke beschadiging kan niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - ge-
vaar voor beschadiging van het dashboard.
Ruiten
Geen stickers op de verwarmingsdraden of de ruitantenne plakken - gevaar
voor beschadiging.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Niet met water noch met andere vloeistoffen schoonmaken - gevaar voor
beschadiging van het verwarmingssysteem.
Niet door inschakelen van de verwarming drogen.
Veiligheidsgordels
Na het schoonmaken de gordels voor het oprollen laten drogen.
290
Raadgevingen voor het gebruik
Let op
Tijdens het gebruik van de wagen kunnen op de leer- en Alcantara
®
-delen ge-
ringe zichtbare veranderingen (bv. vouwen, verkleuringen) optreden.
Controleren en bijvullen
Brandstof
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 327
Sticker met de voorgeschreven
brandstof
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 327.
De tankinhoud bedraagt bij wagens met voorwielaandrijving circa 58 liter, bij
wagens met 4-wielaandrijving circa 60 liter, waarvan 7 liter als reserve.
ATTENTIE
De brandstoffen resp. de brandstofdampen zijn explosief - levensgevaar!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brand-
stoftoevoer kan de verbranding overslaan - gevaar voor beschadiging van de
motor en van het uitlaatsysteem.
Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - gevaar voor lak-
schade.
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet worden gebruikt, kunt u
contact opnemen met een ŠKODA Partner. Deze kan u vertellen of in het be-
treffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt aange-
boden resp. of het volgens de fabrikant is toegestaan, de wagen met andere
brandstof te gebruiken.
291
Controleren en bijvullen
Benzine en diesel tanken
Afb. 328 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Afb. 329
Brandstofvulopening bij wagens
met dieselmotor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 291.
Tanken onder de volgende omstandigheden:
De wagen is ontgrendeld.
Het contact is uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming en -ventilatie is uitgeschakeld.
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 328.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in pijlrichting
4
in de uitsparing in de tankklep
steken.
Het vulpistool tot de aanslag in de brandstofvulopening steken en tanken.
Als het vulpistool voor de eerste keer uitschakelt, is de brandstoftank vol. Het
tanken niet voortzetten.
Het vulpistool uit de brandstofvulopening nemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening plaatsen en tegen de pijlrichting in
3
draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof bij wagens met
dieselmotor
De brandstofvulopening bij wagens met dieselmotor kan worden uitgerust
met een beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof » afb. 329.
Als het dieselvulpistool niet gemakkelijk in de brandstofvulopening kan worden
geschoven, moet deze met lichte druk heen en weer worden bewogen tot het
vulpistool correct naar binnen schuift.
De diameter van het dieselvulpistool kan in enkele landen identiek zijn aan het
benzinevulpistool. In deze landen dient de beveiliging tegen tanken van ver-
keerde brandstof door een specialist te worden uitgebouwd.
Loodvrije benzine
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 291.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 327 op pag. 291.
De wagen alleen gebruiken met loodvrije benzine gebruiken, die maximaal 10
% bioethanol (E10) bevat.
Loodvrije benzine moet aan de Europese norm EN 228 ( in Duitsland ook
DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met octaangetal 95 en 91 of
DIN 51626-2 resp. E5 voor loodvrije benzine met octaangetal 95 en 98) vol-
doen.
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden getankt (gering vermo-
gensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden gebruikt (gering vermogens-
verlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Alleen benzine tanken van min. 95 RON.
292
Raadgevingen voor het gebruik
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Wanneer benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetal wordt
gebruikt, dan de rit alleen met gemiddelde toerentallen en minimale motorbe-
lasting voortzetten. Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschreven
octaangetal tanken.
Benzine met een lager octaangetal dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet
worden gebruikt!
Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens boven-
genoemde normen (bv. gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of
het contact inschakelen.
VOORZICHTIG
Benzinetoevoegingen (additieven)
De loodvrije benzine volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden voor een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij
geen toevoegingen (additieven) aan de benzine toe te voegen - anders bestaat
gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
De volgende additieven en toevoegingen mogen niet worden gebruikt -
anders bestaat gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaat-
systeem!
Metaalhoudende additieven (metallische additieven), met name mangaan-
en ijzerhoudend.
Metaalhoudende brandstoffen (bv. LRP - lead replacement petrol).
Let op
Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zon-
der beperkingen worden gebruikt.
Bij wagens waarvoor benzine 95/min. 92 resp. 93 RON wordt voorgeschre-
ven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON
niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofverbruik.
Bij wagens waarvoor loodvrije benzine min. 95 RON wordt voorgeschreven,
kan het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON voor een
vermogenstoename en een lager brandstofverbruik zorgen.
Diesel
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 291.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 327 op pag. 291.
Met de wagen mag alleen diesel worden getankt die aan de Europese norm
EN 590 voldoet (in Duitsland eveneens DIN 51628, in Oostenrijk
ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R 52368-2005 / EN 590:2004, in India IS
1460/Bharat IV of in geval van nood IS 1460/Bharat III).
De diesel mag maximaal 7 % biodiesel (B7 - in Duitsland volgens de norm
52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN 590) bevatten.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidige of te verwachten weers-
omstandigheden. Bij het personeel van het tankstation navragen of de aange-
boden diesel geschikt is voor deze omstandigheden.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovenge-
noemde normen (bv. benzine) hebt getankt, niet de motor starten of het con-
tact inschakelen!
Biobrandstof RME mag niet worden gebruikt!
293
Controleren en bijvullen
VOORZICHTIG
Dieseltoevoegingen (additieven)
De dieselbrandstof volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
toevoegingen (additieven) aan de diesel toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
Inleiding voor het onderwerp
Om de schadelijke uitstoot bij wagens met dieselmotor en SCR-katalysator te
reduceren, wordt in het uitlaatsysteem vóór de katalysator een ureumoplos-
sing - AdBlue
®
ingespoten.
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm ISO 22241-1. Geen additie-
ven aan de AdBlue
®
toevoegen.
Het AdBlue
®
-verbruik is afhankelijk van de rijstijl, de bedrijfstemperatuur van
het systeem en van de weersomstandigheden.
De AdBlue
®
-tankinhoud bedraagt ongeveer 12 liter.
ATTENTIE
AdBlue
®
kan irritatie van de huid, ogen en ademhalingsorganen veroorza-
ken. Als de ogen of de huid met de AdBlue
®
-oplossing in aanraking zijn ge-
komen, de betreffende plaats direct enkele minuten met water afspoelen.
Zo nodig medische hulp inroepen.
VOORZICHTIG
AdBlue
®
tast het oppervlak van sommige materialen (bv. gespoten delen,
kunststoffen en stoffen) aan. Door AdBlue
®
aangeraakte plaatsen met een
vochtige doek en veel koud water schoonmaken. Gekristalliseerde AdBlue
®
met warm water en een spons verwijderen.
Let op
De AdBlue
®
-oplossing bevriest bij temperaturen van -11 °C en lager. Het sys-
teem beschikt over een automatische verwarming om de werking bij lage tem-
peratuur te garanderen.
Wij adviseren u AdBlue
®
-navulflessen uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
De levensduur van de AdBlue
®
-oplossing bedraagt 4 jaar. Indien de tankin-
houd niet binnen deze tijd wordt verbruikt, dan moet dit door een specialist
worden vervangen. Voor het bijvullen geen AdBlue
®
gebruiken waarvan de
houdbaarheidsdatum is verstreken.
AdBlue
®
is een geregistreerd handelsmerk van VDA. AdBlue
®
is ook bekend
als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Vloeistofpeil controleren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 294.
Het AdBlue
®
-peil wordt automatisch gecontroleerd.
Wanneer de afgelegde afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad Ad-
Blue
®
in de tank kan worden gereden is afgenomen tot 2400 km, verschijnen in
het instrumentenpaneel het controlelampje
en een oproep tot het bijvullen
van AdBlue
®
.
In het instrumentenpaneel verschijnt eveneens een melding over de minimale
en de maximale AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid.
Als de afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad AdBlue
®
in de tank
kan worden gereden is gezakt tot 0 km, is starten van de motor niet mogelijk.
In dit geval indien mogelijk AdBlue
®
tot het maximale niveau bijvullen.
De afstand, die nog met de aanwezige AdBlue
®
-tankinhoud kan worden gere-
den, kan via de rijgegevens worden weergegeven » pag. 57.
294
Raadgevingen voor het gebruik
AdBlue
®
bijvullen
Afb. 330 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 294.
AdBlue
®
kunt u zelf met een vulpistool bij het tankstation of met een bijvulfles
bijvullen. Zo nodig door een specialist laten bijvullen.
Wij adviseren u, voor het bijvullen met een navulfles navulflessen van ŠKODA
originele onderdelen te gebruiken.
Let bij het bijvullen van AdBlue
®
op de in het instrumentenpaneel samen met
het controlelampje
aangegeven minimum- en maximumhoeveelheid bij te
vullen AdBlue
®
.
AdBlue
®
onder de volgende voorwaarden bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
Het contact is uitgeschakeld.
Bijvullen
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 330.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in pijlrichting
4
in de uitsparing in de tankklep
steken.
AdBlue
®
in vulopening
A
met een navulfles of een tankpistool bijvullen (let
op de aanwijzingen op de verpakking of die van het tankstation).
De AdBlue
®
-tank is vol, wanneer er geen AdBlue
®
meer uit de navulfles stroomt
resp. zodra het volgens de voorschriften bediende vulpistool voor de eerste
keer afslaat. Niet doorgaan met het bijvullen van AdBlue
®
.
Na het bijvullen van AdBlue
®
de dop op de vulpijp steken en tegen de pijlrich-
ting in
3
draaien, totdat de dop goed is vergrendeld.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Vóór het verder rijden alleen het contact 30 seconden inschakelen, zodat het
systeem tijd heeft te herkennen dat is bijgevuld. Pas dan de motor starten.
Motorruimte
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bijvoorbeeld een deken) af-
dekken - brandgevaar!
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de hierna vermelde aanwijzingen op-
volgen - gevaar voor verwondingen of brand. De motorruimte van de wa-
gen is een gevaarlijk gebied!
ATTENTIE
Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de
motorruimte
De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
het systeem KESSY het bestuurdersportier openen.
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand
plaatsen. Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in
stand P plaatsen.
De motor laten afkoelen.
De motorkap nooit openen als er stoom of koelvloeistof uit de motor-
ruimte komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen stoom of
koelvloeistof meer naar buiten komt.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
295
Controleren en bijvullen
ATTENTIE (vervolg)
Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding!
Nooit in de koelluchtventilator grijpen. De koelluchtventilator kan zich tot
ongeveer tien minuten na uitschakeling van het contact plotseling inscha-
kelen!
Niet roken in de omgeving van de motor en geen open vuur of ontste-
kingsbronnen gebruiken.
Geen voorwerpen (bijvoorbeeld poetsdoeken of gereedschap) in de mo-
torruimte laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade.
De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloei-
stoffen lezen en opvolgen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende mo-
tor
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet worden gewerkt, dan op
draaiende motoronderdelen en elektrische installaties letten - levensge-
vaarlijk!
Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken.
Kortsluiting in de elektrische installatie voorkomen, vooral bij de accu.
VOORZICHTIG
Alleen bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificaties bijvullen - gevaar voor
beschadiging van de wagen!
Let op
Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma resp. uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden besteld.
Wij adviseren de bedrijfsvloeistoffen door een specialist te laten verversen.
Motorkap openen en sluiten
Afb. 331 Motorkap openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 295.
Motorkap openen
Nagaan, dat de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn afgeklapt - gevaar
voor beschadiging van de motorkap.
Het bestuurdersportier openen en aan de ontgrendelingshendel onder het
dashboard in pijlrichting
1
trekken » afb. 331.
De ontgrendelingshendel in pijlrichting
2
drukken, de motorkap wordt ont-
grendeld.
De motorkap zo ver openen, dat deze door de gasdrukveren wordt openge-
houden.
Motorkap sluiten
De motorkap zo ver naar beneden trekken, dat de kracht van de gasdrukve-
ren is overwonnen.
De motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm met een lichte zwaai
dichtslaan tot deze veilig is vergrendeld.
Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel een wagen met geopende motorkap grafisch weergegeven.
ATTENTIE
Nooit rijden met een slecht gesloten motorkap - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
296
Raadgevingen voor het gebruik
Overzicht motorruimte
Afb. 332
Plaatsingsvoorbeeld in de motorruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 295.
Koelvloeistofexpansiereservoir
299
Motoroliepeilstok
298
Motorolievulopening
298
Remvloeistofreservoir
300
Accu 301
Ruitensproeiervloeistofreservoir
297
Ruitensproeiervloeistof
Afb. 333
Ruitensproeiervloeistofreservoir
A
B
C
D
E
F
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 295.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir
A
bevindt zich in de motorruimte » afb.
333.
De vulhoeveelheid van het reservoir bedraagt circa 3 liter, bij wagens met ko-
plampsproeiers circa 5 liter.
Overeenkomstig de huidige of de te verwachten weersomstandigheden ge-
schikte ruitensproeiervloeistof gebruiken. Wij adviseren ruitensproeiervloei-
stof uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
VOORZICHTIG
Als de wagen is voorzien van koplampsproeiers, ruitensproeiervloeistofsoor-
ten gebruiken die de polycarbonaatcoating van de koplampen niet aantasten -
gevaar voor beschadiging van de koplampen.
Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit de vulhals verwijderen - de
vloeistofslangen kunnen anders vervuild raken en er kunnen storingen aan de
ruitensproeierinstallatie optreden.
Motorolie
Inleiding voor het onderwerp
Af fabriek werd de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die
(behalve in extreem koude klimaatzones) het hele jaar kan worden gebruikt.
Wij adviseren om het olie verversen door een ŠKODA Servicepartner uit te la-
ten voeren.
De motorolie moet bij de voorgeschreven service-intervallen worden ververst
» pag. 285.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden,
iets olie (tot 0,5 l/1.000 km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 295.
297
Controleren en bijvullen
VOORZICHTIG
Geen additieven toevoegen aan de motorolie - gevaar voor schade aan de mo-
tor.
Let op
Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Specificatie
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 297.
De hierna aangegeven specificaties (VW-normen) kunnen afzonderlijk of in
combinatie met andere specificaties op de verpakking staan.
Wagens met variabele service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,4 l/92, 110 kW TSI
VW 508 00
optioneel VW 504 00
a)
2,0 l/132 kW TSI VW 508 00
a)
Het gebruik van VW 504 00 motorolie in plaats van VW 508 00 kan een geringe verslechtering van de uit-
laatgasemissiewaarden tot gevolg hebben.
Dieselmotoren Specificatie
2,0 l/110, 140 kW TDI CR VW 507 00
2,0 l/130 kW TDI CR VW 505 01
Wagens met vaste service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,4 l/92, 110 kW TSI
VW 502 00
2,0 l/132 kW TSI
Dieselmotoren Specificatie
2,0 l/110, 140 kW TDI CR VW 507 00
2,0 l/130 kW TDI CR VW 505 01
Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel motorolie VW 505 01 wor-
den gebruikt.
VOORZICHTIG
Indien de in de tabel vermelde motorolie niet beschikbaar is, kunnen ook an-
dere oliën worden bijgevuld. Om motorschade te vermijden, mag tot de vol-
gende olieverversing slechts max. 0,5 l motorolie met de volgende specificatie
worden bijgevuld:
Benzinemotoren ACEA A3/ACEA B4 of API SN, (API SM);
Dieselmotoren ACEA C3 of API CJ-4.
Controleren en bijvullen
Afb. 334
Varianten van de oliepeilstok
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 297.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de olie.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motorbedrijfstemperatuur is bereikt.
De motor is afgezet.
Peil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is terugge-
stroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en opnieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin schuiven.
Het oliepeil moet daarna in gebied
A
liggen » afb. 334. Indien het oliepeil on-
der gebied
A
ligt, olie bijvullen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening
C
eraf draaien » afb. 332 op pag. 297.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen » pag. 298.
298
Raadgevingen voor het gebruik
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening weer zorgvuldig vastdraaien.
VOORZICHTIG
Het oliepeil mag in geen geval buiten het gebied
A
liggen » afb. 334 - gevaar
voor beschadiging van de motor en het uitlaatsysteem.
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is of als het oliepeil boven zone
A
ligt, niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist
inroepen.
Let op
Een te laag motoroliepeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan bran-
den van het controlelampje en door de betreffende melding weergegeven
» pag. 51. Toch adviseren wij het oliepeil met regelmatige tussenpozen met de
oliepeilstok te controleren.
Koelvloeistof
Inleiding voor het onderwerp
De koelvloeistof zorgt voor koeling van de motor en bestaat uit water en anti-
vries (met additieven, die het koelsysteem tegen corrosie beschermen en kalk-
afzetting voorkomen).
Het antivriesaandeel in de koelvloeistof moet 40 tot 60% bedragen.
De correcte mengverhouding tussen water en antivries moet, indien nodig,
door een specialist worden gecontroleerd en zo nodig worden gecorrigeerd.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 295.
Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de
motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - er is verbrandingsge-
vaar resp. gevaar voor verwondingen door uitspuitende koelvloeistof!
ATTENTIE (vervolg)
Als bescherming tegen uitspuitende koelvloeistof de afsluitdop met een
doek afdekken.
Koelvloeistof en koelvloeistofdamp zijn schadelijk voor de gezondheid -
huidcontact met koelvloeistof voorkomen. Als de ogen of de huid met
koelvloeistof in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedu-
rende ten minste enkele minuten met veel water afspoelen. Zo nodig medi-
sche hulp inroepen.
VOORZICHTIG
De radiateur niet afdekken en geen onderdelen (zoals extra koplampen) voor
de luchtinlaten monteren - gevaar voor oververhitting van de motor.
Controleren en bijvullen
Afb. 335
Koelvloeistofexpansiereservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 299.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de koelvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is niet opgewarmd (bij motor op bedrijfstemperatuur kan het
testresultaat niet precies uitvallen).
De motor is afgezet.
Koelvloeistofpeil controleren - het koelvloeistofpeil moet tussen markeringen
A
en
B
liggen » afb. 335. Als het koelvloeistofpeil onder markering
B
ligt,
koelvloeistof bijvullen.
Bijvullen
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid koelvloeistof aanwezig zijn
» .
299
Controleren en bijvullen
Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop
voorzichtig losschroeven.
Nieuwe koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven specificatie vol-
doet.
De dop vastdraaien, tot deze goed vergrendelt.
De specificatie van de koelvloeistof is op het koelvloeistofexpansiereservoir
aangegeven » afb. 335.
Als geen voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, alleen gedestilleerd
resp. gedemineraliseerd water bijvullen en de mengverhouding van water en
antivries zo snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
VOORZICHTIG
Bij een leeg expansiereservoir geen koelvloeistof bijvullen. Daardoor zou er
lucht in het systeem kunnen komen - gevaar voor motorschade! Niet verder
rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering
A
» afb. 335. De koel-
vloeistof zou bij opwarming uit het systeem kunnen worden gedrukt - gevaar
voor beschadiging van delen in de motorruimte.
Als het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, niet verder rijden! De
motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Antivries die niet voldoet aan de juiste specificatie kan de bescherming tegen
corrosie van het koelsysteem verminderen _ gevaar voor beschadiging van het
koelsysteem en van de motor.
Als ander dan gedestilleerd (gedemineraliseerd) water wordt bijgevuld, de
koelvloeistof door een specialist laten vervangen - gevaar voor motorschade.
Koelvloeistofverlies duidt op lekkage in het koelsysteem - gevaar voor mo-
torschade. Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist inroepen.
Let op
Een te laag koelvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 50. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het re-
servoir te controleren.
Remvloeistof
Afb. 336
Remvloeistofreservoir
Voorwaarden voor het controleren van remvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Remvloeistofpeil controleren - het remvloeistofpeil moet tussen markeringen
"MIN" en "MAX" liggen » afb. 336.
Specificatie - de remvloeistof moet met de norm VW 501 14 overeenkomen
(deze norm voldoet aan de eisen van norm FMVSS 116 DOT4).
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 295.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de mar-
kering "MIN" » afb. 336 zakt, kan het remsysteem lek zijn. Niet verder rij-
den - gevaar voor ongevallen! De hulp van een specialist inroepen.
Let op
De remvloeistof wordt ververst bij een voorgeschreven inspectie.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 45. Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
300
Raadgevingen voor het gebruik
Accu
Inleiding voor het onderwerp
De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voe-
ding van elektrische verbruikers in de wagen.
Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu
De systeem van de elektrische installatie probeert als volgt het ontladen van
de sterk belaste accu te voorkomen.
Door verhoging van het stationair toerental.
Door begrenzing van het opgenomen vermogen van sommige verbruikers.
Door het uitschakelen van sommige verbruikers (stoelverwarming, achter-
ruitverwarming) voor zo lang als nodig.
Waarschuwingssymbolen op de accu
Symbool Betekenis
Altijd een veiligheidsbril dragen!
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd beschermende
handschoenen en een beschermende bril dragen!
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en
niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
ATTENTIE
Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, etsende werking of
vergiftigingsgevaar! Bijtende dampen in de lucht prikkelen en beschadigen
de luchtwegen en de ogen. De volgende aanwijzingen opvolgen.
Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huid-
bescherming dragen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Onmiddellijk medische hulp inroepen.
ATTENTIE (vervolg)
De accu verwijderd houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn,
bijvoorbeeld kinderen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen
van de accu kan lopen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan accu bestaat gevaar voor explosie, voor brand, voor
verwondingen en voor etsende werking! De volgende aanwijzingen opvol-
gen.
Roken, gebruik van open vuur of licht en handelingen die vonken kunnen
veroorzaken achterwege laten.
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen. Nooit een bevroren of ont-
dooide accu opladen. Een bevroren accu vervangen.
Nooit een beschadigde accu gebruiken.
De accupolen niet met elkaar verbinden, door het overbruggen van beide
polen ontstaat kortsluiting.
VOORZICHTIG
Let erop dat het accuzuur niet in aanraking komt met de wagen - gevaar voor
beschadiging van de wagen.
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de accu door een specialist te la-
ten uitvoeren.
Een accu die ouder is dan 5 jaar laten vervangen.
301
Controleren en bijvullen
Staat controleren
Afb. 337
Accu: Vloeistofpeilmerkteken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 301.
De toestand van de accu wordt regelmatig in het kader van de inspectie bij een
specialist gecontroleerd.
Accuvloeistofpeil controleren
Bij accu's met kijkglas kan aan de hand van de kleur van het kijkglas het accu-
vloeistofpeil worden gecontroleerd. Bij accu's met de aanduiding "AGM" is er
geen controle van het accuvloeistofpeil.
Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van het kijkglas Daarom voor
de controle voorzichtig op de indicator tikken » afb. 337.
Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden
vervangen.
Accuontlading
Bij veelvuldig stadsverkeer laadt de accu zich niet voldoende op.
Bij lage temperaturen neemt de accucapaciteit af.
Als de accu langer dan drie tot vier weken niet wordt gebruikt, de massakabel
van de accu losmaken of de accu voortdurend met een zeer kleine laad-
stroom opladen.
Laden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 301.
De accu alleen opladen als het contact en alle verbruikers zijn uitgeschakeld.
De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Laden
Bij wagens met start-stop-systeem of interieurvoorverwarming de -klem
van de acculader aan de -pool van de accu, de -klem van de acculader aan
het massapunt van de motor vastmaken » pag. 316.
Bij wagens zonder start-stop-systeem of interieurvoorverwarming de klem-
men van de acculader aan de bijbehorende accupolen ( aan , aan )
vastmaken.
De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat in-
schakelen.
Na de laden: Eerst de acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de accu.
Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van
de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld.
ATTENTIE
Bij opladen van de accu ontstaat waterstof - gevaar voor explosies. Een
explosie kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld vonken die ont-
staan bij het losmaken van de accukabels of het lostrekken van een stekker.
Het zogenaamde "snelladen" van de accu is gevaarlijk, hiervoor zijn een
speciale acculader en vakkennis nodig. Daarom het "snelladen" door een
specialist laten uitvoeren.
Losmaken, aansluiten en vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 301.
De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelfde
afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben.
Wij adviseren de accu door een specialist te laten vervangen.
Voor het losmaken van accukabels het contact uitschakelen en eerst de ac-
cukabel van de minpool , pas daarna de accukabel van de pluspool van de
accu losmaken.
Voor het vastmaken van accukabels eerst de accukabel aan de pluspool ,
pas daarna de accukabel aan de minpool van de accu vastmaken.
Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende
functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken.
302
Raadgevingen voor het gebruik
Functie / voorziening Ingebruikname
Ruitbediening » pag. 74
Panorama-schuif-kanteldak » pag. 76
Rolgordijn » pag. 76
Tijd instellen » pag. 54
VOORZICHTIG
De accukabels alleen bij uitgeschakeld contact en uitgeschakelde verbruikers
losmaken - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de wa-
gen.
Vóór het losmaken van accukabels de elektrische achterklep, alle ruiten, het
schuif-kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten - anders kunnen storin-
gen in deze uitrustingselementen voorkomen.
De aansluitkabels in geen geval verwisselen - gevaar voor brand.
Let op
Wij adviseren de wagen na het losmaken en aansluiten van de accukabels door
een specialist te laten controleren, zodat de werking van alle elektrische syste-
men is gegarandeerd.
Wielen
Velgen en banden
Gebruiksinstructies voor wielen
Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip,
daarom bijzonder voorzichtig rijden.
Banden met de grootste profieldiepte moeten altijd op de voorwielen wor-
den gebruikt.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Wij adviseren
velgen en wielbouten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te ge-
bruiken.
Wielen resp. banden koel, droog en zo donker mogelijk opslaan. De banden
zelf rechtopstaand bewaren.
Levensduur van banden
Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen.
Ook als ze niet worden gebruikt. Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6
jaar.
De productiedatum is aangegeven op de bandwang (eventueel aan de binnen-
zijde). Bv. DOT ... 10 17... betekent dat de band in week 10 van het jaar 2017 is
geproduceerd.
Bandenschades
Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigin-
gen (scheuren, vervormingen en dergelijke).
In het bandprofiel vastzittende vreemde voorwerpen (bijvoorbeeld kleine ste-
nen) meteen verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers), niet verwijderen en een specialist om hulp vragen.
Montage van nieuwe banden
Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde con-
structie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde profiel op één as gebruiken.
Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden vervan-
gen.
303
Wielen
Draairichtinggebonden banden
Sommige banden kunnen draairichtinggebonden zijn. De draairichting is door
een pijl op de wang van de band gekenmerkt.
Deze aangegeven draairichting beslist opvolgen, anders kunnen de volgende
bandeneigenschappen negatief worden beïnvloed.
Rijstabiliteit.
Grip op de weg.
Bandengeluid en bandenslijtage.
Banden met vergrote antilekbestendigheid
Enkele wagens kunnen af fabriek met banden met vergrote antilekbestendig-
heid (zogenaamde "SEAL"-banden) zijn uitgerust. Voor sommige landen wor-
den wagens met "SEAL"-banden zonder noodreservewiel en overeenkomstig
wagengereedschap geleverd.
Als "SEAL"-banden zijn vervangen door standaardbanden, moet de wagen na-
derhand worden voorzien van een bandenafdichtset of noodreservewiel en het
overeenkomstige wagengereedschap.
ATTENTIE
Nooit rijden met beschadigde banden of met banden die ouder zijn dan 6
jaar - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De banden beschermen tegen contact met stoffen die de banden kunnen be-
schadigen (bijvoorbeeld olie, vet en brandstof). Als de banden met deze midde-
len in contact komen, adviseren we om de banden bij een specialist te laten
controleren.
Velgen met geslepen of gepolijste oppervlakken niet in winterse omstandig-
heden gebruiken - gevaar voor beschadiging van de velgen (bijvoorbeeld door
strooizout).
Bandenspanning
Afb. 338 Sticker met een tabel met bandenspanningswaarden / banden
oppompen
De voorgeschreven bandenspanningswaarden staan op de sticker met picto-
grammen
A
» afb. 338 (voor enkele landen zijn de pictogrammen door tekst
vervangen).
De bandenspanning moet altijd aan de belading worden aangepast.
Bandenspanning voor halve belading
Bandenspanning voor het milieu ontlastend gebruik (iets lager brandstof-
verbruik en iets lagere uitstoot van schadelijke stoffen)
Bandenspanning voor volle belading
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor de voorgeschreven ban-
denspanning. Het is geen opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de technische wagendocumenten
en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document).
Bandenspanningswaarde voor de vooras
Bandenspanningswaarde voor de achteras
Bandenspanning controleren
De bandenspanning (inclusief die van het reservewiel of noodreservewiel) min-
stens eenmaal per maand en voor elke grote rit controleren.
De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde
bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspannings-
wijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen
» pag. 275.
B
C
D
E
F
G
304
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Nooit met verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bv. bij schade aan een band) moet
worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige stuurbe-
wegingen en zonder krachtig remmen tot stilstand te brengen - gevaar
voor ongevallen.
Let op
De conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen en sommige modeluitvoe-
ringen).
Bandenslijtage en wielen verwisselen
Afb. 339
Bandenslijtagemerktekens/omwisselen van de wielen
De bandenslijtage verhoogt onder de volgende omstandigheden.
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bijvoorbeeld snel rijden door bochten, hard accelereren/remmen).
Onjuiste wielbalancering (de wielen na omwisseling/vervanging/reparatie of
bij "onrustige" stuurinrichting laten balanceren).
Verkeerde uitlijning.
Onderin het profiel van de banden zitten slijtagemerktekens die de toegesta-
ne minimale profieldiepte weergeven » afb. 339 - . Een band moet als versle-
ten worden beschouwd als een van deze merktekens het bandenprofiel vlak
afsluit. Markeringen op de bandwangen, zoals de letters "TWI" en/of andere
symbolen (bv. ), geven de plaats van de slijtagemerktekens aan.
Voor een gelijkmatige slijtage van alle banden adviseren we om de wielen elke
10.000 km overeenkomstig het schema te om te wisselen » afb. 339 - .
ATTENTIE
De banden op zijn laatst wisselen als zij tot de slijtagemerktekens zijn af-
gereden - gevaar voor ongevallen.
Een verkeerde wieluitlijning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor onge-
vallen!
Ongewone trillingen of "trekken" van de wagen naar één zijde kan duiden
op bandenschade. De snelheid verminderen en stoppen! Als uitwendig geen
bandschade herkenbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Reservewiel
De afmeting van het reservewiel is identiek aan de af fabriek gemonteerde
wielen.
Na het monteren van het reservewiel moet de bandenspanning worden aange-
past.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 275.
ATTENTIE
Als bij bandenpech het reservewiel met tegengestelde draairichting moet
worden gemonteerd, dan bijzonder voorzichtig rijden. De best mogelijke ei-
genschappen van de band zijn in deze situatie niet meer van toepassing.
Als het reservewiel qua afmetingen of uitvoering afwijkt van de banden
waarmee wordt gereden (bv. bij winterbanden, draairichtinggebonden ban-
den), mag het reservewiel alleen in geval van pech korte tijd en met een
voorzichtige rijstijl worden gebruikt .
Noodreservewiel
Het noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde specialist,
omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Het noodreservewiel is altijd vaneen waarschuwingssticker voorzien die op de
velg zit.
305
Wielen
Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden
gelet.
De waarschuwing niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
Het noodreservewiel oppompen met de maximale vuldruk voor de wagen
» pag. 304 ( de voorgeschreven bandenspanning van noodreservewiel R 18 is
4,2 bar).
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 275.
ATTENTIE
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden!
Bij rijden met een noodreservewiel niet volgas accelereren, niet hard rem-
men en niet snel door bochten rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodreservewiel.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in
acht nemen.
Bandenopschrift
Verklaring van het bandenopschrift - bv. 235/55 R 16 18 100 V
235 Bandbreedte in mm
55 Hoogte-/breedteverhouding in %
R Code voor bandconstructie - Radiaal
18 Velgdiameter in inch
100 Belastingsindex
V Snelheidscodeletter
Belastingsindex - geeft het maximaal toegestane draagvermogen van een
afzonderlijke band aan.
Belastingsindex
95 96 97 98 99 100 101 102 103
Belasting
(in kg)
690 710 730 750 775 800 825 850 875
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toegestane snelheid met gemon-
teerde banden van de betreffende categorie aan
Snelheids-
code
M T U H V W Y
Top-
snelheid
(in km/h)
130 190 200 210 240 270 300
ATTENTIE
Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en
snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Gebruik bij winterse omstandigheden
Allweather- (of "winter")-banden
Allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een bergtop-/snee-
uwvloksymbool
) verbeteren de rijeigenschappen van de wagen in winterse
omstandigheden.
Om de bestmogelijke rijeigenschappen te behouden, op alle vier de wielen met
Allweather- of "winter"-banden een minimale profieldiepte van 4 mm aanhou-
den.
Bij gemonteerde "winter"-banden tijdig weer de zomerbanden monteren, want
met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen alsmede bij temperaturen
boven 7 °C de rijeigenschappen beter, de remweg is korter, er is minder afrol-
geluid en de bandenslijtage is minder.
Snelheidscodeletter
Allweather- of "winter"-banden (identificatie middels M+S en een berg-
top-/sneeuwvloksymbool
) met een lagere snelheidscategorie mogen wor-
den gemonteerd op voorwaarde dat de toegestane topsnelheid van deze ban-
den niet wordt overschreden, ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wa-
gen hoger ligt.
De snelheidsbegrenzing voor allweather- of "winter"-banden kan in het info-
tainment in het menu

/
Banden
worden ingesteld.
306
Raadgevingen voor het gebruik
Indien de wagen beschikt over allweather- of "winter"-banden met een lagere
snelheidscategorie dan de vermelde topsnelheid van de wagen (betreft niet af
fabriek geleverde banden) moet in het interieur in het gezichtsveld van de be-
stuurder een waarschuwingssticker met de topsnelheid voor de snelheidscate-
gorie van de gemonteerde banden worden aangebracht. Het waarschuwings-
bord (sticker) kan worden vervangen als de maximale waarde van de voor de
gemonteerde banden bestemde snelheidscategorie wordt ingesteld in het in-
fotainmentsysteem (geldt alleen voor sommige landen). Deze waarde geeft de
maximaal toegestane rijsnelheid weer met gemonteerde allweather- of "win-
ter"-banden en mag niet worden overschreden.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij winterse omstandigheden.
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd en
zijn alleen te gebruiken bij de volgende velg-bandcombinaties.
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6,5J x 17 38 mm 215/65 R17
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter
zijn dan 12 mm.
ATTENTIE
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije trajecten - het rijgedrag
kan worden beïnvloed en er is gevaar voor bandschade.
307
Wielen
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Nooduitrusting
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
Afb. 340 Plaats van de verbanddoos en de gevarendriehoek: Variant 1 /
variant 2
De volgende informatie is geldig voor de verbanddoos en de gevarendriehoek
uit het originele ŠKODA accessoireprogramma.
Plaats van de verbanddoos - variant 1
De verbanddoos kan aan de rechterzijde van de bagageruimte worden beves-
tigd en met behulp van een spanband worden vastgezet » afb. 340 -
.
Plaats van de verbanddoos - variant 2
De verbanddoos kan in het opbergvak rechts onder de variabele bagageruim-
tevloer worden opgeborgen en met behulp van een spanband worden vastge-
zet » afb. 340 - .
Plaats van de gevarendriehoek
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven » afb. 340. Voor deze wordt uitgeno-
men moet eerst de bodembekleding of de variabele bagageruimtevloer wor-
den opgetild.
ATTENTIE
De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
Plaatsing van reflecterend vest
Afb. 341
Opbergvak voor het reflecte-
rend vest in het voorportier
Het reflecterende vest kan in het opbergvak
A
binnen het opbergvak in het
voorportier worden opgeborgen » afb. 341.
Voor de inzittenden op de zitplaatsen achterin bestaat de mogelijkheid het re-
flecterende vest in het achterportier op te bergen.
Brandblusser
Afb. 342
Brandblusser losmaken
De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bijrijdersstoel be-
vestigd.
Voor het verwijderen van de brandblusser de vergrendelingen aan beide rie-
men in pijlrichting losmaken » afb. 342 en de brandblusser verwijderen.
Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en
met de riemen vastzetten.
308
Tips om het zelf te doen
De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser.
De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van
deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd.
ATTENTIE
De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre
of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
Wagengereedschap
Afb. 343
Wagengereedschap
De box met het wagengereedschap bevindt zich in het opbergvak voor het
nood- resp. reservewiel of in het opbergvak onder de bodembekleding van de
bagageruimte en kan uitrustingsafhankelijk met een riem zijn vastgezet.
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgende onderdelen in het
wagengereedschap aanwezig te zijn.
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
Sleepoog
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
Krik met aanwijzingenplaatje
Krikslinger
Wielsleutel
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten
Bandenafdichtset
1
2
3
4
5
6
7
8
ATTENTIE
De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld.
In geen geval hiermee andere wagens of andere lasten opkrikken - gevaar
voor verwondingen.
Het gereedschap altijd veilig in de bijbehorende box opbergen en, als de
box zich in het nood- resp. reservewiel bevindt, erop letten dat dit met de
riem aan het wiel is bevestigd - anders zouden bij een plotselinge remma-
noeuvre of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen
raken.
VOORZICHTIG
De krik vóór het opbergen in de bak met wagengereedschap weer in de begin-
stand schroeven - gevaar voor beschadiging van de bak.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wagendocumentiemap.
Wiel verwisselen
Voorbereidende werkzaamheden
Veiligheidshalve vóór het verwisselen van een wiel langs de weg de
volgende aanwijzingen in acht nemen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het verwisselen van een wiel moe-
ten de passagiers zich naast de weg ophouden (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Wiel verwisselen
Het (nood)reservewiel verwijderen » pag. 310.
De wieldop » pag. 311 resp. de afdekkappen » pag. 312 verwijderen.
309
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
De wielbouten losdraaien » pag. 312 » .
De wagen zo ver opkrikken » pag. 313 dat het te verwisselen wiel de bodem
niet meer raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het defecte wiel voorzichtig losnemen.
Het (nood)reservewiel aanbrengen en de wielbouten handvast aandraaien.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel afwisselend de tegenover elkaar liggende wielbouten
("kruiselings") vastzetten » pag. 312.
De wieldop » pag. 311 resp. de afdekkappen » pag. 312 weer aanbrengen.
Bij de montage van een wiel met draairichtinggebonden banden op de draai-
richting letten » pag. 304.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Gecorrodeerde en
zwaar draaiende bouten moeten worden vernieuwd.
ATTENTIE
De wielbouten slechts iets losdraaien (circa een omwenteling), zolang de
wagen niet met de krik is opgekrikt. Anders kan het wiel loskomen en eraf
vallen - gevaar voor ongevallen.
In geen geval mogen de bouten worden ingevet of ingeolied - gevaar voor
ongevallen.
Afsluitende werkzaamheden
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het omgewisselde wiel in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte opbergen en met een borgbout bevestigen.
Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de
riem bevestigen.
De bandenspanning van het gemonteerde wiel controleren en zo nodig aan-
passen, bij wagens met bandenspanningscontrole de bandenspanningswaar-
den in het systeem opslaan » pag. 275.
Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt 140 Nm.
De beschadigde banden vervangen. Een bandenreparatie wordt afgeraden.
ATTENTIE
Een te hoog aantrekmoment kan de wielbouten en de schroefdraad be-
schadigen en kan leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken
op de velgen. Bij een te laag aantrekmoment kunnen de wielen tijdens het
rijden loskomen - gevaar voor ongevallen. Tot het controleren van het aan-
trekmoment bijzonder voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden.
(Nood-)reservewiel verwijderen/opbergen
Afb. 344
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding of de variabele baga-
geruimtevloer in de bagageruimte en is bevestigd met een borgmoer.
Wiel verwijderen
De rugleuningen van de derde zitrij naar voren klappen (geldt voor de zeven-
zitter-uitvoering) » .
De bodembekleding optillen resp. de variabele bagageruimtevloer eruitne-
men en de bodembekleding omhoogklappen.
Gelijktijdig aan de beide ontgrendelingslussen van de derde zitrij trekken en
de stoelen optillen (geldt voor de zevenzitter-uitvoering).
De bevestigingsband losmaken en de box met het wagengereedschap ver-
wijderen.
De borgmoer in pijlrichting eruit draaien » afb. 344 en het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende openingen in de velg trek-
ken.
De borgmoer tegen de pijlrichting in tot de aanslag erin schroeven » afb. 344.
De box met het wagengereedschap in het wiel aanbrengen en met de band
vastzetten.
310
Tips om het zelf te doen
De bodembekleding terugklappen resp. de de variabele bagageruimtevloer
aanbrengen en de bodembekleding terugklappen.
De oorspronkelijke positie van de derde zitrij weer herstellen (geldt voor de
zevenzitter-uitvoering).
VOORZICHTIG
Bij het hanteren van het wiel dit niet op bekledingdelen in het gebied naast
het wiel neerleggen, anders bestaat gevaar voor beschadiging van deze delen.
Voor het bedienen van de stoelen moeten de slotgespen van de veiligheids-
gordels worden losgemaakt (de gordelbanden moeten onder bekleding van de
achterste carrosseriestijl volledig opgerold zijn) - anders bestaat gevaar voor
beschadiging van de gordelsloten, slotgespen en de stoelen.
Wiel bij wagens met soundsysteem verwijderen/opbergen
Afb. 345
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding of de variabele baga-
geruimtevloer in de bagageruimte en is bevestigd met een borgmoer.
Wiel verwijderen
De rugleuningen van de derde zitrij naar voren klappen (geldt voor de zeven-
zitter-uitvoering) » .
De bodembekleding optillen resp. de variabele bagageruimtevloer eruitne-
men en de bodembekleding omhoogklappen.
Gelijktijdig aan de beide ontgrendelingslussen van de derde zitrij trekken en
de stoelen optillen (geldt voor de zevenzitter-uitvoering).
De vergrendeling
A
op de stekker in pijlrichting
1
trekken » afb. 345.
De vergrendeling van de stekker in pijlrichting
2
drukken en de stekker in
pijlrichting
3
eruit trekken.
De borgmoer in pijlrichting
4
eruit schroeven.
De lagetonenluidspreker verwijderen.
Het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen.
De lagetonenluidspreker aanbrengen.
De borgmoer tegen de pijlrichting in
4
tot de aanslag erin schroeven » afb.
345.
De stekker op de lagetonenluidspreker aansluiten.
De vergrendeling
A
tegen de pijlrichting in
1
aanbrengen.
De bodembekleding terugklappen resp. de de variabele bagageruimtevloer
aanbrengen en de bodembekleding terugklappen.
De oorspronkelijke positie van de derde zitrij weer herstellen (geldt voor de
zevenzitter-uitvoering).
VOORZICHTIG
Voor het bedienen van de stoelen moeten de slotgespen van de veiligheidsgor-
dels worden losgemaakt (de gordelbanden moeten onder bekleding van de
achterste carrosseriestijl volledig opgerold zijn) - anders bestaat gevaar voor
beschadiging van de gordelsloten, slotgespen en de stoelen.
Wieldop
Wieldop eraf trekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen om de rand van een van de
beluchtingsopeningen in de wieldop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rus-
ten en de wieldop lostrekken.
Wieldop inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken.
De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek cor-
rect vastklikt.
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen staat de positie van de antidiefstalwielbout aan de achterzijde van de
wieldop middels een symbool vermeld. Bij gebruik van een antidiefstalwielbout
moet deze op deze plaats worden ingebouwd »
.
ATTENTIE
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma
te gebruiken. Bij andere wieldoppen kan mogelijk een voldoende luchttoe-
voer voor de koeling van de remmen niet zijn gegarandeerd - in dat geval
bestaat gevaar voor ongevallen.
311
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
VOORZICHTIG
Als de wieldop anders dan voor de antidiefstalwielbout aangegeven positie
wordt geplaatst, bestaat er gevaar voor beschadiging van de wieldop.
De wieldop alleen met de hand aandrukken, niet op de wieldop slaan - gevaar
voor beschadiging van de wieldop.
Let op
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Afdekkappen van de wielbouten
Afb. 346
Afdekkap lostrekken
Voor het eraf trekken van de kappen de lostrekklem tot de aanslag over de
kap steken en deze in pijlrichting eraf trekken » afb. 346.
Voor het inbouwen de kap tot de aanslag op de wielbout steken.
Antidiefstalwielbouten
Afb. 347
Antidiefstalwielbout en adapter
De antidiefstalwielbouten beschermen de wielen tegen diefstal. Deze kunt u
alleen met adapter
B
» afb. 347 losmaken/vastzetten.
Adapter
B
tot de aanslag op de antidiefstalwielbout
A
steken.
De sleutel tot de aanslag op adapter
B
steken en de wielbout losma-
ken/vastzetten.
De adapter verwijderen.
Om een wiel te kunnen wisselen moet het opzetstuk voor de antidiefstal-
wielbouten altijd in de wagen worden meegevoerd!
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen moet de antidiefstalwielbout worden aangebracht overeenkomstig de
positie die op de achterzijde van de wieldop is aangegeven.
Let op
Wij adviseren de sticker met het codenummer te bewaren. Aan de hand hier-
van kan een vervangende adapter uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden aangeschaft.
Wielbouten losdraaien en vastzetten
Afb. 348
Wielbouten losdraaien
De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken. Voor de antidiefstalwiel-
bout de bijbehorende adapter gebruiken » afb. 347 op pag. 312.
Voor het
losmaken van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout ongeveer een omwenteling in pijlrichting draaien » afb. 348.
Voor het vastzetten van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout tegen de pijlrichting in draaien » afb. 348, tot deze vast zit.
ATTENTIE
Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de
voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij uzelf aan de wagen
vasthouden en zorgen dat u stevig staat - gevaar voor verwondingen.
312
Tips om het zelf te doen
Wagen opkrikken
Afb. 349
Steunpunten voor de krik
Afb. 350
Krik aanbrengen
De veiligheidsaanwijzingen raadplegen voordat de wagen wordt opgekrikt » .
Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt. De krik onder het steunpunt plaatsen dat het dichtst
bij het defecte wiel ligt.
De steunpunten voor de krik bevinden zich rechtstreeks onder de markering
op de dorpel van de wagen » afb. 349.
De krikslinger
5
in het montagegat van de krik
4
haken » pag. 309.
De grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op een rechte onder-
grond plaatsen, zodat de krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat » afb.
350 - .
De krik met de krikslinger zo ver omhoogdraaien, dat de klauw van de krik de
rand omvat » afb. 350 - .
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van de grond hangt.
ATTENTIE
De volgende aanwijzingen opvolgen, anders bestaat gevaar voor verwon-
dingen.
De wagen beveiligen tegen onverwacht wegrollen.
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen verschuiven.
Op losse ondergrond (bijvoorbeeld losse steentjes) een stabiele draag-
plaat met groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken (bv. kasseien) onder de krik een slipvaste on-
derlegger (bv. een rubberen vloermat) plaatsen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
Nooit met een lichaamsdeel (bijvoorbeeld arm of been) onder de wagen
komen, als deze is opgekrikt.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst - ge-
vaar voor beschadiging van de wagen.
Bandenafdichtset
Inleiding voor het onderwerp
De volgende informatie is geldig voor de af fabriek gebruikte bandenafdicht-
set.
Met behulp van de bandenafdichtset kunnen gaten in de band met een door-
snede tot circa 4 mm worden afgedicht.
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen geval een normale bandenre-
paratie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervan-
gen resp. bij een specialist informeren naar de reparatiemogelijkheden.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers), niet verwijderen.
De bandenafdichtset in de volgende gevallen niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handleiding van het flesje met
bandenafdichtmiddel aangegeven minimumtemperatuur.
313
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Gaten in de band met een grotere doorsnede dan 4 mm.
Beschadigingen aan de wang van de band.
De houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken.
ATTENTIE
Bij huidcontact met het afdichtmiddel de betrokken plaatsen onmiddellijk
afwassen.
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht
nemen.
Beschrijving van de bandenafdichtset
Afb. 351
Beschrijving van de bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 314.
De set zit in een box onder de bodembekleding in de bagageruimte.
Sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph"
Ventielsleutel
Vulslang met vuldop
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedieningselementen kan verschil-
lend zijn, afhankelijk van het type luchtcompressor dat bij de wagen is ge-
leverd)
Bandenvulslang
Knop voor verlagen van de bandendruk
Bandenspanningmeter
1
2
3
4
5
6
7
12 volt kabelstekker
Aan-uitschakelaar
Fles met bandenafdichtmiddel
Reserve-ventielinzetstuk
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompressor of in de wagendocumen-
tiemap.
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de
bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 314.
Veiligheidshalve vóór een wielreparatie langs de weg de volgende
aanwijzingen in acht nemen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de reparatie mogen de passagiers
niet op de rijbaan staan (bijvoorbeeld achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Band afdichten en oppompen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 314.
Afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf draaien.
De ventielsleutel
2
» afb. 351 op pag. 314 zo over het ventielinzetstuk ste-
ken dat deze in de sleuf van de ventielsleutel past.
Het ventielinzetstuk eruit draaien en op een schone ondergrond leggen
(doek, papier enzovoort).
De fles
10
enkele malen krachtig schudden.
8
9
10
11
314
Tips om het zelf te doen
De vulslang
3
stevig op de fles
10
draaien. De folie op de flessendop wordt
doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang
3
verwijderen en de fles op het bandenventiel
steken.
De fles
10
ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de
fles in de band vullen.
De vulslang van het bandventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk met de ventielsleutel
2
weer erin schroeven.
Oppompen
De vulslang
7
» afb. 351 op pag. 314 stevig op het bandenventiel schroeven.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P la-
ten.
De motor starten.
De stekker
6
in het 12 volt stopcontact steken » pag. 109.
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
Zodra een bandenspanning van 2,0 - -2,5 bar is bereikt, de luchtcompressor
uitschakelen. De maximale werkingstijd van de luchtcompressor volgens de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset opvolgen »
.
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
7
van
het ventiel afschroeven.
De wagen ongeveer10 meter voor- of achteruitrijden zodat het afdichtmid-
del zich in de band kan "verdelen".
De vulslang van de luchtcompressor
7
opnieuw stevig op het ventiel draaien
en het oppompen herhalen.
De betreffende sticker
1
op het dashboard in het gezichtsveld van de be-
stuurder aanbrengen.
Bij een bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar kan de rit met maximaal 80 km/h
resp. 50 mph worden voortgezet.
ATTENTIE
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na afloop van de werkingstijd volgens de ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset uitschakelen - an-
ders bestaat gevaar voor schade aan de compressor! De luchtcompressor en-
kele minuten laten afkoelen, voordat u deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde band
Lees en bekijk eerst op bladzijde 314.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 304.
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band. De volgende aanwijzingen moeten worden
opgevolgd.
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 295.
Bij het werken met de accu de volgende waarschuwingsaanwijzingen op-
volgen » pag. 301.
315
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
ATTENTIE (vervolg)
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp geven met behulp van de accu van een
andere wagen - explosiegevaar en gevaar door etsende werking!
Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil -
explosiegevaar en gevaar door bijtende werking!
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
Afb. 352
Starthulp:
- ontladen accu,
- stroomleverende accu/ mas-
sapunt van de motor bij start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 315.
Als door een ontladen accu geen motorstart mogelijk is, kan de accu van een
andere wagen worden gebruikt voor het starten van de motor. Hiervoor zijn
startkabels met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklem-
men nodig.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V zijn. De capaciteit (in Ah)
van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Klem
1
aansluiten op de pluspool van de ontladen accu.
Klem
2
aansluiten op de pluspool van de stroomleverende accu.
Klem
3
aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu.
Bij wagens met start-stop-systeem klem
4
aan het massapunt van de mo-
tor
A
vastmaken » afb. 352.
Bij wagens zonder start-stop-systeem klem
4
aan een massief, vast met het
motorblok verbonden metalen onderdeel resp. direct aan het motorblok
vastmaken.
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en stationair laten draaien.
De startprocedure starten in de wagen met ontladen accu.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de startprocedure afbreken
en na een halve minuut herhalen.
De startkabels precies in omgekeerde volgorde van het vastmaken verwijde-
ren.
ATTENTIE
De startkabel nooit op de minpool van de ontladen accu aansluiten - ex-
plosiegevaar.
De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met
elkaar in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting!
De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elek-
trisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - gevaar voor
kortsluiting!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motor-
ruimte kunnen worden gegrepen - gevaar voor verwondingen en beschadi-
ging van de wagen.
Wagen afslepen
Aanwijzingen voor het afslepen
Afb. 353 Gevlochten sleepkabel / gedraaide sleepkabel
316
Tips om het zelf te doen
Voor het afslepen met een sleepkabel alleen een gevlochten kunstvezelkabel
» afb. 353 - gebruiken » .
De sleepkabel resp. de sleepstang aan het voorste sleepoog » pag. 317, ach-
terste sleepoog » pag. 318 resp. aan de kogelkop van de trekhaak » pag. 277
bevestigen.
Voorwaarden voor het afslepen.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen niet met omhoogge-
brachte achteras worden afgesleept - gevaar voor versnellingsbakscha-
de!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wa-
gen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een bergingsvoer-
tuig resp. aanhangwagen worden vervoerd.
De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h.
Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan
50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen
worden vervoerd.
Bestuurder van de slepende wagen
Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden de koppeling langzaam op laten
komen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas ge-
ven.
Pas echt wegrijden als de kabel gespannen is.
Bestuurder van de gesleepte wagen
Indien mogelijk de wagen met draaiende motor afslepen. De rembekrachti-
ger en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende motor, anders moet
het rempedaal aanzienlijk harder worden ingetrapt en voor het sturen meer
kracht worden gebruikt.
Als de motor starten niet mogelijk is, het contact inschakelen zodat het
stuurwiel niet is geblokkeerd en de knipperlichten, de ruitenwissers en de
ruitensproeierinstallatie kunnen worden gebruikt.
De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische ver-
snellingsbak de keuzehendelstand N selecteren.
De afsleepkabel tijdens het afslepen steeds strak houden.
ATTENTIE
Voor het slepen geen gedraaide sleepkabel gebruiken » afb. 353 - , het
sleepoog kan anders uit de wagen worden gedraaid - er bestaat gevaar
voor ongevallen.
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pag.
315, Starthulp.
Bij het slepen over onverharde wegen bestaat voor beide wagens het gevaar,
dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken.
Let op
Wij adviseren de sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Sleepoog voor
Afb. 354
Beschermrooster verwijderen / sleepoog monteren
Beschermrooster verwijderen/aanbrengen
Om te verwijderen de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in de
uitsparing in het beschermrooster aanbrengen en het beschermrooster in
pijlrichting
1
» afb. 354 lostrekken.
Om aan te brengen het beschermrooster in de opening aanbrengen en voor-
zichtig erin drukken. Het rooster moet goed vergrendelen.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
2
» afb.
354 tot de aanslag vastdraaien » .
317
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
2
eruit draaien.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Sleepoog achter
Afb. 355
Afdekkap verwijderen/sleepoog inbouwen
Afdekkap verwijderen/plaatsen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 355.
Voor het plaatsen de afdekkap bij pijl
1
plaatsen en dan op de tegenoverlig-
gende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet goed vastklikken.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te
in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb.
355 tot de aanslag vastdraaien » .
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
Wagens met een trekhaak
Bij wagens met af fabriek gemonteerde trekhaak zit achter de afdekking geen
montagegat voor het inschroefbare sleepoog. Voor het afslepen de stang met
kogelkop gebruiken » pag. 277, Trekhaak.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Afstandsbediening en uitneembare lamp - batterij/accu's
vervangen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
De vervangende batterij resp. accu's moet/moeten overeenkomen met de
oorspronkelijke specificatie.
Bij het vervangen van de batterij resp. accu op de juiste polariteit letten.
Let op
Wij adviseren de defecte batterij resp. accu's door een specialist te laten ver-
vangen.
Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot ge-
volg dat deze afdekking beschadigd raakt. Een vervangende sierafdekking kan
bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Afb. 356
Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 318.
De sleutelbaard volledig uitklappen.
318
Tips om het zelf te doen
Het batterijdeksel
A
» afb. 356 met de duim of met een platte schroeven-
draaier bij
B
losmaken.
Het batterijdeksel in pijlrichting
1
openklappen.
De ontladen batterij in pijlrichting
2
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
A
aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. vergren-
deld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 68.
KESSY-sleutel
Afb. 357
Noodsleutel uitnemen
Afb. 358 Deksel losmaken / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 318.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen en de noodsleutel
B
in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 357.
Een smalle (3 mm brede) platte schroevendraaier ongeveer 12 mm de ontsta-
ne opening in pijlrichting
3
erin schuiven » afb. 358.
De schroevendraaier in pijlrichting
4
draaien tot het batterijdeksel loskomt.
Het batterijdeksel
C
in pijlrichting
5
openschuiven.
De ontladen batterij in pijlrichting
6
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
C
aanbrengen en erop drukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. vergren-
deld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 68.
Afstandsbediening van de extra verwarming
(interieurvoorverwarming)
Afb. 359
Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 318.
Met een dunne platte schroevendraaier afdekking
A
bij
B
losmaken » afb.
359.
De afdekking in pijlrichting
1
openklappen en in pijlrichting
2
eruit schui-
ven.
De batterij met de schroevendraaier bij
C
losmaken en deze vervangen.
De afdekking tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en erop drukken tot deze
hoorbaar vastklikt.
319
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Uitneembare lamp
Afb. 360
Vergrendelingsclip op het accu-
deksel
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 318.
De accuafdekking met een smal, puntig voorwerp bij de vergrendelingsclip
A
loswippen » afb. 360.
Accu's vervangen.
Het batterijdeksel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
VOORZICHTIG
Wordt bij het vervangen een verkeerd accutype of worden niet-oplaadbare
batterijen gebruikt, bestaat er gevaar voor beschadiging van de lamp en de
elektrische installatie.
Noodontgrendeling/-vergrendeling
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
Afb. 361 Handgreep van het bestuurdersportier: Slotafdekking open-
klappen/ont- en vergrendelen
Afb. 362 Handgreep van het bestuurdersportier: Sleutel met uitklapbare
sleutelbaard / KESSY-noodsleutel
Het bestuurdersportier kan met de sleutel via de slotcilinder worden noodont-
grendeld/noodvergrendeld.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven en de afdekking in
pijlrichting openklappen » afb. 361.
De portiergreep loslaten.
Bij wagens met links stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar boven gekeerd » afb. 362 -
in de slotcilinder steken en de
wagen ont- resp. vergrendelen.
Bij wagens met rechts stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar beneden gekeerd in de slotcilinder steken en de wagen ont-
resp. vergrendelen.
Bij wagens met KESSY-systeem de noodsleutel met met de greep naar be-
neden gekeerd » afb. 362 -
in de slotcilinder steken en de wagen ont- resp.
vergrendelen.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ontstaat.
320
Tips om het zelf te doen
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Afb. 363 Noodvergrendeling: Rechter-/linkerachterportier
Het betreffende achterportier openen en de afdekking
A
verwijderen » afb.
363.
De sleutel in de sleuf steken en in pijlrichting draaien (geveerde stand).
De afdekking
A
weer plaatsen.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Achterklep ontgrendelen
Afb. 364
Klep ontgrendelen
De achterklep kan handmatig van binnenuit worden ontgrendeld.
In de opening in de bekleding » afb. 364 een schroevendraaier of een verge-
lijkbaar gereedschap tot de aanslag geleiden.
Door bewegen in pijlrichting wordt de klep ontgrendeld.
Noodontgrendeling keuzehendel
Afb. 365 Afdekking losmaken / keuzehendel ontgrendelen
De parkeerrem inschakelen.
Het opbergvak voorin de middenconsole openen.
Een platte schroevendraaier of vergelijkbaar gereedschap in de naad bij de
pijlen
1
» afb. 365 steken en de afdekking in pijlrichting
2
voorzichtig los-
maken.
In pijlrichting
3
aan het gele kunststof onderdeel trekken, gelijktijdig de
grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de hendel in stand N zet-
ten.
Wordt de keuzehendel opnieuw in stand P gezet, dan wordt deze opnieuw ge-
blokkeerd.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het optillen van de afdekking er geen delen rondom de keuze-
hendel door de schroevendraaier worden beschadigd.
Ruitenwisserbladen vervangen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot
tweemaal vervangen.
321
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
Afb. 366
Servicestand van de ruitenwis-
serarmen instellen
Afb. 367
Ruitenwisserblad van de voorruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 321.
Voor het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wis-
serarmen in de servicestand zetten.
Servicestand instellen
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 seconden de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb. 366 en
ongeveer 2 seconden vasthouden.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 367.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb.
366.
De wisserarmen gaan naar de basisstand.
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Afb. 368
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 321.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 368.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
322
Tips om het zelf te doen
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 369
Doorgebrande zekering
De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen bevei-
ligd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje te
herkennen » afb. 369
/
.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 295.
VOORZICHTIG
De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampera-
ge vervangen.
De hulp van een specialist inroepen als een nieuw geplaatste zekering na kor-
te tijd opnieuw doorbrandt.
De zekeringen "niet repareren" en deze ook niet vervangen door sterkere
exemplaren - gevaar voor brand en er kunnen andere elektrische systemen be-
schadigd raken.
Let op
Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een ver-
bruiker kunnen meerdere zekeringen horen.
Zekeringen in het dashboard - wagen met links stuur
Afb. 370 Opbergvak aan bestuurderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 323.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bestuurderszijde.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
De borging
A
in pijlrichting
1
» afb. 370 indrukken en het vak in pijrichting
2
openklappen.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 373 op pag. 325.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Het vak door drukken in pijlrichting
3
sluiten tot deze hoorbaar vergrendelt.
323
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen in het dashboard - wagen met rechts stuur
Afb. 371 Opbergvak aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 323.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bijrijderszijde.
Opbergvak openklappen en zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De geleider in pijlrichting
1
ontgrendelen en in pijlrichting
2
losmaken
» afb. 371.
De aanslagbuffer
A
in pijlrichting
3
ontgrendelen, het vak klapt omlaag.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 373 op pag. 325.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Opbergvak terugklappen
Het opbergvak in pijlrichting
4
optillen.
De weerstand van de aanslagbuffer
A
overwinnen.
De geleider tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en tegen de pijlrichting in
1
vergrendelen.
Het vak sluiten (voor het sluiten is meer kracht nodig) tot het hoorbaar ver-
grendelt.
Zekeringenoverzicht in het dashboard
Afb. 372
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 323.
Nr. Verbruiker
1 Vrij
2 Vrij
3 Vrij
4 Stuurwielverwarming
5 Databus
6 Automatische versnellingsbak
7
Airconditioning, ontvanger van de radiografische afstandsbediening
voor de interieurvoorverwarming, achterruitverwarming, voorruit-
verwarming, airconditioning achterin
8
Lichtschakelaar, regensensor, parkeerrem, sfeerverlichting, sensor
van het alarmsysteem, koplampen
9 Bedieningshendel onder het stuurwiel
10 Infotainmentbeeldscherm
11 Licht links
12 Infotainment
13 Gordelspanner - linkerzijde
14 Aanjager voor airconditioning, verwarming
15 Elektronische stuurkolomvergrendeling
16 USB-aansluiting, diagnoseaansluiting, Phonebox
17 Instrumentenpaneel, noodoproep
18 Achteruitrijcamera
324
Tips om het zelf te doen
Nr. Verbruiker
19 KESSY-systeem
20 SCR (AdBlue
®
)
21 4-wielaandrijving
22 Trekhaak
23 Panorama-schuif-kanteldak
24 Licht - rechts
25
Centrale vergrendeling - linkervoorportier en linkerachterportier,
ruitbediening - links, linkerbuitenspiegel - verwarming, wegklap-
functie, spiegelinstelling
26 Stoelverwarming voor
27 Binnenverlichting
28 Trekhaak
29 Vrij
30 Demperinstelling
31 Vrij
32 Parkeerhulp, inparkeersysteem
33 Airbag
34
Airconditioning, schakelaar achteruitrijlicht, automatisch dimmende
spiegel, stoelverwarming, parkeerrem, lichtschakelaar, rij met scha-
kelaars, elektrische extra verwarming
35 Diagnosestekker, camera, radarsensor
36 AFS-koplamp - rechts
37 AFS-koplamp - links
38 Trekhaak
39
Centrale vergrendeling - rechtervoorportier en rechterachterpor-
tier, ruitbediening - rechts, rechterbuitenspiegel - verwarming,
wegklapfunctie, spiegelinstelling
40 12 volt stopcontacten
41 Gordelspanner - rechterzijde
42
Achterklepvergrendeling, koplampsproeiers, voorruit- en achter-
ruitsproeierinstallatie
43 Muziekversterker
Nr. Verbruiker
44 Trekhaak
45 Elektrische bediening van de bestuurdersstoel
46 230 volt stopcontact
47 Achterruitwisser
48 "Dodehoek"-herkenning
49 Motorstart, koppelingspedaalschakelaar
50 Openen van de achterklep
51 Verwarming van achterzitplaatsen
52 Voorstoelverwarming
53 Achterruitverwarming
Zekeringen in de motorruimte
Afb. 373 Afdekking van de zekeringenkast: Afdekking verwijde-
ren/kunststof klem voor zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 323.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
De vergrendelingsknoppen van de afdekking gelijktijdig in pijlrichting
1
sa-
mendrukken en de afdekking in pijlrichting
2
openklappen » afb. 373.
De afdekking in pijlrichting
3
verwijderen.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder verwijderen
» afb. 373.
325
Zekeringen en gloeilampjes
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
De afdekking plaatsen, de vergrendelingsknoppen van de afdekking indruk-
ken en vergrendelen.
VOORZICHTIG
De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed
worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar
voor schade aan de wagen!
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Afb. 374
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 323.
Nr. Verbruiker
1 ESC, parkeerrem
2 ESC
3 Motorregeling
4
Koelluchtventilator, regelklep voor brandstofdruk, elektrische extra
verwarming, motorcomponenten
5
Ontsteking, brandstofpomp, oliepeil- en olietemperatuursensor,
motorcomponenten
6 Remsensor
7 Waterpomp, uitlaatgasklep, motorcomponenten
8 Lambdasonde
9
Waterpomp, ontsteking, voorgloeisysteem, luchtmassameter, mo-
torcomponenten
Nr. Verbruiker
10 Brandstofpomp
11 Elektrische extra verwarming, voorruitverwarming
12 Elektrische extra verwarming
13 Automatische versnellingsbak
14 Vrij
15 Claxon
16 Contact
17 ESC, motorregeling, spoel van hoofdrelais
18 Databus, accugegevensmodule
19 Ruitenwissers voorruit
20 Alarmsysteem
21 Vrij
22 Motorregeling
23 Startmotor
24 Elektrische extra verwarming
31 Vrij
32 Vrij
33 SCR (AdBlue
®
)
34 Vrij
35 Vrij
36 Vrij
37 Interieurvoorverwarming
38 Vrij
Gloeilampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven,
voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervan-
gen van andere gloeilampjes of leds moet door een specialist worden uitge-
voerd.
326
Tips om het zelf te doen
Wij adviseren om bij onzekerheid het vervangen van een gloeilampje door een
specialist te laten uitvoeren of op een andere manier deskundige hulp te ver-
krijgen.
Voor het vervangen van gloeilampjes het contact en de verlichting uitschake-
len.
Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van
hetzelfde type. De beschrijving staat op de lampvoet of op het lampenglas.
Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-, groot-
licht of de mistlamp de lampafstelling door een specialist te laten controleren.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 295.
Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moei-
lijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen
worden veroorzaakt.
H7- en H8-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging van
het gloeilampje springen - gevaar voor verwondingen! Daarom adviseren
wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een veiligheidsbril
te dragen.
VOORZICHTIG
Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken - ook de allerklein-
ste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp. Een schone doek, servet
of iets dergelijks gebruiken.
De afdekking van de gloeilamp in de koplamp moet altijd goed worden ge-
plaatst, anders kan er water en vuil in de koplamp komen, gevaar voor schade
aan de koplamp.
Let op
Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te
nemen.
Overzicht van gloeilampjes in de halogeenkoplampen
Afb. 375
Linkerkoplamp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
Overzicht van de gloeilampjes » afb. 375
Dimlicht
Knipperlicht
Groot- en stadslicht
Mistlampen
Gloeilampje van grootlicht en stadslicht vervangen
Afb. 376
Gloeilampje voor grootlicht vervangen
A
B
C
D
327
Zekeringen en gloeilampjes
Afb. 377 Gloeilampje voor stadslicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
Gloeilampje van grootlicht verwijderen/aanbrengen
De beschermkap
C
» afb. 375 op pag. 327 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 376.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de fitting verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de fitting plaatsen dat de nok
A
op de fitting in
de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
C
» afb. 375 op pag. 327 aanbrengen.
Gloeilampje van parkeerlicht verwijderen/aanbrengen
De beschermkap
C
» afb. 375 op pag. 327 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 377 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje bij
A
vastpakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje weer in de koplamp aanbrengen.
De beschermkap
C
» afb. 375 op pag. 327 aanbrengen.
Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen
Afb. 378 Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
De beschermkap
B
» afb. 375 op pag. 327 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 378 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje op de met pijlen gemarkeerde plaatsen vast-
pakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje met de blokkeernokken
B
naar boven zo erin
schuiven, dat deze in de uitsparingen op de reflector passen.
De beschermkap
B
» afb. 375 op pag. 327 aanbrengen.
328
Tips om het zelf te doen
Gloeilampje van dimlicht vervangen
Afb. 379 Gloeilampje voor dimlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
De beschermkap
A
» afb. 375 op pag. 327 verwijderen.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 379.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
eruit trekken.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de stekker verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de stekker plaatsen dat de nok
A
op de stekker
in de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
A
» afb. 375 op pag. 327 plaatsen.
Gloeilampje van mistlamp vervangen
Afb. 380
Kunststof afdekking verwijde-
ren
Afb. 381 Gloeilampje van mistlamp vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
Voor het vervangen van het gloeilampje van de mistlamp moet de afdekking in
de voorste wielkuip worden verwijderd.
Afdekking verwijderen
De voorwielen zo draaien dat de betreffende afdekking in de voorste wiel-
kuip toegankelijk is » afb. 380.
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in de uitsparing in de af-
dekking geleiden.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting
1
te trekken.
Gloeilampje vervangen
De beschermkap
D
» afb. 375 op pag. 327 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
2
draaien » afb.
381.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
3
verwijderen.
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
4
ontgrendelen.
De stekker in pijlrichting
5
losmaken.
De stekker op de nieuwe fitting met het gloeilampje aansluiten.
Een nieuwe fitting met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting in
2
draaien.
De beschermkap
D
» afb. 375 op pag. 327 aanbrengen.
Afdekking aanbrengen
De afdekking in de betreffende opening plaatsen en erin drukken » afb. 380.
De afdekking moet correct vastklikken.
329
Zekeringen en gloeilampjes
Achterlicht uit- en inbouwen
Afb. 382
Achterlicht uitbouwen / stekker lostrekken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
Uitbouwen
De achterklep openen.
Het betreffende rooster
A
in pijlrichting
1
verwijderen » afb. 382.
De bout
B
in pijlrichting
2
eruit draaien.
Het achterlicht vastpakken en in pijlrichting
3
voorzichtig eruit trekken.
De vergrendeling
C
op de stekker in pijlrichting
4
trekken.
De vergrendeling van de stekker in pijlrichting
5
drukken en de stekker in
pijlrichting
6
eruit trekken.
Inbouwen
De stekker tegen de pijlrichting in
6
in de lamp schuiven.
De vergrendeling
C
tegen de pijlrichting in
4
aanbrengen.
De lamp met de openingen
E
op de pennen
F
» afb. 383 op pag. 330 in de
carrosserie steken en de lamp voorzichtig erin drukken » .
De bout
B
tegen de pijlrichting in
2
erin schroeven » afb. 382.
Het rooster
A
aan onderzijde in de betreffende opening plaatsen en tegen
de pijlrichting in
1
erin drukken.
VOORZICHTIG
Let op dat bij plaatsing van de lamp de kabelstreng tussen carrosserie en
lamp niet wordt ingeklemd en afdichting
D
» afb. 383 op pag. 330 correct
wordt geplaatst - gevaar voor binnendringend water en beschadiging van de
elektrische installatie.
Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de wa-
gen en de lamp niet worden beschadigd.
Gloeilampje van knipperlicht in het achterlicht vervangen
Afb. 383
Gloeilampje vervangen / lamp inbouwen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 327.
De fitting met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
7
draaien » afb.
383.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
8
verwijderen.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
9
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tegen de pijlrichting in
9
plaatsen.
330
Tips om het zelf te doen
De fitting met het nieuwe gloeilampje weer in het lamphuis plaatsen en tot
de aanslag tegen de pijlrichting in
7
draaien.
331
Zekeringen en gloeilampjes
Technische gegevens
Technische gegevens
Fundamentele wagengegevens
Inleiding voor het onderwerp
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meeruit-
voeringen (bv. airconditioning).
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder om-
standigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling
van bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vast-
gelegd.
De vermelde waarden gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoerin-
gen.
Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
ACT Actief cilindermanagement
AG Automatische versnellingsbak
DSG
Automatische versnellingsbak met 2-voudige kop-
peling
MG Schakelbak
MPI Benzinemotor met Multi-Point-inspuitsysteem
TDI CR
Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail in-
spuitsysteem
TSI
Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspui-
ting
Wagengegevens
Afb. 384 Sticker met wagengegevens
Afb. 385
Typeplaatje
Sticker met wagengegevens
De sticker met wagengegeven » afb. 384 is in het instructieboekje en onder de
bodembekleding in de bagageruimte geplakt (bij wagen met reserve- resp.
noodreservewiel bevindt de sticker met wagengegevens zich onder het be-
treffende wiel).
Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens.
Chassisnummer (VIN)
Model
Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoering, motorvermogen,
motorcode
Gedeeltelijke wagenbeschrijving
Goedgekeurde banddiameter in inches (geldt alleen voor sommige landen)
1
2
3
4
5
332
Technische gegevens
De voor de wagen vrijgegeven banden- en velgenmaten staan in de technische
wagendocumentatie alsmede in de conformiteitsverklaring (het zogenoemde
COC-document) vermeld.
De conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen en sommige modeluitvoe-
ringen).
Typeplaatje
Het typeplaatje » afb. 385 bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde
van de wagen.
Het typeplaatje bevat de volgende gegevens.
Fabrikant van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Maximaal toegestaan gewicht
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen + aanhangwagen)
Maximaal toegestane voorasbelasting
Maximaal toegestane achterasbelasting
Chassisnummer (VIN)
Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de
rechterveerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linkeronder-
hoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typepla-
tje.
Het VIN kan ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden
weergegeven.
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Aanvullende informatie (geldt voor Rusland)
Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpa-
pieren vermeld, veld 17.
Maximaal toegestaan treingewicht
Het vermelde maximum toegestaan treingewicht geldt alleen voor hoogtes tot
1.000 m boven de zeespiegel.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het
klimvermogen af. Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maximaal
toegestane treingewicht van de combinatie met 10% worden verminderd.
1
2
3
4
5
6
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende
wagen en de beladen aanhangwagen.
ATTENTIE
De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen
niet worden overschreden - gevaar voor ongevallen en beschadiging!
Rijklaar gewicht
Deze waarde is slechts een richtwaarde en is bepaald zonder verdere ge-
wichtsverhogende uitrustingen (bv. reservewiel en dergelijke). Dit is eveneens
bepaald met een bestuurder van 75 kg incl. bedrijfsvloeistoffen en wagenge-
reedschap en een voor minimaal 90% gevulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht
Motor
Versnellings-
bak
Rijklaar gewicht (kg)
Vijfzitter-uitvoe-
ring
Zevenzitter-uit-
voering
1,4 l/92 kW TSI MG 1502 1545
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 1610 1653
DSG 1546 1589
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 1610 1653
DSG 1546 1589
DSG 4x4 1625 1668
2,0 l/132 kW TSI
DSG 4x4 (EU6) 1695 1738
DSG 4x4 (EU4) 1691 1734
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 1705 1748
DSG 1667 1710
DSG 4x4 (EU6) 1740 1783
DSG 4x4 (EU5) 1709 1752
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 1707 1750
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 1752 1795
Let op
Op verzoek kan het exacte gewicht van uw wagen bij een specialist worden
opgevraagd.
333
Technische gegevens
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan gewicht en het rijklaar ge-
wicht is het mogelijk bij benadering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewichten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dakdragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rijklaar gewicht behoren.
De aanhangwagenkogeldruk bij aanhangwagengebruik » Tab. op pag. 277.
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-
voorschriften en EU-richtlijnen
De waarden voor het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies waren ten tijde
van de redactiesluiting niet beschikbaar.
De waarden van het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies staan op de
ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van
de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd.
Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door
de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De
rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een weg-
ingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenweg-
cyclus.
Let op
De op de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie ver-
melde brandstofemissie- en verbruikswaarden zijn volgens de regels en voor-
waarden vastgesteld, die door juridische voorschriften of technische voor-
schriften voor het vaststellen van technische en verkoopgegevens van voertui-
gen is vastgelegd.
Afhankelijk van de omvang van de uitvoeringen, de rijstijl, de verkeerssitua-
ties, de weersomstandigheden en de toestand van de wagen kunnen bij het
gebruik van de wagen in de praktijk verbruikswaarden ontstaan, die van de op
de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie vermelde
brandstofverbruikswaarden afwijken.
334
Technische gegevens
Afmetingen
Afb. 386
Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 386 Afmetingen Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
A
Hoogte 1655
B
Spoorbreedte vooraan 1586
C
Breedte 1882
D
Spoorbreedte achteraan 1576
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2087
F
Bodemvrijheid 187 189
G
Wielbasis 2791
H
Lengte 4697
335
Technische gegevens
Overbouwhellingshoek
Afb. 387
Overbouwhellingshoek
Hoek » afb. 387
Overbouwhellingshoek voor
Overbouwhellingshoek achter
De overbouwhellingshoekwaarden geven de maximale hoek van een helling
aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of
de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met
de maximale asbelasting voor resp. achter.
Overbouwhellingshoek (°)
Overbouwhellingshoek voor Overbouwhellingshoek achter
Vijfzitter-uitvoe-
ring
Zevenzitter-uit-
voering
Vijfzitter-uitvoering
Zevenzitter-uitvoe-
ring
19,1 19,1 15,7 15,3
A
B
336
Technische gegevens
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype
Inleiding voor het onderwerp
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van
bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
Deze uitlaatgasnorm is opgenomen in de technische wagendocumenten en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document). De conformiteitsverklaring
(het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen en sommige modeluitvoeringen).
1,4 l/92 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 92/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/1400-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 190 189
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,5 10,8
1,4 l/110 kW TSI ACT motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG 4x4 DSG MG 4x4 DSG
Topsnelheid (km/h) 197 198 196 197
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,8 9,6 9,9 9,7
337
Technische gegevens
1,4 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG 4x4 DSG DSG 4x4 MG 4x4 DSG DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 197 198 194 196 197 192
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,8 9,6 9,9 9,9 9,7 10,1
2,0 l/132 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 132/3900-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 320/1400-3940
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1984
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak DSG 4x4 (EU6) DSG 4x4 (EU4) DSG 4x4 (EU6) DSG 4x4 (EU4)
Topsnelheid (km/h) 207 206 205 205
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,0 8,0 8,2 8,2
2,0 l/110 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 340/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG 4x4 DSG
DSG 4x4
(EU6)
DSG 4x4
(EU5)
MG 4x4 DSG
DSG 4x4
(EU6)
DSG 4x4
(EU5)
Topsnelheid (km/h) 197 199 194 194 195 198 192 192
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,7 10,1 9,9 9,9 9,9 10,3 10,1 10,1
338
Technische gegevens
2,0 l/130 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 130/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 380/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak DSG 4x4 DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 204 202
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,7 8,9
2,0 l/140 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 140/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 400/1750-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak DSG 4x4 DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 210 209
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 8,8
339
Technische gegevens
Trefwoordenlijst
A
A2DP/AVRCP 175
Aanhangwagen
Aan- en loskoppelen 279
Aanhangwagengebruik 281
Beladen 279
Gewicht 280
Aanhangwagengebruik 281
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp 252
Activering/deactivering 253
Automatische remingreep 254
Manoeuvreren 253
Werking 252
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
231
Aanpassingen technische wijzigingen 283
Aanwijzingen voor het afslepen 316
ABS 46, 229
ACC 52
Zie Automatische afstandsregeling
258
Accessoires 283
Accu
Accu's van uitneembare lamp vervangen 320
Automatische verbruikersuitschakeling 301
Controlelampje
50
Losmaken en aansluiten
302
Opladen 302
Rijden in de winter 302
Staat controleren 302
Veiligheidsaanwijzingen 301
Vervangen
302
Accu opladen 302
Achterklep 69, 70
Achterklep ontgrendelen 321
Automatische vergrendeling 69
Handmatig ontgrendelen 321
Openen/sluiten 69, 70
Zonder aanraken openen/sluiten 72
Achterklep zonder aanraken openen/sluiten 72
Achterruit - Verwarming 83
Achteruitrijcamera 240
ACT 332
Actieve stuurondersteuning (DSR) 230
Activering van de online-diensten 12
AdBlue 294
Bijvullen 295
Controlelampje 51
Vloeistofpeil controleren 294
Adres
Via het adres ingeven 196
Afbeeldingen
Bediening 166
Beeldbron kiezen 166
Bestandsformaten
167
Hoofdmenu 166
Instellen 147
Ondersteunde bestandsformaten 167
Ondersteunde bronnen 167
Veilig verwijderen van de datadrager
145
Voorwaarden en beperkingen 167
Weergave 147
Afbreken van de routegeleiding 207
Afsleepalarm 69
Afslepen 316
Afstandsbediening
Batterij vervangen
318
Ontgrendelen/vergrendelen 63
Synchronisatieprocedure 68
Afstandswaarschuwing 264
Afvalbak
103
AG 332
Airbag 29
Activering 30
Buiten werking stellen 32
Controlelampje 47
Airbags
Aanpassingen en belemmeringen in het airbag-
systeem 284
Airbagsysteem 29
Airconditioning 122
Air Care 126
Circulatiefunctie 125
Climatronic 123
Handbediende airconditioning 122
Luchtroosters 126
Alarm 68
Aanhangwagen 281
Alarmlichten 81
Alarmsysteem 68
Aanhangwagen
281
Alfanumeriek toetsenbord 135
Allweather-banden 306
Alternatieve routes 149
AM 155, 156
Amundsen
Externe module
133
Infotainmentbeschrijving 131
Android Auto 187
Antiblokkeersysteem (ABS) 229
Antidiefstalwielbouten 312
APN
145, 176
Apple CarPlay 188
Applicaties
Disclaimer 130
Area View 244
Armleuning
Tweede zitrij
94
Voorin 91
Asbakken 110
340
Trefwoordenlijst
ASR 46, 230
Assistent voor dodehoekbewaking
Activering/deactivering 239
Rijsituaties en waarschuwingen 239
Werking 238
Assistent voor dodehoekherkenning 237
Audiobron 161
Auto-Check-Control
Wagentoestand 55
Auto Hold 49, 221
Auto Hold-functie 49, 221
Automatische aansturing rijverlichting 78
Automatische afstandsregeling 52, 258
Afstandsniveau instellen 261
Automatisch wegrijden en stoppen 259
Bedieningsoverzicht 260
Bijzondere rijsituaties 261
Controlelampje 45
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
261
Inhalen 262
Instellingen in het infotainment 258
Radarsensor 228
Regeling onderbreken/weer herstellen 260
Regeling starten
260
Rijden met aanhangwagen 262
Storingen 262
Werking 258
Automatische verbruikersuitschakeling 301
Automatische versnellingsbak 223
Controlelampje
49
Handmatig schakelen op het multifunctie-
stuurwiel 224
Keuzehendel 223
Keuzehendel uit stand halen 224
Keuzehendelvergrendeling
224
Kickdown 225
Launch-control 225
Noodontgrendeling keuzehendel 321
Storingen 49
Tiptronic 224
Wegrijden en rijden 225
Automatisch uitschakelen van het infotain-
ment 136
AUX 102, 163
Instellen 147
B
Bagageruimte 113
Bagagenetten 114
Bevestigingselementen 113
Bodembekleding bevestigen 115
Cargo-elementen 118
Dubbelzijdige bodembekleding
116
Oprolbare afdekking
116
Scheidingsnet 117
Uitklapbare haken 115
Uitneembare lamp 118
Variabele bagageruimtelaadvloer 119
Verlichting
113
Voertuigen van de klasse N1 119
Zie Achterklep 69
Zijvakken 117
Bagageruimteafdekking 116
Banden
303
Bandenspanning 304
Nieuw 303
Schade 303
Slijtagemerktekens 305
Verklaring van de opschriften 306
Bandenafdichtset
313
Bandencontrole
Zie Bandenspanningscontrole 275
Bandenmaat 306
Bandenreparatie 313
Bandenspanning
304
Controlelampje 48
Bandenspanningscontrole 275
Controlelampje 48
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave 276
Batterij
In de afstandsbediening van de extra verwar-
ming (interieurvoorverwarming) vervangen 319
in de sleutel vervangen 318
In de sleutel vervangen 319
In sleutel vervangen 318
Bediening
Afbeeldingen 166
Media 158
Radio 155
Spraakbediening 140
Telefoon 173, 174
Bediening van de infotainmentmenu's 135
Beëindigen van de routegeleiding 207
Beeldscherm
Zie Infotainmentbeeldscherm
133
Beeldschermweergave 134
Beheer gekoppelde apparaten 175
Beheer van de online-diensten 13
Beheer van de ŠKODA Connect onlinediensten 146, 153
Beheer van opgeslagen routes
209
Bekerhouders 102
Belading 334
Benzine 292
Bergafdaalhulp 53, 232
Bergwegrijhulp (HHC)
231
Besparingsmodus
Controlelampje 53
Bestandsformaten
Afbeeldingen 167
Media
164
Video-dvd 168
Voorwaarden en beperkingen 164
Bestuurdersinformatiesysteem 54
341
Trefwoordenlijst
Bestuurdersruimte 41
Verlichting 82
Bevestigingselementen 113
Bijvullen
AdBlue 294
Koelvloeistof 299
Motorolie 298
Ruitensproeiervloeistof 297
Bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven 197
Bijzonder reisdoel 197, 200, 201
Binnenspiegel 86
Binnenverlichting 82
Bluetooth
A2DP/AVRCP 145
Gekoppelde externe apparaten 145
In-/uitschakelen 145, 153
Instellen 145, 148, 153
Naam 145
Profielen
175
rSAP 178
Update 142, 153
Updaten 146
Zichtbaarheid 145, 153
Bluetooth-speler
163
Bluetooth rSAP
Internet 20
Bluetooth®-update 175
Bodembekleding bagageruimte 115, 116
Bolero
Externe module
133
Infotainmentbeschrijving 132
Boordcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 56
Brandblusser 308
Brandstof
291
Brandstofmeter 43
Controlelampje 48
Diesel 293
Tanken 292
Zie Brandstof 291
Brandstof besparen 225
Brandstoffilter 52
Brandstofreserve 48
Brandstofverbruik 334
Brillenvak 104
Buiten werking stellen
Airbag 32
C
CAR 214
Care Connect 16
Cargo-element
118
CarStick
185
Internet 21
Categorieën eigen bijzondere reisdoelen 200, 201
Cd 161
Centrale vergrendeling 62
Problemen
68
Chassisnummer (VIN) 332
Circulatiefunctie 125
Claxon 41
Climatronic 122
Automatische regeling
125
Bedieningselementen
123
Circulatiefunctie 125
In het infotainment bedienen 124
Columbus
Externe module 133
Infotainmentbeschrijving
131
Comfortbediening
Schuif-kanteldak 75
Comfortbediening van de ruiten 74
Comfortknipperen 78
COMING HOME
80
Compatibiliteit van de telefoon 175
Componentenbescherming 284
Computer
Zie Multifunctie-indicatie 56
Configuratiehulp 138
Contacten importeren 148, 154
Contact inschakelen 216
Contactslot 216
Contact uitschakelen 216
Controlelampjes 43
Controleren
Koelvloeistof 299
Motorolie 298
Oliepeil 298
Remvloeistof 300
Staat van de accu 302
CORNER
Zie Mistlampen met CORNER-functie 80
Crew Protect Assist 268
D
DAB 155, 156
Extra informatie 155
Instellen 147, 154
Radiotekst en afbeeldingenpresentatie 155
DAB-slideshow
155
Dagrijverlichting 77
Dak
Lading 121
Dakdragers 121
Dataoverdracht externe apparaten 139, 144, 153
Dataroaming
145
Dataverbinding
CarStick 185
Internet 185
rSAP 185
Simkaart
185
Verbindingsopbouw 185
WLAN 185
342
Trefwoordenlijst
Datum 144, 152
DAY LIGHT
Zie Dagrijverlichting 77
DCC 53, 266
Defect lampje 51
Deken 108
Demo-modus 151
Demomodus 206
Derde zitrij
Hoogte van de hoofdsteunen 96
Neerklappen 94
Omhoogklappen 94
Diesel 293
Digitaal Serviceplan 286
Digitale klok 54
Dimlicht 77
Disclaimer
Applicaties 130
Externe apparaten
130
Mobiele telefoons 130
Display
In instrumentenpaneel 54
MAXI DOT 58
Middenconsole achterin
43
Draaglast van de band 306
Dragers 121
Driehoek 308
DriveGreen 226
Driving Mode Selection 266
DSG
332
DSR 230
Dvd 161
Dvd-video
Hoofdmenu 167
Instellen
147
Menu 168
Ondersteunde bestandsformaten 168
Ondersteunde bronnen 168
Videobron kiezen 167
Weergeven 168
Dynamische onderstelregeling (DCC) 53, 266
Dynamische route 213
E
Easy Entry 92
EDR 7
EDS 230
Eenheden 144, 152
Elektrische achterklep
Bovenste stand van de klep instellen 71
Functiestoringen 71
Handmatig bedienen
70
Openen/sluiten
70
Sluitkrachtbegrenzing 70
Elektrische energie sparen 225
Elektrische ruitbediening 72, 74
Schakelaars in het bestuurdersportier 73
Storingen
74
Elektronische parkeerrem 219
Elektronische wegrijblokkering 215
Elektronisch sperdifferentieel (EDS, XDS) 230
Emissiewaarden 334
EPC
47
Equalizer 143
ESC
ESC Sport 229
Werkingswijze 229
Event Data Recorder 7
Externe apparaten
Disclaimer
130
Externe module 133
Cd/dvd 161
SD-kaart 162
Simkaart
176
Video-dvd 167
Extra toetsenbordtalen 144, 152
Extra venster 194
Kaart 204
Manoeuvre 206
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 127
In het infotainment bedienen 128
Instellen 128
Radiografische afstandsbediening 129
F
Fabrieksinstellingen 145, 153, 214
FAQ 1
Favoriet 198, 205
Filehulp
271
FM
155, 156
Instellen 146, 154
Folies 288
Frequentiebereik 155, 156
Front Assist 263
Afstandswaarschuwing
264
Controlelampje 52, 53
Deactivering/activering 265
Instellingen in het infotainment 263
Radarsensor 228
Storingen
266
Voetgangerherkenning 265
Waarschuwing en automatisch remmen 264
Werking 263
Functietoetsen 134
G
Garantie 5
Gebarenbediening van het infotainment 136
Gebruikersaccount
Configuratiehulp 138
Gebruikersprofiel 148, 154
Gebruiksinstructies voor wielen
303
Geheugen 58
343
Trefwoordenlijst
Geheugen beheren 150
Geheugenfunctie voor stoel 90
Geluid 152
Geografische breedte 191
Geografische lengte 191
Gevarendriehoek 308
Gewichten 332, 333, 334
Gloeilampjes
Vervangen 326
Google Earth™ 194, 202
Gordeloprolautomaten 28
Gordels 26
Gordelspanners
28
Met voorspanning
29
Gordelspanners met voorspanning 29
GPS 191
Grafische rijadviezen 206
Grootlicht 78
Controlelampje
49
Grootlichtassistent 79
Grootlichtassistent 52, 79
H
Haken 115
Handbediende airconditioning
Bedieningselementen 122
Handgebaren 136
Handmatige airconditioning
Circulatiefunctie 125
Handmatig schakelen
Zie Schakelen
222
HBA 230
Hendel
ACC 260
Bediening van het informatiesysteem 56
Front Assist
265
Knipper-/grootlicht 78
Ruitenwissers 85, 86
Snelheidsbegrenzer met ACC 257
Snelheidsbegrenzer met SRS 257
Snelheidsbegrenzer zonder SRS 256
Snelheidsregelsysteem 255
Herstart van het infotainment 136
HHC 231
Hoofdbeeldscherm HOME 138
Hoofdmenu
Afbeeldingen 166
Android Auto 187
Apple CarPlay 188
Media 158
Media Command 170
MirrorLink® 189
Navigatie 193
Radio 155
SmartLink+
186
Sms 181
Telefoon 173, 174
Video-dvd 167
Wegpuntmodus 210
WLAN
183
Hoofdsteunen 95
Instellen 95
Hoofdsteunen voorin
Hoogte instellen 95
Hotspot (WLAN) 183
Internet
19
Hulpsysteem voor noodsituaties 272
Hulpsystemen 228
I
i-Size
38
IJskrabber
289
Import
Categorieën bijzondere reisdoelen 200
Categorieën bijzondere reisdoelen (online) 192, 201
Reisdoelen (online) 201
Reisdoelen (vCard) 200
Routes (online) 209
In-Car-communicatie
Zie Elektronische spraakversterking 137
Informatie-oproep 178
Informatiesysteem 54
MAXI DOT-display 58
Multifunctie-indicatie 56
Schakeladvies 55
Service-intervalindicatie 59
Infotainment 130
Infotainmentbediening 134
Infotainmentbeeldscherm 134
Infotainmentbediening via een applicatie op
het externe apparaat 139
Infotainmentbeeldscherm 143, 152
Bediening 134
Belangrijke aanwijzingen
133
Gedeelten 134
Onderhoud 133
Toetsenbord 135
Infotainmentbeschrijving
Amundsen
131
Bolero 132
Columbus 131
Swing 132
Infotainmentmenu's
Horizontale weergave 137
Rasterweergave
137
Infotainment Online 17
Infotainmentoverzicht 131
Infotainmenttaal 144, 152
Inparkeersysteem 247
Automatische remondersteuning
251
Inparkeren 250, 251
Parkeermodus wisselen 249
Parkeerruimte zoeken 249
344
Trefwoordenlijst
Storingen 251
Uit een parallel aan de rijbaan liggende par-
keerruimte uitparkeren 251
Inrijden
Banden 303
Motor 225
Remblokken 219
Inschakelen van het infotainment 136
Instellen
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 128
Gordelhoogte 27
Spiegel 87
Standen van de variabele bagageruimtevloer 120
Stoelen 89
Stuurwiel 25
Tijd 54
Instellingen
Afbeeldingen
147
APN 145, 176
AUX 147
Bluetooth 145, 148, 153
Codecs 147
Configuratiehulp
138
DAB 147, 154
Dataoverdracht externe apparaten 144, 153
Dataverbinding 145
Eenheden 144, 152
Equalizer 143
Extra toetsenbordtalen
144, 152
Favorieten selecteren 180
FM 146, 154
Gebruikersprofiel 180
Geheugen beheren 150
Geluid
152
Informatie over de versie van de navigatiege-
gevens 151
Infotainment 143, 152
Infotainmentbeeldscherm 143, 152
Infotainmenttaal
144, 152
Kaart 150
Klank 143
Maximumsnelheden 151
Media 147, 154
Navigatie 149
Navigatiemeldingen 151
Netwerk 145
Op fabrieksinstellingen terugzetten 145, 153, 214
Pincode 148
Radio 146, 153
SmartLink+ 149, 155
Sms 148
Software-update 142, 153
Software updaten 146
Soundsysteem 143
Spraakbediening 144
Subwoofer 143
Surround 143
Systeeminformatie
142, 146, 153
ŠKODA Connect 146, 153
Tankopties 151
Telefoon 148, 154
Tijd en datum 144, 152
Uitgebreide instellingen
151
Video-dvd 147
Volume 137
Wagen 214
WLAN 145
Instrumentenpaneel 42
Controlelampjes
43
Wagentoestand 55
Zie Instrumentenpaneel 42
Interieurbewaking 69
Interieurverlichting
Sfeerverlichting
83
Internet 185
Bluetooth rSAP 20
CarStick 21
Hotspot (WLAN) 19
Simkaart 22
Verbinding 18
Internetverbinding 18
Invoerscherm
Taalteken 152
Invoerscherm met toetsenbord 135
iPad-houder 111
ISOFIX 37
J
Juiste zithouding 23, 25
Jukebox 163
K
Kaart
Automatische schaal
202
Bediening 193
Bijzondere reisdoelen weergeven 197
Google Earth™ 194, 202
Handmatige schaal 202
Hoofdmenu
193
In extra venster 204
Kaartcentrering 203
Richting 203
Rijbaanadvies 150
Snelle kaartweergave
202
Verkeerstekens
204
Verkeerstekenweergave 150
Weergave 193
Weergave bijzondere reisdoelen 150
Weergaveopties 202
KESSY
Contact in-/uitschakelen
216
Deactiveren 64
Motor starten/afzetten 216
Ontgrendelen/vergrendelen 64
Keuzehendel
223
Keuzehendelbediening 223
345
Trefwoordenlijst
Keuzehendelvergrendeling 49
Kinderen en veiligheid 33
Kindersloten 67
Kinderzitje 33
Groepenindeling 35
i-Size 38
Inbouwplaats 36, 37, 38
ISOFIX 37
Op de bijrijdersstoel 34, 35
TOP TETHER 39
Klank 143
Klaptafel 107
Kledinghaken 106
Kleppen 84
Klok 54
Weergave wijzigen 136
Knipperen 78
Knipperlicht 78
Knipperlichten
Controlelampje
49
Knop voor centrale vergrendeling 64
Koelvloeistof 299
Bijvullen 299
Controlelampje
50
Controleren 299
Temperatuurweergave 42
Koppelingsprocedure 175
Krachtbegrenzing
Schuif-kanteldak 75
Krik
309
Aanbrengen 313
L
L-band
147
Laatste reisdoelen 198
Lampjes
Controlelampje
51
Controlelampjes 43
Lane Assist 49, 269
LEAVING HOME 80
Ledkoplampen 79
Licht 77
Alarmlichten 81
Automatisch in- en uitschakelen 78
Bestuurdersruimte 82
COMING HOME / LEAVING HOME 80
Dagrijverlichting 77
Dimlicht 77
Gloeilampjes vervangen 326
Grootlichtassistent 79
Grootlichtsignaal 78
In-/uitschakelen 77
Knipper-/grootlicht 78
Koplampsproeiers 86
Ledkoplampen 79
Lichtbundelhoogteverstelling 77
Mistlampen/mistachterlicht
80
Mistlampen met CORNER-functie 80
Parkeerlicht 81
Rijden in het buitenland 81
Stadslicht 77
Licht in-/uitschakelen
77
Light Assist
Zie Grootlichtassistent 79
Lijst
Beschikbare radiozenders 156
Met mappen/titels 160
Met telefooncontacten
179
Lijst met gekoppelde externe apparaten 175
Lijst met verkeersmeldingen 212
Luchtroosters 126
M
Make-up-spiegel 84
Manoeuvre
Grafische rijadviezen 206
Navigatiemeldingen 207
MAXI DOT
Zie MAXI DOT-display 58
MAXI DOT-display
Apple CarPlay 59
Bediening 56
Hoofdmenu 58
Menupunt Audio 59
Menupunt Hulpsystemen 59
Menupunt Navigatie 59
Menupunt Telefoon 59
MAXI DOT-Display
Bediening 56
Maximumsnelheden 151
MCB 231
Media
Audiobron 161
Audiobron selecteren 159
AUX 102, 163
Bedienen
158
Bestandsformaten 164
Bluetooth-audio 163
Browser 160
Cd/dvd 161
Hoofdmenu
158
Instellen 147, 154
Jukebox 163
Lijst 160
Multimedia-database 160
Ondersteunde bronnen 164
SD-kaart
162
Spraakbediening 139
USB 102, 162
Veilig verwijderen van de datadrager 145
Veilig verwijderen van de gegevensbron 153
Voorwaarden en beperkingen
164
Weergavebediening 159
WLAN 163
346
Trefwoordenlijst
Media Command
Aansturen 170
Hoofdmenu 170
Ondersteunde formaten 171
Meestgebruikte routes 207
Menu Dvd-video 168
Meter
Brandstofhoeveelheid 43
MG 332
Middelste stoel
Rugleuning 93
MirrorLink® 188
Mistachterlicht 80
Controlelampje 47
Mistlampen 80
Controlelampje 49
Mistlampen/mistachterlicht 80
Mistlampen met CORNER-functie 80
Mobiele telefoon
Disclaimer
130
MODE-toets
Zie Rijmodus 266
Modi van de automatische versnellingsbak 223
Motor
Aanwijzingsmeldingen
50
Inrijden 225
Motor afzetten 216
Motorkap 296
Motornummer 332
Motorolie
297
Bijvullen 298
Controlelampje 50, 51
Controleren 298
Specificatie 298
Verversen
297
Motorruimte 295
Accu 301
Koelvloeistof 299
Motorolie 297
Overzicht 297
Remvloeistof 300
Ruitensproeiervloeistof 297
Motorsleepmomentregeling (MSR) 229
Motor starten 216
Starthulp 315, 316
Wegrijblokkering 215
MPI 332
MSR 229
Multi Collision Brake (MCB) 231
Multifunctie-indicatie
Functies 56
Geheugen 58
Indicatie-overzicht 57
Multifunctiestuurwiel 56
Multimedia
Zie Media 158
Multimedia-database
160
Mute 137
N
N1 119
Navigatie
Adres van reisdoel
196
Afbeelding met GPS 202
Afbreken van de routegeleiding 207
Alternatieve routes 149
Beëindigen van de routegeleiding 207
Contacten 198
Demo-modus
151
Demomodus 206
Dynamische route 149
Extra venster 194
Favorieten 198
Favoriete routesoort
149
Geheugen beheren 150
Geïmporteerde reisdoelen 150
GPS 191
Grafische rijadviezen 206
Hoofdmenu 193
Instellen 149
Kaart 150
Kaartcentrering 203
Kaartrichting 203
Kaartschaal 202
Kaartweergave in extra venster 204
Laatste reisdoelen 198
Maximumsnelheden 151
Meestgebruikte routes 207
Navigatiegegevens 192
Navigatiegegevens online updaten 192
Navigatiegegevens updaten 192
Navigatiemeldingen 151, 207
Omleidingspunt 208
Opties van kaartweergave 202
Reisdoeldetails 205
Reisdoelgeheugen
198
Reisdoelimport 200
Reisdoel op kaart 196
Reisdoelweergave 202
Reisdoelweergave in extra venster 204
Reisdoel zoeken
195
Rijden met aanhangwagen 206
Route 204
Route-informatie 207
Routeberekening 205
Routebewerking 207
Routegeleiding
204
Routelijst 209
Routeopties 149
Routeplan 207
Routeweergave 202
Routeweergave in extra venster
204
Routewijziging 208
Spraakbediening 139
Start van de routegeleiding 205
Statusregel 151
Tankopties
151
347
Trefwoordenlijst
Thuisadres 199
Tussenstop 204
Uitgebreide instellingen 151
Update van de navigatiegegevens 151
Verkeersopstopping 213
Versie-informatie 151
Voorwoord 191
Wegpuntmodus 210
Werken met de navigatie 191
Navigatiegegevens 192
Navigatiegegevens updaten 192
Navigatiemeldingen 151, 207
Net aan middenconsole voorin 104
Netten 114
Netwerk
Dataroaming 145
Dataverbinding 145
Instellen 145, 148
Waarden van de gedownloade data
145
Nieuwe route 209
Nood
Wagen met de trekhaak afslepen 318
Wiel verwisselen 309
Noodgeval
Alarmlichten
81
Bandenreparatie 313
Keuzehendelontgrendeling 321
Motor per knopdruk starten/afzetten 216, 217
Portier ont-/vergrendelen 320, 321
Starthulp
315, 316
Wagen afslepen 316
Noodoproep 15, 178
Noodreservewiel 305
Uitnemen/opbergen (soundsysteem) 311
Verwijderen/opbergen
310
Nooduitrusting
Brandblusser 308
Gevarendriehoek 308
Krik 309
Reflecterend vest 308
Verbanddoos 308
Wagengereedschap 309
O
OFF ROAD 53, 231
Bergafdaalhulp 232
Infotainmentweergave 233
OFF ROAD-modus
Zie OFF ROAD 231
Olie
Zie Motorolie 298
Oliepeilstok 298
Omgevingsweergave
244
Activering/deactivering
246
Weergaven en functietoetsen 246
Weergave van de camera achter 247
Weergave van de camera voor 247
Weergave van de zijdelingse camera's 247
Werking
245
Omleidingspunt 208
Onderhouden van de wagen 286
Onderhoud van de wagen
Buitenzijde 289
Ondersteunde bronnen
Afbeeldingen
167
Media 164
Video-dvd 168
Online
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren 192, 201
Detail van de verkeersmelding
213
Kaart Google Earth™ 194
Lijst met verkeersmeldingen 212
Navigatiegegevens updaten 192
Parkeerplaats zoeken 197
Reisdoeldetails
205
Reisdoelimport 198, 201
Reisdoel zoeken 195
Routeimport 209
Tankstation zoeken 197
Online-diensten 10
Activering in het infotainment 12
Afronding van de registratie en activering 12
Care Connect 16
Dienstenbeheer 13
Dienstenpakket 10
Elektronische versie 10
Infotainment Online 17
Internetpagina ŠKODA Connect 10
Privémodus 13
Proactieve service 16
Toegang op afstand tot de wagen 16
Toestand van de online-diensten 14
Online-reisdoelen 198
Onlinediensten
Registratie op de ŠKODA Connect Portal 11
Ontgrendelen
Afstandsbediening
63
Individuele instellingen 65
KESSY 64
Knop voor centrale vergrendeling 64
Ontgrendelen en vergrendelen
62
Ontgrendeling
In noodgevallen 320
Opbergnet 104
Opbergvakken 99
Zie Praktische uitrustingen 99
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen
198
Reisdoelgeheugen 198
Oproepen doorschakelen 148
Oproepen wissen 148
Oproeplijst
Oproeplijst
180
Originele accessoires 283
Originele onderdelen 283
348
Trefwoordenlijst
Overbouwhellingshoek 336
Overzicht
Bestuurdersruimte 41
Controlelampjes 43
Motorruimte 297
Vervangen 323
P
Parkeerhulp 234
Activering/deactivering 236
Automatische noodstop 237
Automatische systeemactivering bij vooruitrij-
den 236
Instellingen in het infotainment
234
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
235
Werking 234, 248
Parkeerplaats 197
Parkeerrem 219
Controlelampje 45
Parkeren
221
Achteruitrijcamera 240
Inparkeersysteem 247
Omgevingsweergave (Area View) 244
Parkeerhulp 234
Uitparkeerhulp
237
ParkPilot 234
Passieve veiligheid 23
Rijveiligheid 23
Vóór elke rit 23
Pechoproep 178
Pedalen
222
Vloermatten 222
Personalisatie
Overzicht van enkele gepersonaliseerde func-
ties 61
Werking
60
Personalisering 60
Configuratiehulp 138
Instellen 61
Phonebox 101
Pincode
Instellen 148
POI 200, 201
Portier
Kindersloten 67
Noodvergrendeling 321
Noodvergrendeling van het bestuurdersportier 320
Openen/sluiten 66
Portierrandbescherming 66
Portierrandbescherming 66
Portierwaarschuwing 54
Praktische uitrusting
Afvalbak 103
Bekerhouders 102
Praktische uitrustingen
12 volt stopcontact in bagageruimte 109
12 volt stopcontact in interieur 109
230 volt stopcontact
109
Asbakken 110
Brillenvak 104
Kledinghaken 106
Opbergvak 99
Opbergvak onder de voorstoel
105
Opbergvak voor paraplu 105
Reflecterend vest 308
Sigarettenaansteker 111
Tassen 106
Tickethouder 100
Uitneembare skizak
107
Principes van infotainmentbediening 134
Privémodus 13
Proactieve inzittendenbescherming 47, 268
Proactieve service 16
Productaansprakelijkheid
5
R
Radio
Bedienen 155
Frequentiebereik 156
Hoofdmenu 155
Instellen 146, 153
L-band 147
Lijst met beschikbare zenders 156
Radiozenderlogo 157
Scan 156
Spraakbediening 139
Verkeersinformatie (TP) 158
Voorkeuzetoetsen 157
Radiografische afstandsbediening
Extra verwarming (interieurvoorverwarming-
en ventilatie) 129
Radiozender
Opslaan 157
Zender selecteren en zoeken
156
Radiozenderlogo's 157
Updaten 146
Reflecterend vest 308
Regeling
Lichtbundelhoogte
77
Registratie van de online-diensten
Instructievideo 11
Registratie van de onlinediensten
Instellen 153
ŠKODA Connect Portal 11
Registratie van onlinediensten
Instellen
146
Reinigen van de wagen 286
Binnenzijde 290
Buitenzijde 288, 289
Ruiten
289
Wassen 287
349
Trefwoordenlijst
Reisdoel
Afbeelding met GPS 202
Eigen reisdoel 200
Favoriet 198, 205
Laatste reisdoelen 198
Online-reisdoelen 198
Opgeslagen reisdoel 198
Op kaart ingeven 196
Opslaan 205
Telefooncontact 198
Thuisadres 199
vCard 198
Vlaggetjesreisdoel 198
Zoeken 195
Reisdoelbeheer
Favoriet 205
Opslaan 205
Reisdoeldetails 205
Reisdoeldetails
205
Reisdoelgeheugen 198
Reisdoel ingeven 196
Reisdoel opslaan 205
Reisdoel wissen 205
Remassistent (HBA)
230
Rembekrachtiger 219
Remblokken
Controlelampje 48
Nieuw 219
Remmen
Controlelampje
45
Informatie voor het remmen 219
Inrijden 225
Parkeerrem 219
Rem- en stabiliteitssystemen 228
Rembekrachtiger
219
Remvloeistof 300
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Controlelampje 49
Remsystemen 228
Remvloeistof 300
Controleren 300
Specificatie 300
Reparaties en technische wijzigingen 283
Reservewiel 305
Verwijderen/opbergen 310
Restaurant 197
Rijbaanadviezen 206
Rijden
Brandstofverbruik 334
Emissiewaarden 334
Rijden door water 227
Topsnelheid 337
Rijden in de winter
Accu 302
Rijden met aanhangwagen
Navigatie 206
Rijden met een aanhangwagen 277
Rijgegevens
57
Rijklaar gewicht 333
Rijmodus 266
Comfort 267
Dynamische onderstelregeling (DCC) 266
Eco
266
Individual 267
Instellingen van de modus Individual 268
Moduskeuze en infotainmentweergave 268
Normal 267
Snow 267
Sport
267
Rijstrookassistent 269
Activering/deactivering 271
Instellingen in het infotainment 270
Storingen 271
Werking
270
Roetfilter 51
Rolafdekking
Zie Bagageruimteafdekking 116
Rolgordijn van het schuif-kanteldak 76
Route 204
Nieuwe route 209
Online-routeimport 209
Route-opslag 207
Routelijst 209
Route-informatie 207
Routeberekening 205
Rijden met aanhangwagen 206
Routebewerking 207
Routelijst 209
Routeopties 149
Routeplan 207
rSAP 178
Dataverbinding 185
Ruitbediening 72
Ruiten
Bedienen 72
Ruitensproeier- en was
vloeistof bijvullen
297
Ruitensproeierinstallatie 84
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen 297
Controlelampje
52
Ruitenwissers en -sproeiers 84
Automatische achterruitwisser 86
Bedienen 85, 86
Controlelampje voor ruitensproeiervloeistof-
peil 52
Ruitenwisserbladen vervangen
322
Servicestand van de ruitenwisserarmen 322
S
Safebeveiliging
65
SAFE, SAFELOCK
Zie Safebeveiliging
65
Schade aan de wagen voorkomen 227
350
Trefwoordenlijst
Schakelaars in het bestuurdersportier
Elektrische ruitbediening 73
Schakelen
Keuzehendel 223
Tiptronic 224
Versnellingshendel 222
Schakeling
Informatie over ingeschakelde versnelling 55
Schakeladvies 55
Scheidingsnet 117
Schuif-kanteldak
Bedienen 75
Bediening activeren 76
Bediening van het rolgordijn activeren 76
Rolgordijn 76
SD-kaart 162
Veilig verwijderen 153
Service 283
Controlelampje
53
Service-intervalindicatie 59
Service-interval 59, 285
Service-intervalindicatie 59
Service-intervallen 285
Serviceplan
286
Sfeerverlichting 83
Sigarettenaansteker 111
Simkaart
Aanbrengen 176
Dataverbinding 185
Internet
22
Pincode 176
Pincode veranderen 176
Verwijderen 176
Skizak 107
Slaappakket
Deken
108
Hoofdsteunen 95
Sleepoog 317, 318
Sleutel
Batterij vervangen 318, 319
Contact in-/uitschakelen 216
Motor starten/afzetten 216
Noodsleutel verwijderen 63
Sluitkrachtbegrenzing
Elektrische achterklep 70
Ruiten 73
SmartLink+ 186
Android Auto 187
Apple CarPlay 188
Hoofdmenu 186
Inleiding 186
Instellen 149, 155
MirrorLink® 188
ŠKODA OneApp applicatie 190
Sms
Hoofdmenu 181
Nieuw bericht
182
Ontvangen bericht 183
Sneeuwkettingen 307
Snelheidsbegrenzer 49, 255
Snelheidsbegrenzingen 206
Snelheidscodeletter
306
Snelheidsregelsysteem 254
Controlelampje 49
Software-update 142, 146, 153
SOS-toets 15
Soundsysteem 143
Speedlimiter
49, 255
Spiegel 84, 86
Spoilers 284
Spraakbediening 139
Bedieningsprincipe 140
Commando's
141
Correctie van een spraakcommando-ingave 141
Help 141
In-/uitschakelen 140
Ingave stoppen/herstellen 141
Instellen 144
Niet herkennen van een spraakcommando 141
Spraakversterking 137
SSID 145
Stabiliseringscontrole (ESC) 46, 229
Stabiliteitssystemen 228
Stadslicht 77
Standby 136
Start-stop 217
Controlelampje 52
Systeem handmatig deactiveren/activeren 218
Werking 217
Start-stopsysteem 217
Starthulp 316
Starthulp 315, 316
Startknop
Contact in-/uitschakelen 216
Motor starten/afzetten
216
Problemen bij de motorstart 217
Stuurslot vergrendelen/ontgrendelen 215
Start van de routegeleiding 205
Statusregel 134, 193
Navigatie
151
Telefoon 173, 174
Toestand van de online-diensten 14
Sticker met wagengegevens 285, 332
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
Sticker met wagengegevens en typeplaatje 332
Stoelen
Achterin
92
Armleuning voorin 91
Elektrisch instellen 89
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare
stoel
90
Handmatig instellen 89
Hoofdsteunen 95
351
Trefwoordenlijst
In het geheugen van de sleutel met radiografi-
sche afstandsbediening opslaan 90
Instellen 89
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning 91
Opslaan 90
Ventilatie 97
Verwarming 97
Voorin 89
Stoelen elektrisch instellen 89
Stoelen handmatig instellen 89
Stoelen instellen 23
Stopcontacten
12 volt stopcontact in bagageruimte 109
12 volt stopcontact in interieur 109
230 V 109
Stoppen
Zie Parkeren 221
Stuurbekrachtiging 45
Stuurslot ontgrendelen
215
Stuurslot vergrendelen 215
Stuurwiel
Instellen 25
Juiste zithouding 24
Toetsen
56
Verwarming 98
Subwoofer 143
Surround 143
Swing
Infotainmentbeschrijving 132
Systeeminformatie
142, 146, 153
T
Taalkarakters 144
Tablethouder 111
Tanken 292
Brandstof
292
Tankopties 151
Tankstation 197
Tankstationlogo 150
Tassen 106
TDI CR 332
Technische gegevens 332
Tekstberichten 181
Telecommunicatie van de simgegevens 178
Telefoon
Basistelefoon 172
Bediening 173, 174
Bluetooth-profielen 175
Bluetooth®-update 175
Compatibiliteit 175
Conferentiegesprek 181
Contacten importeren 148, 154
Extra telefoon 172
Favorieten beheren 148, 154
Functies 178
Gebruikersprofiel 148, 154
Hoofdmenu
173, 174
Informatie-oproep 178
Inleidende informatie 171
Instellen 148, 154
Koppelen 174
Koppelingsprocedure
175
Met het infotainment verbinden 174
Noodoproep 178
Oproepen doorschakelen 148
Oproepen wissen 148
Oproepinstellingen 148
Oproeplijst
180
Pechoproep 178
Premium 148
rSAP 172, 178
Simkaart 172
Sms-instellingen
148
Spraakbediening 139
Tekstberichten (sms) 181
Telefoonboek 179
Telefoongesprek 181
Telefoonnummer invoeren 178
Telefoonnummer selecteren 178
Verbindingstypes 172
Voicemailbox 178
Voorkeurscontacten 180
Voorwaarden voor de koppeling 175
Telefoonboek 179
Telefoonconferentie 181
Telefoonfuncties 178
Telefoongesprek 181
Telefoonnummer 178
Telefoon Premium
rSAP 178
Simkaart 176
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terug-
zetten 54
Thuisadres 150, 199
Tickethouder 100
Tijd
54, 144, 152
Tijd- en datumaanduiding op het infotainment-
beeldscherm 136
Tiptronic 224
TMC
Detail van de verkeersmelding
213
Dynamische route 213
Lijst met verkeersmeldingen 212
Toegang op afstand tot de wagen 16
Toelichtingen 9
Toerenteller 42
Toets CAR
214
Toetsenbord 135
Toets HOME 138
Topsnelheid 337
TOP TETHER 39
Touchscreen
133
TP (Verkeersinformatie) 158
Tractiecontrole (ASR) 46, 230
352
Trefwoordenlijst
Traffic
Detail van de verkeersmelding 213
Dynamische route 213
Lijst met verkeersmeldingen 212
Trailer Assist 252
Transport
Bagageruimte 113
Dakdragers 121
Trekhaak en aanhangwagen 277
Trekhaak 277, 279
Accessoires 278
Behandelen 277
Kogeldruk 277
Melding 277
TSA 231
TSI 332
Tussenstop 204
Tweede zitrij
Easy Entry
92
Hoofdsteunen 95
Instellen 92
Rugleuningen naar voren klappen 93
Typeplaatje 332
U
Uitlaatgascontrolesysteem 47
Uitneembare lamp 118
Accu's vervangen 320
Uitneembare skizak 107
Uitparkeerhulp 237
Activering/deactivering
239
Storingen 240
Werking 238
Uitschakelen
Alarm 68
Uitschakelen van het infotainment
136
Update van de navigatiegegevens 151
USB 102, 162
Veilig verwijderen 153
V
Vakken 99
Variabele bagageruimtelaadvloer 119
vCard 198, 200
Veelgestelde vragen 1
Veiligheid 23
Airbag 29
Hoofdsteunen 95
i-Size 38
ISOFIX 37
Juiste zithouding
23
Kinderzitjes
33
TOP TETHER 39
Veilig vervoer van kinderen 33
Veiligheidsgordels 26
Controlelampje 45, 50
Gordeloprolautomaten
28
Gordelspanners 28
Hoogte-instelling 27
Juiste verloop 27
Omgespen en losmaken 27
Veilig verwijderen van de datadrager
145
Veilig verwijderen van de externe gegevens-
bron 153
Velgen 303
Ventilatie
Stoelen 96
Verbanddoos
308
Verbinding met de hotspot van het externe ap-
paraat 184
Verbinding met de infotainment-hotspot 183
Verbindingstypes van de telefoon 172
Vergrendelen
Afstandsbediening
63
Individuele instellingen 65
KESSY 64
Knop voor centrale vergrendeling 64
Vergrendeling
In noodgevallen 321
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem) 45
Verkeersinformatie (TP) 158
Verkeersmeldingen (TMC) 212, 213
Verkeersopstopping 213
Verkeerstekenherkenning 273
Aanwijzingsmeldingen 274
Extra weergave 274
Instellingen in het infotainment 273
Storingen 274
Werking 273
Verkeerstekens
Infotainmentweergave 204
Zie Verkeerstekenherkenning 273
Verlichting
Bagageruimte
113
Binnenverlichting 82
Instapgedeelte 81
Sfeerverlichting 83
Vermoeidheidsherkenning
275
Versnellingsbak
Aanwijzingsmeldingen 49
Vertraagde vergrendeling van achterklep
Zie Achterklep 69
Vervangen
Accu
302
Accu's van uitneembare lamp 320
Batterij 318, 319
Gloeilampjes 326
Ruitenwisserbladen 322
Zekeringen
323
Vervanging van onderdelen 283
Verversen
Motorolie 297
353
Trefwoordenlijst
Vervoer van kinderen 33
Verwarming 122
Buitenspiegel 87
Circulatiefunctie 125
Stoelen 96
Stuurwiel 98
Voor- en achterruit 83
Verwisselen
Wielen 309
Verzorging en onderhoud 283
Verzorging van de wagen
Binnenzijde 290
Buitenzijde 288
Vest 308
Videospeler 167
Viewer 166
VIN
Chassisnummer 332
Virtueel pedaal
72
Vlaggetjesreisdoel 198
Vloermatten 222
Zie Vloermatten 222
Voertuigcomputer
Zie Multifunctie-indicatie
56
Voicemailbox 178
Volume 137
Volume-instelling 137
Voor- en achterruit ontdooien 83
Voorgloeisysteem 47
Voorkeurscontacten
180
Voorruit - Verwarming 83
Voorstoelen 89
Voorwaarden voor de koppeling 175
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 57
Waarschuwingssymbolen
Zie Controlelampjes 43
Wagen - Instellingen 214
Wagenafmetingen 335
Wagen afslepen 316
Wagenbreedte 335
Wagengereedschap 309
Wagenhoogte 335
Wagenlengte 335
Wagen opkrikken 313
Wagen parkeren
Zie Parkeren 221
Wagensystemen
214
Wagentoestand
Auto-Check-Control
55
Wagen wassen 287
Water
Rijden door 227
Water in het brandstoffilter
52
Weergave
Koelvloeistoftemperatuur 42
Media 159
Schakelen 55
Video-dvd
168
Weergave voor lage temperatuur 52
Weersomstandigheden 283
Wegpunten opnemen 210
Wegpuntenritgeheugen 211
Wegpuntmodus 210
Hoofdmenu
210
Wegpunten opnemen 210
Wegpuntenritgeheugen 211
Wegpunt handmatig plaatsen 210
Wegrijblokkering 215
Wielbouten
Afdekkappen
312
Antidiefstalwielbouten 312
Losdraaien en vastzetten 312
Wielen 303
Bandenspanning 304
Belastingsindex 306
Draairichtinggebonden banden 304
Leeftijd van banden 303
Opslag van banden 303
Schade aan banden 303
Sneeuwkettingen 307
Snelheidscodeletter 306
Verwisselen 309
Wieldop 311
Winterbanden 306
Wiel verwisselen 309
Winterbanden 306
Winterse omstandigheden 306
Allweather-banden 306
Diesel 293
Sneeuwkettingen 307
Winterbanden
306
Wisinterval 85
WLAN 163, 183
Client 184
Dataverbinding 185
Hotspot
183
WPS 145
WLAN client
Instellen 145
WLAN Client 184
WLAN hotspot 183
Instellen
145
WPS 145
X
XDS
230
Z
Zeeniveau 191
354
Trefwoordenlijst
Zekeringen 323
In de motorruimte 325, 326
In het dashboard 323, 324
Kunststof klem 325
Zender
Zie Hoofdmenu 155
Zender opslaan 157
Zicht 83
Zie Brandstof
Loodvrije benzine 292
Zijvakken in de bagageruimte 117
Zitplaatsen achterin 92
Zoeken
Online-reisdoelen 195
Parkeerplaats 197
Reisdoel 195
Restaurant 197
Tankstation 197
Zonnekleppen
84
Zuinig rijden 225
Andere tekens
ŠKODA Connect
Dienstenbeheer 146, 153
Instellen
146, 153
Registreren 146, 153
Zie Online-diensten 10
ŠKODA Connect onlinediensten
Diensten activeren 146, 153
Registreren 146
ŠKODA OneApp applicatie
190
355
Trefwoordenlijst
356
Trefwoordenlijst
357
Trefwoordenlijst
358
Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeel-
ten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toege-
staan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het au-
teursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2017
www.skoda-auto.com
Návod k obsluze
Kodiaq holandsky 05.2017
565012732AB

565012732AB
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364

SKODA Kodiaq (2017/05) de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor