SKODA Kodiaq (2017/11) de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEBOEKJE
Wagen en infotainment
ŠKODA KODIAQ
Documentatie van de aflevering van de wagen
Datum van aflevering van
de wagen
a)
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de hier vermelde wagen in correcte staat is afgeleverd en
ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik ervan en de garantie-
voorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie? Ja
Nee
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
b)
Jaar: of Km:
resp.
Mijlen:
a)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke be-
palingen, kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de datum van
de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
b)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.

565012732AC
1e eigenaar
Deze wagen met kenteken
(vult de verkoper in)
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
Adres:
Telefoon:
ŠKODA Partner
Serviceadviseur:
Telefoon:
2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
Adres:
Telefoon:
ŠKODA Partner
Serviceadviseur:
Telefoon:

565012732AC
Nuttige verwijzingen
Voor de rit
Stoel instellen » pag. 87
Stuurwiel instellen » pag. 21
Buitenspiegels » pag. 85
Koplampen/verlichting » pag. 75
Ruitenwissers en -sproeiers » pag. 83
Verwarming en ventilatie » pag. 120
Ruitverwarming » pag. 81
Instrumentenpaneel
Controlelampjes » pag. 41
Displaybediening » pag. 53
Tijd instellen » pag. 52
Ontgrendelen en openen
Sleutelloos ontgrendelen (KESSY) » pag. 62
Achterklep » pag. 67
Ruitbediening » pag. 70
Motorkap » pag. 290
Connectiviteit
ŠKODA Connect online-diensten » pag. 13
SmartLink+ » pag. 183
Verbinding van het infotainment met het internet » pag. 179
Hotspot (WLAN) » pag. 181
Telefoneren » pag. 168
Configuratiehulp » pag. 135
Rijden
Automatische versnellingsbak » pag. 220
Rem- en stabiliseringssystemen » pag. 225
Start-stopsysteem » pag. 214
Automatische afstandsregeling » pag. 255
Rijstrookhulp » pag. 265
Offroad-modus » pag. 228
Parkeren
Elektronische parkeerrem » pag. 216
Inparkeren » pag. 218
Parkeerhulp » pag. 231
Achteruitrijcamera » pag. 237
Onderhoud en verzorging
Service-intervallen » pag. 57
Bandenspanning » pag. 298
Wagen wassen » pag. 281
Ruitenwisserarmen veilig wegklappen » pag. 314
Controleren en bijvullen
Tanken » pag. 285
AdBlue
®
» pag. 288
Motorolie » pag. 291
Ruitensproeiervloeistof » pag. 291
Noodsituaties
Noodoproep » pag. 16
Wagengereedschap in de wagen » pag. 302
Lampje vervangen » pag. 320
Zekering vervangen » pag. 316
Wiel verwisselen » pag. 302
Starthulp » pag. 308
Wagen afslepen » pag. 309
Interessante tips
Elektronische versie van het instructieboekje » pag. 10
Videohandleidingen » pag. 11
Digitaal instrumentenpaneel » pag. 40
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 6
Ongevalgegevens-recorder (Event Data
Recorder) 8
Radio-apparatuur - informatie over richtlijn
2014/53/EU 9
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie 10
Algemeen 10
Gedrukt instructieboekje 10
Elektronische versie van het instructieboekje
10
Videohandleidingen
11
MyŠKODA App applicatie
11
Toelichtingen
12
Online-diensten
ŠKODA Connect
13
Dienstenpakket ŠKODA Connect
13
Internetpagina ŠKODA Connect
13
Gebruikers- en wagenregistratie, activering
van de online-diensten 13
Beheer van de online-diensten 15
Noodoproep
16
Care Connect-diensten 16
Infotainment Online-diensten
17
Veiligheid
Passieve veiligheid 19
Algemene aanwijzingen
19
Juiste en veilige zithouding 19
Veiligheidsgordels 22
Veiligheidsgordels gebruiken 22
Gordeloprolautomaten en gordelspanners 24
Airbagsysteem 25
Beschrijving van het airbagsysteem 25
Airbags buiten werking stellen 28
Veilig vervoer van kinderen
29
Kinderzitje 29
Bevestigingssystemen 32
Bediening
Bestuurdersruimte 37
Overzicht
36
Instrumenten en controlelampjes
38
Instrumentenpaneel
38
Digitaal instrumentenpaneel 40
Controlelampjes
41
Informatiesysteem
51
Bestuurdersinformatiesysteem
51
Bediening van het informatiesysteem
53
Rijgegevens (multifunctie-indicatie) 54
Menu's op het display van het
instrumentenpaneel
56
Service-intervallen 57
Personalisering
58
Ontgrendelen en openen 60
Ontgrendelen en vergrendelen 60
Alarmsysteem
66
Achterklep met handmatige bediening 67
Elektrische achterklep
68
Ruitbediening 70
Panorama-schuif-kanteldak 73
Licht en zicht 75
Licht 75
Binnenverlichting 80
Zicht 81
Ruitenwissers en -sproeiers 82
Binnenspiegel 84
Stoelen en hoofdsteunen
87
Voorstoelen 87
Zitplaatsen achterin 90
Hoofdsteunen 93
Stoelverwarming en -ventilatie 94
Stuurwielverwarming 96
Praktische uitrustingen
97
Interieuruitrusting
97
Elektrische stopcontacten 106
Asbakken en sigarettenaansteker
108
Tablethouder
109
Vervoeren van lading
111
Bagageruimte en vervoeren van lading
111
Variabele bagageruimtelaadvloer in de
bagageruimte
117
Vervoer op de dakdragers
119
Verwarming en ventilatie
120
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic
120
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie)
125
Infotainment
Inleidende informatie 128
Belangrijke aanwijzingen 128
Infotainmentoverzicht 128
3
Inhoudsopgave
Infotainmentbediening 131
Infotainmentbediening 131
Spraakbediening 136
Update van de infotainment-software 138
Infotainment-instellingen - Columbus,
Amundsen, Bolero 139
Infotainment-systeeminstellingen
139
Instellingen van het menu Radio 143
Instellingen van het menu Media 144
Instellingen van het menu Afbeeldingen 144
Instellingen van het menu Video-dvd 144
Instellingen van het menu Telefoon 144
Instellingen van het menu SmartLink+
146
Instellingen van het menu Navigatie
146
Infotainment-instellingen - Swing 149
Infotainment-systeeminstellingen
149
Instellingen van het menu Radio
150
Instellingen van het menu Media
151
Instellingen van het menu Telefoon
151
Instellingen van het menu SmartLink+ 152
Radio
152
Bediening
152
Media
155
Bediening
155
Audiobronnen 158
Afbeeldingen 163
Viewer
163
Video-dvd 164
Videospeler
164
Media Command 166
Bediening 166
Telefoon 168
Inleidende informatie 168
Koppeling en verbinding 170
Gebruik van de simkaart in de externe
module 173
Telefoonfuncties 174
Tekstberichten (Sms) 177
Dataverbinding
179
Internetverbinding 179
Verbindingsopbouw met het CarStick-
apparaat 180
Verbindingsopbouw met een simkaart in de
externe module 180
Verbindingsopbouw met de telefoon met het
Bluetooth
®
-profiel rSAP 181
Verbindingsopbouw via WLAN
181
SmartLink+
183
Inleidende informatie
183
Android Auto
184
Apple CarPlay 185
MirrorLink
®
185
ŠKODA OneApp applicatie
186
Navigatie
187
Inleidende informatie
187
Reisdoel zoeken en invoeren
191
Opgeslagen reisdoelen 194
Import eigen reisdoelen
195
Kaart 198
Routegeleiding
201
Route 204
Wegpuntmodus 206
Verkeersinformatie
208
Wagensystemen 210
CAR - wageninstellingen
210
Rijden
Wegrijden en rijden 212
Motor starten en afzetten 212
Start-stopsysteem 214
Remmen en parkeren 216
Handmatig schakelen en pedalen 219
Automatische versnellingsbak
220
Motor inrijden en zuinig rijden 222
Schade aan de wagen voorkomen 224
Hulpsystemen 225
Algemene aanwijzingen 225
Rem- en stabiliteitssystemen
225
Offroad-modus
228
Parkeerhulp (ParkPilot)
231
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-
herkenning
234
Achteruitrijcamera
237
Omgevingsweergave (Area View)
241
Inparkeersysteem
244
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer
Assist)
249
Snelheidsregelsysteem
251
Snelheidsbegrenzer
252
Automatische afstandsregeling (ACC)
255
Front Assist 260
Keuze van de rijmodus (Driving Mode
Selection)
262
Proactieve inzittendenbescherming (Crew
Protect Assist)
265
Rijstrookassistent (Lane Assist) 265
Filehulp 268
Hulpsysteem voor noodsituaties
268
Verkeerstekenherkenning 269
Vermoeidheidsherkenningsassistent
271
4
Inhoudsopgave
Bandenspanningscontrole 272
Bandenspanningscontrolesysteem (RDK) 273
Trekhaak en aanhangwagen 274
Trekhaak 274
Trekhaak gebruiken 275
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 279
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen 279
Verzorging en onderhoud 281
Controleren en bijvullen 285
Brandstof
285
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
288
Motorruimte
289
Motorolie 291
Koelvloeistof
292
Remvloeistof
294
Accu
294
Wielen
297
Velgen en banden 297
Gebruik bij winterse omstandigheden
300
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
301
Nooduitrusting
301
Wiel verwisselen 302
Bandenafdichtset 306
Starthulp
308
Wagen afslepen 309
Afstandsbediening en uitneembare lamp -
batterij/accu's vervangen
311
Noodontgrendeling/-vergrendeling 313
Ruitenwisserbladen vervangen 314
Zekeringen en gloeilampjes 316
Zekeringen 316
Gloeilampjes 320
Technische gegevens
Technische gegevens 325
Fundamentele wagengegevens 325
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype 330
Trefwoordenlijst
5
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor
nieuwe wagens
Productaansprakelijkheid
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschrif-
ten en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA,
aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
Hiervoor gelden de hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert de firma ŠKODA AUTO
het volgende:
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan uw wagen die binnen
twee jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan de lak van uw wagen
die binnen drie jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door doorroesten die binnen 12
jaar na begin van de garantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het doorroesten van carrosse-
riedelen van binnenuit verstaan.
Het begin van de garantie is de dag, waarop aan de eerste koper na aankoop
de nieuwe wagen door de ŠKODA Partner wordt overhandigd
1)
. Deze datum
moet door de ŠKODA Partner in het instructieboekje van uw wagen bij » Do-
cumentatie van de aflevering van de wagen overeenkomstig worden vermeld.
De reparatie van de wagen kan plaatsvinden door vervanging of reparatie van
het defecte onderdeel. Vervangen onderdelen worden eigendom van de
ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA garantie worden ontleend. In
het bijzonder kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering van een ver-
vangend product, op ontbinding van de koopovereenkomst, op een vervangen-
de wagen gedurende de duur van de reparatie of op een schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige ŠKODA Servicepartner.
De tijdige en vakkundige uitvoering van alle door de firma ŠKODA AUTO voor-
geschreven servicewerkzaamheden vormt een voorwaarde om aanspraak te
kunnen maken op de ŠKODA garantie. In geval van aanspraken op de ŠKODA
garantie dient te worden aangetoond dat alle door de firma ŠKODA AUTO
voorgeschreven servicewerkzaamheden tijdig en vakkundig zijn uitgevoerd. In
geval van niet of niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO
uitgevoerde servicewerkzaamheden blijven evenwel garantie-aanspraken be-
staan indien u kunt aantonen dat het defect niet is ontstaan door het niet of
niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO uitvoeren van de
servicewerkzaamheden.
Natuurlijke slijtage van uw wagen valt niet onder de ŠKODA garantie. Onder de
ŠKODA garantie vallen ook geen defecten aan naderhand gemonteerde onder-
delen evenals defecten aan de wagen die hierdoor zijn veroorzaakt. Hetzelfde
geldt voor accessoires die niet af fabriek zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Eveneens bestaan geen garantie-aanspraken indien het defect door een van de
volgende oorzaken is ontstaan:
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling (bijvoorbeeld bij autospor-
tevenementen of overbelading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het instructieboekje resp. in andere
af fabriek geleverde handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval, hagel, overstroming enz.).
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door
ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door ŠKODA
AUTO niet goedgekeurde wijze is veranderd (bv. tuning).
Een niet tijdig bij een erkend reparateur gemeld defect of een defect dat niet
vakkundig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rechten van de koper aangaan-
de de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspra-
ken uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet beperkt.
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke
bepalingen, kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de da-
tum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
6
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van zekerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan, kunt u door de mobili-
teitsgarantie toch uw reis voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA Servicepartner, telefoni-
sche technische ondersteuning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde dag kan plaatsvinden, kan
de ŠKODA Servicepartner zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u klaarzetten.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de algemene voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie. Hij kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen mededelen. Indien voor
uw wagen geen mobiliteitsgarantie geldt, informeert u dan bij een ŠKODA Ser-
vicepartner naar de mogelijkheden.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij aanschaf van uw nieuwe wagen een ŠKODA garantieverlenging
heeft aangeschaft, wordt hiermee de 2-jarige ŠKODA garantie aangaande de
kosteloze uitvoering van alle garantiereparaties verlengd tot de door u geko-
zen duur resp. tot het bereiken van het gekozen kilometrage, afhankelijk van
wat het eerst wordt bereikt.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen doorroesten blijven door de
ŠKODA garantieverlenging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA garantieverlenging is te ver-
krijgen bij uw ŠKODA Partner.
Let op
De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
7
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als ongevalgegevens-recorder
(hierna "EDR") dient. Het belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere buitengewone verkeerssi-
tuatie (hierna "ongeval") waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gegevens van het ongeval op
(ongeveer 10 s), zoals bv.:
de werking van bepaalde systemen in de wagen,
de status van de veiligheidsgordel van de bestuurder en bijrijder,
de bediening van het rem- en gaspedaal,
de rijsnelheid van de wagen ten tijde van het ongeval.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning bij de analyse, hoe de wa-
gensystemen zich kort vóór, tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat
de omstandigheden waaronder het ongeval zich voordeed waarbij materiële
schade en mogelijk persoonlijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de assistentiesystemen in de
wagen opgeslagen. Op deze manier is niet alleen de informatie beschikbaar of
de betreffende systemen op het bijbehorende tijdstip waren in- of uitgescha-
keld slechts gedeeltelijk beschikbaar waren of inactief waren, maar kan ook
worden achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het ongeval de wagen re-
gelden, versnelden of afremden. Afhankelijk van de uitvoering van de wagen
vallen bv. de volgende functies hieronder:
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lane Assist
Inparkeersysteem (Park Assist)
Parkeerhulp
Noodremfunctie (Front Assist)
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich een ongeval voordoet waar-
bij de veiligheidssystemen worden geactiveerd. Onder normale rij-omstandig-
heden worden geen gegevens opgeslagen en vindt er geen audio- of video-op-
name in het interieur of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke gege-
vens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de plaats waar het ongeval heeft
plaatsgevonden, worden eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden, waar-
onder bv. justitiële instanties, kunnen echter met behulp van bepaalde hulp-
middelen informatie uit de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om op
die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval de identiteit van
betrokkenen bij het ongeval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speciale uitrusting met een spe-
ciale toegangsbevoegdheid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aanslui-
ting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen noodzakelijk en moet het contact
ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van de eigenaar van de wagen
of andere voor gebruik van de wagen geautoriseerde persoon geen gegevens
over de toedracht van het ongeval uit de EDR uitlezen of op enigerlei andere
wijze verwerken. Uitzonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten vast-
gelegd of zijn aan algemene bindende voorschriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke voorschriften verplicht om
de kwaliteit en veiligheid van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het toezicht houden op het pro-
duct op de markt, voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor kwa-
liteitsverbetering van de veiligheidssystemen van de wagen. In het kader van
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO gege-
vens eveneens aan derden beschikbaar. Dit vindt uitsluitend plaats in geanoni-
miseerde vorm, d.w.z. zonder willekeurige connectie met een concrete wagen,
de eigenaar van de wagen of een andere bevoegde persoon.
8
Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
Radio-apparatuur - informatie over richtlijn 2014/53/EU
Afb. 1
ŠKODA-internetpagina's
Uw wagen beschikt over diverse radio-apparatuur.
De fabrikanten van deze apparatuur verklaren dat deze apparatuur voldoet aan
de voorschriften conform richtlijn 2014/53/EU.
Voor de weergave van de conformiteitsverklaring als volgt te werk gaan.
1. De QR-code » afb. 1 inlezen of het volgende adres in de webbrowser inge-
ven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
De internetpagina met een modeloverzicht van het merk ŠKODA wordt
geopend.
2. Het gewenste model selecteren - er wordt een menu met de instructie-
boekjes weergegeven.
3. De productieperiode en de taal kiezen.
4. Het bestand Conformiteitsverklaring in pdf-formaat selecteren.
9
Radio-apparatuur - informatie over richtlijn 2014/53/EU
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie
Algemeen
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat dit een voorwaarde vormt
voor een juiste bediening van de wagen.
Bij het gebruik van de wagen dienen altijd de algemeen geldende landspecifie-
ke wettelijke bepalingen (bv. voor het vervoer van kinderen, het buiten werk-
ing stellen van de airbag, het gebruik van banden, het verkeer etc.) in acht te
worden genomen.
Houd uw aandacht a.u.b. altijd bij het autorijden! Als bestuurder draagt u de
volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en
voor alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
In dit instructieboekje worden altijd alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke
uitrusting worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustings-
componenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van uw wagen heeft betrekking op het koopcontract
van uw wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opne-
men met een ŠKODA Partner.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als alge-
mene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens. Te
allen tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen daarom geen aanspraken worden afgeleid.
Wij adviseren, de internetpagina's, waarnaar in dit instructieboekje wordt ver-
wezen, in de klassieke weergave weer te geven. Bij de mobiele weergave van
de internetpagina's wordt mogelijk niet alle benodigde informatie weergege-
ven.
Gedrukt instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat alleen de belangrijkste informatie ver-
meld aangaande de bediening van de wagen. De volledige informatie staat in
de elektronische versie van het instructieboekje.
Elektronische versie van het instructieboekje
Afb. 2
ŠKODA-internetpagina's
In de elektronische versie van het instructieboekje staat de volledige informa-
tie met betrekking tot de bediening van de wagen.
De elektronische versie van het instructieboekje staat op de ŠKODA-internet-
pagina's en is beschikbaar in de MyŠKODA App mobiele applicatie.
Elektronische versie van het instructieboekje weergeven
De QR-code » afb. 2 inlezen of het volgende adres in de webbrowser inge-
ven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Het gewenste model kiezen.
De productieperiode en de taal kiezen.
Het gewenste instructieboekje kiezen.
10
Over dit instructieboekje
Videohandleidingen
Afb. 3
Videohandleidingen
De bediening van een aantal wagenfuncties kan in de vorm van videohandlei-
dingen worden weergegeven.
Menu met videohandleidingen weergeven
De QR-code » afb. 3 inlezen of het volgende adres in de webbrowser inge-
ven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals-videos
Let op
De videohandleidingen zijn slechts in een aantal taalversies beschikbaar.
MyŠKODA App applicatie
Afb. 4 De MyŠKODA App applicatie is beschikbaar voor apparaten met
het besturingssysteem Android (Google) en iOS (Apple).
De MyŠKODA App applicatie bevat bv. de elektronische versie van het instruc-
tieboekje, snelle tips om bepaalde situaties met betrekking tot de wagen op te
lossen of een beschrijving van de Simply Clever-oplossingen.
Door middel van de applicatie kunt u contact opnemen met een ŠKODA Part-
ner en een beroep doen op zijn diensten of snel toegang krijgen tot de repara-
tiedienst.
De applicatie kan ook worden gebruikt als RSS-lezer voor favoriete websites.
Na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser wordt de internetpa-
gina met informatie over de applicatie geopend.
http://go.skoda.eu/service-app
MyŠKODA App applicatie installeren
De QR-code » afb. 4 inlezen.
11
Inleidende informatie
Toelichtingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA
Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werk-
plaats zijn.
- Werkplaats die contractueel door de firma ŠKODA
AUTO of de betreffende importeur is geautoriseerd servicewerkzaam-
heden aan wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA origi-
nele onderdelen te verkopen.
- Onderneming die door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treffende importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk
ŠKODA te verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden
hieraan uit te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en
ŠKODA originele onderdelen te verkopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1 s
- lang indrukken (bv. van een toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Verklaring van symbolen
Verwijzing naar de volgende bedieningsstap
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwonding-
of levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
12
Over dit instructieboekje
Online-diensten
ŠKODA Connect
Dienstenpakket ŠKODA Connect
De ŠKODA Connect online-diensten breiden de wagen- en infotainment-func-
ties uit met de dienstenpakketten Care Connect en Infotainment Online.
Care Connect
De Care Connect-diensten omvatten de volgende functies.
Nood-, informatie- en pechoproep.
Pro-actieve servicedienst voor de verbinding met uw ŠKODA Servicepartner.
Toegang op afstand tot de wagen met behulp van de ŠKODA Connect appli-
catie.
Voor de werking van de Care Connect-diensten moet een mobiel telefoonnet-
werk beschikbaar zijn.
Infotainment Online
De Infotainment Online-diensten breiden de infotainment-functies uit met bv.
de volgende functies.
Weersvoorspelling.
Zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen.
Online-verkeersinformatie.
Online-reisdoelzoeken.
Voor de werking van de Infotainment Online-diensten moet het infotainment
met het internet verbonden zijn » pag. 179.
Gebruiksvoorwaarden en beschikbaarheid van de diensten
De actuele "voorwaarden voor het gebruik van het gebruikersaccount" incl.
"verklaring bescherming persoonsgegevens" is te vinden op de ŠKODA
Connect Portal.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het model en het in de
wagen ingebouwde infotainmenttype. Sommige diensten zijn alleen beschik-
baar in bepaalde landen.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk.
Internetpagina ŠKODA Connect
Afb. 5 ŠKODA Connect starten
De internetpagina ŠKODA Connect bevat informatie met betrekking tot de
online diensten en de betreffende functies, de toegang tot de ŠKODA Connect
Portal en de optie om de ŠKODA Connect applicatie te downloaden.
De internetpagina ŠKODA Connect kan worden geopend door het inlezen van
de QR-code » afb. 5 of na het invoeren van het volgende adres in de webbrow-
ser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Gebruikers- en wagenregistratie, activering van de online-diensten
ŠKODA Connect Portal
Afb. 6
ŠKODA Connect Portal starten
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect online-diensten is eerst een registra-
tie van de gebruiker en de wagen op de ŠKODA Connect Portal en een active-
ring van de online-diensten in het infotainment noodzakelijk.
13
ŠKODA Connect
De ŠKODA Connect Portal kan worden geopend door het inlezen van de QR-
code » afb. 6 of na het invoeren van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/connect-portal
Informatie over de registratie en activering van de online-diensten
Afb. 7
Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
Afb. 8
Elektronische versie van de handleiding voor de registratie en ac-
tivering van de diensten
Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
De registratie en activering vinden plaats volgens de instructievideo.
De instructievideo kan worden geopend door het inlezen van de QR-code
» afb. 7 of na het invoeren van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/connect-video
Elektronische versie van de handleiding voor de registratie en activering
van de diensten
Actuele informatie over de registratie en activering van de online-diensten is
te vinden in de elektronische versie van de handleiding over de online-dien-
sten op de ŠKODA Connect internetpagina.
De elektronische versie van de handleiding kan worden geopend door het inle-
zen van de QR-code » afb. 8 of na het invoeren van het volgende adres in de
webbrowser.
http://go.skoda.eu/connect-manual
Let op
Voor hulp bij de registratie, activering en de internetverbinding kunt u contact
opnemen met een ŠKODA Servicepartner.
Activering van de online-diensten in het infotainment
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Registratie
aantippen.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal ont-
vangen registratie-pincode ingeven en bevestigen.
De weergave van de melding
De registratie is afgesloten.
afwachten (kan enkele
minuten duren).
De melding bevestigen.
Let op
Voor de activering is de beschikbaarheid van het GPS-signaal en een mobiel
telefoonnetwerk onontbeerlijk.
Bij wagen die alleen over de Infotainment Online-diensten beschikken, moet
voor de activering het GPS-signaal beschikbaar zijn en moet het infotainment
met het internet zijn verbonden.
Het overzicht van de diensten kan worden weergegeven » pag. 15, Weerga-
ve van het dienstenbeheer.
Wissen/wisselen van wagengebruiker
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Registratie
aantippen.
De functietoets
Houder wissen
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Van gebruiker wisselen
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Registratie
aantippen.
De functietoets
Nieuwe houder
Houderwisseling
aantippen.
14
Online-diensten
De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij de wagenregistratie op
de ŠKODA Connect Portal ontvangen registratie-pincode ingeven en beves-
tigen.
Eventueel de gebruikerswisseling door het aantippen van de functietoets
Hoofdgebr. wijzigen
bevestigen.
Let op
Door de geregistreerde wagen in het gebruikersaccount op de ŠKODA
Connect Portal te wissen, wordt de gebruiker in het infotainment gewist.
Beheer van de online-diensten
Weergave van het dienstenbeheer
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie over de online-diensten en
over de geldigheid van de betreffende licentie weer te geven of de diensten in
of uit te schakelen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Dienstenbeheer
aantippen.
Om de omschrijvingen en de status van de diensten weer te geven, de ge-
wenste dienst selecteren.
Voor uitgebreide informatie over de dienst de functietoets
aantippen.
Om de diensten in of uit te schakelen, de functietoets met "checkbox" aan-
tippen.
Online-diensten in het infotainment uit-/inschakelen
Functie
Privémodus
in-/uitschakelen
Door het inschakelen van de functie
Privémodus
worden de diensten uitgescha-
keld met betrekking tot het verzenden van wageninformatie en persoonsge-
gevens, die voor de levering van diensten onontbeerlijk zijn.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Dienstenbeheer
Privémodus
aantippen.
Care Connect-diensten uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Care Connect-diensten worden de diensten uit-
geschakeld met betrekking tot het verzenden van wageninformatie en per-
soonsgegevens, die voor de levering van diensten onontbeerlijk zijn.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Dienstenbeheer
Care Connect
aantippen.
Infotainment Online-diensten uit-/inschakelen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
Dienstenbeheer
Infotainment Online
aantippen.
Let op
De noodoproep blijft na het inschakelen van de functie
Privémodus
of na het
uitschakelen van Care Connect volledig functioneel. De functies van de infor-
matie- en pechoproep zijn beperkt.
Geactiveerde lokalisatiediensten
Afb. 9
Symbolen van de geactiveerde
lokalisatiediensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-diensten zijn geactiveer-
de lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over de laatste parkeerpositie,
gebiedswaarschuwingen en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel op het infotainment-
beeldscherm een van de volgende symbolen weergegeven » afb. 9.
15
ŠKODA Connect
Noodoproep
Afb. 10 Noodoproeptoets
Ernstig ongeval
Bij een ongeval waarbij airbags of gordelspanners zijn geactiveerd, wordt auto-
matisch een gesprek met de noodoproepcentrale gestart. De noodoproepcen-
trale ontvangt tegelijkertijd informatie over het ongeval, bv. over de locatie van
de wagen, het aantal gordeldragende inzittenden en het chassisnummer (VIN).
Licht ongeval
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt de optie voor het opbouwen van
een verbinding met de noodoproepcentrale of de reparatiedienst.
Handmatige verbindingsopbouw met de noodoproepcentrale
De toets
B
» afb. 10 ingedrukt houden.
Op het infotainmentbeeldscherm of op het display van het instrumentenpa-
neel de verbindingsopbouw bevestigen.
De handmatige verbindingsopbouw kan zo bv. worden gebruikt om een onge-
val te melden waarbij u niet direct betrokken bent.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 10 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De noodoproepdienst werkt ook zonder gebruikersregistratie en activering
van de diensten.
Care Connect-diensten
Proactieve service
Afb. 11 Toetsen en controlelampje van de Care Connect-diensten
De proactieve service dienst geeft u een overzicht van de technische toe-
stand van uw wagen en over vereiste servicewerkzaamheden. Een verbin-
dingsopbouw met de informatieoproep- of noodoproepcentrale is eveneens
mogelijk.
Toetsen en controlelampje van de Care Connect-diensten » afb. 11
Controlelampje voor de systeemtoestand.
Door op de toets te drukken wordt de verbinding met het informatienum-
mer opgebouwd bij problemen met de online-diensten of voor informatie
over de producten en diensten van het merk ŠKODA.
Door op de toets te drukken wordt de verbinding met het pechnummer
opgebouwd in geval van pech.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 11 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 13.
A
B
C
16
Online-diensten
Toegang op afstand tot de wagen
Afb. 12 ŠKODA Connect applicatie
Met de dienst toegang op afstand tot de wagen heeft u toegang tot een aan-
tal functies van de wagen via de ŠKODA Connect Portal of de op het mobiele
apparaat geïnstalleerde app ŠKODA Connect.
Mobiele toepassing ŠKODA Connect installeren
De QR-code » afb. 12 inlezen.
De toegang op afstand tot de wagen omvat bv. de volgende diensten.
Rijgegevens.
Wagentoestand.
Laatste parkeerpositie.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 13.
Infotainment Online-diensten
Hoofdmenu en overzicht van de diensten
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 13
Hoofdmenu
Deze diensten vormen een functie-uitbreiding van het met het internet ver-
bonden infotainment.
Voor de weergave van het hoofdmenu » afb. 13 het sensorveld

en vervol-
gens de functietoets
aantippen.
Nieuws uit de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde RSS-kanalen
Online-zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen
» pag. 193
Online-zoeken van parkeerplaatsen met informatie over vrije plaatsen
» pag. 193
Weersvoorspelling in de buurt van de wagenpositie, op de bestemming of
in de buurt van de gekozen plaats
Online-reisdoelzoeken » pag. 191
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte reisdoelen » pag. 197
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte routes » pag. 205
Online-update van de navigatiegegevens (geldt voor het infotainment Co-
lumbus) en import van de categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 188
Voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten
Instellingen van de online-diensten » pag. 142
17
ŠKODA Connect
Meer informatie over de beschikbare diensten kunt u op de ŠKODA Connect
internetpagina vinden » pag. 13.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 13.
18
Online-diensten
Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit gedeelte van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met be-
trekking tot het thema passieve veiligheid in uw wagen. We hebben hier alles
samengevat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid
van kinderen enz. moet weten.
Meer belangrijke informatie over de veiligheid is te vinden in de volgende
hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboekje moet daarom al-
tijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
De verlichting en de knipperlichten op goede werking controleren.
De ruitenwissers op goede werking en de ruitenwisserbladen op hun toe-
stand controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Contro-
leren dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Controleren of geen onderdelen en componenten in de wagen zichtbaar los-
zitten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
Kinderen met een geschikt kinderzitje beschermen » pag. 29, Veilig vervoer
van kinderen.
De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding
in te nemen » pag. 19, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Ten behoeve van de verkeersveiligheid op de volgende aanwijzingen letten.
Laat u niet van het verkeer afleiden (door bv. passagiers, telefoongesprekken
enz.).
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet tegen het dashboard leunen.
De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor de inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar buiten steken.
De voeten niet op de zitting leggen.
19
Passieve veiligheid
ATTENTIE
Instelbare stoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de
lichaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden be-
schermd.
Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 29, Veilig vervoer van kinde-
ren.
Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding kan de inzittende levensgevaarlijke verwon-
dingen oplopen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 14
Juiste zithouding van de bestuurder / juiste manier van stuurwiel
vasthouden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 20.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de bestuurdersstoel in lengterich-
ting zo instellen dat de afstand van de benen tot het dashboard op knie-
hoogte ten minste 6 cm bedraagt » afb. 14 -
B
.
De leuning zodanig instellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt met
licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 14 -
A
.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 14 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 22, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 6 cm aanhouden.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar!
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 14. Nooit het stuurwiel
op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan de
binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij een airbagactivering
zware verwondingen aan armen, handen en hoofd oplopen.
Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden om-
dat deze voorwerpen tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen. U
zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te remmen
of gas te geven.
20
Veiligheid
Stand van het stuurwiel instellen
Afb. 15 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 20.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting
1
zwenken » afb. 15.
Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2
worden versteld.
De borghendel tot de aanslag in pijlrichting
3
drukken.
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
De borghendel na het verstellen altijd vergrendelen, zodat de stand van
het stuurwiel niet onbedoeld kan veranderen - gevaar voor ongevallen!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 20.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 14
op pag. 20 -
C
(geldt niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen).
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 22, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm in acht nemen, an-
ders kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zitting! Door een ver-
keerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een
verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u
zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de tweede resp. derde zitrij
Lees en bekijk eerst op bladzijde 20.
Met het oog op de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen achterin en
om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de
volgende aanwijzingen in acht worden genomen.
De hoofdsteunen zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun
zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb.
14 op pag. 20 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 22, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
21
Passieve veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
29, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
De veiligheidsgordel vóór elke rit omgespen! Dat geldt ook voor andere
passagiers - gevaar voor verwondingen!
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 19, Juiste en veilige zithou-
ding.
De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
Met één veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
ATTENTIE (vervolg)
De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
Veel lagen kleding en ook losse kleding (bv. een mantel over een colbert)
belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels.
Aan de gordel geen clips of vergelijkbare voorwerpen bevestigen - de
werking van de gordeloprolautomaat kan hierdoor worden beperkt.
De veiligheidsgordels voor de tweede resp. derde zitrij kunnen alleen
goed functioneren als de betreffende achterbankleuning correct is ver-
grendeld » pag. 90.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
284.
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Als beschadi-
gingen van een deel van het veiligheidsgordelsysteem (bv. de gordelband,
de gordelverbindingen, de oprolautomaat of het slot) worden vastgesteld,
moet de betreffende veiligheidsgordel direct door een specialist worden
vervangen.
Veiligheidsgordels die bij een ongeval zijn belast, moeten door een specia-
list worden vervangen. Ook de verankeringen van de veiligheidsgordels
controleren.
22
Veiligheid
Juiste gordelverloop
Afb. 16 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel /
gordelverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 17
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schou-
der lopen (in geen geval over de hals) verlopen en strak tegen het bovenli-
chaam aanliggen » afb. 16 - .
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd (mag niet over
de buik lopen) en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 16 - .
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeel zo diep mogelijk tegen het
bekken liggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend » afb. 16
- .
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 17 - .
Of: De borgklem in de richting van de pijlen
1
samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting
2
» afb. 17 - .
Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld en of de gordel goed blok-
keert » pag. 24, Gordeloprolautomaten.
ATTENTIE
Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bijvoorbeeld
brillen, balpennen, sleutels enzovoort). Deze voorwerpen kunnen tot ver-
wondingen leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 18
Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
23
Veiligheidsgordels
Afb. 19 Veiligheidsgordel van de derde zitrij omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Voor het omgespen
De hoofdsteun juist instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen en de tweede zitrij).
De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
Omgespen - voorin en op de tweede zitrij
De gordelband langzaam over borst en bekken trekken.
De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 18 -
steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of de slotgesp goed in het
slot is vastgeklikt.
Losmaken - voorin en op de tweede zitrij
De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 18
- , de slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
Omgespen - op de derde zitrij
De gordel aan de slotgesp
A
» afb. 19 langzaam naar beneden in pijlrichting
1
trekken.
De slotgesp
A
in het slot in pijlrichting
2
steken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
De gordel aan de slotgesp
B
langzaam over borst en bekken in pijlrichting
3
trekken.
De slotgesp
B
in het andere slot in pijlrichting
4
steken tot deze hoorbaar
vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken, om te controleren of de slotgespen goed in
de gordelsloten zijn vastgeklikt.
Losmaken - op de derde zitrij
De slotgesp
A
» afb. 19 vastpakken en de rode knop in het gordelslot in-
drukken, de slotgesp springt uit het slot.
De slotgesp
B
vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken, de
slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter voor de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid
van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt
getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accelereren, bij het rijden in de
bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, dient de oprolautomaat direct door een specialist te worden ge-
controleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van de gordeldragende bestuurder, bijrijder en de inzittenden op
de buitenste zitplaatsen van de tweede zitrij wordt door de gordelspanners op
de gordeloprolautomaten van de zitplaatsen voorin en de buitenste zitplaatsen
van de tweede zitrij verhoogd.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door
de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt
voorkomen.
24
Veiligheid
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen voor andere reparatiedoeleinden mo-
gen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
Gordelspanners met voorspanning
Veiligheidsgordels met voorspanning, als onderdeel van de proactieve inzitten-
denbescherming, verhogen de veiligheid voor de gordeldragende bestuurder
en bijrijder.
Door de veiligheidsgordels met voorspanning wordt de veiligheidsgordel tij-
dens kritische rijomstandigheden automatisch dicht tegen het lichaam getrok-
ken en vervolgens weer ontspannen.
Meer informatie » pag. 265, Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect
Assist).
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra inzit-
tendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag wordt alleen in combina-
tie met de omgegespte veiligheidsgordel bereikt, de airbag is geen vervan-
ging voor de veiligheidsgordels.
De toestand van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 45.
Systeembeschrijving
Afb. 20 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 20
Voorairbags
Bestuurdersknie-airbag
Zij-airbags voorin
Zij-airbags achterin
Hoofdairbags
A
B
C
D
E
25
Airbagsysteem
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse be-
weging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico voor de volgende
lichaamsdelen verminderd.
Voorairbags - hoofd en bovenlichaam. De airbags zijn met het opschrift 
op het stuurwiel en op het dashboard aan bijrijderszijde gemarkeerd.
Bestuurdersknie-airbag - benen. De airbag is met het opschrift  op de
zijkant van het dashboard aan bestuurderszijde gemarkeerd.
Zij-airbags - het gehele bovenlichaam (borst, buik, bekken) op de naar het
portier gewende zijde. De zij-airbags voor zijn met een label met het op-
schrift  aan de leuning van de voorstoelen gemarkeerd. De zij-airbags
achterin zijn met het opschrift  tussen het instapgedeelte en de leuning
van de achterbank gemarkeerd.
Hoofdairbags - hoofd en hals. De airbags zijn met het opschrift  op de
B-stijlbekleding gemarkeerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende delen.
Afzonderlijke airbags.
Controlelampje
in het instrumentenpaneel » pag. 45.
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 28.
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 28.
Airbagactivering
Afb. 21
Gasgevulde airbags
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij activering vult de airbag zich met gas en ontvouwt zich. Het opblazen van
de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk is hier de hardheid van het
object waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid enz.
Doorslaggevend voor de activering van de airbags is de optredende mate van
vertraging. Als de optredende en gemeten vertraging van de wagen onder de
in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft, worden de airbags
niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de botsing vrij sterk ver-
vormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
Bestuurdersvoorairbag.
Bijrijdersvoorairbag.
Bestuurdersknie-airbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
Zij-airbag voorin.
Zij-airbag achterin.
Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
De alarmlichten worden ingeschakeld.
Alle portieren worden ontgrendeld.
De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting is ingeschakeld - schakelaar ).
Wanneer wordt de airbag niet geactiveerd?
Bij lichte aanrijdingen van voren, opzij en achteren, omvallen van de wagen of
het over de kop slaan van de wagen worden de airbags niet geactiveerd.
26
Veiligheid
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 22
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
De correcte beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen in de juiste zitpositie worden bereikt » pag. 19.
Bij de activering van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een ver-
keerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan optre-
den. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzitje
worden vervoerd » pag. 31.
Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een erkend
reparateur laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij
een ongeval niet worden geactiveerd.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
Het oppervlak van het stuurwiel evenals het dashboard in het bereik van
de voorairbags en de knie-airbag alleen met een droge of vochtige doek
reinigen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de voorairbags
Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 22 -
A
. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! De voorstoelen en de hoofdsteunen moeten altijd
in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
ATTENTIE (vervolg)
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
28, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
In het werkingsgebied van de voorairbags mogen zich voor de inzittenden
op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden.
Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de airba-
ginbouwplaatsen noch in het werkingsgebied van de airbags mogen voor-
werpen (bv. bekerhouders, telefoonhouders, enz.) worden gemonteerd.
Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
leggen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de knie-airbag
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt » afb. 22
-
B
. Indien het in verband met de lichaamsgrootte niet mogelijk blijkt aan
deze voorwaarde te voldoen, contact opnemen met een specialist.
Het oppervlak van de airbagmodule in het onderste gedeelte van het
dashboard onder de stuurkolom mag niet worden beplakt, afgedekt of
worden bewerkt. Op de afdekking van de airbagmodule of in de nabijheid
daarvan mag niets worden gemonteerd.
Geen volumineuze of zware voorwerpen (sleutelbossen enzovoort.) aan
de contactsleutel bevestigen. Deze kunnen bij het activeren van de knie-air-
bag in het interieur worden geslingerd en u verwonden.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
Aan de kledinghaken in de wagen alleen lichte bekleding hangen, in de
zakken van kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kledinghaken gebruiken.
27
Airbagsysteem
ATTENTIE (vervolg)
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 280.
Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enzovoort, op de
rugleuningen worden uitgeoefend, omdat anders de zij-airbags kunnen
worden beschadigd. De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geacti-
veerd!
U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn vrijgegeven. Omdat de airbag
aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-vrijge-
geven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aanzienlijk
worden beperkt.
Beschadigingen van de originele stoelbekledingen of naden bij de inbouw-
plaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van systeemonderdelen vanwege andere reparatiewerkzaamheden (bv. een
stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Meer informatie » pag. 280.
Aan de onderdelen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de
carrosserie mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 23 op pag. 28 -
.
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
De buitenwerkingstelling wordt aangegeven door het controlelampje » pag.
45.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de
volgende situaties.
Indien op de bijrijdersstoel een kinderzitje is bevestigd, waarbij het kind met
de rug naar het dashboard is gekeerd » pag. 29.
Ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel kan de afstand van
ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor bestuurders met een li-
chaamsbeperking ingebouwd.
In de wagen zijn speciale stoelen (bv. orthopedische stoelen zonder zij-air-
bags) ingebouwd.
ATTENTIE
Indien bij verkoop van de wagen een airbag uitgeschakeld is, dan moet de
koper daarover worden geïnformeerd!
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 23 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje
voor bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 23 -
De bijrijdersairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van het
contact brandt het controlelampje  » afb. 23 -
De bijrijdersairbag is ingeschakeld - na het inschakelen van het contact
brandt 65 s het controlelampje 
Buiten werking stellen
Het contact uitschakelen.
Het bijrijdersportier openen.


28
Veiligheid
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in de stand 
draaien.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het bijrijdersportier sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.
In paraatheid brengen
Het contact uitschakelen.
Het bijrijdersportier openen.
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in de stand

draaien.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het bijrijdersportier sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje

brandt.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraatheid brengen van de airbag.
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u
een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag
veroorzaken.
Als de controlelampjes   knipperen, dan wordt de bijrijdersvoor-
airbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk
door een specialist laten controleren.
VOORZICHTIG
Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadi-
gen!
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
Om het gevaar van verwondingen bij een ongeval te verkleinen, is het vervoe-
ren van kinderen uitsluitend toegestaan in kinderzitjes!
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aanwijzingen in dit instructie-
boekje en in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen altijd op de achterbank mee
te nemen. Kinderen alleen in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel ver-
voeren.
Er moeten kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Europese Unie wor-
den gebruikt.
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
Bij het verlaten van de wagen de kinderen nooit zonder toezicht in de wa-
gen achterlaten. De kinderen zijn in een noodsituatie mogelijk niet in staat
om de wagen zelfstandig te verlaten of zichzelf te helpen. Bij bijzonder ho-
ge of bijzonder lage temperaturen bestaat er levensgevaar!
Het kind dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! Anders
zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden ge-
slingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaarlijk
verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
29
Veilig vervoer van kinderen
ATTENTIE (vervolg)
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats op de tweede resp.
derde zitrij moet de betreffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze
niet het kinderzitje resp. het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
hoofdsteun zo laag mogelijk instellen.
Indien de hoofdsteun ook in de laagste stand het inbouwen van het kin-
derzitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd » pag. 94. Na
het uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zodanig afstellen dat het
hoofd van het kind zich op dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van
de hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt » afb. 14 op pag. 20
C
.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 24 Sticker met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 29.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Op dit feit attenderen ook stickers die zich op de volgende plaatsen kunnen
bevinden.
Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 24 - .
Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 24 - .
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld »
.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 1, 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, dient de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te
worden gebracht.
30
Veiligheid
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 25
Sticker met waarschuwingsaan-
wijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 29.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 25.
Kinderzitjes en de zij-airbag
Afb. 26
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje
wel goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 29.
Kinderen mogen zich nooit in het werkingsgebied van de zij-airbag bevin-
den » afb. 26 - .
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig zijn, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescher-
ming kan bieden » afb. 26 - .
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 29.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 29.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
31
Veilig vervoer van kinderen
Groep
Bijrijdersstoel met inge-
schakelde voorairbag
Bijrijdersstoel met uitge-
schakelde voorairbag
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
a)
Derde zitrij
a)
b)
0
tot 10 kg
X U
c)
U U X
0+
tot 13 kg
X U
c)
U U X
1
9-18 kg
UF U U U X
2
15-25 kg
UF U U U L
3
22-36 kg
UF U U U L
a)
Het is verboden een kinderzitje met steunpoot in het midden van de tweede zitrij en derde zitrij te bevestigen.
b)
Voor de toegang tot de derde zitrij de Easy Entry-functie gebruiken » pag. 90. Bij gebruik van het geadviseerde kinderzitje op de derde zitrij de tweede zitrij zo ver mogelijk naar voren schuiven.
c)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U Voor het gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
UF Voor het gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
L Alleen voor goedgekeurde kinderzitjes van de categorie 2-3 geschikt » pag. 34, Geadviseerde kinderzitjes.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Bevestigingssystemen
Bevestigingsogen van het -systeem
Afb. 27
Labels van -systeem

is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Tussen de rugleuning en zitting van de buitenste zitplaatsen van de tweede zit-
rij resp. de bijrijdersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen voor de beves-
tiging van een kinderzitje met het -systeem.
Eerst de afdekkappen
A
verwijderen om bij de bevestigingsogen te kunnen
komen » afb. 27. Na het uitbouwen van het kinderzitje de afdekkappen weer
aanbrengen.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
32
Veiligheid
Let op
Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer in-
formatie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
met in paraatheid gebrach-
te voorairbag
b)
Bijrijdersstoel
met buiten werking gestel-
de voorairbag
b)
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
c)
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
Derde zitrij
0
tot 10 kg
E X X IL X X
0+
tot 13 kg
E
X X IL X XD
C
1
9-18 kg
D
X X
IL
IUF
X X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X X IL X X
3
22-36 kg
- X X IL X X
a)
De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
b)
Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het

-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor het inbouwen van een

-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
c)
De stoel is beschikt voor de bevestiging van

.
33
Veilig vervoer van kinderen
IL De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het -systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes.
X Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
Gebruik van kinderzitjes met het


-systeem
Bijrijdersstoel
met in paraatheid gebrachte voorairbag
Bijrijdersstoel
met buiten werking gestelde voorairbag
Tweede zitrij -
buitenste zitplaats
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
Derde zitrij
X X i-U X X
De stoel is voor gebruik van de naar voren gerichte -kinderzitjes van
de categorie "Universal" geschikt.
De stoel is niet geschikt voor -kinderzitjes van de categorie
"Universal".
Bevestigingsogen van het  -systeem
Afb. 28
Bevestigingsogen van het 
-systeem


is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van
het kinderzitje beperkt.
i-U
X
De bevestigingsogen
A
voor de bevestiging van de bevestigingsgordel van
een kinderzitje met het  -systeem bevinden zich aan de achterzijde van
de rugleuningen van de tweede zitrij » afb. 28.
Enkele landspecifieke typen kunnen ook met een bevestigingsoog
B
zijn uit-
gerust » afb. 28.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het  -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
Kinderzitjes met het  -systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen met het logo   zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeuringsnummer
(E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT  en   DDA000006 04 301133
34
Veiligheid
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeuringsnummer
(E1 ...)
2-3
15-36 kg
Britax Römer Kidfix XP
a)
Veiligheidsgordel en  /
veiligheidsgordel
b)
000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP
Veiligheidsgordel en  /
veiligheidsgordel
b)
000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje samen met de rugleuning te gebruiken. Voor de derde zitrij kan alleen dit kinderzitje samen met de rugleuning worden
gebruikt (het gebruik van een losse zitverhoger is niet mogelijk).
b)
Bevestiging met alleen de veiligheidsgordel mag alleen worden toegepast als de stoel niet met het ISOFIX-systeem is uitgerust.
35
Veilig vervoer van kinderen
Afb. 29 Voorbeeld bestuurdersruimte bij wagen met links stuur
36
Bediening
Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 70
Elektrische buitenspiegelverstelling
85
Portiergreep 64
Luchtroosters 124
Parkeerkaarthouder 98
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht 76
Snelheidsregelsysteem
251
Snelheidsbegrenzer 252
Grootlichtassistent
77
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag
25
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem
51
Instrumentenpaneel
38
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers
82
Informatiesysteem
51
Infotainment
128
Binnenspiegel
85
Opbergvak (boven/onder) aan bijrijderszijde 102
Bijrijdersvoorairbag 25
Externe infotainmentmodule (in dashboardkastje)
130
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (aan zijkant dashboard)
28
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier 71
Opbergvak 98
Lichtschakelaar
75
Toets voor de elektrische achterklep 68
Ontgrendelingshendel van motorkap
290
Opbergvak 98
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 257
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstelling 21
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot 213
Startknop 213
Rij toetsen en controlelampjes (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem
214
Inparkeersysteem 244
Parkeerhulp 231
Omgevingsweergave (Area View) 241
Alarmlichten 79
Centrale vergrendeling 63
 /  Controlelampjes voor bijrijdersvoorairbag 28
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak)
219
Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 220
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Selecteren van de rijmodus
262
Auto Hold
218
elektronische parkeerrem 216
Stabiliseringscontrole ESC / aandrijfslipregeling ASR
226, 227
Offroad-modus
228
Opbergvak
99
Afhankelijk van de uitrusting:
Phonebox
99
12 volt stopcontact 107
Sigarettenaansteker
109
Asbak
108
USB-ingang 100
Bediening voor verwarming / airconditioning
120
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 29.
24
25
26
27
28
29
30
37
Bestuurdersruimte
Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 30
Instrumentenpaneel
Toerenteller » pag. 38
Met controlelampjes » pag. 41
Display » pag. 51
Snelheidsmeter
Met controlelampjes » pag. 41
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 38
Rij controlelampjes » pag. 41
Bedieningstoets
Tijd instellen » pag. 52
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 51
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag.
58
Brandstofmeter » pag. 39
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
1
2
3
4
5
6
7
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

/
Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller
1
» afb. 30 op pag. 38 geeft het actuele motortoerental per
minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerenteller naar de eerstvolgen-
de versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D / S van de automatische
versnellingsbak kiezen.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 52.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade!
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 31 Koelvloeistoftemperatuurmeter: Variant 1 / variant 2
De weergave werkt alleen bij ingeschakeld contact.
38
Bediening
Koude bereik, de motor heeft zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt.
Hoge motortoerentallen en sterke motorbelasting moeten worden voor-
komen.
Bereik bedrijfswarme motor
Hogetemperatuurbereik, in het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje branden » pag. 48.
Brandstofmeter
Afb. 32 Brandstofmeter: Variant 1 / variant 2
De weergave werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De inhoud van de brandstoftank voor bedraagt voor wagens met voorwielaan-
drijving ongeveer 58 liter, voor wagens met vierwielaandrijving ongeveer 60 li-
ter.
Wanneer de naald het reservebereik
A
bereikt » afb. 32, gaat het controle-
lampje
in het instrumentenpaneel branden » pag. 46.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan de verbranding overslaan - gevaar voor beschadiging van de mo-
tor en van het uitlaatsysteem.
A
B
C
Let op
De pijl naast het symbool in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Display in de middenconsole achterin
Afb. 33
Display in middenconsole ach-
terin
Op het display worden afhankelijk van de uitvoering van de wagen, de volgen-
de gegevens weergegeven.
Tijd
Buitentemperatuurinformatie
Informatie over de in de Climatronic ingestelde temperatuur voor de passa-
giers op de achterzitplaatsen
39
Instrumenten en controlelampjes
Digitaal instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 34
Digitaal instrumentenpaneel
Rij controlelampjes » pag. 41
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 38
Display » pag. 40
Brandstofmeter » pag. 39
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

/
Licht
worden ingesteld.
1
2
3
4
Display in het digitale instrumentenpaneel
Afb. 35
Weergavevarianten / voorbeeld van de klassieke weergave
Weergavevarianten (van links)
Klassieke weergave
Uitgebreide weergave
Moderne weergave
Basisweergave
Centraal displaygedeelte
Aanvullende informatie
A
B
C
40
Bediening
Bediening van het digitale instrumentenpaneel
Afb. 36
Toetsen/stelwieltjes op het mul-
tifunctiestuurwiel
Draaien - Beweging in het geselecteerde menu / waarden instellen / kaart-
schaal handmatig wijzigen
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Draaien en indrukken - Automatische wijziging van de kaartschaal inscha-
kelen
Indrukken - Weergavevariant wijzigen » afb. 35 op pag. 40
Ingedrukt houden - Menu van de voorkeuze-opties met aanvullende infor-
matie weergeven
Indrukken - Hoofdmenu weergeven / in het menu naar een niveau hoger
terugkeren » pag. 56
Voorkeuze-opties voor aanvullende informatie
Afb. 37
Voorkeuze-opties in het
infotainment instellen
Voorkeuze-optie selecteren
De toets  op het multifunctiestuurwiel ingedrukt houden.
Een van de volgende voorkeuze-opties selecteren en bevestigen.
A

Auto
- Er wordt aanvullende informatie weergegeven afhankelijk van de gese-
lecteerde rijmodus
Classic
- Informatie over de ingeschakelde versnelling en de actuele snelheid
Weergave 1
- Instelbare voorkeuze-optie
Weergave 2
- Instelbare voorkeuze-optie
Weergave 3
- Instelbare voorkeuze-optie
Voorkeuze-optie selecteren
De voorkeuze-opties
Weergave 1
,
Weergave 2
en
Weergave 3
kunnen in het info-
tainment in het menu

/ in het menupunt
Dig. instrumentenpaneel
wor-
den ingesteld.
In de gedeelten
A
» afb. 37 de gewenste aanvullende informatie selecteren
door een verticale vingerbeweging over het display.
De gewenste functietoets voor de voorkeuze-optie in het gedeelte
B
inge-
drukt houden om de keuze op te slaan.
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
Parkeerrem » pag. 42
Remsysteem » pag. 43
Gordelwaarschuwingslampje voor » pag. 43
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 43
Stuurbekrachtiging
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem)
» pag. 43
Stabiliseringscontrole (ESC)
Aandrijfslipregeling (ASR)
» pag. 44
Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld » pag. 44
Antiblokkeersysteem (ABS) » pag. 44
Mistachterlicht » pag. 44
Uitlaatgascontrolesysteem » pag. 44
Voorgloeisysteem (dieselmotor) » pag. 45

Controle van de motorelektronica (benzinemo-
tor)
» pag. 45
Veiligheidssystemen » pag. 45
41
Instrumenten en controlelampjes
Bandenspanningscontrole
Bandenspanningscontrolesysteem (RDK)
» pag. 45
» pag. 46
Remblokken » pag. 46
Brandstofreserve » pag. 46
Rijstrookhulp (Lane Assist) » pag. 46
Knipperlichten » pag. 47
Aanhangwagenknipperlichten » pag. 47
Mistlampen » pag. 47
Snelheidsregelsysteem
Snelheidsbegrenzer
» pag. 47
Rempedaal (automatische versnellingsbak) » pag. 47
Auto Hold functie » pag. 47
Grootlicht » pag. 47
Automatische versnellingsbak » pag. 47
Gordelwaarschuwingslampje achter » pag. 48
Dynamo » pag. 48
Koelvloeistof » pag. 48
Motoroliedruk » pag. 48
Motoroliepeil » pag. 48
AdBlue
®
-peil te laag (dieselmotor) » pag. 49
AdBlue
®
-storing (dieselmotor) » pag. 49
Defecte lamp » pag. 49
Roetfilter (dieselmotor) » pag. 49
Ruitensproeiervloeistofpeil » pag. 50
Grootlichtassistent » pag. 50
Start-stopsysteem » pag. 50
Weergave van een lage temperatuur » pag. 50
Water in het brandstoffilter (dieselmotor) » pag. 50
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 50
Afstandswaarschuwing (Front Assist) » pag. 50
Front Assist » pag. 50
Noodoproep » pag. 50
Spaarmodus » pag. 51
Offroad-modus » pag. 51
Dynamische onderstelregeling (DCC) » pag. 51
Servicebeurt » pag. 51
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand van
bepaalde functies resp. storingen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje
(gevaar) of
(waarschuwing) branden.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen sommige controlelampjes op het
display gekleurd worden weergegeven. Het koelvloeistofcontrolelampje kan
bijvoorbeeld op de volgende manieren worden weergegeven.
- monochroom ("zwart-wit") display
- kleurendisplay
ATTENTIE
Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarm-
lichten in » pag. 79. De gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand
neerzetten.
De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaam-
heden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen
beslist te worden opgevolgd » pag. 289.
Parkeerrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de parkeerrem is ingeschakeld.
42
Bediening
Parkeerremstoring
brandt
Melding:
Storing: elektronische parkeerrem
De hulp van een specialist inroepen.
Parkeren op steile helling
brandt
Melding:
Parkeerrem: Helling te steil. Instructieboekje!
Een parkeerplaats op een vlakke weg of op een minder steil stuk van de hel-
ling zoeken.
Remsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 42.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pag. 294.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 44,
Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voorin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de bestuurder resp. bijrijders heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid van meer dan 30 km/h knippert het controlelampje en er
klinkt tegelijkertijd een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje continu.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 255.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-
systeem)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - dit bevestigt dat de stuurbekrachtiging volledig is uitgevallen (voor
het sturen is aanmerkelijk meer kracht nodig).
brandt - dit bevestigt dat de stuurbekrachtiging gedeeltelijk is uitgevallen
en voor het sturen kan meer kracht nodig zijn.
Het contact uitschakelen, de motor opnieuw starten en een korte afstand rij-
den.
Als het controlelampje
niet uit gaat, de motor afzetten,
niet verder rij-
den. De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje
niet uit gaat, kan voorzichtig verder worden gere-
den. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (KESSY-systeem)
knippert
Melding:
Stuurvergrendeling defect. Stop!
De motor afzetten, niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bv. infotainment), het contact weer in te scha-
kelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Melding:
Stuurvergrendeling: werkplaats!
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
43
Instrumenten en controlelampjes
Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (KESSY-systeem)
knippert
Melding:
Stuurvergrendeling: werkplaats!
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
Als de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, moet de hulp van een specia-
list worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - de ESC resp. ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje
na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na kort gereden te hebben het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van
een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 226 of ASR-systeem » pag.
227.
Tractiecontrole (ASR) uitgeschakeld
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 43,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
44
Bediening
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.

Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.

brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Veiligheidssystemen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Systeemstoring
brandt
Melding:
Storing: airbag
De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden
Melding:
Airbag/ gordelspanner uitgeschakeld.
Proactieve inzittendenbescherming
brandt en op het display in het instrumentenpaneel wordt een van de vol-
gende meldingen weergegeven
Melding:
Proactieve inzittendenbescherming niet beschikbaar.
of
Proactieve inzittendenbescherming: beperkte werking.
De veiligheidsgordel voor de bestuurder en de bijrijder moet worden vervan-
gen.
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij een storing van de veiligheidssystemen bestaat het gevaar dat de syste-
men bij een ongeval niet worden geactiveerd. Deze moeten direct door een
specialist worden gecontroleerd.
Bandenspanningscontrole
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden kan de bandenspanning veranderd zijn.
Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 298.
De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 302 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 306.
De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 272.
Systeemstoring
knippert circa 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het systeem
voor bandenspanningscontrole zijn.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
45
Instrumenten en controlelampjes
Als het controlelampje na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na kort gereden te hebben het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van
een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje
kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
De wielen van één as zijn zwaarder belast (bv. bij het rijden met een aanhang-
wagen of bij bergop of bergaf rijden).
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl en op
gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumenten-
paneel vertraagd of helemaal niet gaan branden.
Bandenspanningscontrolesysteem (RDK)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt
Melding:
Bandenpech!
De bandenspanning van minimaal één band is lager dan 1,4 bar (20 psi, 150
kPa) of een band is lek.
Alle wielen controleren op uitwendige beschadigingen en binnengedrongen
vreemde voorwerpen.
De motor afzetten, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
brandt
Melding:
Bandenspanningen te laag!
Er is sprake van een aanzienlijk bandenspanningsverlies. De bandenspanning
van alle banden controleren.
Het wiel verwisselen of met een voorzichtige rijstijl verder rijden en direct de
hulp van een specialist inroepen.
brandt
Melding:
Bandenspanningen controleren, alstublieft.
Er is sprake van een bandenspanningsverlies. De bandenspanning van alle
banden controleren.
knippert - de systeemwerking is tijdelijk beperkt.
Het contact uit- en weer inschakelen. Als het controlelampje blijft knipperen,
de hulp van een specialist inroepen.
Remblokken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de remblokken zijn versleten.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Brandstofreserve
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de brandstofvoorraad in de brandstoftank heeft de reservehoeveel-
heid (circa 6 liter) bereikt.
Tanken » pag. 286.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De controlelampjes geven de toestand van het Lane Assist-systeem aan.
46
Bediening
Nadere informatie over het Lane Assist-systeem » pag. 265.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik)
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje
niet knippert,
is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
De aanhangwagengloeilampjes controleren.
Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het rempedaal intrappen.
Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de Auto Hold-functie is geactiveerd.
Nadere informatie over Auto Hold-functie » pag. 218.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Versnellingsbak oververhit
brandt
Melding:
Versnellingsbak oververhit. Doorrijden mogelijk.
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Melding:
Versnellingsbak oververhit: Stop! Instructieboekje!
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uitgaat, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Versnellingsbakstoring
brandt
Melding:
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
47
Instrumenten en controlelampjes
brandt
Melding:
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - als de accu bij draaiende motor niet wordt geladen.
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Melding:
Controleer koelvloeistof! Instructieboekje!
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 293.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
Het contact uitschakelen.
De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje opnieuw gaat branden niet verder rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Melding:
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje raadplegen.
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Als het controlelampje knippert,
niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, niet verder rijden - gevaar
voor motorschade! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Motoroliepeil te laag
brandt
Melding:
Motorolie bijvullen, alstublieft.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
48
Bediening
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Melding:
Olie aftappen, alstublieft.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Bij een te hoog oliepeil kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk
de hulp van een specialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Melding:
Oliesensor: een werkplaats opzoeken, a.u.b.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, niet verder rijden - gevaar
voor motorschade! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
AdBlue
®
-peil te laag (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - AdBlue
®
-peil te laag.
AdBlue
®
bijvullen » pag. 288.
AdBlue
®
-storing (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in het AdBlue
®
-systeem aanwezig.
De hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Roetfilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Het roetfilter filtert en verbrandt de roetdeeltjes uit het uitlaatgas.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat » , ge-
durende minimaal 15 minuten of tot het uitgaan van het controlelampje als
volgt worden gereden.
4. of 5e versnelling ingeschakeld (automatische versnellingsbak: stand
D / S).
Rijsnelheid minimaal 70 km/h.
Motortoerental tussen 1.800-2.500 1/min.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje
uit.
Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje
niet en
begint het controlelampje
te knipperen.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen - er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlamba-
re materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof)
in contact kan komen.
VOORZICHTIG
Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de le-
vensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Partner kan
u vertellen in welke landen dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte wordt
gebruikt.
49
Instrumenten en controlelampjes
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hierdoor wordt het verbran-
dingsproces van roetdeeltjes in het roetfilter begunstigd.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 291.
Grootlichtassistent
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de grootlichtassistent is ingeschakeld » pag. 77, Grootlichtassis-
tent (Light Assist).
Start-stop-systeem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De controlelampjes
geven de toestand van het start-stopsysteem aan
» pag. 214.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Water in het brandstoffilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Het brandstoffilter met waterafscheider filtert vuil en water uit de brandstof.
Indien in de afscheider teveel water aanwezig is, verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de volgende informatie.
brandt
Melding:
Water in brandstoffilter. Instructieboekje!
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De controlelampjes geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
255 aan.
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 260.
Front Assist
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt
De Front Assist heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch een
noodstop gemaakt » pag. 260.
De Front Assist wordt automatische gedeactiveerd bij de activering van de
ESC Sport » pag. 226 resp. bij de deactivering van de ASR » pag. 227.
De Front Assist is niet beschikbaar » pag. 262.
met de tekst  brandt - de Front Assist is gedeactiveerd » pag. 262.
Noodoproep
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in het noodoproepsysteem.
De hulp van een specialist inroepen.
50
Bediening
Besparingsmodus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de wagen bevindt zich in de besparingsmodus door de ingreep van
het actieve cilindermanagement of door de vrije stand van de automatische
versnellingsbak.
Offroad-modus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de Offroad-modus is geactiveerd.
brandt - de bergafdaalhulp is geactiveerd.
brandt (feller) - de bergafdaalhulp grijpt nu in.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is sprake van een DCC-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Service
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 58, Afstand
en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven.
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Display in instrumentenpaneel
Afb. 38
Displayoverzicht
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 38.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
Herkende verkeerstekens
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
Portierwaarschuwing
Eco-tips
Service-intervalindicatie
Buitentemperatuur
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het dis-
play een grafische waarschuwing.
1
2
3
4
5
6
51
Informatiesysteem
Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
De teller kan door het aantippen van toets
A
» afb. 39 op pag. 52 resp. in het
infotainment in het menu

/
Instrumentenpaneel
worden terugge-
steld.
Tijd instellen
Afb. 39
Toets in het instrumentenpaneel
De tijd kan in het infotainment in het menu

Tijd en datum
resp. met
de toets in het instrumentenpaneel worden ingesteld.
Tijd met de toets in het instrumentenpaneel instellen
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 39 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets
A
loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de beginstand.
Schakeladvies
Afb. 40
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 40
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp.
betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bijvoorbeeld bij het inhalen.
Wagentoestand
Afb. 41
Wagentoestand
52
Bediening
Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes (gevaar) resp. (waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment in het menu

/
Wagen-
status
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
Met behulp van de functietoetsen het menupunt Wagenstatus selecte-
ren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 41
A
Wagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
 Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Informatie over sportief rijden in het infotainment weergeven
Afb. 42
Infotainmentweergave
De weergave van informatie over sportief rijden dient voor de analyse van de
actuele motorwaarden.
Voor de weergave in het infotainment in het menu

/ de functietoets
Sport
aantippen.
Door een verticale vingerbeweging over het beeldscherm kunnen drie van de
volgende weergaven
A
worden getoond » afb. 42.
Laaddrukmeter
Acceleratieweergave
Vermogensweergave
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Olietemperatuurmeter
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 43
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Indrukken (boven of onder) - weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Bediening van de displaymenu's
Indrukken (boven of onder) - bewegen in het gekozen menu
Vasthouden (boven of onder) - hoofdmenu tonen
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
A
B
A
B
53
Informatiesysteem
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 44 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Indrukken - Menu Telefoon tonen; oproep beantwoorden/beëindigen; ge-
kozen contact bellen
Vasthouden - laatste oproep herhalen; oproep afwijzen
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Bediening van de displaymenu's
Vasthouden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Indrukken (boven of onder) - beweging in het gekozen menu
Indrukken - weergave tonen/bevestigen
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk.
A
B
B
De eenheden kunnen in het infotainment in het menu

/
Eenheden
worden ingesteld.
De rijgegevens kunnen in het infotainment in het menu

/
Instru-
mentenpaneel
worden ingesteld/teruggezet.
Let op
De instelling van de getoonde weergaven wordt in het actieve gebruikersac-
count individueel opgeslagen » pag. 58.
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen.
AdBlue
®
-actieradius - afstand in km, die met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en bij dezelfde rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden,
kan de weergave toenemen.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het
geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven.
Huidig brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen wordt
het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen ver-
schijnt --,- km/l).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen .
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Verkeerstekenherkenning - verkeerstekenweergave » pag. 269, Verkeerste-
kenherkenning.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave
54
Bediening
Gemiddelde snelheid - wordt sinds de laatste keer wissen van het geheugen
doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de
eerste 300 m van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
Comfortverbruikers - informatie over het totaalverbruik van de comfortver-
bruikers in l/h evenals een lijst van drie verbruikers (bv. airconditioning e.a.), die
het grootste aandeel in het brandstofverbruik hebben.
Infotainmentweergave
Afb. 45
Rijgegevens
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Rijgegevens
aan-
tippen.
Schermweergave » afb. 45
Afgelegde afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Grafische weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder
dan 300 km bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het
symbool )
Globale actieradius
A
B
C
D
E
F
G
Met de functietoetsen kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
Sinds start - Ritgeheugen
Lange tijd - Reisgeheugen
Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevestigen.
De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevestigen.
Met de gewenste snelheid rijden.
De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aangepast.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevestigen.
Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
55
Informatiesysteem
Geheugen
Afb. 46
Geheugenweergave
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op
het display op positie
A
worden weergegeven » afb. 46.
Sinds start
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de inschakeling tot aan de uitscha-
keling van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen
van het contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden opgeteld
bij de actuele rij-informatie.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
Lange tijd
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9.999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Afgelegde afstand
Gemiddelde snelheid
Rijtijd
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
Menu's op het display van het instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Op het display van het instrumentenpaneel wordt afhankelijk van de uitrusting
informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsystemen en
dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 53.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
Rijgegevens
» pag. 54
Hulpsystemen
» pag. 57
Navigatie
» pag. 56
Audio
» pag. 57
Telefoon
» pag. 57
Wagen
» pag. 52
Let op
Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 140, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 149, Instelling van de infotain-
menttaal.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
Rijadviezen
Kompas
56
Bediening
Laatste reisdoelen
Navigatiekaart (geldt voor het digitale instrumentenpaneel)
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
wordt bv. het volgende weergegeven.
Radio
Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen)
TP-verkeersberichten.
Media
Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bijvoorbeeld artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-
tag in het audiobestand is opgeslagen.
Menupunt
Telefoon
In het menupunt
Telefoon
wordt de oproepenlijst met de volgende symbolen
weergegeven.
Binnenkomende oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
Symbolen op het display
Ladingstoestand van de telefoonaccu (deze functie wordt slechts door en-
kele mobiele telefoons ondersteund)
Signaalsterkte (deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons
ondersteund)
Een met het infotainment verbonden telefoon
Gemiste oproepen (als er meer gemiste oproepen zijn, wordt naast het
symbool het aantal gemiste oproepen weergegeven)
Microfoon uitgeschakeld
Apple CarPlay
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via menu's op het display van het instrumenten-
paneel worden bediend.
In het menupunt
Telefoon
worden de volgende symbolen weergegeven.
Binnenkomende oproep beantwoorden
Binnenkomende oproep afwijzen / gesprek beëindigen
Microfoon uit-/inschakelen (geldt voor het infotainment Swing)
Menupunt
Hulpsystemen
In het menupunt
Hulpsystemen
kunnen de volgende systemen worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
Lane Assist
Assistent voor dodehoekherkenning
Uitparkeerhulp
Front Assist
Service-intervallen
Inleiding voor het onderwerp
Het naleven van de service-intervallen is van cruciaal belang voor de le-
vensduur en het waardebehoud van de wagen. Nooit de servicetermijn
overschrijden.
Met betrekking tot de aard van de service-interval, de opties voor de aanpas-
sing ervan en de omvang van de servicebeurt wordt u geïnformeerd door de
specialist.
Op de tijdige uitvoering van de servicewerkzaamheden wordt u geattendeerd
door de service-intervalindicatie op het display van het instrumentenpaneel.
Bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Een specialist bevestigt de betreffende bewijzen van uitgevoerde servicebeur-
ten in het service-informatiesysteem met de naam Digitaal Serviceplan.
Wij adviseren u het betreffende bewijs voor de uitgevoerde servicebeurten al-
tijd te laten printen.
57
Informatiesysteem
Let op
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen resp. bijvullen van bedrijfs-
vloeistoffen zijn voor de klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepalingen van ŠKODA AUTO of
in andere bindende overeenkomsten.
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
Afb. 47
Toets in het instrumentenpaneel
De informatie over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de vol-
gende servicetermijn kan in het infotainment in het menu

/
Service
resp. met de toets in het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Met de toets weergeven
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 47 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Ser-
vice
wordt weergegeven.
Toets
A
loslaten.
Op het display verschijnen gedurende 4 seconden het symbool en meldin-
gen over het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Servicemeldingen
Voor het bereiken van de servicetermijn verschijnt op het display na het in-
schakelen van het contact het symbool en een melding met betrekking tot
het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Zodra de servicetermijn bereikt is, verschijnt op het display na het inschakelen
van het contact het symbool en de melding.
Service-intervalindicatie terugzetten
Laat het terugzetten van de indicatie door een specialist uitvoeren.
Wij adviseren de service-intervalindicatie niet zelf terug te zetten. Anders kan
de service-interval indicatie mogelijk verkeerd worden ingesteld waardoor
eventuele storingen aan de wagen zouden kunnen optreden.
Variabel service-interval
Bij wagens met variabel service-interval worden na het terugzetten van de
olieservice-weergave bij een specialist de waarden van een nieuwe service-in-
terval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
van de wagen worden berekend.
Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfs-
omstandigheden van de wagen aangepast.
Personalisering
Inleiding voor het onderwerp
Dankzij de personalisering hebben meerdere bestuurders de mogelijkheid,
middels een gebruikersaccount dat aan de betreffende wagensleutel is toege-
wezen, om een wagen met individueel ingestelde systeemfuncties te gebrui-
ken.
ATTENTIE
Instellingen alleen bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
58
Bediening
Werking
Afb. 48
Naar een ander gebruikersaccount omschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 58.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier wor-
den alle gepersonaliseerde functies overeenkomstig het gebruikersaccount in-
gesteld, dat aan de sleutel is toegewezen waarmee de wagen werd ontgren-
deld.
Elke wijziging van de ingestelde gepersonaliseerde functies wordt automatisch
in het actieve gebruikersaccount opgeslagen.
Voor de personalisering zijn drie standaard gebruikersaccounts evenals een
Gast
-account beschikbaar.
Naar een ander gebruikersaccount wisselen
Het wisselen naar een ander gebruikersaccount kan op het display van het in-
strumentenpaneel » afb. 48 binnen 10 s na het inschakelen van het contact
plaatsvinden.
Een accountwissel kan ook op een later tijdstip in het infotainment in het menu

/
Wagenstatus
plaatsvinden (indien eerst
Bandenspanningscon-
trole
wordt weergegeven, dan met de pijl of naar
Wagenstatus
omschakelen).
Wordt een account gekozen, waarin niet alle door het systeem benodigde pun-
ten zijn ingesteld, dan kan op het infotainmentbeeldscherm automatisch een
configuratieassistent worden weergegeven » pag. 135.
Elektrisch instelbare bestuurdersstoel (hierna stoel)
Het instellen van de stand van de stoel vindt in de volgende gevallen plaats:
Na het ontgrendelen van de wagen en het openen van het bestuurdersportier
(dit geldt in dit geval: Vóór de ontgrendeling van de wagen was een account
met een bepaalde stoelinstelling gekozen. Na de ontgrendeling van de wagen
wordt een account geactiveerd waaraan een andere stoelinstelling is toege-
wezen).
Na het wisselen naar een ander gebruikersaccount en bij een snelheid onder
5 km/h.
De stoelinstelling kan als volgt worden beëindigd:
Door het aantippen van de functietoets
Annuleren
op het infotainmentbeelds-
cherm.
Door het indrukken van een willekeurige toets op de stoel » pag. 88.
Let op
Wagens met de personaliseringsfunctie worden af fabriek met drie sleutels
geleverd.
Overzicht van enkele gepersonaliseerde functies
Lees en bekijk eerst op bladzijde 58.
Rijmodus - laatst gekozen modus, modusinstelling
Individual
.
Instelling van de elektrisch instelbare bestuurdersstoel.
Buitenspiegelverstelling.
Hulpsystemen - rijstrookhulp (Lane Assist), inparkeerhulp (ParkPilot).
Licht - sfeerverlichting, comfortknipperen, COMING HOME / LEAVING HO-
ME.
Climatronic - temperatuur in de afzonderlijke bereiken, aanjagertoerental, cir-
culatiefunctie.
Infotainment-instellingen - helderheidsniveau van het beeldscherm, toetsen-
toewijzing.
Radio - klankinstellingen, zendersortering.
Media - willekeurige weergave/titelherhaling, gekozen videoformaat.
Spraakbediening - akoestische signalen.
Navigatie - thuisadres, alternatieve routes, aanbevolen routes, herinnering
aan brandstofgebrek
59
Informatiesysteem
Let op
De omvang van de gepersonaliseerde functies is afhankelijk van het infotain-
menttype.
Instelling van de personalisering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 58.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Personalisatie
aan-
tippen.
De volgende menupunten worden weergegeven.
Personalisering
Actief
- Activering/deactivering van de personalisering
Gebruikersaccount kiezen
Een lijst met de gebruikersaccounts met de optie, gebruikersaccounts te be-
heren en om naar een ander account te wisselen.
- Gebruikersaccounts beheren met de volgende opties:
Gebruikersaccount hernoemen
- hernoemen van het gebruikersaccount (geldt
niet voor het
Gast
-account)
Instellingen kopiëren naar een ander account
- kopiëren van de instellingen van een
actief gebruikersaccount naar een ander gebruikersaccount
Gebruikersaccount terugzetten
- terugzetten van het gekozen gebruikersac-
count op de fabrieksinstellingen
Instellen
Sleuteltoewijzing:
- Opties voor toekenning van de sleutel aan het gebruikersac-
count:
Handmatig
- herkende sleutel moet handmatig aan het actieve gebruikersac-
count worden toegewezen
Automatisch
- herkende sleutel wordt bij het wisselen naar een ander ac-
count automatisch aan het actieve gebruikersaccount toegewezen
Sleutel huidig account toewijzen
- handmatige toewijzing van de herkende sleutel
aan het actieve gebruikersaccount - de aanwijzingen op het infotainment-
beeldscherm opvolgen
Alles terugzetten
- terugzetten van de personalisering en de gebruikersac-
counts op de fabrieksinstellingen
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 63.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en daarna binnen 45 seconden er geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet
gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.
ATTENTIE
Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen, bijvoorbeeld kinderen, zouden de wagen kunnen
vergrendelen, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten -
gevaar voor verwondingen en ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig
zijn, bijvoorbeeld kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze
personen zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage tempera-
turen bestaat er levensgevaar!
60
Bediening
VOORZICHTIG
Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
De sleutelsleuven schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof en
dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en dergelijke
negatief beïnvloeden.
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 49
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard / KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Beschrijving van de sleutel » afb. 49
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Afhankelijk van de uitrusting:
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Achterklep openen/sluiten/beweging van achterklep stoppen (wagens
met elektrische klepbediening)
Knop voor uitklappen/inklappen van sleutelbaard
Controlelampje voor batterijtoestand - als na het indrukken van een toets
op de sleutel het rode controlelampje niet knippert, is de batterij leeg
Achterklep ontgrendelen - wagens met handmatige klepbediening
Door drukken op de toets wordt de achterklep ontgrendeld.
Door vasthouden van de toets wordt de achterklep ontgrendeld en ge-
deeltelijk geopend.
A
B
Als de achterklep met de toets op de afstandsbediening wordt ontgren-
deld, dan wordt de klep na het sluiten automatisch vergrendeld. De periode,
waarna de klep wordt vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 68.
VOORZICHTIG
De werking van de afstandsbediening kan door signalen van zich in de buurt
van de wagen bevindende zenders worden gehinderd.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ongeveer 30 m. Als de centra-
le vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstands-
bediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 311.
KESSY-noodsleutel verwijderen
Afb. 50
KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De noodsleutel is voor de bediening van de kindersloten, het buiten werking
stellen resp. in paraatheid brengen van de bijrijdersairbag e.d. bedoeld.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen » afb. 50.
De noodsleutel
B
in pijlrichting
2
verwijderen.
61
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 51 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrende-
ling resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de
sleutel.
De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 51 -
.
De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
51 -
.
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het aanraken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
KESSY deactiveren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De wagen met de toets
op de sleutel vergrendelen.
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een vinger aanraken » afb. 51 op
pag. 62 -
. De deactivering wordt door het eenmalig knipperen van de knip-
perlichten aangegeven.
Om de deactivering te controleren, ten minste 10 s wachten en vervolgens
aan de portiergreep trekken. Het portier moet vergrendeld blijven.
Het KESSY-systeem wordt na het ontgrendelen van de wagen automatisch
weer geactiveerd.
62
Bediening
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 52
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Alle portieren zijn gesloten.
Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop
drukken » afb. 52.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool
in de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van
nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor worden mogelijke inbraakpogingen in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact door de melding
Let
op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
op het display van het instrumentenpaneel
geattendeerd.
Inschakelweergave
Bij ingeschakelde safebeveiliging knippert het controlelampje in het bestuur-
dersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tus-
senpozen te knipperen.
Uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
67.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert 2 seconden snel, gaat
vervolgens uit en begint na ongeveer 30 seconden regelmatig met langere tus-
senpozen te knipperen.
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het
portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de por-
tiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen
personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portie-
ren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren
maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen -
levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
63
Ontgrendelen en openen
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor
het ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt be-
vindt, en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas
bij het nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk om alle portieren en de achterklep te vergren-
delen vanaf een snelheid van 15 km/h. Het openen van de portieren en de ach-
terklep van buitenaf is niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
Let op
De individuele instelling van de centrale vergrendeling wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 58.
Portier openen/sluiten
Afb. 53 Portiergreep / portiergreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en portier-
greep
A
in pijlrichting aantrekken » afb. 53.
Om het portier van binnenuit te openen, portiergreep
B
aantrekken en het
portier open duwen.
Om het portier van binnenuit te sluiten, de greep
C
vastpakken en het por-
tier dichttrekken.
ATTENTIE
Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou deze tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings- resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Let op
Bij wagens met portierwaarschuwingslampje gaat dit na het openen van het
portier branden.
64
Bediening
Portierrandbescherming
Afb. 54
Beschermlijst verwijderen
Afb. 55
Beschermlijst aanbrengen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen de portieren van een beschermlijst
zijn voorzien. Deze komt naar buiten bij het openen van het portier en be-
schermt het middelste gedeelte van de portierrand tegen beschadiging. Bij het
sluiten van het portier schuift de beschermlijst weer naar binnen.
Beschermlijst verwijderen en aanbrengen
De beschermlijst kan in geval van beschadiging worden vervangen.
De beschermlijst in pijlrichting van de trekstang in het portier verwijderen
» afb. 54.
Een nieuwe beschermlijst in pijlrichting in de groeven aanbrengen » afb. 55.
Het portier ca. 15 cm openen en de lijst indrukken. Anders kan het portier
niet worden gesloten en bestaat de kans op beschadiging van de lijst en het
portier!
Indien een deel van een afgebroken beschermlijst in het bevestigingsmecha-
nisme blijft zitten, dient de hulp van een specialist te worden ingeroepen.
ATTENTIE
Bij het hanteren van de beschermlijst uiterst voorzichtig te werk gaan om
het inklemmen van vingers of andere lichaamsdelen door het portier te
voorkomen - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
Het portier niet te haastig of met een ruk openen. Indien het portier te hard
tegen een obstakel wordt geslagen, kan de lijst een beschadiging niet voorko-
men - gevaar voor beschadiging van de lijst en het portier.
Let op
Een nieuwe beschermlijst is verkrijgbaar uit het originele ŠKODA onderdelen-
programma.
Kindersloten
Afb. 56
Achterportier: kinderslot in-/uitschakelen
65
Ontgrendelen en openen
Afb. 57
Kinderbeveiliging met elektri-
sche bediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De kinderbeveiliging kan uitrustingsafhankelijk handmatig of elektrisch wor-
den bediend.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
Kinderbeveiliging met handmatige bediening
Om in te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand
draaien » afb.
56.
Om uit te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand
draaien.
Kinderbeveiliging met elektrische bediening
Voor het in-/uitschakelen van de kinderbeveiliging in het linker achterportier
de knop
A
in het bestuurdersportier indrukken » afb. 57.
Voor het in-/uitschakelen van de kinderbeveiliging in het rechter achterpor-
tier de knop
B
in het bestuurdersportier indrukken.
Het inschakelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool
in
de knop.
Bij de kinderbeveiliging met elektrische bediening wordt tevens de elektrische
ruitbediening in het betreffende portier geblokkeerd.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Afstandsbediening synchroniseren
Wanneer de knoppen op de sleutel met afstandsbediening meermalen buiten
het werkingsgebied van het systeem werden bediend of de batterij in de sleu-
tel met afstandsbediening is vervangen en de wagen niet met de afstandsbe-
diening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd.
Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
Storing in centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 313.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 311.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
66
Bediening
VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd:
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van de portieren.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
Deze functies moeten worden gedeactiveerd als de mogelijkheid bestaat dat
het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of
huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet
worden afgesleept.
Uitschakelen
De functies kunnen eenmalig tegelijkertijd in het infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden gedeactiveerd.
Bij het deactiveren wordt de safebeveiliging uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze kan
barsten - gevaar voor verwondingen!
67
Ontgrendelen en openen
Achterklep openen/sluiten
Afb. 58 Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Om te openen knop
A
in pijlrichting
1
drukken » afb. 58.
De klep in pijlrichting
2
oplichten.
Om te sluiten knop
B
vastpakken en in pijlrichting
3
trekken.
Let op
Knop
A
» afb. 58 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Als de achterklep met de knop
op de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automatisch wordt vergrendeld,
kan door een specialist worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
Elektrische achterklep
Inleiding voor het onderwerp
De achterklep (hierna klep) kan elektrisch en in noodgevallen handmatig wor-
den bediend » pag. 70.
ATTENTIE
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan - gevaar voor ongevallen!
Nooit met een geopende klep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het
interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
De achterklep alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Erop letten dat bij het sluiten van de klep geen lichaamsdelen worden in-
geklemd - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
Niet proberen om de klep tijdens het elektrisch sluiten met de hand te sluiten
- gevaar voor beschadiging van het systeem van de elektrische klepbediening.
Bij het wassen van de wagen adviseren wij, de wagen te vergrendelen (bv.
met de knop voor centrale vergrendeling). In sommige wasstraten kan de ach-
terklep als gevolg van de drukinwerking van de wasborstels vanzelf openen –
gevaar voor beschadiging van het interieur van de wagen.
VOORZICHTIG
Controleren of zich in het openings- resp. sluitbereik van de klep geen voor-
werpen bevinden die de beweging zouden kunnen hinderen (bv. lading op de
dakdragers of op de aanhangwagen enz.) - gevaar voor beschadiging van de
klep!
Indien de klep belast is (bv. door een laag sneeuw) kan het openen van de
klep onder bepaalde omstandigheden stoppen. De sneeuw verwijderen om de
elektrische bediening weer te activeren.
Als de klep zelfstandig sluit (bijvoorbeeld door een laag sneeuw) klinkt een
onderbroken signaaltoon.
De klep moet altijd worden gesloten voordat de accukabels worden losge-
maakt.
68
Bediening
Bedieningsbeschrijving
Afb. 59
Klepbediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
Mogelijkheden voor het openen van de klep
Door het indrukken van greep
A
» afb. 59.
Door het trekken aan knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Indien de klep bij het openen op een obstakel stoot, stopt de beweging en
klinkt een akoestisch signaal.
Mogelijkheden voor het sluiten van de klep
Door het indrukken van knop
B
» afb. 59.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel (geldt voor wagens met KES-
SY). De sleutel moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter van de
klep bevinden.
Door het indrukken van greep
A
.
Door het trekken aan en vasthouden van knop
C
. Bij het loslaten van de
knop wordt de beweging van de klep gestopt.
Door kort omlaagdrukken van de klep.
Indien de klep bij het sluiten op een obstakel stoot stopt de beweging, klinkt er
een akoestisch signaal en beweegt de klep weer enkele centimeters omhoog.
Mogelijkheden voor het stoppen van de klepbeweging
Door het indrukken van knop
B
» afb. 59.
Door het trekken aan knop
C
of door het loslaten van de knop.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Door het indrukken van greep
A
.
Akoestische signalen
Bij het openen/sluiten van de klep met knop
C
of
D
klinken akoestische sig-
nalen.
Let op
Knop
A
» afb. 59 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Als tijdens het openen en sluiten van de achterklep haastig wordt ingestapt,
kan er een schok in de wagen optreden, waardoor de beweging van de klep
wordt onderbroken.
Bovenste stand van de klep instellen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
De bovenste stand van de klep kan worden ingesteld (bv. bij beperkte ruimte
voor het openen van de klep vanwege de hoogte van de garage of voor een
comfortabelere bediening afhankelijk van de grootte van de persoon).
Bovenste stand van de klep instellen
De klep in de gewenste stand houden.
Knop
B
» afb. 59 op pag. 69 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Bovenste uitgangsstand van de klep instellen
De klep voorzichtig, handmatig tot de aanslag optillen.
Knop
B
» afb. 59 op pag. 69 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Let op
De bovenste stand die bij het automatisch openen van de klep wordt bereikt, is
altijd lager dan de maximale bovenste stand die bij het handmatig openen van
de klep kan worden bereikt.
69
Ontgrendelen en openen
Functiestoringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
Voorbeelden van storingen
Beschrijving van de storing Oplossing
De klep kan niet worden ge-
opend
Ontgrendelen van de klep » pag. 314
De klep reageert niet op een
openingssignaal
Een eventueel obstakel (bijvoorbeeld sneeuw)
verwijderen, de klep opnieuw openen » pag. 69
Drukken op greep
A
» afb. 59 op pag. 69 en
omhoogtrekken van de achterklep
De klep blijft in de bovenste
stand staan
Het handmatig sluiten van de klep
De klep is geopend en de ac-
cukabels zijn losgemaakt.
Handmatig sluiten
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de klep in het slot op het mid-
den van de rand boven het ŠKODA-embleem drukken.
Achterklep zonder aanraken bedienen
Afb. 60
Achterklep openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
Afhankelijk van de uitrusting kan de achterklep zonder aanraken worden be-
diend.
Het contact moet zijn uitgeschakeld en men moet de sleutel van de wagen bij
zich hebben.
Om te openen/sluiten een voet snel langs de sensor onder de achterbumper
in pijlrichting bewegen » afb. 60.
Het remlicht in de achterklep gaat branden en de klep gaat automatisch
open/dicht. Bij het sluiten klinken akoestische signalen.
Als de klep niet beweegt, dan moet de bediening na enkele seconden worden
herhaald.
De klepbeweging kan door een snelle zwenkbeweging met de voet worden
gestopt. Door opnieuw uw voet onder de achterbumper te bewegen wordt de
klepbeweging voortgezet.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
We adviseren om de functie in de volgende gevallen te deactiveren.
Montage van een dakdrager.
Aankoppelen van een aanhangwagen (accessoire) aan de trekhaak.
Met de hand wassen van de wagen.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de achterzijde van de wagen.
Bij het aansluiten van een apparaat op het aanhangwagenstopcontact wordt
de functie gedeactiveerd.
Let op
Bij hevige regen of vervuilde achterbumper kan de functie voor het zonder
aanraken openen van de achterklep onder omstandigheden beperkt zijn of au-
tomatisch gedeactiveerd zijn.
Ruitbediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De ruiten altijd voorzichtig en gecontroleerd sluiten. Anders kunt u zich-
zelf of de passagiers aanzienlijke verwondingen door knellen toebrengen.
Het systeem is uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing » pag. 72. Bij
weerstand door een obstakel (bv. inklemmen van een lichaamsdeel) wordt
het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag.
De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden gesloten - gevaar voor
verwondingen!
70
Bediening
VOORZICHTIG
De ruiten schoon houden (ijsvrij e.d.), om een correcte werking van de elek-
trische ruitbedieningen te waarborgen.
De ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de accukabels worden los-
gemaakt.
Let op
Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen en
kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan.
Ruit openen/sluiten
Afb. 61
Schakelaars voor de ruitbediening
Afb. 62
Schakelaar voor de ruitbedie-
ning aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
Alle ruiten kunnen vanaf de bestuurdersplaats worden bediend. De ruit in het
bijrijdersportier en de ruiten in de achterportieren worden via de schakelaars in
het betreffende portier bediend.
Schakelaars voor de ruitbediening » afb. 61
Linkervoorportier
Rechtervoorportier
Linkerachterportier
Rechterachterportier
Deactiveren/activeren van de schakelaars in de achterportieren (dit kan
handig zijn, wanneer er bv. kinderen achterin zitten)
Deactivering/activering van de schakelaar in het linkerachterportier (on-
derdeel van de kinderbeveiliging met elektrische bediening)
Deactivering/activering van de schakelaar in het rechterachterportier (on-
derdeel van de kinderbeveiliging met elektrische bediening)
Ruiten openen/sluiten
Om te openen de betreffende schakelaar iets indrukken en zo lang ingedrukt
houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar tot aan de aanslag omlaagdrukken, de ruit gaat automa-
tisch geheel open. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Om te sluiten de betreffende schakelaar iets aantrekken en zo lang vasthou-
den, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar kort tot aan de aanslag aantrekken, de ruit gaat automa-
tisch geheel dicht. Door opnieuw aan de schakelaar te trekken stopt de ruit.
Schakelaars in de achterportieren deactiveren/activeren
Voor het deactiveren/activeren van de ruitbedieningsschakelaars in de ach-
terportieren, de knop
E
indrukken. Als de schakelaars zijn gedeactiveerd,
gaat het controlelampje
in de knop
E
branden.
of: Bij wagens met kinderbeveiliging met elektrische bediening de betreffen-
de schakelaar
F
of
G
indrukken. Als de schakelaars in de achterportieren
zijn gedeactiveerd, dan gaat het controlelampje in de betreffende schake-
laar
F
resp.
G
branden.
Let op
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u de ruiten nog circa 10 minuten be-
dienen.
Na het openen van het bestuurders- of bijrijdersportier is bediening van de
ruit alleen via de schakelaar
A
» afb. 61 mogelijk, als deze gedurende circa 2
seconden wordt ingedrukt resp. wordt aangetrokken.
A
B
C
D
E
F
G
71
Ontgrendelen en openen
Sluitkrachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
De elektrisch bediende ruiten zijn uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit
weer enkele centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert,
wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centime-
ters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor
de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog
steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedu-
rende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluit-
krachtbegrenzing is nog ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als binnen de volgende 10 se-
conden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle
kracht gesloten!
Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer inge-
schakeld.
Comfortbediening van de ruiten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
De comfortbediening van de ruiten biedt de mogelijkheid om alle ruiten ineens
(resp. alleen de ruit in het bestuurdersportier) te openen resp. te sluiten. De
werking van de comfortbediening kan individueel in het infotainment in het
menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Openen
De knop op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de openingsstand vasthouden » afb. 61 op pag. 71.
Sluiten
De knop op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de sluitstand vasthouden » afb. 61 op pag. 71.
Bij het KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portier-
greep van het voorportier houden » afb. 51 op pag. 62.
Voorwaarde voor de correcte werking van de comfortbediening van de ruiten
is het functioneren van het automatisch openen resp. sluiten van alle ruiten.
Het comfortopenen resp. -sluiten van de ruiten met behulp van de sleutel in de
slotcilinder van het bestuurdersportier is alleen mogelijk binnen 45 seconden
na het vergrendelen van de wagen.
Door het loslaten van de betreffende schakelaar wordt de beweging van de
ruit gestopt.
Let op
De individuele instelling van de comfortbediening van de ruiten wordt (afhan-
kelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de per-
sonalisering opgeslagen » pag. 58.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanisme
oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is uit-
geschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de rui-
ten zijn gedeactiveerd. In dit geval moet het systeem als volgt worden geacti-
veerd.
Ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
72
Bediening
Panorama-schuif-kanteldak
Inleiding voor het onderwerp
Het panorama-schuif-kanteldak (hierna schuif-kanteldak), kan alleen bij inge-
schakeld contact en tot een buitentemperatuur van boven -20 °C worden be-
diend.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-kanteldak nog circa 10
minuten bedienen. Zodra echter het bestuurders- of bijrijdersportier wordt ge-
opend, kan het schuif-kanteldak niet meer worden bediend.
ATTENTIE
Bij de bediening van het schuif-kanteldak en het rolgordijn voorzichtig han-
delen om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwon-
dingen!
VOORZICHTIG
In de winterperiode vóór het openen eventueel aanwezig ijs en sneeuw van
het schuif-kanteldak verwijderen om beschadiging van het openingsmechanis-
me te voorkomen.
Vóór het loskoppelen van de accu moet het schuif-kanteldak worden geslo-
ten.
Bediening
Afb. 63
Bediening van het schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Bediening van het schuif-kanteldak » afb. 63
Stapsgewijs omhoogkantelen
Volledig omhoogkantelen
Stapsgewijs omlaagkantelen
Volledig omlaagkantelen
Stapsgewijs openen
Volledig openen
Na de eerste keer drukken stopt het schuif-kanteldak in de stand, waarin
de intensiteit van het windgeruis gering is (bij snelheden tot ongeveer
80 km/h). Na opnieuw drukken gaat het schuif-kanteldak tot de aanslag
open.
Stapsgewijs sluiten
Volledig sluiten
Krachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Het schuif-kanteldak is met een sluitkrachtbegrenzing uitgerust.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de gla-
zen ruit weer enkele centimeters omlaag.
ATTENTIE
Wordt het schuif-kanteldak gesloten, doordat de schakelaar in de stand
7
/
8
wordt vastgehouden » afb. 63 op pag. 73 en het sluiten door een
obstakel wordt gehinderd, dan wordt bij de derde sluitpoging de krachtbe-
grenzing uitgeschakeld (wanneer de periode van 5 s tussen de afzonderlijke
sluitpogingen wordt onderschreden). Het schuif-kanteldak sluit met volle
kracht - gevaar voor verwondingen.
Comfortbediening van schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Met de comfortbediening is het mogelijk, het schuif-kanteldak met de sleutel
resp. bij het KESSY-systeem via de sensor in de portiergreep van het voorpor-
tier te openen of te sluiten.
1
2
3
4
5
6
7
8
73
Ontgrendelen en openen
Om het dak omhoog te zetten de knop op de sleutel ingedrukt houden.
Om het dak te sluiten de knop op de sleutel ingedrukt houden (bij het
KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portiergreep
van het voorportier houden).
Door het onderbreken van de vergrendeling wordt de sluitprocedure onder-
broken.
Bediening van het schuif-kanteldak activeren
Afb. 64
Bediening van het schuif-kantel-
dak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Is de bediening van het schuif-kanteldak buiten werking (bv. na het los- en
vastmaken van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen, de schakelaar bij de uitsparing in pijlrichting
1
» afb. 64 helemaal omlaagtrekken en vasthouden.
Na circa 10 seconden gaat het schuif-kanteldak open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijn met elektrische bediening
Afb. 65
Schakelaar voor de bediening
van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Bediening van het rolgordijn » afb. 65
Openen - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Sluiten - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Het rolgordijn kan ook worden bediend, door de betreffende schakelaar vast
te houden (beweging starten) en in de gewenste stand van het rolgordijn los te
laten.
Bediening van het rolgordijn activeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Is de bediening van het rolgordijn buiten werking (bv. na het los- en vastmaken
van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen en de schakelaar
» afb. 65 op pag. 74 indrukken
en vasthouden.
Na ongeveer 10 seconden gaat het rolgordijn open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
74
Bediening
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
Als basisstand van de lichtschakelaar de stand  gebruiken.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Bij ingeschakelde
verlichting is het lichtbundeloppervlak na korte tijd weer wasemvrij.
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 66
Lichtschakelaar
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar
A
» afb.
66 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 76
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 79
Dimlicht inschakelen
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenkoplampen
De lichtbundelhoogteverstelling kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld.

Afhankelijk van de belading van de wagen de lichtbundelhoogte van de halo-
geenkoplampen op het beeldscherm in de volgende standen instellen.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Bij een andere belading van de wagen kan ook de instelling voor de standen ,
en worden gebruikt.
De ledkoplampen hebben geen handmatige lichtbundelhoogteverstelling. Na
het inschakelen van het contact passen deze zich automatisch aan de bela-
dings- en rijtoestand van de wagen aan.
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, wordt het
dimlicht automatisch uitgeschakeld en brandt het stadslicht. Geldt niet voor de
stand , zo lang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME
wordt voldaan. Het stadslicht wordt na het eruit trekken van de contactsleutel,
bij wagens met het KESSY-systeem na het openen van het bestuurdersportier,
uitgeschakeld.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het voorste en evt. ook het
achterste gedeelte van de wagen (geldt slechts voor enkele landen).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand of .
Het contact is ingeschakeld.
75
Licht en zicht
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Let op
De verlichting kan onder bepaalde omstandigheden automatisch inschakelen,
ook als de lichtschakelaar in de stand staat.
Knipper- en grootlicht
Afb. 67
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Bedieningshendelstanden » afb. 67
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen (tegen de veerdruk in)
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal inschakelen (tegen de veer-
druk in)
Het grootlicht kan bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden gebruikt.
Het knipperlicht schakelt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan automa-
tisch uit.
Met de bedieningshendel kan de grootlichtassistent worden in- en uitgescha-
keld » pag. 77.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel licht omhoog of omlaag wordt gedrukt, knipperen de
betreffende knipperlichten driemaal.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.

Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het comfortknipperen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 68
Lichtschakelaar: Stand 
Staat de lichtschakelaar in de stand

» afb. 68, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand , dan brandt de tekst  naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool
naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De voorruitwissers zijn langer dan 30 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
76
Bediening
Instelling, activering/deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
ATTENTIE
De automatische aansturing rijverlichting (stand ) dient alleen als onder-
steuning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te
controleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden
in te schakelen.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de hou-
der van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet af-
dekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van automatische aansturing
rijverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve ge-
bruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Full LED-koplampen
De Full LED-koplampen (hierna systeem) zorgen op basis van de rijgegevens
automatisch voor de best mogelijke lichtbundel voor de wagen.
Het systeem werkt automatisch in de volgende modi: bebouwde kom, buiten-
weg, snelweg en slecht weer.
Een onderdeel van het systeem is de statische zijverlichting. Dit licht wordt in
sommige verlichtingsmodi of bv. voor de bochtverlichting bij het achteruitrij-
den gebruikt.
Het systeem blijft in werking zolang de lichtschakelaar in stand  staat.
ATTENTIE
Bij een systeemstoring worden de koplampen automatisch in een nood-
stand gezet, die het eventueel verblinden van tegenliggers voorkomt. Daar-
om wordt de lichtbundel vóór de wagen verkort. De hulp van een specialist
inroepen.
Grootlichtassistent (Light Assist)
Afb. 69 Inbouwplaatsen van de sensor / systeem in-/uitschakelen
De grootlichtassistent (hierna systeem) schakelt het grootlicht automatisch in
of uit, aangepast aan de bestaande verkeers- (andere wagens) en omgevings-
omstandigheden (zoals rijden door een verlicht dorp).
Het in-/uitschakelen van het grootlicht wordt door een sensor gestuurd » afb.
69.
De activering/deactivering van het systeem vindt plaats in het infotainment in
het menu

/
Licht
Light Assist
.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele landen boven 40 km/h).
De voorruit is bij de sensor schoon.
Systeem inschakelen
De hendel tegen de veerdruk in stand
A
» afb. 69 zetten. Op het display van
het instrumentenpaneel verschijnt het controlelampje .
Systeem uitschakelen
Als het grootlicht automatisch is ingeschakeld, de hendel in stand
B
(tegen
de veerdruk in) drukken. Het controlelampje gaat uit. Het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Als het grootlicht niet automatisch is ingeschakeld, de hendel in stand
A
(tegen de veerdruk in) drukken. Het controlelampje gaat uit. Het groot-
licht wordt ingeschakeld.
77
Licht en zicht
Het grootlicht wordt automatisch uitgeschakeld als de snelheid beneden 30
km/h zakt (het systeem blijft echter ingeschakeld).
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een storingmelding. De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Het systeem dient slechts ter ondersteuning, de bestuurder wordt hierdoor
niet van zijn plicht ontheven, het groot- en dimlicht zo nodig handmatig aan
de gegeven omstandigheden aan te passen (bv. bij slechte weers- of licht-
omstandigheden, bij het passeren van gebrekkig verlichte verkeersdeelne-
mers of als het gebied voor de sensor door een obstakel is afgedekt).
VOORZICHTIG
De sensor niet afdekken en de voorruit schoonhouden - de systeemwerking
kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling van de grootlichtassistent in het infotainment wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Afb. 70
Lichtschakelaar - mistlam-
pen/mistachterlicht inschakelen
Het inschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht is onder de volgen-
de voorwaarden mogelijk.
De lichtschakelaar staat in stand , of » afb. 70.
Voor het inschakelen van de mistlampen de lichtschakelaar in stand
1
trek-
ken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Voor het inschakelen van het mistachterlicht, de lichtschakelaar in stand
2
trekken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Als de wagen niet met mistlampen is uitgerust, wordt het mistachterlicht in-
geschakeld door de lichtschakelaar in de enige mogelijke stand te trekken.
Het uitschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Let op
Wanneer een accessoire op het stopcontact voor de aanhangwagen is aange-
sloten, brand het mistachterlicht van de wagen niet.
Mistlampen met CORNER-functie
De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde au-
tomatisch in (bv. bij het afslaan of indraaien) als aan de volgende voorwaarden
is voldaan.
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk ingestuurd
(bij een conflict tussen beide mogelijkheden heeft het knipperlicht de ho-
gere prioriteit).
De rijsnelheid ligt onder 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen in-
geschakeld.
COMING HOME/LEAVING HOME
De functie COMING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het uitschakelen van het contact en het openen van het bestuurdersportier
wordt verlicht.
De functie LEAVING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het ontgrendelen van de wagen met de sleutel, wordt verlicht.
De functie schakelt de verlichting alleen dan in, zolang er slechte zichtomstan-
digheden zijn en de lichtschakelaar in de stand  staat.
De beide functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
geactiveerd/gedeactiveerd en ingesteld worden.
78
Bediening
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
houder van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet
afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Als deze functie continu geactiveerd is, wordt de accu sterk belast.
Let op
De individuele instelling van de beide functies wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 58.
Alarmlichten
Afb. 71
Toets voor alarmlichten
Om in of uit te schakelen de knop
indrukken » afb. 71.
Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje
in de
knop tegelijk met de controlelampjes
in het instrumentenpaneel.
De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan bij een heftige remma-
noeuvre gebeuren. Na het weer wegrijden of accelereren worden de alarmlich-
ten automatisch uitgeschakeld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht wordt ingeschakeld, dan
worden de alarmlichten tijdelijk uitgeschakeld en knippert alleen het knipper-
licht aan de betreffende wagenzijde.
Parkeerlicht
Het parkeerlicht is voor de verlichting van de geparkeerde wagen bedoeld.
Parkeerlicht aan een zijde inschakelen
Het contact uitschakelen.
De bedieningshendel tot de aanslag in stand of drukken » afb. 67 op pag.
76.
Het stadslicht aan de betreffende wagenzijde wordt ingeschakeld.
Parkeerlicht aan beide zijden inschakelen
Het contact inschakelen en de lichtschakelaar in stand draaien » pag. 75.
Het contact uitschakelen en de wagen vergrendelen.
Na het eruit trekken van de contactsleutel en het openen van het bestuurder-
sportier klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Na enkele seconden of
na het sluiten van het bestuurdersportier wordt het akoestische waarschu-
wingssignaal afgezet.
VOORZICHTIG
Door het inschakelen van het parkeerlicht wordt de accu aanzienlijk belast.
Het parkeerlicht kan vanwege een te geringe acculadingstoestand automa-
tisch uitschakelen. Als het parkeerlicht aan beide zijden bij uitgeschakeld con-
tact wordt ingeschakeld, wordt het niet automatisch uitgeschakeld!
Instapverlichting
De verlichting bevindt zich aan de onderzijde van de buitenspiegel en verlicht
het instapgedeelte van het voorportier.
De verlichting schakelt zich na het ontgrendelen of bij het openen van het wa-
genportier in (afhankelijk van de gegeven lichtomstandigheden).
De verlichting schakelt zich binnen 30 seconden na het sluiten van het voor-
portier of bij het inschakelen van het contact uit.
Rijden in het buitenland
Tijdens het rijden in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gere-
den (links-/rechtsrijdend verkeer) kunnen uw koplampen tegenliggers verblin-
den. Daarom is het noodzakelijk om een aanpassing van de halogeenkoplam-
pen te laten uitvoeren door een specialist.
De instelling van de Full LED-koplampen is mogelijk door het inschakelen van
de Reismodus in het infotainment in het menu

/
Licht
. In deze mo-
dus volgt geen automatische lichtbundelaanpassing voor de wagen.
79
Licht en zicht
Binnenverlichting
Inleiding voor het onderwerp
De binnenverlichting werkt ook bij uitgeschakeld contact. Bij uitgeschakeld
contact (of na het openen van een portier) wordt de verlichting na ongeveer 10
min. automatisch uitgeschakeld.
Bediening van de verlichting vanaf de voorstoelen
Afb. 72
Bediening van de verlichting
vanaf de voorstoelen
In of uitschakelen (door indrukken van de betreffende knop » afb. 72
Automatische bediening

Verlichting achterin
Afhankelijk van de uitrusting:
Linkerleeslampje
Verlichtingen voor- en achterin
Rechterleeslampje
Automatische bediening - schakelaar
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Circa 30 seconden na het sluiten van alle portieren.
A
B
C
D
Binnenverlichting achterin
Afb. 73
Binnenverlichting achterin: Vari-
ant 1
Afb. 74
Binnenverlichting achterin: Variant 2 / variant 3
Het lampje achterin (variant 1 en 3) wordt samen met de automatische bedie-
ning van de lampjes vanaf de voorstoelen geregeld.
Variant 1 - In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
» afb. 73
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Variant 2 - Bediening (door bewegen van het transparante kapje
C
) » afb.
74
Inschakelen
Uitschakelen
Automatische bediening (de verlichting wordt samen met de verlichting
voorin automatisch in-/uitgeschakeld)
A
B
80
Bediening
Variant 3 - In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
» afb. 74
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Sfeerverlichting
Afb. 75
Instelling van de sfeerverlichting
De sfeerverlichting zorgt voor een kleurige verlichting van de zijdelingse por-
tierbekledingen en een witte verlichting van de voetenruimte.
Het inschakelen van de verlichting volgt automatisch na het openen van het
portier, het uitschakelen volgt automatisch na het vergrendelen van de wagen
of 30 s na het sluiten van het portier bij uitgeschakeld contact.
De sfeerverlichting kan in het infotainment in het menu

/
Sfeerver-
lichting
worden ingesteld.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 75
In-/uitschakelen van de sfeerverlichting
Activering van helderheidsinstelling voor alle gedeeltes tegelijkertijd
Activering van de helderheidsinstelling voor de portieren
Activering van de helderheidsinstelling voor de voetenruimtes
Keuze tussen kleuropties / helderheidsinstelling
Functietoetsen voor het selecteren van de verlichtingskleur / helderheids-
instelling
Voor de weergave van
B
,
C
en
D
de functietoets aantippen.
Let op
De instelling van de sfeerverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmentty-
pe) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag.
58.
D
A
B
C
D
E
F
Zicht
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Aan de zonnekleppen mogen geen voorwerpen worden bevestigd, die het
zicht beperken of bij plotseling remmen of bij een botsing een gevaar voor
de inzittenden kunnen vormen.
Voor- en achterruitverwarming
Afb. 76
Toetsen voor de achterruit- en voorruitverwarming: Climatro-
nic / handmatige airconditioning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
De verwarming dient voor de ontwaseming resp. beluchting van de voor-/ach-
terruit.
De verwarming werkt alleen als de motor draait.
Toetsen voor de verwarming (afhankelijk van de wagenuitrusting) » afb. 76
Voorruitverwarming in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen
Als de verwarming ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een lampje.
Na 10 minuten schakelt de verwarming automatisch uit.
Als bij ingeschakeld contact de motor wordt afgezet en binnen 10 minuten
weer wordt gestart, dan wordt de verwarming voortgezet.
81
Licht en zicht
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de verwarming automatisch uit » pag.
294, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu.
Indien het lampje in resp. onder de toets knippert, vindt geen verwarming
plaats door een te lage accuspanning.
Wanneer de Climatronic herkent dat de voorruit zou kunnen beslaan, wordt
de voorruitverwarming automatisch ingeschakeld. Deze functie kan op het Cli-
matronic-bedieningsgedeelte in het menu

worden geactiveerd/ge-
deactiveerd.
Zonnekleppen voor
Afb. 77
Klep omlaagklappen / klep omhoogklappen / make-upspiegel
met verlichting en parkeertickethouder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
Bediening en beschrijving van de zonneklep » afb. 77
Klep naar voorruit zwenken
Klep naar portier zwenken
Make-upspiegel met afdekking (de afdekking kan in pijlrichting worden
opengeschoven)
Verlichting (schakelt in bij het openschuiven van de afdekking van de ma-
ke-upspiegel)
Parkeertickethouder
1
2
A
B
C
Rolgordijn in de achterportieren
Afb. 78 Rolgordijn in het achterportier
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de houder
B
aan de bovenzijde van het portier ha-
ken » afb. 78.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting in
2
uit de
houder
B
trekken. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en zonder be-
schadiging kan oprollen.
Ruitenwissers en -sproeiers
Inleiding voor het onderwerp
De ruitenwissers en de sproeierinstallatie werken alleen bij ingeschakeld con-
tact en gesloten motorkap resp. achterklep.
ATTENTIE
Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder
eerst de voorruit te verwarmen. De ruitensproeiervloeistof zou kunnen
vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken.
82
Bediening
VOORZICHTIG
Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de
voorruit worden weggeklapt. Vóór het wegklappen van de ruitenwissers van
de ruit de wissers in de servicestand zetten » pag. 315.
Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact
controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwis-
sers bij bevroren ruitenwisserbladen worden ingeschakeld, kunnen zowel de
ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd.
Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig van de ruit losmaken en snee-
uw- en ijsvrij maken.
Voorzichtig met de ruitenwissers omgaan - gevaar voor beschadiging van de
voorruit door de ruitenwisserarmen.
Bij weggeklapte voorste ruitenwisserarmen het contact niet inschakelen -
gevaar voor beschadiging van de motorkap door de ruitenwisserarmen.
Bij een obstakel op de voorruit proberen de wissers vijfmaal dit obstakel weg
te schuiven. Daarna blijven de wissers staan, om beschadiging ervan te voorko-
men. De wissers pas na het verwijderen van het obstakel opnieuw inschakelen.
Let op
Elke derde keer dat het contact wordt uitgeschakeld, wordt de ruststand van
de ruitenwissers vóór gewijzigd. Dit voorkomt het vroegtijdig slijten van de
wisserbladen.
De ruitensproeiers van de voorruit worden bij draaiende motor en een bui-
tentemperatuur van minder dan +10 °C verwarmd.
Ruitenwissers en -sproeiers vóór
Afb. 79
Bediening van de ruitenwisser-
en sproeierinstallatie voor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 82.
Snel wissen
Langzaam wissen


Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen van de ruit
Automatisch wissen van de ruit bij regen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand  - door de instelling
van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Besproeien en wissen van de ruit
Na het loslaten van de bedieningshendel voeren de wissers nog 2 tot 3 wisser-
slagen uit.
Bij een snelheid van meer dan 2 km/h maken de ruitenwissers 5 seconden na
de laatste wisbeweging nog een wisslag om de laatste druppels van de ruit te
wissen. Deze functie kan bij een specialist worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Het automatische wissen bij regen kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het automatisch wissen bij regen dient alleen ter ondersteuning. De be-
stuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen de ruitenwisserfunctie
afhankelijk van het zicht handmatig in te stellen.
Let op
Als het wissen zonder onderbreking gebeurt, varieert de wissnelheid afhan-
kelijk van de rijsnelheid.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische rui-
tenwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve
gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.


A
83
Licht en zicht
Achterruitwisser en -sproeiers/achteruitrijcamera-
reinigingssysteem
Afb. 80
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 82.
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit.
Besproeien van de achteruitrijcamera (tegen de veerdruk in)
Ruitenwissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking plaatsvindt, dan wordt auto-
matisch de achterruit in regelmatige intervallen gewist.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Let op
Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achterruit automatisch gewist.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische ach-
terruitwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.

Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 82.
Onder de volgende omstandigheden worden de koplampen gereinigd.
Het contact is ingeschakeld.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt circa -12 tot +39 .
Bij elke eerste en na elke tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de
voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. De instelling
van het sproei-interval kan door een specialist worden aangepast (maximaal na
elke twintigste keer sproeien van de voorruit).
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het blikveld, maar laten objecten kleiner en verder
weg lijken dan ze zijn. Daarom altijd de binnenspiegel gebruiken om de af-
stand tot achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spie-
gelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prik-
kelen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
84
Bediening
Dimstand binnenspiegel
Afb. 81 Binnenspiegel: Met handmatige dimfunctie / met zelfdimfunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 84.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 81
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimfunctie
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 81 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
ATTENTIE
Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bijvoorbeeld door het rolgordijn van de
achterruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
1
2
Buitenspiegel
Afb. 82
Buitenspiegelbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 84.
De buitenspiegels kunnen (afhankelijk van de wagenuitrusting) over een hand-
matige of een elektrische inklapfunctie, een zelfdimfunctie en een geheugen-
functie beschikken.
De draaiknop kan in de volgende standen (afhankelijk van de wagenuitrus-
ting) worden gezet
Spiegelvlak links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelvlak rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen als de motor draait)
Spiegels elektrisch inklappen (om terug te klappen de draaiknop in een an-
dere stand draaien) »
Spiegelvlakken instellen
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen » afb. 82.
Als de spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelvlakken met de
hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelvlak te
drukken.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Met deze functie kunnen de beide spiegelvlakken tegelijk worden ingesteld.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
De draaiknop voor de spiegelbediening in de stand voor de bestuurdersspie-
gelinstelling draaien.
De spiegelvlakken in de gewenste stand instellen.
85
Licht en zicht
Handmatig inklapbare spiegels
De buitenspiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden ingeklapt.
Om de spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zij-
ruit terug te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
Automatisch inklappen/terugklappen van beide spiegels
De buitenspiegels worden na het vergrendelen van de wagen in de parkeer-
stand ingeklapt. Na het ontgrendelen van de wagen worden de spiegels in de
rijstand teruggeklapt » .
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Spiegel met zelfdimfunctie
De buitenspiegeldimfunctie wordt samen met de zelfdimmende binnenspiegel
geregeld » pag. 85.
Geheugenfunctie voor spiegels (wagens met elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel)
Er bestaat de mogelijkheid om de actuele instelling van de buitenspiegelvlak-
ken tijdens het opslaan van de bestuurdersstoelstand mee op te slaan » pag.
88, Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 88, Geheu-
genfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
Spiegelvlak van de bijrijdersspiegel kantelen (wagens met elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel)
Het bijrijdersspiegelvlak kan in de opgeslagen stand worden gekanteld, om tij-
dens het achteruitrijden beter zicht op de stoeprand te hebben.
Werkingsvoorwaarden
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en
wissers
worden geactiveerd.
De instelling van het spiegelvlak werd al eerder opgeslagen » pag. 88, Ge-
heugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 88, Geheugen-
functie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop voor de spiegelbediening staat in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling.
Het spiegelvlak keert weer terug naar de oorspronkelijke stand als de draai-
knop in een andere stand wordt gezet of als de snelheid hoger dan 15 km/h is.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De elektrisch inklapbare buitenspiegels nooit met de hand in- of terugklap-
pen - gevaar voor beschadiging van de spiegels!
Wordt de spiegel door invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld door aanraken
tijdens het manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel eerst met de
draaiknop inklappen en een luid klapgeluid afwachten.
Let op
De individuele instelling van de spiegelfuncties wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 58.
86
Bediening
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen verstellen - anders be-
staat gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecon-
troleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan.
Handmatig instellen
Afb. 83
Bedieningselementen van de
stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Stoel in langsrichting instellen (na het loslaten van de bedieningshendel
moet de vergrendeling hoorbaar vergrendelen)
Zittinghoogte instellen
Kanteling van de stoelleuning instellen (bij de instelling moet de stoelleu-
ning worden ontlast, dat wil zeggen er niet tegenaan leunen)
Bolling van de welving van de lendensteun instellen
Let op
In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ont-
staan.
A
B
C
D
Elektrische instelling
Afb. 84 Bedieningselementen van de stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Zitting instellen
1 - In langsrichting verschuiven
2 - Kanteling wijzigen
3 - Hoogte wijzigen
Rugleuning instellen
4 - Kanteling wijzigen
Lendensteun instellen
5 - Welving verschuiven
6 - Bolling van welving veranderen
ATTENTIE
De elektrische voorstoelinstelling werkt ook bij uitgeschakeld contact.
Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelf-
standig zijn (bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar
voor verwonding!
Let op
Is de kantelhoek van de rugleuning ten opzichte van de zitting groter dan ca.
110°, dan is het om veiligheidsredenen niet mogelijk, deze instelling in het ge-
heugen van de elektrisch verstelbare stoel en van de sleutel op te slaan.
Bij wagens met personalisering wordt de instelling van de bestuurdersstoel in
het actieve gebruikersaccount individueel opgeslagen » pag. 58.
A
B
C
87
Stoelen en hoofdsteunen
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel
Afb. 85
Set-toets en geheugentoetsen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Onder de geheugentoetsen
B
aan de bestuurdersstoel resp. bijrijdersstoel
kan de instelling van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelstand worden opge-
slagen » afb. 85.
Stoel- en buitenspiegelinstellingen voor het vooruitrijden opslaan
Het contact inschakelen en de stoel en de buitenspiegels instellen.
De toets

A
» afb. 85 indrukken en aansluitend binnen 10 s de gewenste
geheugentoets
B
indrukken. Het opslaan wordt met een akoestisch signaal
bevestigd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
Contact inschakelen en de gewenste geheugentoets
B
» afb. 85 indrukken.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 85.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt opgeslagen.
Opgeslagen instelling oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurders- resp. bijrijdersportier de
gewenste geheugentoets
B
indrukken.
In andere gevallen (bv. bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurders-
resp. bijrijdersportier) de toets vasthouden.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets op de in te stellen stoel drukken. De bestuurders-
stoel kan tevens worden gestopt door op de knop op de sleutel te drukken.
Let op
Met elke nieuwe opslag van de stoel- en buitenspiegelinstellingen voor voor-
uitrijden moet ook de instelling van de bijrijdersspiegel voor achteruitrijden op-
nieuw worden opgeslagen.
Geheugenfunctie van de sleutel met radiografische
afstandsbediening
Geldt voor wagens, die niet over de personaliseringsfunctie beschikken.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de bestuurdersstoel- en buiten-
spiegelinstellingen opgeslagen en aan de sleutel toegewezen, waarmee de wa-
gen wordt vergrendeld.
Bij het hierna weer ontgrendelen van de wagen met dezelfde sleutel en het
openen van het bestuurdersportier worden de bestuurdersstoel en de buiten-
spiegels in de voor deze sleutel opgeslagen stand gezet.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Stoelen
worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
De wagen met de sleutel met radiografische afstandsbediening ontgrendelen
en het contact inschakelen.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 85.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt in het geheugen van deze sleutel opgeslagen.
88
Bediening
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Afb. 86
Bijrijdersstoelleuning neerklap-
pen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
De bijrijdersstoelleuning kan (afhankelijk van de wagenuitrusting) naar voren in
een horizontale stand worden geklapt.
Om naar voren te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleu-
ning in pijlrichting
2
neerklappen » afb. 86. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Om terug te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleuning
tegen de pijlrichting
2
in terug klappen. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
ATTENTIE
Indien de rugleuning naar voren is geklapt, mag alleen de zitplaats achter
de bestuurdersstoel worden gebruikt om personen te vervoeren.
Als op de neergeklapte rugleuning voorwerpen worden vervoerd, de bijrij-
dersvoorairbag buiten werking stellen » pag. 28.
De rugleuning alleen bij stilstaande wagen verstellen - er bestaat anders
gevaar voor ongevallen!
ATTENTIE (vervolg)
Bij het verstellen van de rugleuning mogen zich geen ledematen tussen de
zitting en de rugleuning bevinden - gevaar voor verwondingen!
Op de neergeklapte rugleuning nooit de volgende voorwerpen vervoeren:
Voorwerpen die het zicht voor de bestuurder kunnen beperken.
Voorwerpen die de bediening van de wagen door de bestuurder onmo-
gelijk kunnen maken (bv. als ze onder de pedalen of in de buurt van de be-
stuurder terecht kunnen komen).
Voorwerpen die (bv. bij sterk accelereren, een verandering van richting
of remmen) letsel aan de inzittenden van de wagen kunnen toebrengen.
Armleuning instellen
Afb. 87
Armleuning instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 87.
Om de hoogte in te stellen de armleuning in pijlrichting
A
in een van de vier
grendelstanden optillen » afb. 87.
Om omlaag te klappen de armleuning in pijlrichting
A
voorbij de bovenste
aanslag optillen en dan weer omlaagklappen.
Om de langsrichting in te stellen de armleuning in pijlrichting
B
in de ge-
wenste positie verschuiven.
89
Stoelen en hoofdsteunen
Zitplaatsen achterin
Tweede zitrij instellen
Afb. 88
Tweede zitrij instellen
Afb. 89
Rugleuning instellen
In lengterichting verschuiven
De hendel
A
in pijlrichting
1
trekken en de stoel in de gewenste stand in
pijlrichting
2
schuiven » afb. 88. Na het loslaten van de bedieningshendel
met de vergrendeling hoorbaar vastklikken.
Schuine stand van de rugleuning instellen
Aan de lus in pijlrichting
1
trekken » afb. 89 en de rugleuning in pijlrichting
2
drukken. De vergrendeling moet hoorbaar vastklikken.
Om de rugleuning rechtop te zetten aan de handgreep in pijlrichting
1
trek-
ken en de rugleuning bij de beweging naar voren vasthouden, tot de vergren-
deling hoorbaar vastklikt.
Easy Entry-functie
Afb. 90 Easy Entry-functie
De Easy Entry-functie dient voor de toegang tot de derde zitrij bij de zevenzit-
ter-uitvoering.
Stoel naar voren klappen en verschuiven
De ontgrendelingsgreep in pijlrichting
1
trekken » afb. 90.
De rugleuning naar voren klappen en de stoel in pijlrichting
2
verschuiven.
Om de derde zitrij gemakkelijker te bereiken, kan de veiligheidsgordel met de
lus
A
aan de binnenbekleding van de achterste carrosseriestijl worden beves-
tigd.
Stoel terugklappen
De stoel in lengterichting instellen en de leuning terugklappen.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
90
Bediening
Buitenste rugleuningen van de tweede zitrij naar voren klappen
Afb. 91 Vanuit passagiersruimte / vanuit bagageruimte naar voren klap-
pen
Alvorens de rugleuningen naar voren te klappen de voorstoelen zodanig ver-
stellen, dat deze door de neergeklapte rugleuningen niet worden beschadigd.
Zo nodig de hoofdsteunen verwijderen » pag. 94.
Neerklappen vanuit de passagiersruimte
Aan de lus aan de zijkant van de stoel in pijlrichting
1
trekken en de rugleu-
ning in pijlrichting
2
naar voren klappen » afb. 91. De vergrendeling moet
hoorbaar vastklikken.
Neerklappen vanuit de bagageruimte
De betreffende hendel in pijlrichting trekken » afb. 91. De rugleuning wordt
ontgrendeld en eventueel naar voren geklapt.
Terugklappen
Aan de lus
1
trekken en de rugleuning tegen de pijlrichting in
2
terugklap-
pen » afb. 91. De rugleuning moet hoorbaar vastklikken.
Middelste rugleuning naar voren klappen
Afb. 92
Middelste rugleuning naar voren
klappen
Vóór het naar voren klappen van de middelste rugleuning moet de hoofdsteun
zo laag mogelijk worden ingesteld - gevaar voor beschadiging van de lamellen
van de achterste luchtroosters.
Om de rugleuning naar voren te klappen de borging in pijlrichting
1
druk-
ken en de rugleuning in pijlrichting
2
naar voren klappen » afb. 92.
Om terug te klappen de rugleuning tegen de pijlrichting in
2
optillen. De
rugleuning moet hoorbaar vastklikken.
ATTENTIE
De rugleuningen moeten bij bezette zitplaatsen achterin altijd juist zijn
vergrendeld.
Bij het vervoeren van voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote baga-
geruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet
beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon
die op de resterende zitplaats achterin zit.
De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling
remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen glijden - kans op letsel.
VOORZICHTIG
Bij het naar voren of terugklappen van de rugleuningen mogen de veiligheids-
gordels niet bekneld raken - gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgor-
dels.
91
Stoelen en hoofdsteunen
Rugleuningen van de derde zitrij omhoogklappen/neerklappen
Afb. 93 Rugleuningen omhoogklappen/neerklappen
Vóór het omhoogklappen/omlaagklappen van de rugleuningen moet de
tweede zitrij naar voren worden geschoven, anders is het risico aanwezig
dat de stoelen worden beschadigd.
Vóór het omhoogklappen van de rugleuningen moet de oprolbare bagageruim-
teafdekking worden verwijderd .
Om omhoog te klappen aan de lus
A
in pijlrichting
1
trekken » afb. 93. De
rugleuning moet na het omhoogklappen hoorbaar vastklikken.
Om neer te klappen op de ontgrendelingsgreep
B
in pijlrichting
2
drukken
en de rugleuningen in pijlrichting
3
neerklappen.
Bij neergeklapte rugleuningen moet bij wagens met variabele bagageruimte-
vloer het klapbare gedeelte
C
op de variabele bagageruimtevloer worden ge-
legd.
Derde zitrij omhoogklappen/neerklappen
Afb. 94 Stoel omhoogklappen/neerklappen
Voor het bedienen van de stoelen moeten de slotgespen van de veiligheidsgor-
dels worden losgemaakt (de gordelbanden moeten onder bekleding van de
achterste carrosseriestijl volledig opgerold zijn) - anders bestaat gevaar voor
beschadiging van de gordelsloten, slotgespen en de stoelen.
De rugleuningen naar voren klappen.
Om omhoog te klappengelijktijdig aan de lussen in pijlrichting
1
trekken
» afb. 94. De stoelen worden in pijlrichting
2
opgetild.
Om neer te klappen op de stoelen in pijlrichting
3
drukken.
Armleuning omlaagklappen
Afb. 95
Armleuning omlaagklappen
De armleuning kan omlaaggeklapt worden door aan de lus
A
in pijlrichting te
trekken » afb. 95.
De omlaaggeklapte armleuning kan als tafel worden gebruikt.
92
Bediening
Hoofdsteunen
Inleiding voor het onderwerp
Let op
Bij de sportstoelen zijn de hoofdsteunen in de stoelleuningen geïntegreerd en
kunnen niet in hoogte worden ingesteld noch worden verwijderd.
Hoogte van de hoofdsteunen voorin instellen
Afb. 96
Hoogte van de hoofdsteun voor-
in instellen
Om de hoogte in te stellen de vergrendelingknop
A
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste richting verschuiven » afb. 96.
VOORZICHTIG
Wanneer aan de geleidestangen van de hoofdsteun de adapter van de tablet-
houder is bevestigd » pag. 109, de hoofdsteun niet tot de aanslag omlaagdruk-
ken - hierdoor kan de hoofdsteun worden beschadigd.
Hoofdsteunen van de tweede zitrij instellen
Afb. 97 Hoogte van de hoofdsteunen van de tweede zitrij instellen
Afb. 98
Zijwangen van de hoofdsteunen
naar voren klappen
Hoogte instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
97.
Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
A
in
pijlrichting
2
vasthouden en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Comfortabele hoofdsteunen
De hoofdsteunen van de tweede zitrij kunnen met zijwangen zijn uitgerust. De-
ze reduceren een ongecontroleerde hoofdbeweging opzij (bv. bij het slapen).
De zijwangen van de hoofdsteunen in pijlrichting naar voren klappen » afb.
98.
93
Stoelen en hoofdsteunen
Hoofdsteunen van de tweede zitrij verwijderen/aanbrengen
Afb. 99 Hoofdsteunen van de tweede zitrij verwijderen/aanbrengen
Om te verwijderen de hoofdsteun tot de aanslag uit de rugleuning trekken.
De grendelknop
A
in pijlrichting
1
ingedrukt houden en de hoofdsteun in
pijlrichting
2
eruit trekken » afb. 99.
Om de hoofdsteun te plaatsen, deze zo ver in pijlrichting
3
in de rugleuning
schuiven, tot de vergrendelingsknop vastklikt.
Hoogte van de hoofdsteunen van de derde zitrij instellen
Afb. 100 Hoogte van de hoofdsteunen van de derde zitrij instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
100.
Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
A
in
pijlrichting
2
vasthouden en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Let op
De hoofdsteunen van de derde zitrij kunnen niet worden verwijderd.
Stoelverwarming en -ventilatie
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 101 Plaatsing van toetsen: Voorstoelverwarming en -ventilatie /
verwarming voor zitplaats achterin
De voorstoelen kunnen afhankelijk van de uitrusting worden verwarmd of ver-
warmd en geventileerd. De buitenste zitplaatsen achterin kunnen alleen wor-
den verwarmd.
Toetsen voor de stoelverwarming en -ventilatie » afb. 101
Stoelverwarming links
Stoelverwarming rechts
Stoelverwarming en -ventilatie links
Stoelverwarming en -ventilatie rechts
De stoelverwarming-/ventilatie werkt alleen als de motor draait.
Bij uitschakelen van het contact wordt ook de stoelverwarming/-ventilatie uit-
geschakeld. Wordt de motor binnen 10 minuten weer gestart, dan wordt de
bestuurdersstoelverwarming/-ventilatie overeenkomstig de instelling van voor
het uitschakelen van het contact automatisch weer ingeschakeld.
94
Bediening
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bijvoorbeeld door medi-
cijngebruik, door verlamming of door chronische ziekte (bv. diabetes), ra-
den wij aan geheel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Als u
de stoelverwarming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten re-
gelmatig een pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van
de belasting die tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te be-
oordelen wendt u zich tot uw behandelend arts.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen moeten in acht worden genomen om schade aan de
stoelen te vermijden.
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan andere puntbelastingen
blootstellen.
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, die niet door personen be-
zet zijn.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop voorwerpen (bv. een
kinderzitje, een tas) zijn neergelegd of bevestigd.
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, waarop zich beschermhoe-
zen bevinden.
Voorstoelen en zitplaatsen achterin met stoelverwarming
Afb. 102
Stoelverwarming met maximumverwarmingsvermogen inge-
schakeld: Voorstoelen / zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 95.
Om de verwarming met maximumverwarmingsvermogen in te schake-
len» afb. 102 op toets resp. drukken.
Door herhaald op de toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen te-
ruggeregeld tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit wordt
aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes onder resp.
in de toets.
De verhoging van het verwarmingsvermogen van de verwarming voor de zit-
plaatsen achterin kan worden vergrendeld/ontgrendeld, hiertoe op de toets
 van de Climatronic drukken → de functietoetsen / op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen (geldt voor wagens met Climatronic bedienings-
elementen achterin). Bij vergrendelde verhoging van het verwarmingsvermo-
gen kan het verwarmingsvermogen slechts tot het uitschakelen omlaaggere-
geld worden.
Voorstoelen met stoelverwarming en -ventilatie
Afb. 103 Verwarming ingeschakeld / ventilatie ingeschakeld / verwar-
ming en ventilatie gelijktijdig ingeschakeld
95
Stoelen en hoofdsteunen
Afb. 104 Infotainmentbeeldscherm: Voorstoelverwarming en -ventilatie
met maximumverwarmingsvermogen/-ventilatiestand ingeschakeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 95.
De toets
resp.
op het bedieningselement van de airconditioning indruk-
ken, op het infotainmentbeeldscherm wordt een menu voor de bediening van
de voorstoelverwarming en -ventilatie weergegeven » afb. 104.
Functietoetsen voor de instelling van de ventilatiestand
Functietoetsen voor de instelling van het verwarmingsvermogen
Functietoetsen voor het uitschakelen van de ventilatie (naast de functie-
toetsen
A
) resp. voor het uitschakelen van de verwarming (naast de
functietoetsen
B
)
Was de stoelverwarming vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld,
dan wordt de stoelverwarming door het indrukken van de toets resp. met
maximaal verwarmingsvermogen ingeschakeld» afb. 103 -
.
Was de stoelventilatie vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld, dan
wordt de stoelventilatie door het indrukken van de toets resp. met maxi-
maal ventilatievermogen ingeschakeld » afb. 103 - .
Door herhaaldelijk op de toets resp. te drukken, wordt het verwarmings-
resp. ventilatievermogen tot het uitschakelen teruggeregeld. Het vermogen
wordt aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes on-
der de toets.
Met de toetsen resp. kan alleen de verwarming resp. ventilatie worden be-
diend.
A
B

Worden op het infotainmentbeeldscherm de ventilatie en de verwarming ge-
lijktijdig ingeschakeld, branden onder de betreffende toets resp. het blau-
we en rode controlelampje » afb. 103 - , de toets resp. werkt niet (zolang
de ventilatie en de verwarming gelijktijdig ingeschakeld zijn).
Stuurwielverwarming
Afb. 105
Stuurwielverwarming: Handmatige airconditioning / Climatro-
nic
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de handmatige airconditioning)
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
A
» afb. 105 aantip-
pen.
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de Climatronic)
De toets

op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
B
1)
op het infotainmentbeeldscherm » afb. 105 aantippen.
Bij ingeschakelde verwarming is het symbool in de functietoets
B
oranje.
De stuurwielverwarming werkt alleen als de motor draait.
Verwarmingsvermogen instellen (geldt voor de Climatronic)
De toets  op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
Stuurwielverwarming op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Het verwarmingsvermogen instellen.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven door het aantal segmenten in
het controlelampje
C
» afb. 105.
1)
Afhankelijk van de uitrusting wordt een van de varianten van de functietoets aangegeven.
96
Bediening
Stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming (geldt
voor de Climatronic)
Voor het activeren/deactiveren van de stuurwielverwarming samen met de
bestuurdersstoelverwarming de toets  op de Climatronic indrukken, aan-
sluitend de functietoets
Stoel- en stuurwielverwarming koppelen
op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Voor het in-/uitschakelen van de stuurwielverwarming de toets voor de be-
stuurdersstoelverwarming indrukken.
Wordt de stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming in-
geschakeld, dan wordt op het infotainmentbeeldscherm de functietoets
weergegeven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden uit-/ingescha-
keld.
Praktische uitrustingen
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bv. een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door het geopende deksel
resp. door los in het opbergvak liggende voorwerpen.
Erop letten, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
De toegestane belasting van de opbergvakken niet overschrijden - gevaar
voor verwondingen resp. voor beschadiging van de vakken!
As, sigaretten, sigaren e.d. mogen alleen in de asbak worden gelegd -
brandgevaar!
De opbergvakken en prullenbak zijn geen vervanging voor asbakken en
mogen ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar!
VOORZICHTIG
In de opbergvakken geen grote of scherpe voorwerpen plaatsen - gevaar voor
beschadiging van de vakken!
97
Praktische uitrustingen
Tickethouder
Afb. 106
Tickethouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De tickethouder is bedoeld voor het bevestigen van bv. parkeertickets.
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afb. 107
Opbergvak openen / kaartenvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Om te openen de handgreep optillen en het vak openklappen » afb. 107 - .
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
In het opbergvak bevindt zich een kaartenhouder » afb. 107 - .
De maximaal toegestane belasting van het opbergvak bedraagt 0,5 kg.
Opbergvakken in de portieren
Afb. 108 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Opbergvakken » afb. 108
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
In de opbergvakken in het portier kan het reflecterende vest worden opgebor-
gen » pag. 301.
ATTENTIE
Het opbergvak
A
» afb. 108 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken - gevaar voor
een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
A
B
98
Bediening
Opbergvak voorin de middenconsole
Afb. 109 Opbergvak openen / niet-afsluitbaar opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Om te openen in pijlrichting op de rand drukken » afb. 109 -
.
Om te sluiten tegen de pijlrichting in aan de rand trekken.
Bepaalde type-uitvoeringen hebben een opbergvak zonder deksel » afb. 109 -
.
Phonebox
Afb. 110
Phonebox
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Het afsluitbare opbergvak in de middenconsole voorin kan met de Phonebox-
functie zijn uitgerust.
Wordt een telefoon met het display naar boven gericht op het vlak in het op-
bergvak » afb. 110 gelegd, dan wordt het telefoonsignaal door de dakantenne
versterkt.
Telefoons die de Qi-standaard voor het draadloos opladen ondersteunen, wor-
den in het opbergvak draadloos opgeladen.
Tijdens het draadloos opladen mag zich tussen het vlak en de op te laden tele-
foon geen voorwerp bevinden.
ATTENTIE
De telefoon kan tijdens het draadloos opladen warm worden, daarom
dient deze voorzichtig uit het opbergvak te worden genomen.
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen
door de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor ver-
wondingen. Bevindt zich in het opbergvak een heet geworden metalen
voorwerp, dan de telefoon verwijderen en het voorwerp in het opbergvak
laten afkoelen!
VOORZICHTIG
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen door
de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor beschadiging
van de telefoon.
Bij enkele telefoons kan door de opwarming het opladen worden onderbro-
ken of kan de telefoon uitschakelen.
Tussen het vlak en de op te laden telefoon geen elektronische of magneti-
sche opslagmedia (bv. SD-kaarten, USB-sticks, kaarten met magneetstrips of
chip) aanbrengen - gevaar voor dataverlies en beschadiging van de datadrager.
Verschijnt op het infotainmentbeeldscherm een melding dat de mobiele tele-
foon niet kan worden geladen, dan als volgt te werk gaan.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden telefoon geen voorwerp
aanwezig is. Indien dit het geval is, dan het voorwerp en de telefoon verwij-
deren. De telefoon weer midden op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden telefoon tijdens het rijden niet is
gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de telefoon verwijderen en weer mid-
den op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Let op
Bij de start van het draadloos laden wordt op het infotainmentbeeldscherm
een overeenkomstige melding weergegeven.
Voor de optimale telefoonsignaalsterkte en het ongestoord draadloos laden
adviseren wij, de telefoon, indien mogelijk, zonder beschermhoes in het op-
bergvak te leggen.
In het opbergvak een telefoon van maximaal 160x80 mm leggen.
99
Praktische uitrustingen
USB-ingangen
Afb. 111 USB-ingangen voorin
Afb. 112
USB-ingang achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De USB-ingang bevindt zich in het afsluitbare opbergvak of boven het niet-af-
sluitbare opbergvak in de middenconsole voorin » afb. 111.
De USB-ingang bevindt zich uitrustingsafhankelijk eveneens in de middencon-
sole achterin » afb. 112.
De USB-ingangen in de middenconsole voorin kunnen zowel worden gebruikt
voor het opladen als voor dataoverdracht. De USB-ingang in de middenconsole
achterin is alleen bedoeld voor het opladen.
Informatie over het gebruik » pag. 159, USB-ingang.
Bekerhouders
Afb. 113 Bekerhouder in de middenconsole voorin/achterin
Afb. 114
Bekerhouder in de armleuning: tweede zitrij / derde zitrij
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De bekerhouders bevinden zich in de middenconsole voorin
A
, achterin
B
» afb. 113 en in de armleuning
C
en
D
» afb. 114.
In de houders
A
kan een beker met een hand worden geopend door de beker
in de houder te drukken en het deksel te verdraaien.
In de klaptafel bevindt zich eveneens een bekerhouder » pag. 105.
ATTENTIE
Geen breekbaar drinkgerei (bv. van glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
100
Bediening
VOORZICHTIG
Geen geopende bekers tijdens het rijden in de bekerhouders laten staan. Drank
kan bijvoorbeeld bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onder-
delen of de stoelbekleding beschadigen.
Let op
Achter de bekerhouder
D
bevindt zich een opbergvak voor de mobiele tele-
foon.
Afvalbak
Afb. 115
Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen
Afb. 116
Zak vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De afvalbak kan in het opbergvak in het portier worden geplaatst.
Afvalbak aanbrengen
De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting
A
» afb. 115 indrukken.
De afvalbak kan naar behoefte in pijlrichting
B
worden verschoven.
Afvalbak verwijderen
De afvalbak tegen de pijlrichting in
A
verwijderen » afb. 115.
Afvalbak openen/sluiten
Het deksel in pijlrichting
C
» afb. 115 optillen.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting
1
indrukken » afb.
116.
De zak samen met het frame in pijlrichting
2
naar beneden lostrekken.
De zak van het frame verwijderen.
De nieuwe zak door het frame trekken en de randen in pijlrichting
3
over
het frame vouwen.
De zak met het frame in pijlrichting
4
in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
Opbergvak onder de armleuning voorin
Afb. 117
Opbergvak openen / binnenruimte van het vak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Voor het openen van het opbergvak de armleuning tot de aanslag optillen
» afb. 117.
101
Praktische uitrustingen
Voor het sluiten de armleuning omlaagklappen.
Binnenruimte van het vak » afb. 117;
Bekerhouder
Opbergvak voor de afdekking van het 12 volt stopcontact
Opbergvak voor de sleutel
Opbergvak voor twee munten en een kaart
Opbergvak
Het deel met de bekerhouder kan worden verwijderd of worden gedraaid.
Door het verwijderen wordt de binnenruimte van het opbergvak vergroot,
door omdraaien ontstaat een extra aflegvlak.
Opbergnet aan middenconsole voorin
Afb. 118
Bagagenet
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Het bagagenet » afb. 118 is bedoeld voor het opbergen van bv. kaarten, tijd-
schriften en dergelijke.
De maximaal toegestane belasting van het net bedraagt 0,5 kg.
A
B
C
D
E
Brillenvak
Afb. 119
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Om te openen de toets
A
indrukken. Het vak klapt in pijlrichting open » afb.
119.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximaal toegestane belasting van het brillenvak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en ver-
grendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 120
Onderste opbergvak openen / onderste opbergvak sluiten en
luchttoevoer bedienen
102
Bediening
Afb. 121
Bovenste opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Onderste opbergvak
Het onderste opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die gaat bran-
den bij het openen van het vak), een pennen- en kaarthouder en opbergvakken
voor munten, een kaart en een luchtrooster.
Om te openen de toets
A
indrukken. Het deksel klapt in pijlrichting
1
» afb.
120 open.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in
2
zwenken, tot het hoor-
baar vastklikt.
Bovenste opbergvak
Om te openen de toets
B
indrukken. Het deksel klapt in pijlrichting » afb.
121.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien » afb.
120.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien.
Als de luchttoevoer is geopend en de airconditioning is ingeschakeld, stroomt
gekoelde lucht in het opbergvak.
Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt
aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak.
De maximaal toegestane belasting van het bovenste opbergvak bedraagt
1,5 kg, die van het onderste opbergvak 3 kg.
Opbergvak onder de voorstoel
Afb. 122
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Om te openen de greep in pijlrichting
1
trekken en het vak in pijlrichting
2
openen » afb. 122.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in
2
erin schuiven, tot het
hoorbaar vastklikt.
De maximaal toegestane belasting van het opbergvak bedraagt 1,5 kg.
Opbergvakken voor de paraplu
Afb. 123
Opbergvak voor de paraplu -
voorbeeldweergave in het lin-
kervoorportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De opbergvakken in de voorportieren » afb. 123 dienen voor het opbergen van
een paraplu.
103
Praktische uitrustingen
Kledinghaken
Afb. 124
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Op de middelste portierstijlen en aan de achterste grepen van de hemelbekle-
ding boven de achterportieren zitten kledinghaken » afb. 124.
De maximaal toegestane belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de werking van de hoofdairbag resp. voor verwon-
dingen door de kledingbeugel.
Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 125
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De opbergtassen zijn bedoeld voor het opbergen van bijvoorbeeld kaarten,
tijdschriften en dergelijke.
Opbergtassen aan de binnenzijde van de voorstoelen
Afb. 126
Opbergtas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De opbergtassen bevinden zich aan de binnenzijde van de voorstoelen » afb.
126 en worden gebruikt voor het opbergen van kleine en lichte voorwerpen
(bv. mobiele telefoons).
De maximaal toegestane belasting van de betreffende tassen bedraagt 200 g.
104
Bediening
Klaptafel aan de rugleuning van de voorstoel
Afb. 127 Tafel omhoogklappen / tafel omlaagklappen en bekerhouder
uitschuiven
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 97.
Omhoogklappen/omlaagklappen
Om omhoog te klappen de tafel in pijlrichting
1
optillen » afb. 127.
Om omlaag te klappen of de hoek in te stellen de 'vergrendelingsknop in
pijlrichting
2
drukken en de hoek instellen of de tafel tot de aanslag in pijl-
richting
3
omlaagklappen.
De maximaal toegestane belasting van de tafel bedraagt 8,5 kg.
Bekerhouder
Bij omhooggeklapte tafel kan de bekerhouder in pijrichting
A
uitgeschoven
worden » afb. 127.
Het inschuiven vindt in omgekeerde volgorde plaats.
ATTENTIE
Tijdens het rijden moet de tafel omlaaggeklapt zijn - anders bestaat er ge-
vaar voor verwondingen.
Geen breekbare bekers (bv. glas, porselein) gebruiken. Bij een ongeval kan
dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
Opbergvak in de middenconsole achterin
Afb. 128
Niet-afsluitbaar opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
Uitrustingsafhankelijk bevindt zich in de middenconsole achterin een niet-af-
sluitbaar opbergvak » afb. 128.
Uitneembare skizak
Afb. 129 Skizak voor/achter bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De uitneembare skizak (hierna skizak) dient uitsluitend voor het vervoeren van
ski's en stokken (max. 2 paar).
Skizak en ski's opbergen
De rugleuning van de middelste zitplaats achterin naar voren klappen » pag.
91. Zo nodig de derde zitrij naar voren klappen » pag. 92.
De ski's en stokken met de punten naar achteren in de uitneembare skizak
schuiven en de zak sluiten. De skizak kan met een in de zak aangebrachte
band tot de lengte van de ski's worden ingekort.
105
Praktische uitrustingen
De skizak zodanig in de opening plaatsen, dat het uiteinde met de ritssluiting
in de bagageruimte zit.
Skizak en ski's bevestigen
De trekband
A
vóór de bindingen stevig om de ski's vastmaken » afb. 129.
De band moet strak om de ski's zitten.
De slotgesp
B
in het gordelslot van de middelste zitplaats steken.
De musketonhaken aan beide zijden aan de bevestigingsogen
C
vergrende-
len. Om beter bij de ogen te kunnen komen de rugleuningen van de tweede
zitrij naar voren klappen » pag. 91.
De gordel
D
strak trekken.
ATTENTIE
Het totale gewicht van de vervoerde ski's mag niet meer dan 10 kg bedra-
gen.
De ski's en de zak altijd veilig opbergen en vastmaken - anders bestaat
gevaar voor verwondingen resp. ongevallen!
Deken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 97.
De wagen kan ter verhoging van het comfort met een deken zijn uitgerust.
De deken bevindt zich in een zak die op een van de volgende plaatsen kan wor-
den bevestigd.
Aan de geleidestangen van de voorste hoofdsteunen.
Aan de bedieningshendel voor de instelling van de tweede zitrij in lengterich-
ting.
In de opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen.
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
Bij gebruik van 12 volt stopcontacten de volgende aanwijzingen in acht nemen.
De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de elektrische
installatie van de wagen.
Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
106
Bediening
12 volt stopcontact in de middenconsole voorin
Afb. 130 Afdekking van het 12 volt stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 106.
Om te gebruiken het opbergvak zo nodig openen, de afdekking van het
stopcontact verwijderen » afb. 130 en de stekker van de elektrische verbrui-
ker in het stopcontact steken.
12 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 131
Afdekking van het 12 volt stopcontact / afdekking van het 12
volt stopcontact openklappen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 106.
Voor het gebruik de afdekking
A
openen resp. de afdekking
B
in pijlrich-
ting openklappen » afb. 131.
De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
12 volt stopcontact in bagageruimte
Afb. 132
Afdekking van het 12 volt stop-
contact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 106.
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact openen » afb. 132 en de
stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
230 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 133 Afdekking van het 230 volt stopcontact openklappen / 230
volt stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 106.
Het 230 volt stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij het insteken van de
stekker wordt de zekering ontgrendeld, het stopcontact wordt geactiveerd en
het controlelampje boven het stopcontact gaat groen branden (knippert het
rood, dan is het stopcontact gedeactiveerd).
107
Praktische uitrustingen
Het stopcontact werkt bij draaiende motor (in stop-werking bij wagens met
start-stop-systeem) en tot ongeveer 10 minuten na het afzetten van de motor,
zolang er voor het afzetten van de motor een verbruiker op het stopcontact
was aangesloten (het controlelampje knippert groen).
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact in pijlrichting openen
» afb. 133 en de stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact ste-
ken.
Een automatische deactivering van het stopcontact kan bijvoorbeeld om de
volgende redenen gebeuren.
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Hoge stopcontacttemperatuur.
Als de oorzaken van de deactivering niet meer aanwezig zijn, kan het stopcon-
tact automatisch worden geactiveerd.
Als er geen automatische activering volgt, dan moeten de aangesloten appara-
ten van het stopcontact worden losgemaakt en na korte tijd weer worden aan-
gesloten.
ATTENTIE
Let erop dat er geen vloeistof of vocht in het stopcontact terechtkomt -
levensgevaar! Als vocht in het stopcontact komt, moet het volledige stop-
contact droog zijn voordat dit weer kan worden gebruikt.
De kinderbeveiliging van het stopcontact wordt bij het gebruik van adap-
ters en verlengkabels die onder spanning staan ontgrendeld - gevaar voor
verwondingen!
Geen geleidende voorwerpen (bv. breinaalden) in de contacten van het
stopcontact steken – levensgevaar!
VOORZICHTIG
Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een tweepins 230 volt stekker en een totale vermogensafna-
me van maximaal 150 watt worden gebruikt.
De stekker van het elektrische apparaat moet tot de aanslag in het stopcon-
tact worden gestoken, anders kan de kinderbeveiliging worden ontgrendeld en
het stopcontact worden geactiveerd, maar wordt het elektrische apparaat
toch niet van spanning voorzien.
Op het stopcontact geen lampen met neonbuizen aansluiten - gevaar voor
beschadiging van de lampen.
Bij verbruikers met een eigen netvoeding (bv. notebooks) eerst de netvoe-
ding zelf, en pas daarna de verbruiker erop aansluiten.
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
De asbak kan worden gebruikt voor het deponeren van as, sigaretten, sigaren
en dergelijke
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
Asbakken
Afb. 134 Asbak verwijderen / openen / demonteren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 108.
Verwijderen/aanbrengen
De asbak in pijlrichting
A
verwijderen » afb. 134. Het aanbrengen gebeurt in
omgekeerde volgorde.
Openen/sluiten
Om de asbak te openen het bovenste dekselgedeelte in pijlrichting
B
draai-
en. Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
108
Bediening
Demonteren/monteren
Om te demonteren het complete deksel in pijlrichting
1
tot de aanslag
draaien en in pijlrichting
2
verwijderen. Het monteren gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Sigarettenaansteker
Afb. 135
Sigarettenaansteker
Lees en bekijk eerst op bladzijde 108.
Om te gebruiken het opbergvak zo nodig openen en de aansteker tot de
aanslag indrukken » afb. 135.
Wachten, tot de gloeiende aansteker eruit springt, deze direct eruit nemen
en gebruiken.
De aansteker in het stopcontact terugsteken en het opbergvak zo nodig slui-
ten.
ATTENTIE
De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur!
Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - verbran-
dingsgevaar.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximaal toegestane belasting van de houder bedraagt 750 g.
VOORZICHTIG
De maximaal toegestane belasting van de houder nooit overschrijden - er be-
staat gevaar voor beschadiging of een beperkte werking.
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
Afb. 136
Aanbrengen: Adapter / houder
109
Praktische uitrustingen
Afb. 137 Verwijderen: Houder / adapter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 109.
Om te plaatsen de geopende adapter op de geleidestangen van de hoofd-
steunen voorin plaatsen en in pijlrichting
1
vastklikken » afb. 136 » .
De houder in pijlrichting
2
in de adapter vastklikken.
Om te verwijderen borgoog
A
in pijlrichting
3
trekken en de houder in pijl-
richting
4
uit de adapter nemen » afb. 137.
Op de adapter drukken en deze in pijlrichting
5
van de geleidingsstangen
voor de hoofdsteunen verwijderen.
ATTENTIE
Voorzichtig omgaan met de adapter - gevaar voor letsel aan de vingers.
Houder bedienen
Afb. 138
Houder kantelen en draaien
Afb. 139
Grootte van de houder aanpas-
sen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 109.
De houder kan 30° in pijlrichting
1
worden gekanteld en 360° in pijlrichting
2
worden gedraaid» afb. 138.
Om de houdergrootte aan te passen borglip
A
in pijlrichting
3
eruit trek-
ken en het gedeelte
B
in pijlrichting
4
in de gewenste positie verschuiven
» afb. 139.
Let op
Indien in de houder geen extern apparaat aanwezig is, adviseren wij het gedeel-
te
B
tot de aanslag naar beneden te verschuiven. Anders kunnen bij bepaalde
snelheden storende geluiden optreden.
110
Bediening
Vervoeren van lading
Bagageruimte en vervoeren van lading
Inleiding voor het onderwerp
Bij het vervoeren van zware voorwerpen veranderen de rijeigenschappen door
de verplaatsing van het zwaartepunt. De snelheid en rijstijl daarom daarop af-
stemmen.
Bij het vervoeren van lading de volgende aanwijzingen in acht nemen
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen en met geschikte span-
banden aan de bevestigingsogen of met bevestigingsnetten bevestigen, zo-
dat deze niet kan verschuiven.
Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mogelijk naar voren leggen.
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zo-
veel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen ver-
oorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van
het gewicht van het voorwerp.
Bagageruimteverlichting
Het lampje wordt in- resp. uitgeschakeld als de achterklep wordt geopend
resp. gesloten.
Als de achterklep geopend en het contact uitgeschakeld is, gaat het lampje au-
tomatisch na circa 10 minuten uit.
ATTENTIE
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bevestigingsele-
menten, netten, haken enz. nooit overschrijden. Zwaardere voorwerpen
zouden onvoldoende beveiligd zijn - gevaar voor verwondingen!
Een niet-bevestigde of onjuist bevestigde lading kan bij een plotselinge
manoeuvre of een ongeval door de wagen schuiven - gevaar voor verwon-
dingen!
ATTENTIE (vervolg)
Een losse lading kan een activerende airbag raken en de inzittenden ver-
wonden - levensgevaar!
Bij het vervoeren van lading die vastgezet is in de vergrote bagageruimte,
die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist wor-
den gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de
resterende zitplaats achterin zit.
VOORZICHTIG
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bevestigingselemen-
ten, netten, haken enz. nooit overschrijden - deze kunnen beschadigd raken.
Erop letten dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming en de
draden van de in de achterruit resp. in de achterste zijruiten geïntegreerde an-
tenne niet door schurende voorwerpen worden beschadigd.
In de netten en opbergvakken in de bagageruimte geen scherpe voorwerpen
plaatsen - gevaar voor beschadiging van de netten en de vakken.
De voorwerpen voorzichtig in de opbergvakken leggen en deze niet puntvor-
mig belasten - gevaar voor beschadiging van de vakken.
Bevestigingselementen
Afb. 140 Bevestigingselementen: Variant 1 / variant 2
111
Vervoeren van lading
Afb. 141
Bevestigingselementen: Variant
3
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
De bevestigingselementen zitten aan beide zijden van de bagageruimte.
Overzicht van de bevestigingselementen » afb. 140 en » afb. 141
Bevestigingslijst met geïntegreerde haken voor bevestiging van bagage-
netten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Haken voor bevestiging van bevestigingsnetten in de uitsparing voor de
oprolbare bagageruimteafdekking
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Haken voor de bevestiging van bagagenetten
De maximaal toegestane statische belasting van de afzonderlijke bevestigings-
ogen
B
en
D
bedraagt 350 kg.
Bagagenetten
Afb. 142
Bevestigingsvoorbeelden voor netten: Vijfzitter-uitvoering /
vijfzitter-uitvoering met de variabele bagageruimtevloer
A
B
C
D
E
Afb. 143 Bevestigingsvoorbeelden voor netten: Zevenzitter-uitvoering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 142 en » afb. 143
Dwarstas
Bodemnet
Langstas
Langsnet
Variabel net
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt
1,5 kg.
Bij de gelijktijdig met variabele bagageruimtevloer en het reserve- of noodre-
servewiel uitgeruste vijfzitter-uitvoering, kunnen voor de bevestiging van de
langstas de bevestigingsogen
D
worden gebruikt » afb. 140 op pag. 111.
A
B
C
D
E
112
Bediening
Bevestigingslijst met verschuifbare haken
Afb. 144 Haak aan de bevestigingslijst verschuiven / haak verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevindt zich een bevestigingslijst met
verschuifbare haken voor de bevestiging van kleinere bagagestukken, (bv. tas-
sen en dergelijke).
De maximaal toegestane belasting van de betreffende haken bedraagt 7,5 kg.
Haak verschuiven
De haak in pijlrichting
1
drukken en in de gewenste positie in pijlrichting
2
verschuiven » afb. 144.
De haak tot de aanslag in pijlrichting
3
omlaagklappen.
Haak verwijderen
De haak kan alleen aan voorzijde van de bevestigingslijst worden verwijderd.
De haak in pijlrichting
4
omhoogklappen tot deze loskomt, en in pijlrichting
5
verwijderen » afb. 144.
Haak aanbrengen
De haak kan alleen aan voorzijde van de bevestigingslijst worden aangebracht.
De haak tegen de pijlrichting in
5
op de bevestigingslijst plaatsen en licht
aandrukken » afb. 144.
De haak tot de aanslag tegen de pijlrichting in
4
omlaagklappen.
Uitklapbare haken
Afb. 145
Haak omlaagklappen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevindt zich een uitklapbare haak voor
het bevestigen van kleinere bagagestukken (bv. tassen en dergelijke).
Om te gebruiken de haak in pijlrichting omlaagklappen » afb. 145.
De maximaal toegestane belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
Bodembekleding bevestigen
Afb. 146
Bodembekleding bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
De bodembekleding kan met een haak aan het frame van de achterklep wor-
den bevestigd » afb. 146.
VOORZICHTIG
De bodembekleding bij de bevestiging van de haak niet te hoog optillen - ge-
vaar voor beschadiging van de hemelbekleding.
113
Vervoeren van lading
Dubbelzijdige bodembekleding
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
In de bagageruimte kan een dubbelzijdige bodembekleding worden aange-
bracht. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
VOORZICHTIG
De dubbelzijdige bodembekleding kan alleen bij de vijfzitter-uitvoering en bij
wagens zonder variabele bagageruimtevloer worden gebruikt.
Oprolbare afdekking
Afb. 147
Oprolbare afdekking: Uittrekken / oprollen / verwijderen
Afb. 148
Oprolbare afdekking opbergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Eruit trekken
De afdekking bij greep
A
vastpakken en in pijlrichting
1
tot de aanslag eruit
trekken, tot deze hoorbaar vergrendelt » afb. 147.
Oprollen
De afdekking bij het greepgedeelte
A
in pijlrichting
2
drukken » afb. 147.
De afdekking rolt automatisch op. De op deze manier opgerolde afdekking
kan worden verwijderd.
Verwijderen/aanbrengen
Op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting
3
drukken en de afdekking in
pijlrichting
4
verwijderen » afb. 147.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Opbergen - zevenzitter-uitvoering
De verwijderde oprolbare afdekking kan in de uitsparingen van de bagageruim-
tezijbekleding worden opgeborgen.
114
Bediening
De variabele bagageruimtevloer in pijlrichting
1
optillen en in de zijdelingse
uitsparingen schuiven » afb. 148.
De zijvakken aan de beide bagageruimtezijden in pijlrichting
2
openen.
De oprolbare afdekking schuin in de uitsparing van de rechter zijbekleding in
pijlrichting
3
schuiven en in pijlrichting
4
opbergen.
De zijvakken aan beide bagageruimtezijden tegen de pijlrichting in
2
sluiten
en de oorspronkelijke positie van de variabele bagageruimtevloer weer in-
stellen.
ATTENTIE
Op de oprolbare afdekking mogen geen voorwerpen worden geplaatst -
gevaar voor beschadiging van de afdekking en bij een plotselinge remma-
noeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
Het is mogelijk dat de oprolbare bagageruimteafdekking bij winterse omstan-
digheden langzaam oprolt. Dit is geen defect.
Scheidingsnet
Afb. 149 Scheidingsnet achter de achterbank
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Het scheidingsnet kan achter de voor- of achterbank (bij de zevenzitter-uit-
voering achter de tweede zitrij) worden ingebouwd.
Bij inbouw van het scheidingsnet achter de tweede zitrij moet de derde zitrij
naar voren worden geklapt.
Scheidingsnet achter de achterste zitplaatsen (achter de tweede zitrij)
in-/uitbouwen
Voor het inbouwen de dwarsstang eerst aan de ene zijde in het montagegat
A
aanbrengen en naar voren drukken. Op dezelfde wijze de dwarsstang aan
de andere zijde in het montagegat
A
aanbrengen » afb. 149.
De musketonhaken
B
aan de bandeinden in de bevestigingsogen
C
ver-
grendelen.
Bij wagens met variabele bagageruimtevloer de musketonhaken in de voor-
ste bevestigingsogen
D
vergrendelen.
De gordels aan de vrije uiteinden
D
straktrekken » afb. 149.
Het uitbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Scheidingsnet achter de voorstoelen uit-/inbouwen
De procedure is gelijk aan die voor achter de achterbank resp. achter de twee-
de zitrij.
De bevestigingsogen voor het bevestigen van de musketonhaken bevinden
zich onder de middelste carrosseriestijlen.
Zijvakken en zijopbergvakken
Afb. 150
Zijvak verwijderen / zijopbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Het vaste opbergvak
A
is bedoeld voor het opbergen van kleine voorwerpen
tot een totaalgewicht van 1,5 kg » afb. 150.
115
Vervoeren van lading
Zijvakken - vijfzitter-uitvoering
Het zijvak met verwijderbare afdekking
B
is bedoeld om kleine voorwerpen
tot een totaalgewicht van 2,5 kg in te bewaren.
De afdekking
B
in pijlrichting verwijderen » afb. 150.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zijopbergvak - zevenzitter-uitvoering
Om te openen aan de handgreep
C
in pijlrichting trekken » afb. 150.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het zijopbergvak moet tijdens het rijden gesloten zijn.
Cargo-elementen
Afb. 151
Verwijderen: Variant 1 / variant 2 / variant 3 / bevestigingsvoor-
beeld van de lading
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
De Cargo-elementen zijn bedoeld voor het bevestigen van voorwerpen met
een totaalgewicht van 8 kg.
Vóór het gebruik de Cargo-elementen in pijlrichting verwijderen » afb. 151 -
, , .
Om de Cargo-elementen bij de variant3 te bereiken eerst de zijdelen van de
bodembekleding in pijlrichting
A
omklappen » afb. 151 - .
De lading met behulp van de Cargo-elementen zo dicht mogelijk bij de ach-
terste zitplaatsen bevestigen » afb. 151 - .
Na gebruik de Cargo-elementen op de oorspronkelijke plek opbergen.
Uitneembare lamp
Afb. 152
Uitneembare lamp
Afb. 153
Lamp uitnemen / lamp plaatsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
De lamp is voor het verlichten van de bagageruimte of als draagbare lamp
bruikbaar.
De lamp is voorzien van magneten. Daardoor kan deze bv. aan de wagencar-
rosserie worden bevestigd.
116
Bediening
Beschrijving van de lamp » afb. 152
Knop voor het in of uitschakelen van de verwijderde lamp
Deel dat brandt, als de lamp in de houder zit
Deel dat brandt, als de lamp niet in de houder zit
Zit de lamp in de houder, dan brandt deze bij geopende achterklep.
Om de lamp uit te nemen deze bij
D
vastpakken en in pijlrichting
1
eruit
zwenken » afb. 153.
Om de uitgenomen lamp in te schakelen knop
A
indrukken » afb. 152. Door
opnieuw indrukken wordt de lamp uitgeschakeld.
Om de lamp te plaatsen deze eerst met het achterste deel
E
in de houder
plaatsen » afb. 153 en daarna in pijlrichting
2
nadrukken, tot de lamp hoor-
baar vastklikt.
Als de lamp niet wordt uitgeschakeld en deze vervolgens correct in de houder
wordt geplaatst, worden de leds in het voorste gedeelte van de lamp
C
» afb.
152 automatisch uitgeschakeld.
Indien de lamp niet correct in de houder is geplaatst, brandt de lamp niet bij
het openen van de achterklep en worden de batterijen niet opgeladen.
Lamp opladen
De lamp is voorzien van drie oplaadbare NiMH-batterijen van het type AAA
(spanning 1,2 V). De batterijen worden bij draaiende motor continu opgeladen
(het volledig opladen van de batterijen duurt ongeveer 3 uren).
Batterijen vervangen » pag. 313.
VOORZICHTIG
De lamp is niet waterdicht, daarom moet deze tegen vocht worden beschermd
- anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Voertuigen van de klasse N1
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 111.
Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn,
moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die
voldoet aan de norm EN 12195 (1 - 4).
Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektri-
sche installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat deze bij de aanpassing en bij
het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd.
A
B
C
Variabele bagageruimtelaadvloer in de bagageruimte
Inleiding voor het onderwerp
Bij de vijfzitter-uitvoering bestaat de variabele bagageruimtevloer uit twee pla-
ten. De platen kunnen afzonderlijk worden gehanteerd.
Bij de zevenzitter-uitvoering bestaat de variabele bagageruimtevloer uit een
plaat.
Variabele bagageruimtevloer in bovenste/onderste stand instellen
Afb. 154
In de bovenste/onderste stand instellen
De voorste en de achterste plaat van de variabele bagageruimtevloer kan als
volgt in de bovenste of onderste stand worden ingesteld. De hantering van de
beide platen is identiek.
De plaat bij greep
A
in pijlrichting
1
optillen en gedeeltelijk in pijlrichting
2
verschuiven.
Voor het instellen in de bovenste stand de plaat aan voorzijde optillen en op
rand
B
leggen.
117
Vervoeren van lading
Voor het instellen in de onderste stand de variabele bagageruimtevloer in
pijlrichting
2
verschuiven. Nadat deze van rand
B
is losgekomen, het voor-
ste gedeelte van de plaat op de bodembekleding van de bagageruimte leg-
gen.
De plaat in pijlrichting
3
tot de aanslag inschuiven en in pijlrichting
4
leg-
gen.
Standen van de variabele bagageruimtevloer
Afb. 155
Instellingsmogelijkheden van de variabele bagageruimtevloer
De platen van de variabele bagageruimtevloer kunnen in de volgende standen
worden ingesteld » afb. 155.
Beide platen in de bovenste stand
De voorste plaat in de bovenste stand, de achterste plaat in de onderste
stand
De voorste plaat in de onderste stand, de achterste plaat in de bovenste
stand
Beide platen in de onderste stand
De maximaal toegestane belasting van de achterste plaat in de bovenste stand
» afb. 155 - bedraagt 25 kg. Voor het transport van zware voorwerpen moet
de plaat in de onderste stand worden gezet.
De maximaal toegestane belasting van beide platen tegelijkertijd in de boven-
ste stand bij de vijfzitter-uitvoering » afb. 155 - bedraagt 75 kg. Voor het
transport van zware voorwerpen moeten de platen in de onderste stand wor-
den gezet.
Bagageruimte indelen
Afb. 156
Bagageruimte indelen
Voor het indelen van de bagageruimte de achterste plaat van de variabele
bagageruimtevloer bij greep
A
in pijlrichting
1
optillen en in de groeven
achter de geleidenokken
B
in pijlrichting
2
schuiven » afb. 156.
In de groeven is de variabele bagageruimtevloer tegen beweging geborgd.
Variabele bagageruimtevloer omhoogklappen / omlaagklappen
Afb. 157 Voorste plaat omhoogklappen
118
Bediening
Voor het omhoogklappen van de voorste plaat deze bij greep
A
in pijlrich-
ting
1
optillen. De plaat wordt in de groeven achter de geleidenokken
B
geschoven » afb. 157.
Voor het omlaagklappen de plaat naar boven verschuiven, zodat deze uit de
groeven loskomt. De plaat vervolgens naar beneden leggen.
Dubbelzijdige variabele bagageruimtevloer
Afb. 158
Omgedraaide variabele bagage-
ruimtevloer
De achterste plaat van de variabele bagageruimtevloer is dubbelzijdig uitge-
voerd. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
Uitneembaar scheidingsnet
Afb. 159 Scheidingsnet uitnemen: Vijfzitter-uitvoering/ zevenzitter-uit-
voering
In de bagageruimte bevindt zich een scheidingsnet die het verschuiven van de
lading naar de passagiersruimte voorkomt.
Het scheidingsnet kan in pijlrichting worden uitgenomen» afb. 159.
Vervoer op de dakdragers
Het uit- en inbouwen van de dakdwarsdragers gebeurt overeenkomstig de bij-
gevoegde handleiding.
Dakbelading
Het maximaal toegestane gewicht van de lading incl. de dragers is 75 kg.
ATTENTIE
Ten behoeve van de verkeersveiligheid bij het vervoeren van lading op de
volgende aanwijzingen letten:
De lading op de dakdragers altijd gelijkmatig verdelen en op juiste wijze
met geschikte span- of sjorbanden bevestigen.
Bij het vervoeren van zware resp. grote voorwerpen op het dakdragersys-
teem kunnen de rijeigenschappen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt veranderen. Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden
aanpassen.
De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maxi-
maal toegestane gewicht van de wagen mogen in geen geval worden over-
schreden – gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Let erop dat het schuif-kanteldak of de achterklep bij het openen niet tegen
de daklading stoot.
Let erop dat de dakantenne niet door de vervoerde lading wordt geraakt.
Let op
Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
119
Vervoeren van lading
Verwarming en ventilatie
Verwarming, handmatige airconditioning, Climatronic
Inleiding voor het onderwerp
De verwarming verwarmt en ventileert het interieur van de wagen. De aircon-
ditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koelfunctie werkt onder de volgende omstandigheden:
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur ligt onder 2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Bij ingeschakelde koelfunctie wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de werking van de koelfunctie te verhogen, kan kortstondig de circulatie-
functie worden ingeschakeld » pag. 123.
Gezondheidsbescherming
Om gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld verkoudheid) te verminderen, de volgen-
de aanwijzingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de temperatuur in het interieur en de buitentemperatuur
mag niet groter dan circa 5 °C zijn.
De koelfunctie moet ongeveer 10 minuten voor het einde van de rit worden
uitgeschakeld.
Een keer per jaar moet de airconditioning door een specialist worden gedes-
infecteerd.
ATTENTIE
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds in-
geschakeld zijn. Anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde
omstandigheden lucht met een temperatuur van circa 5 °C stromen.
Let op
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij zijn van bv. ijs, sneeuw en bladeren,
zodat de verwarming en de koelfunctie optimaal kunnen werken.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Verwarming en handbediende airconditioning
Afb. 160
Bedieningselementen van de verwarming/airconditioning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 160.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Aanjagertoerental instellen (stand 0: aanjager uit, stand 6: hoogste toeren-
tal)
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 124
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 126
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 81
Koelfunctie in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 81
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 123
Bij ingeschakelde functie brandt onder de toets het controlelampje.
A
B
C
D

120
Bediening
Informatie over de koelfunctie
Na het indrukken van de toets  gaat het controlelampje onder de toets
branden, ook als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De
koelfunctie wordt ingeschakeld, zodra aan de volgende voorwaarden is vol-
daan » pag. 120.
Als de luchtverdeelregelaar in de stand wordt gedraaid, wordt de koelfunc-
tie ingeschakeld.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
handbediende airconditioning onder omstandigheden het stationair toerental
worden verhoogd.
Climatronic (automatische airconditioning)
Afb. 161
Bedieningselementen voorin
Afb. 162
Bedieningselementen achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 161.
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de linkerzijde
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de rechterzijde
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 124
Aanjagertoerental instellen (de instelling wordt door het aantal brandende
controlelampjes in de draaiknop weergegeven)
Linksom draaien: toerental verlagen tot het uitschakelen van de Clima-
tronic
Rechtsom draaien: toerental verhogen
Temperatuur voor de linkerzijde (resp. voor beide zijden) instellen
1)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Temperatuur voor de rechterzijde (resp. voor beide zijden) instellen
2)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 126

Restwarmtefunctie in-/uitschakelen » pag. 122
Interieurtemperatuursensor
Weergave van ingestelde temperatuur achterin » afb. 162
Temperatuur achterin instellen - de deactivering/activering van de toetsen
is mogelijk door het indrukken van de toets

op de Climatronic → door
het aantippen van de functietoetsen
op het infotainmentbeelds-
cherm.
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 123
Intensieve luchtstroom naar de voorruit in-/uitschakelen (bij het inscha-
kelen wordt ook de luchtstroom naar de ruiten en  ingeschakeld)
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 81
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 81
Climatronic in het infotainment instellen (bij enkele functies ook bedie-
nen)
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J

1)
Geldt voor wagens met links stuur.
2)
Geldt voor wagens met rechts stuur.
121
Verwarming en ventilatie
Temperatuur in complete interieur met de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde synchroniseren
Automatische regeling inschakelen » pag. 123
Koelfunctie in-/uitschakelen
Als de functie ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een controle-
lampje.
Temperatuur instellen
De temperatuur kan op het Climatronic-bedieningselement of in het infotain-
ment worden ingesteld » pag. 122. Tussen 16 °C en 29,5 °C wordt de tempera-
tuur automatische geregeld.
Bij een temperatuurinstelling onder 16 °C gaat in de temperatuurmeter 
branden, de Climatronic werkt met maximale koelcapaciteit.
Bij een temperatuurinstelling boven 29,5 °C gaat in de temperatuurmeter

branden, de Climatronic werkt met maximaal verwarmingsvermogen.
Restwarmtefunctie

Na het uitschakelen van het contact wordt de restwarmte van de motor voor
verwarming van het wageninterieur gebruikt. De functie kan alleen bij uitge-
schakeld contact binnen 30 minuten na het afzetten van de motor worden in-
geschakeld. De functie wordt na circa 30 minuten of bij een geringe acculaad-
toestand uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
De interieurtemperatuursensor
H
» afb. 161 niet afdekken, omdat anders de
werking van de Climatronic ongunstig wordt beïnvloed.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd.
De instelling van de Climatronic wordt in het actieve gebruikersaccount indi-
vidueel opgeslagen » pag. 58.



Climatronic in het infotainment bedienen
Afb. 163
Infotainment: Voorbeeldweerga-
ve van het hoofdmenu Climatro-
nic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

op het Climatronic-be-
dieningselement indrukken.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 163
A
Weergave van de actuele functie (resp. instellingen van de functie)
van de Climatronic
B
Instelling van gewenste temperatuur voorin - linkerzijde
C
Instelling van gewenste temperatuur voorin - rechterzijde
D
Instelling van het vermogen in de -functie
E
In-/uitschakelen en instellen van het aanjagertoerental, de koeling, de
luchtverdeling en de circulatiefunctie
a)
F
Instelling van gewenste temperatuur achterin
Gekleurde weergave van de luchtstroom uit de luchtroosters
(blauwe kleur - temperatuurverlaging/ rode kleur - temperatuurver-
hoging)
 In-/uitschakelen van de Climatronic
 In-/uitschakelen van de temperatuursynchronisatie in het gehele in-
terieur overeenkomstig de temperatuurinstelling aan bestuurderszij-
de
a)
Vergrendeling/ontgrendeling van de temperatuurinstelling en van het
verwarmingsvermogen van de achterbankverwarming via de toetsen
achterin
a)
  In- en uitschakelen van de Air Care-functie
Instelling van de interieurvoorverwarming en -ventilatie
122
Bediening
In-/uitschakelen van de voorruitverwarming
a)
In-/uitschakelen van de stuurwielverwarming
a)
Verdere instellingen van de Climatronic
a)
Bij ingeschakelde functie is het symbool in de functietoets oranje.
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets  op het Climatronic-bedieningsgedeelte indrukken → de functie-
toets op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Klimaatprofiel
- Instelling van het vermogen in de -functie (geldt voor het
infotainment Swing)
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automatische circulatiefunctie
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de snelle interieurver-
warming
Voorruitverwarming automatisch
- Activering/deactivering van de automatische
voorruitverwarming
Climatronic - automatische regeling
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en
de ruiten in het interieur te ontvochtigen.
Om in te schakelen de toets

» afb. 161 op pag. 121 indrukken.
Om uit te schakelen een willekeurige toets voor de luchtverdeling indrukken
of het aanjagertoerental wijzigen. De temperatuurregeling wordt echter
voortgezet.
Bij langer indrukken van de toets

wordt

automatisch ingeschakeld.
Functies
De automatische regeling werkt in drie functies - zwak, middel, intensief. De
instelling van de afzonderlijke functies vindt plaats via de functietoets
D
» afb.
163 op pag. 122.
Na het inschakelen van de automatische regeling werkt de Climatronic in de
laatst geselecteerde functie. De actueel geselecteerde functie wordt op het
infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Circulatiefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het
interieur van de wagen komt. In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het in-
terieur aangezogen en weer in het interieur geleid.
Om in te schakelen de toets indrukken. Het controlelampje onder de
toets gaat branden.
Om uit te schakelen de toets opnieuw indrukken. Het controlelampje on-
der de toets gaat uit.
Verwarming en handmatige airconditioning
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de luchtverdeelregelaar in de stand
wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie uitgeschakeld. Door opnieuw op
toets
te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden
ingeschakeld.
Wordt bij ingeschakelde koeling (toets

) de temperatuurregelaar linksom
"gedraaid", dan wordt de circulatiefunctie ingeschakeld.
Climatronic
De Climatronic kan over een sensor beschikken, die bij verhoogde concentra-
ties schadelijke stoffen in de aangezogen lucht de circulatiefunctie automa-
tisch inschakelt.
Als de concentratie schadelijke stoffen tot het normale niveau daalt, wordt au-
tomatisch de circulatiefunctie uitgeschakeld.
Het automatisch in-/uitschakelen van de circulatiefunctie kan door het indruk-
ken van de toets  op de Climatronic en door het aansluitend aantippen van
de functietoetsen
Automatische circulatie
in het infotainmentbeeldscherm
worden ingesteld.
Een uitschakeling van de circulatiefunctie volgt na het indrukken van de toets
, evt. automatisch afhankelijk van de luchtvochtigheid in het wageninteri-
eur.
123
Verwarming en ventilatie
ATTENTIE
De circulatiefunctie nooit langdurig ingeschakeld laten, want in dat geval
wordt geen frisse lucht van buiten toegevoerd. De "verbruikte" lucht kan
vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroor-
zaken, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten be-
slaan. Zodra de ruiten beslaan, de circulatiefunctie direct uitschakelen - ge-
vaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
We adviseren om bij ingeschakelde circulatiefunctie niet in de wagen te roken.
De uit het interieur aangezogen rook slaat neer op de verdamper van de air-
conditioning. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blij-
vende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging
van de verdamper) kan worden opgelost.
Climatronic - Air Care-functie
Afb. 164
Voorbeeldweergave van de Air
Care-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
De Air Care-functie vermindert het binnendringen van in de buitenlucht aan-
wezige verontreinigende stoffen in de wagen.
Als de functie is ingeschakeld wordt de lucht in de wagen gerecirculeerd en
tegelijkertijd gereinigd. Door de op het infotainmentbeeldscherm aangegeven
zones wordt het reinigingsproces weergegeven.
Voor het in-/uitschakelen de toets

op het Climatronic-bedieningsele-
ment indrukken, daarna de functietoets


Actief
op het infotainment-
beeldscherm aantippen » afb. 164.
Voor een correcte werking van de Air Care-functie moeten alle portieren en
ruiten inclusief het panorama-schuif-kanteldak gesloten zijn.
Bij het openen van een portier of een ruit wordt op het infotainmentbeelds-
cherm de melding daaromtrent weergegeven.
Luchtroosters
Afb. 165
Luchtroosters voorin
Afb. 166
Luchtroosters achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 120.
Bij de luchtroosters 3, 4 » afb. 165 en 6 » afb. 166 kan de richting van de lucht-
stroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden
geopend en gesloten.
De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement
A
» afb. 165 resp. » afb. 166 in de gewenste richting te verstellen.
124
Bediening
Openen
De regelaar
B
» afb. 165 naar rechts draaien.
De regelaar
C
» afb. 166 omhoog draaien.
Sluiten
De regelaar
B
» afb. 165 naar links draaien.
De regelaar
C
» afb. 166 omlaag draaien.
Afhankelijk van de instelling van de luchtverdeling stroomt de lucht uit de vol-
gende luchtroosters:
Luchtuitstroomrichting instel-
len
Luchtroosters » afb. 165 en » afb. 166
 1, 2, 4
1, 2, 4, 5, 7
3, 4, 6
4, 5, 7
3, 4, 5, 6, 7
VOORZICHTIG
De luchtroosters niet afdekken - de luchtverdeling kan worden gehinderd.
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie)
Inleiding voor het onderwerp
De interieurvoorverwarming verwarmt het wageninterieur en de motor. Voor
de verwarming wordt brandstof uit de brandstoftank verbruikt.
De interieurvoorventilatie biedt de mogelijkheid om bij afgezette motor bui-
tenlucht naar het interieur te voeren, waardoor de temperatuur in het interieur
effectief wordt verlaagd (bijvoorbeeld als de wagen in de zon staat gepar-
keerd).
De extra verwarming (interieurvoorverwarming- en ventilatie) (hierna interi-
eurvoorverwarming) zorgt voor de verwarming/ventilatie afhankelijk van de in-
stelling van de airconditioning en de luchtroosters vóór het uitschakelen van
het contact.
ATTENTIE
De extra verwarming mag nooit in gesloten ruimtes (bijvoorbeeld gara-
ges) worden gebruikt - vergiftigingsgevaar!
De interieurvoorverwarming mag tijdens het tanken niet werken - brand-
gevaar.
De uitlaatpijp van de interieurvoorverwarming bevindt zich aan de onder-
zijde van de wagen. Bij gebruik van de interieurvoorverwarming de wagen
niet op plaatsen parkeren waar de uitlaatgassen met licht ontvlambare ma-
terialen, bijvoorbeeld droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brand-
stof en dergelijke, in contact kunnen komen - gevaar voor brand.
VOORZICHTIG
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bijvoorbeeld ijs, sneeuw en blade-
ren zijn, zodat de interieurvoorverwarming optimaal kan functioneren.
Let op
De interieurvoorverwarming schakelt de aanjager in, als de koelvloeistoftem-
peratuur een waarde van circa 50 °C heeft bereikt.
In de motorruimte kan tijdens de werking van de interieurvoorverwarming
waterdamp worden gevormd.
125
Verwarming en ventilatie
In-/uitschakelen
Afb. 167 Toets voor het in-/uitschakelen (Climatronic / handbediende
airconditioning)
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 125.
Voorwaarden voor de werking van de interieurvoorverwarming.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende (op het instrumentenpaneel brandt het
controlelampje niet).
Handmatig in-/uitschakelen
Met de toets
op het bedieningselement van de airconditioning » afb. 167.
Met de toets
(inschakelen) /

(uitschakelen) op de afstandsbediening.
Automatisch in-/uitschakelen
Via een geactiveerde inschakeltijd in het infotainment.
Overeenkomstig de omgevingsomstandigheden.
Na het uitschakelen werken de waterpomp en de interieurvoorverwarming
nog even door om de resterende brandstof in de verwarming te verbranden.
Automatisch in-/uitschakelen instellen
Climatronic: op de Climatronic de toets  indrukken → de functietoets op
het infotainmentbeeldscherm aantippen. Er volgt de weergave van de laatst in-
gestelde werking met de optie, deze te veranderen.
Handbediende airconditioning: in het infotainment in het menu

/ de
functietoets aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm opvolgen.
Als automatisch inschakelen is geactiveerd, gaat na het uitschakelen van het
contact gedurende circa 10 seconden het controlelampje in de toets bran-
den » afb. 167.
Bediening in het infotainment
Afb. 168
Interieurvoorverwarming: Hoofdmenu / instelling van de voor-
keuzetijd
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125.
Hoofdmenu openen
Op de Climatronic de toets

indrukken → de functietoets
op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Of bij wagens met handbediende airconditioning:
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
aantippen.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 168
Vertrektijd - weekdag en tijdstip waarop de wagen rijklaar moet zijn
Instelling van functie (verwarmen/ventileren)
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering van de inschakeltijd
Instelling van de voorkeuzetijd 1-3 en de resterende looptijd (10-60 minu-
ten)
Bij ingeschakelde verwarming worden de vensters rood weergegeven / bij
ingeschakelde ventilatie worden de vensters blauw weergegeven
Actueel getoonde inschakeltijd
Activering van actueel getoonde inschakeltijd
Instelling van vertrektijd: Dag, uur, minuut
A
B
C
D
E
F
G
H
126
Bediening
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief zijn. De geactiveerde
voorkeuzetijd wordt na het automatisch starten weer gedeactiveerd. Voor de
volgende start moet een van de voorkeuzetijden worden geactiveerd.
Let op
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er tussen zondag en maandag
een positie waarbij geen dag wordt aangegeven. Als deze positie wordt gese-
lecteerd, zal de wagen op het gekozen tijdstip rijklaar zijn, ongeacht de dag.
Als een andere tijd wordt ingesteld, wordt de geactiveerde inschakeltijd au-
tomatisch gedeactiveerd. De voorkeuzetijd moet opnieuw worden geacti-
veerd.
Radiografische afstandsbediening
Afb. 169
Radiografische afstandsbedie-
ning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 125.
Beschrijving van de radiografische afstandsbediening » afb. 169
Controlelampje
Antenne
Interieurvoorverwarming inschakelen
Interieurvoorverwarming uitschakelen
Voor het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming de radiografische
afstandsbediening verticaal houden, met de antenne
B
» afb. 169 naar boven
gericht. De antenne niet met de vingers of de handpalm afdekken.
Het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming met de radiografische
afstandsbediening is alleen mogelijk, wanneer de afstand tussen de afstands-
bediening en de wagen ten minste 2 m bedraagt.
A
B

Weergave controlelampje
A
Betekenis
Brandt 2 seconden groen.
De interieurvoorverwarming is inge-
schakeld.
Brandt 2 seconden rood.
De interieurvoorverwarming is uitge-
schakeld.
Knippert 2 seconden langzaam groen.
Het inschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden snel groen.
De interieurvoorverwarming is ge-
blokkeerd (bv. omdat de brandstof-
tank bijna leeg is of de interieurvoor-
verwarming een storing heeft).
Knippert 2 seconden rood.
Het uitschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden oranje, daarna
groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is echter wel ontvan-
gen.
Brandt 2 seconden oranje, knippert
daarna groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is niet ontvangen.
Knippert 5 seconden oranje.
De batterij is ontladen, het in- resp.
uitschakelsignaal is niet ontvangen.
De batterij vervangen » pag. 312.
VOORZICHTIG
De radiografische afstandsbediening moet worden beschermd tegen vocht,
sterke schokken en directe zonnestraling - gevaar voor beschadiging van de
afstandsbediening.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt bij geladen batterij enkele
honderden meters (afhankelijk van obstakels tussen de afstandsbediening en
de wagen, weersomstandigheden, batterijtoestand e.a.).
127
Verwarming en ventilatie
Infotainment
Inleidende informatie
Belangrijke aanwijzingen
Inleiding
ATTENTIE
Het infotainment alleen zo gebruiken, dat u in elke verkeerssituatie de
wagen volledig onder controle hebt (bv. tijdens het rijden geen tekstberich-
ten schrijven, de telefoon niet koppelen of verbinden, niet met de contac-
tenlijst werken, geen bestemming invoeren, geen WLAN- of SmartLink-
verbinding opbouwen e.d.) - anders bestaat gevaar voor ongevallen!
De aansluitkabel van het externe apparaat altijd zo plaatsen, dat deze bij
het rijden geen belemmering vormt.
ATTENTIE
Het volume zodanig instellen dat u akoestische signalen van buiten, (bij-
voorbeeld de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer) altijd
goed kunt horen.
Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen sommige infotainmentfuncties vanaf een bepaalde
snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking, maar
een gevolg van de wettelijke voorschriften.
Mobiele apparaten en applicaties
Afb. 170
QR-code met verwijzing naar de
internetpagina's voor de contro-
le van de compatibiliteit van de
apparaten
De beschikbaarheid van enkele in dit instructieboekje beschreven functies
is afhankelijk van het type aan te sluiten apparaat en van de hierop geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment
compatibel is met de gekozen mobiele apparaten. Deze controle vindt plaats
door het inlezen van de QR-code » afb. 170 of na het ingeven van het volgende
adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/infotainment
Applicaties
Op externe apparaten (bv. mobiele telefoons, tablets) kunnen applicaties geïn-
stalleerd worden die het mogelijk maken, extra informatie op het infotain-
mentbeeldscherm weer te geven of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue doorontwikkeling ervan,
kunnen de beschikbare applicaties mogelijk niet op alle externe apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werking hiervan niet zonder
voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de functies ervan zijn infotain-
ment-, voertuig- en landsafhankelijk.
Infotainmentoverzicht
Beschrijving - infotainment Columbus
Afb. 171
Infotainment Columbus
128
Infotainment
In-/uitschakelen van het infotainment

- Overzicht van de infotainmentmenu's » pag. 134

- Weergave van het hoofdbeeldscherm "HOME" » pag. 135
Volumeverhoging
Volumeverlaging
Touchscreen » pag. 130
Beschrijving - infotainment Amundsen
Afb. 172
Infotainment Amundsen
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 152

- Menu Media » pag. 155

- Menu Telefoon » pag. 168

- Spraakbediening » pag. 136

- Menu Navigatie » pag. 187

- Menu SmartLink » pag. 183

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 210

- Overzicht van de infotainmentmenu's » pag. 134
Touchscreen » pag. 130
1
2
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Beschrijving - infotainment Bolero
Afb. 173
Infotainment Bolero
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 152

- Menu Media » pag. 155

- Menu Telefoon » pag. 168

- Spraakbediening » pag. 136

- Infotainment-instellingen » pag. 139

- Menu SmartLink » pag. 183

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 210

- Overzicht van de infotainmentmenu's » pag. 134
Touchscreen » pag. 130
1
2
3
4
5
6
7
8
9
129
Inleidende informatie
Beschrijving - infotainment Swing
Afb. 174
Infotainment Swing
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 152

- Menu Media » pag. 155
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu Telefoon » pag. 168

- Geluidsonderdrukking

- Infotainment-instellingen » pag. 149
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu SmartLink (indrukken) / In-/uitschakelen van de spraakbe-
diening van de functie SmartLink (ingedrukt houden) » pag. 183

- Klankinstellingen » pag. 149

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 210
Touchscreen » pag. 130
SD-kaartopening » pag. 159
1
2
3
4
5
6
7
8
Externe module
Geldt niet voor het infotainment Swing.
Afb. 175
Voorbeeld van een externe mo-
dule
Afhankelijk van de wagenuitrusting en van het infotainmenttype hoeven niet
alle onderstaande elementen in de externe module aanwezig te zijn.
De externe module bevindt zich in het opbergvak aan de bijrijderszijde.
SD1-kaartopening
SD2-kaartopening
- Cd/dvd-uitschuiftoets
Cd/dvd-opening
Simkaartopening
Touchscreen
Het infotainment kan door middel van een lichte vingeraanraking van het
beeldscherm worden bediend.
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 140 resp.
» pag. 149.
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt.
Het beeldscherm kan met een zachte doek en eventueel met zuivere alcohol
worden schoongemaakt.
1
2
3
4
5
130
Infotainment
Infotainmentbediening
Infotainmentbediening
Beeldschermgebieden
Afb. 176
Beeldschermgebieden
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 176
Statusregel met tijd- en buitentemperatuurweergave en verdere informa-
tie
Informatie en bediening van het actuele menu
Functietoetsen van het actuele menu
Bedieningsprincipes
Afb. 177
Schermweergave
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 177
Omschrijving van het actuele menu
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Scrollbalk - Beweging in het menu is mogelijk met een vingerbeweging
naar beneden/naar boven op de scrollbalk
A
B
C
A
B
C
Menupunt met "checkbox"
- Functie is ingeschakeld
- Functie is uitgeschakeld
Openen van een submenu van het menupunt met "pop-up-venster"
Functietoetsen
De beeldschermgedeelten die een functie of een menu bevestigen, worden
"functietoetsen" genoemd.
Witte tekst - De toets is actief en daardoor bruikbaar
Grijze tekst - De toets is inactief en daardoor niet bruikbaar
Groene omranding - Actueel gekozen toets
Menu/menupunt/functie selecteren
Door een vingerbeweging over het beeldscherm in de gewenste richting.
Door vingerbeweging over de schuifknop
Door draaien aan draaiknop
(geldt niet voor het infotainment Columbus).
Menu/menupunt/functie bevestigen
Door de functietoets aan te tippen.
Door indrukken van draaiknop
(geldt niet voor het infotainment Colum-
bus).
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Door aantippen van de functietoets
.
Door aantippen van het beeldscherm buiten het "pop-up-venster".
Door het indrukken van de betreffende toets naast het beeldscherm (bv. in
het menu Media door het indrukken van het sensorveld/de toets

) (geldt
niet voor het infotainment Columbus).
Menupunt/functiewaarde selecteren
- Gekozen menupunt/functiewaarde
- Niet gekozen menupunt/functiewaarde
Waarde instellen
Door aantippen van de functietoets of in het onderste beeldschermge-
deelte.
Door aanraking of vingerbeweging over de schaal.
Door draaien aan draaiknop (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Let op
Afhankelijk van de uitrusting kan het infotainment ook met de knoppen in het
multifunctiestuurwiel worden bediend. Meer informatie » pag. 53.
D
E
131
Infotainmentbediening
Bediening van de menu's
Afb. 178 Bediening van de menu's
Bediening van de menu's » afb. 178
Doorbladeren van de lijstinvoeren van het menu
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Columbus)
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Openen/sluiten van het menuvenster (geldt voor het infotainment Swing)
Sluiten van het menuvenster
Alfanumeriek toetsenbord
Afb. 179
Voorbeeld van toetsenbord-
weergave
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen letters, cijfers en tekens worden
getypt.
A
B
C
D
Beschrijving van het alfanumerieke toetsenbord » afb. 179
Invoerregel
Contextafhankelijk:
- Wisselen tussen hoofdletters en kleine letters en omgekeerd
 - Wisselen naar speciale tekens
 - Wisselen naar cijfers
Contextafhankelijk:
 - Wisselen naar cijfers
 - Wisselen naar Latijnse letters
- Wisselen naar Cyrillische letters
Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het aantal
gekozen vermeldingen getoond)
Wissen van het ingegeven teken
Door ingedrukt houden worden de varianten van de betreffende letter
weergegeven.
Wisselen tussen toetsenborden met specifieke tekens van de gekozen
talen » pag. 140 resp. » pag. 149
Invoeren van een spatie
Naar links verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Naar rechts verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Bevestiging van het ingegeven teken
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante vermeldingen.
Het te zoeken resultaat (bijvoorbeeld een telefooncontact) moet inclusief de
speciale tekens (diakritische tekens) worden ingevoerd.
Door aantippen van de functietoets wordt er een lijst met de betreffende
vermeldingen geopend.
A
B
C

132
Infotainment
Gebarenbediening
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 180
Voorbeeld van een menu
met gebarenbediening
Een aantal menu's van het infotainment Columbus kan met handgebaren wor-
den bediend, door de hand ongeveer 8 cm boven het infotainmentbeelds-
cherm langzaam heen en weer te bewegen.
De menu's met gebarenbediening zijn van het symbool
in de hoek rechtson-
der voorzien » afb. 180.
Functie in-/uitschakelen
De functie gebarenbediening is af fabriek ingeschakeld.
Voor het in-/uitschakelen van de functie het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Beeldscherm
Handgebaar
aantippen.
Akoestische bevestiging van het gebaar
Het infotainment geeft bij ingeschakelde functie de herkenning van een ge-
baar door middel van een akoestisch signaal aan.
Voor het in-/uitschakelen van de akoestische bevestiging van een herkend
gebaar het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Akoest. feedback handgebaren
aantippen.
Optische bevestiging van het gebaar
Het infotainment geeft bij ingeschakelde functie en een herkend handgebaar
in de onderste balk een animatie in de richting van de handbeweging aan.
Voor het in-/uitschakelen van de optische bevestiging van een herkend ge-
baar het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Op-
tische feedback handgebaren
aantippen.
Infotainment in-/uitschakelen
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het infotainment in te schakelen op
indrukken.
Om het infotainment uit te schakelen op
ingedrukt houden.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
Automatisch inschakelen van het infotainment
Indien het infotainment voor het uitschakelen van het contact niet met
is
uitgeschakeld, schakelt dit na het inschakelen van het contact automatisch in.
Automatisch uitschakelen van het infotainment
Als de sleutel bij ingeschakeld infotainment uit het contactslot wordt verwij-
derd, wordt het infotainment automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de wagen is voorzien van een startknop, wordt het infotainment na
het afzetten van de motor en het openen van het bestuurdersportier automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitgeschakeld contact schakelt het infotainment na ca. 30 minuten automa-
tisch uit.
Het infotainment kan zich onder bepaalde omstandigheden automatisch uit-
schakelen. Het infotainment informeert hierover middels een tekstmelding op
het infotainmentbeeldscherm.
Herstart van het infotainment
Wanneer het infotainment niet meer reageert (wanneer dit zogezegd "be-
vriest"), kan het opnieuw worden opgestart, door
langer dan 10 s ingedrukt
te houden.
Tijd en datum op het beeldscherm weergeven
Standby-modus
Bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment (standby-modus) be-
staat de mogelijkheid, de tijd en de datum in het infotainmentbeeldscherm
weer te geven.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
aantippen.
133
Infotainmentbediening
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-by-
modus
aantippen.
Het weergavetype kan worden gewijzigd door met een vinger zijwaarts over
het beeldscherm te vegen (geldt niet voor het infotainment Swing).
"Beeldscherm uit"-modus
Bij ingeschakeld contact en ingeschakelde functies
Beeldscherm uit (in 10 s)
en
Dis-
playklok als scherm uit is
» pag. 140 kunnen tijd en datum worden weergegeven
als het infotainmentbeeldscherm uitgeschakeld is.
Het weergavetype is afhankelijk van het weergavetype dat in de standby-mo-
dus is geselecteerd (geldt niet voor het infotainment Swing).
Volume instellen
Elke volumeverandering wordt op het beeldscherm weergegeven.
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het volume te verhogen, het sensorveld
aantippen.
Om het volume te verlagen, het sensorveld
aantippen.
Om de de geluidsonderdrukking te activeren/te deactiveren, het sensor-
veld
aantippen.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Om het volume te verhogen, de draaiknop
rechtsom draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
naar links op 0 zetten.
of: Om de geluidsonderdrukking te activeren/te deactiveren de toets

indrukken (geldt voor het infotainment Swing).
Bij een geluidsonderdrukking verschijnt op het beeldscherm het symbool .
Was er op het moment van de geluidsonderdrukking een geluidsweergave uit
een bron in het menu Media, dan wordt de weergave onderbroken.
VOORZICHTIG
Een te hoog ingesteld volume kan leiden tot geluidsresonanties in de wagen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Elektronische spraakversterking voor bestuurder en bijrijder
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Met de elektronische spraakversterking kan de stem van de bestuurder en bij-
rijder naar de luidsprekers achterin worden doorgegeven.
Voor het instellen van het volume voor de spraakversterking het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Volume
Elektronische spraakversterking
aantippen.
of: Tijdens het instellen van het volume de functietoets aantippen.
Infotainmentmenu's
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 181
Overzicht van de infotainment-
menu's: Rasterweergave
Afb. 182
Overzicht van de infotainment-
menu's: Horizontale weergave
Voor de weergave van het overzicht van de infotainmentmenu's het sen-
sorveld

aantippen.
Voor de instelling van de weergavemodus het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Beeldscherm
Menu:
aantippen.
De optie
Rasterweergave
» afb. 181 of
Horizont. weergave
» afb. 182 selecteren.
134
Infotainment
Overzicht van het infotainmentmenu
Menu Radio » pag. 152
Menu Media » pag. 155
ŠKODA Connect » pag. 13 online-diensten
Menu SmartLink » pag. 183
Bij een opgebouwde verbinding met een extern apparaat wordt in plaats
van het symbool een symbool van de actuele verbinding weergegeven
-
Android Auto
» pag. 184
-
Apple CarPlay
» pag. 185
-
MirrorLink®
» pag. 185
Menu Telefoon » pag. 168
Instellingen van de wagensystemen » pag. 210
Menu Navigatie » pag. 187 (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Lijst met verkeersmeldingen (TMC) (geldt voor het infotainment Colum-
bus, Amundsen) » pag. 208
Menu Media Command (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen) » pag. 166
Menu Afbeeldingen » pag. 163
Klankinstellingen » pag. 139
Menu Klimatisering » pag. 122
Infotainment-instellingen » pag. 139
Hoofdbeeldscherm "HOME"
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 183
Hoofdbeeldscherm HO-
ME
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
In het hoofdbeeldscherm "HOME" bevinden zich drie vensters.
In het venster links » afb. 183 wordt altijd de navigatiekaart weergegeven.
Door aantippen van het beeldscherm binnen dit venster wordt het hoofdmenu
Navigatie weergegeven.
De inhoud van het venster rechts kan worden gewijzigd. Door het ingedrukt
houden van de functietoets
A
wordt de lijst met selecteerbare menu's weer-
gegeven.
Door aantippen van functietoets
A
of door dubbel met de vinger te tikken op
het beeldscherm binnen het betreffende venster wordt het bijbehorende
hoofdmenu weergegeven.
Indien meerdere pagina's in het venster aanwezig zijn, worden in het gedeelte
B
de bijbehorende symbolen weergegeven. Door een vingerbeweging over
het beeldscherm binnen het betreffende venster kunnen deze pagina's worden
weergegeven.
Configuratiehulp
De configuratiehulp wordt automatisch weergegeven, indien er na het inscha-
kelen van het infotainment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn of
als een nieuw gebruikersaccount voor de personalisering is gekozen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Columbus, Amundsen,
Bolero het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Swing de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Met de configuratiehulp is het mogelijk de volgende menupunten na elkaar in
te stellen.
Betekenis van de gebruikersaccount voor de personalisering » pag. 58
Tijd- en datumformaat
Opslaan van de radiozenders met het sterkste ontvangstsignaal
Koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment
Thuisadres (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Instelling van de ŠKODA Connect online-diensten
Het ingestelde menupunt is voorzien van het symbool .
135
Infotainmentbediening
Bediening via een applicatie op het externe apparaat
Enkele infotainmentfuncties kunnen met een applicatie op het ondersteunde
externe apparaat worden bediend.
Voor de volledige functionaliteit van de applicatie moet de dataoverdracht van
externe apparaten geactiveerd zijn en eventueel de infotainmentbediening via
de applicatie toegelaten zijn.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele apparaten
Datao-
verdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijgeven. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele apparaten
Bedie-
ning door apps:
Bevestigen
/
Toestaan
aantippen.
Het infotainment via WLAN verbinden met een extern apparaat » pag. 181.
Op het externe apparaat een applicatie voor de infotainmentbediening (bv.
ŠKODA Media Command) starten.
Geldt voor het infotainment Swing
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps active-
ren
aantippen.
Let op
Instructies voor infotainmentbediening via ŠKODA Media Command zijn on-
derdeel van de applicatie.
Spraakbediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De menu's Navigatie, Telefoon, radio en Media kunnen met spraakcommando's
worden bediend.
De spraakbediening kan zowel door de bestuurder als de bijrijder worden ge-
bruikt.
Functievoorwaarden van de spraakbediening
Het infotainment is ingeschakeld.
Er volgt geen telefoongesprek via een met het infotainment verbonden te-
lefoon.
De parkeerhulp is niet actief.
Aanwijzingen voor de optimale verstaanbaarheid van de spraakcomman-
do's
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op het
infotainmentbeeldscherm het symbool weergegeven wordt en de ingave-
toon volledig geklonken heeft.
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder lange
spreekpauzes.
Een slechte uitspraak voorkomen.
De portieren en ruiten sluiten, daardoor worden storende invloeden op de
spraakbediening uit de omgeving voorkomen.
Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, zodat de spraak-
commando's niet door de hogere omgevingsgeluiden worden overstemd.
Tijdens de spraakbediening andere geluiden in de wagen (bv. tegelijkertijd
sprekende inzittenden) beperken.
ATTENTIE
Het noodnummer dient altijd handmatig te worden gekozen. Uw spraak-
commando's worden in stresssituaties mogelijk niet herkend. De telefoon-
verbinding kan dan mogelijk niet worden opgebouwd of het opbouwen van
de verbinding kan dan te veel tijd in beslag nemen.
VOORZICHTIG
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening niet beschikbaar. Dit
wordt door het infotainment kenbaar gemaakt met een tekstmelding, die na
het instellen van de infotainmenttaal op het beeldscherm verschijnt.
Let op
Gedurende de spraakbediening worden geen navigatiemeldingen en verkeers-
informatie weergegeven.
136
Infotainment
Spraakbediening in-/uitschakelen
Afb. 184
Spraakbediening: Hoofdmenu
Inschakelen
De toets op het multifunctiestuurwiel indrukken of het sensorveld

op
het infotainment aantippen (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Het hoofdmenu wordt getoond » afb. 184.
Uitschakelen
Tweemaal op de toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken of twee-
maal het sensorveld

op het infotainment aantippen (geldt niet voor het
infotainment Columbus).
of: Het spraakcommando "Spraakbediening beëindigen" uitspreken.
Bedieningsprincipe
Afb. 185
Voorbeeld van de beeldscherm-
weergave
In het hoofdmenu van de spraakbediening » afb. 184 op pag. 137 staan de ba-
sisspraakcommando's voor de afzonderlijke menu's.
Verdere spraakcommando's worden getoond door de betreffende functie-
toets aan te tippen resp. de naam van het betreffende commando (bv. Naviga-
tie) uit te spreken. Op het beeldscherm wordt het volgende weergegeven
» afb. 185.
Contextafhankelijk:
Het systeem wacht op een spraakcommando
Het systeem herkent een spraakcommando
Het systeem speelt een melding af
De spraakcommando-invoer is gestopt
Beschikbare lijstinvoeren
Mogelijke spraakcommando's
Weergave verdere mogelijke spraakcommando's
Spraakcommando's, die uitgesproken kunnen worden, worden tussen "aanha-
lingstekens" weergegeven.
Let op
De weergave van de spraakbedieningssymbolen
A
» afb. 185 geschiedt afhan-
kelijk van de uitvoering ook op het display van het instrumentenpaneel.
Spraakcommando's
Ingeven
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op
het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven wordt en de in-
gavetoon volledig geklonken heeft. De ingavetoon kan in-/uitgeschakeld
worden. Hiertoe het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraak-
bediening
aantippen.
Zolang het infotainment melding afspeelt, is het niet nodig op het einde van de
melding te wachten. De infotainmentmelding kan door het aantippen van het
sensorveld

(geldt niet voor het infotainment Columbus) of door het in-
drukken van de toets op het multifunctiestuurwiel worden beëindigd. Ver-
volgens kan er een spraakcommando worden uitgesproken. De spraakbedie-
ning wordt hierdoor beduidend sneller.
Stoppen
Hierdoor kan meer tijd voor de spraakcommando-ingave worden gewonnen
(bv. in de lijst met gevonden contacten).
De spraakcommando-ingave kan worden gestopt door een vinger over het
beeldscherm naar boven/naar beneden te bewegen of de regelaar te draai-
en (geldt niet voor het infotainment Columbus).
A
B
C
137
Infotainmentbediening
Bij het stoppen wisselt het symbool van naar .
Voortzetten
De procedure voor de spraakcommando-invoer kan op een van de volgende
manieren weer worden voortgezet.
Door aantippen van de functietoets .
Door het aantippen van het sensorveld

op het infotainment (geldt niet
voor het infotainment Columbus).
Door drukken op de toets op het multifunctiestuurwiel.
Niet herkennen van een spraakcommando
Wordt een spraakcommando door het infotainment drie maal na elkaar niet
herkend, dan wordt de spraakbediening gestopt.
Correctie van een spraakcommando-ingave
Een spraakcommando kan worden gecorrigeerd, gewijzigd of opnieuw worden
ingegeven, door het sensorveld

(geldt niet voor het infotainment Colum-
bus) aan te tippen of de toets
op het multifunctiestuurwiel in te drukken.
Dit is echter alleen mogelijk zolang het symbool
op het beeldscherm weer-
gegeven wordt.
Er hoeft dus niet te worden gewacht tot het moment dat het spraakcomman-
do door het infotainment wordt herkend.
Spraakcommando's die tijdens de spraakbediening kunnen worden
gebruikt
Spraakcommando Functie
"Terug" Terugkeren naar het vorige menu
"Help" Mogelijke spraakcommando's weergeven
Spraakcommando's die tijdens het doorbladeren van de lijstinvoeren
kunnen worden gebruikt
Spraakcommando Functie
"Volgende pagina"
Menu/lijst/map doorbladeren
"Vorige pagina"
"Eerste pagina"
"Laatste pagina"
Aanvullende informatie
Navigatie - geldt voor het infotainment Columbus
Komt de ingestelde infotainmenttaal overeen met de taal van het bij de ingave
van het reisdoel ingestelde land, dan kan de bestemming in één stap worden
ingevoerd.
Het spraakcommando "Navigeren" en de stad, de straat en het huisnummer
(voor zover dit in de navigatiedata aanwezig is), het bijzondere reisdoel (POI) of
een contact met vooraf opgeslagen adres kunnen direct worden uitgesproken.
Navigatie - geldt voor het infotainment Amundsen
Voor de ingave van het reisdoel is het noodzakelijk om eerst "Adres invoeren"
uit te spreken en aansluitend de aanwijzingen van het infotainment op te vol-
gen.
De ingave van een reisdoel door middel van het spraakcommando is niet mo-
gelijk, voor zover het in te geven reisdoel zich in een land bevindt, waarvan de
taal niet overeenkomt met een taal voor de spraakbediening.
Online-bijzonder reisdoel zoeken - geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen
Bij geactiveerde Online-diensten Infotainment Online » pag. 17 is het zoeken
naar bijzondere reisdoelen ook online mogelijk door het geven van het spraak-
commando "Online bijzonder reisdoel zoeken" mogelijk.
Radio
Om een radiozender door middel van een spraakcommando te selecteren,
moet de zender in de lijst met beschikbare zenders » pag. 153 of in de geheu-
genlijst » pag. 154 zijn opgeslagen.
Update van de infotainment-software
Afb. 186
Beschikbare software-updates
op de ŠKODA-internetpagina's
138
Infotainment
De Software-update zorgt voor de optimale werking van het infotainment (bv.
compatibiliteit met nieuwe telefoons).
Informatie over de beschikbare softwareversie van het infotainment is te vin-
den op de ŠKODA-internetpagina's. Deze controle vindt plaats door het inlezen
van de QR-code » afb. 186 of na het ingeven van het volgende adres in de web-
browser.
http://go.skoda.eu/updateportal
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de bepaling van de softwareversie het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update het sensorveld

en vervolgens
de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Infotainment-systeeminstellingen
Klankinstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Volume
- Volume-instelling
Radioberichten
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Navigatiemeldingen
- Volume-instelling voor navigatiemeldingen (geldt niet
voor het infotainment Bolero)
Spraakbediening
- Volume-instelling van spraakweergave
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Snelheidsafhankelijke volumeregeling
- Instelling van de volumeverhoging bij
snelheidstoename
Bluetooth-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel
aangesloten apparaat
Laag
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. ra-
diovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment volume lager (nav. meldingen)
- Verlaging van het audiovolume (bv.
radiovolume) bij een navigatiemelding
Elektronische spraakversterking
- Volume-instelling van de spraakversterking voor
bestuurder en bijrijder naar de luidsprekers achterin
Bassen - Midden - Hogen
- Instelling van de equalizer
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
CANTON Equalizer
- Instelling van equalizer
Individueel
- Instelling van hoge tonen, middentonen en lage tonen
Profiel
- Instelling van profiel (bijvoorbeeld
Rock
,
Klassiek
enz.)
CANTON optimalisatie
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle gebieden
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Voorin
- Voor de voorstoelen geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
CANTON Surround
- Instelling van het ruimteklankniveau ("-9" stereo / "+9" vol-
ledig surround)
Subwoofer
- Instelling van het subwoofervolume
139
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Sound focus
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle gebieden
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- Uit-/inschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek (geldt niet voor het infotainment Bolero)
Beeldscherminstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantippen.
Menu:
- Instelling van de weergave van de infotainmentmenu's
Horizont. weergave
- Horizontale weergave » afb. 182 op pag. 134
Rasterweergave
- Rasterweergave » afb. 181 op pag. 134
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderheidsstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geluid menutoetsen
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het indruk-
ken van een toets naast het beeldscherm (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Handgebaar
- In-/uitschakelen van de gebarenbediening via het infotainment-
beeldscherm (geldt voor het infotainment Columbus)
Optische feedback handgebaren
- In-/uitschakelen van de animatie bij een her-
kend handgebaar (geldt voor het infotainment Columbus)
Akoest. feedback handgebaren
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij
een herkend handgebaar (geldt voor het infotainment Columbus)
Benaderingssensoren
- In-/uitschakelen van de naderingssensoren (bij ingescha-
kelde functie wordt bv. in het hoofdmenu Navigatie bij benadering van het
beeldscherm door een vinger de onderste balk met functietoetsen weerge-
geven)
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijdbron:
- Instellingen van tijdbron: Handmatig/GPS (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Tijd:
- Tijdinstellingen
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Tijdzone:
- Selecteren van de tijdzone
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraak / Language
aan-
tippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Bij enkele talen wordt na het bevestigen de functietoets
Vrouwelijk
resp.
Manne-
lijk
voor de keuze van de stem voor de infotainmentmeldingen getoond.
Let op
Het infotainment toont met een melding op het beeldscherm als er een taal
wordt gekozen waarvoor geen spraakbediening beschikbaar is.
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
140
Infotainment
Instellingen van de eenheden
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Instellingen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat, of de bediening van enkele info-
tainmentfuncties via de applicaties van het externe apparaat (bv. ŠKODA
Media Command).
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele
apparaten
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht
Bediening door apps:
- Instelling van de infotainmentbediening via de applicaties
van het externe apparaat (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Uitschakelen
- Verbod voor infotainmentbediening via een extern apparaat
Bevestigen
- Infotainmentbediening met vereiste bevestiging
Toestaan
- Infotainmentbediening zonder vereiste bevestiging
Instellingen van de spraakbediening
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Spraakbediening
aantip-
pen.
Voorbeeldcommando's (infotainmentsysteem)
- In-/uitschakelen van de weergave
van het menu met basisspraakcommando's bij het inschakelen van de spraak-
bediening
Starttoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
inschakelen van de spraakbediening
Eindtoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
uitschakelen van de spraakbediening
Ingavetoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal voor
het ingeven van een spraakcommando
Eindtoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal na het
ingeven van een spraakcommando
Veilig verwijderen van het externe apparaat
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen:
aan-
tippen en het te verwijderen apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aan-
tippen.
In dit menu kunnen alle of alleen geselecteerde instellingen worden terugge-
zet.
Bluetooth
®
-instellingen
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam:
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde appar.
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-appara-
ten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
WLAN-instellingen
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
WLAN
aantippen.
WLAN
- Lijst met beschikbare hotspots van de externe apparaten
WLAN
- In-/uitschakelen van WLAN van het infotainment
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
hotspot van het externe apparaat door middel van WPS (geldt voor het in-
fotainment Amundsen)
141
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Handmatige instellingen
- Instelling van de parameters voor het zoeken van en
verbinden met de hotspot van het externe apparaat
Netwerknaam
- Ingave van de hotspot-naam
Netwerksleutel
- Instelling van het toegangswachtwoord
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Verbinden
- Verbindingsopbouw
Zoeken
- Zoeken/weer opstellen van de lijst met beschikbare hotspots
Mobiele hotspot
- Instelling van de infotainment-hotspot (in de functietoets
wordt het symbool met het aantal verbonden externe apparaten weerge-
geven)
Mobiele hotspot
- In-/uitschakelen van de infotainment-hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
infotainment-hotspot door middel van WPS (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Instellingen hotspot (WLAN)
- Instelling van de parameters voor de verbinding
met de infotainment-hotspot
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van
de infotainment-hotspot
Opslaan
- Opslag van de ingestelde parameters van de infotainment-hot-
spot
Netwerkinstellingen
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart en het infotainment Amundsen met aangesloten CarStick-appa-
raat.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Netwerk
aantippen.
Instellingen netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de betreffende te-
lefoonprovider (APN-instellingen)
Naam toegangspunt: ...
- Instelling van de naam van het toegangspunt
Gebruikersnaam: ...
- Instelling van de gebruikersnaam
Password: ...
- Wachtwoordinstelling
Authenticatie:
- Instelling van het type controle
Normaal
- Zonder controle
Veilig
- Controle vereist
Toegangspunt (APN) terugzetten
- Wissen van de parameters voor de netwerk-
instelling
Opslaan
- Opslag van de parameters voor de netwerkinstelling
Netwerkprovider: ...
- Selectie van de netwerkprovider (het menupunt is zicht-
baar, wanneer de simkaart in de externe module of in het CarStick-apparaat
is aangebracht)
Dataroaming
- In-/uitschakelen van gebruik van dataverbindingsroaming
Details actuele verbinding
- Weergave van de informatie van de gedownloade ge-
gevens (door aantippen van de functietoets
Terugzetten
wordt de gegevensin-
formatie gewist)
Dataverbinding:
- Gebruiksinstelling van de dataverbinding (internetverbinding)
van de in de externe module of in het CarStick-apparaat aangebrachte sim-
kaart
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is niet mogelijk
Navragen
- Het gebruik van de dataverbinding is pas mogelijk na bevestiging
Aan
- Het gebruik van de dataverbinding is altijd mogelijk
Instellingen van de ŠKODA Connect onlinediensten
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de registratiepincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aan-
tippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de Blue-
tooth
®
-software en versie van de navigatiedatabase wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software updaten
aantippen.
Voor het actualiseren van de navigatiedatabase en de in het gebruikerspro-
fiel op de ŠKODA Connect Portal ingestelde categorieën bijzondere reisdoe-
len de functietoets
Online-update
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
142
Infotainment
http://go.skoda.eu/updateportal
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Geheugen wissen
- Wissen van de voorkeuzetoetsen
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
Regio voor zenderlogo:
- Instelling van de regio voor zenderlogo's
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-verkeersberichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB - DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-
programmavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroe-
pen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Wissel naar een soortgelijke zender
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling naar een andere zender met dezelfde inhoud bij wegvallen van het
signaal (geldt voor het infotainment Columbus)
L-band
- In-/uitschakelen van beschikbaarheid van de L-band
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
143
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
L-band
Voor de DAB-radio-ontvangst worden in diverse landen verschillende frequen-
tiegebieden gebruikt. In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen op de
zogenaamde L-band beschikbaar.
Als er in het betreffende land geen DAB-radio-ontvangst via de L-band is, dan
adviseren we om de L-band uit te schakelen. Het zenderzoeken verloopt daar-
door sneller.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Jukebox beheren
- Beheer (toevoegen/wissen) van ondersteunde bestanden
(audio/video) in het interne infotainmentgeheugen (geldt voor het infotain-
ment Columbus)
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
WLAN
- WLAN-instellingen (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen)
Instellingen video (DVD)
- Instelling van parameters van de dvd-video (geldt voor
het infotainment Columbus)
Veilig verwijderen:
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Instellingen van het menu Afbeeldingen
In het hoofdmenu Afbeeldingen de functietoets aantippen.
Afbeeld. weergave:
- Instelling van de beeldweergave
Helemaal
- Weergave van de maximale beeldgrootte met behoud van het
beeldformaat
Automatisch
- Volledigbeeldweergave
Weergavetijd:
- Instelling van de beeldweergavetijd in de diashow
Diashow herhalen
- In-/uitschakelen van herhalen van diashow
Instellingen van het menu Video-dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
In het hoofdmenu Video-dvd de functietoets aantippen.
Afhankelijk van de geplaatste dvd verschijnen er enkele van de volgende me-
nupunten.
Formaat:
- Instelling van het beeldformaat van de beeldschermweergave
Audiokanaal:
- Selecteren van het audiokanaal
Ondertiteling:
- Selecteren van de ondertiteling
Pincode voor kinderbeveiliging ingeven/wijzigen
- Beheer van de pincode voor de
kinderbeveiliging
Kinderbeveiliging:
- Instellingen van de kinderbeveiliging
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar het
infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 141
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Voicemailnummer:
- Invoer van het telefoonnummer van de mailbox
Netwerk kiezen
- Keuze van de telefoonprovider van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met sim-
kaartopening in de externe module)
Prioriteren:
- Keuze van de prioriteit van de telefoondiensten van de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus met simkaartopening in de externe module)
Automatisch
- Afhankelijk van de telefoonprovider
Telefoongesprek
- Telefoongesprekken krijgen voorrang
Dataoverdracht
- Een dataverbinding krijgt voorrang
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Achternaam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Profielnaam:
- Wijzigen van het profiel van de in de externe module aange-
brachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Contacten importeren:
- Importeren van de telefooncontacten
Apparaatcontacten kiezen
- Openen van het menu met gekoppelde telefoons
(geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in de externe
module - voor zover de simkaart in de externe module is aangebracht)
144
Infotainment
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon niet vergeten
- In-/uitschakelen van waarschuwing
voor het vergeten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met
het infotainment was verbonden)
Afbeeldingen voor contacten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van
de aan de contacten gekoppelde afbeeldingen
Conferentie
- In-/uitschakelen van de conferentiegesprekken
Oproepinstellingen
- Instelling van de telefoonfuncties van de in de externe mo-
dule aangebrachte simkaart tijdens een oproep (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Wachtfunctie:
- In-/uitschakelen van de weergave van de optie voor het aan-
nemen van een inkomende oproep tijdens het gesprek, vaststellen van de
actuele doorschakelinstelling
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Eigen nummer zenden:
- Instelling van de telefoonnummerweergave bij degene
die de oproep ontvangt
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Netwerkafhankelijk
- Weergave afhankelijk van de telefoonprovider
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Oproepen wissen
- Wissen van het soort gesprek dat is gekozen via de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart of via een met het infotainment via het
Bluetooth
®
-profiel rSAP verbonden telefoon (geldt voor het infotainment Co-
lumbus met de simkaartopening in de externe module)
Alle gebieden
- Wissen van alle oproepen
Gemiste oproepen
- Wissen van gemiste oproepen
Gekozen nummers
- Wissen van uitgaande oproepen
Beantw. opr.
- Wissen van beantwoorde oproepen
Sms-instellingen
- Instelling van de tekstberichten van de simkaart die in de ex-
terne module of in een met het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP
verbonden telefoon is aangebracht (geldt voor het infotainment Columbus
met de simkaartopening in de externe module)
Standaard account
- Instelling voor het gebruik van de tekstberichten (alleen
zichtbaar als de simkaart alleen voor gegevensdiensten wordt gebruikt en
tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is verbonden die het Blue-
tooth
®
-profiel MAP ondersteunt)
Geen standaard
- Zonder prioriteit (keuze van de simkaart of van de verbon-
den telefoon is nodig)
SIM
- Lijst met tekstberichten op de simkaart
MAP
- Lijst met tekstberichten in de verbonden telefoon
Servicecenter-nummer:
- Instelling van het nummer van de sms-dienst van de
telefoonprovider
Verzonden sms opslaan
- In-/uitschakelen van het opslaan van tekstberichten
op de simkaart
Geldigheidsduur:
- Instelling van de tijdsduur, waarin de telefoonprovider zal
proberen om het bericht te verzenden (bv. wanneer de ontvanger niet be-
reikbaar is) bij uitgeschakeld infotainment)
Sms wissen
- Wissen van op de simkaart opgeslagen tekstberichten
Alle
- Wissen van alle tekstberichten
Inkomend
- Wissen van de ingekomen tekstberichten
Uitgaand
- Wissen van de klaarstaande tekstberichten
Verzonden
- Wissen van de verzonden tekstberichten
Telefooninterface "Business"
- In-/uitschakelen van de telefoonfunctie van de ex-
terne module (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in
de externe module)
Simkaart alleen voor dataverbinding gebruiken
- Inschakelen - Activering van alleen
datadiensten / uitschakelen - Activering van de data- en telefoondiensten
van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Netwerk
- Instelling van het netwerk van de provider van de simkaart die in de
externe module of een via het Bluetooth
®
-Profil rSAP verbonden telefoon is
aangebracht (geldt voor het infotainment Columbus met de simkaartopening
in de externe module) / de in het CarStick-apparaat aangebrachte simkaart
(geldt voor het infotainment Amundsen) » pag. 142
145
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Instellingen pincode
- Instelling van de pincode van de in de externe module aan-
gebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaarto-
pening in de externe module)
Automatische pincode ingave
- In-/uitschakelen van het opslaan van de pincode
op de simkaart
Pincode wijzigen
- Wijzigen van de pincode van de simkaart
2e pincode toevoegen
- Ingave van de tweede pincode van de simkaart (bij in-
geschakelde functie
Automatische pincode ingave
, bijvoorbeeld als de simkaart
de dataverbinding via een andere telefoonprovider ondersteunt)
Oproepen doorschakelen
- Instelling van het doorschakelen van de binnenko-
mende oproepen (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Alle oproepen
- Doorschakelen van alle binnenkomende oproepen
Indien bezet
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep tijdens een te-
lefoongesprek
Niet bereikbaar
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de wa-
gen buiten het bereik van het telefoonprovidersignaal is
Als geen antwoord
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de
binnenkomende oproep niet wordt aangenomen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Weergave MirrorLink®-aanwijzingen toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave
van meldingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeelds-
cherm
Instellingen van het menu Navigatie
Routeopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
3 alternatieve routes voorstellen
- In-/uitschakelen van het menu voor alternatieve
routes (zuinig, snel, kort)
Route:
- Instelling van favoriete route
Meestgeb. route
- Weergeven/verbergen van de meestgereden routes in het
extra venster
Dynamische route
- In-/uitschakelen van de dynamische routewijziging op basis
van TMC-verkeersmeldingen of online-verkeersmeldingen
Autosnelwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van autosnel-
wegen voor de routeberekening
Veerboten en autotreinen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
veerboten en autotreinen voor de routeberekening
Tolwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
autosnelwegen voor de routeberekening
Tunnel mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige tun-
nels voor de routeberekening
Wegen met vignetplicht mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
vignetplichtige wegen voor de routeberekening
Beschikbare vignetten weergeven
- Kiezen van de landen waarvoor een geldig vig-
net aanwezig is (vignetplichtige straten worden voor de routeberekening ge-
bruikt)
Let op aanhangwagen
- In-/uitschakelen van het rekening houden met een
aanhangwagen voor de routeberekening » pag. 202
Kaart
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
aantippen.
Verkeerstekens weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van verkeerste-
kens
Rijbaanadvies
- In-/uitschakelen van de weergave van het rijstrookadvies
Instellingen Google Earth™
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzondere
reisdoelen op de Google Earth
-kaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus) bij de weergave van de Google Earth
-kaart)
Informatie over bezienswaardigheden
- In-/uitschakelen van de weergave van in-
formatie over bezienswaardigheden
Informatie over ondernemingen
- In-/uitschakelen van de weergave van informa-
tie over ondernemingen
Wikipedia-informatie
- In-/uitschakelen van de weergave van Wikipedia-infor-
matie
Favorieten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van favorieten
146
Infotainment
Bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzonde-
re reisdoelen
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
- Kiezen van de categorieën voor getoon-
de bijzondere reisdoelen
Merklogo's voor bijz. reisdoel. weergeven
- In-/uitschakelen van bij de getoonde
bijzondere reisdoelen beschikbare firmalogo's
Kaartweergave in instr.paneel:
- Instellingen van de kaartweergave in het digitale
instrumentenpaneel (geldt voor wagens met het infotainment Columbus en
het digitale instrumentenpaneel)
2D noorden
- Tweedimensionale kaartweergave, naar het noorden gericht -
de kaart draait niet
2D rijrichting
- Tweedimensionale kaartweergave, in rijrichting gericht - de
kaart draait
3D rijrichting
- Driedimensionale kaartweergave
Instellingen verkeersstroom
- Instellingen van de weergave van een door de onli-
ne-verkeersinformatie ontvangen verkeersopstopping
Vrije rit weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met vrij
doorstromend verkeer
File weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met druk ver-
keer
Verkeersstoring weergeven (symb. op kaart)
- In-/uitschakelen van de weergave
van routes met een verkeersstoring
Geheugen beheren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
aantippen.
Contacten sorteren:
- Instelling van indeling van het telefoonboek
Op achternaam
- Sortering van de contacten op achternamen
Op voornaam
- Sortering van de contacten op voornamen
Thuisadres bepalen
- Ingave van het thuisadres
Mijn bijzondere reisdoelen wissen
- Wissen van de categorieën eigen bijzondere
reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen updaten (SD/USB)
- Importeren/actualiseren van de cate-
gorieën eigen bijzondere reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen oproepen (online)
- Online-import/update van in het ge-
bruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte categorieën eigen
bijzondere reisdoelen
Reisdoelen importeren (SD/USB)
- Importen van de reisdoelen in het vCard-for-
maat
Gebruikersgegevens wissen
- Wissen van gebruikersgegevens (door het aantip-
pen van de functietoets
Wissen
en bevestigen van de wisprocedure)
Laatste reisdoelen
- Wissen van de laatste reisdoelen
Reisdoelgeh.
- Wissen van de opgeslagen reisdoelen
Onlinereisdoelen
- Wissen van de opgeslagen online-reisdoelen
Routes
- Wissen van de opgeslagen routes
Mijn bijz. reisdoelen (Personal POI)
- Wissen van de eigen categorieën bijzondere
reisdoelen
Historie plaatsen
- Wissen van de historie van de via een adres eerder inge-
voerde plaatsnamen
Thuisadres
- Wissen van het opgeslagen thuisadres
Vlaggetjesreisdoel
- Wissen van het vlaggetjesreisdoel
Wegpunten
- Wissen van de punten in het menu Wegpuntmodus (geldt voor
het infotainment Columbus)
Meestgeb. routes
- Wissen van de meestgereden routes
Navigatiemeldingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Navigatiemeldingen
aantippen.
Volume
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Entertainment vol. lager (navigatie)
- Instelling van de verlaging van het audiovolu-
me (bv. radiovolume) bij navigatiemeldingen
Navigatiemeldingen:
- Keuze van de weergave van de navigatiemeldingen (geldt
voor het infotainment Columbus)
Uitgebreid
- Alle navigatiemeldingen
Verkort
- Verkorte navigatiemeldingen
Alleen bij storingen
- Alleen navigatiemeldingen bij een routewijziging
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- In-/uitschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek
Aanwijzing: ""Mijn bijzondere reisdoelen""
- In-/uitschakelen van een akoestische
aanwijzing voor benadering van eigen reisdoel (als dit wordt ondersteund
door het geïmporteerde eigen reisdoel)
Maximumsnelheden
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Maximumsnelheid
aantippen.
De geldende maximumsnelheden in het betreffende land worden getoond.
147
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Bij ingeschakelde functie
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
» pag. 148, Uitgebreide
instellingen, worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maxi-
mumsnelheden getoond.
Tankopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Tankopties
aantippen.
Voorkeurstankstation kiezen
- Keuze van het voorkeurstankstationmerk (de voor-
keurstankstations worden bij het zoeken op de eerste drie posities van de
lijst weergegeven)
Tankwaarschuwing
-In-/uitschakelen van de weergave van een waarschuwing,
met de optie het dichtstbijzijnde tankstation op te zoeken als de brandstof-
voorraad de reservehoeveelheid bereikt
Versie-informatie
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Er wordt een lijst met landen getoond waarvoor navigatiegegevens beschik-
baar zijn, samen met de datum van de laatste update.
Een update van de navigatiegegevens is mogelijk door het aantippen van de
functietoets
Updaten (SD/USB)
resp.
Updaten (online)
(geldt voor het infotainment
Columbus).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Uitgebreide instellingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantip-
pen.
Tijdweergave:
- Keuze van de tijdweergave in de statusregel
- geschatte aankomsttijd op het reisdoel
- geschatte rijtijd tot het reisdoel
Statusregel:
- Selecteren van het type reisdoel waarvoor in de statusregel de
afgelegde afstand en de rijtijd worden getoond (hiermee wordt ook bepaald,
welk type reisdoel na het kiezen van
op de kaart wordt getoond)
- routedoel
- volgende tussenstop
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
- In-/uitschakelen van de weergave van de
landspecifieke maximumsnelheden bij het overschrijden van de landsgrens
Demomodus
- In-/uitschakelen van de routegeleiding in de demo-modus
Startpunt demomodus bepalen
- Invoeren van het startpunt van de routegeleiding
in de demomodus door het ingeven van het adres of via de actuele wagenpo-
sitie
148
Infotainment
Infotainment-instellingen - Swing
Infotainment-systeeminstellingen
Geluidsinstellingen
De toets

of

indrukken en vervolgens de functietoets
Klank
aantip-
pen.
Volume
- Volume-instelling
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Berichten
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Volumeregeling
-Volumeverhoging bij snelheidsverhoging
Entertainment volume lager
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovolume)
bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (navigatie)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovo-
lume) bij een navigatiemelding
BT-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel aange-
sloten apparaat
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
Bassen - Midden - Hogen
- Instelling van de equalizer
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantip-
pen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderheidsstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijd:
- Tijdinstellingen
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijdwissel
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraak / Language
aan-
tippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Brandstofverbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
In-/uitschakelen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat.
149
Infotainment-instellingen - Swing
De toets

indrukken, vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
Veilig verwijderen van de externe gegevensbron
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen
aan-
tippen en het te verwijderen externe apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aantippen.
In dit menu kunnen afzonderlijke of alle instellingen tegelijkertijd worden her-
steld.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Voornaam
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde appar.
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-appara-
ten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
Instellingen van de ŠKODA Connect onlinediensten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (Onli-
ne-diensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de registratiepincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de navi-
gatiedatabase, versie van de Bluetooth
®
-software wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software updaten
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/infotainment
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Klank
- Geluidsinstellingen
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugen
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zen-
ders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Geheugen wissen
- Wissen van de onder voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
150
Infotainment
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-berichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
DAB-programmavolgsysteem
Is een DAB-zender onderdeel van meerdere zendergroepen en is de actuele
zendergroep op een andere frequentie beschikbaar, dan wordt bij een slecht
ontvangstsignaal automatisch dezelfde zender in een andere zendergroep ge-
zocht.
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Veilig verwijderen
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Handsfree
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar het
infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Zoeken
- Naar beschikbare telefoons zoeken
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 150
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Cont. import.
- Import van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
151
Infotainment-instellingen - Swing
Herinnering: mobiele telefoon
- In-/uitschakelen van waarschuwing voor het ver-
geten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met het infotain-
ment was verbonden)
Parallelle gesprekk.
- In-/uitschakelen van de optie om twee gelijktijdig actieve
telefoongesprekken te bedienen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Automatisch verbinden via Bluetooth
- In-/uitschakelen van de optie om het aan
te sluiten externe apparaat via Bluetooth
®
te koppelen en te verbinden
Weergave MirrorLink®-aanwijzingen toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave
van meldingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeelds-
cherm
Radio
Bediening
Inleiding
Afhankelijk van de wagenuitrusting en van het infotainmenttype is analoge ra-
dio-ontvangst van FM- en AM-frequentiegebieden en digitale radio-ontvangst
DAB mogelijk.
VOORZICHTIG
Bij wagens met ruitantennes de ruiten niet met folie of met stickers die me-
taal bevatten beplakken - de ontvangst van het radiosignaal kan worden be-
lemmerd.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen en bergen kunnen het radiosignaal
storen. In het ergste geval wordt geen enkel radiosignaal ontvangen.
Hoofdmenu
Afb. 187
Radio: Hoofdmenu (DAB)
Voor de weergave van het hoofdmenu op het sensorveld/de toets

druk-
ken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 187
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Keuze van radioband (FM / AM / DAB)
Keuze van geheugengroep voor voorkeuzezenders
Andere zender kiezen
A
B
C
D
E
152
Infotainment
Lijst van beschikbare zenders
Handmatig/halfautomatisch zenderzoeken
Radiotekstweergave (DAB) / Afbeeldingpresentatie (DAB)
Instellingen van het menu Radio » pag. 143 resp. » pag. 150
Informatiesymbolen in de statusregel
Symbool Betekenis
 Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
  Verkeersinformatiesignaal is niet beschikbaar
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
Als een weergegeven zendernaam continu verandert, dan is het mogelijk de
actuele tekst te fixeren, door met een vinger langer op het beeldscherm bij de
zendernaam te drukken. De zendernaam wordt compleet weergegeven, door
een vinger op de zendernaam te houden.
Zender zoeken en frequentie selecteren
Zender zoeken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
of
aantippen.
Afhankelijk van de instelling
Pijltoetsen:
wordt een beschikbare zender uit
de zenderlijst of een onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender van het
momenteel gekozen frequentiebereik ingesteld.
Frequentie selecteren
Voor de weergave van de waarde van de actueel gekozen frequentie in het
hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde de schuifknop of de
functietoetsen in het onderste beeldschermgedeelte gebruiken resp. de
regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Zenders na elkaar kort afspelen (Scan)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders van het momenteel geko-
zen frequentiebereik gedurende enkele seconden horen.
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders te starten, in het hoofdmenu
Radio de functietoets
Scan
aantippen.
Om de scanfunctie te beëindigen, de functietoets aantippen.
Lijst met beschikbare zenders
Afb. 188 Voorbeeld van lijst met beschikbare FM/DAB-zenders
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets
aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor sortering (FM) van de zenders op naam, groep of genre, de functietoets
A
» afb. 188 aantippen » .
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets
aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor het filteren aan de hand van het programmatype (bv. cultuur, muziek,
sport enz.) in de FM-zenderlijst (bij ingeschakelde RDS-functie) en de DAB-
zenderlijst (als een alfabetische sortering van de zenderlijst is geselecteerd)
de functietoets
A
» afb. 188 aantippen.
Informatiesymbolen
Symbool Betekenis
Zender die onder een voorkeuzetoets is opgeslagen
Actueel opgeslagen zender
 Zender met verkeersinformatie
(bv.)  Type van uitgezonden programma (FM)
(bv.)  Type van regionale zending (FM)
De zenderontvangst is niet beschikbaar (DAB)
153
Radio
Symbool Betekenis
De zenderontvangst is niet zeker (DAB) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen, Bolero, Swing)
Zender met weergave van afbeeldingen (DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
Lijst updaten
Infotainmentafhankelijk wordt de zenderlijst als volgt geüpdatet:
Frequen-
tie
Columbus Amundsen, Bolero Swing
FM automatisch automatisch automatisch
AM automatisch handmatig handmatig
DAB automatisch handmatig handmatig
Voor handmatig updaten de functietoets
» afb. 188 aantippen.
VOORZICHTIG
Voor sortering van de zenders op genre moeten de functies RDS en AF inge-
schakeld zijn. Deze functies kunnen in het hoofdmenu Radio in het FM-fre-
quentiebereik door aantippen van de functietoets
Uitgebreide instellingen
worden in- of uitgeschakeld.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete zenders
Voor elk frequentiebereik zijn voor het opslaan van de favoriete zenders
C
voorkeuzetoetsen beschikbaar, die telkens in drie groepen
E
zijn onderver-
deeld » afb. 187 op pag. 152.
Voor het
opslaan van een zender in het hoofdmenu Radio de gewenste
functietoets
C
zo lang indrukken tot een geluidssignaal te horen is.
Voor het opslaan van een zender in de zenderlijst de functietoets van de
gewenste zender vasthouden, de geheugengroep selecteren en de gewenste
voorkeuzetoets aantippen.
Zenderlogo's - Columbus, Amundsen, Bolero
In het infotainmentgeheugen zijn zenderlogo's opgeslagen, die bij het opslaan
van de zenders onder de voorkeuzetoetsen automatisch worden gekoppeld.
Zenderlogo automatisch toekennen
Voor het deactiveren/activeren in het hoofdmenu Radio de functietoets
Uitgebreide instellingen
Automatische opslag zenderlogo's
aantippen.
Zenderlogo handmatig toevoegen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo handmatig verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp.
Wij adviseren een resolutie tot 500x500 pixels.
Zenderlogo's - Swing
De voorkeuzetoets van een voorkeuzezender kan naast de omschrijving ook
het zenderlogo bevatten.
Zenderlogo toekennen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
of: De functietoets
Alle gebieden
aantippen om de logo's van alle voorkeuze-
zenders tegelijkertijd te wissen.
Het verwijderen bevestigen/afbreken.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, png.
Wij adviseren een resolutie tot 400x240 pixels.
154
Infotainment
TP-verkeersinformatie
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatie in het hoofdmenu Radio
de functietoets
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
Tijdens een verkeersmelding is het mogelijk, de actuele melding af te breken
resp. de verkeersinformatie te deactiveren.
Let op
Als de momenteel ingestelde zender geen verkeersinformatie uitzendt of het
signaal is niet beschikbaar, dan zoekt het infotainment op de achtergrond au-
tomatisch naar een andere verkeersinformatiezender.
Tijdens de weergave in het menu Media of een zender op de AM-frequentie-
band wordt de verkeersinformatie van de laatst gekozen zender op de FM-fre-
quentieband ontvangen.
Media
Bediening
Hoofdmenu
Afb. 189
Media: Voorbeeldweer-
gave van het hoofdme-
nu
Voor de weergave van het hoofdmenu op het sensorveld/de toets

druk-
ken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 189
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Selecteren van de audiobron
Geselecteerde audiobron / Albumafbeelding / Albumoverzicht
Afhankelijk van audiobronsoort:
Map-/titellijst
Multimedia-database
Instellingen van het menu Media » pag. 144 resp. » pag. 151
Let op
De informatie over de weergegeven titel wordt op het beeldscherm ge-
toond, als deze als zogenaamde ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien
geen ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weergegeven resterende weer-
gavetijd niet overeen te komen met de daadwerkelijk resterende weergavetijd.
Bij het aansluiten of insteken van een audiobron zoekt het infotainment Co-
lumbus in de lokale Gracenote
®
-database naar informatie over de weergege-
ven titel (bv. naam van het album, naam van de artiest, genre, afbeelding van
A
B
C
D
155
Media
het album enz.). Wanneer de informatie niet beschikbaar is en de dienst
Infotainment Online » pag. 17 actief is, zoekt het infotainment deze informatie
in de Gracenote
®
-online-database op.
Weergavebediening - Columbus, Amundsen, Bolero
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na het star-
ten van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 189 op pag.
155 (na 3 s na de start van de titel-
weergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 189 op pag.
155 (binnen 3 s na de start van de ti-
telweergave)
Weergeven van de volgende titel
Aantippen van
Vingerbeweging naar links in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 189 op pag.
155
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
Functie Handeling
Zoeken (geldt voor bronnen met weer
te geven multimediadatabase) (geldt
voor het infotainment Columbus)
Aantippen van
In-/uitschakelen van de weergave van
dergelijke titels volgens informatie uit
de zgn. ID3-tag (geldt voor het info-
tainment Columbus)
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 189 op pag. 155 mogelijk.
Weergaveregeling - Swing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na de start
van de titelweergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 189 op pag. 155 mogelijk.
156
Infotainment
Mappen-/titellijst
Afb. 190
Map-/titellijst
Voor de weergave van de map-/titellijst in het hoofdmenu Media de functie-
toets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron onder-
steund wordt).
Voor de weergave een titel kiezen.
Map-/titellijst » afb. 190
Gekozen audiobron / map van audiobron (de beweging binnen de map
vindt plaats door het aantippen van de functietoets voor de map)
Opties van map-/titelweergave
Weergave van de multimedia-databank (alleen beschikbaar in de bronmap)
(geldt niet voor het infotainment Swing)
Selecteren van de audiobron
Map
Afspeellijst
Actueel weergegeven titel / gestopte titelweergave
De titel kan niet worden afgespeeld (door aantippen van de functietoets
wordt de oorzaak getoond).
Let op
In de lijst worden de eerste 1.000 vermeldingen (titels, mappen e.d.) met de
oudste aanmaakdatum weergegeven.
De inleessnelheid van de map-/titellijst is afhankelijk van het type audiobron,
de verbindingssnelheid alsmede van het datavolume.
A
B
C
Multimedia-database
Afb. 191
Multimedia-database
Voor de weergave van de multimedia-database in het hoofdmenu Media de
functietoets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron
ondersteund wordt).
De audiobestanden worden naar hun eigenschappen in afzonderlijke categorie-
en
B
gesorteerd.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Multimedia-database » afb. 191
Gekozen audiobron / gekozen categorie / map van de audiobron
Sorteringscategorieën
Weergave van de map-/titellijst (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
A
B
C
157
Media
Audiobronnen
Inleiding
VOORZICHTIG
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aangesloten audiobronnen
opslaan. ŠKODA draagt geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte of
beschadigde bestanden resp. aangesloten audiobronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Bij het aansluiten van een externe audiobron kunnen op het display van de ex-
terne bron aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen dienen in acht
te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd (bv. goedkeuring voor
de dataoverdracht enz.).
Let op
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het auteursrecht in uw land in acht
nemen.
Cd/dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 192
Cd/dvd-opening
De cd-/dvd » afb. 192-opening zit in een externe module in het dashboardkas-
tje aan de bijrijderszijde.
Voor het aanbrengen een cd/dvd, met de bedrukte zijde naar boven, zo ver in
de cd-opening schuiven, tot deze automatisch naar binnen wordt getrokken.
Voor het uitwerpen de toets indrukken, de cd/dvd wordt in de uitneempo-
sitie geschoven.
Als de uitgeschoven cd/dvd niet binnen 10 seconden wordt verwijderd, wordt
deze om veiligheidsredenen weer naar binnen getrokken. Hierbij wordt echter
niet naar de cd/dvd-bron gewisseld.
ATTENTIE
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productiedatum conform de natio-
nale/internationale normen DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21
CFR, Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalificeerd. De laserstraal in
dit klasse 1 laserproduct is zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar
bestaat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal door het infotainment
afgeschermd wordt. Dit betekent echter niet dat de aanwezige laser zon-
der zijn behuizing niet als een laserproduct van een hogere klasse zou kun-
nen worden gekwalificeerd. Om deze reden dient de behuizing van het in-
fotainment in geen geval te worden geopend.
VOORZICHTIG
Beslist wachten tot de eerder geplaatste cd/dvd is uitgeschoven, voordat
een nieuwe cd/dvd wordt geplaatst. Anders kan de speler in het infotainment
worden beschadigd.
In de cd/dvd-speler alleen originele -audio-cd's/video-dvd's of standaard cd-
r/rw's resp. dvd±r/rw's schuiven.
De cd/dvd's niet beplakken!
Bij te hoge resp. te lage buitentemperaturen kan de cd-/dvd-weergave mo-
gelijk niet werken.
Bij koude weersomstandigheden of hoge luchtvochtigheid kan vocht in het
infotainment neerslaan (condensatie). Dit kan leiden tot overslaan of de weer-
gave verhinderen. Zodra het vocht is verdwenen, werkt de weergave weer vol-
ledig.
Let op
Na het indrukken van de toets duurt het enkele seconden, voor de cd/dvd
uitgeschoven wordt.
Op slechte of onverharde wegen kan de weergave overspringen.
158
Infotainment
Als de cd/dvd is beschadigd, niet leesbaar is of verkeerd is geplaatst, ver-
schijnt op het beeldscherm de volgende melding
Storing: Cd/dvd
.
Cd's/dvd's met kopieerbeveiliging worden onder bepaalde omstandigheden
niet of slechts beperkt weergegeven.
SD-kaart
Afb. 193
Columbus, Amundsen, Bolero:
SD-kaart erin schuiven
Afb. 194
Swing: SD-kaart erin schuiven
Inschuiven
De SD-kaart in pijlrichting met de afgesneden hoek naar rechts gericht in de
sleuf schuiven, tot deze "vergrendelt" » afb. 193 resp. » afb. 194.
Verwijderen
Voor het verwijderen van de SD-kaart in het hoofdmenu Media de functie-
toets
Veilig verwijderen
aantippen.
Op de ingestoken SD-kaart drukken. De SD-kaart "springt" in de verwijder-
positie.
VOORZICHTIG
Geen SD-kaarten met afgebroken "schuif" voor de schrijfbeveiliging gebrui-
ken - gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de SD-kaart tijdens het rijden
door het bewegen van de wagen uit de adapter vallen.
USB-ingang
Inbouwplaats van de USB-ingang en informatie over het gebruik ervan » pag.
100.
Op de USB-ingang kan een audiobron rechtstreeks of via een verbindingskabel
worden aangesloten.
Voor het aansluiten de USB-audiobron in de betreffende ingang steken.
Voor het verwijderen van de USB-audiobron in het hoofdmenu Media de
functietoets
Veilig verwijderen
aantippen.
De audiobron uit de betreffende USB-ingang lostrekken.
USB-audiobron laden
Bij ingeschakeld contact wordt na het aansluiten van de USB-audiobron het
opladen automatisch gestart (geldt voor audiobronnen waarbij opladen via de
USB-stekker mogelijk is).
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opladen via het stroomnet ver-
schillen.
Afhankelijk van het verbonden externe apparaat en van de frequentie van het
gebruik kan de laadstroom mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen mogelijk niet herkennen dat ze
worden opgeladen.
VOORZICHTIG
USB-verlengkabels of adapters kunnen de werking van de aangesloten audio-
bron negatief beïnvloeden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
159
Media
Bluetooth
®
-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobestanden van een aangesloten
Bluetooth
®
-speler met het A2DP- resp. AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten via Bluetooth
®
worden ge-
koppeld, maar slechts één daarvan kan als Bluetooth
®
-speler worden gebruikt.
Aansluiten/verwijderen
Voor het aansluiten van de Bluetooth
®
-speler de speler op het infotainment
aansluiten - dezelfde aanwijzingen voor het koppelen van het infotainment
met een telefoon opvolgen » pag. 170.
Voor het verwijderen van de Bluetooth
®
-speler de verbinding in de lijst met
gekoppelde apparaten beëindigen » pag. 172.
Bluetooth
®
-speler vervangen (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
Wanneer men een Bluetooth
®
-speler, die tegelijkertijd als telefoon met het in-
fotainment verbonden is, wil vervangen, dan verschijnt hierover een betreffen-
de melding in het infotainmentbeeldscherm.
De verbinding met de actueel verbonden Bluetooth
®
-speler beëindigen en de
koppelingsprocedure herhalen » pag. 172, Beheer gekoppelde externe appa-
raten.
VOORZICHTIG
Is met het infotainment een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto
verbonden, dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth
®
mogelijk.
Jukebox
Geldt voor het infotainment Columbus.
In de Jukebox (in het interne geheugen van het infotainment) kunnen onder-
steunde audio-/videobestanden van aangesloten audiobronnen geïmporteerd
worden.
Bestanden importeren
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Importeren
aan-
tippen.
De gewenste bron kiezen.
De gewenste map of bestanden kiezen.
De functietoets aantippen.
Bestanden wissen
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Wissen
aantip-
pen.
De gewenste mappen of bestanden in de gekozen categorie kiezen.
De functietoets
Wissen
aantippen.
Bezettingsgraad van het infotainmentgeheugen weergeven
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
aantippen.
Er wordt informatie over de bezette en vrije ruimte van het infotainmentge-
heugen en het aantal bestanden weergegeven, dat nog geïmporteerd kan wor-
den.
Let op
De reeds gekopieerde bestanden worden herkend en zijn voor het opnieuw
kopiëren niet meer beschikbaar (grijs weergegeven).
Het kopiëren en tegelijkertijd weergeven van audio- resp. videobestanden in
de cd/dvd-speler is niet mogelijk.
WLAN
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het infotainment maakt het mogelijk, audiobestanden van een via het WLAN
van het apparaat verbonden extern apparaat af te spelen.
Een extern apparaat, dat de DLNA-technologie (Digital Living Network Allian-
ce) ondersteunt, met het WLAN van het infotainment verbinden » pag. 181.
Eventueel in het aangesloten apparaat de UPnP-applicatie (Universal Plug
and Play), die de weergave mogelijk maakt, starten.
De audiobron
WLAN
kiezen.
160
Infotainment
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Columbus,
Amundsen, Bolero
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appa-
raten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Cd/dvd
(geldt voor
het info-
tainment
Columbus)
Cd-/dvd-
speler
Audio-cd
(maximaal
80 minuten);
Cd-r/rw
(maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
Dvd-audio,
Dvd-video
ISO9660;
Joliet (niveau 1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,5)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestands-
uffix
Max. bi-
trate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Multika-
nalen
a)
Afspeel-
lijsten
Windows Media
Audio
9 en 10
wma 384 kbit/s
96 kHz
Nee
m3u
pls
wpl
m3u8
asx
WAV wav
Door het
formaat
bepaald
(ca.
1,5 Mbit/s)
MPEG-1; 2 en
2,5
Layer 3
mp3
320 kbit/s
48 kHz
MPEG-2 en 4
aac; mp4;
m4a
Ja
FLAC;
OGG-Vorbis
flac; ogg
Door het
formaat
bepaald
(ca.
5,5 Mbit/s)
a)
Geldt voor het CANTON-soundsysteem.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeel-
de audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
161
Media
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Swing
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appara-
ten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,5)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeel-
de audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
162
Infotainment
Afbeeldingen
Viewer
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 195
Afbeeldingen: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu het sensorveld

en vervolgens de
functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 195
Selecteren van de afbeeldingenbron
Map-/beeldlijst
Weergave van het vorige beeld
Starten van diashow
Stoppen van diashow
Weergave van het volgende beeld
Instellingen van het menu Afbeeldingen » pag. 144
Draaien van het beeld 90° naar links
Draaien van het beeld 90° naar rechts
Weergave van de uitgangsbeeldgrootte (met behoud van het beeldfor-
maat)
Routegeleiding naar GPS-coördinaten (de weergave vindt alleen plaats, zo-
lang de afbeelding de GPS-coördinaten bevat) (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen) » pag. 197
A
Doorbladeren aansturen
Functie Handeling
Weergave van het volgende
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
links (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Weergave van het vorige
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
rechts (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Vergroting van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze uit elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar rechts (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Verkleinen van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar links (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Beweging van afbeelding bij
vergrote weergave
Vingerbeweging over het beeldscherm in de
gewenste richting
Kantelen met 90°
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
links- resp. rechtsom bewegen (bij uitgangs-
weergave)
Aantippen van of
Maximale vergroting van de
weergave
Dubbel met vinger tikken op het beeld-
scherm
Weergave van de uitgangs-
beeldgrootte (met behoud van
het beeldformaat)
Opnieuw dubbel met vinger op het beeld-
scherm tikken
Drukken op draaiknop (geldt niet voor het
infotainment Columbus)
VOORZICHTIG
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door
aangesloten Apple-apparaten niet ondersteund.
163
Afbeeldingen
Ondersteunde afbeeldingbronnen en bestandsformaten
Ondersteunde afbeeldingbronnen
Bron Type Specificatie
Bestandssys-
teem
SD-kaart
Standaardfor-
maat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-apparaten
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware)
USB 1.x; 2.x en 3.x
of hoger met de
ondersteuning
van USB 2.x
Cd/dvd (geldt voor
het infotainment
Columbus)
Cd-r/rw (maxi-
maal 700 MB);
Dvd±r/rw
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde bestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuffix
Max. resolutie
(Megapixel)
BMP bmp 4
JP(E)G jpg; jpeg 4; 64
GIF gif 4
PNG png 4
Let op
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt 20 MB.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde afbeeldingbronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Video-dvd
Videospeler
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 196
Video-dvd: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu een cd/dvd in de betreffende opening
in de externe module aanbrengen.
of: In het hoofdmenu Media de gewenste videobron kiezen, de map-/titellijst
weergeven en het videobestand starten.
Hoofdmenu » afb. 196
Keuze van videobron
Weergave-tijdbalk
Informatie over het gekozen videobestand (bijvoorbeeld videotitel, hoofd-
stuk)
Weergave van het menu Video-dvd
Instellingen van het menu Video-dvd » pag. 144
Let op
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij snelheden boven 5 km/h
uitgeschakeld. Alleen de geluidsweergave wordt voortgezet. Op het beeld-
scherm wordt de volgende melding weergegeven.
A
B
C
164
Infotainment
Weergave aansturen
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van /
Weergave van de vorige video
Aantippen van binnen 3 s na de
start van het afspelen
Afspelen van de actuele video vanaf
het begin
Aantippen van na 3 s na de start
van het afspelen
Snel achteruit Ingedrukt houden van
a)
Weergave van de volgende video Aantippen van
Snel vooruit Ingedrukt houden van
a)
Vooruit-/terugspoelen van de video
naar het gewenste tijdstip
Aantippen van de weergave-tijdbalk
B
» afb. 196 op pag. 164
a)
Des te langer de functietoets wordt ingedrukt, des te sneller de video wordt vooruit- of teruggespoeld.
Dvd-menu
Afb. 197
Dvd-menu
Voor de weergave van het dvd-menu in het hoofdmenu Video-dvd de func-
tietoets » afb. 196 op pag. 164 aantippen.
Beschrijving van het dvd-menu » afb. 197
Bedieningspaneel
Voorbeeld van het weergegeven menu
A
B
Functietoetsen op het bedieningspaneel
Symbool Functie
/ Verschuiven van bedieningspaneel naar links/rechts
/ In-/uitschakelen van volledige beeldweergave van
bedieningspaneel
Sluiten van bedieningspaneel
Beweging in EPG/teletekst
 Bevestiging
Hoofdmenu
Terugkeer naar het hoofdmenu Video-dvd
Ondersteunde videobronnen en bestandsformaten
Ondersteunde videobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
Cd/dvd
Cd-/dvd-
speler
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
standaardmatige
dvd;
Dvd-video;
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
165
Video-dvd
Ondersteunde videobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestandsuffix
Maximum aantal
beelden per se-
conde
Max. resolutie
MPEG-1
.mpeg
30 352 x 288
MPEG-2
25 720 x 576
MPEG-4 .mp4
QuickTime .mov
Matroska .mkv
DivX; XviD
.avi
MJPEG
Media Command
Bediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 198
Applicatie ŠKODA Media Com-
mand
De functie Media Command maakt het mogelijk, de weergave van audiobe-
standen of video's van maximaal twee tablets, die via WLAN met het infotain-
ment verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
De functie Media Command maakt de bediening mogelijk van tablets met het
besturingssysteem Android of iOS.
Voorwaarde voor de functie Media Command is geactiveerde dataoverdracht
en toegelaten infotainmentbediening via de applicatie » pag. 136.
Tablet met het infotainment verbinden
De infotainment-hotspot inschakelen (het sensorveld

en vervolgens de
functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
aantippen).
WLAN in de tablet inschakelen.
Een WLAN-verbinding op de tablet opbouwen » pag. 181, Verbindingsop-
bouw via WLAN.
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Command starten.
Applicatie ŠKODA Media Command
De applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play verkrijgbaar.
Informatie over de toepassing en de optie voor het downloaden van de appli-
catie kunt u vinden op een internetpagina, die door het inlezen van de QR-code
» afb. 198 kan worden geopend.
166
Infotainment
VOORZICHTIG
Als meerdere apparaten via WLAN met het infotainment verbonden zijn, dan
bestaat het gevaar voor WLAN-overbelasting en daarmee ook voor een onjuis-
te werking van het Media Command.
Videoweergave in hoge resolutie (bv. als HD) kan leiden tot weergaveproble-
men of verbindingsproblemen van de tablet met het infotainment.
Hoofdmenu
Afb. 199
Een tablet / Twee tablets
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 199
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Weergave-aansturing
Beeld uit de weergegeven video
Naam van de bediende tablet / Wisselen naar het hoofdmenu van de twee-
de tablet (bij weergegeven symbool )
Verhogen/verlagen van het volume van de tablet
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de eerste tablet (symbool
)
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de tweede tablet (sym-
bool )
Keuze van de weergavebron
WLAN-instellingen » pag. 141
A
B
C
D
E
F
G
Bron selecteren en weergave aansturen
Voor de keuze van de weergavebron in het hoofdmenu de functietoets
aantippen en de bron-tablet kiezen.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titelweergave op de beide ta-
blets op hetzelfde moment.
De weergave kan via het infotainment of via elke tablet, en zelfs onafhankelijk
van elkaar, aangestuurd worden. Daardoor bestaat de mogelijkheid, op de ta-
blets tegelijkertijd verschillende titels af te spelen.
Weergave-aansturing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van
(na 3 s na de start van de titelweerga-
ve)
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van
(binnen 3 s na de start van de titel-
weergave)
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 199 op pag. 167 mogelijk.
Let op
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om audiobestanden of video's
vanaf een in de tablet gestoken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze
titels kan beperkt zijn.
167
Media Command
Ondersteunde bestandsformaten
Type Formaat
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10
(H264)
XVID
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3 (mp3)
AAC (4,1+)
M4A (4,1+)
OGG
FLAC
WAV (4,1+)
Telefoon
Inleidende informatie
Inleiding
ATTENTIE
Altijd de algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen voor het
bedienen van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen.
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 200
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden of als een simkaart met geactiveerde telefoondiensten
in de externe module is gestoken.
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 200
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
A
B
C
D
168
Infotainment
Symbool van de basistelefoon
- een via Bluetooth
®
verbonden telefoon
- een simkaart met geactiveerde telefoondiensten, in de externe mo-
dule aangebracht
Lijst met gekoppelde telefoons die als bron voor de telefooncontacten be-
schikbaar zijn
- geen telefoon voor telefooncontacten is verbonden
- een telefoon voor telefooncontacten is verbonden
Verwisselen van de basistelefoon door de extra telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Lijst met telefooncontacten
Menu met tekstberichten (SMS)
Oproeplijst
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 144
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van het telefoonnetwerk, evt. dataverbindingstype
Een via Bluetooth
®
aangesloten telefoon (geldt voor het infotainment
Columbus)
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Ontvangen sms
Aanduiding van de draadloze laadfunctie van de telefoon » pag. 99 (geldt
voor het infotainment Columbus)
Pincode van de simkaart is niet ingegeven
E
F
G

Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Swing.
Afb. 201
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden in-
gedrukt.
Hoofdmenu » afb. 201
Naam van de basistelefoon (door aantippen wordt de lijst met gekoppel-
de telefoons weergegeven)
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Ingeven van het telefoonnummer
Lijst met telefooncontacten » pag. 174
Oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast de functietoets
het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Inschakelen van de spraakbediening van de verbonden telefoon (bv. Ap-
ple Siri, Google Voice)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 151
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
A
B
C
D
169
Telefoon
Gemiste oproep
Actief gesprek
Koppeling en verbinding
Inleiding
Om een telefoon met het infotainment te kunnen verbinden, moeten de beide
apparaten met elkaar via Bluetooth
®
worden gekoppeld.
Afhankelijk van het infotainmenttype kunnen maximaal 20 externe apparaten
worden gekoppeld. Na het bereiken van het maximale aantal wordt door de
koppeling van het volgende externe apparaat het langst niet-gebruikte appa-
raat vervangen.
De verbinding met een reeds gekoppelde telefoon wordt na het inschakelen
van het contact automatisch tot stand gebracht. Ook kan de telefoon worden
opgezocht in de lijst met gekoppelde apparaten.
Het bereik van de verbinding tussen de telefoon en het infotainment is beperkt
tot het interieur van de wagen.
Compatibiliteit en update
Door het inlezen van de QR-code » afb. 170 op pag. 128 of na het invoeren van
het volgende adres in de webbrowser, kan informatie over de compatibiliteit
van de telefoons en beschikbare updates voor het Bluetooth
®
van het infotain-
ment worden weergegeven.
http://go.skoda.eu/infotainment
Voorwaarden voor de koppeling
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth
®
-functie van het infotainment en van de telefoon is inge-
schakeld.
De zichtbaarheid van het infotainment en de telefoon is ingeschakeld.
De telefoon bevindt zich binnen het bereik van het Bluetooth
®
-signaal van
het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Met het infotainment is geen extern apparaat via Apple CarPlay verbon-
den.
Koppelings- en verbindingsprocedure
Telefoon met het infotainment koppelen
Beschikbare externe Bluetooth
®
-apparaten in de telefoon opzoeken.
De naam van het infotainment kiezen.
De naam van het infotainment kan in het hoofdmenu Telefoon door aantippen
van de functietoets
Bluetooth
in het menupunt
Naam:
worden vastgesteld.
De pincode bevestigen (evt. ingeven en bevestigen).
De telefoon wordt met het infotainment verbonden of alleen hieraan gekop-
peld, en wel afhankelijk van het aantal reeds verbonden externe apparaten en
van het gebruik van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het
infotainment Columbus) » pag. 171.
infotainment met de telefoon koppelen
Indien geen telefoon met het infotainment is verbonden, de toets/het sen-
sorveld

en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen resp. het
sensorveld

en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Indien een telefoon met het infotainment is verbonden, dan in het hoofdme-
nu Telefoon de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Als in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart met
geactiveerde telefoondiensten is gestoken, dan in het hoofdmenu Telefoon
de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
In de lijst met gevonden externe Bluetooth
®
-apparaten de gewenste telefoon
kiezen.
De pincode bevestigen (evt. ingeven en bevestigen).
ATTENTIE
De koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment niet tij-
dens het rijden uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
Telefoon via het rSAP-profiel verbinden
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Een via het Bluetooth
®
-profiel rSAP verbonden telefoon (telecommunicatie van
de simgegevens) kan voor Telefoon- en datadiensten worden gebruikt.
Telefoon met het infotainment verbinden
Het contact en het infotainment inschakelen.
170
Infotainment
In het hoofdmenu Telefoon de functie
Telefooninterface "Business"
inscha-
kelen.
In de telefoon Bluetooth
®
en de zichtbaarheid inschakelen en de verbinding
via het Bluetooth
®
-profiel rSAP toestaan.
De telefoon opzoeken en met het infotainment verbinden » pag. 170, info-
tainment met de telefoon koppelen.
Als het Bluetooth
®
-profiel rSAP door de te verbinden telefoon wordt onder-
steund, dan probeert het infotainment bij voorkeur via dit profiel verbinding
met de telefoon te maken.
Functiebeperking
In de volgende gevallen is geen verbinding van de telefoon met het infotain-
ment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP mogelijk.
In de externe module is de simkaart aangebracht.
Met het infotainment is een extern apparaat via Apple CarPlay of Android
Auto verbonden.
Let op
Voor de ontvangst van het mobiele-telefoniesignaal van de verbonden telefoon
worden wagenantennes gebruikt.
Mogelijke verbindingstypes
Afhankelijk van het aantal verbonden Bluetooth
®
-apparaten, het verbindingstype en het gebruik van de simkaart in de externe module zijn de volgende functies
beschikbaar.
Geldt voor het infotainment Columbus
Verbin-
dings-
variant
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
Derde apparaat Vierde apparaat
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
1.
rSAP
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten,
dataverbinding,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
- Bluetooth
®
-speler
a)
-
2.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
dataverbinding Bluetooth
®
-speler
a)
-
171
Telefoon
Verbin-
dings-
variant
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
Derde apparaat Vierde apparaat
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
3.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
- -
binnenkomende oproe-
pen
berichten,
dataverbinding
Bluetooth
®
-speler
a)
-
4. -
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten
b)
,
dataverbinding
HFP (binnenkomende
oproepen),
berichten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
telefooncontacten
b)
,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Bij elke verbindingsvariant kan telkens slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
b)
Als telefooncontacten vanuit het derde apparaat naar het infotainment worden geïmporteerd, dan is het niet mogelijk om de telefooncontacten uit de simkaart die in de externe module is gestoken te gebruiken.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
HFP (binnenkomende oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Geldt voor het infotainment Swing
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen),
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Beheer gekoppelde externe apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde appar.
aantippen.
In de lijst met gekoppelde externe apparaten kunnen bij de afzonderlijke exter-
ne apparaten de volgende symbolen verschijnen.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
grijs Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
grijs
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
wit Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Geldt voor het infotainment Columbus met de in de externe module aange-
brachte simkaart
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
grijs
Extern apparaat kan alleen voor het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat worden verbonden
blauw
Extern apparaat is verbonden en het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat is mogelijk
172
Infotainment
Geldt voor het infotainment Swing
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
wit Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
wit
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
groen Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Verbinding opbouwen
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de verbindingsprocedure meldingen
en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervanging van het verbon-
den externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Verbinding verbreken
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Wissen van het gekoppelde externe apparaat
Om te wissen een van de volgende functietoetsen aantippen.
- Wissen van alle externe apparaten
- Wissen van het gewenste externe apparaat
Het wissen door het aantippen van de functietoets
Wissen
bevestigen.
Alle wissen
resp.
Alle gebieden
Gebruik van de simkaart in de externe module
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Afb. 202
Simkaart in de externe module steken
Er moet een simkaart van het formaat "mini" (standaardformaat 25x15 mm)
worden gebruikt.
De simkaart kan voor telefoon- en datadiensten worden gebruikt.
De simkaartopening bevindt zich in een externe module in het opbergvak aan
bijrijderszijde » afb. 202.
Gebruik van de simkaart in de externe module in-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon de functie
Telefooninterface "Business"
inscha-
kelen.
Simkaart insteken
De simkaart in de bijbehorende opening » afb. 202 met de afgeschuinde
hoek links en de contacten omlaag gerichtsteken, tot deze "vastklikt".
Simkaart de eerste keer gebruiken
Als de simkaart de eerste keer in de externe module wordt gebruikt, het ge-
bruikstype kiezen.
Ook telefonie
- Activering van de data- en telefoondiensten.
Alleen dataverbindingen
- Alleen activering van de datadiensten.
Eventueel de netwerkparameters voor de internetverbinding instellen » pag.
180.
Door het gebruik van de simkaart voor telefoondiensten wordt de verbinding
met de verbonden telefoons beëindigd.
173
Telefoon
Pincode ingeven en opslaan
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van  bevestigen.
of: De functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en bevestigd.
Pincode wijzigen
Wijzigen van de pincode is in het hoofdmenu Telefoon in het menupunt
Instellingen pincode
Pincode wijzigen
mogelijk.
Gebruik van de simkaart wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Simkaart alleen voor dataverbin-
ding gebruiken
aantippen.
Simkaart verwijderen
Op de ingestoken simkaart drukken en deze verwijderen.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans
dat de externe module wordt beschadigd.
Geen simkaart met adapter gebruiken, de simkaart kan tijdens het rijden
door trillingen van de wagen uit de adapter vallen - gevaar voor beschadiging
van de externe module.
Telefoonfuncties
Telefoonnummer invoeren en kiezen
Telefoonnummer invoeren en kiezen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Functietoetsen van het numerieke toetsenbord
Ingeven van het laatst gekozen nummer / keuze van ingegeven telefoon-
nummer
Noodoproep (geldt alleen voor sommige landen)
Pechoproep in geval van pech
Informatie-oproep (informatie betreffende de producten en diensten
van het merk ŠKODA)
Keuze van het voicemailnummer (voor het infotainment Swing wordt de
functie niet ondersteund)
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Weergave van de functietoetsen voor de beweging van de cursor in
de invoerregel
Contact via numerieke toetsenbord zoeken
Het numerieke toetsenbord kan ook voor het zoeken van een contact worden
gebruikt.
Indien bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan worden naast het numerieke
toetsenbord de contacten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Voicemailbox (geldt niet voor het infotainment Swing)
Voor het kiezen van het voicemailboxnummer de functietoets aantippen.
Als het voicemailboxnummer niet wordt geïmporteerd of als dit niet is inge-
voerd, dan kan dit als volgt worden ingevoerd of gewijzigd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Voicemail-
nummer:
aantippen.
Het nummer van uw voicemailbox ingeven.
Lijst met telefooncontacten
Afb. 203 Lijst met telefooncontacten / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, er wordt een lijst
met telefooncontacten weergegeven » afb. 203.
Als de basistelefoon met het infotainment is verbonden, dan worden de tele-
fooncontacten uit deze telefoon gebruikt.
174
Infotainment
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde telefoondiensten bevindt, dan zijn de telefooncontacten van
de simkaart beschikbaar. Eventueel kan nog een ander extern apparaat voor
het importeren van telefooncontacten worden geselecteerd, door de functie-
toets
F
» afb. 200 op pag. 168 aan te tippen.
Functietoetsen
Contact zoeken
Keuze van een telefoonnummer in de lijst met telefooncontacten (indien
een telefooncontact meerdere telefoonnummers bevat, wordt na de keu-
ze van het contact een menu met de voor dit contact opgeslagen tele-
foonnummers getoond)
Weergave van de contactdetails
Keuze van het telefoonnummer in de contactdetails
Bewerken van het telefoonnummer van het contact voordat er wordt ge-
beld
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Voorlezen van de contactnaam door de gegenereerde infotainmentstem
Openen van het menu voor het verzenden van een tekstbericht (sms)
Infotainment Columbus, Amundsen:
Begin van de routegeleiding naar het contactadres
Lijst importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon resp. de simkaart (geldt voor
het infotainment Columbus) met het infotainment, begint het importeren van
de telefooncontacten in het infotainmentgeheugen. Het importeren kan ook
meerdere minuten duren.
In het telefoonboek van het apparaat zijn 4.000 (geldt voor het infotainment
Columbus) resp. 2.000 (geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing)
vrije geheugenplaatsen voor geïmporteerde telefooncontacten beschikbaar.
Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers bevatten.
Het aantal geïmporteerde contacten kan in het menupunt
Gebruikersprofiel
Contacten importeren:
resp.
Cont. import.
worden bepaald.
Als er tijdens het importeren een fout optreedt, verschijnt op het beeldscherm
een overeenkomstige melding.
A
B
C
Lijst updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het infotainment wordt de lijst
automatisch geüpdatet.
Het updaten kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Contacten
importeren:
resp.
Cont. import.
aantippen.
Beheer voorkeurscontacten (favorieten)
Afb. 204
Favoriete contacten
Favoriet toekennen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 204 aan-
tippen.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Verbinding met een favoriet maken
De functietoetsen voor voorkeurscontacten maken het direct kiezen van het
telefoonnummer van het contact mogelijk.
De favorieten zijn in twee geheugengroepen beschikbaar.
Voor het wisselen van geheugengroep de functietoets
B
» afb. 204 aantip-
pen.
Voor het kiezen de bezette functietoets
A
» afb. 204 aantippen.
Toegekende favoriet wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 204 in-
gedrukt houden.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Favoriet wissen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Favorieten
beheren
aantippen.
175
Telefoon
De gewenste functietoets van het favoriete contact aantippen en het wissen
bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantippen van de functietoets
Alle
wissen
/
Alle gebieden
en het bevestigen van het wissen worden gewist.
Functietoets voor noodoproep
Wanneer de wagen niet met de toetsen van de Care Connect-dienst » pag. 16
is uitgerust, wordt op de positie van de laatste functietoets in de eerste favor-
ietengroep de functietoets voor een noodoproep weergegeven. In enkele
landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
Het is mogelijk om een andere nummer van het favoriete contact aan de func-
tietoets toe te wijzen.
Om het noodoproepnummer weer in te stellen, is het noodzakelijk de telefoon
uit de lijst met gekoppelde externe apparaten te wissen » pag. 172 en opnieuw
te koppelen en te verbinden.
Oproeplijst
Afb. 205 Oproeplijst / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, er wordt een op-
roeplijst weergegeven » afb. 205.
De oproeplijst kan ook tijdens een telefoongesprek worden weergegeven.
Functietoetsen
Instelling van de weergave afhankelijk van de soort oproep
Alle gebieden
- Lijst met alle oproepen
Gemiste oproepen
/
Gemiste oprp.
- Lijst met gemiste oproepen
A
Gekozen nummers
- Lijst van gekozen nummers
Beantw. opr.
/
Beantwoorde
- Lijst met beantwoorde oproepen
Kiezen van het contactnummer / het telefoonnummer
Symbolen voor de oproepsoort
- Beantwoorde oproep
- Uitgaande oproep
- Gemiste oproep
Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen (geldt
niet voor het infotainment Swing)
Weergave van de contactdetails » afb. 205
C
- Contactnummer kiezen
Telefoongesprek
Afhankelijk van de gesprekscontext kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Keuze beëindigen / inkomende oproep afwijzen / oproep beëindigen
Inkomende oproep aannemen / naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Conferentie tot stand brengen
Oproepdetails tonen (voor zover het contact in de lijst is opgeslagen)
Handsfreeset uit-/inschakelen (gesprek naar de telefoon/naar het
infotainment omschakelen)
Voor het uitschakelen van de handsfreeset, in het hoofdmenu Telefoon de
functietoets
Handsfree
tijdens het voeren van een gesprek aantippen.
Voor het inschakelen van de handsfreeset, de functietoets tijdens een ac-
tief gesprek aantippen.
Conferentie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De conferentie is een gezamenlijk telefoongesprek met minimaal 3 en maxi-
maal 6 deelnemers.
B
176
Infotainment
Conferentie starten/extra deelnemers oproepen
Gedurende een oproep/een conferentie de volgende oproep uitvoeren.
of: De nieuwe binnenkomende oproep beantwoorden door de functietoets
aan te tippen.
Om de conferentie te starten resp. naar de conferentie terug te keren, de
functietoets aantippen.
Actieve conferentie
Tijdens een actueel conferentiegesprek verschijnt op het scherm de gespreks-
duur. Contextafhankelijk kunnen de volgende functies worden gekozen.
Conferentie vasthouden - Conferentie tijdelijk verlaten (deze wordt op
de achtergrond voortgezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Conferentiedetails weergeven
Conferentiedetails
Tijdens de actuele conferentie de functietoets
aantippen.
Er wordt een lijst van de andere conferentiedeelnemers getoond. Afhankelijk
van het telefoontype kunnen de volgende functies worden gekozen.
Deelnemerdetails weergeven
Gesprek met een deelnemer buiten de conferentie om
Gesprek met een conferentiedeelnemer beëindigen
Tekstberichten (Sms)
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 206
Hoofdmenu tekstberichten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, het hoofdmenu
voor tekstberichten wordt getoond » afb. 206.
Eventueel kiezen of als bron van de tekstberichten de in de externe module
gestoken simkaart of de telefoon (geldt voor het infotainment Columbus)
moet worden gebruikt.
Afhankelijk van het type verbonden telefoon kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Openen van een lijst met sjablonen voor snel antwoorden
Nieuwe sms
- Schrijven en verzenden van het bericht
Inkomend
- Openen van een lijst met ontvangen berichten
Verzonden
- Openen van een lijst met verzonden berichten
Uitgaand
- Openen van een lijst met berichten die niet zijn verzonden
Sjablonen
- Openen van een lijst met concepten (berichten in bewerking)
Gewist
- Openen van een lijst met gewiste berichten
Contactgegevens verzenden
- Verzending van de contactdetails (contactvisite-
kaartje) (geldt voor het infotainment Columbus)
Keuze van de bron van de tekstberichten (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
A
177
Telefoon
Weergave voor het selecteren van de bron voor tekstberichten instellen
(geldt voor het infotainment Columbus met de simkaartopening in de
externe module)
Wanneer zich in de externe module alleen een voor gegevensdiensten gebruik-
te simkaart bevindt en tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is ver-
bonden die het Bluetooth
®
-profiel MAP ondersteunt, dan kan worden ingesteld
uit welke bron na het aantippen van de functietoets in het hoofdmenu Tele-
foon een menu met tekstberichten wordt weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoetsen
Sms-instellingen
Standaard
account
aantippen.
De gewenste menupunt kiezen.
Nieuw tekstbericht
Opstellen en verzenden van bericht
In het hoofdmenu voor tekstberichten de functietoets
aantippen » afb.
206 op pag. 177.
Een tekstbericht schrijven en bevestigen, er wordt een weergave van het
tekstbericht getoond.
De functietoets
aantippen.
De ontvanger van het bericht uit de getoonde contactenlijst selecteren of de
functietoets
aantippen en het telefoonnummer ingeven.
Om verdere ontvangers toe te voegen, de functietoets
aantippen.
Om het tekstbericht te versturen, de functietoets
aantippen.
Weergave van tekstbericht
Nadat de weergave van het bericht is geopend, kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Opslaan van het bericht als concept
Openen van een lijst met sjablonen met de mogelijkheid om de gemar-
keerde tekst door het gekozen sjabloon te vervangen
Openen van de contactenlijst
Het bericht kan worden gewijzigd, door het bericht in de weergave aan te ra-
ken.
Contactenlijst
Nadat de contactenlijst is geopend, kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Toevoegen van een contact aan de ontvangerlijst
Ingeven van het telefoonnummer
Terugkeren naar weergave van bericht
Door aantippen van de functietoets
Zoeken
wordt een lijst met beschikbare te-
lefooncontacten weergegeven.
Na het kiezen van het contactnummer of ingeven van het telefoonnummer
verschijnt op het beeldscherm de ontvangerlijst.
Ontvangerlijst
Door het aantippen van een van de functietoetsen kunnen de volgende func-
ties worden uitgevoerd.
Weergave van de contactenlijst met de mogelijkheid om verdere ont-
vangers van het bericht toe te voegen/te verwijderen (om terug te keren
naar de ontvangerlijst de functietoets
aantippen)
Verwijderen van het contact uit de ontvangerlijst
Verzenden van bericht
Terugkeren naar weergave van bericht
Ontvangen tekstbericht
Bij ontvangst van een nieuw bericht wordt binnen de functietoets
het aantal
van de nieuw ontvangen berichten en tegelijk in de statusregel het symbool
weergegeven.
Voor het openen van een lijst met ontvangen berichten in het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
aantippen.
Een bericht kiezen.
De inhoud van het bericht en het volgende menu worden weergegeven.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Weergave van een menu met overige opties
Antwoorden met sjabloon
- Beantwoording met een sjabloon
Huidige sms wissen
- Verwijderen van het getoonde tekstbericht (geldt
voor het infotainment Columbus, als de simkaart in de externe module is
gestoken of de telefoon via het Bluetooth
®
-profiel rSAP is verbonden)
Nummers weergeven
- Herkenning van de telefoonnummers in het bericht
inclusief het contactnummer (herkende nummers kunnen direct worden
gekozen resp. vóór het bellen worden bewerkt of hieraan kan een be-
richt worden verzonden)
178
Infotainment
Doorsturen van een bericht, met de optie om het bericht nog vóór het ver-
zenden aan te passen
Antwoord aan de afzender via een bericht
Dataverbinding
Internetverbinding
Infotainment Columbus verbinden
Afb. 207
WLAN (Wi-Fi) / Bluetooth® / simkaart
Mogelijke verbindingstypen » afb. 207
Via WLAN, door de verbinding van het infotainment met de hotspot van
het externe apparaat » pag. 181, Infotainment met de hotspot van het ex-
terne apparaat verbinden.
Door de verbinding met een mobiele telefoon (deze is met het internet
verbonden) via het Bluetooth
®
-profiel rSAP » pag. 181, Verbindingsop-
bouw met de telefoon met het Bluetooth
®
-profiel rSAP.
Via een sim-kaart met data-abonnement » pag. 180, Verbindingsopbouw
met een simkaart in de externe module.
A
B
C
179
Dataverbinding
Infotainment Amundsen verbinden
Afb. 208
WLAN (Wi-Fi) / CarStick
Mogelijke verbindingstypen » afb. 208
Via WLAN, door de verbinding van het infotainment met de hotspot van
het externe apparaat » pag. 181, Infotainment met de hotspot van het ex-
terne apparaat verbinden.
Met een CarStick » pag. 180.
Verbindingsopbouw met het CarStick-apparaat
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Het USB-apparaat CarStick kan uit het programma met Originele Accessoires
worden besteld.
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in het
CarStick-apparaat ste-
ken.
De benodigde afmeting van de simkaart is te vinden in de meegeleverde hand-
leiding van de CarStick uit het ŠKODA programma met Originele Accessoires.
Het contact en het infotainment inschakelen.
De CarStick in de USB-ingang voorin schuiven » afb. 111 op pag. 100.
Ongeveer een minuut wachten tot een andere dan het rode controlelampje
op de CarStick continu brandt (indien de rode brandt, dan de CarStick verwij-
deren en opnieuw aanbrengen).
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van  bevestigen.
A
B
of: De functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en bevestigd.
Eventueel het benodigde netwerk van de dataprovider instellen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de getoonde lijst, informeer dan
bij uw provider of een van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
De parameters van het netwerk van de telefonieprovider kunnen in het menu-
punt

Netwerk
Instellingen netwerk
worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat of in de verkeerde
richting bestaat gevaar voor beschadiging van het CarStick-apparaat.
Verbindingsopbouw met een simkaart in de externe module
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Er moet een simkaart van het formaat "mini" (standaardformaat 25x15 mm)
met geactiveerde datadiensten worden gebruikt.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In het hoofdmenu Telefoon de functie
Telefooninterface "Business"
inscha-
kelen.
In de externe module in het opbergvak aan bijrijderszijde een simkaart in de
bijbehorende opening steken » afb. 202 op pag. 173.
De simkaart met de afgeschuinde hoek links en de contacten omlaag ge-
richt aanbrengen, tot deze "vastklikt".
Het gebruikstype van de simkaart kiezen:
Ook telefonie
- Activering van de data- en telefoondiensten.
Alleen dataverbindingen
- Alleen activering van de datadiensten.
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van  bevestigen.
of: De functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en bevestigd.
Eventueel het benodigde netwerk van de dataprovider instellen en de inter-
netverbinding bevestigen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de getoonde lijst, informeer dan
bij uw provider of een van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
De parameters van het netwerk van de telefonieprovider kunnen in het menu-
punt

Netwerk
Instellingen netwerk
worden ingesteld.
180
Infotainment
De instelling van de dataverbinding via de simkaart is mogelijk in het menupunt

Netwerk
Dataverbinding:
.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat of in de verkeerde
richting bestaat gevaar voor beschadiging van de externe module.
Verbindingsopbouw met de telefoon met het Bluetooth
®
-profiel
rSAP
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Voorwaarde voor het tot stand brengen van de internetverbinding is het ge-
bruik van een telefoon met een simkaart met actieve datadiensten.
Het contact en het infotainment inschakelen.
Op het infotainment de "Business"-functie inschakelen, het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
Bluetooth
®
inschakelen, het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bluetooth
Bluetooth
aantippen.
De zichtbaarheid van het infotainment inschakelen, het sensorveld

en
vervolgens de functietoets
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
aantippen.
Op de telefoon Bluetooth
®
en de zichtbaarheid ervan inschakelen.
De telefoon met het infotainment koppelen en verbinden » pag. 170.
Verbindingsopbouw via WLAN
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de weergave van audiobestanden
in het menu Media of voor de bediening van het infotainment via een applicatie
in het externe apparaat (bv. ŠKODA Media Command) worden gebruikt.
Het is mogelijk om maximaal 8 externe apparaten op de infotainment-hotspot
aan te sluiten en tegelijkertijd het infotainment met een andere hotspot te
verbinden.
Infotainment-hotspot in-/uitschakelen
Het contact inschakelen.
De hotspot in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hot-
spot
in- of uitschakelen.
Infotainment-hotspot instellen
De infotainment-hotspot is ingesteld in de fabriek.
De instelling kan in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Instellin-
gen hotspot
worden gewijzigd.
Veiligheidsniveau:
- Type toegangsbeveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Netwerksleutel
- Toegangswachtwoord
SSID: ...
- Hotspot-naam
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de
hotspot
Om de ingestelde parameters op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
Extern apparaat met de infotainment-hotspot verbinden
Het contact inschakelen.
Op het externe apparaat WLAN inschakelen en de infotainment-hotspot op-
zoeken.
De infotainment-hotspot selecteren en het vereiste wachtwoord ingeven.
Het tot stand brengen van de verbinding bevestigen.
Let op
De naam van de infotainment-hotspot (SSID) en het toegangswachtwoord zijn
te vinden in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hot-
spot
.
Infotainment met de hotspot van het externe apparaat verbinden
Afb. 209
Hoofdmenu van het infotain-
ment-WLAN
181
Dataverbinding
Het infotainment kan alleen met een hotspot met WPA2-beveiliging wor-
den verbonden.
Het contact inschakelen.
Indien het infotainment-WLAN niet ingeschakeld is, dan dit in het menupunt

WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
Bij
A
» afb. 209 wordt een lijst met beschikbare of eerdere verbonden hot-
spots weergegeven.
De hotspot-lijst kan door aantippen van de functietoets
B
worden bijgewerkt.
De hotspot kiezen en het wachtwoord ingeven.
Indien de hotspot niet zichtbaar is, dan kan de verbinding hiermee handmatig
tot stand worden gebracht.
De functietoets
Handmatige instellingen
aantippen.
De benodigde hotspot-parameters instellen.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Symbolen en functietoetsen in de lijst met beschikbare hotspots
A
» afb.
209
Verbonden hotspot
Signaalsterkte van de verbonden hotspot
Wissen van de hotspot
Adviezen over de hotspot-verbinding
Alleen de te verbinden hotspot ingeschakeld laten, de andere hotspots uit-
schakelen.
Bij enkele hotspots duurt de verbindingsopbouw langer, het einde van de
verbindingsopbouw afwachten.
Bij onderbreking van de verbindingsopbouw opnieuw naar beschikbare hot-
spots zoeken en de verbindingsopbouw herhalen.
Niet-gebruikte hotspots wissen. Hierdoor wordt de voor de verbindingsop-
bouw benodigde tijd verkort.
Let op
Een verbinding van het infotainment Columbus met de hotspot van het ex-
terne apparaat is niet mogelijk, zolang zich in de externe module van het info-
tainment een simkaart met geactiveerde datadiensten bevindt of met het info-
tainment een telefoon via het Bluetooth
®
-profiel rSAP is verbonden.
Een verbinding van het infotainment Amundsen met de hotspot van het ex-
terne apparaat is niet mogelijk, zolang een actieve verbinding met het
CarStick-apparaat bestaat.
Verbinding via WPS
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Voor de verbinding via WPS hoeft geen toegangswachtwoord te worden inge-
voerd.
Infotainment met de hotspot van het externe apparaat verbinden
Het contact inschakelen.
Op het externe apparaat de hotspot, de zichtbaarheid ervan en de optie voor
de verbinding via WPS inschakelen.
Op het infotainment het WLAN in het menupunt

WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
De functietoets
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Extern apparaat met de infotainment-hotspot verbinden
Het contact inschakelen.
De infotainment-hotspot in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
inschakelen.
De functietoets
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Op het externe apparaat de optie voor de verbinding via WPS inschakelen.
182
Infotainment
SmartLink+
Inleidende informatie
Inleiding
Afb. 210
Informatie over SmartLink op de
ŠKODA-internetpagina's
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde applicaties van een ex-
tern, via USB aangesloten apparaat op het infotainmentbeeldscherm weer te
geven en te bedienen.
SmartLink ondersteunt de volgende communicatiesystemen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
®
Door middel van de applicaties op het verbonden externe apparaat bestaat bij-
voorbeeld de mogelijkheid om navigatie te gebruiken, te telefoneren, muziek
te luisteren enz.
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele applicaties tijdens het rijden
niet of slechts beperkt mogelijk.
Door het lezen van de QR-code » afb. 210 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over het SmartLink systeem.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartlink
Afhankelijk van het type aangesloten externe apparaat kunnen enkele applica-
ties via het infotainment, met de stem of via de toetsen op het multifunctie-
stuurwiel worden bediend.
De spraakbediening van het aangesloten externe apparaat kan door het inge-
drukt houden van

resp.

of het ingedrukt houden van de toets op
het multifunctiestuurwiel worden geactiveerd.
VOORZICHTIG
Voor de verbindingsopbouw is het noodzakelijk dat de datum en tijd in het in-
fotainment correct ingesteld zijn. Als de datum en tijd aan de hand van het
GPS-signaal worden ingesteld, dan kunnen bij een slechte ontvangst van het
GPS-signaal problemen met de verbindingsopbouw optreden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bij enkele aangesloten externe apparaten is het voor een probleemloze werk-
ing van de SmartLink-functie nodig, dat het aangesloten externe apparaat
"ontgrendeld" is.
Hoofdmenu
Afb. 211
Ondersteunde communicatiesystemen / Voorbeeld van be-
schikbare communicatiesystemen van het aangesloten externe apparaat
Voor het weergeven van het hoofdmenu SmartLink het sensorveld

aan-
tippen resp. de toets

indrukken.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Indien er geen extern apparaat is aangesloten, dan wordt een menu met onder-
steunde SmartLink communicatiesystemen weergegeven
A
» afb. 211.
183
SmartLink+
Hoofdmenu » afb. 211
Ondersteunde communicatiesystemen
Beschikbare communicatiesystemen van het aangesloten externe appa-
raat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 146 resp. » pag. 152
Verbinding opbouwen/verbreken
Verbinding opbouwen
Het contact inschakelen.
Het infotainment inschakelen.
Het externe apparaat inschakelen.
Voor de verbinding via Apple CarPlay de dataverbinding en de spraakbedie-
ning (Siri) op het aan te sluiten externe apparaat inschakelen.
Het externe apparaat via een kabel op de USB-ingang aansluiten » pag. 100.
Het type ondersteunde communicatiesysteem
B
selecteren » afb. 211 op
pag. 183.
Verbreken van de actieve verbinding
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
of: De kabel losmaken van de USB-ingang (bij opnieuw aansluiten wordt het
externe apparaat automatisch verbonden).
Let op
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Android Auto
Inleiding
Een verbinding opbouwen is alleen mogelijk met een ondersteund extern appa-
raat met de geïnstalleerde Android Auto-applicatie.
Door de verbinding van het externe apparaat met Android Auto worden alle op
dat moment verbonden Bluetooth
®
-apparaten losgekoppeld en wordt het ex-
terne apparaat automatisch verbonden als basistelefoon.
A
B
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen Bluetooth-apparaten met het
infotainment worden verbonden. De in de externe module gestoken simkaart
kan alleen voor de dataverbinding worden gebruikt.
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe apparaat niet als audiobron
in het menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan is het
mogelijk dat deze door het starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als actueel een routegeleiding in
de Android Auto-applicatie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding op het infotainment wordt beëindigd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Android Auto-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's van
Google, Inc..
Hoofdmenu
Afb. 212
Android Auto: Hoofdmenu
Hoofdmenu » afb. 212
Navigatieapplicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoongesprekken, ontvangen tekst-
berichten, opdrachten in de werkmap, weer en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en de optie om naar het
hoofdmenu SmartLink terug te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voice)
Als naast de functietoets in het gedeelte
A
het symbool verschijnt, dan
wordt door het opnieuw aantippen van deze functietoets een lijst met verdere
applicaties getoond.
184
Infotainment
Apple CarPlay
Inleiding
Een verbinding opbouwen is alleen mogelijk met een extern apparaat, dat het
communicatiesysteem Apple CarPlay ondersteunt.
Door de verbinding van het externe apparaat met Apple CarPlay worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth
®
-apparaten losgekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen Bluetooth-apparaten met het
infotainment worden verbonden. De in de externe module gestoken simkaart
kan alleen voor datadiensten worden gebruikt.
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe apparaat niet als audiobron
in het menu Media worden gebruikt.
Diverse telefoonfuncties van het aangesloten externe apparaat kunnen via het
display van het instrumentenpaneel » pag. 57 worden bediend.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze door het starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie be-
eindigd. En omgekeerd, als actueel een routegeleiding in de Apple CarPlay-
applicatie plaatsvindt, dan wordt deze door het starten van de routegeleiding
op het infotainment beëindigd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Apple CarPlay-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Hoofdmenu
Afb. 213
Apple CarPlay: Hoofdmenu
Hoofdmenu » afb. 213
Lijst met beschikbare applicaties
Verdere pagina's met applicaties
Afhankelijk van hoelang de functietoets wordt bediend:
Aantippen - Terugkeren naar het hoofdmenu Apple CarPlay
Vasthouden - Inschakelen van de spraakbediening (Siri)
MirrorLink
®
Inleiding
Een verbinding opbouwen is alleen mogelijk met een extern apparaat, dat het
communicatiesysteem MirrorLink
®
ondersteunt.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Wilt u het aan te
sluiten apparaat in het menu Telefoon gebruiken, koppel en verbind dan het ex-
terne apparaat vóór het opbouwen van de verbinding met het infotainment
» pag. 170.
Geldt voor het infotainment Swing: Door de verbinding van het externe appa-
raat worden alle op dat moment verbonden Bluetooth
®
-apparaten losgekop-
peld en wordt het externe apparaat automatisch verbonden als basistelefoon.
Afhankelijk van het aan te sluiten apparaat kan een verbindingsbevestiging ver-
eist zijn.
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe apparaat niet als audiobron
in het menu Media worden gebruikt.
Hoofdmenu
Afb. 214
MirrorLink®: Hoofdmenu
A
B
185
SmartLink+
Hoofdmenu » afb. 214
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink » pag. 183
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de displayinhoud van het aangesloten externe apparaat
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 146 resp. » pag. 152
Lijst met applicaties
Verdere pagina's met applicaties
Bedienen van de applicaties is niet mogelijk tijdens het rijden
Weergave van de functietoetsen tijdens de actieve applicatie
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
®
Weergeven van de functietoetsen onder/boven (geldt voor het info-
tainment Amundsen, Bolero)
Verschuiven van de functietoetsen in de gewenste beeldscherm-
hoek (geldt voor het infotainment Swing)
Om de functietoetsen te verbergen/weer te geven, de regelaar
indrukken
(geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero).
Functieproblemen
Als er problemen met de MirrorLink
®
-verbinding optreden, dan kan in het
beeldscherm een van de volgende meldingen worden getoond.
Storing: overdracht
- het externe apparaat losmaken en weer aansluiten
MirrorLink®-audio is niet beschikbaar.
- het externe apparaat losmaken en weer
aansluiten
MirrorLink® is met dit mobiele apparaat slechts beperkt beschikbaar.
- het aangesloten
apparaat kan niet tijdens het rijden worden gebruikt of het apparaat is be-
perkt beschikbaar (geldt voor het infotainment Swing)
Het mobiele apparaat is geblokkeerd. Het mobiele apparaat deblokkeren om MirrorLink® te
gebruiken, alstublieft
- het aangesloten externe apparaat "deblokkeren"
De app kan niet worden gestart of werkt niet.
- het externe apparaat losmaken en
weer aansluiten
A
B
ŠKODA OneApp applicatie
Inleidende informatie
Afb. 215
Informatie over de ŠKODA On-
eApp applicatie op de ŠKODA-
internetpagina's
Met een met het infotainment verbonden mobiele telefoon is het mogelijk in
de ŠKODA OneApp applicatie rijgegevens te bewerken en te analyseren.
De ŠKODA One App applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play
verkrijgbaar.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 215 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de ŠKODA One App applicatie.
http://go.skoda.eu/skodaoneapp
Voor de volledige werking van de ŠKODA OneApp applicatie moet de data-
overdracht van externe apparaten zijn ingeschakeld.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten het
sensorveld

en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele appa-
raten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten de
toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
Let op
Enkele functies van de applicatie zijn niet in alle landen beschikbaar of er is een
functiebeperking tijdens het rijden » pag. 128, Mobiele apparaten en applica-
ties.
186
Infotainment
Verbinding met het infotainment maken
De mobiele telefoon kan worden verbonden met het infotainment via de func-
tie SmartLink of via WLAN.
Verbinding via SmartLink
Het contact inschakelen.
De verbinding via SmartLink (resp. MirrorLink
®
) opbouwen » pag. 183.
In de lijst met beschikbare applicaties de ŠKODA OneApp applicatie selecte-
ren.
Afhankelijk van het type aangesloten mobiele telefoon kunnen enkele applica-
ties met de stem, via het infotainment of via de toetsen op het multifunctio-
neel stuurwiel worden bediend.
Na de verbindingsopbouw kan de inhoud van de applicatie op het infotain-
mentbeeldscherm worden weergegeven.
Een eventuele verbinding van de mobiele telefoon met het infotainment via
WLAN wordt na het opbouwen van de verbinding via SmartLink beëindigd.
Verbinding via WLAN (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Het contact inschakelen.
De WLAN-verbinding tot stand brengen » pag. 181.
Op de mobiele telefoon de ŠKODA OneApp applicatie starten.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken.
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de ŠKODA OneApp applicatie beëindigen.
De mobiele telefoon losmaken van de USB-ingang resp. de WLAN-verbin-
ding beëindigen.
Navigatie
Inleidende informatie
Navigatie - werkingsverloop
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De routegeleiding wordt als volgt gestart.
Een nieuw reisdoel opzoeken/invoeren of een van de opgeslagen reisdoelen
selecteren.
In de reisdoeldetails het starten van de routegeleiding bevestigen, eventueel
de routeopties instellen.
Het favoriete routetype selecteren, als het infotainment dit verlangt.
Er volgt een routeberekening en de routegeleiding start.
De routegeleiding vindt plaats met behulp van grafische rijadviezen en naviga-
tiemeldingen.
Het is mogelijk om tijdens de routegeleiding andere reisdoelen aan de route
toe te voegen of om de route aan te passen.
Als een verkeersinformatiezender beschikbaar is, dan kan informatie over ver-
keersopstoppingen door het infotainment worden geanalyseerd en eventueel
een alternatieve route worden aangeboden.
Als van de route wordt afgeweken, wordt de route opnieuw berekend.
GPS-satellietsignaal
Het infotainment maakt voor de routegeleiding gebruik van het GPS-satelliet-
signaal (Global Positioning System).
Buiten het bereik van het GPS-satellietsignaal (bv. in het bos, in tunnels, par-
keergarages) voert het infotainment de routegeleiding slechts beperkt uit met
behulp van in de wagen aanwezige sensoren.
Het infotainment biedt de mogelijk om in het extra venster
Positie
» afb. 218 op
pag. 190 de volgende informatie over de actuele geografische wagenpositie en
over het satellietsignaal weer te geven.
Geografische lengte
Geografische breedte
187
Navigatie
Hoogte boven de zeespiegel
Aantal ontvangen/beschikbare satellieten
Als geen GPS-satellietsignaal beschikbaar is, worden geen waarden weergege-
ven.
Navigatiegegevens
Navigatiegegevensbron Columbus
De navigatiegegevens zijn in het interne infotainmentgeheugen opgeslagen.
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen, moet de originele SD-kaart
met de navigatiegegevens in de betreffende opening in de externe module zijn
gestoken » pag. 130.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verloren is, kan een nieuwe origi-
nele SD-kaart uit het programma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie niet.
Versie van de navigatiegegevens vaststellen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Navigatiegegevens updaten
We adviseren om de navigatiegegevens geregeld te actualiseren (bv. in ver-
band met nieuw aangelegde wegen, gewijzigde verkeerstekens).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevens online updaten
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 14 online-diensten kunnen de navi-
gatiegegevens voor het infotainment Columbus online worden geüpdatet
» pag. 188, Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel importe-
ren/updaten.
Indien een update van de navigatiegegevens voor de actuele wagenpositie of
het reisdoel beschikbaar is, wordt door het infotainment een automatische
melding gegeven en een updatemogelijkheid aangeboden.
Een online-update van de navigatiegegevens kan ook handmatig als volgt wor-
den uitgevoerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Upda-
ten (online)
Kaarten
aantippen.
Het/de gewenste land/regio selecteren.
De functietoets
Opvragen
aantippen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
Om de update van de navigatiegegevens af te ronden het contact gedurende
minimaal 30 min uitschakelen.
Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel
importeren/updaten
Bij geactiveerde online-diensten Infotainment Online » pag. 14 is het mogelijk
om navigatiegegevens te downloaden/updaten (geldt voor het infotainment
Columbus) of de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde categorieën bijzondere reisdoelen te downloaden.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten (on-
line)
Opvragen
aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
aantippen en een van de volgende menupunten selecte-
ren.
Alle
- Import van alle beschikbare navigatiebestanden
Favorieten
- Import van de navigatiebestanden van bepaalde landen/regio's
(geldt voor het infotainment Columbus)
Bijz. reisd.
- Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect
Portal aangemaakte categorie bijzondere reisdoelen » pag. 196
Kaarten
- Import van de voor de betreffende landen/regio's beschikbare navi-
gatiebestanden (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 188, Naviga-
tiegegevens online updaten
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
De functietoets
Opvragen
aantippen en de downloadprocedure bevestigen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
188
Infotainment
Hoofdmenu
Afb. 216 Navigatie: Hoofdmenu
Voor de weergave het sensorveld

aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 216
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Zoeken/invoeren van een nieuwe
reisdoel
Er vindt een routegeleiding plaats - Het volgende menu wordt weerge-
geven
Routeplan
- Weergave van het routeplan » pag. 204
Route op kaart wijzigen
- Weergave van een menu voor het wijzigen van de
route op de kaart (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 205
File vooruit
- Handmatige instelling van de verkeersopstopping » pag. 210
Reisdoel ingeven
- Zoeken/invoeren van een nieuw(e) reisdoel / tussenstop
» pag. 191
Routegeleiding stoppen
- Beëindiging van de routegeleiding » pag. 204
Het volgende menu wordt weergegeven:
Huidige positie opslaan
- Opslaan van de actuele wagenpositie als vlagge-
tjesreisdoel » pag. 195
Routes
- Weergave van de lijst met opgeslagen routes » pag. 205
Reisdoelen
- Weergave van de lijst met opgeslagen reisdoelen » pag. 194
Laatste reisdoelen
- Weergave van de lijst met de laatste reisdoelen waar-
heen een routegeleiding heeft plaatsgevonden » pag. 194
Thuisadres
- Routegeleiding naar het thuisadres » pag. 195
Zoeken naar bijzondere reisdoelen in de categorieën , en
Instellingen voor kaartweergave » pag. 198
Weergaveregeling Media/Radio (geldt niet voor wagens met het info-
tainment Amundsen en het digitale instrumentenpaneel)
Weergave van de volume-instelling voor de navigatiemeldingen / herhaling
van de navigatiemelding » pag. 203
Instellingen van de Navigatie » pag. 146
Wisselen van de kaartweergave tussen het digitale instrumentenpaneel en
het infotainmentbeeldscherm (geldt voor wagens met het infotainment
Amundsen en het digitale instrumentenpaneel)
Kaart
Afb. 217
Kaartbeschrijving
Op de kaart kunnen de volgende informatie en functietoetsen worden ge-
toond. » afb. 217
Wagenpositie
Route
Functietoetsen voor de kaartbediening » pag. 198
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoelen
Functietoets voor de weergave van een verkeersopstopping » pag. 209
Informatie over maximumsnelheid
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Reisdoelpositie
Thuisadres
Favorietenpositie
Informatie in de statusregel
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Afstand tot reisdoel
Route naar de tussenstop
B
A
B
C
D
E
F
G
189
Navigatie
Geschatte rijtijd tot het reisdoel
Geschatte rijtijd tot de tussenstop
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Extra venster
Afb. 218
Extra venster
Geldt voor wagens met het infotainment Amundsen en het digitale instru-
mentenpaneel: indien in het digitale instrumentenpaneel de kaart wordt weer-
gegeven, wordt het extra venster altijd weergegeven en kan niet worden ver-
borgen.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Split-
screen
aantippen.
Voor het selecteren van de inhoud van het splitscreen
A
» afb. 218 de func-
tietoets
aantippen en afhankelijk van de context een van de volgende me-
nu's selecteren.
Audio
- Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
Kompas
- Weergave van de actuele wagenpositie ten opzichte van de wind-
streken
Meestgeb. route.
- Weergave van de drie meest gereden routes (als geen route-
geleiding plaatsvindt) » pag. 203
Manoeuvre
- Weergave van grafische rijadviezen (als een routegeleiding plaats-
vindt) » pag. 203
Positie
- Weergave van de geografische coördinaten van de actuele wagenpo-
sitie
Kaart
- Weergave van de overzichtskaart (geldt voor wagens met het infotain-
ment Columbus, zonder het digitale instrumentenpaneel) » pag. 200
Google Earth
-online-kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 219
Google Earth™-kaart
Op de Google Earth
-kaart wordt de kaart met de van het internet gedown-
loade afbeeldingen weergegeven.
Voor de weergave de functietoets
F
aantippen » pag. 198, Opties van
kaartweergave.
De kaart- en symboolweergave op de Google Earth
-kaart is afhankelijk van
de aanbieder, de Amerikaanse firma Google, Inc..
Voor de weergave van de Google Earth
-kaart moet aan de volgende voor-
waarden worden voldaan.
De Infotainment Online online-diensten zijn geactiveerd » pag. 14.
Internetverbinding » pag. 179.
Het signaal van de dataprovider voor de dataverbinding is aanwezig.
Let op
In de Google Earth
-weergave is geen integratie van de symbolen van de ca-
tegorieën bijzondere reisdoelen mogelijk.
Bij het rijden door een tunnel verandert de 3D-weergave van de Google
Earth
-kaart automatisch in de 2D-weergave.
De snelheid van de Google Earth
-weergave is afhankelijk van de snelheid
van de internetverbinding.
190
Infotainment
Reisdoel zoeken en invoeren
Manier van zoeken/ingeven reisdoel kiezen
Afb. 220
Manier van zoeken/ingeven reis-
doel kiezen
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Functietoetsen » afb. 220
Zoeken naar een reisdoel of bijzonder reisdoel (POI) aan de hand van de
naam » pag. 191
Ingave reisdoel via het adres » pag. 192
Online bijzondere reisdoelen zoeken » pag. 191
Zoeken naar een bijzonder reisdoel op de route (alleen mogelijk als een
routegeleiding bezig is) » pag. 191
Ingave reisdoel via het kaartpunt of via de gps-coördinaten » pag. 192
Reisdoel/bijzonder reisdoel zoeken
Afb. 221
Menu voor zoeken naar reisdoe-
len
A
B
C
D
E
Afb. 222 Lijst met gevonden reisdoelen: In de navigatiegegevens / onli-
ne
De functie maakt het zoeken naar reisdoelen of bijzonder reisdoelen (POI)
door het invoeren van trefwoorden mogelijk.
Menu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Vervolgens de functietoets van een van de menupunten voor het zoeken naar
reisdoelen
A
,
C
of
D
aantippen » afb. 220 op pag. 191.
Functietoetsen » afb. 221 en » afb. 222
Invoerregel
Afhankelijk van de zoekmodus worden de volgende symbolen weergege-
ven
- Weergave van de kaart en de lijst van de in de navigatiedatabase op-
gezochte reisdoelen
- Weergave van de kaart en de lijst van de online opgezochte reisdoelen
- Keuze van zoeken/ingeven reisdoel » pag. 191
Lijst met laatste reisdoelen (wanneer geen teken is ingevoerd) / Lijst met
gevonden reisdoelen
Toetsenbord
Status van de online-diensten
Reisdoel zoeken
De naam resp. categorie van bijzondere reisdoelen (POI) eventueel de plaats-
naam, straatnaam resp. het huisnummer/de postcode ingeven.
A
B
C
D
E
F
191
Navigatie
Bij
D
» afb. 221 wordt een lijst met gevonden reisdoelen weergegeven.
Het gewenste reisdoel kiezen, hierbij worden reisdoeldetails weergegeven.
of: De functietoets
B
» afb. 221 aantippen.
Er wordt een kaart met de volgende symbolen en een lijst met gevonden reis-
doelen weergegeven.
In de navigatiegegevens gevonden reisdoelen » afb. 222 - .
Online gevonden reisdoelen » afb. 222 - .
Het gewenste reisdoel kiezen, hierbij worden reisdoeldetails weergegeven.
Reisdoel via het adres ingeven
Afb. 223
Reisdoel via het adres ingeven: Hoofdmenu / lijst met gevon-
den plaatsen
Menu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Vervolgens de functietoets
B
» pag. 191 aantippen.
Reisdoel ingeven
Het adres van het reisdoel ingeven en vervolgens bevestigen » afb. 223 - .
De functietoets  aantippen, hierbij worden reisdoeldetails weergegeven.
Tijdens het ingeven worden in de ingaveregel contextafhankelijk de betreffen-
de namen (bv. plaats- of straatnaam) voorgesteld. De huidige positie van het
voorgestelde reisdoel kan door het aantippen van de functietoets
Kaart
worden
weergegeven.
Afhankelijk van het aantal gevonden plaatsen kan automatisch een kaart met
een lijst met gevonden plaatsen worden weergegeven » afb. 223 - .
De kaart met de lijst met gevonden plaatsen kan handmatig door het aantip-
pen van de functietoets worden weergegeven.
Reisdoel via het kaartpunt en met behulp van GPS-coördinaten
ingeven
Afb. 224
Reisdoel ingeven: Reisdoelingave via het kaartpunt / via de
GPS-coördinaten
Menu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Vervolgens de functietoets
E
» afb. 220 op pag. 191 aantippen.
Reisdoel via het kaartpunt invoeren
Door het aanraken van het beeldscherm het gewenste reisdoel in het vizier
verschuiven » afb. 224 - .
De functietoets  aantippen, hierbij worden reisdoeldetails weergegeven.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
De waarden van de GPS-coördinaten één voor één aantippen en instellen
» afb. 224 - .
De functietoets  aantippen, hierbij worden reisdoeldetails weergegeven.
Als in de navigatiegegevens van het infotainment informatie over ingevoerde
punten beschikbaar is, dan worden deze in plaats van de GPS-coördinaten aan-
gegeven (bv. adres
A
» afb. 224).
192
Infotainment
Reisdoel via het kaartpunt invoeren
Afb. 225
Menu na het aantippen van het
kaartpunt
Door het aantippen van de kaart worden het symbool en een menu met de
volgende menupunten (contextafhankelijk) weergegeven » afb. 225.
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 201
Weergave van de details van het bijzondere reisdoel / weergave van de
lijst met bijzondere reisdoelen (functietoets
)
Begin van de routegeleiding naar het geselecteerde punt
Invoegen van het geselecteerde punt als volgende reisdoel in de actuele
routegeleiding
Begin van de routegeleiding naar de favoriet
Begin van de routegeleiding naar het thuisadres
Reisdoel zoeken in de omgeving van het geselecteerde punt » pag. 191
Definiëren van het startpunt voor de demo-modus (als deze ingescha-
keld is) » pag. 202
A
B
C
Tankstation, restaurant of parkeerplaats zoeken
Afb. 226 Lijst met gevonden tankstations: in de navigatiegegevens / on-
line
Afb. 227
Lijst met gevonden parkeerplaatsen: in de navigatiegegevens /
online
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot het snel zoeken van tankstations,
restaurants of parkeerplaatsen in de navigatiegegevens en het online-zoeken
van tankstations en parkeerplaatsen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De functietoets van de gewenste categorie aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
resp.
aantip-
pen.
Reisdoel in de navigatiegegevens zoeken
Contextafhankelijk wordt een lijst met gevonden bijzondere reisdoelen van de
gekozen categorie weergegeven.
193
Navigatie
Er vindt geen routegeleiding plaats - de dichtstbijzijnde reisdoelen in een
omtrek van 200 km van de actuele wagenpositie worden weergegeven.
Er vindt een routegeleiding plaats - de reisdoelen op de route of in de direc-
te omgeving van de route worden weergegeven.
Reisdoel online zoeken
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 14 online-diensten wordt een lijst
met gevonden bijzondere reisdoelen van de gekozen categorie in de omgeving
van de wagenpositie weergegeven, onafhankelijk van het feit of er wel of niet
een routegeleiding plaatsvindt.
Nadat het reisdoel is opgezocht, is het mogelijk tussen de lijst van de in de na-
vigatiegegevens of online gevonden reisdoelen te wisselen door een van de
volgende functietoetsen op plaats
A
» afb. 226 resp. » afb. 227 aan te tippen.
Weergave van de lijst van de in de navigatiegegevens opgezochte reisdoe-
len.
Weergave van de lijst van online opgezochte reisdoelen.
Let op
Bij ingeschakelde functie
Tankopties
Voorkeurstankstation kiezen
worden de
voorkeurstankstations bij het zoeken naar tankstations op de eerste drie posi-
ties weergegeven.
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
Details van het laatste reisdoel (geldt niet voor het infotainment Columbus)
In het hoofdmenu Navigatie het sensorveld

aantippen.
Als geen routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het laatste
reisdoel aangegeven waarnaar een routegeleiding heeft plaatsgevonden. Als
een routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het uiteindelijke
reisdoel aangegeven.
Laatste reisdoelen in het menu voor het zoeken van reisdoelen/bijzondere
reisdoelen
In het menu voor het zoeken naar reisdoelen in het gebied
D
» pag. 191 wordt
een beknopte lijst met de laatste reisdoelen getoond.
Functietoetsen in de lijst met laatste reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van de details van het gekozen reisdoel » pag. 201
Reisdoelgeheugen
Afb. 228
Lijst met opgeslagen reisdoelen / categorie van de opgeslagen
reisdoelen kiezen
Lijst met opgeslagen reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
A
» afb. 228 aantippen en een van de volgende categorieën
opgeslagen reisdoelen
B
» afb. 228 kiezen.
Alle opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel (wagenpositie ten tijde van de opslag)
- Opgeslagen reisdoel (handmatig opgeslagen reisdoel / in vCard-for-
maat geïmporteerd reisdoel)
- Favoriet (reisdoel met extra favorieteneigenschap)
Favorieten (de locatie van de favoriet wordt op de kaart door het symbool
weergegeven).
Telefooncontactadressen van de verbonden telefoon resp. de ingestoken
simkaart.
In het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte online-reisdoelen » pag. 197
Functietoetsen van de lijst met opgeslagen reisdoelen
- Zoeken op naam reisdoel (de functietoets wordt weergegeven, indien
meerdere vermeldingen op de volgende pagina van de lijst aanwezig zijn)
- Weergave van reisdoeldetails » pag. 201
Zoeken
Zoeken
194
Infotainment
Reisdoel opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
De functietoets op het gewenste reisdoel aantippen, de reisdoeldetails
worden aangegeven.
De functietoets
Opslaan
aantippen.
Het reisdoel eventueel hernoemen en het opslaan bevestigen.
"Vlaggetjesreisdoel" (actuele wagenpositie) opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Huidige positie opslaan
aantip-
pen.
Door het vervolgens aantippen van de functietoets
Hernoemen
kan het vlagge-
tjesreisdoel worden hernoemd en als reisdoel in het reisdoelgeheugen wor-
den opgeslagen.
Door het opslaan van het volgende vlaggetjesreisdoel wordt het laatst opge-
slagen vlaggetjesreisdoel overschreven. Om het bestaande vlaggetjesreisdoel
te behouden, moet dit reisdoel in het infotainmentgeheugen worden opgesla-
gen.
Reisdoel als favoriet opslaan/opheffen
Het is niet mogelijk om een contactadres, een vCard-reisdoel of een afbeel-
ding als favoriet op te slaan.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets
op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Favoriet
aantippen.
Reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Thuisadres
Thuisadres vastleggen
Bij een niet ingevuld thuisadres als volgt handelen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie of via de adresingave vastleggen.
Thuisadres wijzigen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Thuisadres
bepalen
aantippen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
Het thuisadres bewerken, bijvoorbeeld via de actuele wagenpositie of via het
vastleggen van het adres.
Thuisadres wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Gebrui-
kersgegevens wissen
Thuisadres
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Import eigen reisdoelen
Inleiding
Afb. 229
MyDestination-applicatie op de
ŠKODA-internetpagina's
Afb. 230
ŠKODA Connect internetpagi-
na's
195
Navigatie
De eigen reisdoelen kunnen m.b.v. de ŠKODA-applicatie "MyDestination", in
het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie worden aangemaakt.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 229 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt nadere informatie over de applicatie
"MyDestination" weergegeven.
http://go.skoda.eu/my-destination
De toegang tot de ŠKODA Connect Portal is te vinden op de ŠKODA Connect
internetpagina's. Deze kunnen worden geopend door het inlezen van de QR-
code » afb. 230 of na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Reisdoelen in vCard-formaat
In het infotainmentgeheugen kan een eigen reisdoel in vCard-formaat (*.vcf)
van een SD-kaart of een USB-bron worden geïmporteerd.
Importeren
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met het be-
stand van het eigen reisdoel aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Reisdoelen
importeren (SD/USB)
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Routegeleiding
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
Het gewenste geïmporteerde reisdoel opzoeken en selecteren.
Het eigen reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
De functietoets op het gewenste eigen reisdoel aantippen.
In de reisdoeldetail de functietoets
Bewerken
Wissen
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
In de applicatie "MyDestination" aangemaakte categorieën
bijzondere reisdoelen
Import/actualisering
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met de cate-
gorieën bijzondere reisdoelen aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen updaten (SD/USB)
aantippen.
Als in het infotainmentgeheugen een gelijknamige categorie voor eigen bijzon-
dere reisdoelen al bestaat, dan wordt deze bij het importeren overschreven.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz.
reisdoelen kiezen
Mijn bijz. reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar bijzonder reisdoel
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 201.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakt categorieën bijzondere reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte cate-
gorieën bijzondere reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheugen worden
geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van een categorie bijzondere reisdoelen zijn de ge-
activeerde Infotainment Online » pag. 14 diensten.
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten (onli-
ne)
aantippen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
196
Infotainment
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
Bijz. reisd.
Opvragen
aantippen.
Indien nieuwe categorieën bijzondere reisdoelen beschikbaar zijn, wordt het
aantal en de bestandsgrootte door het infotainment weergegeven.
De functietoets
Starten
aantippen, om de import te starten.
Om de import af te ronden de functietoets
Volgende
aantippen en de import
bevestigen.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz.
reisdoelen kiezen
Mijn bijz. reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een reisdoel van de geïmporteerde categorie
bijzondere reisdoelen
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 201.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakte reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheu-
gen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de reisdoelen zijn de geactiveerde
Infotainment Online » pag. 14 diensten.
Reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
De functietoets
Updaten
aantippen.
Indien nieuwe reisdoelen beschikbaar dan de import ervan bevestigen.
Indien in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect een reisdoel is aangemaakt en naar het infotainment verstuurd, wordt
na het inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm een mel-
ding over een nieuw reisdoel weergegeven met de optie deze te importeren.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
In de weergegevens lijst met online-reisdoelen het gewenste reisdoel zoeken
en selecteren.
Online-reisdoelen wissen
Voor het wissen van alle online-reisdoelen in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgegevens wissen
Onlinereisdoelen
aantippen.
Voor het wissen van een online-reisdoel in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
Reisdoelen
Bewerken
Wissen
aantippen.
Afbeelding met GPS-coördinaten
Afb. 231
Afbeelding met GPS-coördina-
ten
Het infotainment biedt de mogelijkheid van een routegeleiding naar de in de
afbeelding opgeslagen GPS-coördinaten.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Afbeeldingen
aantippen.
De aangesloten bron selecteren en de afbeelding met GPS-coördinaten ope-
nen.
De functietoets
» afb. 231 in de afbeelding aantippen, er wordt een menu
met de optie voor het starten van de routegeleiding geopend.
197
Navigatie
De afbeelding kan uit een extern apparaat afkomstig zijn, waarin bij het opstel-
len van het beeld GPS-coördinaten worden opgeslagen. Deze kan eventueel in
de applicatie "MyDestination" worden vervaardigd en geïmporteerd » afb. 229
op pag. 195.
Kaart
Opties van kaartweergave
Afb. 232
Opties voor de kaart-
weergave
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De volgende functietoetsen worden weergegeven » afb. 232.
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
Weergave van de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het reisdoel
Weergave van de positie van het reisdoel resp. van de volgende tussen-
stop op de kaart (afhankelijk van de instelling van het menupunt )
Uit-
gebreide instellingen
Statusregel:
)
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunctie (afhankelijk van de ac-
tueel ingeschakelde wagenverlichting)
Kaartweergave in dagfunctie
Kaartweergave in nachtfunctie
In-/uitschakelen van de weergave van het extra venster » pag. 190 (geldt
niet voor wagens met het infotainment Amundsen, indien de kaart in het
digitale instrumentenpaneel wordt weergegeven)
In-/uitschakelen van de weergave van de gekozen categorieën bijzondere
reisdoelen » pag. 193, Reisdoel via het kaartpunt invoeren
In-/uitschakelen van de weergave van de Google Earth
-online-kaart
» pag. 190
A
B
C
D
E
F
Als de kaartschaal van de 2D- resp. 3D-weergave kleiner is dan 10 km, dan
wordt de kaart automatisch als 2D ingesteld en naar het noorden gericht. Als
de schaal tot boven deze waarde wordt vergroot, dan wordt de kaart naar de
uitgangsweergave teruggeschakeld.
Kaartschaal
Afb. 233
Functietoetsen voor de
kaartschaalwijziging: In-
fotainment Columbus
Afb. 234
Functietoetsen voor de kaartschaalwijziging: Infotainment
Amundsen
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal handmatig te wijzigen of de au-
tomatische schaalwijziging in te schakelen.
De functietoets
A
» afb. 233 resp. » afb. 234 aantippen.
Bij
B
» afb. 233 resp. » afb. 234 worden functietoetsen voor wijziging van de
kaartschaal weergegeven.
198
Infotainment
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en deze naar elkaar resp. uit
elkaar trekken.
De regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
De functietoets
A
» afb. 233 aantippen en de schuifknop gebruiken of de
functietoets / bij
B
» afb. 233 aantippen (geldt voor het infotainment
Columbus).
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Als de automatische schaal actief is, wijzigt de kaartschaal automatisch, afhan-
kelijk van de gereden route (snelweg - kleine kaartschaal/plaats - grote kaart-
schaal) alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
Voor het inschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets
wordt groen gemarkeerd.
De automatische schaal is alleen actief als de kaart op de wagenpositie gecen-
treerd is (de functietoets
wordt niet weergegeven).
Voor het uitschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
aantippen.
De functietoets
wordt wit gemarkeerd.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt verschoven of de schaal
handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
A
aantippen.
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden verkleind en vervolgens
weer hersteld.
Wijziging van de kaartrichting
Afb. 235
Wijziging van kaartrichting
Een wijziging van de kaartrichting is onder de volgende voorwaarden mogelijk.
De kaart bevindt zich in de 2D-weergave.
De kaart is gecentreerd (de functietoets
wordt niet weergegeven).
De kaartschaal bedraagt max. 10 km.
Voor het wijzigen van de kaartrichting in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
A
» afb. 235 aantippen.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool
van de wagenpositie draait, de kaart en het Poolster-symbool
draaien niet.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool
draaien, het symbool
van de wagenpo-
sitie draait niet.
Kaartcentrering
Afb. 236
Kaartcentrering
199
Navigatie
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of routepositie worden ge-
centreerd.
Voor centrering van de kaart de functietoets
A
» afb. 236 aantippen.
Opties van kaartweergave in extra venster
Geldt voor wagens met het infotainment Columbus, zonder het digitale instru-
mentenpaneel.
Afb. 237
Kaart in extra venster
In het extra venster de functietoets
A
» afb. 237 aantippen.
Contextafhankelijk worden er enkele van de volgende functietoetsen bij
B
weergegeven.
Kaartweergave met de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het
reisdoel
Wijziging van kaartrichting
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Opties voor de kaartweergave in het digitale instrumentenpaneel
Voor de kaartweergave in het digitale instrumentenpaneel moet het contact
zijn ingeschakeld.
Geldt voor het infotainment Columbus
De kaart kan in het digitale instrumentenpaneel en gelijktijdig in het infotain-
ment worden weergegeven.
Het type kaart dat in het digitale instrumentenpaneel wordt weergegeven kan
in het hoofdmenu Navigatie in het menupunt
Kaart
Kaartweergave in
instr.paneel:
worden geselecteerd.
De kaartschaal kan met stelwieltje
A
op het multifunctiestuurwiel worden ge-
wijzigd » pag. 41.
Geldt voor het infotainment Amundsen
De kaart kan in het digitale instrumentenpaneel of in het infotainmentbeelds-
cherm worden weergegeven.
Voor het wijzigen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
B
» afb. 216 op pag. 189 aantippen.
Het type kaart dat in het digitale instrumentenpaneel wordt weergegeven kan
in het hoofdmenu Navigatie in het menupunt
worden ingesteld.
De kaartschaal kan op een van de volgende manieren worden gewijzigd.
Met de functietoetsen in het infotainment » pag. 198.
Door draaien aan draaiknop
.
Met het stelwieltje
A
op het multifunctiestuurwiel » pag. 41.
Bijzondere reisdoelen weergeven
Het infotainment biedt de mogelijkheid om in de kaart in het infotainment-
beeldscherm de symbolen voor bijzondere reisdoelen weer te geven.
Voor het in-/uitschakelen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
POI
aantippen.
Om de weer te geven bijzondere reisdoelen te selecteren, in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
aantippen en de gewenste categorieën (maximaal 10) kiezen.
Verkeerstekensweergave
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de in de navigatiegegevens opge-
slagen of door de frontcamera herkende verkeerstekens tijdens de routegelei-
ding op het infotainmentbeeldscherm te tonen
G
» afb. 217 op pag. 189.
Voor het in-/uitschakelen van de verkeerstekenweergave in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Verkeerstekens weergeven
aantippen.
Voor sommige wagens bestaat de mogelijkheid om een waarschuwing in te
stellen bij het overschrijden van de toegestane, door een verkeersteken be-
grensde snelheid.
200
Infotainment
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsysteem
Snelheidswaarschuwing:
aantippen.
Voor het rijden met aanhangwagen adviseren wij om de herkenning van ver-
keerstekens m.b.t. aanhangwagens in te schakelen.
Het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsysteem
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
aantippen.
Routegeleiding
Inleiding
Door het starten van de routegeleiding naar een reisdoel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden ingevoegd.
De routegeleiding gebeurt als volgt
Door grafische rijadviezen op het infotainmentbeeldscherm en op het display
van het instrumentenpaneel.
Door navigatiemeldingen.
Het infotainment probeert desondanks een routegeleiding mogelijk te maken,
ook als de navigatiegegevens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreffende gebied zijn.
Telkens wanneer u de rijadviezen negeert of van de route afwijkt, wordt de
route opnieuw berekend.
VOORZICHTIG
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de actuele situatie afwijken (bv.
door verouderde navigatiegegevens).
Reisdoeldetails
Afb. 238 Details van het: in de navigatiegegevens / online opgezochte
reisdoel
In de reisdoeldetails » afb. 238 worden de volgende menupunten en functies
weergegeven.
Gebied met functietoetsen
Gedetailleerde reisdoelinformatie
Reisdoelpositie op de kaart
Uitgebreide reisdoelinformatie (indien beschikbaar)
Status van de online-diensten
Weergave van reisdoeldetails
De reisdoeldetails kunnen op een van de volgende manieren worden weerge-
geven.
Tijdens het invoeren van een reisdoel.
Door aantippen van de functietoets in de reisdoellijst.
Door aantippen van het sensorveld

in het hoofdmenu Navigatie (geldt
niet voor het infotainment Columbus) - de details van het laatste reisdoel
worden weergegeven.
Functietoetsen
Met behulp van de functietoetsen bij
A
kunnen contextafhankelijk de volgen-
de functies worden uitgevoerd.
Start/stop van de routegeleiding.
Zoeken naar een reisdoel in de buurt » pag. 191.
Instelling van de routeopties.
Reisdoel opslaan.
A
B
C
D
E
201
Navigatie
Bewerking van het reisdoel (het reisdoel kan worden gewist, hernoemd of als
favoriet worden opgeslagen).
Kiezen van het telefoonnummer van het bijzondere reisdoel (als een telefoon
met het infotainment is verbonden » pag. 170, Koppeling en verbinding).
Routeberekening en start van de routegeleiding
Afb. 239
Alternatieve routes
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde routeopties. Deze route-
opties kunnen worden ingesteld:
Routeopties
.
Alternatieve routes
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes wordt na de berekening van
een nieuwe route het volgende menu getoond » afb. 239.
- Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd en een zo kort moge-
lijke afstand - de route is groen gemarkeerd
- Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een omweg nodig is -
de route is rood gemarkeerd
- Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een langere reistijd
nodig is - de route is oranje gemarkeerd
In de functietoetsen van de alternatieve routes wordt informatie over de rou-
telengte alsmede de geschatte rijtijd en de volgende symbolen (geldt voor het
infotainment Columbus) getoond.
Gebruik van een tolsnelweg
Gebruik van een trein/veerpont
Gebruik van een tunnel
Gebruik van een provinciale tolweg
Gebruik van een vignetplichtige provinciale weg
A
B
C
De mogelijkheid bestaat een al berekende alternatieve route te selecteren,
voordat de berekening van de overige routes is afgerond.
Door het kiezen van de routesoort wordt de routegeleiding gestart.
Wordt er binnen 30 s na het berekenen van alle routes geen route gekozen,
dan wordt de routegeleiding automatisch gestart overeenkomstig de ingestel-
de routesoort die de voorkeur heeft.
Routeberekening voor rijden met aanhangwagen
Voor het rijden met een aanhangwagen resp. met een ander op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen aangesloten accessoire, adviseren wij de aanhang-
wagenherkenning in te schakelen en zo nodig de maximumsnelheid bij aan-
hangwagengebruik in te stellen.
Voor de routeberekening voor het rijden met aanhangwagen in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
Voor het instellen van de maximumsnelheid voor het rijden met aanhangwa-
gen het sensorveld

en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulpsys-
teem
Aanhangwagenherkenning
Max. snelheid voor aanhangwagens
aantippen.
Demomodus
De Demo-modus is een rijsimulatie naar het ingevoerde reisdoel. De functie
biedt de mogelijkheid om de berekende route "als simulatie" te bekijken.
Bij ingeschakelde Demo-modus wordt vóór het starten van de routegeleiding
een menu voor de routegeleiding in de Demo-modus of normale functie ge-
toond.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Uitge-
breide instellingen
Demomodus
aantippen.
Bij ingeschakelde Demo-modus kan het routestartpunt worden gedefinieerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Start-
punt demomodus bepalen
aantippen.
Het startpunt door het invoeren van het adres of via de actuele wagenpositie
definiëren.
Het startpunt van de Demo-modus kan ook worden ingesteld zolang de de-
momodus ingeschakeld is, door het gewenste kaartpunt aan te tippen en het
menupunt
Startpunt demomodus bepalen
te selecteren » pag. 193, Reisdoel via
het kaartpunt invoeren.
202
Infotainment
Grafische rijadviezen
Afb. 240 Rijadviezen / rijadviesdetail
De grafische rijadviezen kunnen in het extra scherm
Manoeuvre
en op het display
in het instrumentenpaneel worden weergegeven.
In het splitscreen
Manoeuvre
worden de volgende rijadviezen getoond » afb.
240.
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Rijdadviezen met straatnamen / straatnummers, met de route en de rijtijd
tot de manoeuvreplaats
Detail van het rijadvies (wordt in de buurt van het manoeuvre getoond)
Rijstrookadvies
Het infotainment maakt in het extra venster
Manoeuvre
ook melding van via
TMC ontvangen verkeersopstoppingen, alsmede op snelwegen op parkeer-
plaatsen, tankstations of restaurants.
Snelheidsbegrenzingen
Bij ingeschakelde functie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepas-
seerd
worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maximum-
snelheden getoond.
Deze snelheidsbegrenzingen kunnen door het aantippen van de functietoets
Maximumsnelheid
in het hoofdmenu Navigatie worden weergegeven.
Navigatiemeldingen
Het infotainment geeft tijdens de routegeleiding navigatiemeldingen.
A
B
C
D
De navigatiemeldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een per-
fecte verstaanbaarheid van de melding (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan
niet altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding kan in het hoofdmenu Navigatie door het aantip-
pen van de functietoets worden herhaald.
Het tijdstip van de navigatiemelding is afhankelijk van het wegtype waarop
wordt gereden en de gereden snelheid.
De soort van de navigatiemeldingen kan worden gekozen:
Navigatiemeldin-
gen
.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Meestgebruikte routes
De meestgebruikte routes worden door het infotainment automatisch opge-
slagen. Hiervan kunnen max. 3 routes worden aangeboden die het beste over-
eenkomen met de actuele tijd, de dag van de week en de wagenpositie.
Een routegeleiding naar een van de meestgebruikte routes kan worden gestart
zolang geen routegeleiding plaatsvindt.
Voor de weergave van het menu met de meestgebruikte routes, in het extra
venster de functietoets
Meestgeb. route.
Op kaart tonen
aantippen.
De gewenste route kiezen.
Er volgt een berekening van de gekozen route en de routegeleiding start.
De menuweergave in het extra venster kan in het hoofdmenu Navigatie door
het aantippen van de functietoets
Routeopties
Meestgeb. route
in-/uitge-
schakeld worden.
De opgeslagen meestgebruikte routes kunnen in het hoofdmenu Navigatie
door het aantippen van de functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgege-
vens wissen
Meestgeb. route.
gewist worden.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
203
Navigatie
Beëindigen van de routegeleiding
De routegeleiding kan op een van de volgende manieren worden beëindigd.
Het definitieve reisdoel wordt bereikt.
In het hoofdmenu Navigatie door het aantippen van de functietoets
Rou-
tegeleiding stoppen
.
Door het uitschakelen van het contact gedurende langer dan 120 min.
Afbreken van de routegeleiding
Als het contact uit- en weer ingeschakeld wordt, dan wordt de routegeleiding,
afhankelijk van de onderbroken tijd, op een van de volgende manieren voortge-
zet.
Binnen 15 minuten - de routegeleiding wordt voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Van 15 min tot 120 min - na het bevestigen van de melding in het infotain-
mentbeeldscherm wordt de routegeleiding voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Na 120 minuten - de routegeleiding wordt beëindigd.
Route
Routeplan
Afb. 241
Routeplan: Een routedoel / meerdere routedoelen
Tijdens de routegeleiding kan het routeplan (informatie over de actuele route)
worden weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeplan
aantippen.
Een routedoel
In het routeplan wordt op het reisdoel de volgende informatie weergegeven
» afb. 241 - .
Gebied met functietoetsen
Reisdoelinformatie
Verwachte aankomsttijd bij het reisdoel / resterende rijtijd tot het reis-
doel
Resterende afstand tot het reisdoel
Gekozen routesoort (zuinigste, snelste, kortste)
Actuele wagenpositie (adres / GPS-coördinaten)
De weergave van de aankomsttijd of de resterende rijtijd kan als volgt worden
ingesteld.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Tijd-
weergave:
aantippen.
Meerdere routedoelen
In het routeplan wordt op de betreffende reisdoelen de volgende informatie
weergegeven » afb. 241 -
.
Gebied met functietoetsen
Tussenstop (met doorlopend nummer)
Definitief reisdoel
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Route naar reisdoel / tussenstop
Verwisseling van de reisdoelen
Wissen van het reisdoel
Voortzetting van de routegeleiding vanaf het gekozen reisdoel (eerdere
tussenstops worden overgeslagen)
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 201
Reisdoel aan de route toevoegen
Bij
A
de functietoets
Reisdoel ingeven
aantippen en een nieuw reisdoel invoe-
ren.
of: Bij
A
de functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met
opgeslagen reisdoelen kiezen.
Elk volgend reisdoel wordt in de lijst als eerstvolgende reisdoel toegevoegd.
A
B
C
D
A
204
Infotainment
Reisdoelen onderling wisselen
De betreffende functietoets ingedrukt houden en het reisdoel naar de ge-
wenste positie verschuiven.
Bij op de route al bereikte reisdoelen wordt onder de reisdoelnaam de aanwij-
zing
Reisdoel bereikt
getoond. Het is niet meer mogelijk om deze tussenstops on-
derling te verwisselen.
Route opslaan
Bij
A
de functietoets
Opslaan
aantippen.
De bewerkte route als nieuwe route opslaan of de bestaande berekende rou-
te vervangen.
De route wordt in de routelijst opgeslagen » pag. 205.
Routegeleiding beëindigen
Bij
A
de functietoets
Stoppen
aantippen.
Routewijziging op de kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 242 Routewijziging op de kaart / omleidingspunt
Een route die geen tussenstops bevat, kan tijdens de routegeleiding worden
gewijzigd door het invoegen van een omleidingspunt.
Omleidingspunt invoegen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het beeldscherm op de route aanraken en het kruispunt naar de gewenste
plaats op de kaart (bv.
A
» afb. 242) verschuiven.
Het omleidingspunt
B
» afb. 242 wordt aan de route toegevoegd.
De functietoets  aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt aanpassen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het omleidingspunt
B
aanraken en naar een ander punt op de kaart ver-
schuiven.
De functietoets  aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt verwijderen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
De functietoets
Wegpunt wissen
aantippen.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Routelijst
In de routelijst bestaat de mogelijkheid routes te maken, te importeren, op te
slaan, te wissen of de routegeleiding te starten.
Nieuwe route
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
Nieuwe route
aantip-
pen.
Een reisdoel op een van de volgende manieren invoegen.
De functietoets
Reisdoel ingeven
aantippen en een nieuwe reisdoel invoeren.
of: De functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met opge-
slagen reisdoelen kiezen.
Om de opgestelde route op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
De functietoets
Starten
aantippen, om een routegeleiding te starten.
Routeimport
Voorwaarde voor de import van de route zijn de geactiveerde Infotainment
Online » pag. 14 diensten.
Een in het gebruikersprofiel op de internetsite ŠKODA Connect Portal opge-
stelde en naar het infotainment verstuurde route kan nog vóór het inschake-
len van het contact in het infotainmentgeheugen worden geïmporteerd.
205
Navigatie
Wanneer de route bij ingeschakeld contact is opgesteld en naar het infotain-
ment is verstuurd, dan wordt het importeren van deze route door het infotain-
ment pas na het uitschakelen (minstens 15 minuten) en het opnieuw inschake-
len van het contact aangeboden.
Het contact inschakelen. Als een nieuwe route aanwezig is, verschijnt op het
infotainmentbeeldscherm automatisch een melding met de optie om deze
route te importeren.
Als het niet mogelijk is om deze route direct te importeren, dan kan de route
op een later tijdstip als volgt handmatig worden geïmporteerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen, om te
controleren of een nieuwe route beschikbaar is.
of: Het sensorveld

en vervolgens de functietoets aantippen.
De functietoets
Routes importeren
aantippen.
Indien een nieuwe route beschikbaar is, dan wordt door het infotainment een
overeenkomstige melding gegeven.
De functietoets
Opvragen
aantippen, om de routeimport te starten.
Als het importeren gelukt is wordt de route in de lijst met opgeslagen routes
aangegeven.
Beheer van opgeslagen routes
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
De gewenste route en vervolgens een van de volgende functies kiezen.
- Opgeslagen route wissen
- Route bewerken » pag. 204, Routeplan
- Route berekenen en routegeleiding starten » pag. 202, Routebereke-
ning en start van de routegeleiding
Wegpuntmodus
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus.
Deze modus is geschikt voor routes buiten de gebaande wegen of voor gebie-
den waarvoor geen kaartgegevens beschikbaar zijn.
Het infotainment kan de gereden wegpuntenrit opnemen door automatisch of
handmatig geplaatste wegpunten.
Wissen
Bewerken
Starten
Aansluitend is er de mogelijkheid de routegeleiding naar de opgeslagen weg-
puntenrit te starten of de wegpuntenrit op de SD-kaart op te slaan.
Hoofdmenu
Afb. 243
Wegpuntmodus: Hoofd-
menu
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Wegpuntmodus inschakelen
aantippen.
Het hoofdmenu wordt weergegeven » afb. 243.
Bij actieve routegeleiding wordt deze beëindigd na het kiezen van het menu
Wegpuntmodus.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 243
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Opnemen van een wegpuntenrit
starten / Beheer opgeslagen wegpuntenritten tonen / Menu verlaten
Er wordt een wegpuntenrit opgenomen - Opnemen van een wegpun-
tenrit stoppen / Wegpunt handmatig instellen / Menu verlaten
Er vindt een routegeleiding plaats - Routegeleiding stoppen / Het vol-
gende wegpunt overslaan / Menu verlaten
Instelling van de kaartweergave / Weergeven/verbergen van het extra
venster / Weergeven/verbergen van bijzondere reisdoelen op de kaart
Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
De instelling Navigatie is in het menu Wegpuntmodus niet beschikbaar

206
Infotainment
Wegpunten opnemen
Afb. 244
Opnemen van een weg-
puntenrit
Opname van een wegpuntenrit starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntenrit opnemen
aantippen.
Een van de volgende methodes om op te nemen kiezen.
Op kaart kiezen
- Reisdoel op de kaart ingeven en het opnemen van de wegpun-
ten starten
Opname starten
- Opnemen van de wegpunten starten zonder een reisdoel in te
geven
Opnemen van een wegpuntenrit
Nadat de opname van een wegpuntenrit is gestart kan, afhankelijk van de con-
text, de volgende informatie worden weergegeven » afb. 244.
Automatisch geplaatste wegpunten
Handmatig geplaatste wegpunten
Splitscreen
Wegpunten
met het aantal geplaatste wegpunten/het maximaal
toegestane aantal wegpunten
Wegpunt handmatig plaatsen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt handmatig
plaatsen
aantippen.
Opname beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Opname stoppen
aan-
tippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra het menu Wegpuntmodus wordt ver-
laten.
A
B
C
De opgenomen wegpunten worden na de opname samengevoegd in een weg-
puntenrit en opgeslagen in het wegpuntenritgeheugen.
Na het stoppen van de opname kan deze niet worden hervat. Een nieuwe op-
name moet worden gestart.
Opgeslagen wegpuntenrit rijden
Afb. 245
Weergave van een wegpuntenrit / rijden van een wegpuntenrit
Routegeleiding starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
aantippen.
In de getoonde lijst de gewenste route selecteren.
De functietoets
aantippen.
Een van de volgende menu's kiezen
A
» afb. 245.
Rit omkeren
- De volgorde van de wegpunten omdraaien (geschikt voor het rij-
den van de wegpuntenrit in omgekeerde richting)
Volgend wegpunt
- Het volgende wegpunt overslaan
Starten
- Routegeleiding starten
Routegeleiding
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden door het infotainment geen
navigatiemeldingen gegeven.
Tijdens het rijden de op het infotainmentbeeldscherm weergegeven wegpun-
tenrit zo nauwkeurig mogelijk volgen.
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden in het splitscreen
Wegpunten
de
richting en afstand tot het volgende wegpunt, het volgnummer van het vol-
gende wegpunt en het totale aantal wegpunten
B
» afb. 245 weergegeven.
207
Navigatie
De wegpuntenrit van de huidige wagenpositie tot het volgende wegpunt "ver-
kleint" geleidelijk tijdens het rijden "vanaf"
C
» afb. 245.
Als dicht genoeg langs het volgende wegpunt wordt gereden, wordt de route-
geleiding voortgezet naar het volgende wegpunt.
Als u een wegpunt wilt overslaan, maar niet wilt dat dit uit de wegpuntenrit
"verdwijnt" (bv. omdat de afstand tot dit wegpunt te groot is), dan is het mo-
gelijk dit wegpunt "over te slaan" en de routegeleiding voort te zetten naar het
daaropvolgende wegpunt.
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt overslaan
aan-
tippen.
Routegeleiding beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Routegeleiding beëindi-
gen
aantippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra de Wegpuntmodus wordt verlaten.
Wegpuntenritgeheugen beheren
Voor het weergeven van een lijst met opgeslagen en geïmporteerde weg-
puntritten in het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunten-
geheugen
aantippen.
In de functietoets voor de wegpuntenrit verschijnen de naam van de wegpun-
tenrit, de datum en het tijdstip van opslaan alsmede het aantal wegpunten.
De gewenste wegpuntenrit en vervolgens een van de volgende menupunten
kiezen.
Opslaan van de wegpuntenrit op de SD-kaart
Wissen van de wegpuntenrit
Hernoemen van de wegpuntenrit
Weergave van de wegpuntenrit » afb. 245 op pag. 207
Wegpuntenrit van de SD-kaart importeren
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
Importeren
aantippen.
De bron voor de opgeslagen wegpuntenrit kiezen en de import bevestigen.
Verkeersinformatie
Lijst met verkeersmeldingen
Afb. 246
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ontvangst van verkeersmeldingen
met informatie over verkeersopstoppingen via TMC (Traffic Message Channel)
of online (bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 14 online-diensten).
Voor de weergave van de lijst met verkeersmeldingen het sensorveld

en vervolgens de functietoets
aantippen.
In de lijst met verkeersmeldingen en op de kaart worden maximaal 6 meldin-
gen getoond, die van het symbool van een verkeersopstopping en een letter
zijn voorzien (bv.
,
,
)
A
» afb. 246.
Naar de op de route aanwezige verkeersmeldingen wordt door middel van een
navigatiemelding gewezen.
Bron van de verkeersmelding
Bij
C
» afb. 246 kunnen de volgende symbolen worden weergegeven.
TMC-verkeersmelding (bij doorgestreept symbool bevindt het infotain-
ment zich buiten het bereik van verkeersmeldingenaanbieders)
Online-verkeersmelding
Weergaveopties
Er vindt geen routegeleiding plaats - alle verkeersmeldingen worden ge-
toond.
Er vindt een routegeleiding plaats - na het aantippen van de functietoets
B
» afb. 246 kunnen in het getoonde menu door het aantippen van de functie-
toets
Alle gebieden
alle verkeersmeldingen, of door het aantippen van de func-
tietoets
Route
, alleen de op de route aanwezige verkeersmeldingen worden
gekozen.

208
Infotainment
Een verkeersmelding kan enkele van de volgende punten bevatten.
Symbool van de verkeersopstopping
Nummer van de betreffende weg
Naam van de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
TMC-melding
Het symbool van de verkeersopstopping (bv. , , ) staat voor de opstop-
ping en de lengte van de opstopping wordt op de kaart rechts langs de route
weergegeven.
Contextafhankelijk wordt het symbool van de verkeersopstopping op een van
de volgende manieren weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats
Rood - Alle verkeersopstoppingen
Er vindt een routegeleiding plaats
Grijs - De verkeersopstopping ligt niet op de route
Rood - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt niet opnieuw
berekend en de route voert via de verkeersopstopping
Oranje - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt opnieuw
berekend en er wordt een omleidingsroute aangeboden
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
online-melding
De kleurmarkering van de verkeersopstopping is afhankelijk van de aanbieder
van de online-verkeersmeldingen.
Voor het instellen van de weergave van de verkeersopstopping in het hoofd-
menu Navigatie de functietoets
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.
Actualisering
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het infotainment automatisch con-
tinu geactualiseerd.
Detail van de verkeersmelding
Afb. 247
Detail van verkeersmelding
Detail van de verkeersmelding is afhankelijk van de bron van de verkeersmel-
ding.
Om deze weer te geven, in de lijst met verkeersmeldingen de gewenste ver-
keersmelding kiezen.
of: Op de kaart het symbool van de verkeersopstopping aanraken.
Contextafhankelijk worden de volgende informatie en functietoetsen getoond
» afb. 247.
Kaart met de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Ontvangsttijdstip en informatie over de verkeersmeldingenaanbieder (is
ŠKODA Connect de aanbieder dan gaat het om een online-verkeersmel-
ding)
Symbool van de verkeersopstopping
Lengte van de verkeersopstopping
Dynamische route
Het infotainment biedt de mogelijkheid om tijdens de routegeleiding een ana-
lyse van de ontvangen verkeersmeldingen te maken. Als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan, wordt een omleidingsroute berekend en wordt de
overeenkomstige melding gegeven.
De functie van de dynamische route is ingeschakeld.
De in de verkeersmelding aanwezige verkeersopstopping bevindt zich op
de route.
De verkeersopstopping wordt door het infotainment als zeer belangrijk
beoordeeld.
A
B
C
D
E
209
Navigatie
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Route-
opties
Dynamische route
aantippen.
Verkeersopstopping op de route handmatig ingeven/verwijderen
Bij kennis over een verkeersopstopping (bijvoorbeeld een file) tijdens de route-
geleiding kan deze verkeersopstopping handmatig in de route worden ingege-
ven.
Na het invoeren voert het infotainment een nieuwe routeberekening uit en
biedt eventueel een alternatieve route aan.
Verkeersopstopping ingeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
File vooruit
aantippen.
De lengte van de verkeersopstopping instellen.
De verkeersopstopping wordt op de kaart rechts langs de route rood weerge-
geven.
Verkeersopstopping verwijderen
De verkeersopstopping wordt na de uitgevoerde routegeleiding van de route
verwijderd of kan als volgt handmatig worden verwijderd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
"File vooruit" opheffen
aantip-
pen.
Wagensystemen
CAR - wageninstellingen
Inleiding
In het menu CAR kunnen ritgegevens en wageninformatie worden getoond en
enkele wagensystemen worden ingesteld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het terugzetten op de fabrieksinstellingen kan in het infotainment in het menu

/
Fabrieksinstellingen
worden uitgevoerd.
Let op
De instellingen van de wagensystemen kunnen alleen bij ingeschakeld contact
worden uitgevoerd.
Hoofdmenu
Afb. 248
Functietoetsen in het hoofdme-
nu
De toets/het sensorveld

/

aantippen, het hoofdmenu met de vol-
gende functietoetsen wordt weergegeven » afb. 248.
Selecteren van de volgende menupunten
Dig. instrumentenpaneel
Offroad
Comfortverbruikers
Rijgegevens
DriveGreen
Wagenstatus
Weergaveregeling - Radio/Media

210
Infotainment
Afhankelijk van de wagenuitrusting met handbediende airconditioning:
Instelling van interieurvoorverwarming en -ventilatie / bediening van voor-
ruitverwarming
Bediening van de stuurwielverwarming
Instellingen van de wagensystemen
211
Wagensystemen
Rijden
Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
Inleiding voor het onderwerp
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid, met de sleutel in het
contact of de startknop het contact in- of uit te schakelen en de motor te
starten/af te zetten.
ATTENTIE
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor onge-
vallen!
Tijdens het rijden met niet-draaiende motor moet het contact altijd inge-
schakeld zijn. Anders kan het stuurslot worden vergrendeld - gevaar voor
ongevallen!
De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot
stilstand is gekomen » pag. 218, Parkeren. Anders kan het stuurslot worden
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten - gevaar voor
ongevallen, diefstal en dergelijke.
De motor nooit in afgesloten ruimten (bijvoorbeeld in een garage) laten
draaien - vergiftigings- en levensgevaar!
VOORZICHTIG
De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - ge-
vaar voor schade aan de startmotor en de motor!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor en de katalysator! Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen
gebruiken.
Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt. Het sys-
teem kan de geldige sleutel herkennen, ook als deze op het dak van de wagen
is vergeten - gevaar voor verlies of beschadiging van de sleutel.
Let op
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempe-
ratuur.
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 212.
Door de elektronische wegrijblokkering (hierna wegrijblokkering) en het stuur-
slot wordt diefstal of het onbevoegd gebruik van uw wagen bemoeilijkt.
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering maakt een motorstart uitsluitend mogelijk bij gebruik van
de originele sleutel.
Storing van de wegrijblokkering
Bij een storing van de wegrijblokkering in de sleutel kan de motor niet worden
gestart. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt een melding dat
de wegrijblokkering actief is.
Om te starten de andere sleutel gebruiken, eventueel de hulp van een specia-
list inroepen.
Stuurslot - vergrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel uit het contact trekken en het stuur-
wiel draaien, tot het stuurslot vergrendelt.
Bij wagens met een startknop de motor afzetten en het bestuurdersportier
openen. Als het bestuurdersportier wordt geopend en daarna het contact
wordt uitgeschakeld, wordt het stuurslot pas na het vergrendelen van de wa-
gen automatisch vergrendeld.
Stuurslot - ontgrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het con-
tact inschakelen. Is dat niet mogelijk, dan het stuurwiel iets heen en weer be-
wegen en daardoor het stuurslot ontgrendelen.
Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurderspor-
tier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen
van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
ATTENTIE
De wagen nooit met vergrendelde stuurinrichting laten rollen - gevaar voor
ongevallen!
212
Rijden
Contact in-/uitschakelen
Afb. 249 Standen van de sleutel in het contactslot / startknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 212.
Standen van de sleutel in het contactslot » afb. 249 -
Contact uitgeschakeld, motor afgezet
Contact ingeschakeld
Motor starten
Contact bij wagens met startknop in- en uitschakelen
Op de knop drukken » afb. 249 -
, het contact wordt in- resp. uitgescha-
keld.
Bij wagens met schakelbak mag bij het in- resp. uitschakelen van het contact
het koppelingspedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het systeem te
starten.
Bij wagens met automatische versnellingsbak mag bij het in- resp. uitschake-
len van het contact het rempedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het
systeem te starten.
Motor starten/afzetten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 212.
Voor het starten van de motor
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutrale stand zetten,
het koppelingspedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor is aange-
slagen.
1
2
3
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P of
N zetten » en het rempedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor
is aangeslagen.
Motor starten
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
3
draaien » afb. 249 op pag.
213 - , er wordt gestart. Dan de sleutel loslaten, de motor slaat automatisch
aan.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand
1
draaien.
De startprocedure na 30 s herhalen.
Bij wagens met een startknop de knop kort indrukken » afb. 249 op pag. 213
- , de motor slaat automatisch aan.
Bij wagens met dieselmotor gaat na het inschakelen van het contact het voor-
gloeicontrolelampje
branden. Na het uitgaan van het controlelampje slaat
de motor aan.
Motor afzetten
De wagen stilzetten.
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
1
draaien » afb. 249 op pag.
213 -
.
Bij wagens met een startknop de knop indrukken » afb. 249 op pag. 213 -
,
de motor en het contact worden gelijktijdig uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de contactsleutel alleen
worden verwijderd als de keuzehendel in stand P staat (geldt alleen voor som-
mige landen).
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Nooduitschakeling van de motor bij wagens met startknop
Het systeem is met een beveiliging tegen onbedoeld afzetten uitgerust, de
motor kan tijdens het rijden alleen bij een noodgeval worden afgezet.
De knop ingedrukt houden » afb. 249 op pag. 213 - of tweemaal binnen
1 seconde indrukken.
Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld.
VOORZICHTIG
Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten
van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan.
213
Wegrijden en rijden
Let op
Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te
horen zijn.
Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn inge-
schakeld - de accu wordt anders onnodig belast.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook bij uitge-
schakeld contact) nog circa 10 minuten verder draaien.
Problemen bij de motorstart - wagens met startknop
Afb. 250
Motor starten - sleutel bij de
knop houden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 212.
Indien geen motorstart mogelijk is en op het display van het instrumentenpa-
neel een melding verschijnt dat de sleutel door het systeem niet kan worden
herkend of een systeemstoring aanwezig is, dan moet worden geprobeerd de
motor als volgt te starten.
De startknop indrukken en daarna de sleutel met de achterzijde tegen de
knop houden » afb. 250.
Als motor niet aanslaat, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
VOORZICHTIG
De sleutel kan mogelijk door het systeem niet worden herkend, als de batterij
in de sleutel bijna leeg is of als het signaal wordt gestoord.
Start-stopsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het start-stopsysteem (hierna systeem) reduceert de CO
2
-uitstoot en schade-
lijke emissies en spaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen (bijvoorbeeld bij een verkeerslicht)
het draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor afgezet en voor het
wegrijden weer gestart.
De werking van het systeem is van vele factoren afhankelijk. Aan enkele ervan
moet de bestuurder voldoen, de andere zijn systeemafhankelijk en kunnen niet
worden beïnvloed en zijn niet zichtbaar.
Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn,
verschillend reageren.
Het systeem wordt elke keer bij het inschakelen van het contact (ook als het
met de toets handmatig is gedeactiveerd) automatisch geactiveerd.
Let op
Als de motor systeemafhankelijk is afgezet, blijft het contact ingeschakeld.
Werking
Afb. 251
Displayweergave
Wagens met schakelbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt, de
versnellingshendel in de neutrale stand wordt gezet en het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagens met automatische versnellingsbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en
het rempedaal wordt ingetrapt.
De motor wordt automatisch gestart zodra het gaspedaal wordt bediend of
het rempedaal wordt losgelaten (bij uitgeschakelde Auto Hold-functie).
214
Rijden
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te wor-
den voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h.
Systeemtoestand
De systeemtoestand wordt bij het stoppen op het display weergegeven » afb.
251.
De motor wordt automatisch afgezet, bij het wegrijden wordt automatisch
opnieuw gestart.
De motor is niet automatisch afgezet.
Bij het stoppen volgt geen motoruitschakeling, wanneer bv. de volgende oor-
zaken bestaan:
De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet be-
reikt.
De ladingstoestand van de accu is te laag.
Het stroomverbruik is te hoog.
Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental,
groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur).
Als bij automatisch afgezette motor het systeem herkent dat het draaien van
de motor noodzakelijk is (bv. na het herhaaldelijk intrappen van het rempedaal),
dan wordt de motor automatisch gestart.
Meer informatie over de actuele systeemtoestand kan op het infotainment-
beeldscherm in het menu

/
Wagenstatus
worden weergegeven.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een betreffende storingmelding. De hulp van een specialist in-
roepen.
Let op
Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de
bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend,
moet de motor handmatig worden gestart.
Indien een wagen met automatische versnellingsbak met een lage snelheid
rijdt (bijvoorbeeld in de file) en na licht intrappen van het rempedaal blijft staan,
vindt er geen automatisch afzetten van de motor plaats. Door krachtiger in-
trappen van het rempedaal wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt de motor niet automa-
tisch afgezet als het systeem een wagenbeweging als gevolg van een grote
stuurwielverdraaiing herkent.
Systeem handmatig deactiveren/activeren
Afb. 252
Toets voor het start-stopsys-
teem
Om te deactiveren/activeren de knop
indrukken » afb. 252.
Bij een gedeactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
Wordt het systeem gedeactiveerd, dan wordt dit na het uit- en inschakelen
van het contact automatisch weer geactiveerd.
Let op
Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan
wordt de motor automatisch gestart.
215
Wegrijden en rijden
Remmen en parkeren
Inleiding voor het onderwerp
De slijtage van de remmen is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en
de rijstijl. Onder verzwaarde omstandigheden (bv. stadsverkeer, sportieve rijst-
ijl) moet de toestand van de remmen ook tijdens de service-intervallen door
een specialist worden gecontroleerd.
De remwerking kan vanwege vochtige resp. in de winter bevroren of met
een zoutlaag bedekte remmen vertraagd worden. De remmen moeten wor-
den gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen » .
Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevor-
derd door langdurig stilstaan en weinig gebruik van de remmen. De remmen
moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen » .
Voordat van een lange resp. steile helling bergafwaarts wordt gereden, de
snelheid verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugscha-
kelen. Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de rem-
men ontlast. Indien er toch moet worden geremd, dan moet dit in intervallen
plaatsvinden.
Noodstopsignaal - als een noodstop plaatsvindt, kan er automatisch worden
geknipperd als waarschuwing voor het achteropkomend verkeer.
Nieuwe remblokken moeten eerst worden "ingereden", want deze bieden in
het begin geen optimale remwerking. Daarom tijdens de eerste circa 200 km
bijzonder voorzichtig rijden.
Een te laag remvloeistofpeil kan storingen in het remsysteem veroorzaken, in
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje » pag. 43, Remsysteem
branden. Gaat het controlelampje niet branden en wordt er toch een verlengde
remweg waargenomen, dan dient de rijstijl overeenkomstig de onbekende sto-
ringoorzaak en de beperkte remwerking te worden aangepast - direct de hulp
van een specialist inroepen.
De rembekrachtiger verhoogt de druk die op het rempedaal wordt uitgeoe-
fend. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - ge-
vaar voor ongevallen!
Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde ver-
snelling en in een laag toerentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger
kunnen hebben - gevaar voor ongevallen!
Het rempedaal niet intrappen als niet moet worden geremd. Dit leidt tot
oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere remweg en een
hogere slijtage - gevaar voor ongevallen!
De remschijven alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie
dit toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden ge-
bracht.
Adviezen over nieuwe remblokken opvolgen.
Bij het stoppen en parkeren moet de parkeerrem altijd worden ingescha-
keld, anders kan de wagen wegrollen - gevaar voor ongevallen!
Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort,
moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet
wordt beïnvloed. Anders zou dit een oververhitting van de voorremmen
kunnen veroorzaken - gevaar voor ongevallen!
Elektronische parkeerrem
Afb. 253
Parkeerremknop
216
Rijden
Afb. 254 Parkeerrem bedienen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 216.
De elektronische parkeerrem (hierna parkeerrem) vervangt de handrem. Deze
blokkeert de wagen tijdens het stoppen en parkeren tegen ongewenste bewe-
ging.
De parkeerrem kan bij in- en uitgeschakeld contact worden gebruikt.
Inschakelen
In pijlrichting
1
aan de knop trekken » afb. 254 en deze vasthouden, tot
het symbool
in de knop en het controlelampje
in het instrumentenpa-
neel gaan branden.
Automatische uitschakeling
De parkeerrem schakelt bij het wegrijden automatisch uit, zolang het bestuur-
dersportier is gesloten resp. de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omge-
gespt.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Het uitschakelen van de parkeerrem kan worden voorkomen, als vóór het
wegrijden de knop in pijlrichting
1
aangetrokken wordt gehouden » afb.
254. Het uitschakelen van de parkeerrem gebeurt pas na het loslaten van de
knop.
Handmatig uitschakelen
Bij ingeschakeld contact het rempedaal intrappen en tegelijk de knop in
pijlrichting
2
indrukken » afb. 254.
Bij draaiende motor het rem- of gaspedaal intrappen en de knop in pijl-
richting
2
indrukken.
Het symbool in de knop en het controlelampje in het instrumentenpaneel
gaan uit.
Noodremfunctie
Als tijdens het rijden een storing in het remsysteem optreedt, dan kan de par-
keerrem als noodrem worden gebruikt » .
In pijlrichting
1
aan de knop trekken » afb. 254 en deze vasthouden (er
klinkt een akoestisch signaal), de wagen begint nu sterk te remmen.
Het remmen wordt onderbroken als de toets wordt losgelaten of het gaspe-
daal wordt ingetrapt.
ATTENTIE
De noodremfunctie alleen in een noodgeval gebruiken, als de wagen niet
met het rempedaal kan worden gestopt.
In de uitsparing ten behoeve van de vinger vóór de parkeerremknop geen
voorwerpen neerleggen - de knop zou kunnen blokkeren!
Let op
Bij ontladen accu is het niet mogelijk om de parkeerrem los te zetten. De wa-
gen eerst op een voedingsbron, bijvoorbeeld op de accu van een andere wagen
aansluiten » pag. 308, Starthulp en daarna de parkeerrem uitschakelen.
Geluiden tijdens het in- en uitschakelen van de parkeerrem zijn normaal en
daarom zonder bezwaar.
217
Wegrijden en rijden
Auto Hold-functie
Afb. 255
Toets van Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 216.
De Auto Hold-functie (hierna systeem) voorkomt dat de wagen bij het stoppen
ongewenst wegrolt. Het is bijvoorbeeld bij het stoppen voor een verkeerslicht
niet nodig om de wagen met het rempedaal of de parkeerrem stil te laten
staan.
Voor de activering, deactivering alsmede de juiste werking van het systeem
moet er aan de volgende basisvoorwaarden worden voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motor draait (resp. is automatisch door het start-stop-systeem afge-
zet).
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel niet in
de stand N (in deze modus is het systeem niet beschikbaar).
Stoppen en wegrijden
Bij het stoppen blokkeert het systeem de wagen tegen wegrollen. In het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje branden. Het rempedaal kan
worden losgelaten.
De remmen worden op het moment van wegrijden losgelaten. Het controle-
lampje in het instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Is de wagen door het systeem geblokkeerd en wordt het bestuurdersportier
geopend of het contact uitgeschakeld, dan wordt de wagen door de parkeer-
rem tegen ongewenst wegrollen geblokkeerd.
In dit geval gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en het
controlelampje gaat branden.
Activering/deactivering
De activering/deactivering van het systeem gebeurt met de knop » afb. 255.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft het systeem, afhankelijk van de
laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het verhoogde stop- en wegrijcomfort door het systeem mag u er niet toe
verleiden om een veiligheidsrisico te nemen.
Het systeem is niet in staat om de wagen onder alle omstandigheden, bij-
voorbeeld op een bevroren of anders gladde ondergrond op hellingen, stil
te laten staan.
Bij het stoppen en parkeren erop letten dat de wagen altijd goed geblok-
keerd is » pag. 218, Parkeren.
VOORZICHTIG
In een wasstraat is het nodig dat de wagen vrij kan rollen. Daarom moet het
systeem voordat er door een wasstraat wordt gereden, worden gedeacti-
veerd.
Let op
Het systeem is in staat om de wagen gedurende circa 10 minuten te blokke-
ren, daarna wordt de wagen automatisch door de parkeerrem geblokkeerd.
Parkeren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 216.
Om te stoppen en parkeren een plek met een geschikte ondergrond zoeken
»
.
De handelingen bij het parkeren alleen in de aangegeven volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempedaal ingetrapt houden.
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De motor afzetten.
218
Rijden
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de achteruitversnelling R
inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Als de parkeerrem op een helling met te grote hellingshoek wordt ingescha-
keld, dan verschijnt op het display in het instrumentenpaneel de volgende mel-
ding: Een parkeerplaats met een kleinere hellingshoek zoeken.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden. Daarom
de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met
licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, bladeren, gemorste brandstof
e.d.) in contact kan komen. - er bestaat brandgevaar en er kunnen zware
verwondingen ontstaan!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die bv. de wagen kunnen
vergrendelen of de rem kunnen loszetten (bv. kinderen), zonder toezicht in
de wagen achterlaten - gevaar voor ongevallen en verwondingen!
Handmatig schakelen en pedalen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspedaal
op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de ver-
snellingsbak.
Handmatig schakelen
Afb. 256
Schakelschema
Lees en bekijk eerst op bladzijde 219.
Op de versnellingshendel staat het schakelschema weergegeven » afb. 256.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 52.
Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor
wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en ver-
volgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 256.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
ATTENTIE
De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor
ongevallen of beschadigingen!
VOORZICHTIG
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellings-
hendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het
schakelmechanisme leiden.
Pedalen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 219.
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend!
In de bestuurdersvoetenruimte mag alleen een vloermat (af fabriek of uit het
ŠKODA originele accessoireprogramma) worden gebruikt, die bij de betreffen-
de bevestigingspunten is vastgemaakt.
ATTENTIE
In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden, an-
ders kan de pedaalbediening worden gehinderd - gevaar voor ongevallen!
219
Wegrijden en rijden
Automatische versnellingsbak
Inleiding voor het onderwerp
De automatische versnellingsbak schakelt automatisch, afhankelijk van de mo-
torbelasting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rij-
modus.
De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel
ingesteld.
ATTENTIE
Geen gas geven als voor het wegrijden de stand voor vooruitrijden met de
keuzehendel wordt ingesteld - gevaar voor ongevallen!
Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar
voor ongevallen!
Als de wagen bij draaiende motor in de gekozen stand D, S, R of tiptronic
stil moet blijven staan, dan moet de wagen met het rempedaal of met de
Auto Hold-functie tegen wegrollen worden geblokkeerd. Ook bij stationair
toerental wordt de krachtoverbrenging niet onderbroken - de wagen
kruipt.
Bij het verlaten van de wagen dient altijd keuzehendelstand P te worden
ingeschakeld. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Indien men de keuzehendel tijdens het rijden vanuit stand N in stand D / S wil
zetten, moet de motor met stationair toerental draaien.
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspe-
daal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de
versnellingsbak.
Keuzehendelstand kiezen
Afb. 257
Keuzehendelstanden / display-
weergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
Door deze te verschuiven kan de keuzehendel in een van de volgende standen
worden gezet » afb. 257. In sommige standen moet de grendelknop worden in-
gedrukt » pag. 221, Keuzehendelvergrendeling.
Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde
versnelling op het display weergegeven » afb. 257.
Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingescha-
keld.
De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd.
Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en stati-
onair toerental worden ingeschakeld.
Neutraal (nullaststand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven wie-
len is onderbroken.
Vooruitrijden / sportprogramma - het schakelen vindt in de stand S bij
hogere motortoerentallen plaats dan in stand D
(tegen de veerdruk in) - keuze tussen de standen D en S
Als bij draaiende motor de rijmodus Sport wordt geselecteerd » pag. 262, Keu-
ze van de rijmodus (Driving Mode Selection), wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand S gezet.
E - Stand voor economisch rijden
Als de rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving - Eco) » pag. 262 wordt gese-
lecteerd en de keuzehendel in stand D/S staat, wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand E gezet. Deze stand kan met de keuzehendel niet worden in-
geschakeld.
P
R
N
D/S
220
Rijden
De vooruitversnellingen worden in stand E bij lagere motortoerentallen dan in
stand D automatisch geschakeld.
Keuzehendelvergrendeling
Afb. 258
Grendelknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
De keuzehendel is in stand P en N vergrendeld, zodat de stand voor vooruitrij-
den niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in
beweging kan komen.
De keuzehendel wordt bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h ver-
grendeld.
De keuzehendelvergrendeling wordt door het gaan branden van het controle-
lampje
aangeven.
Keuzehendel uit stand P of N halen
Het rempedaal intrappen en tegelijkertijd de grendelknop in pijlrichting
1
drukken » afb. 258 / .
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal
te worden ingetrapt.
Bij het snel schakelen via stand N (bv. van R naar D/S) wordt de keuzehendel
niet geblokkeerd. Hierdoor is bijvoorbeeld het vrijrijden van een vastgereden
wagen mogelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in stand N, be-
vindt terwijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehendelvergrende-
ling geactiveerd.
Kan de keuzehendel niet op de gebruikelijke wijze uit stand P worden gehaald,
dan deze worden noodontgrendeld » pag. 314.
Let op
Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D/S of omgekeerd wil zet-
ten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorko-
men dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld.
Handmatig schakelen (tiptronic)
Afb. 259
Keuzehendel / multifunctiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
De tiptronic biedt de mogelijkheid om de versnellingen handmatig via de keu-
zehendel of met de peddels onder het multifunctiestuurwiel te schakelen.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de keuzehendel
De keuzehendel vanuit stand D/S naar rechts (bij wagens met rechts stuur
naar links) drukken. De actueel ingeschakelde versnelling blijft behouden.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de peddels onder het
multifunctiestuurwiel
Voor het
omschakelen een van de schakelpeddels
-
/
+
kort naar het stuur-
wiel trekken » afb. 259.
Voor het opheffen van het handmatig schakelen de peddel
+
langer dan 1 s
naar het stuurwiel trekken.
Indien de schakelpeddels
-
/
+
gedurende een bepaalde tijd niet worden be-
diend, wordt het handmatig schakelen automatisch uitgeschakeld.
Schakelen
Om op te schakelen de keuzehendel naar voren
+
tikken of de peddel
+
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 259.
Om terug te schakelen de keuzehendel naar achteren
-
tikken of de peddel
-
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 259.
221
Wegrijden en rijden
De actueel ingeschakelde versnelling wordt met de letter M op het display in
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 52.
Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het
maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende ver-
snelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak
pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
Let op
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig
zijn handmatig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van
de remmen en daarmee de remslijtage verminderd.
Wegrijden en rijden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
Wegrijden en kort stoppen
Het rempedaal intrappen en vasthouden.
De motor starten.
De grendelknop indrukken en de keuzehendel in de gewenste stand zetten
» pag. 220.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Bij het kort stoppen (bv. bij een kruising) moet stand N niet worden ingescha-
keld. Het rempedaal moet wel worden ingetrapt, om de wagen tegen wegrol-
len te blokkeren.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kickdownfunctie)
Bij het geheel intrappen van het gaspedaal in de stand voor vooruitrijden wordt
de kickdownfunctie ingeschakeld.
Het schakelen wordt overeenkomstig aangepast, om de maximale acceleratie
te bereiken.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-controlfunctie)
De Launch-controlfunctie is in de stand S of in tiptronic beschikbaar.
De ASR deactiveren » pag. 225, Rem- en stabiliteitssystemen.
start-stop-systeem deactiveren » pag. 215, Systeem handmatig deactive-
ren/activeren.
Het rempedaal met de linkervoet intrappen en ingetrapt houden.
Het gaspedaal met de rechtervoet volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten - de wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
In nullaststand rijden ("vrijloop")
Bij het loslaten van het gaspedaal beweegt de wagen zonder de remwerking
van de motor.
Werkingsvoorwaarden
De keuzehendel staat in stand D/S.
De rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving- Eco) is gekozen » pag. 262,
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection).
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
De versnelling wordt automatisch weer ingeschakeld als het gas- of rempedaal
wordt bediend of als een van de schakelpeddels
-
/
+
naar het stuurwiel toe
wordt getrokken » pag. 221, Handmatig schakelen (tiptronic).
ATTENTIE
Een vlotte acceleratie kan (bv. op een glad wegdek) leiden tot het verlies
van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen!
Motor inrijden en zuinig rijden
Motor inrijden
Tijdens de eerste 1500 km is de rijstijl doorslaggevend voor de kwaliteit van
het inrijden bij een nieuwe motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met meer dan 3/4 van het maximaal
toegestane motortoerental belasten en niet met een aanhangwagen rijden.
Tussen 1.000 en 1.500 km kan de motorbelasting geleidelijk worden opge-
voerd tot het maximaal toegestane motortoerental.
Tips voor zuinig rijden
Het brandstofverbruik is o.a. afhankelijk van de rijstijl, de staat van het wegdek
en de weersomstandigheden.
Ten behoeve van een zuinige rijstijl op de volgende aanwijzingen letten:
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » pag. 52.
222
Rijden
Volgas en hoge snelheden voorkomen.
Stationair draaien verminderen.
Korte ritten vermijden.
Op de correcte bandenspanning letten » pag. 298.
Onnodige ballast vermijden.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen, wanneer dit niet beno-
digd is.
Elektrische verbruikers (bv. stoelverwarming, airconditioning e.d.) alleen zo
lang als nodig inschakelen. In het infotainment kunnen in het menu

/
Comfortverbruikers
maximaal drie verbruikers worden weergegeven die
momenteel het grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Vóór het inschakelen van de koelfunctie kort ventileren, de koelfunctie niet
bij geopende ruiten gebruiken.
Bij hoge snelheden de ruiten niet geopend laten.
DriveGreen-functie
Afb. 260
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de infor-
matie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden.
DriveGreen kan op het infotainmentbeeldscherm in het menu

/
DriveGreen
worden weergegeven.
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene
punt). Bij accelereren beweegt de naald omlaag, bij afremmen omhoog.
B
"Groen blad"
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij een minder zuini-
ge rijstijl wordt het blad zonder groene kleur weergegeven of volledig verbor-
gen.
C
Staafdiagram
Des te hoger de groene staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Elke staaf
geeft de rijzuinigheid in stappen van 5 seconden weer, de actuele staaf staat
links.
D
Puntentoekenning (0 - 100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij het aantippen
van de functietoets
D
wordt een gedetailleerd waarderingsoverzicht getoond
van hoe zuinig er tijdens de laatste 30 minuten werd gereden.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
de beoordeling van de vorige rit toegevoegd (donkergroen weergegeven sta-
ven).
E
Gemiddeld brandstofverbruik sinds de start
Bij het aantippen van de functietoets
E
wordt een gedetailleerd overzicht ge-
toond van het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste 30 minuten.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
het gemiddelde brandstofverbruik van de vorige rit toegevoegd (donkergroen
weergegeven staven).
F
Symbolen
Op het beeldscherm kunnen de volgende vier symbolen worden weergegeven,
die over de actuele rijstijl informeren.
Zuinige rijstijl
De actuele snelheid is negatief voor het brandstofverbruik
De rit is niet regelmatig, onnodig accelereren en remmen moet worden
voorkomen
Schakeladvies
Tips voor zuinig rijden
Bij het aantippen van het blad
B
worden tips voor zuinig rijden getoond.
Let op
Bij het terugzetten van het ritgeheugen "vanaf start" worden ook het gemid-
delde verbruik
E
, de ritanalyse
D
alsmede het diagram
C
teruggezet.

223
Wegrijden en rijden
Schade aan de wagen voorkomen
Aanwijzingen voor het rijden
Alleen op wegen en in terrein rijden, die geschikt zijn voor de technische toe-
stand van de wagen » pag. 325, Technische gegevens.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de beslissing of de wagen ge-
schikt is voor de rit in het betreffende terrein.
Bij ritten op onverharde wegen of in het terrein adviseren we de Offroad-mo-
dus » pag. 228 te activeren.
ATTENTIE
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden. Te hoge snelheid en verkeerde rijma-
noeuvres kunnen beschadigingen aan de wagen en zware verwondingen
veroorzaken.
Brandbare voorwerpen, zoals onder de wagenbodem ingeklemde droge
bladeren of takken kunnen door hete onderdelen ontbranden - brandge-
vaar!
VOORZICHTIG
Op de bodemvrijheid van de wagen letten! Bij het rijden over objecten die ho-
ger zijn dan de bodemvrijheid kunnen deze de wagen beschadigen.
Onder de wagenbodem ingeklemde voorwerpen moeten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Deze voorwerpen kunnen schade aan de wagen (bv. aan de
onderdelen van het brandstofsysteem of het remsysteem) veroorzaken.
Rijden door water
Afb. 261
Maximaal toelaatbare water-
hoogte bij rijden door water
Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bv. overstroomde
wegen) te voorkomen, op het volgende letten.
Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil
mag maximaal tot de onderkant van de dorpel reiken » afb. 261.
Hoogstens stapvoets rijden, anders kan zich voor de wagen een golf vormen,
die binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsys-
teem van de motor) tot gevolg kan hebben.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten.
VOORZICHTIG
Binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsysteem
van de motor) kan ernstige wagenschade veroorzaken!
Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw
wagen kunnen overschrijden.
Niet door zout water rijden, het zout kan corrosie veroorzaken. Een wagen
die met zout water in contact is geweest grondig met zoet water afspoelen.
224
Rijden
Hulpsystemen
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de bestuur-
der niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
De verhoogde veiligheid en inzittendenbescherming door de hulpsyste-
men mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar
voor ongevallen!
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige en door het systeem
vastgelegde grenzen. Om deze reden kan de bestuurder enkele reacties van
het systeem in bepaalde situaties als ongewenst of vertraagd waarnemen.
Daarom dient men steeds alert te zijn om zelf te kunnen ingrijpen!
De hulpsystemen alleen zodanig activeren, deactiveren en instellen dat u
uw wagen in elke verkeerssituatie volledig onder controle hebt - gevaar
voor ongevallen!
Radarsensor
Afb. 262
Inbouwplaats van de radarsen-
sor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 225.
De radarsensor (hierna sensor) registreert m.b.v. elektromagnetische golven
de verkeerssituatie voor de wagen. De sensor zit onder een afdekking » afb.
262.
De sensor maakt onderdeel uit van het ACC-systeem » pag. 255 en Front As-
sist » pag. 260.
De werking van de sensor kan in een van de volgende situaties beperkt of he-
lemaal niet beschikbaar zijn.
De sensorafdekking is door modder, sneeuw of dergelijke verontreinigd.
Het gedeelte vóór en om de sensorafdekking is door stickers, extra koplam-
pen of dergelijke afgedekt.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
In uitzonderingsgevallen kan de sensor onder de afdekking afgedekt zijn (bv.
door sneeuw).
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding van het ACC-
systeem » pag. 259, Storingen of de Front Assist » pag. 262, Storingen.
ATTENTIE
Indien het vermoeden bestaat dat de sensor is beschadigd, het ACC-sys-
teem en de Front Assist deactiveren » pag. 257, » pag. 262. De sensor door
een specialist laten controleren.
Door een botsing resp. schade aan de voor- of onderzijde van de wagen
kan de werking van de sensor gehinderd worden - gevaar voor ongevallen!
De sensor door een specialist laten controleren.
Het gebied voor en om de sensorafdekking heen niet bedekken. Dit kan
de werking van de sensor beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De sneeuw met een handveger en het ijs met een oplosmiddelvrije ontdoois-
pray van de sensorafdekking verwijderen.
Rem- en stabiliteitssystemen
Inleiding voor het onderwerp
De rem- en stabiliseringssystemen worden elke keer als het contact wordt in-
geschakeld automatisch geactiveerd, voor zover het niet anders staat vermeld.
De storingmelding staat in het hoofdstuk » pag. 41, Controlelampjes.
225
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De ESC verbetert de wagenstabiliteit in rijdynamische grenssituaties (bv. als
de wagen dreigt te gaan slingeren) door het afremmen van de afzonderlijke
wielen, om de rijrichting aan te houden.
Tijdens een ESC-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
ESC Sport
Afb. 263
Toets van het systeem ESC
Sport / ASR
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
ESC Sport maakt een sportievere rijstijl mogelijk. Bij geactiveerd ESC Sport
volgen bij licht over- resp. ondersturen van de wagen geen ingrepen van de
ESC en is de ASR is zo ingeperkt, dat doordraaien van de wielen van de aange-
dreven as mogelijk is.
Activering
De toets » afb. 263 ingedrukt houden.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Systeem ESC:
ESC sport
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Deactivering
Toets » afb. 263 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Systeem ESC:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor onder-
steunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de
wagen.
Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van
het rempedaal, die gepaard gaan met geluid.
Bij een ABS-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De motorsleepmomentregeling voorkomt het blokkeren van de aangedreven
wielen bij het terugschakelen of abrupt gas loslaten (bv. op bevroren wegen of
anderszins glad wegdek).
Indien de aangedreven wielen blokkeren, wordt het motortoerental automa-
tisch verhoogd. Daardoor wordt de remwerking van de motor gereduceerd en
kunnen de wielen zich weer los draaien.
226
Rijden
Tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De ASR voorkomt het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De
ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt
overgebracht. Daardoor wordt bijvoorbeeld het rijden op wegen met weinig
grip vergemakkelijkt.
Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
Deactivering
Toets » afb. 263 op pag. 226 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Systeem ESC:
ASR uit
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Activering
Toets
» afb. 263 op pag. 226 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Systeem ESC:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Het is zinvol het systeem al-
leen in bijvoorbeeld de volgende situaties te deactiveren.
Bij het rijden met sneeuwkettingen.
Bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS+)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
Het EDS voorkomt het doordraaien van het betreffende wiel van de aangedre-
ven as. Het EDS remt het eventueel doordraaiende wiel af en brengt de aan-
drijfkracht op het andere aangedreven wiel over. Daardoor wordt het rijden op
een ondergrond met een verschillende grip onder de afzonderlijke wielen van
de aangedreven as vergemakkelijkt.
Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt het
EDS automatisch uit. Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS weer automa-
tisch geactiveerd.
Het XDS+ is een uitbreiding op het elektronische sperdifferentieel (EDS). Het
XDS+ reageert met een remingreep bij het binnenste wiel van de aangedreven
as op de ontlasting van de wielen bij het snel rijden door bochten. Door het af-
remmen van de afzonderlijke wielen wordt het over- of ondersturen van de
wagen voorkomen. Dat heeft een positieve uitwerking op de rijstabiliteit en
bestuurbaarheid van de wagen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De DSR ondersteunt de bestuurder in kritieke situaties bij het tegensturen om
de wagen te stabiliseren. De DSR wordt bijvoorbeeld geactiveerd bij hard rem-
men op verschillende soorten wegdek aan de rechter- en linkerwagenzijde.
Remassistent (HBA)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten.
De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal.
Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig in-
getrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch
uitgeschakeld.
227
Hulpsystemen
Bergwegrijhulp
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
Met de bergwegrijhulp (hierna systeem) is het mogelijk bij het wegrijden op
hellingen de voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder
dat de wagen vanzelf omlaagrolt.
De wagen wordt nog ongeveer 2 seconden na het loslaten van het rempedaal
door het systeem afgeremd.
Het systeem is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier ge-
sloten is. Het systeem is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op
een helling.
Multi Collision Brake (MCB)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen
te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aanrij-
ding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd.
De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende
basisvoorwaarden wordt voldaan:
Er is een frontale aanrijding geweest of een van opzij of van achteren, met
een bepaalde hevigheid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, de ESC en andere noodzakelijke elektrische systemen blijven
na de botsing gebruiksklaar.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 226.
De TSA helpt bij het stabiliseren van de combinatie in situaties waarin de aan-
hangwagen en vervolgens de gehele combinatie begint te slingeren.
De TSA remt de afzonderlijke wielen van de trekkende wagen af, om de slin-
gerbeweging van de gehele combinatie te verminderen.
Voor een correcte werking van de TSA-functie dient aan de volgende voor-
waarden te worden voldaan.
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aangeschaft uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma.
De aanhangwagen is via het stopcontact voor de aanhangwagen elektrisch
met de trekkende wagen verbonden.
De ASR is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Meer informatie » pag. 274, Trekhaak en aanhangwagen.
Offroad-modus
Inleiding voor het onderwerp
De offroad-modus omvat functies die helpen bij het rijden op moeilijk begaan-
bare onverharde wegen.
Maar ook bij geactiveerde offroad-modus wordt de wagen geen echte ter-
reinwagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
VOORZICHTIG
De offroad-modus is niet bedoeld voor gebruik op de gewone weg.
Om een correcte werking van de offroad-modus te waarborgen, moeten bij
alle vier de wielen dezelfde door ŠKODA AUTO goedgekeurde banden zijn ge-
monteerd.
228
Rijden
Werking
Afb. 264 Offroad-toets / infotainmentbeeldscherm: Weergave bij de ac-
tivering
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 228.
De offroad-modus grijpt in bij een snelheid tot 30 km/h.
Wij adviseren de offroad-modus altijd te activeren bij het rijden op onverharde
wegen.
Om te activeren/deactiveren, de toets indrukken » afb. 264 - .
Bij het activeren gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje van de
offroad-modus
en van de bergafdaalhulp
branden. Op het infotainment-
beeldscherm verschijnen de offroad-modus-weergaven » afb. 264 -
.
In de offroad-modus zijn de volgende functies geïntegreerd.
Bergafdaalhulp » pag. 229
ESC offroad » pag. 230
ASR offroad » pag. 230
EDS offroad » pag. 230
ABS offroad » pag. 230
Let op
Indien de motor tijdens het rijden in de offroad-modus "afslaat", dan moet na
het opnieuw starten van de motor worden gecontroleerd of de offroad-modus
nog steeds geactiveerd is. Zo nodig moet deze opnieuw worden geactiveerd.
Bergafdaalhulp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 228.
De bergafdaalhulp (hierna assistent) houdt door automatische remingrepen op
alle vier de wielen een constante snelheid aan bij het voor- en achteruitrijden
op steile hellingen.
Tijdens een ingreep brandt het witte controlelampje in het instrumentenpa-
neel.
Een ingreep van het hulpsysteem gebeurt automatisch onder de volgende
omstandigheden.
De motor draait.
De offroad-modus is geactiveerd.
De helling bedraagt minimaal 10%.
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
Hulpsysteem in het infotainment uit-/inschakelen
In het infotainment in het menu

/ de functietoets aantippen.
De toestand van het hulpsysteem wordt door de kleur van de functietoets
op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Functie-
toets
Kleurcode Betekenis
grijs
Het hulpsysteem is niet geactiveerd (de offroad-
modus is niet geactiveerd)
wit
Het hulpsysteem is uitgeschakeld (bij geactiveerde
offroad-modus)
oranje
Het hulpsysteem is gereed om in te grijpen (bij ge-
activeerde offroad-modus)
Rijsnelheid
De afdaling met een aangepaste snelheid van ongeveer 2 - 30 km/h beginnen,
de bergafdaalhulp houdt deze snelheid vervolgens constant.
Als bij wagens met schakelbak een vooruit- (of de achteruitversnelling) is in-
geschakeld, dan moet de snelheid hoog genoeg zijn om de motor niet te laten
"afslaan".
De rijsnelheid kan worden gewijzigd door het rem- of gaspedaal te bedienen.
De ingreep van de assistent wordt na het loslaten van het pedaal weer hervat.
229
Hulpsystemen
ATTENTIE
Voor de correcte werking van de assistent moet de ondergrond voldoende
grip bieden. De assistent kan om natuurkundige redenen niet correct func-
tioneren op een gladde ondergrond (bv. ijs, modder en dergelijke). - gevaar
voor ongevallen!
Let op
Als de assistent de wagen automatisch afremt, gaan de remlichten niet bran-
den.
ESC offroad
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 228.
Het ESC offroad vergemakkelijkt het rijden op een onverharde ondergrond,
doordat geen ingrepen door het ESC worden uitgevoerd bij licht over-/onder-
stuur van de wagen.
ASR offroad
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 228.
Het ASR offroad vergemakkelijkt het wegrijden en rijden op een onverharde
ondergrond, door de wielen gedeeltelijk te laten doordraaien.
Let op
Bij uitgeschakelde ASR » pag. 227 werkt de offroad-modus zonder de onder-
steuning van ASR offroad.
EDS offroad
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 228.
Het EDS offroad ondersteunt de bestuurder tijdens het rijden op een onder-
grond met verschillende weerstand onder de aangedreven wielen of bij het rij-
den over een hobbelig wegdek.
Een doordraaiend wiel resp. doordraaiende wielen worden eerder en met meer
kracht dan tijdens een ingreep van het standaard EDS-systeem afgeremd.
ABS offroad
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 228.
Het ABS offroad ondersteunt de bestuurder bij het remmen op een onverhar-
de ondergrond (bv. rolsplit, sneeuw en dergelijke).
Het systeem vormt door een gecontroleerd blokkeren van de wielen, vóór het
afgeremde wiel een "verhoging" van opgestuwd materiaal, wat de remweg
verkort.
De maximale systeemwerking wordt bereikt als de voorwielen in de rechtuit-
stand staan.
Offroad op het infotainment weergeven
Afb. 265
Offroad - Infotainmentweerga-
ve
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 228.
De weergave van de offroad-modus in het infotainment dient voor het analy-
seren van de actuele rijsituatie.
Voor de
weergave in het infotainment in het menu

/ de functietoets →
Offroad
aantippen.
Door een verticale vingerbeweging over het beeldscherm kunnen drie van de
volgende weergaven
A
worden getoond » afb. 265.
Kompas (geldt voor het infotainment Amundsen, Columbus)
Hoogtemeter (geldt voor het infotainment Amundsen, Columbus)
Stuurhoekweergave
Koelvloeistoftemperatuurweergave
Olietemperatuurweergave
230
Rijden
Parkeerhulp (ParkPilot)
Inleiding voor het onderwerp
De parkeerhulp (hierna systeem) signaleert door middel van akoestische signa-
len resp. de infotainmentbeeldschermweergave tijdens het manoeuvreren ob-
stakels in de buurt van de wagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Bewegende personen of objecten kunnen door de systeemsensoren mo-
gelijk niet worden herkend.
Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de sys-
teemsignalen niet altijd reflecteren. Het gevaar bestaat dat dergelijke voor-
werpen of personen door de systeemsensoren niet kunnen worden her-
kend.
Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op de signalen
van de systeemsensoren. Het gevaar bestaat dat obstakels door de sys-
teemsensoren niet kunnen worden herkend.
Voor het manoeuvreren controleren of zich voor en achter de wagen
geen klein obstakel, bv. een steen, dunne paal of iets dergelijks, bevindt. Dit
soort obstakels kunnen door de systeemsensoren eventueel niet herkend
worden.
VOORZICHTIG
De systeemsensoren » afb. 266 op pag. 231 schoon en sneeuw- en ijsvrij hou-
den en niet met voorwerpen afdekken, anders kan de systeemfunctie beperkt
zijn.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van het systeem beperkt zijn - "onjuiste ob-
stakelherkenning".
Extra gemonteerde accessoires, zoals bv. een fietsendrager, kunnen de sys-
teemfunctie beïnvloeden.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Parkeren en ma-
noeuvreren
aantippen.
ParkPilot - Instelling van de parkeerhulp
Automatische inschakeling
- Activering/deactivering van de verkleinde weerga-
ve van de parkeerhulp (bij vooruitrijden)
Volume voorin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning voor
Toonhoogte voorin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning voor
Volume achterin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning achter
Toonhoogte achterin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen
van de obstakelherkenning achter
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. ra-
diovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Manoeuvreerremfunctie
- Activering/deactivering van de automatische nood-
stop
Werking
Afb. 266 Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Vooraan /
achteraan
231
Hulpsystemen
Afb. 267
Afgetast gebied en reikwijdte
van de sensoren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de
bumper en een obstakel. De ultrasone sensoren bevinden zich afhankelijk van
de wagenuitvoering in de achterbumper of eveneens in de voorbumper » afb.
266.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten » afb.
267.
Variant 1: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
C
,
D
.
Variant 2: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
.
Variant 3: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
,
E
.
Globaal bereik van de sensoren (in cm)
Gebied » afb. 267
Variant 1
(4 sensoren)
Variant 2
(8 sensoren)
Variant 3
(12 sensoren)
A
- 120 120
B
- 60 90
C
160 160 160
D
60 60 90
E
- - 90
Akoestische signalen
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen
de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het
obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone.
De akoestische signalen kunnen in het infotainment worden ingesteld » pag.
231.
Rijden met aanhangwagen
Tijdens het rijden met aanhangwagen resp. een ander op het aanhangwagen-
stopcontact aangesloten accessoire zijn alleen de gebieden
A
en
B
» afb. 267
van het systeem actief.
Let op
Indien bij wagens met de variant 3 na de systeemactivering niet alle velden
rondom de wagen worden weergegeven, moet de wagen enkele meters voor-
uit resp. achteruit worden bewogen.
De geluidssignalen voor de obstakelherkenning aan voorzijde zijn af fabriek
hoger dan die voor de obstakelherkenning aan achterzijde.
De individuele instelling van de akoestische signalen wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 58.
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
Afb. 268
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 268
A
Rijbaanweergave.
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulp-
weergave.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp.
Deactivering/activering van de automatische noodrem.
Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
Er bevindt zich een obstakel in het botsbereik van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is kleiner dan 30 cm). Het rijden in de rich-
ting van het obstakel stoppen!
232
Rijden
Er bevindt zich een obstakel in de rijrichting van de wagen (de afstand
tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Er bevindt zich een obstakel buiten de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Systeemstoring (er worden geen obstakels weergegeven).
Rijbaanweergave
De rijbaanweergave
A
» afb. 268 geeft de rijbaan weer, waarheen de wagen
bij de huidige stuurwiel- en versnellings-/keuzehendelstand zal rijden.
Staat de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in stand
N, dan wordt de rijbaan voor de wagen weergegeven.
Activering/deactivering
Afb. 269
Systeemtoets (variant 2 en 3)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
Activering
De activering van het systeem gebeurt door het inschakelen van de achteruit-
versnelling en bij wagens met de variant 2 en 3 ook door het indrukken van de
toets resp.
» afb. 269.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
resp.
branden.
Deactivering
Bij wagens met de variant 1 wordt het systeem gedeactiveerd door uit de ach-
teruitversnelling te schakelen.
Bij wagens met de variant 2 en 3 wordt het systeem door het indrukken van
de toets resp.
of automatisch bij een snelheid hoger dan 15 km/h gedeac-
tiveerd (het symbool resp.
in de toets gaat uit).
Storingindicatie
Wagens met de variant 1
Na de systeemactivering klinkt gedurende circa 3 seconden een akoestisch
signaal (nabij de wagen bevindt zich geen obstakel).
Wagens met de varianten 2 en 3
Na de systeemactivering knippert in de toets het symbool resp. .
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een melding over een
storing in het ParkPilot-systeem (tegelijk klinkt er een akoestisch signaal).
De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Het systeem kan met de toets resp. alleen bij een snelheid lager dan 15
km/h worden geactiveerd.
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden
Afb. 270
Infotainmentbeeldscherm:
Weergave bij automatische acti-
vering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
De automatische systeemactivering gebeurt tijdens het vooruitrijden met een
snelheid tot 10 km/h, als de wagen een obstakel nadert.
Na activering wordt in het linkergedeelte van het infotainmentbeeldscherm
het volgende weergegeven » afb. 270.
Akoestische signalen worden vanaf een afstand van circa 50 cm tot het obsta-
kel gegeven.
De automatische weergave kan in het infotainment worden geactiveerd of ge-
deactiveerd » pag. 231.
233
Hulpsystemen
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de automatisch weerga-
ve wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersac-
count voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Automatische noodstop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
Herkent het systeem bij het achteruitrijden met een snelheid tot 10 km/h een
aanrijdingsgevaar, dan volgt een automatische noodstop, om de gevolgen van
de aanrijding te verminderen.
Deactivering/activering
De remfunctie kan in het infotainment in het menu
Parkeren en manoeuvreren
worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 231.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de functie, afhankelijk van de
instelling voor het uitschakelen van het contact, gedeactiveerd/geactiveerd.
De remfunctie kan ook eenmalig met de functietoets » afb. 268 op pag.
232 worden gedeactiveerd.
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-herkenning
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 271
Inbouwplaats radarsensoren
De uitparkeerhulp en de assistent voor "dodehoek"-herkenning werken beide
op basis van de informatie van de radarsensoren in de achterbumper » afb. 271.
De radarsensoren zijn van buitenaf niet zichtbaar.
Uitparkeerhulp
De uitparkeerhulp (hierna systeem) waarschuwt tijdens het vooruit uitparke-
ren uit een haakse parkeerruimte voor van opzij naderende voertuigen.
Zo nodig probeert het systeem door automatisch te remmen, een ongeval te
voorkomen resp. de gevolgen te beperken.
Assistent voor "dodehoek"-herkenning
De assistent voor "dodehoek"-herkenning (hierna systeem) signaleert wagens
die in dezelfde richting op de naastgelegen rijstrook rijden en in de zogenaam-
de dode hoek zitten.
De "dode hoek" is een gebied dat noch via de buitenspiegel nog direct vanuit
de wagen goed zichtbaar is.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
ATTENTIE
Door een botsing resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de
werking van de systemen gehinderd worden - gevaar voor ongevallen! De
wagen door een specialist laten controleren.
Het gebied rond de sensor niet afdekken - de werking van de systemen
kan hierdoor worden beperkt.
Sneeuw, ijs en dergelijke in het gebied rond de sensor direct verwijde-
ren.
ATTENTIE
De assistent voor "dodehoek"-herkenning kent fysieke en systeembepaalde
grenzen. Daarom kan het systeem in de volgende situaties een wagen op
de naastliggende rijstrook mogelijkerwijze vertraagd of helemaal niet op-
merken.
Als er een wagen met zeer hoge snelheid nadert.
Bij het rijden door een bijzonder scherpe bocht of op een rotonde.
234
Rijden
VOORZICHTIG
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, zijn beide systemen niet beschikbaar.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van de systemen beperkt zijn - "onjuiste
wagenherkenning".
Extra aan de achterzijde van de wagen gemonteerde accessoires (bv. een
fietsendrager), kunnen de werking van de systemen hinderen.
Uitparkeerhulp - werking
Afb. 272
Infotainmentbeeldscherm: Waarschuwingsweergave / rijsitua-
tie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Bij ingeschakeld contact wordt het gebied naast en achter de wagen door het
systeem bewaakt. Wordt er aan de achterzijde van de wagen een kruisend
voertuig herkend » afb. 272, dan waarschuwt het systeem hiervoor.
Waarschuwing - wagens met parkeerhulp
Er klinkt een aanhoudende toon en op het infotainmentbeeldscherm verschijnt
een van de beide waarschuwingsniveaus » afb. 272.
Een naderend voertuig wordt herkend. Stoppen met achteruitrijden en de
omgeving van de wagen controleren.
Er wordt een wagen in het ongevalbereik herkend. Stoppen met achteruit-
rijden .
A
B
Waarschuwing - wagens zonder parkeerhulp
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in het instrumentenpaneel
verschijnt een aanwijzing voor de bestuurder, op het achteropkomend verkeer
te letten.
Automatische noodstop
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert en het systeem een drei-
gend ongeval herkent, dan kan dit bij een rijsnelheid tot circa 10 km/h de wa-
gen automatisch afremmen. Op het display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt een betreffende melding.
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Bij een snelheid boven 15 km/h wordt het gebied naast en achter de wagen
door het systeem bewaakt. Tegelijkertijd worden de afstand en het snelheids-
verschil tussen uw wagen en de andere wagens in het gecontroleerde gebied
gemeten.
Het systeem controleert tijdens het rijden in een normale rijstrook de naastlig-
gende rijstrook links en rechts.
Wordt er een wagen in het gebied van de "dode hoek" herkend, verwijst het
systeem naar deze wagen door het controlelampje
in de buitenspiegel.
Systeembeperking
Het systeem is niet in staat om de concrete rijstrookbreedte te herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een wagen in een verder gele-
gen rijstrook reageren:
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de rand van de rijstrook.
Bij het rijden door bochten.
Het systeem kan op andere voorwerpen op de wegrand, zoals bijvoorbeeld ho-
ge vangrails, geluidsschermen enz. reageren.
235
Hulpsystemen
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - rijsituaties en
waarschuwingen
Afb. 273 Rijsituatie / controlelampje in linkerbuitenspiegel verwijst naar
de rijsituatie
Afb. 274
Rijsituatie / controlelampje in rechterbuitenspiegel verwijst
naar de rijsituatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
In de volgende rijsituaties verwijst het controlelampje in de buitenspiegel naar
een herkend voertuig in de "dode hoek".
Uw wagen
B
wordt door voertuig
A
ingehaald » afb. 273.
Uw wagen
C
haalt wagen
D
in met een snelheid die maximaal 10 km/h ho-
ger is » afb. 274. Is de snelheid tijdens het inhalen nog hoger, dan volgt er
geen waarschuwing via het controlelampje.
De waarschuwingsmelding gebeurt altijd in de buitenspiegel aan de wagenzij-
de waar een wagen in de "dode hoek" wordt herkend.
Hoe groter het snelheidsverschil tussen de beide wagens, des te vroeger volgt
middels het controlelampje de waarschuwing voor de wagen, waardoor u
wordt ingehaald.
Twee waarschuwingsniveaus
brandt - er is een wagen in de "dode hoek" herkend.
knippert - er is een wagen in de "dode hoek" herkend en het knipperlicht is
ingeschakeld.
Aanvullende waarschuwing bij wagens met Lane Assist
knippert ook dan, als het stuurwiel in de richting van de wagen in de "dode
hoek" is verdraaid. Daarvoor moet de Lane Assist » pag. 265 zijn geactiveerd
en de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend zijn.
Als in dit geval uw wagen de begrenzingslijn passeert, wijst het systeem daar-
op door het stuurwiel kort te laten trillen.
Let op
De helderheid van het controlelampje is afhankelijk van de instelling van de
wagenverlichting. Bij ingeschakeld dim- of grootlicht is de helderheid van het
controlelampje minder.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
De activering resp. deactivering van de systemen kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 57, Menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulpsysteem
(geldt
voor de assistent voor de "dodehoek"-bewaking).
In het infotainment in het menu

/
Parkeren en manoeuvreren
(geldt
voor de uitparkeerhulp).
Na het uit- en inschakelen van het contact blijven de systemen, afhankelijk van
de laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
Let op
Bij het activeren van de assistent voor "dodehoek"-herkenning gaan de contro-
lelampjes in de beide buitenspiegels kort branden.
236
Rijden
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Als de systemen niet beschikbaar zijn, dan wordt op het display in het instru-
mentenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. Het gebied om de sensor schoonmaken resp. het obstakel
verwijderen » afb. 271 op pag. 234.
Systemen niet beschikbaar
Als de systemen niet beschikbaar zijn, dan verschijnt er een melding over de
onbeschikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Zijn
de systemen dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroe-
pen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Inleiding voor het onderwerp
De achteruitrijcamera (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied achter de wagen te tonen.
Er zijn vier modi voor verschillende situaties tijdens het inparkeren en manoeu-
vreren beschikbaar. Het wisselen van modus gebeurt met de functietoetsen
op het beeldscherm » pag. 239.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem geeft onafhankelijk van de actuele omgeving van de wagen
hulpboxen en -lijnen weer. De bestuurder moet zelf controleren of zich
geen obstakel in de gekozen parkeerruimte bevindt en of de wagen veilig
hierin kan worden geparkeerd.
Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de
systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie
over het schoonmaken » pag. 282.
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek), kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een aanrijding resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de came-
ra eventueel uit de juiste stand worden gebracht. In dit geval moet het sys-
teem door een specialist worden gecontroleerd.
Let op
De camera kan met een reinigingssysteem zijn uitgerust » pag. 84. Het be-
sproeien volgt automatisch samen met het besproeien van de achterruit.
237
Hulpsystemen
Werking
Afb. 275 Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep
van de achterklep » afb. 275.
Bereik achter de wagen » afb. 275
Registratiegebied van de camera
Vlakken buiten het registratiegebied van de camera
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren onder
de volgende voorwaarden ondersteunen.
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
De achterklep is volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Het gebied achter de wagen is duidelijk zichtbaar.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
A
B
Activering/deactivering
Afb. 276
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling
of door op de toets
te drukken » afb. 276.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Op het beeldscherm wordt de modus voor haaks inparkeren getoond.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd door de toets
in te drukken, het contact
uit te schakelen en de keuzehendel in stand P te zetten of bij het vooruit rijden
met een snelheid hoger dan 15 km/h (het symbool
in de toets gaat uit).
238
Rijden
Functietoetsen
Afb. 277
Functietoetsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
De mogelijkheid bestaat, met de functietoetsen tussen de parkeer- en ma-
noeuvreermodus te wisselen en bepaalde instellingen uit te voeren.
Functietoetsen » afb. 277
Verlaten van de weergave van het gebied achter de wagen
Modus - haaks inparkeren
Modus - fileparkeren
Modus - naderen van een aanhangwagen / afstandscontrole
Modus - controle van het gebied achter de wagen (breedbeeldweergave)
Beeldscherminstelling - helderheid, contrast, kleur
Parkeerhulp (miniweergave)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
Wisselen naar volbeeldweergave
Oriëntatielijnen en rijbaan
Afb. 278
Oriëntatie- en rijbaanlijnen
A
B
C
D
E
F
G
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
In de modi voor het haaks inparkeren en fileparkeren verschijnen op het beeld-
scherm oriëntatielijnen voor het schatten van de afstand, alsmede rijbaanlijnen.
Schermweergave » afb. 278
De afstand bedraagt ongeveer 40 cm (veiligheidsafstandsgrens).
De afstand bedraagt ongeveer 100 cm.
De afstand bedraagt ongeveer 200 cm.
De rijbaanlijnen eindigen ongeveer 300 cm achter de wagen.
De afstand kan afhankelijk van de belading van de wagen en de helling van de
rijbaan licht variëren.
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagenbreedte
incl. de buitenspiegels.
Rijbaan
De rijbaanlijnen
D
» afb. 278 wijzigen afhankelijk van de stuurinslag en tonen
de rijbaan die de wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
A
B
C
D
239
Hulpsystemen
Modus - haaks inparkeren
Afb. 279 Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een
haaks op de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Een geschikte parkeerruimte kiezen.
Toets » afb. 276 op pag. 238 indrukken.
De gekozen parkeerruimte
1
» afb. 279 langzaam voorbij rijden en de wagen
stoppen.
De achteruitversnelling inschakelen.
Het stuurwiel zo draaien dat de rijbaanlijnen in de parkeerruimte
2
leiden.
Voorzichtig achteruitrijden en daarbij zodanig sturen dat de gele lijnen nog
steeds in de parkeerruimte leiden.
Uiterlijk wanneer de rode lijn de achterste begrenzing van de parkeerruimte
(bijvoorbeeld stoeprand)
3
raakt, de wagen stoppen.
Modus - fileparkeren
Afb. 280 Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een pa-
rallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Bij het voorbij rijden van een parkeerruimte de toets
» afb. 276 op pag.
238 indrukken.
De functietoets
C
» afb. 277 op pag. 239 aantippen.
Op het beeldscherm worden de hulpvakken voor beide rijbaanzijden getoond.
Het knipperlicht voor de zijde waar men wil inparkeren, inschakelen.
De hulpvakken voor de andere zijde verdwijnen.
De wagen zodanig stoppen dat er geen obstakel in het gat tussen de hulp-
vakken
1
» afb. 280 staat en het achterste vak niet over de zijdelingse be-
grenzing van de parkeerruimte
2
uitsteekt.
Het stuurwiel zo lang in de aanbevolen richting
3
draaien, tot de kleur van
het trapeziumkader
4
groen wordt. Het stuurwiel in deze stand houden.
Zodra op het beeldscherm de pijl
5
verschijnt, achteruitrijden (de pijl wordt
tijdens het achteruitrijden in de parkeerruimte steeds korter).
Op het beeldscherm verschijnen de gele rijbaanlijnen
6
alsmede de groene lijn
7
.
Wordt tijdens het achteruitrijden de stuurinslag gecorrigeerd, dan verschijnt
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting).
240
Rijden
In dit geval het stuurwiel zo draaien dat de gele lijnen
6
en de rode lijn
8
samenvallen.
Voorzichtig achteruitrijden, tot op het beeldscherm verschijnt of de groe-
ne lijn
7
met de zijdelingse begrenzing (bv. stoeprand) van parkeerruimte
2
samenvalt.
De wagen stoppen en zo lang tegengesteld draaien tot de gele lijnen
6
met
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting) samenvallen. Het stuurwiel in deze
stand houden.
Op het beeldscherm wordt oriëntatielijnen weergegeven » afb. 278 op pag.
239.
Voorzichtig achteruitrijden.
De wagen stoppen, als op het beeldscherm verschijnt, resp. op een veilige
afstand tot het obstakel.
Let op
De geleiding in de parkeerruimte wordt systeemmatig afgebroken als het
stuurwiel gedurende een langere tijd tegengesteld aan de vereiste rijbaan ge-
draaid staat. De inparkeermanoeuvre moet opnieuw worden gestart.
Modus - naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole
Afb. 281
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen, van bo-
venaf getoond.
Wagens met trekhaak
Is de wagen af fabriek van een trekhaak voorzien, ondersteunt deze modus de
bestuurder bij het naderen door de wagen van een aanhangwagendissel.
Schermweergave » afb. 281
Kogelkop van trekhaak
Lijnen voor afstandsschatting (tussenafstand ongeveer 10 cm)
Lijn voor het naderen van een aanhangwagendissel
Aanhangwagendissel
De lijn
C
beweegt afhankelijk van de stuurinslag en toont de rijbaan die de
wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
Wagens zonder trekhaak
Is de wagen af fabriek niet voorzien van een trekhaak, dan verschijnt op het
beeldscherm op een afstand van ongeveer 40 cm achter de wagen een rode
lijn voor het controleren van de afstand tot obstakels.
Modus - controle van het gebied achter de wagen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 237.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen in de
beeldschermweergave getoond.
De modus is geschikt voor het totaaloverzicht van de situatie achter de wagen.
Omgevingsweergave (Area View)
Inleiding voor het onderwerp
De omgevingsweergave (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied rondom de wagen te tonen.
De omgeving van de wagen wordt door vier camera's geregistreerd » afb. 282
op pag. 242.
Het systeem werkt samen met het parkeerhulpsysteem. De beide systemen
worden gelijktijdig op het beeldscherm weergegeven.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig
worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden op-
gevolgd.
A
B
C
D
241
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, Algemene aanwijzingen.
Het systeem geeft onafhankelijk van de actuele omgeving van de wagen
hulpboxen en -lijnen weer. De bestuurder moet zelf controleren of zich
geen obstakel in de gekozen parkeerruimte bevindt en of de wagen veilig
hierin kan worden geparkeerd.
De camera's mogen niet vuil of afgedekt zijn, anders kan de systeemfunc-
tie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie over het
schoonmaken » pag. 282.
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Objecten die zich dicht bij de hoeken van de wagen bevinden, kunnen buiten
het zichtveld van de camera's liggen en daarom mogelijk niet op het beeld-
scherm worden weergegeven.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek), kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een beschadiging aan de wagen bij een van de camera's kan de betreffen-
de camera mogelijk uit positie geraken. In dit geval moet het systeem door een
specialist worden gecontroleerd.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
Werking
Afb. 282
Inbouwplaatsen van de camera's voor de omgevingsbewaking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 242.
De camera's voor de bewaking van de omgeving van de wagen bevinden zich
voor onder het ŠKODA-logo, in de beide buitenspiegels en in de greep van de
achterklep » afb. 282.
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren
onder de volgende voorwaarden ondersteunen.
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
Alle portieren en de achterklep zijn volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
De door de camera's bewaakte gebieden zijn op het beeldscherm duidelijk
te herkennen.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
242
Rijden
Activering/deactivering
Afb. 283
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 242.
Activering
Het systeem wordt door het indrukken van de toets
» afb. 283 of bij het in-
schakelen van de achteruitversnelling geactiveerd.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Bij de activering via de toets wordt op het beeldscherm het totaaloverzicht
» afb. 284 op pag. 243 -
weergegeven.
Bij de activering door het inschakelen van de achteruitversnelling wordt op het
beeldscherm de weergave van de camera aan achterzijde samen met de mini-
weergave van het totaaloverzicht » afb. 284 op pag. 243 -
weergegeven.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd door de toets
in te drukken, het contact
uit te schakelen en de keuzehendel in stand P te zetten of bij het vooruit rijden
met een snelheid hoger dan 15 km/h (het symbool
in de toets gaat uit).
Weergaven en functietoetsen
Afb. 284 Totaaloverzicht / weergave van de camera achter met mini-
weergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 242.
Het systeem toont de afzonderlijke weergave van een camerabeeld of het to-
taaloverzicht van alle camerabeelden tegelijk.
De keuze van het betreffende camerabeeld vindt plaats door aanraking van het
beeldscherm naast, voor of achter het wagensilhouet » afb. 284. Het gekozen
gebied wordt op het beeldscherm met een geel kader gemarkeerd » afb. 284 -
.
Functietoetsen » afb. 284
3D-weergaven
Bovenaanzicht
Aanzicht schuin van boven
Aanzicht van de zijkant
Wisselen naar totaaloverzicht
Door vegen in de pijlrichtingen over het beeldscherm kan de kijkhoek in de
3D-weergaven worden veranderd.
Verlaten van de omgevingsweergave
Weergavemodi
Beeldscherminstelling - Helderheid, contrast, kleur
Miniweergave van het totaaloverzicht (wisselen naar de volledige beeld-
weergave gebeurt op het beeldscherm door het aanraken van het wagen-
silhouet)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
1
2
3
4
5
243
Hulpsystemen
VOORZICHTIG
Het totaaloverzicht dient alleen ter oriëntatie » afb. 284. Voor een beter over-
zicht van de omgeving van de wagen dienen de weergaven van de afzonderlij-
ke camera's.
Weergave van de camera achter
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 242.
De weergave van de camera achter is identiek aan die van het achteruitrijca-
merasysteem » pag. 237.
Weergave van de camera voor
Afb. 285
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 242.
Weergavemodi van de camera voor » afb. 285
Haaks inparkeren
Op het beeldscherm wordt het gebied voor de wagen samen met oriën-
tatielijnen weergegeven » pag. 239, Oriëntatielijnen en rijbaan
Bewaking van het gebied voor de wagen » afb. 285
Het gebied voor de wagen wordt door de blauwe oriëntatielijnen ge-
markeerd
Bovenaanzicht
De rode lijn markeert de afstand van ca. 40 cm tot de wagen
A
B
C
Weergave van de zijdelingse camera's
Afb. 286
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 242.
Weergavemodus van de zijdelingse camera's » afb. 286
Linkerzijde
Rechterzijde
Linker- en rechterzijde
De gele lijnen worden op een afstand van ca. 40 cm tot de wagen weergege-
ven.
Inparkeersysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het inparkeersysteem (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren in geschikte parkeerruimtes parallel aan en haaks op de rijbaan en bij
het uitparkeren uit parkeerruimtes parallel aan de rijbaan.
Het systeem neemt alleen de stuurbewegingen tijdens het inparkeren in resp.
uitparkeren uit de parkeerruimte over. De bestuurder bedient het rem-, gas-
resp. koppelingspedaal evenals de versnellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
Het inparkeersysteem is een uitbreiding van de parkeerhulp » pag. 231 en
werkt op basis van de door de ultrasoonsensoren geregistreerde gegevens.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig
worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden op-
gevolgd.
A
B
C
244
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom moet u in
dergelijke situaties het systeem niet gebruiken.
VOORZICHTIG
De juiste analyse van de parkeerruimte en de parkeermanoeuvre is afhankelijk
van de afmeting van de wielen.
Het systeem kan alleen goed werken, wanneer wielen met de door ŠKODA
AUTO goedgekeurde wielmaat op de wagen zijn gemonteerd.
Het systeem niet gebruiken wanneer sneeuwkettingen of een noodreserve-
wiel zijn gemonteerd.
Als andere door ŠKODA AUTO goedgekeurde wielen zijn gemonteerd, kan
de uiteindelijke positie van de wagen in de parkeerruimte in geringe mate af-
wijken. Dat kan door een nieuwe instelling van het systeem door een specialist
worden voorkomen.
VOORZICHTIG
Als andere voertuigen achter of op de stoeprand parkeren, kan het systeem
uw wagen ook over de stoeprand of erop leiden - gevaar voor beschadiging
van de wielen. Zo nodig tijdig ingrijpen.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
Het inparkeren kan op elk moment door het indrukken van de toets » afb.
287 op pag. 245 of door een stuuringreep van de bestuurder worden beëin-
digd.
Werking
Afb. 287
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Tijdens het zoeken naar een parkeerruimte wordt de parkeerruimtegrootte
gemeten en geanalyseerd.
Op het display in het instrumentenpaneel (hierna display) worden geschikte
parkeerruimtes getoond en wordt er een parkeermodus aanbevolen.
Op het display worden aanwijzingen en informatie vóór het begin en tijdens
het parkeren getoond.
Op basis van de berekende rijbaan worden de voorwielen tijdens het inparke-
ren automatisch gedraaid.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem kan alleen een parkeerruimte zoeken als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan:
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is lager dan circa 40 km/h (fileparkeren).
De rijsnelheid is lager dan circa 20 km/h (haaks inparkeren).
De afstand tot een rij geparkeerde wagens bedraagt ongeveer 0,5 - 1,5 m.
De ASR is geactiveerd » pag. 227.
Het systeem kan alleen inparkeren als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
Het parkeren korter duurt dan 6 minuten.
Er volgt geen ingreep van de bestuurder tijdens het automatisch sturen.
De ASR is geactiveerd » pag. 227.
245
Hulpsystemen
Er wordt niet door de ASR ingegrepen.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
Activering/deactivering
Het systeem kan door het indrukken van toets worden geactiveerd/gedeac-
tiveerd » afb. 287.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Parkeerruimte zoeken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Het systeem zoekt een parkeerruimte in een rij parallel en haaks geparkeerde
wagens aan bijrijders- of bestuurderszijde.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langzaam aan een rij geparkeerde wagens voorbij rijden.
Het systeem met de toets
activeren » afb. 287 op pag. 245.
Het systeem zoekt automatisch naar een parkeerruimte aan de bijrijderszijde.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan verschijnt op het display de aanbe-
volen parkeermodus » afb. 289 op pag. 247 -
of » afb. 290 op pag. 247 -
.
Het knipperlicht aan bestuurderszijde bedienen als u aan die kant van de straat
naar een parkeerruimte wilt zoeken. De displayweergave wijzigt en het sys-
teem zoekt naar een parkeerruimte aan de bestuurderszijde.
Let op
Wordt tijdens het zoeken naar parkeerruimte op het display het symbool
(km/h) weergegeven dan moet de rijsnelheid worden verlaagd tot minder dan
40 km/h (fileparkeren) resp. minder dan 20 km/h (parkeerruimte haaks op de
rijbaan).
Parkeermodus wisselen
Afb. 288 Menu's met de parkeermodi: Displayweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Tijdens het zoeken naar parkeerruimte en vóór het begin van het parkeren kan
op het display een menu met een andere geschikte parkeermodus worden ge-
toond.
Parkeermodi » afb. 288
In een fileparkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de toets
» afb. 287 op
pag. 245 te drukken.
Na het doorschakelen van alle aangeboden parkeermodi volgt bij opnieuw in-
drukken van de toets
de systeemdeactivering.
Wil men naar de oorspronkelijke parkeermodus terugkeren, dan moet er op-
nieuw op de toets
worden gedrukt.
246
Rijden
Inparkeren
Afb. 289 In een fileparkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Afb. 290
In een haakse parkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het achteruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij langs of haaks geparkeerde wagens.
Displayweergave » afb. 289 of » afb. 290
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing verder door te rijden.
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing achteruit te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar voren te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar achter te rijden.
Procedure bij achteruit inparkeren
De gevonden parkeerruimte wordt op het display weergegeven » afb. 289 -
of » afb. 290 - .
Verder naar voren rijden, tot op het display de weergave - verschijnt.
Stoppen en erop letten dat de wagen tot het begin van de inparkeerma-
noeuvre niet meer vooruit beweegt.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Zodra op het display de volgende melding wordt weergegeven:
Stuuringreep
actief. Let op omgeving!
, het stuurwiel loslaten. Het systeem neemt de besturing
over.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
Zo nodig kan de parkeermanoeuvre met verdere stappen worden voortgezet.
Als op het display de pijl naar voren knippert - , de 1e versnelling inschake-
len resp. de keuzehendel in stand D/S zetten.
Op het display wordt het symbool (rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig rijden.
Als op het display de pijl naar achteren knippert -
, opnieuw de achteruit-
versnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Op het display wordt het symbool
(rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig achteruitrijden.
Deze stappen kunnen meerdere malen achter elkaar worden herhaald.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
247
Hulpsystemen
Vooruit inparkeren
Afb. 291
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren: Dis-
playweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het vooruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij haaks geparkeerde wagens.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan met de toets
» afb. 287 op pag.
245 de parkeermodus vooruit » afb. 288 op pag. 246 -
kiezen. Op het display
wordt het volgende weergegeven » afb. 291.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
De systeemactivering middels de toets
is ook dan mogelijk, als de wagen
reeds gedeeltelijk in een geschikte parkeerruimte werd bewogen.
Uit een parallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte uitparkeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het uitparkeren uit een fileparkeer-
ruimte.
Uitparkeermanoeuvre
Toets
» afb. 287 op pag. 245 indrukken.
Op het display verschijnt de melding:
Knipperlicht insch. en achteruitrijversnelling kie-
zen.
Het knipperlicht voor de rijbaanzijde inschakelen waar uit de parkeerruimte
moet worden weggereden.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
Als de parkeerruimte te klein is, dan kan er niet met hulp van het systeem wor-
den uitgeparkeerd. Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een
betreffende melding.
Automatische remondersteuning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Automatische remondersteuning bij snelheidsoverschrijding
Wordt tijdens de parkeermanoeuvre een snelheid van 7 km/h voor de eerste
keer overschreden, dan wordt de snelheid door het systeem automatisch tot
onder 7 km/h verlaagd. Daardoor wordt het afbreken van de parkeermanoeuv-
re voorkomen.
Automatische noodstop
Herkent het systeem tijdens de parkeermanoeuvre een gevaar voor een aanrij-
ding, dan wordt er een automatische noodstop uitgevoerd, om de gevolgen
van de aanrijding te verminderen.
De parkeermanoeuvre wordt als gevolg van de noodstop afgebroken.
VOORZICHTIG
De automatische noodstop wordt door het systeem niet geactiveerd als de in-
parkeermanoeuvre bv. om reden van de tweede snelheidsoverschrijding van 7
km/h wordt afgebroken!
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 245.
Als het systeem niet beschikbaar is, dan wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven.
248
Rijden
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, omdat er sprake is van een storing aan de wa-
gen, dan verschijnt er een melding over de onbeschikbaarheid. De hulp van een
specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De aanhangwagenmanoeuvreerhulp (hierna systeem) ondersteunt de bestuur-
der bij het achteruitrijden en manoeuvreren met een aanhangwagen.
Het systeem neemt tijdens het manoeuvreren alleen de stuurbeweging over.
De bestuurder bedient het rem-, gas- resp. koppelingspedaal evenals de ver-
snellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem houdt geen rekening met de omgeving van de wagen, er
vindt geen obstakelherkenning plaats.
Tijdens het manoeuvreren altijd de beweging van de aanhangwagen in de
gaten houden en zo nodig de manoeuvre zelf afbreken om ongevallen of
schade aan de wagen en de aanhangwagen te voorkomen.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom het sys-
teem in dergelijke situaties met uiterste voorzichtigheid gebruiken.
VOORZICHTIG
Aan de hand van de knikhoek van de dissel wordt de positie van de aanhang-
wagen door de camera achter geanalyseerd en de stuurbeweging door het
systeem uitgevoerd. Om deze reden mag de dissel niet door externe invloeden
zijn afgedekt.
De cameralens achter mag niet vervuild zijn, omdat anders het systeem niet
beschikbaar is of de werking ervan aanzienlijk beperkt.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
De parkeermanoeuvre kan op elk moment het het indrukken van de toets
» afb. 292 op pag. 249 of door een stuuringreep worden beëindigd.
De correcte systeemwerking kan alleen worden gegarandeerd, indien een
een- of tweeassige aanhangwagen zonder gestuurde as is aangekoppeld.
Werking
Afb. 292
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 249.
De positie van de aanhangwagen wordt door het systeem met de camera ach-
ter herkend. Door stuurbewegingen wordt de aanhangwagen in de door de be-
stuurder ingestelde richting gestuurd.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
De motor draait.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd.
Het bestuurdersportier en de achterklep zijn volledig gesloten.
249
Hulpsystemen
De aanhangwagen is aangesloten op het stopcontact voor de aanhangwa-
gen.
De aanhangwagen wijkt niet te ver uit.
Bepaling van de dissellengte
Om de bestuurder de grootsmogelijke instelhoek m.b.t. de doelpositie van de
aanhangwagen beschikbaar te stellen, moet het systeem de dissellengte ken-
nen.
Voor het bepalen van de dissellengte moet met aangekoppelde aanhangwagen
een paar keer worden afgeslagen of door bochten worden gereden.
De manoeuvreerhoek wordt op het display
5
weergegeven » afb. 293 op pag.
250.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 249.
Het systeem wordt geactiveerd door de achteruitversnelling in te schakelen
en de toets
in te drukken » afb. 292 op pag. 249.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
De deactivering van het systeem vindt plaats door het indrukken van de toets
(het symbool
in de toets gaat uit).
Aanhangwagen manoeuvreren
Afb. 293
Display van het instrumentenpaneel: Aanhangwagen manoeu-
vreren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 249.
Aanhangwagen manoeuvreren
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Controleer of de combinatie stilstaat.
Het stuurwiel loslaten en de toets indrukken.
Het sturen wordt door het systeem overgenomen.
Op het display wordt het symbool van de stelknop voor de buitenspiegels
weergegeven » afb. 293 - .
De stelknop voor de buitenspiegels » pag. 85, Buitenspiegel naar links of
rechts kantelen overeenkomstig de gewenste rijrichting van de aanhangwa-
gen.
Op het display wordt het silhouet van de achterzijde van de wagen met de aan-
hangwagen in bovenaanzicht weergegeven » afb. 293 -
.
De werkelijke positie van de aanhangwagen wordt door het het silhouet
2
weergegeven.
De doelpositie van de aanhangwagen wordt door de contour
3
weergegeven.
De stelknop voor de buitenspiegels kantelen om de contour
3
in de doelpo-
sitie in te stellen.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
De ingestelde knikhoek kan tijdens het achteruitrijden verder gecorrigeerd
worden door de stelknop voor de buitenspiegels te kantelen.
De combinatie in de gewenste positie tot stilstand brengen.
Indien een vooruitversnelling wordt ingeschakeld resp. de modus D/S wordt
ingesteld, dan wordt het systeem gedeactiveerd.
Voor het uitrichten van de combinatie (aanhangwagen en wagen in een lijn) de
stelknop voor de buitenspiegels in pijlrichting
1
kantelen » afb. 293. De aan-
hangwagencontour
3
draait in stand
4
.
Voorzichtig achteruit- en vooruitrijden tot de gewenste positie van de com-
binatie is bereikt.
Let op
Gedurende de tijd dat het systeem actief is, kunnen de buitenspiegels niet
worden ingesteld.
250
Rijden
Automatische remingreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 249.
In de volgende situaties wordt het systeem gedeactiveerd en volgt een auto-
matische remingreep.
Indien tijdens het manoeuvreren de toets wordt ingerukt, het bestuurder-
sportier wordt geopend of het stuurwiel wordt vastgepakt.
Indien de hoek tussen wagen en aanhangwagen tijdens het manoeuvreren
door het systeem als te groot wordt beoordeeld.
Indien een bepaalde snelheid tijdens het manoeuvreren, op basis van de ac-
tuele hoek tussen wagen en aanhangwagen, door het systeem als te groot
wordt beoordeeld en een reactie van de bestuurder op de waarschuwing om
te remmen uitblijft.
Snelheidsregelsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid constant, zon-
der dat het gaspedaal hoeft te worden bediend. De toestand waarbij het SRS
de snelheid constant houdt, wordt hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Na het bedienen van het koppelingspedaal vindt geen onderbreking van
de regeling plaats! Als bijvoorbeeld een andere versnelling is ingeschakeld
en het koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regeling voortgezet.
Werking
Afb. 294 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van het snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 251.
Statusindicaties van het snelheidsregelsysteem » afb. 294
Snelheid ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers
van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindica-
tie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheid ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
Het SRS is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 20 km/h.
Dit is echter alleen mogelijk als motorvermogen resp. motorremwerking dit
toelaten.
ATTENTIE
Als het motorvermogen resp. de motorremwerking niet voldoende is om
de ingestelde snelheid aan te houden, dan moet de bediening van het gas-
en rempedaal worden overgenomen!
251
Hulpsystemen
Beschrijving van de bediening
Afb. 295
Bedieningselementen van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 251.
Overzicht van de bedieningselementen van het SRS » afb. 295
A
 SRS activeren (regeling inactief)
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 SRS deactiveren (ingestelde snelheid wissen)
B
 Regeling weer hervatten
a)
/ snelheid verhogen
C
 Regeling starten / snelheid verlagen
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen » pag. 252
a)
Als geen snelheid is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid overgenomen.
Na het starten van de regeling regelt het snelheidsregelsysteem de wagen af
op de actuele snelheid, in het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
.
De automatische regelingsonderbreking vindt plaats, als een van de volgende
situaties zich voordoet:
Het rempedaal wordt bediend.
Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bijvoor-
beeld ESC).
Door de activering van een airbag.
ATTENTIE
Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na gebruik altijd uitschakelen.
De regeling niet hervatten, indien de ingestelde snelheid voor de bestaan-
de verkeerssituatie te hoog is.
Let op
Tijdens de regeling kan de snelheid door het bedienen van het gaspedaal
worden verhoogd. Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid tot de
opgeslagen waarde.
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 295 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het snelheidsregelsysteem geactiveerd.
Snelheidsbegrenzer
Inleiding voor het onderwerp
De snelheidsbegrenzer beperkt de maximum rijsnelheid tot de ingestelde snel-
heidslimiet.
Deze limiet kan alleen worden overschreden door het gaspedaal volledig in te
trappen.
De toestand, waarbij de snelheidsbegrenzer een mogelijke overschrijding van
de ingestelde snelheidslimiet voorkomt, wordt hierna regeling genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
252
Rijden
Werking
Afb. 296 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van de snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 252.
Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 296
Snelheidslimiet ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de
cijfers van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindica-
tie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheidslimiet ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De snelheidsbegrenzer is actief.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
Na het starten van de regeling wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet
opgeslagen en in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Overschrijding van de snelheidslimiet tijdens de regeling
Als tijdens de regeling een overschrijding van de snelheidslimiet vereist is, bij-
voorbeeld tijdens het inhalen, dan moet het gaspedaal volledig worden inge-
trapt.
Bij het overschrijden van de snelheidslimiet (bv. bij bergaf rijden) klinkt er een
akoestisch signaal en het controlelampje in het instrumentenpaneel knip-
pert.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is
gedaald.
Bedieningsbeschrijving - variant zonder SRS
Afb. 297
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant zon-
der SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 252.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
297
A
 Snelheidsbegrenzer activeren
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
253
Hulpsystemen
Bedieningsbeschrijving - variant met SRS
Afb. 298
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant met
SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 252.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
298
A
 Snelheidsregelsysteem activeren (vereiste voorwaarde voor de
aansluitende activering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer moet de schake-
laar in stand  zetten en vervolgens de toets
D
indrukken.
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Let op
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 298 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het SRS geactiveerd.
Bedieningsbeschrijving - variant met ACC
Afb. 299 Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer (variant met
ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 252.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
299
1
 ACC activeren (vereiste voorwaarde voor de aansluitende acti-
vering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer de schakelaar
in stand  zetten en vervolgens de toets
B
indrukken.
2
 Regeling weer herstellen
a)
/ snelheidslimiet met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
5
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Regeling starten / snelheidslimiet in sprongen van 1 km/h verla-
gen
B
 Tussen ACC en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
254
Rijden
Automatische afstandsregeling (ACC)
Inleiding voor het onderwerp
De automatische afstandsregeling (hierna ACC) houdt de ingestelde snelheid
en tegelijkertijd de afstand ten opzichte van voorliggers aan zonder dat het
gaspedaal of het rempedaal hoeft te worden bediend.
Het gebied voor de wagen en de afstand tot de voor u rijdende voertuigen
wordt door een radarsensor bewaakt » pag. 225.
De toestand waarbij de ACC de snelheid resp. afstand constant houdt, wordt
hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet elk moment gereed zijn om de bediening van het
gas- en rempedaal over te nemen.
De ACC reageert niet bij het naderen van een stilstaand obstakel (bv. de
staart van een file, een voertuig met pech of een voor een verkeerslicht
wachtend voertuig).
De ACC reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
Als de vertraging van de ACC niet voldoende is, de wagen direct met het
rempedaal afremmen.
ATTENTIE
De ACC uit veiligheidsoverwegingen niet in de volgende situaties gebrui-
ken:
Bij het nemen van afritten op snelwegen of bij wegwerkzaamheden om zo
een ongewenste acceleratie naar de opgeslagen snelheid te voorkomen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Op slecht wegdek (bijvoorbeeld ijzel, gladde rijbaan, grind, onverhard
wegdek).
Bij het rijden door "scherpe" bochten of op steile hellingen/afdalingen.
Bij het rijden door plaatsen waar zich metalen objecten bevinden (bijvoor-
beeld metalen loodsen, spoorbanen en dergelijke).
Bij het rijden door ingedeelde gesloten ruimtes (bijvoorbeeld parkeergara-
ges, veerboten, tunnels en dergelijke).
Let op
De ACC is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
De ACC vermindert de snelheid door automatisch het gas los te laten resp.
met een remingreep. Indien een automatische snelheidsvermindering met een
remingreep plaatsvindt, gaat het remlicht branden.
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aange-
sloten aanhangwagen is de ACC niet beschikbaar.
De regeling wordt automatisch afgebroken bij een ingreep van remonders-
teunende hulpsystemen (bijvoorbeeld ESC) of bij het overschrijden van het
maximaal toegestane motortoerental.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Automatische afstandsregeling (ACC) - Instelling van de ACC
Rijprogramma:
- Instelling voor de acceleratie van de wagen bij ingeschakelde
ACC (bij wagens waarbij de rijmodus kan worden gekozen wordt deze in-
stelling uitgevoerd » pag. 262)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstand ten opzichte van voorliggers
Werking
Afb. 300 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van ACC-
meldingen
255
Hulpsystemen
Afb. 301 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van de ACC
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
De ACC biedt de mogelijkheid, een snelheid van 30 - 160 resp. 30 - 210 km/h
(afhankelijk van de uitrusting) alsmede de afstand tot voorliggers in te stellen.
De ACC kan met behulp van de radarsensor een voorligger op een afstand van
circa 150 m herkennen.
ACC-meldingen » afb. 300
Voertuig herkend (regeling actief).
Lijn die de verschuiving van de tussenliggende afstand bij het instellen aan-
geeft » pag. 258, Afstand instellen.
Ingestelde afstand ten opzichte van de voorligger.
Voertuig herkend (regeling inactief).
Statusindicaties van de ACC » afb. 301
Regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie grijs weergegeven).
Regeling actief - geen voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cij-
fers van de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Regeling inactief - geen snelheid opgeslagen.
Regeling actief - voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cijfers van
de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Aanwijzing voor snelheidsverlaging
Als de vertraging van de ACC met betrekking tot een voorligger niet voldoen-
de is, gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje branden en op het
display verschijnt de melding, om het rempedaal te bedienen.
1
2
3
4
Regeling overeenkomstig het voertuig op de naastgelegen rijstrook
Tijdens de regeling kan uw wagen overeenkomstig het voertuig op de naast-
gelegen rijstrook worden geregeld.
Dit kan bij een snelheid van meer dan 80 km/h dan voorkomen, als uw wagen
sneller dan het voertuig op de naastgelegen rijstrook aan bestuurderszijde rijdt.
Op het display wordt het herkende voertuig op de naastgelegen rijstrook ge-
toond.
Let op
Enkele weergaven van de ACC op het display van het instrumentenpaneel kun-
nen door weergaven van andere functies worden afgedekt. Een ACC-weerga-
ve word bij een wijziging van de ACC-status automatisch kort weergegeven.
Automatisch wegrijden en stoppen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 255.
Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met behulp van de ACC
tot stilstand vertragen en weer in beweging komen.
Vertragen tot stilstand
Als een voor u rijdend voertuig tot stilstand vertraagt, vertraagt de ACC ook
de eigen wagen tot stilstand.
Wegrijden na een stopfase
Indien het voor u rijdende voertuig binnen enkele seconden na de stopfase
weer in beweging komt, komt de eigen wagen ook in beweging en wordt de
snelheid weer geregeld.
Als de voorligger na een langere stopfase weer in beweging komt, dan moet,
om de regeling voort te zetten, het gaspedaal worden ingetrapt resp. de hen-
del in stand  worden gezet » pag. 257.
256
Rijden
Bedieningsoverzicht
Afb. 302 Bedieningshendel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Overzicht van de ACC-functies die met de hendel worden bediend » afb.
302
1
 ACC activeren (regeling inactief)
2
 Regeling starten (weer herstellen) / snelheid met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 ACC deactiveren
5
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Afstandsniveau instellen
B
 Regeling starten / snelheid in sprongen van 1 km/h verlagen
Indien de hendel vanuit de stand  direct tegen de veerdruk in stand 
wordt gezet, wordt de actuele snelheid opgeslagen en de regeling gestart.
Regeling starten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De ACC is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld en de actuele snelheid is hoger dan 30 km/h.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De regeling starten
De toets  » afb. 302 op pag. 257 indrukken.
of: De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 302 op pag. 257 instel-
len.
De ACC neemt de actuele snelheid over en start de regeling, in het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Wordt de regeling gestart, doordat de hendel in de stand

wordt gezet,
en is er reeds een snelheid opgeslagen, dan neemt de ACC deze snelheid over
en voert de regeling uit.
Let op
Indien bij wagens met automatische versnellingsbak de regeling bij een snel-
heid van minder dan 30 km/h wordt gestart, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen. De snelheid neemt automatisch toe tot 30 km/h resp. wordt gere-
geld aan de hand van de snelheid van de voorligger.
Regeling onderbreken/weer herstellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Regeling onderbreken
De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 302 op pag. 257 instellen.
of: Het rempedaal intrappen.
De regeling wordt onderbroken, de snelheid blijft opgeslagen.
Regeling weer herstellen
De regeling starten » pag. 257, Regeling starten.
257
Hulpsystemen
Let op
De regeling wordt eveneens onderbroken als het koppelingspedaal langer dan
30 s wordt ingetrapt of de ASR wordt gedeactiveerd.
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
De gewenste snelheid wordt met de bedieningshendel ingesteld of gewijzigd
» afb. 302 op pag. 257.
Snelheid in sprongen van 10 km/h instellen/wijzigen () - Voorwaarden
De ACC is geactiveerd.
Snelheid in sprongen van 1 km/h verhogen / verlagen (/) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen wordt geregeld.
Snelheid door het overnemen van de actuele snelheid wijzigen (

) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen rijdt met een andere dan de opgeslagen snelheid.
Let op
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het gaspedaal
wordt verhoogd, wordt de regeling tijdelijk onderbroken. Na het loslaten van
het gaspedaal wordt de regeling automatisch weer hersteld.
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het rempedaal
wordt verlaagd, wordt de regeling onderbroken. De regeling moet opnieuw
worden gestart om deze weer te herstellen » pag. 257.
Indien de wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt geregeld,
dan wordt door de eerste keer drukken op de toets  de actuele snelheid op-
geslagen, door opnieuw drukken op de toets  wordt de snelheid in stappen
van 1 km/h verlaagd.
Afstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
De ACC biedt de mogelijkheid, vijf afstandsniveaus tot de voorligger in te stel-
len.
De afstand is instelbaar binnen een bereik van 1 tot 3,6 seconden.
Afstand in het infotainment instellen
Op het infotainment in het menu ACC het menupunt
Afstand:
kiezen en de af-
stand instellen » pag. 255, Instellingen in het infotainment.
Afstand met de hendel instellen
De schakelaar  tegen de veerdruk in stand of instellen » afb. 302 op
pag. 257.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de lijn
2
» afb. 300 op
pag. 255, die de afstandsverschuiving weergeeft.
Met de schakelaar  op de hendel de lijn
2
op de gewenste afstand in-
stellen.
Let op
Indien de afstand op het infotainment is gewijzigd, wordt de wijziging pas na
aansluitende activering van de ACC merkbaar.
De afstandsinstelling wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Bijzondere rijsituaties
Afb. 303 In bochten / smalle of versprongen rijdende voertuigen
258
Rijden
Afb. 304 Verandering van rijstrook van andere voertuigen / stilstaande
voertuigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
De volgende (en soortgelijke) rijsituaties vragen om bijzondere aandacht en zo
nodig het ingrijpen van de bestuurder (remmen, gasgeven e.d.).
In bochten
Bij het in- of uitrijden van langgerekte bochten kan het gebeuren dat een op de
naastgelegen rijstrook rijdende wagen in het door de radar gedetecteerde be-
reik terechtkomt » afb. 303 -
. De eigen wagen wordt dan op basis van deze
wagen geregeld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Een smal of versprongen rijdend voertuig kan pas door de ACC worden her-
kend, als het zich in het door de radar gedetecteerde bereik bevindt » afb. 303
-
.
Verandering van rijstrook van andere voertuigen
Voertuigen die op korte afstand naar de eigen rijstrook wisselen » afb. 304 - ,
kunnen door de radarsensor niet altijd tijdig worden herkend.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent geen stilstaande objecten! Indien een door de ACC geregi-
streerd voertuig afslaat of uitwijkt en zich voor dit voertuig een stilstaand
voertuig bevindt » afb. 304 - , reageert de ACC niet op dit stilstaande voer-
tuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale opbouwen
Lading of opbouwdelen van andere voertuigen die aan de zijkant, aan achterzij-
de of bovenzijde voorbij de voertuigcontouren steken, kan de ACC mogelijk
niet herkennen.
Inhalen en rijden met aanhangwagen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Bij het inhalen
Indien de eigen wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt gere-
geld en het knipperlicht wordt bediend, beoordeelt de ACC dit als de start van
een inhaalmanoeuvre. De ACC versnelt de wagen automatisch en vermindert
hierdoor de afstand ten opzichte van de voorligger.
Indien de wagen naar de linker rijbaan wisselt en er geen voorligger wordt her-
kend, accelereert de ACC tot de ingestelde snelheid en houdt deze constant.
Een acceleratie kan op elk moment door het intrappen van het rempedaal of
het drukpunt  op de bedieningshendel » afb. 302 op pag. 257 worden af-
gebroken.
Rijden met aanhangwagen
Bij het rijden met aanhangwagen of bij een andere op het aanhangwagenstop-
contact aangesloten accessoire werkt de ACC-regeling met verminderde dy-
namiek. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aangepast.
Storingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Als de ACC niet beschikbaar is, dan gaat op het display in het instrumentenpa-
neel het controlelampje
branden en wordt een overeenkomstige melding
weergegeven.
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 262 op pag. 225.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. De ACC werkt weer, nadat de sneeuw op de sensor is
weggedooid.
ACC niet beschikbaar
Als de ACC niet beschikbaar is, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is de
ACC dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
259
Hulpsystemen
ACC-storing
Bij een ACC-storing verschijnt een storingmelding. De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Inleiding voor het onderwerp
Front Assist (hierna systeem) waarschuwt voor het gevaar van een aanrijding
met een wagen of met een ander zich voor de wagen bevindend obstakel en
probeert zo nodig door een automatische remingreep een aanrijding te voor-
komen resp. de gevolgen ervan te minimaliseren.
Het gedeelte voor de wagen wordt door een radarsensor » pag. 225 gecontro-
leerd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De systeemwerking is na het opstarten beperkt gedurende circa 30 se-
conden.
Het systeem reageert niet op kruisende of tegemoetkomende voertui-
gen.
VOORZICHTIG
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aangeslo-
ten aanhangwagen is het systeem niet beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Front Assist (afstandscontrolesysteem) - Instelling van de assistent voor de
afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertuigen
Actief
- Activering/deactivering van de assistent
Voorwaarschuwing
- Activering/deactivering en instelling van afstandsstap,
waarbij er wordt gewaarschuwd
Afstandswaarschuwing weergeven
- Activering/deactivering van de afstands-
waarschuwing
Werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger.
Waarschuwt voor een dreigende aanrijding.
Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep.
Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een
automatische remingreep uitgevoerd.
Het systeem kan alleen werken als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd » pag. 227.
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 5 km/h in voorwaartse rich-
ting.
Let op
Het systeem kan slecht functioneren of niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in
"scherpe" bochten of tijdens een ESC-ingreep » pag. 226.
260
Rijden
Afstandswaarschuwing
Afb. 305
Display van het instrumentenpaneel: Afstandswaar-
schuwing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
Indien een veilige afstand ten opzichte van de voorligger wordt onderschre-
den, verschijnt op het display het controlelampje
» afb. 305.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de ac-
tuele verkeerssituatie!
De afstand waarbij de waarschuwing wordt gegeven, is afhankelijke van de ac-
tuele rijsnelheid.
De waarschuwing kan in een snelheidsbereik van circa 60 km/h tot 210 km/h
worden gegeven.
Waarschuwing en automatisch remmen
Afb. 306
Display van het instrumentenpaneel: voorwaarschu-
wing resp. noodstop bij lage snelheid
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
50 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje » afb.
306.
Voorwaarschuwing
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar herkent, verschijnt op het display het
controlelampje » afb. 306 en klinkt er een akoestisch signaal.
De voorwaarschuwingsweergave kan in de volgende situaties plaatsvinden:
Bij aanrijdingsgevaar met een bewegend obstakel in een rijsnelheidsbereik
van circa 30 km/h tot 210 km/h.
Bij het gevaar van een aanrijding met een stilstaand obstakel in een snel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 80 km/h.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Dringende waarschuwing en automatisch remmen - een bewegend
obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een zich bewegend obstakel, genereert het systeem automa-
tisch door een actieve remingreep een korte remschok, om opnieuw te waar-
schuwen voor het gevaar van een mogelijke aanrijding.
Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Automatisch remmen - een stilstaand obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een stilstaand obstakel in een snelheidsbereik van ongeveer 30
km/h tot 60 km/h, zet het systeem een automatische remming in.
Informatie over het automatische remmen
Indien het systeem een automatische remingreep uitvoert, neemt de druk in
het remsysteem toe en kan het rempedaal niet met de gebruikelijke pedaalslag
worden ingetrapt.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Remondersteuning
Als de bestuurder bij een dreigende aanrijding onvoldoende remt, verhoogt het
systeem automatisch de remkracht.
De remondersteuning vindt alleen plaats zolang het rempedaal krachtig ge-
noeg wordt ingetrapt.
261
Hulpsystemen
Voetgangerherkenning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
De voetgangerherkenning kan helpen om ongevallen met overstekende voet-
gangers te voorkomen resp. de gevolgen van en ongeval te verminderen.
Het systeem waarschuwt voor een dreigende aanrijding, bereidt de wagen
voor op een noodstop, ondersteunt bij het remmen of voert een automatische
remming uit.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
30 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje » afb.
306 op pag. 261.
Voorwaarschuwing en automatische afremming
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar in een snelheidsgebied van 30 km/h
tot 65 km/h herkend, verschijnt op het display het controlelampje
» afb. 306
op pag. 261 en klinkt er een akoestisch signaal.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Als de bestuurder niet op de voorwaarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Deactivering/activering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
Op het display van het instrumentenpaneel in het menupunt
Hulpsystemen
.
Op het infotainment in het menu Front Assist (afstandscontrolesysteem) in
het menupunt
Actief
» pag. 260, Instellingen in het infotainment.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd na het inschakelen van het con-
tact.
Het systeem kan alleen in uitzonderingssituaties worden gedeactiveerd » .
ATTENTIE
In de volgende situaties moet de Front Assist om veiligheidsredenen wor-
den uitgeschakeld.
Als de wagen wordt afgesleept.
Als de wagen op een rollenbank staat.
Als een waarschuwing resp. een systeemingreep zonder reden plaats-
vond.
Indien de wagen bijvoorbeeld wordt vervoerd op een oplegger, een veer-
boot of dergelijke.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 260.
Als het systeem niet beschikbaar is, dan wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 262 op pag. 225.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. Het systeem werkt weer, nadat de sneeuw op de sen-
sor is weggedooid.
Systeem niet beschikbaar
Als het systeem niet beschikbaar is, dan verschijnt er een melding over de on-
beschikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is het
systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
Inleiding voor het onderwerp
Door het selecteren van de rijmodus kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl
worden aangepast.
De volgende modi zijn beschikbaar
Eco
,
Comfort
,
Normal
,
Sport
,
Individual
en
Snow
.
De modus
Comfort
is alleen beschikbaar bij wagens met dynamische onderstel-
regeling (DCC) en de modus
Snow
bij wagens met vierwielaandrijving.
262
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De dynamische onderstelregeling (hierna DCC) biedt de mogelijkheid om de
schokdemperkarakteristiek voor een sportieve, normale of comfortabele rijstijl
in te stellen, door de betreffende rijmodus te kiezen.
De DCC analyseert tijdens het rijden continu het stuurgedrag en de wegde-
komstandigheden en past de onderstelregeling overeenkomstig de gekozen
rijmodus aan.
Modus
Eco
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De modus is geschikt voor een rustige rijstijl en helpt bij het verminderen van
het brandstofverbruik.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt rustiger dan in de modus
Normal
.
Het schakeladvies wordt zodanig geregeld, dat een zo laag mogelijk brandstof-
verbruik wordt gerealiseerd » pag. 52.
Indien het start-stopsysteem handmatig is gedeactiveerd » pag. 215, wordt de-
ze automatisch geactiveerd.
De automatische versnellingsbak wordt automatisch in de modus E gezet
» pag. 220.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling rustiger plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 255.
Full LED-koplampen
De wagen zit in de bespaarmodus » pag. 77. De koplampen staan in de basisaf-
stelling en passen zich niet aan aan de rijrichting.
Airconditioning (Climatronic)
De airconditioning wordt zodanig geregeld om energie te sparen. Om deze re-
den kan bijvoorbeeld de gewenste interieurtemperatuur later dan in de modus
Normal
worden bereikt.
Let op
De maximale acceleratie (kick-down-functie) is ook in de rijmodus
Eco
moge-
lijk.
Modus
Comfort
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De modus is voor het rijden op wegen met slecht wegdek of voor lange snel-
wegritten geschikt.
Modus
Normal
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De modus is geschikt voor een normale rijstijl.
Modus
Sport
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De modus is geschikt voor een sportieve rijstijl.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
DCC
De DCC stelt het onderstel voor de sportieve rijstijl in.
Stuurinrichting
De stuurbekrachtiging wordt iets verminderd, voor het sturen is meer kracht
nodig.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt dynamischer dan in de modus
Normal
.
263
Hulpsystemen
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling sneller plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 255.
Full LED-koplampen
De koplampen passen zich dynamischer aan de rijrichting aan dan in de modus
Normal
» pag. 77.
Proactieve inzittendenbescherming
Het eerste beschermingsniveau wordt gedeactiveerd » pag. 265.
Modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
In de modus
Individual
kan elk systeem afzonderlijk worden ingesteld » pag. 264,
Instellingen van de modus
Individual
.
Modus
Snow
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
De modus is geschikt voor het rijden op gladde of met sneeuw bedekte we-
gen.
In de rijmodus
Snow
kan de automatische versnellingsbak niet in de modus S
worden gezet.
Moduskeuze en infotainmentweergave
Afb. 307
Toets voor de keuze van de rijmodus / weergave op infotain-
mentbeeldscherm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
Weergave van de rijmodusmenu's
Toets » afb. 307 indrukken.
Op het infotainmentbeeldscherm worden de volgende functietoetsen weerge-
geven » afb. 307.
Informatie over de instelling van de actueel gekozen modus
Instelling van de modus
Individual
Rijmodusmenu
Het selecteren van de rijmodus gebeurt op een van de volgende manieren.
Door het herhaald bedienen van de toets .
Door het aantippen van de betreffende functietoets op het infotainment-
beeldscherm » afb. 307.
Na het in- en uitschakelen van het contact wordt de aandrijving in de actuele
rijmodus op
Normal
ingesteld. Om de instelling van de aandrijving te wijzigen
opnieuw de betreffende rijmodus selecteren.
Let op
De momenteel geselecteerde rijmodus wordt in het infotainment in de sta-
tusregel naast het symbool weergegeven.
De gekozen rijmodus resp. de instelling van de modus
Individual
wordt in het
actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Instellingen van de modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 263.
In de modus
Individual
kunnen de volgende menupunten worden ingesteld:
DCC:
- Instelling van de schokdemperkarakteristiek
Stuurinrichting:
- Instelling van de karakteristiek van de stuurbekrachtiging
Aandrijving:
- Instellen van de aandrijvingskarakteristiek
ACC:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische afstands-
regeling
Dynam. bochtenverl.:
- Instelling van de karakteristiek van de Full LED-koplam-
pen
Klimatisering:
- Instelling van de karakteristiek van de Climatronic
A
B
264
Rijden
Modus terugzetten
- Instelling van alle menupunten in de modus
Individual
naar
Normal
Annuleren
- Aanhouden van de momentele instelling
Terugzetten
- Instelling van alle menupunten naar de modus
Normal
Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De proactieve inzittendenbescherming (hierna systeem) verhoogt de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen in situaties die tot een aanrijding of tot
het over de kop slaan kunnen leiden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Let op
De levensduur van de systeemcomponenten wordt elektronisch bewaakt.
Meer informatie » pag. 45, Veiligheidssystemen.
Bij buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag dient de gordelspannerfunc-
tie voor de bijrijdersstoel te worden uitgeschakeld.
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 265.
In kritische rijsituaties (bijvoorbeeld bij een noodstop of een plotselinge veran-
dering van rijrichting) kunnen de volgende maatregelen afzonderlijk of tegelij-
kertijd plaatsvinden om het risico van ernstig letsel te verminderen.
De omgegespte veiligheidsgordels voor bijrijder en bestuurder worden auto-
matisch dicht over het lichaam gespannen.
Geopende elektrisch bediende ruiten worden automatisch tot een spleet van
ongeveer 5 cm vanaf de rand gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
Zodra de kritische rijsituatie voorbij is, worden de veiligheidsgordels weer ont-
spannen.
Het systeem heeft twee beschermingsniveaus.
Het eerste beschermingsniveau
Het systeem grijpt reeds in situaties die bij een dynamische rijstijl kunnen op-
treden. Hierbij helpt het de bestuurder en de bijrijder in de juiste zitpositie te
houden.
Het eerste beschermingsniveau kan op een van de volgende manieren worden
gedeactiveerd.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Deactivering van de ASR » pag. 227.
Door het selecteren van de rijmodus
Sport
» pag. 264.
Na het uit- en inschakelen van het contact worden beide beschermingsniveaus
van het systeem geactiveerd, tenzij de rijmodus
Sport
is gekozen.
Het tweede beschermingsniveau
Het systeem grijpt pas in als de situatie als zeer kritiek wordt beoordeeld (bv.
een noodstop bij hoge snelheid).
Dit beschermingsniveau kan niet worden gedeactiveerd.
Wagens met het systeem Front Assist
Bij wagens met het systeem Front Assist kan een systeemingreep ook gebeu-
ren als het gevaar voor een ongeval met een vóór de wagen staand obstakel
wordt herkend.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 308
Sensor voor Lane Assist
Lane Assist (hierna systeem) helpt om de wagen tussen de begrenzingslijnen
van een rijstrook te houden.
265
Hulpsystemen
Het systeem herkent de begrenzingslijnen van de rijstrook met behulp van een
sensor » afb. 308.
Indien de wagen een herkende begrenzingslijn nadert, voert het systeem een
lichte stuurbeweging uit in tegengestelde richting van de begrenzingslijn. Deze
corrigerende stuuringreep kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem kan de wagen binnen de rijstrook houden, maar neemt niet
de besturing van de wagen over. De bestuurder is steeds volledig verant-
woordelijk voor de stuurbewegingen.
Sommige obstakels of markeringen op de rijbaan kunnen als begrenzings-
lijnen worden herkend - een foutieve stuuringreep kan het gevolg zijn.
ATTENTIE
Het systeem kan de begrenzingslijn bijvoorbeeld in de volgende situaties
mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist herkennen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Bij het rijden door "scherpe" bochten.
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
VOORZICHTIG
Geen stickers en dergelijke voor de sensor op de voorruit plakken, om de
werking van het systeem niet te belemmeren.
Let op
Het systeem is bedoeld voor het rijden op snelwegen en wegen met kwalita-
tief goede langsmarkeringen.
Het systeem kan ononderbroken en onderbroken lijnen herkennen.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 266.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Lane Assist (rijstrookassistent) - Instelling van de rijstrookassistent
Actief
- Activering/deactivering van de assistent
Adaptieve rijstrookgeleiding
- Activering/deactivering van de adaptieve rijst-
rookgeleiding
Werking
Afb. 309 Monochroom display van het instrumentenpaneel: Voorbeel-
den van systeemweergaven
266
Rijden
Afb. 310 Kleuren display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van
systeemweergaven
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 266.
Systeemweergaven» afb. 309 en » afb. 310
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep.
Het systeem grijpt in - bij het naderen van de rechter begrenzingslijn.
De adaptieve rijstrookgeleiding wordt uitgevoerd.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan circa 65 km/h (geldt niet voor wagens met de
filehulp » pag. 268).
De begrenzingslijn aan minimaal een zijde van de rijstrook wordt herkend.
De handen van de bestuurder rusten op het stuurwiel.
De rijstrook is breder dan circa 2,5 m.
Indien het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij het afslaan), vindt bij het na-
deren van de begrenzingslijn geen stuuringreep plaats. Het systeem beoor-
deelt de situatie als een bedoelde verandering van rijstrook.
Controlelampjes in het instrumentenpaneel
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep of grijpt mo-
menteel in.
Adaptieve rijstrookgeleiding
De adaptieve rijstrookgeleiding helpt met behulp van stuuringrepen de door de
bestuurder gekozen positie tussen de herkende begrenzingslijnen vast te hou-
den.
Indien de positie op de rijstrook wordt gewijzigd, past het systeem zich binnen
zeer korte tijd aan en houdt de nieuw gekozen positie vast.
Stuurwieltrillingen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat het systeem door stuurwiel-
trillingen erop wijst, dat een stuuringreep door de bestuurder nodig is.
Het systeem is niet in staat om de wagen door een stuuringreep binnen de
rijstrook te houden.
Tijdens een intensieve systeembepaalde stuuringreep kan het systeem de
begrenzingslijnen plotseling niet herkennen.
ATTENTIE
De systeemfunctie kan beperkt zijn, indien bijvoorbeeld in spoorvorming,
op een aflopend wegdek of bij zijwind wordt gereden.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 266.
De activering resp. deactivering van het systeem kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 57, Menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment » pag. 266, Instellingen in het infotainment.
In het infotainment kan ook de adaptieve rijstrookgeleiding worden geacti-
veerd resp. gedeactiveerd.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de systeeminstelling behou-
den.
Let op
De instelling van het systeem wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in
het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 58.
267
Hulpsystemen
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 266.
Als het systeem niet beschikbaar is, dan wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven.
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De voorruit schoonmaken resp. het
obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeem niet beschikbaar
Als het systeem niet beschikbaar is, dan verschijnt er een melding over de on-
beschikbaarheid. Probeer het systeem opnieuw te activeren. Is het systeem
dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Oproep het stuur over te nemen
Heeft het systeem herkend, dat er geen handen op het stuurwiel liggen, dan
kan het niet correct werken. Er verschijnt een oproep om het stuur over te ne-
men. De handen op het stuurwiel leggen.
Filehulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet de handen altijd aan het stuurwiel houden en gereed
zijn om de besturing van de wagen zelf over te nemen (accelereren of rem-
men).
Let op
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 268.
De filehulp (hierna systeem) helpt bij snelheden onder 65 km/h, de wagen bin-
nen de rijstrook te houden en tegelijk de afstand tot de voorligger aan te hou-
den.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
De filehulp is een aanvulling van de systemen Lane Assist » pag. 265 en ACC
» pag. 255 en maakt gebruik van de functies van deze beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaan-
wijzingen in acht worden genomen.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 268.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd als wordt voldaan aan de vol-
gende voorwaarden:
Lane Assist met de adaptieve rijstrookgeleiding is geactiveerd, de begren-
zingslijnen aan beide zijden van de rijstrook zijn herkend » pag. 265.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 255.
De rijsnelheid ligt onder 65 km/h.
Hulpsysteem voor noodsituaties
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem is uitsluitend voor noodsituaties bedoeld, als de bestuurder
plotseling niet in staat is om te sturen. Daarom nooit proberen de systeem-
werking te testen - gevaar voor ongevallen!
268
Rijden
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 268.
Het hulpsysteem voor noodsituaties (hierna systeem) herkent de inactiviteit
van de bestuurder, die bijvoorbeeld door een plotseling bewustzijnsverlies kan
worden veroorzaakt. Het systeem neemt vervolgens maatregelen om de wa-
gen zo veilig mogelijk tot stilstand te vertragen.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
Het hulpsysteem voor noodsituaties is een aanvulling van de systemen Lane
Assist » pag. 265 en ACC » pag. 255 en maakt gebruik van de functies van deze
beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaan-
wijzingen in acht worden genomen.
Systeemingreep
Herkent het systeem de inactiviteit van de bestuurder, dan maakt het van dit
feit melding door een akoestisch signaal en een melding op het display in het
instrumentenpaneel. Daarbij houdt het de wagen binnen de rijstrook.
Indien de bestuurder ook na herhaalde waarschuwing de besturing niet over-
neemt, dan remt het systeem de wagen automatisch af, en, nadat deze tot stil-
stand is gekomen, wordt de parkeerrem ingeschakeld.
Bij een automatische remingreep worden de alarmlichten ingeschakeld.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 268.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Lane Assist is geactiveerd en de begrenzingslijnen van de rijstrook zijn her-
kend » pag. 265.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 255.
Verkeerstekenherkenning
Inleiding voor het onderwerp
De verkeerstekenherkenning (hierna systeem) toont bepaalde verkeerstekens
(bijvoorbeeld maximumsnelheden) op het display van het instrumentenpaneel
en waarschuwt eventueel bij een snelheidsoverschrijding.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Verticale verkeerstekens hebben altijd voorrang boven de displayweerga-
ven. De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor het inschatten van de
verkeerssituatie.
De snelheidsindicaties in de weergegeven verkeerstekens hebben betrek-
king op de snelheidseenheden in het betreffende land. De weergave op
het display kan dus afhankelijk van het betreffende land staan voor km/h of
mph.
ATTENTIE
De verkeerstekens kunnen systeembepaald bijvoorbeeld in de volgende si-
tuaties mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist worden weergegeven.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
Hoge rijsnelheid.
De verkeerstekens zijn afgedekt (bv. door bomen, sneeuw of vuil).
De verkeerstekens voldoen niet aan de norm (rond met een rode rand) of
zijn beschadigd.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonborden bevestigd.
De verkeerstekens zijn gewijzigd (de navigatiegegevens zijn niet meer ac-
tueel).
Let op
Het systeem is slechts in enkele landen beschikbaar.
269
Hulpsystemen
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 269.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Verkeerstekenherkenning - Instelling van de verkeerstekenherkenningsassis-
tent
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering van extra verkeers-
tekens op het display in het instrumentenpaneel
Snelheidswaarsch.:
- Instelling van een waarschuwing bij overschrijden van de
toegestane snelheid
Waarschuwing bij meer dan
- Instelling van het waarschuwingstijdstip met de
optie om de toegestane snelheid in een gebied tussen 0 tot 20 km/h te
overschrijden
Aanhangwagenherkenning
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
- Activering/deactivering van de
weergave van verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering van het rekening hou-
den met een aanhangwagen voor de routeberekening in de navigatie
Max. snelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maximumsnelheid voor
aanhangwagengebruik
Werking
Afb. 311
Sensor voor de verkeersteken-
herkenning
Afb. 312 Display van het instrumentenpaneel: Weergavevoorbeelden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 269.
Beschrijving van de weergaven en getoonde verkeerstekens
Displayweergave » afb. 312
Weergave van herkende verkeerstekens » pag. 54, Rijgegevens (multi-
functie-indicatie)
Aanvullende weergave (monochroom display)
Aanvullende weergave (kleurendisplay)
Het systeem kan op het display de volgende herkende verkeerstekens (verti-
cale verkeerstekens) weergeven.
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
Daarnaast kunnen nog aanvullende tekens worden weergegeven (bv. snel-
heidsbeperking bij nat wegdek of verkeerstekens met tijdelijke geldigheid).
Het systeem geeft alleen verkeerstekens weer, die zich in het "zichtbereik" van
de sensor bevinden » afb. 311.
De informatie van de sensor wordt aangevuld met informatie uit het infotain-
mentnavigatiesysteem. Daarom kunnen verkeerstekens met snelheidsgeboden
ook op weggedeelten zonder verkeerstekens worden weergegeven.
Waarschuwing bij overschrijden van de toegestane snelheid
De waarschuwing bij het overschrijden van de toegestane snelheid (aan de
hand van het herkende verkeersteken) kan in het infotainment worden geacti-
veerd en ingesteld » pag. 270.
270
Rijden
Modus voor aanhangwagengebruik
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak is het mogelijk, in het infotain-
ment de weergave van verkeerstekens geldig voor het rijden met aanhangwa-
gen, te activeren resp. deactiveren en de maximumsnelheid voor het rijden met
aanhangwagen in te stellen » pag. 270, Instellingen in het infotainment.
Let op
Bevindt men zich bv. op een snelweg zonder snelheidsbeperkingen, dan wordt
op het display van het instrumentenpaneel een verkeersteken m.b.t. de beëin-
diging van alle beperkingen weergegeven.
Extra weergave
Lees en bekijk eerst op bladzijde 269.
Indien het menupunt Verkeerstekens momenteel niet wordt weergegeven
» afb. 312 op pag. 270 -
, wordt het verkeersteken met de snelheidsbeper-
king in het bovenste displaygedeelte weergegeven » afb. 312 op pag. 270 -
,
.
Indien tegelijkertijd meerdere verkeerstekens worden herkend, wordt op het
kleurendisplay ook het volgende verkeersteken gedeeltelijk weergegeven -
» afb. 312 op pag. 270 -
.
Alle herkende verkeerstekens kunnen via de multifunctie-indicatie in het me-
nupunt Verkeerstekenherkenning worden weergegeven » afb. 312 op pag. 270
-
.
De extra weergave kan in het infotainment worden geactiveerd/gedeactiveerd
» pag. 270.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de extra weergave wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 58.
Storingen en aanwijzingsmeldingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 269.
Als het systeem niet beschikbaar is, dan wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven.
Sensor verontreinigd/afgedekt
Wanneer een aanwijzing m.b.t. het reinigen van de voorruit verschijnt, de voor-
ruit reinigen resp. het obstakel uit het sensorgebied verwijderen.
Systeemstoring
Wanneer een foutmelding verschijnt, de hulp van een specialist inroepen.
Systeembeperking
Het systeem toont in de volgende gevallen een melding m.b.t. een systeembe-
perking.
De kaartgegevens zijn niet actueel.
De wagen bevindt zich in een gebied waarvoor geen kaartgegevens beschik-
baar zijn.
Vermoeidheidsherkenningsassistent
De vermoeidheidsherkenningsassistent (hierna systeem) adviseert de bestuur-
der een rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheids-
verschijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Het systeem analyseert het stuurgedrag bij snelheden 60-200 km/h.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulp-
systeem
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool
en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
271
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
Let op
In sommige situaties kan het systeem het stuurgedrag verkeerd beoordelen
en daardoor ten onrechte een pauze-advies geven.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
in het
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal » pag. 45.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn
opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
Wijziging van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 298.
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
waarschuwen, bv. bij een klapband.
Vóór het opslaan van de bandenspanningswaarden moeten de banden tot
de voorgeschreven bandenspanning worden opgepompt » pag. 298. Bij het
opslaan van onjuiste bandenspanningswaarden kan het systeem mogelij-
kerwijze ook bij een te lage bandenspanning geen waarschuwing geven.
VOORZICHTIG
De bandenspanningswaarden moeten elke 10.000 km of 1x per jaar worden
opgeslagen, om een correcte systeemwerking te waarborgen.
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
Afb. 313
Toets voor opslaan / voorbeeld
van de beeldschermweergave:
er wordt een bandenspannings-
verandering linksvoor gemeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 272.
Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Wagenstatus
aantippen.
Met de functietoetsen het menupunt Bandencontrole kiezen.
De functietoets  aantippen » afb. 313.
Verder de op het beeldscherm verschijnende aanwijzingen opvolgen.
272
Rijden
Een melding op het beeldscherm informeert over het opslaan van de banden-
spanningswaarden.
Let op
Bij brandend controlelampje in het instrumentenpaneel kan in het infotain-
ment de betreffende band worden weergegeven » afb. 313.
Bandenspanningscontrolesysteem (RDK)
Inleiding voor het onderwerp
Het bandenspanningscontrolesysteem (hierna systeem) bewaakt tijdens het
rijden de bandenspanning m.b.v. druksensoren op de wielen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 225, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 298.
Let op
Na het inschakelen van het contact worden de laatst gemeten bandenspan-
ningswaarden weergegeven. Bij het begin van de rit wordt deze weergave ge-
actualiseerd.
Weergave en instellingen
Afb. 314
Voorbeeldweergave op het display van het instrumentenpa-
neel / instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 273.
Bij een drukverlies in een van de banden klinkt een akoestisch signaal, op het
display van het instrumentenpaneel wordt het controlelampje en de over-
eenkomstige melding » pag. 46 weergegeven.
De weergave in het display van het instrumentenpaneel kan ook handmatig
door het indrukken van de toets op het multifunctiestuurwiel →
Wagen
wor-
den opgeroepen.
De instelling in het infotainment vindt plaats in het menu

/
Wagen-
status
en met de functietoetsen , door het menupunt Bandenspanningscon-
trole te kiezen.
Display-/beeldschermweergave » afb. 314
Actuele bandenspanning
Voorgeschreven bandenspanning
Systeemstoring, eventueel systeem in band rechtsachter niet beschikbaar
Bandenspanning linksvoor te laag
Selectie van de beladingstoestand
Beladingstoestand selecteren
De bandenspanning moet worden aangepast overeenkomstig de beladingstoe-
stand van de wagen.
In het menupunt Bandenspanningscontrole de functietoets
E
» afb. 314 aan-
tippen.
of: De optie
Banden
Belading:
selecteren.
Bandentype selecteren
Bij verandering van het bandentype moet de bandenspanning aan de nieuwe
banden worden aangepast.
In het menupunt Bandenspanningscontrole de optie
Banden
Bandentype:
selecteren.
A
B
C
D
E
273
Hulpsystemen
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak
Inleiding voor het onderwerp
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik is afhankelijk van het motor-
type en de wagenuitrusting. De voor uw wagen geldende waarde is te vinden
in de technische wagendocumentatie en in de conformiteitsverklaring (het
zgn. CVO-document) of op te vragen bij een ŠKODA Partner.
Overige gegevens (bv. op het typeplaatje van de trekhaak) geven alleen infor-
matie over de testwaarden van de trekhaak.
ATTENTIE
Als de trekhaak beschadigd of onvolledig is, mag deze niet worden gebruikt
- gevaar voor ongevallen.
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Afb. 315 Stang met kogelkop: uitzwenken
Afb. 316 Stang met kogelkop: inzwenken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 274.
De zwenkbare stang met kogelkop is niet afneembaar. De correcte vergrende-
ling in beide standen wordt door een controlelampje aangegeven.
Stang met kogelkop uitzwenken
De schakelaar in pijlrichting
1
» afb. 315 trekken » (de inbouwplaats van
de schakelaar kan uitrustingsafhankelijk verschillend zijn). De stang met ko-
gelkop zwenkt in pijlrichting
2
naar buiten en het controlelampje
in de
schakelaar knippert.
De stang met kogelkop in pijlrichting
3
drukken, tot deze hoorbaar vergren-
delt. Het controlelampje
in de schakelaar brandt.
Stang met kogelkop inzwenken
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwagen resp. geen ander acces-
soire aangekoppeld zijn. In het 13-polige stopcontact mag geen stekker of
adapter zijn ingestoken.
Aan de schakelaar in pijlrichting
4
» afb. 316 trekken. De stang met kogel-
kop wordt ontgrendeld en het controlelampje in de schakelaar knippert.
De stang met kogelkop in pijlrichting
5
onder de bumper inzwenken, tot de-
ze hoorbaar vergrendelt. Het controlelampje in de schakelaar brandt.
Vergrendeling controleren
Bij onjuist vergrendelde stang met kogelkop knippert het controlelampje in de
schakelaar, na het inschakelen van het contact klinkt er een akoestisch signaal
en op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een overeenkomstige
melding.
274
Rijden
ATTENTIE
De trekhaak voorzichtig behandelen - gevaar voor verwondingen.
Bij het uitzwenken van de kogelkop niet in het midden van de achterbum-
per gaan staan, gevaar voor verwondingen aan de benen.
De schakelaar niet manipuleren, zolang er een aanhangwagen of een an-
der accessoire op de stang met kogelkop gekoppeld is. De stang met ko-
gelkop zou los kunnen raken - gevaar voor ongevallen en verwondingen.
Indien het controlelampje in de schakelaar niet brandt of knippert of als
de stang met kogelkop niet kan worden vergrendeld, dan deze niet gebrui-
ken. De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop altijd onder de bumper in-
zwenken.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Lees en bekijk eerst op bladzijde 274.
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager) moet de maximale lengte
hiervan evenals het maximaal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van de gemonteerde accessoire (vanaf de kogelkop van
de trekhaak gemeten) bedraagt 70 cm.
Het maximaal toegestane gewicht van het gemonteerde accessoire incl. bela-
ding komt overeen met de maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik,
maar mag niet hoger zijn dan 75 kg. Dat geldt ook als de maximale kogeldruk
bij aanhangwagengebruik bv. 80 kg bedraagt.
Deze waarde geldt als het zwaartepunt van de belading zich op maximaal 30
cm van de kogelkop van de trekhaak bevindt.
Bij toenemende afstand van het zwaartepunt van de belading tot de kogel-
kop van de trekhaak neemt het maximaal toegestane gewicht van het ac-
cessoire inclusief belading af (bv. op een afstand van 60 cm tot de kogel-
kop met ongeveer de helft).
VOORZICHTIG
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading evenals de
maximale lengte van de accessoire nooit overschrijden - gevaar voor bescha-
diging van de trekhaak en de wagen.
Let op
Wij adviseren de accessoires uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Trekhaak gebruiken
Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen
Afb. 317
Behuizing van 13-polig stopcon-
tact, borgoog
Aan- en loskoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken » pag. 274.
De aanhangwagen (de accessoire) op de kogelkop bevestigen.
De afdekkap van het stopcontact openklappen en de stekker van de aan-
hangwagen (de accessoire) in het 13-polige stopcontact
A
steken » afb. 317.
(Als de aanhangwagen/de accessoire over een 7-polige stekker beschikt, een
overeenkomstige adapter uit de originele ŠKODA accessoires gebruiken).
De losbreekkabel van de aanhangwagen in het borgoog
B
haken (de los-
breekkabel moet in alle aanhangwagenstanden ten opzichte van de wagen
doorhangen).
Het loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Buitenspiegels
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan worden overzien, moeten er
extra buitenspiegels worden geplaatst.
275
Trekhaak en aanhangwagen
Koplampen
De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen (accessoire)
omhoogkomen en de verlichting kan andere verkeersdeelnemers verblinden.
Lichtbundelhoogte van de koplampen aanpassen » pag. 75, Bediening van ver-
lichtingsfunctie
1)
.
Voeding van het aanhangwagen-/accessoirestroomcircuit
Bij de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (accessoi-
re) wordt de aanhangwagen (accessoire) door de wagen van stroom voorzien
(zowel bij in- als uitgeschakeld contact).
Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker
ontladen.
Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar
de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken.
ATTENTIE
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de
accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschok-
ken leiden.
Geen aanpassingen aan de elektrische installatie van de wagen en de aan-
hangwagen (de accessoire) uitvoeren - gevaar voor ongevallen of zware
verwondingen door stroomschokken.
ATTENTIE (vervolg)
Na de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (ac-
cessoire) moet de aanhangwagen-/accessoireverlichting op goede werking
worden gecontroleerd.
Het borgoog nooit gebruiken voor het afslepen - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de ac-
cessoire) kan tot een defecte wagenelektronica leiden.
De totale vermogensopname van alle op het aanhangwagen-/accessoires-
troomcircuit aangesloten verbruikers mag maximaal 350 watt bedragen, an-
ders bestaat er gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Aanhangwagen beladen
De bandenspanning van de wagen aanpassen aan "volledig beladen"» pag. 298.
Verdelen van de lading
De lading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de aanhangwagenas liggen. De lading goed vastzetten, zodat deze
niet kan verschuiven.
Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer
ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder voor-
zichtig.
ATTENTIE
Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk
beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengewicht
Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschre-
den.
1)
Geldt niet voor wagens met Full LED-koplampen.
276
Rijden
Toegestaan aanhangwagengewicht - Vijfzitter-uitvoering
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 750
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
DSG 4x4 2000 750
2,0 l/132 kW TSI DSG 4x4 2200 750
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 2000 750
DSG 2000 750
DSG 4x4 2300/2500
a)
750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 2300 750
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 2300/2500
a)
750
a)
Geldt voor wagens van de klasse M1G (personenwagen met verhoogde terreinwaardigheid).
Toegestaan aanhangwagengewicht - Zevenzitter-uitvoering
Motor
Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 750
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 2000 750
DSG 1800 750
DSG 4x4 2000 750
2,0 l/132 kW TSI DSG 4x4 2000 750
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 - -
DSG 2000 750
DSG 4x4 2000 750
277
Trekhaak en aanhangwagen
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 1800 750
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 2000 750
ATTENTIE
De toegestane kogeldruk en het maximale aanhangwagengewicht niet
overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengebruik
Rijsnelheid
Veiligheidshalve met de aanhangwagen niet sneller rijden dan 100 km/h.
Direct snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met
aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwa-
genwielen.
Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem kan
fungeren.
ATTENTIE
Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden.
VOORZICHTIG
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig
belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Alarmsysteem
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarm-
systeem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt
onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoi-
re) aankoppelt of loskoppelt » pag. 66.
Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen (accessoire) in het
alarmsysteem.
De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust.
De aanhangwagen (accessoire) is via het stopcontact voor de aanhangwa-
gen elektrisch met de trekkende wagen verbonden.
De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen (accessoire)
is gebruiksklaar.
De wagen is vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld.
De aanhangwagen (accessoire) is niet uitgerust met ledachterlichten.
278
Rijden
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen
Inleiding voor het onderwerp
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van aanpassingen, reparaties
of technische wijzigingen aan uw wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wagen alleen
door een specialist uit laten voeren. Ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden (inclusief ingrepen aan de elektronische onderdelen en software
hiervan) kunnen storingen tot gevolg hebben - er bestaat gevaar voor on-
gevallen en er kan verhoogde slijtage aan onderdelen ontstaan!
We adviseren u voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA ac-
cessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de be-
trouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegarandeerd.
Geen producten gebruiken die niet door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd,
hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële
technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 279.
Als de wagen in landen met sterk afwijkende weersomstandigheden wordt ge-
bruikt, contact opnemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of er be-
paalde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, om de volledige
functionaliteit van de wagen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.)
ŠKODA Servicepartner
Lees en bekijk eerst op bladzijde 279.
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de richtlijnen en aanwijzingen van
ŠKODA AUTO. Alle service- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd
in het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van
uw wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen
aan uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
De originele ŠKODA onderdelen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 279.
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen,
omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderde-
len komen precies overeen met de voorschriften van ŠKODA AUTO en zijn
identiek aan de in de productie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaam-
heid van deze onderdelen.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele onder-
delen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
De originele ŠKODA accessoires
Lees en bekijk eerst op bladzijde 279.
Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te let-
ten.
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebrui-
ken. ŠKODA AUTO staat garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires. Bij gebruik van andere pro-
ducten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw
wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische
keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
279
Verzorging en onderhoud
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele acces-
soires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
Spoilers
Lees en bekijk eerst op bladzijde 279.
ATTENTIE
Is uw wagen met een originele spoiler op de voorbumper in combinatie met
de spoiler op de achterklep uitgerust, dan de volgende aanwijzingen in acht
nemen - anders bestaat gevaar voor ongevallen en zware verwondingen!
De uitrusting met een spoiler op de voorbumper moet altijd in combinatie
met de bijbehorende spoiler op de achterklep gebeuren.
Een originele spoiler op de voorbumper kan niet alleen of in combinatie
met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoegen of verwijderen van
spoilers dienen met een ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen
kunnen storingen in de werking tot gevolg hebben.
Componentenbescherming
Lees en bekijk eerst op bladzijde 279.
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het instrumentenpaneel) zijn
af fabriek met een componentenbescherming uitgerust. Deze zorgt voor een
beperkte werking van deze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten de wagen.
Airbags
Lees en bekijk eerst op bladzijde 279.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn
uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking
van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en
zware verwondingen!
Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik
van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbag-
systeem belemmeren - gevaar voor ongevallen en dodelijke verwondingen!
ATTENTIE
Aan de onderdelen van het airbagsysteem, aan de voorbumper en aan de
carrosserie mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uit-
gevoerd.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot het activeren van een airbag kan leiden.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
ATTENTIE
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Daarbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het
airbagsysteem negatief beïnvloeden - er bestaat gevaar voor ongevallen en
dodelijke verwondingen! De volgende aanwijzingen moeten worden opge-
volgd.
Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Nooit met verwijderde binnenste portierbekledingen of met openingen in
de bekledingen rijden.
280
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Inleiding voor het onderwerp
Regelmatig en deskundig onderhoud is belangrijk voor de waardevastheid van
de wagen.
Bij gebruik van onderhoudsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de verpak-
king in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
ATTENTIE
Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor
de gezondheid.
Onderhoudsmiddelen altijd veilig bewaren voor personen die niet volledig
zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging!
VOORZICHTIG
Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, schuursponsjes en dergelijke ge-
bruiken - gevaar voor beschadiging van de lak.
Geen agressieve schoonmaakmiddelen of chemische oplosmiddelen gebrui-
ken - gevaar voor beschadiging van het te reinigen materiaal.
Let op
Wij adviseren u de wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten reinigen en
onderhouden.
Wassen van de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 281.
De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de
wagen vaak te wassen.
Hoe langer insectenresten, vogelpoep, wegenzout en andere agressieve afzet-
tingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperaturen,
bv. door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werking.
Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen
grondig worden gereinigd.
Met de hand wassen
De wagen van boven tot onder met een zachte spons of washandschoen en
veel water evt. met de daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen. De
spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uitspoelen.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de wagen een andere spons ge-
bruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en vervolgens drogen met een
daarvoor bedoelde doek.
Automatische wasinstallatie
Vóór het wassen van de wagen moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen
(sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak en dergelijke) worden genomen.
Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers,
autotelefoonantenne) kunt u het beste vooraf contact opnemen met de ex-
ploitant van de wasinstallatie.
Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conserve-
ring dienen de ruitenwisserbladen met speciaal hiervoor bedoelde reinigings-
middelen te worden gereinigd en ontvet.
Hogedrukreiniger
Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies
voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dit geldt met name voor aanwij-
zingen met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot het wagenopper-
vlak.
ATTENTIE
Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kun-
nen een nadelig effect op de remwerking hebben - gevaar voor ongevallen!
Bij het reinigen van de bodem of de binnenzijde van de wielkasten voor-
zichtig te werk gaan - gevaar voor verwondingen aan scherpe randen van
metalen delen!
VOORZICHTIG
De wagen niet in de felle zon wassen, bij het wassen geen druk op de carros-
serie uitoefenen. De temperatuur van het water mag maximaal 60 °C bedra-
gen, omdat anders de lak van de wagen kan worden beschadigd.
Vóór het rijden door een wasstraat de buitenspiegels inklappen - gevaar voor
beschadiging.
281
Verzorging en onderhoud
VOORZICHTIG
De wagen met een hogedrukreiniger wassen
De folies niet met een hogedrukreiniger wassen - gevaar voor beschadiging.
Als de wagen in de winter wordt gewassen, mag de waterstraal niet direct
op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achter-
klep worden gericht - gevaar voor bevriezen.
Tijdens het schoonmaken steeds een voldoende grote spuitafstand aanhou-
den tot de sensoren van de parkeerhulp, tot camera-objectieven, tot de exter-
ne sierdelen en kunststof beschermdelen (bv. dakdragersysteem, spoilers, be-
schermlijsten) en andere niet-metalen wagenonderdelen, zoals rubber slangen
of dempingsmaterialen - anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Bij het wassen van de wagen de waterstraal niet direct op de zwenkbare ko-
gelstang of het aanhangwagenstopcontact richten - gevaar voor beschadiging
van de afdichting of het eruit spoelen van het smeervet.
Buitenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 281.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Lak
Gemorste
brandstof
Schoon water, doek, (zo spoedig moge-
lijk schoonmaken)
Geen druppel-
vorming op de
lak
Met harde was conserveren (min. twee
keer per jaar), was op schone en droge
carrosserie aanbrengen
Matte lak
Polijstmiddel gebruiken, daarna conser-
veren (als het polijstmiddel geen con-
serverende bestanddelen bevat)
Kunststof delen Verontreiniging
Schoon water, doek/spons met eventu-
eel geschikt reinigingsmiddel
Verchroomde
en geëloxeerde
delen
Verontreiniging
Schoon water, doek met eventueel ge-
schikt reinigingsmiddel, daarna met
zachte, droge doek oppoetsen
Folies Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Ruiten
en buitenspiegel-
glazen
Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Koplampen/lam-
pen
Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Camera voor, zij-
delings, achteruit-
rijcamera
Verontreiniging
Met schoon water wassen en met
zachte doek drogen
Sneeuw/ijs
Handveger / daarvoor bedoeld ont-
dooiingsmiddel
Portierslotcilin-
ders
Sneeuw/ijs Geschikt ontdooiingsmiddel
Ruitenwissers /
wisserbladen
Verontreiniging Ruitenreiniger, spons of doek
Wielen Verontreiniging
Schoon water, daarna met geschikte
middelen conserveren
a)
Een milde zeepoplossing bestaat uit twee eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderde-
len van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd.
De trekhaak is onderhoudsvrij. De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een
geschikt smeervet behandelen.
Conservering van de holle ruimtes
Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek reeds
voorzien van conserveringswas die permanente bescherming biedt.
Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit
met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine wor-
den gereinigd.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden be-
schermd.
Wij adviseren de beschermlaag - het beste voor begin en na afloop van het
koude jaargetijde - te laten controleren.
Levensduur van de folie
Milieu-invloeden (bv. zonnestraling), vocht, luchtvervuiling, steenslag) hebben
een negatief effect op de levensduur van de folie. De folie veroudert en wordt
poreus. Dit is volledig normaal en is geen defect.
282
Raadgevingen voor het gebruik
De zonnestraling kan eveneens de sterkte van de kleur van de folie beïnvloe-
den.
Bij het transport van lading op de dakdragers (bv. dakbox) bestaat een ver-
hoogd gevaar voor beschadiging van de folie.
VOORZICHTIG
Wagenlak
Beschadigingen zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch met vaste was behande-
len.
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak.
Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aan-
brengen.
Kunststof delen
Geen lakonderhoudsmiddelen gebruiken.
Verchroomde en geëloxeerde delen
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in het opper-
vlak.
Folies
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de folies:
Voor het schoonmaken geen vuile doeken of sponzen gebruiken.
Voor het verwijderen van ijs en sneeuw geen ijskrabbers of soortgelijke
middelen gebruiken.
De folies niet polijsten
De folies niet met een hogedrukreiniger wassen.
Rubber afdichtingen
De portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onderhoudsmiddelen behan-
delen - de beschermende laklaag zou kunnen worden aangetast.
Ruiten en buitenspiegelglazen
De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen reinigen - ge-
vaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of de ruitantenne.
Geen poetsdoek gebruiken, die voor het polijsten van de carrosserie is ge-
bruikt - deze kan de ruiten vuil maken en het zicht verslechteren.
Koplampen/lampen
De koplampen/lampen niet droog schoonvegen, geen scherpe voorwerpen
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermende lak en krassen
op de lampglazen.
Camera voor, zijdelings en achteruitrijcamera
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de camera.
Sneeuw/ijs niet met warm/heet water verwijderen.
Bij het wassen nooit water onder druk of een stoomreiniger gebruiken.
Voor het schoonmaken geen schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Portierslotcilinders
Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de
slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder!
Wielen
Ernstige verontreiniging van de wielen kan onbalans van de wielen tot ge-
volg hebben - het gevolg kan een trilling zijn, die onder omstandigheden een
voortijdige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen
Afb. 318
Inbouwplaats van de ijskrabber,
ijskrabber uitnemen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 281.
Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een
kunststof krabber gebruiken. Deze zit aan de binnenzijde van de tankklep.
De tankklep openen en de ijskrabber in pijlrichting eruit schuiven » afb. 318.
VOORZICHTIG
De ijskrabber in één richting bewegen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van het ruitoppervlak.
Sneeuw of ijs niet verwijderen van oppervlakken die ernstig vervuild zijn (bv.
met fijn zand of strooizout) - gevaar voor beschadiging van het oppervlak.
Sneeuw of ijs voorzichtig verwijderen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de op de wagen af fabriek aangebrachte stickers.
283
Verzorging en onderhoud
Binnenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 281.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Natuurnappa /
Kunstleer /
Alcantara
®
/
Stof
Stof, vuile op-
pervlakken
Stofzuiger
Verontreiniging
(vers)
Water, licht vochtige katoenen/wollen
doek, eventueel een milde zeepoplos-
sing
a)
, daarna afvegen met een zachte
doek
Hardnekkige
vlekken
Speciaal daarvoor bedoeld reinigings-
middel
Verzorging (na-
tuurnappa)
Met regelmatige tussenpozen met een
lederverzorgingsmiddel behandelen en
na elke reiniging een verzorgende crè-
me met UV-bescherming en impreg-
neereffect gebruiken
Verzorging (Al-
cantara
®
/ stof)
Hardnekkige haren met een "reinigings-
handschoen" verwijderen
Pillen op stoffen met een borstel ver-
wijderen
Kunststof delen Verontreiniging
Water, licht vochtige doek of spons,
eventueel geschikt reinigingsmiddel
Ruiten Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Bekleding van
elektrisch ver-
warmde stoelen
Verontreiniging Geschikt reinigingsmiddel
Veiligheidsgordels
»
Verontreiniging Zachte doek en milde zeepoplossing
a)
a)
Een milde zeepoplossing bestaat uit twee eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
ATTENTIE
Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigings-
middelen het materiaal kunnen beschadigen.
Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte par-
fumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden.
VOORZICHTIG
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ stof
Langere periodes in de felle zon vermijden resp. deze materialen door af-
dekken beschermen, om het verbleken van deze materialen te voorkomen.
Verse vlekken (bv. veroorzaakt door balpen, lippenstift, schoensmeer e.d.)
zo spoedig mogelijk verwijderen.
Let erop dat het natuurnappa bij het schoonmaken nergens te nat wordt en
dat er geen water in de naden sijpelt - gevaar voor beschadiging van het leer!
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadi-
ging van het bekledingoppervlak.
Voor Alcantara
®
-bekledingen geen lederreinigingsmiddelen, boenwas,
schoenpoets, vlekkenverwijderaar e.d. gebruiken.
Sommige bekledingsstoffen (bv. donkere jeansstof) hebben niet voldoende
kleurechtheid - daardoor kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om een gebrek van de bekle-
dingsstof.
Scherpe voorwerpen aan kledingsstukken (bv. ritssluitingen, klinknagels,
scherpe riemen) kunnen de bekledingsstoffen in de wagen beschadigen. Een
dergelijke beschadiging kan niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - ge-
vaar voor beschadiging van het dashboard.
Ruiten
Geen stickers op de verwarmingsdraden of de ruitantenne plakken - gevaar
voor beschadiging.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Niet met water noch met andere vloeistoffen schoonmaken - gevaar voor
beschadiging van het verwarmingssysteem.
Niet door inschakelen van de verwarming drogen.
Veiligheidsgordels
Na het schoonmaken de gordels voor het oprollen laten drogen.
284
Raadgevingen voor het gebruik
Let op
Tijdens het gebruik van de wagen kunnen op de leer- en Alcantara
®
-delen ge-
ringe zichtbare veranderingen (bv. vouwen, verkleuringen) optreden.
Controleren en bijvullen
Brandstof
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 319
Sticker met de voorgeschreven
brandstof
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 319.
De tankinhoud bedraagt bij wagens met voorwielaandrijving circa 58 liter, bij
wagens met 4-wielaandrijving circa 60 liter, waarvan 7 liter als reserve.
ATTENTIE
De brandstoffen resp. de brandstofdampen zijn explosief - levensgevaar!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brand-
stoftoevoer kan de verbranding overslaan - gevaar voor beschadiging van de
motor en van het uitlaatsysteem.
Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - gevaar voor lak-
schade.
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet worden gebruikt, kunt u
contact opnemen met een ŠKODA Partner. Deze kan u vertellen of in het be-
treffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt aange-
boden resp. of het volgens de fabrikant is toegestaan, de wagen met andere
brandstof te gebruiken.
285
Controleren en bijvullen
Benzine en diesel tanken
Afb. 320 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Afb. 321
Brandstofvulopening bij wagens
met dieselmotor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 285.
Tanken onder de volgende omstandigheden:
De wagen is ontgrendeld.
Het contact is uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming en -ventilatie is uitgeschakeld.
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 320.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in pijlrichting
4
in de uitsparing in de tankklep
steken.
Het vulpistool tot de aanslag in de brandstofvulopening steken en tanken.
Als het vulpistool voor de eerste keer uitschakelt, is de brandstoftank vol. Het
tanken niet voortzetten.
Het vulpistool uit de brandstofvulopening nemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening plaatsen en tegen de pijlrichting in
3
draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof bij wagens met
dieselmotor
De brandstofvulopening bij wagens met dieselmotor kan worden uitgerust
met een beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof » afb. 321.
Als het dieselvulpistool niet gemakkelijk in de brandstofvulopening kan worden
geschoven, moet deze met lichte druk heen en weer worden bewogen tot het
vulpistool correct naar binnen schuift.
De diameter van het dieselvulpistool kan in enkele landen identiek zijn aan het
benzinevulpistool. In deze landen dient de beveiliging tegen tanken van ver-
keerde brandstof door een specialist te worden uitgebouwd.
Loodvrije benzine
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 285.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 319 op pag. 285.
De wagen alleen gebruiken met loodvrije benzine gebruiken, die maximaal 10
% bioethanol (E10) bevat.
Loodvrije benzine moet aan de Europese norm EN 228 ( in Duitsland ook
DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met octaangetal 95 en 91 of
DIN 51626-2 resp. E5 voor loodvrije benzine met octaangetal 95 en 98) vol-
doen.
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden getankt (gering vermo-
gensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden gebruikt (gering vermogens-
verlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Alleen benzine tanken van min. 95 RON.
286
Raadgevingen voor het gebruik
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Wanneer benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetal wordt
gebruikt, dan de rit alleen met gemiddelde toerentallen en minimale motorbe-
lasting voortzetten. Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschreven
octaangetal tanken.
Benzine met een lager octaangetal dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet
worden gebruikt!
Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens boven-
genoemde normen (bv. gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of
het contact inschakelen.
VOORZICHTIG
Benzinetoevoegingen (additieven)
De loodvrije benzine volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden voor een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij
geen toevoegingen (additieven) aan de benzine toe te voegen - anders bestaat
gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
De volgende additieven en toevoegingen mogen niet worden gebruikt -
anders bestaat gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaat-
systeem!
Metaalhoudende additieven (metallische additieven), met name mangaan-
en ijzerhoudend.
Metaalhoudende brandstoffen (bv. LRP - lead replacement petrol).
Let op
Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zon-
der beperkingen worden gebruikt.
Bij wagens waarvoor benzine 95/min. 92 resp. 93 RON wordt voorgeschre-
ven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON
niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofverbruik.
Bij wagens waarvoor loodvrije benzine min. 95 RON wordt voorgeschreven,
kan het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON voor een
vermogenstoename en een lager brandstofverbruik zorgen.
Diesel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 285.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 319 op pag. 285.
Met de wagen mag alleen diesel worden getankt die aan de Europese norm
EN 590 voldoet (in Duitsland eveneens DIN 51628, in Oostenrijk
ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R 52368-2005 / EN 590:2004, in India IS
1460/Bharat IV of in geval van nood IS 1460/Bharat III).
De diesel mag maximaal 7 % biodiesel (B7 - in Duitsland volgens de norm
52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN 590) bevatten.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidige of te verwachten weers-
omstandigheden. Bij het personeel van het tankstation navragen of de aange-
boden diesel geschikt is voor deze omstandigheden.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovenge-
noemde normen (bv. benzine) hebt getankt, niet de motor starten of het con-
tact inschakelen!
Biobrandstof RME mag niet worden gebruikt!
287
Controleren en bijvullen
VOORZICHTIG
Dieseltoevoegingen (additieven)
De dieselbrandstof volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
toevoegingen (additieven) aan de diesel toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
Inleiding voor het onderwerp
Om de schadelijke uitstoot bij wagens met dieselmotor en SCR-katalysator te
reduceren, wordt in het uitlaatsysteem vóór de katalysator een ureumoplos-
sing - AdBlue
®
ingespoten.
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm ISO 22241-1. Geen additie-
ven aan de AdBlue
®
toevoegen.
Het AdBlue
®
-verbruik is afhankelijk van de rijstijl, de bedrijfstemperatuur van
het systeem en van de weersomstandigheden.
De AdBlue
®
-tankinhoud bedraagt ongeveer 12 liter.
ATTENTIE
AdBlue
®
kan irritatie van de huid, ogen en ademhalingsorganen veroorza-
ken. Als de ogen of de huid met de AdBlue
®
-oplossing in aanraking zijn ge-
komen, de betreffende plaats direct enkele minuten met water afspoelen.
Zo nodig medische hulp inroepen.
VOORZICHTIG
AdBlue
®
tast het oppervlak van sommige materialen (bv. gespoten delen,
kunststoffen en stoffen) aan. Door AdBlue
®
aangeraakte plaatsen met een
vochtige doek en veel koud water schoonmaken. Gekristalliseerde AdBlue
®
met warm water en een spons verwijderen.
Let op
De AdBlue
®
-oplossing bevriest bij temperaturen van -11 °C en lager. Het sys-
teem beschikt over een automatische verwarming om de werking bij lage tem-
peratuur te garanderen.
Wij adviseren u AdBlue
®
-navulflessen uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
De levensduur van de AdBlue
®
-oplossing bedraagt 4 jaar. Indien de tankin-
houd niet binnen deze tijd wordt verbruikt, dan moet dit door een specialist
worden vervangen. Voor het bijvullen geen AdBlue
®
gebruiken waarvan de
houdbaarheidsdatum is verstreken.
AdBlue
®
is een geregistreerd handelsmerk van VDA. AdBlue
®
is ook bekend
als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Vloeistofpeil controleren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 288.
Het AdBlue
®
-peil wordt automatisch gecontroleerd.
Wanneer de afgelegde afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad Ad-
Blue
®
in de tank kan worden gereden is afgenomen tot 2400 km, verschijnen in
het instrumentenpaneel het controlelampje
en een oproep tot het bijvullen
van AdBlue
®
.
In het instrumentenpaneel verschijnt eveneens een melding over de minimale
en de maximale AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid.
Als de afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad AdBlue
®
in de tank
kan worden gereden is gezakt tot 0 km, is starten van de motor niet mogelijk.
In dit geval indien mogelijk AdBlue
®
tot het maximale niveau bijvullen.
De afstand, die nog met de aanwezige AdBlue
®
-tankinhoud kan worden gere-
den, kan via de rijgegevens worden weergegeven » pag. 54.
288
Raadgevingen voor het gebruik
AdBlue
®
bijvullen
Afb. 322 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 288.
AdBlue
®
kunt u zelf met een vulpistool bij het tankstation of met een bijvulfles
bijvullen. Zo nodig door een specialist laten bijvullen.
Wij adviseren u, voor het bijvullen met een navulfles navulflessen van ŠKODA
originele onderdelen te gebruiken.
Let bij het bijvullen van AdBlue
®
op de in het instrumentenpaneel samen met
het controlelampje
aangegeven minimum- en maximumhoeveelheid bij te
vullen AdBlue
®
.
AdBlue
®
onder de volgende voorwaarden bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
Het contact is uitgeschakeld.
Bijvullen
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 322.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in pijlrichting
4
in de uitsparing in de tankklep
steken.
AdBlue
®
in vulopening
A
met een navulfles of een tankpistool bijvullen (let
op de aanwijzingen op de verpakking of die van het tankstation).
De AdBlue
®
-tank is vol, wanneer er geen AdBlue
®
meer uit de navulfles stroomt
resp. zodra het volgens de voorschriften bediende vulpistool voor de eerste
keer afslaat. Niet doorgaan met het bijvullen van AdBlue
®
.
Na het bijvullen van AdBlue
®
de dop op de vulpijp steken en tegen de pijlrich-
ting in
3
draaien, totdat de dop goed is vergrendeld.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Vóór het verder rijden alleen het contact 30 seconden inschakelen, zodat het
systeem tijd heeft te herkennen dat is bijgevuld. Pas dan de motor starten.
Motorruimte
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bijvoorbeeld een deken) af-
dekken - brandgevaar!
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de hierna vermelde aanwijzingen op-
volgen - gevaar voor verwondingen of brand. De motorruimte van de wa-
gen is een gevaarlijk gebied!
ATTENTIE
Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de
motorruimte
De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
het systeem KESSY het bestuurdersportier openen.
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand
plaatsen. Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in
stand P plaatsen.
De motor laten afkoelen.
De motorkap nooit openen als er stoom of koelvloeistof uit de motor-
ruimte komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen stoom of
koelvloeistof meer naar buiten komt.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding!
289
Controleren en bijvullen
ATTENTIE (vervolg)
Nooit in de koelluchtventilator grijpen. De koelluchtventilator kan zich tot
ongeveer tien minuten na uitschakeling van het contact plotseling inscha-
kelen!
Niet roken in de omgeving van de motor en geen open vuur of ontste-
kingsbronnen gebruiken.
Geen voorwerpen (bijvoorbeeld poetsdoeken of gereedschap) in de mo-
torruimte laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade.
De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloei-
stoffen lezen en opvolgen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende mo-
tor
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet worden gewerkt, dan op
draaiende motoronderdelen en elektrische installaties letten - levensge-
vaarlijk!
Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken.
Kortsluiting in de elektrische installatie voorkomen, vooral bij de accu.
VOORZICHTIG
Alleen bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificaties bijvullen - gevaar voor
beschadiging van de wagen!
Let op
Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma resp. uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden besteld.
Wij adviseren de bedrijfsvloeistoffen door een specialist te laten verversen.
Motorkap openen en sluiten
Afb. 323 Motorkap openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 289.
Motorkap openen
Nagaan, dat de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn afgeklapt - gevaar
voor beschadiging van de motorkap.
Het bestuurdersportier openen en aan de ontgrendelingshendel onder het
dashboard in pijlrichting
1
trekken » afb. 323.
De ontgrendelingshendel in pijlrichting
2
drukken, de motorkap wordt ont-
grendeld.
De motorkap zo ver openen, dat deze door de gasdrukveren wordt openge-
houden.
Motorkap sluiten
De motorkap zo ver naar beneden trekken, dat de kracht van de gasdrukve-
ren is overwonnen.
De motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm met een lichte zwaai
dichtslaan tot deze veilig is vergrendeld.
Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel een wagen met geopende motorkap grafisch weergegeven.
ATTENTIE
Nooit rijden met een slecht gesloten motorkap - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
290
Raadgevingen voor het gebruik
VOORZICHTIG
Bij het sluiten de motorkap "niet nadrukken" - gevaar voor beschadiging van de
kap.
Overzicht motorruimte
Afb. 324 Plaatsingsvoorbeeld in de motorruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 289.
Koelvloeistofexpansiereservoir
293
Motoroliepeilstok 292
Motorolievulopening
292
Remvloeistofreservoir
294
Accu
294
Ruitensproeiervloeistofreservoir 291
A
B
C
D
E
F
Ruitensproeiervloeistof
Afb. 325
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 289.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir
A
bevindt zich in de motorruimte » afb.
325.
De vulhoeveelheid van het reservoir bedraagt circa 3 liter, bij wagens met ko-
plampsproeiers circa 5 liter (voor enkele landen 7 liter).
Overeenkomstig de huidige of de te verwachten weersomstandigheden ge-
schikte ruitensproeiervloeistof gebruiken. Wij adviseren ruitensproeiervloei-
stof uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
VOORZICHTIG
Als de wagen is voorzien van koplampsproeiers, ruitensproeiervloeistofsoor-
ten gebruiken die de polycarbonaatcoating van de koplampen niet aantasten -
gevaar voor beschadiging van de koplampen.
Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit de vulhals verwijderen - de
vloeistofslangen kunnen anders vervuild raken en er kunnen storingen aan de
ruitensproeierinstallatie optreden.
Motorolie
Specificatie
Om te weten welk type motorolie u voor uw wagen kunt gebruiken, dient u
contact op te nemen met een specialist.
Als deze olie niet beschikbaar is, kunnen ook andere oliën worden bijgevuld.
Om motorschade te vermijden, mag tot de volgende olieverversing slechts
max. 0,5 l motorolie met de volgende specificatie worden bijgevuld:
291
Controleren en bijvullen
Benzinemotoren VW 504 00, VW 502 00, VW 508 00, ACEA A3/ACEA B4
of API SN, (API SM);
Dieselmotoren VW 507 00, ACEA C3 of API CJ-4.
Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel motorolie VW 505 01 wor-
den gebruikt.
Controleren en bijvullen
Afb. 326
Varianten van de oliepeilstok
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden,
iets olie (tot 0,5 l/1.000 km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
De olieverversing in het kader van de inspectie bij een specialist laten uitvoe-
ren.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de olie.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motorbedrijfstemperatuur is bereikt.
De motor is afgezet.
Peil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is terugge-
stroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en opnieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin schuiven.
Het oliepeil moet daarna in gebied
A
liggen » afb. 326. Indien het oliepeil on-
der gebied
A
ligt, olie bijvullen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening
C
eraf draaien » afb. 324 op pag. 291.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen » pag. 291.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening weer zorgvuldig vastdraaien.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 289.
VOORZICHTIG
Het oliepeil mag in geen geval buiten het gebied
A
liggen » afb. 326 - gevaar
voor beschadiging van de motor en het uitlaatsysteem.
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is of als het oliepeil boven zone
A
ligt, niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist
inroepen.
Geen additieven toevoegen aan de motorolie - gevaar voor schade aan de
motor.
Let op
Een te laag motoroliepeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 48. Toch adviseren wij het oliepeil met regelmatige tussenpozen
met de oliepeilstok te controleren.
Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te ge-
bruiken.
Koelvloeistof
Inleiding voor het onderwerp
De koelvloeistof zorgt voor koeling van de motor en bestaat uit water en anti-
vries (met additieven, die het koelsysteem tegen corrosie beschermen en kalk-
afzetting voorkomen).
Het antivriesaandeel in de koelvloeistof moet 40 tot 60% bedragen.
De correcte mengverhouding tussen water en antivries moet, indien nodig,
door een specialist worden gecontroleerd en zo nodig worden gecorrigeerd.
292
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 289.
Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de
motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - er is verbrandingsge-
vaar resp. gevaar voor verwondingen door uitspuitende koelvloeistof!
Als bescherming tegen uitspuitende koelvloeistof de afsluitdop met een
doek afdekken.
Koelvloeistof en koelvloeistofdamp zijn schadelijk voor de gezondheid -
huidcontact met koelvloeistof voorkomen. Als de ogen of de huid met
koelvloeistof in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedu-
rende ten minste enkele minuten met veel water afspoelen. Zo nodig medi-
sche hulp inroepen.
VOORZICHTIG
De radiateur niet afdekken en geen onderdelen (zoals extra koplampen) voor
de luchtinlaten monteren - gevaar voor oververhitting van de motor.
Controleren en bijvullen
Afb. 327
Koelvloeistofexpansiereservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 293.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de koelvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is niet opgewarmd (bij motor op bedrijfstemperatuur kan het
testresultaat niet precies uitvallen).
De motor is afgezet.
Koelvloeistofpeil controleren - het koelvloeistofpeil moet tussen markeringen
A
en
B
liggen » afb. 327. Als het koelvloeistofpeil onder markering
B
ligt,
koelvloeistof bijvullen.
Bijvullen
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid koelvloeistof aanwezig zijn
» .
Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop
voorzichtig losschroeven.
Nieuwe koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven specificatie vol-
doet.
De dop vastdraaien, tot deze goed vergrendelt.
De specificatie van de koelvloeistof is op het koelvloeistofexpansiereservoir
aangegeven » afb. 327.
Als geen voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, alleen gedestilleerd
resp. gedemineraliseerd water bijvullen en de mengverhouding van water en
antivries zo snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
VOORZICHTIG
Bij een leeg expansiereservoir geen koelvloeistof bijvullen. Daardoor zou er
lucht in het systeem kunnen komen - gevaar voor motorschade! Niet verder
rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering
A
» afb. 327. De koel-
vloeistof zou bij opwarming uit het systeem kunnen worden gedrukt - gevaar
voor beschadiging van delen in de motorruimte.
Als het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, niet verder rijden! De
motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Antivries die niet voldoet aan de juiste specificatie kan de bescherming tegen
corrosie van het koelsysteem verminderen _ gevaar voor beschadiging van het
koelsysteem en van de motor.
Als ander dan gedestilleerd (gedemineraliseerd) water wordt bijgevuld, de
koelvloeistof door een specialist laten vervangen - gevaar voor motorschade.
Koelvloeistofverlies duidt op lekkage in het koelsysteem - gevaar voor mo-
torschade. Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist inroepen.
Let op
Een te laag koelvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 48. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
293
Controleren en bijvullen
Remvloeistof
Afb. 328
Remvloeistofreservoir
Voorwaarden voor het controleren van remvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Remvloeistofpeil controleren - het remvloeistofpeil moet tussen markeringen
"MIN" en "MAX" liggen » afb. 328.
Specificatie - de remvloeistof moet met de norm VW 501 14 overeenkomen
(deze norm voldoet aan de eisen van norm FMVSS 116 DOT4).
De verversing van de remvloeistof vindt plaats in het kader van de inspectie.
ATTENTIE
Indien de termijn voor het verversen van de remvloeistof wordt over-
schreden, kan er tijdens krachtig remmen dampbelvorming in het remsys-
teem optreden. Dat kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - ge-
vaar voor ongevallen!
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 289.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de mar-
kering "MIN" » afb. 328 zakt, kan het remsysteem lek zijn. Niet verder rij-
den - gevaar voor ongevallen! De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 43. Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
Accu
Inleiding voor het onderwerp
De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voe-
ding van elektrische verbruikers in de wagen.
Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu
De systeem van de elektrische installatie probeert als volgt het ontladen van
de sterk belaste accu te voorkomen.
Door verhoging van het stationair toerental.
Door begrenzing van het opgenomen vermogen van sommige verbruikers.
Door het uitschakelen van sommige verbruikers (stoelverwarming, achter-
ruitverwarming) voor zo lang als nodig.
Waarschuwingssymbolen op de accu
Symbool Betekenis
Altijd een veiligheidsbril dragen!
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd beschermende
handschoenen en een beschermende bril dragen!
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en
niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
ATTENTIE
Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, etsende werking of
vergiftigingsgevaar! Bijtende dampen in de lucht prikkelen en beschadigen
de luchtwegen en de ogen. De volgende aanwijzingen opvolgen.
Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huid-
bescherming dragen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Onmiddellijk medische hulp inroepen.
294
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE (vervolg)
De accu verwijderd houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn,
bijvoorbeeld kinderen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen
van de accu kan lopen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan accu bestaat gevaar voor explosie, voor brand, voor
verwondingen en voor etsende werking! De volgende aanwijzingen opvol-
gen.
Roken, gebruik van open vuur of licht en handelingen die vonken kunnen
veroorzaken achterwege laten.
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen. Nooit een bevroren of ont-
dooide accu opladen. Een bevroren accu vervangen.
Nooit een beschadigde accu gebruiken.
De accupolen niet met elkaar verbinden, door het overbruggen van beide
polen ontstaat kortsluiting.
VOORZICHTIG
Let erop dat het accuzuur niet in aanraking komt met de wagen - gevaar voor
beschadiging van de wagen.
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de accu door een specialist te la-
ten uitvoeren.
Een accu die ouder is dan 5 jaar laten vervangen.
Staat controleren
Afb. 329
Accu: Vloeistofpeilmerkteken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 294.
De toestand van de accu wordt regelmatig in het kader van de inspectie bij een
specialist gecontroleerd.
Accuvloeistofpeil controleren
Bij accu's met kijkglas kan aan de hand van de kleur van het kijkglas het accu-
vloeistofpeil worden gecontroleerd. Bij accu's met de aanduiding "AGM" is er
geen controle van het accuvloeistofpeil.
Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van het kijkglas Daarom voor
de controle voorzichtig op de indicator tikken » afb. 329.
Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden
vervangen.
Accuontlading
Bij veelvuldig stadsverkeer laadt de accu zich niet voldoende op.
Bij lage temperaturen neemt de accucapaciteit af.
Als de accu langer dan drie tot vier weken niet wordt gebruikt, de massakabel
van de accu losmaken of de accu voortdurend met een zeer kleine laad-
stroom opladen.
Laden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 294.
De accu alleen opladen als het contact en alle verbruikers zijn uitgeschakeld.
De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Laden
Bij wagens met start-stop-systeem of interieurvoorverwarming de -klem
van de acculader aan de -pool van de accu, de -klem van de acculader aan
het massapunt van de motor vastmaken » pag. 309.
Bij wagens zonder start-stop-systeem of interieurvoorverwarming de klem-
men van de acculader aan de bijbehorende accupolen ( aan , aan )
vastmaken.
De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat in-
schakelen.
Na de laden: Eerst de acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
295
Controleren en bijvullen
De klemmen van de acculader losmaken van de accu.
Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van
de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld.
ATTENTIE
Bij opladen van de accu ontstaat waterstof - gevaar voor explosies. Een
explosie kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld vonken die ont-
staan bij het losmaken van de accukabels of het lostrekken van een stekker.
Het zogenaamde "snelladen" van de accu is gevaarlijk, hiervoor zijn een
speciale acculader en vakkennis nodig. Daarom het "snelladen" door een
specialist laten uitvoeren.
Losmaken, aansluiten en vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 294.
De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelfde
afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben.
Wij adviseren de accu door een specialist te laten vervangen.
Voor het losmaken van accukabels het contact uitschakelen en eerst de ac-
cukabel van de minpool
, pas daarna de accukabel van de pluspool
van de
accu losmaken.
Voor het vastmaken van accukabels eerst de accukabel aan de pluspool ,
pas daarna de accukabel aan de minpool
van de accu vastmaken.
Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende
functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken.
Functie / voorziening Ingebruikname
Ruitbediening » pag. 72
Panorama-schuif-kanteldak » pag. 74
Rolgordijn » pag. 74
Tijd instellen » pag. 52
VOORZICHTIG
De accukabels alleen bij uitgeschakeld contact en uitgeschakelde verbruikers
losmaken - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de wa-
gen.
Vóór het losmaken van accukabels de elektrische achterklep, alle ruiten, het
schuif-kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten - anders kunnen storin-
gen in deze uitrustingselementen voorkomen.
De aansluitkabels in geen geval verwisselen - gevaar voor brand.
Let op
Wij adviseren de wagen na het losmaken en aansluiten van de accukabels door
een specialist te laten controleren, zodat de werking van alle elektrische syste-
men is gegarandeerd.
296
Raadgevingen voor het gebruik
Wielen
Velgen en banden
Gebruiksinstructies voor wielen
Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip,
daarom bijzonder voorzichtig rijden.
Banden met de grootste profieldiepte moeten altijd op de voorwielen wor-
den gebruikt.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Wij adviseren
velgen en wielbouten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te ge-
bruiken.
Wielen resp. banden koel, droog en zo donker mogelijk opslaan. De banden
zelf rechtopstaand bewaren.
Levensduur van banden
Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen.
Ook als ze niet worden gebruikt. Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6
jaar.
De productiedatum is aangegeven op de bandwang (eventueel aan de binnen-
zijde). Bv. DOT ... 10 17... betekent dat de band in week 10 van het jaar 2017 is
geproduceerd.
Bandenschades
Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigin-
gen (scheuren, vervormingen en dergelijke).
In het bandprofiel vastzittende vreemde voorwerpen (bijvoorbeeld kleine ste-
nen) meteen verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers), niet verwijderen en een specialist om hulp vragen.
Montage van nieuwe banden
Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde con-
structie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde profiel op één as gebruiken.
Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden vervan-
gen.
Draairichtinggebonden banden
Sommige banden kunnen draairichtinggebonden zijn. De draairichting is door
een pijl op de wang van de band gekenmerkt.
Deze aangegeven draairichting beslist opvolgen, anders kunnen de volgende
bandeneigenschappen negatief worden beïnvloed.
Rijstabiliteit.
Grip op de weg.
Bandengeluid en bandenslijtage.
Banden met vergrote antilekbestendigheid
Enkele wagens kunnen af fabriek met banden met vergrote antilekbestendig-
heid (zogenaamde "SEAL"-banden) zijn uitgerust. Voor sommige landen wor-
den wagens met "SEAL"-banden zonder noodreservewiel en overeenkomstig
wagengereedschap geleverd.
Als "SEAL"-banden zijn vervangen door standaardbanden, moet de wagen na-
derhand worden voorzien van een bandenafdichtset of noodreservewiel en het
overeenkomstige wagengereedschap.
ATTENTIE
Nooit rijden met beschadigde banden of met banden die ouder zijn dan 6
jaar - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De banden beschermen tegen contact met stoffen die de banden kunnen be-
schadigen (bijvoorbeeld olie, vet en brandstof). Als de banden met deze midde-
len in contact komen, adviseren we om de banden bij een specialist te laten
controleren.
Velgen met geslepen of gepolijste oppervlakken niet in winterse omstandig-
heden gebruiken - gevaar voor beschadiging van de velgen (bijvoorbeeld door
strooizout).
297
Wielen
Bandenspanning
Afb. 330 Sticker met een tabel met bandenspanningswaarden / banden
oppompen
De voorgeschreven bandenspanningswaarden staan op de sticker met picto-
grammen
A
» afb. 330 (voor enkele landen zijn de pictogrammen door tekst
vervangen).
De bandenspanning moet altijd aan de belading worden aangepast.
Bandenspanning voor halve belading
Bandenspanning voor het milieu ontlastend gebruik (iets lager brandstof-
verbruik en iets lagere uitstoot van schadelijke stoffen)
Bandenspanning voor volle belading
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor de voorgeschreven ban-
denspanning. Het is geen opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de technische wagendocumenten
en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document).
Bandenspanningswaarde voor de vooras
Bandenspanningswaarde voor de achteras
Voorgeschreven bandenspanningswaarde voor het noodreservewiel
Bandenspanning controleren
De bandenspanning (inclusief die van het reservewiel of noodreservewiel) min-
stens eenmaal per maand en voor elke grote rit controleren.
De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde
bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen.
B
C
D
E
F
G
H
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspannings-
wijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen
» pag. 272.
ATTENTIE
Nooit met verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bv. bij schade aan een band) moet
worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige stuurbe-
wegingen en zonder krachtig remmen tot stilstand te brengen - gevaar
voor ongevallen.
Let op
De conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen en sommige modeluitvoe-
ringen).
Bandenslijtage en wielen verwisselen
Afb. 331
Bandenslijtagemerktekens/omwisselen van de wielen
De bandenslijtage verhoogt onder de volgende omstandigheden.
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bijvoorbeeld snel rijden door bochten, hard accelereren/remmen).
Onjuiste wielbalancering (de wielen na omwisseling/vervanging/reparatie of
bij "onrustige" stuurinrichting laten balanceren).
Verkeerde uitlijning.
298
Raadgevingen voor het gebruik
Onderin het profiel van de banden zitten slijtagemerktekens die de toegesta-
ne minimale profieldiepte weergeven » afb. 331 - . Een band moet als versle-
ten worden beschouwd als een van deze merktekens het bandenprofiel vlak
afsluit. Markeringen op de bandwangen, zoals de letters "TWI" en/of andere
symbolen (bv. ), geven de plaats van de slijtagemerktekens aan.
Voor een gelijkmatige slijtage van alle banden adviseren we om de wielen elke
10.000 km overeenkomstig het schema te om te wisselen » afb. 331 - .
ATTENTIE
De banden op zijn laatst wisselen als zij tot de slijtagemerktekens zijn af-
gereden - gevaar voor ongevallen.
Een verkeerde wieluitlijning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor onge-
vallen!
Ongewone trillingen of "trekken" van de wagen naar één zijde kan duiden
op bandenschade. De snelheid verminderen en stoppen! Als uitwendig geen
bandschade herkenbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Reservewiel
Een volwaardige reservewiel komt qua velg-/bandenmaat en bandentype
overeen met de op de wagen gemonteerde wielen.
En niet-volwaardig reservewiel is van een waarschuwingssticker voorzien die
op de velg is aangebracht. Dit alleen gebruiken tot de dichtstbijzijnde specia-
list, omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Aanwijzingen voor het gebruik van een niet-volwaardig reservewiel
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
Het reservewiel tot de maximaal voorgeschreven bandenspanning oppompen
» pag. 298.
ATTENTIE
Een niet-volwaardig reservewiel mag alleen gedurende korte tijd worden
gebruikt in geval van pech en met een voorzichtige rijstijl.
Noodreservewiel
Het noodreservewiel is van een waarschuwingssticker voorzien die zich op de
velg bevindt. Dit alleen gebruiken tot de dichtstbijzijnde specialist, omdat dit
wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Het noodreservewiel is aanzienlijk smaller dan af fabriek gemonteerde wie-
len.
Aanwijzingen voor het gebruik van een noodreservewiel
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
ATTENTIE
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in
acht nemen.
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden!
Bij rijden met een noodreservewiel niet volgas accelereren, niet hard rem-
men en niet snel door bochten rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodreservewiel.
Bandenopschrift
Verklaring van het bandenopschrift - bv. 235/55 R 16 18 100 V
235 Bandbreedte in mm
55 Hoogte-/breedteverhouding in %
R Code voor bandconstructie - Radiaal
18 Velgdiameter in inch
100 Belastingsindex
V Snelheidscodeletter
Belastingsindex - geeft het maximaal toegestane draagvermogen van een
afzonderlijke band aan.
Belastingsindex
95 96 97 98 99 100 101 102 103
Belasting
(in kg)
690 710 730 750 775 800 825 850 875
299
Wielen
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toegestane snelheid met gemon-
teerde banden van de betreffende categorie aan
Snelheids-
code
M T U H V W Y
Top-
snelheid
(in km/h)
130 190 200 210 240 270 300
ATTENTIE
Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en
snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Gebruik bij winterse omstandigheden
Allweather- (of "winter")-banden
Allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een bergtop-/snee-
uwvloksymbool
) verbeteren de rijeigenschappen van de wagen in winterse
omstandigheden.
Om de bestmogelijke rijeigenschappen te behouden, op alle vier de wielen met
Allweather- of "winter"-banden een minimale profieldiepte van 4 mm aanhou-
den.
Bij gemonteerde "winter"-banden tijdig weer de zomerbanden monteren, want
met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen alsmede bij temperaturen
boven 7 °C de rijeigenschappen beter, de remweg is korter, er is minder afrol-
geluid en de bandenslijtage is minder.
Snelheidscodeletter
Allweather- of "winter"-banden (identificatie middels M+S en een berg-
top-/sneeuwvloksymbool
) met een lagere snelheidscategorie mogen wor-
den gemonteerd op voorwaarde dat de toegestane topsnelheid van deze ban-
den niet wordt overschreden, ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wa-
gen hoger ligt.
De snelheidsbegrenzing voor allweather- of "winter"-banden kan in het info-
tainment in het menu

/
Banden
worden ingesteld.
Indien de wagen beschikt over allweather- of "winter"-banden met een lagere
snelheidscategorie dan de vermelde topsnelheid van de wagen (betreft niet af
fabriek geleverde banden) moet in het interieur in het gezichtsveld van de be-
stuurder een waarschuwingssticker met de topsnelheid voor de snelheidscate-
gorie van de gemonteerde banden worden aangebracht. Het waarschuwings-
bord (sticker) kan worden vervangen als de maximale waarde van de voor de
gemonteerde banden bestemde snelheidscategorie wordt ingesteld in het in-
fotainmentsysteem (geldt alleen voor sommige landen). Deze waarde geeft de
maximaal toegestane rijsnelheid weer met gemonteerde allweather- of "win-
ter"-banden en mag niet worden overschreden.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij winterse omstandigheden.
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd en
zijn alleen te gebruiken bij de volgende velg-bandcombinaties.
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6,5J x 17 38 mm 215/65 R17
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter
zijn dan 12 mm.
ATTENTIE
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije trajecten - het rijgedrag
kan worden beïnvloed en er is gevaar voor bandschade.
300
Raadgevingen voor het gebruik
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Nooduitrusting
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
Afb. 332 Plaats van de verbanddoos en de gevarendriehoek: Variant 1 /
variant 2
De volgende informatie is geldig voor de verbanddoos en de gevarendriehoek
uit het originele ŠKODA accessoireprogramma.
Plaats van de verbanddoos - variant 1
De verbanddoos kan aan de rechterzijde van de bagageruimte worden beves-
tigd en met behulp van een spanband worden vastgezet » afb. 332 -
.
Plaats van de verbanddoos - variant 2
De verbanddoos kan in het opbergvak rechts onder de variabele bagageruim-
tevloer worden opgeborgen en met behulp van een spanband worden vastge-
zet » afb. 332 - .
Plaats van de gevarendriehoek
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven » afb. 332. Voor deze wordt uitgeno-
men moet eerst de bodembekleding of de variabele bagageruimtevloer wor-
den opgetild.
ATTENTIE
De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
Plaatsing van reflecterend vest
Afb. 333
Opbergvak voor het reflecte-
rend vest in het voorportier
Het reflecterende vest kan in het opbergvak
A
binnen het opbergvak in het
voorportier worden opgeborgen » afb. 333.
Voor de inzittenden op de zitplaatsen achterin bestaat de mogelijkheid het re-
flecterende vest in het achterportier op te bergen.
Brandblusser
Afb. 334
Brandblusser losmaken
De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bijrijdersstoel be-
vestigd.
Voor het verwijderen van de brandblusser de vergrendelingen aan beide rie-
men in pijlrichting losmaken » afb. 334 en de brandblusser verwijderen.
Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en
met de riemen vastzetten.
301
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser.
De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van
deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd.
ATTENTIE
De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre
of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
Wagengereedschap
Afb. 335
Wagengereedschap
De box met het wagengereedschap bevindt zich in het opbergvak voor het
nood- resp. reservewiel of in het opbergvak onder de bodembekleding van de
bagageruimte en kan uitrustingsafhankelijk met een riem zijn vastgezet.
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgende onderdelen in het
wagengereedschap aanwezig te zijn.
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
Sleepoog
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
Krik met aanwijzingenplaatje
Krikslinger
Wielsleutel
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten
Bandenafdichtset
1
2
3
4
5
6
7
8
ATTENTIE
De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld.
In geen geval hiermee andere wagens of andere lasten opkrikken - gevaar
voor verwondingen.
Het gereedschap altijd veilig in de bijbehorende box opbergen en, als de
box zich in het nood- resp. reservewiel bevindt, erop letten dat dit met de
riem aan het wiel is bevestigd - anders zouden bij een plotselinge remma-
noeuvre of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen
raken.
VOORZICHTIG
De krik vóór het opbergen in de bak met wagengereedschap weer in de begin-
stand schroeven - gevaar voor beschadiging van de bak.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wagendocumentiemap.
Wiel verwisselen
Voorbereidende werkzaamheden
Veiligheidshalve vóór het verwisselen van een wiel langs de weg de
volgende aanwijzingen in acht nemen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het verwisselen van een wiel moe-
ten de passagiers zich naast de weg ophouden (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Wiel verwisselen
Het (nood)reservewiel verwijderen » pag. 303.
De wieldop » pag. 304 resp. de afdekkappen » pag. 305 verwijderen.
302
Tips om het zelf te doen
De wielbouten losdraaien » pag. 305 » .
De wagen zo ver opkrikken » pag. 306 dat het te verwisselen wiel de bodem
niet meer raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het defecte wiel voorzichtig losnemen.
Het (nood)reservewiel aanbrengen en de wielbouten handvast aandraaien.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel afwisselend de tegenover elkaar liggende wielbouten
("kruiselings") vastzetten » pag. 305.
De wieldop » pag. 304 resp. de afdekkappen » pag. 305 weer aanbrengen.
Bij de montage van een wiel met draairichtinggebonden banden op de draai-
richting letten » pag. 297.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Gecorrodeerde en
zwaar draaiende bouten moeten worden vernieuwd.
ATTENTIE
De wielbouten slechts iets losdraaien (circa een omwenteling), zolang de
wagen niet met de krik is opgekrikt. Anders kan het wiel loskomen en eraf
vallen - gevaar voor ongevallen.
In geen geval mogen de bouten worden ingevet of ingeolied - gevaar voor
ongevallen.
Afsluitende werkzaamheden
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het omgewisselde wiel in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte opbergen en met een borgbout bevestigen.
Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de
riem bevestigen.
De bandenspanning van het gemonteerde wiel controleren en zo nodig aan-
passen, bij wagens met bandenspanningscontrole de bandenspanningswaar-
den in het systeem opslaan » pag. 272.
Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt 140 Nm.
De beschadigde banden vervangen. Een bandenreparatie wordt afgeraden.
ATTENTIE
Een te hoog aantrekmoment kan de wielbouten en de schroefdraad be-
schadigen en kan leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken
op de velgen. Bij een te laag aantrekmoment kunnen de wielen tijdens het
rijden loskomen - gevaar voor ongevallen. Tot het controleren van het aan-
trekmoment bijzonder voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden.
(Nood-)reservewiel verwijderen/opbergen
Afb. 336
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding of de variabele baga-
geruimtevloer in de bagageruimte en is bevestigd met een borgmoer.
Wiel verwijderen
De rugleuningen van de derde zitrij naar voren klappen (geldt voor de zeven-
zitter-uitvoering) » .
De bodembekleding optillen resp. de variabele bagageruimtevloer eruitne-
men en de bodembekleding omhoogklappen.
Gelijktijdig aan de beide ontgrendelingslussen van de derde zitrij trekken en
de stoelen optillen (geldt voor de zevenzitter-uitvoering).
De bevestigingsband losmaken en de box met het wagengereedschap ver-
wijderen.
De borgmoer in pijlrichting eruit draaien » afb. 336 en het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende openingen in de velg trek-
ken.
De borgmoer tegen de pijlrichting in tot de aanslag erin schroeven » afb. 336.
De box met het wagengereedschap in het wiel aanbrengen en met de band
vastzetten.
303
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
De bodembekleding terugklappen resp. de de variabele bagageruimtevloer
aanbrengen en de bodembekleding terugklappen.
De oorspronkelijke positie van de derde zitrij weer herstellen (geldt voor de
zevenzitter-uitvoering).
VOORZICHTIG
Bij het hanteren van het wiel dit niet op bekledingdelen in het gebied naast
het wiel neerleggen, anders bestaat gevaar voor beschadiging van deze delen.
Voor het bedienen van de stoelen moeten de slotgespen van de veiligheids-
gordels worden losgemaakt (de gordelbanden moeten onder bekleding van de
achterste carrosseriestijl volledig opgerold zijn) - anders bestaat gevaar voor
beschadiging van de gordelsloten, slotgespen en de stoelen.
Wiel bij wagens met soundsysteem verwijderen/opbergen
Afb. 337
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding of de variabele baga-
geruimtevloer in de bagageruimte en is bevestigd met een borgmoer.
Wiel verwijderen
De rugleuningen van de derde zitrij naar voren klappen (geldt voor de zeven-
zitter-uitvoering) » .
De bodembekleding optillen resp. de variabele bagageruimtevloer eruitne-
men en de bodembekleding omhoogklappen.
Gelijktijdig aan de beide ontgrendelingslussen van de derde zitrij trekken en
de stoelen optillen (geldt voor de zevenzitter-uitvoering).
De vergrendeling
A
op de stekker in pijlrichting
1
trekken » afb. 337.
De vergrendeling van de stekker in pijlrichting
2
drukken en de stekker in
pijlrichting
3
eruit trekken.
De borgmoer in pijlrichting
4
eruit schroeven.
De lagetonenluidspreker verwijderen.
Het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen.
De lagetonenluidspreker aanbrengen.
De borgmoer tegen de pijlrichting in
4
tot de aanslag erin schroeven » afb.
337.
De stekker op de lagetonenluidspreker aansluiten.
De vergrendeling
A
tegen de pijlrichting in
1
aanbrengen.
De bodembekleding terugklappen resp. de de variabele bagageruimtevloer
aanbrengen en de bodembekleding terugklappen.
De oorspronkelijke positie van de derde zitrij weer herstellen (geldt voor de
zevenzitter-uitvoering).
VOORZICHTIG
Voor het bedienen van de stoelen moeten de slotgespen van de veiligheidsgor-
dels worden losgemaakt (de gordelbanden moeten onder bekleding van de
achterste carrosseriestijl volledig opgerold zijn) - anders bestaat gevaar voor
beschadiging van de gordelsloten, slotgespen en de stoelen.
Wieldop
Wieldop eraf trekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen om de rand van een van de
beluchtingsopeningen in de wieldop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rus-
ten en de wieldop lostrekken.
Wieldop inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken.
De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek cor-
rect vastklikt.
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen staat de positie van de antidiefstalwielbout aan de achterzijde van de
wieldop middels een symbool vermeld. Bij gebruik van een antidiefstalwielbout
moet deze op deze plaats worden ingebouwd »
.
ATTENTIE
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma
te gebruiken. Bij andere wieldoppen kan mogelijk een voldoende luchttoe-
voer voor de koeling van de remmen niet zijn gegarandeerd - in dat geval
bestaat gevaar voor ongevallen.
304
Tips om het zelf te doen
VOORZICHTIG
Als de wieldop anders dan voor de antidiefstalwielbout aangegeven positie
wordt geplaatst, bestaat er gevaar voor beschadiging van de wieldop.
De wieldop alleen met de hand aandrukken, niet op de wieldop slaan - gevaar
voor beschadiging van de wieldop.
Let op
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Afdekkappen van de wielbouten
Afb. 338
Afdekkap lostrekken
Voor het eraf trekken van de kappen de lostrekklem tot de aanslag over de
kap steken en deze in pijlrichting eraf trekken » afb. 338.
Voor het inbouwen de kap tot de aanslag op de wielbout steken.
Antidiefstalwielbouten
Afb. 339
Antidiefstalwielbout en adapter
De antidiefstalwielbouten beschermen de wielen tegen diefstal. Deze kunt u
alleen met adapter
B
» afb. 339 losmaken/vastzetten.
Adapter
B
tot de aanslag op de antidiefstalwielbout
A
steken.
De sleutel tot de aanslag op adapter
B
steken en de wielbout losma-
ken/vastzetten.
De adapter verwijderen.
Om een wiel te kunnen wisselen moet het opzetstuk voor de antidiefstal-
wielbouten altijd in de wagen worden meegevoerd!
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen moet de antidiefstalwielbout worden aangebracht overeenkomstig de
positie die op de achterzijde van de wieldop is aangegeven.
Let op
Wij adviseren de sticker met het codenummer te bewaren. Aan de hand hier-
van kan een vervangende adapter uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden aangeschaft.
Wielbouten losdraaien en vastzetten
Afb. 340
Wielbouten losdraaien
De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken. Voor de antidiefstalwiel-
bout de bijbehorende adapter gebruiken » afb. 339 op pag. 305.
Voor het
losmaken van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout ongeveer een omwenteling in pijlrichting draaien » afb. 340.
Voor het vastzetten van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout tegen de pijlrichting in draaien » afb. 340, tot deze vast zit.
ATTENTIE
Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de
voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij uzelf aan de wagen
vasthouden en zorgen dat u stevig staat - gevaar voor verwondingen.
305
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Wagen opkrikken
Afb. 341
Steunpunten voor de krik
Afb. 342
Krik aanbrengen
De veiligheidsaanwijzingen raadplegen voordat de wagen wordt opgekrikt » .
Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt. De krik onder het steunpunt plaatsen dat het dichtst
bij het te verwisselen wiel ligt.
De steunpunten voor de krik bevinden zich rechtstreeks onder de markering
op de dorpel van de wagen » afb. 341.
De krikslinger
5
in het montagegat van de krik
4
haken » pag. 302.
De grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op een rechte onder-
grond plaatsen, zodat de krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat » afb.
342 - .
De krik met de krikslinger zo ver omhoogdraaien, dat de klauw van de krik de
rand omvat » afb. 342 - .
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van de grond hangt.
ATTENTIE
De volgende aanwijzingen opvolgen, anders bestaat gevaar voor verwon-
dingen.
De wagen beveiligen tegen onverwacht wegrollen.
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen verschuiven.
Op losse ondergrond (bijvoorbeeld losse steentjes) een stabiele draag-
plaat met groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken (bv. kasseien) onder de krik een slipvaste on-
derlegger (bv. een rubberen vloermat) plaatsen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
Nooit met een lichaamsdeel (bijvoorbeeld arm of been) onder de wagen
komen, als deze is opgekrikt.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst - ge-
vaar voor beschadiging van de wagen.
Bandenafdichtset
Inleiding voor het onderwerp
De volgende informatie is geldig voor de af fabriek gebruikte bandenafdicht-
set.
Met behulp van de bandenafdichtset kunnen gaten in de band met een door-
snede tot circa 4 mm worden afgedicht.
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen geval een normale bandenre-
paratie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervan-
gen resp. bij een specialist informeren naar de reparatiemogelijkheden.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers), niet verwijderen.
De bandenafdichtset in de volgende gevallen niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handleiding van het flesje met
bandenafdichtmiddel aangegeven minimumtemperatuur.
306
Tips om het zelf te doen
Gaten in de band met een grotere doorsnede dan 4 mm.
Beschadigingen aan de wang van de band.
De houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken.
ATTENTIE
Bij huidcontact met het afdichtmiddel de betrokken plaatsen onmiddellijk
afwassen.
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht
nemen.
Beschrijving van de bandenafdichtset
Afb. 343
Beschrijving van de bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 307.
De set zit in een box onder de bodembekleding in de bagageruimte.
Sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph"
Ventielsleutel
Vulslang met vuldop
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedieningselementen kan verschil-
lend zijn, afhankelijk van het type luchtcompressor dat bij de wagen is ge-
leverd)
Bandenvulslang
Knop voor verlagen van de bandendruk
Bandenspanningmeter
1
2
3
4
5
6
7
12 volt kabelstekker
Aan-uitschakelaar
Fles met bandenafdichtmiddel
Reserve-ventielinzetstuk
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompressor of in de wagendocumen-
tiemap.
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de
bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 307.
Veiligheidshalve vóór een wielreparatie langs de weg de volgende
aanwijzingen in acht nemen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de reparatie mogen de passagiers
niet op de rijbaan staan (bijvoorbeeld achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Band afdichten en oppompen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 307.
Afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf draaien.
De ventielsleutel
2
» afb. 343 op pag. 307 zo over het ventielinzetstuk ste-
ken dat deze in de sleuf van de ventielsleutel past.
Het ventielinzetstuk eruit draaien en op een schone ondergrond leggen
(doek, papier enzovoort).
De fles
10
enkele malen krachtig schudden.
8
9
10
11
307
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
De vulslang
3
stevig op de fles
10
draaien. De folie op de flessendop wordt
doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang
3
verwijderen en de fles op het bandenventiel
steken.
De fles
10
ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de
fles in de band vullen.
De vulslang van het bandventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk met de ventielsleutel
2
weer erin schroeven.
Oppompen
De vulslang
5
» afb. 343 op pag. 307 stevig op het bandenventiel schroeven.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P la-
ten.
De motor starten.
De stekker
8
in het 12 volt stopcontact steken » pag. 107.
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
Zodra een bandenspanning van 2,0 - -2,5 bar is bereikt, de luchtcompressor
uitschakelen. De maximale werkingstijd van de luchtcompressor volgens de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset opvolgen »
.
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
5
van
het ventiel afschroeven.
De wagen ongeveer10 meter voor- of achteruitrijden zodat het afdichtmid-
del zich in de band kan "verdelen".
De vulslang van de luchtcompressor
5
opnieuw stevig op het ventiel draaien
en het oppompen herhalen.
De betreffende sticker
1
op het dashboard in het gezichtsveld van de be-
stuurder aanbrengen.
Bij een bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar kan de rit met maximaal 80 km/h
resp. 50 mph worden voortgezet.
ATTENTIE
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na afloop van de werkingstijd volgens de ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset uitschakelen - an-
ders bestaat gevaar voor schade aan de compressor! De luchtcompressor en-
kele minuten laten afkoelen, voordat u deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde band
Lees en bekijk eerst op bladzijde 307.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 298.
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band. De volgende aanwijzingen moeten worden
opgevolgd.
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 289.
Bij het werken met de accu de volgende waarschuwingsaanwijzingen op-
volgen » pag. 294.
308
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE (vervolg)
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp geven met behulp van de accu van een
andere wagen - explosiegevaar en gevaar door etsende werking!
Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil - ex-
plosiegevaar en gevaar door bijtende werking!
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
Afb. 344
Starthulp:
- ontladen accu,
- stroomleverende accu/ mas-
sapunt van de motor bij start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 308.
Als door een ontladen accu geen motorstart mogelijk is, kan de accu van een
andere wagen worden gebruikt voor het starten van de motor. Hiervoor zijn
startkabels met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklem-
men nodig.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V zijn. De capaciteit (in Ah)
van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Klem
1
aansluiten op de pluspool van de ontladen accu.
Klem
2
aansluiten op de pluspool van de stroomleverende accu.
Klem
3
aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu.
Bij wagens met start-stop-systeem klem
4
aan het massapunt van de mo-
tor
A
vastmaken » afb. 344.
Bij wagens zonder start-stop-systeem klem
4
aan een massief, vast met het
motorblok verbonden metalen onderdeel resp. direct aan het motorblok
vastmaken.
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en stationair laten draaien.
De startprocedure starten in de wagen met ontladen accu.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de startprocedure afbreken
en na een halve minuut herhalen.
De startkabels precies in omgekeerde volgorde van het vastmaken verwijde-
ren.
ATTENTIE
De startkabel nooit op de minpool van de ontladen accu aansluiten - ex-
plosiegevaar.
De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met
elkaar in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting!
De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elek-
trisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - gevaar voor
kortsluiting!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motor-
ruimte kunnen worden gegrepen - gevaar voor verwondingen en beschadi-
ging van de wagen.
Wagen afslepen
Aanwijzingen voor het afslepen
Afb. 345 Gevlochten sleepkabel / gedraaide sleepkabel
309
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Voor het afslepen met een sleepkabel alleen een gevlochten kunstvezelkabel
» afb. 345 - gebruiken » .
De sleepkabel resp. de sleepstang aan het voorste sleepoog » pag. 310, ach-
terste sleepoog » pag. 311 resp. aan de kogelkop van de trekhaak » pag. 274
bevestigen.
Voorwaarden voor het afslepen.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen niet met omhoogge-
brachte achteras worden afgesleept - gevaar voor versnellingsbakscha-
de!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wa-
gen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een bergingsvoer-
tuig resp. aanhangwagen worden vervoerd.
De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h.
Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan
50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen
worden vervoerd.
Bestuurder van de slepende wagen
Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden de koppeling langzaam op laten
komen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas ge-
ven.
Pas echt wegrijden als de kabel gespannen is.
Bestuurder van de gesleepte wagen
Indien mogelijk de wagen met draaiende motor afslepen. De rembekrachti-
ger en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende motor, anders moet
het rempedaal aanzienlijk harder worden ingetrapt en voor het sturen meer
kracht worden gebruikt.
Als de motor starten niet mogelijk is, het contact inschakelen zodat het
stuurwiel niet is geblokkeerd en de knipperlichten, de ruitenwissers en de
ruitensproeierinstallatie kunnen worden gebruikt.
De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische ver-
snellingsbak de keuzehendelstand N selecteren.
De afsleepkabel tijdens het afslepen steeds strak houden.
ATTENTIE
Voor het slepen geen gedraaide sleepkabel gebruiken » afb. 345 - , het
sleepoog kan anders uit de wagen worden gedraaid - er bestaat gevaar
voor ongevallen.
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pag.
308, Starthulp.
Bij het slepen over onverharde wegen bestaat voor beide wagens het gevaar,
dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken.
Let op
Wij adviseren de sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Sleepoog voor
Afb. 346
Beschermrooster verwijderen / sleepoog monteren
Beschermrooster verwijderen/aanbrengen
Om te verwijderen de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in de
uitsparing in het beschermrooster aanbrengen en het beschermrooster in
pijlrichting
1
» afb. 346 lostrekken.
Om aan te brengen het beschermrooster in de opening aanbrengen en voor-
zichtig erin drukken. Het rooster moet goed vergrendelen.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
2
» afb.
346 tot de aanslag vastdraaien » .
310
Tips om het zelf te doen
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
2
eruit draaien.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Sleepoog achter
Afb. 347
Afdekkap verwijderen/sleepoog inbouwen
Afdekkap verwijderen/plaatsen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 347.
Voor het plaatsen de afdekkap bij pijl
1
plaatsen en dan op de tegenoverlig-
gende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet goed vastklikken.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te
in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb.
347 tot de aanslag vastdraaien » .
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
Wagens met een trekhaak
Bij wagens met af fabriek gemonteerde trekhaak zit achter de afdekking geen
montagegat voor het inschroefbare sleepoog. Voor het afslepen de stang met
kogelkop gebruiken » pag. 274, Trekhaak.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Afstandsbediening en uitneembare lamp - batterij/accu's
vervangen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
De vervangende batterij resp. accu's moet/moeten overeenkomen met de
oorspronkelijke specificatie.
Bij het vervangen van de batterij resp. accu op de juiste polariteit letten.
Let op
Wij adviseren de defecte batterij resp. accu's door een specialist te laten ver-
vangen.
Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot ge-
volg dat deze afdekking beschadigd raakt. Een vervangende sierafdekking kan
bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Afb. 348
Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 311.
De sleutelbaard volledig uitklappen.
311
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Het batterijdeksel
A
» afb. 348 met de duim of met een platte schroeven-
draaier bij
B
losmaken.
Het batterijdeksel in pijlrichting
1
openklappen.
De ontladen batterij in pijlrichting
2
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
A
aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. vergren-
deld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 66.
KESSY-sleutel
Afb. 349
Noodsleutel uitnemen
Afb. 350 Deksel losmaken / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 311.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen en de noodsleutel
B
in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 349.
Een smalle (3 mm brede) platte schroevendraaier ongeveer 12 mm de ontsta-
ne opening in pijlrichting
3
erin schuiven » afb. 350.
De schroevendraaier in pijlrichting
4
draaien tot het batterijdeksel loskomt.
Het batterijdeksel
C
in pijlrichting
5
openschuiven.
De ontladen batterij in pijlrichting
6
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
C
aanbrengen en erop drukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. vergren-
deld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 66.
Afstandsbediening van de extra verwarming
(interieurvoorverwarming)
Afb. 351
Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 311.
Met een dunne platte schroevendraaier afdekking
A
bij
B
losmaken » afb.
351.
De afdekking in pijlrichting
1
openklappen en in pijlrichting
2
eruit schui-
ven.
De batterij met de schroevendraaier bij
C
losmaken en deze vervangen.
De afdekking tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en erop drukken tot deze
hoorbaar vastklikt.
312
Tips om het zelf te doen
Uitneembare lamp
Afb. 352
Vergrendelingsclip op het accu-
deksel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 311.
De accuafdekking met een smal, puntig voorwerp bij de vergrendelingsclip
A
loswippen » afb. 352.
Accu's vervangen.
Het batterijdeksel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
VOORZICHTIG
Wordt bij het vervangen een verkeerd accutype of worden niet-oplaadbare
batterijen gebruikt, bestaat er gevaar voor beschadiging van de lamp en de
elektrische installatie.
Noodontgrendeling/-vergrendeling
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
Afb. 353 Handgreep van het bestuurdersportier: Slotafdekking open-
klappen/ont- en vergrendelen
Afb. 354 Handgreep van het bestuurdersportier: Sleutel met uitklapbare
sleutelbaard / KESSY-noodsleutel
Het bestuurdersportier kan met de sleutel via de slotcilinder worden noodont-
grendeld/noodvergrendeld.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven en de afdekking in
pijlrichting openklappen » afb. 353.
De portiergreep loslaten.
Bij wagens met links stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar boven gekeerd » afb. 354 -
in de slotcilinder steken en de
wagen ont- resp. vergrendelen.
Bij wagens met rechts stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar beneden gekeerd in de slotcilinder steken en de wagen ont-
resp. vergrendelen.
Bij wagens met KESSY-systeem de noodsleutel met met de greep naar be-
neden gekeerd » afb. 354 -
in de slotcilinder steken en de wagen ont- resp.
vergrendelen.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ontstaat.
313
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Afb. 355 Portier links/portier rechts
Het betreffende portier openen.
Bij wagens met het paneel
A
dit paneel verwijderen » afb. 355.
De sleutel in de sleuf steken en in pijlrichting draaien (geveerde stand).
De afdekking
A
weer plaatsen.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Achterklep ontgrendelen
Afb. 356
Klep ontgrendelen
De achterklep kan handmatig van binnenuit worden ontgrendeld.
In de opening in de bekleding » afb. 356 een schroevendraaier of een verge-
lijkbaar gereedschap tot de aanslag geleiden.
Door bewegen in pijlrichting wordt de klep ontgrendeld.
Noodontgrendeling keuzehendel
Afb. 357 Afdekking losmaken / keuzehendel ontgrendelen
De parkeerrem inschakelen.
Het opbergvak voorin de middenconsole openen.
Een platte schroevendraaier of vergelijkbaar gereedschap in de naad bij de
pijlen
1
» afb. 357 steken en de afdekking in pijlrichting
2
voorzichtig los-
maken.
In pijlrichting
3
aan het gele kunststof onderdeel trekken, gelijktijdig de
grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de hendel in stand N zet-
ten.
Wordt de keuzehendel opnieuw in stand P gezet, dan wordt deze opnieuw ge-
blokkeerd.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het optillen van de afdekking er geen delen rondom de keuze-
hendel door de schroevendraaier worden beschadigd.
Ruitenwisserbladen vervangen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot
tweemaal vervangen.
314
Tips om het zelf te doen
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
Afb. 358
Servicestand van de ruitenwis-
serarmen instellen
Afb. 359
Ruitenwisserblad van de voorruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 314.
Voor het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wis-
serarmen in de servicestand zetten.
Servicestand instellen
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 seconden de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb. 358 en
ongeveer 2 seconden vasthouden.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 359.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb.
358.
De wisserarmen gaan naar de basisstand.
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Afb. 360
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 314.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 360.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
315
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 361
Doorgebrande zekering
De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen bevei-
ligd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje te
herkennen » afb. 361
/
.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 289.
VOORZICHTIG
De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampera-
ge vervangen.
De hulp van een specialist inroepen als een nieuw geplaatste zekering na kor-
te tijd opnieuw doorbrandt.
De zekeringen "niet repareren" en deze ook niet vervangen door sterkere
exemplaren - gevaar voor brand en er kunnen andere elektrische systemen be-
schadigd raken.
Let op
Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een ver-
bruiker kunnen meerdere zekeringen horen.
Zekeringen in het dashboard - wagen met links stuur
Afb. 362 Opbergvak aan bestuurderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bestuurderszijde.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
De borging
A
in pijlrichting
1
» afb. 362 indrukken en het vak in pijrichting
2
openklappen.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 365 op pag. 318.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Het vak door drukken in pijlrichting
3
sluiten tot deze hoorbaar vergrendelt.
316
Tips om het zelf te doen
Zekeringen in het dashboard - wagen met rechts stuur
Afb. 363 Opbergvak aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bijrijderszijde.
Opbergvak openklappen en zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De geleider in pijlrichting
1
ontgrendelen en in pijlrichting
2
losmaken
» afb. 363.
De aanslagbuffer
A
in pijlrichting
3
ontgrendelen, het vak klapt in pijlrich-
ting
4
omlaag.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 365 op pag. 318.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Opbergvak terugklappen
Het vak tegen de pijlrichting in
4
optillen.
De weerstand van de aanslagbuffer
A
overwinnen.
De geleider tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en tegen de pijlrichting in
1
vergrendelen.
Het vak sluiten (voor het sluiten is meer kracht nodig) tot het hoorbaar ver-
grendelt.
Zekeringenoverzicht in het dashboard
Afb. 364
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Nr. Verbruiker
1 SCR (AdBlue
®
)
2 Vrij
3 Vrij
4 Stuurwielverwarming
5 Databus
6 Automatische versnellingsbak
7
Airconditioning, ontvanger van de radiografische afstandsbediening
voor de interieurvoorverwarming, achterruitverwarming, voorruit-
verwarming, airconditioning achterin, bandenspanningscontrole
8
Lichtschakelaar, regensensor, parkeerrem, sfeerverlichting, sensor
van het alarmsysteem, koplampen
9 Bedieningshendel onder het stuurwiel
10 Infotainmentbeeldscherm
11 Licht links
12 Infotainment
13 Gordelspanner - linkerzijde
317
Zekeringen en gloeilampjes
Nr. Verbruiker
14 Aanjager voor airconditioning, verwarming
15 Elektronische stuurkolomvergrendeling
16 USB-aansluitingen, diagnoseaansluiting, Phonebox
17 Instrumentenpaneel, noodoproep
18 Achteruitrijcamera
19 KESSY-systeem
20 SCR (AdBlue
®
)
21 4-wielaandrijving
22 Trekhaak
23 Panorama-schuif-kanteldak
24 Licht - rechts
25
Centrale vergrendeling - linkervoorportier en linkerachterportier,
ruitbediening - links, linkerbuitenspiegel - verwarming, wegklap-
functie, spiegelinstelling
26 Stoelverwarming voor
27 Binnenverlichting
28 Trekhaak
29 Vrij
30 Demperinstelling
31 Vrij
32 Parkeerhulp, inparkeersysteem
33 Airbag
34
Airconditioning, schakelaar achteruitrijlicht, automatisch dimmende
spiegel, stoelverwarming, parkeerrem, lichtschakelaar, rij met scha-
kelaars, elektrische extra verwarming, USB-aansluitingen
35 Diagnosestekker, camera, radarsensor
36 Ledkoplamp - rechts
37 Ledkoplamp - links
38 Trekhaak
39
Centrale vergrendeling - rechtervoorportier en rechterachterpor-
tier, ruitbediening - rechts, rechterbuitenspiegel - verwarming,
wegklapfunctie, spiegelinstelling
Nr. Verbruiker
40 12 volt stopcontacten
41 Gordelspanner - rechterzijde
42
Achterklepvergrendeling, koplampsproeiers, voorruit- en achter-
ruitsproeierinstallatie
43 Muziekversterker
44 Trekhaak
45 Elektrische bediening van de bestuurdersstoel
46 230 volt stopcontact
47 Achterruitwisser
48 "Dodehoek"-herkenning
49 Motorstart, koppelingspedaalschakelaar
50 Openen van de achterklep
51 Verwarming van achterzitplaatsen
52 Voorstoelverwarming
53 Achterruitverwarming
Zekeringen in de motorruimte
Afb. 365 Afdekking van de zekeringenkast: Afdekking verwijde-
ren/kunststof klem voor zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
318
Tips om het zelf te doen
De vergrendelingsknoppen van de afdekking gelijktijdig in pijlrichting
1
sa-
mendrukken en de afdekking in pijlrichting
2
openklappen » afb. 365.
De afdekking in pijlrichting
3
verwijderen.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder verwijderen
» afb. 365.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
De afdekking plaatsen, de vergrendelingsknoppen van de afdekking indruk-
ken en vergrendelen.
VOORZICHTIG
De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed
worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar
voor schade aan de wagen!
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Afb. 366
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Nr. Verbruiker
1 ESC, parkeerrem
2 ESC
3 Motorregeling
4
Koelluchtventilator, regelklep voor brandstofdruk, elektrische extra
verwarming, motorcomponenten
Nr. Verbruiker
5
Ontsteking, brandstofpomp, oliepeil- en olietemperatuursensor,
motorcomponenten
6 Remsensor
7 Waterpomp, uitlaatgasklep, motorcomponenten
8 Lambdasonde
9
Waterpomp, ontsteking, voorgloeisysteem, luchtmassameter, mo-
torcomponenten
10 Brandstofpomp
11 Elektrische extra verwarming, voorruitverwarming
12 Elektrische extra verwarming
13 Automatische versnellingsbak
14 Vrij
15 Claxon
16 Contact
17 ESC, motorregeling, spoel van hoofdrelais
18 Databus, accugegevensmodule
19 Ruitenwissers voorruit
20 Alarmsysteem
21 Vrij
22 Motorregeling
23 Startmotor
24 Elektrische extra verwarming
31 Vrij
32 Vrij
33 Vrij
34 Vrij
35 Vrij
36 Vrij
37 Interieurvoorverwarming
38 Vrij
319
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven,
voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervan-
gen van andere gloeilampjes of leds moet door een specialist worden uitge-
voerd.
Wij adviseren om bij onzekerheid het vervangen van een gloeilampje door een
specialist te laten uitvoeren of op een andere manier deskundige hulp te ver-
krijgen.
Voor het vervangen van gloeilampjes het contact en de verlichting uitschake-
len.
Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van
hetzelfde type. De beschrijving staat op de lampvoet of op het lampenglas.
Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-, groot-
licht of de mistlamp de lampafstelling door een specialist te laten controleren.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 289.
Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moei-
lijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen
worden veroorzaakt.
H7- en H8-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging van
het gloeilampje springen - gevaar voor verwondingen! Daarom adviseren
wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een veiligheidsbril
te dragen.
VOORZICHTIG
Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken - ook de allerklein-
ste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp. Een schone doek, servet
of iets dergelijks gebruiken.
De afdekking van de gloeilamp in de koplamp moet altijd goed worden ge-
plaatst, anders kan er water en vuil in de koplamp komen, gevaar voor schade
aan de koplamp.
Let op
Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te
nemen.
Overzicht van gloeilampjes in de halogeenkoplampen
Afb. 367
Linkerkoplamp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
Overzicht van de gloeilampjes » afb. 367
Dimlicht
Knipperlicht
Groot- en stadslicht
Mistlampen
Gloeilampje van grootlicht en stadslicht vervangen
Afb. 368 Gloeilampje voor grootlicht vervangen
A
B
C
D
320
Tips om het zelf te doen
Afb. 369 Gloeilampje voor stadslicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
Gloeilampje van grootlicht verwijderen/aanbrengen
De beschermkap
C
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 368.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de fitting verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de fitting plaatsen dat de nok
A
op de fitting in
de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
C
» afb. 367 op pag. 320 aanbrengen.
Gloeilampje van parkeerlicht verwijderen/aanbrengen
De beschermkap
C
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 369 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje bij
A
vastpakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje weer in de koplamp aanbrengen.
De beschermkap
C
» afb. 367 op pag. 320 aanbrengen.
Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen
Afb. 370 Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
De beschermkap
B
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 370 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje op de met pijlen gemarkeerde plaatsen vast-
pakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje met de blokkeernokken
B
naar boven zo erin
schuiven, dat deze in de uitsparingen op de reflector passen.
De beschermkap
B
» afb. 367 op pag. 320 aanbrengen.
321
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampje van dimlicht vervangen
Afb. 371 Gloeilampje voor dimlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
De beschermkap
A
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 371.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
eruit trekken.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de stekker verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de stekker plaatsen dat de nok
A
op de stekker
in de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
A
» afb. 367 op pag. 320 plaatsen.
Gloeilampje van mistlamp vervangen
Afb. 372
Kunststof afdekking verwijde-
ren
Afb. 373 Gloeilampje van mistlamp vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
Voor het vervangen van het gloeilampje van de mistlamp moet de afdekking in
de voorste wielkuip worden verwijderd.
Afdekking verwijderen
De voorwielen zo draaien dat de betreffende afdekking in de voorste wiel-
kuip toegankelijk is » afb. 372.
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in de uitsparing in de af-
dekking geleiden.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting
1
te trekken.
Gloeilampje vervangen
De beschermkap
D
» afb. 367 op pag. 320 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
2
draaien » afb.
373.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
3
verwijderen.
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
4
ontgrendelen.
De stekker in pijlrichting
5
losmaken.
De stekker op de nieuwe fitting met het gloeilampje aansluiten.
Een nieuwe fitting met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting in
2
draaien.
De beschermkap
D
» afb. 367 op pag. 320 aanbrengen.
Afdekking aanbrengen
De afdekking in de betreffende opening plaatsen en erin drukken » afb. 372.
De afdekking moet correct vastklikken.
322
Tips om het zelf te doen
Achterlicht uit- en inbouwen
Afb. 374
Achterlicht uitbouwen / stekker lostrekken
Afb. 375
Achterlicht inbouwen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
Uitbouwen
De achterklep openen.
Het betreffende rooster
A
in pijlrichting
1
verwijderen » afb. 374.
De bout
B
in pijlrichting
2
eruit draaien.
Het achterlicht vastpakken en in pijlrichting
3
voorzichtig eruit trekken.
De vergrendeling
C
op de stekker in pijlrichting
4
trekken.
De borgnok op de stekker in pijlrichting
5
drukken en de stekker in pijlrich-
ting
6
eruit trekken.
Inbouwen
De stekker tegen de pijlrichting in
6
» afb. 374 in de lamp schuiven.
De vergrendeling
C
tegen de pijlrichting in
4
aanbrengen.
De lamp met de openingen
E
op de pennen
F
» afb. 375 in de carrosserie
steken en de lamp voorzichtig erin drukken » .
De bout
B
tegen de pijlrichting in
2
erin schroeven » afb. 374.
Het rooster
A
aan onderzijde in de betreffende opening plaatsen en tegen
de pijlrichting in
1
erin drukken.
VOORZICHTIG
Let op dat bij plaatsing van de lamp de kabelstreng tussen carrosserie en
lamp niet wordt ingeklemd en afdichting
D
» afb. 375 correct wordt geplaatst
- gevaar voor binnendringend water en beschadiging van de elektrische instal-
latie.
Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de wa-
gen en de lamp niet worden beschadigd.
Gloeilampje van knipperlicht in het achterlicht vervangen
Afb. 376 Gloeilampje vervangen / lamp inbouwen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 320.
De fitting met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
1
draaien » afb.
376.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
323
Zekeringen en gloeilampjes
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
3
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tegen de pijlrichting in
3
plaatsen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje weer in het lamphuis plaatsen en tot
de aanslag tegen de pijlrichting in
1
draaien.
324
Tips om het zelf te doen
Technische gegevens
Technische gegevens
Fundamentele wagengegevens
Inleiding voor het onderwerp
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meeruit-
voeringen (bv. airconditioning).
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder om-
standigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling
van bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vast-
gelegd.
De vermelde waarden gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoerin-
gen.
Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
ACT Actief cilindermanagement
AG Automatische versnellingsbak
DSG
Automatische versnellingsbak met 2-voudige kop-
peling
MG Schakelbak
MPI Benzinemotor met Multi-Point-inspuitsysteem
TDI CR
Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail in-
spuitsysteem
TSI
Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspui-
ting
Kenmerkende wagengegevens
Afb. 377
Typeplaatje
Typeplaatje
Het typeplaatje » afb. 377 bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde
van de wagen.
Het typeplaatje bevat de volgende gegevens.
Fabrikant van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Maximaal toegestaan gewicht
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen + aanhangwagen)
Maximaal toegestane voorasbelasting
Maximaal toegestane achterasbelasting
Chassisnummer (VIN)
Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de
rechterveerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linkeronder-
hoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typepla-
tje.
Het VIN kan ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden
weergegeven.
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Aanvullende informatie (geldt voor Rusland)
Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpa-
pieren vermeld, veld 17.
1
2
3
4
5
6
325
Technische gegevens
Maximaal toegestaan treingewicht
Het vermelde maximum toegestaan treingewicht geldt alleen voor hoogtes tot
1.000 m boven de zeespiegel.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het
klimvermogen af. Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maximaal
toegestane treingewicht van de combinatie met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende
wagen en de beladen aanhangwagen.
ATTENTIE
De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen
niet worden overschreden - gevaar voor ongevallen en beschadiging!
Rijklaar gewicht
Deze waarde is slechts een richtwaarde en is bepaald zonder verdere ge-
wichtsverhogende uitrustingen (bv. reservewiel en dergelijke). Dit is eveneens
bepaald met een bestuurder van 75 kg incl. bedrijfsvloeistoffen en wagenge-
reedschap en een voor minimaal 90% gevulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht
Motor
Versnellings-
bak
Rijklaar gewicht (kg)
Vijfzitter-uitvoe-
ring
Zevenzitter-uit-
voering
1,4 l/92 kW TSI MG 1505 1548
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 4x4 1615 1658
DSG 1561 1604
1,4 l/110 kW TSI
MG 4x4 1615 1658
DSG 1561 1604
DSG 4x4 1630 1673
2,0 l/132 kW TSI
DSG 4x4 (EU6) 1695 1738
DSG 4x4 (EU4) 1691 1734
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 1705 1748
DSG 1667 1710
DSG 4x4 (EU6) 1740 1783
DSG 4x4 (EU5) 1709 1752
Motor
Versnellings-
bak
Rijklaar gewicht (kg)
Vijfzitter-uitvoe-
ring
Zevenzitter-uit-
voering
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 4x4 1707 1750
2,0 l/140 kW TDI CR DSG 4x4 1752 1795
Let op
Op verzoek kan het exacte gewicht van uw wagen bij een specialist worden
opgevraagd.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan gewicht en het rijklaar ge-
wicht is het mogelijk bij benadering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewichten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dakdragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rijklaar gewicht behoren.
De aanhangwagenkogeldruk bij aanhangwagengebruik » pag. 274.
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-
voorschriften en EU-richtlijnen
De waarden voor het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies waren ten tijde
van de redactiesluiting niet beschikbaar.
De waarden van het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies staan op de
ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van
de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd.
Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door
de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De
rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een weg-
ingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenweg-
cyclus.
326
Technische gegevens
Let op
De op de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie ver-
melde brandstofemissie- en verbruikswaarden zijn volgens de regels en voor-
waarden vastgesteld, die door juridische voorschriften of technische voor-
schriften voor het vaststellen van technische en verkoopgegevens van voertui-
gen is vastgelegd.
Afhankelijk van de omvang van de uitvoeringen, de rijstijl, de verkeerssitua-
ties, de weersomstandigheden en de toestand van de wagen kunnen bij het
gebruik van de wagen in de praktijk verbruikswaarden ontstaan, die van de op
de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie vermelde
brandstofverbruikswaarden afwijken.
327
Technische gegevens
Afmetingen
Afb. 378
Wagenafmetingen
De wagenafmetingen in de technische wagendocumentatie hebben altijd voorrang boven de informatie in dit instructieboekje.
De hierna vermelde afmetingen gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoeringen.
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 378 Afmetingen Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
A
Hoogte 1655
B
Spoorbreedte vooraan 1586
C
Breedte 1882
D
Spoorbreedte achteraan 1576
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2087
F
Bodemvrijheid 187 189
G
Wielbasis 2791
H
Lengte 4697
328
Technische gegevens
Overbouwhellingshoek
Afb. 379
Overbouwhellingshoek
Hoek » afb. 379
Overbouwhellingshoek voor
Overbouwhellingshoek achter
De overbouwhellingshoekwaarden geven de maximale hoek van een helling
aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of
de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met
de maximale asbelasting voor resp. achter.
Overbouwhellingshoek (°)
Overbouwhellingshoek voor Overbouwhellingshoek achter
Vijfzitter-uitvoe-
ring
Zevenzitter-uit-
voering
Vijfzitter-uitvoering
Zevenzitter-uitvoe-
ring
19,1 19,1 15,7 15,3
A
B
329
Technische gegevens
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype
Inleiding voor het onderwerp
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van
bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
Deze uitlaatgasnorm is opgenomen in de technische wagendocumenten en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document). De conformiteitsverklaring
(het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen en sommige modeluitvoeringen).
1,4 l/92 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 92/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/1400-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 190 189
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,5 10,8
1,4 l/110 kW TSI ACT motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG 4x4 DSG MG 4x4 DSG
Topsnelheid (km/h) 197 198 196 197
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,8 9,6 9,9 9,7
330
Technische gegevens
1,4 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG 4x4 DSG DSG 4x4 MG 4x4 DSG DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 197 198 194 196 197 192
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,8 9,6 9,9 9,9 9,7 10,1
2,0 l/132 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 132/3900-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 320/1400-3940
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1984
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak DSG 4x4 (EU6) DSG 4x4 (EU4) DSG 4x4 (EU6) DSG 4x4 (EU4)
Topsnelheid (km/h) 207 206 205 205
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,0 8,0 8,2 8,2
2,0 l/110 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 340/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak MG 4x4 DSG
DSG 4x4
(EU6)
DSG 4x4
(EU5)
MG 4x4 DSG
DSG 4x4
(EU6)
DSG 4x4
(EU5)
Topsnelheid (km/h) 197 199 194 194 195 198 192 192
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,7 10,1 9,9 9,9 9,9 10,3 10,1 10,1
331
Technische gegevens
2,0 l/130 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 130/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 380/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak DSG 4x4 DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 204 202
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,7 8,9
2,0 l/140 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 140/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 400/1750-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Versnellingsbak DSG 4x4 DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 210 209
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 8,8
332
Technische gegevens
Trefwoordenlijst
A
A2DP/AVRCP 172
Aanhangwagen
Aan- en loskoppelen 275
Aanhangwagengebruik 278
Beladen 276
Gewicht 276
Aanhangwagengebruik 278
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp 249
Activering/deactivering 250
Automatische remingreep 251
Manoeuvreren 250
Werking 249
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
228
Aanpassingen technische wijzigingen 279
Aanwijzingen voor het afslepen 309
ABS 44, 226
ACC 50
Zie Automatische afstandsregeling
255
Accessoires 279
Accu
Accu's van uitneembare lamp vervangen 313
Automatische verbruikersuitschakeling 294
Controlelampje
48
Losmaken en aansluiten
296
Opladen 295
Rijden in de winter 295
Staat controleren 295
Veiligheidsaanwijzingen 294
Vervangen
296
Accu opladen 295
Achterklep 67, 68
Achterklep ontgrendelen 314
Automatische vergrendeling 68
Handmatig ontgrendelen 314
Openen/sluiten 68, 69
Zonder aanraken openen/sluiten 70
Achterklep zonder aanraken openen/sluiten 70
Achterruit - Verwarming 81
Achteruitrijcamera 237
ACT 325
Actieve stuurondersteuning (DSR) 227
Activering van de online-diensten 14
AdBlue 288
Bijvullen 289
Controlelampje 49
Vloeistofpeil controleren 288
Adres
Via het adres ingeven 192
Afbeeldingen
Bediening 163
Beeldbron kiezen 163
Bestandsformaten
164
Hoofdmenu 163
Instellen 144
Ondersteunde bestandsformaten 164
Ondersteunde bronnen 164
Veilig verwijderen van de datadrager
141
Voorwaarden en beperkingen 164
Weergave 144
Afbreken van de routegeleiding 204
Afsleepalarm 67
Afslepen 309
Afstandsbediening
Batterij vervangen
311
Ontgrendelen/vergrendelen 61
Synchronisatieprocedure 66
Afstandswaarschuwing 261
Afvalbak
101
AG 325
Airbag 25
Activering 26
Buiten werking stellen 28
Controlelampje 45
Airbags
Aanpassingen en belemmeringen in het airbag-
systeem 280
Airbagsysteem 25
Airconditioning 120
Air Care 124
Circulatiefunctie 123
Climatronic 121
Handbediende airconditioning 120
Luchtroosters 124
Alarm 66
Aanhangwagen 278
Alarmlichten 79
Alarmsysteem 66
Aanhangwagen
278
Alfanumeriek toetsenbord 132
Allweather-banden 300
Alternatieve routes 146
AM 152, 153
Amundsen
Externe module
130
Infotainmentbeschrijving 129
Android Auto 184
Antiblokkeersysteem (ABS) 226
Antidiefstalwielbouten 305
APN
142, 173
Apple CarPlay 185
Applicaties
Disclaimer 128
Area View 241
Armleuning
Tweede zitrij
92
Voorin 89
Asbakken 108
333
Trefwoordenlijst
ASR 44, 227
Assistent voor dodehoekbewaking
Activering/deactivering 236
Rijsituaties en waarschuwingen 236
Werking 235
Assistent voor dodehoekherkenning 234
Audiobron 158
Auto-Check-Control
Wagentoestand 52
Auto Hold 47, 218
Auto Hold-functie 47, 218
Automatische aansturing rijverlichting 76
Automatische afstandsregeling 50, 255
Afstand instellen 258
Automatisch wegrijden en stoppen 256
Bedieningsoverzicht 257
Bijzondere rijsituaties 258
Controlelampje 43
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
258
Inhalen 259
Instellingen in het infotainment 255
Radarsensor 225
Regeling onderbreken/weer herstellen 257
Regeling starten
257
Rijden met aanhangwagen 259
Storingen 259
Werking 255
Automatische verbruikersuitschakeling 294
Automatische versnellingsbak 220
Controlelampje
47
Handmatig schakelen op het multifunctie-
stuurwiel 221
Keuzehendel 220
Keuzehendel uit stand halen 221
Keuzehendelvergrendeling
221
Kickdown 222
Launch-control 222
Noodontgrendeling keuzehendel 314
Storingen 47
Tiptronic 221
Wegrijden en rijden 222
Automatisch uitschakelen van het infotain-
ment 133
B
Bagageruimte 111
Bagagenetten 112
Bevestigingselementen 111
Bodembekleding bevestigen 113
Cargo-elementen 116
Dubbelzijdige bodembekleding 114
Oprolbare afdekking 114
Scheidingsnet
115
Uitklapbare haken
113
Uitneembare lamp 116
Variabele bagageruimtelaadvloer 117
Verlichting 111
Voertuigen van de klasse N1 117
Zie Achterklep
68
Zijvakken 115
Bagageruimteafdekking 114
Banden 297
Bandenspanning 298
Nieuw
297
Schade 297
Slijtagemerktekens 298
Verklaring van de opschriften 299
Bandenafdichtset 306
Bandenmaat 299
Bandenreparatie
306
Bandenspanning 298
Controlelampje 45
Bandenspanningscontrole 272
Controlelampje 45
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
272
Bandenspanningscontrolesysteem 273
Batterij
In de afstandsbediening van de extra verwar-
ming (interieurvoorverwarming) vervangen 312
in de sleutel vervangen 311
In de sleutel vervangen 312
In sleutel vervangen 311
Bediening
Afbeeldingen 163
Media 155
Radio 152
Spraakbediening 137
Telefoon 168, 169
Bediening van de infotainmentmenu's 132
Beëindigen van de routegeleiding 204
Beeldscherm
Zie Infotainmentbeeldscherm 130
Beheer gekoppelde apparaten 172
Beheer van de online-diensten 15
Beheer van de ŠKODA Connect onlinedien-
sten
142, 150
Beheer van opgeslagen routes 205
Bekerhouders 100
Belading 326
Benzine
286
Bergafdaalhulp 51, 229
Bergwegrijhulp 228
Besparingsmodus
Controlelampje 51
Bestandsformaten
Afbeeldingen
164
Media 161
Video-dvd 165
Voorwaarden en beperkingen 161
Bestuurdersinformatiesysteem 51
Bestuurdersruimte
37
Verlichting 80
Bevestigingselementen 111
334
Trefwoordenlijst
Bijvullen
AdBlue 288
Koelvloeistof 293
Motorolie 292
Ruitensproeiervloeistof 291
Bijzondere reisdoelen op de kaart weerge-
ven 193
Bijzonder reisdoel 193, 196
Binnenspiegel 84
Binnenverlichting 80
Bluetooth
A2DP/AVRCP 141
Gekoppelde externe apparaten 141
In-/uitschakelen 141, 150
Instellen 141, 144, 150
Naam 141
Profielen 172
rSAP 170
Update
138, 150
Updaten 142
Zichtbaarheid 141, 150
Bluetooth-speler 160
Bluetooth®-update 170
Bodembekleding bagageruimte
113, 114
Bolero
Externe module 130
Infotainmentbeschrijving 129
Boordcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 54
Brandblusser
301
Brandstof 285
Brandstofmeter 39
Controlelampje 46
Diesel 287
Tanken
286
Zie Brandstof 285
Brandstof besparen 222
Brandstoffilter 50
Brandstofreserve 46
Brandstofverbruik 326
Brillenvak 102
Buiten werking stellen
Airbag 28
C
CAR 210
Care Connect 16
Cargo-element 116
CarStick 180
Categorieën eigen bijzondere reisdoelen 196
Cd 158
Centrale vergrendeling 60
Problemen
66
Chassisnummer (VIN) 325
Circulatiefunctie 123
Claxon 37
Climatronic 120
Automatische regeling
123
Bedieningselementen 121
Circulatiefunctie 123
In het infotainment bedienen 122
Columbus
Externe module
130
Infotainmentbeschrijving 128
Comfortbediening
Schuif-kanteldak 73
Comfortbediening van de ruiten 72
Comfortknipperen 76
COMING HOME
78
Compatibiliteit van de telefoon 170
Componentenbescherming 280
Computer
Zie Multifunctie-indicatie 54
Configuratiehulp
135
Contacten importeren 144, 151
Contact inschakelen 213
Contactslot 213
Contact uitschakelen 213
Controlelampjes 41
Controleren
Koelvloeistof 293
Motorolie 292
Oliepeil 292
Remvloeistof 294
Staat van de accu 295
CORNER
Zie Mistlampen met CORNER-functie 78
Crew Protect Assist 265
D
DAB 152, 153
Extra informatie 152
Instellen 143, 151
Radiotekst en afbeeldingenpresentatie 152
DAB-slideshow
152
Dagrijverlichting 75
Dak
Lading 119
Dakdragers 119
Dataoverdracht externe apparaten
136, 141, 149
Dataroaming 142
Dataverbinding
Amundsen 180
CarStick 180
Columbus 179
Internet
179
rSAP 181
Simkaart 180
Datum 140, 149
DAY LIGHT
Zie Dagrijverlichting
75
DCC 51, 263
Defect lampje 49
335
Trefwoordenlijst
Deken 106
Demo-modus 148
Demomodus 202
Derde zitrij
Hoogte van de hoofdsteunen 94
Neerklappen 92
Omhoogklappen 92
Diesel 287
Digitaal instrumentenpaneel 40
Bedienen 41
Display 40
Instelling van de kaartweergave 146
Kaart 200
Kaartweergave in-/uitschakelen 189
Voorkeuze-opties 41
Digitaal Serviceplan 57
Digitale klok 52
Dimlicht 75
Disclaimer
Applicaties
128
Externe apparaten 128
Mobiele telefoons 128
Display
In instrumentenpaneel
51
Middenconsole achterin 39
Display van het instrumentenpaneel
Menu's op het display van het instrumentenpa-
neel 56
Draaglast van de band 299
Dragers
119
Driehoek 301
DriveGreen 223
Driving Mode Selection 262
DSG 325
DSR
227
Dvd 158
Dvd-video
Hoofdmenu 164
Instellen 144
Menu 165
Ondersteunde bestandsformaten 165
Ondersteunde bronnen 165
Videobron kiezen 164
Weergeven 165
Dynamische onderstelregeling (DCC) 51, 263
Dynamische route 209
E
Easy Entry 90
EDR
8
EDS
227
Eenheden 141, 149
Elektrische achterklep
Bovenste stand van de klep instellen 69
Functiestoringen 70
Handmatig bedienen
68
Openen/sluiten 69
Sluitkrachtbegrenzing 68
Elektrische energie sparen 222
Elektrische ruitbediening 70, 72
Schakelaars in het bestuurdersportier
71
Storingen 72
Elektronische parkeerrem 216
Elektronische wegrijblokkering 212
Elektronisch sperdifferentieel (EDS, XDS+) 227
Emissiewaarden 326
EPC
45
Equalizer 139
ESC
ESC Sport 226
Werkingswijze 226
Event Data Recorder
8
Extern apparaat met de infotainment-hotspot
verbinden 181
Externe apparaten
Disclaimer 128
Externe module 130
Cd/dvd 158
SD-kaart 159
Simkaart 173
Video-dvd 164
Extra toetsenbordtalen 140, 149
Extra venster 190
Kaart 200
Manoeuvre 203
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 125
In het infotainment bedienen 126
Instellen 126
Radiografische afstandsbediening 127
F
Fabrieksinstellingen 141, 150, 210
Favoriet
194, 201
Filehulp 268
FM 152, 153
Instellen 143, 151
Folies 282
Frequentiebereik
152, 153
Front Assist 260
Afstandswaarschuwing 261
Controlelampje 50
Deactivering/activering 262
Instellingen in het infotainment 260
Radarsensor
225
Storingen 262
Voetgangerherkenning 262
Waarschuwing en automatisch remmen 261
Werking 260
Functietoetsen
131
336
Trefwoordenlijst
G
Garantie 6
Gebarenbediening van het infotainment 133
Gebruikersaccount
Configuratiehulp 135
Gebruikersprofiel 144, 151
Gebruiksinstructies voor wielen 297
Geheugen 56
Geheugen beheren 147
Geheugenfunctie voor stoel 88
Geluid 149
Geografische breedte 187
Geografische lengte
187
Gevarendriehoek
301
Gewichten 325, 326
Gloeilampjes
Vervangen 320
Google Earth™ 190, 198
Gordeloprolautomaten
24
Gordels 22
Gordelspanners 24
Met voorspanning 25
Gordelspanners met voorspanning 25
GPS
187
Grafische rijadviezen
203
Grootlicht 76
Controlelampje 47
Grootlichtassistent 77
Grootlichtassistent 50, 77
H
Haken 113
Handbediende airconditioning
Bedieningselementen 120
Handgebaren 133
Handmatige airconditioning
Circulatiefunctie 123
Handmatig schakelen
Zie Schakelen 219
HBA 227
Hendel
ACC 257
Bediening van het informatiesysteem 53
Knipper-/grootlicht 76
Ruitenwissers 83, 84
Snelheidsbegrenzer met ACC 254
Snelheidsbegrenzer met SRS 254
Snelheidsbegrenzer zonder SRS 253
Snelheidsregelsysteem 252
Herstart van het infotainment 133
Hoofdbeeldscherm HOME 135
Hoofdmenu
Afbeeldingen 163
Android Auto
184
Apple CarPlay 185
Media 155
Media Command 167
MirrorLink® 185
Navigatie
189
Radio 152
SmartLink+ 183
Sms 177
Telefoon 168, 169
Video-dvd 164
Wegpuntmodus
206
WLAN 181
Hoofdsteunen 93
Instellen 93
Hoofdsteunen voorin
Hoogte instellen
93
Hotspot
Instellen 181
Verbinden 181
Hulpsysteem voor noodsituaties 268
Hulpsystemen 225
I
i-Size 34
IJskrabber 283
Import
Categorieën bijzondere reisdoelen 196
Categorieën bijzondere reisdoelen (onli-
ne) 188, 196
Reisdoelen (online) 197
Reisdoelen (vCard) 196
Routes (online) 205
In-Car-communicatie
Zie Elektronische spraakversterking
134
Informatie-oproep
174
Informatie over sportief rijden in het infotain-
ment weergeven 53
Informatie sport 53
Informatiesysteem 51
Menu's op het display van het instrumentenpa-
neel
56
Multifunctie-indicatie 54
Schakeladvies 52
Service-intervalindicatie 57
Infotainment
128
Infotainmentbediening 131
Infotainmentbeeldscherm 131
Infotainmentbediening via een applicatie op
het externe apparaat 136
Infotainmentbeeldscherm 140, 149
Bediening
131
Belangrijke aanwijzingen 130
Gebieden 131
Onderhoud 130
Toetsenbord 132
Infotainmentbeschrijving
Amundsen
129
Bolero 129
337
Trefwoordenlijst
Columbus 128
Swing 130
Infotainmentmenu's
Horizontale weergave 134
Rasterweergave 134
Infotainment met de hotspot van het externe
apparaat verbinden 181
Infotainment Online 17
Infotainmentoverzicht 128
Infotainmenttaal 140, 149
Inparkeersysteem 244
Automatische remondersteuning 248
Inparkeren 247, 248
Parkeermodus wisselen 246
Parkeerruimte zoeken 246
Storingen 248
Uit een parallel aan de rijbaan liggende par-
keerruimte uitparkeren 248
Inrijden
Banden
297
Motor 222
Remblokken 216
Inschakelen van het infotainment 133
Instellen
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie)
126
Gordelhoogte 23
Spiegel 85
Standen van de variabele bagageruimtevloer 118
Stoelen
87
Stuurwiel 21
Tijd 52
Instellingen
Afbeeldingen 144
APN
142, 173
Bluetooth 141, 144, 150
Codecs 144
Configuratiehulp 135
DAB 143, 151
Dataoverdracht externe apparaten 141, 149
Dataverbinding 142
Eenheden 141, 149
Equalizer 139
Extra toetsenbordtalen 140, 149
Favorieten selecteren 175
FM 143, 151
Gebruikersprofiel 175
Geheugen beheren 147
Geluid 149
Informatie over de versie van de navigatiege-
gevens 148
Infotainment 139, 149
Infotainmentbeeldscherm 140, 149
Infotainmenttaal 140, 149
Kaart 146
Klank
139
Maximumsnelheden 147
Media 144, 151
Navigatie 146
Navigatiemeldingen 147
Netwerk
142
Op fabrieksinstellingen terugzetten 141, 150, 210
Pincode 144
Radio 143, 150
SmartLink+ 146, 152
Sms 144
Software-update
138, 150
Software updaten 142
Soundsysteem 139
Spraakbediening 141
Subwoofer 139
Surround
139
Systeeminformatie 138, 142, 150
ŠKODA Connect 142, 150
Tankopties 148
Telefoon 144, 151
Tijd en datum
140, 149
Uitgebreide instellingen 148
Video-dvd 144
Volume 134
Wagen 210
WLAN 141
Instrumentenpaneel 38
Controlelampjes 41
Digitaal 40
Wagentoestand 52
Zie Instrumentenpaneel 38
Interieurbewaking 67
Interieurverlichting
Sfeerverlichting 81
Internet 179
Amundsen 180
CarStick 180
Columbus 179
rSAP 181
Simkaart
180
Invoerscherm
Taalteken 149
Invoerscherm met toetsenbord 132
iPad-houder 109
ISOFIX
32, 33
J
Juiste zithouding 19, 21
Jukebox 160
K
Kaart
Automatische schaal 198
Bediening 189
Bijzondere reisdoelen weergeven 193
Google Earth™ 190, 198
Handmatige schaal 198
Hoofdmenu
189
In extra venster 200
338
Trefwoordenlijst
In het digitale instrumentenpaneel 200
Kaartcentrering 199
Richting 199
Rijbaanadvies 146
Snelle kaartweergave 198
Verkeerstekens 200
Verkeerstekenweergave 146
Weergave 189
Weergave bijzondere reisdoelen 146
Weergaveopties 198
KESSY
Contact in-/uitschakelen 213
Deactiveren 62
Motor starten/afzetten 213
Ontgrendelen/vergrendelen 62
Keuzehendel 220
Keuzehendelbediening 220
Keuzehendelvergrendeling 47
Kinderen en veiligheid
29
Kindersloten 65
Kinderzitje 29
Groepenindeling 31
i-Size 34
Inbouwplaats
31, 33, 34
ISOFIX 32, 33
Op de bijrijdersstoel 30, 31
TOP TETHER 34
Klank 139
Klaptafel 105
Kledinghaken
104
Kleppen 82
Klok 52
Weergave wijzigen 133
Knipperen 76
Knipperlicht
76
Knipperlichten
Controlelampje 47
Knop voor centrale vergrendeling 63
Koelvloeistof 292
Bijvullen 293
Controlelampje 48
Controleren 293
Temperatuurweergave 38
Koppelingsprocedure 170
Krachtbegrenzing
Schuif-kanteldak 73
Krik 302
Aanbrengen 306
L
L-band 144
Laatste reisdoelen
194
Lampjes
Controlelampje
49
Controlelampjes 41
Lane Assist 46, 265
LEAVING HOME 78
Ledkoplampen
77
Licht 75
Alarmlichten 79
Automatisch in- en uitschakelen 76
Bestuurdersruimte 80
COMING HOME / LEAVING HOME
78
Dagrijverlichting 75
Dimlicht 75
Gloeilampjes vervangen 320
Grootlichtassistent 77
Grootlichtsignaal 76
In-/uitschakelen
75
Knipper-/grootlicht 76
Koplampsproeiers 84
Ledkoplampen 77
Lichtbundelhoogteverstelling 75
Mistlampen/mistachterlicht
78
Mistlampen met CORNER-functie 78
Parkeerlicht 79
Rijden in het buitenland 79
Stadslicht 75
Licht in-/uitschakelen 75
Light Assist
Zie Grootlichtassistent 77
Lijst
Beschikbare radiozenders 153
Met mappen/titels 157
Met telefooncontacten 174
Lijst met beschikbare hotspots 181
Lijst met gekoppelde externe apparaten 172
Lijst met verkeersmeldingen 208
Lokalisatiediensten 15
Luchtroosters 124
M
Make-up-spiegel 82
Manoeuvre
Grafische rijadviezen 203
Navigatiemeldingen
203
Maximumsnelheden 147
MCB 228
Media
Audiobron 158
Bedienen
155
Bestandsformaten 161
Bluetooth-audio 160
Browser 157
Cd/dvd 158
Hoofdmenu 155
Instellen
144, 151
Jukebox 160
Lijst 157
Multimedia-database 157
Ondersteunde bronnen 161
SD-kaart
159
Spraakbediening 136
USB 100, 159
339
Trefwoordenlijst
Veilig verwijderen van de datadrager 141
Veilig verwijderen van de gegevensbron 150
Voorwaarden en beperkingen 161
Weergavebediening 156
WLAN 160
Media Command
Aansturen 167
Hoofdmenu 167
Ondersteunde formaten 168
Meestgebruikte routes 203
Menu Dvd-video 165
Menu's op het display van het instrumentenpa-
neel 56
Apple CarPlay 57
Bediening 53, 54
Hoofdmenu 56
Menupunt Audio 57
Menupunt Hulpsystemen 57
Menupunt Navigatie
56
Menupunt Telefoon 57
Meter
Brandstofhoeveelheid 39
MG 325
Middelste stoel
Rugleuning
91
MirrorLink® 185
Mistachterlicht 78
Controlelampje 44
Mistlampen 78
Controlelampje
47
Mistlampen/mistachterlicht 78
Mistlampen met CORNER-functie 78
Mobiele telefoon
Disclaimer 128
MODE-toets
Zie Rijmodus
262
Modi van de automatische versnellingsbak 220
Motor
Aanwijzingsmeldingen 48
Inrijden 222
Motor afzetten 213
Motorkap 290
Motornummer 325
Motorolie 291
Bijvullen 292
Controlelampje 48
Controleren 292
Specificatie 291
Verversen 291
Motorruimte 289
Accu 294
Koelvloeistof 292
Motorolie 291
Overzicht 291
Remvloeistof 294
Ruitensproeiervloeistof
291
Motorsleepmomentregeling (MSR) 226
Motor starten 213
Starthulp 308, 309
Wegrijblokkering 212
MPI
325
MSR 226
Multi Collision Brake (MCB) 228
Multifunctie-indicatie
Functies 54
Geheugen 56
Indicatie-overzicht
54
Multifunctiestuurwiel 54
Multimedia
Zie Media 155
Multimedia-database 157
Mute
134
MyŠKODA App applicatie 11
N
N1 117
Navigatie
Adres van reisdoel 192
Afbeelding met GPS 197
Afbreken van de routegeleiding 204
Alternatieve routes 146
Beëindigen van de routegeleiding 204
Contacten 194
Demo-modus 148
Demomodus 202
Dynamische route 146
Extra venster 190
Favorieten 194
Favoriete routesoort 146
Geheugen beheren 147
Geïmporteerde reisdoelen 147
GPS 187
Grafische rijadviezen
203
Hoofdmenu 189
Instellen 146
Kaart 146
Kaartcentrering 199
Kaartrichting
199
Kaartschaal 198
Kaartweergave in extra venster 200
Kaartweergave in het digitale instrumentenpa-
neel 200
Laatste reisdoelen 194
Manieren van zoeken/ingeven reisdoel
191
Maximumsnelheden 147
Meestgebruikte routes 203
Navigatiegegevens 188
Navigatiegegevens online updaten 188
Navigatiegegevens updaten
188
Navigatiemeldingen 147, 203
Omleidingspunt 205
Opties van kaartweergave 198
Reisdoeldetails 201
340
Trefwoordenlijst
Reisdoelgeheugen 194
Reisdoelimport 196
Reisdoel op kaart 192
Reisdoelweergave 198
Reisdoelweergave in extra venster 200
Reisdoel zoeken 191
Rijden met aanhangwagen 202
Route 201
Route-informatie 204
Routeberekening 202
Routebewerking 204
Routegeleiding 201
Routelijst 205
Routeopties 146
Routeplan 204
Routeweergave 198
Routeweergave in extra venster 200
Routewijziging 205
Spraakbediening
136
Start van de routegeleiding 202
Statusregel 148
Tankopties 148
Thuisadres 195
Tussenstop
201
Uitgebreide instellingen 148
Update van de navigatiegegevens 148
Verkeersopstopping 210
Versie-informatie 148
Voorwoord 187
Wegpuntmodus
206
Werken met de navigatie 187
Navigatiegegevens 188
Navigatiegegevens updaten 188
Navigatiemeldingen 147, 203
Net aan middenconsole voorin
102
Netten 112
Netwerk
Dataroaming 142
Dataverbinding 142
Instellen 142, 144
Waarden van de gedownloade data 142
Nieuwe route 205
Nood
Wagen met de trekhaak afslepen 311
Wiel verwisselen 302
Noodgeval
Alarmlichten 79
Bandenreparatie 306
Keuzehendelontgrendeling 314
Motor per knopdruk starten/afzetten 213, 214
Portier ont-/vergrendelen 313, 314
Starthulp 308, 309
Wagen afslepen 309
Noodoproep 16, 174
Noodreservewiel
299
Uitnemen/opbergen (soundsysteem) 304
Verwijderen/opbergen 303
Nooduitrusting
Brandblusser 301
Gevarendriehoek
301
Krik 302
Reflecterend vest 301
Verbanddoos 301
Wagengereedschap 302
Nuttige verwijzingen 2
O
Offroad 51, 228
Bergafdaalhulp 229
Infotainmentweergave 230
Offroad-modus
Zie Offroad
228
Olie
Zie Motorolie 292
Oliepeilstok 292
Omgevingsweergave 241
Activering/deactivering 243
Weergaven en functietoetsen 243
Weergave van de camera achter 244
Weergave van de camera voor 244
Weergave van de zijdelingse camera's 244
Werking 242
Omleidingspunt 205
Onderhouden van de wagen 281
Onderhoud van de wagen
Buitenzijde 283
Ondersteunde bronnen
Afbeeldingen 164
Media 161
Video-dvd 165
Online
Categorieën bijzondere reisdoelen importe-
ren 188, 196
Detail van de verkeersmelding
209
Lijst met verkeersmeldingen 208
Navigatiegegevens updaten 188
Parkeerplaats zoeken 193
Reisdoeldetails 201
Reisdoelimport
194, 197
Reisdoel zoeken 191
Routeimport 205
Tankstation zoeken 193
Online-diensten 13
Activering in het infotainment 14
Care Connect
16
Dienstenbeheer 15
Dienstenpakket 13
Elektronisch handboek 14
Google Earth™-kaart 190
Infotainment Online
17
Instructievideo 14
Internetpagina ŠKODA Connect 13
Lokalisatiediensten 15
privémodus 15
341
Trefwoordenlijst
Proactieve service 16
ŠKODA Connect Portal 13
Toegang op afstand tot de wagen 17
Wisselen van gebruiker 14
Wissen van gebruiker 14
Online-reisdoelen 194
Ontgrendelen
Afstandsbediening 61
Individuele instellingen 63
KESSY 62
Knop voor centrale vergrendeling 63
Ontgrendelen en vergrendelen 60
Ontgrendeling
In noodgevallen 313
Opbergnet 102
Opbergvakken 97
Zie Praktische uitrustingen 97
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen
194
Reisdoelgeheugen 194
Oproepen doorschakelen 144
Oproepen wissen 144
Oproeplijst
Oproeplijst
176
Originele accessoires 279
Originele onderdelen 279
Overbouwhellingshoek 329
Overzicht
Bestuurdersruimte 37
Controlelampjes
41
Motorruimte 291
Vervangen 316
P
Parkeerhulp
231
Activering/deactivering
233
Automatische noodstop 234
Automatische systeemactivering bij vooruitrij-
den 233
Instellingen in het infotainment 231
Weergave op het infotainmentbeeldscherm 232
Werking 231, 245
Parkeerplaats 193
Parkeerrem 216
Controlelampje 42
Parkeren 218
Achteruitrijcamera 237
Inparkeersysteem 244
Omgevingsweergave (Area View) 241
Parkeerhulp 231
Uitparkeerhulp 234
ParkPilot 231
Passieve veiligheid 19
Rijveiligheid 19
Vóór elke rit 19
Pechoproep
174
Pedalen 219
Vloermatten 219
Personalisatie
Overzicht van enkele gepersonaliseerde func-
ties
59
Werking 59
Personalisering 58
Configuratiehulp 135
Instellen 60
Phonebox 99
Pincode
Instellen
144
POI 196
Portier
Kindersloten 65
Noodvergrendeling
314
Noodvergrendeling van het bestuurderspor-
tier 313
Openen/sluiten 64
Portierrandbescherming 65
Portierrandbescherming 65
Portierwaarschuwing 51
Praktische uitrusting
Afvalbak 101
Bekerhouders 100
Praktische uitrustingen
12 volt stopcontact in bagageruimte 107
12 volt stopcontact in interieur 107
230 volt stopcontact 107
Asbakken 108
Brillenvak 102
Kledinghaken 104
Opbergvak 97
Opbergvak onder de voorstoel 103
Opbergvak voor paraplu 103
Reflecterend vest 301
Sigarettenaansteker 109
Tassen 104
Tickethouder
98
Uitneembare skizak 105
Principes van de infotainmentbediening 131
Privémodus 15
Proactieve inzittendenbescherming 45, 265
Proactieve service
16
Productaansprakelijkheid 6
R
Radio
Bedienen 152
Frequentiebereik 153
Hoofdmenu
152
Instellen 143, 150
L-band 144
Lijst met beschikbare zenders 153
Radiozenderlogo 154
Scan
153
Spraakbediening 136
Verkeersinformatie (TP) 155
Voorkeuzetoetsen 154
342
Trefwoordenlijst
Radio-apparatuur
Informatie over richtlijn 2014/53/EU 9
Radiografische afstandsbediening
Extra verwarming (interieurvoorverwarming-
en ventilatie) 127
Radiozender
Opslaan 154
Zender selecteren en zoeken 153
Radiozenderlogo's 154
Updaten 142
RDK
Bandenspanningscontrolesysteem 273
Reflecterend vest 301
Regeling
Lichtbundelhoogte 75
Registratie van de online-diensten
Elektronisch handboek 14
Instructievideo 14
Registratie van de onlinediensten
Instellen
150
Registratie van onlinediensten
Instellen 142
Reinigen van de wagen 281
Binnenzijde
284
Buitenzijde 282, 283
Ruiten 283
Wassen 281
Reisdoel
Afbeelding met GPS 197
Eigen reisdoel
196
Favoriet 194, 201
Kaartpunt 193
Laatste reisdoelen 194
Manieren van zoeken/ingeven reisdoel 191
Online-reisdoelen
194
Opgeslagen reisdoel 194
Op kaart ingeven 192
Opslaan 201
Telefooncontact 194
Thuisadres 195
vCard 194
Vlaggetjesreisdoel 194
Zoeken 191
Reisdoelbeheer
Favoriet 201
Opslaan 201
Reisdoeldetails 201
Reisdoeldetails 201
Reisdoelgeheugen 194
Reisdoel ingeven 192
Reisdoel opslaan 201
Reisdoel wissen 201
Remassistent (HBA) 227
Rembekrachtiger 216
Remblokken
Controlelampje 46
Nieuw 216
Remmen
Controlelampje
43
Informatie voor het remmen 216
Inrijden 222
Parkeerrem 216
Rem- en stabiliteitssystemen
225
Rembekrachtiger 216
Remvloeistof 294
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Controlelampje 47
Remsystemen 225
Remvloeistof
294
Controleren 294
Specificatie 294
Reparaties en technische wijzigingen 279
Reservewiel 299
Verwijderen/opbergen
303
Restaurant 193
Richtlijn 2014/53/EU 9
Rijbaanadviezen 203
Rijden
Brandstofverbruik 326
Emissiewaarden 326
Rijden door water 224
Topsnelheid 330
Rijden in de winter
Accu 295
Rijden met aanhangwagen
Navigatie 202
Rijden met een aanhangwagen 274
Rijgegevens 55
Rijklaar gewicht 326
Rijmodus 262
Comfort 263
Dynamische onderstelregeling (DCC) 263
Eco 263
Individual 264
Instellingen van de modus Individual 264
Moduskeuze en infotainmentweergave
264
Normal 263
Snow 264
Sport 263
Rijstrookassistent 265
Activering/deactivering
267
Instellingen in het infotainment 266
Storingen 268
Werking 266
Roetfilter 49
Rolafdekking
Zie Bagageruimteafdekking
114
Rolgordijn van het schuif-kanteldak 74
Route 201
Nieuwe route 205
Online-routeimport 205
Route-opslag
204
Routelijst 205
Route-informatie 204
Routeberekening 202
Rijden met aanhangwagen 202
343
Trefwoordenlijst
Routebewerking 204
Routelijst 205
Routeopties 146
Routeplan 204
rSAP 170
Dataverbinding 181
Ruitbediening 70
Ruiten
Bedienen 70
Ruitensproeier- en was
vloeistof bijvullen 291
Ruitensproeierinstallatie 82
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen 291
Controlelampje 50
Ruitenwissers en -sproeiers 82
Automatische achterruitwisser 84
Bedienen 83, 84
Controlelampje voor ruitensproeiervloeistof-
peil
50
Ruitenwisserbladen vervangen 315
Servicestand van de ruitenwisserarmen 315
S
Safebeveiliging 63
SAFE, SAFELOCK
Zie Safebeveiliging 63
Schade aan de wagen voorkomen 224
Schakelaars in het bestuurdersportier
Elektrische ruitbediening 71
Schakelen
Keuzehendel
220
Tiptronic 221
Versnellingshendel 219
Schakeling
Informatie over ingeschakelde versnelling
52
Schakeladvies 52
Scheidingsnet 115
Schermweergave 131
Schuif-kanteldak
Bedienen 73
Bediening activeren 74
Bediening van het rolgordijn activeren 74
Rolgordijn 74
SD-kaart 159
Veilig verwijderen 150
Service 279
Controlelampje 51
Service-intervalindicatie 57
Service-interval 57
Service-intervalindicatie 57
Service-intervallen 57
Serviceplan 57
Sfeerverlichting 81
Sigarettenaansteker 109
Simkaart
Aanbrengen
173
Dataverbinding 180
Pincode 173
Pincode veranderen 173
Verwijderen 173
Skizak
105
Slaappakket
Deken 106
Hoofdsteunen 93
Sleepoog 310, 311
Sleutel
Batterij vervangen
311, 312
Contact in-/uitschakelen 213
Motor starten/afzetten 213
Noodsleutel verwijderen 61
Sluitkrachtbegrenzing
Elektrische achterklep
68
Ruiten 72
SmartLink+ 183
Android Auto 184
Apple CarPlay 185
Hoofdmenu 183
Inleiding 183
Instellen 146, 152
MirrorLink® 185
ŠKODA OneApp applicatie 186
Sms
Hoofdmenu 177
Nieuw bericht 178
Ontvangen bericht 178
Sneeuwkettingen 300
Snelheidsbegrenzer 47, 252
Snelheidsbegrenzingen 203
Snelheidscodeletter 299
Snelheidsregelsysteem 251
Controlelampje 47
Software-update
138, 142, 150
SOS-toets 16
Soundsysteem 139
Speedlimiter 47, 252
Spiegel 82, 84
Spoilers
280
Sportief rijden
Informatie 53
Spraakbediening 136
Bedieningsprincipe 137
Commando's 137
Correctie van een spraakcommando-ingave
137
Help 137
In-/uitschakelen 137
Ingave stoppen/herstellen 137
Instellen 141
Niet herkennen van een spraakcommando
137
Spraakversterking 134
SSID 141
Stabiliseringscontrole (ESC) 44, 226
344
Trefwoordenlijst
Stabiliteitssystemen 225
Stadslicht 75
Standby 133
Start-stop 214
Controlelampje 50
Systeem handmatig deactiveren/activeren 215
Werking 214
Start-stopsysteem 214
Starthulp 309
Starthulp 308, 309
Startknop
Contact in-/uitschakelen 213
Motor starten/afzetten 213
Problemen bij de motorstart 214
Stuurslot vergrendelen/ontgrendelen 212
Start van de routegeleiding 202
Statusregel 131, 189
Navigatie 148
Telefoon
168, 169
Stoelen
Achterin 90
Armleuning voorin 89
Elektrisch instellen 87
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare
stoel
88
Handmatig instellen 87
Hoofdsteunen 93
In het geheugen van de sleutel met radiografi-
sche afstandsbediening opslaan 88
Instellen
87
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning 89
Opslaan 88
Ventilatie 95
Verwarming 95
Voorin
87
Stoelen elektrisch instellen 87
Stoelen handmatig instellen 87
Stopcontacten
12 volt stopcontact in bagageruimte 107
12 volt stopcontact in interieur 107
230 V 107
Stoppen
Zie Parkeren 218
Stuurbekrachtiging 43
Stuurslot ontgrendelen 212
Stuurslot vergrendelen 212
Stuurwiel
Instellen 21
Juiste zithouding 20
Toetsen 54
Verwarming 96
Subwoofer 139
Surround 139
Swing
Infotainmentbeschrijving 130
Systeeminformatie
138, 142, 150
T
Taalkarakters 140
Tablethouder 109
Tanken 286
Brandstof
286
Tankopties 148
Tankstation 193
Tankstationlogo 146
Tassen 104
TDI CR 325
Technische gegevens
325
Tekstberichten 177
Telecommunicatie van de simgegevens 170
Telefoon
Basistelefoon 171
Bediening
168, 169
Bluetooth-profielen 172
Bluetooth®-update 170
Compatibiliteit 170
Conferentiegesprek 176
Contacten importeren 144, 151
Extra telefoon 171
Favorieten beheren 144, 151
Functies 174
Gebruikersprofiel 144, 151
Hoofdmenu 168, 169
Informatie-oproep 174
Inleidende informatie 168
Instellen 144, 151
Koppelen 170
Koppelingsprocedure 170
Met het infotainment verbinden 170
Noodoproep 174
Oproepen doorschakelen 144
Oproepen wissen 144
Oproepinstellingen 144
Oproeplijst
176
Pechoproep 174
Premium 144
rSAP 170, 171
Simkaart 171
Sms-instellingen
144
Spraakbediening 136
Tekstberichten (sms) 177
Telefoonboek 174
Telefoongesprek 176
Telefoonnummer invoeren 174
Telefoonnummer selecteren
174
Verbindingstypes 171
Voicemailbox 174
Voorkeurscontacten 175
Voorwaarden voor de koppeling 170
Telefoonboek
174
Telefoonconferentie 176
Telefoonfuncties 174
Telefoongesprek 176
Telefoonnummer 174
345
Trefwoordenlijst
Telefoon Premium
rSAP 170
Simkaart 173
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terug-
zetten 51
Thuisadres 147, 195
Tickethouder 98
Tijd 52, 140, 149
Tijd- en datumaanduiding op het infotainment-
beeldscherm 133
Tiptronic 221
TMC
Detail van de verkeersmelding 209
Dynamische route 209
Lijst met verkeersmeldingen 208
Toegang op afstand tot de wagen 17
Toelichtingen 12
Toerenteller 38
Toets CAR
210
Toetsenbord 132
Toets HOME 135
Topsnelheid 330
TOP TETHER 34
Touchscreen
130
TP (Verkeersinformatie) 155
Tractiecontrole (ASR) 44, 227
Traffic
Detail van de verkeersmelding 209
Dynamische route 209
Lijst met verkeersmeldingen
208
Trailer Assist 249
Transport
Bagageruimte 111
Dakdragers 119
Trekhaak en aanhangwagen
274
Trekhaak 274, 275
Accessoires 275
Behandelen 274
Kogeldruk 274
Melding 274
TSA 228
TSI 325
Tussenstop 201
Tweede zitrij
Easy Entry 90
Hoofdsteunen 93
Instellen 90
Rugleuningen naar voren klappen 91
Typeplaatje 325
U
Uitlaatgascontrolesysteem 44
Uitneembare lamp
116
Accu's vervangen 313
Uitneembare skizak 105
Uitparkeerhulp 234
Activering/deactivering 236
Storingen
237
Werking 235
Uitschakelen
Alarm 67
Uitschakelen van het infotainment 133
Update van de navigatiegegevens
148
USB 100, 159
Veilig verwijderen 150
V
Vakken
97
Variabele bagageruimtelaadvloer 117
vCard
194, 196
Veiligheid 19
Airbag 25
Hoofdsteunen 93
i-Size 34
ISOFIX
32, 33
Juiste zithouding 19
Kinderzitjes 29
TOP TETHER 34
Veilig vervoer van kinderen 29
Veiligheidsgordels 22
Controlelampje 43, 48
Gordeloprolautomaten 24
Gordelspanners 24
Hoogte-instelling 23
Juiste verloop 23
Omgespen en losmaken 23
Veilig verwijderen van de datadrager 141
Veilig verwijderen van de externe gegevens-
bron 150
Velgen 297
Ventilatie
Stoelen 94
Verbanddoos 301
Verbindingstypes van de telefoon 171
Vergrendelen
Afstandsbediening
61
Individuele instellingen 63
KESSY 62
Knop voor centrale vergrendeling 63
Vergrendeling
In noodgevallen
314
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem) 43
Verkeersinformatie (TP) 155
Verkeersmeldingen (TMC) 208, 209
Verkeersopstopping
210
Verkeerstekenherkenning 269
Aanwijzingsmeldingen 271
Extra weergave 271
Instellingen in het infotainment 270
Storingen
271
Werking 270
346
Trefwoordenlijst
Verkeerstekens
Infotainmentweergave 200
Zie Verkeerstekenherkenning 269
Verlichting
Bagageruimte 111
Binnenverlichting 80
Instapgedeelte 79
Sfeerverlichting 81
Vermoeidheidsherkenning
Vermoeidheidsherkenningsassistent 271
Vermoeidheidsherkenningsassistent 271
Versnellingsbak
Aanwijzingsmeldingen 47
Vertraagde vergrendeling van achterklep
Zie Achterklep 68
Vertrouwd raken met de wagen 2
Vervangen
Accu 296
Accu's van uitneembare lamp
313
Batterij 311, 312
Gloeilampjes 320
Ruitenwisserbladen 315
Zekeringen 316
Vervanging van onderdelen
279
Verversen
Motorolie 291
Vervoer van kinderen 29
Verwarming 120
Buitenspiegel 85
Circulatiefunctie
123
Stoelen 94
Stuurwiel 96
Voor- en achterruit 81
Verwisselen
Wielen
302
Verzorging en onderhoud 279
Verzorging van de wagen
Binnenzijde 284
Buitenzijde 282
Vest 301
Videohandleidingen 11
Videospeler 164
Viewer 163
VIN
Chassisnummer 325
Virtueel pedaal
Zie Achterklep zonder aanraken bedienen 70
Vlaggetjesreisdoel 194
Vloermatten 219
Zie Vloermatten 219
Voertuigcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 54
Voicemailbox 174
Volume 134
Volume-instelling 134
Voor- en achterruit ontdooien 81
Voorgloeisysteem 45
Voorkeurscontacten
175
Voorruit - Verwarming 81
Voorstoelen 87
Voorwaarden voor de koppeling 170
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 55
Waarschuwingssymbolen
Zie Controlelampjes
41
Wagen - Instellingen 210
Wagenafmetingen 328
Wagen afslepen 309
Wagenbreedte
328
Wagengereedschap 302
Wagenhoogte 328
Wagenlengte 328
Wagen opkrikken 306
Wagen parkeren
Zie Parkeren
218
Wagensystemen 210
Wagentoestand
Auto-Check-Control 52
Wagen wassen 281
Water
Rijden door 224
Water in het brandstoffilter 50
Weergave
Koelvloeistoftemperatuur 38
Media 156
Schakelen 52
Video-dvd 165
Weergave voor lage temperatuur 50
Weersomstandigheden 279
Wegpunten opnemen 207
Wegpuntenritgeheugen 207, 208
Wegpuntmodus 206
Hoofdmenu 206
Wegpunten opnemen
207
Wegpuntenritgeheugen 207, 208
Wegpunt handmatig plaatsen 207
Wegrijblokkering 212
Wielbouten
Afdekkappen
305
Antidiefstalwielbouten 305
Losdraaien en vastzetten 305
Wielen 297
Bandenspanning 298
Belastingsindex 299
Draairichtinggebonden banden
297
Leeftijd van banden 297
Opslag van banden 297
Schade aan banden 297
Sneeuwkettingen 300
Snelheidscodeletter
299
Verwisselen 302
Wieldop 304
Winterbanden 300
Wiel verwisselen 302
347
Trefwoordenlijst
Winterbanden 300
Winterse omstandigheden 300
Allweather-banden 300
Diesel 287
Sneeuwkettingen 300
Winterbanden 300
Wisinterval 83
WLAN 160, 181
Client 181
Hotspot in-/uitschakelen 181
Hotspot instellen 181
Met de hotspot verbinden 181
Verbinden 181
WPS 141, 182
WLAN client 181
Instellen 141
WLAN hotspot
Instellen 141
WPS
141, 182
X
XDS+ 227
Z
Zeeniveau 187
Zekeringen
316
In de motorruimte
318, 319
In het dashboard 316, 317
Kunststof klem 318
Zender
Zie Hoofdmenu 152
Zender opslaan
154
Zicht 81
Zie Brandstof
Loodvrije benzine 286
Zijvakken in de bagageruimte 115
Zitplaatsen achterin
90
Zoeken
Manieren van zoeken/ingeven reisdoel 191
Online-reisdoelen 191
Parkeerplaats 193
Reisdoel 191
Restaurant 193
Tankstation 193
Zonnekleppen 82
Zuinig rijden 222
Andere tekens
ŠKODA Connect
Dienstenbeheer 142, 150
Instellen
142, 150
Registreren
142, 150
Zie Online-diensten 13
ŠKODA Connect onlinediensten
Diensten activeren 142, 150
Registreren 142
ŠKODA OneApp applicatie
186
348
Trefwoordenlijst
349
Trefwoordenlijst
350
Trefwoordenlijst
351
Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeel-
ten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het au-
teursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2017
www.skoda-auto.com
Návod k obsluze
Kodiaq holandsky 11.2017
565012732AC

565012732AC
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356

SKODA Kodiaq (2017/11) de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor