KTM Freeride 250 F 2020 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

BEDIENINGSHANDLEIDING 2020
Freeride 250 F
Artikelnr. 3214014nl
BESTE KTM KLANT,
*3214014nl*
3214014nl
08/2019
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief
voertuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken.
We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe!
Hieronder het serienummer van uw voertuig invullen.
Voertuigidentificatiennummer ( pag. 14) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 14)
Sleutelnummer ( pag. 14)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het
model. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling van de motorfietsen kunnen
echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
© 2019 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toe-
stemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagement-
norm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
Freeride 250 F EU (F8103T4)
INHOUDSOPGAVE
2
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................. 5
1.1 Gebruikte pictogrammen..................... 5
1.2 Gebruikte formatering......................... 5
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................ 6
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....... 6
2.2 Onjuist gebruik .................................. 6
2.3 Veiligheidsaanwijzingen...................... 6
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......... 6
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......... 7
2.6 Veilig gebruik .................................... 7
2.7 Beschermende kleding ....................... 8
2.8 Werkinstructies.................................. 8
2.9 Milieu............................................... 8
2.10 Bedieningshandleiding ....................... 8
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 10
3.1 Garantie.......................................... 10
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... 10
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ......... 10
3.4 Service ........................................... 10
3.5 Afbeeldingen ................................... 10
3.6 Klantenservice................................. 10
4 AFBEELDING VOERTUIG............................. 12
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 12
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave) .................... 13
5 SERIENUMMERS........................................ 14
5.1 Voertuigidentificatiennummer ........... 14
5.2 Typeplaatje ..................................... 14
5.3 Sleutelnummer................................ 14
5.4 Motornummer.................................. 14
5.5 Artikelnummer voorvork .................... 15
5.6 Artikelnummer schokdemper............. 15
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 16
6.1 Koppelingshendel ............................ 16
6.2 Remhendel...................................... 16
6.3 Gashendel....................................... 16
6.4 Uitschakelknop................................ 16
6.5 Claxonknop ..................................... 17
6.6 Lichtschakelaar ............................... 17
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............. 17
6.8 Noodstopschakelaar ......................... 17
6.9 Startknop ........................................ 18
6.10 Overzicht controlelampjes................. 18
6.11 Tankdop openen .............................. 18
6.12 Tankdop sluiten ............................... 19
6.13 Koude-startknop .............................. 20
6.14 Regelschroef stationair toerental........ 20
6.15 Versnellingshendel ........................... 21
6.16 Rempedaal...................................... 21
6.17 Zijstandaard .................................... 21
6.18 Contactslot...................................... 22
6.19 Stuurslot......................................... 22
6.20 Stuur vergrendelen........................... 22
6.21 Stuur ontgrendelen .......................... 23
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 24
7.1 Gecombineerd instrument-overzicht... 24
7.2 Activering en test............................. 24
7.3 Kilometer of mijl instellen................. 24
7.4 Gecombineerd instrument instellen.... 25
7.5 Tijd instellen ................................... 26
7.6 Rondetijd opvragen .......................... 26
7.7 Weergavemodus SPEED (snelheid) .... 27
7.8 Weergavemodus SPEED/H
(bedrijfsuren)................................... 27
7.9 Setupmenu ..................................... 28
7.10 Meeteenheid instellen ...................... 28
7.11 Weergavemodus SPEED/CLK (tijd)..... 29
7.12 Tijd instellen ................................... 29
7.13 Weergavemodus SPEED/LAP
(rondetijd)....................................... 30
7.14 Rondetijd opvragen .......................... 30
7.15 Weergavemodus SPEED/ODO
(odometer) ...................................... 31
7.16 Weergavemodus SPEED/TR1
(tripmaster 1) .................................. 31
7.17 Weergavemodus SPEED/TR2
(tripmaster 2) .................................. 32
7.18 TR2 (tripmaster 2) instellen.............. 32
7.19 Weergavemodus SPEED/A1
(gemiddelde snelheid 1) ................... 33
7.20 Weergavemodus SPEED/A2
(gemiddelde snelheid 2) ................... 33
7.21 Weergavemodus SPEED/S1
(chronometer 1)............................... 34
7.22 Weergavemodus SPEED/S2
(chronometer 2)............................... 34
7.23 Functieoverzicht .............................. 34
7.24 Overzicht voorwaarden voor
activeerbaarheid .............................. 36
8 INBEDRIJFSTELLING.................................. 37
8.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling ............................... 37
8.2 Motor inrijden.................................. 38
8.3 Startvermogen van lithium-ion-
accu's bij lage temperaturen ............. 39
9 RIJ-INSTRUCTIES....................................... 40
9.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfstelling ............................... 40
9.2 Voertuig starten ............................... 40
9.3 Beginnen met rijden......................... 41
9.4 Schakelen, rijden............................. 41
INHOUDSOPGAVE
3
9.5 Afremmen ....................................... 42
9.6 Stoppen, parkeren............................ 42
9.7 Transporteren .................................. 43
9.8 Brandstof tanken ............................. 44
10 SERVICESCHEMA....................................... 46
10.1 Extra informatie ............................... 46
10.2 Verplichte werkzaamheden................ 46
10.3 Aanbevolen werkzaamheden.............. 47
11 CHASSIS AFSTELLEN ................................. 48
11.1 Basisinstelling chassis voor
bestuurdersgewicht controleren ......... 48
11.2 Ingaande demping schokdemper ....... 48
11.3 Ingaande demping lowspeed van de
schokdemper instellen...................... 48
11.4 Ingaande demping highspeed van de
schokdemper instellen...................... 49
11.5 Uitgaande demping van de
schokdemper instellen...................... 50
11.6 Maat achterwiel zonder belasting
bepalen........................................... 50
11.7 Statische veerweg schokdemper
controleren...................................... 51
11.8 Dynamische veerweg schokdemper
controleren...................................... 52
11.9 Veervoorspanning schokdemper
instellen ...................................... 52
11.10 Dynamische veerweg instellen ....... 53
11.11 Basisinstelling voorvork controleren ... 54
11.12 Ingaande demping voorvork
instellen.......................................... 54
11.13 Uitgaande demping voorvork
instellen.......................................... 55
11.14 Stuurstand ...................................... 55
11.15 Stuurstand instellen ..................... 56
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......... 57
12.1 Motorfiets met hefbok opkrikken ....... 57
12.2 Motorfiets van hefbok nemen ............ 57
12.3 Vorkpoten ontluchten ....................... 57
12.4 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ....... 58
12.5 Voorvorkprotector demonteren ........... 58
12.6 Voorvorkprotector monteren............... 59
12.7 Vorkpoten demonteren .................. 59
12.8 Vorkpoten monteren ...................... 60
12.9 Onderste kroonplaat demonteren .... 61
12.10 Onderste kroonplaat monteren ....... 62
12.11 Speling balhoofdlager controleren...... 64
12.12 Speling balhoofdlager instellen ...... 65
12.13 Balhoofdlager smeren ................... 65
12.14 Spatbord voor demonteren ................ 66
12.15 Spatbord voor monteren.................... 66
12.16 Schokdemper demonteren ............. 67
12.17 Schokdemper monteren ................ 67
12.18 Zadel omhoog klappen...................... 68
12.19 Zadel vergrendelen........................... 68
12.20 Spoiler verwijderen........................... 68
12.21 Spoiler monteren ............................. 69
12.22 Luchtfilterhuis demonteren ........... 70
12.23 Luchtfilterhuis monteren ............... 70
12.24 Luchtfilter demonteren ................. 71
12.25 Luchtfilter monteren ..................... 71
12.26 Luchtfilter en luchtfilterhuis
reinigen ....................................... 72
12.27 Einddemper demonteren................... 72
12.28 Einddemper monteren ...................... 73
12.29 Glasvezelvulling van einddemper
vervangen .................................... 73
12.30 Brandstoftank demonteren ............ 74
12.31 Brandstoftank monteren ................ 76
12.32 Kettingvervuiling controleren............. 78
12.33 Ketting reinigen ............................... 78
12.34 Kettingspanning controleren ............. 79
12.35 Kettingspanning instellen ................. 79
12.36 Ketting, kettingwiel,
ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren .............. 80
12.37 Frame controleren ........................ 83
12.38 Achterbrug controleren .................. 83
12.39 Gaskabelplaatsing controleren........... 83
12.40 Rubberen stuurcovers controleren...... 84
12.41 Uitgangspositie koppelingshendel
instellen.......................................... 84
12.42 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren...................................... 85
12.43 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
corrigeren........................................ 85
12.44 Vloeistof van de hydraulische
koppeling verversen ...................... 86
12.45 Motorbescherming demonteren ......... 87
12.46 Motorbescherming monteren ............. 87
13 REMSYSTEEM............................................ 89
13.1 Vrije slag remhendel controleren........ 89
13.2 Vrije slag remhendel instellen ........... 89
13.3 Remschijven controleren................... 89
13.4 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren...................................... 90
13.5 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen ...................................... 91
13.6 Remplaketten van de voorwielrem
controleren...................................... 92
13.7 Remplaketten van de voorwielrem
vervangen .................................... 92
13.8 Vrije slag rempedaal controleren........ 95
13.9 Uitgangspositie van het rempedaal
instellen ...................................... 95
13.10 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren...................................... 96
INHOUDSOPGAVE
4
13.11 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen ...................................... 96
13.12 Remplaketten van de achterwielrem
controleren...................................... 97
13.13 Remplaketten van de achterwielrem
vervangen .................................... 98
14 WIELEN, BANDEN .................................... 101
14.1 Voorwiel demonteren .................. 101
14.2 Voorwiel monteren ...................... 101
14.3 Achterwiel demonteren ............... 102
14.4 Achterwiel monteren ................... 103
14.5 Bandentoestand controleren............ 104
14.6 Bandenspanning controleren........... 105
14.7 Spaakspanning controleren ............. 105
15 ELEKTRONICA.......................................... 107
15.1 12V-accu demonteren ................. 107
15.2 12V-accu monteren .................... 108
15.3 12V-accu laden .......................... 108
15.4 Hoofdzekering vervangen ................ 110
15.5 Zekeringen afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen ........... 111
15.6 Koplampkap met koplamp
demonteren................................... 112
15.7 Koplampkap met koplamp
monteren ...................................... 113
15.8 Lamp koplamp vervangen ............... 113
15.9 Knipperlichtlamp vervangen............ 114
15.10 Koplampstand controleren .............. 115
15.11 Lichtbundelbreedte van de
koplamp instellen .......................... 116
15.12 Batterij gecombineerd instrument
vervangen...................................... 116
15.13 Diagnosestekker............................. 117
16 KOELSYSTEEM......................................... 118
16.1 Koelsysteem .................................. 118
16.2 Antivries en koelmiddelpeil
controleren.................................... 118
16.3 Koelmiddelpeil controleren ............. 119
16.4 Koelmiddel aftappen .................. 120
16.5 Koelmiddel vullen ...................... 121
17 MOTOR AFSTELLEN ................................. 122
17.1 Speling gaskabel controleren........... 122
17.2 Speling gaskabel instellen ........... 122
17.3 Eigenschappen van de gasrespons
instellen .................................... 123
17.4 Stationair toerental instellen ........ 124
17.5 Smoorkleppositie programmeren...... 126
17.6 Uitgangspositie versnellingshendel
controleren.................................... 126
17.7 Uitgangspositie van de
versnellingshendel instellen ......... 127
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 128
18.1 Brandstofzeef vervangen ............. 128
18.2 Motoroliepeil controleren ................ 129
18.3 Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeef reinigen ..... 129
18.4 Motorolie bijvullen ......................... 132
19 REINIGING, ONDERHOUD......................... 133
19.1 Motorfiets reinigen ......................... 133
19.2 Controle en onderhoud voor rijden
in de winter ................................... 134
20 STALLING ................................................ 135
20.1 Stalling......................................... 135
20.2 Inbedrijfname na stalling ................ 136
21 OPSPOREN VAN FOUTEN.......................... 137
22 KNIPPERCODE ......................................... 140
23 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 142
23.1 Motor............................................ 142
23.2 Aanhaalmomenten motor ................ 143
23.3 Vulhoeveelheden............................ 145
23.3.1 Motorolie .................................. 145
23.3.2 Koelmiddel ............................... 145
23.3.3 Brandstof.................................. 145
23.4 Chassis ......................................... 145
23.5 Elektronica.................................... 146
23.6 Banden......................................... 146
23.7 Voorvork........................................ 147
23.8 Schokdemper ................................ 147
23.9 Aanhaalmomenten chassis.............. 148
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 150
25 HULPSTOFFEN......................................... 152
26 NORMEN ................................................. 154
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 155
28 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 156
29 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 157
29.1 Gele of oranje pictogrammen........... 157
29.2 Groene en blauwe pictogrammen..... 157
INDEX ............................................................. 158
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1
5
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch
begrip. Laat de werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-
garage! Daar wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het
benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
Kenmerkt een spanningsmeting.
Kenmerkt een stroommeting.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
6
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Dit voertuig is zodanig ontworpen en gebouwd dat het gangbare belastingen bij offroad-gebruik kan weerstaan.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering (beperkt vermogen) toegelaten voor het rijden op de
openbare weg.
In de niet-gehomologeerde uitvoering mag dit voertuig uitsluitend worden gebruikt op afgesloten trajecten
buiten het openbare wegennet.
Dit voertuig is ontworpen voor trialwedstrijden en offroad-gebruik onder zware omstandigheden; hij is niet
geschikt voor motocross-gebruik.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvul-
dig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
7
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluids-
demping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten wer-
king is gesteld.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaat-
gassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
8
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor zover niet anders aangegeven moet bij alle werkzaamheden het contact zijn uitgeschakeld (modellen met
contactschakelaar) resp. de motor stilstaan (modellen zonder contactschakelaar).
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar
kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker
(15112017000)
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Specifieke aanwijzingen van de
fabrikant bij het gebruik in acht nemen.
Als op een nieuw onderdeel reeds schroefborgmiddel (bijv. Precote
®
) is aangebracht, geen extra borgmiddel aan-
brengen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage.
Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedie-
ningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger maken. Alleen zo
komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt
raadplegen wanneer dat nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eige-
naar worden gegeven.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
9
De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de
KTM Motorcycles-website beschikbaar.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
10
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in het KTM Dealer.net worden bevestigd, omdat anders de garantie volledig vervalt.
Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er
geen aanspraak op garantie.
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de
bedieningshandleiding genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Door een onjuist afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals op zand of op een nat of modderig
traject/terrein, kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller ver-
slijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken van het volgende service-interval te contro-
leren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
Bij de intervallen gebaseerd op tijd of kilometerstand is het interval dat als eerste komt doorslaggevend.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
11
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG
12
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
A00589-10
1
Remhendel ( pag. 16)
2
Koppelingshendel ( pag. 16)
3
Tankdop
4
Zadelontgrendeling
5
Schokdemperinstelling ingaande demping
6
Schokdemperinstelling uitgaande demping
7
Zijstandaard ( pag. 21)
8
12V-accu
9
Versnellingshendel ( pag. 21)
bk
Stuurslot ( pag. 22)
AFBEELDING VOERTUIG 4
13
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
A00590-10
1
Voorvorkinstelling ingaande demping
2
Uitschakelknop ( pag. 16)
2
Claxonknop ( pag. 17)
2
Lichtschakelaar ( pag. 17)
2
Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 17)
3
Startknop ( pag. 18)
4
Noodstopschakelaar ( pag. 17)
5
Gashendel ( pag. 16)
6
Voorvorkinstelling uitgaande demping
7
Rempedaal ( pag. 21)
8
Kijkglas remvloeistof achter
5 SERIENUMMERS
14
5.1 Voertuigidentificatiennummer
401945-10
Het voertuigidentificatienummer
1
is aan de rechterkant van het
balhoofd gegraveerd.
5.2 Typeplaatje
401946-10
Het typeplaatje
1
is aan de voorkant van het balhoofd aange-
bracht.
5.3 Sleutelnummer
H02562-10
Sleutelnummer
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te
bestellen. De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
5.4 Motornummer
H01047-10
Het motornummer
1
in de linkerkant van de motor boven het
ketting-aandrijfwiel gegraveerd.
SERIENUMMERS 5
15
5.5 Artikelnummer voorvork
401947-10
Het artikelnummer van de voorvork
1
is aan de binnenkant van
de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
H02222-10
Het artikelnummer van de schokdemper
1
is op het bovenste
deel van de schokdemper boven de stelring naar de motorzijde toe
gegraveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
16
6.1 Koppelingshendel
F01169-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijge-
steld.
6.2 Remhendel
A00591-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6.3 Gashendel
A00592-10
De gashendel
1
is aan de rechterzijde van het stuur
aangebracht.
6.4 Uitschakelknop
F01183-10
De uitschakelknop
1
is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Uitschakelknop in de uitgangspositie In deze stand is het
ontstekingscircuit gesloten en kan de motor worden gestart.
Uitschakelknop ingedrukt In deze stand is het ontste-
kingscircuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit
en een stilstaande motor schakelt niet in.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
17
6.5 Claxonknop
F01183-11
De claxonknop
1
is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon
bediend.
6.6 Lichtschakelaar
F01184-10
De lichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan De lichtschakelaar bevindt zich in de
middelste stand. In deze stand zijn het dimlicht en
het achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar is tegen de klok in
gedraaid. In deze stand zijn het groot licht en het ach-
terlicht ingeschakeld.
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
F01183-12
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de linkerkant van het
stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar
bevindt zich in de middelste stand.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld.
6.8 Noodstopschakelaar
A00593-11
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit In deze stand is het ontstekingscir-
cuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en
een stilstaande motor schakelt niet in.
Ontsteking aan In deze stand is het ontstekingscir-
cuit gesloten en kan de motor worden gestart.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
18
6.9 Startknop
A00593-10
De startknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Startknop in de uitgangspositie
Startknop ingedrukt In deze stand wordt de startmotor
geactiveerd.
6.10 Overzicht controlelampjes
A00594-10
Mogelijke toestanden
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht
is ingeschakeld.
Controlelampje storing brandt/knippert geel De OBD
heeft een fout in de voertuigelektronica geconsta-
teerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Waarschuwingslampje brandstofpeil brandt geel
Brandstofpeil heeft de reservemarkering bereikt.
Controlelampje richtingaanwijzer knippert groen
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
6.11 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
19
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Werkzaamheden vooraf
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
E00979-10
Hoofdwerkzaamheden
Ontgrendelknop
1
indrukken, tankdop tegen de klok in
draaien en naar boven toe verwijderen.
6.12 Tankdop sluiten
E00978-10
Hoofdwerkzaamheden
Tankdop plaatsen en met de klok mee draaien tot de ontgren-
delknop
1
vergrendelt.
Info
Slang
2
van de brandstoftankontluchting zonder knik-
ken leggen.
Werkzaamheden achteraf
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
6 BEDIENINGSELEMENTEN
20
6.13 Koude-startknop
H02565-10
De koude-startknop
1
is onder aan het smoorklephuis aange-
bracht.
Bij koude motor en lage omgevingstemperatuur verlengt de elek-
tronische brandstofinspuiting de inspuittijd. Om de grotere hoe-
veelheid brandstof te verbranden, wordt er extra zuurstof aan de
motor toegevoerd door het uittrekken van de koude-startknop.
Als kort gas wordt gegeven en de gashendel dan wordt losgela-
ten of de gashendel naar voren wordt gedraaid, springt de koude-
startknop terug in de uitgangspositie.
Info
Controleer of de koude-startknop is teruggekeerd naar de
uitgangspositie.
Mogelijke toestanden
Koude-startknop geactiveerd Koude-startknop is tot de aan-
slag ingedrukt.
Koude-startknop gedeactiveerd Koude-startknop staat in de
uitgangspositie.
6.14 Regelschroef stationair toerental
H02565-11
De stationaire afstelling van de regelklep is van grote invloed op
het startgedrag, een stabiel stationair toerental en de response bij
het gas geven.
Een motor met een correct ingesteld stationair toerental start mak-
kelijker dan een motor met een verkeerd ingesteld stationair toe-
rental.
Het stationaire toerental wordt met de regelschroef stationair toe-
rental
1
afgesteld.
Als de regelschroef stationair toerental met de klok mee wordt
gedraaid, wordt het stationaire toerental hoger.
Als de regelschroef stationair toerental tegen de klok in wordt
gedraaid, wordt het stationaire toerental lager.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
21
6.15 Versnellingshendel
401950-10
De versnellingshendel
1
is aan de linkerkant van de motor
gemonteerd.
401950-11
De positie van de versnellingen kunnen afgelezen worden op de
afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnel-
ling.
6.16 Rempedaal
401956-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
Met het rempedaal wordt de achterwielrem bediend.
6.17 Zijstandaard
401943-10
De zijstandaard
1
is aan de linker voertuigzijde aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
22
401944-10
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard
1
worden opge-
klapt en met de rubberband
2
zijn vastgezet.
6.18 Contactslot
A00595-10
Het contactslot
1
bevindt zich rechts achter de koplampkap.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit In deze stand is het ontstekingscir-
cuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en
een stilstaande motor schakelt niet in.
Ontsteking aan In deze stand is het ontstekingscir-
cuit gesloten en kan de motor worden gestart.
6.19 Stuurslot
F01185-10
Het stuurslot
1
is aan de linkerkant van het balhoofd aange-
bracht.
Met het stuurslot kan het stuur worden geblokkeerd. Sturen en
rijden is dan niet meer mogelijk.
6.20 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur volledig naar rechts draaien.
Stuurslot regelmatig smeren.
Universele oliespray ( pag. 153)
Contactsleutel in het stuurslot ( pag. 22) steken, naar links
draaien, indrukken en naar rechts draaien. Contactsleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
23
Info
Contactsleutel nooit in het stuurslot laten zitten.
6.21 Stuur ontgrendelen
400731-01
Contactsleutel in het stuurslot ( pag. 22) steken, naar links
draaien, uittrekken en naar rechts draaien. Contactsleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
Info
Contactsleutel nooit in het stuurslot laten zitten.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
24
7.1 Gecombineerd instrument-overzicht
V00799-01
Met de knop worden verschillende functies aangestuurd.
Met de knop worden verschillende functies aangestuurd.
Info
In de leveringstoestand is alleen de weergavemodus
SPEED/H en SPEED/ODO geactiveerd.
7.2 Activering en test
400313-01
Gecombineerd instrument activeren
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd als u op een van
de knoppen drukt of als het instrument van de wieltoerentalsensor
een impuls ontvangt.
Displaytest
Voor de functiecontrole van het display lichten kort alle indicatie-
segmenten op.
400314-01
WS (wheel size)
Na de functiecontrole van het display wordt kort de wielomtrek WS
(wheel size) weergegeven.
Info
Het cijfer 2205 komt overeen met de omtrek van een 21"-
voorwiel met standaardbanden.
Vervolgens wordt de laatste geselecteerde modus weergegeven.
7.3 Kilometer of mijl instellen
Info
Als de eenheid wordt gewisseld, blijft de waarde ODO bewaard en wordt omgerekend naar de geselecteerde
eenheid.
De waarden TR1, TR2, A1, A2 en S1 worden bij het omstellen gewist.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
400329-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie H rechtson-
der op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken.
Het setupmenu wordt met de geactiveerde functies wor-
den weergegeven.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie Km/h/Mph
knippert.
Km/h instellen
Knop indrukken.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
25
Mph instellen
Knop indrukken.
3 - 5 seconden wachten.
De instellingen worden opgeslagen.
Info
Indien er gedurende 10 - 12 seconden geen knop wordt
ingedrukt of geen impuls wordt ontvangen van de wiel-
toerentalsensor, worden de instellingen automatisch
opgeslagen en het setupmenu wordt gesloten.
7.4 Gecombineerd instrument instellen
Info
In de leveringstoestand is alleen de weergavemodus SPEED/H en SPEED/ODO geactiveerd.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
400318-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie H rechtson-
der op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken.
Het setupmenu wordt met de geactiveerde functies wor-
den weergegeven.
Info
Als er 10 - 12 seconden geen knop is ingedrukt, wor-
den de instellingen automatisch opgeslagen.
Indien er gedurende 20 seconden geen knop wordt
ingedrukt of geen impuls wordt ontvangen van de wiel-
toerentalsensor, worden de instellingen automatisch
opgeslagen en het setupmenu wordt gesloten.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de gewenste functie
knippert.
De geselecteerde functie knippert.
Functie activeren
Knop indrukken.
Pictogram blijft op het display staan en de weergave
wisselt naar de volgende functie.
Functie deactiveren
Knop indrukken.
Pictogram op het display verdwijnt en de weergave
wisselt naar de volgende functie.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
26
7.5 Tijd instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
400330-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie CLK rechts-
onder op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken.
Uurweergave knippert.
Uurweergave met de knop resp. knop instellen.
3 - 5 seconden wachten.
Het volgende segment van de weergave knippert en kan
worden ingesteld.
Door de knop en knop in te drukken kunnen de volgende
segmenten op dezelfde wijze als de uurweergave worden inge-
steld.
Info
De seconden kunnen alleen op nul worden gezet.
Indien er gedurende 15 - 20 seconden geen knop wordt
ingedrukt of geen impuls wordt ontvangen van de wiel-
toerentalsensor, worden de instellingen automatisch
opgeslagen en wordt het setupmenu gesloten.
7.6 Rondetijd opvragen
Info
Deze functie kan alleen worden opgeroepen, als de rondetijden zijn gemeten.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
400321-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie LAP rechts-
onder op het display verschijnt.
Knop kort indrukken.
Op de linkerkant van het display wordt LAP 1 weergegeven.
De ronden 1 - 10 kunnen met de knop worden opgeroepen.
De knop 3 - 5 seconden ingedrukt houden.
De rondetijden worden gewist.
Knop kort indrukken.
Volgende weergavemodus
Info
Als er een impuls wordt ontvangen van de wieltoeren-
talsensor, schakelt de linkerkant van het display terug
naar de SPEED-modus.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
27
7.7 Weergavemodus SPEED (snelheid)
400317-02
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie SPEED links
op het display verschijnt.
In de weergavemodus SPEED wordt de actuele snelheid weergege-
ven.
De actuele snelheid kan in Km/h of in Mph worden weergegeven.
Info
Landspecifieke instelling aanpassen.
Zodra er een impuls van het voorwiel komt, schakelt de lin-
kerkant van het display naar de SPEED-modus en wordt de
actuele snelheid weergegeven.
7.8 Weergavemodus SPEED/H (bedrijfsuren)
400316-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie H rechtson-
der op het display verschijnt.
In de weergavemodus H worden de bedrijfsuren van de motor weer-
gegeven.
De bedrijfsurenteller slaat de totale rijtijd op.
Info
De bedrijfsurenteller is nodig om te kunnen voldoen aan de
servicewerkzaamheden.
Als het gecombineerde instrument zich bij het starten in de
weergavemodus H bevindt, wisselt het automatisch naar de
weergavemodus ODO.
De weergavemodus H wordt tijdens het rijden onderdrukt.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Weergave wisselt naar het setupmenu voor de
functies.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
28
7.9 Setupmenu
400344-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie H rechtson-
der op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken.
Het setupmenu geeft de geactiveerde functies weer.
Info
De knop zo vaak kort indrukken totdat de gewenste
functie bereikt is.
Als er 20 seconden geen knop is ingedrukt, worden de
instellingen automatisch opgeslagen.
Knop kort
indrukken.
Activeert de knipperende indicatie en gaat naar
de volgende indicatie
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Deactiveert de knipperende indicatie en gaat
naar de volgende indicatie
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
3 - 5 secon-
den wachten.
Wisselt naar de volgende weergave zonder wijzi-
gingen
10 - 12
seconden
wachten.
Setupmenu start, slaat de instellingen op en
wisselt naar H of ODO.
7.10 Meeteenheid instellen
400329-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie H rechtson-
der op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie Km/h/Mph
knippert.
In de meeteenheden-modus kan de meeteenheid worden gewij-
zigd.
Info
Als er 5 seconden geen knop is ingedrukt, worden de
instellingen automatisch opgeslagen.
Knop kort
indrukken.
Start van de selectie, activeert de Km/h weer-
gave
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
29
Knop kort
indrukken.
Activeert Mph weergave
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
3 - 5 secon-
den wachten.
Wisselt naar de volgende weergave, wisselt van
de selectie naar het setupmenu
10 - 12
seconden
wachten.
Slaat het setupmenu op en sluit dit menu
7.11 Weergavemodus SPEED/CLK (tijd)
400319-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie CLK rechts-
onder op het display verschijnt.
In de weergavemodus CLK wordt de tijd weergegeven.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Weergave wisselt naar het setupmenu voor de
klok.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7.12 Tijd instellen
400319-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie CLK rechts-
onder op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Verhoogt de waarde
Knop kort
indrukken.
Verhoogt de waarde
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Verlaagt de waarde
Knop kort
indrukken.
Verlaagt de waarde
3 - 5 secon-
den wachten.
Wisselt naar de volgende waarde
10 - 12
seconden
wachten.
SETUP-menu verlaten
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
30
7.13 Weergavemodus SPEED/LAP (rondetijd)
400320-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie LAP rechts-
onder op het display verschijnt.
In de weergavemodus LAP kan met de chronometer maximaal 10
rondetijden worden gemeten.
Info
Als de rondetijd na het indrukken van de knop doorloopt,
zijn 9 geheugenplaatsen gebruikt.
De ronde 10 moet met de knop worden gestopt.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
De chronometer en rondetijd worden terugge-
zet.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Stopt de klok.
Knop kort
indrukken.
Start de klok of stopt de lopende rondetijd,
slaat deze op en de chronometer start de vol-
gende ronde.
7.14 Rondetijd opvragen
400321-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie LAP rechts-
onder op het display verschijnt.
Knop kort indrukken.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
De chronometer en rondetijd worden terugge-
zet.
Knop kort
indrukken.
Ronden van 1 - 10 selecteren
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Volgende rondetijd oproepen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
31
7.15 Weergavemodus SPEED/ODO (odometer)
400317-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie ODO rechts-
onder op het display verschijnt.
In de weergavemodus ODO wordt de totale gereden afstand weerge-
geven.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7.16 Weergavemodus SPEED/TR1 (tripmaster 1)
400323-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie TR1 rechts-
boven op het display verschijnt.
De TR1 (tripmaster 1) loopt altijd mee en telt tot 999,9.
Hiermee kan de lengte van het traject tijdens ritten of de afstand
tussen twee tankstops worden gemeten.
TR1 is aan A1 (gemiddelde snelheid 1) en S1 (chronometer 1)
gekoppeld.
Info
Als 999,9 wordt overschreden, worden de waarden TR1, A1
en S1 automatisch teruggezet op 0,0.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Indicaties TR1, A1 en S1 worden op 0,0 gezet.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
32
7.17 Weergavemodus SPEED/TR2 (tripmaster 2)
400324-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie TR2 rechts-
boven op het display verschijnt.
De TR2 (tripmaster 2) loopt altijd mee en telt tot 999,9.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Wist waarden TR2 en A2.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Verlaagt waarde TR2.
Knop kort
indrukken.
Verlaagt waarde TR2.
7.18 TR2 (tripmaster 2) instellen
400324-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie TR2 rechts-
boven op het display verschijnt.
Knop 2 - 3 seconden indrukken tot TR2 knippert.
De weergegeven waarde kan handmatig met de knop en de
knop worden ingesteld. Deze functie is praktisch bij ritten op
basis van het roadbook.
Info
De waarde TR2 kan ook tijdens het rijden handmatig wor-
den gecorrigeerd met de knop en de knop .
Als 999,9 wordt overschreden, wordt de waarde TR2 auto-
matisch teruggezet op 0,0.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Verhoogt waarde TR2.
Knop kort
indrukken.
Verhoogt waarde TR2.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Verlaagt waarde TR2.
Knop kort
indrukken.
Verlaagt waarde TR2.
10 - 12
seconden
wachten.
Slaat het setupmenu op en sluit het.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
33
7.19 Weergavemodus SPEED/A1 (gemiddelde snelheid 1)
400325-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie A1 rechtsbo-
ven op het display verschijnt.
A1 (gemiddelde snelheid 1) geeft de gemiddelde snelheid weer op
basis van de berekening van TR1 (tripmaster 1) en S1 (chronome-
ter 1) aan.
De berekening van deze waarde wordt geactiveerd met de eerste
impuls van de wieltoerentalsensor en eindigt 3 seconden na de
laatste impuls.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Indicaties TR1, A1 en S1 worden op 0,0 gezet.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7.20 Weergavemodus SPEED/A2 (gemiddelde snelheid 2)
400326-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie A2 rechtsbo-
ven op het display verschijnt.
A2 (gemiddelde snelheid 2) geeft de gemiddelde snelheid aan op
basis van de actuele snelheid als de chronometer S2 (chronome-
ter 2) loopt.
Info
De weergegeven waarde kan afwijken van de daadwerkelijke
gemiddelde snelheid als S2 na het rijden niet is gestopt.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
34
7.21 Weergavemodus SPEED/S1 (chronometer 1)
400327-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie S1 rechtsbo-
ven op het display verschijnt.
S1 (chronometer 1) geeft de rijtijd weer op basis van TR1 en loopt
door als een impuls wordt ontvangen van de wieltoerentalsensor.
De berekening van deze waarde start met de eerste impuls van de
wieltoerentalsensor en eindigt 3 seconden na de laatste impuls.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Indicaties TR1, A1 en S1 worden op 0,0 gezet.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Geen functie
7.22 Weergavemodus SPEED/S2 (chronometer 2)
400328-01
Knop zo vaak kort indrukken totdat de indicatie S2 rechtsbo-
ven op het display verschijnt.
S2 (chronometer 2) is een met de hand te bedienen chronometer.
Als S2 op de achtergrond loopt, knippert de weergave S2 op het
display.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Weergaven van S2 en A2 worden op 0,0 gezet.
Knop kort
indrukken.
Volgende weergavemodus
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Geen functie
Knop kort
indrukken.
Start of stopt S2.
7.23 Functieoverzicht
Weergave Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Knop kort
indrukken.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Knop kort
indrukken.
3 - 5 secon-
den wachten.
10 - 12
seconden
wachten.
Weergavemo-
dus SPEED/H
(bedrijfsuren)
Weergave
wisselt naar
het setup-
menu voor de
functies.
Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
35
Weergave Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Knop kort
indrukken.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Knop kort
indrukken.
3 - 5 secon-
den wachten.
10 - 12
seconden
wachten.
Setupmenu Geen functie Activeert de
knipperende
indicatie en
gaat naar
de volgende
indicatie
Geen functie Deactiveert
de knippe-
rende indi-
catie en gaat
naar de vol-
gende indica-
tie
Wisselt naar
de volgende
weergave
zonder wij-
zigingen
Setupmenu
start, slaat de
instellingen
op en wis-
selt naar H of
ODO.
Meeteenheid
instellen
Geen functie Start van de
selectie, acti-
veert de Km/h
weergave
Geen functie Activeert Mph
weergave
Wisselt naar
de volgende
weergave,
wisselt van
de selec-
tie naar het
setupmenu
Slaat het
setupmenu
op en sluit
dit menu
Weergavemo-
dus SPEED/CLK
(tijd)
Weergave
wisselt naar
het setup-
menu voor de
klok.
Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
Tijd instellen Verhoogt de
waarde
Verhoogt de
waarde
Verlaagt de
waarde
Verlaagt de
waarde
Wisselt naar
de volgende
waarde
SETUP-menu
verlaten
Weergavemo-
dus SPEED/LAP
(rondetijd)
De chrono-
meter en ron-
detijd worden
teruggezet.
Volgende
weergave-
modus
Stopt de
klok.
Start de klok
of stopt de
lopende ron-
detijd, slaat
deze op en
de chrono-
meter start
de volgende
ronde.
Rondetijd
opvragen
De chrono-
meter en ron-
detijd worden
teruggezet.
Ronden van
1 - 10 selec-
teren
Geen functie Volgende
rondetijd
oproepen.
Weergavemo-
dus SPEED/ODO
(odometer)
Geen functie Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
Weergavemo-
dus SPEED/TR1
(tripmaster 1)
Indicaties
TR1, A1 en
S1 worden op
0,0 gezet.
Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
Weergavemo-
dus SPEED/TR2
(tripmaster 2)
Wist waarden
TR2 en A2.
Volgende
weergave-
modus
Verlaagt
waarde TR2.
Verlaagt
waarde TR2.
TR2 (tripmas-
ter 2) instellen
Verhoogt
waarde TR2.
Verhoogt
waarde TR2.
Verlaagt
waarde TR2.
Verlaagt
waarde TR2.
Slaat het
setupmenu
op en sluit
het.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
36
Weergave Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Knop kort
indrukken.
Knop 2 -
3 seconden
indrukken.
Knop kort
indrukken.
3 - 5 secon-
den wachten.
10 - 12
seconden
wachten.
Weergavemo-
dus SPEED/A1
(gemiddelde
snelheid 1)
Indicaties
TR1, A1 en
S1 worden op
0,0 gezet.
Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
Weergavemo-
dus SPEED/A2
(gemiddelde
snelheid 2)
Geen functie Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
Weergavemo-
dus SPEED/S1
(chronome-
ter 1)
Indicaties
TR1, A1 en
S1 worden op
0,0 gezet.
Volgende
weergave-
modus
Geen functie Geen functie
Weergavemo-
dus SPEED/S2
(chronome-
ter 2)
Weergaven
van S2 en A2
worden op
0,0 gezet.
Volgende
weergave-
modus
Geen functie Start of stopt
S2.
7.24 Overzicht voorwaarden voor activeerbaarheid
Weergave De motorfiets staat
stil.
Menu activeerbaar
Weergavemodus SPEED/H (bedrijfsuren)
Setupmenu
Meeteenheid instellen
Tijd instellen
Weergavemodus SPEED/LAP (rondetijd)
Rondetijd opvragen
Weergavemodus SPEED/TR1 (tripmaster 1)
Weergavemodus SPEED/TR2 (tripmaster 2)
TR2 (tripmaster 2) instellen
Weergavemodus SPEED/A1 (gemiddelde snelheid 1)
Weergavemodus SPEED/A2 (gemiddelde snelheid 2)
Weergavemodus SPEED/S1 (chronometer 1)
Weergavemodus SPEED/S2 (chronometer 2)
INBEDRIJFSTELLING 8
37
8.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen niet-aangepaste rijwijze beïnvloedt het rijgedrag.
Pas de rijsnelheid aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet voertuig is niet geschikt voor het meenemen van een bijrijder.
Neem geen bijrijder mee.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Info
Denk er bij het gebruik van de motorfiets aan dat andere mensen last kunnen hebben van teveel lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de controle voor de verkoop worden uitgevoerd door een geautoriseerde
KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
8 INBEDRIJFSTELLING
38
Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( pag. 84)
Vrije slag van de remhendel instellen. ( pag. 89)
Uitgangspositie van het rempedaal instellen. ( pag. 95)
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. ( pag. 127)
Wen eerst op een hiervoor geschikt terrein aan het rijgedrag van de motorfiets voordat u een veeleisende tocht
onderneemt.
Info
Bij het rijden op het terrein is het raadzaam iemand met een tweede voertuig mee te nemen om elkaar
te assisteren.
Probeer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden, zodat u meer gevoel voor de motorfiets
krijgt.
Maak geen terreinritten die uw vaardigheden en ervaring te boven gaan.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Als u bagage meeneemt, moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig
en het gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Info
Motorfietsen zijn gevoelig voor veranderingen in de gewichtsverdeling.
Houdt u zich aan het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 280 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 110 kg
Maximale asbelasting achter 170 kg
Spaakspanning controleren. ( pag. 105)
Info
De spaakspanning moet na een half uur rijden worden gecontroleerd.
Motor inrijden. ( pag. 38)
8.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental en motorvermogen niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens het eerste rij-uur 7.000 1/min
Maximaal motorvermogen
Tijdens de eerste 3 rij-uren 75 %
Vol gas geven vermijden!
INBEDRIJFSTELLING 8
39
8.3 Startvermogen van lithium-ion-accu's bij lage temperaturen
402555-01
Lithium-ion-accu's zijn veel lichter dan lood-zuur-accu's, hebben
een lage zelfontlading en bij temperaturen boven 15 °C (60 °F)
meer startvermogen. Het startvermogen van lithium-ion-accu's
neemt bij lage temperaturen meer af dan dat van dan loodaccu's.
Er kunnen verschillende startpogingen nodig zijn. Hiervoor 5
seconden de startknop indrukken en tussendoor 30 seconden
wachten. De onderbrekingen zijn noodzakelijk opdat de ontstane
warmte zich kan verdelen over de lithium-ion-accu en de 12V-accu
niet beschadigd raakt.
Wanneer de opgeladen lithium-ion-accu bij temperaturen onder
de 15 °C (60 °F) de starter niet of nauwelijks doortrekt, is hij niet
defect, maar moet hij inwendig worden opgewarmd om het start-
vermogen (stroomafgifte) te verhogen.
Het startvermogen neemt toe met de opwarming.
9 RIJ-INSTRUCTIES
40
9.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling
Info
Telkens voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan wor-
den gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
H02217-01
Motoroliepeil controleren. ( pag. 129)
Elektrische installatie controleren.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 90)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren.
( pag. 96)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 92)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 97)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 119)
Kettingvervuiling controleren. ( pag. 78)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding
controleren. ( pag. 80)
Kettingspanning controleren. ( pag. 79)
Bandentoestand controleren. ( pag. 104)
Bandenspanning controleren. ( pag. 105)
Spaakspanning controleren. ( pag. 105)
Info
De spaakspanning moet regelmatig worden gecontro-
leerd, omdat bij verkeerde spaakspanning de rijveilig-
heid ernstig nadelig wordt beïnvloed.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 58)
Vorkpoten ontluchten. ( pag. 57)
Luchtfilter controleren.
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en
soepel bewegen.
Alle schroeven, moeren en slangklemmen regelmatig op goed
vastzitten controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
9.2 Voertuig starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
RIJ-INSTRUCTIES 9
41
401944-10
Motorfiets van de zijstandaard
1
nemen en zijstandaard met
de rubberband
2
borgen.
Versnelling in stationair schakelen.
Contactsleutel in het contactslot in de stand draaien.
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Voorwaarde
Omgevingstemperatuur: < 20 °C
Koude-startknop tot de aanslag indrukken.
400733-01
Startknop indrukken.
Info
Startknop maximaal 5 seconden indrukken. Tot de vol-
gende startpoging 30 seconden wachten.
Bij temperaturen onder 15 °C (60 °F) kunnen er ver-
schillende startpogingen nodig zijn om de lithium-ion-
accu op te warmen, waardoor het startvermogen wordt
verhoogd.
Tijdens het starten brandt het controlelampje storing.
9.3 Beginnen met rijden
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard worden opgeklapt en met de rubberband zijn vastgezet.
Aan de koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam op laten komen en
gelijktijdig voorzichtig gas geven.
9.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen
met een geautoriseerde KTM-garage.
De 1e versnelling is de start- of bergversnelling.
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie) kunt u naar een hogere versnelling schakelen. Daarvoor
gas loslaten, tegelijkertijd koppelingshendel trekken, naar de volgende versnelling schakelen, koppelingshen-
del vrijgeven en gas geven.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, deze tot ¾ gas
terugdraaien. Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid verlaagt nauwelijks,
maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof verbruikt.
Geef slechts zoveel gas als de motor op dat moment aan kan - het abrupt opentrekken van de gashendel ver-
hoogt het verbruik.
Voor het terugschakelen de motorfiets afremmen en tegelijkertijd gas terugnemen.
9 RIJ-INSTRUCTIES
42
Aan de koppelingshendel trekken en naar een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijge-
ven en gas geven resp. nog een keer schakelen.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd met stationair toerental draait of stilstaat.
Voorgeschreven waarde
2 min
Voorkom dat de koppeling vaak en langdurig sleept. Daardoor verhit de motorolie, de motor en het koelsys-
teem.
Rijd met een lager toerental in plaats van met een hoger toerental en een slepende koppeling.
9.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Op zandige, natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Daarbij afhankelijk van de snelheid naar
een lagere versnelling schakelen.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen
terug en hierbij de motor niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en
raakt het remsysteem niet oververhit.
9.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
RIJ-INSTRUCTIES 9
43
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in stationair schakelen.
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contactsleutel in het contactslot in de stand draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking inge-
schakeld blijft, wordt de stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor
raakt de 12V-accu leeg. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is
uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets op vaste ondergrond parkeren.
9.7 Transporteren
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
9 RIJ-INSTRUCTIES
44
9.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Voorwerk
Motor uitzetten.
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Tankdop openen. ( pag. 18)
RIJ-INSTRUCTIES 9
45
F01694-10
Hoofdwerk
Brandstoftank met brandstof vullen tot maximaal maat
A
.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
30 mm
Brandstoftankvolume
totaal ca.
5 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 150)
Nawerk
Tankdop sluiten. ( pag. 19)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
10 SERVICESCHEMA
46
10.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen
werkzaamheden, moet een extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer advi-
seert u graag.
10.2 Verplichte werkzaamheden
om de 80 bedrijfsuren
om de 40 bedrijfsuren
om de 20 bedrijfsuren
na 1 bedrijfsuur
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
12V-accu controleren en opladen.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen. ( pag. 129)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 92)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 97)
Remschijven controleren. ( pag. 89)
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid.
Afdichtmanchet voetremcilinder vervangen.
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 96)
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 95)
Frame controleren. ( pag. 83)
Achterbrug controleren. ( pag. 83)
Achterbruglager op speling controleren.
Zwenklager op speling controleren.
Bandentoestand controleren. ( pag. 104)
Bandenspanning controleren. ( pag. 105)
Wiellager op speling controleren.
Wielnaven controleren.
Velgslag controleren.
Spaakspanning controleren. ( pag. 105)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 80)
Kettingspanning controleren. ( pag. 79)
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of
ze gemakkelijk bewegen.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren. ( pag. 85)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 90)
Vrije slag van de remhendel controleren. ( pag. 89)
Speling balhoofdlager controleren. ( pag. 64)
Klepspeling controleren.
Koppeling controleren.
Dekselpakking en keerringen van de waterpomp vervangen.
Brandstofzeef vervangen. ( pag. 128)
SERVICESCHEMA 10
47
om de 80 bedrijfsuren
om de 40 bedrijfsuren
om de 20 bedrijfsuren
na 1 bedrijfsuur
Brandstofdruk controleren.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten
controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 118)
Kabels controleren op beschadiging en leggen zonder knikken.
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikken en instelling.
Luchtfilter en luchtfilterhuis reinigen. ( pag. 72)
Glasvezelvulling van einddemper vervangen. ( pag. 73)
Voorvorkservice uitvoeren.
Schokdemperservice uitvoeren.
Controleren of makkelijk toegankelijke, veiligheidsrelevante schroeven en moeren goed vast-
zitten.
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
Stationair toerental controleren.
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Service in het KTM Dealer.net noteren.
Eenmalig interval
Periodiek interval
10.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de 12 maanden
om de 160 bedrijfsuren
na 40 bedrijfsuren
na 20 bedrijfsuren
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen. ( pag. 86)
Balhoofdlager smeren. ( pag. 65)
Voorvorkservice uitvoeren.
Schokdemperservice uitvoeren.
Brandstoffilter vervangen.
Motoronderhoud uitvoeren, inclusief demontage en montage van de motor. (Bougie en bou-
giedop vervangen. Zuigers vervangen. Cilinder controleren/opmeten. Cilinderkop controle-
ren. Kleppen, klepveren en klepveersteunen vervangen. Nokkenas en nokvolger controleren.
Drijfstang, drijfstanglager en kruktap vervangen. Keerringen van de waterpomp vervangen.
Transmissie en versnelling controleren. Oliedrukregelklep controleren. Zuigpomp vervangen.
Drukpomp en smeersysteem controleren. Distributie controleren. Distributieketting vervan-
gen. Alle motorlagers vervangen. Vrijloop vervangen.)
Eenmalig interval
Periodiek interval
11 CHASSIS AFSTELLEN
48
11.1 Basisinstelling chassis voor bestuurdersgewicht controleren
Info
Voor de basisinstelling van het chassis eerst de schokdemper en daarna de voorvork instellen.
401030-01
Om optimale rijeigenschappen van de motorfiets te bereiken
en om beschadiging aan voorvork, schokdemper, achterbrug en
frame te voorkomen moeten de basisinstelling en veringscom-
ponenten bij het gewicht van de bestuurder passen.
KTM offroad-motorfietsen zijn in de leveringstoestand inge-
steld op een bestuurder met standaard gewicht (met bescher-
mende kleding).
Voorgeschreven waarde
Standaard bestuurdersge-
wicht
75 85 kg
Als het gewicht van de bestuurder buiten dit bereik ligt moet
de basisinstelling van de veringscomponenten worden aange-
past.
Kleine afwijkingen van het gewicht kunnen door het wijzigen
van de veervoorspanning worden gecompenseerd, bij grotere
afwijkingen moet een aangepaste vering worden gemonteerd.
11.2 Ingaande demping schokdemper
De ingaande demping van de schokdemper is verdeeld in twee bereiken: highspeed en lowspeed.
High- en lowspeed hebben betrekking op de snelheid waarmee het achterwiel inveert en niet op de rijsnelheid.
De highspeed instelling voor ingaande demping is bijvoorbeeld van invloed op de landing na een sprong. Het ach-
terwiel veert daarbij snel in.
De lowspeed instelling voor ingaande demping is bijvoorbeeld van invloed bij het rijden over lange hobbels op de
ondergrond. Het achterwiel veert daarbij langzaam in.
Beide bereiken kunnen apart worden ingesteld, de overgang tussen high- en lowspeed is echter vloeiend. Daarom
zijn wijzigingen in het highspeedbereik van de ingaande demping ook van invloed op het lowspeedbereik en
omgekeerd.
11.3 Ingaande demping lowspeed van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig
uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
De lowspeed-drukniveauinstelling werkt bij het langzaam tot normaal inveren van de schokdemper.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Schokdemper demonteren. ( pag. 67)
CHASSIS AFSTELLEN 11
49
F02461-10
Hoofdwerk
Stelschroef
1
met een schroevendraaier met de klok mee
draaien tot de laatste voelbare klik.
Info
Schroef
2
niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen
de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping lowspeed
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping.
Nawerk
Schokdemper monteren. ( pag. 67)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
11.4 Ingaande demping highspeed van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig
uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
De highspeed-drukniveauinstelling werkt bij het snel inveren van de schokdemper.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Schokdemper demonteren. ( pag. 67)
F02461-11
Hoofdwerk
Stelschroef
1
met een dopsleutel tot de aanslag met de klok
mee draaien.
Info
Schroef
2
niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen
de klok in draaien.
11 CHASSIS AFSTELLEN
50
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping highspeed
Comfort 2 omw
Standaard 2 omw
Sport 1,5 omw
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping.
Nawerk
Schokdemper monteren. ( pag. 67)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
11.5 Uitgaande demping van de schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig
uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
F01186-10
Stelschroef
1
met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen
de klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het uitveren.
11.6 Maat achterwiel zonder belasting bepalen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
CHASSIS AFSTELLEN 11
51
400988-10
Hoofdwerk
Een zo verticaal mogelijke afstand tussen de achterwielas en
een aangegeven punt meten, bijv. een markering aan de ach-
terbekleding.
Waarde als maat
A
noteren.
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
11.7 Statische veerweg schokdemper controleren
400989-10
Maat
A
achterwiel zonder belasting bepalen. ( pag. 50)
De motorfiets met behulp van iemand die assisteert rechtop
houden.
Opnieuw de afstand meten tussen de achterwielas en het vaste
punt.
Waarde als maat
B
noteren.
Info
De statische veerweg is het verschil tussen maat
A
en
B
.
Statische veerweg controleren.
Statische veerweg 25 mm
» Als de statische veerweg kleiner of groter is dan de aange-
geven maat:
Veervoorspanning van de schokdemper instellen.
( pag. 52)
11 CHASSIS AFSTELLEN
52
11.8 Dynamische veerweg schokdemper controleren
400990-10
Maat
A
achterwiel zonder belasting bepalen. ( pag. 50)
Met behulp van een persoon, die de motorfiets vasthoudt, gaat
de bestuurder met volledige beschermende kleding in een nor-
male zitpositie (voeten op de voetsteunen) op de motorfiets
zitten en beweegt enkele keren op en neer.
De achterwielophanging slingert zo in de juiste positie.
Een andere persoon meet nu opnieuw de afstand tussen de
achterwielas en het vaste punt.
Waarde als maat
C
noteren.
Info
De dynamische veerweg is het verschil tussen maat
A
en
C
.
Dynamische veerweg controleren.
Dynamische veerweg 115 mm
» Als de dynamische veerweg afwijkt van de aangegeven
maat:
Dynamische veerweg instellen. ( pag. 53)
11.9 Veervoorspanning schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor letselDelen van de schokdemper worden rondgeslingerd, als de schokdemper onvakkundig
uit elkaar wordt genomen.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof.
Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
Voordat u de veervoorspanning verandert, moet u de huidige instelling noteren - bijv. de veerlengte opme-
ten.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Schokdemper demonteren. ( pag. 67)
Schokdemper in gedemonteerde toestand grondig reinigen.
CHASSIS AFSTELLEN 11
53
402659-10
Hoofdwerk
Schroef
1
losdraaien.
Stelring
2
draaien tot de veer volledig ontspannen is.
Haaksleutel (90129051000)
Totale veerlengte in ontspannen toestand meten.
Veer door het draaien van de stelring
2
op de aangegeven
maat
A
spannen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning 9 mm
Info
Afhankelijk van de statische of dynamische veerweg
kan een hogere of lagere veervoorspanning nodig zijn.
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stelring
schokdemper
M5 5 Nm
Nawerk
Schokdemper monteren. ( pag. 67)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
11.10 Dynamische veerweg instellen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Schokdemper demonteren. ( pag. 67)
Schokdemper in gedemonteerde toestand grondig reinigen.
B00292-10
Hoofdwerk
Een passende veer kiezen en monteren.
Voorgeschreven waarde
Veerconstante
Gewicht bestuurder: 65
75 kg
66 N/mm
Gewicht bestuurder: 75
85 kg
68 N/mm
Gewicht bestuurder: 85
95 kg
69 N/mm
Info
De veerconstante staat vermeld op de buitenkant van
de veer.
Kleine afwijkingen in gewicht kunnen worden gecom-
penseerd door het wijzigen van de veervoorspanning.
Nawerk
Schokdemper monteren. ( pag. 67)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
11 CHASSIS AFSTELLEN
54
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
Statische veerweg van de schokdemper controleren.
( pag. 51)
Dynamische veerweg van de schokdemper controleren.
( pag. 52)
Uitgaande demping van de schokdemper instellen.
( pag. 50)
11.11 Basisinstelling voorvork controleren
Info
Bij de voorvork kan om verschillende redenen geen exacte dynamische veerweg worden vastgelegd.
401000-01
Kleinere afwijkingen van het bestuurdersgewicht kunnen net
als bij de schokdemper door de veervoorspanning worden
gecompenseerd.
Als de voorvork echter vaker doorslaat (harde eindaanslag bij
het inveren) moeten beslist hardere vorkveren worden gemon-
teerd om beschadiging aan voorvork en frame te voorkomen.
11.12 Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
A00596-10
Wit stelelement
1
tot de aanslag met de klok mee draaien.
Info
Het stelelement
1
bevindt zich aan het bovenste uit-
einde van de linker vorkpoot.
De ingaande demping bevindt zich in de linker vork-
poot COMP (wit stelelement). De uitgaande demping
bevindt zich in de rechter vorkpoot REB (rood stelele-
ment).
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de
klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het inveren.
CHASSIS AFSTELLEN 11
55
11.13 Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
A00597-10
Rood stelelement
1
tot de aanslag met de klok mee draaien.
Info
Het stelelement
1
bevindt zich aan het bovenste uit-
einde van de rechter vorkpoot.
De uitgaande demping bevindt zich in de rechter vork-
poot REB (rood stelelement). De ingaande demping
bevindt zich in de linker vorkpoot COMP (wit stelele-
ment).
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de
klok in draaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien
tegen de klok in verlaagt de demping bij het uitveren.
11.14 Stuurstand
H02563-10
Op de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boorgaten op een
afstand
A
van elkaar.
Afstand boorga-
ten
A
15 mm
De boorgaten op de stuuradapters zijn op een afstand
B
van het
midden aangebracht.
Afstand boorga-
ten
B
3,5 mm
De stuuradapters kunnen in 4 verschillende standen worden
gemonteerd.
11 CHASSIS AFSTELLEN
56
11.15 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
H02563-11
Schroeven
1
verwijderen. Stuurklemmen verwijderen. Stuur
verwijderen en opzij hangen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
2
verwijderen. Stuuradapters verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste positie zetten. Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuur-
adapter
M10 40 Nm
Loctite
®
243™
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden
gelegd.
Stuurklemmen positioneren. Schroeven
1
monteren en
gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurplaat M8 20 Nm
Info
Op gelijkmatige spleetmaten letten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
57
12.1 Motorfiets met hefbok opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
401942-01
Motorfiets bij frame onder de motor opkrikken.
Hefbok (78929955100)
Beide wielen hebben geen contact met de grond.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
12.2 Motorfiets van hefbok nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
401943-10
Motorfiets van hefbok nemen.
Hefbok verwijderen.
Voor het parkeren van de motorfiets de zijstandaard
1
met de
voet tot de bodem uitklappen en belasten met de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard worden opge-
klapt en met de rubberband zijn vastgezet.
12.3 Vorkpoten ontluchten
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
402556-10
Hoofdwerk
Ontluchtingsschroeven
1
losdraaien.
Als de druk te hoog is, dan verdwijnt de overtollige druk
uit de binnenruimte van de voorvork.
Ontluchtingsschroeven vastdraaien.
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
58
12.4 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Voorvorkprotector demonteren. ( pag. 58)
A00598-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers
1
van beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de bin-
nenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen
en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 153)
Vuilschrapers terugduwen in de montagepositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Voorvorkprotector monteren. ( pag. 59)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12.5 Voorvorkprotector demonteren
A00599-10
Schroeven
1
verwijderen. Klem verwijderen.
Schroeven
2
aan linker vorkpoot verwijderen.
Voorvork-protector verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
59
A00600-10
Schroeven
3
aan rechter vorkpoot verwijderen. Voorvork-
protector verwijderen.
12.6 Voorvorkprotector monteren
A00600-11
Voorvorkprotector op rechter vorkpoot positioneren. Schroe-
ven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
A00599-11
Voorvorkprotector op linker vorkpoot positioneren. Schroe-
ven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Remkabel, kabelboom en klem positioneren. Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
12.7 Vorkpoten demonteren
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 112)
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Voorwiel demonteren. ( pag. 101)
A00601-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen en klem verwijderen.
Kabelbinder verwijderen en stekkerverbinding
2
loskoppelen.
Schroeven
3
met afstandsbussen verwijderen en remzadel
verwijderen.
Remzadel met remkabel spanningsvrij opzij hangen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
60
F02462-10
Schroeven
4
losdraaien. Vorkpoot links verwijderen.
Schroeven
5
losdraaien. Vorkpoot rechts verwijderen.
12.8 Vorkpoten monteren
402556-10
Hoofdwerk
Vorkpoten positioneren.
De ontluchtingsschroeven
1
zijn naar voren gepositio-
neerd.
Info
Aan het bovenste einde van de vorkpoten zijn aan de
zijkant groeven ingefreesd. De tweede ingefreesde groef
(van boven) moet door de bovenkant van de bovenste
kroonplaat worden afgesloten.
F02462-11
Schroeven
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste
kroonplaat
M8 22 Nm
Schroeven
3
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste
kroonplaat
M8 18 Nm
A00603-10
Remzadel positioneren. Schroeven
4
met afstandsbussen
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Stekkerverbinding
5
verbinden en kabelbinder monteren.
Remkabel, kabelboom en klem positioneren. Schroeven
6
monteren en vastdraaien.
Nawerk
Voorwiel monteren. ( pag. 101)
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 113)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
61
12.9 Onderste kroonplaat demonteren
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 112)
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Voorwiel demonteren. ( pag. 101)
Vorkpoten demonteren. ( pag. 59)
Spatbord voor demonteren. ( pag. 66)
F01203-10
Hoofdwerk
Kabelhouder
1
voor de rechter en linker radiateur openen en
kabelboom losmaken.
F01204-10
Slang van brandstoftankontluchting uit de balhoofdschroef
trekken.
Schroef
2
verwijderen.
Schroef
3
verwijderen.
Bovenste kroonplaat met stuur verwijderen en opzij hangen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
F01205-10
Keerring
4
en beschermring
5
verwijderen.
Onderste kroonplaat met vorkbuis verwijderen.
Bovenste balhoofdlager verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
62
12.10 Onderste kroonplaat monteren
H02564-10
Hoofdwerk
Lagers en afdichtelementen reinigen, op beschadiging contro-
leren en invetten.
Smeervet met hoge viscositeit ( pag. 152)
Onderste kroonplaat met vorkbuis plaatsen. Bovenste balhoofd-
lager monteren.
Controleren of de balhoofdafdichting boven
1
correct is
gepositioneerd.
Beschermingsring
2
en O-ring
3
erop schuiven.
F01204-11
Bovenste kroonplaat met stuur positioneren.
Schroef
4
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Koppelingskabel en kabelboom positioneren.
F01188-10
Vorkpoten positioneren.
De ontluchtingsschroeven
5
zijn naar voren gepositio-
neerd.
Info
De uitgaande demping bevindt zich in de rechter
vorkpoot REB (rode stelschroef). De ingaande demping
bevindt zich in de linker vorkpoot COM (witte
stelschroef).
Aan het bovenste einde van de vorkpoten zijn aan de
zijkant groeven ingefreesd. De tweede ingefreesde groef
(van boven) moet door de bovenkant van de bovenste
kroonplaat worden afgesloten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
63
F02463-10
Schroeven
6
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste
kroonplaat
M8 18 Nm
A00605-10
Schroef
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef balhoofd
boven
M20x1,5 12 Nm
A00605-11
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef vorkbuis
boven
M8 17 Nm
Loctite
®
243™
F02463-11
Met een kunststofhamer zacht op de bovenste kroonplaat klop-
pen om spanning te voorkomen.
Schroeven
8
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste
kroonplaat
M8 22 Nm
F01203-11
Kabelhouder
9
voor de rechter en linker radiateur vastma-
ken.
Slang van brandstoftankontluchting in de balhoofdschroef ste-
ken.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
64
A00603-11
Remzadel positioneren. Schroeven
bk
met afstandsbussen
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Stekkerverbinding
bl
verbinden en kabelbinder monteren.
Remkabel, kabelboom en klem positioneren. Schroeven
bm
monteren en vastdraaien.
Nawerk
Spatbord voor monteren. ( pag. 66)
Voorwiel monteren. ( pag. 101)
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 113)
Controleren of kabelboom, bowdenkabels, rem- en koppelings-
leiding vrij kunnen bewegen en of ze goed zijn gelegd.
Speling balhoofdlager controleren. ( pag. 64)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
12.11 Speling balhoofdlager controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde speling van het balhoofdlager beïnvloedt het rijgedrag negatief en
beschadigt componenten.
Corrigeer verkeerde speling van het balhoofdlager onmiddellijk. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Info
Als er gedurende langere tijd wordt gereden met speling in de balhoofdlagers, beschadigen de lagers en
daardoor ook de lagerzittingen in het frame.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
H01167-01
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten. Vorkpoten in rijrichting voor-
en achteruit bewegen.
Er mag geen speling in de balhoofdlager te voelen zijn.
» Als er speling voelbaar is:
Speling balhoofdlager instellen. ( pag. 65)
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stuur moet eenvoudig kunnen worden bewogen over het
gehele stuurbereik. Er mogen geen blokkeringen te voelen
zijn.
» Als er blokkeringen voelbaar zijn:
Speling balhoofdlager instellen. ( pag. 65)
Balhoofdlager controleren en indien nodig vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
65
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12.12 Speling balhoofdlager instellen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
A00604-10
Hoofdwerk
Slang
1
uit de balhoofdschroef trekken.
Schroeven
2
losdraaien. Schroef
3
verwijderen.
Schroef
4
losdraaien en weer vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef balhoofd
boven
M20x1,5 12 Nm
Met een kunststofhamer zacht op de bovenste kroonplaat klop-
pen om spanning te voorkomen.
Schroeven
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste
kroonplaat
M8 22 Nm
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef vorkbuis
boven
M8 17 Nm
Loctite
®
243™
Slang
1
in de balhoofdschroef steken.
Nawerk
Speling balhoofdlager controleren. ( pag. 64)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12.13 Balhoofdlager smeren
H02387-01
Onderste kroonplaat demonteren. ( pag. 61)
Onderste kroonplaat monteren. ( pag. 62)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
66
12.14 Spatbord voor demonteren
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 112)
E00985-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Spatbord voor verwijderen.
12.15 Spatbord voor monteren
E00985-10
Hoofdwerk
Spatbord voor positioneren. Schroeven
1
monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 113)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
67
12.16 Schokdemper demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
F01209-10
Hoofdwerk
Remleiding
1
losmaken.
Schroef
2
verwijderen.
Schroef
3
verwijderen en het achterwiel met de achterbrug
zo ver neerlaten dat het achterwiel nog gedraaid kan worden.
Achterwiel in deze stand vastzetten.
Schroef
4
verwijderen.
Spatbescherming
5
opzij duwen en schokdemper verwijde-
ren.
12.17 Schokdemper monteren
F01209-11
Hoofdwerk
Spatbescherming
1
opzij duwen en schokdemper positione-
ren. Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schok-
demper boven
M12 80 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef schok-
demper onder
M12 80 Nm
Loctite
®
2701™
Info
Het zwenklager voor de schokdemper van de achterbrug
is gecoat met teflon. Het mag noch met vet noch met
andere smeermiddelen worden gesmeerd. Smeermidde-
len lossen de tefloncoating op waardoor de levensduur
drastisch wordt verkort.
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef arm
boven
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Remleiding
5
bevestigen.
Nawerk
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
68
12.18 Zadel omhoog klappen
A00606-10
Ontgrendelingshendel
1
indrukken.
Zadel optillen en omhoog klappen.
12.19 Zadel vergrendelen
E00977-10
Zadel omlaag klappen en indrukken.
Het zadel klikt hoorbaar vast.
Controleren of het zadel correct is vergrendeld.
12.20 Spoiler verwijderen
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
F01211-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
69
F01212-10
Schroef
2
verwijderen.
Schroef
3
verwijderen.
Spoiler verwijderen.
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
12.21 Spoiler monteren
F01213-10
Hoofdwerk
Spoiler positioneren en in bereik
A
vastzetten.
F01212-11
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spoiler boven EJOT PT
®
K60x20AL
3 Nm
Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spoilerbeves-
tiging
M6 5 Nm
F01211-11
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spoiler voor-
aan
EJOT PT
®
K60x30Z
3 Nm
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
Nawerk
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
70
12.22 Luchtfilterhuis demonteren
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
E00998-10
Hoofdwerk
Luchtfilterhuis
1
en voorfilter
2
naar boven toe eraf trek-
ken.
12.23 Luchtfilterhuis monteren
E00999-10
Hoofdwerk
Voorfilter
1
op het luchtfilterhuis positioneren.
Aanwijzing
MotorschadeAls het voorfilter verkeerd of niet gemonteerd is,
verandert het brandstof-luchtmengsel.
Een verkeerd brandstof-luchtmengsel heeft een negatief
effect op de levensduur van de motor.
Let op dat het voorfilter correct gemonteerd is.
Luchtfilterhuis
2
met gemonteerd voorfilter op de luchtin-
laataansluiting steken.
Info
Wanneer het luchtfilterhuis niet correct is gemonteerd
kunnen stof en vuil in de motor terechtkomen en
schade veroorzaken.
Nawerk
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
71
12.24 Luchtfilter demonteren
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Luchtfilterhuis demonteren. ( pag. 70)
E01000-10
Hoofdwerk
Voorfilter
1
verwijderen.
Luchtfilterhuis
2
indrukken en tegen de klok in openen.
Luchtfilter
3
met luchtfilterhouder
4
verwijderen.
Luchtfilter
3
van luchtfilterhouder
4
verwijderen.
12.25 Luchtfilter monteren
B01757-10
Hoofdwerk
Schoon luchtfilter op de luchtfilterhouder monteren.
Luchtfilter in het bereik
A
invetten.
Duurzaam vet ( pag. 152)
M00507-10
Beide onderdelen samen erin zetten en luchtfilterhuis
1
door
draaien met de klok mee sluiten.
Info
Wanneer het luchtfilter niet correct is gemonteerd kun-
nen stof en vuil in de motor terechtkomen en schade
veroorzaken.
Nawerk
Luchtfilterhuis monteren. ( pag. 70)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
72
12.26 Luchtfilter en luchtfilterhuis reinigen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Luchtfilter niet reinigen met brandstof of petroleum aangezien deze middelen de schuimstof aanvreten.
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Luchtfilterhuis demonteren. ( pag. 70)
Luchtfilter demonteren. ( pag. 71)
B01065-01
Hoofdwerk
Luchtfilter in een speciale reinigingsvloeistof grondig wassen
en goed laten drogen.
Reinigingsmiddel voor luchtfilter ( pag. 152)
Info
Luchtfilter alleen uitdrukken, in geen geval uitwringen.
Droog luchtfilter smeren met een hoogwaardige luchtfilterolie.
Olie voor luchtfilters van schuimstof ( pag. 152)
Luchtfilterhuis reinigen.
Controleren of de luchtinlaataansluiting stevig vastzit en niet is
beschadigd.
Nawerk
Luchtfilter monteren. ( pag. 71)
Luchtfilterhuis monteren. ( pag. 70)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
12.27 Einddemper demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingHet uitlaatsysteem wordt bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Laat het uitlaatsysteem afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
E01001-10
Veer
1
losmaken.
Veerhaak (50305017000C1)
Schroef
2
verwijderen.
Schroef
3
verwijderen en einddemper verwijderen.
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
73
12.28 Einddemper monteren
E01001-11
Einddemper plaatsen.
Schroef
1
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef einddemper M8x25 25 Nm
Schroef
2
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef einddemper M8x20 25 Nm
Veer
3
vasthaken.
Veerhaak (50305017000C1)
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef einddemper M8x25 25 Nm
Schroef
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef einddemper M8x20 25 Nm
Werkstappen aan de tegenoverliggende zijde herhalen.
12.29 Glasvezelvulling van einddemper vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingHet uitlaatsysteem wordt bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Laat het uitlaatsysteem afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Info
Na enige tijd vervluchtigen de vezels van het glasvezel naar buiten, de demper "brandt" uit.
Naast een hoger geluidsniveau verandert daardoor ook de vermogenskarakteristiek.
De werkstappen zijn links en rechts gelijk.
Voorwerk
Einddemper demonteren. ( pag. 72)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
74
F02464-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
Aansluitdop
2
eraf halen.
Eindkap
3
met geperforeerde buis en glasvezelvullingen
4
en
5
verwijderen.
Onderdelen die weer worden gemonteerd reinigen en controle-
ren of deze beschadigd zijn.
Nieuwe glasvezelvullingen
4
en
5
op de geperforeerde buis
monteren.
Eindkap
3
met geperforeerde buis in buitenpoot positione-
ren.
Aansluitkap
2
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroeven van eind-
demper
M5 7 Nm
Nawerk
Einddemper monteren. ( pag. 73)
12.30 Brandstoftank demonteren
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
75
F01164-10
Hoofdwerk
Steekverbinding van de brandstofleiding grondig reinigen met
perslucht.
Info
Er mag in geen geval vuil in de brandstofleiding
terechtkomen. Binnengedrongen vuil verstopt de
inspuitklep!
Steekverbinding van de brandstofleiding loskoppelen.
Info
Uit de brandstofslang kan nog wat resterende brandstof
stromen.
Wasdopset
1
monteren.
Waskappenset (81212016100)
F01165-10
Slang van de brandstoftankontluchting trekken.
Schroeven
2
aan beide zijden verwijderen.
Schroef
3
verwijderen.
F01166-10
Stekker
4
loskoppelen.
Motorontluchtingsslang
5
eraf trekken.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
76
F01189-10
Slangklem
6
losmaken.
Aanzuigflens van regelklep trekken.
F01167-10
Brandstoftank iets omhoog trekken en stekker
7
van de
brandstofpomp loskoppelen.
Brandstoftank naar boven toe verwijderen.
12.31 Brandstoftank monteren
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
F01167-11
Hoofdwerk
Gaskabelplaatsing controleren. ( pag. 83)
Erop letten dat er geen kabels of bowdenkabels klem raken of
worden beschadigd.
Stekker
1
van de brandstofpomp verbinden.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
77
F01189-11
Brandstoftank positioneren.
Aanzuigflens op regelklep positioneren.
Slangklem
2
vastzetten.
F01166-11
Stekker
3
verbinden.
Motorontluchtingsslang
4
positioneren.
F01165-11
Schroeven
5
aan beide zijden monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef brand-
stoftank
M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M6 10 Nm
Slang voor brandstoftankontluchting erop steken.
F01168-10
Steekverbinding van de brandstofleiding grondig reinigen met
perslucht.
Info
Er mag in geen geval vuil in de brandstofleiding
terechtkomen. Binnengedrongen vuil verstopt de
inspuitklep!
Waskappenset verwijderen. Keerring smeren en steekverbin-
ding
7
van de brandstofleiding verbinden.
Info
Kabels en brandstofleiding op een veilige afstand van
het uitlaatsysteem leggen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
78
Nawerk
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
12.32 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 78)
12.33 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 152)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray offroad ( pag. 152)
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
79
12.34 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
F01190-10
Hoofdwerk
Ketting aan het einde van het onderste glijblok omhoog trek-
ken en de kettingspanning
A
bepalen.
Info
Het onderste deel van de ketting
1
moet daarbij
gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Kettingspanning 36 40 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 79)
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12.35 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Kettingspanning controleren. ( pag. 79)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
80
F01191-10
Hoofdwerk
Moer
1
losdraaien.
Moeren
2
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 36 40 mm
Stelschroeven
3
links en rechts zodanig draaien dat de
markeringen aan de linker en rechter kettingspanner in
dezelfde positie staan t.o.v. de referentiemarkeringen
A
.
Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Moeren
2
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
4
tegen de stelschroe-
ven
3
liggen.
Moer
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M20x1,5 80 Nm
Info
Door het grote instelbereik van de kettingspanner kun-
nen bij gelijke kettinglengte verschillende secundaire
overbrengingen worden gereden.
De kettingspanners
4
kunnen 180° worden gedraaid.
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12.36 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
400227-01
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controle-
ren.
» Als ketting, kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten
zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
81
400987-10
Aan het bovenste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht
A
trekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de
kettingslijtage
10 15 kg
De afstand
B
van 18 kettingschakels aan het onderste deel
van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Maximale afstand
B
van
18 kettingschakels op het
langste stuk van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten
kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel sneller.
F01193-10
Glijblok controleren op slijtage.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op
dezelfde hoogte of onder het bovenste glijblok bevindt:
Bovenste glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende
schroeven chassis
M6 10 Nm
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
82
F01194-10
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op
dezelfde hoogte of onder onderste glijblok bevindt:
Onderste glijblok vervangen.
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Schroef van het onderste glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste
glijblok
M8 15 Nm
400985-01
Kettinggeleiding controleren op slijtage.
Info
De slijtage is herkenbaar aan de voorkant van de ket-
tinggeleiding.
» Wanneer het lichtgekleurde deel van de kettinggeleiding is
versleten:
Kettinggeleiding vervangen.
F01192-01
Controleren of de kettinggeleiding goed vastzit.
» Als de kettinggeleiding loszit:
Schroeven van de kettinggeleiding vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende
schroeven chassis
M6 10 Nm
Resterende moe-
ren chassis
M6 10 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
83
12.37 Frame controleren
F01161-01
Frame controleren op scheurvorming en vervorming.
» Als het frame door een mechanische krachtinwerking
gescheurd of vervormd is:
Frame vervangen.
Info
Een frame dat door een mechanische krachtin-
werking is beschadigd, altijd vervangen. KTM
staat niet toe dat frames worden gerepareerd.
12.38 Achterbrug controleren
F01162-01
Achterbrug op beschadiging, scheurvorming en vervorming
controleren.
» Als de achterbrug beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Achterbrug vervangen.
Info
Een beschadigde achterbrug altijd vervangen.
Reparatie van de achterbrug staat KTM niet toe.
12.39 Gaskabelplaatsing controleren
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Brandstoftank demonteren. ( pag. 74)
F01163-01
Hoofdwerk
Gaskabelplaatsing controleren.
Beide gasbowdenkabels moeten naast elkaar aan de ach-
terkant van het stuur, onder de zadelbevestiging, naar de
regelklep gelegd zijn.
» Als de gasbowdenkabel niet op de voorgeschreven wijze is
gelegd:
Gaskabelplaatsing corrigeren.
Nawerk
Brandstoftank monteren. ( pag. 76)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
84
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
12.40 Rubberen stuurcovers controleren
401197-01
Rubberen stuurcovers aan stuur controleren op beschadiging
en slijtage. Controleren of de stuurcovers goed vastzitten.
Info
De rubberen stuurcovers zijn links op een huls
en rechts op de handgreep van de gashendel
gevulkaniseerd. De linker huls is op het stuur
vastgeklemd.
De rubberen stuurcover kan alleen worden vervangen
met de huls of de gasbuis.
» Als een rubberen stuurcover is beschadigd, versleten of
loszit:
Rubberen stuurcover vervangen.
A00608-10
Schroef
1
op goede bevestiging controleren.
Voorgeschreven waarde
Schroef vaste
handgreep
M4 5 Nm
Loctite
®
243™
De ruit
A
moet zoals op de afbeelding zijn gepositioneerd.
12.41 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
E01002-10
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de
stelschroef
1
aanpassen aan de grootte van de hand.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel verder van het stuur af te
staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel dichter bij het stuur te
staan.
Het instelbereik is beperkt.
Draai de stelschroef alleen met de hand en gebruik
geen geweld.
Niet instellen tijdens het rijden.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
85
12.42 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
A00607-10
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling horizontaal zetten.
Vloeistofpeil controleren op het kijkglas
1
.
»
Als het vloeistofpeil onder de markering
A
van het kijk-
glas is gedaald:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
( pag. 85)
12.43 Vloeistofpeil hydraulische koppeling corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en koppelingsleidingen zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
E01004-10
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling horizontaal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Vloeistof tot maat
A
corrigeren.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
(vloeistofpeil onder
bovenkant reservoir)
4 mm
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
86
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 151)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
12.44 Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en koppelingskabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
E01004-11
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling horizontaal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
87
E01005-10
Ontluchtingsspuit
4
met de juiste vloeistof vullen.
Spuit (50329050000)
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 151)
Beschermkap verwijderen.
Ontluchtingsschroef
5
losdraaien.
Ontluchtingsspuit
4
op de koppelingsnemercilinder monte-
ren.
F01218-10
Vervolgens de vloeistof zo lang in het systeem spuiten totdat
deze er door de opening
A
van de koppelingscilinder weer
zonder luchtbellen uitkomt.
Tussendoor vloeistof uit het reservoir van de koppelingscilinder
afzuigen om overstromen te voorkomen.
Ontluchtingsspuit verwijderen. Ontluchtingsschroef
vastdraaien. Beschermkap monteren.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Voorgeschreven waarde
Vloeistofpeil lager dan
bovenkant van reservoir
4 mm
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
12.45 Motorbescherming demonteren
E00964-10
Schroeven
1
en
2
verwijderen.
Motorbescherming achter omlaag brengen en naar voren toe
verwijderen.
12.46 Motorbescherming monteren
E00964-10
Motorbescherming vooraan aan frame positioneren en schroe-
ven
1
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Motorbescherming achteraan aan het frame positioneren en
schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbe-
scherming
M6x20 10 Nm
Schroeven
1
vastdraaien.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
88
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbe-
scherming
M6x12 10 Nm
REMSYSTEEM 13
89
13.1 Vrije slag remhendel controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de voorwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem
druk op de voorwielrem op.
Stel de vrije slag aan de handremhendel op de voorgeschreven wijze in.
E01007-11
Remhendel naar het stuur duwen en vrije slag
A
controleren.
Vrije slag remhendel 3 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Vrije slag van de remhendel instellen. ( pag. 89)
13.2 Vrije slag remhendel instellen
E01007-10
Vrije slag van de remhendel controleren. ( pag. 89)
Vrije slag van de remhendel met de stelschroef
1
instellen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
wordt de vrije slag kleiner. Het drukpunt verwijdert zich
van het stuur.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid wordt
de vrije slag groter. Het drukpunt komt dichter bij het
stuur.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld
gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
13.3 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
13 REMSYSTEEM
90
400257-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken
van de remschijf op de maat
A
controleren.
Info
Door slijtage kan de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak van de remplaketten
verminderen.
Remschijven - slijtagegrens
voor 3,7 mm
achter 3,5 mm
» Als de dikte van de remschijf minder is dan de voorge-
schreven waarde:
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
13.4 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsys-
teem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
E01009-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas
1
.
»
Als het remvloeistofpeil onder de markering
A
is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 91)
REMSYSTEEM 13
91
13.5 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsys-
teem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 92)
E01008-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot maat
A
bijvullen.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
(remvloeistofpeil
lager dan bovenkant reser-
voir)
5 mm
13 REMSYSTEEM
92
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 151)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
13.6 Remplaketten van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
A00609-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
( pag. 92)
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te zien zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
( pag. 92)
13.7 Remplaketten van de voorwielrem vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor ondeskundig onderhoud valt het remsysteem uit.
Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties vakkundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 13
93
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-toegestane remplaketten veranderen de remwerking.
Niet alle remplaketten zijn voor KTMmotorfietsen toegestaan. Opbouw en wrijvingswaarde van de rem-
plaketten en daarmee ook het remvermogen kunnen sterk afwijken van de originele remplaketten.
Als remplaketten worden gebruikt die afwijken van de eerste uitrusting, is overeenstemming met de ori-
ginele toelating niet gegarandeerd. Het voertuig komt in dit geval niet meer overeen met de afleverings-
toestand; de garantie vervalt.
Gebruik uitsluitend remplaketten en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
E01008-11
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
A00609-11
Schroeven
4
en afstandsbussen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door het remzadel
licht naar de zijkant te kantelen. Remzadel voorzichtig naar
achteren van de remschijf trekken.
Remzuiger terug in de uitgangspositie duwen en ervoor zorgen
dat er geen remvloeistof uit het remvloeistofreservoir stroomt,
indien nodig afzuigen.
13 REMSYSTEEM
94
E01011-10
Splitpennen
5
verwijderen.
Bout
6
verwijderen.
Borgveer
7
verwijderen en remplaketten verwijderen.
Remzadel reinigen.
Nieuwe remplaketten positioneren.
Info
Remplaketten altijd per paar vervangen.
Borgveer
7
positioneren.
Bout
6
monteren.
Info
Voor een gemakkelijkere montage van de pen, de borg-
veer omlaag duwen.
Erop letten dat de borgveer goed op zijn plaats zit.
Splitpennen
5
monteren.
A00609-11
Remzadel positioneren. Schroeven
4
met afstandsbussen
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en een drukpunt aanwezig is. Rem-
hendel ingedrukt vastzetten.
Remzadel wordt uitgelijnd.
Schroeven
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Vastzetting van de remhendel verwijderen.
E01008-12
Remvloeistof tot maat
A
bijvullen.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
(remvloeistofpeil
lager dan bovenkant reser-
voir)
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 151)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
REMSYSTEEM 13
95
13.8 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsys-
teem druk op de achterwielrem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
402026-10
Veer
1
losmaken.
Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen
en weer bewegen en vrije slag
A
controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van het rempedaal instellen.
( pag. 95)
Veer
1
vasthaken.
13.9 Uitgangspositie van het rempedaal instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsys-
teem druk op de achterwielrem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
E01013-10
Veer
1
losmaken.
Moer
4
losdraaien en met drukstang
5
terugdraaien totdat
de maximale vrije slag is bereikt.
Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het
rempedaal moer
2
losdraaien en schroef
3
draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Drukstang
5
zoveel draaien tot de vrije slag
A
bereikt is.
Eventueel uitgangspositie van het rempedaal aanpassen.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3 5 mm
Schroef
3
tegenhouden en moer
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer rempedaalbe-
vestiging
M8 20 Nm
Drukstang
5
tegenhouden en moer
4
vastdraaien.
13 REMSYSTEEM
96
Voorgeschreven waarde
Resterende moeren
chassis
M6 10 Nm
Veer
1
vasthaken.
13.10 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsys-
teem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
E01014-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas
1
.
»
Als het remvloeistofpeil onder de markering
A
is gedaald:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 96)
13.11 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsys-
teem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
REMSYSTEEM 13
97
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 97)
E01015-10
Hoofdwerk
Voertuig rechtop zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel met ring en membraan
2
verwijderen.
Remvloeistof tot de markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 151)
Deksel met ring en membraan positioneren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
13.12 Remplaketten van de achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
13 REMSYSTEEM
98
E01016-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
( pag. 98)
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te zien zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
( pag. 98)
13.13 Remplaketten van de achterwielrem vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor ondeskundig onderhoud valt het remsysteem uit.
Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties vakkundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-toegestane remplaketten veranderen de remwerking.
Niet alle remplaketten zijn voor KTMmotorfietsen toegestaan. Opbouw en wrijvingswaarde van de rem-
plaketten en daarmee ook het remvermogen kunnen sterk afwijken van de originele remplaketten.
Als remplaketten worden gebruikt die afwijken van de eerste uitrusting, is overeenstemming met de ori-
ginele toelating niet gegarandeerd. Het voertuig komt in dit geval niet meer overeen met de afleverings-
toestand; de garantie vervalt.
Gebruik uitsluitend remplaketten en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen.
REMSYSTEEM 13
99
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
E01017-10
Voertuig rechtop zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel met ring en membraan
2
verwijderen.
Remzuiger terug in de uitgangspositie duwen en ervoor zorgen
dat er geen remvloeistof uit het remvloeistofreservoir stroomt,
indien nodig afzuigen.
E01018-10
Splitpennen
3
verwijderen.
Bout
4
verwijderen.
Borgveer
5
verwijderen en remplaketten verwijderen.
Remzadel reinigen.
E01019-01
Nieuwe remplaketten positioneren.
Info
Remplaketten altijd per paar vervangen.
E01018-10
Borgveer
5
positioneren.
Bout
4
monteren.
Info
Voor een gemakkelijkere montage van de pen, de borg-
veer omlaag duwen.
Erop letten dat de borgveer goed op zijn plaats zit.
Splitpennen
3
monteren.
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten
tegen de remschijf zitten en er een drukpunt aanwezig is.
13 REMSYSTEEM
100
E01015-10
Remvloeistofpeil corrigeren tot markering
A
.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 151)
Deksel met ring en membraan
2
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
WIELEN, BANDEN 14
101
14.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
E01020-10
Hoofdwerk
Schroef
1
enkele slagen losdraaien.
Schroeven
2
losdraaien.
Op de schroef
1
drukken om de steekas uit de asopname te
schuiven.
Schroef
1
verwijderen.
E01021-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf
niet wordt beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de
voorvork nemen.
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemon-
teerd.
H00934-10
Afstandsbussen
3
verwijderen.
14.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
14 WIELEN, BANDEN
102
H00935-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen rei-
nigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 152)
Afstandsbussen erin zetten.
Steekas reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 152)
E00972-10
Voorwiel positioneren en steekas erin zetten.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M20x1,5 35 Nm
Remhendel meerdere keren indrukken tot remplaketten tegen
de remschijf liggen.
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inve-
ren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
3
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
14.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
E01022-10
Hoofdwerk
Moer
1
verwijderen.
Kettingspanner
2
verwijderen.
Steekas
3
slechts zo ver eruit trekken, dat het achterwiel
naar voren kan worden geschoven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven. Ketting van
het kettingwiel nemen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf
niet wordt beschadigd.
WIELEN, BANDEN 14
103
Achterwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Achterwiel uit
de achterbrug nemen.
Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gede-
monteerd.
H03002-10
Afstandsbussen
4
verwijderen.
14.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
H03001-10
Hoofdwerk
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen rei-
nigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 152)
Afstandsbussen erin zetten.
E01023-10
Steekas reinigen en licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 152)
Achterwiel in de achterbrug tillen, positioneren en steekas
2
erin steken.
Ketting erop leggen.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
14 WIELEN, BANDEN
104
E01024-10
Kettingspanner
3
positioneren. Moer
4
monteren, maar
nog niet vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
3
tegen de stelschroe-
ven
5
liggen.
Kettingspanning controleren. ( pag. 79)
Moer
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M20x1,5 80 Nm
Info
Door het grote instelbereik van de kettingspanner kun-
nen bij gelijke kettinglengte verschillende secundaire
overbrengingen worden gereden.
De kettingspanners
3
kunnen 180° worden gedraaid.
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten
tegen de remschijf zitten en er een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
14.5 Bandentoestand controleren
Info
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden monteren.
Andere banden kunnen het rijgedrag negatief beïnvloeden.
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Het profiel van de banden voor het voor- en achterwiel moet altijd gelijk zijn.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
Bij langdurig gebruik in het wegverkeer slijten de banden veel sterker, daarom moeten de minimale pro-
fieldiepte en de algemene toestand van de banden vaker worden gecontroleerd.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen
die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale
wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
WIELEN, BANDEN 14
105
H01144-01
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
14.6 Bandenspanning controleren
Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.
400695-01
Beschermkap verwijderen.
Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandenspanning terrein
voor 0,9 bar
achter 0,7 bar
Bandenspanning weg
voor 2 bar
achter 2 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
Bandenspanning corrigeren.
Beschermkap monteren.
14.7 Spaakspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerd gespannen spaken beïnvloeden het rijgedrag nadelig en leiden tot
gevolgschade.
Als de spaken te vast zijn gespannen, barsten de spaken door overbelasting. Als de spaken te los zijn
gespannen, ontstaat een zij- of hoogteslag in het wiel. Hierdoor komen andere spaken ook los te zitten.
Controleer de spaakspanning regelmatig, in het bijzonder bij een nieuw voertuig. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
Door een losse spaak raakt het wiel uit balans, waardoor binnen korte tijd nog meer spaken los gaan zitten.
Als de spaken te vast zijn gespannen kunnen ze afbreken door lokale overbelasting.
De spaakspanning regelmatig controleren, vooral bij een nieuwe motorfiets.
14 WIELEN, BANDEN
106
400694-01
Met de staaf van een schroevendraaier kort tegen alle spaken
slaan.
Info
De toonfrequentie is afhankelijk van de spaaklengte en
de spaakdiameter.
Als er verschillende toonfrequenties op de afzonderlijke
spaken met gelijke lengte en diameter te horen zijn,
wijst dat op verschillen in de spaakspanning.
Er moet een heldere toon hoorbaar zijn.
» Wanneer de spaakspanning verschillend is:
Spaakspanning corrigeren.
Aanhaalmoment van de spaken controleren.
Voorgeschreven waarde
Spaaknippels M4,5 6 Nm
Momentsleutelset (58429094000)
ELEKTRONICA 15
107
15.1 12V-accu demonteren
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Voorwerk
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contact-
sleutel in het contactslot in de stand draaien.
E00980-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Accuafdekking
2
verwijderen.
F01692-10
12V-accu uit het accuvak verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor letsel12V-accu’s bevatten schadelijke
stoffen.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Houd vonken of open vuur uit de buurt van 12V-
accu’s.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventi-
leerde ruimtes.
Houd een minimale afstand tot ontvlambare stof-
fen als u 12V-accu’s oplaadt.
Minimale afstand 1 m
Laad volledig lege 12V-accu’s niet op als de mini-
mumspanning al is onderschreden.
Minimumspanning voor
laden
9 V
Voer 12V-accu’s waarvan de minimumspanning
werd onderschreden volgens de voorschriften af.
Minkabel
3
van de 12V-accu loskoppelen.
Pluspoolafdekking
4
naar achteren trekken en pluskabel van
de 12V-accu loskoppelen.
15 ELEKTRONICA
108
15.2 12V-accu monteren
F01693-10
Pluskabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M5 2,5 Nm
12V-accu (HJTZ5S-FP-C) ( pag. 146)
Info
De contactring
A
moet onder de schroef
1
en de
kabelschoen
2
met de klauwen naar de accupool wor-
den gemonteerd.
Pluspoolafdekking
3
over pluspool schuiven.
Minkabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M5 2,5 Nm
Info
De contactring
A
moet onder de schroef
1
en de
kabelschoen
2
met de klauwen naar de accupool wor-
den gemonteerd.
E00980-11
12Vaccu in het accuvak plaatsen.
Accu-afdekking
4
inhaken.
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
15.3 12V-accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letsel12V-accu’s bevatten schadelijke stoffen.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Houd vonken of open vuur uit de buurt van 12V-accu’s.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Houd een minimale afstand tot ontvlambare stoffen als u 12V-accu’s oplaadt.
Minimale afstand 1 m
Laad volledig lege 12V-accu’s niet op als de minimumspanning al is onderschreden.
Minimumspanning voor laden 9 V
Voer 12V-accu’s waarvan de minimumspanning werd onderschreden volgens de voorschriften af.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
ELEKTRONICA 15
109
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als laadstroom, laadspanning of laadduur worden overschreden, dan vernielt dit de 12V-accu.
Als de 12V-accu leeg is gestart, de 12V-accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en capaciteitsverlies op, waardoor de 12V-
accu wordt vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij.
Voorwerk
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contact-
sleutel in het contactslot in de stand draaien.
12V-accu demonteren. ( pag. 107)
F01568-10
Hoofdwerk
Accuspanning controleren.
» Accuspanning: < 9 V
12V-accu niet opladen.
12V-accu vervangen en oude 12V-accu op de juiste
manier afvoeren.
» Als de voorgeschreven waarde is bereikt:
Accuspanning: 9 V
Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader inscha-
kelen.
Voorgeschreven waarde
Maximale laadspanning 14,4 V
Maximale laadstroom 3,0 A
Maximale laadduur 12 h
12V-accu regelmatig bij-
laden als de motorfiets
niet wordt gebruikt
6 maanden
Optimale laad- en
opslagtemperatuur van
de lithium-ion-accu
10 20 °C
Acculader (58429074000)
De oplaadtijd kan bij lage temperaturen langer zijn.
Deze acculader is niet geschikt voor de onderhoudsop-
lading van lithium-ion-accu's.
Info
Deksel
1
nooit verwijderen.
Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu los-
koppelen.
15 ELEKTRONICA
110
Nawerk
12V-accu monteren. ( pag. 108)
15.4 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig gezekerd. Deze bevindt zich achter
de 12V-accu.
Voorwerk
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contact-
sleutel in het contactslot in de stand draaien.
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Schokdemper demonteren. ( pag. 67)
A00610-10
Hoofdwerk
Beschermkappen
1
verwijderen.
A00611-10
Defecte hoofdzekering
2
verwijderen.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
3
.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109120) ( pag. 146)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u heeft als het nodig is.
Beschermkappen erop steken.
Nawerk
Schokdemper monteren. ( pag. 67)
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
ELEKTRONICA 15
111
15.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het
zadel.
Voorwerk
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contact-
sleutel in het contactslot in de stand draaien.
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
E01027-10
Hoofdwerk
EFI-besturingsunit
1
van houder trekken en opzijhangen.
Zekeringenblokdeksel
2
openen.
E01028-10
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10 A - EFI-besturingsunit, lambdasonde,
inspuitventiel, gecombineerd instrument, diagnosestekker
Zekering 2 - 10 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht,
nummerplaatverlichting
Zekering 3 - 10 A - claxon, richtingaanwijzer, remlicht, radi-
ateurventilator
Zekering 4 - 10 A - brandstofpomp
Zekeringen res - 10 A - reservezekeringen
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten
de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven
ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 146)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
15 ELEKTRONICA
112
Zekeringenblokdeksel sluiten.
F01176-10
EFIbesturingsunit
1
aan de houder monteren.
Nawerk
Zadel vergrendelen. ( pag. 68)
15.6 Koplampkap met koplamp demonteren
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contact-
sleutel in het contactslot in de stand draaien.
A00612-10
Remkabel en kabelboom
1
losmaken.
Rubberbanden
2
losmaken. Koplampkap naar boven schui-
ven en naar voren zwenken.
E00968-11
Stekkerverbinding
3
van het knipperrelais, stekkerverbin-
dingen
4
van het knipperlicht, stekkerverbinding
5
van de
koplamp en stekkerverbinding
6
van het contactslot schei-
den.
ELEKTRONICA 15
113
15.7 Koplampkap met koplamp monteren
E00968-10
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
1
van het knipperrelais, stekkerverbin-
dingen
2
van het knipperlicht, stekkerverbinding
3
van de
koplamp en stekkerverbinding
4
van het contactslot in elkaar
steken.
A00612-11
Remleiding en kabelboom
5
aanbrengen.
Koplampkap positioneren en met rubberbanden
6
vastzetten.
De uitsteeksels aan het spatbord grijpen in de koplamp-
kap.
Nawerk
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
15.8 Lamp koplamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 112)
15 ELEKTRONICA
114
E01029-10
Hoofdwerk
Beschermkap
1
met de daaronder liggende lampfitting tot de
aanslag tegen de klok in draaien en optillen.
Lampfitting
2
van het positielicht uit de reflector trekken.
E01030-10
Lamp koplamp
3
eruit draaien.
Nieuwe lamp in koplamp plaatsen.
Koplamp (HS1/sokkel PX43t) ( pag. 146)
Beschermkap met de lampfitting in de reflector plaatsen en tot
de aanslag met de klok mee draaien.
Info
Erop letten dat de keerring
4
goed zit.
Lampfitting van het positielicht in de reflector steken.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 113)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
15.9 Knipperlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
ELEKTRONICA 15
115
E00360-10
Hoofdwerk
Schroef aan de achterzijde van het knipperlichthuis verwijde-
ren.
Knipperlichtglas
1
voorzichtig verwijderen.
Oranje kap
2
in de buurt van de uitsteeksels lichtjes samen-
drukken en verwijderen.
Knipperlichtlamp licht in de fitting duwen, ca. 30 ° tegen de
klok in draaien en uit de fitting trekken.
Info
Reflector niet met de vingers aanraken en vetvrij hou-
den.
Nieuwe knipperlichtlamp zachtjes in de fitting duwen en met
de klok mee draaien tot de aanslag.
Richtingaanwijzer (R10W / sokkel BA15s) ( pag. 146)
Oranje kap monteren.
Knipperlichtglas positioneren.
Schroef erin steken en eerst tegen de klok in draaien, tot de
schroef met een kleine ruk vergrendelt in schroefgang. Schroef
licht vastdraaien.
Nawerk
Controleren of de richtingsaanwijzers werken.
15.10 Koplampstand controleren
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en in de hoogte van het midden van de koplamp een
markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de
eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
rechtop voor de muur zetten.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Op de motorfiets gaan zitten.
Dimlicht inschakelen.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een motorfiets met
bestuurder die gereed is om te rijden precies op de onderste
markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
( pag. 116)
15 ELEKTRONICA
116
15.11 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen
Voorwerk
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
E00975-10
Hoofdwerk
Schroef
1
losdraaien.
Door zwenken van de koplamp de lichtbundelbreedte instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een motorfiets met
bestuurder die gereed is om te rijden precies op de onderste
markering liggen (aangebracht bij: Koplampinstelling contro-
leren).
Info
Bij een gewichtsverandering kan het zijn dat de licht-
bundelbreedte van de koplamp gecorrigeerd moet wor-
den.
Schroef
1
vastdraaien.
15.12 Batterij gecombineerd instrument vervangen
Voorwerk
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 112)
A00613-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
Gecombineerd instrument omhoog uit de houder trekken.
A00614-10
Beschermkap
2
met een munt tot de aanslag tegen de klok
in draaien en verwijderen.
Batterij gecombineerd instrument
3
verwijderen.
Nieuwe batterij van gecombineerd instrument met het
opschrift naar boven plaatsen.
Accu gecombineerde instrument (CR 2430) ( pag. 146)
Controleren of de keerring van de beschermkap correct zit.
ELEKTRONICA 15
117
A00615-10
Beschermkap
2
positioneren en met een munt tot de aanslag
met de klok mee draaien.
Een willekeurige knop op het gecombineerde instrument
indrukken.
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd.
Gecombineerd instrument in houder positioneren.
Schroeven met ringen monteren en vastdraaien.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 113)
Koplampinstelling controleren. ( pag. 115)
Kilometer of mijl instellen. ( pag. 24)
Gecombineerd instrument instellen. ( pag. 25)
Tijd instellen. ( pag. 26)
15.13 Diagnosestekker
H00933-12
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het zadel.
16 KOELSYSTEEM
118
16.1 Koelsysteem
E01034-10
Door de waterpomp
1
in de motor vindt er een gedwongen circu-
latie van het koelmiddel plaats.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt gere-
geld door een klep in de radiateurdop
2
. Daardoor is de aangege-
ven koelmiddeltemperatuur toegestaan zonder dat er met functie-
storingen rekening moet worden gehouden.
120 °C
De koeling vindt plaats via de rijwind.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde
koelribben verlagen de koelwerking.
Een aanvullende koeling vindt plaats door de radiateurventilator
die afhankelijk van de temperatuur wordt ingeschakeld.
16.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
KOELSYSTEEM 16
119
400243-10
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
Radiateurdop verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met
de voorgeschreven waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil
A
boven de radiateurlamellen controleren.
Koelmiddelpeil boven de
radiateurlamellen
10 mm
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelmiddel ( pag. 150)
Radiateurdop monteren.
16.3 Koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
400243-10
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
Radiateurdop verwijderen.
Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
Koelmiddelpeil
A
boven de
radiateurlamellen
10 mm
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren.
16 KOELSYSTEEM
120
Koelmiddel ( pag. 150)
Radiateurdop monteren.
16.4 Koelmiddel aftappen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
E01034-11
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikt reservoir onder de waterpompdeksel plaatsen.
Schroef
1
verwijderen. Radiateurdop
2
verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef
1
met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef waterpomp-
deksel
M6 10 Nm
KOELSYSTEEM 16
121
16.5 Koelmiddel vullen
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
E01035-10
Hoofdwerk
Ervoor zorgen dat schroef
1
is vastgedraaid.
Motorfiets rechtop zetten.
Koelmiddel tot maat
A
boven de radiateurlamellen bijvullen.
Voorgeschreven waarde
10 mm
Koelmiddel 0,7 l Koelmiddel
( pag. 150)
Radiateurdop monteren.
Korte proefrit maken.
Nawerk
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 119)
17 MOTOR AFSTELLEN
122
17.1 Speling gaskabel controleren
400192-11
Controleren of de gashendel soepel beweegt.
Stuur in de rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer
bewegen en de speling van de gaskabel
A
bepalen.
Speling van gasbowdenkabel 3 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet overeenkomt met de
voorgeschreven waarde:
Speling gaskabel instellen. ( pag. 122)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en met stationair toerental laten draaien. Stuur
over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stationair toerental mag niet veranderen.
» Wanneer het stationaire toerental verandert:
Speling gaskabel instellen. ( pag. 122)
17.2 Speling gaskabel instellen
Info
Als de gasbowdenkabels correct zijn gelegd, hoeft de brandstoftank niet te worden gedemonteerd.
Voorwerk
Zadel omhoog klappen. ( pag. 68)
Brandstoftank demonteren. ( pag. 74)
Gaskabelplaatsing controleren. ( pag. 83)
MOTOR AFSTELLEN 17
123
A00616-10
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Manchet
1
terugschuiven.
Moer
2
losdraaien.
Stelschroef
3
helemaal indraaien.
Moer
4
losdraaien.
Koude-startknop
6
tot aan de aanslag indrukken.
Stelschroef
5
zo draaien dat de koude-startknop terug naar
de uitgangspositie beweegt wanneer de gashendel naar voren
wordt gedraaid.
Moer
4
vastdraaien.
Stelschroef
3
zodanig draaien dat bij de gashendel de spe-
ling van de gasbowdenkabel aanwezig is.
Voorgeschreven waarde
Speling van gasbowdenkabel 3 5 mm
Moer
2
vastdraaien.
Manchet
1
erop schuiven.
Controleren of de gashendel soepel beweegt.
Nawerk
Speling gaskabel controleren. ( pag. 122)
17.3 Eigenschappen van de gasrespons instellen
Info
Op de gashendel kunnen de eigenschappen van de gasrespons door de vervanging van de gaskabelschijf
worden veranderd.
Een gaskabelschijf met een andere karakteristiek is inbegrepen.
A00618-10
Hoofdwerk
Manchet
1
terugschuiven.
Schroeven
2
en halve schalen
3
verwijderen.
Gaskabels losmaken en handgreep verwijderen.
17 MOTOR AFSTELLEN
124
102246-10
Gaskabelschijf
4
van de handgreep
5
verwijderen.
Gewenste gaskabelschijf op de handgreep positioneren.
Voorgeschreven waarde
De aanduiding OUTSIDE moet zichtbaar zijn. De
markering
A
moet bij de markering
B
gepositioneerd
zijn.
Gaskabelschijf grijs (79002014000)
Alternatief 1
Gaskabelschijf zwart (79002014100)
Info
De grijze gaskabelschijf opent de smoorklep langzaam.
De grijze gaskabelschijf opent de smoorklep snel.
De grijze gaskabelschijf is bij levering gemonteerd.
A00617-10
Stuur aan buitenzijde en handgreep aan binnenzijde reinigen.
Handgreep op het stuur schuiven.
Gaskabels in de gaskabelschijf bevestigen en op hun plaats
brengen.
Halve schalen
3
positioneren, schroeven
2
monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef gashendel M6 5 Nm
Manchet
1
erop schuiven en gashendel controleren op soe-
pele werking.
Nawerk
Speling gaskabel controleren. ( pag. 122)
17.4 Stationair toerental instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe motor kan bij een te laag stationair toerental plotseling uitvallen.
Stel het stationair toerental op de aangegeven waarde in. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag
van dienst.)
MOTOR AFSTELLEN 17
125
F01219-10
Motor warmrijden.
Koude-startknop gedeactiveerd Koude-startknop staat in
de uitgangspositie. ( pag. 20)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Stationair toerental controleren.
Voorgeschreven waarde
Stationair toerental 1.750 1.850 1/min
Toerenteller (45129075000)
Wanneer de motor met stationair toerental draait, de contact-
sleutel in het contactslot in de stand draaien.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief
effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Luchtfilterhuis demonteren. ( pag. 70)
Door het verdraaien van de regelschroef stationair toerental
1
het stationaire toerental instellen.
Info
1/4 slag van de stationair toerental-regelschroef komt
overeen met ca. 50 1/min.
Stationair toerental in kleine stappen instellen.
Draaien tegen de klok in verlaagt het stationaire toeren-
tal.
Draaien met de klok mee verhoogt het stationaire toe-
rental.
Luchtfilterhuis monteren. ( pag. 70)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en stationair toerental controleren.
17 MOTOR AFSTELLEN
126
Voorgeschreven waarde
Stationair toerental 1.750 1.850 1/min
Toerenteller (45129075000)
» Als het stationaire toerental niet met de voorgeschreven
waarde overeenstemt:
Stationair toerental instellen.
17.5 Smoorkleppositie programmeren
Info
Als de besturingsunit herkent dat de smoorkleppositie bij stationair toerental opnieuw moet worden gepro-
grammeerd, knippert het controlelampje storing 2x per seconde.
H02263-10
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voertuig met stationair toerental laten draaien.
Het controlelampje storing knippert niet meer zodra het
programmeren is afgesloten.
Info
Als de motor te warm wordt, een afkoelrit bij gemiddeld
toerental maken.
De motor vervolgens niet uitschakelen, maar stationair
verder laten draaien tot het programmeren afgesloten
is.
17.6 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de versnelling teveel belast.
MOTOR AFSTELLEN 17
127
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
A
tussen de bovenkant van de laars en de versnellingshendel
meten.
Afstand versnellingshendel
tot bovenkant laars
10 20 mm
» Als de afstand niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen.
( pag. 127)
17.7 Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen
401950-12
Schroef
1
met ringen verwijderen en versnellingshendel
2
eraf halen.
401951-10
Vertanding
A
van versnellingshendel en schakelas reinigen.
Versnellingshendel in de gewenste positie op de schakelas ste-
ken en de tanden laten grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voer-
tuigcomponenten niet raken.
Schroef
1
met ringen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnel-
lingshendel
M6 14 Nm
Loctite
®
243™
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
128
18.1 Brandstofzeef vervangen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
F01215-10
Hoofdwerk
Steekverbinding
1
van de brandstofleiding grondig reinigen
met perslucht.
Info
Er mag in geen geval vuil in de brandstofleiding
terechtkomen. Binnengedrongen vuil verstopt de
inspuitklep!
Steekverbinding van de brandstofleiding loskoppelen.
Info
Uit de brandstofslang kan nog wat resterende brandstof
stromen.
Brandstofzeef
2
uit het aansluitstuk trekken.
Nieuwe brandstofzeef tot de aanslag in het aansluitstuk schui-
ven.
Keerring smeren en steekverbinding van de brandstofleiding
aansluiten.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 18
129
Nawerk
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en respons controleren.
18.2 Motoroliepeil controleren
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
E00989-10
Voorwaarde
Motor is warm.
Motoroliepeil controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut
wachten en dan pas controleren.
De motorolie ligt tussen de onderkant
A
en het mid-
den
B
van het kijkglas.
»
Als de motorolie de onderkant
A
van het kijkglas niet
bereikt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 132)
18.3 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De motorolie bij een warme motor aftappen.
Voorwerk
Motorfiets op horizontaal oppervlak zetten.
Motorbescherming demonteren. ( pag. 87)
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
130
E00990-10
Hoofdwerk
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Olieaftapschroef
1
met magneet en afdichtring verwijderen.
Info
Schroeven
2
niet verwijderen.
E00991-10
Sluitschroef
3
met oliezeef
4
en keerringen verwijderen.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen.
E00994-10
Oliezeef
4
met keerringen op een pijpsleutel positioneren.
Pijpsleutel door de boring van de sluitschroef in de tegenover-
liggende motorhuishelft positioneren.
Oliezeef tot de aanslag in het motorhuis schuiven.
F01216-10
Sluitschroef
3
met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
Olieaftapschroef
1
met magneet en nieuwe afdichtring mon-
teren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef met
magneet
M12x1,5 20 Nm
E00992-10
Schroeven
5
verwijderen. Oliefilterdeksel met keerring ver-
wijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 18
131
E00993-10
Oliefilter
6
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen.
E00996-10
Motorfiets op rechter zijkant leggen en oliefilterhuis ongeveer
vullen met motorolie.
Oliefilter in oliefilterhuis positioneren.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie en met olie-
filterdeksel
7
monteren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdek-
sel
M6 10 Nm
Motorfiets opstellen.
401955-12
Olievulschroef
8
met keerring verwijderen en motorolie bij-
vullen.
Motorolie 1,0 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 150)
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit
leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motorbescherming monteren. ( pag. 87)
Motoroliepeil controleren. ( pag. 129)
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
132
18.4 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
F01217-10
Hoofdwerk
Olievulschroef
1
met keerring verwijderen.
Motorolie tot midden
A
van kijkglas vullen.
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 150)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aan-
geraden geen verschillende motoroliesoorten te men-
gen.
Wij adviseren de motorolie te verversen, als dat nodig
is.
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 129)
REINIGING, ONDERHOUD 19
133
19.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig om zijn waarde en uitzicht gedurende lange tijd te behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-
men.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Sterk vervuilde plekken met een normale, in de handel
verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten en met een penseel
bewerken.
Motorfietsreiniger ( pag. 152)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is
afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-
peratuur heeft bereikt.
19 REINIGING, ONDERHOUD
134
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 78)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 152)
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behande-
len met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 153)
Stuurslot oliën.
Universele oliespray ( pag. 153)
19.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als het voertuig ook in de winter wordt gebruikt, moet er rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als het voertuig in strooizout is gebruikt, na de rit koud water voor de reiniging gebruiken. Warm water ver-
sterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 133)
Remsysteem reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de remzadels en
remplaketten, in afgekoelde en gemonteerde toestand,
grondig met koud water reinigen en goed laten drogen.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet het
voertuig grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-
len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen omdat daardoor de remwerking sterk
wordt verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 78)
STALLING 20
135
20.1 Stalling
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Voordat u de motorfiets gaat stallen controleren of alle onderdelen goed werken en of ze niet zijn versle-
ten. Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens
de overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het
seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets,
brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 152)
Brandstof tanken. ( pag. 44)
Motorfiets reinigen. ( pag. 133)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen.
( pag. 129)
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 118)
Bandenspanning controleren. ( pag. 105)
12V-accu demonteren. ( pag. 107)
12V-accu laden. ( pag. 108)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de
12V-accu zonder blootstel-
ling aan directe zonnestralen
0 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 57)
De motorfiets dekt u het beste met een luchtdoorlatend zeil of
een deken af. In geen geval mogen hiervoor luchtdichte mate-
rialen worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
20 STALLING
136
Info
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten.
20.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok nemen. ( pag. 57)
12V-accu monteren. ( pag. 108)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 40)
Proefrit maken.
OPSPOREN VAN FOUTEN 21
137
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait niet door (startmo-
tor)
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 40)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 108)
Laadspanning controleren.
Ruststroom controleren.
Statorwikkeling van dynamo controle-
ren.
Hoofdzekering gesmolten Hoofdzekering vervangen.
( pag. 110)
Startrelais defect Startrelais controleren.
Startmotor defect Startmotor controleren.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 40)
Steekverbinding van de brand-
stofleiding niet verbonden
Steekverbinding van de brandstoflei-
ding verbinden.
Zekering 1 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 111)
Zekering 2 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 111)
Stationaire toerental verkeerd
ingesteld
Stationair toerental instellen.
( pag. 124)
Bougie verzopen of nat Bougie reinigen en drogen, indien
nodig vervangen.
Elektrodenafstand van de bou-
gie te groot
Elektrodenafstand instellen.
Voorgeschreven waarde
Elektrodenafstand bougie
1,0 mm
Ontstekingssysteem defect Bobine secundaire wikkeling contro-
leren.
Bougiedop controleren.
Statorwikkeling van dynamo controle-
ren.
Ontstekingskabel in de kabel-
boom versleten, uitschakelknop
of noodstopschakelaar defect
Kabelboom controleren. (visuele con-
trole)
Elektrische installatie controleren.
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor "overtoert" niet Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Ontstekingssysteem defect Bobine secundaire wikkeling contro-
leren.
Bougiedop controleren.
Statorwikkeling van dynamo controle-
ren.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild Luchtfilter en luchtfilterhuis reini-
gen. ( pag. 72)
21 OPSPOREN VAN FOUTEN
138
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor heeft te weinig vermogen Brandstoffilter sterk vervuild Brandstoffilter vervangen.
Brandstofzeef sterk vervuild Brandstofzeef vervangen.
( pag. 128)
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Uitlaatsysteem lekt, is ver-
vormd of heeft te weinig glas-
vezelvulling in de einddemper
Controleren of het uitlaatsysteem
beschadigd is.
Glasvezelvulling van einddemper ver-
vangen. ( pag. 73)
Te weinig klepspeling Klepspeling instellen.
Ontstekingssysteem defect Bobine secundaire wikkeling contro-
leren.
Bougiedop controleren.
Statorwikkeling van dynamo controle-
ren.
Motor slaat tijdens het rijden af Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 44)
Zekering 1 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 111)
Zekering 4 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 111)
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koel-
systeem
Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelmiddelpeil controleren.
( pag. 119)
Te weinig rijwind Motor afzetten als hij stilstaat.
Radiateurlamellen sterk ver-
vuild
Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsys-
teem
Koelmiddel aftappen. ( pag. 120)
Koelmiddel vullen. ( pag. 121)
Radiateurslang geknikt Radiateurslang vervangen.
Defect aan radiateurventilatie-
systeem
Zekering 3 controleren.
Radiateurventilator controleren.
Controlelampje storing brandt
resp. knippert
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Motorfiets stoppen en met behulp van
de knippercode het defecte onderdeel
identificeren.
Info
Zie knippercode
Kabels op beschadiging en de stekkers
op roestvorming en beschadiging con-
troleren.
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting
geknikt
Ontluchtingsslang zonder knikken leg-
gen en indien nodig vervangen.
Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren.
( pag. 129)
OPSPOREN VAN FOUTEN 21
139
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Hoog olieverbruik Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeef reinigen.
( pag. 129)
Zuigers of cilinders versleten Zuiger/cilinder - inbouwspeling bepa-
len.
12V-accu ontladen 12V-accu wordt niet opgeladen
door de dynamo
Laadspanning controleren.
Statorwikkeling van dynamo controle-
ren.
Ongewilde stroomverbruikers Ruststroom controleren.
Waarde gecombineerd instru-
ment gewist (tijd, chronometer,
rondetijden)
De batterij gecombineerd
instrument is leeg
Batterij gecombineerd instrument ver-
vangen. ( pag. 116)
Groot licht, dimlicht, zijlicht,
achterlicht en nummerplaatver-
lichting werken niet
Zekering 2 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 111)
Claxon, knipperlicht, remlicht
en radiateurventilator werken
niet
Zekering 3 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 111)
22 KNIPPERCODE
140
Info
De knippercodes worden alleen door de niet-gehomologeerde versie van het voertuig weergegeven.
Knippercode controle-
lampje storing
02a Controlelampje storing knippert 2x per seconde
Voorwaarde voor fout Smoorkleppositie programmeren vereist
Knippercode controle-
lampje storing
02 Controlelampje storing knippert 2x kort
Voorwaarde voor fout Toerentalsensor krukas storing in schakelcircuit
Knippercode controle-
lampje storing
06 Controlelampje storing knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Smoorklep-positiesensor circuit A storing in het schakelcircuit
Smoorklep-positiesensor circuit A ingangssignaal te hoog
Knippercode controle-
lampje storing
09 Controlelampje storing knippert 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor inlaatluchtbuis storing in schakelcircuit
Druksensor inlaatluchtbuis ingangssignaal te laag
Knippercode controle-
lampje storing
12 Controlelampje storing knippert 1x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Koelmiddeltemperatuursensor storing in schakelcircuit
Koelmiddeltemperatuursensor ingangssignaal te laag
Knippercode controle-
lampje storing
13 Controlelampje storing knippert 1x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor inlaatlucht storing in schakelcircuit
Temperatuursensor inlaatlucht ingangssignaal te laag
Knippercode controle-
lampje storing
15 Controlelampje storing knippert 1x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Roll-over-sensor (A/D type) - Ingangssignaal te laag
Roll-over-sensor (A/D type) - Ingangssignaal te hoog
Knippercode controle-
lampje storing
21 Controlelampje storing knippert 2x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Accuspanning - ingangsspanning te hoog
KNIPPERCODE 22
141
Knippercode controle-
lampje storing
22 Controlelampje storing knippert 2x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Versnellingsherkenningssensor - fout in schakelcircuit
Versnellingsherkenningssensor ingangssignaal te hoog
Versnellingsherkenningssensor - fout
Knippercode controle-
lampje storing
33 Controlelampje storing knippert 3x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitventiel cilinder 1 storing in schakelcircuit
Knippercode controle-
lampje storing
37 Controlelampje storing knippert 3x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Bobine storing in schakelcircuit
Knippercode controle-
lampje storing
41 Controlelampje storing knippert 4x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Brandstofpompregeling - onderbreking/kortsluiting met massa
Onderbreking/kortsluiting met plus
Knippercode controle-
lampje storing
65 Controlelampje storing knippert 6x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout EEPROM - fout
Knippercode controle-
lampje storing
Controlelampje storing brandt
Voorwaarde voor fout Lambdasondeverwarming - storing in schakelcircuit
Lambdasondeverwarming - ingangssignaal te hoog
Lambdasonde storing in schakelcircuit
Lambdasonde ingangsignaal te laag
Brandstofvernevelingsysteem ingangsignaal te laag
Brandstofvernevelingsysteem ingangsignaal te hoog
THREF - fout
23 TECHNISCHE GEGEVENS
142
23.1 Motor
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt bezinemotor, gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 249,91 cm³
Slag 52,3 mm
Boring 78 mm
Compressie 13,8:1
Stationair toerental 1.750 1.850 1/min
Distributie DOHC, 4 kleppen aangestuurd met nokvolger, aandrij-
ving met distributieketting
Klepdiameter inlaat 32,5 mm
Klepdiameter uitlaat 26,5 mm
Klepspeling
Inlaat bij: 20 °C 0,08 0,15 mm
Uitlaat bij: 20 °C 0,12 0,19 mm
Krukaslagers 2 cilinderrollager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigerboutlager Lagerbus
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveren 1 compressiering, 1 olieschraapveer
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 2 trochoïde pompen
Primaire overbrenging 24:73
Koppeling Meerplaats koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Versnelling 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 13:32
2e versnelling 16:30
3e versnelling 16:24
4e versnelling 23:28
5e versnelling 23:23
6e versnelling 26:20
Dynamo 12 V, 196 W
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Bougie NGK LMAR9AI-10
Elektrodenafstand bougie 1,0 mm
Radiateur Vloeistofkoeling, permanente circulatie van het koel-
middel door waterpomp
Starthulp Startmotor
TECHNISCHE GEGEVENS 23
143
23.2 Aanhaalmomenten motor
Olievernevelaar voor balansassme-
ring
M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Olievernevelaar voor dynamokoe-
ling
M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Olievernevelaars naar drijfstangla-
gersmering controleren
M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Olievernevelaars voor koppelings-
mering
M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Schroef olievernevelaar voor zuiger-
koeling
M4 2,5 Nm
Loctite
®
243™
Sproeier luchttoevoer krukhuis M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Olievernevelaar voor nokvolgersme-
ring
M5 3 Nm
Loctite
®
243™
Olievernevelaar voor zuigerkoeling M5 2 Nm
Loctite
®
243™
Schroef krukas-toerentalsensor M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerbout oliepomptussen-
wiel
M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef oliepompdeksel M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stator M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vastzethendel M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef veerschotel koppeling M5 6 Nm
Schroef versnellingssensor M5 5 Nm
Loctite
®
243™
Sluitschroef oliekanaal in dynamo-
deksel
M5 2 Nm
Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 10 Nm
Geolied met motorolie
Moer waterpompwiel M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Penschroef cilinderkop M6 10 Nm
Schroef distributieketting-
uitvalbescherming
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef dynamodeksel M6 10 Nm
Schroef geleiderail M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef klepdeksel M6 8 Nm
Schroef koppelingscilinder M6 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef motorhuis M6 10 Nm
Schroef oliefilterdeksel M6 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
144
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef versnellingshendel M6 14 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M7x1 1e aanhaalniveau
5 Nm
2e aanhaalniveau
14 Nm
Geolied met motorolie
Afsluitschroef krukasborgschroef M8 10 Nm
Schroef spanrail M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef ketting-aandrijfwiel M10 60 Nm
Loctite
®
243™
Bougie M10x1 12 Nm
Schroef ontgrendeling voor distri-
butiekettingspanner
M10x1 8 Nm
Schroef rotor M10x1 70 Nm
Kraag en schroefdraad geolied /
conus ontvet
Sluitschroef nokvolgeras M10x1 10 Nm
Sluitschroef oliekanaal M10x1 15 Nm
Loctite
®
243™
Koelmiddeltemperatuursensor M10x1,25 12 Nm
Moer cilinderkop M10x1,25 Draaivolgorde:
Diagonaal vastschroeven.
1e aanhaalniveau
10 Nm
2e aanhaalniveau
30 Nm
3e aanhaalniveau
180°
Tapeind cilinderkop M10x1,25 20 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef met magneet M12x1,5 20 Nm
Sluitschroef oliedrukregelklep M12x1,5 20 Nm
Olieaftapschroef M14x1,5 15 Nm
Moer koppelingmeenemer M18x1,5 100 Nm
Loctite
®
243™
Moer primair tandwiel M18LHx1,5 120 Nm
Loctite
®
243™
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
Schroef dynamodeksel M24x1,5 18 Nm
Sluitschroef distributiekettingspan-
ner
M24x1,5 40 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
145
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie 1,0 l Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 150)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 0,7 l Koelmiddel ( pag. 150)
23.3.3 Brandstof
A00420-10
Op markering op EU-brandstofpompen letten.
Brandstoftankvolume totaal ca. 5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 150)
Brandstofreserve ca. 1,5 l
23.4 Chassis
Frame Omtrek frame van staal-aluminiumcomposiet
Voorvork WP XPLOR 5343
Veerweg
voor 250 mm
achter 260 mm
Vorksprong 20 mm
Schokdemper WP XPLOR 5743
Remsysteem
voor Schijfrem met radiaal vastgeschroefd remzadel met 4
zuigers
achter Schijfrem met radiaal vastgeschroefd remzadel met 2
zuigers
Remschijven - diameter
voor 260 mm
achter 210 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 3,7 mm
achter 3,5 mm
Bandenspanning terrein
voor 0,9 bar
achter 0,7 bar
23 TECHNISCHE GEGEVENS
146
Bandenspanning weg
voor 2 bar
achter 2 bar
Secundaire overbrenging 14:48 (12:48)
Ketting 5/8 x 1/4” Xring
Leverbare kettingwielen 46, 48
Balhoofdhoek 67°
Wielstand 1.418 ± 10 mm
Bodemvrijheid, onbelast 325 mm
Zadelhoogte onbelast 915 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 98,5 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 110 kg
Maximale asbelasting achter 170 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 280 kg
23.5 Elektronica
12V-accu HJTZ5S-FP-C Lithium-ion-accu
Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 2,0 Ah
onderhoudsvrij
Accu gecombineerde instrument CR 2430 Accuspanning: 3 V
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 58011109120 20 A
Koplamp HS1/sokkel PX43t 12 V
35/35 W
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Controlelampjes W2,3W / sokkel W2x4,6d 12 V
2,3 W
Richtingaanwijzer R10W / sokkel BA15s 12 V
10 W
Rem- / achterlicht LED
Nummerplaatverlichting W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
23.6 Banden
Band voor Band achter
2,75 - 21 M/C 45M TT
Maxxis TRIALMAXX
4,00 R 18 M/C 64M TL
Maxxis TRIALMAXX
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicege-
deelte onder:
http://www.ktm.com
TECHNISCHE GEGEVENS 23
147
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 05.18.8T.40
Voorvork WP XPLOR 5343
Ingaande demping
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Uitgaande demping
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Veerlengte met voorspanbus(sen) 427 mm
Veerconstante
Gewicht bestuurder: 65 75 kg 4,6 N/mm
Gewicht bestuurder: 75 85 kg 4,8 N/mm
Gewicht bestuurder: 85 95 kg 5,0 N/mm
Lengte voorvork 845 mm
Vorkpootolie per vorkpoot 383 ± 5 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 151)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 12.18.7T.40
Schokdemper WP XPLOR 5743
Ingaande demping lowspeed
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Ingaande demping highspeed
Comfort 2 omw
Standaard 2 omw
Sport 1,5 omw
Uitgaande demping
Comfort 18 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 12 klikken
Veervoorspanning 9 mm
Veerconstante
Gewicht bestuurder: 65 75 kg 66 N/mm
Gewicht bestuurder: 75 85 kg 68 N/mm
Gewicht bestuurder: 85 95 kg 69 N/mm
Veerlengte 200 mm
Gasdruk 10 bar
Statische veerweg 25 mm
Dynamische veerweg 115 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
148
Inbouwlengte 367 mm
Stootdemperolie Stootdemperolie (SAE 2,5)
(50180751S1) ( pag. 151)
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef drukregelaar EJOT PT
®
K60x25-Z 2,3 Nm
Schroef spoiler boven EJOT PT
®
K60x20AL 3 Nm
Schroef spoiler vooraan EJOT PT
®
K60x30Z 3 Nm
Schroef vaste handgreep M4 5 Nm
Loctite
®
243™
Spaaknippels M4,5 6 Nm
Schroef aanzuiglucht-
temperatuursensor
M5 2 Nm
Schroef accupool M5 2,5 Nm
Schroef stelring schokdemper M5 5 Nm
Schroeven van einddemper M5 7 Nm
Moer kabels aan startmotor M6 4 Nm
Resterende moeren chassis M6 10 Nm
Resterende schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef kogelgewricht drukstang
aan rempedaalcilinder
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorbescherming M6x20 10 Nm
Schroef motorbescherming M6x12 10 Nm
Schroef radiateuropname M6 6 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M6 14 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M6 14 Nm
Loctite
®
243™
Schroef spoilerbevestiging M6 5 Nm
Schroeven gashendel M6 5 Nm
Brandstofaansluiting aan brand-
stofpomp
M8 10 Nm
Moer bandenhouder M8 10 Nm
Moer kettingwielschroef M8 35 Nm
Loctite
®
2701™
Moer rempedaalbevestiging M8 20 Nm
Resterende moeren chassis M8 25 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef arm M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 22 Nm
Schroef brandstoftank M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef einddemper M8x20 25 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
149
Schroef einddemper M8x25 25 Nm
Schroef motorstang aan cilinder-
kop
M8 25 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef motorstang aan frame M8 25 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef onderste glijblok M8 15 Nm
Schroef onderste kroonplaat M8 18 Nm
Schroef remzadel achter M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remzadel voor M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurplaat M8 20 Nm
Schroef vorkbuis boven M8 17 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardbevestiging M8 25 Nm
Loctite
®
2701™
Moer brandstoftankbevestiging M10 10 Nm
Motordraagschroef M10 60 Nm
Resterende moeren chassis M10 45 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef accuvak M10 45 Nm
Schroef arm boven M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef rempedaal M10 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm
Loctite
®
243™
Schroef verbindingsdrager M10 45 Nm
Schroef voetsteunhouder M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Moer brandstofpomp bevestiging M12 15 Nm
Schroef schokdemper boven M12 80 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef schokdemper onder M12 80 Nm
Loctite
®
2701™
Moer achterbrugbout M14x1,5 75 Nm
Moer steekas achter M20x1,5 80 Nm
Schroef balhoofd boven M20x1,5 12 Nm
Schroef steekas voor M20x1,5 35 Nm
24 GEBRUIKSSTOFFEN
150
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan
10 % ethanol (bijv. E15, E25, E85, E100).
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaar-
dige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelvloeistof vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de
koelvloeistof verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaar-
heid (verdraagbaarheid) met andere koelvloeistoffen in acht.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 154)
SAE ( pag. 154) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Cross Power 4T
GEBRUIKSSTOFFEN 24
151
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die
de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
MOTOREX
®
Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 154) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over
de geschikte eigenschappen beschikken.
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 154) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigen-
schappen heeft.
25 HULPSTOFFEN
152
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chain Clean
Kettingspray offroad
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chainlube Offroad
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Clean
Olie voor luchtfilters van schuimstof
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Racing Bio Liquid Power
Reinigingsmiddel voor luchtfilter
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Racing Bio Dirt Remover
Smeervet met hoge viscositeit
Aanbevolen leverancier
SKF
®
LGHB 2
HULPSTOFFEN 25
153
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Joker 440 Synthetic
26 NORMEN
154
JASO T903 MA2
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.
LIJST MET VAKBEGRIPPEN 27
155
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de
voertuigelektronica bewaakt
28 LIJST MET AFKORTINGEN
156
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
LIJST MET SYMBOLEN 29
157
29.1 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Controlelampje storing brandt/knippert geel De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica
geconstateerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
Waarschuwingslampje brandstofpeil brandt geel Brandstofpeil heeft de reservemarkering
bereikt.
29.2 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje richtingaanwijzer knippert groen Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
INDEX
158
INDEX
1
12V-accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
startvermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
A
Achterbrug
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
B
Balhoofdlager
smeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Basisinstelling van het chassis
voor bestuurdersgewicht controleren . . . . . . . 48
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Brandstoftank
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Brandstofzeef
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
D
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Dynamische veerweg
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
E
Eigenschappen van de gasrespons
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Einddemper
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
glasvezelvulling vervangen . . . . . . . . . . . . . . 73
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
F
Frame
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Gaskabelplaatsing
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Gecombineerd instrument
batterij gecombineerd instrument vervangen . 116
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
kilometer of mijl instellen . . . . . . . . . . . . . . 24
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
rondetijd opvragen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
tijd instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
I
Inbedrijfname
na stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . . 37
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstel-
ling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Ingaande demping
van voorvork instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Ingaande demping highspeed
van schokdemper instellen . . . . . . . . . . . . . . 49
Ingaande demping lowspeed
van schokdemper instellen . . . . . . . . . . . . . . 48
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
INDEX
159
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Knippercode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140-141
Knipperlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118-119
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Koplamp
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 116
Koplampinstelling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Koplampkap met koplamp
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Koppeling
vloeistof verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 85
vloeistofpeil corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 84
Koude-startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
L
Lamp koplamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Luchtfilter
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Luchtfilterhuis
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Motorbescherming
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Motorfiets
met hefbok opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
van hefbok nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Oliezeef
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Onderste kroonplaat
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Opsporen van fouten . . . . . . . . . . . . . . . . . 137-139
Overzicht controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
R
Regelschroef stationair toerental . . . . . . . . . . . . . 20
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
vrije slag instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . 95
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . 97
van achterwielrem vervangen . . . . . . . . . . . . 98
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . 92
van voorwielrem vervangen . . . . . . . . . . . . . . 92
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89-100
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . 96
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 91
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . 96
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . 90
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 134
INDEX
160
Rubberen stuurcovers
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
S
Schokdemper
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
dynamische veerweg controleren . . . . . . . . . . 52
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
statische veerweg controleren . . . . . . . . . . . . 51
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . 52
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46-47
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Smoorkleppositie
programmeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Spaakspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Speling balhoofdlager
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Speling van gasbowdenkabel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Spoiler
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135-136
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Startvermogen van lithium-ion-accu's bij lage tempe-
raturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Stationair toerental
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 148
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 143
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Transporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
U
Uitgaande demping
van schokdemper instellen . . . . . . . . . . . . . . 50
van voorvork instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Uitschakelknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . 126
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 127
Voertuigidentificatiennummer . . . . . . . . . . . . . . . 14
Voorvorkprotector
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Vorkpoten
basisinstelling controleren . . . . . . . . . . . . . . 54
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45, 145
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121, 145
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131, 145
W
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Z
Zadel
omhoog klappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Zekering
hoofdzekering vervangen . . . . . . . . . . . . . . 110
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen 111
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
*3214014nl*
3214014nl
08/2019
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KISKA/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163

KTM Freeride 250 F 2020 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor