HP ZBook 15 Mobile Workstation (ENERGY STAR) Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
© Copyright 2013 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel en Centrino zijn
handelsmerken van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. AMD
is een gedeponeerd handelsmerk van
Advanced Micro Devices, Inc. SD Logo is
een handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar. Java is een handelsmerk van
Sun Microsystems, Inc. in de Verenigde
Staten. Microsoft en Windows zijn in de
Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, juni 2013
Artikelnummer van document: 721769-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................................ 6
Toetsen ................................................................................................................................ 7
Voorkant ............................................................................................................................................... 8
Rechterkant .......................................................................................................................................... 9
Linkerkant ........................................................................................................................................... 10
Achterkant .......................................................................................................................................... 12
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 13
Onderkant ........................................................................................................................................... 14
3 Verbinding maken met een netwerk ............................................................................................................ 16
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 16
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 16
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen ............................ 16
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................... 17
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 17
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 17
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 18
Gebruikmaken van een internetprovider ........................................................... 18
WLAN configureren ........................................................................................... 19
Draadloze router configureren .......................................................................... 19
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 19
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) .......................................... 20
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 20
SIM-kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 21
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 22
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................... 22
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 23
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................. 23
v
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten .......................................... 24
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 24
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 24
EasyPoint-muisbesturing gebruiken .................................................................................. 24
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 24
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................... 25
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 25
Schuiven met één vinger .................................................................. 25
Tikken ............................................................................................... 26
Schuiven ........................................................................................... 26
Knijpen/zoomen ................................................................................ 27
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................. 27
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen) ..................... 28
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen) ............................... 28
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 29
Sneltoetsen herkennen ...................................................................................................... 29
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 30
Het geïntegreerde numerieke toetsenblok gebruiken ....................................... 30
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 31
5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 32
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 32
Audio .................................................................................................................................................. 32
Luidsprekers aansluiten ..................................................................................................... 32
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 32
Hoofdtelefoon aansluiten ................................................................................................... 33
Microfoon aansluiten .......................................................................................................... 33
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 33
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 33
Video .................................................................................................................................................. 34
VGA ................................................................................................................................... 34
Thunderbolt ........................................................................................................................ 35
DisplayPort (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 35
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 36
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 37
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 37
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 37
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 37
Intel Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen) ................................ 38
vi
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 38
Hibernationstand activeren en beëindigen ........................................................ 38
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ............................ 39
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand .......................... 39
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................... 39
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................... 40
Accucontrole gebruiken ..................................................................................... 40
Acculading weergeven ...................................................................................... 40
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................. 40
Omgaan met een lage acculading .................................................................... 41
Een lage acculading herkennen ....................................................... 41
Problemen met een lage acculading verhelpen ............................... 41
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................ 41
Accu plaatsen ................................................................................... 41
Accu verwijderen .............................................................................. 42
Accuvoeding besparen ...................................................................................... 42
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen) ... 43
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) .... 43
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................... 43
Externe netvoeding gebruiken ........................................................................................... 43
Netvoedingsadapter testen ............................................................................... 44
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) ........... 44
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............. 45
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................... 46
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 47
Geheugenkaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 47
Een geheugenkaart plaatsen ............................................................................................. 47
Een geheugenkaart verwijderen ........................................................................................ 47
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 48
ExpressCard configureren ................................................................................................. 48
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 49
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 50
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 50
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 51
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 51
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 51
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 52
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 52
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 52
vii
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 53
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................ 54
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 55
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 55
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 55
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ........................................ 56
Het afdekplaatje verwijderen of terugplaatsen ................................................................... 56
Afdekplaatje verwijderen ................................................................................... 56
Afdekplaatje terugplaatsen ................................................................................ 57
Vaste schijf vervangen of upgraden .................................................................................. 58
De vaste schijf verwijderen ............................................................................... 58
Vaste schijf installeren ...................................................................................... 59
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 60
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 60
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 60
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 61
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 61
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 61
9 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 62
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 62
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 63
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 63
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 64
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 64
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 65
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ......................................................... 66
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 66
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 68
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 68
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 68
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken ................................................. 69
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ........................................ 69
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ....................................... 70
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 70
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 70
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 71
HP Client Security gebruiken ............................................................................................................. 71
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 71
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 72
viii
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 72
10 Onderhoud ................................................................................................................................................... 73
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 73
De computer reinigen ......................................................................................................................... 75
Reinigingsprocedures ........................................................................................................ 76
Beeldscherm reinigen ....................................................................................... 76
Zijkanten of deksel reinigen .............................................................................. 76
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ........................................................... 76
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren ................................................................ 76
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 77
11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 78
Herstelmedia en back-ups maken ...................................................................................................... 78
Richtlijnen .......................................................................................................................... 78
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator ........................................................ 79
Herstelschijven maken ...................................................................................... 79
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................. 79
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 80
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................... 80
f11 herstelprogramma's gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................ 81
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken ........................................................ 82
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) ........................................ 83
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 83
Computer Setup starten ..................................................................................................... 83
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 83
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ........................................................... 84
BIOS bijwerken .................................................................................................................. 85
BIOS-versie bepalen ......................................................................................... 85
BIOS-update downloaden ................................................................................. 85
MultiBoot gebruiken ............................................................................................................................ 86
Opstartvolgorde van apparaten ......................................................................................... 86
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................. 86
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ....................................... 87
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt ............................... 87
MultiBoot Express instellen ............................................................................... 87
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ........................................................... 88
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................... 88
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden ..................... 89
ix
13 Ondersteuning ............................................................................................................................................ 90
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................... 90
Labels ................................................................................................................................................. 91
14 Specificaties ................................................................................................................................................ 93
Ingangsvermogen ............................................................................................................................... 93
Omgevingsvereisten ........................................................................................................................... 93
Bijlage A Reizen met of transporteren van computer .................................................................................. 94
Bijlage B Problemen oplossen ....................................................................................................................... 95
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................... 95
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 95
De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 95
Het computerscherm is leeg .............................................................................................. 96
De software werkt niet goed .............................................................................................. 96
De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 96
De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 96
Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 97
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 97
Een schijf wordt niet afgespeeld ........................................................................................ 97
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................................... 98
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ......... 98
Bijlage C Elektrostatische ontlading .............................................................................................................. 99
Index ................................................................................................................................................................. 100
x
1Welkom
Nadat u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt en hebt geregistreerd, moet u de volgende stappen
uitvoeren:
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u
verbinding kunt maken met internet. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 16 voor
meer informatie.
Uw antivirussoftware bijwerken - bescherm uw computer tegen schade door virussen. De
software is vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 70
voor meer informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het
toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 24 voor aanvullende
informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer
geïnstalleerde software.
Selecteer Start > Alle programma's. Voor meer informatie over het gebruik van software die bij
de computer is geleverd, raadpleegt u de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies
kunnen zijn verstrekt bij de software, of staan op de website van de fabrikant.
Krachtige presentaties maken—U kunt de computer op een projector aansluiten om uw
ideeën met een groep te delen. Zie
Thunderbolt op pagina 35.
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken.
Zie
Back-up en herstel op pagina 78.
1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Help en ondersteuning
Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor ondersteuning van HP
HP website
Neem voor de recentste informatie in deze handleiding
contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning
in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP.
Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie over
Beperkte garantie*
Als u toegang wilt krijgen tot deze handleiding,
selecteert u Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen > Garantiegegevens
weergeven.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische
handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door
HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/
orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden
op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de cursor verplaatsen en onderdelen op
het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(3) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(4) Touchpadzone Hiermee kunt u de cursor verplaatsen en onderdelen op
het scherm selecteren of activeren.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(6) Rechterknop van de muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(7) EasyPoint-muisbesturing middenknop Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op
een externe muis.
(8) Middelste knop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op
een externe muis.
(9) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3)
Lampje Microfoon uit
Oranje: Microfoongeluid is uitgeschakeld.
Uit: Microfoongeluid is ingeschakeld.
(4) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(5)
Lampje voor draadloze communicatie Wit: Er is een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie ingeschakeld, zoals een
draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(6)
Lampje voor Geluid uit
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
Bovenkant 5
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u de aan/uit-knop ingedrukt
houdt, resulteert dit in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
Meer informatie over de instellingen voor energiebeheer:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer.
(2) Luidsprekers (2) Geven het computergeluid weer door middel van SRS
Premium Sound of SRS Premium Sound PRO (alleen
bepaalde modellen).
OPMERKING: als u de SRS Premium Sound-software wilt
gebruiken, selecteert u Start > Alle programma's > SRS
Pro Audio.
(3)
Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot
stand brengen.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(4)
Knop Geluid dempen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(5) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de
num lock-toets, de esc-toets of de b-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3)
Windows-knop Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets
om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en
numerieke functies op het geïntegreerde numerieke
toetsenblok.
(6) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Bovenkant 7
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een
draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze
communicatie is uitgeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampje Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(3)
Lampje van de netvoedingsadapter/
accu
Wit: De computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99%
opgeladen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(4)
Lampje van de vaste schijf Wit knipperend: er wordt geschreven naar of
gelezen van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de
interne vaste schijf geparkeerd.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Geheugenkaartlezer Leest gegevens van en schrijft gegevens op
geheugenkaarten zoals Secure Digital (SD).
(2)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
Hierop sluit u een audioapparaat aan, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon,
een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om
het computergeluid via dat apparaat weer te geven. Ook
kunt u hierop de microfoon van een optionele headset
aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u
het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie
over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende
informatie over veiligheid. Als u toegang wilt krijgen tot
deze gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help
en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: wanneer u een apparaat aansluit op deze
uitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: zorg dat de apparaatkabel een connector
met vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon)
als audio-in (microfoon) ondersteunt.
(3)
USB 3.0-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
OPMERKING: zie
USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
(4) Optische-schijfeenheden (alleen bepaalde
modellen)
Leest van en schrijft naar een optische schijf (alleen
bepaalde modellen).
(5) Uitvoerknop van de optische-schijfeenheid
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee ontgrendelt u de schijflade van de optische-
schijfeenheid.
(6)
Externemonitorpoort Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of -projector aan.
Rechterkant 9
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2)
USB-2.0-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
OPMERKING: zie USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
(4)
Thunderbolt-poort Hierop sluit u een optioneel HD-apparaat of een
hoogwaardig gegevensapparaat aan.
OPMERKING: Thunderbolt is een nieuwe technologie.
Installeer alle recente stuurprogramma's voor uw
Thunderbolt-apparaat voordat u het apparaat aansluit op
de Thunderbolt-poort. De Thunderbolt-kabel en het
Thunderbolt-apparaat (los verkrijgbaar) moeten compatibel
zijn met Windows. Om vast te stellen of uw apparaat
Thunderbolt-gecertificeerd is voor Windows, raadpleegt u
https://thunderbolttechnology.net/products.
(5)
Dual-mode DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, aan op het apparaat.
(6)
USB 3.0-oplaadpoort Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze poort
zorgt voor hogere USB-prestaties. Via de USB-oplaadpoort
kunnen ook bepaalde types mobiele telefoons en MP3-
spelers worden opgeladen, zelfs wanneer de computer uit
staat.
OPMERKING: zie
USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de verschillende types
USB-poorten.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(7) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smartcards.
(8)
ExpressCard-slot Ondersteunt optionele ExpressCards.
Linkerkant 11
Achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
USB 3.0-poort Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan.
Deze poort zorgt voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: zie
USB-apparaat gebruiken
op pagina 51 voor informatie over de
verschillende types USB-poorten.
(2)
Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(3) Lampje van de netvoedingsadapter/accu
Wit: De computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 90 tot
99% opgeladen.
Uit: De accu is volledig opgeladen.
(4)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
RJ-45-lampjes (netwerk) (2)
Groen (links): er is verbinding met het
netwerk.
Oranje (rechts): er is netwerkactiviteit.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* (alleen bepaalde
modellen)
Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(2) WWAN-antennes (2)* (alleen bepaalde
modellen)
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's
(wireless wide area networks).
(3) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Als u informatie zoekt over het gebruik van de webcam,
selecteert u Start > Alle programma's > Communicatie en
chatten > CyberLink YouCam.
(6) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie
over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Beeldscherm 13
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Accuontgrendeling Hiermee kunt u de accu ontgrendelen.
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3)
SIM-slot Ondersteunt een SIM-kaart (Subscriber Identity
Module) voor draadloze communicatie (alleen
bepaalde modellen). Het SIM-slot bevindt zich in de
accuruimte.
(4)
Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(5) Connector voor een optionele extra
accu
Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
(6)
Vergrendeling afdekplaatje Hiermee vergrendelt u het afdekplaatje
(7)
Veerslot afdekplaatje service Hiermee ontgrendelt u het afdekplaatje op de
computer.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(8) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer
u de computer gebruikt.
(9)
Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van
de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u
de module om de functionaliteit van de computer te
herstellen. Neem vervolgens contact op met de
klantenondersteuning. Als u Help en ondersteuning
wilt openen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning.
Onderkant 15
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot
miljoenen websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding
kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer
aansluiten op LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of
WLAN’s genoemd) op kantoor, thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants,
cafés, hotels en universiteiten. In een draadloos netwerk communiceert de computer met een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless
Wide-Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt
maken. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met
zendmasten voor mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs
landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer informatie over
de technologie voor draadloze communicatie. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
Knop voor draadloze communicatie
Voorzieningen van het besturingssysteem
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen
U kunt apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen met de knop voor draadloze
communicatie of met HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen).
U schakelt apparaten voor draadloze communicatie als volgt uit in HP Connection Manager:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram HP Connection Manager in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk en klik daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
– of –
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager en
klik daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager is een centrale locatie voor het beheer van uw apparaten voor draadloze
communicatie, een interface om verbinding te maken met internet via HP mobiel breedband, en een
interface voor het verzenden en ontvangen van SMS-berichten (tekstberichten). Met HP Connection
Manager kunt u de volgende apparaten beheren:
WLAN-apparaat (wireless local-area network)/Wi-Fi
WWAN-apparaat (Wireless Wide Area Network)/apparaat voor HP mobiel breedband
Bluetooth
HP Connection Manager biedt informatie en berichten over de verbindingsstatus en de energiestatus,
en stelt u in staat om gegevens te bekijken over uw SIM-kaart en om sms-berichten te verzenden en
te ontvangen. Statusinformatie en meldingen worden weergegeven in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
U opent Connection Manager als volgt:
Klik op het pictogram van HP Connection Manager op de taakbalk.
- of -
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager.
Zie de helpfunctie van de HP Connection Manager software voor meer informatie.
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een
of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze
communicatie (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
voor draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit
te schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
Als u meer informatie wilt, opent u Help en ondersteuning door Start>Help en ondersteuning te
selecteren.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: de begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een
draadloze router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of
software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact
op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De
internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel
waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en
het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge
snelheid via een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een WLAN-netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en vervolgens via uw draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals
cafés en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u bezorgd bent om de beveiliging van
uw computer in een hotspot, beperkt u uw netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en
eenvoudig surfen op internet.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te
beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens
die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Als u meer informatie
wilt, opent u Help en ondersteuning door Start>Help en ondersteuning te selecteren.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Schakel de computer in. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat
ingeschakeld is, brandt het lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze
communicatie uit is, drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Klik op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer een WLAN-netwerk waarmee u verbinding wilt maken.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een
netwerkbeveiligingscode in te voeren. Voer de code in en klik vervolgens op OK om de
verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt
u op Netwerkcentrum openen, en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw
netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk
en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
5. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet
vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van
HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele
netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
(telecomprovider). De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak
via mobiele telefonie.
Als uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de diensten van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding
te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met uw bedrijfsnetwerk, zelfs als u
onderweg bent of buiten het bereik van een Wi-Fi hotspot.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
LTE-technologie (Long Term Evolution)
Mogelijk heeft u het IMEI- en/of MEID-nummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om
de dienst voor mobiel breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de
accuruimte van de computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart
(subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over
het netwerk. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de
SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan
ook een afzonderlijke SIM-kaart verstrekken, los van de computer.
Raadpleeg voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart het gedeelte
SIM-kaart plaatsen en verwijderen op pagina 21 in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel
breedband dat bij de computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen bepaalde regio's/landen).
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om
beschadiging van de connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Zet de computer uit.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 21
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed
vastzit.
OPMERKING: Bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de
computer moet worden geplaatst.
8. Breng de accu opnieuw aan.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voeding weer aan.
10. Sluit de externe apparaten weer aan.
11. Zet de computer aan.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze
vervolgens uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Muis
22 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de
helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: lokaal netwerk (LAN) en modemverbinding. Een LAN-
verbinding maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat gebruikmaakt
van een telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de
apparatuur te beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector
steken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van
draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig.
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
OPMERKING: als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 23
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en
aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het
scherm navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Touchpadbewegingen kunt u
gebruiken op het touchpad van uw computer.
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoetsen of hotkeyfuncties op het toetsenbord
waarmee u veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Selecteer Start > Apparaten en printers. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw
computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en
rechterknop op een externe muis gebruikt.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op
een externe muis zou gebruiken.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Touchpadbewegingen gebruiken
Met het touchpad kunt u het aanwijsapparaat op het scherm bewegen door met uw vingers de actie
van de aanwijzer te besturen.
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
Doe het volgende voor een demonstratie van een touchpadbeweging:
1. Klik op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
2. Klik op het pictogram Synaptics-aanwijsapparaat en klik vervolgens op Eigenschappen
aanwijsapparaat.
3. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
4. Selecteer de touchpadbeweging om de demonstratie te activeren.
U schakelt de bewegingen als volgt uit of in:
1. Klik op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
2. Klik op het pictogram Synaptics-aanwijsapparaat en klik vervolgens op Eigenschappen
aanwijsapparaat.
3. Klik op het tabblad Apparaatinstellingen, selecteer het apparaat in het venster dat wordt
weergegeven en klik vervolgens op Instellingen.
4. Schakel het selectievakje in naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
5. Klik op Toepassen en daarna op OK.
Schuiven met één vinger
U kunt met één vinger over het scherm bewegen.
Plaats uw vinger in het TouchPad-gebied en schuif de aanwijzer met uw vinger op het scherm in
de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen.
Cursorbesturing gebruiken 25
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het TouchPad.
Tik met één vinger in het TouchPad-gebied om een selectie te maken. Dubbeltik op een item om
het te openen.
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links
of naar rechts.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Knijpen/zoomen
Door te knijpen en te zoomen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het gebied van de TouchPad en ze daarna
van elkaar af te bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar
toe te bewegen.
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Fixeer de wijsvinger van uw linkerhand in de TouchPad-zone. Gebruik vervolgens de wijsvinger
van uw rechterhand om een draaiende beweging te maken van twaalf uur naar drie uur. Voor
een omgekeerde draaiing beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
Cursorbesturing gebruiken 27
Klikken met twee vingers (alleen bepaalde modellen)
Als u met twee vingers klikt, kunt u menu-opties van een object op het scherm selecteren.
Plaats twee vingers op de touchpadzone en druk om het optiemenu voor het geselecteerde
object weer te geven.
Snelle bewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle beweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
Plaats twee vingers op de touchpadzone en beweeg ze snel omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u specifieke functies
uitvoeren.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw
toetsenbord andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit
gedeelte worden beschreven.
Sneltoetsen herkennen
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn- toets met de esc- toets of met een van de functietoetsen.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over
locaties van sneltoetsen.
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
Toetsenbord gebruiken 29
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens van de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere
apparaten die beeldgegevens van de computer ontvangen.
fn+ f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Hiermee schakelt u het geluid van de microfoon in en uit.
fn+9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: Het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
Toetsenblokken gebruiken
De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok of een geïntegreerd numeriek
toetsenblok. De computer ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een
optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Het geïntegreerde numerieke toetsenblok gebruiken
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de
locatie van het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies
op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: Wanneer de computer weer wordt opgestart, wordt
de functie van het toetsenblok weer actief gemaakt zoals deze was
toen de computer werd uitgeschakeld.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als een
extern numeriek toetsenblok.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Toetsenbord gebruiken 31
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam (alleen bepaalde modellen)
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media
gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor
het afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of
terugspoelen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op de HP computer kunt u muziek-cd's afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-inhoud
van internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen of audio en video mengen om multimedia te
maken. Om uw luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals luidsprekers of
hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-
uitgang) op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de
computer. Pas eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
volumeknoppen;
sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-
toets)
volumetoetsen.
32 Hoofdstuk 5 Multimedia
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid. Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: Raadpleeg het gedeelte over Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor
informatie over welk type volumebesturing uw computer heeft.
Hoofdtelefoon aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons aansluiten op de hoofdtelefoonconnector op de computer.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om een draadloze hoofdtelefoon aan te sluiten op de
computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Microfoon aansluiten
Sluit een microfoon aan op de microfoonconnector op de computer om audio op te nemen. Voor
optimale resultaten tijdens de opname spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in
een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid wordt weergegeven, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer
onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal, en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Audio.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst
een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 33
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
Foto's nemen
Video
Uw computer van HP is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete
websites kunt bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken
zonder dat u een netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe
monitor of projector aan te sluiten.
De computer beschikt over een of meer van de volgende externe videopoorten:
VGA
ThunderBolt
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste
poort van de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Raadpleeg het gedeelte over Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor
informatie over de videopoorten van uw computer.
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
Thunderbolt
Op de Thunderbolt-poort sluit u een optioneel HD-apparaat of een hoogwaardig gegevensapparaat
aan. Deze poort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere
digitale aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: Thunderbolt is nieuwe technologie. Installeer alle nieuwste stuurprogramma's voor
uw Thunderbolt-apparaat voor u het apparaat aansluit op de Thunderbolt-poort. De Thunderbolt-
kabel en het Thunderbolt-apparaat (los verkrijgbaar) moeten compatibel zijn met Windows. Om vast
te stellen of uw apparaat Thunderbolt-gecertificeerd is voor Windows, raadpleegt u
https://thunderbolttechnology.net/products.
1. Sluit het ene uiteinde van de Thunderbolt-kabel aan op de Thunderbolt-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op f4 om te schakelen tussen vier weergavetoestanden:
Alleen het scherm van de pc: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het
beeldscherm van de computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als
het externe apparaat.
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op de computer en het
externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat.
Telkens wanneer u op f4 drukt, verandert de weergavetoestand.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor
de optie “Uitspreiden”. Selecteer Start > Configuratiescherm > Vormgeving en persoonlijke
instellingen. Selecteer onder Weergave Schermresolutie aanpassen.
DisplayPort (alleen bepaalde modellen)
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
Video 35
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden
aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het DisplayPort-apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
OPMERKING: Als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorejectknop omlaag om
de kabel los te maken van de computer.
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met Intel® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloos-tv-adapter vereist. Dvd's met
uitvoerbeveiliging kunnen mogelijk niet worden afgespeeld met Intel Wireless Display. (Dvd's zonder
uitvoerbeveiliging worden wel afgespeeld.) Blu-ray discs, die uitvoerbeveiliging hebben, worden niet
afgespeeld met Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de draadloze tv-adapter
vindt u in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: Om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/
uit-knop verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het
gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of
sluimerstand beëindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt
uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een
schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of
videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
Computer uitschakelen 37
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet
mogelijk wanneer de computer in de slaapstand staat.
Intel Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde modellen is de functie Intel RST (Rapid Start Technology) standaard ingeschakeld.
Rapid Start Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te activeren als die zich in een
inactieve toestand bevindt.
Rapid Start Technology beheert uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: u kunt met Rapid Start Technology de slaapstand selecteren. Om de slaapstand te
beëindigen, drukt u op een willekeurige toets, activeert u het touchpad of drukt u kort op de aan/
uit-knop.
Sluimerstand: Rapid Start Technology activeert de sluimerstand na een periode van inactiviteit
in de slaapstand als de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt, of als de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt. Nadat de sluimerstand is geactiveerd, drukt u op de aan/
uit-knop om uw werk te hervatten.
OPMERKING: U kunt Rapid Start Technology uitschakelen in Setup Utility (BIOS). Als u de
sluimerstand handmatig wilt kunnen activeren, moet deze voorziening worden ingeschakeld via
Energiebeheer. Zie
Hibernationstand activeren en beëindigen op pagina 38.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
Slaapstand beëindigen
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Tik op of beweeg over het touchpad
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beëindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
Hibernationstand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de sluimerstand wordt geactiveerd als de computer enige
tijd inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek
laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de time-outs wijzigen in het Configuratiescherm van
Windows.
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Sluimerstand activeren
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Sluimerstand.
U beëindigt de sluimerstand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken.
OPMERKING: als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet uw Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer
en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om Energiebeheer te
gebruiken of om het energiebeheerschema te wijzigen.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De
accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe
apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat
zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen.
Opties voor energiebeheer instellen 39
Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu
in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt, schakelt de computer
automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de
computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Op bepaalde computermodellen
kan worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie
Omschakelbaar
videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) op pagina 44 voor meer informatie.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma’s en informatie over de accu:
hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Leren > Energiebeheerschema's: Veelgestelde
vragen.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Energie en klik op Accucontrole.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer
instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 39
voor meer informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand
staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk
op en schakelt u de computer uit.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte van u af.
Opties voor energiebeheer instellen 41
2. Plaats de accu in de accuruimte. Breng daarbij de lipjes van de accu (1) op één lijn met de
uitsparingen op de computer en druk de accu (2) omlaag totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuontgrendeling vergrendelt de accu automatisch.
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte van u af.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor
een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder
ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit
elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe
contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's. Als u toegang wilt krijgen tot de gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Gebruikershandleidingen. Als u toegang wilt krijgen tot de accugegevens,
selecteert u Start > Help en ondersteuning > Leren > Energiebeheerschema's: Veelgestelde
vragen.
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen)
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de
accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een
bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een
vervangende accu.
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u in de doos vindt van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen);
wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert;
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Opties voor energiebeheer instellen 43
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het
stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde
modellen)
Bepaalde computers zijn voorzien van een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem.
Omschakelbaar videosysteem: ondersteund door AMD™ en Intel. Als de computer een
dynamisch omschakelbaar videosysteem van AMD heeft, is er alleen ondersteuning voor een
omschakelbaar videosysteem.
Dubbel videosysteem: alleen ondersteund door AMD. Als de computer een AMD Radeon dubbel
videosysteem heeft, wordt alleen een dubbel videosysteem ondersteund.
OPMERKING: een dubbel videosysteem kan alleen worden ingeschakeld door full-screen
applicaties die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: om vast te stellen of de computer een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem ondersteunt, bekijkt u de configuratie van de videoprocessor van de
notebookcomputer. Intel HR CPU's (Central Processing Units) en AMD Trinity-serie APU's
(Accelerated Processing Units) ondersteunen een omschakelbaar videosysteem. AMD Trinity-serie
A6, A8 en A10 APU's ondersteunen een dubbel videosysteem. AMD Trinity-serie A4 APU's
ondersteunen geen dubbel videosysteem.
Zowel een omschakelbaar videosysteem als een dubbel videosysteem heeft twee modi voor het
verwerken van grafische informatie:
Performance (Prestaties): in deze modus worden applicaties uitgevoerd met optimale prestaties.
Power Saving (Energiebesparing): in deze modus wordt accuvoeding bespaard.
U beheert als volgt de instellingen voor het AMD-videosysteem:
1. Open het Catalyst Control Center door met de rechtermuisknop op het bureaublad van Windows
te klikken en selecteer Configure Switchable Graphics (Omschakelbaar videosysteem
configureren).
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bij een omschakelbaar videosysteem kunt u schakelen tussen de modi Performance (Prestaties) en
Power Saving (Energiebesparing).
U beheert als volgt de instellingen voor een omschakelbaar videosysteem:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad van Windows en selecteer Configure
Switchable Graphics (Omschakelbaar videosysteem configureren).
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
Bij Switchable Graphics worden afzonderlijke applicaties toegewezen aan de modus Performance of
de modus Power Saving, op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding. U kunt de
instellingen voor een afzonderlijke applicatie wijzigen door de applicatie op te zoeken in de
vervolgkeuzelijst Recent Applications (Recente applicaties) of door te klikken op Browse
(Bladeren) onder Other Applications (Andere applicaties). U kunt schakelen tussen de modi
Performance (Prestaties) en Power Saving (Energiebesparing).
OPMERKING: zie de helpfunctie van de software voor omschakelbare videosystemen voor meer
informatie.
Opties voor energiebeheer instellen 45
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Als het systeem is voorzien van een dubbel videosysteem (twee of meer toegevoegde GPU's
(Graphics Processing Units)), kunt u AMD Radeon Dual Graphics inschakelen om de applicatiekracht
en -snelheid te vergroten voor full-screen applicaties die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11.
Zie
http://www.microsoft.com/directx voor meer informatie over DirectX.
OPMERKING: systemen met een dubbel videosysteem ondersteunen alleen automatische selectie
op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding (dynamisch schema) en wijzen automatisch
de modus Performance of de modus Power Saving toe aan afzonderlijke applicaties. U kunt echter
de instellingen handmatig wijzigen voor een bepaalde applicatie.
Om AMD Radeon Dual Graphics in of uit te schakelen, schakelt u het betreffende selectievakje in of
uit in de sectie AMD Radeon Dual Graphics, op het tabblad Performance (Prestaties) in het Catalyst
Control Center.
OPMERKING: zie de helpfunctie van de AMD-software voor meer informatie.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types
geheugenkaarten die worden ondersteund op de computer.
Een geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om
beschadiging van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats
zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Een geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
Geheugenkaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) 47
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
De functionaliteit van ExpressCards voldoet aan de specificaties van de Personal Computer Memory
Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor de kaart is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen aanvullende software zoals cardservices, socketservices of enablers, die de
fabrikant van de ExpressCard heeft geleverd.
48 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot om beschadiging van de
computer of externe geheugenkaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
OPMERKING: Uw apparaat kan er iets anders uitzien dan het afgebeelde apparaat.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als de kaart is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 49
OPMERKING: Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door de kaart
stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure om de ExpressCard te verwijderen zodat u
voorkomt dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Als u meer
informatie wilt over de beveiligingsfuncties van Smart Card opent u Help en ondersteuning door Start
> Help en ondersteuning te selecteren.
50 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Smart Card plaatsen
1. Houd het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0,
1.1, 2.0 of 3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom
voorziet. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer
kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat gebruiken 51
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
52 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat uit.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting
wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens
de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
Optionele externe apparaten gebruiken 53
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
OPMERKING: De volgende afbeelding kan enigszins afwijken van uw computer of
dockingapparaat.
54 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Laat een
schijf niet vallen, plaats er geen objecten op, of stel een schijf niet bloot aan vloeistoffen of extreme
temperaturen of vochtigheid.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht bij het hanteren van schijven:
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid installeert of verwijdert. Als u niet zeker
weet of de computer is afgesloten of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de
computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl de optischeschijfeenheid naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Externe vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te
drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Schijfeenheden hanteren 55
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Intel® Smart Response Technology (SRT) is een cachefunctie van Intel® Rapid Storage Technology
(RST) die de prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers
met een SSD de mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de
vaste schijf. Hierdoor hebt u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit,
terwijl u tegelijkertijd betere systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet
u SRT tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U
schakelt SRT als volgt tijdelijk uit:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Intel > Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op Status en zorg vervolgens dat de koppeling Dynamische opslagversneller onder
Prestaties is uitgeschakeld.
3. Wacht zo nodig tot de versnellingsmodus is voltooid.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de
wijziging aan en schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen
wijzigingen aanbrengen in de RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
Het afdekplaatje verwijderen of terugplaatsen
Afdekplaatje verwijderen
Verwijder het afdekplaatje om toegang te krijgen tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf en
andere componenten.
1. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 41).
2. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van het afdekplaatje (1) naar
links, verwijdert u de schroef (als de optionele schroef wordt gebruikt) (2) en verschuift u de
ontgrendeling nogmaals (3) om het afdekplaatje te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u de optionele schroef wilt gebruiken, vindt u die achter het afdekplaatje.
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
3. Schuif het afdekplaatje in de richting van de voorkant van de computer (4) en breng het omhoog
om het afdekplaatje te verwijderen (5).
Afdekplaatje terugplaatsen
Plaats het afdekplaatje terug nadat u het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met
kennisgevingen en andere onderdelen hebt bekeken.
1. Leg het afdekplaatje neer en lijn de voorste rand van het afdekplaatje uit met de voorste rand
van de computer (1).
2. Lijn de tabs (2) aan de voorste rand van het afdekplaatje uit met de uitsparingen op de
computer.
3. Schuif de onderhoudsklep in richting van de accuruimte tot de onderhoudsklep vastklikt.
Externe vaste schijven gebruiken 57
4. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van het afdekplaatje (3) naar
links en draait u de optionele schroef (4) vast om het afdekplaatje te bevestigen. Schuif de
ontgrendeling naar rechts (5) om het onderpaneel te vergrendelen.
OPMERKING: Als u de optionele schroef wilt gebruiken, vindt u die achter het afdekplaatje.
5. Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 41).
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te
drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
De vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Koppel de netvoeding en alle externe hardwareapparaten los van de computer.
4. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
5. Verwijder de accu. (Zie
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde
modellen) op pagina 43).
58 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
6. Draai de 3 schroeven van de vaste schijf (1) los. Trek het lipje van de vaste schijf naar links (2)
om de vaste schijf los te koppelen.
7. Trek het lipje van de vaste schijf omhoog en til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte.
Vaste schijf installeren
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de hier afgebeelde computer.
U installeert een vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf schuin in de vasteschijfruimte (1) en laat de vaste schijf in de
vasteschijfruimte zakken.
2. Trek het plasticlipje (2) naar het midden van de computer om de vaste schijf los te maken van
de connector.
3. Draai de schroeven van de vaste schijf vast (3).
Externe vaste schijven gebruiken 59
4. Plaats de onderhoudsklep terug (zie Het afdekplaatje verwijderen of terugplaatsen
op pagina 56).
5. Plaats de accu terug (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 41).
6. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
7. Zet de computer aan.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer lange tijd gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd.
Als een schijf gefragmenteerd is, betekent dit dat de gegevens op de schijf niet aaneengesloten
(opeenvolgend) opgeslagen zijn. Hierdoor moet de vaste schijf harder werken om bestanden te
zoeken, waardoor de computer dus langzamer wordt. Met Schijfdefragmentatie worden de
gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd (of fysiek gereorganiseerd) op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie echter meer dan
een uur in beslag nemen.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
3. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt
openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
60 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste-schijfeenheid door deze te parkeren en gegevensverzoeken
te blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste schijf door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven
voor normale werking.
OPMERKING: Omdat SSD's (vaste-toestandstations) geen bewegende onderdelen hebben, is HP
3D DriveGuard-bescherming niet nodig.
OPMERKING: vaste schijven in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf worden
beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven in een optioneel dockingapparaat of aangesloten
op een USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Om de 3D DriveGuard-status te controleren, wijst u het 3D DriveGuard-pictogram aan in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard
software voor meer informatie.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat de schijf in de ruimte van
een primaire vaste schijf en/of de schijf in de ruimte van een secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of een schijfeenheid wordt beschermd en of deze is geparkeerd,
geeft u het pictogram weer op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk of in het Mobiliteitscentrum:
Als de schijfeenheid actief wordt beschermd door de software, staat er een klein groen vinkje
op het pictogram.
Als de software is uitgeschakeld, wordt op het pictogram het symbool 'Nee'
weergegeven.
Als de software de schijfeenheid heeft geparkeerd vanwege een elektrische schok, verschijnt er
een oranje kegel
op het pictogram.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de RAID-technologie kan een computer twee of meer vaste schijven tegelijkertijd gebruiken.
RAID behandelt meerdere stations via de hardware of de software-instellingen als één
aaneengesloten schijf. Als meerdere schijven zijn ingesteld om samen te werken worden ze
aangeduid als RAID-matrix. Raadpleeg de website van HP voor meer informatie. Als u de nieuwste
gebruikershandleidingen wilt raadplegen, neemt u contact op met de afdeling Ondersteuning. Voor
ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde
ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) 61
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet
beschikbaar op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de Computrace-software vindt u op de website van HP op
http://hp-pt.absolute.com.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security, in combinatie met een wachtwoord,
smart card, contactloze kaart, geregistreerde
vingerafdrukken of andere verificatie van
aanmeldingsgegevens.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf Wachtwoord van DriveLock of wachtwoord van
Automatische DriveLock in Computer Setup*
Niet-gemachtigd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
HP-software voor stationsversleuteling
Windows Defender
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer
Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
De BIOS-beheerder en de DriveLock worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingesteld en worden beheerd door het systeem-BIOS.
Wachtwoorden van Automatische DriveLock worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingeschakeld.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als HP SpareKey eerder is ingesteld en als u het BIOS- beheerderswachtwoord vergeet dat in
Computer Setup (Computerinstellingen), kunt u HP SpareKey gebruiken om het hulpprogramma
te openen.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet
meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw
Windows-wachtwoord niet voor een andere toepassing of website.
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden
op te slaan voor al uw websites en applicaties. Zo kunt u ze in de toekomst op een veilige
manier lezen als u ze niet kunt onthouden.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Het instellen van het
beheerderswachtwoord voor Windows staat niet gelijk aan
het instellen van het beheerderswachtwoord voor BIOS.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Als u meer informatie wilt over het instellen van een beheerderswachtwoord voor Windows of een gebruikerswachtwoord
voor Windows, opent u Help en Ondersteuning door Start> Help en ondersteuning te selecteren.
Wachtwoorden gebruiken 63
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: Als er functies ingeschakeld zijn die ervoor
zorgen dat het beheerderswachtwoord voor BIOS niet
verwijderd kan worden, dient u deze functies eerst uit te
schakelen voor u het beheerderswachtwoord voor BIOS kunt
verwijderen.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
OPMERKING: Voordat u een DriveLock-wachtwoord
instelt, moet u eerst een beheerderswachtwoord voor BIOS
instellen.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
OPMERKING: Als u een DriveLock-wachtwoord wilt
instellen, moet u eerst een beheerderswachtwoord voor
BIOS instellen.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 65
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden
als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
OPMERKING: Als u toegang wilt tot de voorzieningen van Automatische DriveLock, moet u eerst
een beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord voor DriveLock instellen (algemeen).
5. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en
druk vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
8. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
12. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
13. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 67
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het
gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het
wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord
wijzigen).
8. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock en
druk op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
68 Hoofdstuk 9 Beveiliging
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
7. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u toegang wilt tot de voorzieningen van Automatische DriveLock, moet u eerst
een beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op
Save (Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Wachtwoorden gebruiken 69
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op
enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
mogelijk blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's
en hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen
eventueel aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw
ontdekte virussen, moet antivirussoftware bijgehouden worden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en
ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen de ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall op een systeem is geïnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
70 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem blijvend wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden geïnstalleerd
op de computer:
1. Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
2. Voer Windows Update daarna elke maand uit.
3. Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze
worden gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en
ondersteuning.
HP Client Security gebruiken
De HP Client Security-software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen. U heeft
toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien van
beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het
netwerk en kritieke gegevens. Zie de helpfunctie van de HP Client Security software voor meer
informatie.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie het gedeelte
Vertrouwd raken met de computer
op pagina 4 voor de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
Essentiële beveiligingsupdates installeren 71
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Als u de
vingerafdruklezer wilt gebruiken, moet u uw vingerafdrukken in HP Client Security Credential
Manager registreren. Raadpleeg de helpfunctie van de HP Client Security software.
Zodra u uw vingerafdrukken in Credential Manager hebt geregistreerd, kunt u de
wachtwoordbeheerder voor HP Client Security gebruiken om uw gebruikersnamen en wachtwoorden
in ondersteunde websites en toepassingen op te slaan en in te vullen.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich bevindt in een van de volgende gedeelten
van uw computer:
aan de onderkant van het touchpad;
aan de rechterkant van het toetsenbord;
aan de rechterbovenkant van het scherm;
aan de linkerkant van het scherm.
Al naargelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide
gevallen geldt dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Raadpleeg het gedeelte
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 om de locatie van de lezer op uw computer op te
zoeken.
72 Hoofdstuk 9 Beveiliging
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer
vergroten door een of meer geheugenmodules in de beschikbare sloten voor
geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule
in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals
configuratie wilt gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: Het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 41).
4. Verwijder de onderhoudsklep (zie
Het afdekplaatje verwijderen of terugplaatsen op pagina 56).
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 73
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
74 Hoofdstuk 10 Onderhoud
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de
geheugenmodule te voorkomen.
7. Plaats de onderhoudsklep terug (zie Het afdekplaatje verwijderen of terugplaatsen
op pagina 56).
8. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 41).
9. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
10. Zet de computer aan.
De computer reinigen
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
Dimethylbenzylammoniumchloride met een maximale concentratie van 0,3 procent
(bijvoorbeeld: wegwerpdoekjes; deze zijn onder veel merknamen in de handel verkrijgbaar.)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
De computer reinigen 75
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer
kunnen veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het
geen alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoffen bevat.
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd
kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw
computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om
het risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de externe voedingsbron los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen
schoonmaakmiddelen of vloeistoffen direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er
vloeistoffen op het oppervlak terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Beeldscherm reinigen
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap
die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar
wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de computer reinigt, het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op
het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er
geen vloeistof tussen de toetsen komt.
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een wegwerpdoekje.
Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven
hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's.
Met updates worden problemen opgelost en worden nieuwe functies en opties op de computer
76 Hoofdstuk 10 Onderhoud
geïnstalleerd. De technologie wijzigt continu, en door programma’s en stuurprogramma’s te updaten
maakt de computer gebruik van de nieuwste beschikbare technologie. Het is bijvoorbeeld mogelijk
dat oude grafische onderdelen niet meer correct werken met de nieuwste spelsoftware. Zonder het
nieuwste stuurprogramma zou u niet het beste halen uit uw apparatuur.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de meest recente versie van programma's en
stuurprogramma's van HP te downloaden. U kunt u ook aanmelden voor het ontvangen van
automatische updateberichten wanneer nieuwe updates beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies
voor het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
SoftPaq Download Manager gebruiken 77
11 Back-up en herstel
Uw computer is uitgerust met hulpprogramma's van HP en Windows om uw gegevens te beschermen
en zo nodig op te halen. Met deze hulpprogramma's en eenvoudige stappen werkt de computer weer
als vanouds. De volgende processen komen in dit gedeelte aan bod:
Herstelmedia en back-ups maken
Uw systeem herstellen en terugzetten
Herstelmedia en back-ups maken
Bij een systeemfout kunt u het systeem alleen herstellen in de staat van de recentste back-up.
1. Als u klaar bent met het instellen van de computer, maakt u herstelmedia van HP. Bij deze stap
wordt een dvd met het besturingssysteem Windows 7 en de dvd Terugzetten van het
stuurprogramma gemaakt. De Windows-dvd kan worden gebruikt om het oorspronkelijke
besturingssysteem weer opnieuw te installeren wanneer de vaste schijf is beschadigd of is
vervangen. De dvd Terugzetten van het stuurprogramma installeert specifieke drivers en
toepassingen. Raadpleeg
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator op pagina 79.
2. Gebruik herstelprogramma's en hulpprogramma's voor het maken van back-ups voor het
uitvoeren van het volgende:
Back-up maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Een back-up maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
Herstel-cd's maken (alleen bepaalde modellen) met de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen) of een optionele externe optische-schijfeenheid
Systeemherstelpunten maken
OPMERKING: In deze handleiding vindt u een overzicht van de mogelijkheden om een back-up te
maken, herstel- en terugzetopties. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie over de
hulpprogramma's. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning.
OPMERKING: In het geval van een onstabiel systeem raadt HP u aan om de herstelprocedures af
te drukken en deze te bewaren voor toekomstig gebruik.
In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de
computer terug te zetten. Raadpleeg
Een back-up maken van uw gegevens op pagina 79.
Richtlijnen
Als u herstelmedia of een back-up op schijven maakt, kunt u een van de volgende schijftypen
gebruiken (apart aan te schaffen): dvd+r, dvd+r dl, dvd-r, dvd-r dl of dvd±rw. Welke schijven u
gebruikt, hangt af van het type optischeschijfeenheid dat u gebruikt.
Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het aanmaken van de
herstelmedia of het back-upproces start.
78 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator
HP Recovery Disc Creator is een softwareprogramma waarmee u op een alternatieve manier
herstelmedia kunt maken. Nadat u uw computer hebt ingesteld, kunt u herstelmedia maken met HP
Recovery Disc Creator. Met deze herstelmedia kunt u uw originele besturingssysteem en bepaalde
stuurprogramma's en applicaties opnieuw installeren als de vaste schijf beschadigd raakt. Met HP
Recovery Disc Creator kunt u twee verschillende soorten herstel-dvd's maken:
Dvd met besturingssysteem Windows 7—Installeert het besturingssysteem zonder aanvullende
drivers of toepassingen.
Dvd Terugzetten van het stuurprogramma—Installeert alleen specifieke drivers en toepassingen,
op dezelfde wijze als het hulpprogramma HP Software Setup drivers en toepassingen installeert.
Herstelschijven maken
OPMERKING: De dvd Besturingssysteem Windows 7 kan maar eenmalig aangemaakt worden.
Daarna zal de optie om die media te maken niet meer beschikbaar nadat u een Windows-dvd hebt
gemaakt.
U kunt de Windows-dvd als volgt maken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Recovery Disc Creator.
2. Selecteer Windows-schijf.
3. Selecteer het station waarmee u herstelschijven wilt maken in het vervolgkeuzemenu.
4. Klik op de knop Maken om de brandprocedure te starten.
Zodra u de dvd met het besturingssysteem Windows 7 hebt gemaakt, maakt u de dvd Terugzetten
van het stuurprogramma:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Recovery Disc Creator.
2. Selecteer Stuurprogrammaschijf.
3. Selecteer het station waarmee u herstelschijven wilt maken in het vervolgkeuzemenu.
4. Klik op de knop Maken om de brandprocedure te starten.
Een back-up maken van uw gegevens
U moet onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up
maken. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het
systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Maak ook
Windows-systeemherstelmedia (alleen bepaalde modellen) die u kunt gebruiken om de computer op
te starten en het besturingssysteem te herstellen wanneer het systeem instabiel is geworden of niet
meer werkt. In het geval dat het systeem niet meer werkt, kunt u de eerste en volgende back-ups
gebruiken om uw gegevens en instellingen te herstellen.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een
back-up.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de bijbehorende mappen.
Herstelmedia en back-ups maken 79
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van uw instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
Wanneer u back-ups maakt op schijven, nummert u elke schijf die u uit het station verwijdert.
OPMERKING: Als u uitvoerige instructies zoekt over de verschillende back-up- en herstelopties,
kunt u in Help en ondersteuning op deze onderwerpen zoeken. Als u Help en ondersteuning wilt
openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Een back-up maken met het hulpprogramma Back-up en terugzetten van Windows:
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van Windows gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook
gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat
Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's (alleen bepaalde modellen): Met de f11-herstelprogramma's kunt u de
oorspronkelijke kopie van de vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-
besturingssysteem en alle softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 7
aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Raadpleeg
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken op pagina 82 voor aanvullende
informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Als u Windows herstelprogramma’s gebruikt, kunt u:
Afzonderlijke bestanden terugzetten
De computer herstellen naar een vorig systeemherstelpunt
Informatie terugzetten met herstelprogramma's
OPMERKING: Als u uitvoerige instructies zoekt over de verschillende herstel- en terugzetopties,
kunt u in Help en ondersteuning op deze onderwerpen zoeken. Als u Help en ondersteuning wilt
openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
80 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om de systeeminstellingen, de computer (alleen bepaalde
modellen) of uw bestanden te herstellen.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig.
Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer,
worden definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het
besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor
herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie aanwezig is.
U zoekt de Windows-partitie als volgt op: klik op Start > Computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie niet wordt vermeld, herstelt u het besturingssysteem en
de programma’s met behulp van de dvd Windows 7 Operating System (Besturingssysteem
Windows 7) en de media Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel). Raadpleeg
Media met
besturingssysteem Windows 7 gebruiken op pagina 82 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op f8
voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
f11 herstelprogramma's gebruiken (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste
schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt
geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd
opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. klik op Start, klik met de
rechtermuisknop op Computer, klik op Beheer en vervolgens op Schijfbeheer.
OPMERKING: Als de HP Herstelpartitie niet wordt vermeld, herstelt u het besturingssysteem
en de programma’s met behulp van de media Windows 7 Operating System (Besturingssysteem
Windows 7) en de media Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel). Raadpleeg
Media met
besturingssysteem Windows 7 gebruiken op pagina 82 voor aanvullende informatie.
Systeemherstelactie uitvoeren 81
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het
startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het
scherm wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken
Als u de eerder gemaakte herstelmedia (alleen bepaalde modellen) niet met HP Recovery Disc
Creator kunt gebruiken, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows 7 aanschaffen om de
computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Als u de dvd met het besturingssysteem Windows 7 wilt bestellen, gaat u naar de HP-website. Voor
ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/support. Voor wereldwijde ondersteuning gaat
u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html. U kunt de dvd ook telefonisch
bestellen bij onze Klantenondersteuning. Raadpleeg voor contactinformatie het boekje Worldwide
Telephone Numbers (Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is
geleverd.
VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows 7 gebruikt, wordt de inhoud
van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt
gemaakt en software die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 7:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows 7 in de
optischeschijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Repair your computer (Uw computer herstellen).
7. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Haal de dvd Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7) uit het schijfstation
en plaats de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen
toepassingen.
82 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de pijl omhoog- of pijl omlaag-toets op het
toetsenbord.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup gebruiken 83
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
84 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
BIOS bijwerken
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) te selecteren.
3. Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram Exit
(Afsluiten) in de rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
2. Selecteer achtereenvolgens Updates en optimalisatie en Nu controleren op HP updates.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de meest recente BIOS-update en vergelijk deze met de BIOS-versie die momenteel
op de computer is geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de
update kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden
nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Als de update van recentere datum dan het BIOS is, noteert u het pad naar de locatie op
de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u
klaar bent om de update te installeren.
Computer Setup gebruiken 85
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Computer.
2. Klik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
MultiBoot gebruiken
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde
apparaten. Met het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald in welke
volgorde het systeem de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten.
Opstartapparaten kunnen optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten
(NIC's), vaste schijven en USB-apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden
die de computer nodig heeft om op de juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat
ze als zodanig kunnen worden gebruikt.
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup.
U kunt ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de
ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9
drukt, wordt een menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt
kiezen. Tot slot kunt u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat bij het opstarten altijd
wordt gevraagd welk opstartapparaat u wilt gebruiken.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
In Computer Setup een wijziging aanbrengen in de volgorde waarin bij het aanzetten van de
computer wordt gezocht naar een opstartapparaat.
Het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt, en daarna op f9 te drukken om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.
U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een
opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.
86 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere
keer wordt gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst Legacy Boot Order
(Opstartvolgorde van bestaande apparaten) en druk op enter.
4. Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omhoog of drukt u op de toets +.
– of –
Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omlaag of drukt u op de toets -.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te
werk:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te
zetten of opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
MultiBoot Express instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat
telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van
MultiBoot wordt weergegeven:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en druk op enter.
4. In het veld MultiBoot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot Express menu (in
seconden)) geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden
MultiBoot gebruiken 87
weergegeven, voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-
instelling. (Als u 0 kiest, wordt het Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren
Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende
mogelijkheden:
Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste
locatie binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een
willekeurige toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op
nadat u een opstartapparaat heeft geselecteerd en op enter heeft gedrukt.
Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane
tijd is verstreken.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
HP PC Hardware Diagnostics is een Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) waarmee u
diagnostische tests kunt uitvoeren om te bepalen of de computerhardware goed werkt. Het
hulpprogramma wordt buiten het besturingssysteem uitgevoerd om hardwareproblemen te isoleren
van problemen die mogelijk worden veroorzaakt door het besturingssysteem of andere
softwarecomponenten.
U kunt HP PC Hardware Diagnostics UEFI als volgt starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op, druk snel op esc en druk vervolgens op f2.
Als u op f2 drukt, zoekt het BIOS op drie plaatsen naar de hulpprogramma's van HP PC
Hardware Diagnostics (UEFI) in de volgende volgorde:
a. Aangesloten USB-station
OPMERKING: Zie HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat
downloaden op pagina 89 om het hulpprogramma van HP PC Hardware Diagnostics
(UEFI) naar een USB-station te downloaden.
b. Vaste schijf
c. BIOS
2. Klik op het type diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
88 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
OPMERKING: De instructies voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) zijn
alleen beschikbaar in het Engels.
1. Ga naar http://www.hp.com.
2. Klik op Ondersteuning en stuurprogramma's en klik vervolgens op het tabblad
Stuurprogramma's en software.
3. Voer de productnaam in het tekstvak in en klik op Zoeken.
4. Selecteer achtereenvolgens uw computermodel en uw besturingssysteem.
5. Klik in het diagnostische gedeelte op Omgeving voor HP UEFI-ondersteuning.
– of –
Klik op Downloaden en selecteer Uitvoeren.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) gebruiken (alleen bepaalde modellen) 89
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft
over uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u
naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het
Engels.
Ondersteuning krijgen via e-mail.
telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
90 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie, waaronder:
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer (s/n)
(3) Artikelnummer/productnummer (p/n)
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel
(1) Garantieperiode
(2) Modelnummer
(3) Serienummer
(4) Productnummer
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de ondersteuning. Het
servicelabel bevindt zich in de accuruimte.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Het certificaat van echtheid van Microsoft bevindt zich aan de
binnenkant van de accuruimte.
Labels 91
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevat(ten)
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Als uw
computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de
computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig
hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. De draadloze certificatielabels
bevinden zich in de accuruimte.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Servicelabel van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat het
serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
92 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
14 Specificaties
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V dc bij 6,15 A - 120 W, Slim Smart AC Adapter (alleen bepaalde
modellen)
19,5 V dc bij 7,69 A - 150 W, Slim Smart AC Adapter (alleen bepaalde
modellen)
19,5 V dc bij 10,3A - 200 W, Slim Smart AC Adapter (alleen bepaalde
modellen)
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5 °C tot 35 °C 41 °F tot 95 °F
Buiten bedrijf -20 °C tot 60 °C -4 °F tot 140 °F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Ingangsvermogen 93
A Reizen met of transporteren van
computer
Als u de computer wilt meenemen op reis of de computer wilt verzenden, neemt u de volgende tips in
acht om de apparatuur te beschermen.
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens op een externe schijfeenheid.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale opslagkaarten, uit de
computer.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Als u de computer tijdens een vlucht wilt gebruiken, luister dan naar mededelingen tijdens de
vlucht waarin wordt aangegeven wanneer u de computer mag gebruiken. Elke maatschappij
heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als een draadloos apparaat op de computer aangesloten is, is het mogelijk dat deze apparaten
in sommige omgevingen beperkt werken. Dit kan het geval zijn aan boord van een vliegtuig, in
ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als u niet zeker weet wat
het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf toestemming
vragen voordat u de computer gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
94 Bijlage A Reizen met of transporteren van computer
B Problemen oplossen
Deze bijlage bestaat uit de volgende gedeelten:
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg Help en ondersteuning voor aanvullende informatie en koppelingen naar websites.
Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding
vereist. HP biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Stuur een e-mail naar ondersteuning van HP.
telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit
de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of
het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen 95
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de
volgende instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort
op de aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het
beeldscherm wordt uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de
computer is ingeschakeld maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft
bereikt. Om deze en andere voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op
het pictogram Accu op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk en klik u vervolgens op Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt
dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten
op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt
de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer
externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van
het scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik
op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten
aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar
reageert niet op pagina 96.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het
toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde,
totdat de computer wordt afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.
Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de
computer.
96 Bijlage B Problemen oplossen
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of
deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te
activeren, schakelt u het selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren,
schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd of dvd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd of dvd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Problemen oplossen 97
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen. Activeer de slaapstand niet tijdens het
afspelen van een schijf. Klik op Nee wanneer dit bericht wordt weergegeven. Nadat u op Nee
heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u
het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het
bureaublad van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is
voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
98 Bijlage B Problemen oplossen
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar
in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens
een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
99
Index
A
aan/uit
Accu 40
besparen 42
opties 37
aan/uit-knop 37
Aan/uit-knop herkennen 6
aan/uit-lampjes 5, 8
aan/uit-schakelaar 37
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 24
accu
lage acculading 41
ontladen 40
resterende lading weergeven
40
vervangen 43
voeding besparen 42
Accu
afvoeren 43
opbergen 43
accu, temperatuur 43
Accucontrole 40
Accu-informatie zoeken 40
Accuontgrendeling 14
Accuruimte 92
Accuruimte, herkennen 14
Accuvoeding 40
Afsluiten 37
Antivirussoftware 70
Audiofuncties controleren 33
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 9
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 9
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 69
verwijderen 70
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 80
Back-ups maken
Herstellen 80
maken 79
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 20
Beeldschermen, schakelen
tussen 30
Beeldschermhelderheid, toetsen
30
Beeldscherm schakelen 30
Beheerderswachtwoord 63
Beschrijfbare media 37
besparen, voeding 42
besturingssysteem
Label met Microsoft certificaat
van echtheid 91
Productcode 91
Beveiliging, draadloze
communicatie 19
beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 10
BIOS
update downloaden 85
updaten 85
versie bepalen 85
Bluetooth, label 92
Bluetooth-apparaat 16, 22
C
Caps Lock, lampje herkennen 5
Certificaat van echtheid, label 91
Computer, reizen met 43, 94
Computer reageert niet 37
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
64
DriveLock-wachtwoord 66
fabrieksinstellingen herstellen
84
navigeren en selecteren 83
Configureren
ExpressCards 48
Connector, docking 54
Connector, netvoeding 12
connector voor extra accu,
herkennen 14
Controleren, audiofuncties 33
D
DisplayPort, aansluiten 35
Dockingconnector 54
dockingconnector, herkennen 14
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 20
benodigde apparatuur 19
Beveiliging 19
functioneel bereik 20
gebruiken 18
Openbare WLAN, verbinding
maken 20
verbinding maken 20
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 16
knop 16
Draadloze communicatie, knop
16
Draaien, touchpadbeweging 27
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 66
instellen 66
invoeren 68
verwijderen 68
wijzigen 68
Dual-mode DisplayPort,
herkennen 10
Dubbel videosysteem 46
Dvd Terugzetten van het
stuurprogramma
maken 79
voor herstel gebruiken 82
E
Elektrostatische ontlading 99
Esc-toets herkennen 7
Essentiële updates, software 71
100 Index
ExpressCard
beschermplaatje verwijderen
49
configureren 48
definitie 48
plaatsen 49
verwijderen 50
ExpressCard-slot 11
Externe apparaten 52
Externe monitor, poort 34
Externemonitorpoort 9
externe netvoeding gebruiken 43
Externe schijfeenheid 53
F
F11-herstelprogramma 81
Firewallsoftware 70
Fn-toets, herkennen 7, 29
Functietoetsen, herkennen 7
G
gebruiken
externe netvoeding 43
standen voor
energiebesparing 37
Gebruikerswachtwoord 63
geheugenkaart
ondersteunde types 47
plaatsen 47
verwijderen 47
geheugenkaartlezer, herkennen
9
geheugenmodule
herkennen 15
Geheugenmodule
plaatsen 74
vervangen 73
verwijderen 73
geïntegreerd numeriek toetsenblok
herkennen 7, 30
Geluidsvolume
aanpassen 32
knoppen 32
toetsen 32
Geluid uit, toets herkennen 30
GPS 22
Grafische modi, schakelen
tussen 44
H
harde schijf
Installeren 59
verwijderen 58
Herstellen, systeem 80
herstellen, vaste schijf 81
herstelmedia, maken 79
herstelmedia, voor herstel
gebruiken 82
Herstelpartitie 81
herstelprogramma's 78
High-definitionapparatuur,
aansluiten 36
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 9
Hotkeys
beschrijving 29
gebruiken 29
geluidsvolume aanpassen 30
Geluidsvolume verhogen 30
geluidsvolume verlagen 30
geluid van microfoon
uitschakelen 30
helderheid van beeldscherm
verhogen 30
helderheid van beeldscherm
verlagen 30
schakelen tussen
beeldschermen 30
slaapstand 29
toetsenbordlampje 30
HP 3D DriveGuard 61
HP Client Security 71
HP Herstelpartitie
controleren op de
aanwezigheid 81
voor herstel gebruiken 81
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 21
HP Recovery Disc Creator,
gebruiken 79
Hubs 51
hulpprogramma's voor het maken
van back-ups 78
Hulpprogramma’s voor herstel,
Windows 80
I
In-/uitgangen
audio-ingang
(microfooningang) 9
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
9
netwerk 12
RJ-45 (netwerk) 12
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 27
Ingangsvermogen 93
Installatie van draadloos netwerk
19
Instellingen Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
84
navigeren en selecteren 83
Intel Wireless Display 36
Interne beeldschermschakelaar
13
Interne microfoons, herkennen
13
Internetverbinding instellen 19
J
Java Card
definitie 50
plaatsen 51
verwijderen 51
K
Kabels
USB 52
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 92
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 92
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 92
Knijpen, touchpadbeweging 27
knoppen
aan/uit 6
linkerknop van touchpad 4
media 32
middelste knop van touchpad
4
Rechterknop muisbesturing 4
Windows-knop 7
Knoppen
aan/uit 37
Index 101
ejectknop van
optischeschijfeenheid 9
geluidsvolume 32
Linkerknop muisbesturing 4
Middenknop muisbesturing 4
rechterknop van touchpad 4
Kritiek lage acculading 37
L
Label met Microsoft certificaat van
echtheid 91
Labels
Bluetooth 92
Certificaat van echtheid van
Microsoft 91
HP module voor mobiel
breedband 92
kennisgevingen 92
keurmerk voor draadloze
communicatie 92
Serienummer 91
SIM-kaart 92
WLAN 92
lage acculading 41
lampje Microfoon uit 5
Lampjes
aan/uit 5, 8
Caps Lock 5
draadloze communicatie 5
harde schijf 8
microfoon uitschakelen 5
netvoedingsadapter/accu 12
Num Lock 5
Lampje van de
netvoedingsadapter/accu 12
lampje voor draadloze
communicatie 5, 16
Leesbare media 37
M
Media afspelen,
bedieningselementen 32
media sneltoetsen 32
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 9
Muis, externe
voorkeuren instellen 24
muisbesturing 4
N
Netvoedingsadapter, testen 44
netvoedingsadapter testen 44
Netvoedingsconnector,
herkennen 12
netwerkconnector herkennen 12
Num lk-toets herkennen 30
Num lock, extern toetsenblok 31
Num Lock, lampje 5
O
Omgevingsvereisten 93
Omschakelbaar videosysteem 44
Onderdelen
achterkant 12
beeldscherm 13
bovenkant 4
linkerkant 10
Onderkant 14
rechterkant 9
voorkant 8
Onderhoud
schijfdefragmentatie 60
schijfopruiming 60
Ontgrendeling, accu 14
ontgrendelingen, vergrendeling
afdekplaatje 14
Opbergen, accu 43
Openbare WLAN, verbinding
maken 20
Opstartherstel, gebruiken 80
Opties voor energiebeheer
instellen 37
Optionele externe apparaten
gebruiken 52
Optische-schijfeenheid 53
Optischeschijfeenheid, ejectknop
herkennen 9
Optischeschijfeenheid,
herkennen 9
P
Poorten
DisplayPort 35
Dual-mode DisplayPort 10
externe monitor 9, 34
Intel Wireless Display 36
Thunderbolt 10
USB 9, 10
VGA 34
Problemen, oplossen 95
Problemen oplossen
schijf afspelen 97
schijf branden 98
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 98
Productcode 91
Productnaam en productnummer,
van computer 91
R
RAID 61
Reizen, met computer 43, 92
Reizen met de computer 94
RJ-45-netwerkconnector
herkennen 12
S
Schakelaar, aan/uit 37
Schijfdefragmentatie, software 60
Schijfeenheden
externe 53
gebruiken 55
hanteren 55
optische 53
vaste 53
Schijfmedia 37
Schijfopruiming, software 60
Schuiven, touchpadbeweging 26
Serienummer 91
Serienummer, van computer 91
SIM-kaart
plaatsen 21
SIM-slot herkennen 14
slaapstand
activeren 38
beëindigen 38
Slaapstand
activeren 38
beëindigen 38
sleuven
beveiligingskabel 10
ExpressCard 11
SIM-kaart 14
Smart Card 11
Smart Card
definitie 50
plaatsen 51
verwijderen 51
Smart Card-slot 11
sneltoetsen, media 32
102 Index
SoftPaqs, downloaden 77
Software
antivirus 70
essentiële updates 71
firewall 70
schijfdefragmentatie 60
schijfopruiming 60
standen voor energiebesparing
37
T
Temperatuur 43
Thunderbolt
aansluiten 35
Thunderbolt-apparaat,
aansluiten 35
Thunderbolt-poort, herkennen 10
toetsen
esc 7
functie 7
media 32
Toetsen
fn 7
geluidsvolume 32
media 32
toetsenblok
geïntegreerd numeriek 7
Toetsenblok, extern
gebruiken 31
num lock 31
Toetsenblokken herkennen 30
Toetsenbord, hotkeys
herkennen 29
toetsenbordlampje 30
Touchpad
gebruiken 24
knoppen 4
Knoppen 4
Touchpadbewegingen
draaien 27
in-/uitzoomen 27
knijpen 27
schuiven 26
Touchpadzone
herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 37
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 83
USB 3.0-poort 10, 12
USB-apparaten
beschrijving 51
verwijderen 52
USB-apparatuur
aansluiten 52
USB-hubs 51
USB-kabel aansluiten 52
USB-poorten herkennen 9, 10,
12
uw computer onderhouden 75
uw computer reinigen 75
V
Vaste schijf
externe 53
HP 3D DriveGuard 61
vaste schijf, herkennen 15
Vaste schijf, lampje 8
vaste schijf herstellen 81
veerslot afdekplaatje service 14
Ventilatieopeningen, herkennen
10, 15
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 20
VGA-poort, verbinding maken
met 34
Video 34
Vingerafdruklezer 72
vingerafdruklezer, herkennen 7
Volumetoetsen, herkennen 30
Volumetoetsen herkennen 30
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 39
Wachtwoorden
beheerder 63
BIOS-beheerder 64
DriveLock 66
gebruiker 63
webcam 13
Webcam 33
Webcam, herkennen 13
Windows 7, dvd met
besturingssysteem
maken 79
voor herstel gebruiken 82
Windows 7, media met
besturingssysteem
maken 79
voor herstel gebruiken 82
Windows-knop, herkennen 7
Windows Opstartherstel,
gebruiken 80
WLAN, label 92
WLAN-antennes, herkennen 13
WLAN-apparaat 18, 92
WWAN-antennes herkennen 13
WWAN-apparaat 16, 21
Index 103
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113

HP ZBook 15 Mobile Workstation (ENERGY STAR) Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding