Volvo 2009 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

WEB EDITION
VOLVO V70 OWNER’S MANUAL TP 95122008
VOLVO V70
Instructieboekje
1
Beste Volvo-bezitter
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw medepassagiers voorop gestaan.
Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in dit
instructieboekje.
Dank u dat u gekozen hebt voor Volvo!
2
Inleiding
Instructieboekje
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, bij voorkeur voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u
tips hoe u het beste in verschillende situaties
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti-
maal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden
die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan
de veiligheidsinstructies in het boekje:
De in het instructieboekje beschreven uitrusting
is niet op alle modellen aanwezig. Als aanvulling
op de standaarduitrusting worden in dit instruc-
tieboekje ook de opties (af fabriek gemonteerde
uitrusting) en bepaalde accessoires (optie)
beschreven.
N.B. De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt
af van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet- en
regelgeving. Neem contact op met uw Volvo-
dealer voor informatie over de standaarduit-
rusting, opties en accessoires.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet bin-
dend. We behouden ons het recht voor om zon-
der voorafgaande mededeling wijzigingen aan
te brengen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
Volvo-dealer.
© Volvo Car Corporation
WAARSCHUWING!
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u
de instructies niet opvolgt.
BELANGRIJK!
“Belangrijk”-teksten geven aan dat het
gevaar bestaat dat de auto beschadigd
raakt als u de instructies niet opvolgt.
3
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van Volvo Car Corporation
die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn
ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor
het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. De Volvo Car Corporation
is gecertificeerd volgens de milieunorm
ISO 14001 voor fabrieken, centrale functies en
de meeste andere eenheden. We eisen boven-
dien van onze samenwerkingspartners dat ze
systematisch aan milieuzorg doen.
Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een
milieuverklaring (EPI of Environmental Product
Information). Daarin staat de impact aangege-
ven die de auto gedurende zijn hele levenscy-
clus op het milieu heeft.
Bezoek www.volvocars.com/EPI om meer te
lezen.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas-
gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen aan
een verlaging van het brandstofverbruik. Lees
voor meer informatie de tekst onder het kopje
Spaar het milieu op pagina 4.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
Schoon aan binnen- en buitenkant
– een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënt
uitlaatgasreinigingssysteem. In veel gevallen lig-
gen uitlaatgasemissies ver onder de geldende
normen.
Op de radiateur zit bovendien PremAir®
1
, een
speciale laag die schadelijk laaghangend ozon
kan omzetten in zuivere zuurstof wanneer het
ozon langs de radiateur stroomt. Hoeveel ozon
er wordt omgezet hangt af van het ozongehalte
van de buitenlucht.
1. Optie
PremAir® is een gedeponeerd
handelsmerk van de Engelhard
Corporation.
4
Volvo Car Corporation en het milieu
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen
niet via de luchtinlaatopening in de passagiers-
ruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
IAQS
1
(Interior Air Quality System), zorgt ervoor
dat de lucht die de passagiersruimte binnen-
komt schoner is dan de lucht buiten in het ver-
keer.
Het systeem bestaat uit een elektronische sen-
sor en een koolstoffilter. De binnenkomende
lucht wordt continu gecontroleerd en als het
gehalte aan schadelijke gassen zoals koolmo-
noxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat
gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bij-
voorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden,
laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet bin-
nendringen.
Textielnorm
Het interieur van een Volvo werd dusdanig
vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel
is – ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Alle stoelhoezen en bekledingsstoffen
zijn getest op stoffen en emissies die schadelijk
zijn voor de gezondheid en allergische reacties
kunnen veroorzaken. Dit betekent dat alle stof-
fen voldoen aan de eisen van de textielnorm
Öko-Tex 100
2
– een enorme stap op weg naar
een gezonder milieu in de passagiersruimte.
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoorbeeld
de veiligheidsgordels, de vloerbekleding en de
gebruikte garens en stoffen. De leren bekle-
dingsvarianten zijn chroomvrij gelooid met plant-
aardige stoffen en voldoen aan de gestelde
certificeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en
het milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en
een laag brandstofverbruik. Op die manier
draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer u
de reparaties en het onderhoud aan de auto toe-
vertrouwd aan de werkplaatsen van Volvo,
wordt de auto een onderdeel van ons systeem.
We stellen duidelijke milieueisen aan de outil-
lage van onze werkplaatsen om te voorkomen
dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het milieu.
Het personeel in de werkplaatsen van Volvo
beschikt over de kennis en het gereedschap om
optimale zorg voor het milieu te kunnen garan-
deren.
Spaar het milieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te
beschermen door zuinig te rijden, milieuvriende-
lijke autoverzorgingsproducten te kopen en de
auto te onderhouden of te laten onderhouden
aan de hand van de aanwijzingen in het instruc-
tieboekje.
Hieronder volgen een paar tips voor hoe u het
milieu kunt ontzien:
Verlaag het brandstofverbruik door de zoge-
heten ECO-bandenspanning aan te houden
(zie pagina 157).
Lading op het dak en een
skibox resulteren in een
grotere luchtweerstand
waardoor het brandstof-
verbruik aanzienlijk toe-
neemt. Verwijder ze
daarom meteen na
gebruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belasting van de auto, des te
hoger het brandstofverbruik.
Gebruik altijd de motorverwarmer voor een
koude start, als de auto hiermee is uitgerust.
Hierdoor nemen het brandstofverbruik en de
uitstoot af.
Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
1. Optie
2. Op www.oekotex.com vindt u meer
informatie
5
Volvo Car Corporation en het milieu
Rijd in de hoogst moge-
lijke versnelling. Een lager
toerental zorgt voor een
lager verbruik.
Laat het gaspedaal los
wanneer u van een helling
afrijdt.
Rem op de motor af om vaart te minderen.
Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat in een file.
Hanteer afvalstoffen die
schadelijk voor het milieu
zijn, zoals accu’s en olie,
op een milieuontlastende
manier. Neem contact op
met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet
zeker weet hoe u dergelijk afval moet ver-
werken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of het plezier in het auto-
rijden. U spaart uw auto, bespaart geld en
gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde.
6
7
Inhoud
Veiligheid 9
Instrumenten, schakelaars en bediening 33
Klimaatregeling 67
Interieur 79
Sloten en alarm 101
Starten en rijden 113
Wielen en banden 153
Verzorging 169
Onderhoud en service 175
Audiosysteem (optie) 203
Telefoon (optie) 225
Technische gegevens 239
8
9
Veiligheid
Veiligheidsgordels 10
Airbagsysteem 13
Airbags (SRS) 14
Airbag (SRS) activeren/deactiveren 17
SIPS-airbags, (zij-airbags) 19
Opblaasgordijn (IC-systeem) 21
WHIPS-systeem 22
Activering van de veiligheidssystemen 24
Kinderen en veiligheid 25
10
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Draag altijd een veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben.
Veiligheidsgordel omdoen:
Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en
maak deze vast door de borglip in de slui-
ting te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan
dat de veiligheidsgordel vastzit.
Veiligheidsgordel losmaken:
Druk op de rode knop van de sluiting en laat
het oprolmechanisme de veiligheidsgordel
naar binnen trekken. Als de veiligheidsgor-
del niet volledig wordt opgerold, moet u de
gordel handmatig zo ver terugrollen dat
deze niet langer slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming door de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhou-
ding.
Let erop dat:
u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten
en dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel moet laag zitten (niet over de
buik)
u de heupgordel over de heupen trekt door
aan de diagonale schoudergordel te trekken
zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet
beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel
ook als deze versleten of beschadigd is. De
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedge-
keurd en bedoeld voor montage op dezelfde
positie als de vervangen veiligheidsgordel.
11
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordel en zwanger-
schap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat u
de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier
draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs
de schouder lopen, waarbij het diagonale deel
van de veiligheidsgordel tussen de borsten en
tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupge-
deelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen
de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo
ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit
over de buik omhoog kunnen glijden. De veilig-
heidsgordel moet zo strak mogelijk over het
lichaam lopen zonder onnodige speling. Contro-
leer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Veiligheidsgordel en zwangerschap
WAARSCHUWING!
Elke veiligheidsgordel is bestemd ter
bescherming van slechts één persoon.
12
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels op het instrumentenpaneel en dat op de
bovenkant van de achteruitkijkspiegel branden,
zolang de bestuurder de veiligheidsgordel niet
heeft omgedaan. De gordelwaarschuwing
wordt na 6 seconden automatisch uitgescha-
keld, als de snelheid lager is dan 10 km/h. Als
vervolgens bij een snelheid hoger dan 10 km/h
blijkt dat de bestuurder de veiligheidsgordel
nog steeds niet omgedaan heeft, wordt de
waarschuwingsfunctie opnieuw ingeschakeld.
De waarschuwingsfunctie wordt vervolgens uit-
geschakeld, wanneer de snelheid tot onder
5 km/h daalt.
Als de bestuurder of voorpassagier de veilig-
heidsgordel tijdens het rijden losmaakt, wordt
de waarschuwingsfunctie opnieuw geactiveerd
bij snelheden hoger dan 10 km/h.
N.B. De gordelwaarschuwing is bestemd voor
volwassenen inzittenden.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van de
gordel midden achter) hebben gordelspanners.
Dit is een mechanisme dat bij een aanrijding de
veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De
veiligheidsgordel kan de passagier daarmee
beter in de stoel gedrukt houden.
13
Veiligheid
Airbagsysteem
Waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel
Het airbagsysteem
1
wordt continu gecontro-
leerd door de regeleenheid. Op het instrumen-
tenpaneel bevindt zich een
waarschuwingslampje. Dit lampje gaat branden,
wanneer u de contactsleutel naar stand I, II
of III draait. Het lampje dooft na ca.6 seconden,
wanneer de regeleenheid heeft vastgesteld dat
het airbagsysteem
1
geen storingen vertoont.
Behalve het brandende waar-
schuwingslampje verschijnt er,
in die gevallen waarin dat nodig
is, een melding op het display.
Als het waarschuwingslampje
niet werkt, gaat het waarschu-
wingsdriehoekje branden en
verschijnt er SRS-AIRBAG
SERVICE VEREIST op het
informatiedisplay. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvo-werkplaats.
1. Omvat SRS en gordelspanners,
SIPS en IC.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den kortstondig oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk con-
tact op met een erkende Volvo-werkplaats.
14
Veiligheid
Airbags (SRS)
Airbag (SRS) aan de bestuurders-
zijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental Restraint
System) in het stuurwiel. De airbag zit opgevou-
wen in het midden van het stuurwiel. Het stuur-
wiel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
Airbag (SRS) aan de passagiers-
zijde
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passa-
giersairbag
1
(SRS, Supplemental Restraint
System). De airbag aan de passagierszijde ligt
opgevouwen in een ruimte boven het dash-
boardkastje. Het paneel is voorzien van het
opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
1. Niet alle auto’s hebben een airbag
(SRS) aan de passagierszijde. Deze
kan optioneel worden weggelaten bij
de verkoop.
WAARSCHUWING!
Om de kans op letsel bij activering van de
airbags te beperken, moeten de passagiers
zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op
de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De
veiligheidsgordel moet goed vastzitten.
WAARSCHUWING!
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel, als de airbag (SRS) geactiveerd
1
is.
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan
1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen, als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren voor uw kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
15
Veiligheid
Airbags (SRS)
SRS-systeem, auto met het stuur links
SRS-systeem
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en senso-
ren. Bij een voldoende krachtige aanrijding rea-
geren de sensoren, waarna de airbag wordt
opgeblazen. Daarbij wordt de airbag warm. Om
de klap op te vangen loopt de airbag leeg wan-
neer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt
er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen
normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot
het leeglopen van de airbag, neemt enkele tien-
den van een seconde in beslag.
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B. De reactie van de sensoren hangt af van
de ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de
passagierszijde vooraan wordt gedragen of niet.
Het kan dan ook zijn dat er bij ongelukken
slechts één (of geen) van de airbags wordt
opgeblazen. Het SRS-systeem registreert de
botskracht waaraan de auto blootstaat en stemt
de activering van een of meerdere airbags
daarop af. Ook de capaciteit van de airbags
wordt afgestemd op de botskracht waaraan de
auto blootstaat.
N.B. De airbags werken dusdanig dat de capa-
citeit ervan wordt afgestemd op de botskracht
waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING!
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het airbagsysteem kunnen sto-
ringen in de werking veroorzaken en leiden
tot ernstig letsel.
16
Veiligheid
Airbags (SRS)
Positie van de airbag aan de passagierszijde
in een auto met het stuur links of rechts.
WAARSCHUWING!
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de passa-
giersairbag is aangebracht.
17
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag
(SRS) aan de passagierszijde gedeactiveerd
is
PACOS (optie)
De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin
kan gedeactiveerd worden met een schakelaar
als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger
Airbag Cut Off Switch) (zie pagina 18).
Melding
Een tekst op de achteruitkijkspiegel geeft aan
dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
Activeren/deactiveren
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag, PACOS (Passenger Air-
bag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde
aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen (zie
onder het kopje “Stand van de schakelaar” op
de volgende pagina). Controleer of de schake-
laar in de gewenste stand staat. Volvo adviseert
u het sleutelblad te gebruiken om de stand te
wijzigen. (U kunt ook andere voorwerpen
gebruiken die qua vorm op een sleutel lijken.)
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
1
Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan
levensgevaarlijke situaties opleveren voor
het kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over het acti-
veren/deactiveren van de airbag (SRS).
WAARSCHUWING!
Als de auto is uitgerust met een airbag
(SRS) aan de passagierszijde, maar geen
PACOS heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.
WAARSCHUWING!
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingssym-
bool voor het airbagsysteem op het instru-
mentenpaneel oplicht terwijl de tekst op het
plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk
een erkende Volvo-werkplaats.
18
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Schakelaar voor PACOS (Passenger Airbag
Cut Off Switch)
Stand van de schakelaar
1. De airbag is geactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen passa-
giers groter dan 1,40 m op de voorstoel
aan de passagierszijde zitten, maar
kinderen in een kinderzitje of op een
comfortkussen beslist niet.
2. De airbag is gedeactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen kinderen
in een kinderzitje of op een comfortkussen
op de voorstoel aan de passagierszijde
zitten, maar passagiers groter dan 1,40 m
beslist niet.
WAARSCHUWING!
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel wanneer de airbag aan de passagiers-
zijde geactiveerd is. Laat evenmin personen
die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel
plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiers-
stoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
wanneer de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren.
19
Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
Positie van de SIPS-airbags
SIPS-airbags (zij-airbags)
Een groot deel van de botskracht wordt door
het SIPS-systeem (Side Impact Protection Sys-
tem) over balken, stijlen, vloer, dak en andere
delen van de carrosserie verspreid. De SIPS-air-
bags aan de bestuurders- en de passagierszijde
beschermen de borstkas en vormen een
belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. Het
SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdonderde-
len: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-
airbags zijn aangebracht in de rugleuningframes
van de voorstoelen.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft wat kinderzitjes betreft
geen negatieve gevolgen voor de bescher-
mende functies van de auto.
Er kan een kinderzitje op de voorstoel worden
geplaatst, als de auto aan de passagierszijde
niet is uitgerust met een geactiveerde
1
airbag.
WAARSCHUWING!
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in de SIPS-airbags kunnen storin-
gen in de werking veroorzaken en leiden tot
ernstig letsel.
WAARSCHUWING!
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING!
Gebruik alleen door Volvo goedgekeurde
stoelhoezen. Andere stoelhoezen kunnen de
SIPS-airbags in hun werking hinderen.
1. Zie pagina 17 voor informatie over
een geactiveerde/gedeactiveerde
airbag (SRS).
20
Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
Bestuurdersplaats, auto met stuur links
SIPS-airbagsysteem
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-
ding reageren de sensoren, die op hun beurt de
gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags
worden vervolgens opgeblazen tussen de inzit-
tende en het portierpaneel. Daarmee vangen de
SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor
de inzittende, waarna de airbags weer leeglo-
pen. De airbag loopt weer leeg wanneer de
inzittende de airbag raakt. De SIPS-airbag
wordt normaal gesproken alleen opgeblazen
aan de kant van de aanrijding.
Passagiersplaats, auto met het stuur links Positie van airbagsticker in voorportiero-
pening aan de passagierszijde
G020343
21
Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Eigenschappen
Het opblaasgordijn van het IC-systeem (Inflata-
ble Curtain) vormt een aanvulling op het SIPS-
en SRS-systeem. Het zit verborgen achter de
plafondbekleding langs beide zijden van de auto
en beschermt inzittenden op de buitenste zit-
plaatsen. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna de opblaasgor-
dijnen worden geactiveerd. Het systeem helpt
voorkomen dat de bestuurder en eventuele pas-
sagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de
binnenkant van de auto slaan.
WAARSCHUWING!
Hang of bevestig nooit iets aan de handgre-
pen aan het plafond. De haak is alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de zij-
panelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen,
worden gebruikt.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING!
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
22
Veiligheid
WHIPS-systeem
Bescherming tegen whiplash-
letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection Sys-
tem) bestaat uit energieabsorberende rugleu-
ningen en speciaal voor het systeem
ontwikkelde hoofdsteunen op de beide voor-
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek
waaronder en de snelheid waarmee het achter-
opkomende voertuig de auto raakt en de mate-
riaaleigenschappen van dat voertuig.
Eigenschappen van de stoel
Bij activering van het WHIPS-systeem bewegen
de rugleuningen van de voorstoelen naar achte-
ren, zodat de positie van de bestuurder en de
passagier op de voorstoelen verandert. Zo
wordt de kans op een zogeheten whiplash
beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes of comfortkussens in de auto.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de bestuur-
der en de voorpassagier zo veel mogelijk in het
midden van de stoel plaatsnemen en de afstand
tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein
mogelijk houden.
WAARSCHUWING!
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel. Draag altijd een vei-
ligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel of
het WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
23
Veiligheid
WHIPS-systeem
Zorg dat u de werking van het
WHIPS-systeem niet beïnvloedt
WAARSCHUWING!
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de rug-
leuning van de voorstoelen. Let erop dat u
de werking van het WHIPS-systeem niet
nadelig beïnvloedt.
WAARSCHUWING!
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het neergeklapte ruggedeelte van de achter-
bank aankomt.
WAARSCHUWING!
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten, zoals bij een aanrijding van achte-
ren, moet u het WHIPS -systeem laten con-
troleren bij een erkende Volvo-werkplaats.
Het WHIPS -systeem kan een deel van de
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, ook al ziet de stoel er intact uit. Neem
contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats om het systeem te laten controleren,
ook na een lichte aanrijding van achteren.
24
Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
Na activering van de airbags adviseren wij u het
volgende:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats. Rijd nooit met geactiveerde airbags.
Laat de onderdelen van het veiligheidssys-
teem in de auto door een erkende Volvo-
werkplaats vervangen.
Neem altijd contact op met een arts.
N.B. De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gor-
delspanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij.
Airbags (SRS)
Bij een frontale botsing
1
.
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij
1
.
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Bij een aanrijding in de zij
1
.
WHIPS-systeem (Whiplash-bescherming) Bij een aanrijding van achteren.
1. Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en
het gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op
de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen op de auto.
WAARSCHUWING!
De regeleenheid van het SRS -systeem zit in
de middenconsole. Ontkoppel de accuka-
bels als de vloer van de passagiersruimte vol
water of een andere vloeistof staat. Probeer
de auto niet te starten, omdat de airbags
daarbij geactiveerd kunnen worden. Sleep
de auto naar een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Rijd nooit met geactiveerde airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook en het stof die vrijkomen bij acti-
vering van de airbags kan oog- en huidirrita-
tie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud
water. De snelheid waarmee de airbags/gor-
dijnen worden opgeblazen kan in combinatie
met de toegepaste materialen resulteren in
schaaf- en brandwonden.
25
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderen moeten comfortabel en
veilig zitten
De plaats van het kind in de auto en de vereiste
uitrusting is afhankelijk van het gewicht en de
lengte van het kind (zie pagina 27 voor meer
informatie).
N.B. De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land tot
land. Ga na welke regels er in uw land van
kracht zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Volvo
biedt, is afgestemd op het gebruik in uw auto.
Door het gebruik van originele Volvo-onderde-
len bent u er zeker van dat de bevestigingspun-
ten en bevestigingsonderdelen op de juiste
wijze zijn aangebracht en sterk genoeg zijn.
Airbags (SRS) en kinderzitjes gaan niet
samen
Kinderzitjes
Volvo heeft kinderveiligheidsproducten die
afgestemd zijn op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest zijn.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
WAARSCHUWING!
Personen kleiner dan 1,40 m mogen alleen
op de voorstoel plaatsnemen als de passa-
giersairbag gedeactiveerd is.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare kinderveiligheidsproducten is het van
belang dat u de bijgeleverde montage-
instructies zorgvuldig doorleest en nauwkeu-
rig opvolgt.
26
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
rails of balken onder de stoel. Scherpe randen
kunnen de bevestigingsbanden beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen het
dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s zonder
airbag aan de passagierszijde of auto’s waarvan
de airbag gedeactiveerd is.
Positie van kinderzitje
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje op de passagiersstoel,
zolang de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd
1
is;
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan de passagierszijde geactiveerd is.
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind in
een kinderzitje aan de passagierszijde ernstig
letsel oplopen.
Sticker op zijwand dashboard Sticker op zijwand dashboard (alleen
Australië)
1. Zie pagina 17 voor informatie over
een geactiveerde/gedeactiveerde
airbag (SRS).
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geactiveerde
airbag aan de passagierszijde. Bij problemen
tijdens de montage van kinderveiligheidspro-
ducten kunt u contact opnemen met de fabri-
kant voor nadere inlichtingen over de
montage.
27
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Plaats van kinderen in de auto
Gewicht
(leeftijd)
Voorstoel
Buitenste zitplaats van de
achterbank
Middelste zitplaats achterbank
<10 kg
(tot 9
maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L
1
: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L
1
: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
9–18 kg
(9–36
maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L
1
: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L
1
: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
28
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
15–36 kg
(3–12 jaar)
Comfortkussen met of zonder rugleuning.
L
1
: Typegoedk. E5 03139
Mogelijkheden:
Comfortkussen met of zonder rugleu-
ning.
L
1
: Typegoedk. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje.
2
B
3
: Typegoedk.: E5 03159
Comfortkussen met of zonder
rugleuning.
L
1
: Typegoedk. E5 03139
1. L: Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto,
voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
2. Optie
3. B: Geïntegreerd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie
Gewicht
(leeftijd)
Voorstoel
Buitenste zitplaats van de
achterbank
Middelste zitplaats achterbank
29
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Geïntegreerde kinderzitjes (optie)
De geïntegreerde kinderzitjes van Volvo op de
beide buitenste zitplaatsen achterin zijn spe-
ciaal ontworpen om kinderen maximale
bescherming te bieden.
In combinatie met de aanwezige veiligheidsgor-
dels zijn de geïntegreerde kinderzitjes goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg.
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd
1
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren voor uw kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
30
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderzitje uitklappen
Trek aan de handgreep zodat het kinderzitje
omhoogkomt (1).
Pak het zitje met beide handen vast en duw
het naar achteren (2).
Druk het zo ver achteruit dat het
vergrendelt (3).
Zorg dat:
het kinderzitje in de vergrendelde stand
staat;
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt, nergens slap
hangt of verdraaid is en dat de veiligheids-
gordel goed over de schouder ligt;
de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden;
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt;
stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
af op de lengte van het kind.
Kinderzitje inklappen
Trek aan de handgreep (1).
Duw het kussen zo ver omlaag dat het
vergrendelt (2).
N.B. Let erop dat u het geïntegreerde kinder-
zitje eerst moet inklappen voordat u de rugge-
deelten van de achterbank voorover kunt
klappen.
WAARSCHUWING!
Het kinderzitje moet in de vergrendelde
stand staan voordat u het kind in het zitje
aanbrengt.
WAARSCHUWING!
Reparatie of vervanging dient alleen te wor-
den uitgevoerd door een erkende Volvo-
werkplaats. Voer zelf geen wijzigingen of
aanpassingen uit aan het geïntegreerde kin-
derzitje.
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgestaan zoals tijdens
een aanrijding, moet u het geïntegreerde kin-
derzitje in zijn geheel vervangen. Ook al ziet
het geïntegreerde kinderzitje er intact uit,
kunnen er toch beschermende eigenschap-
pen verloren zijn gegaan. Het geïntegreerde
kinderzitje moet ook worden vervangen als
het erg versleten is.
31
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderzitje monteren
Volvo heeft kinderveiligheidsproducten die
afgestemd zijn op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest zijn.
Bij het gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare producten is het belangrijk dat u de bijge-
leverde montagevoorschriften zorgvuldig
doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinder-
zitje nooit vast aan de hendel waarmee u de
voorstoel in de lengterichting verstelt of aan
veren, rails of balken onder de stoel.
Scherpe randen kunnen de bevestigings-
banden beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor
auto’s zonder airbag aan de passagierszijde
of auto’s waarvan de airbag gedeactiveerd
is.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes (optie)
Achter de onderkant van de ruggedeelten op de
beide buitenste zitplaatsen van de achterbank
gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-
systeem schuil.
Symbolen in de bekleding van de ruggedeelten
(zie bovenstaande afbeelding) geven de positie
van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om
bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje
aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ont-
grendelingsknop van de gordelsluiting
kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat
de gordels plotseling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-
kant tegen de voorruit aankomt.
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geacti-
veerde
1
airbag aan de passagierszijde. Bij
problemen tijdens de montage van kinder-
veiligheidsproducten kunt u contact opne-
men met de fabrikant voor nadere
inlichtingen over de montage.
1. Zie pagina 17 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
32
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Extra bankje (optie)
Het extra bankje is afgestemd op het vervoer
van twee kinderen met elk een gewicht van 15
tot 36 kg en een lengte van maximaal 1,40 m.
Het maximale totaalgewicht is 72 kg.
Uitklappen
Verwijder de bagagerolhoes voor zover uw
auto van iets dergelijks is voorzien.
Klap het ruggedeelte naar voren in de
geblokkeerde stand.
Klap het zitgedeelte naar voren.
Inklappen
Klap het zitgedeelte naar achteren.
Trek het ruggedeelte aan de handgreep
open en klap het omlaag.
Als u bij het gebruik van het extra bankje in de
bagageruimte ook de bagagerolhoes moet
meenemen, kunt u het volgende doen:
Zet de beide ruggedeelten van de achter-
bank rechtop (zie pagina 91).
Plaats de losse bagagerolhoes voorzichtig
tussen de ruggedeelten van de achterbank
en het extra bankje. Klap de hoofdsteunen
van het extra bankje omhoog.
WAARSCHUWING!
Als uw auto is uitgerust met een extra
bankje, moet de achterklep zijn voorzien van
een cilinderslot. U kunt de achterklep dan op
de normale manier van buitenaf openen (met
de sleutel in het bestuurdersportier en/of
met de afstandsbediening) en met de sleutel
in het cilinderslot van de achterklep.
Het kinderslot op de achterklep moet zijn
ingeschakeld om te voorkomen dat een kind
de achterklep van de binnenzijde kan ope-
nen.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het extra bankje moeten de
beide ruggedeelten van de achterbank
rechtop staan, het bagagenet verwijderd zijn
en het kinderslot zijn uitgeschakeld. Dit om
ervoor te zorgen dat de kinderen bij een aan-
rijding zelf uit de auto kunnen komen.
Als uw auto is uitgerust met een stalen rek
moet u dit altijd verwijderen, voordat u het
extra bankje in gebruik neemt.
33
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met het stuur links 34
Overzicht auto’s met het stuur rechts 36
Instrumentenpaneel 38
Controle- en waarschuwingslampjes 39
Informatiedisplay 42
Schakelaars op middenconsole 44
Verlichtingspaneel 48
Linker stuurhendel 50
Rechter stuurhendel 51
Boordcomputer 53
Cruisecontrol (optie) 54
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker 56
Stuurwielafstelling 58
Elektrisch bedienbare zijruiten 59
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 61
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie) 64
34
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met het stuur links
35
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met het stuur links
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
1. Mistlampen................................................................................. pagina 49
2. Koplampen, stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten............................................................................... pagina 48
3. Mistachterlicht ........................................................................... pagina 49
4. Richtingaanwijzers, schakelaarhendel groot licht/
dimlichtpagina ........................................................................................50
5. Cruisecontrol ............................................................................. pagina 54
6. Claxon...........................................................................................................
7. Instrumentenpaneel.................................................................. pagina 38
8. Toetsenset voor telefoon/
audiosysteem............................. pagina 226/pagina 211/pagina 204
9. Ruitenwissers ............................................................................ pagina 52
10. Handrem..................................................................................... pagina 56
11. Schakelaarpaneel ..................................................................... pagina 44
12. Klimaatregeling......................................................pagina 70, pagina 72
13. Audiosysteem ..........................................................................pagina 204
14. Elektrische aansluiting, aansteker......................................... pagina 45
15. Alarmlichten ............................................................................... pagina 46
16. Dashboardkastje....................................................................... pagina 87
17. Blaasmond ................................................................................. pagina 69
18. Display......................................................................................... pagina 42
19. Temperatuurmeter..................................................................... pagina 38
20. Kilometerteller, dagteller/cruisecontrol ............ pagina 38/pagina 54
21. Snelheidsmeter ......................................................................... pagina 38
22. Richtingaanwijzer.................................................. pagina 38/pagina 50
23. Toerenteller................................................................................. pagina 38
24. Buitentemperatuurmeter, klokje, schakelstandindicatie... pagina 38
25. Brandstofmeter ......................................................................... pagina 38
26. Controle- en waarschuwingslampjes................................... pagina 39
27. Blaasmonden............................................................................. pagina 69
28. Instrumentenverlichting ........................................................... pagina 49
29. Koplamphoogteregeling.......................................................... pagina 48
30. Verlichtingspaneel..................................................................... pagina 48
31. Leeslampjes............................................................................... pagina 82
32. Interieurverlichting .................................................................... pagina 82
33. Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak................................ pagina 64
34. Gordelwaarschuwing............................................................... pagina 40
35. Achteruitkijkspiegel .................................................................. pagina 61
36. Vergrendelingsknop, simultaanvergrendeling alle
portieren....................................................................................pagina 106
37. Blokkeerknop ruitbediening achterportieren ...................... pagina 60
38. Knop, elektrisch bedienbare ruiten ....................................... pagina 59
39. Knop, buitenspiegels ............................................................... pagina 63
40. -.......................................................................................................................-
36
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
37
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
1. Mistachterlicht ........................................................................... pagina 49
2. Koplampen, stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten............................................................................... pagina 48
3. Mistlampen................................................................................. pagina 49
4. Ruitenwissers ............................................................................ pagina 52
5. Toetsenset voor telefoon/
audiosysteem............................. pagina 204/pagina 211/pagina 226
6. Claxon...........................................................................................................
7. Instrumentenpaneel.................................................................. pagina 38
8. Cruisecontrol ............................................................................. pagina 54
9. Richtingaanwijzers, schakelaarhendel groot licht/dimlichtpagina 50
10. Handrem..................................................................................... pagina 56
11. Elektrische aansluiting, aansteker......................................... pagina 45
12. Klimaatregeling......................................................pagina 70, pagina 72
13. Audiosysteem ..........................................................................pagina 204
14. Schakelaarpaneel ..................................................................... pagina 44
15. Alarmlichten ............................................................................... pagina 46
16. Dashboardkastje....................................................................... pagina 87
17. Blaasmond ................................................................................. pagina 69
18. Controle- en waarschuwingslampjes................................... pagina 39
19. Brandstofmeter ......................................................................... pagina 38
20. Buitentemperatuurmeter, klokje, schakelstandindicatie... pagina 38
21. Toerenteller................................................................................. pagina 38
22. Richtingaanwijzer.................................................. pagina 38/pagina 50
23. Snelheidsmeter ......................................................................... pagina 38
24. Kilometerteller, dagteller/cruisecontrol ............ pagina 38/pagina 54
25. Temperatuurmeter..................................................................... pagina 38
26. Display......................................................................................... pagina 42
27. Blaasmonden............................................................................. pagina 69
28. Verlichtingspaneel..................................................................... pagina 48
29. Koplamphoogteregeling.......................................................... pagina 48
30. Instrumentenverlichting ........................................................... pagina 49
31. Leeslampjes............................................................................... pagina 82
32. Interieurverlichting .................................................................... pagina 82
33. Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak................................ pagina 64
34. Gordelwaarschuwing............................................................... pagina 40
35. Achteruitkijkspiegel .................................................................. pagina 61
36. Vergrendelingsknop, simultaanvergrendeling alle
portieren....................................................................................pagina 106
37. Blokkeerknop ruitbediening achterportieren ...................... pagina 60
38. Knop, elektrisch bedienbare ruiten ....................................... pagina 59
39. Knop, buitenspiegels ............................................................... pagina 63
40. -.......................................................................................................................-
38
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
1. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur in
het koelsysteem van de motor aan. Op het dis-
play verschijnt een melding, als de temperatuur
abnormaal hoog is en de naald tot in het rode
gebied uitslaat. Let erop dat verstralers voor de
radiateurgrille het koelvermogen verminderen bij
een hoge buitentemperatuur en een zware
belasting van de motor.
2. Display
Op het display worden informatieve meldingen
en waarschuwingsmeldingen weergegeven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de
auto aan.
4. Dagtellers, T1 en T2
De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden
op te meten. Het rechter cijfer geeft de afstand
in honderden meters aan. U kunt de dagtellers
op nul zetten door de knop langer dan
2 seconden in te drukken. U wisselt van dagtel-
ler door de knop korte tijd in te drukken.
5.
Indicatie voor cruisecontrol
Zie pagina 54.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal kilome-
ters aan dat er met de auto is gereden.
7. Grootlichtindicatie
8. Waarschuwingslampjes
Als er een storing optreedt, licht het waarschu-
wingslampje op en verschijnt er een melding op
het display.
9.
Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental aan in
duizenden toeren per minuut. Laat de naald van
de toerenteller niet tot in het rode gebied uit-
slaan.
10. Indicatie voor automatische versnel-
lingsbak
Hier ziet u welk schakelprogramma er wordt
aangehouden. Als u een automatische versnel-
lingsbak met Geartronic hebt en het handma-
tige schakelprogramma gebruikt, ziet u hier
welke versnelling u hebt ingeschakeld.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buitentem-
peratuur aan. Wanneer de temperatuur in het
interval van –5 °C tot +2 °C ligt, verschijnt er
een sneeuwvlokje op het display. Het symbool
wijst op het gevaar voor gladheid. Wanneer de
auto stilstaat of geparkeerd gestaan heeft, is het
mogelijk dat de buitentemperatuurmeter een te
hoge waarde aangeeft.
12. Klokje
Draai aan de knop om het klokje op de juiste tijd
in te stellen.
13.
Brandstofmeter
Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank,
wanneer het lampje op het instrumentenpaneel
oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Indicatorlampjes richtingaanwijzers,
links/rechts
39
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes
1
gaan
branden, wanneer u de contactsleutel voor het
starten in stand II draait. De werking van de
lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle lampjes
moeten weer uitgaan als de motor is aangesla-
gen, behalve het lampje voor de handrem. Dit
gaat pas uit als de auto van de handrem wordt
gehaald.
Als de motor niet binnen vijf secon-
den aanslaat, gaan alle lampjes uit,
behalve de lampjes voor storingen
in het uitlaatgasreinigingssysteem
van de auto en voor lage oliedruk.
Sommige lampjes hebben geen
functie. Dit hangt af van de uitrus-
ting van de auto.
Waarschuwingslampje midden op
instrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje licht rood
of oranje op afhankelijk van de ernst
van de geregistreerde storing.
Rood licht:
Breng de auto op een veilige plek tot stil-
stand. Rijd niet verder met de auto.
Lees de informatie op het informatiedisplay.
Verhelp het probleem aan de hand van de
aanwijzingen of neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje licht:
Lees de melding op het display. Verhelp de
storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een druk
op de knop READ (zie pagina 42). Wanneer u
2 minuten niets doet, verdwijnt de displaytekst
automatisch.
Wanneer de tekst “TIJD VOOR REG. SER-
VICE” verschijnt, doet u het waarschuwings-
lampje uit en verwijdert u de tekst met behulp
van de knop READ. Dit gebeurt automatisch na
2 minuten.
Storing in ABS
Als het waarschuwingslampje voor
het ABS -systeem oplicht, werkt het
ABS -systeem niet meer. Het normale
remsysteem van de auto werkt dan
nog, zij het zonder ABS -regeling.
Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
Start de motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje echter blijft bran-
den, moet u de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats rijden om het ABS -systeem te laten
controleren.
Storing in remsysteem
Als het lampje voor het remsysteem
oplicht, is het mogelijk dat het rem-
vloeistofpeil te laag is.
1. Bij bepaalde motortypes is het lampje
voor een lage oliedruk niet in gebruik!
Er verschijnt in plaats daarvan een
displaytekst (zie pagina 181).
40
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand
en controleer het peil in het remvloeistofreser-
voir (zie pagina 184).
Als de vloeistof lager staat dan het MIN -
merkje van het reservoir, dient u niet verder
te rijden met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de waarschuwingslampjes voor
het remsysteem en het ABS-systeem
tegelijkertijd branden, kan er een sto-
ring in de remkrachtverdeling zijn
opgetreden.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als beide lampjes uitgaan, kunt u verder rij-
den.
Als de waarschuwingslampjes echter blijven
branden, moet u het peil in het remvloei-
stofreservoir controleren (zie pagina 184).
Als het peil lager is dan het MIN -merkje van
het remvloeistofreservoir, dient u niet verder
te rijden met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de lampjes echter blijven branden
ondanks dat het peil in het remvloeistofpeil
in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werk-
plaats rijden om het remsysteem te laten
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels brandt, zolang de
bestuurder de gordel niet heeft omge-
daan.
Te lage oliedruk
1
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie te
laag. Zet de motor onmiddellijk af en
controleer het motoroliepeil. Als het
lampje oplicht ondanks dat het oliepeil in orde
is, dient u de auto tot stilstand te brengen en u
contact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Storing in uitlaatgasreinigings-
systeem
Rijd de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Airbags (SRS)
Als het waarschuwingslampje voor
het SRS-systeem oplicht, is er een
storing in het SRS-systeem geregis-
treerd. Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om het systeem te laten con-
troleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake van
een storing in het elektrisch systeem.
Breng een bezoek aan een erkende
Volvo-werkplaats.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje licht op wanneer de voorg-
loeifunctie van de motor actief is.
Wanneer het lampje dooft, kunt u de
motor starten. Geldt alleen voor die-
selmodellen.
Handrem aangetrokken
Het lampje brandt, wanneer de hand-
rem is aangetrokken. Haal de hand-
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het rem-
systeem en ABS-systeem tegelijkertijd
oplichten, bestaat het gevaar dat de achter-
trein bij krachtig remmen gaat slippen.
1. Bij bepaalde motortypes is het lampje
voor een lage oliedruk niet in gebruik!
Er verschijnt in plaats daarvan een
displaytekst (zie pagina 181).
41
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
remhendel bij het aantrekken altijd volledig
omhoog.
N.B. Het lampje brandt al wanneer de hendel
één “tandje” is aangetrokken.
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het mist-
achterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje voor aanhanger
Het controlelampje knippert, wanneer
u de richtingaanwijzers op de auto en
op de aanhanger gebruikt. Als het
lampje niet knippert, is een van de
richtingaanwijzers op de auto of de
aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC/DSTC
(optie)
D e verschillende functies en lampjes
van het systeem staan beschreven op
pagina 127.
42
Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
Displaymelding
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een melding
op het display. Wanneer u de melding gelezen
en begrepen hebt, kunt u op de knop READ (A)
drukken. De melding wordt dan van het display
gewist en in een geheugen opgeslagen. De
melding blijft in het geheugen opslagen, totdat
u de onderliggende storing hebt laten verhel-
pen.
Meldingen die duiden op zeer ernstige storin-
gen kunt u niet van het display wissen. De mel-
dingen blijven op het display staan, totdat u de
onderliggende storing hebt laten verhelpen.
Meldingen die in het geheugen liggen opgesla-
gen kunt u op een later tijdstip nogmaals door-
lezen. Druk op de knop READ (A), als u de
opgeslagen meldingen wilt bekijken. U kunt de
meldingen doorbladeren door op de knop
READ (A) te drukken.
Druk nogmaals op de knop READ om de mel-
dingen weer in het geheugen op te slaan.
N.B. Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl u zich bijvoorbeeld in een menu
van de boordcomputer bevindt of wilt telefone-
ren, moet u eerst bevestigen dat u de melding
hebt gezien. U doet dat door op de knop
READ (A) te drukken.
43
Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
Melding Betekenis
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade
ZET DE MOTOR AF Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade
SERVICE SPOED Breng uw auto voor controle naar de werkplaats
ZIE HANDLEIDING Raadpleeg het instructieboekje
SERVICE VEREIST Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren
TIJD VOOR REG. SERVICE Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een servicebeurt naar de werkplaats. Wanneer de
tekst verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat verstreken is sinds de
laatste servicebeurt en het aantal draaiuren van de motor
ROETFILTER VOL – ZIE HANDLEIDING
1
Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 117).
STC/DSTC SPIN CONTROL UIT Er gelden beperkingen voor het stabiliteits- en tractieregelsysteem (zie pagina 127 voor meer
varianten).
1. Verschijnt samen met een oranje gevarendriehoek
44
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
N.B. De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
Actief chassis, FOUR-C (optie)
Druk op de knop om een van
de chassistanden Comfort of
Sport te kiezen
(zie pagina 129). Op het infor-
matiedisplay verschijnt
10 seconden lang de actuele
stand.
BLIS (Blind Spot Information
System) (optie)
Druk op de knop om het sys-
teem te deactiveren of te her-
activeren (zie pagina 149 voor
meer informatie).
DSTC-systeem
1
Met deze knop kunt u de func-
ties van het DSTC-systeem
beperken of een geldende
beperking opheffen.
De led in de knop licht op om
aan te geven dat het DSTC-systeem actief is
(mits er geen sprake is van een storing).
N.B. Om de werking van het DSTC-systeem te
beperken moet u de knop ten minste een halve
seconde ingedrukt houden.
De led in de knop dooft dan en de melding
DSTC ANTISKID CONTROL UIT verschijnt op
het informatiedisplay.
Het DSTC-systeem wordt iedere keer dat u de
motor start, automatisch geactiveerd. Zie
pagina 127 voor meer informatie.
1. Optie op bepaalde markten.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het DSTC-systeem
uitschakelt.
45
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Kinderslot op achterportieren
(optie)
Met deze knop kunt u het elek-
trisch kinderslot op de achter-
portieren in- of uitschakelen.
De contactsleutel moet daar-
bij in stand
I of II staan. Wan-
neer het kinderslot
geactiveerd is, brandt de led in de knop. Er ver-
schijnt een melding op het display, wanneer u
het kinderslot in- of uitschakelt.
Elektrische aansluiting/aansteker
(optie)
U kunt de elektrische aanslui-
ting gebruiken verschillende
accessoires die op een span-
ning van 12 V werken, zoals
een mobiele telefoon of een
koelbox.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen stroom.
U activeert de aansteker door de knop in de
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is,
veert de knop automatisch uit. Haal de aanste-
ker uit de opening en gebruik het roodgloeiende
deel om een sigaar of sigaret aan te steken. Om
veiligheidsredenen moet u het deksel altijd op
de aansluiting laten zitten, wanneer deze niet in
gebruik is. De maximale stroomsterkte is 10 A.
Inklapbare buitenspiegels (optie)
Met deze knop kunt u de elek-
trisch bedienbare buitenspie-
gels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als een
van de buitenspiegels per
ongeluk in- of uitgeklapt is:
Haal de buitenspiegel zo ver mogelijk naar
voren toe.
Draai de contactsleutel naar stand II.
Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst naar binnen en vervolgens weer
naar buiten toe. De buitenspiegels staan
daarna weer in hun oorspronkelijke stand.
Park Assist (optie)
Park Assist (parkeerhulp) is bij
het starten van de motor altijd
ingeschakeld. Druk op de
knop om Park Assist uit te
schakelen/opnieuw in te scha-
kelen (zie ook pagina 130).
Safelock-functie en alarmsen-
soren deactiveren
Maak gebruik van deze knop
om de Safelock-functie des-
gewenst uit te schakelen
(Safelock houdt in dat de por-
tieren na vergrendeling niet
meer van de binnenzijde te
openen zijn). Gebruik deze knop ook om de
bewegings- en niveausensoren van het alarm-
systeem
1
buiten werking stellen – wanneer u
bijvoorbeeld met de auto een veerverbinding
neemt. De led in de knop brandt, wanneer de
functies zijn uitgeschakeld c.q. buiten werking
zijn gesteld.
Verstralers (accessoires)
Druk op deze knop als u de
verstralers van de auto’s tege-
lijk met het groot licht wilt voe-
ren of als u de verstralers uit
wilt schakelen. De led in de
knop brandt om aan te geven
dat de functie actief is.
1. Optie
46
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Active Bi-Xenon Lights, ABL
(optie)
De lichtbundels van de ABL-
koplampen draaien met het
stuurwiel mee. De functie
wordt bij het starten van de
motor automatisch geacti-
veerd en kan met de bijbeho-
rende knop worden uitgeschakeld/
ingeschakeld. De led in de knop brandt, wan-
neer de functie actief is.
Lichtbundel aanpassen aan links-/
rechtsrijdend verkeer
Houd de knop ten minste vijf seconden lang
ingedrukt. Bij het aanpassen van de lichtbundel
dient de auto stil te staan. De melding
DIMLICHT INST. V. RECHTSR. VERK. of
DIMLICHT INST. V. LINKSR. VERK. verschijnt
op het display. Zie pagina 144 voor meer infor-
matie over halogeen- of Bi-Xenonkoplampen en
het aanpassen van de lichtbundels.
Alarmlichten
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwijzers
knipperen), wanneer u de auto noodgedwon-
gen tot stilstand moet brengen op een plaats
waar deze gevaar of hinder voor het verkeer kan
opleveren. Druk op de knop om de functie te
activeren.
N.B. De regels voor het gebruik van de alarm-
lichten verschillen van land tot land.
47
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Elektrisch verwarmde buiten-
spiegels en achterruit
Schakel de elektrische
verwarming in om ijs en
wasem van de achterruit
en de buitenspiegels te
verwijderen. Wanneer u
op de schakelaar drukt,
wordt de verwarming van
de achterruit en de bui-
tenspiegels geactiveerd.
De led in de schakelaar
gaat daarbij branden.
De verwarming wordt na ca. 12 minuten auto-
matisch uitgeschakeld.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Zie pagina 70 of
pagina 73 voor meer
informatie.
48
Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoet-
komend verkeer kunt verblinden. U kunt dat
voorkomen door de koplamphoogte bij te stel-
len.
Draai de contactsleutel naar stand II.
Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar een
van de eindstanden.
Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te stel-
len.
Auto’s met Active Bi-Xenonkoplampen of Bi-
Xenonkoplampen
1
zijn uitgerust met automati-
sche koplamphoogteregeling, zodat het
duimwiel (3) ontbreekt.
Stadslichten/parkeerlichten vóór
en achterlichten
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen ongeacht de
stand van de contactsleutel.
Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar de
middelste stand.
Met de contactsleutel in stand II staan de stads-
lichten/parkeerlichten vóór, de achterlichten en
de kentekenplaatverlichting altijd aan.
Koplampen
Automatisch dimlicht (bepaalde landen)
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de contactsleutel naar stand II draait, behalve
wanneer de verlichtingsdraaiknop (1) in de mid-
delste stand staat. U kunt het automatische dim-
licht zo nodig in een erkende Volvo-werkplaats
buiten werking laten stellen.
Automatisch dimlicht, groot licht
Draai de contactsleutel naar stand II.
U schakelt het dimlicht in door de
verlichtingsdraaiknop (1) helemaal rechtsom
te draaien.
U schakelt het groot licht in door de linker
stuurhendel tot in de eindstand naar het
stuur toe te halen en de hendel weer los te
laten (zie pagina 50).
De verlichting wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de contactsleutel naar stand I
of 0 draait.
Stand Betekenis
Automatisch/uitgeschakeld
dimlicht. Alleen grootlichtsignalen.
Stadslichten/parkeerlichten vóór
en achterlichten
Automatisch dimlicht. In deze
stand werken het groot licht en de
grootlichtsignalen.
1. Optie.
49
Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
Lichtbundel actieve/niet-actieve koplampen
Active Bi-Xenon Lights, ABL
(optie)
De lichtbundels van de ABL-koplampen draaien
met het stuurwiel mee. De functie wordt auto-
matisch ingeschakeld bij het starten van de
motor en is te activeren/deactiveren met de
knop op de middenconsole (zie pagina 46).
Mistlichten
N.B. De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
Mistlampen vóór (optie)
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in com-
binatie met het groot licht/dimlicht of de stads-
lichten/parkeerlichten vóór en de achterlichten.
Druk op de knop (2).
Het lampje in de knop (2) brandt, wanneer de
mistlampen aan de voorzijde branden.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en de led in de knop (4)
branden, wanneer het mistachterlicht is inge-
schakeld.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
contactsleutel in stand II staat en de
verlichtingsdraaiknop (1) in een van de eind-
standen. De verlichting wordt bij daglicht auto-
matisch gedimd en valt bij donker handmatig te
regelen.
Draai het duimwiel (5) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
50
Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
Standen stuurhendel
1. Korte serie knippersignalen, richtingaan-
wijzers
2. Onafgebroken serie knippersignalen, rich-
tingaanwijzers
3. Grootlichtsignalen
4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht en
Follow-Me-Home-verlichting
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag tot
in de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het terug-
draaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat deze weer los, waarna
de hendel terugveert naar de uitgangsposi-
tie. U kunt de stuurhendel ook in stand (2)
zetten en daarna meteen terugduwen in de
uitgangspositie.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De korte serie knippersignalen wordt onmiddel-
lijk beëindigd, als u de richtingaanwijzers
gebruikt om te signaleren dat u een bocht in de
tegenovergestelde richting wilt maken.
Wisselen tussen groot licht en
dimlicht
De contactsleutel moet in stand II staan om het
groot licht te kunnen inschakelen.
Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand (zie pagina 48).
Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
Haal de hendel tot in stand (3) naar het
stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en als
Follow-Me-Home-verlichting dienst te laten
doen na vergrendeling van de auto. De inscha-
kelduur bedraagt 30 seconden
1
, maar is in een
erkende Volvo-werkplaats te wijzigen in 60 of
90 seconden.
Neem de sleutel uit het contactslot.
Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1. Fabrieksinstellingen.
51
Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
Ruitenwissers
De ruitenwissers zijn uitgeschakeld,
wanneer de hendel in stand 0 staat.
Wanneer u de hendel omhoogduwt,
maken de wissers slagen zolang u de
hendel in deze stand vasthoudt.
Intervalstand
U kunt het interval tussen de wissla-
gen zelf instellen. Draai het duimwiel
(1) omhoog voor een korter interval tussen de
slagen. Draai het omlaag om het interval te ver-
lengen.
De wissers bewegen op normale snel-
heid.
De wissers bewegen op hoge snel-
heid.
Regensensor (optie)
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid
van de regensensor is in te stellen met het
duimwiel (1).
Draai het duimwiel omhoog voor een gro-
tere gevoeligheid of omlaag voor een lagere
gevoeligheid. (De wissers maken een extra
slag, als u het duimwiel omhoog draait.)
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient het con-
tact/de contactsleutel in stand I of II te staan en
de ruitenwisserhendel in stand 0 (niet geacti-
veerd).
U activeert u de regensensor door:
op de knop (2) te drukken. De led in de
knop gaat branden om aan te geven dat de
regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
druk op de knop (2) of
haal de hendel omlaag naar een ander wis-
programma. Als u de hendel omhoogduwt,
blijft de regensensor actief. De wissers
maken een extra slag en keren terug naar de
regensensorstand, wanneer u de hendel
laat terugveren naar stand 0.
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of vijf minuten nadat u de auto van het
contact hebt gezet.
Ruitensproeiers
U activeert de ruiten- en koplampsproeiers door
de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. De
wissers maken nog enkele slagen nadat u de
hendel hebt losgelaten.
BELANGRIJK!
Sproei een royale hoeveelheid sproeier-
vloeistof op de voorruit wanneer de ruiten-
wissers werken. De voorruit moet nat zijn bij
gebruik van de ruitenwissers.
BELANGRIJK!
In automatische wasstraten:
Schakel de regensensor uit door op
knop (2) te drukken, terwijl de contactsleutel
in stand I of II staat. De ruitenwissers kun-
nen anders in beweging komen en daarbij
beschadigd raken.
52
Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
Koplampsproeiers
(optie op bepaalde markten)
De koplampsproeiers worden automatisch
geactiveerd bij het gebruik van de ruiten-
sproeiers.
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid ruitensproeier-
vloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de
koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de
voorruitsproeiers activeert gesproeid (gerekend
over een periode van tien minuten). Wanneer er
meer dan tien minuten zijn verstreken sinds de
laatste sproeibeurt van de voorruit, worden ook
de koplampen weer gesproeid bij het activeren
van de ruitensproeiers. Wanneer u de hendel
naar het stuurwiel haalt, wordt alleen de voorruit
gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer één liter ruiten-
sproeiervloeistof in het reservoir zit, worden de
koplampen niet langer schoongesproeid. Dit
omdat het sproeifunctie van de voorruit de voor-
rang heeft.
Ruitenwisser/-sproeier, achterklep
Ruitensproeier en -wisser,
achterklep
Wanneer u de hendel naar voren haalt, activeert
u de ruitenwisser/-sproeier van de achterklep.
De ruitenwisser maakt na het sproeien een extra
slag. De knop aan het uiteinde van de hendel is
een schakelaar met drie mogelijke standen:
A. Intervalstand: Druk het bovenste gedeelte
van de schakelaar in.
0. Neutrale stand: Wisser/sproeier
uitgeschakeld.
B. Continu wissen: Druk het onderste
gedeelte van de schakelaar in.
Ruitenwisser achterklep – achteruit-
rijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet ter-
wijl de voorruitwissers actief zijn, zal de achter-
ruitwisser automatisch in de intervalstand
1
gaan
staan. Als de achterruitwisser echter al op nor-
male snelheid werkt, vindt er geen wijziging in
de wisfunctie plaats.
1. Deze functie (intervalfunctie tijdens
het achteruitrijden) kunt u desge-
wenst uitschakelen. Neem daarvoor
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
53
Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van de
boordcomputer moet u de ring (B) op de hendel
stapsgewijs linksom of rechtsom draaien. Wan-
neer u na het laatste menu nogmaals aan de ring
draait, keert u terug in de uitgangspositie.
N.B. Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl u zich bijvoorbeeld in een menu
van de boordcomputer bevindt of wilt telefone-
ren, moet u eerst bevestigen dat u de melding
hebt gezien. U doet dat door op de knop
READ (A) te drukken. U keert dan terug naar het
menu van de boordcomputer waarin u zich
bevond.
Functies
De boordcomputer toont de volgende informa-
tie:
GEMIDDELDE SNELHEID
SNELHEID IN MILES PER HOUR
1
ACTUEEL VERBR.
GEMIDDELD VERBRUIK
KILOMETER TOT LEGE BRANDSTOFTANK
STC/DSTC, zie pagina 128
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemid-
delde snelheid opgeslagen om als uitgangs-
waarde te dienen bij het vervolg van de rit. U
kunt de waarde op nul zetten met een druk op
de knop RESET (C) op de hendel.
Snelheid in miles per hour
1
De actuele snelheid wordt weergegeven in
mph.
Actueel verbr.
In het menu voor het actuele brandstofverbruik
wordt het brandstofverbruik voortdurend bijge-
houden. Het brandstofverbruik wordt eenmaal
per seconde berekend. De waarde op het dis-
play wordt om de paar seconden bijgewerkt.
Wanneer de auto stilstaat, geeft het
display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Gemiddeld verbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt
gesteld. U stelt de waarde op nul met RESET.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof (optie/
accessoire) hebt gebruikt.
Kilometer tot lege brandstoftank
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laat-
ste 30 km en de resterende hoeveelheid brand-
stof. Het display geeft de afstand aan die bij
benadering kan worden afgelegd met de reste-
rende hoeveelheid brandstof in de tank. Wan-
neer de actieradius kleiner is dan 20 km, geeft
het display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof (optie/
accessoire) hebt gebruikt of van rijstijl bent ver-
anderd.
1. Bepaalde landen
54
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol (optie)
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE.
Druk op + of om de snelheid van de auto
vast te zetten. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE-ON.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld
bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan
200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of in te drukken. De snel-
heid die de auto heeft op het moment dat u
de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve
seconde) op + of komt overeen met een
snelheidswijziging van 1 km/h.
N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de
instelling van de cruisecontrol. Als u het gaspe-
daal loslaat, neemt de auto automatisch de
ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid
blijft na een tijdelijke uitschakeling in het geheu-
gen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uitge-
schakeld, als:
U het rempedaal of koppelingspedaal
bedient;
De snelheid heuvelop lager wordt dan
30 km/h;
U de keuzehendel in stand N zet;
Als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
Een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
G020085
55
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol (optie)
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder inge-
stelde snelheid te hervatten. Op het
instrumentenpaneel verschijnt
CRUISE-ON.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen. CRUISE-ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
56
Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker
Handrem
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
N.B. Het brandende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát u
de handrem hebt aangetrokken maar niet hoe
hard!
Handrem aanzetten
Trap het rempedaal stevig in.
Trek de handremhendel stevig tot in de eind-
stand omhoog.
Laat het rempedaal los en controleer of de
auto volledig stilstaat.
Als de auto wegrolt dient u de handremhen-
del strakker aan te trekken.
Zet de versnellingspook/keuzehendel bij het
parkeren altijd in de 1e versnelling (hand-
bak) of in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
de wielen van de trottoirband af, als de neus van
de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Parkeerrem lossen
Trap het rempedaal stevig in.
Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en laat
de knop weer los.
Elektrische aansluiting/aansteker
Zorg dat het deksel op de aansluiting zit, wan-
neer u geen stroom via de aansluiting afneemt
of gebruik maakt van de aansteker.
57
Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker
Elektrische aansluiting/Aansteker,
achterin
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of koelbox. De maximale stroomsterkte
is 10 A.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen stroom.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is,
veert de knop automatisch uit. Haal de aanste-
ker uit de opening en gebruik het roodgloeiende
stuk metaal om een sigaar of sigaret aan te ste-
ken.
Om veiligheidsredenen moet u het klepje slui-
ten, wanneer u de aansluiting niet gebruikt.
58
Instrumenten, schakelaars en bediening
Stuurwielafstelling
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de
lengte verstellen. Duw de hendel aan de linker-
zijde van de stuurkolom omlaag. Zet vervolgens
het stuurwiel in de gewenste stand. Duw de
hendel in positie terug om het stuurwiel in de
nieuwe stand te blokkeren. Als dit veel moeite
kost, kunt u lichtjes het stuurwiel omhoog- of
omlaagbewegen wanneer u de blokkeerhendel
terugduwt.
WAARSCHUWING!
Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden.
Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer of
het stuurwiel in de gekozen stand geblok-
keerd staat.
59
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare zijruiten
Met de schakelaars op de armleuning van de
portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. U
kunt de ruiten alleen bedienen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat. Ook
wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel
hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog steeds
openen en sluiten zolang u geen van de
voorportieren hebt geopend.
De ruiten gaan open, wanneer u de voorzijde
van de schakelaar omlaagdrukt, of dicht, wan-
neer u de voorzijde van de schakelaar omhoog-
trekt.
Elektrisch bedienbare ruiten in de
voorportieren
U kunt de ruiten in de voorportieren op twee
manieren vanaf de voorstoelen openen.
Druk de schakelaars (A) voorzichtig omlaag
of trek ze voorzichtig omhoog. De elektrisch
bedienbare ruiten gaan dan steeds verder
omhoog of omlaag zolang u de schakelaars
bedient.
Druk de schakelaars (A) volledig omlaag of
trek ze volledig omhoog en laat ze vervol-
gens weer los. De ruiten gaan dan automa-
tisch volledig open of dicht. Als de ruiten
worden geblokkeerd, wordt de op- of neer-
gaande beweging van de ruiten afgebroken
en zakken de ruiten weer iets omlaag.
N.B. Alleen op bepaalde markten werkt de auto-
matische sluitingsfunctie ook aan de passa-
gierszijde.
Met de achterste schakelaars (B) bedient u de
ruiten in de achterportieren.
Gelaagde zijruiten (optie)
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en ach-
terportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en leve-
ren een verhoogde bescherming tegen inbraak
op.
WAARSCHUWING!
Let er bij het sluiten van de zijruiten met de
afstandsbediening op dat kinderen of
andere inzittenden niet bekneld kunnen
raken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u de
stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare
zijruiten verbreekt door auto de contactsleutel
uit te nemen.
Let er bij het sluiten van de zijruiten op dat kin-
deren of andere inzittenden niet bekneld kun-
nen raken.
Bij het sluiten van de achterste zijruiten vanaf
het bestuurdersportier:
Let er bij het sluiten van de zijruiten op dat
achterpassagiers niet bekneld kunnen raken.
60
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare zijruiten
Elektrisch bedienbare zijruiten in
achterportieren blokkeren
U kunt de elektrische bediening van de ruiten in
de achterportieren blokkeren met de schakelaar
op het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier.
Led in schakelaar gedoofd
De ruiten in de achterportieren zijn zowel met de
knoppen op de portieren als met de knoppen op
het bestuurdersportier te bedienen.
Led in schakelaar brandt
De zijruiten in de achterportieren zijn alleen
vanaf het bestuurdersportier te bedienen.
Elektrisch bedienbare ruit in
voorportier, passagierszijde
Met de schakelaars voor elektrische bediening
van de ruiten op het passagiersportier kunt u
alleen de ruit in het passagiersportier bedienen.
Elektrisch bedienbare ruiten in
achterportieren
U kunt de ruiten in de achterportieren zowel met
de schakelaars op de beide achterportieren als
met de schakelaars op het bestuurdersportier
bedienen. Als de led in de schakelaar waarmee
u de elektrische bediening van de ruiten in de
achterportieren blokkeert (op het bedieningspa-
neel op het bestuurdersportier) brandt, kunt u
de ruiten in de achterportieren alleen vanaf het
bestuurdersportier bedienen.
61
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Achteruitkijkspiegel
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblin-
den. Zet de spiegel in de dimstand, wanneer u
de verlichting van het achteropkomend verkeer
als hinderlijk ervaart.
Dimfunctie
A. Normale stand
B. Dimstand
Autodimfunctie (optie)
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd.
N.B. De afbeelding is een montage. De spiegel
is voorzien van een handmatige of automatische
dimfunctie, nooit allebei tegelijk.
Verzonken kompasknopje aan achterzijde
spiegel
Achteruitkijkspiegel met kompas
(optie op bepaalde markten)
In de linker bovenhoek van de achteruitkijkspie-
gel zit een display waarop wordt aangegeven in
welke richting de voorkant van de auto wijst. Er
worden acht verschillende richtingen met
Engelse afkortingen weergegeven: N (Noord),
NE (Noordoost), E (Oost), SE (Zuidoost), S
(Zuid), SW (Zuidwest), W (West) en NW
(Noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd,
wanneer u het contactslot in stand II zet of wan-
neer de motor loopt, tenzij u het kompas hebt
uitgeschakeld. U kunt het kompas uitschakelen
of opnieuw inschakelen door op het verzonken
knopje aan de achterzijde van de achteruitkijk-
spiegel te drukken. Gebruik bijvoorbeeld een
rechtgebogen paperclip. Het knopje ligt ca.
2,5 cm diep in de spiegel.
Kalibratie van kompas
Juiste magnetische zone instellen
voor kompas
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas werkt alleen naar behoren, als de
juiste zone is geselecteerd.
1. Contactstand II.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang
ingedrukt (met een rechtgebogen paper-
clip bijvoorbeeld), totdat de tekst ZONE
verschijnt. Het cijfer van de huidige mag-
netische zone verschijnt.
3. Druk herhaaldelijk op het knopje totdat het
cijfer van de gewenste magnetische zone
(1 –15) verschijnt. Enkele seconden later
staat de kompasrichting weer op het dis-
play, wat aangeeft dat er van zone is
gewisseld.
62
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Magnetische zones voor kompas
Kalibreren
Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-
heid worden gekalibreerd. Schakel voor het
beste resultaat alle stroomverbruikers uit en
haal metalen en magnetische voorwerpen uit de
buurt van de spiegel.
1. Breng de auto op een groot en open ter-
rein tot stilstand en laat de motor lopen.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-
beeld een paperclip), totdat de tekst CAL
verschijnt (ca. 6 seconden).
3. Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 8 km/h, totdat
de tekst CAL van het display verdwijnt. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is.
Alternatieve kalibratiestap: rijd op de nor-
male manier weg. De tekst CAL verdwijnt
van het display, wanneer de kalibratie
afgerond is.
63
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Buitenspiegels
De schakelaars waarmee u de twee buitenspie-
gels bedient, vindt u voor op de armleuning van
het bestuurdersportier.
Druk op de schakelaar L of R (L = linker buiten-
spiegel, R = rechter buitenspiegel). De led in de
schakelaar brandt.
U stelt de stand van de buitenspiegels bij met
het centrale hendeltje. Druk vervolgens eenmaal
op de schakelaar. De led mag niet langer bran-
den.
Zie pagina 45 voor het inklappen van de buiten-
spiegels.
Buitenspiegels met geheugen
(optie)
Als de auto is uitgerust met buitenspiegels met
geheugen, werkt het geheugen synchroon met
dat van de bestuurdersstoel (zie pagina 81).
Geheugen in afstandsbediening (optie)
Wanneer u de auto met een van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening opge-
slagen. De volgende keer dat u de auto ontgren-
delt met dezelfde afstandsbediening en het
bestuurdersportier binnen vijf minuten na ont-
grendeling opent, gaan de buitenspiegels in de
opgeslagen positie staan.
Water- en vuilafstotende laag op
voorste zijruiten en/of buiten-
spiegels (optie)
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn
voorzien van een speciale laag die bij regen voor
een beter zicht zorgt. Zie pagina 172 voor infor-
matie over het onderhoud van dergelijk glas-
werk.
Zijruiten en buitenspiegels
met de speciale water- en vui-
lafstotende laag zijn voorzien
van een klein symbool.
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 47).
Verwarm de buitenspiegels:
als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
bij hevige regenval of vieze wegen;
bij beslagen spiegels.
WAARSCHUWING!
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
BELANGRIJK!
Gebruik de spiegelverwarming (zie
pagina 47) om de buitenspiegels van ijs te
ontdoen en geen ijskrabber. Een krabber
kan krassen op het spiegelglas veroorzaken.
BELANGRIJK!
Gebruik geen metalen ijskrabber om de
ruiten van ijs te ontdoen. De water- en
vuilafstotende laag kan beschadigd raken.
Gebruik de elektrische verwarming om de
buitenspiegels van ijs te ontdoen.
64
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)
Openingsstanden
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-
ten op het plafond. U kunt het schuifdak op
twee manieren bedienen:
achterkant omhoog/omlaag (ventilatiestand)
achteruit/vooruit (openingsstand/comfort-
stand)
1
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan.
1. Sluiten, automatisch
2. Sluiten, handmatig
3. Openen, handmatig
4. Openen, automatisch
5. Openen, ventilatiestand
6. Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen: Duw de achterkant van de knop (5)
omhoog.
Sluiten: Trek de achterkant van de knop (6)
omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: Trek de
schakelaar achteruit in de eindstand (4) en laat
de schakelaar los.
1. In de comfortstand staat het
schuifdak niet helemaal open om de
rijwindgeluiden te beperken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto de
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
contactsleutel uit te nemen.
1
2
3
4
5
6
65
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)
Automatische bediening
Duw de schakelaar door het drukpunt (3) in de
achterste eindstand (4) of via het drukpunt (2)
in de voorste eindstand (1) en laat de schake-
laar vervolgens los. Het schuifdak schuift dan
tot in de comfortstand open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen: trek de scha-
kelaar nogmaals achteruit in de eindstand (4) en
laat de schakelaar vervolgens los.
Handmatige bediening
Openen: Trek de schakelaar achteruit naar het
drukpunt (3). Het schuifdak schuift steeds ver-
der open zolang u de schakelaar in deze stand
vasthoudt.
Sluiten: Duw de schakelaar vooruit naar het
drukpunt (2). Het schuifdak schuift steeds ver-
der dicht zolang u de schakelaar in deze stand
vasthoudt.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het glijdt automa-
tisch naar achteren bij het openen van het
schuifdak. Pak de handgreep vast en schuif het
scherm naar voren om het te sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een voorwerp wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten, moet u erop
letten dat ze bij het sluiten van het schuifdak
niet bekneld kunnen raken.
WAARSCHUWING!
De beveiliging tegen overbelasting werkt
alleen wanneer het schuifdak op de normale
manier openstaat niet in de ventilatiestand.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op dat
kinderen niet bekneld kunnen raken.
66
Instrumenten, schakelaars en bediening
67
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling 68
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C 70
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) 72
Luchtverdeling 75
Standverwarming op brandstof (optie) 76
68
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Beslagen ruiten
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om
te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een nor-
maal poetsmiddel voor glaswerk.
Interieurfilter
Zorg dat u het combifilter/interieurfilter op
gezette tijden vervangt. Informeer bij een
erkende Volvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (het rooster tussen de motorkap
en de voorruit).
Storingen opsporen
Een erkende Volvo-werkplaats beschikt over de
juiste uitrusting en instrumenten voor het
opsporen van storingen en het uitvoeren van
reparaties aan de klimaatregeling. Laat controle-
en reparatiewerkzaamheden over aan gekwalifi-
ceerd personeel.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het kou-
demiddel R134a. Het bevat geen chloor, waar-
door het koudemiddel onschadelijk voor de
ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/verversen
van koudemiddel alleen R134a. Laat dergelijke
werkzaamheden over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Werking interieurventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat de
contactsleutel in stand I of II), zal de interieur-
ventilator automatisch worden uitgeschakeld.
Dit gebeurt om te voorkomen dat de accu uitge-
put raakt.
Om de interieurventilator te activeren moet u de
ventilatorknop in de gewenste snelheidsstand
draaien.
Auto’s met ECC
Werkelijke temperatuur
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op grond van de
heersende omstandigheden in en om de auto
wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheids-
graad, de ingestraalde warmte e.d. betreft.
Sensoren
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
Let erop dat u de zonnesensor niet mag afdek-
ken. Dek de interieurtemperatuursensor op het
bedieningspaneel van de klimaatregeling even-
min af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van het A/C-systeem
moet u de zijruiten en een eventueel schuifdak
gesloten houden. Let er tevens op dat u de
afvoerkanalen in de zijpanelen van de bagage-
ruimte niet mag afdekken.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt het A/C-sys-
teem tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan
dan tijdelijk iets oplopen.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje water
onder de auto ontstaan. Dit is volkomen nor-
maal.
Brandstofbesparing
Bij gebruik van ECC wordt ook het A/C-sys-
teem automatisch geregeld en alleen dan inge-
schakeld wanneer de lucht in de
passagiersruimte moet worden afgekoeld en de
binnenkomende lucht van vocht moet worden
ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard
dan bij gebruik van conventionele systemen,
waarbij het A/C-systeem tot net boven het vries-
punt de lucht voortdurend afkoelt.
69
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt verdeeld over
meerdere blaasmonden die op verschillende
punten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in dashboard
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de buitenste blaasmonden naar buiten
om de voorste zijruiten te ontwasemen.
Blaasmonden in portierstijlen
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de blaasmonden op de achterste zij-
ruiten om ze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden naar binnen toe voor
een behaaglijke temperatuur achter in de
auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn voor
luchtstromen en tocht.
70
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie
3. Luchtverdeling
4. Elektrisch verwarmde achterruit en buiten-
spiegels
5. Elektrisch verwarmde voorstoelen
6. Temperatuur, rechterzijde
7. Temperatuur, linkerzijde
8. Ventilator
Als u het A/C-systeem wilt inschakelen, moet u
de ventilatorknop (8) uit stand 0 draaien.
Gebruik het A/C-systeem ook bij lage tempera-
turen (0X15 °C)om de inkomende lucht van
vocht te ontdoen.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De bin-
nenkomende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van
vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning inge-
schakeld (uit te schakelen met de knop AC).
Temperatuur, links/rechts
Draai aan de knop om de tem-
peratuur van de binnenko-
mende lucht te regelen.
Koeling is alleen mogelijk,
wanneer de airconditioning
actief is.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de voor-
stoel(en) wenst:
–Eenmaal indrukken: Hoge
verwarmingsstand – beide leds in de scha-
kelaar(s) gaan branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de leds in de schakelaar(s)
gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is uit-
geschakeld – geen van de leds in de scha-
kelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
1 2
4
5
8
7
6
3
71
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de knop
te draaien. Als de draaiknop in
stand 0 staat, is de aircondi-
tioning niet ingeschakeld.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de ach-
terruit en de buitenspiegels
snel ontdoen van condens of
ijs (zie pagina 47 voor meer
informatie over deze functie).
Recirculatie
U kunt de recirculatie inscha-
kelen, als u vieze lucht, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten
wilt houden. De lucht in de
passagiersruimte wordt dan
gerecirculeerd, d.w.z. er wordt
geen lucht van buiten de auto aangezogen wan-
neer de functie actief is. Bij gebruik van de recir-
culatie (in combinatie met het A/C-systeem)
wordt de lucht in de passagiersruimte bij warm
weer sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan. Met de timer-
functie beperkt u de kans op ijs, wasem en een
slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De led knippert 5 seconden.
De lucht in de auto wordt afhankelijk van de
buitentemperatuur 3 tot 12 minuten lang
gerecirculeerd.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De led gaat
5 seconden branden ter bevestiging van uw
keuze.
Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u
de met stippen gemarkeerde
luchtverdelingsstanden tus-
sen de verschillende symbo-
len gebruiken om de
luchtverdeling precies af te
stellen.
Ontwaseming
Zet de knop voor de luchtverdeling in de stand
voor ontwaseming om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Er
stroomt dan op hoge snelheid lucht naar de rui-
ten.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur zo
veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (A/C) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC);
de recirculatie wordt automatisch uitgescha-
keld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voorgaande instel-
lingen.
72
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie/Combifilter met Air Quality
Sensor
3. Recirculatie
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6. Interieurtemperatuursensor
7. Ontwaseming voorruit en zijruiten
8. Elektrisch verwarmde achterruit en buiten-
spiegels
9. Stoelverwarming, rechterzijde
10. Stoelverwarming, linkerzijde
11. Temperatuur, rechterzijde
12. Temperatuur, linkerzijde
13. Ventilator
AUTO
Bij activering van de functie
AUTO wordt de klimaatrege-
ling automatisch dusdanig
ingesteld dat de gekozen tem-
peratuur wordt bereikt. De
automatische functie regelt de verwarming, het
A/C-systeem, de Air Quality Sensor, de ventila-
torsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling.
Ook als u een of meer van de genoemde func-
ties handmatig instelt, worden de resterende
functies nog automatisch geregeld. Alle hand-
matige instellingen worden uitgeschakeld, wan-
neer u de functie AUTO activeert.
Temperatuur
Met de twee draaiknoppen
kunt u de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passa-
gierszijde instellen. Let erop
dat de passagiersruimte niet
sneller warm of koud wordt,
wanneer u een hogere of lagere temperatuur
kiest dan de gewenste temperatuur.
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de knop
te draaien. In de stand AUTO
wordt de ventilatorsnelheid
automatisch geregeld. De eerder ingestelde
ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd.
73
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)
N.B. Als u de knop voor de ventilatorsnelheid zo
ver linksom draait dat alleen de oranje led links
boven de knop oplicht, zijn de ventilator en het
A/C-systeem uitgeschakeld.
Elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming
Met deze knop kunt u de ach-
terruit en de buitenspiegels
snel ontdoen van condens of
ijs (zie pagina 47 voor meer
informatie over deze functie).
Ontwaseming, voorruit en zijruiten
Met deze knop kunt u de voor-
ruit en de zijruiten snel ontwa-
semen en ontdooien. De
ventilator draait dan op hoge
snelheid en stuurt lucht naar
de ruiten. De led in de ontwasemingsknop
brandt, wanneer de functie is ingeschakeld.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur zo
veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (A/C) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC);
de recirculatie wordt automatisch uitgescha-
keld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voorgaande instel-
lingen.
Luchtverdeling
Lucht naar de ruiten.
Lucht naar hoofd en borstkas.
Lucht naar benen en voeten.
Druk op AUTO, wanneer u de
automatische luchtverdeling
weer wilt activeren.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De bin-
nenkomende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van
vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning inge-
schakeld (uit te schakelen met de knop AC).
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de voor-
stoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand – beide leds in de schakelaar(s) gaan
branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de leds in de schakelaar(s)
gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is uit-
geschakeld – geen van de leds in de scha-
kelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
Recirculatie
De recirculatie kan handmatig
worden ingeschakeld, als u
vieze lucht, uitlaatgassen en
dergelijke buiten wilt houden.
De lucht in de passagiers-
ruimte wordt dan gerecircu-
leerd, d.w.z. er wordt geen
lucht van buiten de auto aan-
gezogen wanneer de functie
actief is.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan.
Met de timerfunctie (op modellen met een com-
bifilter en Air Quality Sensor ontbreekt de timer-
functie) beperkt u de kans op ijs, wasem en een
slechte lucht.
74
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De led knippert 5 seconden.
De lucht in de auto wordt afhankelijk van de
buitentemperatuur 3 tot 12 minuten lang
gerecirculeerd.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De led gaat
5 seconden branden ter bevestiging van uw
keuze.
Interior Air Quality System (optie)
Het Interior Air Quality System
bestaat uit een combifilter met
Air Quality Sensor. Het com-
bifilter ontdoet de binnenko-
mende lucht van gassen en
stofdeeltjes en beperkt zo hin-
derlijke geurtjes en verontreinigingen in de pas-
sagiersruimte. De Air Quality Sensor meet de
concentratie van verontreinigingen in de buiten-
lucht. Wanneer de sensor een verhoogde con-
centratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
en wordt de lucht in de passagiersruimte gere-
circuleerd.
Wanneer de Air Quality Sensor actief is, brandt
de groene led AUT in de knop .
Bediening
Druk op om de Air Quality Sensor te
activeren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door verschil-
lende malen op de knop te drukken.
De led AUT brandt om aan te geven dat de
Air Quality Sensor actief is.
Geen van de leds brandt om aan te geven
dat de recirculatiefunctie niet is ingescha-
keld (voor zover dat niet nodig is om voor
verkoeling te zorgen bij warm weer).
De led MAN brandt om aan te geven dat de
recirculatiefunctie opnieuw ingeschakeld is.
Let erop dat:
U de Air Quality Sensor altijd hebt ingescha-
keld.
Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
U de Air Quality Sensor uitschakelt, wan-
neer de ruiten beslaan.
Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook de
ontwaseming van de voorruit, de zijruiten en
de achterruit kunt inschakelen (zie
pagina 73).
Raadpleeg het serviceprogramma van Volvo
voor het aanbevolen vervangingsinterval
voor het combifilter. In zeer sterk verontrei-
nigde gebieden is het mogelijk dat u het
combifilter vaker moet vervangen.
75
Klimaatregeling
Luchtverdeling
Luchtverdeling Toepassing
Lucht via de blaasmonden
voor- en achterin.
Voor een goede koeling bij warm
weer.
Lucht naar de ruiten.
In deze stand vindt er geen
luchtrecirculatie plaats. Het
A/C-systeem is altijd ingeschakeld.
Er komt een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
Voor het verwijderen van ijs en
wasem. Laat de ventilator op hoge
snelheid draaien.
Lucht naar de vloer en de
ruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht
uit de blaasmonden.
Voor een comfortabel klimaat en
een goede ontwaseming bij koude
weer. Laat de ventilator niet te
langzaam draaien.
Lucht naar de vloer. Er komt
een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden en
uit de ontwasemingsopeningen voor
de voorruit en de zijruiten.
Voor verwarming van de voeten.
Lucht naar de vloer en de
blaasmonden.
Bij zonnig weer en matige buiten-
temperaturen.
76
Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (optie)
Algemene informatie
Voordat u de standverwarming kunt program-
meren, moet het elektrisch systeem worden
“gewekt”.
Dat doet u het eenvoudigst door:
op de knop READ te drukken, of
het groot licht te activeren, of,
het contact in te schakelen.
U kunt de standverwarming meteen inschakelen
of twee verschillende uitschakeltijden voor de
standverwarming instellen: TIMER 1 en
TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het tijd-
stip verstaan waarop de auto op de gewenste
temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit, wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld
om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen halen.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 °C
vindt er geen activering van de standverwar-
ming plaats. Bij temperaturen van X10 °C en
lager is de maximale bedrijfstijd van de stand-
verwarming 60 minuten.
Als de standverwarming ondanks herhaalde
startpogingen niet aanslaat, verschijnt er een
melding op het display. Neem in dat geval con-
tact op met een erkende Volvo-werkplaats.
Displaymelding
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en “Directe start” activeert,
brandt het oranje waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Op het display verschijnt
bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een mel-
ding met de status van de standverwarming. De
melding verdwijnt wanneer u de auto vanaf de
buitenzijde vergrendelt met de afstandsbedie-
ning.
Waarschuwingssticker op de tankvulklep
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling par-
keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
Klokje en gebruik van de timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) het klokje
bijstelt, worden alle timerinstellingen om veilig-
heidsredenen geannuleerd.
WAARSCHUWING!
• Schakel voor het tanken de standverwar-
ming uit. Gemorste brandstof kan ontvlam-
men.
• Controleer op het display of de standver-
warming uit is. (Als de standverwarming
werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op
het display.)
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van de standverwarming moet de
auto in de buitenlucht staan.
77
Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (optie)
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitschakel-
tijden voor het volgende etmaal programmeren
en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
Draai aan de ring (B) totdat TIMER 1 op het
display verschijnt.
Druk kort op de knop RESET (C), zodat de
uuraanduiding gaat knipperen.
Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in uren.
Druk lichtjes op de knop RESET om toe-
gang te krijgen tot de knipperende minuten-
aanduiding.
Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in minuten.
Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
Druk op de knop RESET om de timer te acti-
veren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u naar
TIMER 2 gaan. U stelt deze timer op dezelfde
manier in als TIMER 1.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uitschakelen
Doe het volgende om de timergestuurde stand-
verwarming uit te schakelen voordat de timer
dat doet:
Druk op de knop READ (A).
Ga met behulp van de ring (B) naar
TIMER PARK.VERW 1 (of 2). De tekst AAN
knippert op het display.
Druk op de knop RESET (C). De tekst UIT
brandt continu en de standverwarming
wordt uitgeschakeld.
Standverwarming meteen inscha-
kelen
Draai aan de ring (B) totdat de tekst
DIRECTE START op het display verschijnt.
Druk op de knop RESET (C) om de opties
AAN of UIT te selecteren. Selecteer AAN.
De standverwarming zal vervolgens 60 minuten
lang blijven werken. De verwarming van het inte-
rieur gaat van start, zodra de koelvloeistof in de
motor op temperatuur gekomen is.
Standverwarming meteen uitschakelen
Draai aan de ring (B) totdat de tekst
DIRECTE START op het display verschijnt.
Druk op de knop RESET (C) om een van de
opties AAN of UIT te selecteren.
Kies UIT.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of als
de brandstoftank bijna leeg is, wordt de stand-
verwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt dan tevens een melding op het dis-
play. Bevestig deze melding met de knop
READ (A).
Hulpverwarming (diesel)
(bepaalde landen)
Bij koud weer kan hulpverwarming nodig zijn om
de passagiersruimte voldoende te verwarmen.
De hulpverwarming wordt automatisch inge-
schakeld wanneer er extra warmte nodig is als
de motor loopt. Deze wordt automatisch uitge-
schakeld wanneer het voldoende warm is of
wanneer de motor wordt uitgezet.
BELANGRIJK!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan ertoe leiden dat
de accu uitgeput raakt en startproblemen
opleveren.
Bij regelmatig gebruik van de standverwar-
ming moet u even lang in de auto rijden als
de verwarming aanstond. Dit om te zorgen
dat de dynamo evenveel energie kan bijla-
den als de verwarming verbruikt.
78
Klimaatregeling
79
Interieur
Voorstoelen 80
Interieurverlichting 82
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 84
Achterbank 89
Bagageruimte 94
80
Interieur
Voorstoelen
Zithouding
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld op voor een optimale zit- en
rijhouding.
1. Vooruit/achteruit, til de hendel omhoog om
de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de
stoel na het afstellen in de nieuwe stand
geblokkeerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten –
omhoog-/omlaagpompen
1
.
3. Stoel hoger/lager zetten – omhoog-/
omlaagpompen.
4. Lendensteun wijzigen – aan de knop
draaien.
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen – aan de
knop draaien.
6. Bedieningspaneel voor elektrisch bedien-
bare stoel.
Rugleuning voorstoel omklappen
De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-
den omgeklapt om ruimte te maken voor lange
lading.
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achte-
ren.
Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning tijdens het omklappen naar
voren.
Duw de stoel zo ver naar voren dat de
hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
1. Niet alle stoelmodellen zijn voorzien
van hendel (2).
WAARSCHUWING!
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden. Doe dit nooit tijdens
het rijden.
Controleer of de stoel in zijn stand
vergrendeld staat.
81
Interieur
Voorstoelen
Voorbereidingen
Tot enige tijd nadat u het portier met de
afstandsbediening hebt ontgrendeld blijft het
mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er
geen sleutel in het contactslot. Het is altijd
mogelijk de stoel te verstellen, wanneer het con-
tact is ingeschakeld.
Elektrisch bedienbare voorstoel
(optie)
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
Er wordt een beveiliging tegen overbelasting
geactiveerd, als een van de stoelen wordt
geblokkeerd. Wanneer dit het geval is, dient u
het contact uit te schakelen en enige tijd te
wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te
verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van
de stoel tegelijk activeren.
Knoppen voor geheugenfuncties
Stoel met geheugenfunctie (optie)
Instelling vastleggen
Verstel de stoel.
Houd knop MEM ingedrukt, terwijl u
knop 1, 2 of 3 indrukt.
Stoel in vastgelegde stand zetten
Houd een van de geheugenknoppen 13 inge-
drukt, totdat de stoel tot stilstand komt. Bij het
loslaten van de knop wordt de instelling van de
stoel onmiddellijk beëindigd.
Geheugen van transpondersleutel
De positie van de bestuurdersstoel wordt vast-
gelegd, wanneer u de auto met de transponder-
sleutel vergrendelt. Een volgende keer dat de
auto met dezelfde transpondersleutel wordt ont-
grendeld, nemen de bestuurdersstoel en de bui-
tenspiegels de vastgelegde positie in.
N.B. Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk
van de geheugenfunctie van de stoel.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt
u op een van de knoppen drukken om de stoel
tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING!
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
de schakelaars spelen.
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of
onder de stoel liggen tijdens het verstellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de passa-
giers op de achterbank bekneld kan raken.
82
Interieur
Interieurverlichting
Leeslampjes voorin en interieurverlichting
Leeslampjes en interieurver-
lichting
1. Leeslampje linksvoor
2. Interieurverlichting
3. Leeslampje rechtsvoor
De leeslampjes voorin schakelt u in en uit met
knop (1) of knop (3).
De interieurverlichting schakelt u in en uit door
kort op knop (2) te drukken.
Leeslampjes achterin
4. Leeslampje linksachter
5. Leeslampje rechtsachter
De leeslampjes achterin schakelt u in en uit met
knop (4) of knop (5).
Automatische verlichting
Alle leeslampjes en de interieurverlichting doven
10 minuten nadat u de motor hebt afgezet auto-
matisch. Uiteraard kunt u de lampjes en de ver-
lichting ook eerder handmatig uitschakelen.
De interieurverlichting gaat automatisch
1
30 seconden lang branden, wanneer:
u de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening;
u de contactsleutel na het afzetten van de
motor naar stand 0 draait.
De interieurverlichting gaat aan en blijft
10 minuten lang branden, wanneer:
een van de portieren wordt geopend tenzij u
de interieurverlichting hebt uitgeschakeld.
De algemene verlichting gaat uit, wanneer:
u de motor start;
u de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
U kunt de automatische verlichting uitschakelen
door knop (2) meer dan 3 seconden ingedrukt
te houden. Bij kort indrukken van de knop scha-
kelt u de automatische verlichting weer in.
De geprogrammeerde inschakelduur
(30 seconden resp. 10 minuten) is te wijzigen in
een Volvo-werkplaats.
1. De functie is afhankelijk van de
lichtinval en wordt alleen geactiveerd
wanneer het donker is.
83
Interieur
Interieurverlichting
Make-upspiegel
1
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het
klepje optilt.
1. Optie op bepaalde markten
84
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergmogelijkheden
1. Vak in portierpaneel
2. Zonnebrilvak, bestuurderszijde (optie)
3. Parkeerkaarthouder
4. Dashboardkastje
5. Opbergvak
6. Opbergvak in middenconsole
7. Opbergvak
6
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken om
te voorkomen dat ze verwondingen veroor-
zaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een
bagageband.
85
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergvak in middenconsole
1. Opbergvak achterin
U kunt het achterste opbergvak in de midden-
console gebruiken om cd’s e.d. in op te bergen.
Dit opbergvak is bovendien uit te rusten met
een:
Handset + houder (optie)
2. Voorste opbergvak
(Voorzien van schuifklepje)
Het voorste opbergvak in de middenconsole is
uit te rusten met het volgende:
Bekerhouder (optie)
Asbak (optie)
3. 12 V-aansluiting
4. Asbak (optie)
Bekerhouder in achterste
opbergvak voor achterbank
Druk op de linker knop van de armleuning en
klap het deksel van de middentunnel naar ach-
teren toe open om bij het opbergvak of de hand-
set te komen. Druk op de rechter knop van de
armleuning en klap het bovenste gedeelte van
het deksel op de middentunnel naar achteren
toe open om de bekerhouder te gebruiken. De
bekerhouder en het deksel zijn elk apart te slui-
ten.
86
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Bekerhouder in voorste
opbergvak (optie)
De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
1. Duw de bekerhouder naar voren (1), terwijl
u deze aan de achterkant (2) optilt.
2. Duw de bekerhouder achteruit (3), in de
uitsparing, onder het schuifklepje.
3. Kantel de voorkant van de bekerhouder (4)
omhoog en verwijder de houder.
4. Breng de bekerhouder in omgekeerde
volgorde weer aan.
Bekerhouder in voorste
opbergvak XC70 (optie)
De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
Pak de bekerhouder aan de achterkant vast
en duw de achterwand naar binnen om de
achterkant los te maken.
Kantel de achterkant van de bekerhouder
omhoog en verwijder de houder.
Breng de bekerhouder in omgekeerde volgorde
weer aan.
N.B. Zorg ervoor dat de handremhoes niet klem
komt te zitten.
87
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Bekerhouder in dashboard (optie)
Druk op de houder om de bekerhouder uit
te doen schuiven.
Duw de bekerhouder na gebruik weer in het
dashboard.
N.B. Gebruik nooit glazen flessen. Let er tevens
op dat warme dranken gevaar voor brandwon-
den opleveren.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld het
instructieboekje, wegenkaarten, pennen en
tankpassen bewaren.
Vloermatten (optie)
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de
auto vervaardigd zijn.
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te
zware kledingsstukken.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders-
stoel goed in de bevestigingsklemmen op de
vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan
gaan glijden en achter of onder de pedalen
blijft haken.
88
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Flessenhouder achterin (optie)
Doe het volgende om de flessenhouder te
gebruiken:
Klap de houder uit.
Zet de fles erin.
De flessenhouder is tevens te gebruiken als
afvalbak. Breng van onderaf een afvalzak in de
houder aan en vouw de randen van de zak om.
N.B. Er bestaan geen speciale afvalzakken voor
de houder. U kunt gebruik maken van gewone
plastic zakken.
Bekerhouder in armsteun, achterbank (optie)
89
Interieur
Achterbank
Uitklapbaar tafeltje (optie)
Trek aan het bandje en klap het zitgedeelte
naar voren toe om.
Om het tafeltje in zijn geheel uit te klappen,
moet u de armsteun van de achterbank eerst
vooroverklappen. Als u alleen de bekerhouders
wilt gebruiken, hoeft u het tafeltje niet uit te klap-
pen.
Sluiten:
Klap het tafeltje en de bekerhouders in.
Klap de arm onder het tafeltje naar binnen
toe weg. Zorg dat u niet met uw hand
bekneld raakt.
Klap de middenarmsteun tegen de achter-
bank op.
Trek aan het bandje en klap het zitgedeelte
terug.
90
Interieur
Achterbank
Hoofdsteun omklappen
Bagageruimte verlengen
De achterbank kan in gedeelten naar voren wor-
den geklapt.
Kantel de rugleuningen van de voorstoelen
naar voren als deze ver naar achteren staan.
Trek aan het riempje van het zitgedeelte om
het zitgedeelte tegen de rugleuning van de
voorstoelen aan op te klappen.
Klap de beide buitenste hoofdsteunen naar
voren toe om door aan de bandjes te trek-
ken.
Middelste hoofdsteun (V70)
Zet de middelste hoofdsteun van de achterbank
lager, voor zover deze uitgetrokken was.
Druk op de pal achter de rechter poot (zie
afbeelding).
Middelste hoofdsteun (XC70)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Hoger zetten:
Trek de hoofdsteun recht omhoog.
Lager zetten:
Trek de hoofdsteun iets naar voren en duw
deze omlaag.
91
Interieur
Achterbank
A. Pal in vergrendelde stand
B. Pal in ontgrendelde stand
Ruggedeelte omklappen
Duw de pal van het ruggedeelte naar achte-
ren en klap het ruggedeelte naar voren toe
om.
Middelste ruggedeelte (XC70 met een
achterbank in drie delen)
Middelste ruggedeelte omklappen
(XC70)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Het linker en het middelste ruggedeelte zijn elk
apart om te klappen. Om het rechter rugge-
deelte om te klappen moet u echter ook het mid-
delste ruggedeelte omklappen.
Klap het middelste ruggedeelte als volgt om (los
van de beide buitenste ruggedeelten):
Zorg dat de hoofdsteun helemaal omlaagge-
duwd is. Druk op de knop boven op het mid-
delste ruggedeelte om de pal te
ontgrendelen.
Klap het ruggedeelte vervolgens voorover.
Afscheiding met opbergvakken
(XC70 – accessoire)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Er is als accessoire een afscheiding met
opbergvakken verkrijgbaar voor de XC70 met
een achterbank in drie delen. De afscheiding
voorkomt dat voorwerpen vanuit de bagage-
ruimte de passagiersruimte in kunnen worden
geslingerd bij een krachtige remmanoeuvre.
Zie de instructies die bij de kit werden geleverd
of neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats voor de montage van de afschei-
ding.
WAARSCHUWING!
Wanneer u de ruggedeelten weer opklapt,
moet u ervoor zorgen dat ze goed vergren-
deld staan. Het opschrift “UNLOCKED
(ontgrendeld) mag niet zichtbaar zijn op de
pal.
92
Interieur
Achterbank
Middelste ruggedeelte verwij-
deren (XC70)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Druk de knop boven op het middelste rug-
gedeelte in om de pal te ontgrendelen.
Klap het ruggedeelte vervolgens iets vooro-
ver.
Trek aan de handgreep achter op het rugge-
deelte (zie bovenstaande afbeelding) om de
onderkant van het ruggedeelte los te koppe-
len van de stang. Til het ruggedeelte uit de
auto.
Neem contact op met een Volvo-dealer voor
informatie over de verkrijgbare accessoires voor
montage tussen de beide buitenste ruggedeel-
ten.
Middelste ruggedeelte
aanbrengen
(modellen met een achterbank in drie delen)
Bij het terugplaatsen van het middelste rugge-
deelte moet het rechter ruggedeelte rechtop
staan.
Plaats het ruggedeelte terug door de onder-
kant van het ruggedeelte zover over de
stang omlaag te drukken dat het vergren-
deld wordt.
Neem contact op met een Volvo-dealer voor
meer informatie over de mogelijke accessoires
die u tussen de buitenste onderdelen van het
rug- en zitgedeelte kunt aanbrengen.
WAARSCHUWING!
(XC70 met een achterbank in drie delen)
Laat het ruggedeelte en het zitgedeelte, na
demontage, om veiligheidsredenen niet los
in de auto liggen.
Als u het middelste ruggedeelte hebt verwij-
derd, kunnen losse voorwerpen in de baga-
geruimte bij een krachtige remmanoeuvre
tussen de beide buitenste ruggedeelten
door naar voren worden geslingerd.
Het rechter ruggedeelte moet rechtop staan,
wanneer u het middelste ruggedeelte terug-
plaatst. Als u dat niet doet, kunt u het middel-
ste ruggedeelte niet vergrendelen en geen
gebruik maken van de middelste veiligheids-
gordel.
93
Interieur
Achterbank
Middelste ruggedeelte doet dienst als
armleuning
Middenarmsteun (XC70)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Wanneer u het middelste ruggedeelte van de
achterbank omkeert, kunt u het gebruiken als
armleuning.
Verwijder het middelste ruggedeelte (zie
pagina 92).
Keer het ruggedeelte om (zodat de voorkant
van het ruggedeelte omhoog wijst).
Duw het ruggedeelte zover op de stang
terug dat het vergrendeld wordt.
Om het ruggedeelte weer in de normale
stand terug te brengen, moet u aan de
handgreep trekken (die nu onder aan de
voorzijde zit) om het gedeelte van de stang
te kunnen halen.
Plaats het ruggedeelte terug.
WAARSCHUWING!
Als u het middelste ruggedeelte van de ach-
terbank gebruikt als armleuning, moet u de
afscheiding (zie pagina 91) aanbrengen. Dit
om te voorkomen dat voorwerpen uit de
bagageruimte tussen de beide buitenste
ruggedeelten door de passagiersruimte in
kunnen worden geslingerd bij een krachtige
remmanoeuvre.
94
Interieur
Bagageruimte
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto verminderd met dat van de
gemonteerde accessoires. Bij het rijklaar
gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat
van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en
dat van de resterende oliën/vloeistoffen inbe-
grepen. De gemonteerde accessoires zoals een
trekhaak, lastdragers, skibox e.d. zijn niet inbe-
grepen bij het rijklaar gewicht.
Het laadvermogen van de auto wordt bovendien
beïnvloed door het aantal passagiers en hun
gezamenlijke gewicht.
Lading in de bagageruimte
Veiligheidsgordels en airbags bieden de
bestuurder en de passagiers een goede
bescherming, met name bij frontale botsingen.
Zorg ook voor een goede afscherming in de rug.
Let er bij het vervoer van lading in de bagage-
ruimte op dat voorwerpen die niet goed zijn
vastgezet of op de juiste manier zijn ingeladen
bij een aanrijding of een krachtige remmanoeu-
vre met hoge snelheid en met grote kracht naar
voren kunnen worden geslingerd en daarbij ern-
stige verwondingen kunnen toebrengen.
N.B. Let erop dat een voorwerp met een
gewicht van 20 kg bij een frontale botsing op
een snelheid van 50 km/h zich gedraagt als een
voorwerp met een gewicht van 1000 kg.
Let op het volgende bij het inladen:
Breng de lading zo dicht mogelijk tegen de
rugleuning van de achterbank aan.
Leg zware voorwerpen zo veel mogelijk plat
op de vloer.
Breng zware lading dusdanig aan dat deze
recht voor de deellijn in de rugleuning van
de achterbank komt te zitten.
Zet de lading met sjorbanden aan de veran-
keringsogen vast.
Zorg dat de lading nooit boven de rugleu-
ning uitsteekt, wanneer u geen gebruik
maakt van een bagagenet.
Wanneer u het ruggedeelte van de achter-
bank hebt neergeklapt, moet u zorgen dat
de lading niet uitsteekt boven de denkbeel-
dige, horizontale lijn op 50 mm onder de
bovenkant van de ramen in de achterportie-
ren. Anders is het mogelijk dat het opblaas-
gordijn dat schuilgaat achter de
plafondbekleding geen bescherming meer
biedt.
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
95
Interieur
Bagageruimte
Laadcapaciteit (gemeten in 1 literdozen)
Ruggedeelte achterbank rechtop, bagage tot
bovenkant ruggedeelte: 485 l
Ruggedeelte achterbank neergeklapt, bagage
tot bovenkant ruggedeelte voorstoelen: 745 l
Ruggedeelte achterbank neergeklapt, lading tot
plafond: 1641 l
N.B. Zorg ervoor dat de openingen in de kunst-
stof bekleding boven op de rugleuning vastgrij-
pen om de haken aan de onderzijde van het
zitgedeelte.
Wanneer u het ruggedeelte en het zitgedeelte
terugklapt, moet u ook de hoofdsteunen weer in
de normale stand opklappen.
Zitgedeelte verwijderen
(achterbank in twee of drie delen)
Het zitgedeelte van de achterbank kan eenvou-
dig worden verwijderd. Zo kunt u de bagage-
ruimte iets verlengen.
Haal de rode borgnokken naar voren om de
vergrendeling van het zitgedeelte op te hef-
fen.
Til het zitgedeelte vervolgens uit de auto.
Voer de beschrijving in omgekeerde volgorde
uit, wanneer u het zitgedeelte weer in de auto
aanbrengt.
WAARSCHUWING!
Duw zware lading niet te dicht tegen de
voorstoelen aan om te voorkomen dat het
ruggedeelte van de achterbank onnodig
zwaar belast wordt. Zorg dat de lading nooit
boven de rugleuningen van de voorstoelen
uitsteekt! Als dat namelijk wel het geval is,
kan de lading bij een krachtige remmanoeu-
vre of een aanrijding naar voren worden
geslingerd en daarbij u of eventuele passa-
giers ernstig verwonden. Let er ook op dat u
de lading altijd goed verankert (vastbindt).
WAARSCHUWING!
Wanneer u het ruggedeelte van de achter-
bank hebt neergeklapt, moet u zorgen dat de
lading niet uitsteekt boven de denkbeeldige,
horizontale lijn op 50 mm onder de boven-
kant van de ramen in de achterportieren.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
96
Interieur
Bagageruimte
A. Pal in vergrendelde stand
B. Pal in ontgrendelde stand
Ruggedeelten van achterbank
De beide ruggedeelten van de achterbank kun-
nen qua hellingshoek worden versteld. Zet een
ruggedeelte als volgt in de laadstand
1
:
Druk op de pal totdat het rode merkje zicht-
baar wordt.
Trek het ruggedeelte naar voren in de
nieuwe vergrendelde stand.
Zorg dat het ruggedeelte daadwerkelijk in de
nieuwe stand vergrendeld staat en dat het rode
merkje niet meer zichtbaar is.
U kunt het ruggedeelte op dezelfde manier weer
rechtop zetten.
Bagageruimteverlichting
Helemaal achter in de bagageruimte zit een
extra plafondlampje.
Houder voor boodschappen-
tassen (optie)
Open het luik in de bagageruimte.
Hang de boodschappentassen aan houders
of bind ze vast met bagagebanden.
De kunststof bagagebak kunt u verwijderen
door aan de twee knoppen aan de zijkant te
draaien.
1. De laadstand zorgt voor meer
bagageruimte
97
Interieur
Bagageruimte
Elektrische aansluiting bagage-
ruimte
Verwijder het kapje, wanneer u de aansluiting
wilt gebruiken. De elektrische aansluiting werkt
onafhankelijk van de stand van het contactslot.
Als bij het uitschakelen van het contact blijkt dat
de stroomsterkte die via de aansluiting wordt
afgenomen hoger is dan 0,1 A, verschijnt er een
waarschuwing op het display.
N.B. Let erop dat u de aansluiting niet gebruikt,
wanneer het contact is uitgeschakeld. Als u de
aansluiting dan namelijk wel gebruikt, bestaat
het risico dat de accu uitgeput raakt.
Rood merkje – onvergrendelde stand.
Groen merkje – vergrendelde stand.
Veiligheidsrek XC70
Als uw auto is uitgerust met een veiligheidsrek
in de bagageruimte, moet u dit rek voor de vei-
ligheid altijd op de juiste manier bevestigen en
verankeren.
Breng het bagagerek als volgt aan:
Klap de beide ruggedeelten voorover.
Druk de draaiknop (1) met een Torx-schroe-
vendraaier in en draai deze naar de rode
stand (onvergrendelde stand).
Steek de afgeveerde uiteinden van het vei-
ligheidsrek in de bevestigingspunten (zie
afbeelding).
Druk de draaiknop (1) in en draai deze naar
de groene stand (vergrendelde stand).
N.B. Het groene merkje op de console (2) en
het merkje op de draaiknop (1) moeten na mon-
tage recht tegenover elkaar staan. Als dat niet
het geval is, biedt het rek onvoldoende bescher-
ming.
Verwijder het veiligheidsrek als volgt:
Klap de beide ruggedeelten voorover.
Druk de draaiknop (1) in met een Torx-
schroevendraaier en draai deze naar de
rode stand, zodat het merkje op de draai-
knop overeenkomt met dat op de console.
Duw het veiligheidsrek in de richting van de
tegenoverliggende bevestiging, zodat het
van het plafondpaneel loskomt. Zodra u het
rek langs het plafondpaneel en de bevesti-
ging hebt gehaald moet u minder kracht uit-
oefenen en het rek voorzichtig naar u toe
trekken zodat het rek ook aan de andere
kant loskomt. Kantel het rek niet te veel,
omdat het dan klem kan komen te zitten en
moeilijk te verwijderen kan zijn.
98
Interieur
Bagageruimte
Nylon bagagenet V70
(achterbank in twee delen)
Het bagagenet is gemaakt van stevig nylonma-
teriaal, dat van het ruggedeelte van de achter-
bank kan worden uitgerold. Het bagagenet
wordt ca. 1 minuut na het uitrollen automatisch
geblokkeerd, als de ruggedeelten van de ach-
terbank in opgeklapte stand staan.
Trek het rechter bagagenet naar boven toe
uit.
Haak eerst de stang in de bevestiging aan
de rechterzijde (A) vast. Trek de stang ver-
volgens uit en haak deze ook aan de
linkerzijde (B) vast.
Trek het linker bagagenet naar boven toe uit
en bevestig het aan de stang.
Demonteer het bagagenet in omgekeerde
volgorde.
Het bagagenet kan ook worden gebruikt wan-
neer de achterbank naar voren toe omgeklapt is.
Nylon bagagenet XC70
(modellen met een achterbank in drie delen)
De Volvo XC70 kan worden uitgerust met een
bagagenet van stevig nylonmateriaal, dat u aan
de daarvoor bestemde plafondbevestigingen en
de ogen op de vloer kunt bevestigen
1
.
U kunt het net achter de opgeklapte ruggedeel-
ten van de achterbank langs vastzetten of, wan-
neer u de achterbank vooroverklapt, achter de
voorstoelen (zie de afbeeldingen).
A
B
F
E
1. Als uw auto is uitgerust met een
achterstevoren gemonteerd extra
bankje
99
Interieur
Bagageruimte
De stangen boven en onder zijn in het midden
voorzien van scharnieren, zodat het mogelijk is
het bagagenet op te vouwen. Klap de stangen
zo nodig zover uit dat ze vergrendeld worden.
Haak de bovenste stang aan de voorste of
achterste plafondbevestiging (A) vast.
Haak het andere uiteinde van de stang aan
de tegenoverliggende plafondbevestiging
vast.
Haak de banden van het bagagenet aan de
ogen op de vloer (B) vast, wanneer u het net
aan de achterste plafondbevestigingen hebt
vastgezet, of bij (D), wanneer u het net aan
de voorste plafondbevestigingen hebt vast-
gezet.
Trek het bagagenet strak met de banden.
N.B. Als u het bagagenet aan de voorste pla-
fondbevestigingen hebt vastgezet terwijl de zit-
gedeelten van de achterbank voorovergeklapt
zijn, moet u het bagagenet tussen de zitgedeel-
ten en de rugleuningen van de voorstoelen
langs trekken (C).
N.B. U mag de trekbanden van het bagagenet
niet bevestigen aan de ogen onder aan de voor-
stoelen. Als u dat wel doet, bestaat het risico
dat het net of de plafondbevestigingen bescha-
digd raakt/raken, wanneer de stoelen naar ach-
teren worden gezet.
Bagagenet opvouwen
Op modellen zonder een extra basluidspreker
(optie) of een extra bankje (optie) kunt u het
bagagenet opvouwen en opbergen onder de
vloerplaat in de bagageruimte.
Druk de knoppen (E) op de scharnieren van het
bagagenet (F) in (zie voorgaande pagina) om de
scharnieren te ontgrendelen en het net op te
vouwen.
Bagagerolhoes (optie)
Trek de bagagerolhoes over de bagage heen uit
en haak de hoes vast in de openingen die in de
achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
Bagagerolhoes verwijderen
Druk het eindstuk van de bagagerolhoes
naar binnen en trek het naar boven toe los.
Bij het aanbrengen moet u de eindstukken
van de bagagerolhoes in de houders
omlaagdrukken.
C
D
WAARSCHUWING!
Om veiligheidsredenen mag u geen gebruik
maken van het bagagenet, als u kinderen
vervoert op het extra bankje in de bagage-
ruimte.
Controleer altijd of de bovenste bevestigin-
gen van het bagagenet goed zijn aange-
bracht en of de banden stevig vastzitten.
Een beschadigd net mag u niet meer gebrui-
ken.
100
Interieur
101
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening 102
Vergrendelen en ontgrendelen 105
Kinderslot 108
Alarm (optie) 109
102
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
1. Hoofdsleutel
De hoofdsleutel past op alle sloten.
2. Servicesleutel
1
De servicesleutel past alleen op het
bestuurdersportier en op het contact-
slot/stuurslot.
Sleutels, elektronische
startblokkering
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en een
servicesleutel geleverd
1
. Eén hoofdsleutel is
inklapbaar en voorzien van een ingebouwde
afstandsbediening.
Verlies van een sleutel
Als u een van de sleutels verliest, moet u con-
tact opnemen met een erkende Volvo-werk-
plaats en alle resterende sleutels van de auto
meenemen. Ter voorkoming van diefstal moet
de code van de zoekgeraakte sleutel uit het sys-
teem worden gewist. Tegelijkertijd moeten de
codesignalen van de resterende sleutels
opnieuw in het systeem worden geprogram-
meerd.
De unieke code van de sleutels is bekend bij de
erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe
sleutels kunnen worden gemaakt.
Er kunnen maximaal zes afstandsbedienin-
gen/sleutels voor één en dezelfde auto worden
geprogrammeerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerde trans-
ponderchips. Deze code moet overeenkomen
met die van de ontvanger in het contactslot. U
kunt de auto alleen starten, wanneer u een sleu-
tel met de juiste code gebruikt.
N.B. Het sleutelblad van de hoofdsleutel (1)
moet volledig zijn uitgeklapt (zoals afgebeeld)
bij het starten van de auto. Anders is het risico
aanwezig dat de startblokkering in werking
treedt en de motor niet kan worden gestart.
Contactsleutels en elektronische start-
blokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Anders kan de elektronische
startblokkering per ongeluk worden geacti-
veerd, zodat de auto niet kan worden gestart.
1
2
1. Alleen bepaalde markten
103
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
1. Ontgrendelen
2. Achterklep openen
3. Paniekfunctie
4. Approach-verlichting
5. Vergrendelen
6. Sleutel in-/uitklappen
Functies afstandsbediening
Ontgrendelen
Bij eenmaal indrukken van knop (1) worden
alle portieren, de achterklep en de tank-
vulklep ontgrendeld.
Achterklep
Bij eenmaal indrukken van knop (2) wordt
alleen de achterklep ontgrendeld.
Paniekfunctie
U kunt gebruik maken van de paniekfunctie om
in noodgevallen de aandacht van anderen te
trekken. Als u de rode alarmknop (3) ten minste
drie seconden lang ingedrukt houdt of twee-
maal achtereen indrukt, activeert u de richtin-
gaanwijzers en de claxon. U schakelt de
paniekfunctie weer uit met een druk op een wil-
lekeurige knop van de afstandsbediening. Als u
niets doet, wordt de paniekfunctie na
25 seconden automatisch uitgeschakeld.
Approach-verlichting
Doe het volgende, wanneer u op de auto toe-
loopt:
Druk op de gele knop (4) van uw afstands-
bediening.
De interieurverlichting, de stadslichten/parkeer-
lichten vóór en de achterlichten, de kenteken-
plaatverlichting en de verlichting van de
buitenspiegels (optie) lichten vervolgens op. De
lampen blijven 30, 60 of 90 seconden lang
branden. In een erkende Volvo-werkplaats kunt
u een voor u passende inschakelduur laten
instellen.
Doe het volgende om de Approach-verlichting
uit te schakelen:
Druk nogmaals op de gele knop van uw
afstandsbediening.
Vergrendelen
Met knop (5) vergrendelt u alle portieren, de
achterklep en de tankvulklep.
Voor de tankvulklep geldt een vertraging van ca.
10 minuten.
Sleutel in-/uitklappen
U kunt de sleutel inklappen door knop (6) in te
drukken, terwijl u het mechanische gedeelte
inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch uitge-
klapt met een druk op de knop.
6
1
2
3
4
5
104
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
Batterij in afstandsbediening
vervangen
Als de sloten niet meer bij de gebruikelijke
afstand reageren op signalen van de afstands-
bediening, moet u de batterij bij de eerstvol-
gende servicebeurt vervangen.
Haal de afdekking los door deze met een
smalle schroevendraaier aan de achterkant
voorzichtig open te wrikken.
Vervang de batterij (type CR 2032, 3 V) en
zorg dat de pluspool omhoogwijst. Kom niet
met uw vingers aan de polen van de batterij
of de contactvlakken.
Plaats de afdekking terug. Zorg dat het
afdichtrubber goed zit en intact is, zodat er
geen vocht kan binnendringen.
Geef de lege batterij af bij een erkende Volvo-
dealer, zodat de batterij op milieuvriendelijke
wijze wordt verwerkt.
105
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Van de buitenzijde
vergrendelen/ontgrendelen
Met de hoofdsleutel of de afstandsbediening
kunt u alle zijportieren en de achterklep tegelij-
kertijd vergrendelen of ontgrendelen. De ver-
grendelingsknoppen op de portieren en de
portierhandgrepen aan de binnenzijde zijn dan
niet meer te bedienen.
1
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat. De tankvulklep
blijft 10 minuten lang onvergrendeld staan,
nadat u de auto vergrendeld hebt.
N.B. Ook als er nog een portier of de achterklep
openstaat is het mogelijk de auto te vergrende-
len
1
. Wanneer u het geopende portier vervol-
gens sluit bestaat het gevaar dat u zich
buitensluit met de sleutels nog in de auto.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling opent,
worden alle sloten automatisch opnieuw ver-
grendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de
auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten
staan. Zie pagina 109 voor auto’s met alarmsys-
teem.
Automatische vergrendeling
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier kunt u de automatische vergrendeling
activeren of deactiveren.
Bij automatische vergrendeling worden de por-
tieren automatisch vergrendeld wanneer de
auto een snelheid bereikt van meer dan 7 km/h.
De portieren blijven vergrendeld totdat een por-
tier van de binnenzijde worden geopend of alle
portieren tegelijkertijd worden ontgrendeld
vanaf het bedieningspaneel.
Automatische vergrendeling
activeren/deactiveren
De contactsleutel moet in stand I of II
staan.
1. Geldt voor bepaalde markten
106
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Druk op de knop READ op de linker stuur-
hendel om eventuele meldingen op het
informatiedisplay te bevestigen.
Houd de knop voor centrale vergrendeling
ingedrukt, totdat er een nieuwe melding
over de vergrendelingsstatus op het infor-
matiedisplay verschijnt.
De melding AUTOLOCK GEACTIVEERD
(automatische vergrendeling tijdens het
wegrijden) of
AUTOLOCK GEDEACTIVEERD verschijnt
op het informatiedisplay.
Van de binnenzijde vergrendelen
en ontgrendelen
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier (of het passagiersportier) zijn alle por-
tieren en de achterklep gelijktijdig te
vergrendelen dan wel te ontgrendelen.
Alle portieren zijn te vergrendelen met de ver-
grendelknop op het bedieningspaneel van het
bewuste portier.
Als de auto niet van de buitenzijde vergrendeld
werd, is deze te ontgrendelen door een portier
met de handgreep te openen.
1
Achterklep met afstandsbediening
vergrendelen/ontgrendelen
Doe het volgende om alleen de achterklep te
ontgrendelen:
Druk eenmaal op de knop van de afstands-
bediening waarmee u de achterklep ont-
grendelt.
Als de achterklep openstond toen u de ove-
rige portieren vergrendelde, blijft de achter-
klep ook na sluiting onvergrendeld en
onbewaakt staan. De overige portieren zijn
echter nog steeds vergrendeld en bewaakt.
Om de achterklep in een dergelijk geval te
vergrendelen en in het alarm te betrekken
moet u de knop LOCK nogmaals indrukken.
N.B. Als u van deze knop gebruik maakt om de
achterklep te ontgrendelen zonder de klep te
openen, wordt de klep ca. 2 minuten automa-
tisch opnieuw vergrendeld.
Als u de achterklep echter opent en sluit, werkt
de automatische hervergrendelingsfunctie niet.
Dashboardkastje vergrendelen
U kunt het dashboardkastje alleen vergrende-
len/ontgrendelen met de hoofdsleutel en dus
niet met de servicesleutel.
1. Geldt voor bepaalde markten
107
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Safelock-functie
1
Bij activering van de Safelock-functie zijn de
portieren niet meer van de binnenzijde te ope-
nen, als ze eenmaal vergrendeld zijn.
De Safelock-functie kan alleen van de buiten-
zijde worden geactiveerd door het bestuurder-
sportier met de sleutel of de afstandsbediening
te vergrendelen. Alle portieren moeten zijn
gesloten, voordat u de Safelock-functie kunt
activeren. De portieren kunnen daarna niet meer
van de binnenzijde worden geopend. De auto
kan alleen van de buitenzijde worden geopend
met de sleutel in het bestuurdersportier of via de
afstandsbediening.
De Safelock-functie treedt 25 seconden na het
sluiten van de portieren in werking.
Safelock-functie en eventuele alarm-
sensoren tijdelijk deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
blijft (bijvoorbeeld tijdens de overtocht op een
veerboot), kunt u de Safelock-functie tijdelijk
deactiveren.
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand II en vervolgens terug naar
stand
I of 0.
Druk op de knop.
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook de
bewegings- en niveausensoren buiten werking
(zie pagina 110).
De led in de knop licht op en blijft branden, tot-
dat u de auto met de sleutel of de afstandsbe-
diening vergrendelt. Er verschijnt een melding
op het display zolang de sleutel in het contact-
slot steekt. De volgende keer dat u het contact
aanzet, worden de sensoren weer geactiveerd.
1. Bepaalde landen
WAARSCHUWING!
Laat niemand in de auto zitten op het
moment dat de Safelock-functie geactiveerd
is.
108
Sloten en alarm
Kinderslot
Bedieningscilinder kinderslot, linker achter-
portier
Handmatig kinderslot,
achterportieren
De bedieningscilinders van de kindersloten
vindt u achter op de korte kant van de achter-
portieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wan-
neer de portieren openstaan. Gebruik een plat
metalen voorwerp zoals een schroevendraaier
om de bedieningscilinders te verdraaien en zo
de kindersloten in of uit te schakelen.
A. Ingeschakeld kinderslot – de portieren
kunnen niet van de binnenzijde worden
geopend (naar buiten toe draaien).
B. Uitgeschakeld kinderslot – de portieren
kunnen wel van de binnenzijde worden
geopend (naar binnen toe draaien).
Bedieningscilinder kinderslot, rechter achter-
portier.
Elektrisch kinderslot
Elektrisch kinderslot, achterpor-
tieren (optie)
Gebruik de knop op de middenconsole om het
kinderslot op de achterportieren in of uit te
schakelen. Het contactslot moet daarbij in
stand
I of II staan. De led in de knop brandt om
aan te geven dat het kindersloten is ingescha-
keld. Er verschijnt tevens een melding op het
display, wanneer u het kinderslot in- of uitscha-
kelt.
N.B. Zolang het elektrisch kinderslot ingescha-
keld is, kunnen de achterportieren niet van de
binnenzijde worden geopend.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de achterpassagiers bij een
ongeluk de achterportieren niet van de bin-
nenzijde kunnen openen, als u het kinderslot
hebt geactiveerd.
Houd de vergrendelingsknoppen van de
portieren daarom omhoog tijdens het rijden.
Bij een ongeluk kunnen hulpverleners de
portieren dan van de buitenzijde openen.
109
Sloten en alarm
Alarm (optie)
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle
beveiligde onderdelen continu gecontroleerd.
Het alarm gaat af, als:
de motorkap wordt geopend;
de achterklep wordt geopend;
een van de zijportieren wordt geopend;
het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd;
er een beweging in de passagiersruimte
wordt waargenomen (op auto’s met een
bewegingsmelder, optie op bepaalde mark-
ten);
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto’s met een niveausensor, optie op
bepaalde markten);
de accukabel wordt ontkoppeld;
iemand de sirene probeert los te koppelen.
Alarm inschakelen
Druk op de knop LOCK van de afstandsbedie-
ning. De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af ter bevestiging dat het
alarm is ingeschakeld en dat alle portieren zijn
gesloten. In bepaalde landen kunt u het alarm
inschakelen met de sleutel of met de knop op
het bestuurdersportier.
Alarm uitschakelen
Druk op de toets UNLOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto
geven twee korte lichtsignalen af ter bevestiging
dat het alarm is uitgeschakeld en dat alle portie-
ren zijn ontgrendeld.
Als de batterijen in de afstandsbediening leeg
zijn, kunt u het alarm uitschakelen door de con-
tactsleutel naar stand II te draaien.
Automatische inschakeling van
het alarm
Als u de portieren of de achterklep niet binnen
twee minuten na uitschakeling van het alarm
opent wanneer u de auto via de afstandsbedie-
ning hebt ontgrendeld, wordt het alarm automa-
tisch weer ingeschakeld. De auto wordt
bovendien vergrendeld. Deze functie voorkomt
dat u de auto onbedoeld kunt achterlaten zon-
der het alarm in te schakelen.
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.)
wordt het alarm na enige vertraging automatisch
weer ingeschakeld, wanneer het bestuurder-
sportier werd geopend en gesloten maar
daarna niet werd vergrendeld.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Om het alarm uit te schakelen wanneer het een-
maal is afgegaan, moet u op de knop UNLOCK
van de afstandsbediening drukken. De richtin-
gaanwijzers van de auto geven ter bevestiging
twee korte lichtsignalen af.
Geluidssignalen, alarm
Een sirene met reservebatterij geeft de geluids-
signalen voor het alarm af. De geluidssignalen
duren telkens 25 seconden.
Lichtsignalen, alarm
Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtin-
gaanwijzers 5 minuten lang knipperen of korter
wanneer u het alarm volgens de bovenstaande
aanwijzingen eerder uitschakelt.
BELANGRIJK!
De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af en de led op het
dashboard licht om de twee seconden
eenmaal op ter bevestiging dat het alarm
volledig is ingeschakeld.
110
Sloten en alarm
Alarm (optie)
Alarmsensoren en Safelock-
functie tijdelijk deactiveren
Om te voorkomen dat het alarm afgaat wanneer
u bijvoorbeeld een hond in de auto achterlaat of
gebruik maakt van een veerboot, kunt u de
bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk
uitschakelen en wel als volgt:
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand II en vervolgens terug naar
stand I of 0.
Druk op de knop.
De led in de knop licht op en blijft branden, tot-
dat u de auto met de sleutel of de afstandsbe-
diening vergrendelt.
Er verschijnt een melding op het display zolang
de sleutel in het contactslot steekt. De volgende
keer dat u het contact aanzet, worden de senso-
ren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met de zogeheten Safe-
lock-functie, wordt ook deze functie tegelijker-
tijd geactiveerd (zie pagina 107).
Controlelampje op dashboard
(bepaalde landen)
Een controlelampje (led) boven op het dash-
board geeft de status van het alarmsysteem
aan:
Het lampje brandt niet: Het alarm is uitge-
schakeld.
Het lampje licht eenmaal per twee seconden
op nadat de richtingaanwijzers van de auto
een lang lichtsignaal hebben afgegeven –
het alarm is ingeschakeld.
Het lampje knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm tot het
moment van inschakelen van het contact:
Het alarm is afgegaan.
Als er een storing is opgetreden in het alarmsys-
teem, verschijnt er een melding op het display.
Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u
de auto in een erkende Volvo-werkplaats laten
nakijken.
BELANGRIJK!
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
voorwaarden.
111
Sloten en alarm
Alarm (optie)
Alarmsysteem testen
Bewegingsmelder testen
Open alle zijruiten.
Activeer het alarm. De led knippert lang-
zaam om aan te geven dat het alarm op
scherp staat.
Wacht 30 seconden.
Test de bewegingsmelder in het passagiers-
compartiment door bijvoorbeeld een tas van
de stoelzitting te nemen. Het alarmsysteem
moet dan geluids- en knippersignalen afge-
ven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Portieren testen
Activeer het alarm.
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de auto met de sleutel aan de
bestuurderszijde.
Open een van de portieren. Het alarm moet
vervolgens geluids- en lichtsignalen afge-
ven.
Herhaal deze test voor het andere voorpor-
tier.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Motorkap testen
Ga in de auto zitten en deactiveer de bewe-
gingsmelder.
Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en
vergrendel de portieren met de knop op de
afstandsbediening).
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de motorkap met de hendel
onder het dashboard. Het alarm moet ver-
volgens geluids- en lichtsignalen afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Achterklep testen
Activeer het alarm.
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de achterklep met behulp van
de sleutel in het bestuurdersportier zonder
een portier te openen.
Open de achterklep met de handgreep. Het
alarm moet vervolgens geluids- en lichtsig-
nalen afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
112
Sloten en alarm
113
Starten en rijden
Algemene informatie 114
Tanken 116
Motor starten 117
Handgeschakelde versnellingsbak 119
Automatische versnellingsbak 120
Vierwielaandrijving – AWD (All Wheel Drive) 123
Remsysteem 124
Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging 126
Stabiliteits- en tractieregelsysteem (optie) 127
FOUR-C (Actief chassis) 129
Park Assist (optie) 130
Slepen en bergen 132
Starten met hulpaccu 134
Rijden met een aanhanger 135
Trekhaak 137
Afneembare trekhaak 139
Lading op het dak 141
Lichtbundel aanpassen 144
BLIS (Blind Spot Information System) (optie) 149
114
Starten en rijden
Algemene informatie
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rus-
tig rijdt en uw rijstijl en snelheid afstemt op de
heersende verkeerssituatie.
Let op het volgende:
Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijf-
stemperatuur komen! D.w.z. dat u de motor
niet stationair moet laten lopen, maar zo snel
mogelijk moet wegrijden en de motor licht
moet belasten.
Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
Laat de auto zo veel mogelijk staan voor de
kortere ritten, waarbij de motor niet op tem-
peratuur komt.
Rijd rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije
en droge wegen.
Verwijder de lastdragers, wanneer u deze
niet meer nodig hebt.
Open de zijruiten niet onnodig.
Rijd niet met een geopende
achterklep!
Wanneer u met de achterklep open rijdt, kunnen
er uitlaatgassen en daarmee giftig koolmo-
noxide via de bagageruimte de passagiers-
ruimte in worden gezogen. Als u echter toch een
stukje met een geopende achterklep moet rij-
den, doe dan het volgende:
Doe alle ruiten dicht.
Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer
en laat de ventilator op de hoogste snelheid
draaien.
Nieuwe auto’s en gladde wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk
van de vraag of uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde of een automatische versnel-
lingsbak. Aarzel daarom niet om onder gecon-
troleerde omstandigheden (zoals op een
slipbaan) te testen hoe de auto bij gladheid rea-
geert.
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen van maxi-
maal 25 cm (XC70: 30 cm) diep rijden met een
maximumsnelheid van 10 km/h. Wees extra
voorzichtig bij het doorwaden van stromend
water.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stilstand.
Trap na het oversteken van de waterpartij licht-
jes op het rempedaal om te controleren of de
remwerking in orde is. Bij water en vuil op de
remblokken kunnen er vertragingen in de rem-
werking optreden.
N.B. Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarming en de aanhangerkoppeling
BELANGRIJK!
Er kan schade aan de motor ontstaan, als er
water in het luchtfilter dringt.
Bij diepere waterpartijen kan er water in de
transmissie dringen. De smerende eigen-
schappen van de oliën nemen daarbij af,
waardoor de genoemde systemen minder
lang meegaan.
BELANGRIJK!
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken komt om
elektrische storingen te voorkomen.
Probeer de motor na afslag in een water-
partij niet opnieuw te starten. Sleep de auto
uit het water.
115
Starten en rijden
Algemene informatie
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten de
accu in verschillende mate. Laat de contactsleu-
tel niet te lang achtereen in stand II staan, als u
de motor hebt afgezet. Gebruik liever stand I.
Op die manier wordt er minder stroom afgeno-
men. De 12V-aansluiting in de bagageruimte
levert ook spanning als u de contactsleutel hebt
uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die veel
stroom afnemen zijn:
interieurventilator
ruitenwissers
audiosysteem
stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende accessoi-
res het elektrisch systeem belasten. Maak
daarom geen gebruik van functies die veel
stroom afnemen, wanneer u de motor hebt afge-
zet. Als de accuspanning laag is, verschijnt er
een melding op het display. De melding blijft op
het display staan, totdat de motor is aangesla-
gen. De energiebesparingsfunctie schakelt
bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt
de belasting van de accu door bijvoorbeeld de
ventilatorsnelheid te verlagen of het audiosys-
teem uit te schakelen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
Voorkom oververhitting van de
motor en het koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijvoorbeeld op
steile hellingen en bij het vervoer van een zware
lading, bestaat het gevaar dat de motor en het
koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in het bij-
zonder bij warm weer.
Tips om oververhitting in het
koelsysteem te voorkomen
Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange,
steile helling oprijdt.
Schakel van tijd tot tijd de airconditioning
uit.
Laat de motor bij voorkeur niet stationair
lopen.
Na een zware rit moet u de motor niet met-
een afzetten, maar nog enige tijd stationair
laten lopen.
Verwijder verstralers die voor de grille zitten,
als u bij extreem warm weer rijdt.
Doe het volgende om oververhitting van
de motor te voorkomen:
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min (dieselmotor: 3500 omw/min),
wanneer u met een aanhanger of caravan achter
de auto in heuvelachtig gebied rijdt. Anders kan
de olietemperatuur te hoog oplopen.
116
Starten en rijden
Tanken
De tankvuldop vindt u achter de tankvulklep
in het spatbord rechtsachter. De dop is op te
hangen aan de binnenzijde van de
tankvulklep.
Tankvulklep openen
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat.
N.B. De tankvulklep blijft tien minuten lang
onvergrendeld staan, nadat u de auto hebt ver-
grendeld.
Tankdop
Bij hoge buitentemperaturen kan er een
bepaalde mate van overdruk in de brandstoftank
ontstaan. Draai de tankdop dan langzaam open.
Breng na het tanken de tankdop weer aan en
draai deze zo ver dicht dat u een of meer klikken
hoort.
Benzine tanken
Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de
eerste afslag uit de vulopening te halen.
N.B. Een te volle tank kan bij warm weer overlo-
pen.
N.B. Voeg nooit op eigen initiatief reinigende
additieven (dopes) aan de benzine toe zonder
het uitdrukkelijke advies van een Volvo-werk-
plaats.
Dieselolie tanken
Bij lage temperaturen (van –5 °C tot –40 °C)
kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
tot startproblemen kan leiden. Zorg er daarom
voor dat u tijdens de wintermaanden speciale
winterbrandstof gebruikt.
WAARSCHUWING!
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding
geven tot vonkvorming en daarbij de brand-
stofdampen ontsteken met gevaar voor
brand en verwondingen.
BELANGRIJK!
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de kataly-
sator beschadigd raakt.
117
Starten en rijden
Motor starten
Voordat de motor wordt gestart
Trek de handrem aan.
Automatische versnellingsbak
Zet de keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak
Zet de versnellingspook in de neutrale stand
en houd het koppelingspedaal volledig inge-
drukt. Dit is met name van belang bij strenge
vorst.
N.B. Tijdens de koude start is het mogelijk dat
het motortoerental merkbaar hoger ligt dan nor-
maal is voor bepaalde motortypes. Dit omdat
ernaar wordt gestreefd het uitlaatgasreinigings-
systeem zo snel mogelijk op bedrijfstempera-
tuur te brengen en tegelijkertijd de uitstoot te
beperken van stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu.
N.B. Het sleutelblad van de hoofdsleutel moet
volledig zijn uitgeklapt (zoals afgebeeld op
pagina 102) bij het starten van de auto. Anders
is het risico aanwezig dat de startblokkering in
werking treedt en de motor niet kan worden
gestart.
Motor starten
Benzine
Draai de contactsleutel naar de startstand.
Als de motor niet binnen 5 tot 10 seconden
aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een
nieuwe startpoging doen.
Dieselolie
Draai de contactsleutel naar de rijstand.
Een controlelampje op het instrumentenpa-
neel gaat branden om aan te geven dat de
motor wordt voorverwarmd (zie pagina 40).
Draai de sleutel naar de rijstand, wanneer
het controlelampje uitgaat.
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter,
waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreini-
ging mogelijk is. Onder normale rijomstandighe-
den blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgassen
in het filter achter. Om de roetdeeltjes te ver-
branden en het filter te legen wordt een zogehe-
ten regeneratie gestart. Daarvoor moet de
motor de normale bedrijfstemperatuur hebben
bereikt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt het
filter om de 300—900 kilometer geregenereerd.
De regeneratie duurt normaal 10 tot 20 minu-
ten. Gedurende deze tijd kan het brandstofver-
bruik ietwat stijgen.
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
bereikt de motor de normale bedrijfstempera-
tuur niet. Dit betekent dat het roetfilter niet gere-
genereerd en niet geleegd wordt.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeel-
tjes gevuld is, licht een oranje gevarendriehoek
op het instrumentenpaneel op en verschijnt de
melding ROETFILTER VOL ZIE HANDLEIDING
op het display van het instrumentenpaneel.
U start de regeneratie van het filter door met de
auto op een secundaire weg of op een snelweg
te rijden totdat de motor voldoende op tempera-
tuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca.
20 minuten verder. Tijdens de regeneratie levert
de motor van de auto iets minder vermogen.
Na afloop van de regeneratie verdwijnt de waar-
schuwingsmelding automatisch.
Wanneer u bij koud weer de standverwarming
(optie) inschakelt, bereikt de motor sneller de
normale bedrijfstemperatuur.
WAARSCHUWING!
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
den uit het contactslot, ook niet als de auto
gesleept wordt. U loopt anders het gevaar
dat het stuurslot wordt geactiveerd, waar-
door de auto onbestuurbaar wordt.
Bij het slepen moet de contactsleutel in
stand II staan.
BELANGRIJK!
Als het filter helemaal met deeltjes gevuld is,
kan het onbruikbaar worden. De motor start
dan moeilijk en de kans bestaat dat het filter
moet worden vervangen.
118
Starten en rijden
Motor starten
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de
elektronische startblokkering per ongeluk wor-
den geactiveerd. Als dat gebeurt, moet u de
andere sleutels van de sleutelbos halen en de
motor opnieuw starten.
Laat de motor meteen na een koude start nooit
op te hoge toeren draaien! Neem contact op
met een Volvo-werkplaats, als de motor niet
aanslaat of overslaat.
Contact- en stuurslot
0 – Blokkeerstand
Het stuurslot blokkeert het
stuurwiel, wanneer u de sleu-
tel uitneemt.
I – Tussenstand,
“radiostand”
Sommige onderdelen van het
elektrisch systeem kunnen
worden ingeschakeld. Het
elektrisch systeem van de
motor is echter uitgeschakeld.
II – Rijstand
De stand waarin de contact-
sleutel tijdens het rijden staat.
Het complete elektrisch sys-
teem van de auto is ingescha-
keld.
III – Startstand
De startmotor wordt inge-
schakeld. Wanneer u nadat
de motor is aangeslagen de
sleutel loslaat, veert deze
automatisch terug in de rij-
stand. Als het u moeite kost
om de sleutel om te draaien, is het mogelijk dat
de stand van de voorwielen voor spanningen in
het stuurslot zorgt. Draai de contactsleutel in
dat geval om, terwijl u het stuurwiel heen en
weer draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wanneer
u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op dief-
stal.
WAARSCHUWING!
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
den of slepen uit het contactslot! Schakel
nooit tijdens het rijden het contact uit (sleutel
in stand 0) en neem de contactsleutel even-
min uit het contactslot. U loopt dan het
gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd,
waarbij de auto onbestuurbaar wordt.
119
Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakelstanden,
vijfversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen weer van het koppelingspedaal af!
Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik maken
van hoge versnellingen.
Blokkering achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in, wan-
neer de auto volledig stilstaat.
Om de achteruitversnelling in te schakelen moet
u de versnellingspook eerst in de neutraalstand
zetten (tussen de 3e en 4e versnelling in). Door
de blokkering van de achteruitversnelling kunt u
de versnellingspook niet rechtstreeks vanuit de
stand voor de 5e versnelling in die voor de ach-
teruitversnelling zetten.
Schakelstanden, zesversnel-
lingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen weer van het koppelingspedaal af!
Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik maken
van hoge versnellingen.
120
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk dat
het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt omdat
de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen
stroperiger wordt. Om de uitstoot van uitlaat-
gassen te beperken schakelt de versnellingsbak
later op dan normaal, wanneer u bij lage tempe-
raturen wegrijdt.
Turbomotor
Wanneer u met een koude motor wegrijdt, scha-
kelt de versnellingsbak bij een hoger toerental
op dan normaal. Zo komt de katalysator sneller
op temperatuur met minder uitstoot van uitlaat-
gassen.
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van een zogeheten adaptief schakelsys-
teem dat voortdurend “leert” hoe de versnel-
lingsbak zich gedraagt. Het systeem registreert
de manier waarop de versnellingsbak schakelt,
zodat er in elke situatie optimaal wordt gescha-
keld.
Lock-Up-functie
De versnellingen zijn voorzien van Lock-Up
(geblokkeerde versnellingen) om beter op de
motor te kunnen afremmen en het brandstofver-
bruik te verlagen.
Beveiligingssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale beveili-
gingssystemen:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle
andere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de
keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering –
Shiftlock Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen, moet de contactsleutel in stand I of II
staan en moet het rempedaal ingedrukt zijn.
Neutraalstand (stand N)
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen
moet de contactsleutel in stand I of II staan en
het rempedaal worden bediend.
Mechanische
keuzehendelblokkering
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de stand
N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te zetten,
moet u een blokkering opheffen door op de
blokkeerknop op de keuzehendel te drukken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de
hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de
verschillende schakelstanden.
121
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Geartronic
Handmatige schakelstanden
Als u vanuit de automatische schakelstand D
wilt overgaan op de handmatige schakelstand,
moet u de hendel naar links halen. Om vanuit
stand MAN over te gaan op de automatische
schakelstand D moet u de hendel naar rechts in
stand D zetten.
W Winterstand
Bij activering van het winterprogramma wordt
de 3e versnelling aangehouden als wegrijver-
snelling om doorslippende wielen bij gladheid
tegen te gaan (zie ook pagina 122).
Tijdens het rijden
De handmatige schakelstanden kunnen op elk
moment tijdens het rijden ingeschakeld worden.
De ingeschakelde versnelling is geblokkeerd,
totdat u een andere versnelling kiest. De ver-
snellingsbak schakelt alleen automatisch terug,
als u uw snelheid drastisch verlaagt.
Als u de keuzehendel naar de (min) beweegt,
schakelt de versnellingsbak automatisch een
versnelling terug terwijl er op de motor afge-
remd wordt. Als u de keuzehendel naar
de + (plus) beweegt, schakelt de versnellings-
bak een versnelling op.
P – Parkeerstand
Zet de keuzehendel in de parkeerstand, wan-
neer u de motor start of de auto parkeert.
Zet de keuzehendel alleen in stand P, wanneer
de auto stilstaat!
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de
handrem aan!
R – Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen wanneer de auto stil-
staat in stand R!
N – Neutraalstand
Stand N is de vrijstand. In deze stand kunt u de
motor starten, maar er is geen versnelling inge-
schakeld. Trek de handrem aan, wanneer de
auto stilstaat en de keuzehendel in stand N
staat.
122
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
D – Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnellings-
bak schakelt automatisch op en terug, afhanke-
lijk van de stand van het gaspedaal en de
snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat u de
keuzehendel vanuit stand R in stand D zet.
4 – Versnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1e, 2e, 3e en 4e versnelling. Er wordt
niet opgeschakeld naar de 5e versnelling.
Stand 4 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
3 – Versnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1e, 2e en 3e versnelling. Er wordt niet
opgeschakeld naar de 4e versnelling.
Stand 3 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
L – Versnellingsstand
Zet de keuzehendel in stand L, als u in de 1e of
2e versnelling wilt rijden. Bij het rijden in de ber-
gen is de motorrem het krachtigst met de keuze-
hendel in stand L.
W – Winter
Met de knop W bij de keuze-
hendel schakelt u het
winterprogramma W in of uit.
Bij inschakeling van het win-
terprogramma licht het
lampje W op het instrumen-
tenpaneel op.
In het winterprogramma geldt de 3e versnelling
als wegrijversnelling om bij gladheid gemakkelij-
ker weg te kunnen komen. In het winterpro-
gramma worden de lagere versnellingen alleen
bij kickdown ingeschakeld.
Het winterprogramma W is alleen te selecteren
met de keuzehendel in stand D.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug naar een lagere ver-
snelling. Dit is de zogeheten kickdown.
Wanneer de maximale snelheid voor de inge-
schakelde versnelling is bereikt of wanneer u
het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat,
schakelt de versnellingsbak automatisch op.
Gebruik de “kickdown” om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-
gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
U kunt de kickdown
1
niet gebruiken zolang de
keuzehendel in een van de handmatige schakel-
standen staat. Zet de keuzehendel in dat geval
eerst terug in de automatische schakelstand D.
1. Geldt alleen voor Geartronic.
123
Starten en rijden
Vierwielaandrijving – AWD (All Wheel Drive)
De vierwielaandrijving is
permanent ingeschakeld
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wielen
van de auto tegelijk aangedreven.
Het motorkoppel wordt automatisch over de
voor- en achterwielen verdeeld. Een elektro-
nisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het
vermogen over het wielpaar dat op dat moment
de beste grip op het wegdek heeft. Dit om opti-
male wegligging te verkrijgen en te voorkomen
dat de wielen doorslippen. Bij normaal rijden
worden de voorwielen naar verhouding iets ster-
ker aangedreven dan de achterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tij-
dens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
124
Starten en rijden
Remsysteem
Rembekrachtiging
Als de auto rolt of wordt gesleept met een uitge-
schakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal
zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als
wanneer de motor loopt. Als u bij het starten van
de motor op het rempedaal trapt, kan het rem-
pedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen nor-
maal omdat de rembekrachtiging geactiveerd
wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake
Assistance) kan dit nog duidelijker te merken
zijn.
N.B. Als geremd moet worden met een uitge-
schakelde motor, trap dan eenmaal hard en
resoluut op het rempedaal – dus niet pompen.
Remkringen
Het nevenstaande symbool licht op,
wanneer er een remkring defect is.
Als er een storing in een van de rem-
kringen optreedt, is remmen nog steeds moge-
lijk. U moet het rempedaal echter verder
intrappen en het pedaal kan minder stug aan-
voelen. U moet harder op het pedaal trappen
om de normale remkracht te verkrijgen.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat. Daar-
door kunnen de wrijvingseigenschappen van de
remblokken gewijzigd worden, zodat u een
bepaalde verlenging van de aanspreekduur van
de remmen kunt merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als
u lange afstanden in de regen of sneeuwmod-
der aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of koud
weer. Op die manier verwarmt u de remblokken
waardoor het vocht verdampt. Deze procedure
is ook aan te raden voordat u de auto voor lan-
gere tijd in dergelijke weersomstandigheden
parkeert.
Als de remmen zwaar belast
worden
De remmen van de auto worden zwaar belast,
wanneer u in de bergen of op wegen met verge-
lijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u niet bij-
zonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandighe-
den vaak laag is, worden de remmen niet even
goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke
wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten, kunt
u tijdens het afdalen beter terugschakelen dan
het rempedaal gebruiken. Gebruik dezelfde ver-
snelling die u zou gebruiken wanneer u een hel-
ling oprijdt. Op die manier kunt u beter op de
motor afremmen en hoeft u de rem slechts korte
tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,
wanneer u met een aanhanger rijdt.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock Braking
System) is ontworpen om te voorko-
men dat de wielen tijdens het remmen
geblokkeerd raken. Hierdoor kan tij-
dens het remmen een zo groot mogelijke res-
pons van het stuurwiel worden verkregen. Het
ABS-systeem zorgt ervoor dat de auto beter
bestuurbaar blijft om bijvoorbeeld obstakels te
kunnen ontwijken. Het ABS-systeem verbetert
WAARSCHUWING!
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het rem-
systeem en het ABS tegelijkertijd oplichten,
kan er een storing zijn opgetreden in het
remsysteem. Als het remvloeistofpeil in dat
geval in orde is, moet u de auto voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-
werkplaats rijden om het remsysteem te
laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
125
Starten en rijden
Remsysteem
de totale remcapaciteit niet. Als bestuurder hebt
u echter wel meer controle over de besturing
van de auto, wat voor meer veiligheid zorgt.
Wanneer u na het starten van de motor met de
auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest van
start die te horen en te voelen is. Wanneer het
ABS-systeem actief is, treden er merkbare pul-
saties in het rempedaal op. Dit is volkomen nor-
maal.
N.B. Om het ABS-systeem optimaal te benut-
ten moet u zo hard mogelijk op het rempedaal
trappen. Haal uw voet niet van het rempedaal,
wanneer u pulsaties van het ABS-systeem hoort
en voelt. Aarzel niet om onder gecontroleerde
omstandigheden (zoals op een slipbaan) te tes-
ten hoe het ABS-systeem werkt.
Het ABS-symbool licht op en blijft
continu branden:
gedurende twee seconden tijdens de start
om het systeem te controleren;
als het ABS-systeem uitgeschakeld is door
een storing.
Elektronische remkrachtverdeling, EBD
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce Distri-
bution) vormt een geïntegreerd onderdeel van
het ABS-systeem. Het EBD-systeem regelt de
remkracht op de achterwielen altijd dusdanig af
dat de maximale remwerking wordt verkregen.
Wanneer het systeem de remkracht afregelt,
treden er merkbare pulsaties in het rempedaal
op.
Remkrachtverhoging, EBA
Het EBA-systeem (Emergency Brake
Assistance) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het DSTC-systeem. Het EBA-systeem is
dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u
krachtig moet afremmen, altijd meteen het maxi-
male remvermogen kunt afnemen. Het systeem
registreert het moment waarop u krachtig wilt
afremmen door de snelheid te meten waarmee
u op het rempedaal trapt.
Het EBA-systeem is op alle snelheden actief en
kan om veiligheidsredenen niet buiten werking
worden gesteld.
Wanneer het EBA-systeem geactiveerd wordt,
zakt het rempedaal omlaag en kunt u het maxi-
male remvermogen van de auto afnemen. Breng
gedurende de totale remmanoeuvre evenveel
druk aan op het rempedaal. Het EBA-systeem
wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk van het
rempedaal haalt.
N.B. Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt
het rempedaal iets verder omlaag dan normaal.
Bedien het rempedaal (houd het ingedrukt)
zolang dat nodig is. Zodra u het rempedaal los-
laat, worden de remmen volledig gelost.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het rem-
systeem en het ABS tegelijkertijd oplichten,
kan er een storing zijn opgetreden in het
remsysteem. Als het remvloeistofpeil in dat
geval in orde is, moet u de auto voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werk-
plaats rijden om het remsysteem te laten
controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
126
Starten en rijden
Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
Snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging
1
Wanneer de auto is uitgerust met snelheidsaf-
hankelijke stuurbekrachtiging, is de auto gemak-
kelijker te besturen op lage snelheden zodat
bijvoorbeeld het parkeren minder moeite kost.
Naarmate de snelheid hoger wordt nemen de
stuurkrachten toe, waardoor u een beter gevoel
met de weg krijgt.
1. Optie
127
Starten en rijden
Stabiliteits- en tractieregelsysteem (optie)
Algemene informatie
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC/
DSTC, (Dynamic) Stability and Traction Con-
trol) helpt de bestuurder voorkomen dat de wie-
len doorslippen en verbetert de tractie van de
auto.
Bij een ingreep van het systeem kunnen er
merkbare pulsaties optreden in het rem- en gas-
pedaal. Bij het geven van gas kan de auto
bovendien langzamer dan verwacht optrekken.
Afhankelijk van de markt is de auto uitgerust met
STC of DSTC. In de tabel staan de bijbeho-
rende regelingen van de verschillende systemen
aangegeven.
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en rem-
kracht van elk van de afzonderlijke wielen om de
auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan-
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Beperkte functie
Het is mogelijk de werking van het systeem te
beperken, wanneer de wielen doorslippen en u
gas geeft.
Het systeem grijpt bij doorslippende wielen dan
later in, zodat er een hogere mate van doorslip-
pen mogelijk is. Dit levert een grotere bedie-
ningsvrijheid op bij dynamisch rijden.
De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand
wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkin-
gen meer gelden voor de te geven hoeveelheid
gas.
Bediening
Draai aan het duimwiel (1) totdat het menu
DSTC verschijnt.
DSTC AAN betekent dat de werking van het
systeem ongewijzigd is.
DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat er
beperkingen gelden voor de werking van het
systeem.
Houd RESET (2) ingedrukt totdat het menu
DSTC wordt gewijzigd.
Het lampje brandt tegelijkertijd om u eraan
te herinneren dat er beperkingen voor het sys-
teem gelden. De beperkingen voor de werking
van het systeem blijven van kracht totdat u de
motor een volgende keer opnieuw start.
N.B. DSTC AAN verschijnt iedere keer dat u de
motor start enkele seconden op het display.
Meldingen op informatiedisplay
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT betekent
dat de functie van de regeling tijdelijk beperkt is
wegens een te hoge remtemperatuur. De rege-
ling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld,
wanneer de remmen weer zijn afgekoeld.
Functie/systeem STC
DSTC
1
1. Optie op bepaalde markten.
Antislipregeling X
Antispinregeling X X
Tractieregeling X X
WAARSCHUWING!
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
genschappen van de auto, als de werking
van het systeem wordt beperkt.
128
Starten en rijden
Stabiliteits- en tractieregelsysteem (optie)
ANTI-SKID SERVICE VEREIST betekent dat de
regeling door een storing werd uitgeschakeld.
Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
Als de melding een volgende keer dat u motor
start opnieuw verschijnt, rijd de auto dan naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Lampjes op instrumentenpaneel
Lampje voor STC/DSTC
Wat het lampje aangeeft hangt af van
de manier waarop het brandt.
Het lampje licht op om na ca. twee
seconden weer te doven
Geeft aan dat de systeemtest bij het starten van
de motor loopt.
Het lampje knippert
Geeft aan het systeem actief is.
Het lampje brandt continu
De melding ANTI-SKID SERVICE VEREIST
staat ondertussen op het display.
Geeft aan dat er sprake is van een storing in het
STC/DSTC-systeem.
Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
Start de auto opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, was er
geen sprake van een werkelijke storing. U
hoeft dan geen bezoek aan een werkplaats
te brengen.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te
laten controleren.
Het lampje brandt continu
DSTC SPIN CONTROL UIT staat ondertussen
op het display.
Herinnert eraan dat er beperkingen gelden voor
het (D)STC.
Waarschuwingslampje
Het oranje lampje brandt
continu
De melding TRACTIECONTROLE TIJDELIJK
UIT staat ondertussen op het display.
Geeft aan dat de functie van de regeling tijdelijk
beperkt is wegens een te hoge remtemperatuur.
De regeling wordt automatisch opnieuw inge-
schakeld, wanneer de remtemperatuur weer
normaal is.
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt het
STC/DSTC-systeem voor een betere weg-
ligging. Dit mag echter voor u geen reden
zijn om sneller te gaan rijden.
Wees altijd gepast voorzichtig in bochten en
op gladde wegen.
129
Starten en rijden
FOUR-C (Actief chassis)
Schakelaar voor FOUR-C op middenconsole
Actief chassis, FOUR-C
1
De auto is uitgerust met een zeer geavanceerd
actief chassissysteem FOUR-C (Continuously
Controlled Chassis Concept) dat elektronisch
gestuurd is. Het systeem werkt op basis van
enkele sensoren die continu de bewegingen en
reacties van de auto in de gaten houden, zoals
de verticale en zijdelingse versnelling, de rijsnel-
heid en de wielbewegingen.
De regeleenheid van FOUR-C analyseert gege-
vens afkomstig van de sensoren en regelt zo
nodig de schokdemperinstellingen tot 500 maal
per seconde bij. Dit levert een uitermate snelle
en nauwkeurige afregeling van elk van de
schokdempers op. Dit verklaart de verschillen in
de chassiseigenschappen.
Het systeem biedt u de mogelijkheid om de
chassiseigenschappen van de auto aan te pas-
sen, wanneer er wijzigingen in het wegdek op
treden of als u van rijstijl verandert. Deze aan-
passing neemt slechts enkele milliseconden in
beslag.
Comfort
In de stand Comfort is de vering van het chassis
dusdanig afgestemd, dat de carrosserie niets
van de oneffenheden in het wegdek merkt zodat
de auto als het ware over de weg zweeft. De
schokdemping is soepeler dan normaal, waar-
door de bewegingen van de carrosserie mini-
maal zijn. Deze stand wordt aanbevolen tijdens
lange ritten en bij gladheid.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand Comfort, zal de volgende keer dat u het
contact aanzet dezelfde stand worden aange-
houden.
Sport
In de stand Sport reageert de auto sneller op de
bewegingen van het stuurwiel dan in de stand
Comfort. De vering is stugger en de carrosserie
volgt het wegdek om bij het snelle bochtenwerk
de mate van overhellen te beperken. De auto
doet sportiever aan.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand Sport, zal de volgende keer dat u het con-
tact aanzet dezelfde stand worden aangehou-
den.
1. Optie op bepaalde markten.
130
Starten en rijden
Park Assist (optie)
Park Assist voor- en achterzijde
Algemene informatie
1
Park Assist (parkeerhulp) is bedoeld als hulp-
middel tijdens het parkeren. Geluidssignalen
geven de afstand tot een waargenomen obsta-
kel aan.
Varianten
Park Assist is verkrijgbaar in twee varianten:
Park Assist aan de achterzijde
Park Assist aan de voor- en achterzijde
Functie
Het systeem wordt bij het starten van de motor
automatisch ingeschakeld. Daarbij gaat de led
branden in de knop voor Park Assist op het
schakelaarpaneel. Op het informatiedisplay ver-
schijnt de melding PARK ASSIST ACTIVE, als u
de achteruitversnelling inschakelt of als de voor-
ste sensoren een obstakel registreren.
Park Assist is actief bij snelheden tot 15 km/h.
Bij hogere snelheden wordt het systeem gede-
activeerd. Het systeem wordt opnieuw geacti-
veerd bij snelheden lager dan 10 km/h.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor de
auto nadert, des te sneller volgen de geluidssig-
nalen elkaar op. Wanneer u ondertussen naar
het audiosysteem luistert, wordt het volume
daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het
geluidssignaal uit een ononderbroken toon. Als
er zowel voor als achter de auto obstakels bin-
nen deze afstand liggen, komen de geluidssig-
nalen beurtelings uit de luidsprekers aan linker-
en rechterzijde.
Park Assist aan de achterzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter
de auto. Park Assist aan de achterzijde wordt
geactiveerd bij het inschakelen van de achteruit-
versnelling. De geluidssignalen komen uit de
luidspreker achterin.
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aan-
hanger achter de auto of een fietsdrager op de
trekhaak moet u het systeem uitschakelen. Als u
dat niet doet, reageren de sensoren op de aan-
hanger of fietsdrager.
Park Assist aan de achterzijde wordt automa-
tisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger
achter de auto hebt hangen die met een origi-
nele aanhangerkabel van Volvo aangesloten is.
Park Assist aan de voorzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
de auto. De geluidssignalen komen uit de luid-
spreker voorin.
Het is niet mogelijk Park Assist te combineren
met verstralers, omdat de sensoren op de ver-
stralers reageren.
1. Afhankelijk van de markt is Park
Assist een standaardfunctie, optie of
accessoire.
WAARSCHUWING!
Hoewel Park Assist handig is bij het parkeren,
bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele
fouten. Wanneer er obstakels in de dode hoe-
ken van de sensoren zitten, zal het systeem ze
niet kunnen ontdekken. Houd kinderen en
dieren in de buurt van de auto in de gaten.
131
Starten en rijden
Park Assist (optie)
Aanduiding voor systeemstoringen
Als het oranje waarschuwingslampje
brandt en de melding PARK.HULP
SERVICE VEREIST op het display
staat, is Park Assist defect.
De positie van de knop binnen de rij kan
variëren
Aan/Uit
U kunt Park Assist uitschakelen met de knop op
het schakelaarpaneel, waarna de led in de knop
dooft. Park Assist wordt weer ingeschakeld,
wanneer u nogmaals op de knop drukt waarna
de led gaat branden.
Sensoren voor Park Assist
Sensoren schoonmaken
De sensoren werken alleen naar behoren, wan-
neer u ze regelmatig schoonmaakt. Reinig ze
met water en autoshampoo.
N.B. Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
ten onrechte aanleiding geven tot waarschu-
wingssignalen.
BELANGRIJK!
In bepaalde omstandigheden kan Park
Assist ten onrechte waarschuwingssignalen
afgeven. Dit komt door externe geluids-
bronnen met ultrasone geluidssignalen van
dezelfde frequentie als de sensoren van het
systeem.
Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen
zijn onder meer claxons, natte banden op
asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten
van motorfietsen e.d.
132
Starten en rijden
Slepen en bergen
Motor niet op gang slepen
Als u de motor van een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak op gang probeert te
slepen, kan de katalysator beschadigd raken.
Auto’s met een automatische versnellingsbak
kunt u niet op gang slepen. Als de accu leeg is,
moet u een opgeladen hulpaccu gebruiken.
Als de auto gesleept moet worden
Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand I
staat, zodat het stuurslot niet werkt en de
auto bestuurbaar is.
Let erop dat u de maximaal toegestane snelheid
aanhoudt.
Let erop dat de rem- en stuurbekrachtiging niet
werken, als u de motor hebt afgezet. U moet
ongeveer vijfmaal harder op het rempedaal trap-
pen en de auto stuurt aanzienlijk zwaarder dan
normaal.
Rijd rustig.
Houd de sleepkabel gespannen om schok-
kende bewegingen te voorkomen.
Modellen met een automatische
versnellingsbak
Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
De maximaal toelaatbare snelheid voor
auto’s met een automatische versnellings-
bak bedraagt 80 km/h.
De maximaal toelaatbare afstand bedraagt
80 km.
U kunt de motor niet op gang slepen. Zie de
volgende pagina voor “Starten met hul-
paccu.
Sleepoog, voor
Sleepoog
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas in
de bagageruimte. Schroef het sleepoog op zijn
plaats voor het slepen. De aansluitingen en
afdekkapjes voor het sleepoog bevinden zich
aan de rechterzijde van de voor- en achterbum-
pers.
133
Starten en rijden
Slepen en bergen
Sleepoog, achter
Sleepoog monteren
A. Haal de onderkant van het afdekkapje
1
voorzichtig los met bijvoorbeeld een munt-
stuk.
B. Schroef het sleepoog stevig vast tot aan
de flens (C). Maak bij voorkeur gebruik van
de wielmoersleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats het
afdekkapje terug.
Om het sleepoog in de achterbumper te beves-
tigen moet u eerst de kunststof schroef uit de
console voor het achterste sleepoog verwijde-
ren. Gebruik de wielmoersleutel uit de gereed-
schapsset om de kunststof schroef los te halen.
Draai de kunststof schroef na gebruik van het
sleepoog weer vast.
N.B. Wanneer de afneembare trekhaak gemon-
teerd is, kunt u het sleepoog niet aanbrengen in
de achterste bevestiging. Bevestig de sleepka-
bel in dat geval aan de trekhaak. Om die reden
wordt geadviseerd de afneembare trekhaak in
de auto te bewaren wanneer u de trekhaak niet
nodig hebt.
Bergen
Het sleepoog is alleen te gebruiken voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor berging,
wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is
gereden. Voor bergingswerkzaamheden moet u
professionele hulp inroepen.
1. De opening in het afdekkapje kan
variëren.
134
Starten en rijden
Starten met hulpaccu
Starten met een hulpaccu
Als de accu om wat voor reden dan ook ontla-
den is, kunt u stroom “lenen” van een losse
reserveaccu of van een accu in een andere auto
om op die manier de motor te starten. Contro-
leer altijd of de accuklemmen goed vastzitten,
zodat ze geen vonken trekken tijdens de start-
pogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren wij
u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te
volgen:
Draai de contactsleutel naar stand 0.
Zorg dat de hulpaccu een spanning van
12 volt levert.
Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van deze auto
afzetten en zorgen dat de twee auto’s elkaar
niet kunnen raken.
Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool
van de hulpaccu (1+) en de rode aansluiting
in de motorruimte van uw auto (2+).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat
onder een zwart luikje met een plusteken
erop zit. Het luikje vormt een geheel met het
deksel van het zekeringenkastje.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3–) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op een van de hijsogen van de motor
(4–).
Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
motor enkele minuten draaien op een toe-
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de lege
accu.
Verwijder de kabels in omgekeerde volg-
orde.
N.B. Kom niet aan de klemmen tijdens de start-
poging (gevaar voor vonkvorming).
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de startka-
bels, is voldoende om de accu tot ontplof-
fing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat ern-
stige chemische brandwonden kan veroor-
zaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op
uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
135
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
De trekhaak van de auto moet goedgekeurd zijn.
De Volvo-dealer kan u informeren over de
mogelijke trekhaken.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig
dat de druk op de trekhaak de maximale
kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de druk die
geldt voor maximale belasting. Raadpleeg
de bandenspanningstabel!
Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet
de kogel
1
en alle bewegende delen in om
onnodige slijtage te voorkomen.
Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is! Wacht hier-
mee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de ver-
snellingsbak oververhit raken. Bij oververhit-
ting slaat de temperatuurmeter in het
instrumentenpaneel tot in het rode gebied
uit. Breng de auto dan tot stilstand en laat
de motor enkele minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de airconditioning
zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnellings-
bak een ingebouwde beschermingsfunctie
in. Zie de melding op het display.
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
Het maximaal toelaatbare gewicht voor een
ongeremde aanhanger bedraagt 750 kg.
Trek bij het parkeren met een aanhanger
altijd eerst de handrem aan, zet vervolgens
de keuzehendel in stand P (automatische
versnellingsbak) of schakel een versnelling
in (handgeschakelde versnellingsbak).
Gebruik wielblokken bij het parkeren op
steile hellingen.
Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die
zwaarder zijn dan 1200 kg bij hellingsper-
centages van meer dan 12 %. Bij hellings-
percentages van meer dan 15 % ontraden
wij het gebruik van een aanhanger.
Aanhangergewichten
Zie pagina 242 voor de toelaatbare aanhanger-
gewichten.
N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aan-
hangergewichten zijn door Volvo bepaald. Let
erop dat er op grond van de wetgeving voor
motorvoertuigen in uw land verdere beperkin-
gen van het aanhangergewicht en de snelheid
kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat
de trekhaak gespecificeerd is voor hogere
gewichten dan het maximaal toelaatbare aan-
hangergewicht van de auto.
1. Geldt niet voor de kogel bij gebruik
van een aanhangerkoppeling met
trillingsdemper.
WAARSCHUWING!
Houd u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De aanhanger
en de auto kunnen anders moeilijk bestuur-
baar worden tijdens uitwijk- en remmanoeu-
vres.
136
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
Rijden met een aanhanger,
automatische versnellingsbak
Trek bij het parkeren op hellingen eerst de
handrem aan, voordat u de keuzehendel in
stand P zet. Zet bij het wegrijden op een
helling eerst de keuzehendel in de rijstand
en haal de auto vervolgens van de handrem.
Kies bij het omhoogrijden op steile hellingen
of in langzaam rijdend verkeer de juiste lage
versnelling. Zo voorkomt u dat de automati-
sche versnellingsbak opschakelt. De ver-
snellingsbakolie wordt dan minder warm.
Als uw auto is uitgerust met een Geartronic-
versnellingsbak, moet u geen hogere hand-
matige versnelling inschakelen dan de motor
“aankan”. Rijden in hoge versnellingen is niet
altijd zuinig.
N.B. Sommige modellen moeten worden uitge-
rust met een oliekoeler voor de automatische
versnellingsbak om gebruik te maken van een
aanhanger. Informeer dan ook bij de dichtstbij-
zijnde Volvo-dealer naar wat er voor uw auto
geldt, als u achteraf een trekhaak monteert.
Niveauregeling
Als uw auto is uitgerust met automatische
niveauregeling, neemt de achtertrein van de
auto tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte
aan, ongeacht de belading. Wanneer de auto
stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is volko-
men normaal. Bij het wegrijden met lading wordt
het niveau na enige tijd rijden naar boven toe bij-
gesteld.
137
Starten en rijden
Trekhaak
Trekhaken
U moet de kogel regelmatig schoonmaken en
met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak met
trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel niet te
worden ingevet.
Als de auto is uitgerust met een afneembare
trekhaak, moeten de montagevoorschriften voor
het monteren van het kogelsegment zorgvuldig
worden opgevolgd (zie pagina 139).
N.B. Neem na gebruik altijd het kogelsegment
los. Bewaar het in de bagageruimte.
Aanhangerkabel
Als de trekhaak van de auto een 13-polig elek-
trisch contact heeft en de aanhanger een
7-polig contact, hebt u een adapter nodig.
Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapter-
kabel. Zorg dat de kabel niet over de grond
sleept.
WAARSCHUWING!
Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde
bevestiging vastmaakt.
WAARSCHUWING!
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
met de afneembare trekhaak van Volvo: Volg
de montagevoorschriften voor het kogelseg-
ment nauwkeurig op. Zorg dat het kogelseg-
ment met de sleutel vergrendeld is voordat u
begint te rijden. Controleer of het controle-
venster groen van kleur is.
138
Starten en rijden
Trekhaak
Afmetingen voor bevestigingspunten
(mm)
A B C D E F G
V70: Afneembare of vaste trekhaak
1094
84
1081 541 122 50
341V70: Afneembare trekhaak met Nivomat 94
V70: Vaste trekhaak met Nivomat 90
XC70: Afneembare of vaste trekhaak
1125
85
372XC70: Afneembare trekhaak met Nivomat 97
XC70: Vaste trekhaak met Nivomat 100
1
Langsligger
2
Middelpunt kogel
139
Starten en rijden
Afneembare trekhaak
Kogelsegment monteren
1. Verwijder de beschermkap.
6. Controleer of het controlevenster groen van
kleur is.
4. Breng het kogelsegment aan en duw het
naar binnen totdat u een klik hoort.
5. Draai de sleutel linksom in de vergrendelde
stand. Neem de sleutel uit het slot.
3. Controleer of het controlevenster (3) rood
van kleur is. Als het venster niet rood van kleur
is, moet u (1) indrukken en de borgknop
linksom (2) draaien totdat u een klik hoort.
2. Controleer of het mechanisme in
de ontgrendelde stand staat door de sleutel
rechtsom te draaien.
140
Starten en rijden
Afneembare trekhaak
7.
N.B. Controleer of het kogelsegment vastzit
door het naar boven, naar beneden en naar
achteren te trekken. Als het kogelsegment
niet juist zit, moet u het verwijderen en het
opnieuw monteren zoals eerder werd
beschreven.
3. Draai de vergrendelingsknop volledig
omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de
knop in deze stand vast terwijl u het kogelseg-
ment schuin naar achteren toe omhoogtrekt.
8.
N.B. De veiligheidskabel van de aanhanger moet
aan de bevestiging van de trekhaak worden vast-
gemaakt.
4. Duw de beschermkap erop.2. Druk de vergrendelingsknop in en draai deze
linksom totdat u een klik hoort.
Kogelsegment verwijderen
1. Steek de sleutel in het slot en draai deze
rechtsom in de ontgrendelde stand.
141
Starten en rijden
Lading op het dak
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn,
zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. als-
mede van het totaalgewicht van de inzittenden
en de kogeldruk. Het laadvermogen van de auto
moet tevens worden verminderd met het
gewicht van het aantal inzittenden. Zie
pagina 242 voor informatie over de toelaatbare
gewichten.
Gebruik van lastdragers (acces-
soire)
Om schade aan de auto te voorkomen en op
een veilige manier lading op het dak te kunnen
vervoeren, adviseren wij u alleen gebruik te
maken van de lastdragers die Volvo speciaal
voor uw auto ontwikkeld heeft.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading ste-
vig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkma-
tig over de lastdragers. Leg de lading niet
diagonaal op de lastdragers. Zorg dat u de
zwaarste voorwerpen onderop legt.
Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en dat de rijeigenschappen zich
wijzigen bij het vervoer van lading op het
dak.
Houd er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof ver-
bruikt, naarmate de omvang van de lading
toeneemt.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
Verwijder de lastdragers, wanneer u ze niet
hoeft te gebruiken. U verlaagt op die manier
de luchtweerstand en daarmee ook het
brandstofverbruik.
Lastdragers monteren
Zorg dat u de lastdragers in de juiste positie
aanbrengt (zie de aanduiding op de sticker
onder de dekkap).
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
WAARSCHUWING!
De maximale dakbelasting is 100 kg inclu-
sief de lastdragers en een eventuele skibox.
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzigin-
gen op in de rijeigenschappen van de auto.
142
Starten en rijden
Lading op het dak
Zorg dat de paspennen in de pasgaten (1)
vallen.
Laat de tegenoverliggende bevestiging
voorzichtig op het dak neer.
Draai de draaiknop enkele slagen losser.
Duw de knop in de richting van de dakbe-
vestiging en zorg dat de haak in de dakbe-
vestiging onder de dekstrip vasthaakt.
Draai de lastdragers vast.
Zorg dat de paspennen van de overige
bevestigingen eveneens goed in de pasga-
ten vallen.
Draai de lastdragers vast.
Controleer of de haak goed vastgrijpt in de
dakbevestiging.
Draai de draaiknoppen beurtelings enkele
slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig
vastzitten.
Klap de dekkap omlaag.
Controleer of de dakreling stevig vastzit.
Controleer regelmatig of de draaiknoppen
nog stevig vastzitten.
Positie van de lastdragers,
dakreling (rails)
Zorg dat u de lastdragers in de juiste positie op
de dakrelingen (rails) aanbrengt. U kunt de last-
dragers in iedere gewenste stand over de volle
lengte van de dakrelingen aanbrengen.
Wanneer u geen lading op het dak vervoert,
moet u de voorste lastdrager ca. 50 mm voor de
middelste dakbevestiging aanbrengen en de
achterste lastdrager ca. 35 mm voor de achter-
ste dakbevestiging (zie bovenstaande afbeel-
ding) om de rijwindgeluiden te beperken.
143
Starten en rijden
Lading op het dak
Lastdragers monteren
Zorg dat de lastdrager goed om de beide dakre-
lingen heen vastklemt. Schroef de lastdrager
vervolgens vast. Maak gebruik van de bijgele-
verde momentsleutel om de boutjes tot aan het
merkje op de sleutel vast te draaien (overeenko-
mend met een moment van 6 Nm). Zie de
afbeelding.
Dekkap van lastdragers
Gebruik bij voorkeur de nok aan het uiteinde van
de momentsleutel (zie afbeelding) of de con-
tactsleutel van de auto om de kap los of vast te
draaien. Een kwartslag (¼) draaien.
144
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer
Juiste lichtbundel voor rechts- of
linksrijdend verkeer
U kunt de lichtbundel van de koplampen aan-
passen om te voorkomen dat u tegenliggers ver-
blindt. Daarbij wordt de lichtopbrengst iets
lager.
Koplampen afplakken
Trek de mallen op de volgende pagina over en
knip een stuk zelfklevend en watervast materiaal
zoals ondoorzichtige tape langs de randen van
de mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten opzichte
van de stip (5) in het koplampglas. De
referentiematen (X) dienen om de afstand te
herleiden vanaf de stip (5) tot aan de hoek van
de afplaktape die aangegeven is met een pijl.
Meet de mallen die op de volgende pagina
staan na het overtrekken ter controle nog eens
op om te zorgen dat de lichtbundel voldoende
wordt afgedekt.
Zie pagina 46 voor het aanpassen van de licht-
bundel van de Active Bi-Xenon Lights (ABL).
145
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Positie van afplaktape op de halogeenkoplampen (1 en 2 op modellen met het stuur links/3 en 4 op modellen met het stuur rechts)
Halogeenkoplampen, model met
het stuur links
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle nog
eens op. Breng de mallen over op een stuk zelf-
klevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen:
Mal 1. (3) = 70 mm, (4) = 40 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 13 mm.
Mal 2. (6) = 55 mm, (7) = 40 mm
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 18 mm.
Halogeenkoplampen, model met
het stuur rechts
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle nog
eens op. Breng de mallen over op een stuk zelf-
klevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen:
Mal 3. (1) = 55 mm, (2) = 41 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 17 mm.
Mal 4. (6) = 70 mm, (7) = 39 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 14 mm.
146
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
147
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Positie van afplaktape op de Bi-Xenonkoplampen (1 en 2 op modellen met het stuur links/3 en 4 op modellen met het stuur rechts)
Koplampen afplakken
Trek de mallen op de volgende pagina over en
knip een stuk zelfklevend en watervast materiaal
zoals ondoorzichtige tape langs de randen van
de mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten opzichte
van de stip (5) in het koplampglas. De
referentiematen (X) dienen om de afstand te
herleiden vanaf de stip (5) tot aan de hoek van
de afplaktape.
Meet de mallen die op de volgende pagina
staan na het overtrekken ter controle nog eens
op om te zorgen dat de lichtbundel voldoende
wordt afgedekt.
Bi-Xenonkoplampen, model met
het stuur links
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle nog
eens op. Breng de mallen over op een stuk zelf-
klevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen:
Mal 1. (3) = 56 mm, (4) = 43 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 29 mm.
Mal 2. (6) = 56 mm, (7) = 42 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 6 mm.
Bi-Xenonkoplampen, model met
het stuur rechts
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle nog
eens op. Breng de mallen over op een stuk zelf-
klevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen:
Mal 3. (1) = 56 mm, (2) = 42 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 29 mm.
Mal 4. (6) = 56 mm, (7) = 41 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 0 mm.
148
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Afplakmallen voor Bi-Xenonkoplampen, model met het stuur links
Afplakmallen voor Bi-Xenonkoplampen, model met het stuur rechts
149
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
1 – BLIS-camera,
2 – Controlelampje,
3 – BLIS-symbool
BLIS
BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur-
der waarschuwt, wanneer er zich een voertuig in
de zogeheten dode hoek bevindt en in dezelfde
richting rijdt.
Dode hoeken” die BLIS in de gaten houdt
(afstand A = ca. 9,5 m; afstand B = ca. 3 m)
Het systeem werkt het best in druk verkeer op
meerbaanswegen.
BLIS is gebaseerd op digitale cameratechniek.
De camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft waar-
genomen in de dode hoek, gaat er een contro-
lelampje op het portierpaneel (2) branden. Het
lampje brandt continu om de bestuurder te
attenderen op het voertuig in de dode hoek.
N.B. Het lampje gaat branden aan die kant van
de auto waar het voertuig is waargenomen. Als
de auto aan weerszijden wordt ingehaald, gaan
dan ook beide lampjes branden.
BLIS is eveneens voorzien van een geïnte-
greerde functie die de bestuurder waarschuwt
bij fouten in het systeem. Als de camera’s van
het systeem bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert
het controlelampje voor BLIS en verschijnt er
een melding op het display van het instrumen-
tenpaneel (zie de tabel op pagina 151). Contro-
leer de cameralenzen in dat geval en maak ze zo
nodig schoon. U kunt het systeem tijdelijk uit-
schakelen met een druk op de knop BLIS (zie
pagina 151).
Wanneer BLIS werkt
Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger
dan 10 km/h.
Wanneer u inhaalt:
Het systeem reageert als het snelheidsver-
schil tussen u en het ingehaalde voertuig
kleiner is dan 10 km/h.
Wanneer u wordt ingehaald:
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het inhalende voertuig kleiner is dan
70 km/h.
Systeemfunctie bij daglicht en bij donker
Daglicht
Bij daglicht reageert het systeem op de con-
touren van omringende voertuigen. Het sys-
teem is geconstrueerd om motorvoertuigen
zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor-
fietsen waar te nemen.
WAARSCHUWING!
Het systeem vormt slechts een aanvulling
op – geen vervanging voor – de aanwezige
buitenspiegels. De bestuurder moet altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden. De
bestuurder is er verantwoordelijk voor dat er
op een veilige manier van rijstrook wordt
gewisseld.
A
B
150
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
Donker
Bij donker reageert het systeem op de koplam-
pen van omringende voertuigen. Als een voer-
tuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal het
systeem dit voertuig niet kunnen waarnemen.
Dit houdt in dat het systeem bijvoorbeeld niet
reageert op een aanhanger achter een auto of
vrachtwagen, omdat daar geen brandende kop-
lampen op zitten.
Schoonmaken
BLIS werkt alleen optimaal, als de cameralen-
zen schoon zijn. U kunt de lenzen schoonmaken
met een zachte doek of een vochtige spons.
Maak de lenzen voorzichtig schoon om krassen
te voorkomen.
WAARSCHUWING!
- BLIS werkt niet in scherpe bochten.
- BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
- Een brede aanhanger achter de auto kan
het zicht ontnemen op andere voertuigen op
aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe leiden
dat BLIS geen voertuigen in dit afge-
schermde gebied kan waarnemen.
WAARSCHUWING!
- Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
- De BLIS-camera’s kunnen hinder ondervin-
den van de aanwezigheid van felle lichtbron-
nen of juist de afwezigheid van lichtbronnen
(wegenverlichting of voertuigverlichting) bij
ritten in het donker. Het systeem kan uit de
afwezigheid van licht ten onrechte opmaken
dat de camera’s zijn afgedekt.
In beide gevallen verschijnt er een melding
op het informatiepaneel.
Bij ritten in dergelijke omstandigheden is het
mogelijk dat het systeem tijdelijk minder
goed kan presteren (zie de informatie op de
volgende pagina), waarbij een displaymel-
ding verschijnt.
Wanneer de melding verdwijnt, werkt het
systeem weer optimaal.
- De BLIS-camera’s kennen dezelfde beper-
kingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat
ze bijvoorbeeld minder goed “zien” bij
hevige sneeuwval en dichte mist.
BELANGRIJK!
- De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
ze nodig sneeuw van de lenzen af.
151
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
BLIS deactiveren en heractiveren
BLIS wordt automatisch geactiveerd, wan-
neer u het contact aanzet. De controlelamp-
jes op de portierpanelen lichten driemaal op
bij het aanzetten van het contact.
U kunt het systeem deactiveren door op de
knop BLIS te drukken die op het schakelaar-
paneel van de middenconsole zit (zie boven-
staande afbeelding). De led in de knop
dooft, wanneer het systeem uitgeschakeld
is. Er verschijnt bovendien een displaytekst
op het instrumentenpaneel.
U kunt BLIS heractiveren door nogmaals op
de knop te drukken. De led in de knop licht
vervolgens op, er verschijnt een nieuwe
tekst op het display en de controlelampjes
op de portierpanelen lichten driemaal op.
Druk op de knop READ (zie pagina 42) om
de melding te laten verdwijnen.
De meldingen verschijnen alleen, als de con-
tactsleutel in stand
II staat (of als de motor
loopt) en BLIS actief is (de bestuurder heeft het
systeem niet gedeactiveerd).
Systeemteksten BLIS
Betekenis
Displaytekst
BLIS ingeschakeld BLINDE-HOEKINFO.
SYSTEEM AAN
BLIS buiten
werking
BLINDE-HOEKSYST.
SERVICE VEREIST
Rechter camera
afgedekt
BLINDE-HOEKSYST.
R CAMERA GEBLOK.
Linker camera
afgedekt
BLINDE-HOEKSYST. L
CAMERA GEBLOK.
Beide camera’s
afgedekt
BLINDE-HOEKSYST.
CAMERA’S GEBLOK.
De BLIS-camera
wordt gehinderd
door bijv. mist of
fel zonlicht recht in
de camera.
De camera herstelt
zichzelf zodra de
omstandigheden
weer normaal zijn.
BLINDE-HOEKSYST.
FUNCTIE BEPERKT
BLIS uitge-
schakeld
BLINDE-HOEKINFO.
SYSTEEM UIT
BELANGRIJK!
Laat reparaties van de onderdelen van het
BLIS-systeem over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
152
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
Beperkingen
Soms kan het controlelampje voor BLIS oplich-
ten zonder dat u voertuigen in de dode hoeken
kunt waarnemen.
N.B. Als het controlelampje voor BLIS soms
oplicht zonder dat u andere voertuigen in de
dode hoeken kunt waarnemen, betekent dit niet
dat het systeem een storing vertoont.
Bij een storing in het BLIS-systeem verschijnt
op het display de melding BLINDE-HOEK-
SYST. SERVICE VEREIST.
Voorbeelden
Hier volgen enkele afbeeldingen van situaties
waarin het controlelampje voor BLIS kan gaan
branden, hoewel er zich geen voertuigen in de
dode hoek bevinden.
Reflecties op een glad en nat wegdek
Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en gladde
oppervlakken zoals geluidsschermen of betonnen
wegen
Laag staande zon in de camera
153
Wielen en banden
Algemene informatie 154
Bandenspanning 157
Gevarendriehoek en reservewiel 159
Bandenspanningscontrolesysteem (optie) 161
Wielen verwisselen 163
Provisorische bandenreparatie 165
154
Wielen en banden
Algemene informatie
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowel het type, de maat,
de bandenspanning als de snelheidsaanduiding
zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Let er bij het verwisselen van banden op dat de
nieuwe banden op alle vier de wielen van het-
zelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben en
van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevolen
bandenspanning aan die op de bandenspan-
ningsticker staat (zie pagina 157 voor de posi-
tie).
Maataanduiding
Op alle autobanden staat een bepaalde maat-
aanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke
aanduiding is 205/55R16 91 W.
Snelheidsaanduidingen
Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring
voor de uitvoering waarin deze werd aangele-
verd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van
de afmetingen en snelheidsaanduidingen die
staan aangegeven op de typegoedkeuring van
de auto. De enige uitzondering daarop vormt het
gebruik van winterbanden (zowel spijkerbanden
als banden zonder spijkers). Bij gebruik van der-
gelijke banden mag u niet sneller rijden dan de
maximumsnelheid die voor het gebruikte ban-
dentype geldt (voor aanduiding Q geldt bijvoor-
beeld een maximumsnelheid van 160 km/h).
Let erop dat de gesteldheid van het wegdek
bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet
de snelheidsaanduiding van de banden.
Let erop dat de aangegeven snelheid de maxi-
mumsnelheid is.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte
houdbaarheidsdatum. Na
enkele jaren worden de ban-
den hard en neemt de grip op
het wegdek stukje bij beetje
af. Gebruik bij het verwisselen
van banden altijd zo nieuw mogelijke banden.
Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De
week en het jaar van productie worden aange-
duid met de DOT-code (Department of Trans-
portation) bestaande uit vier cijfers,
bijvoorbeeld 1502. De band op de afbeelding is
in de 15e week van het jaar 2002 geprodu-
ceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u
door een vakman laten controleren, ook al zien
ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan
banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebro-
ken wordt, als banden zelden of nooit worden
gebruikt. Daarbij kan de werking van de banden
worden aangetast, in welk geval u de banden
niet meer dient te gebruiken.
Dit geldt ook voor reservebanden, winterban-
den en banden die u voor toekomstig gebruik
hebt opgeslagen.
Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare
kenmerken van een band die ongeschikt is voor
gebruik.
De leeftijd van een band valt af te lezen uit de
DOT-code (zie bovenstaande afbeelding).
205 breedte van de band (mm)
55 verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R aanduiding voor radiaalbanden
16 velgdiameter van de band (")
91 aanduiding van het draagvermogen
van de band (in dit geval 615 kg)
W aanduiding van de snelheidslimiet van
de band (in dit geval 270 km/h).
Q 160 km/h (enkel voor winterbanden)
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
155
Wielen en banden
Algemene informatie
Gelijkmatige slijtage en
onderhoud
De juiste bandenspanning levert gelijkmatige
slijtage op (zie pagina 158). Voor optimale rijei-
genschappen en een gelijkmatige bandenslij-
tage wordt geadviseerd de banden van tijd tot
tijd van voor naar achter of omgekeerd te ver-
wisselen (nooit van links naar rechts of omge-
keerd). Verwissel de banden de eerste keer van
voor naar achter (of omgekeerd) na 5 000 km
en daarna om de 10 000 km. Monteer de ban-
den met het diepste profiel altijd op de achteras
om het gevaar voor slippen te verminderen.
Neem contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats als u niet zeker bent van de profieldiepte.
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze
nooit rechtop staan.
Banden met slijtage-indicatoren
Slijtage-indicatoren zijn smalle
ophogingen die dwars op het
profiel van de band staan. De
letters TWI (Tread Wear Indi-
cator) op de zijkant van de
band geven aan dat een band
is uitgerust met slijtage-indicatoren. De indica-
toren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band
dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van
het profiel over is. Vervang de banden dan zo
spoedig mogelijk. Let erop dat een band met
een gering profiel zeer weinig grip op het weg-
dek heeft bij regen of sneeuw.
Winterbanden
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
afmetingen. Deze staan op een bandenspan-
ningsticker (zie positie pagina 157). De banden-
maat is afhankelijk van het motortype. Gebruik
altijd winterbanden op alle vier de wielen.
N.B. Neem contact op met een Volvo-dealer
voor advies over de beste soort velgen en ban-
den.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km rustig worden ingereden, zodat
de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo
gaan de banden en vooral de “spikes” langer
mee.
N.B. De wettelijke bepalingen voor het gebruik
van banden met “spikes” verschillen van land tot
land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempera-
turen vergen meer van de banden dan zomerse
ritten. Daarom wordt er een minimale profiel-
diepte van vier mm voor winterbanden geadvi-
seerd.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toe-
gestaan op de voorwielen. Dit geldt ook voor
modellen met voorwielaandrijving.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
tingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,
omdat zowel de sneeuwkettingen als de ban-
den daardoor overmatig slijten. Maak nooit
gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten
snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de schijf-
remmen en de wielen te gering is.
Afsluitbare wielbout
Afsluitbare wielbouten zijn te gebruiken op
zowel lichtmetalen als stalen velgen. Bij gebruik
van afsluitbare wielbouten op stalen velgen met
wieldoppen, moet u de afsluitbare wielbout zo
ver mogelijk van het ventiel aanbrengen. Als u
dat niet doet, is het niet mogelijk de wieldop te
monteren.
WAARSCHUWING!
Een beschadigde band kan ertoe leiden dat
u de controle over de auto verliest.
BELANGRIJK!
Gebruik originele sneeuwkettingen van
Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen die
zijn afgestemd op het model en de band- en
velgafmetingen. Vraag een erkende Volvo-
werkplaats om advies.
156
Wielen en banden
Algemene informatie
De pijl geeft de draairichting van de band
aan
Zomer- en winterbanden
Wanneer u de zomerbanden vervangt door win-
terbanden of andersom, moet u op de band
noteren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor
links, R voor rechts enz. Bij banden met een
speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer
de banden in een bepaalde richting draaien,
staat deze richting aangegeven met een pijl op
de zijkant van de band. Zorg dat de banden
altijd dezelfde draairichting hebben. Banden
mogen alleen van voor naar achter verwisseld
worden, nooit van links naar rechts of omge-
keerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt,
nemen de remeigenschappen van de auto af en
kunnen de banden regen, sneeuw en drab min-
der goed afvoeren. Monteer de banden met het
diepste profiel altijd op de achteras (om het
gevaar voor slippen te verminderen).
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet zeker bent van de profiel-
diepte.
157
Wielen en banden
Bandenspanning
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker voor op de portierstijl aan de
bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier)
staat de juiste bandenspanning voor uw auto
aangegeven bij verschillende belading en snel-
heid.
Op de sticker staan:
Bandenspanning bij gebruik van de aanbe-
volen bandenmaat
ECO-bandenspanning
Bandenspanning compact reservewiel
(Temporary Spare)
Bandenspanning controleren
Controleer regelmatig de bandenspanning.
N.B. Het is een natuurlijk gegeven dat de ban-
denspanning na verloop van tijd afneemt. De
bandenspanning varieert ook naargelang van de
omgevingstemperatuur.
De juiste bandenspanning staat aangegeven in
de bandenspanningstabel. De vermelde ban-
denspanning geldt bij koude banden (kan ver-
schillen naargelang van de buitentemperatuur).
Al na enkele kilometers rijden worden de ban-
den warm en loopt de spanning op. Laat
daarom geen lucht uit de banden ontsnappen
als u de spanning controleert bij warme banden.
Als de spanning bij warme banden echter te
laag is, moet u de band harder oppompen.
Onvoldoende opgepompte banden hebben een
negatieve inwerking op het brandstofverbruik,
de levensduur van de banden en de rijeigen-
schappen van de auto. Wanneer u met een te
lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden
oververhit raken en kapotgaan. Zie de banden-
spanningstabel op pagina 158 voor informatie
over de juiste bandenspanning.
Brandstofbesparing, ECO-
bandenspanning
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden wordt geadviseerd de aangegeven ban-
denspanning bij maximale belading aan te hou-
den bij snelheden tot 160 km/h.
De bandenspanning is van invloed op het rij-
comfort, de stuureigenschappen en de gepro-
duceerde weggeluiden.
158
Wielen en banden
Bandenspanning
Bandenspanningstabel
Type Bandenmaat Snelheid (km/h)
Belading
(1–3 inzittenden)
Max. belading
Voorin
kPa/bar
Achterin
kPa/bar
Voorin
kPa/bar
Achterin
kPa/bar
T5 205/55R16
215/55R16
225/45R17
235/40R18
0 – 160 220/2,2 220/2,2 260/2,6 260/2,6
160 + 260/2,6 260/2,6 280/2,8 280/2,8
XC70 215/65R16
215/60R17
0 –160 210/2,1 210/2,1 260/2,6 260/2,6
160 + 240/2,4 240/2,4 300/3,0 300/3,0
Overige 195/65R15
205/55R16
215/55R16
225/45R17
235/40R18
0 –160 220/2,2 220/2,2 260/2,6 260/2,6
160 + 250/2,5 250/2,5 280/2,8 280/2,8
Alle Alle
0 – 160
260/2,6
1
260/2,6
1
260/2,6
1
260/2,6
1
Reservewiel,
Temp. Spare
0 – 80 420/4,2 420/4,2 420/4,2 420/4,2
1. Zie pagina 157 voor de ECO-bandenspanning
159
Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
Reservewiel, gereedschap en krik
1. Krik
1
2. Gereedschapstas
1
met sleepoog
3. Bevestiging
4. Reservewiel
1
Het reservewiel met de krik en de gereed-
schapstas vindt u onder de vloer van de baga-
geruimte. Ga als volgt te werk om het
reservewiel te verwijderen:
Verwijder het achterste vloerluik door het
ca. 45° omhoog te klappen en naar achteren
te trekken. Zet het voorste vloerluik in opge-
klapte stand vast.
Draai de knoppen aan de zijkanten van de
kunststof bagagebak (accessoire) los en til
de bak uit de auto.
Til de krik en de gereedschapstas naar bui-
ten.
Draai de bevestiging van het reservewiel los
en til het reservewiel uit de bagageruimte.
Schroef en bevestig alle onderdelen in
omgekeerde volgorde weer vast. Zorg
ervoor dat het reservewiel vastzit en dat de
krik en het gereedschap stevig op hun
plaats zitten.
Reservewiel “Temporary Spare”
Het compacte reservewiel
1
(“Temporary
Spare”) mag alleen worden gebruikt gedurende
de korte tijd die nodig is om het normale wiel te
repareren of te vervangen.
Volgens de wet mag het reservewiel/de band
alleen tijdelijk worden gebruikt, wanneer een
band beschadigd is. Een wiel/band van dit type
moet daarom zo spoedig mogelijk door een nor-
maal wiel/normale band worden vervangen.
Let er ook op dat het compacte reservewiel in
combinatie met normale wielen of banden wijzi-
gingen in de rijeigenschappen kan veroorzaken.
De maximumsnelheid bij gebruik van een com-
pact reservewiel bedraagt daarom 80 km/h.
N.B. Gebruik alleen het originele reservewiel
dat bij de auto hoort! Banden met afwijkende
maten kunnen schade aan uw auto veroorzaken.
U mag per keer slechts een reservewiel gebrui-
ken.
1. Bepaalde varianten en markten
1
2
3
4
160
Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
Gevarendriehoek (bepaalde
landen)
1. Klem
2. Gevarendriehoek (andere positie op auto’s
met een extra bankje)
Houd u aan de bepalingen die gelden voor het
gebruik van gevarendriehoeken in het land
waarin u zich bevindt.
N.B. Als de auto is uitgerust met een extra
bankje in de bagageruimte, zit de
gevarendriehoek (2) in een speciaal vakje voor
in de ruimte voor het reservewiel.
Reservewiel, gereedschap, krik
auto’s met basluidspreker (optie)
De krik en de gereedschapstas vindt u in het
opbergvak boven het reservewiel. Ga als volgt
te werk om het reservewiel te verwijderen:
Verwijder het achterste vloerluik door het
ca. 45° omhoog te klappen en naar achte-
ren te trekken. Til het voorste vloerluik naar
buiten.
Verwijder de mat die over de basluidspreker
heen zit.
Neem de draaiknop los en verdraai de
klem (1) 90°.
Til de basluidspreker omhoog. Pak onder-
tussen de luidspreker bij de rechter boven-
hoek en die linksachter vast. Kantel de
luidspreker schuin naar voren toe omhoog
en laat de basluidspreker vervolgens tegen
de linkerwand van de bagageruimte rusten.
Plaats alle onderdelen in omgekeerde volg-
orde terug en zet ze vast. Zorg ervoor dat
het reservewiel vastzit en dat de krik en het
gereedschap stevig op hun plaats zitten.
1
2
161
Wielen en banden
Bandenspanningscontrolesysteem (optie)
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS,
Tyre Pressure Monitoring System) waarschuwt
de bestuurder, wanneer de spanning in één of
meer banden te laag is. Het systeem maakt
gebruik van sensoren in de ventielen van de
banden. Bij snelheden van ca. 40 km/h contro-
leert het systeem de bandenspanning. Als de
spanning dan te laag is, gaat het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel
branden en verschijnt er een melding op het
informatiedisplay.
Controleer het systeem altijd na het verwisselen
van wielen om er zeker van te zijn dat de vervan-
gende wielen compatibel zijn met het systeem.
Zie pagina 157–158 voor informatie over de
juiste bandenspanning.
N.B. Ook mét het TPMS-systeem moet u het
normale onderhoud aan de banden blijven ple-
gen.
Bandenspanningscontrolesysteem
afstellen
Om de aanbevolen bandenspanning van Volvo
aan te kunnen houden is het mogelijk het ban-
denspanningscontrolesysteem af te stellen, bij-
voorbeeld bij een zware belading.
N.B. De motor mag daarbij niet lopen.
Pomp de banden tot de juiste spanning op.
Zet het contact in stand I of II.
Draai aan het duimwiel op de linker stuur-
hendel, totdat de melding BANDENSPAN-
NING KALIBREREN op het
informatiedisplay verschijnt.
Houd de knop RESET ingedrukt, totdat de
melding BANDENSPANNING GEKALI-
BREERD! verschijnt.
Bij een lage bandenspanning
Doe het volgende, wanneer de melding LAGE
BANDENSPAN. CONTR. BANDEN voor een
lage bandenspanning op het informatiedisplay
verschijnt:
Controleer de bandenspanning van alle vier
de wielen.
Pomp de band(en) tot de juiste spanning
op.
Rijd ten minste 1 minuut onafgebroken in de
auto op een snelheid van 40 km/h of hoger
en ga na of de melding verdwijnt.
Bandenspanningscontrole deactiveren
N.B. De motor mag daarbij niet lopen.
Zet het contact in stand I of II.
Draai aan het duimwiel op de linker stuur-
hendel, totdat de melding BAN-
DENSP.SYSTEEM AAN op het
informatiedisplay verschijnt.
Houd de knop RESET ingedrukt, totdat de
melding BANDENSP.SYSTEEM UIT ver-
schijnt.
Herhaal de punten 1–3 om het systeem
opnieuw te activeren, waarna de melding BAN-
DENSP.SYSTEEM AAN op het informatiedis-
play verschijnt.
Adviezen
Er zitten alleen TPMS-sensoren in de ventielen
van de wielen die in de fabriek werden gemon-
teerd.
BELANGRIJK!
Als er een storing optreedt in het banden-
spanningscontrolesysteem, gaat het
waarschuwingslampje op het instrumenten-
paneel branden. Bovendien verschijnt de
melding BANDENSP.SYSTEEM SERVICE
VEREIST. Dit kan meerdere oorzaken
hebben. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er
een wiel gemonteerd werd met een sensor
die niet past bij het bandenspanningscon-
trolesysteem van Volvo.
162
Wielen en banden
Bandenspanningscontrolesysteem (optie)
Bij een compact reservewiel (Temporary
Spare) ontbreekt een dergelijke sensor.
Bij gebruik van wielen zonder TPMS-sensor
zal iedere keer dat u meer dan 10 minuten
lang sneller rijdt dan 40 km/h de melding
BANDENSP.SYSTEEM SERVICE VEREIST
verschijnen.
Volvo adviseert TPMS-sensoren te laten
monteren op alle wielen (zomer- of winter-
banden) van de auto.
Volvo raadt het af sensoren van het ene wiel
over te zetten op een ander wiel.
Runflat-banden (optie)
Als er zogeheten runflat-banden (SST-banden,
Self Supporting Tyres) op de auto zitten, hebt u
ook TPMS.
Dergelijke banden zijn voorzien van een speciaal
verstevigde zijwand, zodat u ook als er een hoe-
veelheid lucht uit de band ontsnapt is, kunt blij-
ven rijden. Deze banden zijn op speciale velgen
gemonteerd. (Om dergelijke velgen kunnen ook
standaardbanden worden gelegd.)
Als de bandenspanning van een SST-band
daalt, gaat het oranje TPMS-lampje op het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er
een melding op het display. Houd in dat geval
een snelheid van maximaal 80 km/h uur aan en
laat de band zo spoedig mogelijk vervangen.
Rijd voorzichtig omdat het niet altijd duidelijk is
welke band er lek is. Controleer altijd alle vier de
banden om na te gaan welke band er moet wor-
den vervangen.
WAARSCHUWING!
Houd bij het oppompen van een band met
TPMS het mondstuk recht tegen het ventiel
aan om het ventiel niet te beschadigen.
WAARSCHUWING!
Laat de montage van SST-banden over
aan de vakman.
Gebruik SST-banden alleen in combi-
natie met TPMS.
Rijd niet sneller dan 80 km/h, nadat er
een waarschuwingsmelding voor een lage
bandenspanning is verschenen.
Vervang de lekke band na maximaal
80 kilometer rijden.
Rijd voorzichtig.
Vervang een SST-band bij beschadiging
of lekkage.
163
Wielen en banden
Wielen verwisselen
Wielen demonteren
Let erop dat u de gevarendriehoek opzet, wan-
neer u de band moet verwisselen aan de kant
van de weg. Het reservewiel zit onder de kunst-
stof bak in de bagageruimte.
Trek de handrem aan en schakel de 1e ver-
snelling in op auto’s met een handgescha-
kelde versnellingsbak (stand P op auto’s
met een automatische versnellingsbak).
Breng houten wielblokken of grote stenen
aan voor en achter de wielen die op de
grond blijven staan.
Auto’s met stalen velgen hebben verwijder-
bare wieldoppen. Verwijder de wieldoppen
met een dikke schroevendraaier of iets der-
gelijks. Wanneer u geen schroevendraaier
hebt, kunt u de wieldoppen met de hand
proberen los te trekken. Draag bij voorkeur
werkhandschoenen. Wanneer u de wieldop-
pen terugplaatst, moet u erop letten dat de
opening in de wieldop recht tegenover het
ventiel komt te zitten.
Draai de wielbouten 1/2–1 slag los met de
dopsleutel. U draait de bouten linksom los.
Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszij-
den van de auto. Houd de krik tegen de pen
van het steunpunt (zie afbeelding) en draai
de voet van de krik zo ver omlaag dat deze
plat tegen de grond aankomt. Controleer
nogmaals of de krik goed aan het kriksteun-
punt bevestigd is en zorg dat de voet recht
onder het steunpunt zit.
Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt. Draai de wielbouten los
en verwijder het wiel.
164
Wielen en banden
Wielen verwisselen
Wielen monteren
Reinig de contactvlakken op het wiel en de
naaf.
Breng het wiel aan. Draai de wielbouten
vast.
Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen
niet meer ongehinderd kunnen draaien.
Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is
belangrijk dat u de wielmoeren stevig aan-
haalt. Haal ze aan met 140 Nm. Controleer
het aanhaalmoment met een momentsleutel.
Breng de wieldop (stalen velgen) aan.
Krik bestemd voor auto’s met vierwie-
laandrijving
WAARSCHUWING!
Kruip nooit onder de auto als deze op de krik
staat.
Laat eventuele passagiers uit de auto stap-
pen, voordat u de auto opkrikt.
Geef eventuele passagiers te kennen dat ze
dusdanig moeten gaan staan dat de auto en
liever nog een vangrail tussen hen en het ver-
keer op de weg zit.
BELANGRIJK!
Als er TPMS op de auto zit, dient u de
nieuwe banden na montage te kalibreren.
Lees “Bandenspanningscontrolesysteem
afstellen” op pagina 161.
165
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Algemene informatie
De bandenreparatieset
1
wordt gebruikt om een
lek te dichten alsook om de bandenspanning te
controleren en zo nodig tijdelijk te corrigeren.
De set bestaat uit een compressor en een bus
met afdichtmiddel. De set dient om noodrepara-
ties uit te voeren. De bus met het afdichtmiddel
moet worden vervangen voordat de houdbaar-
heidsdatum is verstreken en tevens na het
gebruik.
Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in
het loopvlak effectief af.
N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend
bedoeld voor het afdichten van banden met een
lek in het loopvlak.
N.B. De krik is optioneel bij auto’s met de ban-
denreparatieset.
De bandenreparatieset leent zich minder goed
voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer
geen banden met de set te repareren die grote
groeven, scheuren en dergelijke vertonen.
Een 12 V-aansluiting voor de compressor zit
voorin bij de middenconsole, achterin bij de
achterbank en in de bagageruimte. Gebruik de
elektrische aansluiting die het dichtst bij de
lekke band zit.
Bandenreparatieset erbij nemen
De bandenreparatieset met compressor en
gereedschap zit onder de vloer in de bagage-
ruimte.
Pak de vloermat aan de achterzijde beet en
klap deze naar voren toe op.
Til de bandenreparatieset op.
1. Bepaalde varianten en markten
WAARSCHUWING!
Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de
bandenreparatieset voor een noodreparatie
hebt gebruikt. Bezoek een erkende Volvo-
werkplaats om de afgedichte band te laten
controleren (maximale rijafstand 200 km).
Het personeel bepaalt of de band kan wor-
den gerepareerd of moet worden vervangen.
166
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Overzicht
1. Sticker, toegestane maximumsnelheid
2. Knop
3. Kabel
4. Bushouder (oranje deksel)
5. Beschermdop
6. Drukreduceerventiel
7. Luchtslang
8. Bus met afdichtmiddel
9. Manometer
Band oppompen
De compressor is berekend op het oppompen
van de originele banden die op de auto zitten.
De compressor moet uitstaan. Zorg dat de
knop in stand 0 staat en neem de kabel en
de luchtslang erbij.
Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de luchts-
lang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
Sluit de kabel aan op een van de 12V-
aansluitingen in de auto en start de motor.
Schakel de compressor in door de knop in
stand I te zetten.
Pomp de band op tot de druk die in de ban-
denspanningstabel staat aangegeven. (Laat
eventueel lucht ontsnappen met het drukre-
duceerventiel, als de bandenspanning te
hoog is.)
Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de kabel los.
Plaats het ventieldopje terug.
WAARSCHUWING!
Het inademen van uitlaatgassen kan levens-
gevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in
ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende
geventileerd zijn.
BELANGRIJK!
Er bestaat gevaar voor oververhitting. De
compressor mag niet langer dan
10 minuten achtereen werken.
167
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Lekke band repareren
Zie de afbeelding op pagina 166 voor infor-
matie over de werking van de onderdelen
Open het deksel van de bandenreparatie-
set.
Haal de sticker met de toegestane maxi-
mumsnelheid uit de set en bevestig de
sticker op het stuurwiel.
Controleer of de knop in stand 0 staat en
neem de kabel en de luchtslang erbij.
Draai de oranje beschermdop los evenals
de dop op de bus met afdichtmiddel.
N.B. Verbreek de verzegeling van de bus niet
handmatig. Bij het indraaien van de bus wordt
de verzegeling automatisch verbroken.
Draai de bus in de bushouder vast.
Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de luchts-
lang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan
en start de motor.
Zet de knop in stand I.
N.B. Bij het inschakelen van de compressor kan
de spanning aanvankelijk oplopen tot 6 bar,
maar zal na ca. 30 seconden weer dalen.
Vul de band 7 minuten lang met afdichtmid-
del.
Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen. De
bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en
maximaal 3,5 bar te bedragen.
Schakel de compressor uit en trek de kabel
los uit de 12V-aansluiting.
Koppel de slang los van het ventiel en plaats
het ventieldopje terug.
Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal
80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band
kan afdichten.
WAARSCHUWING!
Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot
huidirritatie. Was bij huidcontact het getrof-
fen gebied onmiddellijk schoon met water en
zeep.
WAARSCHUWING!
Draai de bus niet los. De bus is voorzien van
een pakking die lekkage tegengaat.
WAARSCHUWING!
Ga nooit naast de band staan terwijl de com-
pressor aan het pompen is. Bij barsten, onef-
fenheden en dergelijke dient u de
compressor onmiddellijk uit te schakelen.
Beëindig in dat geval de rit. Neem contact
op met een erkende bandenreparateur.
BELANGRIJK!
Er bestaat gevaar voor oververhitting. De
compressor mag niet langer dan
10 minuten achtereen werken.
WAARSCHUWING!
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar,
is het gat in de band te groot. Beëindig in dat
geval de rit. Neem contact op met een
erkende bandenreparateur.
168
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Reparatieresultaat en banden-
spanning controleren
Sluit de uitrusting opnieuw aan.
Lees de bandenspanning van de manome-
ter af.
Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werd
de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in
dat geval de rit. Neem contact op met een
bandenreparateur.
Als de bandenspanning hoger is dan
1,3 bar, moet u de band oppompen tot de
spanning die staat aangegeven in de ban-
denspanningstabel. Laat lucht uit de band
ontsnappen, als de bandenspanning te
hoog is.
Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het ven-
tieldopje terug.
Leg de bandenreparatieset in de kofferbak
terug.
N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de
slang na gebruik. Laat het vervangen over aan
een erkende Volvo-werkplaats.
Rijd naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-
werkplaats om de beschadigde band te
laten vervangen/repareren. Geef aan het
werkplaatspersoneel door dat er afdichtmid-
del in de band zit.
Bus met afdichtmiddel vervangen
Vervang de bus voordat de houdbaarheidsda-
tum verstreken is. Behandel de vervangen bus
als klein chemisch afval (KCA).
WAARSCHUWING!
Draai de bus niet los. De bus is voorzien van
een pakking die lekkage tegengaat.
WAARSCHUWING!
Controleer de bandenspanning regelmatig.
WAARSCHUWING!
Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de
bandenreparatieset voor een noodreparatie
hebt gebruikt. Bezoek een erkende Volvo-
werkplaats om de afgedichte band te laten
controleren (maximale rijafstand 200 km).
Het personeel bepaalt of de band kan wor-
den gerepareerd of moet worden vervangen.
BELANGRIJK!
Lees de veiligheidsvoorschriften aan de
onderkant van de bus.
169
Verzorging
Schoonmaken 170
Lakschade herstellen 173
Roestwering 174
170
Verzorging
Schoonmaken
Auto wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Dit is
met name ’s winters van belang, omdat strooi-
zout en vocht al snel aanleiding kunnen geven
tot corrosie.
Was de auto als volgt:
Was de auto niet in direct zonlicht, omdat
de lak daarbij blijvende schade kan oplopen.
Zorg dat de auto op een spoelvloer met
afvoerscheiding staat.
Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel
van de auto.
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil
los te weken. Let op het volgende bij
gebruik van een hogedrukreiniger: Houd bij
het wassen de spuitkop van de hogedrukrei-
niger ten minste 30 cm van de carrosserie
af. Spuit evenmin direct in de richting van de
sloten.
Gebruik een spons en veel water met of
zonder schoonmaakmiddel.
Gebruik bij voorkeur handwarm water (maxi-
maal 35 °C) en geen heet water.
Als het vuil uiterst hardnekkig is, kunt u de
auto met een ontvettingsmiddel voor koude
toepassingen wassen. Zorg in dat geval dat
de auto op een spoelplaat met afvoerschei-
ding staat. Wanneer u een ontvettingsmid-
del voor koude toepassingen gebruikt, moet
u zorgen dat de auto niet in direct zonlicht
staat. De lak mag evenmin warm zijn gewor-
den door blootstelling aan zonlicht of de uit-
gestraalde motorwarmte. Zonlicht en
warmte kunnen blijvende schade aan de lak
veroorzaken. Vraag een Volvo-werkplaats
om advies.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer.
Reinig de wisserbladen met een hand-
warme zeepoplossing.
N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplam-
pen, mistlampen en achterlichten kan tijdelijk
condens optreden aan de binnenkant van het
lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en
alle externe verlichting is erop gebouwd om dit
zo veel mogelijk te voorkomen. Condens ver-
dwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de
lamp enige tijd brandt.
Geschikt schoonmaakmiddel
Autoshampoo.
Let erop dat:
Verwijder vogelpoep altijd zo spoedig moge-
lijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk
stoffen die de lak aantasten en deze zeer
snel doen verkleuren. Een dergelijke verkleu-
ring kunt u niet wegpoetsen.
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de auto
snel en eenvoudig schoonmaken. Let er echter
op dat een wasbeurt in een automatische was-
straat nooit een alternatief vormt voor een
goede wasbeurt met de hand, omdat de bor-
stels van de wasstraat niet overal even goed bij
kunnen.
WAARSCHUWING!
Maak de motor niet schoon, wanneer deze
nog warm is. Brandgevaar! Laat het schoon-
maken van de motor over aan een erkende
Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK!
Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen
de stoffen bekleding beschadigen.
BELANGRIJK!
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische
wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
daarom geadviseerd de eerste maanden na
aankoop van een nieuwe auto deze alleen
met de hand te wassen.
171
Verzorging
Schoonmaken
Kunststof en rubber exterieuronder-
delen en sieronderdelen
Voor het schoonmaken van gekleurde kunststof
onderdelen, rubber onderdelen en sieronderde-
len zoals glimmende strips, wordt geadviseerd
het speciale reinigingsmiddel te gebruiken dat
bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Volg bij het
gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiks-
voorschriften nauwkeurig op.
Interieur schoonmaken
Behandeling van vlekken op stoffen
bekleding
De Volvo-dealer heeft een speciaal reinigings-
middel voor stoffen bekleding. Andere reini-
gingsmiddelen kunnen de brandvertragende
eigenschappen van de bekleding aantasten.
Behandeling van vlekken op leren
bekleding
De leren bekleding van Volvo is chroomvrij
gelooid en voldoet aan de norm Öko-Tex 100.
Het leer wordt veredeld en bewerkt zodat het
zijn natuurlijke eigenschappen houdt. Het leer is
voorzien van een beschermende toplaag, maar
om de goede eigenschappen en het fraaie uiter-
lijk te behouden is regelmatige verzorging van
het leer vereist. Volvo biedt een universeel leer-
verzorgingsproduct waarmee u leren bekleding
kunt schoonmaken en de beschermende laag
kunt herstellen mits u het volgens de instructies
opvolgt.
Na enig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt het
leer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van de
oppervlaktestructuur. Een dergelijk patina
maakt deel van het natuurlijke verouderingspro-
ces van het leer en geeft aan dat het om een
natuurproduct gaat.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo de
beschermende crème één- à viermaal per jaar
(zo nodig vaker) op te brengen. Vraag bij de
Volvo-dealer naar het speciale leerverzorgings-
product van Volvo.
Reinigingsvoorschriften voor leren
bekleding
Breng een weinig van het leerreinigingspro-
duct op een vochtige spons aan en knijp
erin om een dikke laag schuim te krijgen.
Behandel de vlek voorzichtig met cirkelende
bewegingen.
Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat
de vlek in de spons trekken. Wrijf niet!
WAARSCHUWING!
Test na het wassen van de auto altijd de
remmen (en dus ook de parkeerrem) om te
voorkomen dat vocht en corrosie de rem-
blokken aantasten, waardoor de remwerking
afneemt! Trap zo nu en dan lichtjes op het
rempedaal, als u lange afstanden in de regen
of sneeuwmodder aflegt. Op die manier ver-
warmt u de remblokken waardoor het vocht
verdampt. Doe dit ook tijdens het wegrijden
bij zeer vochtig of koud weer.
BELANGRIJK!
Onderdelen van kunststof en rubber niet in
de was zetten of oppoetsen.
Bij het poetsen van glimmende strips kunt u
de glimmende laag beschadigen of verwij-
deren.
Gebruik geen schurende poetsmiddelen.
BELANGRIJK!
Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen
de stoffen bekleding beschadigen.
BELANGRIJK!
Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Derge-
lijke middelen kunnen bekleding van textiel,
vinyl en leer beschadigen.
BELANGRIJK!
Let erop dat de bekleding kan verkleuren bij
contact met materialen die afgeven (nieuwe
spijkerbroek, gekleurde suède kleding e.d.).
172
Verzorging
Schoonmaken
Veeg het behandelde gebied met een stuk
zacht papier of een doek af en laat het leer
volledig drogen.
Beschermende laag aanbrengen op
leren bekleding
Breng wat van de beschermende crème op
de vilten doek aan en wrijf de crème in cirke-
lende bewegingen voorzichtig in het leer.
Laat het leer 20 minuten drogen alvorens
erop plaats te nemen.
Daarmee is het leer beter beschermd tegen
vlekken en uv-straling.
Behandeling van vlekken op interieu-
ronderdelen van kunststof, metaal en
hout
Voor het schoonmaken van interieuronderdelen
en -panelen van kunststof wordt een speciaal
reinigingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar
is bij de Volvo-dealer. Krab of wrijf nooit over
een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen.
Veiligheidsgordels schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en
dan met name het textielreinigingsmiddel dat bij
Volvo-dealers verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel
droog is, voordat deze weer wordt opgerold.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto op en zet deze in de was, wan-
neer de lak er dof uitziet en u deze extra
bescherming wilt bieden zoals net voor het
begin van de winterperiode.
Normaal gesproken hoeft u de auto pas na een
jaar te poetsen. Was kunt u eerder aanbrengen.
Was de auto schoon en droog deze zorgvuldig
af, voordat u begint te poetsen/de was aan-
brengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met ter-
pentine. De hardnekkiger vlekken kunt u
verwijderen met een speciaal voor autolak
bestemde fijne schuurpasta (“rubbing com-
pound”). Poets de lak eerst op en behandel
deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm.
Volg de aanwijzingen op de verpakking nauw-
keurig op. Veel preparaten bevatten zowel
poetsmiddel als was.
Onderdelen die warmer zijn dan 45° C kunt u
beter niet poetsen of in de was zetten.
Buitenspiegels en voorste
zijruiten met water- en vuilafsto-
tende laag (optie) schoonmaken
Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvet-
ters e.d. op de spiegels of de ruiten, omdat de
water- en vuilafstotende laag daardoor bescha-
digd kan raken.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om kras-
sen op het glas te voorkomen.
Om schade aan het glas te voorkomen moet u
voor het verwijderen van ijs alleen een krabber
van kunststof gebruiken.
De waterafstotende laag staat bloot aan natuur-
lijke slijtage.
N.B. Om de waterafstotende eigenschappen te
behouden, wordt geadviseerd de behandeling
te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel
dat verkrijgbaar is bij Volvo-dealers. Gebruik het
middel de eerste keer na drie jaar en daarna om
het jaar.
BELANGRIJK!
Lakbehandelingen zoals lakconservering,
verzegeling, bescherming, glansverzegeling
e.d. kunnen lakschade veroorzaken.
Lakschade als gevolg van het gebruik van
dergelijke behandelingen valt niet onder de
Volvo-garantie.
173
Verzorging
Lakschade herstellen
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom regel-
matig worden gecontroleerd. Lakschade moet u
meteen herstellen om roestvorming te voorko-
men. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn:
steenslagplekken en krassen,
schade aan de spatbordranden en de por-
tieren.
Voor het herstel van lakschade moet u de auto
eerst schoonwassen en zorgvuldig laten dro-
gen. Zorg dat de auto een temperatuur van
meer dan +15 °C heeft.
Kleurcode
Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De kleurcode
(1) staat op het typeplaatje in de motorruimte.
Typeplaatje
Verwijder eventuele lakresten met een stuk
tape.
Plak zo nodig af.
Steenslagplekken en krassen
Benodigdheden:
Grondlak (primer) in een bus
Lak in een bus of een zogeheten bijtip-pen
Kwastje
Afplaktape
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
verwijdering van het vuil de ontbrekende lak
aan te brengen.
Als de sleenslagplek echter wel tot het
blanke plaatwerk is doorgedrongen,
moet u als volgt te werk gaan:
Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digd gebied heen. Trek de tape weer van de
lak af om zo veel mogelijk lakresten te verwij-
deren (afbeelding 1).
Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en
breng met een fijn kwastje of een lucifer
(afbeelding 2) aan.
Wanneer de grondlak droog is, brengt u de
lak aan met een kwastje.
Zorg dat u de lak goed hebt omgeroerd en
breng de lak vervolgens in meerdere, dunne
lagen aan. Laat de lak na elke laag drogen.
Krassen kunt u op dezelfde manier herstel-
len, zij het dat u de onbeschadigde lak het
beste met afdektape kunt beschermen (zie
afbeelding 3).
Wacht enkele dagen en rond de werkzaam-
heden af door de bijgewerkte lak op te poet-
sen. Gebruik daarvoor een zachte doek en
wees zuinig met de schuurpasta.
174
Verzorging
Roestwering
Roestwering, controleren en
bijwerken
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige
en complete roestwerende behandeling onder-
gaan. De carrosserie bestaat gedeeltelijk uit
gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is
voorzien van een slijtvaste bodembescherming
(“undercoating”). In de langsdragers, de holle
ruimten en de gesloten profielen werd een
dunne, penetrerende roestwerende vloeistof
gespoten.
U kunt de roestwering van de auto onderhou-
den door onder meer het volgende te doen:
Houd de auto schoon! Spoel het onderstel
af. Houd bij gebruik van een hogedrukreini-
ger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af!
Laat de roestwering regelmatig controleren
en bijwerken.
De roestwering van de auto hoeft normaal
gesproken pas na ongeveer 8 jaar te worden
nabehandeld. Laat de auto daarna om de drie
jaar een nabehandeling ondergaan. Laat u hierin
assisteren door een erkende Volvo-werkplaats.
175
Onderhoud en service
Volvo Service 176
Onderhoud 177
Motorkap en motorruimte 179
Dieselolie 180
Oliën en vloeistoffen 181
Wisserbladen 185
Accu 186
Gloeilampen vervangen 188
Zekeringen 195
176
Onderhoud en service
Volvo Service
Onderhoudsprogramma van Volvo
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
uitvoerig getest. De auto werd nogmaals gecon-
troleerd naar de normen van Volvo Car Corpora-
tion, net voordat de auto aan u werd geleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog peil
te houden, moet u de voorschriften van het
Onderhoudsprogramma van Volvo opvolgen
zoals die omschreven staan in het Service- en
garantieboekje van Volvo. Laat service- en repa-
ratiewerkzaamheden door een erkende Volvo-
werkplaats uitvoeren. Volvo-werkplaatsen
beschikken over het personeel, het speciale
gereedschap en de servicehandboeken waar-
door zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit
kunnen garanderen.
Speciale servicewerkzaamheden
Bepaalde servicewerkzaamheden aan het elek-
trisch systeem van de auto kunnen alleen wor-
den uitgevoerd met speciaal ontwikkelde
elektronische apparatuur. Neem daarom altijd
contact op met een erkende Volvo-werkplaats,
voordat u servicewerkzaamheden aan het elek-
trisch systeem laat uitvoeren.
Installatie van accessoires
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires kan een nadelige invloed hebben
op de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken
alleen, wanneer de bijbehorende software in de
elektronische systemen van de auto wordt gela-
den. Neem daarom altijd contact op met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoi-
res monteert die in verbinding staan met of van
invloed zijn op het elektrisch systeem.
Vastlegging van
voertuiggegevens
Er kunnen één of meer computers op uw Volvo
zitten die gedetailleerde informatie kunnen
opslaan. Deze informatie is bestemd voor
onderzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in de autosys-
temen. De informatie kan gegevens bevatten
over zaken als het gebruik van de veiligheidsgor-
del door de bestuurder en de passagier(s),
gegevens over de werking van verschillende
autosystemen en -modules en informatie over
de status van de motor, gasklep, besturing, rem-
men en andere systemen. De informatie kan
tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de
bestuurder. Dergelijke informatie kan gegevens
bevatten (maar niet uitsluitend) als de rijsnel-
heid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en
de stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie
kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden,
tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk
worden vastgelegd. Volvo Car Corporation zal
de opgeslagen informatie niet zonder uw toe-
stemming vrijgeven. Volvo Car Corporation kan
echter op last van de nationale wetgeving
gedwongen worden om bepaalde informatie te
verstrekken. Voor de rest geldt dat alleen Volvo
Car Corporation en de erkende Volvo-
werkplaatsen de informatie kunnen uitlezen en
gebruiken.
BELANGRIJK!
Voor de geldigheid van de garantie is het
van belang dat u het Service- en garantie-
boekje van Volvo controleert en de aanwij-
zingen opvolgt.
177
Onderhoud en service
Onderhoud
Let op het volgende, voordat u
met de werkzaamheden begint:
Accu
Zorg dat de accukabels op de juiste manier zijn
aangesloten en stevig vastzitten.
Koppel de accu nooit los, wanneer de motor
draait (bij het vervangen van de accu).
Gebruik nooit een snellader voor het opladen
van de accu. Zorg dat de accukabels zijn losge-
koppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als cor-
rosief is. Het is daarom van belang dat u de
accu op een milieuvriendelijke manier verwerkt.
Neem hiervoor contact op met uw Volvo-dealer.
Auto omhoogbrengen
Als u de auto met een garagekrik omhoog-
brengt, moet u de krik tegen de voorzijde van de
motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de spat-
plaat onder de motor niet beschadigd raakt. Let
erop dat u de krik dusdanig aanbrengt, dat de
auto er niet vanaf kan glijden. Maak altijd gebruik
van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug
omhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorste
en achterste dragerarmen onder de hefpunten
bij de drempelkokers komen te zitten (zie afbeel-
ding).
WAARSCHUWING!
Het ontstekingssysteem van de auto wekt
zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is
levensgevaarlijk!
Raak bougies, bougiekabels of bobines niet
aan, wanneer de motor draait of het contact
is ingeschakeld!
Zet contact af bij:
het aansluiten van motortestapparatuur;
het vervangen van onderdelen van het
ontstekingssysteem zoals de bougies, de
bobine, de verdelerkap, de bougiekabels
e.d.
WAARSCHUWING!
Verricht nooit zelf reparaties aan het SRS- of
SIPS-systeem.
Ingrepen in het systeem kunnen aanleiding
geven tot storingen in de werking en ern-
stige verwondingen veroorzaken. Laat der-
gelijke ingrepen daarom over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
178
Onderhoud en service
Onderhoud
Regelmatig controleren
Controleer regelmatig het volgende, bijvoor-
beeld bij het tanken:
Koelvloeistof – Het peil moet tussen het
MIN- en MAX-streepje op het expansiere-
servoir staan.
Motorolie – Het peil moet tussen het MIN-
en MAX-streepje staan.
Stuurbekrachtigingsvloeistof – Het peil
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Ruitensproeiervloeistof Het reservoir moet
goed gevuld zijn. Vul bij met antivries bij
temperaturen rond het vriespunt.
Rem- en koppelingsvloeistof Het peil moet
tussen het MIN- en MAX-streepje staan.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de koelventilator tot enige tijd
na het afzetten van de motor nog automa-
tisch kan aanslaan.
Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet
is, bestaat er gevaar voor brand.
179
Onderhoud en service
Motorkap en motorruimte
Auto met het stuur links resp. rechts
Motorkap openen
Motorkap openen:
Trek aan de ontgrendelingshandgreep
onder het dashboard. U hoort dat de slotpal
losschiet.
Steek uw hand in het midden onder de voor-
kant van de motorkap en duw de slotpal
omhoog.
Open de motorkap.
Motorruimte
Afhankelijk van het motortype kan de motor-
ruimte er iets anders uitzien. De onderdelen op
de lijst zitten echter altijd op de aangegeven
positie.
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloei-
stof
3. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
4. Peilstok, motorolie
5. Radiateur
6. Koelventilator
7. Vultuit, motorolie
8. a) Reservoir voor rem- en koppelingsvloei-
stof (model met het stuur links)
b) Reservoir voor rem- en koppelingsvloei-
stof (model met het stuur rechts)
9. Relais- en zekeringenkastje
10. Luchtfilter (de uitvoering van het deksel is
afhankelijk van het motortype)
11. Accu (in de bagageruimte)
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt.
180
Onderhoud en service
Dieselolie
Brandstofsysteem
De dieselolie moet voldoen aan de norm
NEN-EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn
gevoelig voor verontreinigingen zoals een te
hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen
gebruik van dieselolie van gerenommeerde olie-
maatschappijen. Giet nooit dieselolie van
dubieuze kwaliteit in de tank.
Bij lage temperaturen (–40 °C tot –6 °C) kan de
paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat aanlei-
ding kan geven tot startproblemen. De grote
oliemaatschappijen produceren speciale diesel-
olie bestemd voor gebruik bij buitentemperatu-
ren rond het vriespunt. Dergelijke dieselolie is
dunner bij lage temperaturen en beperkt de
kans op vlokvorming.
Het risico van condens in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt.
Houd tijdens het tanken het gebied rond de vul-
pijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte
oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het
gebied met water en zeep schoon.
Wanneer u de tank leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden.
Het brandstofsysteem wordt automatisch ont-
lucht, als de contactsleutel ca. 60 seconden
lang in stand II staat voordat u een nieuwe start-
poging doet.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet het
brandstoffilter de brandstof van condenswater.
Houd u voor het aftappen van het condenswater
aan de specificaties die in uw Service- en garan-
tieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u
vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt,
moet u het brandstoffilter aftappen.
BELANGRIJK!
Het is alleen toegestaan brandstof te
gebruiken die voldoet aan de Europese
norm voor dieselolie.
BELANGRIJK!
Maak geen gebruik van de volgende diesel-
olieachtige brandstoffen: speciale toevoe-
gingen (dopes), scheepsolie, stookolie,
RME
1
(biodiesel) of plantaardige olie.
Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de
kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven
aanleiding tot verhoogde vormen van
slijtage en motorschade die niet worden
gedekt door de garanties van Volvo.
1. Dieselolie kan een bepaalde
hoeveelheid RME bevatten. Het is
niet toegestaan meer toe te voegen.
BELANGRIJK!
Bij modeljaar 2006 en hoger mag het
zwavelgehalte maximaal 50 ppm zijn.
BELANGRIJK!
Sommige speciale toevoegingen verwij-
deren het verzamelde vocht uit het brand-
stoffilter.
181
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Sticker voor oliekwaliteit in motorruimte
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken
met een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor
ritten onder ongunstige omstandigheden advi-
seert Volvo u een oliesoort te gebruiken met een
hogere kwaliteit dan de sticker in de motor-
ruimte vermeldt (zie pagina 245).
Ongunstige rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger
dan +40 °C.
Doe dat ook bij korte ritten (over afstanden
kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen
(onder 5 °C).
In dergelijke omstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal toe-
nemen.
Olie verversen en oliefilter
vervangen
N.B. Houd voor het verversen van de olie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan die
staan aangegeven in het Service- en garantie-
boekje.
BELANGRIJK!
Gebruik altijd olie van de aanbevolen
kwaliteit (zie sticker in motorruime).
Controleer het oliepeil vaak en ververs de
olie regelmatig.
Wanneer u olie gebruikt van minder goede
kwaliteit dan wordt voorgeschreven of
wanneer u met een te laag oliepeil rondrijdt,
raakt de motor beschadigt.
BELANGRIJK!
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een
speciaal aangepaste, synthetische
motorolie. De oliesoort werd met grote zorg
geselecteerd lettend op de levensduur van
de motor, de startgewilligheid, het brand-
stofverbruik en de milieu-impact. Om de
aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven
kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat
zowel bij het bijvullen als verversen van olie.
Een negatieve invloed op de levensduur van
de motor, de startgewilligheid, het brand-
stofverbruik en de milieu-impact is anders
niet uitgesloten. Volvo Car Corporation wijst
alle garantieclaims af bij gebruik van een
motorolie die niet voldoet aan de voorge-
schreven kwaliteits- en viscositeitseisen.
182
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
waarschuwen voor een laag oliepeil of een lage
oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien van
een oliedruksensor wordt gebruik gemaakt van
een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij
modellen met een olieniveausensor wordt
gewaarschuwd met een waarschuwingslampje
midden op het instrumentenpaneel en met dis-
playteksten. Op bepaalde modellen zijn beide
systemen aanwezig. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende Volvo-dealer.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het olie-
peil te controleren, voordat de olie voor de eer-
ste keer volgens schema moet worden ververst.
Het Service- en garantieboekje geeft aan bij
welke kilometerstand u dat moet doen.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te
controleren. De beste meting wordt verkregen
bij een koude motor vóór de start. Meteen na het
afzetten van de motor krijgt u een verkeerd
resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil
aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om
terug te lopen naar het oliecarter.
De olie moet binnen het gemarkeerde
gebied op de peilstok staan.
Oliepeil controleren bij een koude
motor:
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij tot-
dat de olie dichter bij het MAX-streepje dan
bij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 245 voor de aan te houden hoeveel-
heid.
Oliepeil controleren bij een warme
motor:
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,
zet de motor af en wacht ten minste 10 tot
15 minuten zodat de olie terug in het carter
kan lopen.
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij tot-
dat de olie dichter bij het MAX-streepje dan
bij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 245 voor de aan te houden hoeveel-
heid.
BELANGRIJK!
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
u teveel olie in de motor giet.
WAARSCHUWING!
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
omdat er gevaar voor brand bestaat.
183
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
Reservoir voor
ruitensproeiervloeistof
De ruitensproeiers en koplampsproeiers maken
gebruik van hetzelfde vloeistofreservoir. Zie de
aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen
kwaliteit voor vloeistoffen en oliën op
pagina 247.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in het
reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in de
pomp, het reservoir en de slangen bevriest.
Koelvloeistofreservoir
Koelvloeistofreservoir
Controleer de koelvloeistof regelmatig. De koel-
vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje
op het expansiereservoir staan. Vul koelvloeistof
bij, wanneer het peil tot onder het MIN-streepje
is gezakt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de aan-
bevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën op
pagina 247.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het
is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloei-
stof en water afstemt op de heersende weers-
omstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen
met schoon water. Het gevaar voor bevriezing
neemt toe, zowel wanneer het percentage koel-
vloeistof te laag is als wanneer het te hoog is.
BELANGRIJK!
Het is uitermate belangrijk dat u een
koelvloeistof met roestwerende eigen-
schappen gebruikt volgens de aanbeve-
lingen van Volvo. Een nieuwe auto is
voorzien van koelvloeistof die bestand is
tegen temperaturen tot ca. –35 °C.
BELANGRIJK!
De motor mag alleen draaien met een goed
gevuld koelsysteem. De temperaturen
kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat
schade (scheurvorming) aan de cilinderkop
kan veroorzaken.
WAARSCHUWING!
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als u
moet bijvullen terwijl de motor op bedrijf-
stemperatuur is, moet u langzaam de dop
van het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen.
184
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof
Reservoir voor rem- en koppe-
lingsvloeistof
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in het-
zelfde reservoir
1
. De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan. Controleer het peil
regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee
jaar of iedere tweede geplande servicebeurt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de aan-
bevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën op
pagina 247.
N.B. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen
of in landen met een tropisch klimaat en een
hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt,
moet u de remvloeistof ieder jaar verversen.
Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof
Reservoir voor stuurbekrachti-
gingsvloeistof
Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U
hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof
moet tussen het ADD- en FULL-streepje staan.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de aan-
bevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën op
pagina 247.
N.B. Als er een storing in de stuurbekrachtiging
optreedt of als de stroom is weggevallen en u
de auto wilt wegslepen, blijft de auto bestuur-
baar. Let er echter op dat de auto in dat geval
veel zwaarder stuurt dan normaal, zodat u meer
moeite moet doen om het stuurwiel te ver-
draaien.
1. Positie verschilt op auto met het stuur
links of rechts
WAARSCHUWING!
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas
verder rijden wanneer u remvloeistof hebt
bijgevuld.
Spoor de oorzaak van hetremvloeistofverlies
op.
185
Onderhoud en service
Wisserbladen
Wisserbladen voorruit vervangen
Klap de wisserarm naar buiten en houd het
wisserblad vast.
Duw de geribde borgveren van het wisser-
blad in, terwijl u het blad bij de verlenging
van de arm lostrekt.
Breng het nieuwe wisserblad in omge-
keerde volgorde aan en controleer of het
goed vastzit.
N.B. Let erop dat het wisserblad aan de
bestuurderszijde langer is dan dat aan de pas-
sagierszijde.
Wisserblad achterruit vervangen
Klap de wisserarm naar achteren toe uit.
Trek het wisserblad opzij, naar de achterklep
toe los. Druk het nieuwe wisserblad vast.
Controleer of het blad goed vastzit.
186
Onderhoud en service
Accu
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal start-
pogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn
van invloed op de levensduur en de werking van
de accu.
N.B. Zamel oude accu’s op een milieuvriende-
lijke manier in, omdat ze lood bevatten.
N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
minder lang gaat de accu mee.
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de startka-
bels, is voldoende om de accu tot ontplof-
fing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat ern-
stige chemische brandwonden kan veroor-
zaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op
uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
187
Onderhoud en service
Accu
Symbolen op de accu
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie het
instructieboekje dat bij de auto
hoort.
Bewaar accu’s buiten het bereik
van kinderen.
De accu bevat een bijtend zuur.
Vermijd vonken en open vuur.
Explosiegevaar.
1. Accu zonder afdekking
2. Accu met afdekking
Accu vervangen
Accu verwijderen
Zet de auto van contact en neem de sleutel
uit.
Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een
van de elektrische aansluitingen aanraakt
(zo kan de informatie in het elektrisch sys-
teem van de auto worden opgeslagen in de
verschillende regeleenheden).
Draai de bouten uit de borgklem die over de
accu heen zit en verwijder de klem.
Klap het kunststof deksel over de minpool
van de accu open of schroef de afdekking
van de accu los.
Koppel de minkabel los.
Haal de onderste console los waarmee de
accu vastzit.
Koppel de pluskabel los nadat u een even-
tueel kunststof deksel weggeklapt hebt.
Koppel de ontluchtingsslang los.
Til de accu uit de auto.
Accu aanbrengen
Til de accu op zijn plaats.
Breng de onderste console aan en schroef
deze vast.
Sluit de pluskabel aan, druk een eventueel
kunststof deksel vast en klap het omlaag.
Sluit de minkabel aan en klap een eventueel
kunststof deksel omlaag.
Breng het kunststof deksel of de dekplaat
over de accu heen aan.
Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste
manier is aangesloten tussen de accu en de
afvoeropening in de carrosserie.
Breng de borgklem over de accu heen aan
en draai de bouten vast.
2
1
188
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Algemene informatie
Op pagina 251 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een bijzon-
der type of lampen die alleen in een werkplaats
te vervangen zijn:
Active Bi-Xenon- en Bi-Xenonlamp
Interieurverlichting aan het plafond
Leeslampjes
Verlichting dashboardkastje
Richtingaanwijzer, buitenspiegels
Approach-verlichting, buitenspiegels
Derde remlicht
Leds in achterlamphuis
Gloeilampen in koplamphuis
vervangen
Alle gloeilampen in de koplamphuizen (behalve
die voor het dimlicht) zijn te vervangen door het
lamphuis via de motorruimte los te maken en het
in zijn geheel te verwijderen.
N.B. Bij problemen tijdens het vervangen van
gloeilampen wordt u geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK!
Raak het glas van gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
vingers kunnen door de hitte verdampen. Dit
zorgt voor aanslag op de reflector, waardoor
deze al snel kapotgaan.
WAARSCHUWING!
Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkoplam-
pen of Active Bi-Xenonkoplampen, moet u
de xenonlampen door een erkende Volvo-
werkplaats laten vervangen. Omdat de
xenonlampen voorzien zijn van een ontste-
kingsgedeelte dat een hoge spanning
opwekt, dient u er voorzichtig mee om te
gaan.
189
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Positie van lampen in koplamp
1
1. Gloeilamp zijmarkeringslicht
2. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Gloeilamp dimlicht, stadslicht/parkeerlicht
vóór (halogeen en Bi-Xenon)
4. Gloeilamp groot licht, stadslicht/parkeer-
licht vóór (Active Bi-Xenon)
Op bepaalde varianten kan een witte kunststof
huls u bij het vervangen van de gloeilampen in
de weg zitten. U kunt deze huls afbreken en
weggooien.
Gloeilamp dimlicht
Dimlicht
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking.
Ontkoppel de connector.
Haal de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts, zodat deze loslaat en haal de
klem vervolgens naar buiten toe omlaag.
Trek de gloeilamp naar buiten toe los.
Gloeilamp dimlicht aanbrengen
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Druk de veerklem omhoog en iets naar links,
zodat deze in de pal vast komt te zitten.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
1. Betreft halogeenkoplampen
190
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp groot licht
Groot licht
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking.
Draai de lamp linksom en trek deze naar bui-
ten toe los.
Koppel de connector los door de vergrende-
ling naar buiten te duwen en aan de connec-
tor te trekken.
Aanbrengen
Sluit de connector op de gloeilamp aan. U
hoort een klikgeluid.
Plaats de gloeilamp terug en draai deze in
positie.
Plaats de afdekking terug.
Gloeilamp stadslicht/parkeerlicht vóór
Stadslichten/parkeerlichten vóór
en achterlichten
(Halogeen- en Bi-Xenonkoplampen)
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking waarachter ook de
gloeilamp voor het dimlicht zit.
Trek de lamp naar buiten.
Ontkoppel de connector.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
Gloeilamp stadslicht/parkeerlicht vóór
Stadslichten/parkeerlichten vóór
en achterlichten
(Active Bi-Xenonkoplampen)
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Verwijder de afdekking waarachter ook de
gloeilamp voor het groot licht zit.
Trek de lamp naar buiten.
Ontkoppel de connector.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
191
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp richtingaanwijzer, linksvoor
Richtingaanwijzer, linksvoor
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
Haal de gloeilamp uit de lamphouder door
de lamp in te drukken en deze tegelijkertijd
linksom te draaien.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
naar binnen te duwen en rechtsom te
draaien.
Plaats de lamphouder in het lamphuis terug
en draai deze rechtsom.
Gloeilamp richtingaanwijzer, rechtsvoor
Richtingaanwijzer, rechtsvoor
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Neem de koelbuis (1) van de koudebox los.
Draai het boutje (2) van de vulbuis los.
Trek de buis (3) recht omhoog.
Neem de ontluchtingsslang (4) van de buis
los.
Vervang de gloeilamp.
Controleer of de pakking van het ruiten-
sproeiervloeistofreservoir tussen de vulbuis
en het reservoir goed zit.
Duw de vulbuis (3) in positie terug.
Duw de ontluchtingsslang (4) van de vulbuis
in positie terug.
Draai het boutje (2) van de vulbuis weer
vast en sluit de koelbuis weer op de
koudebox (1) aan.
192
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp zijmarkeringslicht
Zijmarkeringslicht
Draai de lamphouder rechtsom en trek deze
naar buiten toe los.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de lamphouder terug door deze
linksom te draaien.
Mistlichten
Mistlampen vóór (optie)
Gloeilamp verwijderen
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
Draai de lamphouder iets naar links.
Trek de gloeilamp naar buiten toe los.
Aanbrengen
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Plaats de lamphouder terug en draai deze
iets rechtsom. Het opschrift “TOP” moet
omhoogwijzen.
Gloeilamp achteruitrijlichten,
achterlichten/parkeerlichten
achter en mistachterlicht
vervangen
Op pagina 251 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
1. Richtingaanwijzer
2. Remlicht
3. Stadslichten/parkeerlichten vóór en ach-
terlichten
4. Achterlicht/parkeerlicht achter, mistachter-
licht (alleen linkerzijde)
5. Achteruitrijlicht
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand 0.
193
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Klap het luikje naar beneden toe open.
Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
Duw de lamp in en tegelijkertijd linksom om
deze uit de houder te verwijderen.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de lamphouder in het lamphuis terug
en draai de houder rechtsom vast.
Klap het luikje weer omhoog.
Gloeilamp remlichten en richtin-
gaanwijzers achter vervangen
Op pagina 251 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
1. Luidsprekerrooster
2. Lamphouder
3. Luikje
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand
0.
Wrik het luidsprekerrooster voorzichtig los
met een schroevendraaier.
Trek de rode nok op de luidspreker uit.
Duw vervolgens de zwarte nok boven de
rode in om de luidspreker los te draaien.
Draai daarna de lamphouder linksom los en
verwijder deze.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de lamphouder in het lamphuis terug
en draai de houder rechtsom vast.
Plaats de luidspreker terug en duw de rode
nok in.
Duw het luidsprekerrooster weer vast.
N.B. Als de displaytekst STORING GLOEI-
LAMP CONTROLEER REMLICHT na vervan-
ging van de defecte lamp niet verdwijnt, dient u
contact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats om de storing te laten verhelpen.
1
2
3
194
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Kentekenplaatverlichting
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel naar stand
0.
Draai het boutje los met een schroeven-
draaier.
Verwijder het volledige lamphuis voorzichtig
en trek het naar buiten.
Draai de connector linksom en trek de gloei-
lamp naar buiten.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de connector terug en draai deze
rechtsom.
Plaats het complete lamphuis terug en draai
het boutje vast.
Instapverlichting
De instapverlichting vindt u onder het dash-
board aan de bestuurders- en passagierszijde.
Steek een schroevendraaier achter het lam-
phuis en verdraai deze iets, zodat het lamp-
huis loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Plaats het lamphuis terug.
Gloeilamp make-upspiegel, verschillende
versies
Verlichting make-upspiegel
Steek een schroevendraaier achter het lam-
phuis en verdraai deze iets, zodat het lamp-
glas loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Druk eerst de onderkant van het lampglas
boven de vier haken terug en druk vervol-
gens de bovenkant van het lampglas vast.
195
Onderhoud en service
Zekeringen
Hoewel de kabelloop per motortype ietwat kan verschillen, zitten de onderdelen op de lijst echter altijd op de aangegeven positie
Om te voorkomen dat het elektrisch systeem
van de auto beschadigd raakt door kortsluiting
of overbelasting, zijn alle verschillende elektri-
sche functies en onderdelen door een aantal
zekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op vier verschillende plaat-
sen in de auto:
1. Relais- en zekeringenkastje in de motor-
ruimte
2. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan de bestuurderszijde achter de
geluidsisolatie)
3. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan de bestuurderszijde in zijkant dash-
board)
4. Zekeringenkastje in de bagageruimte
Vervangen
Als een van de elektrische onderdelen of func-
ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-
rende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is.
Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
Breng in dat geval een nieuwe zekering aan
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
Aan de binnenkant van het deksel in het dash-
board zitten enkele reservezekeringen. U vindt
er tevens een trekker waarmee u de zekeringen
gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
Als telkens dezelfde zekering doorbrandt, is er
sprake van een storing in de bijbehorende com-
ponent en moet u een bezoek brengen aan een
erkende Volvo-werkplaats om de auto te laten
controleren.
196
Onderhoud en service
Zekeringen
Duw de kunststof borgnokken aan de zijkanten van het kastje in en trek het deksel omhoog
Relais- en zekeringenkastje in motorruimte
1. ABS ...................................................................................................... 30 A
2. ABS .......................................................................................................30 A
3. Hogedruksproeiers koplampen...................................................... 35 A
4. Standverwarming (optie) ................................................................. 25 A
5. Verstralers (optie) ...............................................................................20 A
6. Relais startmotor................................................................................ 35 A
7. Ruitenwissers ......................................................................................25 A
8. Brandstofpomp ...................................................................................15 A
9. Regeleenheid transmissie (TCM), diesel ...................................... 15 A
10. Bobines (benzine), regeleenheid motor (ECM),
injectoren (diesel) ...............................................................................20 A
11. Gaspedaalsensor (APM), A/C-compressor,
ventilator elektronicakastje ...............................................................10 A
12. Regeleenheid motor (ECM) (benzine),
injectoren (benzine), luchtmassameter (benzine)....................... 15 A
luchtmassameter (diesel).....................................................................5 A
13. Regeleenheid gasklep (benzine).....................................................10 A
Regeleenheid gasklep, luchtmengklep, brandstofdrukregelaar,
magneetklep (diesel)) ........................................................................15 A
14. Lambdasonde (benzine)................................................................... 20 A
Lambdasonde (diesel)...................................................................... 10 A
15. Verwarming carterventilatie, magneetkleppen (benzine) ...........10 A
magneetkleppen, gloeibougies (diesel)........................................ 15 A
16. Dimlicht links........................................................................................20 A
17. Dimlicht rechts..................................................................................... 20 A
18. ........................................................................................................................-
19. Regeleenheid motor (ECM) voeding, motorrelais........................ 5 A
20. Stadslichten/parkeerlichten vóór ...................................................15 A-
21. -.......................................................................................................................-
197
Onderhoud en service
Zekeringen
Een sticker in het deksel van het relais- en zekeringkastje dat aan de zijkant van het dashboard zit, geeft de positie en het amperage van de
verschillende zekeringen aan
Zekeringen in passagiersruimte (aan de bestuurders-
zijde in zijkant dashboard)
1. Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel........................................25 A
2. Elektrisch bedienbare passagiersstoel.......................................... 25 A
3. Ventilator klimaatregeling..................................................................30 A
4. Regeleenheid rechter voorportier ...................................................25 A
5. Regeleenheid linker voorportier.......................................................25 A
6. Interieurverlichting plafond (RCM)
bovenste elektronische regeleenheid (UEM)...............................10 A
7. Schuifdak.............................................................................................. 15 A
8. Contactslot, SRS-systeem, regeleenheid motor (ECM),
uitschakeling SRS passagierszijde (PACOS), elektronische
startblokkering (IMMO), regeleenheid transmissie (TCM),
diesel .................................................................................................... 7,5 A
9. OBDII, verlichtingsdraaiknop (LSM), stuurhoeksensor (SAS),
stuurregeleenheid (SWM) ...................................................................5 A
10. Audiosysteem ......................................................................................20 A
11. Versterker audiosysteem...................................................................30 A
12. RTI-display............................................................................................ 10 A
13. Telefoon....................................................................................................5 A
14. – 38. ..............................................................................................................-
198
Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen in passagiersruimte (aan de bestuurders-
zijde achter geluidsisolatie)
1. Stoelverwarming, rechterzijde.......................................................... 15 A
2. Stoelverwarming, linkerzijde.............................................................15 A
3. Claxon....................................................................................................15 A
4. -.......................................................................................................................-
5. -.......................................................................................................................-
6. Reservepositie.............................................................................................-
7. Reservepositie.............................................................................................-
8. Sirene alarmsysteem.............................................................................5 A
9. Voeding remlichtschakelaar.................................................................5 A
10. Instrumentenpaneel (DIM), klimaatregeling (CCM),
standverwarming, elektrisch bedienbare bestuurdersstoel ......10 A
11. Elektrische aansluiting voor- en achterin.......................................15 A
12. -.......................................................................................................................-
13. Reservepositie.............................................................................................-
14. -.......................................................................................................................-
15. ABS, STC/DSTC...................................................................................5 A
16. Elektronische stuurbekrachtiging (ECPS),
Active Bi-Xenon (HCM), koplamphoogteregeling.......................10 A
17. Mistlamp linksvoor.............................................................................7,5 A
18. Mistlamp rechtsvoor.......................................................................... 7,5 A
19. Reservepositie.............................................................................................-
20. Reservepositie.............................................................................................-
21. Regeleenheid transmissie (TCM), blokkering
achteruitversnelling (M66)................................................................ 10 A
22. Groot licht, links ..................................................................................10 A
23. Groot licht rechts................................................................................10 A
24. -.......................................................................................................................-
25. -.......................................................................................................................-
26. Reservepositie.............................................................................................-
27. Reservepositie.............................................................................................-
199
Onderhoud en service
Zekeringen
28. Elektrisch bedienbare passagiersstoel, audiosysteem .................5 A
29. Bi-Fuel, brandstofpomp....................................................................7,5 A
30. BLIS..........................................................................................................5 A
31. Reservepositie.............................................................................................-
32. Reservepositie.............................................................................................-
33. Vacuümpomp....................................................................................... 20 A
34. -.......................................................................................................................-
35. -.......................................................................................................................-
36. -.......................................................................................................................-
200
Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen in bagageruimte
1. Achteruitrijlicht..................................................................................... 10 A
2. Achterlichten/parkeerlichten achter, mistachterlicht,
bagageruimteverlichting, kentekenplaatverlichting,
leds in remlichten................................................................................20 A
3. Accessoires (AEM) ............................................................................15 A
4. Reservepositie.............................................................................................-
5. Elektronica (REM) ..............................................................................10 A
6. Cd-wisselaar, tv, RTI.......................................................................... 7,5 A
7. Trekhaak (30-voeding).......................................................................15 A
8. Elektrische aansluiting bagageruimte ............................................ 15 A
9. Achterportier, rechts: ruitbediening, blokkering ruitbediening..20 A
10. Achterportier, links: ruitbediening, blokkering ruitbediening.....20 A
11. Reservepositie.............................................................................................-
12. Reservepositie.............................................................................................-
13. Verwarming dieselfilter ......................................................................15 A
14. Subwoofer............................................................................................ 15 A
15. Reservepositie.............................................................................................-
16. Reservepositie.............................................................................................-
17. Accessoires audiosysteem..................................................................5 A
18. Reservepositie.............................................................................................-
19. Ruitenwisser, achterklep ................................................................... 15 A
20. Trekhaak (15-voeding).......................................................................20 A
21. Reservepositie............................................................................................–
22. -......................................................................................................................–
23. AWD.....................................................................................................7,5 A
24. FOUR-C SUM..................................................................................... 15 A
25. -......................................................................................................................–
26. Park Assist ..............................................................................................5 A
27. Hoofdzekering: trekhaak, FOUR-C, Park Assist..........................30 A
201
Onderhoud en service
Zekeringen
28. Centrale vergrendeling (PCL)..........................................................15 A
29. Aanhangerverlichting, links: achterlicht, richtingaanwijzer.........25 A
30. Aanhangerverlichting, rechts: remlicht, mistlicht,
richtingaanwijzer .................................................................................25 A
31. Hoofdzekering: zekering 37, 38...................................................... 40 A
32. -......................................................................................................................–
33. -......................................................................................................................–
34. -......................................................................................................................–
35. -......................................................................................................................–
36. -......................................................................................................................–
37. Elektrische achterruitverwarming....................................................20 A
38. Elektrische achterruitverwarming....................................................20 A
202
Onderhoud en service
203
Audiosysteem (optie)
Audiosysteem HU-450 204
Audiosysteem HU-650 205
Audiosysteem HU-850 206
Audiofuncties HU-450/650/850 207
Audiofuncties HU-450 209
Audiofuncties HU-650/850 210
Radiofuncties HU-450/650/850 211
Radiofuncties HU-450 212
Radiofuncties HU-650/850 213
Radiofuncties HU-450/650/850 214
Cassettedeck HU-450 219
Cd-speler HU-650 220
Interne cd-wisselaar HU-850 221
Externe cd-wisselaar HU-450/650/850 222
Dolby Surround Pro Logic II HU-850 223
Technische gegevens 224
204
Audiosysteem (optie)
Audiosysteem HU-450
1. POWER (aan/uit) – Indrukken VOLUME –
Omdraaien
2. PRESET/CD PUSH MENU –
Opgeslagen radiozenders
Cd-wisselaar (optie)
3. SOURCE PUSH MENU
Hoofdmenu openen – Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cassettedeck
Cd-wisselaar (optie)
4. FADER – Indrukken en omdraaien
BAL – Indrukken, uittrekken en omdraaien
5. SCAN – Automatisch zenders zoeken
6. EXIT – Terugbladeren in menu’s
7. Navigatietoetsen
Cd/radio – Andere zender/track zoeken
Cassettedeck – Vooruit-/achteruitspoelen/
volgende/vorige track kiezen
8. Display
9. FM – Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
10. AM – Kiezen uit AM1 en AM2
11. TAPE – Sneltoets
12. AUTO – Automatische zenderinstelling
13. BASS – Indrukken en omdraaien
TREBLE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
14. Cassette – Keuzetoets bandlooprichting –
Cd-wisselaar (optie) – Willekeurige
afspeelvolgorde
15. Cassetteopening
16. Cassette uitwerpen
205
Audiosysteem (optie)
Audiosysteem HU-650
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME E – Omdraaien
2. Voorkeurtoetsen radiozenders/positie kie-
zen in cd-wisselaar (1–6)
3. BASS – Indrukken en omdraaien
4. TREBLE – Indrukken en omdraaien
5. BAL – Indrukken en omdraaien
6. FADER – Indrukken en omdraaien
7. SOURCE PUSH MENU
Hoofdmenu openen – Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cd
Cd-wisselaar (optie)
8. SCAN – Automatisch zenders zoeken
9. EXIT – Terugbladeren in menu’s
10. Navigatietoetsen
Andere zender/track zoeken
11. Cd uitwerpen
12. Cd-opening
13. Willekeurige afspeelvolgorde cd
14. FM – Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
15. AM – Kiezen uit AM1 en AM2
16. CD – Sneltoets
17. AUTO – Automatische zenderinstelling
18. Display
206
Audiosysteem (optie)
Audiosysteem HU-850
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME – Omdraaien
2. Voorkeurtoetsen radiozenders/positie kie-
zen in cd-wisselaar (1–6)
3. BASS – Indrukken en omdraaien
4. TREBLE – Indrukken en omdraaien
5. BAL – Indrukken en omdraaien
6. FADER – Indrukken en omdraaien
7. SOURCE PUSH MENU
Hoofdmenu openen – Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cd
Cd-wisselaar (optie)
8. SCAN – Automatisch zenders zoeken
9. EXIT – Terugbladeren in menu’s
10. Navigatietoetsen
Andere zender/track zoeken
11. Cd uitwerpen
12. Dolby Surround Pro Logic II
13. 2-kanaals stereo
14. 3-kanaal stereo
15. Cd-opening
16. Willekeurige afspeelvolgorde cd
17. FM – Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
18. AM – Kiezen uit AM1 en AM2
19. CD – Sneltoets
20. AUTO – Automatische zenderinstelling
21. Display
207
Audiosysteem (optie)
Audiofuncties HU-450/650/850
Knop aan/uit
Druk op de draaiknop om de
radio aan of uit te zetten.
Volumeregeling
Draai de knop naar rechts om
het volume te verhogen. De
volumeregeling verloopt elek-
tronisch en heeft geen eindstand. Als uw stuur-
wiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u het
volume verhogen of verlagen met de toetsen (+)
of ().
Lage accuspanning
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
tekst op het display van het instrumentenpaneel.
De energiebesparingsfunctie van de auto kan
de radio vervolgens uitschakelen. Laad de accu
in dat geval door de motor te starten.
Volumeregeling, TP/PTY/NEWS
Als er verkeersinformatie, nieuws of een uitzen-
ding van het gekozen programmatype binnen-
komt terwijl u een cassette of cd beluistert,
wordt de geluidsbron onderbroken en hoort u
de berichten op het volume dat u van tevoren
voor verkeersinformatie, nieuws en PTY-uitzen-
dingen hebt ingesteld. Na afloop van de infor-
matie c.q. uitzending speelt het systeem de
cassette of cd op het laatst ingestelde volume
verder af.
Volumeregeling, basluidspreker
(optie)
Draai de knop naar rechts om het volume te ver-
hogen (+6 dB).
Draai de knop naar links om het volume te verla-
gen of de volumeregeling uit te schakelen.
De middelste stand is de normale stand van de
draaiknop.
Ingang voor externe geluidsbron (AUX)
3,5 mm
AUX
Het is mogelijk een mp3-speler op de AUX-
ingang aan te sluiten.
Soms wijkt het volume waarop de externe
geluidsbron (AUX) wordt weergegeven af van
dat van de interne geluidsbronnen. Als de
geluidssterkte van de externe geluidsbron te
hoog is, kan de geluidskwaliteit verslechteren. U
kunt dat tegengaan door het ingangsvolume van
de externe geluidsbron (AUX) aan te passen:
Volumeregeling, AUX
Druk op SOURCE, draai eraan totdat u
ADVANCED MENU bereikt en druk ter
bevestiging nogmaals op SOURCE.
208
Audiosysteem (optie)
Audiofuncties HU-450/650/850
Druk op SOURCE, draai eraan totdat u
AUDIO SETTINGS bereikt en druk ter
bevestiging nogmaals op SOURCE.
Druk op SOURCE, draai eraan totdat u
AUX INPUT LEVEL bereikt en druk ter
bevestiging nogmaals op SOURCE.
In deze stand kunt u het volume bijstellen
door aan SOURCE te draaien.
Optimale geluidsweergave
Het audiosysteem is gekalibreerd voor optimale
geluidsweergave met behulp van digitale sig-
naalverwerking.
Voor ieder automodel wordt het audiosysteem
tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de
luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de
auto, de positie van de luisteraar e.d.
Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij
rekening wordt gehouden met de stand van de
volumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnel-
heid.
De regelfuncties die in dit instructieboekje
nader verklaard worden (zoals Bas, Treble en
Equalizer) zijn uitsluitend bedoeld om u de
mogelijkheid te bieden de geluidsweergave
naar wens af te stellen.
209
Audiosysteem (optie)
Audiofuncties HU-450
BASS, lage tonen
Stel de weergave van de lage
tonen bij door de knop in te
drukken en vervolgens naar
links of naar rechts te draaien.
In de middelste stand is de
weergave van de lage tonen
normaal. Druk na het afstellen de knop weer in
de uitgangspositie terug.
TREBLE, hoge tonen
Stel de weergave van de hoge
tonen bij door de knop in te
drukken, deze nog verder uit
te trekken en vervolgens naar
links of naar rechts te draaien.
In de middelste stand is de
weergave van de hoge tonen normaal. Druk na
het afstellen de knop weer in de uitgangspositie
terug.
FADER, balans voor/achter
Stel de juiste balans in tussen
de luidsprekers voor- en ach-
terin door de knop in te druk-
ken en vervolgens naar rechts
(meer geluid van voren) of
naar links (meer geluid van
achteren) te draaien. In de middelste stand is de
balans tussen de luidsprekers voor- en achterin
normaal. Druk na het afstellen de knop weer in
de uitgangspositie terug.
BALANCE, balans links/rechts
Stel de juiste balans in door
de knop in te drukken en ver-
volgens naar links of naar
rechts te draaien. In de mid-
delste stand is de balans nor-
maal. Druk na het afstellen de
knop weer in de uitgangspositie terug.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende
manieren een geluidsbron kie-
zen:
Met de sneltoetsen AM, FM
en TAPE of met de draaiknop
SOURCE. Draai aan de knop
SOURCE om te kiezen uit de beschikbare
radiostanden (FM1, FM2, FM3 en AM1, AM2).
Met dezelfde knop kunt u ook kiezen uit het cas-
settedeck of de cd-wisselaar (optie) als de auto
met iets dergelijks is uitgerust.
Bij herhaalde malen indrukken
van de toetsen AM en FM
loopt u de radiostanden FM1,
FM2, FM3 en AM1 en AM2
door.
Op het display staat aangege-
ven welke geluidsbron u hebt gekozen.
210
Audiosysteem (optie)
Audiofuncties HU-650/850
BASS, lage tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door de
knop in te drukken en vervolgens naar links of
naar rechts te draaien.
In de middelste stand is de weergave van de
lage tonen normaal. Druk na het afstellen de
knop weer in de uitgangspositie terug.
TREBLE, hoge tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door de
knop in te drukken en vervolgens naar links of
naar rechts te draaien. In de middelste stand is
de weergave van de hoge tonen normaal. Druk
na het afstellen de knop weer in de uitgangspo-
sitie terug.
BALANCE, balans links/rechts
Stel de juiste balans in door op de knop te druk-
ken en deze vervolgens naar links of naar rechts
te draaien. In de middelste stand is de balans
normaal. Druk na het afstellen de knop weer in
de uitgangspositie terug.
FADER, balans voor/achter
Stel de juiste balans in tussen de luidsprekers
voor- en achterin door de knop in te drukken en
vervolgens naar rechts (meer geluid van voren)
of naar links (meer geluid van achteren) te
draaien. In de middelste stand is de balans tus-
sen de luidsprekers voor- en achterin normaal.
Druk na het afstellen de knop weer in de uit-
gangspositie terug.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende
manieren een geluidsbron kie-
zen:
Met de sneltoetsen AM, FM
en TAPE of met de draaiknop
SOURCE.
Draai aan de knop SOURCE om te kiezen uit de
beschikbare radiostanden (FM1, FM2, FM3 en
AM1, AM2). Met dezelfde knop kunt u ook kie-
zen uit het cassettedeck of de cd-wisselaar
(optie) als de auto met iets dergelijks is uitge-
rust.
Bij herhaalde malen indrukken
van de toetsen AM en FM
loopt u de radiostanden FM1,
FM2, FM3 en AM1 en AM2
door.
Op het display staat aangege-
ven welke geluidsbron u hebt gekozen.
211
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450/650/850
Scannen, SCAN
Druk op de toets SCAN om
het scannen te starten. Wan-
neer de radio een zender
heeft gevonden, wordt het
scannen ca. 10 seconden
stopgezet. De radio gaat
daarna verder met zoeken. Wanneer de radio
een zender heeft gevonden die u wilt beluiste-
ren, moet u op de toets SCAN of EXIT drukken.
Zenders zoeken
Druk op voor een lagere frequentie en
op voor een hogere frequentie. De radio
zoekt de eerstvolgende goed doorkomende
zender op en stelt deze in. Druk nogmaals op de
toets om verder te zoeken.
Handmatig zenders zoeken
Druk op of en houd de toets ingedrukt.
De tekst MAN verschijnt op het display. De
radio zoekt langzaam in de gekozen richting en
voert het tempo na enkele seconden op. Laat de
toets los, wanneer de gewenste frequentie op
het display verschijnt. Als u de frequentie nog
iets wilt bijregelen, moet u kort op een van de
pijltoetsen of drukken. Wanneer u de
laatste toets loslaat, hebt u nog vijf seconden de
tijd om handmatig instellingen te verrichten.
Toetsenset V70 en XC70
Toetsenset op stuurwiel
Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsen-
set, kunt u op de pijl-links of pijl-rechts drukken
om een van de voorkeurzenders te selecteren.
N.B. Als uw auto is uitgerust met een geïnte-
greerde telefoon, kunt u de toetsenset op het
stuurwiel alleen gebruiken voor de telefoonfunc-
ties wanneer u de telefoon hebt geactiveerd. In
de actieve stand staan er altijd telefoongege-
vens op het display. Druk op om de telefoon
te deactiveren. Als er geen simkaart in uw tele-
foon zit, moet u de telefoon uitschakelen (zie
pagina 228).
212
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450
Zenders instellen
Stel de gewenste frequentie in.
Druk kort op de knop PRESET/CD. Kies
een nummer waaronder u de zender wilt
opslaan door de knop naar links of naar
rechts te draaien. Druk nogmaals op de
knop om de gewenste frequentie en zender
op te slaan.
Voorkeurzenders
Om een van de voorgepro-
grammeerde radiozenders te
selecteren moet u aan de
knop PRESET/CD draaien,
totdat het nummer van de zen-
der op het display staat. De
voorgeprogrammeerde zender verschijnt op het
display.
Automatisch zenders opslaan
Met behulp van de functie
AUTO kunt u tot 10 goed
doorkomende AM - of FM -
zenders opzoeken en in een
apart geheugen opslaan.
Deze functie is met name han-
dig in gebieden waar u de radiozenders en hun
frequenties niet kent.
Selecteer de radiostand met de toets AM of
FM.
Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
Op het display staat Auto, terwijl een aantal
zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) in de gekozen radiostand
automatisch in het geheugen worden opge-
slagen. Als er geen radiozender kon worden
gevonden met een signaal dat krachtig
genoeg is, verschijnt de tekst NO STATION.
Druk kort op de toets AUTO of op de pijl-
toetsen van de toetsenset op het stuurwiel,
als u een andere, automatisch ingestelde
zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automati-
sche opslag staat, staat de tekst Auto op het
display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u
teruggaat naar de normale radiostand.
Ga terug naar de normale radiostand door op
de toetsen FM, AM of EXIT te drukken of aan de
knop PRESET/CD te draaien.
Terugkeren naar Autom. opslaan:
Druk kort op de toets AUTO.
213
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-650/850
Zenders opslaan
U kunt als volgt een zender opslaan onder een
van de voorkeurtoetsen 1–6:
Stel de gewenste radiozender in.
Druk op de voorkeurtoets waaronder u de
zender wilt opslaan en houd deze toets
ingedrukt. Het geluid valt enige seconden
weg. De tekst STATION STORED verschijnt
op het display.
U kunt tot 6 zenders per radiostand (AM1, AM2,
FM1, FM2 en FM3) opslaan, d.w.z. 30 zenders
in totaal.
Automatisch zenders opslaan
Met behulp van de functie
Auto kunt tot tien goed te ont-
vangen AM - of FM -zenders
opzoeken en in een apart
geheugen opslaan. Als er
meer dan tien zenders gevon-
den worden, worden alleen de tien best doorko-
mende zenders geselecteerd. Deze functie is
met name handig in gebieden waar u de radio-
zenders en hun frequenties niet kent.
Selecteer de radiostand met de toets AM of
FM.
Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
Op het display staat Auto, terwijl een aantal
zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) in de gekozen radiostand
automatisch in het geheugen worden opge-
slagen. Als er geen radiozender kon worden
gevonden met een signaal dat krachtig
genoeg is, verschijnt de tekst NO STATION.
Druk kort op de toets AUTO of op de pijl-
toetsen van de toetsenset op het stuurwiel,
als u een andere, automatisch ingestelde
zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automati-
sche opslag staat, staat de tekst Auto op het
display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u
teruggaat naar de normale radiostand.
Ga terug naar de normale radiostand door op
de toetsen FM, AM of EXIT te drukken.
Terugkeren naar Autom. opslaan:
Druk kort op de toets AUTO.
214
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450/650/850
Radio Data System, RDS
RDS is een systeem dat radiozenders binnen
een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem
wordt onder meer gebruikt om op de beste fre-
quentie van een bepaalde zender afgestemd te
blijven ongeacht de beluisterde zender of
geluidsbron (zoals een cd). Het systeem wordt
tevens gebruikt om verkeersinformatie te ont-
vangen en radioprogramma’s van een bepaald
type te vinden. Radiotekst is ook een onderdeel
van RDS. Een radiozender kan informatie ver-
zenden over de radio-uitzending.
Sommige radiozenders maken geen gebruik
van RDS of slechts in beperkte mate.
PI zoeken (automatisch zenders
zoeken)
Bij het beluisteren van een RDS-zender wordt
diverse informatie in de radio (zoals verkeersin-
formatie) opgeslagen.
Wanneer u op een ingestelde RDS-zender
afstemt, werkt de radio de opgeslagen RDS-
informatie van deze zender bij. Als de radio zich
net binnen of buiten het bereik van de zender
bevindt, stemt de radio automatisch af op de
best doorkomende zender die het door u beluis-
terde programma doorgeeft.
Als er geen andere zender binnen het bereik ligt,
valt de radio stil en verschijnt de tekst PI SEEK
op het display zolang er geen zender is gevon-
den.
Verkeersinformatie, TP-zender
Bij activering van deze functie krijgt u verkeer-
sinformatie binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en ont-
vangt u de verkeersinformatie op het volume dat
u tevoren hebt ingesteld. Na afloop van het ver-
keersbulletin hervat het audiosysteem op het
oude volume de weergave van de geluidsbron
die u beluisterd.
Verkeersinformatie instellen:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Selecteer TP en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP ON (knip-
perende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
TP
deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Selecteer TP en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Wanneer de functie actief is, staat de tekst TP
op het display. Druk op EXIT om een lopend ver-
keersbulletin voortijdig af te breken.
De TP-functie blijft echter actief, zodat de radio
op het volgende verkeersbulletin wacht.
Verkeersinformatie van een specifieke
zender instellen:
Selecteer de radiostand met de toets FM.
Activeer de radiozender waarvan u de ver-
keersinformatie wilt ontvangen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer RADIO SET-
TINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP STATION
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer SET CUR-
RENT en druk op SOURC.
Druk op EXIT.
TP-zender deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer ADVANCED
MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer RADIO SET-
TINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP STATION
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP STA-
TION OFF en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
215
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450/650/850
Alarm
Er verschijnt “ Alarm!” op het display, wanneer
er een alarmmelding wordt verzonden. Deze
functie wordt gebruikt om u attent te maken op
ernstige ongelukken of calamiteiten, zoals inge-
storte bruggen of ongelukken in kerncentrales.
TP zoeken
Met deze functie kunt u naar verkeersinformatie
blijven luisteren tijdens langere ritten door ver-
schillende gebieden en/of landen zonder dat u
daarvoor zelf van zender hoeft te wisselen.
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP SEARCH
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP SEARCH ON of TP SEARCH OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Nieuws
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-
bulletins binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en ont-
vangt u de bulletins op het volume dat u daar-
voor hebt ingesteld. Na afloop van het
nieuwsbulletin hervat het audiosysteem op het
oude volume de weergave van de geluidsbron
die u beluisterde.
News (Nieuws) instellen:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst NEWS verschijnt op het display.
News (Nieuws) deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst NEWS verdwijnt van het display.
Druk op EXIT om een lopend nieuwsbulletin
voortijdig af te breken. De functie News
(Nieuws) blijft echter actief, zodat de radio op
het volgende nieuwsbulletin wacht.
Uitzendingen onderbreken voor nieuws-
bulletins
Selecteer de radiostand met de toets FM.
Activeer de radiozender waarvan u de ver-
keersinformatie wilt ontvangen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SET CURRENT en druk op SOURC.
Druk op EXIT.
Functie News Station (Nieuwszender)
deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STN OFF en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Programmatype Displaytekst
UIT PTY OFF
Nieuws News
Actualiteit Current
216
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450/650/850
Programmatype, PTY
Met de functie PTY kunt u kiezen uit verschil-
lende programmatypes.
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY in het
menu en druk op SOURCE.
De radio begint te zoeken naar een zender
met het geselecteerde programmatype.
Als de radio een zender heeft gevonden die
ongeschikt is, kunt u verder zoeken met de pijl-
links of pijl-rechts.
Als er geen zender met het gekozen program-
matype kan worden gevonden, gaat de radio
terug naar de voorgaande frequentie.
Niet alle radiozenders zijn voorzien van een PTY-
code.
PTY stand-by
De functie PTY staat dan stand-by, totdat er een
programma van het gekozen type wordt uitge-
zonden. Wanneer dat het geval is, gaat de radio
automatisch over op de zender die het geselec-
teerde programmatype uitzendt.
Deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY en druk
op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY OFF en
druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Het symbool PTY verdwijnt van het display en
de radio hervat de normale stand.
PTY-taal
Met de functie PTY kunt u de taal selecteren die
op het display van de radio moet worden
gebruikt (Engels, Duits, Frans of Zweeds).
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY LANGUAGE en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer een taal en
druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Automatische afstemfunctie
De functie AF is normaal gesproken actief en
zorgt ervoor dat de radio afstemt op de zender
met het sterkste signaal voor de gekozen zen-
der.
AF activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Informatie Info
Sport Sport
Educatie Educ
Hoorspel Drama
Kunst en cultuur Cultures
Wetenschap Science
Varia Enterta
Pop Pop
Rock Rock
Easy listening Easy list
Licht klassiek L Class
Klassieke muziek Classical
Overige muziek Other M
Weer Weather &
Metro
Financieel nieuws Finance
Kinderprogramma’s Children’s
progs
Maatschappelijke progr. Social
Religie Spiritual
Inbelprogramma’s Phone
Reizen Travel
Ontspanning Leisure
Jazz Jazz
Country Country
Nationale muziek Nation M
Gouwe Ouwe “Oldies
Volksmuziek Folk
Documentaires Document
Programmatype Displaytekst
217
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450/650/850
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer AF ON (knip-
perende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
AF deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer AF OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Regionale radioprogramma’s, REG
De functie REG die normaal gesproken uitge-
schakeld is, maakt het u mogelijk om op een
bepaalde regionale zender afgestemd te blijven
ondanks dat het signaal zwak is.
REG activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer REG ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
REG deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer REG OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
EON (Enhanced Other Networks),
Local/Distant
Met de functie EON geactiveerd, worden radio-
programma’s onderbroken voor verkeers- en
nieuwsbulletins van andere zenders.
De functie kent twee actieve niveaus:
Local - Alleen onderbreking, wanneer het sig-
naal sterk genoeg is.
Distant – Ook onderbreking bij zwakkere signa-
len.
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer EON (knip-
perende tekst) en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer Local of Dis-
tant en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
RDS-instellingen resetten
Met de functie Reset alles kunt u alle fabriekin-
stellingen voor RDS herstellen.
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer RESET TO
DEFAULT en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
ASC (Active Sound Control)
De actieve geluidsregeling (ASC) stemt het
volume van de radio automatisch af op de rij-
snelheid.
ASC activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
218
Audiosysteem (optie)
Radiofuncties HU-450/650/850
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer ASC LEVEL
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer LOW,
MEDIUM, HIGH of Off en druk op
SOURCE.
Radiotekst
Sommige RDS -zenders geven informatie door
over de inhoud van de programma’s, de uitvoe-
rende artiesten e.d.
Druk enkele seconden lang op de toets FM om
eventueel meegestuurde radiotekst op het dis-
play te bekijken. Nadat de tekst tweemaal ach-
tereen op het display verschenen is, geeft de
radio de zender/frequentie weer aan waarop u
hebt afgestemd. Met een korte druk op de toets
EXIT beëindigt u de weergave van de radiote-
kst.
219
Audiosysteem (optie)
Cassettedeck HU-450
Cassetteopening
Steek de cassette met de open kant naar rechts
in de opening. Op het display verschijnt
TAPE Side A. Wanneer een kant van de cas-
sette is afgespeeld, schakelt het deck automa-
tisch over naar de andere kant (auto-reverse).
Als er al een cassette in het deck zit, kunt u de
cassette laten afspelen door aan de knop
SOURCE te draaien of op de sneltoets TAPE te
drukken.
Van bandrichting wisselen
Druk op de toets REV, als u de andere kant van
de cassette wilt beluisteren. Op het display
staat aangegeven welke kant van de cassette
wordt afgespeeld.
Cassette uitwerpen
Als u op de uitwerptoets
drukt, stopt de cassette
waarna deze wordt uitgewor-
pen. Draai aan de knop
SOURCE om een andere
geluidsbron te kiezen. Ook als
het systeem is uitgeschakeld, kunt u een cas-
sette plaatsen of uitwerpen.
Ruisonderdrukking Dolby B
De ruisonderdrukkingsfunctie is normaal geacti-
veerd. Ga als volgt te werk, als u de functie wilt
uitschakelen. Houd de toets REV ingedrukt, tot-
dat het Dolby-symbool van het display ver-
dwijnt. Druk nogmaals op dezelfde toets om de
Dolby-functie weer te activeren.
Dolby ruisonderdrukking wordt geproduceerd
onder licentie van Dolby Laboratories Licensing
Corporation. Dolby en de dubbele D zijn
geregistreerde handelsmerken van Dolby Labo-
ratories Licensing Corporations.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u
gebruiken om van iedere track
de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of
EXIT, wanneer u de track hebt
gevonden die u wilt beluisteren.
Vooruit-/achteruitspoelen
U kunt de cassette vooruit-
spoelen met de toets en
achteruitspoelen met . Tij-
dens het versneld spoelen
geeft het display “ FF ” (voor-
uit) of REW” (achteruit) weer.
De spoelfunctie wordt beëindigd, als u de toets
nogmaals indrukt.
Volgende track, vorige track
kiezen
Als u de toets indrukt, zal de cassette auto-
matisch vooruitgespoeld worden naar het begin
van de volgende track. Als u de toets
indrukt, zal de cassette automatisch achteruit-
gespoeld worden naar het begin van de vorige
track. Deze functie werkt alleen goed, wanneer
er tussen de tracks een stilte van ongeveer vijf
seconden is ingelast. Als uw stuurwiel is voor-
zien van een toetsenset, kunt u gebruik maken
van de pijltoetsen ervan.
220
Audiosysteem (optie)
Cd-speler HU-650
Cd-speler
Steek een cd in de opening. Als u al een cd hebt
aangebracht, moet u voor weergave van de cd
kiezen door aan de knop SOURCE te draaien of
op de sneltoets CD te drukken.
Cd uitwerpen
Als u op de bovenstaande
toets drukt, stopt de cd-speler
waarna de cd wordt uitgewor-
pen.
N.B. Om veiligheidsredenen
hebt u twaalf seconden de tijd
om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als de cd
na afloop van deze periode nog in de cd-speler
zit, wordt de cd weer ingenomen en verder afge-
speeld.
Vooruit-/achteruitspoelen en van
track wisselen
Houd de pijl-links of pijl-rechts
ingedrukt om een of meer
tracks op de cd vooruit te
spoelen. De spoelfunctie valt
niet te bedienen via de toet-
senset op het stuurwiel.
Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts om naar
de vorige of de volgende track te gaan. U kunt
daarvoor ook gebruik maken van de toetsenset
op het stuurwiel. De track staat aangegeven op
het display.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
iedere track de eerste tien seconden te beluis-
teren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u de
track hebt gevonden die u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op “RND” (random) om
de willekeurige afspeelvolg-
orde te activeren. De cd-spe-
ler speelt de tracks van de cd
dan in een willekeurige volg-
orde af. Zolang deze functie
actief is staat er “RND” op het display.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het mogelijk
dat het geluid te wensen overlaat of zelfs hele-
maal uitblijft. Muziek-cd’s die voldoen aan de
norm ISO 60908 bieden de beste geluidskwali-
teit.
BELANGRIJK!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm. Gebruik geen cd’s met
een opgeplakt etiket. Door warmteontwik-
keling in de cd-speler kan het etiket
losraken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
221
Audiosysteem (optie)
Interne cd-wisselaar HU-850
Interne cd-wisselaar
Een interne cd-wisselaar met een magazijn voor
6 cd’s maakt deel uit van HU-850. Druk op de
sneltoets CD of draai aan de knop SOURCE om
de cd-wisselaar te activeren. De cd-wisselaar
speelt de laatst gekozen track op de laatst
gekozen cd af. U kunt 6 cd’s in de cd-wisselaar
aanbrengen. Om een nieuwe cd te kunnen aan-
brengen moet u een lege positie selecteren.
Selecteer een lege positie met de
cijfertoetsen 1–6. Het nummer van de lege
positie verschijnt op het display. Zorg dat de
tekst “LOAD DISC” verschijnt, voordat u een
nieuwe cd aanbrengt.
Cd uitwerpen
Als u op de bovenstaande
toets drukt, stopt de cd-speler
waarna de cd wordt uitgewor-
pen.
N.B. Om veiligheidsredenen
hebt u twaalf seconden de tijd
om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als de cd
na afloop van deze periode nog in de cd-speler
zit, wordt de cd weer ingenomen en verder afge-
speeld.
Nummer cd selecteren
Selecteer de af te spelen cd met de cijfertoet-
sen 1–6. Het nummer van de geselecteerde cd
en de af te spelen track op die cd verschijnen op
het display.
Vooruit-/achteruitspoelen en van
track wisselen
Houd de pijl-links of pijl-rechts
ingedrukt om een of meer
tracks op de cd vooruit te
spoelen. De spoelfunctie valt
niet te bedienen via de toet-
senset op het stuurwiel.
Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts om naar
de vorige of de volgende track te gaan. U kunt
daarvoor ook gebruik maken van de toetsenset
op het stuurwiel. De track staat aangegeven op
het display.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
iedere track de eerste tien seconden te beluis-
teren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u de
track hebt gevonden die u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (random) om de
willekeurige afspeelvolgorde
te activeren. De cd-wisselaar
speelt dan een willekeurige
track van een willekeurige cd.
De cd-wisselaar kiest daarna
een nieuwe willekeurige track van een willekeu-
rige cd. Zolang de functie actief is, staat er
“RND” op het display.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het mogelijk
dat het geluid te wensen overlaat of zelfs hele-
maal uitblijft. Muziek-cd’s die voldoen aan de
norm ISO 60908 bieden de beste geluidskwali-
teit.
BELANGRIJK!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm. Gebruik geen cd’s met
een opgeplakt etiket. Door warmteontwik-
keling in de cd-speler kan het etiket
losraken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
222
Audiosysteem (optie)
Externe cd-wisselaar HU-450/650/850
Cd-wisselaar
De externe cd-wisselaar (optie) zit achter het
paneel linksachter in de bagageruimte.
Draai aan de knop SOURCE om de cd-wisse-
laar in te schakelen. De cd-wisselaar speelt de
laatst gekozen track op de laatst gekozen cd af.
Als het magazijn* van de cd-wisselaar leeg is,
verschijnt er “LOAD CARTRIDGE” op het dis-
play.
Doe het volgende om cd’s in de cd-wisselaar
aan te brengen:
Duw het klepje van de cd-wisselaar opzij.
Druk op de uitwerptoets voor het magazijn.
Trek het cd-magazijn naar buiten en breng
de cd’s aan.
Duw het magazijn in de cd-wisselaar terug.
Sleuf kiezen
Selecteer de af te spelen cd door aan de knop
PRESET/CD (HU-450) te draaien of druk op de
cijfertoetsen 1–6 (HU-650/850). Het nummer
van de geselecteerde cd en de af te spelen
track op die cd verschijnen op het display.
Sommige cd-wisselaars bieden plaats aan
10 cd’s. Houd toets 6 enkele seconden inge-
drukt om een van de cd’s 7–10 te kiezen.
Vooruit-/achteruitspoelen en van
track wisselen
Houd de pijl-links of pijl-rechts
ingedrukt om een of meer
tracks op de cd vooruit te
spoelen. De spoelfunctie valt
niet te bedienen via de toet-
senset op het stuurwiel.
Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts om naar
de vorige of de volgende track te gaan. U kunt
daarvoor ook gebruik maken van de toetsenset
op het stuurwiel. De track staat aangegeven op
het display.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
iedere track de eerste tien seconden te beluis-
teren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u de
track hebt gevonden die u wilt beluisteren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (geldt voor
HU-650 en 850) om de wille-
keurige afspeelvolgorde te
activeren. Bij het audiosys-
teem HU-450 moet u op de
toets REV drukken. De cd-
speler speelt dan een willekeurige track van een
willekeurige cd. De cd-wisselaar kiest daarna
een nieuwe willekeurige track op een willekeu-
rige cd. Zolang de functie actief is, staat er
“RND” op het display.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het mogelijk
dat het geluid te wensen overlaat of zelfs hele-
maal uitblijft. Muziek-cd’s die voldoen aan de
norm ISO 60908 bieden de beste geluidskwali-
teit.
BELANGRIJK!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm. Gebruik geen cd’s met
een opgeplakt etiket. Door warmteontwik-
keling in de cd-speler kan het etiket
losraken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
223
Audiosysteem (optie)
Dolby Surround Pro Logic II HU-850
Dolby Surround Pro Logic II is gebaseerd op het
voorgaande systeem en levert een duidelijke
verbetering van de geluidsweergave op. De
verbetering is met name duidelijk te merken voor
de achterpassagiers.
In combinatie met een middenluidspreker mid-
den op het dashboard zorgt Dolby Surround
Pro Logic II voor een zeer realistische geluids-
weergave.
De normale stereokanalen links en rechts wor-
den dan opgedeeld in links, midden en rechts.
Bovendien produceren de luidsprekers achterin
het zogeheten “Ambient Surround Sound”.
Dolby Surround Pro Logic II werkt alleen, wan-
neer u een cd beluistert.
Als u naar een AM - of FM -zender luistert, wordt
u geadviseerd driekanaals stereoweergave
(3-CH) te kiezen.
Dolby Surround Pro Logic II is een geregis-
treerd handelsmerk van Dolby Laboratories
Licensing Corporation. Dolby Surround Pro
Logic II wordt geproduceerd onder licentie van
Dolby Laboratories Licensing Corporation.
Dolby Surround Pro Logic II Mode
Druk op “ PL II” om
Dolby Surround Pro Logic II
Mode in te schakelen. Op het
display verschijnt PL II”.
Druk op OFF om terug te
keren naar 2-kanaals stereoweergave.
3-kanaal stereo
Druk op de toets 3-CH om de
3-kanaals stereoweergave te
activeren. Op het display ver-
schijnt de tekst “3 ch”. Druk
op OFF om terug te keren
naar de 2-kanaals stereoweer-
gave.
Volume middenluidspreker
(Centre Level)
Gebruik deze functie om het volume van de mid-
denluidspreker in te stellen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
CENTRE LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Volume “Ambient Surround
Sound” (Surround Level)
Gebruik deze functie om het uitgangsvermogen
van de achterste luidsprekerkanalen in te stel-
len.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SURROUND LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Niveau equalizer (Mid EQ Level)
Gebruik deze functie om de geluidsweergave
via de luidsprekers fijn af te regelen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
MID EQ LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
224
Audiosysteem (optie)
Technische gegevens
HU-450
Vermogen 4 x 25 W
Impedantie 4 Ohm
Bedrijfsspanning 12 V, negatieve
massa
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 – 108 MHz
M (AM) 522 – 1611 kHz
L (AM) 53 – 279 kHz
HU-650
Vermogen 4 x 25 W
Impedantie 4 Ohm
Bedrijfsspanning 12 V, negatieve
massa
Externe versterker 4 x 50 W of
(optie) 4 x 75 W
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 – 108 MHz
M (AM) 522 – 1611 kHz
L (AM) 153 – 279 kHz
HU-850
Vermogen 1 x 25 W (centrale
luidspreker)
Impedantie 4 Ohm
Bedrijfsspanning 12 V,
negatieve massa
Externe versterker 4 x 50 W of
4 x 75 W
HU-850 moet worden aangesloten op een
externe versterker.
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 – 108 MHz
M (AM) 522 – 1611 kHz
L (AM) 153 – 279 kHz
225
Telefoon (optie)
Telefoonsysteem 226
Beknopte bedieningsinstructies 228
Bel-opties 229
Geheugenfuncties 232
Menu’s 233
Overige informatie 237
226
Telefoon (optie)
Telefoonsysteem
Algemene voorschriften
Verkeersveiligheid staat voorop! Als u als
bestuurder gebruik wilt maken van de hand-
set in de armleuning, moet u de auto eerst
op een veilige plaats parkeren.
Schakel de telefoon uit tijdens het tanken.
Schakel de telefoon uit in gebieden waar er
met explosieven wordt gewerkt.
Laat reparatie van de telefoon aan erkend
servicepersoneel over.
Noodoproepen
Het is altijd mogelijk het alarmnummer te bellen,
zelfs als de contactsleutel of de simkaart is uit-
genomen.
Druk op de knop Aan/Uit.
Kies het alarmnummer van het land waarin u
zich bevindt (112 binnen de EU).
Druk op de groene toets .
Onderdelen van het telefoon-
systeem
1. Toetsenset op middenconsole
Met de toetsenset op de middenconsole kunt u
alle functies van de telefoon regelen.
2. Toetsenset op stuurwiel
Met de toetsenset op het stuurwiel kunt u de
meeste functies van de telefoon regelen.
Wanneer het telefoonsysteem in de actieve
stand staat, kunt u de toetsenset op het stuur-
wiel alleen gebruiken voor de telefoonfuncties.
In de actieve stand staan er altijd telefoongege-
vens op het display. Als u deze toetsen wilt
gebruiken om radio-instellingen te verrichten,
moet u eerst de actieve stand van de telefoon
verlaten (zie pagina 228).
3. Display
Op het display verschijnen menu’s, berichten,
telefoonnummers e.d.
4. Handset
De handset kunt u gebruiken voor privégesprek-
ken waarin u niet gestoord wil worden.
5. Simkaart
U brengt de simkaart aan onder de toetsenset
op de middenconsole.
Schakel de telefoon uit als u geen simkaart hebt
aangebracht, omdat u anders geen berichten
voor de overige functies kunt aflezen van het
display.
6. Microfoon
De microfoon is ingebouwd in de achteruitkijk-
spiegel
7. Luidsprekers
De luidspreker is ingebouwd in de hoofdsteun
van de bestuurdersstoel.
8. Antenne
De antenne is tegen de voorruit aangebracht,
achter de achteruitkijkspiegel.
227
Telefoon (optie)
Telefoonsysteem
228
Telefoon (optie)
Beknopte bedieningsinstructies
Simkaart
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
combinatie met een geldige simkaart (Subscri-
ber Identity Module). U hebt deze kaart van uw
provider ontvangen.
Breng altijd de simkaart aan, wanneer u gebruik
wilt maken van de telefoon. De naam van uw
provider verschijnt dan op het display.
Schakel de telefoon uit, als u geen simkaart
hebt aangebracht. U kunt anders geen berich-
ten voor de overige functies aflezen van het dis-
play en de toetsenset op het stuurwiel niet
gebruiken om de radio te bedienen.
Telefoon in- en uitschakelen
Telefoon inschakelen: Draai de contactsleutel
naar stand I. Druk op de aangegeven knop op
de bovenstaande afbeelding.
Telefoon uitschakelen: Druk de knop waarmee u
de telefoon inschakelde ca. drie seconden lang
in. Als u de auto van het contact zet, terwijl de
telefoon actief, zal de telefoon actief ook actief
zijn wanneer u het contact een volgende keer
opnieuw aanzet.
Wanneer de telefoon uitgeschakeld is, kunt u
geen gesprekken aannemen.
Actieve stand
Om gebruik te kunnen maken van de functies
die de telefoon u biedt, moet de telefoon in de
actieve stand staan (dit geldt niet voor binnen-
komende gesprekken). Zet de telefoon in de
actieve stand door te drukken op op het
bedieningspaneel of op de toetsenset op het
stuurwiel.
In de actieve stand staan er altijd telefoongege-
vens op het display.
Druk op om de actieve stand te verlaten.
229
Telefoon (optie)
Bel-opties
Display
Op het display verschijnen de actuele functies
zoals menu’s, berichten, telefoonnummers of
instellingen.
Bellen en gesprekken aannemen
U kunt als volgt bellen: Kies het nummer en druk
op op de toetsenset op het stuurwiel of op
de middenconsole (of til de handset op).
U kunt als volgt een inkomend gesprek aanne-
men: Druk op (of til de handset op). U kunt
ook gebruik van de automatische aanneemfunc-
tie “Auto antw.” (zie menu-optie 4.3).
Het geluid van het audiosysteem kan automa-
tisch worden uitgeschakeld tijdens een tele-
foongesprek. Zie ook menu-optie 5.6.5 voor het
volume van het audiosysteem.
Gesprekken beëindigen
Om een gesprek te beëindigen drukt u op
op de toetsenset van het stuurwiel of op de mid-
denconsole of u legt de handset op. Het audio-
systeem gaat weer in de voorgaande stand
staan.
Laatst gekozen nummers
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien
laatst gekozen telefoonnummers/namen op.
Druk op van de toetsenset op het stuur-
wiel of op de middenconsole.
Blader met de pijltoetsen vooruit of ach-
teruit door de laatst gekozen nummers.
Druk op (of neem de handset op) om te
bellen.
Handset
Als u privégesprekken wilt kunnen voeren, moet
u gebruik maken van de handset.
Neem de handset op. Voer het gewenste
nummer in met de toetsenset op de midden-
console. Druk op om te bellen. U regelt
het volume met de draaiknop op de zijkant
van de handset.
U kunt het gesprek beëindigen door de
handset terug in de houder te leggen.
Doe het volgende als u tijdens een lopend
gesprek wilt overgaan op het gebruik van de
handsfree zonder daarvoor het gesprek te
beëindigen: druk op en kies voor handsfree.
230
Telefoon (optie)
Bel-opties
Druk op en leg de handset op (zie
pagina 229).
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een voorkeur-
toets opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het telefoon-
boek van het systeem kunt u koppelen aan een
bepaalde voorkeurtoets (1–9). U doet dat als
volgt:
Blader met naar Geheugen bewerken
(menu 3) en druk op .
Blader verder naar Verk. kiezen (menu 3.4)
en druk op .
Druk op de voorkeurtoets waaronder u het
nummer wilt opslaan. Druk op om uw
keuze te bevestigen.
Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze uit het geheugen op en druk op
om de naam of het telefoonnummer te
selecteren.
Verkort kiezen
Druk een voorkeurtoets ca. twee seconden lang
in om het telefoonnummer te kiezen dat met de
toets opgeslagen is.
N.B. Na inschakeling van de telefoon moet u
enkele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen. Om
verkort te kunnen kiezen moet Menu 4.5 geacti-
veerd zijn (zie pagina 236).
Functies tijdens lopende
gesprekken
Tijdens een lopend gesprek kunt u de volgende
functies activeren (blader met de pijltoetsen en
druk op YES om een keuze te maken):
Wanneer u tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek hebt geparkeerd, kunt u de vol-
gende functies activeren (blader met de pijltoet-
sen en druk op YES om een keuze te maken):
Wanneer u gekozen hebt voor Samenvoegen
en twee lopende gesprekken voert, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de pijl-
toetsen en druk op YES om een keuze te
maken):
Tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek aannemen
Als u tijdens een lopend gesprek een geluids-
signaal onmiddellijk gevolgd door twee korte
geluidssignalen hoort, komt er een tweede
gesprek binnen. De twee korte geluidssignalen
worden herhaald, totdat u het gesprek beant-
woordt of de beller oplegt. U kunt het tweede
gesprek dan wel of niet aannemen.
Als u het gesprek niet wilt aannemen, moet u op
drukken of niets doen. Als het gesprek ech-
ter wel wilt aannemen, moet u op drukken.
U parkeert het lopende gesprek dan tijdelijk. Als
u op drukt, worden beide gesprekken
beëindigd.
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Wachten/
Wachten uit
Om het lopende
gesprek wel of niet te
parkeren
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Samenvoegen Om twee gespreken
tegelijk te voeren
(conferentie)
Wisselen Om te wissen tussen de
twee gesprekken
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
231
Telefoon (optie)
Bel-opties
Sms
Eén geluidssignaal geeft aan dat er een sms is
binnengekomen.
Volume
Verhoog het volume door op de (+) van de toet-
senset op het stuurwiel te drukken. Verlaag het
volume door op de () van de toetsenset op het
stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
kunt u met de toetsenset op het stuurwiel alleen
de telefoonfuncties regelen.
Als u deze toetsen wilt gebruiken om radio-
instellingen te verrichten, moet u de telefoon
eerst deactiveren (zie pagina 228).
232
Telefoon (optie)
Geheugenfuncties
Telefoonnummers en namen kunt u in het
geheugen van de telefoon zelf opslaan of in het
geheugen op de simkaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig
van een van de nummers die in het telefoonboek
liggen opgeslagen, wordt de bijbehorende
naam op het display weergegeven.
U kunt maximaal 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen
opslaan
Druk op en blader naar Geheugen
bewerken (menu 3). Druk vervolgens
op .
Blader verder naar Toevoegen (menu 3.1)
en druk op .
Voer het gewenste nummer in en druk
op .
Voer de bijbehorende naam in en druk
op .
Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan met en druk
vervolgens op .
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1 om
een spatie in te voegen.
Nummers uit het geheugen bellen
Druk op op de middenconsole of
gebruik de toetsenset op het stuurwiel.
Kies uit de volgende mogelijkheden:
Druk op op de middenconsole of
gebruik de toetsenset op het stuurwiel om
met de pijltoetsen naar de gewenste naam
te bladeren.
Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam (of
voer de complete naam in) en druk op .
Druk op om het geselecteerde nummer
te bellen.
spatie 1 - ? !, . : ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen hetzelfde
teken van een toets in te voeren
moet u na de eerste maal op *
drukken of enkele seconden
wachten
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofd-
letters en kleine letters
om het laatst ingevoerde teken te
wissen. Wanneer u de toets lang
ingedrukt houdt, kunt u het
nummer of de tekst in zijn geheel
wissen.
233
Telefoon (optie)
Menu’s
Aan de hand van de menu’s kunt u bestaande
instellingen controleren of wijzigen en nieuwe
functies programmeren. De verschillende menu-
opties worden op het display weergegeven.
Menusysteem
Druk op om het menusysteem te activeren.
In het menusysteem geldt het volgende:
Wanneer u lang ingedrukt houdt, verlaat
u het menusysteem.
Wanneer u kort op drukt, annuleert, her-
vat of verwerpt u een optie.
Wanneer u op drukt, bevestigt of selec-
teert u een optie of gaat u van een submenu
naar het volgende submenu.
Met de toets gaat u naar het volgende
submenu. Met de toets gaat u naar het
vorige submenu.
Sneltoetsen
De menu-opties zijn genummerd zodat u ze
rechtstreeks kunt selecteren met de nummer-
toetsen en met . De cijferaanduidingen
staan samen met de naam van de menu-optie
op het display.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen is het menusysteem niet
toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h.
U kunt de begonnen activiteit in het menusys-
teem echter nog wel beëindigen.
In het menu 5.7 kunt u deze snelheidsbegren-
zing opheffen.
Hoofdmenu’s/Submenu’s
1. Oproepregister
1.1. Gem. oproep
1.2. Ontv. oproep
1.3. Gebeld.
1.4. Wis lijst
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Gebeld
1.5. Duur oproep
1.5.1. Lste oproep
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
2. Meldingen
2.1. Lezen
2.2. Invoeren
2.3. Voice mail
2.4. Instellingen
2.4.1. SMSC-nummer
2.4.2. Geldigheid
2.4.3. Soort
3. Geheugen bewerken
3.1. Toevoegen
3.2. Zoeken
3.2.1. Bewerken
3.2.2. Wissen
3.2.3. Kopiëren
3.2.4. Verplaatsen
3.3. Alles kopiëren
3.3.1. SIM naar tel
234
Telefoon (optie)
Menu’s
3.3.2. Tel naar SIM
3.4. Verk. kiezen
3.5. SIM-geheugen wissen
3.6. Telefoongeheugen wissen
3.7. Status
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
4.2. Oproep wacht
4.3. Auto antw.
4.4. Auto herk.
4.5. Verk. kiezen
4.6. Doorschakelen
4.6.1. Alle oproepen
4.6.2. Bij bezet
4.6.3. Onbeantwoord
4.6.4. Onbereikbaar
4.6.5. Fax-oproepen
4.6.6. Data-oproepen
4.6.7. Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Fabriek
5.2. Netwerk
5.3. Taal
5.3.1. English UK
5.3.2. English US
5.3.3. Svenska
5.3.4. Dansk
5.3.5. Suomi
5.3.6. Deutsch
5.3.7. Nederlands
5.3.8. Français FR
5.3.9. Français CAN
5.3.10. Italiano
5.3.11. Español
5.3.12. Português P
5.3.13. Português BR
5.4. SIM-beveiligd
5.4.1. Aan
5.4.2. Uit
5.4.3. Auto
5.5. Wijzig codes
5.5.1. PIN-code
5.5.2. Telefooncode
5.6. Geluiden
5.6.1. Belvolume
5.6.2. Belsignaal
5.6.3. Toetsklik
5.6.4. Aanp. Snelh.
5.6.5. RadioAutMute
5.6.6. Nieuw SMS-bericht
5.7. Rij veilig
Menu-opties, beschrijving
1. Oproepregister
1.1. Gemiste oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst
gemiste oproepen. U kunt de nummers bellen,
wissen of toevoegen aan het geheugen van de
telefoon of op de simkaart om ze later te bewer-
ken.
1.2. Ontvangen oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst
ontvangen oproepen. U kunt de nummers bel-
len, wissen of toevoegen aan het geheugen van
de telefoon of op de simkaart om ze later te
bewerken.
1.3. Gebeld
In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst
gekozen nummers. U kunt de nummers bellen,
wissen of toevoegen aan het geheugen van de
telefoon of op de simkaart om ze later te bewer-
ken.
1.4. Wis lijst
Met behulp van deze functie kunt u de lijsten
onder de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 wissen zoals
hieronder beschreven.
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Gebeld
235
Telefoon (optie)
Menu’s
1.5. Duur oproep
In dit menu hebt u de mogelijkheid om de duur
van al uw oproepen of alleen de laatste te zien.
U kunt ook het aantal oproepen bekijken en de
timer resetten.
1.5.1. Lste oproep
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
Om de timer te kunnen resetten moet u over de
telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
2. Meldingen
2.1. Lezen
In dit menu kunt u de ingekomen boodschappen
lezen. U kunt de gelezen boodschappen (of
gedeelten ervan) vervolgens wissen, doorstu-
ren, wijzigen of opslaan.
2.2. Invoeren
Met de toetsenset kunt u boodschappen invoe-
ren. U kunt de boodschappen vervolgens
opslaan of versturen.
2.3. Voice mail
In dit menu kunt u de binnengekomen gespro-
ken boodschappen beluisteren.
2.4. Instellingen
In dit menu kunt u het nummer van de mailbox
(SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw
boodschappen wilt doorschakelen. U kunt
tevens aangeven hoe uw boodschap de
geadresseerde moet bereiken en hoelang deze
in de mailbox moet blijven liggen.
2.4.1. SMSC-nummer
2.4.2. Geldigheid
2.4.3. Soort
Neem contact op met uw provider voor informa-
tie over deze instellingen en het SMSC-
nummer.
3. Geheugen bewerken
3.1. Toevoegen
In dit menu hebt u de mogelijkheid om namen en
telefoonnummers op te slaan in het geheugen
van de telefoon of op de simkaart. Zie het hoofd-
stuk over de geheugenfuncties voor meer infor-
matie.
3.2. Zoeken
In dit menu kunt u wijzigingen aanbrengen in het
geheugen.
3.2.1. Bewerken: Gegevens in de verschil-
lende geheugens wijzigen.
3.2.2. Wissen: Een opgeslagen naam
wissen.
3.2.3. Kopiëren: Een opgeslagen naam
kopiëren.
3.2.4. Verplaatsen: Gegevens overhevelen
tussen het geheugen van de telefoon
en dat van de simkaart.
3.3. Alles kopiëren:
Telefoonnummers en namen op de simkaart
kopiëren naar het geheugen van de telefoon.
3.3.1. Van het geheugen op de simkaart
naar dat van de telefoon
3.3.2. Van het geheugen van de telefoon
naar dat op de simkaart
3.4. Verkort kiezen
Een nummer dat in het telefoonboek ligt opge-
slagen, kunt u aan een voorkeurtoets met een
bepaald nummer koppelen.
3.5. SIM-geheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen op de
simkaart wissen.
3.6. Telefoongeheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen van
de telefoon wissen.
3.7. Status
In dit menu kunt u zien hoeveel geheugenposi-
ties in beslag genomen worden door de namen
en telefoonnummers in het geheugen op de
simkaart en in dat van de telefoon.
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
Aangeven of uw eigen nummer wel of niet op
het display van de ontvanger moet verschijnen.
Neem contact op met uw provider voor een per-
manent geheim nummer.
4.2. Oproep wacht
Aangeven of u wel of geen signaal wilt ontvan-
gen, wanneer er tijdens een lopend gesprek een
tweede oproep wacht.
236
Telefoon (optie)
Menu’s
4.3. Auto antw.
Aangeven of u wilt kunnen antwoorden zonder
gebruik te maken van de toetsenset.
4.4. Automatisch herkiezen
Aangeven of u een eerder gekozen nummer na
een bezettoon automatisch wilt laten herkiezen.
4.5. Verkort kiezen
In dit menu stelt u in of het wel of niet mogelijk
is gebruik te maken van de voorkeurtoets. De
functie moet geactiveerd zijn om verkort te kun-
nen kiezen.
4.6. Doorschakelen
In dit menu kunt u aangegeven welke soorten
oproepen moeten worden doorgeschakeld naar
het gespecificeerde telefoonnummer.
4.6.1. Alle oproepen (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende gesprek).
4.6.2. Bij bezet
4.6.3. Onbeantwoord
4.6.4. Onbereikbaar
4.6.5. Fax-oproepen
4.6.6. Data-oproepen
4.6.7. Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Fabrieksinstellingen
Functie om de fabrieksinstellingen te herstellen.
5.2. Netwerk
Aangeven of u automatisch of handmatig net-
werken wilt selecteren.
5.2.1. Auto
5.2.2. Handgesch.
5.3. Taal
In dit menu kunt u aangeven in welke taal u de
berichten op het display wilt zien.
5.3.1. English UK
5.3.2. English US
5.3.3. Svenska
5.3.4. Dansk
5.3.5. Suomi
5.3.6. Deutsch
5.3.7. Nederlands
5.3.8. Français FR
5.3.9. Français CAN
5.3.10. Italiano
5.3.11. Español
5.3.12. Português P
5.3.13. Português BR
5.4. SIM-beveiligd
In dit menu kunt u aangeven of de invoer van de
pincode actief of inactief moet zijn of automa-
tisch moet verlopen.
5.4.1. Aan
5.4.2. Uit
5.4.3. Auto
5.5. Wijzig codes
In dit menu kunt u uw pincode of uw telefoon-
code wijzigen.
5.5.1. PIN-code
5.5.2. Telefooncode (gebruik 1234, voordat
u overgaat op uw eigen code).
U gebruikt de telefooncode om de
timer op nul te kunnen stellen.
N.B. Noteer de code en bewaar deze op een
veilige plaats.
5.6. Geluiden
5.6.1. Belvolume: In dit menu kunt u het
volume van het belsignaal bij een
binnenkomend gesprek instellen.
5.6.2. Belsignaal: U hebt de keuze uit acht
verschillende beltonen.
5.6.3. Toetsklik: Aan of uit.
5.6.4. Aanp. Snelh.: Aangeven of het
volume wel of niet afhankelijk moet
zijn van de rijsnelheid.
5.6.5. RadioAutMute: Hier kunt u aangeven
of u het geluid van de radio wel of niet
wilt uitschakelen tijdens een telefoon-
gesprek.
5.6.6. Nieuw SMS-bericht: Aangeven of u
wel of geen geluidssignaal wenst bij
de binnenkomst van een nieuwe sms.
5.7. Rij veilig
In dit menu kunt u aangeven of u de snelheids-
begrenzing die geldt voor het menusysteem wel
of niet wilt uitschakelen, zodat u het menusys-
teem ook tijdens het rijden kunt gebruiken.
237
Telefoon (optie)
Overige informatie
Radio/Telefoon
Met de onderste vier toetsen van de toetsenset
op het stuurwiel kunt u zowel de radio als de
telefoon regelen.
Om de telefoonfuncties met deze toetsen te
kunnen sturen moet de telefoon geactiveerd zijn
(zie pagina 228). Als u de toetsen wilt gebrui-
ken om radio-instellingen te verrichten, moet u
de telefoon eerst deactiveren. Druk in dat geval
op .
Dubbele simkaart
1
Veel providers bieden dubbele simkaarten aan:
één voor de autotelefoon en één voor een
andere telefoon. Als u over een dubbele sim-
kaart beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor
twee verschillende telefoons gebruiken. Neem
contact op met uw provider over de mogelijkhe-
den en het gebruik van een dubbele simkaart.
Specificaties
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider door-
geven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw tele-
foon in om het nummer op het display te zien.
Noteer het nummer en bewaar het op een vei-
lige plaats.
1. Bepaalde markten
Vermogen 2 W
Simkaart Klein
Geheugenposities
255
1
1. 255 geheugenposities in het geheugen van
de telefoon. Het aantal geheugenposities
op de simkaart verschilt afhankelijk van het
abonnement.
Sms
(Short Message Service)
Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/
1800)
238
Telefoon (optie)
239
Technische gegevens
Typeaanduidingen 240
Maten en gewichten 241
Motorspecificaties 242
Motorolie 244
Overige vloeistoffen en smeermiddelen 247
Brandstof 248
Katalysator 250
Elektrisch systeem 251
240
Technische gegevens
Typeaanduidingen
Wanneer u contact opneemt met uw Volvo-
dealer of vervangende onderdelen of acces-
soires wilt bestellen, kan het handig zijn als u
de typeaanduiding, het chassisnummer en het
motornummer bij de hand hebt.
1. Typeaanduiding, chassisnummer, maxi-
maal toelaatbaar gewicht, kleurcodes
voor lak en bekleding en typegoedkeu-
ringsnummer.
2. Sticker voor standverwarming.
3. Typeaanduiding van de motor, onder-
deel- en serienummer
4. Motoroliesticker
1
met de kwaliteit en
viscositeit van de te gebruiken olie.
5. Typeaanduiding en serienummer van de
versnellingsbak.
a: Handgeschakelde versnellingsbak.
b: Automatische versnellingsbak AW.
6. VIN (type- en modeljaaraanduiding als-
mede chassisnummer)
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.
1. Bepaalde motortypes
241
Technische gegevens
Maten en gewichten
Maten
Positie op afbeelding Maten mm
A Wielbasis 2755
B Lengte 4710
C Laadlengte, vloer,
achterbank neergeklapt
1726
D Laadlengte, vloer 1077
E Hoogte 1465 (AWD: 1490/XC: 1562)
F Spoorbreedte vooras 1551 (XC: 1611)
G Spoorbreedte achteras 1548
H Breedte 1804 (XC: 1860)
I Breedte incl. buitenspiegels 2071 (XC: 2083)
242
Technische gegevens
Motorspecificaties
Gewichten
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor
90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van
de passagiers en de gemonteerde accessoires
zoals een trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij
gebruik van een aanhanger (zie tabel)), lastdra-
gers, skibox e.d. zijn van invloed op de laadca-
paciteit en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar
gewicht. Toelaatbare belasting (zonder bestuur-
der) = totaalgewicht – rijklaar gewicht.
1. Max. totaalgewicht
2. Max. treingewicht (auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg
Ongeremde aanhanger:
Max. aanhangergewicht 750 kg
Typeaanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 240).
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
Geremde aanhanger:
Max. aanhangerge-
wicht:
Max.
kogeldruk:
0–1200 kg 50 kg
1201–1800 kg 75 kg
B5204T5 Automaat
1600 kg
75 kg
243
Technische gegevens
Motorspecificaties
Specificaties Motoraanduiding
2.4
B5244S2
Bi-Fuel (CNG)
B5244SG
2.4
B5244S
2.0T
B5204T5
2.5T
B5254T2
Vermogen (kW bij omw/min)
(pk bij omw/min)
103/4500 103/5800 125/6000 132/5500 154/5000
140/4500 140/5800 170/6000 180/5500 210/5000
Motorkoppel (Nm bij omw/min) 220/3300 192/4500 225/4500 240/1860–4980 320/1500–4500
Aantal cilinders 5 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 83 83 83 81 83
Slaglengte (mm) 90 90 90 77 93,2
Cilinderinhoud (liter) 2,44 2,44 2,44 1,98 2,52
Compressieverhouding 10,3:1 10,3:1 10,3:1 9,5:1 9,0:1
Specificaties Motoraanduiding
T5
B5244T5
D5
D5244T4
2.4D
D5244T5
2.4D
D5244T7
Vermogen (kW bij omw/min)
(pk bij omw/min)
191/5500 136/4000 120/4000 92/4000
260/5500 185/4000 163/4000 126/4000
Motorkoppel (Nm bij omw/min) 350/2100–5000 400/2000–2750 340/1750–2750 300/1750–2250
Aantal cilinders 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 81 81 81 81
Slaglengte (mm) 93,2 93,2 93,2 93,2
Cilinderinhoud (liter) 2,40 2,40 2,40 2,40
Compressieverhouding 8,5:1 17,3:1 18,0:1 17,3:1
244
Technische gegevens
Motorolie
Ongunstige rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger
dan +40 °C.
Doe dat ook bij korte ritten (over afstanden
kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen
(onder 5 °C).
In dergelijke omstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal toe-
nemen.
Kies een volsynthetische motorolie bij ongun-
stige rijomstandigheden. Ze bieden de motor
extra bescherming.
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
Viscositeitsdiagram
WAARSCHUWING!
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een spe-
ciaal aangepaste, synthetische motorolie.
De oliesoort werd met grote zorg geselec-
teerd lettend op de levensduur van de motor,
de startgewilligheid, het brandstofverbruik
en de milieu-impact. Om de aanbevolen ser-
vice-intervallen aan te kunnen houden dient
u een goedgekeurde motoroliesoort te
gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van
de voorgeschreven kwaliteit (zie sticker in
motorruimte) en dat zowel bij het bijvullen als
verversen van olie. Een negatieve invloed op
de levensduur van de motor, de startgewillig-
heid, het brandstofverbruik en de milieu-
impact is anders niet uitgesloten. Volvo Car
Corporation wijst alle garantieclaims af bij
gebruik van een motorolie die niet voldoet
aan de voorgeschreven kwaliteits- en visco-
siteitseisen.
245
Technische gegevens
Motorolie
Oliesticker
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 240 voor de positie),
geldt het volgende:
Oliekwaliteit: ACEA A3/B3/B4
Viscositeit: SAE 0W–30
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.
Hoeveelheden
Motortype
Bij te vullen hoeveelheid tussen
MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid
1
(liter)
Bi-Fuel B5244SG 1,2 5,8
1. Inclusief hoeveelheid in filter
246
Technische gegevens
Motorolie
Oliesticker
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 240 voor de positie),
geldt het volgende:
Oliekwaliteit: ACEA A5/B5
Viscositeit: SAE 0W–30
Hoeveelheden
Motortype
Bij te vullen hoeveelheid tussen
MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid
1
(liter)
2.0T B5204T5 1,2 5,5
2.4 B5244S
B5244S2
T5 B5244T5
2.5T B5254T2
D5 D5244T4 2,0 6,2
D D5244T5
D5244T7
1. Inclusief hoeveelheid in filter
247
Technische gegevens
Overige vloeistoffen en smeermiddelen
N.B. Onder normale rijomstandigheden hoeft
de versnellingsbakolie niet te worden ververst
zolang de versnellingsbak meegaat. Onder
ongunstige rijomstandigheden moet de olie
mogelijk wel worden ververst (zie pagina 244).
BELANGRIJK!
Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen moet u de aanbevolen kwaliteit versnellingsbakolie gebruiken en geen verschillende merken met
elkaar vermengen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort werd gebruikt.
Vloeistof Systeem Hoeveelheid Aanbevolen kwaliteit:
Versnellingsbakolie Handgeschakelde vijfversnellingsbak
(M56/M58)
2,1 liter Versnellingsbakolie: MTF 97309
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 2,0 liter
Automatische versnellingsbak (AW55-50,
AW55-51)
7,2 liter Versnellingsbakolie: JWS 3309
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,0 liter
Koelvloeistof Benzinemotor zonder turbo 9,5 liter Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd
met water (zie verpakking). Thermostaat opent bij:
benzinemotoren, 90 ºC, dieselmotoren 82 ºC.
Benzinemotor met turbo 10,0 liter
Dieselolie 12,5 liter
Airconditioning Olie: PAG
Koudemiddel R134a (HFC134a)
1
Remvloeistof 0,6 liter DOT 4+
Stuurbekrachtiging Systeem:
waarvan reservoir
0,9 liter
0,2 liter
Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A of
een soortgelijk product met dezelfde specificaties.
Ruitensproeiervloeistof zonder hogedruksproeiers 4,5 liter Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo aanbe-
volen antivries aangelengd met water te gebruiken.
met hogedruksproeiers 6,4 liter
1. Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens.
248
Technische gegevens
Brandstof
Brandstofverbruik en emissie
Motor Versnellingsbak liter/100 km
(CO
2
) g/km
Tankinhoud
in liter
2.4 B5244S2
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,0 214
70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,7 231
Bi-Fuel B5244SG
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,0 215
30
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,0 240
2.4 B5244S
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,2 220
70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,8 234
2.0T B5204T5
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,1 217
70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,9 237
2.5T
B5254T2
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,2 219
70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,1 241
AWD
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M58) 9,9 237
72
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,6 255
XC70
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M58) 10,2 244
72
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 11,1 266
T5 B5244T5
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 9,5 226
70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,0 239
D5 D5244T4
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,9 209
70
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 6,8 179
D5
AWD
D5244T4
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 8,3 219
68
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 7,3 194
D5
XC70
D5244T4
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 8,5 224
68
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 7,6 201
2.4D D5244T5
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,9 209
70
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 6,8 179
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6,6 174
D D5244T7 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6,5 172
249
Technische gegevens
Brandstof
Brandstofverbruik en uitstoot van
kooldioxide
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn geba-
seerd op een gestandaardiseerde rijcyclus con-
form EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen met
verbrandingsmotoren. Het gebruik van extra
accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloe-
den, omdat de accessoires het gewicht van de
auto verhogen. Ook de rijstijl en andere niet-
technische factoren kunnen van invloed zijn op
het brandstofverbruik. Bij gebruik van brandstof
met een octaangetal van 91 (RON), neemt het
brandstofverbruik toe terwijl het motorvermogen
lager wordt.
N.B. Bij extreme weersomstandigheden,
gebruik van een aanhanger of ritten op grote
hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brand-
stofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto
te wensen overlaten.
Benzine
De meeste motoren lopen op benzine met een
octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
91 (RON) mag u niet gebruiken voor 4 cilin-
dermotoren en slechts bij hoge uitzondering
voor de overige motortypes.
95 (RON) is te gebruiken in de normale
rijomstandigheden.
98 (RON) wordt geadviseerd voor maximale
prestaties tegen een minimaal brandstofver-
bruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 ºC
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met
een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken.
Dit om optimale prestaties en een zo laag moge-
lijk brandstofverbruik te verkrijgen.
Dieselolie
Het brandstofsysteem van een dieselmotor is
gevoelig voor verontreinigingen (zie
pagina 180).
Benzine: Norm NEN-EN 228
BELANGRIJK!
Tank alleen loodvrije benzine om schade aan
te katalysator te voorkomen.
Giet geen alcohol bij de benzine, omdat het
brandstofsysteem daardoor schade kan
oplopen en de Volvo-garantie vervalt.
250
Technische gegevens
Katalysator
Algemene informatie
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen te
reinigen. De katalysator is dicht bij de motor in
het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op tem-
peratuur te komen.
De katalysator bestaat uit een monoliet (kera-
miek of metaal) met kanalen. De wanden van de
kanalen zijn bekleed met platina/rodium/palla-
dium. De metalen hebben een katalytische wer-
king, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie
zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het regel-
systeem dat tot taak heeft de uitstoot te beper-
ken en de energie-inhoud van de brandstof
beter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-
halte van de uitlaatgassen die de motor verlaten.
De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt
doorgegeven aan het elektronische systeem dat
continu de injectoren afregelt. Het lucht-brand-
stofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu
bijgesteld. De regeling schept de ideale
omstandigheden voor een effectieve verbran-
ding van de schadelijke stoffen (koolwaterstof-
fen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de
driewegkatalysator.
251
Technische gegevens
Elektrisch systeem
Algemene informatie
12V-systeem met wisselstroomdynamo en
spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij
het chassis en het motorblok als geleiders die-
nen. De minpool is verbonden met het chassis.
Accuprestaties
Let er bij het vervangen van de accu op, dat de
nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en
reservecapaciteit heeft als de originele accu (zie
sticker op de accu).
Gloeilampen
Spanning 12 V 12 V 12 V
Koude-
startcapa-
citeit (SAE)
520 A 600 A
800
1
A
1. Auto’s met een dieselmotor en standver-
warming.
Reserveca-
paciteit
(RC)
100 min. 120 min. 150 min.
Capaciteit
(Ah)
60 70 90
Verlichting
Vermogen
W
Lampvoet
Groot licht 65 H9
Dimlicht 55 H7
Active Bi-Xenon 35 D1S
Bi-Xenon 35 D1S
Mistlampen vóór 55 H1
Stadslichten vóór/
achterlichten,
parkeerlichten vóór,
zijmarkeringslichten
vóór, instapver-
lichting achter
5 W 2,1x9,5 d
Richtingaanwijzers
voor/achter
21 BAU 15s
Remlichten, achter-
uitrijlichten
21 BA 15s
Mistachterlicht 4 BAZ15d
Zijmarkerings-
lichten achter
10 BA 15s
Kentekenplaatver-
lichting, instapver-
lichting voor,
kofferbakverlichting
5 SV8,5
Make-upspiegel 1,2 SV5,5
Verlichting
dashboardkastje
3 BA9
252
Technische gegevens
253
Alfabetisch register
Alfabetisch register
A
A/C ....................................................................70
temperatuur ................................................70
Aanhangergewicht ...................................... 242
Aanrijdingssensoren ......................................21
Aansteker .........................................................45
ABL ........................................................... 46, 49
Accu ............................................177, 186, 251
Achterruit, elektrisch verwarmde ................47
Achteruitkijkspiegel ........................................61
kompas ......................................................61
Actief chassis ..................................................44
Active Bi-Xenon Lights, ABL .......................46
Adaptief systeem ........................................ 120
Afstandsbediening ...................................... 102
Afstandsbediening, batterij vervangen ... 104
Airbags (SRS) .................................................14
Airbagsysteem ................................................13
Alarm .............................................................. 109
Alarmlichten .....................................................46
Alarmsensoren ................................................45
Antislip ........................................................... 127
Audiofuncties, HU-450/650/850 ............ 207
Audiosysteem HU-450, overzicht ............204
Audiosysteem HU-650, overzicht ............205
Audiosysteem HU-850, overzicht ............206
Audiosysteem, technische gegevens ..... 224
Auto wassen .................................................170
AUTO, ECC .................................................... 72
Autodimfunctie ............................................... 61
Automatische vergrendeling .....................105
Automatische versnellingsbak ..................120
Automatische versnellingsbak, beveilig-
ingssystemen .............................................120
B
Banden
aanbevolen bandenspanning .............157
bandenreparatie ....................................165
draairichting ...........................................156
maataanduiding .....................................154
rijeigenschappen ...................................154
slijtage-indicatoren ...............................155
snelheidsaanduidingen ........................154
Bekleding reinigen .......................................171
“Belangrijk”-kaders ...........................................2
Benzinekwaliteit ...........................................249
Bergen ...........................................................132
Bescherming van kinderen .......................... 25
Beslaande koplampglazen .........................170
Beslagen ruiten ..............................................68
Beveiliging tegen overbelasting,
schuifdak ....................................................... 65
Blaasmonden .................................................. 69
BLIS, Blind Spot Information
System ................................................ 44, 149
Boordcomputer ..............................................53
Brandstof
brandstoffilter ........................................ 180
Brandstofsysteem ....................................... 180
Brandstofverbruik, actueel ...........................53
Brandstofverbruik, laag .............................. 157
Buitenspiegels ........................................ 45, 63
elektrische verwarming ..........................47
C
Cd-speler, HU-650 ..................................... 220
Cd-wisselaar, externe ................................. 222
Condens aan binnenkant lampglas ......... 170
Condensatie ....................................................68
Condenswater ............................................. 180
Contactsleutel .............................................. 118
Controlelampje ............................................ 110
Controlelampjes .............................................39
Cruisecontrol ...................................................54
D
Dashboardkastje ..................................87, 106
Dieselfilter ..................................................... 180
Dimlicht ...................................................48, 189
Doorwaaddiepte .......................................... 114
DSTC ......................................................44, 127
DSTC, deactiveren/activeren ................... 127
254
Alfabetisch register
DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem .......... 127
E
ECC .......................................................... 68, 72
luchtverdeling ............................................73
Elektrisch bedienbare stoel .........................81
Elektrisch bedienbare zijruiten ....................59
Elektrisch systeem ...................................... 251
Elektrisch verwarmde buitenspiegels ........71
Elektrisch verwarmde voorstoelen ..... 70, 73
Elektrische aansluiting achterin ..................57
Elektrische achterruitverwarming ...............71
Elektronische startblokkering ................... 102
F
Follow-Me-Home-verlichting ........................50
Functies afstandsbediening ...................... 103
G
Geheugenfunctie van stoel ..........................81
Geïntegreerd kinderzitje ...............................30
Gevarendriehoek ......................................... 160
Gewicht ......................................................... 241
Gloeilamp kentekenplaatverlichting ........ 194
Gloeilampen .................................................251
Gordelwaarschuwing ....................................12
Groot licht ..................................................... 190
aan/uit ........................................................48
Groot licht, wisselen, grootlichtsignalen ...50
H
Handmatige klimaatregeling met aircondi-
tioning, A/C .................................................. 70
Handrem ...................................................40, 56
Handset .........................................................229
HU-450, cassettedeck ...............................219
HU-450, overzicht .......................................204
HU-450, radiofuncties ................................212
HU-650, overzicht .......................................205
HU-650/850, radiofuncties .......................213
HU-850, interne cd-wisselaar ...................221
HU-850, overzicht .......................................206
Hulpverwarming ............................................. 77
I
IMEI-nummer .................................................237
In de was zetten en poetsen .....................172
Informatiedisplay ............................................ 42
Instapverlichting ...........................................194
Instrumentenoverzicht
auto met het stuur links ......................... 34
auto met het stuur rechts ...................... 36
Instrumentenpaneel ....................................... 38
Interieur ............................................................79
Interior Air Quality System, ECC ............... 74
K
Katalysator .....................................................250
Keuzehendelblokkering ..............................120
Kickdown ...................................................... 122
Kinderen en veiligheid ...................................25
Kinderslot ...................................................... 108
Kinderzitje ........................................................27
Kinderzitje, monteren ............................. 27, 31
Kinderzitjes en SIPS-airbags .......................19
Kleurcode, lak ..............................................173
Klimaatregeling ...............................................68
Klokje ................................................................38
Knipperlichten .................................................50
Kompas ............................................................61
Kooldioxide ................................................... 249
Koplampen ................................................... 189
aan/uit ........................................................48
ABL .............................................................49
Koplampsproeiers ..........................................52
Koude start ................................................... 120
Koudemiddel ...................................................68
L
Lading op het dak ....................................... 141
Lak, kleurcode .............................................. 173
Lambdasonde .............................................. 250
Lamp
condens .................................................. 170
Lampjes, waarschuwings- en controle- .....39
Lastdragers .................................................. 141
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften 171
Lichtbundel ................................................... 144
Lichtsignaal ......................................................50
255
Alfabetisch register
Lock-Up-functie ........................................... 120
Lopende gesprekken, functies ................. 230
Luchtverdeling, A/C .......................................71
M
Make-upspiegel ........................................... 194
Maten ............................................................. 241
Meldingen, display .........................................42
Milieubeleid ....................................................... 3
Mistlichten .....................................................192
aan/uit ........................................................49
Motorafslag ................................................... 114
Motorkap ....................................................... 179
Motorolie ............................................. 181, 245
Motoroliesticker ........................................... 240
Motorruimte .................................................. 179
Motorspecificaties .......................................243
N
“N.B.”-teksten ................................................... 2
Nieuwe auto’s en gladde wegen ............. 114
O
Oliefilter ......................................................... 181
Oliekwaliteit .................................................. 245
Onderhoudsprogramma ............................176
Ontgrendelen ...............................................105
Ontwaseming ..................................................73
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ......................................... 84
Opblaasgordijn .............................................. 21
P
PACOS, deactivering passagiersairbag .. 17
Park Assist ......................................................45
Parkeerlichten ....................................... 48, 190
Parkeerrem ...............................................40, 56
Parkeren .........................................................130
PI zoeken .......................................................214
Plaats van kinderen in de auto .................... 27
Poetsen en in de was zetten .....................172
Provisorische bandenreparatie .................165
R
Radio, zenders zoeken ...............................211
Radiofuncties ................................................211
Radiozenders opslaan ......................212, 213
Recirculatie, A/C ............................................ 71
Recirculatie, ECC ..........................................73
Regensensor .................................................. 51
Relais- en zekeringenkastje .......................196
Remsysteem, ABS ......................................124
Richtingaanwijzers ............................... 50, 191
Rijden
in waterpartijen ......................................114
Rijden met lading op het dak ....................141
Rijden tijdens de winter ..............................117
Rijklaar gewicht ............................................242
Roestwering ................................................. 174
Roetfilter ........................................................117
Roetfilter vol ................................................. 117
Ruitensproeiers ...................................... 51, 52
Ruitensproeiervloeistof .............................. 183
Ruitenwissers ..................................................51
S
Safelock-functie ....................................45, 107
Schakelaar, PACOS, deactivering
passagiersairbag .........................................18
Schakelaars op middenconsole .................44
Schakelstanden, zesversnellingsbak ...... 119
Schoon aan binnen- en buitenkant .............. 3
Schuifdak .........................................................64
Simkaart ........................................................228
dubbele .................................................... 237
SIPS-airbags ...................................................19
SIPS-airbagsysteem ......................................20
Sleepoog ...................................................... 132
Slepen ........................................................... 132
Sleutels .......................................................... 102
Smeermiddelen ........................................... 247
Spiegel
achteruitkijk- .............................................61
Spin control .................................................. 127
SRS, schakelaar .............................................18
SRS-systeem ..................................................15
Stabiliteits- en tractieregelsysteem ......... 127
Stabiliteitssysteem ..................... 44, 127, 128
256
Alfabetisch register
Stadslichten voor ........................................ 190
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten .................................................48
Stand-by, telefoon ....................................... 228
Standverwarming ...........................................76
Standverwarming, accu en brandstof .......77
Startblokkering ................................... 102, 118
Starten met hulpaccu ................................. 134
STC .........................................................44, 127
Stoel
elektrisch bedienbaar .............................81
geheugenfunctie ......................................81
sleutelgeheugen bestuurdersstoel ......81
Stoel, elektrisch bedienbare ........................81
Stoel, zithouding .............................................80
Stuurslot ........................................................ 118
Stuurwielafstelling ..........................................58
T
Tanken ........................................................... 116
Telefoon, stand-by ...................................... 228
Telefoon, volume .........................................231
Temperatuur, ECC .........................................72
Totaalgewicht ............................................... 242
Tractie ............................................................ 127
Tractieregeling .............................................127
Trekhaak ........................................................137
V
Veiligheidsgordels ..........................................10
Veiligheidsgordels schoonmaken ............172
Ventilator
A/C .............................................................71
ECC ........................................................... 72
Vergrendelen ................................................105
Verkort kiezen ...............................................230
Verlichting .....................................................188
Active Bi-Xenon Lights ...................46, 49
automatisch .............................................. 48
dimlicht ...................................................... 48
exterieur .................................................... 48
instrumentenverlichting ......................... 49
koplamphoogteregeling ........................ 48
lichtbundel aanpassen aan
links-/rechtshoudend verkeer, ABL .... 46
mistachterlicht .........................................49
mistlichten ................................................ 49
stadslichten/parkeerlichten
vóór en achterlichten ............................. 48
verlichtingspaneel ................................... 48
Verstralers ....................................................... 45
Verwijderen, kogelsegment .......................140
Verzorging, leren bekleding .......................171
Viscositeit ......................................................245
Vlekken ...........................................................171
Vloermatten ..................................................... 87
Voertuiggegevens .......................................176
Volvo Car Corporation en het milieu ............3
Voorstoel, rugleuning omklappen .............. 80
Voorstoelen, elektrisch verwarmde ........... 47
“Voorzichtig”-teksten .......................................2
W
Waarschuwingskaders ................................... 2
Waarschuwingslampje
stabiliteits- en tractieregelsysteem ... 127
Waarschuwingslampjes ...............................39
Waarschuwingsteksten .................................. 2
Water
stromend ................................................ 114
Whiplash-letsel ...............................................22
WHIPS-systeem .............................................22
WHIPS-systeem en kinderzitjes .................22
Wielen
demonteren ........................................... 163
monteren ................................................ 164
vervangen ............................................... 163
Winterbanden ..............................................155
Z
Zekeringen .................................................... 195
Zijmarkeringslicht ........................................ 192
Zonnescherm, schuifdak ..............................65
Zuinig rijden .................................................. 114
Zwangere vrouwen ........................................11
Volvo Car Corporation TP 9516 (Dutch), AT 0720, Printed in Sweden, Göteborg 2007, Copyright © 2000-2007 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258

Volvo 2009 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor