Volvo 2017 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

WEB EDITION
GEBRUIKERSHANDLEIDING
VÄLKOMMEN!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ont-
werp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropge-
staan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is
ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieu-
eisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om ver-
trouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinfor-
matie in deze eigenaarshandleiding.
2
INLEIDING
Hier vindt u de gebruikersinformatie
14
Digitale gebruikershandleiding in auto
15
Navigeren in de digitale gebruikers-
handleiding
16
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
17
Support en informatie over uw auto
op internet
18
Gebruikershandleiding doornemen
19
Vastlegging van gegevens
21
Belangrijke informatie over accessoi-
res, extra uitrusting en de diagno-
seaansluiting
22
Volvo ID
23
Drive-E - schoner rijplezier
25
IntelliSafe-rijondersteuning
28
Sensus - connectiviteit en entertainment
29
Milieu-aspecten van de gebruikers-
handleiding
32
Ruiten, lampglazen en spiegels
32
Overzicht van het middendisplay
33
Bedieningsfuncties middendisplay
36
Navigeren in schermen op het mid-
dendisplay
40
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
45
Instellingen wijzigen voor het mid-
dendisplay
45
Functiescherm met knoppen voor
autofuncties
47
Het toetsenbord in het middendis-
play gebruiken
49
Algemene informatie over XC90
Twin Engine
54
VEILIGHEID
Veiligheid
60
Veiligheid tijdens de zwangerschap
61
Whiplash Protection System
61
Veiligheidsgordel
63
Gordelspanners
63
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen
64
Portier- en gordelwaarschuwing
66
Airbags
68
Stuur- en passagiersairbag
68
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
70
SIPS-airbag
72
opblaasgordijn
73
Safety Mode
74
Auto in Safety Mode starten/verrijden
75
Kinderen en veiligheid
76
Kinderzitje
76
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
78
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
79
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die
de veiligheidsgordel in de auto gebruiken
80
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
82
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
83
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
86
INHOUD
3
Geïntegreerd kinderzitje*
87
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen*
88
Geïntegreerd kinderzitje inklappen*
88
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS
EN BEDIENING
Instrumenten en bediening, auto met
stuur links
92
Instrumenten en bediening, auto met
stuur rechts
93
Bestuurdersdisplay
95
Hybridespecifieke informatie
97
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
98
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
101
Buitentemperatuur
102
Klok
103
Licentieovereenkomst voor bestuur-
dersdisplay
104
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
109
Applicatiemenu op bestuurdersdis-
play gebruiken
110
Meldingen op bestuurders- en mid-
dendisplay
110
Meldingsfuncties op bestuurders- en
middendisplay
112
Meldingen opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay hanteren
113
Head-updisplay*
115
Stembediening
118
Stembediening gebruiken
119
Instellingen voor stembediening
120
Stembediening telefoon
120
Stembediening van radio en media
121
Klimaatregeling met stembediening
121
Stembediening bij kaartnavigatie
122
Handmatig bediende voorstoel
123
Elektrisch bediende voorstoel*
124
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
125
Geheugenfunctie gebruiken van
elektrisch bediende voorstoel*
125
Multifunctionele voorstoel*
126
Multifunctionele voorstoel* verstellen
127
In- en uitstapfunctie bestuurdersstoel*
130
Passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel*
131
Achterbank
131
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen
132
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren
133
Hellingshoek ruggedeelte tweede
zitrij aanpassen
134
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
135
In-/uitstappen derde zitrij
137
Ruggedeelte derde zitrij omklappen
137
Stuurwiel
138
Stuurwiel instellen
139
Bedieningspaneel verlichting
140
4
stadslichten
142
Dagrijlicht
143
Dimlicht
143
Groot licht activeren/deactiveren
144
Actieve bochtverlichting
146
Lichtbundel van koplampen aanpassen
147
Mistachterlicht
148
Remlichten
148
Alarmlichten
149
Richtingaanwijzers gebruiken
149
Interieurverlichting
150
'Follow Me Home'-verlichting
152
'Approach'-verlichting
153
Ruitenwissers gebruiken
153
Regensensor activeren/deactiveren
154
Ruiten- en koplampsproeiers
155
Achterruitwisser en -sproeier
156
Elektrisch bediende ruiten
156
Elektrisch bedienbare ruiten
157
Zonnescherm gebruiken
158
Buitenspiegels instellen
159
Achteruitkijkspiegel
160
Kompas*
161
Kompas kalibreren*
162
Panoramadak*
163
Panoramadak* bedienen
164
HomeLink
®
*
167
HomeLink
®
* programmeren
168
Boordcomputer
171
Rijstatistieken tonen op het bestuur-
dersdisplay
172
Rijstatistieken tonen op het midden-
display
174
Instellingsscherm
175
Categorieën op instellingsscherm
176
Systeeminstellingen wijzigen op
instellingsscherm
177
Instellingen resetten op instellings-
scherm
178
Instellingen wijzigen voor apps
179
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
179
KLIMAAT
Klimaatregeling
182
Klimaatsensoren
182
Gevoelstemperatuur
183
Luchtkwaliteit
183
Interieurfilter
184
Clean Zone Interior Package*
184
Interior Air Quality System*
185
Klimaatregelingsbediening
186
Klimaatregelingsbediening op het
middendisplay
186
Klimaatregelingsbediening achter op
de tunnelconsole
188
Automatische klimaatregeling
188
Airconditioning activeren/deactiveren
189
Temperatuur regelen
190
Ventilatorstand regelen
192
Ontwaseming van ruiten en buiten-
spiegels activeren/deactiveren
194
Luchtrecirculatie activeren/deactiveren
197
Luchtverdeling
198
Luchtverdeling wijzigen
198
Blaasmonden openen/sluiten en richten
199
Tabel met luchtverdelingsstanden
201
Elektrische stoelverwarming* active-
ren/deactiveren
203
5
Elektrische stoelventilatie* activeren/
deactiveren
205
Elektrische stuurverwarming* active-
ren/deactiveren
206
Parkeerklimaat
206
Preconditioning inschakelen/
uitschakelen
208
Timer voor preconditioning
209
Timer voor preconditioning instellen
210
Timer voor preconditioning active-
ren/deactiveren
212
Handhaving klimaatcomfort inscha-
kelen/uitschakelen
212
Symbolen en meldingen voor par-
keerklimaat
214
Verwarming
215
Standverwarming
216
Extra verwarming
217
LAAD- EN
OPBERGMOGELIJKHEDEN
Auto-interieur
220
Tunnelconsole
221
stroomaansluitingen
222
Aansteker gebruiken*
226
Asbakken* legen
226
Dashboardkastje gebruiken
227
Zonnekleppen
227
Bagageruimte
228
Bagage vervoeren
228
Verankeringsogen
230
Draagtashouders
230
Bagagerolhoes
231
Bagagenet*
233
Veiligheidsrek*
235
SLOTEN EN ALARM
Transpondersleutel
240
Bereik transpondersleutel
242
Locatie antennes voor start- en ver-
grendelingssysteem
243
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
buitenzijde
243
Aanduiding bij vergrendeling/
ontgrendeling van de auto
246
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
247
Safelock-functie
248
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
249
Privacy locking activeren/deactiveren
251
Afneembaar sleutelblad
253
Vergrendelen/ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
254
Elektrische achterklepbediening*
256
Achterklep openen/sluiten met
schopbeweging*
258
Batterij in transpondersleutel vervangen
260
Elektronische startblokkering
263
Kinderslot
264
Alarm
265
Automatische activering/heractive-
ring van het alarm
267
Alarm deactiveren zonder werkende
transpondersleutel
268
6
Typegoedkeuring voor transponders-
leutels
269
RIJONDERSTEUNING
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
276
elektronische stabiliteitsregeling
276
Sportstand voor elektronische stabili-
teitsregeling
277
Symbolen en meldingen voor Elek-
tronische stabiliteitsregeling
279
Roll Stability Control
281
Snelheidsbegrenzer*
281
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
282
Snelheidsfuncties voor de snelheids-
begrenzer
283
Snelheidsbegrenzer deactiveren/
heractiveren
284
Snelheidsbegrenzer uitschakelen
285
Automatische snelheidsbegrenzer*
285
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren/deactiveren
286
Tolerantie voor automatische snel-
heidsbegrenzer wijzigen
287
Cruisecontrol
288
Cruisecontrol activeren en starten
289
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol
289
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
290
Cruisecontrol uitschakelen
291
Adaptieve cruisecontrol*
292
Adaptieve cruisecontrol activeren en
starten*
295
Snelheidsfuncties voor adaptieve
cruisecontrol*
296
Tijdsverschil instellen voor de adap-
tieve cruisecontrol*
297
Adaptieve cruisecontrol deactiveren/
heractiveren*
298
Inhaalassistent bij de adaptieve
cruisecontrol*
299
Van doelvoertuig veranderen en
automatisch remmen met de adap-
tieve cruisecontrol
300
Beperkingen van de adaptieve
cruisecontrol*
301
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol*
302
Symbolen en meldingen voor de
adaptieve cruisecontrol*
303
Pilot Assist*
304
Pilot Assist* activeren en starten
307
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
308
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
309
Automatisch remmen met Pilot Assist*
310
Beperkingen van Pilot Assist*
311
Radareenheid
313
Beperkingen van de radarsensor
314
Typegoedkeuring voor radareenheden
317
Camera
320
7
Beperkingen van de camera
321
Verkeersbordinformatie*
324
Bordweergave van verkeersbordin-
formatie
324
Informatie over snelheidscamera's
326
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
327
Beperkingen van Verkeersbordinfor-
matie*
328
Afstandswaarschuwing*
328
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren en tijdsverschil instellen*
329
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
330
City Safety
331
Waarschuwingsafstand instellen voor
City Safety
333
Obstakeldetectie met City Safety
334
City Safety bij kruisend verkeer
336
Beperkingen van City Safety
336
Meldingen voor City Safety
339
Rear Collision Warning
340
Driver Alert Control
340
Driver Alert Control activeren/deactiveren
341
Beperkingen van Driver Alert Control
342
Rijbaanassistent*
342
Lane Departure Warning* activeren/
deactiveren
344
Lane Keeping Aid* activeren/deactiveren
345
Symbolen en meldingen voor rijbaa-
nassistent*
346
Parkeerhulp*
348
Parkeerhulp activeren/deactiveren*
350
Beperkingen van parkeerhulp*
350
Meldingen voor Parkeerhulp*
352
Parkeerhulpcamera*
353
Hulplijnen en velden voor de par-
keerhulpcamera*
355
Parkeerhulpcamera starten*
357
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
358
Actieve parkeerhulp*
359
Parkeren met actieve parkeerhulp*
361
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
363
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
366
Blind Spot Information*
367
Blind Spot Information* activeren/
deactiveren
368
Beperkingen van Blind Spot
Information™*
369
Cross Traffic Alert*
369
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
370
Beperkingen van Cross Traffic Alert
371
Meldingen voor Blind Spot
Information* en Cross Traffic Alert*
373
8
STARTEN EN RIJDEN
Contactslotstanden
376
Motor starten
377
Motor afzetten
379
Stuurslotfout
379
Starthulp met andere accu
380
Versnellingsbak
381
Schakelstanden van automatische
versnellingsbak
382
Schakelindicator
385
Keuzehendelblokkering
385
Schakelen met stuurpaddles*
386
Aandrijving
387
Rijmodi
388
Niveauregeling*
392
Vierwielaandrijving
393
Remsystemen
393
Rempedaal
394
Noodremlichten
396
Remversterker
396
Automatisch remmen na een aanrijding
396
Parkeerrem
397
Parkeerrem gebruiken
398
Bij een mankement aan de parkeerrem
399
Hellingrem
400
Automatische rem bij stilstand
400
Lagesnelheidsregeling
401
Afdalingsremregeling
402
Doorwaaddiepte
403
Oververhitting van motor en aandrijving
404
Overbelasting van de startaccu
405
Voorbereidingen voor een lange rit
406
Voorbereidingen voor gladde wegen
406
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
407
Hanteren van brandstof
408
Benzine
409
Zuinig rijden
410
Actieradius op stroom in steden
411
Trekhaak*
412
In- en uitklapbare trekhaak*
412
Specificaties van de trekhaak*
414
Rijden met aanhanger
415
Rijden met een aanhanger in speci-
ale omstandigheden
417
Aanhangerstabilisering*
418
Sleepoog
419
Slepen
420
Auto bergen
420
Hybride-accu opladen
421
Laadstroom
422
Laadkabel
424
Statusindicatie op regeleenheid
laadkabel
426
Aardlekschakelaar in de laadkabel
428
Temperatuurcontrole van de laadkabel
428
Voorbereiding voor het laden van de
hybride-accu
429
Oplading van hybride-accu starten
430
Laadstatus
432
Oplading van hybride-accu afsluiten
433
Langdurige stalling van auto met
hybride-accu
434
Hybridespecifieke symbolen en mel-
dingen
436
9
AUDIO EN MEDIA
Audio en media
440
Audio-instellingen
440
Radio
441
Van radiozender wisselen en radio-
zender zoeken
442
RDS-radio
445
Digitale radio
445
Schakelen tussen de radiobanden
FM en DAB
446
Instellingen voor radio
446
Mediaspeler
448
Media afspelen
449
Gracenote
®
451
Media zoeken
451
Cd-speler*
452
Media via Bluetooth
452
Media aansluiten via Bluetooth
453
Media via AUX/USB-aansluiting
453
Media aansluiten via AUX/USB-poort
453
Video
454
Audio-instellingen voor media
454
Apple CarPlay*
455
Instellingen voor Apple CarPlay*
457
Technische specificaties voor media
457
Telefoon
459
Verbinding met telefoon
460
Telefoon aansluiten/loskoppelen
461
Telefoonfuncties
462
Berichtfuncties
463
Instellingen voor telefoon
464
Instellingen voor tekstbericht
465
Auto met internetverbinding
465
Auto met internet verbinden
466
Instellingen voor Bluetooth
467
Internetverbinding delen via Wi-Fi-
hotspot
468
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
469
Wi-Fi-netwerk verwijderen
469
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
470
Instellingen voor automodem*
470
Apps
471
Apps downloaden, bijwerken of ver-
wijderen
471
Licentieovereenkomst voor audio en
media
473
Voorwaarden voor diensten en beleid
inzake vertrouwelijkheid van klantge-
gevens
483
WIELEN EN BANDEN
Banden
486
De draairichting van de banden.
487
Slijtage-indicator van banden
487
Bandenspanning controleren
488
Bandenspanningscontrolesysteem
489
Controleer de bandenspanning met
het systeem voor bandenspannings-
controle
491
Lage bandenspanning verhelpen bij
auto's met bandenspanningscontro-
lesysteem
492
Bandenspanningscontrolesysteem
493
Typegoedkeuring voor bandenspan-
ningscontrolesysteem
495
Noodreparatieset voor banden
499
Noodreparatieset voor banden gebruiken
500
Band oppompen met de compressor
uit de noodreparatieset voor banden
503
Bij het verwisselen van wielen
504
Wielen demonteren
504
Wiel monteren
506
Wielbouten
507
Reservewiel*
508
Winterwielen
508
Gereedschap in bagageruimte
509
Gevarendriehoek
509
10
Krik*
510
EHBO-set
511
Maataanduiding voor wielen
511
Maataanduiding voor banden
512
ONDERHOUD EN SERVICE
Serviceprogramma van Volvo
514
Autostatus
514
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie
515
Externe updates
518
Systeemupdates
518
Gegevensoverdracht tussen auto en
werkplaats
519
Auto opnemen
521
Motorkap openen en sluiten
523
Overzicht motorruimte
524
Motorolie
525
Motorolie controleren en bijvullen
526
Koelvloeistof bijvullen
527
Onderhoud aan klimaatregeling
528
Lamp vervangen
529
Dimlichtlamp vervangen
531
Langwerpige afdekking van lamphuis
losnemen
532
Grootlichtlamp vervangen
532
Daglichtlamp/stadslichtlamp vóór
vervangen
533
Richtingaanwijzer vóór vervangen
534
Lampspecificaties
534
Wisserbladen in servicestand
534
Wisserbladen vervangen
535
Vulopening voor sproeiervloeistof
537
Startaccu
538
Symbolen op de accu’s
540
Hybride-accu
541
Zekeringen
542
Zekering vervangen
542
Zekeringen in motorruimte
543
Zekeringen onder dashboardkastje
547
Zekeringen in bagageruimte
551
Exterieur reinigen
555
Poetsen en in de was zetten
557
Roestwering
557
Interieur reinigen
558
Middendisplay reinigen
559
Lakschade
560
Lakschade herstellen
560
11
SPECIFICATIES
Typeaanduidingen
564
Maten
567
Gewichten
569
Trekgewicht en kogeldruk
570
Motorspecificaties
572
Specificaties van de motorolie
573
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie
574
Specificaties van de koelvloeistof
575
Specificaties van de versnellingsbakolie
575
Specificaties van de remvloeistof
575
Brandstoftank - inhoud
576
Specificaties van de airconditioning
576
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot
578
Goedgekeurde bandenspannings-
waarden
581
Specificaties van de hybride-accu
582
ALFABETISCH REGISTER
Alfabetisch register 583
INLEIDING
INLEIDING
14
Hier vindt u de gebruikersinformatie
De gebruikershandleiding is te raadplegen via
het middendisplay van de auto, via de mobiele
app en op de supportsite van Volvo. In het dash-
boardkastje vindt u de Quick Guide en een sup-
plement op de gebruikershandleiding met onder
meer specificaties en informatie over zekeringen.
U kunt een volledige gebruikershandleiding in
drukvorm bestellen.
Digitale gebruikersinformatie
Op het middendisplay van de auto
Via het middendisplay van de auto kunt u de
gebruikershandleiding in digitale
1
vorm raadple-
gen. Hier hebt u bijvoorbeeld de mogelijkheid tot
visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen
van het auto-exterieur en -interieur. De informatie
is doorzoekbaar en ook beschikbaar in een inde-
ling in diverse categorieën. Lees meer onder
"Digitale gebruikershandleiding in de auto".
In de vorm van een mobiele app
De digitale gebruikershandleiding is ook beschik-
baar in de vorm van een mobiele app die u
bijvoorbeeld kunt downloaden van App Store. De
app bevat video's en biedt de mogelijkheid tot
visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen
van het auto-exterieur en -interieur. De navigatie
tussen de verschillende artikelen van de gebrui-
kershandleiding verloopt eenvoudig en de inhoud
is doorzoekbaar. Lees meer onder "Gebruikers-
handleiding op mobiele apparaten".
Op internet
De gebruikershandleiding is ook te raadplegen
via de supportsite van Volvo:
support.volvocars.com, voor een deel online en
voor deel in pdf-formaat. Op de supportsite vindt
u ook video's en stapsgewijze instructies voor
zaken als onlinediensten en -functies. De site is
beschikbaar voor de meeste markten. Lees meer
onder "Support en meer informatie over de auto
op internet".
Gebruikersinformatie in drukvorm
Gedrukt supplement
De gebruikershandleiding in drukvorm vormt een
aanvulling op de digitale gebruikershandleiding
1
en bevat belangrijke teksten, informatie over
zekeringen en bepaalde specificaties. De hande-
ling bevat tevens handige instructies, wanneer u
de informatie op het middendisplay om prakti-
sche redenen niet kunt lezen. Lees "Gebruikers-
handleiding doornemen" voor de opbouw van de
gebruikershandleiding.
Quick Guide
Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide
met beknopte informatie over de meeste
gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen.
Meer gebruikersinformatie in drukvorm
Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de
markt e.d. liggen er aanvullende documenten met
gebruikersinformatie in drukvorm in de auto. U
kunt een volledige gebruikershandleiding in druk-
vorm bestellen
2
. Neem contact op met een
Volvo-dealer voor bestelling van de gebruikers-
handleiding in drukvorm of een supplement.
Taalinstelling wijzen voor het
middendisplay
Wanneer u de taalinstelling voor het middendis-
play wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde informa-
tie niet overeenkomt met de wettelijke bepalin-
gen en voorschriften die in uw land gelden.
BELANGRIJK
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat
u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de
geldende wetgeving en voorschriften in acht
neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto
volgens Volvo’s adviezen in de gebruikers-
handleiding onderhoudt en bedient.
Bij verschillen tussen de informatie op het
middendisplay en die in de gedrukte handlei-
ding, geldt altijd de gedrukte informatie.
1
Op markten zonder gebruikershandleiding op het middendisplay wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
2
Op markten zonder digitale gebruikershandleiding op het middendisplay ligt een gedrukt exemplaar van de handleiding in het dashboardkastje.
INLEIDING
15
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto
(p. 15)
Gebruikershandleiding op mobiele apparaten
(p. 17)
Support en informatie over uw auto op inter-
net (p. 18)
Gebruikershandleiding doornemen (p. 19)
Digitale gebruikershandleiding in
auto
Wanneer in de gedrukte handleiding wordt ver-
wezen naar de digitale gebruikershandleiding,
wordt daarmee de gebruikershandleiding op het
middendisplay in de auto bedoeld.
De digitale gebruikershandleiding is vanuit het hoofd-
scherm te openen.
U kunt op verschillende manieren informatie vin-
den in de digitale gebruikershandleiding. De
alternatieven zijn bereikbaar vanaf het hoofd-
scherm van de gebruikershandleiding. Ze ver-
schijnen door op
te drukken.
Start - De eerste pagina die verschijnt bij het
openen van de digitale gebruikershandlei-
ding. Laat een welkomsttekst zien.
Categorieën - Alle artikelen geordend naar
categorieën. Hetzelfde artikel kan in meer-
dere categorieën liggen.
Quick Guide - Een selectie aan artikelen
die extra aandacht vergen.
Exterieur - Afbeeldingen van het auto-exte-
rieur met gemarkeerde hotspots. Druk op
een hotspot om een artikel over het desbe-
treffende gebied te lezen.
Interieur - Afbeeldingen van het auto-interi-
eur met hotspots. Druk op een hotspot om
een artikel over het desbetreffende gebied te
lezen.
Favorieten - Snelkoppeling naar favoriete
artikelen.
N.B.
De digitale gebruikershandleiding is tijdens
het rijden niet beschikbaar.
Gerelateerde informatie
Navigeren in de digitale gebruikershandlei-
ding (p. 16)
INLEIDING
16
Navigeren in de digitale
gebruikershandleiding
De digitale gebruikershandleiding is vanaf het
middendisplay in de auto te openen. De informa-
tie is doorzoekbaar en de navigatie tussen de
verschillende artikelen verloopt eenvoudig.
De gebruikershandleiding is vanuit het hoofdscherm te
openen.
Open de digitale gebruikershandleiding - sleep
het hoofdscherm op het middendisplay omlaag
en druk op
Handleiding.
U kunt op verschillende manieren informatie vin-
den in de digitale gebruikershandleiding.
Druk op
in de bovenste lijst in de gebrui-
kershandleiding om naar het menu van de
gebruikershandleiding te gaan.
Zoeken met behulp van categorieën
De artikelen van de gebruikershandleiding zijn
geordend naar hoofdcategorieën en subcatego-
rieën. Hetzelfde artikel kan in meerdere catego-
rieën voorkomen zodat het gemakkelijker is te
vinden.
1.
Druk op
en kies daarna Categorieën.
> De hoofdcategorieën staan in een lijst.
2.
Druk op een hoofdcategorie (
).
> Er verschijnt een lijst met subcategorieën
(
) en artikelen ( ).
3. Druk op een artikel om dit te openen. Druk
op de pijl-terug om terug te gaan of op
om opnieuw te zoeken.
Hotspots voor exterieur en interieur
- Afbeeldingen van het auto-exterieur en -interi-
eur met gemarkeerde hotspots.
1.
Druk op
en kies daarna Exterieur/
Interieur.
> Er verschijnen afbeeldingen van exterieur/
interieur met daarop hotspots geplaatst.
De hotspots leiden naar artikelen over het
desbetreffende deel van de auto. Veeg
horizontaal over het scherm om van de
ene naar de andere afbeelding te navige-
ren.
2. Druk op een hotspot.
> De titel van een artikel op dit terrein ver-
schijnt.
3. Druk op de titel om het artikel te openen.
Druk op de pijl-terug om terug te gaan of op
om opnieuw te zoeken.
Kennismaken met de meeste gebruikte
autofuncties via Quick Guide
Onder Quick Guide in het menu van de gebrui-
kershandleiding vindt u een selectie artikelen die
u kunt doornemen om vertrouwd te raken met de
meest gebruikte autofuncties. De artikelen zijn
ook via categorieën bereikbaar, maar staan hier
om er snel bij te kunnen. Druk op een artikel om
het in zijn geheel te lezen.
Favorieten
Hier vindt u de artikelen die als favorieten zijn
opgeslagen. Het laatst opgeslagen artikel staat
bovenaan. Druk op een artikel om het in zijn
geheel te lezen.
INLEIDING
17
Artikelen als favoriet opslaan/verwijderen
Sla een artikel op als favoriet door in een
geopend artikel op
geheel rechtsboven te
drukken. De ster wordt gevuld wanneer een arti-
kel is opgeslagen als favoriet:
.
Om een artikel te verwijderen uit de favoriete arti-
kelen, kunt u vanuit het geopende artikel
opnieuw op de ster drukken.
Zoekfunctie gebruiken
1.
Druk op
op het hoofdscherm van de
gebruikershandleiding. Onder aan het
scherm verschijnt een toetsenbord.
2. Voer een zoekterm in, bijvoorbeeld "veilig-
heidsgordel".
> Er verschijnen suggesties voor artikelen
naarmate u letters invoert.
3. Bevestig uw keuze door op het artikel te
drukken. Om de zoekmodus te verlaten, drukt
u op de pijl-omhoog naast het zoekveld.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto (p. 15)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 49)
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
De gebruikershandleiding is beschikbaar als
mobiele app en is verkrijgbaar via zowel App
Store als Google Play. De app is aangepast
voor zowel smartphones als tablets.
De gebruikershandleiding is als
mobiele app te downloaden via
App Store of Google Play. De
QR-code hiernaast leidt recht-
streeks naar de app. Of zoek
anders naar "Volvo manual" in
App Store of Google Play.
De app bevat video's alsook afbeeldingen van
exterieur en interieur waarop verschillende delen
van de auto staan aangegeven met zogenoemde
hotspots, die verder leiden naar artikelen over de
desbetreffende gebieden. De navigatie tussen de
verschillende artikelen van de gebruikershandlei-
ding verloopt eenvoudig en de inhoud is door-
zoekbaar.
De mobiele app is verkrijgbaar via zowel App Store als
Google Play.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding doornemen (p. 19)
Support en informatie over uw auto op inter-
net (p. 18)
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
18
Support en informatie over uw auto
op internet
Op de website en supportsite van Volvo Cars
staat meer informatie over uw auto. Vanaf de
website kunt u ook verder navigeren naar My
Volvo
3
, een persoonlijke website voor u en uw
auto.
Support op internet
Ga naar support.volvocars.com of gebruik de QR-
code om deze pagina te bezoeken. De support-
pagina is beschikbaar voor de meeste markten.
QR-code die naar de supportsite leidt.
De informatie op de supportpagina is zoekbaar
en is tevens beschikbaar in een indeling in
diverse categorieën. Hier vindt u support voor
zaken die bijvoorbeeld op internet aangesloten
diensten en functies, Volvo On Call (VOC)*, het
navigatiesysteem* en apps betreffen. Video's en
stapsgewijze instructies verklaren verschillende
procedures, bijvoorbeeld hoe de auto via een
mobiele telefoon wordt aangesloten op internet.
Te downloaden informatie
Kaarten
Voor auto's die uitgerust zijn met de optie Sen-
sus Navigation, bestaat de mogelijkheid om kaar-
ten te downloaden vanaf de supportpagina.
Mobiele apps
Voor geselecteerde Volvo-modellen van model-
jaar 2014 en 2015 is de gebruikershandleiding
ook verkrijgbaar als app. Ook de VOC*-app is
vanaf hier op te halen.
Gebruikershandleidingen van eerdere
modeljaren
Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren
zijn hier verkrijgbaar als pdf. Ook Quick Guide en
supplement zijn via de supportpagina beschik-
baar. Kies het model auto en het modeljaar om
de gewenste publicatie te downloaden.
Contact
Op de supportpagina staan de contactgegevens
van de klantenservice en de dichtstbijzijnde
Volvo-dealers.
My Volvo op internet
3
Via www.volvocars.com kunt u doorlinken naar My
Volvo web, een persoonlijke website voor u en uw
Volvo.
Maak een persoonlijke Volvo ID aan en log in op
My Volvo web voor een overzicht van zaken zoals
onderhoud, contracten en garanties. Op My Volvo
web vindt u ook informatie over modelspecifieke
accessoires en softwareproducten voor uw Volvo.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 23)
3
Geldt voor bepaalde markten.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
19
Gebruikershandleiding doornemen
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding
door te nemen, idealiter voor aanvang van de
eerste rit.
Het doornemen van de gebruikershandleiding is
een goede manier om vertrouwd te raken met
nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de
auto in verschillende situaties het beste kunt
bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt
maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt.
Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstruc-
ties in de gebruikershandleiding.
Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats
ter verbetering van ons product. Aanpassingen
kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrij-
vingen en illustraties in de gebruikershandleiding
afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto.
We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te
brengen.
© Volvo Car Corporation
BELANGRIJK
Laat deze handleiding altijd in de auto liggen.
Anders ontbreekt bij eventuele problemen de
noodzakelijke informatie over hoe en waar u
professionele hulp kunt krijgen.
Opties/accessoires
Als aanvulling op de standaarduitrusting worden
in de gebruikershandleiding ook de opties (van
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrus-
ting) beschreven.
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje * in de gebruikershandleiding.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig
- welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse markten
en de landelijke en/of regionale wet- en regelge-
ving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of
opties/accessoires contact op met een Volvo-
dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven informatie over
kans op letsel.
BELANGRIJK
Belangrijk-teksten geven informatie over kans
op materiële schade.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en
adviezen die het gebruik van bepaalde moge-
lijkheden en functies vergemakkelijken.
Voetnoot
Op verschillende plekken in de gebruikershand-
leiding treft u informatie aan in voetnoten onder
aan een pagina of onder aan een tabel. Deze
informatie vormt een aanvulling op de tekst waar
het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de
voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden
letters gebruikt in plaats van cijfers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop menu-
en displayteksten kunnen worden weergegeven.
Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding
onderscheiden zich van de normale tekst. Voor-
beeld van menuteksten en displaymeldingen:
Telefoon, Nieuw bericht.
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de auto
om belangrijke informatie op een simpele en dui-
delijke manier over te dragen. De stickers in de
auto zijn van de onderstaande aflopende waar-
schuwings-/informatiegraad.
||
INLEIDING
20
Gevaar voor lichamelijk letsel
Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk
dodelijke afloop.
Gevaar voor materiële schade
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart of blauw waarschuwings- en
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in materiële schade.
Informatie
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart tekstveld.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer
kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto
vindt u de informatie die op uw auto van toe-
passing is.
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in een bepaalde
volgorde moeten worden uitgevoerd, staan
genummerd in de gebruikershandleiding:
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbeho-
rende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet relevant
is, worden de instructies voorafgegaan door
letters.
INLEIDING
}}
21
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Pijlen met een letter dienen om een bewe-
ging weer te geven waarbij de onderlinge
volgorde niet van belang is.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschil-
lende stappen op de standaardmanier genum-
merd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cij-
fer wordt gehanteerd in de positielijst bij de
afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in de gebruikershandleiding
wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Gerelateerde informatie
Gerelateerde informatie verwijst naar andere arti-
kelen met aanverwante informatie.
Afbeeldingen
De afbeeldingen in de handleiding zijn soms
schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw
uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrus-
tingsniveau en de markt.
Zie ommezijde
}} Dit symbool staat rechts onderaan wanneer
een artikel wordt voortgezet op de volgende
pagina.
Vervolg van de vorige pagina
|| Dit symbool staat links bovenaan wanneer
een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto (p. 15)
Gebruikershandleiding op mobiele apparaten
(p. 17)
Support en informatie over uw auto op inter-
net (p. 18)
Vastlegging van gegevens
In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsin-
spanningen van Volvo wordt bepaalde informatie
over de werking, de functionaliteit en bijna-aanrij-
dingen door de auto vastgelegd.
Deze auto is uitgerust met een "Event Data
Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan
is het vastleggen en opnemen van gegevens bij
verkeersongevallen of op aanrijdingen lijkende
situaties, zoals wanneer de airbag wordt geacti-
veerd of als de auto een wegversperring raakt.
De gegevens worden geregistreerd om meer
inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto
in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig
vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd
gegevens vastlegt die verband houden met de
autodynamiek en de veiligheidssystemen, nor-
maal gesproken 30 seconden of korter.
De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd
dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongeluk-
ken gegevens vastlegt die verband houden met
het volgende:
Hoe de verschillende systemen in de auto
werkten;
In hoeverre de veiligheidsgordels van
bestuurder en passagiers vastzaten;
Het gebruik door de bestuurder van het gas-
of rempedaal;
Met welke snelheid de auto reed.
INLEIDING
22
Dit kan een bijdrage leveren aan een beter
inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde
verkeersongevallen en schades ontstaan. De
EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is
van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij
normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen gegevens. Ook registreert het systeem
nooit wie de auto bestuurt of wat de geografi-
sche positie is voor de aanrijding of bijna-aanrij-
ding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen
echter gebruik maken van de vastgelegde gege-
vens in combinatie met het type persoonlijk iden-
tificeerbare informatie dat bij een verkeersonge-
val routinematig wordt verzameld. Om de geregi-
streerde gegevens te kunnen interpreteren zijn
speciale apparatuur en toegang tot de auto of de
EDR vereist.
De auto is naast de EDR ook uitgerust met een
aantal computers, die tot taak hebben de werking
van de auto continu te controleren en bewaken.
Deze kunnen in normale rijomstandigheden
gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze
een fout registreren die betrekking heeft op de
bediening en werking van de auto of bij activering
van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de
automatische remfunctie).
Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de
monteur nodig om service en onderhoud te kun-
nen verrichten met als doel eventuele storingen
die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren
en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft
Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de
juridische eisen conform de wet- en regelgeving.
De in de auto geregistreerde informatie is opge-
slagen in de computers totdat de auto een servi-
cebeurt krijgt of wordt gerepareerd.
Naast het bovenstaande kan de geregistreerde
informatie ook in een samengestelde vorm wor-
den gebruikt voor verzekerings- en productont-
wikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwali-
teit van Volvo's te verbeteren.
Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zon-
der de toestemming van de eigenaar van de auto
vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en
regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen
om dit type informatie te verstrekken aan de poli-
tie of andere autoriteiten die het wettelijke recht
hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de
door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen
en interpreteren is speciale technische appara-
tuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en
de werkplaatsen die een contract hebben met
Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in
verband met reparatie en onderhoud worden
doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opge-
slagen en gehanteerd en dat ze in overeenstem-
ming met de geldende wetgeving worden
gebruikt. Neem voor meer informatie contact op
met een Volvo-dealer.
Belangrijke informatie over
accessoires, extra uitrusting en de
diagnoseaansluiting
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires, extra uitrusting of software/
diagnose-instrumenten kan een nadelige invloed
hebben op de werking van de elektronische sys-
temen van de auto.
Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de
bijbehorende software in de computersystemen
van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u
daarom altijd contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires
of extra uitrusting monteert die in verbinding
staan/staat met of van invloed zijn/is op het
elektrische systeem.
Uitrusting aansluiten op de
diagnoseaansluiting van de auto
WAARSCHUWING
Volvo Cars wijst alle aansprakelijkheid af voor
eventuele consequenties bij aansluiting van
niet-goedgekeurde uitrusting op de diagno-
seaansluiting van de auto (On-Board-
Diagnostics (OBD-II)).
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
23
De diagnoseaansluiting zit onder het dashboard aan de
kant van het stuurwiel.
Volvo ID
Een Volvo ID biedt toegang tot een breed scala
aan persoonlijke Volvo-diensten
4
online.
Het is mogelijk een Volvo ID van de auto, Volvo
On Call mobiele app
5
of My Volvo
6
aan te
maken. Voor sommige functies en diensten moet
de auto op een persoonlijk Volvo ID geregistreerd
staan. Wanneer het Volvo ID ook voor de auto
geregistreerd wordt, krijgt u toegang tot een
breed scala aan Volvo-diensten, die vanuit de
auto beschikbaar zijn.
Voorbeeld van diensten:
My Volvo - Uw persoonlijke website voor u en
uw auto.
Volvo On Call, VOC* - Volvo ID wordt
gebruikt bij het inloggen op de mobiele app
Volvo On Call.
Send to Car - Mogelijkheid om een adres van
een kaartservice op internet rechtstreeks
naar de auto te sturen.
Onderhoud en reparatie reserveren - Regi-
streer de door u gewenste werkplaats/dealer
op My Volvo om onderhoud rechtstreeks van-
uit de auto te kunnen reserveren.
Volvo ID aanmaken
Als er al eerder een Volvo ID is aangemaakt, bij-
voorbeeld in een andere auto: zie verderop bij
"Uw Volvo ID voor de auto registreren".
Een Volvo ID is op verschillende manieren aan te
maken. Als het Volvo ID wordt aangemaakt op My
Volvo of met de mobiele app Volvo On Call, moet
het Volvo ID ook voor de auto geregistreerd wor-
den om gebruik van de verschillende Volvo ID-
diensten mogelijk te maken.
Op My Volvo
6
1. Ga naar www.volvocars.com en link daarvan-
daan door naar My Volvo.
2. Geef een persoonlijk e-mailadres op.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is nu een Volvo ID aangemaakt. Lees
hieronder over hoe u het ID registreert
voor de auto.
4
Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt.
5
Voor mensen met Volvo On Call*, VOC.
6
Beschikbaar op bepaalde markten.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
24
Met de mobiele app Volvo On Call (VOC)
5
1. Download de nieuwste versie van de VOC-
app via de smartphone, op bijvoorbeeld App-
Store, Windows Phone of Google Play.
2. Kies op de startpagina van de app voor het
aanmaken van een Volvo ID en geef een per-
soonlijk e-mailadres aan.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is nu een Volvo ID aangemaakt. Lees
hieronder over hoe u het ID registreert
voor de auto.
Uw Volvo ID voor de auto registreren
Als het Volvo ID werd aangemaakt op het net of
met de VOC-app, registreer dit dan voor de auto:
1.
Download de app Volvo ID via
Updates op
het appscherm van het middendisplay. Lees
"Apps downloaden, bijwerken en verwijde-
ren" voor meer informatie over het downloa-
den.
N.B.
Om apps te kunnen downloaden moet de
auto verbinding hebben met internet.
2. Start de app en vul uw Volvo ID/mailadres in.
3. Volg de instructies op, die automatisch naar
het e-mailadres worden gestuurd dat aan uw
Volvo ID is gekoppeld.
> Uw Volvo ID is nu voor de auto geregis-
treerd. De Volvo ID-diensten kunnen nu
gebruikt worden.
Volvo ID aanmaken en registreren voor
de auto
1.
Download de app Volvo ID vanaf
Updates
als u dat al niet eerder hebt gedaan.
2. Start de app en registreer een persoonlijk e-
mailadres.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is nu een Volvo ID aangemaakt en het
ID staat automatisch geregistreerd voor
de auto. De Volvo ID-diensten kunnen nu
gebruikt worden.
Voordelen van Volvo ID
Een gebruikersnaam en een wachtwoord
voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft
slechts één gebruikersnaam en één wacht-
woord te onthouden.
Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/
wachtwoord voor een bepaalde dienst (bij-
voorbeeld VOC) worden deze ook automa-
tisch voor de overige diensten (zoals My
Volvo) gewijzigd
Gerelateerde informatie
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 471)
Auto met internet verbinden (p. 466)
5
Voor mensen met Volvo On Call*, VOC.
INLEIDING
}}
25
Drive-E - schoner rijplezier
Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de
ontwikkeling van veiliger en effectievere produc-
ten en oplossingen om de milieu-effecten te
beperken.
Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo
Cars die van invloed is op alle activiteiten. De
milieu-activiteiten gaan uit van de volledige
levensduur van de auto en houden rekening met
de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en
recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt
dat de milieu-effecten van nieuwe producten
geringer moeten zijn dan die van de producten
waarvoor ze in de plaats komen.
Een van de resultaten van de inspanningen van
Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de
Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en
minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke
milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de
lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bij-
voorbeeld schoner dan de lucht buiten.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo
hebben een ISO 14001-certificaat, wat een sys-
tematische benadering van de milieu-aspecten
van de productie betekent om voortdurend verbe-
teringen aan te brengen en de milieu-effecten te
beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de
geldende wettelijke bepalingen en voorschriften
op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook
van de samenwerkingspartners dat ze aan deze
normen voldoen.
Brandstofverbruik
Omdat de milieu-effecten van auto's voor een
groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik
ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van
het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide
en andere verontreinigende stoffen. De auto's
van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het
brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofver-
bruik levert over het algemeen een geringere uit-
stoot van het broeikasgas kooldioxide op.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
26
Bijdragen aan een schoner milieu
Een zuinige auto levert niet alleen een beperking
van de milieu-effecten op, maar betekent ook
lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als
bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld
besparen en zo een bijdrage leveren aan een
schoner milieu. Hier volgen enkele tips en advie-
zen:
Plan een effectieve gemiddelde snelheid.
Snelheden boven zo'n 80 km/h (50 mph) en
onder zo'n 50 km/h (30 mph) zorgen voor
een hoger energieverbruik.
Neem de intervallen voor onderhoud en ser-
vice aan de auto in acht die in het Service-
en garantieboekje geadviseerd worden.
Voorkom stationair draaien - zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich
aan de plaatselijke voorschriften.
Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen
en optrekken en een ongelijkmatige snelheid
stijgt het brandstofverbruik.
Gebruik preconditioning - dat verbetert de
actieradius van de hybride-accu en vermin-
dert het stroomverbruik tijdens het rijden.
Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk
zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een
milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact
op met een werkplaats bij twijfel over de juiste
manier van verwerken van dergelijk afval - geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
"Schoon aan binnen- en buitenkant" - een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreini-
ging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies
ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen
niet via de luchtinlaatopening in de passagiers-
ruimte kunnen dringen.
Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air
Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de
passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de
lucht buiten in het verkeer.
Het systeem ontdoet de lucht in de passagiers-
ruimte van verontreinigingen in de vorm van stof-
deeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag-
hangend ozon. Als de Air Quality Sensor een ver-
hoogde concentratie van verontreinigingen in de
buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
waarna de lucht in de passagiersruimte wordt
gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen
in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone
Interior Package)* dat voorzien is van een speci-
ale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de
auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld.
Interieur
De gebruikte materialen voor het interieur van
een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoe-
rig getest op comfort en hypoallergeniteit.
Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aan-
gebracht: zo is de stuurwielbekleding met de
hand genaaid. Het interieur is getest op de afwe-
zigheid van sterke geuren of stoffen die klachten
kunnen geven bij hoge temperaturen of direct
zonlicht.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en een
laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan
een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en
het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de
werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een
onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duide-
lijke milieu-eisen aan de outillage van de werk-
plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaats-
personeel beschikt over de kennis en het
gereedschap om optimale milieuzorg te garande-
ren.
Recycling
Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurper-
spectief is het ook belangrijk dat autowrakken op
milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De
auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste
eigenaar van de auto wordt daarom verzocht con-
INLEIDING
27
tact op te nemen met een dealer voor de locatie
van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 388)
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 32)
Zuinig rijden (p. 410)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 578)
Luchtkwaliteit (p. 183)
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
28
IntelliSafe-rijondersteuning
IntelliSafe staat voor de manier waarop Volvo
Cars tegen veiligheid in de auto aankijkt. Het
bestaat uit een aantal systemen die hun bijdrage
leveren aan veilig rijden, het voorkomen van
schade en de bescherming van passagiers en
overige verkeersdeelnemers.
Support
Onderdeel van IntelliSafe zijn systemen die u hel-
pen om op een veilige manier met de auto te rij-
den. De rijondersteuningsfuncties van de auto
zijn bijvoorbeeld de adaptieve cruisecontrol
(Adaptive Cruise Control)* die zorgt voor een
constant tijdsverschil ten opzichte van voorlig-
gers.
Park Assist Pilot* (parkeerhulp) helpt u bij het
parkeren van de auto door het gebied rondom de
auto te scannen.
Automatisch groot licht, Cross Traffic Alert
(CTA)* en Blind Spot Information (BLIS)* zijn
andere voorbeelden van systemen die u onder-
steunen.
Voorkomen
Een voorbeeld van een functie die helpt om
ongevallen te voorkomen is City Safety. Deze
functie waarschuwt u als er risico bestaat voor
een aanrijding met een andere auto, fietser of
voetganger. Als u niet op een waarschuwing rea-
geert en er een onmiddellijk risico op een aanrij-
ding bestaat, kan City Safety de auto automati-
sche remmen.
Lane Keeping Aid (LKA)* is een ander voorbeeld
van een functie die helpt om ongelukken te voor-
komen door u te waarschuwen en een corrige-
rende stuuringreep uit te voeren, als de auto
onbedoeld een zijlijn dreigt te overschrijden.
Beschermen
De auto is voorzien van gordelspanners die de
veiligheidsgordels in kritieke situaties en bij aan-
rijdingen kunnen aanspannen voor een nóg
betere bescherming. Verder is de auto uitgerust
met airbags en opblaasgordijn voor bestuurder
en passagier.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Actieve parkeerhulp* (p. 359)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 144)
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 370)
Blind Spot Information* (p. 367)
City Safety (p. 331)
Rijbaanassistent* (p. 342)
Roll Stability Control (p. 281)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Veiligheid (p. 60)
Airbags (p. 68)
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
29
Sensus - connectiviteit en
entertainment
Sensus biedt u de mogelijkheid om te internet-
ten, diverse apps te gebruiken en een Wi-Fi-hot-
spot van uw auto te maken.
Dit is Sensus
Sensus biedt een intelligente bedieningsinterface
en contact met de digitale wereld. Dankzij de
intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang
krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zon-
der te worden afgeleid.
Sensus omvat alle oplossingen in de auto die
verband houden met entertainment, connectivi-
teit, navigatie* en de bedieningsinterface tussen
bestuurder en auto. Sensus maakt communicatie
mogelijk tussen u, uw auto en de omgeving.
Informatie waar en wanneer u die nodig
hebt
Op de verschillende displays in de auto staat
altijd relevante informatie. Waar de informatie ver-
schijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie
is voor u als bestuurder.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
30
Waar welke informatie verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is.
Head-updisplay*
Op het head-updisplay verschijnt het gekozen
type informatie dat onmiddellijke actie vereist.
Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verkeersin-
formatie en informatie over snelheid en naviga-
tie*. Ook informatie over verkeersborden en tele-
foonoproepen verschijnen op het head-updisplay.
Dergelijke informatie is te hanteren met de knop-
penset rechts op het stuurwiel en vanaf het mid-
dendisplay.
Bestuurdersdisplay
Het bestuurdersdisplay geeft informatie over
onder meer snelheid en telefoonoproepen of
informatie over het afgespeelde nummer. Het is
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
31
te bedienen met de twee knoppensets op het
stuurwiel.
Middendisplay
Een groot aantal van de primaire functies van de
auto wordt aangestuurd vanaf het middendisplay,
een touchscreen dat reageert bij aanraking. Dit
houdt een beperking in van het aantal fysieke
knoppen en bedieningselementen in de auto. Het
scherm is met of zonder handschoenen aan te
bedienen.
Vanaf het middendisplay zijn bijvoorbeeld de kli-
maatregeling, het infotainmentsysteem en de
stoelverstelling te bedienen. De functies van het
middendisplay zijn door de bestuurder of een
eventuele passagier te bedienen.
Stembediening
Als bestuurder kunt u de stem-
bediening gebruiken om uw
handen aan het stuur te kun-
nen houden. Het systeem
begrijpt bepaalde stemcom-
mando's. Gebruik de stembe-
diening om een track af te spe-
len, iemand te bellen, de verwarming hoger te
zetten of een sms-bericht te laten voorlezen.
Voor meer informatie over alle functies/syste-
men, zie de desbetreffende artikelen in de
gebruikershandleiding of het bijbehorende sup-
plement.
Gerelateerde informatie
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 36)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 40)
Head-updisplay* (p. 115)
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Stembediening (p. 118)
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
32
Milieu-aspecten van de
gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding is gedrukt op papier
waarvoor de grondstoffen afkomstig zijn uit
gecontroleerde bossen.
Het Forest Stewardship Council (FSC)
®
-symbool
geeft aan dat de papiervezels waarvan een
gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is
afkomstig zijn uit FSC
®
-gecertificeerde bossen of
andere gecontroleerde bronnen.
Gerelateerde informatie
Drive-E - schoner rijplezier (p. 25)
Ruiten, lampglazen en spiegels
In de auto zitten bedieningselementen voor rui-
ten, lampglazen en spiegels. Een aantal ruimten
van de auto is gelamineerd, waardoor bijvoor-
beeld de geluidsisolatie van het interieur beter
is.
Gelaagd glas
De voorruit en het panoramadak* zijn voorzien
van gelaagd glas. Het glas is verstevigd voor een
verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie
van het interieur. Voor de overige beglazing, met
uitzondering van de achterruit, vormt gelaagd
glas een mogelijke optie.
Dit symbool staat op beglazing bestaande uit gelaagd
glas
7
.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 163)
Elektrisch bediende ruiten (p. 156)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 194)
Zonnescherm gebruiken (p. 158)
Achteruitkijkspiegel (p. 160)
Buitenspiegels instellen (p. 159)
Head-updisplay* (p. 115)
7
Geldt niet voor de voorruit en het panoramadak*, die altijd gelaagd zijn en daarom dit symbool niet hebben.
INLEIDING
}}
33
Overzicht van het middendisplay
Vanaf het middendisplay zijn tal van autofuncties
te regelen. Een overzicht krijgen van het midden-
display en de mogelijkheden daarvan.
||
INLEIDING
34
Drie van de basisschermen van het middendisplay. Veeg naar rechts of naar links om het functie- of appscherm te openen
8
.
Functiescherm - autofuncties die met één
druk te activeren/deactiveren zijn. Sommige
functies zijn ook zogeheten triggerfuncties,
die vensters met instelmogelijkheden ope-
8
Voor een auto met het stuur rechts zijn de schermen in spiegelbeeld.
INLEIDING
35
nen. Voorbeelden hiervan zijn Camera en
parkeerfuncties.
Homescherm - het eerste scherm dat ver-
schijnt bij het inschakelen van display.
Het applicatiescherm (appscherm) - apps die
zijn gedownload (apps van derden) maar ook
apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-radio. Druk op een app-pictogram om de
app te openen.
Statusbalk - boven aan het scherm staat de
activiteiten in de auto. Links op de statusbalk
verschijnt netwerk-/aansluitingsinformatie en
rechts verschijnen mediaspecifieke informa-
tie en een klok plus een aanduiding van
lopende achtergrondactiviteiten.
Hoofdscherm - sleep de tab omlaag om het
hoofdscherm te openen. Hiervandaan zijn
Instellingen, Handleiding en de opgesla-
gen berichten van de auto te openen.
Navigatie - hiermee gaat u naar de kaartnavi-
gatie. Druk op het scherm om het uit te vou-
wen.
Media - laatst gebruikte apps die verband
houden met media. Druk op het scherm om
het uit te vouwen.
Telefoon - van hieruit hebt u toegang tot de
telefoon. Druk op het scherm om het uit te
vouwen.
Het extra deelscherm - laatst gebruikte
apps/autosystemen die niet thuishoren in
een van de overige deelschermen. Druk op
het scherm om het uit te vouwen.
Klimaatveld - informatie en rechtstreekse
interactie voor het instellen van temperatuur,
stoelverwarming en ventilatorstand. Druk op
het symbool in het midden van het klimaat-
veld om het klimaatscherm met meer kli-
maatinstellingen te openen.
Gerelateerde informatie
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 36)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 40)
Functiescherm met knoppen voor autofunc-
ties (p. 47)
Instellingen wijzigen voor apps (p. 179)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
Instellingsscherm (p. 175)
Mediaspeler (p. 448)
Telefoon (p. 459)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Middendisplay reinigen (p. 559)
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
36
Bedieningsfuncties middendisplay
Veel autofuncties zijn te bedienen en regelen
vanaf het middendisplay. Het middendisplay is
een touchscreen dat op aanraking reageert.
Touchscreenfunctie middendisplay
gebruiken
De schermreacties hangen af van de vraag of u
erop drukt of slepende of vegende bewegingen
maakt. U kunt van het ene naar het andere
scherm bladeren, objecten markeren, scrollen in
een lijst en apps verplaatsen door het scherm op
verschillende manieren aan te raken.
Dankzij IR-stralen kan het scherm ook vingers op
korte afstand vóór het scherm registreren. Deze
technologie maakt het mogelijk om het scherm
ook te gebruiken als u handschoenen aan hebt.
Het scherm is gelijktijdig door twee mensen te
bedienen, bijvoorbeeld om het klimaat aan de
bestuurders- en passagierszijde in te stellen.
BELANGRIJK
Raak het scherm niet met scherpe voorwer-
pen aan om krassen te voorkomen.
In de onderstaande tabel worden de verschil-
lende methoden voor schermbediening toege-
licht:
Methode Uitvoering Resultaat
Eenmaal indrukken. Een object markeren, een keuze bevestigen of een functie activeren.
Tweemaal snel drukken.
Inzoomen op een digitaal object, zoals de kaart*.
Eenmaal drukken en vasthou-
den.
Een object beetpakken. Kan worden gebruikt om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen*. Houd
de vinger(s) op het scherm gedrukt, terwijl u het object naar de gewenste locatie sleept.
Eenmaal drukken met twee
vingers.
Uitzoomen van een digitaal object, zoals de kaart*.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
37
Methode Uitvoering Resultaat
Vegen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Ingedrukt houden en verslepen om
apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen*. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen.
Snel vegen/slepen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Horizontaal of verticaal over het
scherm slepen.
Spreiden Inzoomen.
Knijpen Uitzoomen.
||
INLEIDING
38
Terugkeren naar homescherm vanuit
een ander scherm
1. Druk kort op de homeknop.
> De laatst geactiveerde stand voor het
homescherm verschijnt.
2. Druk opnieuw kort op de homeknop.
> Alle deelschermen van het homescherm
worden in de standaardstand gezet.
N.B.
In het homescherm van de standaardstand –
druk kort op de homeknop. Op het scherm
verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de
verschillende tegels kunt openen.
Apps en knoppen voor autofuncties
verplaatsen
De apps en de knoppen voor autofuncties op het
app- en functiescherm zijn te verplaatsen en naar
wens anders te organiseren.
1. Blijf op een app/knop drukken.
> De app/knop verandert van grootte en
wordt transparant. U kunt de app/knop
vervolgens verplaatsen.
2. Sleep de app/knop omlaag naar een lege
plek op het scherm.
Het maximale aantal regels voor apps/knoppen
is 48. Om een app/knop tot buiten het zichtbare
schermgedeelte te verplaatsen moet u deze naar
de onderkant van het scherm slepen. Er worden
dan automatisch nieuwe regels voor de app/knop
toegevoegd.
Het is dan ook mogelijk om een app/knop verder
naar onderen te verplaatsen, zodat deze in de
normale schermstand niet zichtbaar is.
Veeg over het scherm om omhoog/omlaag te
bladeren.
N.B.
Verberg de apps die u zelden of nooit
gebruikt door ze helemaal onderaan te plaat-
sen, buiten het zichtveld. Op die manier kunt
u makkelijker de apps vinden die u vaker
gebruikt.
In een lijst, artikel of scherm bladeren
Wanneer een bladerindicator zichtbaar is op het
scherm, kunt u omhoog- of omlaagbladeren.
Veeg op een willekeurige plaats op het scherm
omhoog of omlaag.
De bladerindicator verschijnt op het middendisplay, wan-
neer u omhoog of omlaag kunt bladeren.
Bediening op middendisplay gebruiken
Temperatuurbediening.
Tal van autosystemen gebruiken bedieningsele-
menten. Regel bijvoorbeeld de temperatuur door:
INLEIDING
39
het bedieningselement naar de gewenste
temperatuur te slepen,
op
+ / te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen, of
op de gewenste temperatuur op het bedie-
ningselement te drukken.
Gerelateerde informatie
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 40)
Instellingsscherm (p. 175)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 29)
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 471)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 49)
Instellingen wijzigen voor het middendisplay
(p. 45)
INLEIDING
40
Navigeren in schermen op het
middendisplay
Het middendisplay heeft vijf verschillende basis-
schermen: homescherm, hoofdscherm, klimaat-
scherm, applicatiescherm (appscherm) en func-
tiescherm. Bij het openen van het bestuurders-
portier wordt het display automatisch ingescha-
keld.
Homescherm
Het homescherm is het scherm dat verschijnt bij
het inschakelen van het display. Het bestaat uit
vier deelschermen: Navigatie, Media, Telefoon
en een extra deelscherm.
Een app/autofunctie die gekozen wordt vanuit
het app-/functiemenu, start in het desbetref-
fende deelmenu in het homescherm. Zo start bij-
voorbeeld
FM-radio in het Media-deelscherm.
Het extra deelscherm bestaat uit de laatst
gebruikte app(s)/autofunctie(s) die niet thuisho-
ren in een van de overige drie schermen.
De deelschermen bevatten beknopte informatie
over de desbetreffende apps.
N.B.
De eerste keer dat u de auto gebruikt, zijn
bepaalde tegels van het homescherm nog
leeg.
N.B.
In het homescherm van de standaardstand –
druk kort op de homeknop. Op het scherm
verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de
verschillende tegels kunt openen.
INLEIDING
}}
41
Een deelscherm uitvouwen vanuit standaardstand
Standaard- en uitgevouwen stand van het media-deelscherm.
||
INLEIDING
42
Deelscherm uitvouwen:
Druk op een willekeurige plaats op het deel-
scherm. Bij het uitvouwen van een deel-
scherm verdwijnt het vierde deelscherm op
het homescherm tijdelijk naar de achter-
grond. De andere twee worden ingeklapt en
tonen slechts bepaalde informatie.
In het uitgevouwen scherm zijn de basisfunc-
ties in de betr. app toegankelijk.
Uitgevouwen deelscherm sluiten:
Het deelscherm kan op drie verschillende
manieren worden gesloten:
Druk op het bovenste deel van het uitge-
vouwen deelscherm.
Druk op een ander deelscherm (dan
opent dit namelijk in uitgevouwen stand).
Druk kort op de fysieke homeknop onder
het middendisplay.
Deelscherm maximaliseren/minimaliseren
Het extra deelscherm en het deelscherm voor
Navigatie zijn te maximaliseren tot volledig
scherm voor nog meer informatie en aanvullende
instelmogelijkheden.
Als er een deelscherm is geopend als volledig
scherm, verschijnt er geen informatie van de ove-
rige deelschermen.
Om de app vanuit uitgevouwen
stand te maximaliseren - druk
op het symbool.
Druk op het symbool om terug
te gaan naar de uitgevouwen
stand of druk op de homeknop
onder aan het display.
Homeknop voor middendisplay.
U kunt altijd teruggaan naar het homescherm
door op de homeknop te drukken. Om vanuit de
gemaximaliseerde stand terug te gaan naar de
standaardweergave van het homescherm - druk
tweemaal op de homeknop.
Statusbalk
Boven aan het scherm staan de activiteiten in de
auto. Links op de statusbalk verschijnt netwerk-/
aansluitingsinformatie en rechts verschijnt media-
specifieke informatie, klok alsook een aanduiding
dat er achtergrondactiviteiten gaande zijn.
Hoofdscherm
Hoofdscherm omlaaggesleept.
Midden op de statusbalk boven aan het display
vindt u een tab. Open het hoofdscherm door op
INLEIDING
}}
43
de tab te klikken of door van boven naar beneden
over het scherm te slepen/vegen.
Het hoofdscherm biedt toegang tot:
Instellingen
Handleiding
De opgeslagen berichten van de auto.
Hoofdscherm verlaten - druk op een punt buiten
het hoofdscherm of druk onder aan het hoofd-
scherm en sleep het omhoog. Het onderliggende
scherm wordt dan weer zichtbaar zodat u het
kunt gebruiken.
N.B.
Het hoofdscherm is niet beschikbaar tijdens
het starten/uitschakelen of als er een display-
tekst op het scherm staat. Dat is evenmin het
geval als het klimaatscherm wordt weergege-
ven.
Hoofdscherm openen vanuit een app
Sleep het hoofdscherm omlaag terwijl een app
actief is, zoals FM-radio:
Druk op
FM Radio Instellingen - er ver-
schijnen instellingen die verband houden met
FM-radio.
Druk op
Handleiding FM Radio - er wordt
een artikel geopend dat verband houdt met
FM-radio.
Dit geldt alleen voor bepaalde apps in de auto.
Zo zijn voor gedownloade apps van derden geen
appspecifieke artikelen of instellingen te openen.
Klimaatscherm
Onder aan het display is altijd het klimaatveld
zichtbaar. Daar kunnen rechtstreeks de meest
gebruikte klimaatinstellingen worden gedaan,
zoals het instellen van de temperatuur, stoelver-
warming en ventilator.
Druk op het symbool midden in het kli-
maatveld om het klimaatscherm te
openen en om toegang te krijgen tot
meer klimaatinstellingen.
Druk op het symbool om het klimaat-
scherm te sluiten en terug te gaan
naar het eerdere scherm.
Zie voor meer informatie over klimaatregeling het
artikel "Klimaatregelingsbediening op het mid-
dendisplay".
Applicatiescherm
Applicatiescherm met de apps van de auto.
Veeg van rechts naar links
9
over het display om
vanuit het homescherm het applicatiescherm
(appscherm) te openen. Hier liggen apps die zijn
gedownload (apps van derden) maar ook apps
voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-
radio. Bepaalde apps tonen beknopte informatie
9
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
44
rechtstreeks op het appscherm, zoals het aantal
ongelezen sms-berichten voor
Berichten.
Druk op een app om deze te openen. Deze opent
dan in het deelscherm waar hij bij hoort, bijvoor-
beeld
Media.
Afhankelijk van het aantal apps kunt u omlaag-
bladeren in het appscherm. U doet dat door van
onder naar boven te vegen/slepen.
Om een app te verplaatsen:
1. Blijf op de app drukken.
> De app wordt ietwat doorzichtig en kleiner
van formaat, wanneer deze klaar is voor
verplaatsing.
2. Sleep de app naar de gewenste plek.
N.B.
Apps en autofunctieknoppen kunnen niet
worden bewaard op plaatsen die al bezet zijn.
Ga terug naar het homescherm door van links
naar rechts
9
over het display te vegen of door op
de homeknop te drukken.
Functiescherm
Functiescherm met knoppen voor uiteenlopende auto-
functies.
Veeg van links naar rechts
9
over het display om
vanuit het homescherm het functiescherm te
openen. Van hieruit kunt u verschillende auto-
functies activeren/deactiveren, waaronder
Lane
Departure Warning
, Lane Keeping Aid* en
Parkeerhulp*.
Afhankelijk van het aantal functies kunt u ook
omlaagbladeren in het scherm. U doet dat door
van onder naar boven te vegen/slepen.
In tegenstelling tot het appscherm waar bij een
druk op een app de bijbehorende app wordt
geopend, wordt bij een druk op een functieknop
in het functiescherm alleen de desbetreffende
functie geactiveerd/gedeactiveerd. Bepaalde
functies, de triggerfuncties, openen door erop te
drukken in een eigen venster. Zie het artikel
"Functiescherm met knoppen voor autofuncties".
Net als in het appscherm kunt u de functieknop-
pen verplaatsen en de onderlinge volgorde naar
wens aanpassen. Zie onder de rubriek "Applica-
tiescherm" hierboven.
Gerelateerde informatie
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 36)
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
Functiescherm met knoppen voor autofunc-
ties (p. 47)
Instellingen wijzigen voor apps (p. 179)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
9
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
INLEIDING
}}
45
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
Overzicht van de symbolen die mogelijk op de
statusbalk van het middendisplay verschijnen.
De statusbalk geeft de lopende activiteiten en in
bepaalde gevallen hun status aan. Omdat de
ruimte in het veld beperkt is, worden niet voortdu-
rend alle symbolen weergegeven.
Symbool Betekenis
Roaming geactiveerd.
Signaalsterkte in netwerk voor
mobiele telefonie.
Bluetooth-eenheid aangesloten.
Bluetooth geactiveerd maar geen
eenheid aangesloten.
Aangesloten op Wi-Fi-netwerk.
'Internet sharing' geactiveerd (Wi-
Fi-hotspot). De auto deelt dus de
beschikbare verbinding.
Automodem geactiveerd.
Aangesloten op internet via USB.
Type verbinding met netwerk voor
mobiele telefonie (2G, 3G).
Symbool Betekenis
Externe diagnose actief.
Proces gaande.
Preconditioning gaande.
Weergave audiobron gestart.
Weergave audiobron gestopt.
Telefoongesprek gaande.
Weergave audiobron onderdrukt.
Er komt nieuws binnen via een
radiozender.
Verkeersinformatie mogelijk.
Klok.
Gerelateerde informatie
Meldingen op bestuurders- en middendisplay
(p. 110)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 40)
Instellingen wijzigen voor het
middendisplay
Bij het openen van het bestuurdersportier wordt
het middendisplay automatisch ingeschakeld.
De instellingen voor het middendisplay kunnen
worden gewijzigd met betrekking tot geluid en
thema's. U kunt het scherm uitschakelen, zodat
u bij het rijden niet gestoord wordt.
Scherm uitschakelen en weer activeren
Homeknop voor middendisplay.
De consequentie van een uitgeschakeld midden-
display is dat het scherm wordt gedimd om u tij-
dens het rijden niet te storen. Het klimaatveld is
nog wel zichtbaar en apps en andere functies die
aan het scherm gekoppeld zijn, blijven door-
draaien.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
46
1. Houd de fysieke homeknop onder het
scherm langere tijd ingedrukt.
> Het scherm dooft, met uitzondering van
het klimaatveld dat nog steeds zichtbaar
is. Alle functies, zoals klimaat, geluid,
geleiding* en apps zijn, nog steeds actief.
In deze stand kunt u het scherm schoon-
maken met het meegeleverde schoon-
maakdoekje, zie paragraaf "Middendisplay
reinigen".
2. Display opnieuw inschakelen - kort op de
homeknop drukken.
> U ziet dan weer hetzelfde als toen het
scherm werd uitgeschakeld.
N.B.
Het scherm kan niet worden uitgezet als er
een bepaald commando op het scherm staat.
N.B.
Het middendisplay wordt automatisch uitge-
schakeld als de motor uit is en het bestuur-
dersportier wordt geopend.
Zet het volume van de systeemgeluiden
uit of wijzig dit in het middendisplay.
Het volume van het systeemgeluid in het midden-
display kan worden gewijzigd/uitgezet:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes.
3.
Verschuif de bediening onder
Scherm
aanraken om het geluid voor drukken op
het scherm te wijzigen/uit te zetten en op
Keypad aanraken om het geluid voor druk-
ken op het toetsenbord van het scherm te
wijzigen/uit te zetten. Schuif de bediening
naar het gewenste geluidsniveau.
Uiterlijk van het scherm veranderen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Displays Skins.
3. Kies vervolgens een thema, bijvoorbeeld
Minimalistic of Chrome rings.
Als aanvulling hierop is het mogelijk om te kiezen
tussen
Normaal en Helder. Bij Normaal is de
achtergrond op het scherm donker en zijn de tek-
sten licht. Dit is de standaardinstelling voor alle
thema's. Desgewenst kan een lichte variant wor-
den gekozen, waarbij het uiterlijk zo wordt gewij-
zigd dat de achtergrond licht wordt en de teksten
donker. Dit kan bijvoorbeeld handig zijn bij fel
daglicht.
De mogelijkheden zijn altijd beschikbaar voor de
gebruiker en zijn niet afhankelijk van de verlich-
ting eromheen.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 175)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 29)
Middendisplay reinigen (p. 559)
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 36)
INLEIDING
}}
47
Functiescherm met knoppen voor
autofuncties
In het functiescherm, een van de basisschermen
van het middendisplay, liggen alle knoppen voor
autofuncties. Navigeer vanuit het homescherm
naar het functiescherm door van links naar
rechts over het display te vegen.
10
.
Verschillende soorten knoppen
Er zijn drie verschillende soorten knoppen voor
autofuncties, zie hieronder:
Soort knop Eigenschap Bijbehorende autofunctie
Functieknoppen Hebben een Aan/Uit-stand.
Bij een geactiveerde functie brandt een led-lampje links van de knopicoon. Druk op de
knop om de bijbehorende functie te activeren/deactiveren.
De meeste knoppen in het functiescherm zijn
functieknoppen.
Triggerknoppen Hebben geen Aan/Uit-stand.
Bij een druk op een triggerknop wordt er een venster voor de desbetreffende functie
geopend. Bijvoorbeeld een venster voor het aanpassen van de stoelinstellingen.
Camera
Hfdsteun omlaag
Functies voor het neer-/opklappen van
stoelen
Head-up display afstellen
Parkeerknoppen Hebben een Aan/Uit-stand en een aftaststand.
Lijken op functieknoppen maar hebben een extra stand voor het aftasten van parkeer-
ruimte.
Inparkeren
Uitparkeren
10
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
||
INLEIDING
48
Verschillende standen van de knoppen
Wanneer het groene led-lampje brandt van een
functie- of parkeerknop, is de desbetreffende
functie geactiveerd. Bij het activeren van functies
verschijnt voor sommige functies een extra tekst
over wat deze inhouden. De tekst blijft een paar
seconden staan, waarna de knop met het bran-
dende led-lampje verschijnt.
Voor Lane Keeping Aid verschijnt bijvoorbeeld
de extra tekst: Werkt alleen bij bepaalde
snelheden als de knop wordt ingedrukt.
Druk eenmaal kort op de knop om de desbetref-
fende functie te activeren/deactiveren.
Het systeem is gedeactiveerd, wanneer het led-
lampje is gedoofd.
Wanneer er in de rechter bovenhoek van de knop
een gevarendriehoekje verschijnt, is er sprake van
een fout.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 40)
Categorieën op instellingsscherm (p. 176)
INLEIDING
}}
49
Het toetsenbord in het
middendisplay gebruiken
Met het toetsenbord van het middendisplay kunt
u met toetsen tekst invoeren op het scherm,
maar ook handmatig door letters en tekens "in te
tekenen" op het scherm.
Tekst invoeren met toetsenbord
Met het toetsenbord kunnen tekens, letters en
cijfers worden ingevoerd, bijvoorbeeld om tekst-
berichten van de auto in te voeren, wachtwoor-
den in te vullen en naar artikelen te zoeken in de
digitale gebruikershandleiding.
Het toetsenbord verschijnt alleen als het mogelijk
is om op het scherm te schrijven.
||
INLEIDING
50
De afbeelding laat een overzicht zien van een aantal van de knoppen die op het toetsenbord kunnen verschijnen. Het uiterlijk wisselt, al naar gelang de taalinstellingen en in welk
verband het toetsenbord wordt gebruikt.
INLEIDING
}}
51
Regel met suggesties voor woorden of
pinyin
11
. De voorgestelde woorden worden
aangepast naarmate er nieuwe letters wor-
den ingetypt. Blader door de suggesties door
op de pijlen naar links en naar rechts te
drukken. Druk op een suggestie om deze te
selecteren. Let erop dat deze functie niet
door alle taalopties wordt ondersteund. De
regel is dan niet zichtbaar op het toetsen-
bord.
Afhankelijk van de voor het toetsenbord
gekozen taal (zie punt 7) worden de beschik-
bare tekens aangepast. Druk op een teken
om dit in te voeren.
Al naar gelang in welk verband het toetsen-
bord wordt gebruikt, werkt de knop op ver-
schillende manieren - hetzij om @,.com in te
voeren, hetzij om een nieuwe regel aan te
maken.
Verbergt het toetsenbord. Als dat niet moge-
lijk is, verschijnt de knop niet.
Wordt gebruikt om met hoofdletters te schrij-
ven. Druk eenmaal om een hoofdletter te
schrijven en dan verder te gaan met kleine
letters. Door nogmaals te drukken worden
alle letters hoofdletters. Als u nog eens drukt,
wordt het toetsenbord weer ingesteld op
kleine letters. In deze stand wordt de eerste
letter na een punt, uitroepteken of vraagte-
ken als hoofdletter geschreven. Dit geldt ook
voor de eerste letter in het tekstveld. In tekst-
velden die bestemd zijn voor namen of
adressen begint automatisch elk woord met
een hoofdletter. In tekstvelden waar wacht-
woorden, webadressen of e-mailadressen
moeten worden ingevuld, worden alle letters
juist klein, tenzij anderszins actief met de
knop wordt ingesteld.
Cijferinvoer. Het toetsenbord (2) laat dan cij-
fers zien. Druk op
, dat in de cijferstand
verschijnt in plaats van
, om terug te
keren naar het toetsenbord met letters, of op
om het toetsenbord met speciale
tekens te zien.
Wijzigt de taal voor de tekstinvoer, bijvoor-
beeld
UK. Tekens die kunnen worden inge-
voerd alsook suggesties voor woorden (1)
veranderen al naar gelang de gekozen taal.
Indrukken om een lijst met talen te krijgen en
op de te gebruiken taal drukken. Om meer
talen aan het toetsenbord toe te voegen - zie
de rubriek "Taal van het toetsenbord wijzi-
gen" hieronder.
Spatie.
Maakt tekstinvoer ongedaan. Kort indrukken
om één teken per keer te verwijderen. Wacht
even voordat u opnieuw drukt om het vol-
gende teken te verwijderen, enz.
Vervangt de toetsenbordstand om in plaats
daarvan handmatig letters en tekens in te
voeren. Lees meer onder de rubriek "Hand-
matig tekens/letters invoeren op het
scherm".
Druk op de bevestigingsknop boven het toetsen-
bord (niet zichtbaar op de afbeelding) om de
gemaakte tekstinvoer te bevestigen. De knop ziet
er verschillend uit, al naar gelang de context.
Taal van het toetsenbord wijzigen
Om op het toetsenbord tussen de verschillende
talen te kunnen wisselen, moeten de talen eerst
onder
Instellingen worden toegevoegd.
11
Dit is het geval als u hebt gekozen voor Japans, Chinees of Taiwanees toetsenbord.
||
INLEIDING
52
Taal toevoegen/verwijderen in instellingen
Het toetsenbord is automatisch ingesteld op
dezelfde taal als de systeemtaal. De taal voor het
toetsenbord kan handmatig worden aangepast
zonder dat dit gevolgen heeft voor de systeem-
taal.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem
Toetsenbordindelingen.
3. Kies één of meer talen in de lijst.
> Nu kunt u direct op het toetsenbord wis-
selen tussen de geselecteerde talen.
Als er onder
Instellingen geen talen actief zijn
gekozen, houdt het toetsenbord dezelfde taal als
de systeemtaal van de auto. Zie paragraaf "Sys-
teeminstellingen wijzigen in het hoofdmenu".
Op het toetsenbord wisselen tussen
verschillende talen
Als er meerdere talen gekozen
zijn bij
Instellingen, wordt de
knop (in zijn context weergege-
ven als nummer 7 in de afbeel-
ding hierboven) op het toetsen-
bord gebruikt om te wisselen
tussen de verschillende talen.
Om de taal op het toetsenbord te wijzigen:
1. Houd de knop vast (zie afbeelding boven).
> Er verschijnt een lijst.
2. Kies de gewenste taal. Als er onder
Instellingen meer dan vier talen zijn gese-
lecteerd, is het mogelijk om op het toetsen-
bord door de lijst te bladeren.
> Het toetsenbord wordt aangepast aan de
gekozen taal en er worden andere sug-
gesties voor woorden gegeven.
Varianten van een letter of een teken
Om een variant van een letter/teken in te voeren,
bijvoorbeeld é of è:
1. Houd de letter/het teken ingedrukt.
> Er verschijnt een venster met mogelijke
varianten van de letter/het teken.
2. Druk op de gewenste variant. Als u geen van
de varianten selecteert, wordt uw oorspron-
kelijk gekozen letter of teken ingevoerd.
Handmatig tekens/letters invoeren op
het scherm
Ruimte om letters/tekens in te voeren.
Tekstveld waar letters/tekens worden inge-
voerd naargelang deze op het scherm wor-
den ingetekend.
Suggesties voor letters/tekens. U kunt bla-
deren in de lijst.
Spatie.
Tekstinvoer ongedaan maken. Kort indrukken
om één letter/teken per keer te verwijderen.
Wacht even voordat u opnieuw drukt om de
volgende letter of het volgende teken te ver-
wijderen, enz.
Ga terug naar het toetsenbord met gewone
tekeninvoer.
INLEIDING
53
Verberg het toetsenbord. Als dat niet moge-
lijk is, verschijnt de knop niet.
Wijzig de taal voor de tekstinvoer.
Handmatig tekens/letters invoeren
1. Voer een teken/letter in in de ruimte voor
handgeschreven letters (1).
> Er verschijnt een aantal suggesties voor
tekens of letters (3). Het meest waar-
schijnlijke staat boven aan in de lijst.
2. Voer het teken/de letter in door heel even te
wachten.
> Het teken/de letter boven aan de lijst
wordt ingevoerd. U kunt ook een ander
teken kiezen dat wat er boven aan de lijst
verschijnt. Druk op het teken of de letter
in de lijst naar uw keuze.
Tekens/letters verwijderen/wijzigen die
handmatig zijn ingevoerd
Wis de tekens in het tekstveld (2) door over het veld
voor handgeschreven tekst (1) te vegen.
Om tekens/letters te wijzigen zijn er meer-
dere alternatieven:
Druk in de lijst (3) op de letter die eigen-
lijk bedoeld werd.
Druk op de knop voor het ongedaan
maken van tekstinvoer (5) om de letter te
verwijderen en begin opnieuw.
Veeg horizontaal van rechts naar links
12
over de ruimte voor handgeschreven let-
ters (1). Verwijder meerdere letters door
meerdere keren over de ruimte te vegen.
Eenmaal drukken op het kruisje in het
tekstveld (2) neemt alle ingevoerde tekst
weg.
Van regel wisselen in het vrije tekstveld met
handgeschreven tekst
Wissel handmatig van regel door bovenstaand teken in
te tekenen in het veld voor handgeschreven tekst
13
.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 175)
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 36)
Berichtfuncties (p. 463)
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 177)
12
Veeg bij een Arabisch toetsenbord in tegengestelde richting. Wanneer u van rechts naar links veegt, voegt u een spatie in.
13
Voor Arabisch toetsenbord - schrijf hetzelfde teken, maar dan gespiegeld.
INLEIDING
54
Algemene informatie over XC90
Twin Engine
De XC90 Twin Engine rijdt net als een gewone
auto. Bepaalde functies wijken echter af van een
auto die alleen op benzine of diesel rijdt. De
elektromotor zorgt voornamelijk voor aandrijving
op lage snelheden en de benzinemotor op
hogere snelheden bij een actievere rijstijl.
INLEIDING
}}
55
Overzicht
||
INLEIDING
56
Hybride-accu opladen, zie het artikel "Voor-
bereidingen voor oplading van hybride-accu".
Elektromotor met aandrijving op achterwie-
len, zie het artikel "Motor starten".
Hybride-accu, zie het artikel "Hybride-accu".
Rijmodi, wijzigen met de rijmodusknop op de
tunnelconsole en op het middendisplay, zie
het artikel "Rijmodi".
Bestuurdersdisplay met unieke informatie
over de Twin Engine, zie artikelen "Hybrides-
pecifieke symbolen en meldingen" en "Hybri-
despecifieke informatie".
Belangrijke aandachtspunten
Stroomloze auto
Let erop dat bij een stroomloze auto belangrijke
functies zoals de remmen, stuurbekrachtiging e.d.
niet werken.
WAARSCHUWING
Als de auto stroomloos is, met uitgeschakelde
elektro- en brandstofmotor, is het niet moge-
lijk om de auto te af te remmen.
Slepen niet toegestaan
Slepen van de XC90 Twin Engine is niet toege-
staan, aanzien de elektromotor dan beschadigd
raakt. Zet de auto bij vervoer met alle vier de wie-
len op een laadvloer van het transportvoertuig.
Motorgeluid exterieur
WAARSCHUWING
Let erop dat de auto bij elektrische aandrij-
ving geen motorgeluid produceert, waardoor
spelende kinderen, voetgangers, fietsers en
huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt
in het bijzonder wanneer u op lage snelheden
rijdt, zoals op parkeerterreinen.
Hoogvoltspanning
Tal van auto-onderdelen wer-
ken op hoogvoltspanning wat
gevaarlijk kan zijn bij onoor-
deelkundig werk. Raak geen
onderdelen aan, wanneer dat
niet uitdrukkelijk in de gebrui-
kershandleiding staat aangege-
ven, zie het artikel "Overzicht motorruimte" voor
een overzicht van de onderdelen in de motor-
ruimte.
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
Unieke functies
Rijmodi
U kunt de auto tijdens het rijden in verschillende
rijmodi zetten, zoals alleen elektrische aandrijving
of aandrijving door zowel de elektromotor als de
benzinemotor als extra vermogen nodig is. De
auto berekent op basis van de gekozen rijmodus
de optimale combinatie van rijeigenschappen, rij-
beleving, milieu-impact en brandstofverbruik.
Lees meer onder "Rijmodi".
Bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay verschijnt bepaalde
unieke informatie over de Twin Engine bestaande
uit de opladingsgegevens, de actieve rijmodus, de
actieradius op de accu en de ladingstoestand van
de hybride-accu. Lees meer onder "Hybridespe-
cifieke informatie op het bestuurdersdisplay" en
"Rijmodi".
Preconditioning
Voor optimale werking van de auto is het zaak
dat de hybride-accu en de bijbehorende elektri-
sche aandrijving alsook de benzinemotor en
diens aandrijving de juiste bedrijfstemperatuur
hebben. De accucapaciteit neemt aanzienlijk af
als de accu te koud of te warm is. Middels pre-
conditioning worden de motor en het interieur
voorverwarmd ter beperking van de slijtage en
het stroomverbruik tijdens het rijden. De actiera-
dius van de hybride-accu neemt toe. Lees meer
onder "Preconditioning inschakelen/uitschake-
len".
INLEIDING
57
Hybride-accu opladen
BELANGRIJK
Sluit de laadkabel nooit aan als er kans op
blikseminslag is.
De hybride-accu is van het lithiumion-type en kan
op verschillende manieren worden opgeladen. U
kunt een laadkabel met regeleenheid aansluiten
tussen de auto en een 230 VAC-aansluiting
14
.
De laadtijd is afhankelijk van de laadstroom. Lees
meer onder "Hybride-accu opladen".
De hybride-accu is ook op te laden met de motor
van de auto. Bij zacht afremmen met het rempe-
daal wordt de hybride-accu opgeladen. Ook bij
remmen op de motor in schakelstand B op
bijvoorbeeld een aflopende helling wordt de
hybride-accu opgeladen. Lees meer onder
"Schakelstanden van automatische versnellings-
bak" en "Hybridespecifieke informatie op het
bestuurdersdisplay".
Gerelateerde informatie
Voorbereiding voor het laden van de hybride-
accu (p. 429)
Motor starten (p. 377)
Hybride-accu (p. 541)
Rijmodi (p. 388)
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 436)
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
Overzicht motorruimte (p. 524)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 208)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
14
De spanning in de aansluiting kan per markt verschillen.
VEILIGHEID
VEILIGHEID
60
Veiligheid
De auto is voorzien van diverse veiligheidssyste-
men die samenwerken om u en uw medepassa-
giers te beschermen bij een ongeluk.
De auto is uitgerust met een aantal sensoren die
bij een ongeval reageren en bepaalde veiligheids-
systemen activeren, bijv. verschillende soorten
airbags en de gordelspanners van de veiligheids-
gordels. Afhankelijk van de specifieke ongevalssi-
tuatie, bijv. aanrijdingen in verschillende hoeken,
over de kop slaan of van de weg raken, reageren
de systemen op verschillende manieren om zo de
beste bescherming te bieden.
Daarnaast zijn er zuiver mechanische veiligheids-
systemen zoals het Whiplash Protection System.
De auto is bovendien zodanig gebouwd dat een
groot deel van de kracht bij een aanrijding wordt
verdeeld naar de balken, de stijlen, de vloer, het
dak en andere delen van de carrosserie.
Na een ongeval kan de veiligheidsstand van de
auto worden geactiveerd als er een belangrijke
functie in de auto beschadigd is geraakt.
Waarschuwingssymbool op
bestuurdersdisplay
Het waarschuwingssymbool op het
bestuurdersdisplay gaat branden wan-
neer u het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II zet. Het
symbool dooft na ongeveer 6 seconden, als blijkt
dat de veiligheidssystemen van de auto in orde
zijn.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingssymbool blijft branden
of tijdens het rijden gaat branden en het
bericht
SRS airbag Service urgent Rijd
naar werkplaats op het bestuurdersdisplay
verschijnt, is dit een teken dat een gedeelte
van een veiligheidssysteem niet naar behoren
werkt. Volvo adviseert u om zo spoedig moge-
lijk contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Als het specifieke waarschuwingssym-
bool defect is, gaat in plaats daarvan
het algemene waarschuwingssymbool
branden en het bestuurdersdisplay
geeft dezelfde melding weer.
Gerelateerde informatie
Veiligheid tijdens de zwangerschap (p. 61)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Airbags (p. 68)
Whiplash Protection System (p. 61)
Safety Mode (p. 74)
Kinderen en veiligheid (p. 76)
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
61
Veiligheid tijdens de zwangerschap
Het is belangrijk dat zwangere passagiers hun
veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en
dat een zwangere bestuurder haar zithouding
aanpast.
Veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel moet strak langs de schou-
der lopen, waarbij het diagonale deel van de vei-
ligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
kant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen lig-
gen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het
mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over
het lichaam lopen zonder onnodige speling. Con-
troleer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Zithouding
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuurwiel
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder
controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak
bij het stuur en de pedalen moeten kunnen
komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik
en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 60)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Handmatig bediende voorstoel (p. 123)
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Whiplash Protection System
Whiplash Protection System (WHIPS) biedt
bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem
bestaat uit energieabsorberende rugleuningen
en zittingen en speciaal voor het systeem ontwik-
kelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen.
WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van
achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en
de snelheid waarmee het achteropkomende
voertuig de auto raakt en de materiaaleigen-
schappen van dat voertuig.
Bij activering van het WHIPS klappen de rugleu-
ningen van de voorstoelen naar achteren en de
zittingen omlaag, zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogenoemd whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
WHIPS vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
62
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoelen of
WHIPS aan en probeer deze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als de voorstoelen aan grote krachten heb-
ben blootgestaan zoals tijdens een aanrijding,
moet u de stoelen vervangen. De stoelen kun-
nen een deel van hun beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als ze ogen-
schijnlijk niet zijn beschadigd.
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter of onder de
voorstoelen of op de zitrij achter de bestuurders- of pas-
sagiersstoel die het WHIPS kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vast-
geklemd zitten tussen het zitgedeelte van de
achterbank en de rugleuning van de voorstoe-
len.
WAARSCHUWING
Als een rugleuning van de achterbank is neer-
geklapt, moet de bijbehorende voorstoel ver-
der naar voren worden gezet zodat deze niet
in contact komt met de neergeklapte rugleu-
ning.
Zithouding
Voor optimale bescherming door het WHIPS
moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zit-
houding innemen en zorgen dat het systeem niet
wordt gehinderd.
Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in
voor de voorstoel.
U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen
en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
WHIPS en kinderzitjes
WHIPS beïnvloedt de beschermende werking van
kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief.
Het is mogelijk een kinderzitje/verhogingskussen
op de voorstoel te plaatsen, als een eventuele
passagiersairbag niet geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 60)
Handmatig bediende voorstoel (p. 123)
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Rear Collision Warning (p. 340)
VEILIGHEID
}}
63
Veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhouding.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veiligheids-
gordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt
gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed
zijn op het effect van de airbag.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 60)
Gordelspanners (p. 63)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen (p. 64)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 66)
Gordelspanners
De auto is voorzien van pyrotechnische en elek-
trische gordelspanners die de veiligheidsgordels
in kritieke situaties en bij aanrijdingen kunnen
aanspannen.
Gordelspanners bij een botsing
Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met een
pyrotechnische gordelspanner.
De pyrotechnische gordelspanner spant de veilig-
heidsgordel bij een voldoende krachtige botsing
om de inzittende efficiënter te kunnen opvangen.
Gordelspanners in kritieke situaties
De gordelspanners voor bestuurder en passagier
op de voorstoel zijn uitgerust met een elektrische
gordelspanner.
De gordelspanner werkt samen met en is te acti-
veren door de rijhulpsystemen City Safety en
Rear Collision Warning. In kritieke situaties, zoals
bij een noodstop, krachtige uitwijkmanoeuvres,
van de weg raken (bijvoorbeeld wanneer de auto
een greppel inrolt, van de grond komt of tegen
een object botst), slippen of gevaar voor een bot-
sing, kan de veiligheidsgordel door de elektromo-
tor van de gordelspanner worden gespannen.
De elektrische gordelspanner plaatst de inzit-
tende beter, wat het risico om tegen het interieur
van de auto geworpen te worden tot een mini-
mum reduceert en het effect van veiligheidssys-
temen (zoals de airbags van de auto) verbetert.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
64
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd,
wordt ook de elektrische gordelspanner aan
de passagierskant gedeactiveerd.
Een elektrische gordelspanner resetten
Zodra de kritieke situatie voorbij is, worden de
gordel en de elektrische gordelspanner automa-
tisch gereset.
Mocht de gordel desondanks toch aangespannen
blijven:
1. Parkeer de auto op een veilige plek.
2. Neem de veiligheidsgordel af en doe deze
vervolgens weer om.
> De gordel en de elektrische gordelspan-
ner worden gereset.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel (p. 63)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen (p. 64)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 66)
City Safety (p. 331)
Rear Collision Warning (p. 340)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 70)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen
Let erop dat alle passagiers hun veiligheidsgor-
del om hebben voordat u gaat rijden.
Veiligheidsgordel omdoen
1. Rol de gordel langzaam af. Zorg dat er geen
slag in zit en let op dat hij niet is beschadigd.
Zorg er bij de middelste zitplaats op de
tweede zitrij voor dat de gordel goed in de
gordelgeleider zit.
N.B.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan
niet verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
VEILIGHEID
}}
65
2. Zet de gordel vast door de borglip in de bij-
behorende gordelsluiting te steken.
> Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gor-
del vastzit.
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel altijd aan-
brengen in de gordelsluiting aan de juiste
zijde. De veiligheidsgordels en de gordelslui-
ting werken anders mogelijk niet naar beho-
ren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar
voor ernstige verwondingen.
3. Voorin en op de beide buitenste zitplaatsen
op de tweede zitrij kunt u de gordel hoger of
lager zetten.
Druk de gordelbevestiging in elkaar en zet de
gordel hoger of lager.
Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de
gordel daarbij langs de nek schuurt.
De gordel moet over de schouder lopen (en niet over de
bovenarm).
4. Span de heupgordel over de heupen door de
diagonale schoudergordel in de richting van
de schouder omhoog te trekken.
De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik).
||
VEILIGHEID
66
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts
één persoon.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veiligheids-
gordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels nooit beschadigen en
geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de
gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de
gordelsluiting werken anders mogelijk niet
naar behoren tijdens een aanrijding. Er
bestaat gevaar voor ernstige verwondingen.
Veiligheidsgordel afdoen
1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting
en laat het oprolmechanisme de gordel naar
binnen trekken.
2. Als de gordel niet volledig wordt opgerold,
moet u de gordel handmatig zo ver terugrol-
len dat deze niet langer slap hangt.
Zorg er bij de middelste zitplaats op de
tweede zitrij voor dat de gordel goed in de
gordelgeleider zit.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel (p. 63)
Gordelspanners (p. 63)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 66)
Portier- en gordelwaarschuwing
Het systeem herinnert inzittenden eraan de vei-
ligheidsgordel om te doen en waarschuwt ook
als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat.
Grafische voorstelling op
bestuurdersdisplay
Grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay met
verschillende soorten waarschuwingen. De waarschu-
wingskleur voor portier en achterklep is afhankelijk van
de rijsnelheid.
De grafische voorstelling op het bestuurdersdis-
play geeft de zitplaatsen weer waarvan de veilig-
heidsgordel wel of juist niet in gebruik is.
In dezelfde grafische voorstelling wordt aangege-
ven of de motorkap, de achterklep, de tankvulklep
of een portier open is.
De grafische voorstelling verdwijnt automatisch
na 30 seconden rijden of eerder bij een druk op
VEILIGHEID
67
de O-knop van de knoppenset rechts op het
stuurwiel.
Gordelwaarschuwing
Visueel signaal op plafondconsole.
De visuele signalen worden verstrekt via de pla-
fondconsole en het waarschuwingssymbool op
het bestuurdersdisplay.
Het geluidssignaal is afhankelijk van de snelheid,
de rijtijd en de afgelegde afstand.
De gordelstatus voor de bestuurder en de passa-
giers geeft op de grafische voorstelling op het
bestuurdersdisplay aan wanneer een gordel
wordt om- of afgedaan.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor
kinderzitjes.
Voorstoel
Er worden visuele signalen en geluidssignalen
afgegeven, wanneer u en een eventuele voorpas-
sagier niet in de gordel zitten.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor de
achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik
van de veiligheidsgordels verschijnt een gra-
fische voorstelling op het bestuurdersdisplay.
Met visuele signalen en geluidssignalen
ervoor waarschuwen dat een van de veilig-
heidsgordel achterin tijdens het rijden werd
losgenomen. De waarschuwing stopt wan-
neer de gordel weer is omgedaan, maar is
ook handmatig te onderdrukken door op de
O-knop van de knoppenset rechts op het
stuurwiel te drukken.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als de motorkap, de achterklep, de tankvulklep of
een van de portieren niet goed dichtstaan, geeft
de grafische voorstelling op het bestuurdersdis-
play aan wat openstaat. Breng de auto zo spoe-
dig mogelijk tot stilstand en sluit het onderdeel
dat aanleiding gaf tot de waarschuwing.
Bij een rijsnelheid tot 10 km/h (6 mph)
gaat het informatiesymbool op het
bestuurdersdisplay branden.
Bij een rijsnelheid hoger dan zo'n 10
km/h (6 mph) gaat het waarschu-
wingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel (p. 63)
Gordelspanners (p. 63)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen (p. 64)
VEILIGHEID
68
Airbags
De auto is voorzien van airbags en opblaasgor-
dijnen aan bestuurders- en passagierszijde.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit in
de middenconsole. Als de middenconsole
doorweekt geraakt is, moet u de kabels los-
koppelen van de startaccu. Probeer de auto
niet te starten, omdat de airbags daarbij geac-
tiveerd kunnen worden. Laat de auto wegsle-
pen. Volvo adviseert u de auto te laten weg-
slepen naar een erkende Volvo-werkplaats.
Opgeblazen airbags
Wanneer een van de airbags is opgeblazen,
wordt het volgende geadviseerd:
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen
airbags.
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in de
auto over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan
het besturen van de auto bemoeilijken. Ook
andere veiligheidssystemen kunnen bescha-
digd zijn. De rook en stof die bij het opblazen
van de airbags worden gevormd, kunnen bij
een intensieve blootstelling irritaties aan de
huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met
koud water wassen. Het snelle opblazen kan
ook, in combinatie met het materiaal van de
airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de
huid zorgen.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 60)
Stuur- en passagiersairbag (p. 68)
SIPS-airbag (p. 72)
opblaasgordijn (p. 73)
Stuur- en passagiersairbag
Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto
voorzien van airbags aan de bestuurders- en
passagierszijde voorin.
Stuur- en passagiersairbag.
Bij een frontale botsing helpen de airbags voor-
komen dat u en eventuele inzittenden letsel aan
hoofd en borstkas oplopen, alsook dat u gewond
raakt aan knieën en benen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
van de airbags activeren. De airbags vangen de
klap van de aanrijding op voor de inzittende. De
airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volko-
men normaal. Het totale verloop, van het opbla-
zen tot het leeglopen van de airbag, neemt
enkele tienden van een seconde in beslag.
VEILIGHEID
}}
69
N.B.
De sensoren reageren verschillend, afhanke-
lijk van het verloop van de botsing en of er al
dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt.
Geldt voor alle gordelposities.
Er kunnen dus ongelukken ontstaan als
slechts één (of geen) van de airbags wordt
geactiveerd. De sensoren registreren de
kracht waaraan de auto bij de botsing bloot-
staat en blazen op basis daarvan geen, een of
meer airbags op.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier zo
rechtop mogelijk zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het airbag-
systeem kan tot een onjuiste werking leiden
met ernstig letsel als gevolg.
Bestuurdersairbags
Stuurairbag
De airbag zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift AIRBAG.
Knie-airbag
De airbag zit opgevouwen onder in het dash-
board aan de bestuurderszijde. Het paneel is
voorzien van het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats of bevestig geen voorwerpen vóór of
op het paneel waar de knie-airbag geplaatst
is.
Passagiersairbag
De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het
dashboard op de plek waar de airbag voor de
passagiersstoel zit.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
70
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een schake-
laar voor activering/deactivering van de pas-
sagiersairbag (PACOS), is de passagiersair-
bag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit op een verhogingskus-
sen, in een kinderzitje of een achterstevoren
gemonteerd babyzitje op de passagiersstoel
voorin, als de airbag aan deze kant geacti-
veerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de
airbag geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 68)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 70)
Passagiersairbag* activeren/
deactiveren
De passagiersairbag is te deactiveren als de
auto is voorzien van een speciale schakelaar,
Passenger Airbag Cut Off Switch (PACOS).
PACOS-schakelaar
De PACOS-schakelaar voor activering/deactive-
ring van de passagiersairbag zit aan de passa-
gierszijde aan de zijkant van het dashboard en u
kunt erbij door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat.
ON - de airbag is geactiveerd en volwasse-
nen kunnen veilig op de passagiersstoel zit-
ten.
OFF - De airbag is uitgeschakeld en kinde-
ren in een kinderzitje kunnen veilig op de
passagiersstoel zitten.
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een schake-
laar voor activering/deactivering van de pas-
sagiersairbag (PACOS), is de passagiersair-
bag altijd geactiveerd.
VEILIGHEID
}}
71
Passagiersairbag activeren
Trek de schakelaar naar buiten en draai deze
vanuit OFF (B) naar ON (A).
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag aan Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/
gedeactiveerd met de auto in contactslot-
stand I of lager en het contactslot vervolgens
in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden
een melding op het bestuurdersdisplay in
combinatie met de volgende indicatie op de
plafondconsole.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
knoppenset rechts op het stuurwiel in te
drukken.
> Een displaytekst en een waarschuwings-
symbool op de plafondconsole geven aan
dat de passagiersairbag geactiveerd is.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit op een verhogingskus-
sen, in een kinderzitje of een achterstevoren
gemonteerd babyzitje op de passagiersstoel
voorin, wanneer de airbag aan deze kant
geactiveerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel voorin plaatsnemen, wan-
neer de airbag geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Passagiersairbag deactiveren
Trek de schakelaar naar buiten en draai deze
vanuit ON (A) naar OFF (B).
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag uit Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/
gedeactiveerd met de auto in contactslot-
stand I of lager en het contactslot vervolgens
in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden
een melding op het bestuurdersdisplay in
combinatie met de volgende indicatie op de
plafondconsole.
||
VEILIGHEID
72
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
knoppenset rechts op het stuurwiel in te
drukken.
> Een displaytekst en een brandend lampje
op de plafondconsole geven aan dat de
passagiersairbag gedeactiveerd is.
WAARSCHUWING
Personen groter dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel plaatsnemen, wanneer de
airbag gedeactiveerd is.
Laat geen passagier op de passa-
giersstoel plaatsnemen, als er een
melding op de plafondconsole ver-
schijnt die aangeeft dat de airbag
gedeactiveerd is en als gelijktijdig dit symbool
en de melding
SRS airbag Service urgent
Rijd naar werkplaats op het bestuurdersdis-
play verschijnen. Dit duidt op een ernstige
storing. Bezoek zo spoedig mogelijk een
werkplaats. Volvo adviseert u om contact op
te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd,
wordt ook de elektrische gordelspanner aan
de passagierskant gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Stuur- en passagiersairbag (p. 68)
Gordelspanners (p. 63)
SIPS-airbag
De SIPS-airbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde beschermen bij een aanrijding borst-
kas en heupen.
De SIPS-airbags zijn in de buitenste rugframes
van de voorstoelen gemonteerd en dragen bij tot
het beschermen van de bestuurder en de passa-
gier in de voorstoelen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens
opgeblazen tussen de inzittende en het portier-
paneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg.
De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen
opgeblazen aan de kant van de aanrijding.
VEILIGHEID
}}
73
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in de zij-airbags
kan tot een onjuiste werking leiden met ern-
stig letsel als gevolg.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen
de buitenzijde van de stoel en het portierpa-
neel, aangezien dit gebied door de zijairbag
kan worden beïnvloed.
Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo
goedgekeurde overtrekbekleding te gebrui-
ken. Andere bekleding kan de werking van de
zijairbags hinderen.
WAARSCHUWING
De zijairbag vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
SIPS-airbags en kinderzitjes
De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende
werking van kinderzitje en/of verhogingskussen
niet negatief.
Het is mogelijk een kinderzitje/verhogingskussen
op de voorstoel te plaatsen, als een eventuele
passagiersairbag niet geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 68)
opblaasgordijn
De opblaasgordijnen, Inflatable Curtain (IC) hel-
pen voorkomen dat bestuurder en eventuele
passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen
de binnenkant van de auto stoten.
Het opblaasgordijn is langs de beide zijden van
het plafond gemonteerd en helpen bij het
beschermen van de bestuurder en passagiers op
de buitenste plaatsen. De panelen zijn voorzien
van het opschrift IC AIRBAG.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de opblaasgordij-
nen activeren.
||
VEILIGHEID
74
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan
de plafondhandgrepen. De haken zijn alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpane-
len van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo advi-
seert om alleen originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen, te
gebruiken.
WAARSCHUWING
Houd 10 cm afstand aan tussen de bagage
en de zijruiten, als u de bagage opstapelt tot
boven de portierruiten. Anders kan de
beschermende werking van de opblaasgordij-
nen, die in de plafondbekleding zijn wegge-
werkt, uitblijven.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 68)
Safety Mode
Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in wer-
king treedt, wanneer tijdens een aanrijding
mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd
zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor
de veiligheidssystemen of het remsysteem.
Als de auto betrokken is geweest bij een aanrij-
ding, kan de tekst
Safety mode Zie
handleiding op het bestuurdersdisplay verschij-
nen in combinatie met een waarschuwingssym-
bool. Dit betekent dat de functionaliteit van de
auto is verminderd.
Ook als de auto in de Safety Mode staat, kunt u
het systeem nog steeds resetten en de auto ver-
volgens starten en naar een veiliger plek rijden.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Safety Mode heeft gestaan. Dit
kan aanleiding geven tot letsel of een slechte
functie van de auto. Volvo adviseert u de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten
controleren en naar Normal Mode te laten
resetten nadat de melding
Safety mode Zie
handleiding is verschenen.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 60)
Auto in Safety Mode starten/verrijden
(p. 75)
VEILIGHEID
75
Auto in Safety Mode starten/
verrijden
Ook als de auto in de Safety Mode staat, kunt u
deze nog steeds starten en naar een veiliger
plek rijden.
Auto in Safety Mode starten
1. Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag evenmin een brand-
stofgeur waarneembaar zijn.
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld
dat er geen brandstof weglekt, kunt u probe-
ren de motor te starten.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waarneemt
terwijl de melding
Safety mode Zie
handleiding verschijnt. Verlaat de auto
onmiddellijk.
2.
Draai de startknop naar stand STOP en laat
de knop los.
3. Probeer vervolgens de auto te starten.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Motor starten
Systeemcontrole, wachten
, wanneer
de auto-elektronica een systeemcontrole
verricht en vervolgens de normale modus
probeert te activeren. Dit kan een minuu-
tje duren.
4.
Wanneer de melding
Motor starten
Systeemcontrole, wachten van het
bestuurdersdisplay verdwijnt, kunt u de auto
opnieuw proberen te starten.
BELANGRIJK
Als de melding Safety mode Zie
handleiding nog steeds op het display staat,
mag u niet met de auto rijden en deze even-
min verslepen. U moet de auto dan laten ber-
gen. Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het
lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
Auto in Safety Mode verrijden
1. Als op het bestuurdersdisplay de melding
Normal mode The car is now in normal
mode verschijnt nadat er een startpoging is
verricht, mag u de auto voorzichtig naar een
veiliger plek rijden.
2. Verrijd de auto niet verder dan nodig.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Safety Mode (p. 74)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
76
Kinderen en veiligheid
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten
(kinderzitjes, verhogingskussens en bevesti-
gingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn
ontwikkeld.
Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept
u optimale voorwaarden voor een veilig vervoer
van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker
dat de producten passen en eenvoudig in het
gebruik zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te
vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kin-
derzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3-4
jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/in
een verhogingskussen of een kinderzitje dat in
de rijrichting geplaatst is.
N.B.
Bij vragen over de montage van kinderveilig-
heidsproducten neemt u voor duidelijke aan-
wijzingen contact op met de producent.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 60)
Kinderzitje (p. 76)
Geïntegreerd kinderzitje* (p. 87)
Kinderzitje
Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepa-
lend voor de plaats van het kind in de auto en de
vereiste uitrusting.
Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen
zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste wijze
gebruikt.
Raadpleeg voor de juiste montage de montage-
instructies bij het kinderzitje.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de meegeleverde montage-
handleiding te lezen.
Kinderzitje plaatsen
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen.
Zet kinderzitjes/verhogingskussens altijd op de
tweede of derde zitrij als de airbag op de passa-
giersplaats geactiveerd is. Als de airbag wordt
opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel
ernstig letsel oplopen.
Als de airbag op de passagiersplaats gedeacti-
veerd is, kan er een kinderzitje/verhogingskussen
op de passagiersplaats voorin worden gezet.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in
de auto moet worden geplaatst, verschillen
per land. Stel u op de hoogte van wat van toe-
passing is.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit op een verhogingskus-
sen, in een kinderzitje of een achterstevoren
gemonteerd babyzitje op de passagiersstoel
voorin, als de airbag aan deze kant geacti-
veerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de
airbag geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
VEILIGHEID
}}
77
Kinderzitje monteren
Let bij het monteren van een kinderzitje in de
auto op het volgende.
WAARSCHUWING
Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ope-
ningsknop van de gordelsluiting aan kunnen
liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien
ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheids-
gordel per ongeluk open gaat.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
niet vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan de
veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Laat het bovengedeelte van het kinderzitje
niet tegen de voorruit leunen.
Op voorstoel monteren
Ga na of de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
ISOFIX-kinderzitjes zijn alleen te monteren,
wanneer de auto is uitgerust met een
ISOFIX-console
1
(accessoire).
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren.
Als u echter ook een kinderzitje op de
tweede zitrij gebruikt, kunt u afwijken van het
voorgaande. Controleer in dat geval altijd of
het kinderzitje volgens de instructies van de
producent gemonteerd is.
Als het kinderzitje voorzien is van onderste
bevestigingsbanden, adviseert Volvo u om
deze aan de onderste bevestigingspunten
vast te zetten
1
.
Om de montage van kinderzitjes te vereen-
voudigen kunt u gebruik maken van een
ISOFIX-geleider.
Op tweede zitrij monteren
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring
2
waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
Het is niet toegestaan om kinderzitjes met
steunbeen op de middelste zitplaats te mon-
teren.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-systeem en goedgekeurd voor i-
Size
3
.
Alle zitplaatsen zijn voorzien van bovenste
bevestigingspunten. Volvo adviseert u om de
bovenste bevestigingsbanden door de hoofd-
steunopening te halen alvorens ze vast te
zetten aan de bevestigingspunten. Volg de
adviezen van de producent van het zitje op,
als dit niet mogelijk is.
Bij auto's moet een derde zitrij moet u de
tweede zitrij eerst zo ver mogelijk naar ach-
teren schuiven. Als u echter ook een kinder-
zitje op de derde zitrij gebruikt, kunt u afwij-
ken van het voorgaande. Controleer in dat
geval altijd of het kinderzitje volgens de
instructies van de producent gemonteerd is.
Verstel na het vastzetten van eventuele
onderste bevestigingsbanden van een kin-
derzitje in de onderste bevestigingspunten
de desbetreffende stoel niet meer. Vergeet
niet om bij het demonteren van een kinder-
zitje ook altijd eventuele onderste bevesti-
gingsbanden te verwijderen.
Maak bij montage van een kinderzitje geen
gebruik van een ISOFIX-geleider.
1
Het aanbod aan accessoires verschilt per markt.
2
Geldt niet voor de middelste zitplaats.
3
Verschilt per markt.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
78
Op derde zitrij monteren
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
Het is niet toegestaan om kinderzitjes met
steunbeen op de derde zitrij te monteren.
Schuif de tweede zitrij zo nodig naar voren
om voldoende ruimte te creëren. Controleer
bij gelijktijdig gebruik van een kinderzitje op
de tweede zitrij of dit kinderzitje nog steeds
volgens de instructies van de producent vast-
zit.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
Gerelateerde informatie
Kinderen en veiligheid (p. 76)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 78)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 79)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 82)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 70)
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van bovenste bevestigings-
punten voor kinderzitjes op de buitenste zitplaat-
sen van de tweede zitrij.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorname-
lijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje aan te bevestigen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de bovenste bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen achter op de ruggedeelten geven de positie
van de bevestigingspunten aan.
De bevestigingspunten zitten aan de achterzijde
van de buitenste zitplaatsen op de tweede zitrij.
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
79
WAARSCHUWING
Haal de bovenste bevestigingsband van het
kinderzitje door de opening in de ene poot
van de hoofdsteun, voordat u de band aan het
bevestigingspunt vastzet. Volg, als dit niet
mogelijk is, de aanbevelingen van de produ-
cent van het zitje op.
N.B.
Klap de hoofdsteunen omlaag om het monte-
ren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen
bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op
de beide buitenste zitplaatsen.
N.B.
In auto’s met een bagagerolhoes over de
bagageruimte moet deze worden verwijderd
voordat het kinderzitje in de bevestigingspun-
ten kan worden gemonteerd.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 76)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 79)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 82)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 80)
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van onderste bevestigings-
punten voor kinderzitjes voorin* en op de tweede
zitrij.
De onderste bevestigingspunten zijn bedoeld
voor gebruik in combinatie met bepaalde achter-
stevoren gemonteerde kinderzitjes.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de onderste bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
De positie van de bevestigingspunten voorin.
De bevestigingspunten voorin zitten aan de zij-
kanten van de beenruimte voor de passagiers-
stoel.
De bevestigingspunten voorin zijn alleen gemon-
teerd als de auto is voorzien van een schakelaar
voor het activeren/deactiveren van de passa-
giersairbag *.
Positie van de bevestigingspunten op de tweede zitrij.
De bevestigingspunten op de tweede zitrij zitten
op de achterste uiteinden van de vloerrails voor
de voorstoelen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 76)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 78)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 82)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 80)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 70)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
80
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die
de veiligheidsgordel in de auto
gebruiken
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken kinderzitjes op de verschillende zitplaatsen
en voor de desbetreffende gewichtscategorieën.
N.B.
Neem, voordat u een kinderzitje in de auto
monteert, altijd het hoofdstuk "Kinderzitjes"
door.
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde air-
bag)
Buitenste zitplaatsen, tweede zitrij Middelste zitplaats, tweede zitrij Derde zitrij
Groep 0
max. 10 kg
U
A, B
, L U
B
, L L
B
U, L
Groep 0+
max. 13 kg
U
A, B
, L U
B
, L L
B
U, L
Groep 1
9-18 kg
U
A
, L
C
U, L
C
L U, L
Groep 2
15-25 kg
U
A, D
, L
C
U
D
, L
C
B*
, E
, L
D
U
D
, L
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
81
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde air-
bag)
Buitenste zitplaatsen, tweede zitrij Middelste zitplaats, tweede zitrij Derde zitrij
Groep 3
22–36 kg
U
A, F
, L U
F
, L B*
, E
, L
F
U
F
, L
U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-univer-
seel zijn.
B: een geïntegreerd kinderzitje dat goedgekeurd is voor vervoer van kinderen in de betrokken gewichtscategorie.
A
Zet de rugleuning rechtop.
B
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146).
C
Volvo adviseert: tegen de rijrichting in geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192).
D
Volvo adviseert: in de rijrichting geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192); verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (type-
goedkeuring E1 04301169).
E
Volvo adviseert: geïntegreerd kinderzitje (typegoedkeuring E5 04218).
F
Volvo adviseert: verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169).
WAARSCHUWING
Zet het kind nooit op de passagiersplaats als
de auto met een geactiveerde airbag is uitge-
rust.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 76)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 78)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 83)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 86)
VEILIGHEID
82
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
De auto is voorzien van i-Size/ISOFIX
4
-bevesti-
gingspunten voor kinderzitjes op de tweede zitrij.
i-Size/ISOFIX is een bevestigingssysteem voor
kinderzitjes dat gebaseerd is op een internatio-
nale norm.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen
4
achter op de rugbekleding geven de positie
van de bevestigingspunten aan.
Achter de onderkant van de ruggedeelten op de
beide buitenste zitplaatsen van de tweede zitrij
gaan de bevestigingspunten voor het i-Size/
ISOFIX-systeem schuil.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om
bij de bevestigingspunten te komen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 76)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 78)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 79)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 86)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 83)
4
Namen en symbool afhankelijk van de markt.
VEILIGHEID
}}
83
Plaatsingstabel voor ISOFIX-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken ISOFIX-kinderzitjes op de verschillende zit-
plaatsen en voor de desbetreffende gewichtsca-
tegorieën.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform
UN Reg R44 en de producent van het zitje moet
het desbetreffende automodel op de lijst met
compatibele auto's vermelden.
N.B.
Neem, voordat u een kinderzitje in de auto
monteert, altijd het hoofdstuk "Kinderzitjes"
door.
Gewicht Afmetingscatego-
rie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag)
B
Buitenste zitplaatsen,
tweede zitrij
Middelste zitplaats,
tweede zitrij
Derde zitrij
Groep 0
max. 10 kg
E
Tegen rijrichting in geplaatst
babyzitje
IL
B, C
, X
D
IL
C
X X
Groep 0+
max. 13 kg
E
Tegen rijrichting in geplaatst
babyzitje
IL
B, C
, X
D
IL
C
X XC
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
D
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
||
VEILIGHEID
84
Gewicht Afmetingscatego-
rie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag)
B
Buitenste zitplaatsen,
tweede zitrij
Middelste zitplaats,
tweede zitrij
Derde zitrij
Groep 1
9-18 kg
A In rijrichting geplaatst kinderzitje
IL
B, E
, X
D
IL
E
, IUF
E
X XB In rijrichting geplaatst kinderzitje
B1 In rijrichting geplaatst kinderzitje
C
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
IL
B
, X
D
IL
F
X X
D
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-
universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken gewichtscate-
gorie.
X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes.
A
Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het kinderzitje.
B
Geschikt voor montage van ISOFIX-kinderzitjes met semi-universele goedkeuring (IL), als de auto is uitgerust met een ISOFIX-console (accessoire) (het aanbod aan accessoires verschilt per markt).
C
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146).
D
Geldt bij een auto zonder ISOFIX-console.
E
Volvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie.
F
Volvo adviseert: BeSafe iZi Kid X3 ISOfix (typegoedkeuring E5 04200).
WAARSCHUWING
Zet het kind nooit op de passagiersplaats als
de auto met een geactiveerde airbag is uitge-
rust.
N.B.
Als een i-Size/ISOFIX-kinderzitje geen afme-
tingscategorie heeft, moet het automodel op
de voertuiglijst van het kinderzitje staan.
N.B.
Volvo raadt u aan om contact op te nemen
met een erkende Volvo-dealer voor de i-Size/
ISOFIX-kinderzitjes die Volvo adviseert.
VEILIGHEID
85
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 76)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 82)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 86)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 80)
VEILIGHEID
86
Plaatsingstabel voor i-Size-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken i-Size-kinderzitjes op de verschillende zit-
plaatsen en voor de desbetreffende gewichtsca-
tegorieën.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform
UN Reg R129.
N.B.
Neem, voordat u een kinderzitje in de auto
monteert, altijd het hoofdstuk "Kinderzitjes"
door.
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaatsen, tweede zitrij Middelste zitplaats, tweede zitrij Derde zitrij
i-Size-kinderzitje X
i-U
A
X X
i-U: Geschikt voor i-Size-kinderzitje met "universele" goedkeuring dat in of tegen de rijrichting in geplaatst is.
X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
A
Volvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 76)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 82)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 83)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 80)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
87
Geïntegreerd kinderzitje*
In het geïntegreerde kinderzitje op de middelste
zitplaats van de tweede zitrij kunnen kinderen
comfortabel en veilig meerijden.
Het geïntegreerde kinderzitje is speciaal ontwik-
keld om kinderen optimale bescherming te bie-
den. In combinatie met de aanwezige veiligheids-
gordel is het geïntegreerde kinderzitje goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg en een lengte van minimaal 97 cm.
Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder.
Zorg alvorens weg te rijden dat:
het geïntegreerde kinderzitje in de vergren-
delde stand staat
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt
de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden;
de hoofdsteun op dezelfde hoogte staat als
het hoofd van uw kind, zodat de hoofdsteun
zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-
werk over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht geen wijzigingen in of
aanpassingen aan het geïntegreerde kinder-
zitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
Ook als het geïntegreerde kinderzitje er intact
uitziet, kunnen er toch beschermende eigen-
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-
greerde kinderzitje moet ook worden vervan-
gen als het erg versleten is.
WAARSCHUWING
Bij het negeren van de instructies voor het
geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval
van een ongeluk ernstig letsel oplopen.
Gerelateerde informatie
Kinderen en veiligheid (p. 76)
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen* (p. 88)
Geïntegreerd kinderzitje inklappen* (p. 88)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
88
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen*
Om het geïntegreerde kinderzitje op de middel-
ste zitplaats van de tweede zitrij te gebruiken
moet u het eerst uitklappen.
Trek de handgreep naar voren en omhoog
om het kinderzitje vrij te geven.
Duw het kinderzitje naar achteren om het te
vergrendelen.
WAARSCHUWING
Bij het negeren van de instructies voor het
geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval
van een ongeluk ernstig letsel oplopen.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerd kinderzitje* (p. 87)
Geïntegreerd kinderzitje inklappen* (p. 88)
Geïntegreerd kinderzitje inklappen*
Het geïntegreerde kinderzitje op de middelste
zitplaats van de tweede zitrij moet na gebruik
weer worden ingeklapt.
Trek de handgreep naar voren om het zitje
vrij te geven.
VEILIGHEID
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
89
Duw het zitje met uw hand omlaag om het
zitje te vergrendelen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u het kinderzitje weer
neerklapt of er geen losse voorwerpen (zoals
stukken speelgoed) in het gebied onder het
zitje liggen.
N.B.
Bij het inklappen van rugleuningen achter
moet eerst het kinderzitje worden neerge-
klapt.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerd kinderzitje* (p. 87)
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen* (p. 88)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIE-
NING
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
92
Instrumenten en bediening, auto
met stuur links
In de overzichten wordt aangegeven waar dis-
plays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Display/functie/bediening
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistachterlicht, op nul
zetten van dagtellers
Handmatig schakelen bij automatische
versnellingsbak*
Head-updisplay*
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
Display/functie/bediening
Rechter knoppenset op het stuur
Stuurwielafstelling
Claxon
Linker knoppenset op het stuur
Openen van motorkap
Displayverlichting, ontgrendelen van ach-
terklep, openen/sluiten van achterklep*,
koplamphoogteregeling van halogeenko-
plampen
Display/functie/bediening
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole
Handmatige dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel
Display/functie/bediening
Middendisplay
Alarmlichten, max. ontwaseming/elektri-
sche voorruitverwarming*, media, openen
van dashboardkastje
Versnellingspook/keuzehendel
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
93
Display/functie/bediening
Startknop
Rijstanden*
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
Display/functie/bediening
Geheugens voor instellingen van:
elektrisch bedienbare voorstoel*
Buitenspiegels
Head-updisplay*
Openen van portieren, vergrendelen/
ontgrendelen van portieren en achterklep
Display/functie/bediening
Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspie-
gels
Instelling van voorstoel
Instrumenten en bediening, auto
met stuur rechts
In de overzichten wordt aangegeven waar dis-
plays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Display/functie/bediening
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistachterlicht, op nul
zetten van dagtellers
Handmatig schakelen bij automatische
versnellingsbak*
Head-updisplay*
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
94
Display/functie/bediening
Rechter knoppenset op het stuur
Displayverlichting, ontgrendelen van ach-
terklep, openen/sluiten van achterklep*,
koplamphoogteregeling van halogeenko-
plampen
Openen van motorkap
Claxon
Stuurwielafstelling
Linker knoppenset op het stuur
Display/functie/bediening
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole
Handmatige dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel
Display/functie/bediening
Middendisplay
Alarmlichten, max. ontwaseming/elektri-
sche voorruitverwarming*, media, openen
van dashboardkastje
Versnellingspook/keuzehendel
Display/functie/bediening
Startknop
Rijstanden*
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
Display/functie/bediening
Geheugens voor instellingen van:
elektrisch bedienbare voorstoel*
Buitenspiegels
Head-updisplay*
Openen van portieren, vergrendelen/
ontgrendelen van portieren en achterklep
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
95
Display/functie/bediening
Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspie-
gels
Instelling van voorstoel
Bestuurdersdisplay
Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer
over de auto en het rijden.
Van het bestuurdersdisplay maken deel uit
meters, indicatoren en controle- en waarschu-
wingssymbolen. Wat er op het bestuurdersdisplay
wordt weergegeven, hangt af van de uitrusting,
instellingen en de op dat moment actieve func-
ties van de auto.
Het bestuurdersdisplay is verkrijgbaar in twee uit-
voeringen: één van 12 inch en één van 8 inch.
WAARSCHUWING
Bij storingen in het bestuurdersdisplay kan
mogelijk geen informatie over het remsys-
teem, de airbags of andere veiligheidssyste-
men worden weergegeven. U kunt de status
van de autosystemen dan niet controleren en
evenmin waarschuwingen en informatie ont-
vangen.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de auto, als het
bestuurdersdisplay na de activering/start
dooft of niet oplicht of als het bestuurdersdis-
play of delen ervan onleesbaar zijn. Bezoek
onmiddellijk een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Bestuurdersdisplay, 12 inch
Links
Snelheidsmeter
Dagtellers
Kilometerteller
Informatie over cruisecontrol en snelheidsbe-
grenzer
Verkeersbordinformatie
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
96
In het midden
Controle- en waarschuwingssymbolen
Buitentemperatuur
Klok
Meldingen, in bepaalde gevallen met grafi-
sche voorstellingen
Actieradius op tank
Actieradius op accu
Informatie over portieren en gordels
Laadstatus
Kompas
Mediaspeler
Navigatiekaart
Telefoon
Stembediening
Rechts
Toerenteller (afhankelijk van de gekozen rij-
modus).
Brandstofmeter
Accumeter
Schakelindicator
Gekozen rijmodus. De mogelijke rijmodi zijn
Hybrid, Off Road, Save, Pure, Power en AWD
Hybrid-meter (afhankelijk van de gekozen rij-
modus)
Momentaan brandstofverbruik
Ladingstoestand van hybride-accu
Appmenu (te activeren met de knoppenset
op het stuurwiel)
Bestuurdersdisplay activeren
Het bestuurdersdisplay wordt geactiveerd zodra
er een portier wordt geopend, dat wil zeggen in
contactslotstand 0. Het bestuurdersdisplay dooft,
als het enige tijd niet wordt gebruikt. Om het
weer te activeren moet u het volgende doen:
Bedien het rempedaal,
Draai de startknop naar contactslotstand I of
Open een van de portieren.
Instellingen voor bestuurdersdisplay
Enkele instellingen voor wat er op het bestuur-
dersdisplay moet verschijnen zijn te verrichten in
het appmenu, zie het artikel "Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay".
In het menu
Instellingen My Car Displays
op het hoofdscherm van het middendisplay is het
volgende in te stellen:
Achtergrond display bestuurder. Kies wat
er op de achtergrond van het bestuurdersdis-
play moet verschijnen (Geen info in
achtergrond tonen, Info huidige
gespeelde media tonen
of Navigatie ook
tonen zonder ingestelde route
1
). Bij het
12 inch bestuurdersdisplay verschijnt de
informatie in het midden en bij het 8 inch
bestuurdersdisplay in het veld rechtsboven.
Skins. Kies thema (uiterlijk) van het bestuur-
dersdisplay (Glass, Minimalistic,
Performance of Chrome rings).
De systeemtaal is te wijzigen in
Instellingen
Systeem Systeemtaal selecteren. Een wijzi-
ging werkt door op de taal op alle niveaus.
Gerelateerde informatie
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 98)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 101)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 109)
Licentieovereenkomst voor bestuurdersdis-
play (p. 104)
1
Bij het 8 inch bestuurdersdisplay verschijnt alleen routebegeleiding, een kaart verschijnt alleen op het 12 inch bestuurdersdisplay. Voor meer informatie, zie de paragraaf "Displays en bediening voor kaartnaviga-
tie" en "Kaartnavigatie op bestuurdersdisplay".
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
97
Hybridespecifieke informatie
Welke meters en functies op het bestuurdersdis-
play verschijnen, hangt af van de gekozen rijst-
and. De rijstanden bieden allemaal unieke instru-
menten die u helpen om zo zuinig mogelijk met
de auto te rijden.
De auto slaat ook statistiek op van gereden ritten
die wordt verwerkt in staafdiagrammen.
Hybride-unieke symbolen
De verschillende instrumenten geven op uiteen-
lopende manieren het verband aan tussen het
benutte en het beschikbare vermogen van de
elektromotor.
Geeft het beschikbare vermogen van
de elektromotor. Een gevuld symbool
betekent dat de elektromotor wordt
gebruikt.
Geeft het beschikbare vermogen van
de elektromotor. Een niet-gevuld sym-
bool betekent dat de elektromotor niet
wordt gebruikt.
Geeft het vermogensniveau aan waar-
bij de verbrandingsmotor aanslaat. Een
gevuld symbool betekent dat de ver-
brandingsmotor wordt gebruikt
Geeft het vermogensniveau aan waar-
bij de verbrandingsmotor aanslaat. Een
niet-gevuld symbool betekent dat de
verbrandingsmotor niet wordt gebruikt.
Een indicator die aangeeft dat de
hybride-accu wordt opgeladen.
Een indicator die de hoeveelheid ener-
gie in de accu aangeeft die beschik-
baar is voor de elektromotor. De indica-
tor wordt weergegeven bij de hybride-
accumeter in de hoek rechtsonder.
Indicator eDTE (Electrical Distance To
Empty). Toont de actuele actieradius
op de accu.
Hybridemeter
Beschikbaar vermogen elektromotor
In de hoek rechtsonder van het instrument, tus-
sen de hybridemeter en de brandstofmeter, zit
een accumeter. De meter geeft de resterende
hoeveelheid energie in de accu aan. Deze ener-
gie wordt niet alleen gebruikt voor de elektromo-
tor maar ook voor de koeling of verwarming van
de auto.
Gewenst vermogen
De wijzer geeft het door u gewenste motorver-
mogen aan op basis van de stand van het gaspe-
daal. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe gro-
ter het gewenste vermogen in de actuele ver-
snelling. De markering tussen de bliksemschicht
en de druppel toont het punt waarop de elektro-
motor stopt en de verbrandingsmotor verder gaat.
Bijvoorbeeld
De auto is gestart maar staat stil, geen vermo-
gensvraag.
De elektromotor is niet in staat het gevraagde
motorvermogen te leveren, zodat de verbran-
dingsmotor aanslaat.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
98
De auto genereert stroom naar de accu en de
accu wordt opgeladen, bijv. bij een lichte druk op
het rempedaal of bij afremmen op de motor op
een helling naar beneden.
Rijstand Save
De rijstand Save is geactiveerd. De accu is inge-
steld op het niveau dat gold bij activering van de
rijstand. Dit wordt aangegeven door het symbool
dat bij de accu-indicator wordt weergege-
ven. Het energieniveau wordt in stand gehouden
doordat het systeem de verbrandingsmotor op
dezelfde manier stopt/start als in de Hybrid-
stand. De verbrandingsmotor wordt gebruikt. Als
het energieniveau van de hybride-accu lager dan
33% is als de rijstand wordt geactiveerd, slaat de
verbrandingsmotor aan om de accu tot 33% op
te laden. Voor meer informatie, zie de paragraaf
"Rijstanden".
Gerelateerde informatie
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 172)
Rijstatistieken tonen op het middendisplay
(p. 174)
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Rijmodi (p. 388)
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 436)
Controlesymbolen op
bestuurdersdisplay
De controlesymbolen attenderen u erop dat de
bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de des-
betreffende systemen actief zijn of dat er storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
Symbool Betekenis
Informatie, lees displaymelding
Bij een afwijking in een van de
autosystemen gaat het informatie-
symbool branden op het bestuur-
dersdisplay en verschijnt er een
displaytekst. Het informatiesymbool
kan ook gaan branden in combina-
tie met andere symbolen.
Storing in remsysteem
Het symbool brandt bij een storing
in de parkeerrem.
Storing in ABS
Als het symbool brandt, is het sys-
teem defect. Het normale remsys-
teem van de auto werkt dan nog
wel, zij het zonder ABS-regeling.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
99
Symbool Betekenis
Automatische rem aan
De rem zorgt dat de auto stil blijft
staan, nadat deze tot stilstand is
gekomen. Het symbool brandt,
wanneer de functie actief is en de
bedrijfsrem of parkeerrem ingrij-
pen.
Bandenspanningssysteem
Het symbool brandt bij een te lage
bandenspanning. Bij een storing in
het bandenspanningssysteem gaat
het symbool eerst ca. 1 minuut
knipperen en vervolgens perma-
nent branden. Dit kan komen door-
dat het systeem niet als beoogd
een lage bandenspanning kan
registreren of daarvoor waarschu-
wen.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-
nigingssysteem kan na een motor-
start het symbool gaan branden.
Rijd voor een controle naar een
werkplaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Symbool Betekenis
Richtingaanwijzer links en
rechts
De symbolen knipperen als de rich-
tingaanwijzers worden gebruikt.
Stadslicht/dagrijlicht
Het symbool brandt, wanneer de
stadslichten/dagrijlichten aan zijn.
Storing in ABL
Het symbool brandt, als er een sto-
ring is opgetreden in het ABL-sys-
teem (Active Bending Lights).
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw licht
als het automatisch groot licht aan
is.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit licht
als het automatisch groot licht uit
is.
Symbool Betekenis
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer u het
groot licht voert of grootlichtsigna-
len geeft.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw licht
als het automatisch groot licht aan
is. Stadslichten/dagrijlichten zijn
aan.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit licht
als het automatisch groot licht uit
is. Stadslichten/dagrijlichten zijn
aan.
Groot licht aan
Het symbool brandt als het groot
licht en de stadslichten/dagrijlich-
ten aan zijn.
Mistachterlicht aan
Het symbool brandt, wanneer het
mistachterlicht is ingeschakeld.
Regensensor aan
Dit symbool brandt, wanneer de
regensensor aanstaat.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
100
Symbool Betekenis
Preconditioning aan
Het symbool brandt, wanneer de
motor- en interieurverwarming/
airconditioning voor preconditio-
ning van de auto zorgen.
Stabiliteitsregeling
Het knipperende symbool geeft
aan dat de stabiliteitsregeling
werkt. Als het symbool continu
brandt is er sprake van een storing
in het systeem.
Stabiliteitsregeling, Sport-stand
De Sport-stand maakt een actie-
vere rijervaring mogelijk. Het sys-
teem registreert dan of de gaspe-
daal- en stuurwielbediening alsook
het bochtenwerk aan te merken
zijn als actiever dan normaal,
waarna het systeem toestaat dat
de achtertrein een gecontroleerde
vorm van slippen vertoont voordat
het ingrijpt en de auto stabiliseert.
Het symbool brandt, wanneer de
Sport-stand is geactiveerd.
Symbool Betekenis
Rijbaanassistent
Wit symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is waargenomen.
Grijs symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is niet waargeno-
men.
Geel lampje: Rijbaanassistent
waarschuwt/grijpt in.
Rijbaanassistent en regensen-
sor
Wit symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is waargenomen.
De regensensor is aan.
Grijs symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is niet waargeno-
men. De regensensor is aan.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of
waarschuwingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden in combinatie met een grafische
voorstelling.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 101)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 66)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
101
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
De waarschuwingssymbolen attenderen u erop
dat de bijbehorende belangrijke functies/syste-
men ingeschakeld zijn of dat er ernstige storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in
het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas ver-
der rijden als de remvloeistof is bijgevuld.
Het remvloeistofverlies moet door een werk-
plaats worden gecontroleerd. Volvo adviseert
u daarvoor contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd
branden, bestaat de kans dat de achtertrein
bij krachtig afremmen slipt.
Symbool Betekenis
Waarschuwing
Het rode waarschuwingssymbool
gaat branden, wanneer er een sto-
ring is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid
en/of de rijeigenschappen van de
auto. Er verschijnt tegelijkertijd een
verklarende tekstmelding op het
bestuurdersdisplay. Het waarschu-
wingssymbool kan ook gaan bran-
den in combinatie met andere sym-
bolen.
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt als u of de voor-
passagier geen veiligheidsgordel
draagt of als iemand op de achter-
bank de gordel heeft losgenomen.
Airbags
Als het symbool tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing geregistreerd in een van de
veiligheidssystemen van de auto.
Lees de melding op het bestuur-
dersdisplay. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Symbool Betekenis
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
Bezoek de dichtstbijzijnde erkende
werkplaats om het remvloeistofpeil
te laten controleren en aanpassen.
Parkeerrem aangezet
Het lampje brandt continu, wan-
neer u de parkeerrem hebt aange-
zet.
Een knipperend symbool houdt in
dat er een storing is opgetreden.
Lees de melding op het bestuur-
dersdisplay.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
102
Symbool Betekenis
Lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk
af en controleer het motoroliepeil.
Vul zo nodig olie bij. Als het lampje
oplicht terwijl het oliepeil in orde is,
moet u contact opnemen met een
werkplaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Startaccu laadt niet op
Het lampje gaat tijdens het rijden
branden, als er sprake is van een
storing in het elektrisch systeem.
Bezoek een werkplaats. Volvo advi-
seert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of
waarschuwingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden in combinatie met een grafische
voorstelling.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 98)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 66)
Veiligheid (p. 60)
Buitentemperatuur
De buitentemperatuurmeter is zichtbaar op het
bestuurdersdisplay.
Een sensor registreert de temperatuur buiten de
auto.
De plaats van de buitentemperatuurmeter op het
bestuurdersdisplay.
Wanneer de auto geparkeerd heeft gestaan, is
het mogelijk dat de meter een te hoge tempera-
tuur aangeeft.
Als de buitentemperatuur in het gebied -5 °C tot
+2 °C ligt, brandt er ook een sneeuwvloksymbool
op het bestuurdersdisplay, dat voor slipgevaar
waarschuwt. Het sneeuwvloksymbool gaat ook tij-
delijk branden in het head-updisplay, als de auto
daarmee is uitgerust.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
103
Instelling van de
buitentemperatuurmeter
Wijzig de eenheid voor o.a. de temperatuurmeter
via het hoofdscherm van het middendisplay.
Kies Instellingen Systeem
Eenheden en markeer het gewenste type
eenheid,
Metr.,Imper. of VS.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Klimaatsensoren (p. 182)
Klok
De klok is zichtbaar op zowel bestuurders- als
middendisplay.
Positie
Positie van de klok bij een 12 inch en een 8 inch
bestuurdersdisplay.
Op het middendisplay zit de klok rechts bovenaan
op de statusbalk.
In sommige situaties kan de klok op het bestuur-
dersdisplay schuilgaan achter meldingen en
informatie.
Instellingen voor tijd en datum
Kies Instellingen Systeem Tijd en
Datum
op het hoofdscherm van het middendis-
play om de instellingen voor tijd- en datumfor-
maat te wijzigen.
Stel de tijd en datum in door op de pijlen omhoog
of omlaag op het touchscreen te drukken.
Automatische tijd voor auto's met gps
Bij een auto met navigatiesysteem kunt u
Automatische tijd kiezen. De tijdzone wordt dan
automatisch ingesteld aan de hand van waar de
auto zich bevindt. Voor een bepaald type naviga-
tiesysteem moet ook de huidige locatie (land)
worden ingesteld om de juiste tijdzone te krijgen.
Als Automatische tijd niet is gekozen, stelt u
tijd en datum met de pijlen omhoog of omlaag op
het touchscreen.
Zomertijd
In sommige landen kan automatische instelling
van de zomertijd worden geselecteerd met
Auto.
Voor alle overige landen kan de zomertijd worden
ingesteld met Aan of Uit.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Instellingsscherm (p. 175)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
104
Licentieovereenkomst voor
bestuurdersdisplay
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgt een Engelse versie van de overeenkomst
tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars.
BSD 4-clause "Original" or "Old"
License
Copyright (c) 1982, 1986, 1990, 1991, 1993
The Regents of the University of California. All
rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
3. All advertising materials mentioning features
or use of this software must display the
following acknowledgement: This product
includes software developed by the
University of California, Berkeley and its
contributors.
4. Neither the name of the University nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derived from
this software without specific prior written
permission.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS'' AND
ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE
REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE
FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL,
SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL
DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
BSD 3-clause "New" or "Revised"
License
Copyright (c) 2011-2014, Yann Collet.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
3. Neither the name of the organisation nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derive from this
software without specific prior written
permission.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS
"AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER
OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
105
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
BSD 2-clause “Simplified” license
Copyright (c) <YEAR>, <OWNER> All rights
reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS
"AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER
OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
The views and conclusions contained in the
software and documentation are those of the
authors and should not be interpreted as
representing official policies, either expressed or
implied, of the FreeBSD Project.
FreeType Project License
1. 1 Copyright 1996-1999 by David Turner,
Robert Wilhelm, and Werner Lemberg
Introduction The FreeType Project is
distributed in several archive packages; some
of them may contain, in addition to the
FreeType font engine, various tools and
contributions which rely on, or relate to, the
FreeType Project. This license applies to all
files found in such packages, and which do
not fall under their own explicit license. The
license affects thus the FreeType font
engine, the test programs, documentation
and makefiles, at the very least. This license
was inspired by the BSD, Artistic, and IJG
(Independent JPEG Group) licenses, which
all encourage inclusion and use of free
software in commercial and freeware
products alike. As a consequence, its main
points are that: o We don't promise that this
software works. However, we are be
interested in any kind of bug reports. (`as is'
distribution) o You can use this software for
whatever you want, in parts or full form,
without having to pay us. (`royalty-free'
usage) o You may not pretend that you wrote
this software. If you use it, or only parts of it,
in a program, you must acknowledge
somewhere in your documentation that
you've used the FreeType code. (`credits')
We specifically permit and encourage the
inclusion of this software, with or without
modifications, in commercial products,
provided that all warranty or liability claims
are assumed by the product vendor. Legal
Terms 0. Definitions Throughout this license,
the terms `package', `FreeType Project', and
`FreeType archive' refer to the set of files
originally distributed by the authors (David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg) as the `FreeType project', be they
named as alpha, beta or final release. `You'
refers to the licensee, or person using the
project, where `using' is a generic term
including compiling the project's source code
as well as linking it to form a `program' or
`executable'. This program is referred to as `a
program using the FreeType engine'. This
license applies to all files distributed in the
original FreeType archive, including all source
code, binaries and documentation, unless
otherwise stated in the file in its original,
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
106
unmodified form as distributed in the original
archive. If you are unsure whether or not a
particular file is covered by this license, you
must contact us to verify this. The FreeType
project is copyright (C) 1996-1999 by David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg. All rights reserved except as
specified below. 1. No Warranty THE
FREETYPE ARCHIVE IS PROVIDED `AS IS'
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EITHER EXPRESSED OR IMPLIED,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND
FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE.
IN NO EVENT WILL ANY OF THE
AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY DAMAGES CAUSED BY
THE USE OR THE INABILITY TO USE, OF
THE FREETYPE PROJECT. As you have not
signed this license, you are not required to
accept it. However, as the FreeType project
is copyrighted material, only this license, or
another one contracted with the authors,
grants you the right to use, distribute, and
modify it. Therefore, by using, distributing, or
modifying the FreeType project, you indicate
that you understand and accept all the terms
of this license.
2. Redistribution Redistribution and use in
source and binary forms, with or without
modification, are permitted provided that the
following conditions are met: o Redistribution
of source code must retain this license file
(`licence.txt') unaltered; any additions,
deletions or changes to the original files
must be clearly indicated in accompanying
documentation. The copyright notices of the
unaltered, original files must be preserved in
all copies of source files. o Redistribution in
binary form must provide a disclaimer that
states that the software is based in part of
the work of the FreeType Team, in the
distribution documentation. We also
encourage you to put an URL to the
FreeType web page in your documentation,
though this isn't mandatory. These conditions
apply to any software derived from or based
on the FreeType code, not just the
unmodified files. If you use our work, you
must acknowledge us. However, no fee need
be paid to us.
3. Advertising The names of FreeType's authors
and contributors may not be used to endorse
or promote products derived from this
software without specific prior written
permission. We suggest, but do not require,
that you use one or more of the following
phrases to refer to this software in your
documentation or advertising materials:
`FreeType Project', `FreeType Engine',
`FreeType library', or `FreeType Distribution'.
4. Contacts There are two mailing lists related
to FreeType: o [email protected]
Discusses general use and applications of
FreeType, as well as future and wanted
additions to the library and distribution. If you
are looking for support, start in this list if you
haven't found anything to help you in the
documentation. o [email protected]
Discusses bugs, as well as engine internals,
design issues, specific licenses, porting, etc.
o http://www.freetype.org Holds the current
FreeType web page, which will allow you to
download our latest development version and
read online documentation. You can also
contact us individually at: David Turner
<[email protected]> Robert Wilhelm
Libpng License
This copy of the libpng notices is provided for
your convenience. In case of any discrepancy
between this copy and the notices in the file
png.h that is included in the libpng distribution,
the latter shall prevail.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
107
COPYRIGHT NOTICE, DISCLAIMER, and
LICENSE:
If you modify libpng you may insert additional
notices immediately following this sentence.
libpng versions 1.0.7, July 1, 2000, through
1.0.13, April 15, 2002, are Copyright (c)
2000-2002 Glenn Randers-Pehrson and are
distributed according to the same disclaimer and
license as libpng-1.0.6 with the following
individuals added to the list of Contributing
Authors
Simon-Pierre Cadieux
Eric S. Raymond
Gilles Vollant
and with the following additions to the disclaimer:
There is no warranty against interference with
your enjoyment of the library or against
infringement. There is no warranty that our efforts
or the library will fulfill any of your particular
purposes or needs. This library is provided with all
faults, and the entire risk of satisfactory quality,
performance, accuracy, and effort is with the user.
libpng versions 0.97, January 1998, through
1.0.6, March 20, 2000, are Copyright (c) 1998,
1999 Glenn Randers-Pehrson, and are
distributed according to the same disclaimer and
license as libpng-0.96, with the following
individuals added to the list of Contributing
Authors:
Tom Lane
Glenn Randers-Pehrson
Willem van Schaik
libpng versions 0.89, June 1996, through 0.96,
May 1997, are Copyright (c) 1996, 1997
Andreas Dilger Distributed according to the same
disclaimer and license as libpng-0.88, with the
following individuals added to the list of
Contributing Authors:
John Bowler
Kevin Bracey
Sam Bushell
Magnus Holmgren
Greg Roelofs
Tom Tanner
libpng versions 0.5, May 1995, through 0.88,
January 1996, are Copyright (c) 1995, 1996 Guy
Eric Schalnat, Group 42, Inc.
For the purposes of this copyright and license,
"Contributing Authors" is defined as the following
set of individuals:
Andreas Dilger
Dave Martindale
Guy Eric Schalnat
Paul Schmidt
Tim Wegner
The PNG Reference Library is supplied "AS IS".
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
disclaim all warranties, expressed or implied,
including, without limitation, the warranties of
merchantability and of fitness for any purpose.
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
assume no liability for direct, indirect, incidental,
special, exemplary, or consequential damages,
which may result from the use of the PNG
Reference Library, even if advised of the
possibility of such damage.
Permission is hereby granted to use, copy,
modify, and distribute this source code, or
portions hereof, for any purpose, without fee,
subject to the following restrictions:
1. The origin of this source code must not be
misrepresented.
2. Altered versions must be plainly marked as
such and must not be misrepresented as
being the original source.
3. This Copyright notice may not be removed or
altered from any source or altered source
distribution.
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
specifically permit, without fee, and encourage
the use of this source code as a component to
supporting the PNG file format in commercial
products. If you use this source code in a product,
acknowledgment is not required but would be
appreciated.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
108
A "png_get_copyright" function is available, for
convenient use in "about" boxes and the like:
printf("%s",png_get_copyright(NULL));
Also, the PNG logo (in PNG format, of course) is
supplied in the files "pngbar.png" and
"pngbar.jpg (88x31) and "pngnow.png" (98x31).
Libpng is OSI Certified Open Source Software.
OSI Certified Open Source is a certification mark
of the Open Source Initiative.
Glenn Randers-Pehrson [email protected]
April 15, 2002
MIT License
Copyright (c) <year> <copyright holders>
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of this software and
associated documentation files (the "Software"),
to deal in the Software without restriction,
including without limitation the rights to use,
copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software,
and to permit persons to whom the Software is
furnished to do so, subject to the following
conditions:
The above copyright notice and this permission
notice shall be included in all copies or
substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR
OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION
OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE,
ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION
WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR
OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
zlib License
The zlib/libpng License Copyright (c) <year>
<copyright holders>
This software is provided 'as-is', without any
express or implied warranty. In no event will the
authors be held liable for any damages arising
from the use of this software.
Permission is granted to anyone to use this
software for any purpose, including commercial
applications, and to alter it and redistribute it
freely, subject to the following restrictions:
1. The origin of this software must not be
misrepresented; you must not claim that you
wrote the original software. If you use this
software in a product, an acknowledgment in
the product documentation would be
appreciated but is not required.
2. Altered source versions must be plainly
marked as such, and must not be
misrepresented as being the original
software.
3. This notice may not be removed or altered
from any source distribution.
SGI Free Software B License Version
2.0.
SGI FREE SOFTWARE LICENSE B (Version 2.0,
Sept. 18, 2008)
Copyright (C) [dates of first publication] Silicon
Graphics, Inc. All Rights Reserved. Permission is
hereby granted, free of charge, to any person
obtaining a copy of this software and associated
documentation files (the "Software"), to deal in
the Software without restriction, including without
limitation the rights to use, copy, modify, merge,
publish, distribute, sublicense, and/or sell copies
of the Software, and to permit persons to whom
the Software is furnished to do so, subject to the
following conditions: The above copyright notice
including the dates of first publication and either
this permission notice or a reference to http://
oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in
all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
109
CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE
OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of
Silicon Graphics, Inc. shall not be used in
advertising or otherwise to promote the sale, use
or other dealings in this Software without prior
written authorization from Silicon Graphics, Inc.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay
Via het applicatiemenu (appmenu) van het
bestuurdersdisplay krijgt u snel toegang tot de
meest gebruikte functies voor bepaalde apps.
Het appmenu op het bestuurdersdisplay is te gebruiken
in plaats van het middendisplay.
Het appmenu verschijnt op het bestuurdersdis-
play en navigatie is mogelijk via de knoppenset
rechts op het stuurwiel. Dankzij het appmenu
kunt u eenvoudig van app of appfunctie wisselen
zonder daarvoor uw handen van het stuur of uw
blik van de weg te hoeven nemen.
Functies van het appmenu
U hebt toegang tot uiteenlopende functies via
verschillende apps. Vanuit het appmenu zijn de
volgende apps en de bijbehorende appfuncties te
regelen:
App Functies
Boord-
computer
Dagteller kiezen, kiezen wat op
het bestuurdersdisplay moet
worden weergegeven en derge-
lijke.
Mediaspe-
ler
Actieve bron voor mediaspeler
kiezen.
Telefoon Contact in de gesprekslijst bel-
len.
Navigatie Routebegeleiding pauzeren, rou-
tebegeleiding naar recentelijk
gehanteerde bestemming star-
ten en dergelijke.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 110)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
110
Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay gebruiken
Het applicatiemenu (appmenu) op het bestuur-
dersdisplay is te gebruiken via de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Appmenu en knoppenset rechts op het stuurwiel.
Openen/sluiten
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
Appmenu openen/sluiten
Druk op Openen/sluiten (1).
(Het appmenu kan niet worden geopend als
er nog een onbevestigde melding op het
bestuurdersdisplay staat. De melding moet
eerst worden bevestigd voordat het appmenu
kan worden geopend.)
> Het appmenu wordt geopend/gesloten.
Het appmenu wordt na een periode van inactivi-
teit automatisch gesloten of na bepaalde keuzes.
Navigeren en kiezen in appmenu
1. Navigeer door de beschikbare apps door op
links of rechts (2) te drukken.
> In het appmenu verschijnen de functies
voor de vorige/volgende app.
2. Blader door de functies voor de gekozen app
door op omhoog of omlaag (3) te drukken.
3. Bevestig de actuele functie of markeer uw
keuze door op bevestigen (4) te drukken.
> De desbetreffende functie wordt geacti-
veerd, waarna in bepaalde gevallen het
appmenu wordt gesloten.
Als het appmenu weer opent, verschijnen direct
de functies voor de laatst gekozen app.
Gerelateerde informatie
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 109)
Meldingen op bestuurders- en
middendisplay
Op het bestuurders- en middendisplay kunnen
in uiteenlopende situaties meldingen verschijnen
om u te informeren of helpen.
Bestuurdersdisplay
Melding op bestuurdersdisplay.
Op het bestuurdersdisplay verschijnen meldingen
die voor u als bestuurder belangrijk zijn.
Afhankelijk van de andere informatie die op dit
moment wordt weergegeven, kan de positie van
de meldingen op het bestuurdersdisplay variëren.
De meldingen verdwijnen na enige tijd automa-
tisch of na eventuele bevestiging/reactie van het
bestuurdersdisplay. Als een melding moet wor-
den opgeslagen, wordt deze bewaard in de app
Auto status, die opent vanuit het appscherm op
het middendisplay.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
111
De meldingen kunnen er verschillende uitzien en
worden mogelijk gecombineerd met grafische
voorstellingen, symbolen en knoppen om de des-
betreffende melding bijvoorbeeld te bevestigen
of in te stemmen met een bepaald verzoek.
Servicemeldingen
Hier volgt een greep uit de belangrijke service-
meldingen en hun betekenis.
Melding Betekenis
Stop veilig
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade - bezoek
een werkplaats
B
.
Zet de motor
af
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade - bezoek
een werkplaats
B
.
Service
urgent Rijd
naar werk-
plaats
A
Bezoek een werkplaats
B
om
de auto onmiddellijk te laten
controleren.
Service ver-
eist
A
Bezoek een werkplaats
B
om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Melding Betekenis
Normaal
onderhoud
Bespreek tijd
voor onder-
houd
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt geruime
tijd vóór het geprogram-
meerde tijdstip voor de vol-
gende servicebeurt.
Normaal
onderhoud
Onderhoud
nodig
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt op het
geprogrammeerde tijdstip
voor de volgende service-
beurt.
Normaal
onderhoud
Onderhouds-
termijn ver-
streken
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt wanneer
het geprogrammeerde tijd-
stip voor een servicebeurt is
overschreden.
Tijdelijk uit
A
De bijbehorende functie is
tijdelijk uitgeschakeld en
wordt na enige tijd rijden of
de volgende keer dat u de
motor start automatisch
opnieuw ingeschakeld.
A
Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de
locatie van de storing.
B
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Middendisplay
Melding op middendisplay.
Op het middendisplay verschijnen meldingen die
voor u als bestuurder minder belangrijk zijn.
De meeste meldingen verschijnen boven de sta-
tusbalk van het middendisplay. De meldingen ver-
dwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele
reactie uit de statusbalk. Als een melding moet
worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het
hoofdscherm van het middendisplay.
De meldingen kunnen er verschillend uitzien en
worden mogelijk gecombineerd met grafische
voorstellingen, symbolen of een knop om bijvoor-
beeld een functie die aan de melding is gekop-
peld, te activeren/deactiveren.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
112
Pop-upmeldingen
In bepaalde gevallen verschijnen pop-upmeldin-
gen. Pop-upmeldingen zijn belangrijker dan mel-
dingen op de statusbalk en verdwijnen alleen na
bevestiging/actie. Meldingen die moeten worden
opgeslagen, worden bewaard op het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 112)
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 113)
Meldingsfuncties op bestuurders-
en middendisplay
De meldingen op het bestuurdersdisplay en mid-
dendisplay zijn te hanteren met de knoppenset
rechts op het stuurwiel en op de schermen van
het middendisplay.
Bestuurdersdisplay
Melding op bestuurdersdisplay en knoppenset rechts op
het stuurwiel.
Links/rechts
Bevestigen
Bepaalde meldingen op het bestuurdersdisplay
worden gecombineerd met een of meer knoppen
om de desbetreffende meldingen bijvoorbeeld te
bevestigen of in te stemmen met een bepaald
verzoek.
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
1. Navigeer door de beschikbare knoppen door
op links of rechts (1) te drukken.
2. Bevestig uw keuze door te drukken op
bevestigen (2).
> De melding verdwijnt van het bestuurders-
display.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door op bevestigen (2) te
drukken of doe niets, waarna de melding
enige tijd later automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van het bestuurders-
display.
Als een melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard in de app
Auto status, die opent
vanuit het appscherm op het middendisplay. In
verband hiermee verschijnt de melding Bericht
auto opgesl. in toepassing Voertuigstatus
op het middendisplay.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
113
Middendisplay
Melding op middendisplay.
Bepaalde meldingen op het middendisplay heb-
ben een knop (of meerdere knoppen in pop-
upmeldingen) om bijvoorbeeld een functie te
activeren/deactiveren die aan de melding is
gekoppeld.
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
Druk op de knop om de maatregel uit te voe-
ren of laat de melding automatisch na een
poosje gesloten worden.
> De melding verdwijnt van de statusbalk.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door erop te drukken of doe
niets, waarna de melding enige tijd later
automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van de statusbalk.
Als een melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard op het hoofdscherm van het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Meldingen op bestuurders- en middendisplay
(p. 110)
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 113)
Meldingen opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay
hanteren
Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay worden in beide
gevallen gehanteerd in het middendisplay.
Meldingen opgeslagen vanuit het
bestuurdersdisplay
Opgeslagen meldingen en beschikbare opties in de app
Auto status.
Meldingen die op het bestuur-
dersdisplay zijn weergegeven
en die opgeslagen moeten
worden, worden bewaard in de
app
Auto status op het mid-
dendisplay. In verband hiermee
verschijnt de melding Bericht
auto opgesl. in toepassing Voertuigstatus
op het middendisplay.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
114
Opgeslagen melding lezen
Lees de opgeslagen melding direct:
Druk op de knop rechts van de melding
Bericht auto opgesl. in toepassing
Voertuigstatus in het middendisplay.
> De opgeslagen melding verschijnt in de
app
Auto status.
Lees de opgeslagen melding achteraf:
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
> De app start in het onderste deelscherm
van het homescherm.
2.
Kies de tab
Berichten in de app.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen.
3. Druk op de pijl rechts om een melding uit te
vouwen/in te klappen.
> Er verschijnt meer informatie over de mel-
ding in de lijst en de afbeelding links in de
app geeft informatie in grafische vorm
over de melding.
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben in uitgevouwen
vorm twee knoppen, nl. om onderhoud te reserve-
ren of de gebruikershandleiding te lezen.
Onderhoud reserveren voor een opgeslagen mel-
ding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Afspraak- verzoekBel voor een
afspraak
2
om hulp te krijgen bij het reserve-
ren van onderhoud.
>
Met
Afspraak- verzoek: De tab
Afspraken gaat open in de app en u
krijgt een vraag voorgelegd over het
reserveren van onderhoud en reparatie.
Met
Bel voor een afspraak: De tele-
foonapp wordt gestart en deze belt een
onderhoudscentrum om service en repa-
ratie te reserveren.
Lees de gebruikershandleiding voor de opgesla-
gen melding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Handleiding om in de gebruikers-
handleiding over de melding te lezen.
> De gebruikershandleiding gaat open op
het middendisplay en deze geeft informa-
tie die aan de melding is gekoppeld.
Meldingen opgeslagen in de app worden auto-
matisch gewist telkens bij het starten van de
motor.
Meldingen opgeslagen vanuit het
middendisplay
Opgeslagen meldingen en beschikbare opties in het
hoofdscherm.
Meldingen die op het middendisplay zijn weerge-
geven en die opgeslagen moeten worden, wor-
den bewaard in het hoofdscherm van het mid-
dendisplay.
Opgeslagen melding lezen
1. Open het hoofdscherm op het middendis-
play.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen. Meldingen met een pijl naar
rechts kunnen worden uitgevouwen.
2. Druk op de pijl om de melding uit te
vouwen/in te klappen.
2
Afhankelijk van de markt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
115
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben een knop om bij-
voorbeeld een functie te activeren/deactiveren
die aan de melding is gekoppeld.
Druk op de knop om de maatregel uit te voe-
ren.
Opgeslagen meldingen in het hoofdscherm wor-
den automatisch gewist als de auto wordt uitge-
zet.
Gerelateerde informatie
Meldingen op bestuurders- en middendisplay
(p. 110)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 112)
Head-updisplay*
Het head-updisplay projecteert waarschuwingen
en informatie met betrekking tot snelheid, cruise-
controlfuncties, navigatie en dergelijke binnen
het gezichtsveld van de bestuurder. Ook infor-
matie over verkeersborden en telefoonoproepen
verschijnen op het head-updisplay.
Telefoonoproepen.
Het head-updisplay is een aanvulling op het
bestuurdersdisplay van de auto en projecteert
informatie op de voorruit. Het geprojecteerde
beeld is alleen vanuit de positie van de bestuur-
der zichtbaar.
BELANGRIJK
De displaymodule die de informatie project-
eert zit in het dashboard. Leg geen voorwer-
pen op het dekglas en zorg dat er evenmin
voorwerpen op kunnen vallen om schade aan
het dekglas van de displaymodule te voorko-
men.
Voorbeelden van wat op het display kan verschijnen.
Snelheid
Cruisecontrol
Navigatie
Verkeersborden
Bepaalde symbolen (zoals de onderstaande) kun-
nen korte tijd op het head-updisplay verschijnen:
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
116
Licht het waarschuwingssymbool op -
lees de waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay.
Licht het informatiesymbool - lees de
melding op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Bij activering van het City Safety* wordt de
informatie op het head-updisplay vervangen
door een grafische voorstelling voor City
Safety. Deze grafische voorstelling verschijnt
ook als het head-updisplay uitstaat.
De grafische voorstelling voor City Safety knippert om
uw aandacht te trekken.
N.B.
U kunt de informatie op het head-updisplay
mogelijk minder goed zien bij:
gebruik van een polariserende zonnebril
een zithouding waarbij u niet goed in het
midden van de stoel zit
voorwerpen op het dekglas van de dis-
playmodule
ongunstige lichtomstandigheden,
N.B.
Bij bepaalde afwijkingen in de lichtbreking
kan het gebruik van het head-updisplay aan-
leiding geven tot hoofdpijn en vermoeide
ogen.
N.B.
Activering/deactivering en instellingen van
het head-updisplay zijn alleen mogelijk als het
een geprojecteerde afbeelding toont. Daar-
voor moet de motor van de auto draaien.
Head-updisplay activeren/deactiveren
U kunt de functie op twee manieren activeren/
deactiveren via het middendisplay:
Via het functiescherm
Druk op de knop Head-up
display.
Via instellingen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Displays.
3.
Selecteer of deselecteer
Head-up display.
Weergave-opties kiezen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Displays Opties
head-up display
.
3.
Kies
Navigatie op head-up display, Road
Sign Information op head-up display,
Best.onderst. op head-up display of
Telefoon op head-up display weergeven.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
117
Lichtsterkte en hoogte aanpassen
1.
Druk op de knop
Head-up display
afstellen in het functiescherm op het mid-
dendisplay.
2. Pas de lichtsterkte en hoogte van de gepro-
jecteerde afbeelding in uw blikveld aan met
behulp van de knoppenset rechts op het
stuurwiel.
Lichtsterkte verlagen
Lichtsterkte verhogen
Positie verhogen
Positie verlagen
Bevestigen
Lichtsterkte aanpassen
De lichtsterkte van de grafische voorstellingen
wordt automatisch afgestemd op de heersende
lichtomstandigheden. De lichtsterkte van het
head-updisplay hangt tevens af van de gehan-
teerde lichtsterkte voor de overige displays in de
auto.
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
voorstoel*
De hoogte is op te slaan in de geheugenfunctie
van de elektrisch bedienbare voorstoel.
Horizontale stand kalibreren
De horizontale stand van het head-updisplay
moet mogelijk gekalibreerd worden bij het ver-
vangen van de voorruit of de displayeenheid. Kali-
breren houdt in dat de geprojecteerde afbeelding
linksom of rechtsom wordt gedraaid.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Kies
My Car Displays Head-up
display kalibreren
.
3. Kalibreer de horizontale stand van de afbeel-
ding met de rechter toetsenset van het stuur.
Linksom draaien
Rechtsom draaien
Bevestigen
Schoonmaken
Neem het dekglas van het display voorzichtig af
met een schone en droge microvezeldoek. U kunt
de microvezeldoek zo nodig licht bevochtigen.
Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de
hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reini-
gingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de
erkende Volvo-werkplaats.
Voorruit vervangen
Auto's met een head-updisplay hebben een spe-
ciaal type voorruit dat voldoet aan de eisen voor
de geprojecteerde afbeelding.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
118
Neem voor het vervangen van de voorruit contact
op met een erkende werkplaats
3
. De grafische
voorstellingen op het head-updisplay zijn alleen
goed weer te geven, als het juiste type voorruit
gemonteerd is.
Gerelateerde informatie
Functiescherm met knoppen voor autofunc-
ties (p. 47)
Instellingsscherm (p. 175)
Stuurwiel (p. 138)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 125)
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Stembediening
De stembediening biedt u de mogelijkheid om
bepaalde functies van de mediaspeler, een via
Bluetooth aangesloten telefoon, de klimaatrege-
ling en Volvo's navigatiesysteem* met stemcom-
mando's te bedienen.
Het gebruik van stemcommando's biedt bedie-
ningscomfort, leidt minder af en helpt u om de
aandacht op het verkeer op de weg vast te hou-
den.
WAARSCHUWING
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en de geldende verkeersregels in
acht neemt.
De stembediening vindt in dialoogvorm plaats
met stemcommando's van de gebruiker en
gesproken systeemreacties. De stembediening
maakt gebruik van dezelfde microfoon als het
Bluetooth-handsfreesysteem en geeft antwoord
via de luidsprekers in de auto. In sommige geval-
len verschijnt tevens een tekstmelding op het
bestuurdersdisplay. De functies worden aange-
stuurd met de knoppenset rechts op het stuur-
wiel en instellingen doet u via het middendisplay.
Systeemupdate
Het systeem voor stembediening wordt voortdu-
rend verder verbeterd. Voor optimale functionali-
teit kunt u updates downloaden, zie
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Stembediening gebruiken (p. 119)
Stembediening telefoon (p. 120)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Klimaatregeling met stembediening (p. 121)
Stembediening bij kaartnavigatie (p. 122)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
3
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
119
Stembediening gebruiken
Basisinstructies voor gebruik van de stembedie-
ning.
Druk op de stuurknop voor
stembediening
om de
werking te activeren en een
dialoog met stemcommando's
te starten.
Let op het volgende tijdens de dialoog:
Spreek bij het geven van commando's na de
toon, met normale stem in een normaal
tempo.
Wacht met spreken, totdat het systeem klaar
is met antwoorden (zolang het systeem ant-
woordt, werkt de stembediening namelijk
niet).
Vermijd achtergrondgeluiden in het interieur
door portieren, ruiten en dakluik gesloten te
houden.
U kunt de stembediening als volgt beëindigen:
Zeg "
Annuleer".
Druk lang op de stuurknop voor stembedie-
ning
.
Om de commandodialoog te verkorten en sys-
teemvragen over te slaan voordat het volgende
commando wordt aangegeven, kunt u wanneer
het systeem spreekt de stuurknop voor stembe-
diening
indrukken.
Voorbeelden van stembediening
Druk op , zeg "Bel [Voornaam]
[Achternaam] [nummercategorie]" - contact-
persoon bellen voor wie meerdere telefoonnum-
mers in het telefoonboek staan (bijvoorbeeld
thuis, mobiel, werk), bijvoorbeeld:
Druk
, zeg "Bel Robyn Smith Mobiel".
Commando's/zinnen
De volgende commando's zijn altijd mogelijk:
"
Herhaal" - de laatst gegeven steminstruc-
tie van de actieve dialoog herhalen.
"
Annuleer" - de dialoog annuleren.
"
Help" - een hulpdialoog starten. Het sys-
teem antwoordt met: commando's die in de
actuele situatie gebruikt kunnen worden, een
vraag of een voorbeeld.
Commando's voor specifieke functies staan
beschreven in de desbetreffende artikelen, bij-
voorbeeld Spaakherkenning telefoon.
Cijfers
Geef de cijfercommando's aan, afhankelijk van
welke functie moet worden aangestuurd:
Telefoonnummers en postcodes moet u
apart en cijfer voor cijfer zeggen, bijvoorbeeld
nul drie een twee twee vier vier drie
(03122443).
Huisnummers kunt u apart of in een groep
zeggen, bijvoorbeeld twee twee of tweeënt-
wintig (22). Bij Engels en Nederlands kunt u
meerdere groepen achter elkaar zeggen, bij-
voorbeeld tweeëntwintig tweeëntwintig (22
22). Bij Engels kunt u ook dubbel of drievou-
dig gebruiken, bijvoorbeeld dubbel nul (00).
U kunt nummers aangeven binnen het inter-
val 0-2300.
Frequenties kunt u als volgt zeggen: acht-
ennegentig komma acht (98,8) en honderd-
envier komma twee (104,2).
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 118)
Stembediening telefoon (p. 120)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Klimaatregeling met stembediening (p. 121)
Stembediening bij kaartnavigatie (p. 122)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
120
Instellingen voor stembediening
Er zijn meerdere instellingen voor stembediening
mogelijk.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Stembediening en
kies instellingen.
Herhaalmodus
Geslacht
Spreeksnelheid
Audio-instellingen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes
Stembediening en kies instellingen.
Taal wijzigen
Stembediening is niet voor alle talen mogelijk. De
beschikbare talen voor stembediening zijn in de
talenlijst aangegeven met een pictogram,
.
Een eventuele taalwijziging geldt ook voor de
menu-, display- en hulpteksten.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Taal en kies taal.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 118)
Stembediening gebruiken (p. 119)
Stembediening telefoon (p. 120)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Klimaatregeling met stembediening (p. 121)
Stembediening bij kaartnavigatie (p. 122)
Stembediening telefoon
Commando voor stembediening van een mobi-
ele telefoon met Bluetooth-verbinding om bij-
voorbeeld een contactpersoon of een nummer
te bellen of een sms-bericht te beluisteren.
Om een contactpersoon in het telefoonboek aan
te geven moet het stemcommando contactgege-
vens bevatten die in het telefoonboek staan. Als
er voor een contactpersoon, bijvoorbeeld
Robyn
Smith, meerdere telefoonnummers in het tele-
foonboek staan, kunt u ook de nummercategorie
aangeven, bijvoorbeeld Thuis of Mobiel: "Bel
Robyn Smith Mobiel".
Druk op en geef een van de volgende stem-
commando's:
"
Bel [contact]" - hiermee belt u de gekozen
contactpersoon uit het telefoonboek.
"
Bel [telefoonnummer]" - hiermee belt u
een telefoonnummer.
"
Recente gesprekken" - hiermee geeft u
de gesprekslijst weer.
"
Lees bericht" - hiermee laat u een bericht
voorlezen. Als er meerdere berichten zijn -
geef aan welk bericht moet worden voorgele-
zen.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 118)
Stembediening gebruiken (p. 119)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
121
Stembediening van radio en media
Commando's voor stembediening van de radio
en de mediaspeler.
Druk op en geef een van de volgende stem-
commando's:
"
Media" - start een dialoog voor media en
radio en geeft voorbeelden van commando's
weer.
"
Speel [artiest]" - muziek afspelen van
gekozen artiest.
"
Speel [tracknaam]" - gekozen track
afspelen.
"
Speel [tracknaam] van [album]" - geko-
zen track van gekozen album afspelen.
"
Speel [Tv-zendernaam]" - gekozen tv-
zender starten.
"
Speel [radiozender]" - gekozen radiozen-
der starten.
"
Stem af op [frequentie]" - gekozen radio-
frequentie starten op actieve radioband. Als
op dat moment geen radiobron actief is,
wordt standaard de FM-band ingeschakeld.
"
Stem af op [frequentie]
[frequentieband]" - gekozen radiofrequen-
tie starten op gekozen radioband.
"
Radio" - FM-radio starten.
"
FM Radio" - FM-radio starten.
"
DAB" - DAB-radio starten.
"
Tv" - tv*-weergave starten.
"
CD" - cd*-weergave starten.
"
USB" - USB-weergave starten.
"
iPod" - iPod-weergave starten.
"
Bluetooth" - weergave vanaf een media-
bron met Bluetooth-verbinding starten.
"
Vergelijkbare muziek" - muziek op via de
USB-aansluiting aangesloten eenheden spe-
len die op de weergegeven muziek lijkt.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 118)
Stembediening gebruiken (p. 119)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
Klimaatregeling met stembediening
Commando's voor klimaatregeling met stembe-
diening om bijvoorbeeld de temperatuur te wijzi-
gen, elektrische stoelverwarming te activeren of
de ventilatorstand te wijzigen.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Klimaatregeling" - start een dialoog voor
klimaatregeling en geeft voorbeelden van
commando's weer.
"
Stel temperatuur in op X graden" - stelt
de gewenste temperatuur in.
"
Verhoog temperatuur" / "Verlaag
temperatuur" - verhoogt/verlaagt de inge-
stelde temperatuur met één stap.
"
Synchroniseer temperatuur" - synchroni-
seert de temperatuur voor alle klimaatzones
in de auto met de voor de bestuurderszone
ingestelde temperatuur.
"
Lucht op voeten" / "Lucht op lichaam" -
opent de gewenste blaasmond.
"
Lucht op voeten uit" / "Lucht op
lichaam uit" - sluit de gewenste blaasmond.
"
Zet ventilator op max." / "Schakel
ventilator uit" - verandert de ventilatorstand
naar
Max/Off.
"
Verhoog ventilatorsnelheid" / "Verlaag
ventilatorsnelheid" - verhoogt/verlaagt de
ingestelde ventilatorstand met één stap.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
122
"
Schakel auto-klimaat in" - activeert de
automatische klimaatregeling.
"
Airconditioning aan" / "Airconditioning
uit" - activeert/deactiveert de airconditio-
ning.
"
Recirculatie aan" / "Recirculatie uit" -
activeert/deactiveert de luchtrecirculatie.
"
Schakel ruitontdooiing in" / "Schakel
ruitontdooiing uit" - activeert/deactiveert
ontwaseming van ruiten en buitenspiegels.
"
Schakel max. ruitontdooiing in" /
"Schakel max. ruitontdooiing uit" - acti-
veert/deactiveert maximale ontwaseming.
"
Schakel elektrische ruitverwarming
in" / "Schakel elektrische
ruitverwarming uit" - activeert/deactiveert
elektrische voorruitverwarming*.
"
Schakel achterruitverwarming in" /
"Schakel achterruitverwarming uit" -
activeert/deactiveert elektrische achterruit-
en buitenspiegelverwarming.
"
Schakel stuurwielverwarming in" /
"Schakel stuurwielverwarming uit" - acti-
veert/deactiveert elektrische stuurverwar-
ming*.
"
Verhoog stuurwielverwarming" /
"
Verlaag stuurwielverwarming" - ver-
hoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de
elektrische stuurverwarming* met één stap.
"
Schakel stoelverwarming in" / "Schakel
stoelverwarming uit" - activeert/deacti-
veert elektrische stoelverwarming*.
"
Verhoog stoelverwarming" / "Verlaag
stoelverwarming" - verhoogt/verlaagt inge-
steld niveau voor de elektrische stoelverwar-
ming* met één stap.
"
Schakel stoelventilatie in" / "Schakel
stoelventilatie uit" - activeert/deactiveert
stoelventilatie*.
"
Verhoog stoelventilatie" / "Verlaag
stoelventilatie" - verhoogt/verlaagt inge-
steld niveau voor de stoelventilatie* met één
stap.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 118)
Stembediening gebruiken (p. 119)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
Klimaatregeling (p. 182)
Stembediening bij kaartnavigatie
De stembediening biedt de mogelijkheid om tal
van functies van het navigatiesysteem te bedie-
nen met behulp van stemcommando's.
De stembediening staat gedetailleerd beschre-
ven onder "Stembediening", "Stembediening
gebruiken" en "Instellingen voor stembediening".
Stemcommando's
Hier volgen enkele voorbeelden van stemcom-
mando's die uniek zijn voor kaartnavigatie.
Druk op stuurknop
en zeg een van de vol-
gende commando's:
"
Navigatie" - Een navigatiedialoog starten
en voorbeelden van commando's tonen.
"
Breng me naar huis" - Voor begeleiding
naar de Huis-locatie.
"
Ga naar [stad]" - Een stad aangeven als
bestemming, bijvoorbeeld "Rij naar Amster-
dam".
"
Ga naar [Adres]" - Een adres aangeven
als bestemming. Een adres bestaat uit een
straat en stad, bijvoorbeeld "Rij naar Kalver-
straat 5, Amsterdam".
"
[Kruising] aangeven " - Een kruising aan-
geven als bestemming. Er wordt binnen het
aangegeven zoekgebied naar de desbetref-
fende kruising gezocht.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
123
"
Ga naar [Postcode]" - Een postcode aan-
geven als bestemming, bijvoorbeeld "Rij naar
1234 AB".
"
Ga naar [contact]" - Een adres uit het
telefoonboek aangeven als bestemming, bij-
voorbeeld "Rij naar Robyn Smith".
"
Zoek [POI-categorie]" - Een POI
4
-cate-
gorie zoeken (bijvoorbeeld restaurant). POI's
zijn altijd "rondom de auto" gerangschikt. Om
de lijst te laten rangschikken langs de route,
zegt u "Langs de route" bij weergave van
de resultatenlijst.
"
[Land]/[staat] aangeven/
5
,
6
" - Zoekge-
bied voor navigatie wijzigen.
"
Toon favorieten" - Om de favoriete loca-
ties weer te geven op het bestuurdersdisplay.
"
Wis reisweg" - Alle in een reisplan opge-
slagen deelbestemmingen en de eindbe-
stemming wissen.
"
Herhaal stembegeleiding" - De laatst uit-
gesproken aanwijzing herhalen
"
Pauzeer begeleiding" - Een pauze in de
routebegeleiding op de kaart inlassen.
"
Hervat begeleiding" - Routebegeleiding
na een pauze op de kaart hervatten.
"
Schakel stembegeleiding uit" - De
gesproken aanwijzingen uitschakelen.
"
Schakel stembegeleiding in" - De uitge-
schakelde gesproken aanwijzingen weer
starten.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 118)
Stembediening gebruiken (p. 119)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
Handmatig bediende voorstoel
Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen
verschillende instelmogelijkheden.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager*
door omhoog/omlaag te pompen.
Zet de stoel vooruit/achteruit door de hand-
greep omhoog te tillen en de juiste afstand
tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
Pas de lendensteun* aan door op de knop
omhoog/omlaag/vooruit/achteruit te druk-
ken.
4
U kunt ervoor kiezen om een POI te bellen of deze aan te geven als bestemming.
5
In Europese landen wordt "land" gebruikt in plaats van "staat".
6
In Brazilië en India past u het zoekgebied aan via het middendisplay.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
124
Hele stoel hoger/lager zetten door de hand-
greep omhoog/omlaag te bewegen.
Pas de hellingshoek van het ruggedeelte aan
door aan de knop te draaien.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in voor-
dat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden.
Controleer of de stoel vergrendeld staat om
letsel te voorkomen bij hard afremmen of een
aanrijding.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Multifunctionele voorstoel* (p. 126)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 203)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Elektrisch bediende voorstoel*
Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen
verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch
bediende stoel is naar voren/achteren en
omhoog/omlaag te zetten. De voorkant van de
zitting is te verhogen/verlagen. De hellingshoek
van de rugleuning is te wijzigen. De lendensteun
kan omhoog/omlaag/vooruit/achteruit worden
versteld.
De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien
van een beveiliging tegen overbelasting, die
geactiveerd wordt als een van de stoelen door
een obstakel wordt geblokkeerd. Als dat het
geval is, neemt u het obstakel weg en bedient de
stoel opnieuw.
Tot enige tijd nadat u het portier hebt ontgren-
deld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook
al draait de motor niet. De stoel is altijd te ver-
stellen, wanneer de motor draait. Dat kan ook
nog enige tijd na het uitzetten van de motor.
Gerelateerde informatie
Multifunctionele voorstoel* (p. 126)
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
(p. 125)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 125)
Handmatig bediende voorstoel (p. 123)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 203)
In- en uitstapfunctie bestuurdersstoel*
(p. 130)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
125
Elektrisch bediende voorstoel*
verstellen
Stel de gewenste zitstand in met behulp van de
handgreep op het zitgedeelte van de voorstoel.
Pas de lendensteun aan door op de knop
omhoog/omlaag/vooruit/achteruit te druk-
ken.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager
door de handgreep omhoog/omlaag te
bewegen.
Hele stoel hoger/lager zetten door de hand-
greep omhoog/omlaag te bewegen.
Hele stoel naar voren/achteren zetten door
de handgreep naar voren/achteren te bewe-
gen.
Hellingshoek van het ruggedeelte aanpassen
door de handgreep naar voren/achteren te
bewegen.
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag).
De ruggedeelten van de voorstoelen zijn niet
helemaal neer te klappen.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 125)
Multifunctionele voorstoel* (p. 126)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Geheugenfunctie gebruiken van
elektrisch bediende voorstoel*
De geheugenfunctie slaat instellingen op voor
de stoel, de buitenspiegels en het head-updis-
play*.
Met de geheugenfunctie kunt u drie verschil-
lende instellingen opslaan. De knoppenset van
de geheugenfunctie zit op een van de voorportie-
ren of op allebei*.
Geheugenknop
Geheugenknop
Geheugenknop
Knop M voor vastlegging van de instellings-
set.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
126
Instelling vastleggen
1. Zet de stoel, buitenspiegels en het head-
updisplay in de gewenste stand.
2.
Druk de M-knop in en laat deze weer los. Het
controlelampje in de knop brandt.
3. Druk binnen drie seconden op een van de
knoppen 1, 2 of 3.
> Wanneer de standen zijn opgeslagen
onder de geheugenknop van uw keuze,
klinkt er een akoestisch signaal en dooft
het controlelampje in de knop M.
Als u niet binnen drie seconden een van de
geheugenknoppen indrukt, dooft het controle-
lampje in de knop M en worden de standen niet
vastgelegd.
Om een andere instelling vast te leggen moet u
de stoel eerst verstellen.
Stoel in vastgelegde stand zetten
De vastgelegde standen zijn altijd op te roepen,
of het voorportier nu open- of dichtstaat:
Voorportier open
Druk eenmaal kort op een van de geheugen-
knoppen 1-3. De stoel, de buitenspiegels en
het head-updisplay komen in bewegen en
nemen de standen in die onder de inge-
drukte geheugenknop zijn vastgelegd.
Voorportier dicht
Houd een van de geheugenknoppen 1-3
ingedrukt, totdat de stoel, de buitenspiegels
en het head-updisplay de standen innemen
die onder de desbetreffende geheugenknop
zijn vastgelegd.
Bij het loslaten van de geheugenknop komen de
stoel, de buitenspiegels en de head-updisplay tot
stilstand.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Let op dat kinderen niet
met de knoppenset spelen. Controleer of er
bij het instellen geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van
de passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
(p. 125)
Multifunctionele voorstoel*
Gebruik de multifunctionele bediening om voor
meer zitcomfort te zorgen.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitge-
deelte van de stoel.
De multifunctionele bediening is in bepaalde uit-
voeringen te gebruiken voor verstelling van de
lendensteun*, de zijsteunen van het ruggedeelte*,
de zitlengte en de instellingen voor de massage-
functie*. Alle verrichte instellingen met de multi-
functionele bediening verschijnen op het midden-
display*. Bepaalde functiekeuzes zijn ook direct
via het middendisplay te verrichten.
Middendisplay
Alle instellingen voor de bestuurders- en passa-
giersstoel die u met de multifunctionele bedie-
ning verricht, verschijnen op het middendisplay.
Als de instellingen voor slechts één voorstoel op
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
127
het middendisplay staan, verschijnen deze instel-
ling in het midden van het scherm. Wanneer er
genoeg ruimte is om de instellingen voor beide
voorstoelen weer te geven, staan de instellingen
voor de bestuurdersstoel in de bovenste helft en
die voor de passagiersstoel in de onderste helft.
Om het scherm voor de stoelinstellingen op het
middendisplay te sluiten kunt u op de homeknop
drukken. Deze zit onder het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Multifunctionele voorstoel* verstellen
(p. 127)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 203)
Multifunctionele voorstoel*
verstellen
Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele
bediening op de stoel als het middendisplay
gebruiken. De verschillende instellingen verschij-
nen op het middendisplay*.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitge-
deelte van de stoel.
Voor het activeren van de multifunctionele bedie-
ning draait u de bedieningsknop omhoog/
omlaag.
Instellingen voor massagefunctie*
voorstoel aanpassen
De voorstoel is voorzien van een rugleuning met
massagefunctie. De massagefunctie die gebruik
maakt van luchtkussens heeft verschillende
instellingen.
Scherm voor massagefunctie op middendisplay.
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Massage op het stoelverstellings-
scherm.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
128
3. Om een van de verschillende massagefunc-
ties te activeren maakt u een keuze op het
touchscreen of u beweegt de cursor
omhoog/omlaag met de knop omhoog/
omlaag van de multifunctionele bediening.
Wijzig de instelling van de gekozen functie
door rechtstreeks op het touchscreen een
keuze te maken via de pijlen of via de knop
vooruit/achteruit van de multifunctionele
bediening.
Instellingen voor massagefunctie
Voor de massagefunctie hebt u de keuze uit de
volgende instellingen:
Aan/Uit: kies Aan/Uit om de massagefunc-
tie in/uit te schakelen.
Programma 1–5: Er zijn 5 vooraf ingestelde
massageprogramma's. Kies uit Golf, Loop,
Geavanc., Lende en Schouder.
Intensiteit: kies uit Laag, Normaal en
Hoog.
Snelheid: kies uit Langzaam, Normaal en
Snel.
Massagefunctie herstarten
Knop op het middendisplay voor het herstarten van de
massagefunctie.
De massagefunctie wordt na 20 minuten auto-
matisch uitgeschakeld. De functie is handmatig
te herstarten.
Druk op Hrstart op het middendisplay om de
gekozen massagefunctie te herstarten.
Wanneer de motor afstaat kunt u geen gebruik
maken van de massafunctie.
Zijsteunen* van ruggedeelte voorstoel
verstellen
De zijsteunen van de rugleuning kunnen worden
versteld voor steun in de zij.
Scherm voor verstelbare zijsteun op het middendisplay.
Zo verstelt u de zijsteun:
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
129
2.
Kies
Zijsteunen op het stoelverstellings-
scherm.
Druk op de voorste stoelknop voor meer
zijsteun.
Druk op de achterste stoelknop voor min-
der zijsteun.
Lendensteun* voorstoel instellen
De lendensteun kan omhoog/omlaag/vooruit/
achteruit worden versteld.
Scherm voor lendensteun op middendisplay.
Zo verstelt u de lendensteun:
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Lenden op het stoelverstellingsscherm.
Druk op de stoelknop omhoog/omlaag
om de lendensteun hoger/lager te zetten.
Druk op de voorste stoelknop voor meer
lendensteun.
Druk op de achterste stoelknop voor min-
der lendensteun.
Zitgedeelte voorstoel verlengen
Gebruik de multifunctionele bediening om het zit-
gedeelte te verlengen.
Scherm voor verlenging zitgedeelte op middendisplay.
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Kussenverl. op het stoelverstellings-
scherm.
Druk op de voorste stoelknop om het zit-
gedeelte verlengen.
Druk op de achterste stoelknop om het
zitgedeelte te verkorten.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
130
Gerelateerde informatie
Multifunctionele voorstoel* (p. 126)
In- en uitstapfunctie
bestuurdersstoel*
Met
Eenvoudige in- en uitstap kunt u als
bestuurder gemakkelijker in- en uitstappen.
Uitstapfunctie
De functie maakt het u als bestuurder gemakke-
lijker om uit te stappen doordat de stoel omlaag-
zakt, de zijsteun wordt verminderd en het zitkus-
sen naar achteren beweegt.
De stoel is alleen in de stand voor de uitstap-
functie te zetten, als de functie geactiveerd is op
het middendisplay.
1.
Kies de schakelstand P.
2. Zet de motor af.
3. Veiligheidsgordel losmaken.
4. Open het bestuurdersportier.
> De stoel, de zijsteun en het zitgedeelte
nemen tegelijkertijd de standen voor de
uitstapfunctie in.
Instapfunctie
Wanneer u de auto verlaat, blijft de bestuurders-
stoel in de stand voor de uitstapfunctie staan.
Wanneer u vervolgens weer instapt, kunt u zo
sneller en eenvoudiger instappen. Wanneer u op
de bestuurdersstoel hebt plaatsgenomen, de vei-
ligheidsgordel hebt omgedaan en het elektrische
systeem van de auto minimaal in contactstand 1
hebt gezet, neemt de stoel de opgeslagen per-
soonlijke stand in.
Eenvoudig in- en uitstappen activeren/
deactiveren
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Stoelen.
3.
Kies
Eenvoudige in- en uitstap voor acti-
veren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Contactslotstanden (p. 376)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
131
Passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel*
De voorste passagiersstoel is vanaf de bestuur-
dersstoel te verstellen.
Functie activeren
De functie is op twee manieren te activeren via
het middendisplay:
Via het functiescherm
Druk op de knop
Passagierstoel aanpassen
om te activeren.
Via instellingen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Stoelen.
3.
Kies
Passagiersstoel aanp. vanuit
bestuurderspos. voor activeren.
Passagiersstoel verstellen
Na activering van de functie hebt u 10 seconden
de tijd om de passagiersstoel te verstellen. Als
gedurende deze periode geen verstelling plaats-
vindt, wordt de functie gedeactiveerd.
U verstelt de bestuurdersstoel met de handgre-
pen op de bestuurdersstoel:
Hele passagiersstoel naar voren/achteren
zetten door de handgreep naar voren/
achteren te bewegen.
Hellingshoek van het ruggedeelte van de
passagiersstoel aanpassen door de hand-
greep naar voren/achteren te bewegen.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 124)
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
(p. 125)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Achterbank
De auto heeft 7 zitplaatsen hetgeen inhoudt dat
er achterin twee zitrijen zijn. De tweede zitrij
bestaat uit drie afzonderlijke zitplaatsen, terwijl
de derde zitrij er twee heeft.
Gerelateerde informatie
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen (p. 132)
Achterbank tweede zitrij naar voren/achteren
(p. 133)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 134)
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
(p. 135)
In-/uitstappen derde zitrij (p. 137)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 137)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 203)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
132
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen
Stel de hoofdsteun van de middelste zitplaats af
aan de hand van de lengte van de passagier.
Klap de hoofdsteun* van de buitenste zitplaatsen
omlaag voor een beter zicht naar achteren.
Hoofdsteun middelste zitplaats
verstellen
De hoofdsteun voor de middelste zitplaats is aan
te passen aan de lengte van de passagier, zodat
de hoofdsteun zo mogelijk het hele achterhoofd
bedekt. Trek de hoofdsteun handmatig zo ver
omhoog als nodig is.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de
knop (in het midden tussen het ruggedeelte en
de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken terwijl u
de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
moet in de onderste stand staan, wanneer de
middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer
de middelste zitplaats wel wordt gebruikt,
moet de hoofdsteun goed op de lengte van
de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo
mogelijk diens hele achterhoofd afdekt.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
elektrisch omklappen*
De buitenste hoofdsteunen zijn op twee manie-
ren via het middendisplay om te klappen:
Via het functiescherm
Druk op de knop Hfdsteun
omlaag om omklappen te acti-
veren/deactiveren.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
133
Via instellingen
Het elektrische systeem van de auto moet in
contactslotstand II staan.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Stoelen.
3.
Kies
Hoofdst. omlaag stoelen 2e rij om
de hoofdsteunen op de buitenste zitplaatsen
achterin om te klappen.
WAARSCHUWING
Zet de buitenste hoofdsteunen niet naar
beneden als er passagiers op de buitenste
plaatsen zitten.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten vergrendeld staan.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen op de buitenste plaatsen op
de tweede zitrij moeten met passagiers op de
derde zitrij altijd rechtop staan.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 131)
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
(p. 135)
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren
De zitplaatsen van de tweede zitrij kunnen elk
apart naar voren of achteren worden gezet om
de inzittenden op de tweede en derde zitrij vol-
doende beenruimte te bieden.
Til de handgreep onder de desbetreffende
zitplaats op.
Schuif de zitplaats tot in de gewenste stand
naar voren of achteren.
3. Laat de handgreep los en schuif de zitplaats
door tot hij vastklikt.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
134
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze vast.
Wees voorzichtig als u de bank instelt. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige instelling
kan tot letsel door beknelling leiden.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 131)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 134)
Hellingshoek ruggedeelte tweede
zitrij aanpassen
De hellingshoek van het ruggedeelte is voor elk
van de zitplaatsen op de tweede zitrij apart aan
te passen.
Middelste zitplaats
1. Trek aan de riem die aan de rechterzijde van
de middelste zitplaats zit.
2. Kantel het ruggedeelte naar voren/achteren
door minder/meer druk op het ruggedeelte
uit te oefenen.
3. Laat de riem los om de positie van de rugleu-
ning te vergrendelen en schuif de rug door
tot hij vastklikt.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
Buitenste zitplaatsen
1. Trek de handgreep op de zijkant van de zit-
plaats omhoog.
2. Kantel het ruggedeelte naar voren/achteren
door minder/meer druk op het ruggedeelte
uit te oefenen.
3. Laat de handgreep los om de positie van de
rugleuning te vergrendelen en schuif de rug
door tot hij vastklikt.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze vast.
Wees voorzichtig als u de bank instelt. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige instelling
kan tot letsel door beknelling leiden.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
135
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 131)
Achterbank tweede zitrij naar voren/achteren
(p. 133)
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
(p. 135)
Veiligheidsgordel (p. 63)
Ruggedeelte tweede zitrij
omklappen
De tweede zitrij bestaat uit drie afzonderlijke zit-
plaatsen. De ruggedeelten zijn elk apart om te
klappen.
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze vast.
Wees voorzichtig als u de bank instelt. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige instelling
kan tot letsel door beknelling leiden.
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbank
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan
de bekleding van de achterbank is anders
namelijk niet uitgesloten.
BELANGRIJK
Klap het geïntegreerde kinderzitje* op de
middelste zitplaats in alvorens de stoel neer
te klappen.
Klap de middenarmsteun* op alvorens de
stoel neer te klappen.
N.B.
U moet mogelijk de voorstoelen naar voren
zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten
om de ruggedeelten van de achterbank volle-
dig naar voren te kunnen klappen.
U moet de achterbank mogen ook naar ach-
teren verschuiven.
Middelste zitplaats
U kunt het ruggedeelte als volgt omklappen:
1. Klap de hoofdsteun handmatig om.
2. Trek aan de riem die aan de rechterzijde van
de middelste zitplaats zit.
3. Klap de rugleuning om totdat deze vergren-
delt. Bij het omklappen van het ruggedeelte
beweegt het zitgedeelte omlaag/naar voren
om een vlakke vloer te creëren.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
136
U kunt het ruggedeelte als volgt rechtop zetten:
1. Trek aan de riem.
2. Klap het ruggedeelte omhoog en laat de
riem los. Schuif de rug door tot hij vastklikt.
3. Pas de stand van de hoofdsteun zo nodig
aan.
Buitenste zitplaatsen
U kunt het ruggedeelte als volgt omklappen:
1. Trek de handgreep aan de zijkant van de zit-
plaats omhoog en houd de handgreep tij-
dens het omklappen in deze stand vast.
2. Zorg ervoor dat de rugleuning met hoofd-
steun bij het omklappen niet in aanraking
komt met de voorstoel. Klap de rugleuning
om totdat deze vergrendelt.
> Bij het omklappen van het ruggedeelte
beweegt het zitgedeelte omlaag/naar
voren om een vlakke vloer te creëren. Bij
het neerklappen van de achterbank wordt
de hoofdsteun automatisch omgeklapt.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen goed zijn ver-
grendeld nadat ze zijn neergeklapt.
U kunt het ruggedeelte als volgt rechtop zetten:
1. Trek de handgreep aan de zijkant van de zit-
plaats omhoog en houd de handgreep tij-
dens het rechtop zetten in deze stand vast.
2. Zorg ervoor dat de rugleuning met hoofd-
steun bij het omhoogklappen niet in aanra-
king komt met de voorstoel. Klap het rugge-
deelte omhoog en laat de handgreep los.
3. Schuif de rug door tot hij vastklikt.
4. De hoofdsteun moet handmatig rechtop wor-
den gezet.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen op de buitenste plaatsen op
de tweede zitrij moeten met passagiers op de
derde zitrij altijd rechtop staan.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 131)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 134)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 137)
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen (p. 132)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
137
In-/uitstappen derde zitrij
U kunt de tweede zitrij verstellen om het in- en
uitstappen voor de derde zitrij te vereenvoudi-
gen.
1. Trek de handgreep omhoog/naar voren die
boven op het ruggedeelte zit van de buiten-
ste zitplaatsen op de tweede zitrij.
2. Klap het ruggedeelte om en schuif de hele
stoel naar voren.
U kunt de stoel als volgt rechtop zetten:
Schuif de stoel naar achteren en klapt het
ruggedeelte zo ver omhoog dat het vergren-
delt.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
Gerelateerde informatie
Achterbank tweede zitrij naar voren/achteren
(p. 133)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 134)
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
(p. 135)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen
De derde zitrij bestaat uit twee afzonderlijke zit-
plaatsen. Deze zijn elk apart om te klappen.
BELANGRIJK
Om de ruggedeelten op de derde zitrij te kun-
nen omklappen moet u de zitplaatsen op de
tweede zitrij mogelijk verder naar voren zetten
en hellingshoek van de ruggedeelten aanpas-
sen.
1. Trek de handgreep omhoog/naar voren die
boven op het ruggedeelte zit.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
138
2. Zorg ervoor dat de rugleuning met hoofd-
steun bij het omklappen niet in aanraking
komt met de stoel ervóór. Klap het rugge-
deelte naar voren toe om.
> Bij het omklappen van het ruggedeelte
beweegt het zitgedeelte omlaag/naar
voren om een vlakke vloer te creëren. Bij
het neerklappen van de achterbank wordt
de hoofdsteun automatisch omgeklapt.
Bij het omhoogklappen van de stoel klapt u de
rugleuning handmatig omhoog totdat deze ver-
grendelt. De hoofdsteun moet handmatig rechtop
worden gezet.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 131)
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
(p. 135)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 134)
Achterbank tweede zitrij naar voren/achteren
(p. 133)
Stuurwiel
Op het stuurwiel zitten bedieningselementen
voor onder meer claxon, rijondersteuningssyste-
men en stembediening.
Knoppensets en paddles* op stuurwiel.
Bediening voor rijondersteuningssystemen
7
.
Paddle* voor handmatig schakelen bij auto-
matische versnellingsbak.
Bediening voor stembediening, verstellen van
head-updisplay plus menu-, meldings- en
telefoonfuncties.
Claxon
De claxon zit in het midden van het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Stuurwiel instellen (p. 139)
Elektrische stuurverwarming* activeren/
deactiveren (p. 206)
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
Cruisecontrol (p. 288)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Afstandswaarschuwing* (p. 328)
Pilot Assist* (p. 304)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 386)
Stembediening (p. 118)
Head-updisplay* (p. 115)
7
Snelheidsbegrenzer*, Cruisecontrol, Adaptieve cruisecontrol*, Afstandswaarschuwing* en Pilot Assist*.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
139
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 110)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 112)
Telefoon (p. 459)
Stuurwiel instellen
Het stuurwiel is in verschillende standen te zet-
ten.
Stuurwiel verstellen.
Ontgrendelingshendel, stuurwielverstelling
Mogelijke stuurwielstanden
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de
diepte verstellen:
1. Beweeg de hendel omlaag om het stuurwiel
te ontkoppelen.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste
stand.
3. Trek de hendel naar achteren om het stuur-
wiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit
moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel
drukken en tegelijkertijd de hendel terugdu-
wen.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze
vast.
Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging is de vereiste stuurkracht in te stellen.
De mate van stuurbekrachtiging wordt afgestemd
op de rijsnelheid om u een beter weggevoel te
geven.
Gerelateerde informatie
Stuurwiel (p. 138)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 276)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
140
Bedieningspaneel verlichting
U activeert de buitenverlichting via de bedie-
ningselementen op de linker stuurhendel. Met
het bedieningspaneel voor de verlichting op het
instrumentenpaneel kunt u de koplamphoogte
8
en sterkte van de interieurverlichting aanpassen.
Draairing op stuurhendel
Stand Betekenis
Dagrijlicht wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijlicht en stadslichten wanneer
het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II staat of
als de motor draait.
Stadslichten, wanneer de auto
geparkeerd staat
A
.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dimlicht en stadslicht.
Groot licht kan worden geactiveerd.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Stand Betekenis
Bij daglicht dagrijlicht en stadslich-
ten, wanneer het elektrische sys-
teem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait.
Dimlicht en stadslichten bij weinig
daglicht of donker of als mistach-
terlicht geactiveerd is.
De functie automatisch groot licht
is te activeren.
U kunt het groot licht inschakelen,
wanneer u het dimlicht voert.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Automatisch groot licht aan/uit.
A
Ook bij stilstaande auto en draaiende motor, mits de draairing
vanuit een andere stand in deze stand wordt gezet.
Volvo adviseert om stand te gebruiken als
er met de auto wordt gereden.
8
Geldt voor auto's met halogeenkoplampen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
141
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan niet
in elke situatie bepalen of het daglicht te
zwak of sterk genoeg is, bijv. bij mist en regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Bedieningselementen op
instrumentenpaneel
Duimwiel voor het aanpassen van de licht-
sterkte in het interieur
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Een auto met led-
9
koplampen* heeft automati-
sche koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel
voor koplamphoogteregeling ontbreekt.
Aanpassen van de lichtsterkte in het
interieur
Afhankelijk van de contactslotstand gaat de ver-
lichting in de auto verschillend branden.
Met het duimwiel past u de lichtsterkte van de
displayverlichting, de knopverlichting, het omge-
vingslicht en de sfeerverlichting aan.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegenliggers
mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de
koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen
lager af als de auto zwaar beladen is.
1. Laat de motor draaien of zet het elektrische
systeem van de auto in de contactslotstand I.
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de
koplampen hoger of lager af te stellen.
Hieronder ziet u in welke stand het duimwiel
moet staan in enkele beladingssituaties.
Duimwielstanden in uiteenlopende beladingssituaties.
Duimwiel in stand 0
Duimwiel in stand 1
Beladingssituatie Duimwiel
Alleen bestuurder. Stand 0
Bestuurder en voorpassagier. Stand 0
Bestuurder en voorpassagier.
Drie passagiers op de tweede zitrij.
Stand 0
Bestuurder en voorpassagier.
Drie passagiers op de tweede zitrij.
220 kg bagage in de bagage-
ruimte.
Stand 1
9
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
142
Beladingssituatie Duimwiel
Bestuurder plus maximale bela-
ding in bagageruimte.
Stand 1
Bestuurder en voorpassagier.
Drie passagiers op de tweede zitrij.
Twee passagiers op de derde zitrij.
Stand 1
Bestuurder en voorpassagier.
Twee passagiers op de derde zitrij.
Stand 0
Gerelateerde informatie
Interieurverlichting (p. 150)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 144)
Contactslotstanden (p. 376)
stadslichten
Stadslichten gaan aan via de draairing van de
stuurhendel.
De draairing van de stuurhendel in de stand voor stads-
lichten.
Zet de draairing in stand (ook de kente-
kenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de motor draait,
brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten
vóór.
Als het buiten donker is en de achterklep wordt
geopend, gaan de stadslichten achter branden
(als ze al niet zijn ingeschakeld) om het achterop-
komende verkeer te waarschuwen. Dat gebeurt
altijd, ongeacht de stand van de draairing of de
contactslotstand van het elektrische systeem van
de auto.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Contactslotstanden (p. 376)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
143
Dagrijlicht
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
, of staat terwijl het
elektrische systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait, gaat het
dagrijlicht branden. Voor stand
geldt dat
alleen overdag. Anders brandt in plaats daarvan
het dimlicht.
Dagrijlicht DRL
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat, brandt het dagrijlicht (Daytime
Running Lights - DRL) wanneer de auto overdag
rijdt. De auto schakelt de verlichting automatisch
over van dagrijlicht op dimlicht, wanneer het gaat
schemeren of donker weer is. Overschakelen op
dimlicht gaat ook automatisch als u de mistach-
terlichten activeert.
WAARSCHUWING
Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in
alle gevallen kan bepalen wanneer de omge-
vingsverlichting voldoende of onvoldoende is
bij mist en regen bijvoorbeeld.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Dimlicht (p. 143)
Contactslotstanden (p. 376)
Dimlicht
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat terwijl het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand II staat of als de
motor draait, wordt in slechte lichtomstandighe-
den automatisch het dimlicht ingeschakeld.
Dimlicht
Stuurhendel met draairing.
Met de draairing van de stuurhendel in stand
wordt het dimlicht automatisch geacti-
veerd, als het gaat schemeren of bij donker weer.
Het dimlicht wordt ook automatisch geactiveerd
als de mistachterlichten worden geactiveerd.
Met de draairing van de stuurhendel in stand
brandt altijd het dimlicht, wanneer de
motor draait of als de contactslotstand II actief is.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
144
Tunneldetectie
De auto detecteert dat hij op het punt staat een
tunnel in te rijden en schakelt dan over van dag-
rijlicht op dimlicht.
Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als
de linker stuurhendel in stand
gedraaid is.
Gerelateerde informatie
Dagrijlicht (p. 143)
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Contactslotstanden (p. 376)
Groot licht activeren/deactiveren
Groot licht is te activeren met de stuurhendel.
Automatisch groot licht is te activeren met de
draairing van de stuurhendel.
Stuurhendel met draairing.
Stand voor grootlichtsignalen
Stand voor groot licht
Grootlichtsignalen
Haal de stuurhendel iets naar achteren, naar de
stand voor grootlichtsignalen. Het groot licht
brandt totdat u de hendel loslaat.
Groot licht
Het groot licht is te activeren met de draairing
van de stuurhendel in stand
10
of
.
Activeer het groot licht door de stuurhendel naar
voren te brengen. U kunt deactiveren door de
stuurhendel weer terug naar achteren te bren-
gen.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool
op het bestuurdersdisplay.
Automatisch groot licht
Automatisch groot licht is een systeem dat met
een camerasensor boven aan de voorruit de
koplampen van tegenliggers of de achterlichten
van voorliggers registreert en automatisch over-
schakelt van groot licht naar dimlicht. Het sys-
teem kan ook rekening houden met de straatver-
lichting.
Auto met halogeenkoplampen
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
groot licht.
10
Wanneer het dimlicht brandt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
145
Auto met led
11
-koplampen*
In tegenstelling tot wat er gebeurt bij de stan-
daarddimfunctie blijft het deel van de lichtbundel
dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlicht-
sterkte branden - alleen dat deel van de lichtbun-
del dat rechtstreeks op de tegenliggers/voorlig-
gers gericht is wordt gedimd.
Dimlicht recht vooruit in de richting van tegenliggers,
maar groot licht aan weerszijden van de tegenliggers.
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
volledig groot licht.
Activeren/deactiveren
Het systeem kan starten bij ritten in het donker,
wanneer de auto op een snelheid van zo'n
20 km/h (12 mph) of hoger rijdt.
Activeer/deactiveer automatisch groot licht door
de draairing op de stuurhendel naar stand
te draaien en weer los te laten. Deactiveren van
automatisch groot licht als het groot licht aan is,
leidt ertoe dat de verlichting direct wordt omgezet
in dimlicht.
Wanneer automatisch groot licht geactiveerd is,
licht het symbool
op het bestuurdersdis-
play wit op.
Als het groot licht ontstoken is, brandt het sym-
bool blauw. Bij led-koplampen geldt dit ook bij
gedeeltelijk groot licht, dat wil zeggen zodra de
lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij
dimlicht.
Handmatige bediening
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer came-
ra’s voor het systeem hierdoor slechter of niet
meer werken.
Als dit symbool samen met de melding
Actief grootlicht Tijdelijk niet
beschikbaar op het bestuurdersdis-
play verschijnt, moet u handmatig over-
schakelen tussen groot licht en dimlicht. Deson-
danks kan de draairing van de stuurhendel in
stand
staan. Het symbool dooft,
wanneer deze melding verschijnt.
Hetzelfde geldt als dit symbool samen
met de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnt.
Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk niet
beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware
regenval. Wanneer automatisch groot licht weer
beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet
langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en
gaat het symbool
branden.
11
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
146
WAARSCHUWING
Actief groot licht is een systeem dat u helpt
om in ongunstige omstandigheden de opti-
male verlichting te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot licht
en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie
en/of weersgesteldheid vereist is.
BELANGRIJK
Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk
moet wisselen tussen groot licht en dimlicht:
in zware regen of dichte mist
bij ijsregen
bij stuifsneeuw of sneeuwmodder
bij maanlicht
bij ritten in zwak verlichte bebouwde
gebieden
bij voorliggers met een zwakke voertuig-
verlichting
bij voetgangers op of naast de weg
bij sterk reflecterende voorwerpen zoals
borden in de buurt van de weg
als de verlichting van tegenliggers schuil-
gaat achter bijvoorbeeld vangrails
bij verkeer op verbindingswegen
op het hoogste punt van heuvels en het
laagste punt van dalen
in scherpe bochten.
Lees meer over de beperkingen van de camera-
sensor onder "Beperkingen van City Safety".
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Instellingsscherm (p. 175)
Beperkingen van City Safety (p. 336)
Actieve bochtverlichting
Actieve bochtverlichting is ontworpen om in
bochten en op kruisingen voor maximale verlich-
ting te zorgen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
147
Auto's met led
12
-koplampen* hebben actieve
bochtverlichting.
Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde
(rechts) functie.
De led-koplampen maken deel uit van de Actieve
bochtverlichting. De actieve bochtverlichting volgt
de stuurbewegingen om voor een optimale ver-
lichting in bochten en op kruisingen te zorgen om
op die manier de veiligheid te verhogen.
De functie wordt automatisch ingeschakeld bij
het starten van de motor. Wanneer de functie
een storing vertoont, brandt het symbool
op het middendisplay en verschijnt op hetzelfde
middendisplay een verklarende tekst.
De functie is uitsluitend actief bij schemer of
donker en dan alleen als de auto rijdt.
Functie deactiveren/activeren
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek is geactiveerd op twee manieren via het
middendisplay deactiveren/activeren.
Via het functiescherm
Druk op de knop Actieve
bochtverlichting.
Via instellingen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lichten
Exterieurverlichting.
3.
Deselecteer/selecteer
Actieve
bochtverlichting.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 175)
Lichtbundel van koplampen
aanpassen
Bij een auto met led-koplampen en automatisch
groot licht wordt gebruikt, moet u de lichtbundel-
instelling aanpassen wanneer u een auto voor
rechtsrijdend verkeer wilt gebruiken voor linksrij-
dend verkeer en andersom.
Halogeenkoplampen
De lichtbundel hoeft niet te worden aangepast.
De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet
worden verblind.
Led-koplampen*
Aanpassing van de lichtbundelinstelling is vereist
bij gebruik van automatisch groot licht. Bij het
aanpassen van de lichtbundel voor links- of
rechtsrijdend verkeer moet de auto stilstaan.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car Lichten
Exterieurverlichting.
3.
Kies
Tijdelijk rechtsrijdend verkeer/
Tijdelijk linksrijdend verkeer.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 175)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 144)
12
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
148
Mistachterlicht
Bij een beperkt zicht door mist kunt u de mis-
tachterlichten gebruiken om achterliggers tijdig
op uw aanwezigheid te attenderen.
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wan-
neer het contactslot in stand II staat of wanneer
de motor draait en de draairing van de stuurhen-
del in stand
of staat.
Druk op de knop voor aan/uit. Het controlesym-
bool
op het bestuurdersdisplay brandt,
wanneer het mistachterlicht brandt.
Wanneer u de startknop naar STOP draait of de
draairing op de stuurhendel naar stand
of
draait, wordt het mistachterlicht automa-
tisch uitgeschakeld.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Contactslotstanden (p. 376)
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden wan-
neer een van de rijhulpsystemen Adaptieve
cruisecontrol, City Safety of Rear Collision War-
ning de auto afremmen.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 396)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
City Safety (p. 331)
Rear Collision Warning (p. 340)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
149
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen, wanneer deze functie actief is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd
als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid laag is. De alarmlichten blijven actief als de
auto stilstaat en worden vervolgens automatisch
gedeactiveerd als de auto weer wegrijdt of
gedeactiveerd als de knop wordt ingedrukt.
Gerelateerde informatie
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 149)
Noodremlichten (p. 396)
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
U kunt de functie activeren/deactiveren op
het middendisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en kan hand-
matig in de uitgangspositie teruggezet worden of
veert automatisch terug bij het terugdraaien van
het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Alarmlichten (p. 149)
Instellingsscherm (p. 175)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
150
Interieurverlichting
De interieurverlichting is te activeren/deactiveren
met de knoppen op de bedieningspanelen aan
het plafond voor- en achterin*.
Alle verlichting in het interieur is handmatig in en
uit te schakelen binnen 30 minuten nadat:
de motor is afgezet en het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0 is
gezet
de auto ontgrendeld is zonder dat de motor
is gestart.
Verlichting voorin
Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes
en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Interieurverlichting
Automatische bediening voor interieurverlich-
ting
Leeslampje rechterzijde
Leeslampjes voorin
De leeslampjes links of rechts doet u aan of uit
door kort op de bijbehorende knop op de pla-
fondconsole te drukken. De lichtsterkte is aan te
passen door de knop ingedrukt te houden.
Interieurverlichting
De vloerverlichting en plafondverlichting zijn in en
uit te schakelen door de bijbehorende knop op
de plafondconsole kort in te drukken.
Automatische bediening voor
interieurverlichting
De automatische verlichting is te activeren door
de AUTO-knop op de plafondconsole kort in te
drukken. Het lampje in de knop gaat branden,
wanneer de automatische verlichting geactiveerd
is. Met het activeren van de AUTO-knop is de
interieurverlichting als volgt in en uit te schake-
len.
De interieurverlichting:
gaat aan als de auto wordt ontgrendeld en
als de motor wordt uitgezet
dooft als de motor wordt gestart en als de
auto wordt vergrendeld
wordt in- en uitgeschakeld bij het openen of
sluiten van een portier
blijft twee minuten branden wanneer een van
de portieren openstaat.
Verlichting achterin
In het achterste deel van de auto zitten leeslamp-
jes, die ook als interieurverlichting dienen.
De leeslampjes zitten in het plafond.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
151
Leeslampjes boven de tweede
13
en derde zitrij*.
Leeslampje boven de tweede zitrij in een auto met pano-
ramadak*.
De leeslampjes zijn in en uit te schakelen met
een korte druk op de knop van het lampje. De
lichtsterkte is aan te passen door de knop inge-
drukt te houden.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.
Verlichting make-upspiegel
De verlichting van de make-upspiegel in de zon-
neklep wordt bij het openen en sluiten van het
spiegelklepje in- en uitgeschakeld.
Grondverlichting
De grondverlichting wordt in- en uitgeschakeld
bij het openen of sluiten van het desbetreffende
portier.
Dorpelverlichting
De dorpelverlichting wordt in- en uitgeschakeld
bij het openen of sluiten van een portier.
Verlichting in bagageruimte
De bagageruimteverlichting wordt bij het openen
en sluiten van de achterklep automatisch in- en
uitgeschakeld.
Omgevingslicht
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Lichten
Interieurverlichting Sfeerverlichting.
3. Kies uit de volgende instellingen:
Kies onder
Intensiteit omgevingslicht
uit Uit, Laag en Hoog.
Kies onder
Niveau omgevingslicht uit
Verm. en Vol.
Bediening naast het stuur.
De sterkte van het omgevingslicht kan ook fijn
worden afgesteld met behulp van de bediening
op het dashboard:
Draai aan het duimwiel om de sterkte te ver-
anderen.
13
Een auto met panoramadak* is voorzien van twee lampjes: aan beide zijden van het plafond één.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
152
Sfeerverlichting*
De auto is uitgerust met een aantal leds waar-
mee de kleur van de verlichting te veranderen is.
Deze verlichting brandt, wanneer de motor draait.
De sfeerverlichting is aan te passen via het mid-
dendisplay:
Verlichtingssterkte wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Lichten
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies onder
Intensiteit sfeerverlichting uit
Uit, Laag en Hoog.
Verlichtingskleur wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Lichten
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies uit
Op temperatuur, Op thema en
Themakleuren om de verlichtingskleur te
wijzigen.
Bij kleurkeuze
Op temperatuur verandert
de kleur van de verlichting aan de hand van
de ingestelde interieurtemperatuur.
Bediening naast het stuur.
De sterkte van de sfeerverlichting kan ook fijn
worden afgesteld met behulp van de bediening
op het dashboard:
Draai aan het duimwiel om de sterkte te ver-
anderen.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 140)
Contactslotstanden (p. 376)
Instellingsscherm (p. 175)
'Follow Me Home'-verlichting
De Approach-verlichting maakt gebruik van de
dimlichten, de stadslichten, de verlichting in de
handgrepen aan de buitenkant*, de kenteken-
plaatverlichting alsook de plafond- en vloerver-
lichting in de auto.
Het is mogelijk om een deel van de buitenverlich-
ting enige tijd ingeschakeld te houden en als
'Follow Me Home'-verlichting dienst te laten doen
na vergrendeling van de auto.
1. Zet de auto uit.
2. Breng de linker stuurhendel naar voren rich-
ting het dashboard en laat los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
Wanneer de functie is geactiveerd, branden de
dimlichten, de stadslichten, de verlichting in de
handgrepen aan de buitenkant*, de kenteken-
plaatverlichting, de plafondlampjes in het interieur
en de vloerverlichting.
De duur van de "Follow Me Home"-verlichting
kan worden ingesteld via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lichten
Exterieurverlichting Home Safe-
lichten
.
3.
Kies uit
Uit, 30 sec., 60 sec. en 90 sec..
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
153
Gerelateerde informatie
'Approach'-verlichting (p. 153)
Instellingsscherm (p. 175)
'Approach'-verlichting
De Approach-verlichting maakt gebruik van de
stadslichten, de verlichting in de handgrepen
aan de buitenkant*, de kentekenplaatverlichting
alsook de plafond- en vloerverlichting in de auto.
De Approach-verlichting wordt geactiveerd als de
auto wordt ontgrendeld en wordt gebruikt om de
verlichting van de auto op afstand in te schake-
len.
Wanneer de functie is geactiveerd met de trans-
pondersleutel, branden de stadslichten, de ver-
lichting in de handgrepen aan de buitenkant*, de
kentekenplaatverlichting, de plafondlampjes in
het interieur en de vloerverlichting.
U kunt de functie activeren/deactiveren via het
middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lichten
Exterieurverlichting.
3.
Deselecteer/selecteer
Naderingslichten.
Gerelateerde informatie
'Follow Me Home'-verlichting (p. 152)
Transpondersleutel (p. 240)
Instellingsscherm (p. 175)
Ruitenwissers gebruiken
De ruitenwissers reinigen de voorruit. Met de
rechter stuurhendel zijn verschillende instellin-
gen voor de ruitenwisser mogelijk.
Rechter stuurhendel.
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid
ruitenwissers
Enkele slag
Haal de hendel omlaag en laat deze weer
los om de wissers een enkele wisslag te
laten maken.
Ruitenwissers uitgeschakeld
Haal de hendel naar stand 0 om de rui-
tenwissers uit te schakelen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
154
Intervalstand
Met het duimwiel kunt u het aantal wis-
slagen per eenheid van tijd instellen wan-
neer u de intervalstand hebt geselecteerd.
Ononderbroken wissen
Haal de hendel omhoog om de wissers
op normale snelheid te laten wissen.
Haal de hendel nog eens omhoog om de
wissers op hoge snelheid te laten wissen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u de wissers activeert of
de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of
eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en
achterruit zijn verwijderd.
BELANGRIJK
Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de
wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit
moet nat zijn als de ruitenwissers werken.
Gerelateerde informatie
Regensensor activeren/deactiveren (p. 154)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 155)
Wisserbladen in servicestand (p. 534)
Regensensor activeren/deactiveren
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid
van de regensensor kan worden afgesteld met
het duimwiel op de rechter stuurhendel.
Rechter stuurhendel.
Regensensorknop
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid
ruitenwissers
Wanneer de regensensor actief is, verschijnt het
regensensorsymbool
op het bestuurders-
display.
Regensensor activeren
Om de regensensor te kunnen activeren motor
de motor draaien of het elektrische systeem in
contactslotstand I of II staan en de ruitenwisser-
hendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag.
Activeer de regensensor door op de regensen-
sorknop
te drukken.
Als u de hendel omlaaghaalt, maken de ruiten-
wissers een extra slag.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. De wissers maken een extra slag, als u
het duimwiel omhoogdraait.
Regensensor deactiveren
Deactiveer de regensensor met een druk op de
regensensorknop
of haal de hendel
omhoog voor een ander wisprogramma.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer het elektrische systeem in con-
tactslotstand 0 staat of wanneer de motor is
afgezet.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer u de wisserarmen in de service-
stand zet. De regensensor wordt opnieuw geacti-
veerd, wanneer de wisserarmen niet meer in de
servicestand staan.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
155
BELANGRIJK
In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van
de voorruit starten en beschadigd raken.
Schakel de regensensor uit, terwijl de auto
rijdt of wanneer het elektrische systeem van
de auto in contactslotstand I of II staat. Het
symbool op het bestuurdersdisplay dooft.
Geheugenfunctie activeren/deactiveren
U kunt zo nodig de geheugenfunctie voor de
regensensor activeren, zodat u iedere keer dat u
de auto start de regensensorknop niet hoeft in te
drukken:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Kies
Geheugen regensensor om de
geheugenfunctie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Ruitenwissers gebruiken (p. 153)
Wisserbladen in servicestand (p. 534)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 156)
Ruiten- en koplampsproeiers
De ruiten- en koplampsproeiers reinigen de
voorruit en de koplampen. Via de rechter stuur-
hendel is de reiniging te starten.
Ruiten- en koplampsproeiers starten
Sproeifunctie, rechter stuurhendel.
U activeert de sproeiers van de voorruit en
de koplampen door de rechter stuurhendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
> Nadat u de hendel hebt losgelaten maken
de ruitenwissers op de voorruit nog
enkele slagen.
BELANGRIJK
Activeer de sproeiers niet bij bevriezing of bij
een leeg sproeiervloeistofreservoir, omdat de
pomp anders schade kan oplopen.
Verwarmde sproeikoppen*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloei-
stof bevriest.
Koplampsproeiers*
Om vloeistof te besparen, worden de koplampen
alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproei-
ers activeert gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ca. 1 liter sproeiervloeistof in het
reservoir zit en op het bestuurdersdisplay de mel-
ding
Sproeiervloeistof Niveau te laag,
bijvullen
in combinatie met het symbool ,
worden de koplampen niet langer schoonge-
sproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voor-
ruit en een goed zicht door de voorruit de voor-
rang hebben.
Gerelateerde informatie
Ruitenwissers gebruiken (p. 153)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 156)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 537)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
156
Achterruitwisser en -sproeier
De achterruitwisser en -sproeiers reinigen de
achterruit. Via de rechter stuurhendel is de reini-
ging te starten en zijn instellingen te verrichten.
N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting zodat de wissermotor wordt uitge-
schakeld bij oververhitting. De achterruitwis-
ser werkt weer na een periode van afkoelen
(30 seconden of langer afhankelijk van de
motor- en de omgevingstemperatuur).
Achterruitwisser en -sproeier
Selecteer voor de intervalstand van de
achterruitwisser.
Selecteer voor een continue wissnel-
heid van de achterruitwisser.
Duw de rechter stuurhendel naar voren om
de achterruit schoon te sproeien en te wis-
sen.
Automatische achterruitwisser bij
achteruitrijden activeren/deactiveren
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Selecteer
Automatisch wissen achter om
wissen bij achteruitrijden te activeren/deacti-
veren.
Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl
de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de ruiten-
wisser voor de achterruit starten. Bij het inscha-
kelen van een andere versnelling valt de ruiten-
wisser op de achterklep stil.
Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op
continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging
plaats.
Gerelateerde informatie
Ruitenwissers gebruiken (p. 153)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 155)
Regensensor activeren/deactiveren (p. 154)
Elektrisch bediende ruiten
Vanaf het bedieningspaneel van het bestuur-
dersportier zijn alle elektrisch bediende ruiten te
bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de
overige portieren zijn alleen de ruiten van het
desbetreffende portier te bedienen.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Elektrisch kinderslot op achterportieren* en
achterste zijruiten
Bedieningsknoppen achterste zijruiten
Bedieningsknoppen voorste zijruiten
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 157)
Kinderslot (p. 264)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
157
Elektrisch bedienbare ruiten
Vanaf het bedieningspaneel van het bestuur-
dersportier zijn alle elektrisch bedienbare ruiten
te bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van
de overige portieren zijn alleen de ruiten van het
desbetreffende portier te bedienen.
WAARSCHUWING
Let op dat kinderen of andere passagiers niet
bekneld raken wanneer u de ramen sluit vanaf
het bestuurdersportier.
WAARSCHUWING
Let op dat kinderen of andere passagiers niet
bekneld raken wanneer/indien u de ramen
sluit met behulp van de transpondersleutel.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet
u altijd de stroom naar de elektrisch bedien-
bare ruiten onderbreken door het elektrische
systeem van de auto in contactslotstand 0 te
zetten en vervolgens de transpondersleutel
mee te nemen uit de auto.
Bediening
Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare ruiten.
Handmatige bediening
Automatische bediening
Via het bedieningspaneel van het bestuurders-
portier zijn alle elektrisch bedienbare ruiten te
bedienen. De bedieningspanelen van de overige
portieren kunnen alleen de ruit van het desbe-
treffende portier bedienen. Er kan slechts één
bedieningspaneel tegelijk worden bediend.
Voor het gebruik van de elektrisch bedienbare
ruiten moet de contactslotstand minimaal I zijn.
Bij uitschakeling van de motor zijn de elektrisch
bedienbare ruiten nadat het contact is uitgescha-
keld nog enkele minuten te bedienen, maar niet
nadat er een portier is geopend.
De ruiten komen tot stilstand en worden
geopend, als ze tijdens het sluiten in hun bewe-
ging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmo-
gelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de
beveiliging tegen overbelasting worden opgehe-
ven. Wanneer de zijruiten tweemaal achtereen
niet konden worden gesloten, wordt de beveili-
ging tegen overbelasting korte tijd gedeactiveerd.
Sluiten is daarna mogelijk door de bedienings-
knop omhoog te trekken en vast te houden.
N.B.
Om het pulserende windgeluid te verminde-
ren als de beide achterruiten open staan, kunt
u de voorste ruiten ook een stukje openen.
Handmatige bediening
Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen
omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch
bedienbare ruiten komen steeds verder omhoog
of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient.
Automatische bediening
Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of
duw er een omlaag en laat deze vervolgens los.
De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig
open of dicht.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
158
Bediening met transpondersleutel,
portierhandgreep of knop voor centrale
vergrendeling
Voor het vanaf de buitenzijde bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten met de transponder-
sleutel of de portierhandgrepen, of vanaf de bin-
nenzijde met de knop voor centrale vergrende-
ling, zie de paragraaf "Transpondersleutel", "Ver-
grendelen/ontgrendelen vanaf de buitenzijde" of
"Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de binnen-
zijde".
Resetten
Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de
automatische openingsfunctie pas weer naar
behoren wanneer u deze hebt gereset.
1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om
de ruit helemaal te sluiten en houd de knop
een seconde in deze stand vast.
2. Laat de knop korte tijd los.
3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een
seconde omhoog.
WAARSCHUWING
Resetten is nodig om de beveiliging tegen
overbelasting te laten werken.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende ruiten (p. 156)
Contactslotstanden (p. 376)
Transpondersleutel (p. 240)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 243)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 247)
Zonnescherm gebruiken
De beide achterportieren zijn voorzien van geïn-
tegreerde zonneschermen.
Haak met bijbehorende vergrendeling
1. Trek het zonnescherm omhoog en haak het
vast aan de haak boven aan de ruitopening.
2. Vergrendel het zonnescherm door de ver-
grendeling omhoog te klappen.
Ook bij gebruik van het zonnescherm kan de zij-
ruit worden geopend en gesloten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
159
Buitenspiegels instellen
Stel de stand van de buitenspiegels bij met het
hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier.
Bedieningsknoppen buitenspiegels.
Instellen
1.
Druk op knop L voor de buitenspiegel links of
op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3.
Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
mag niet langer branden.
WAARSCHUWING
Beide spiegels zijn groothoekig voor een opti-
maal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lij-
ken dan ze in werkelijkheid zijn.
Geheugenfunctie van elektrisch
bedienbare voorstoel*
De standen van de buitenspiegels zijn op te slaan
in de geheugenfunctie van de elektrisch bedien-
bare voorstoel.
Buitenspiegel kantelen bij parkeren
14
De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld wor-
den, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de
kant van de weg te kan zien.
Schakel de achteruitversnelling in en druk op
de knop L of R.
Bij het inschakelen van een andere versnelling
nemen de gekantelde buitenspiegels na ca.
10 seconden de oorspronkelijke stand weer in.
Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt.
Automatisch kantelende buitenspiegel
bij parkeren
14
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden de buitenspiegels automatisch omlaag-
gekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parke-
ren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de
auto uit de achteruitversnelling haalt, nemen de
buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oor-
spronkelijke stand weer in.
De instellingen voor de functie worden verricht
op het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels.
3.
Kies onder
Buitenspiegel kantelen bij
achteruit voor Uit, Best., Passag. of Beide
om te activeren/deactiveren en om te kiezen
welke buitenspiegel moet worden gekanteld.
Automatische inklapfunctie bij
vergrendelen
14
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel
vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspie-
gels automatisch in- of uitgeklapt.
U kunt de functie activeren/deactiveren op het
middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels.
3.
Kies
Spiegels inklappen bij vergrend. om
te activeren/deactiveren.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de
14
Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
160
neutrale stand worden teruggezet zodat het elek-
trisch in- en uitklappen weer correct werkt:
1.
Klap de spiegels in met de knoppen L en R.
2.
Klap de spiegels weer uit met de knoppen L
en R.
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale
stand.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, worden de achteruitkijkspiegel en buiten-
spiegels automatisch gedimd.
Buitenspiegels met autodimfunctie zijn alleen
mogelijk, als ook de achteruitkijkspiegel is voor-
zien van een dergelijke autodimfunctie, zie het
artikel "Achteruitkijkspiegel".
De autodimfunctie is tijdens het rijden altijd
actief, behalve bij inschakeling van de achteruit-
versnelling. De gevoeligheid van de autodimfunc-
tie is in te stellen op drie niveaus en is van
invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de
buitenspiegels.
N.B.
Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau
van de autodimfunctie is de wijziging pas na
enige tijd te merken.
De instellingen voor de functie worden verricht
op het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels.
3.
Kies onder
Spiegels automatisch
dimmen voor Normaal, Donker of Licht.
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parke-
ren en als u op smalle wegen rijdt:
1.
Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (con-
tactslotstand minimaal I).
2. Laat ze na zo'n 1 seconde los. De spiegels
stoppen automatisch, als ze volledig zijn
ingeklapt.
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel (p. 160)
Instellingsscherm (p. 175)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 125)
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een
knopje aan de onderkant van de spiegel. Ook is
het mogelijk dat de autodimfunctie van de ach-
teruitkijkspiegel actief is.
Hendeltje voor dimfunctie
Handmatige dimfunctie
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblin-
den. Zet de spiegel met het hendeltje in de dim-
stand, wanneer u de verlichting van het achterop-
komende verkeer als hinderlijk ervaart:
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje
naar de voorruit toe te duwen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
161
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch
gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ont-
breekt het hendeltje voor handmatig dimmen.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sen-
soren (één aan de voorkant en één aan de ach-
terkant) die samenwerken om hinderlijke lichtin-
val te identificeren en te verhelpen. De sensor
aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl
de sensor aan de achterkant de koplampen van
achterliggers registreert.
N.B.
Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeerver-
gunningen, transponders, zonnekleppen of
voorwerpen op de achterbank of in de baga-
geruimte dusdanig worden gehinderd dat er
geen licht op de sensoren valt, gelden er
beperkingen voor de autodimfunctie van de
achteruitkijkspiegel en buitenspiegels.
De autodimfunctie is tijdens het rijden altijd
actief, behalve bij inschakeling van de achteruit-
versnelling. De gevoeligheid van de autodimfunc-
tie is in te stellen op drie niveaus en is van
invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de
buitenspiegels.
N.B.
Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau
van de autodimfunctie is de wijziging pas na
enige tijd te merken.
De instellingen voor de functie worden verricht
op het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels.
3.
Kies onder
Spiegels automatisch
dimmen voor Normaal, Donker of Licht.
Alleen een achteruitkijkspiegel met autodimfunc-
tie is mogelijk uitgerust met een kompas.
Gerelateerde informatie
Buitenspiegels instellen (p. 159)
Instellingsscherm (p. 175)
Kompas*
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Achteruitkijkspiegel met kompas.
Er worden acht verschillende kompasrichtingen
met Engelse afkortingen weergegeven:
N
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost),
S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noord-
west).
Kompas activeren/deactiveren
Het kompas wordt automatisch geactiveerd, wan-
neer u de auto start of wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslotstand II staat.
Om het kompas te deactiveren/activeren:
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
162
Druk met een recht gebogen paperclip of
iets dergelijks het knopje aan de onderzijde
van de achteruitkijkspiegel in.
Gerelateerde informatie
Kompas kalibreren* (p. 162)
Contactslotstanden (p. 376)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 194)
Kompas kalibreren*
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas dient te worden gekalibreerd als u
met de auto meerdere magnetische zones door-
kruist.
Kalibreer als volgt:
1. Breng de auto tot stilstand op een groot en
open terrein waar geen stalen constructies
of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de auto en schakel alle elektrische uit-
rusting (klimaatregeling, luchtdroger en der-
gelijke) uit en zorg dat alle portieren zijn
gesloten.
N.B.
De kalibratie kan mislukken of helemaal niet
worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrus-
ting niet uitschakelt.
3. Houd het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel zo'n 3 seconden lang
(met een paperclip of iets dergelijks) inge-
drukt. Het cijfer van de huidige magnetische
zone verschijnt.
Magnetische zones.
4. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van de gewenste magnetische
zone (
1-15) verschijnt (zie de kaart met de
magnetische zones van het kompas).
5.
Wacht totdat het teken
C weer op het dis-
play verschijnt of houd het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel
zo'n 6 seconden lang ingedrukt, totdat het
teken C verschijnt.
6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een
snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph),
totdat een kompasrichting op het display ver-
schijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afge-
rond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de
kalibratie fijn af te stellen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
163
7.
Auto's met elektrische voorruitverwar-
ming*: Als bij activering van de elektrische
voorruitverwarming het teken
C op het dis-
play verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6
hierboven met de elektrische voorruitverwar-
ming ingeschakeld.
8. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
Gerelateerde informatie
Kompas* (p. 161)
Panoramadak*
Het panoramadak is verdeeld in twee glassec-
ties. De voorste kan aan de achterkant verticaal
(ventilatiestand) of horizontaal (open stand) wor-
den geopend. De achterste is een vast dakglas.
Aan de binnenkant van het panoramadak zit een
zonnescherm gemaakt van geperforeerd textiel
voor extra bescherming tegen bijvoorbeeld het
felle zonlicht.
Het panoramadak en het zonnescherm zijn te
bedienen met een bedieningsknop aan het pla-
fond. De bediening wordt geactiveerd, wanneer
het elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand I of II staat.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door de bewegende
delen van het panoramadak.
Let altijd op bij bediening van het panora-
madak.
Laat kinderen niet met de bediening spe-
len.
Onderbreek altijd de stroom naar het
panoramadak door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0 te
zetten en neem vervolgens de transpon-
dersleutel mee uit de auto.
Windscherm
Bij het panoramadak hoort een windscherm dat
opgeklapt wordt bij een geopend panoramadak.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
164
Gerelateerde informatie
Panoramadak* bedienen (p. 164)
Contactslotstanden (p. 376)
Panoramadak* bedienen
Bij automatische en handmatige bediening
wordt het zonnescherm/dak maximaal geopend.
In de ventilatiestand wordt de achterkant van het
voorste daksegment opengekanteld.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door de bewegende
delen van het panoramadak.
Let altijd op bij bediening van het panora-
madak.
Laat kinderen niet met de bediening spe-
len.
Onderbreek altijd de stroom naar het
panoramadak door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0 te
zetten en neem vervolgens de transpon-
dersleutel mee uit de auto.
Openen, handmatig
Openen, automatisch
Sluiten, handmatig
Sluiten, automatisch
Het panoramadak en het zonnescherm zijn alleen
te bedienen, wanneer het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand I staat.
Handmatige bediening
1. Scherm openen - duw de bedieningsknop
achteruit naar de stand voor handmatig ope-
nen. Het zonnescherm wordt zolang u de
bedieningsknop ingedrukt houdt steeds ver-
der geopend.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
165
2. Panoramadak openen - duw de bedienings-
knop een tweede maal naar achteren naar
de stand voor handmatig openen. Het pano-
ramadak bereikt eerst de comfortstand
15
.
Om het dak maximaal te openen, duwt u de
bedieningsknop een derde maal naar ach-
teren.
Het panoramadak komt tot stilstand, als u de
bedieningsknop loslaat of als het dak de comfort-
stand heeft bereikt of maximaal geopend of
gesloten is.
Sluit het dak/scherm door de voorgaande proce-
dure in omgekeerde volgorde door te lopen -
houd de bedieningsknop nu echter naar voren/
onder gedrukt totdat het dak/scherm gesloten is.
N.B.
Voordat het panoramadak handmatig kunnen
worden geopend moet het gordijn volledig
geopend zijn. Omgekeerd geldt dat het pano-
ramadak volledig gesloten moet zijn voordat
het gordijn kan worden gesloten.
Volautomatische bediening
1. Zonnescherm maximaal openen - duw de
bedieningsknop naar achteren naar de stand
voor automatisch openen en laat de knop
weer los.
2. U kunt het panoramadak tot in twee standen
openen:
Om te openen tot in de comfortstand -
duw de bedieningsknop een tweede maal
naar achteren naar de stand voor automa-
tisch openen en laat de knop weer los.
Om vervolgens maximaal te openen - duw
de bedieningsknop een derde maal naar
achteren naar de stand voor automatisch
openen en laat de knop weer los.
Sluit het dak/scherm door de voorgaande proce-
dure in omgekeerde volgorde te doorlopen -
houd de bedieningsknop nu echter naar voren/
onder gedrukt en laat de knop weer los.
Het dak komt tot stilstand, wanneer u de bedie-
ningsknop loslaat of wanneer het dak de com-
fortstand heeft bereikt of maximaal geopend of
gesloten is. De beweging wordt eveneens onder-
broken, als u een nieuw commando geeft met de
bedieningsknop.
De beweging van het dak wordt niet onderbroken
als het glas de comfortstand bereikt bij sluiten
vanuit maximaal geopende stand.
Versneld openen/sluiten
Het panoramadak en het zonnescherm zijn ook
tegelijkertijd te openen/sluiten:
Openen - duw de bedieningsknop tweemaal
naar achteren naar de stand voor automa-
tisch openen en laat de knop weer los.
Sluiten - duw de bedieningsknop tweemaal
naar voren/onderen naar de stand voor auto-
matisch openen en laat de knop weer los.
Het dak komt tot stilstand wanneer het de com-
fortstand of de gesloten stand heeft bereikt. De
beweging wordt eveneens onderbroken, als u
een nieuw commando geeft met de bedienings-
knop.
De beweging van het dak wordt niet onderbroken
als het glas de comfortstand bereikt bij sluiten
vanuit maximaal geopende stand. De beweging
van het scherm wordt nooit onderbroken als het
dak de comfortstand bereikt.
15
De comfortstand is de stand waarbij het glazen dak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
166
Ventilatiestand
Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld.
Kantel het schuifdak open door de bedie-
ningsknop omhoog te duwen.
Sluit het door de bedieningsknop naar
voren/onder te duwen.
Bij activering van de ventilatiestand wordt het
voorste segment van het panoramadak aan de
achterkant opengekanteld. Als het zonnescherm
helemaal dichtstaat bij activering van de ventila-
tiestand, schuift het automatisch ca. 50 mm
open.
Het panoramadak kan vanuit open stand recht-
streeks naar de ventilatiestand door de bedie-
ningsknop omhoog te duwen. De beweging
wordt onderbroken, als u een nieuw commando
geeft met de bedieningsknop.
Zonnescherm automatisch sluiten
Als de auto bij zonnig/warm weer geparkeerd
staat, sluit het zonnescherm automatisch 15
minuten nadat de auto is vergrendeld. Dit
gebeurt om de interieurtemperatuur te laten
dalen en de autobekleding te beschermen tegen
verkleuren door de zon.
U kunt de functie, die bij aflevering vanuit de
fabriek gedeactiveerd is, activeren/deactiveren:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Vergrendeling.
Kies Autom. sluiten zonnegordijn om te
activeren/deactiveren.
Sluiten met transpondersleutel, knop
voor centrale vergrendeling of
portierhandgreep
een transpondersleutel
Druk lang op de vergrendelingsknop op
de transpondersleutel totdat het panorama-
dak en het zonnescherm in beweging komen
richting de gesloten stand.
De beweging stopt als u nogmaals op de knop
voor vergrendeling op de transpondersleutel
drukt of als het dak/scherm de gesloten stand
heeft bereikt.
Knop voor centrale vergrendeling
Knop voor centrale vergrendeling.
Wanneer u het elektrische systeem van de auto
minimaal in contactslotstand I zet, kunt u de knop
voor centrale vergrendeling op het bestuurders-
portier of het passagiersportier* gebruiken om
het panoramadak te sluiten.
Druk lang op de knop voor centrale vergren-
deling
totdat het panoramadak en het
zonnescherm in beweging komen richting de
gesloten stand.
De beweging stopt bij het indrukken van de knop
voor centrale vergrendeling of als het dak/
scherm de gesloten stand heeft bereikt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
167
Portierhandgrepen
Auto's uitgerust met passieve vergrendeling/
ontgrendeling* hebben een aanrakingsgevoelige
verdieping aan de buitenkant van de portierhand-
grepen.
Leg uw vinger tegen de aanrakingsgevoelige
verdieping aan de buitenkant van een van de
portierhandgrepen totdat het panoramadak
en het zonnescherm in beweging komen
richting de gesloten stand.
De beweging stopt als u uw vinger weer tegen
de verdieping van de portierhandgreep legt of als
het dak/scherm de gesloten stand heeft bereikt.
WAARSCHUWING
Als u het panoramadak sluit met de transpon-
dersleutel, knop voor centrale vergrendeling
of portiergreep, moet u opletten dat er nie-
mand bekneld raakt.
BELANGRIJK
Controleer of het panoramadak bij sluiten
goed vergrendelt.
Beveiliging tegen overbelasting
Het panoramadak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als het
glazen dak of het zonnescherm tijdens het sluiten
door een voorwerp wordt gehinderd. Het dak of
het scherm komt dan tot stilstand en wordt ver-
volgens geopend tot op ca. 50 mm van de
geblokkeerde stand (of tot de maximale ventila-
tiestand). De beveiliging tegen overbelasting
werkt ook bij het openen van het glazen dak of
het zonnescherm.
Wanneer sluiten onmogelijk is door bijvoorbeeld
ijsvorming rond het glazen dak, kan de beveiliging
tegen overbelasting worden opgeheven. U doet
dat door de bedieningsknop naar voren te duwen
of in te drukken en in deze stand vast te houden,
totdat het glazen dak dicht is.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 163)
Contactslotstanden (p. 376)
Transpondersleutel (p. 240)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 247)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 243)
HomeLink
®
*
16
HomeLink
®
is een programmeerbare afstands-
bediening die geïntegreerd is in het elektrische
systeem van de auto.
Algemeen
Knop 1
Knop 2
Knop 3
Controlelampje
HomeLink
®17
is een programmeerbare afstands-
bediening die tot drie verschillende systemen (bij-
voorbeeld een garagedeuropener, alarmsysteem,
huis- en tuinverlichting) op afstand kan bedienen
en daarmee de originele afstandsbedieningen
vervangt. HomeLink
®
wordt geleverd in een uit-
voering die ingebouwd is in de achteruitkijkspie-
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
168
gel. Het HomeLink
®
-paneel bestaat uit drie pro-
grammeerbare knoppen en een controlelampje in
het spiegelglas.
Ga voor meer informatie over HomeLink
®
naar:
www.HomeLink.com, www.youtube.com/
HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65
(of het betaalnummer +49 6838 907 277).
WAARSCHUWING
Als HomeLink
®
wordt gebruikt om een
garagedeur of hek te bedienen, moet u
controleren of er niemand in de buurt van
de deur of het hek staat als deze
beweegt.
Terwijl HomeLink wordt geprogrammeerd,
kan de garagedeur of het toegangshek
dat wordt geprogrammeerd, geactiveerd
worden. Let daarom op dat er niemand in
de buurt van de deur of het hek staat tij-
dens het programmeren.
De auto moet buiten de garage staan als
de garagedeuropener wordt geprogram-
meerd.
Gebruik HomeLink
®
niet voor een elektri-
sche garagedeur zonder veiligheidsstop
en -retour.
Let erop dat u de originele afstandsbedieningen
goed bewaart voor eventuele programmering in
een later stadium (zoals bij aankoop van een
nieuwe auto of gebruik in een andere auto). Het
wordt tevens geadviseerd om de programmering
van de knoppen te wissen bij verkoop van de
auto, zie de paragraaf "HomeLink
®
programme-
ren".
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* programmeren (p. 168)
HomeLink
®
*
19
programmeren
Instructie voor programmeren van HomeLink
®
.
HomeLink
®
programmeren
N.B.
Bij bepaalde auto’s moet het contact zijn
ingeschakeld of in de ‘accessoirestand’ staan,
voordat HomeLink
®
kan worden geprogram-
meerd of gebruikt. Plaats bij voorkeur nieuwe
batterijen in de afstandsbediening die door
HomeLink
®
moet worden vervangen, omdat
de programmering dan mogelijk sneller ver-
loopt en het radiosignaal sterker is. Reset de
HomeLink
®
-knoppen voordat u gaat program-
meren, zie het hoofdstuk 'HomeLink
®
-knop-
pen resetten' hieronder. HomeLink
®
staat ver-
volgens in de ‘inleermodus’ en is klaar om
geprogrammeerd te worden.
1.
Druk de knop
20
op HomeLink
®
in die u wilt
programmeren. Het controlelampje
20
op
HomeLink
®
moet 1 keer per seconde geel
knipperen. U hoeft de knop niet ingedrukt te
houden.
16
Geldt voor bepaalde markten.
17
HomeLink en het symbool met het HomeLink-huis zijn geregistreerde handelsmerken van Gentex Corporation.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
169
2. Richt de afstandsbediening op de te pro-
grammeren HomeLink
®
-knop en houd de
afstandsbediening op 2-8 cm van de knop.
Blokkeer het controlesymbool van
HomeLink
®
niet.
Opmerking! Met sommige afstandsbedie-
ningen is HomeLink
®
beter te programmeren
op een afstand van 15-20 cm. Denk daaraan
als er problemen zijn met programmeren.
3. Houd de knop op de originele afstandsbe-
diening die op HomeLink
®
moet worden
geprogrammeerd vast en houd de led in de
gaten. Laat de knop pas los als de led van 1
maal per seconde geel knipperen is overge-
gaan op 10 maal per seconde groen knippe-
ren of constant groen branden. Als de led
groen knippert of brandt, mag u de knop op
de afstandsbediening loslaten.
Opmerking! Voor sommige ontvangers
moet programmeerstap 3 wellicht worden
vervangen door de instructies in stap 4.
4. Druk de knop op de originele afstandsbedie-
ning in el laat deze om de seconde los totdat
de led van 1 maal per seconde geel knippe-
ren is overgegaan op 10 maal per seconde
groen knipperen of constant groen branden.
5.
Druk de geprogrammeerde HomeLink
®
-knop
in en controleer de led.
>
Permanent groen branden: Als de led
permanent groen brandt, is het program-
meren klaar. De garagedeur, het toe-
gangshek en dergelijke moeten vervol-
gens geactiveerd worden bij het indruk-
ken van de geprogrammeerde knop.
10 maal per seconde groen knippe-
ren: Druk op de te programmeren knop,
houd deze 2 seconden lang ingedrukt
en laat de knop weer los. Herhaal de
procedure van indrukken/vasthouden/
loslaten al naar gelang het model van de
ontvanger één of twee keer. Het program-
meren is nu klaar en garagedeur, toe-
gangshek en dergelijke moeten vervol-
gens geactiveerd worden bij het indruk-
ken van de geprogrammeerde knop.
Als de ontvanger nog steeds niet
wordt geactiveerd: Ga verder met pro-
grammeerstappen 6-8 om de program-
mering te voltooien.
6.
Zoek de inleerknop
21
op de ontvanger voor
bijvoorbeeld de garagedeur op. Deze zit
doorgaans in de buurt van de bevestiging
van de antenne op de ontvanger.
7. Druk de inleerknop van de ontvanger in en
laat hem los. Stap 8 moet worden binnen 30
seconden na het indrukken van de knop wor-
den voltooid.
8.
Druk op de te programmeren knop, houd
deze 2 seconden lang ingedrukt en laat
de knop weer los. Herhaal de procedure
van indrukken/vasthouden/loslaten al naar
gelang het model van de ontvanger één of
twee keer. Het programmeren is nu klaar
en garagedeur, toegangshek en dergelijke
moeten vervolgens geactiveerd worden bij
het indrukken van de geprogrammeerde
knop.
19
Geldt voor bepaalde markten.
20
Zie de paragraaf "HomeLink
®
*" voor de plaats van de knoppen en het controlelampje.
21
De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
170
Bediening
Zodra HomeLink
®
geprogrammeerd is, vormt het
een vervanging voor de afzonderlijke originele
afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in. De garage-
deur, het toegangshek en dergelijke worden
geactiveerd (dit kan een paar seconden duren).
Na het indrukken van de knop brandt of knippert
het controlelampje. Uiteraard kunt u de originele
afstandsbedieningen naast HomeLink
®
blijven
gebruiken.
N.B.
Als het contact niet is uitgeschakeld, blijft
HomeLink
®
tot 30 minuten na opening van
het bestuurdersportier werken.
Als er problemen met programmeren ontstaan,
neem dan contact op met HomeLink
®
via:
www.HomeLink.com, www.youtube.com/
HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65
(of het betaalnummer +49 6838 907 277).
HomeLink
®
-knoppen resetten
U kunt de HomeLink
®
-knoppen alleen allemaal
tegelijk resetten en dus niet slechts één ervan.
Herprogrammeren van slechts één knop is echter
wel mogelijk, zie de paragraaf "Afzonderlijke knop
programmeren" hieronder.
1.
Druk knop 1 en 3 op HomeLink
®
in en laat
deze pas na ca. 10 seconden los als de led
groen gaat knipperen.
2. Laat de knoppen los.
>
HomeLink
®
staat daarmee in de "inleer-
modus" en is klaar om opnieuw gepro-
grammeerd te worden, zie de paragraaf
"HomeLink
®
programmeren" hierboven.
Afzonderlijke knop programmeren
Doe het volgende om één afzonderlijke
HomeLink
®
-knop te programmeren:
1.
Druk op de gewenste knop en houd deze
ingedrukt.
2. Begin na ca. 20 seconden, wanneer de led
op HomeLink
®
geel gaat knipperen, met stap
1 in de paragraaf "HomeLink
®
programme-
ren" hierboven.
Opmerking! Als de te programmeren knop
opnieuw moet worden geprogrammeerd niet
met een nieuwe eenheid wordt geprogram-
meerd, zal deze terugkeren naar de eerder
opgeslagen programmering.
Ga voor meer informatie over HomeLink
®
of bij
op- en aanmerkingen naar: www.HomeLink.com,
www.youtube.com/HomeLinkGentex of bel
00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer
+49 6838 907 277).
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 167)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
171
Boordcomputer
De boordcomputer van de auto registreert en
berekent waarden zoals afgelegde afstand,
brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tij-
dens het rijden.
Om eenvoudiger zuinig te kunnen rijden, worden
het momentane en het gemiddelde brandstofver-
bruik geregistreerd. De boordcomputerinformatie
is weer te geven op het bestuurdersdisplay.
De volgende meters maken deel uit van de
boordcomputer:
Dagtellers
Kilometerteller
Momentaan brandstofverbruik
Actieradius op tank
Actieradius op accu
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
Dagtellers
Er zijn twee dagtellers, TM en TA.
TM kan handmatig op nul worden gezet en TA
wordt automatisch op nul gezet als de auto mini-
maal vier uur niet wordt gebruikt.
Tijdens de rit wordt informatie geregistreerd over:
Afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik.
De waarden zijn berekend op basis van de waar-
den sinds de laatste reset.
Kilometerteller
De kilometerteller registreert de totale afgelegde
afstand van de auto. Deze waarde is niet op nul
te zetten.
Momentaan brandstofverbruik
Deze meter geeft het actuele brandstofverbruik
van de auto aan. De waarde wordt zowat iedere
seconde bijgewerkt.
Actieradius op tank
De boordcomputer berekent de actieradius op
basis van de resterende hoeveelheid brandstof in
de tank.
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
30 km en de resterende hoeveelheid brandstof.
Wanneer de meter "----" aangeeft, zijn geen
garanties meer te geven voor de actieradius.
Tank dan zo spoedig mogelijk.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius.
Actieradius op accu
De meter geeft de afstand aan die bij benadering
kan worden afgelegd op de resterende hoeveel-
heid stroom in de hybride-accu. Wanneer de
meter "----" aangeeft, zijn geen garanties meer te
geven voor de actieradius.
De berekende waarde is gebaseerd op het
gemiddelde verbruik bij een normaal beladen
auto, tijdens een normale rit en rekening hou-
dend met de vraag of de airconditioning (AC) wel
of niet aanstaat.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
172
Actieradius op stroom
Voor een zo groot mogelijke actieradius op
stroom moet u het stroomverbruik zo laag moge-
lijk houden. Hoe meer verbruikers (stereo, elektri-
sche ruit-/buitenspiegel-/stoelverwarming, koel-
functie klimaatregeling en dergelijke) er zijn inge-
schakeld, hoe korter de actieradius.
N.B.
Naast een hoog stroomverbruik in het interi-
eur kunnen ook snelle acceleraties en rem-
manoeuvres, hoge snelheden, zware ladingen,
geringe buitentemperaturen en oplopende
hellingen de actieradius beperken.
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
De alternatieve digitale snelheidsmeter vereen-
voudigt het rijden in landen waar verkeersborden
met de voorgeschreven snelheden een andere
eenheid hebben dan wat de instrumenten van de
auto laten zien.
De digitale snelheid wordt dan weergegeven in
de eenheid die de analoge snelheidsmeter juist
niet geeft. Is de analoge snelheidsmeter inge-
steld op mph, dan wordt de snelheid op de
boordcomputermeter weergegeven in km/h en
omgekeerd.
Gerelateerde informatie
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 172)
Rijstatistieken tonen op het middendisplay
(p. 174)
Actieradius op stroom in steden (p. 411)
Rijstatistieken tonen op het
bestuurdersdisplay
De door de boordcomputer geregistreerde en
berekende waarden kunnen worden weergege-
ven op het bestuurdersdisplay.
De waarden worden opgeslagen in een boord-
computerapp. Via het appmenu kunt u die infor-
matie kiezen die op het bestuurdersdisplay moe-
ten worden weergegeven.
Open het appmenu
23
en blader erin met de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Appmenu
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
23
Het uiterlijk van het display kan verschillen afhankelijk van de variant.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
173
1. Open het appmenu op het bestuurdersdis-
play door op (1) te drukken.
(Het appmenu is niet te openen, als er nog
een onbevestigde melding op het bestuur-
dersdisplay staat. De melding moet eerst
worden bevestigd voordat het appmenu kan
worden geopend.)
2. Navigeer naar de boordcomputerapp door
met (2) naar links of rechts te vegen.
> Op de bovenste vier menuregels staan de
gemeten waarden voor dagteller TM. Op
de vier menuregels eronder staan de
gemeten waarden voor dagteller TA. Bla-
der omhoog of omlaag in de lijst met (3).
3. Blader verder omlaag naar de alternatievenk-
noppen om te kiezen welke informatie op het
bestuurdersdisplay moet worden weergege-
ven:
Momentaan brandstofverbruik
Actieradius op tank
Kilometerteller
Afgelegde afstand voor dagteller TM, TA
of geen weergave van afgelegde afstand
Toerist (alternatieve snelheidsmeter).
Actieradius op accu
Selecteer of deselecteer een optie met de
knop O (4). De wijziging gaat meteen in.
Dagteller op nul zetten
Zet dagteller TM op nul door de knop RESET op
de linker stuurhendel lang in te drukken.
Dagteller TA wordt alleen automatisch op nul
gezet. Dat is het geval als de auto gedurende 4
uur of meer niet wordt gebruikt.
Eenheid wijzigen
Eenheden voor afgelegde afstand, snelheden,
e.d. wijzigen via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Eenheden.
3.
Kies onder
Eenheden de gewenste een-
heidsnorm:
Metr., Imper. of VS.
N.B.
Een wijziging van deze eenheden is niet
alleen van toepassing op de boordcomputer
maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 171)
Rijstatistieken tonen op het middendisplay
(p. 174)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 110)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
174
Rijstatistieken tonen op het
middendisplay
De rijstatistieken van de boordcomputer worden
grafisch weergegeven op het middendisplay en
bieden u het overzicht waarmee u eenvoudig zui-
niger kunt rijden.
Open de app Bestuurder
prestaties op het appscherm
om de rijstatistieken weer te
geven.
Elke staaf in het schema staat
voor een afstand van 1, 10 of
100 km (of miles). Tijdens het rijden worden de
staven van rechts naar links aangevuld. De staaf
uiterst rechts geeft de waarde voor de actuele
etappe aan.
Het gemiddelde brandstofverbruik en de totale
rijtijd zijn bepaald op basis van de rijstatistieken
sinds de laatste nulstelling.
Het brandstofverbruik en stroomverbruik worden
elk afzonderlijk weergegeven. Het getoonde
stroomverbruik is het nettoverbruik, dat wil zeg-
gen de afgenomen stroom verminderd met de
teruggewonnen energie tijdens het remmen.
Rijstatistieken van de boordcomputer
24
.
Instellingen voor rijstatistieken
Druk op Voorkeur om
de schaalverdeling te wijzigen. Kies een
resolutie van 1, 10 of 100 km/mi voor de
staaf.
de rijstatistieken na afloop van een rit op nul
te zetten. Wanneer de auto meer dan 4 uur
stilgestaan heeft.
de gegevens over de actuele rit op nul te zet-
ten.
Rijstatistieken, berekend gemiddeld verbruik en
totale rijtijd worden altijd gelijktijdig op nul gezet.
Eenheid wijzigen
Eenheid voor afgelegde afstand, brandstofver-
bruik, e.d. wijzigen via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Eenheden.
3.
Kies onder
Eenheden de gewenste een-
heidsnorm: Metr., Imper. of VS.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 171)
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 172)
24
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van de softwareversie en de gekozen uitvoering afwijkingen mogelijk zijn.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
175
Instellingsscherm
In het instellingsscherm van het middendisplay
kunt u instellingen en informatie hanteren voor tal
van autofuncties.
Het instellingsscherm openen en
sluiten en hierin bladeren
Het hoofdscherm met de knop voor Instellingen.
1. Sleep de tab boven aan het middendisplay
omlaag om het hoofdscherm te openen.
2.
Druk op
Instellingen om het instellings-
scherm te openen.
3. Druk op een van de categorieën die ver-
schijnt en blader naar subcategorieën en
instellingen door nogmaals te drukken.
4.
Druk op
Terug om terug te gaan naar het
instellingsscherm.
Druk op
Sluiten om het instellingsscherm te
sluiten.
Een instelling wijzigen
Een subcategorie in het instellingsscherm met verschil-
lende soorten instellingen, heeft een meerkeuzeknop en
radioknoppen.
1. Druk op categorieën en subcategorieën om
naar de gewenste instelling te bladeren.
2. Wijzig een of meer instellingen. Verschillende
soorten instellingen worden op verschillende
manieren gewijzigd (zie de tabel hieronder
voor een beschrijving van de desbetreffende
soorten).
> De wijzigingen worden onmiddellijk opge-
slagen.
Soorten instellingen
Er zijn verschillende soorten instellingen:
Soort
instelling
Beschrijving
Trigger-
functie
Start een app of een afzonderlijk
scherm voor geavanceerdere
instellingen door op de tekst te
drukken, bijvoorbeeld om een
eenheid met Bluetooth aan te
sluiten.
Radioknop Kies uit meerdere opties een
instelling door op de gewenste
radioknop te drukken, bijvoor-
beeld om een systeemtaal te
kiezen.
Meerkeu-
zeknop
Kies een niveau voor iets door
op het gewenste deel van de
knop te drukken, bijvoorbeeld om
het gevoeligheidsniveau voor
City Safety te kiezen.
Selectie-
vakjes
Kies ervoor een functie te active-
ren/deactiveren door op het
vakje te drukken om dit aan te
kruisen of leeg te maken, bij-
voorbeeld om automatische start
van elektrische stoelverwarming
te kiezen.
Schuif-
knoppen
Kies een niveau voor iets binnen
een interval door op de knop te
drukken en deze te slepen, bij-
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
176
Soort
instelling
Beschrijving
voorbeeld om het geluidsniveau
te kiezen.
Weergave
van infor-
matie
Geen eigenlijke instelling, geeft
ergens informatie over, bijvoor-
beeld het identificatienummer
van de auto.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
Categorieën op instellingsscherm (p. 176)
Categorieën op instellingsscherm
Het instellingsscherm heeft een aantal hoofdca-
tegorieën en subcategorieën waarin instellingen
en informatie voor tal van functies van de auto
zijn verzameld.
Onder het instellingsscherm zitten 7 hoofdcate-
gorieën:
My Car, Geluid, Navigatie, Media,
Communicatie, Klimaat en Systeem.
Elke categorie omvat op zijn beurt een aantal
subcategorieën en instelmogelijkheden. In de
onderstaande tabellen wordt het eerste niveau
van subcategorieën weergegeven. De instelmo-
gelijkheden voor een functie of terrein worden
uitvoeriger beschreven in de desbetreffende arti-
kelen van de gebruikershandleiding. Zie voor sys-
teeminstellingen die niet staan beschreven in de
desbetreffende artikelen: artikel "Systeeminstel-
lingen wijzigen in het hoofdmenu".
My Car
Subcategorie
Displays
IntelliSafe
Parkeerhulp
Rijmodus/Individuele rijmodus*
Lichten
Spiegels
Subcategorie
Feedback vergendelen-ontgrendelen
Elektrische parkeerrem
Stoelen
Ruitenwisser voorruit
Ophanging
Audio
Subcategorie
Geluidsbeleving*
Toon
Balans
Systeemvolumes
Navigatie
Subcategorie
Kaart
Route
Verkeer
Begeleiding
Systeem
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
177
Media
Subcategorie
AM/FM-radio
DAB
Gracenote®
Video
Communicatie
Subcategorie
Telefoon
Tekstberichten
Bluetooth
Wi-Fi
Wi-Fi hotspot auto
Internet via automodem
Volvo On Call
Volvo-servicenetwerken
Klimaatregeling
De hoofdcategorie Klimaat heeft geen subcate-
gorieën.
Systeem
Subcategorie
Tijd en Datum
Taal
Toetsenbordindelingen
Stembediening
Eenheden
Opslag
Software-updates
Fabrieksreset
Services
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 175)
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 177)
Systeeminstellingen wijzigen op
instellingsscherm
De categorie
Systeem in het instellingsscherm
verzamelt instellingen en informatie die in zijn
algemeenheid gelden voor de systemen van de
auto, bijvoorbeeld taal en eenheden.
De systeeminstellingen onder Tijd en Datum,
Toetsenbordindelingen, Stembediening,
Software-updates, Fabrieksreset en
Services staan beschreven in de desbetreffende
artikelen van de gebruikershandleiding.
Systeemtaal wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Taal.
3. Systeemtaal selecteren. Talen met onder-
steuning van stembediening hebben een
stembedieningssymbool.
> De taal op het bestuurdersdisplay, het
middendisplay en het head-updisplay
wordt gewijzigd.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
178
Systeemeenheden wijzigen
Lengte- en volume-eenheden wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Eenheden
Eenheden.
3. Kies uit de volgende eenheidsnormen:
Metr. - kilometer, liter en graden Celsius.
Imper. - miles, gallons en graden Celsius.
VS - miles, gallons en graden Fahrenheit.
> De eenheden op het bestuurdersdisplay,
het middendisplay en het head-updisplay
worden gewijzigd.
De bandenspanningseenheid wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Eenheden
Bandenspanning.
3. Kies de bandenspanningseenheid.
> De eenheid voor bandenspanning in de
app
Auto status op het middendisplay
wordt gewijzigd.
Zie de opslaginformatie
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Opslag.
> De opslaginformatie voor de harde schijf
van de auto verschijnt - met onder andere
de totale capaciteit, de beschikbare capa-
citeit en de hoeveelheid ruimte die de
geïnstalleerde applicaties gebruiken.
Zie het identificatienummer van de auto
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Vehicle Identification
Number
.
> Het identificatienummer van de auto
(VIN
25
) verschijnt.
Gerelateerde informatie
Categorieën op instellingsscherm (p. 176)
Klok (p. 103)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 49)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
Systeemupdates (p. 518)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 178)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 515)
Instellingen resetten op
instellingsscherm
Alle gewijzigde instellingen in het instellings-
scherm kunnen in één keer worden gereset naar
hun standaardwaarden.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Fabrieksreset.
3.
Druk op
OK om de reset te bevestigen.
Gerelateerde informatie
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 177)
Gebruikersgegevens resetten bij doorver-
koop (p. 179)
25
Vehicle Identification Number.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
179
Instellingen wijzigen voor apps
In het appscherm staan alle apps in de auto bij
elkaar. De instellingen voor apps die betrekking
hebben op de ingebouwde functies van de auto
kunnen worden gewijzigd vanuit het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Apps voor ingebouwde functies -
basisapps
De apps die oorspronkelijk in de auto zijn opge-
slagen, bijvoorbeeld
FM-radio en USB, maken
deel uit van Sensus en behoren tot de inge-
bouwde functies van de auto. De instellingen
voor deze apps kunnen rechtstreeks op het
hoofdscherm van het middendisplay worden
gewijzigd.
Instellingen wijzigen voor een basisapp
1.
Druk op de app, bijvoorbeeld
FM-radio.
2. Sleep het hoofdscherm omlaag.
3.
Druk op
FM Radio Instellingen.
4. Wijzig de instellingen naar wens en bevestig
uw keuze(s).
5. Druk op de fysieke homeknop of op een wil-
lekeurige plaats buiten het hoofdscherm om
het instellingsscherm te verlaten. U kunt ook
het hoofdscherm omhoog slepen of op de
tab onder aan het hoofdscherm drukken.
De meeste basisapps van de auto bieden deze
contextuele instelmogelijkheid, maar niet alle-
maal. Zie het artikel "Categorieën op instellings-
scherm" voor meer informatie over hoe u instel-
lingen wijzigt.
Apps van derden
Apps van derden zoals Volvo-id zijn bij aflevering
van de auto niet voorgeïnstalleerd en moeten
naderhand worden gedownload. Bij dergelijke
apps van derden verricht u eventuele instellingen
altijd in de desbetreffende apps en niet vanuit het
hoofdscherm.
Gerelateerde informatie
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 40)
Instellingsscherm (p. 175)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 471)
Categorieën op instellingsscherm (p. 176)
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
Bij doorverkoop moeten gebruikersgegevens en
systeeminstellingen worden gereset naar de
fabrieksinstellingen.
De instellingen van de auto kunnen op verschil-
lende niveaus gereset worden. Reset bij doorver-
koop alle gebruikersgegevens en systeeminstel-
lingen naar de oorspronkelijke fabrieksinstellin-
gen. Bij verkoop van de auto is het ook belangrijk
om de doorverkoop te registreren in Volvo On
Call* te wijzigen.
Gerelateerde informatie
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 178)
Volvo ID (p. 23)
KLIMAAT
KLIMAAT
182
Klimaatregeling
De auto is voorzien van elektronische klimaatre-
geling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de
lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van
vocht ontdaan wordt.
4-zoneregeling
Klimaatzones bij 4-zoneregeling.
Bij 4-zoneregeling zijn de interieurtemperaturen
voor de zones linksvoor, rechtsvoor, linksachter
en rechtsachter elk apart in te stellen.
Alle klimaatfuncties zijn te bedienen via het mid-
dendisplay en de fysieke knoppen op de midden-
console. De klimaatregelingsfuncties voor ach-
terin zijn ook te bedienen via het klimaatrege-
lingspaneel achter op de tunnelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatsensoren (p. 182)
Gevoelstemperatuur (p. 183)
Luchtkwaliteit (p. 183)
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Luchtverdeling (p. 198)
Parkeerklimaat (p. 206)
Klimaatregeling met stembediening (p. 121)
Klimaatsensoren
De klimaatregeling beschikt over enkele senso-
ren voor de regeling van het autoklimaat.
Positie van de sensoren
Vochtsensor - in de voetafdekking van de
achteruitkijkspiegel.
Buitentemperatuursensor - in de rechter bui-
tenspiegel.
Binnentemperatuursensor - bij de fysieke
koppen op de middenconsole.
Zonnesensor - boven op het dashboard.
N.B.
Bedek of blokkeer de sensoren niet met kle-
dingstukken of andere voorwerpen.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
183
Bij het Interior Air Quality System* is er ook een
luchtkwaliteitssensor, die in de luchtinlaat van de
klimaatregeling zit.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 182)
Gevoelstemperatuur (p. 183)
Interior Air Quality System* (p. 185)
Gevoelstemperatuur
De klimaatregeling regelt het autoklimaat op
basis van de gevoelstemperatuur en niet de wer-
kelijke temperatuur.
De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op basis van de
heersende omstandigheden in en rond de auto
wat buitentemperatuur, luchtsnelheid, luchtvoch-
tigheidsgraad, ingestraalde warmte en dergelijke
betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor die
de stand van de zon registreert. Daardoor kan de
temperatuur van de lucht uit de blaasmonden
links en rechts afwijken, ondanks dat de tempe-
ratuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde
stand staan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 182)
Klimaatsensoren (p. 182)
Temperatuur regelen (p. 190)
Luchtkwaliteit
De gekozen interieurmaterialen en het luchtreini-
gingssysteem zorgen voor een hoge luchtkwali-
teit in de auto.
Materiaal in de passagiersruimte
Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het
gerieflijk en comfortabel is - ook voor mensen
met contactallergieën of astma.
De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelij-
ker schoon te houden is.
De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte
als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen
en schoon te maken.
Gebruik de door Volvo geadviseerde schoon-
maakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor
het reinigen van het interieur.
Luchtreinigingssysteem
Los van het interieurfilter dragen ook de aanpas-
singen voor Clean Zone Interior Package* en het
luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality
System* bij aan een hoge luchtkwaliteit in de
auto.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 182)
Interieurfilter (p. 184)
Clean Zone Interior Package* (p. 184)
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
184
Interior Air Quality System* (p. 185)
Interieur reinigen (p. 558)
Interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt gereinigd door een filter.
Interieurfilter vervangen
Vervang het filter regelmatig. Raadpleeg het Ser-
viceprogramma van Volvo voor het aanbevolen
vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde
gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervan-
gen.
N.B.
Er zijn verschillende soorten interieurfilters.
Let erop dat het juiste filter wordt gemon-
teerd.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 183)
Clean Zone Interior Package* (p. 184)
Interior Air Quality System* (p. 185)
Serviceprogramma van Volvo (p. 514)
Clean Zone Interior Package*
Clean Zone Interior Package (CZIP) omvat een
aantal aanpassingen om stoffen die aanleiding
kunnen geven tot allergieën en/of astma uit het
interieur te weren.
Het volgende is inbegrepen:
Een geavanceerde ventilatorfunctie die aan-
slaat, wanneer de auto via de transponder-
sleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult
het interieur op die manier met verse lucht.
De functie start als dat nodig is en stopt na
bij het openen van een van de portieren. Bij
inactiviteit wordt de functie na enige tijd
automatisch beëindigd. De tijd dat de ventila-
torfunctie werkt zal langzaam maar zeker
korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is.
Het volautomatische luchtkwaliteitssysteem
Interior Air Quality System (IAQS).
N.B.
Voor behoud van de CZIP-standaard bij auto’s
met CZIP moet het IAQS-luchtfilter om de
15.000 km of minstens eenmaal per jaar wor-
den vervangen (afhankelijk van wat het eerst
wordt bereikt). Echter, maximaal 75.000 km
per 5 jaar.
Bij auto’s zonder CZIP en als de klant de
CZIP-standaard niet wenst te behouden,
moet het IAQS-filter bij een normale service-
beurt worden vervangen.
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
185
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 183)
Interieurfilter (p. 184)
Interior Air Quality System* (p. 185)
Interior Air Quality System*
Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet
de binnenkomende lucht van gassen en stof-
deeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreini-
gingen in de passagiersruimte te beperken.
IAQS maakt deel uit van Clean Zone Interior
Package (CZIP) en ontdoet de lucht in de passa-
giersruimte van verontreinigingen in de vorm van
stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en
laaghangend ozon.
Als de luchtkwaliteitssensor van het systeem
registreert dat de buitenlucht vervuild is, wordt de
luchtinlaat gesloten en de luchtrecirculatie geac-
tiveerd.
N.B.
Voor de beste lucht in het interieur moet de
luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld.
In een koud klimaat is de recirculatie beperkt
om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Schakel bij condens de elektrische verwar-
ming van de voorruit, zijruiten en achterruiten
in.
N.B.
Voor behoud van de CZIP-standaard bij auto’s
met CZIP moet het IAQS-luchtfilter om de
15.000 km of minstens eenmaal per jaar wor-
den vervangen (afhankelijk van wat het eerst
wordt bereikt). Echter, maximaal 75.000 km
per 5 jaar.
Bij auto’s zonder CZIP en als de klant de
CZIP-standaard niet wenst te behouden,
moet het IAQS-filter bij een normale service-
beurt worden vervangen.
Luchtkwaliteitssensor activeren/
deactiveren
U kunt de luchtkwaliteitssensor desgewenst acti-
veren/deactiveren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Luchtkwaliteitssensor om de lucht-
kwaliteitssensor te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 183)
Interieurfilter (p. 184)
Clean Zone Interior Package* (p. 184)
Luchtrecirculatie activeren/deactiveren
(p. 197)
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
186
Klimaatregelingsbediening
De klimaatregelingsfuncties zijn te regelen via
het middendisplay, de fysieke knoppen op de
middenconsole en het klimaatpaneel achter op
de tunnelconsole.
Overzicht van de
klimaatregelingsbediening
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display.
Ontwasemingsknoppen op de middencon-
sole.
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 182)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 188)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 194)
Klimaatregelingsbediening op het
middendisplay
Via het klimaatveld en het klimaatscherm van het
middendisplay zijn alle klimaatfuncties te rege-
len.
Klimaatveld
Via het klimaatveld zijn de meest voorkomende
klimaatfuncties te regelen.
Temperatuurbediening voor bestuurders- en
passagierszone.
Bediening voor elektrische stoelverwarming*
en -ventilatie* voorin plus elektrische stuur-
verwarming*.
Knop voor toegang tot het klimaatscherm.
De grafische voorstelling op de knop geeft
de geactiveerde klimaatinstellingen weer.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
187
Klimaatscherm
Bij eenmaal indrukken van de middelste knop in
het klimaatveld opent u het klimaatscherm. Het
klimaatscherm is opgesplitst in de tabs
Hoofd
klimatisering, Achter klimatisering en
Standklimatisering. U kunt van tab wisselen
door naar links/rechts te vegen of op de desbe-
treffende rubriek te drukken.
Hoofdklimaat
Op de tab Hoofd klimatisering kunt u behalve
de klimaatfuncties in het klimaatveld ook de
hoofdklimaatfuncties regelen.
Max, Elektrisch, Achter - Bediening voor
ontwaseming van ruiten en buitenspiegels.
AC - Bediening voor airconditioning.
Recirc. - Bediening voor luchtrecirculatie.
Bediening voor luchtverdeling.
Ventilatorbediening voorin.
AUTO - Automatische klimaatregeling.
Klimaat achterin
Op de tab Achter klimatisering zijn alle klimaat-
functies voor achterin te regelen.
Ventilatorbediening voor achterin, tweede zit-
rij.
Bediening van ventilator en airconditioning
op de achterbank, derde zitrij.
Temperatuurbediening voor achterin.
Bediening voor elektrische achterbankver-
warming*.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
188
Parkeerklimaat
Op de tab Standklimatisering is het parkeerkli-
maat van de auto te regelen.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 194)
Airconditioning activeren/deactiveren
(p. 189)
Luchtrecirculatie activeren/deactiveren
(p. 197)
Luchtverdeling wijzigen (p. 198)
Ventilatorstand regelen (p. 192)
Automatische klimaatregeling (p. 188)
Temperatuur regelen (p. 190)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 203)
Elektrische stoelventilatie* activeren/deacti-
veren (p. 205)
Elektrische stuurverwarming* activeren/
deactiveren (p. 206)
Parkeerklimaat (p. 206)
Klimaatregelingsbediening achter
op de tunnelconsole
Via het klimaatregelingspaneel achter op de tun-
nelconsole zijn de klimaatfuncties voor achterin
te regelen.
Bediening voor elektrische achterbankver-
warming*.
Ventilatorbediening voor achterin.
Temperatuurbediening voor achterin.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 203)
Ventilatorstand regelen (p. 192)
Temperatuur regelen (p. 190)
Automatische klimaatregeling
Bij automatische klimaatregeling regelt de kli-
maatregeling automatisch meerdere klimaatfunc-
ties.
Knop voor automatische klimaatregeling op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
189
2.
Druk kort of lang op
AUTO.
> De automatische klimaatregeling wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
De automatische klimaatregeling regelt
automatisch de luchtrecirculatie, aircondi-
tioning en luchtverdeling.
Ventilatorstand en temperatuur worden
afhankelijk van de vraag of u de desbe-
treffende knop kort of lang indrukt als
volgt gewijzigd:
Kort indrukken - voorgaande instel-
ling(en) hervatten.
Lang indrukken - standaardinstellingen
(stand
3 en 22 °C/72 °F) hanteren.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Airconditioning activeren/
deactiveren
De airconditioning koelt en droogt zo nodig de
binnenkomende lucht.
Hoofdairconditioning activeren/
deactiveren
Airconditioningsknop op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
AC.
> De airconditioning wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
N.B.
Sluit zijramen en panoramadak*, zodat de air-
conditioning normaal functioneert.
N.B.
Het is niet mogelijk de airconditioning te acti-
veren, wanneer de ventilatorknop in stand
Off
staat.
Airconditioning derde zitrij activeren/
deactiveren
Airconditioningsknop op tab Achter klimatisering op
klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Achter klimatisering.
3.
Druk op
Klimaat 3e rij.
> De airconditioning wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
||
KLIMAAT
190
N.B.
Het is niet mogelijk de airconditioning voor de
derde zitrij te activeren, als de hoofdaircondi-
tioning uitstaat of als de klimaatregeling voor
de tweede zitrij uitgeschakeld is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Temperatuur regelen
De temperaturen voor de linker en rechter zone
en voor de voorstoelen en achterbank zijn elk
apart in te stellen.
Temperatuur voorin regelen
Temperatuurknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de temperatuurknop voor de linker
of rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening te openen.
Temperatuurbediening.
2. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempera-
tuur te slepen, of
op
+/ te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
de knop de ingestelde temperatuur aan-
geeft.
KLIMAAT
}}
191
Temperatuur synchroniseren
Synchronisatieknop op temperatuurbediening bestuur-
derszone.
1. Druk op de temperatuurknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening te openen.
2.
Druk op
Temperatuur synchroniseren .
> De temperatuurinstelling voor alle klimaat-
zones van de auto wordt gesynchroni-
seerd met de ingestelde temperatuur voor
de bestuurderszone en naast de tempera-
tuurknop staat het synchronisatiesymbool.
De synchronisatie is op te heffen door opnieuw
op
Temperatuur synchroniseren te drukken of
door de temperatuurinstellingen te wijzigen voor
de passagierszone of voor de zones achterin.
Temperatuur achterin regelen
Vanaf de voorstoelen
Temperatuurknoppen op tab Achter klimatisering op
klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Achter klimatisering.
3. Druk op de temperatuurknop voor de linker
of rechter zone om de bediening te openen.
Temperatuurbediening.
4. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempera-
tuur te slepen
op
+/ te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
de knop de ingestelde temperatuur aan-
geeft.
||
KLIMAAT
192
Vanaf de achterbank
Temperatuurregeling op klimaatpaneel achter op tunnel-
console.
Druk op de < /> -knoppen voor de linker of
rechter zone in het klimaatregelingspaneel
achter op de tunnelconsole om de tempera-
tuur in stapjes te verhogen of te verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
het scherm van het klimaatpaneel de
ingestelde temperatuur aangeeft.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoe-
len te versnellen door een hogere/lagere
temperatuur te kiezen dan die eigenlijk
gewenst is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 188)
Gevoelstemperatuur (p. 183)
Ventilatorstand regelen
De ventilator is in te stellen op zeven verschil-
lende automatische ventilatorstanden alsook op
Off en Max. De ventilatorstand kan voor de voor-
en achterstoelen apart worden ingesteld.
Ventilatorstand voorin regelen
Ventilatorstandknoppen op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
Off,
1-5 of Max.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
KLIMAAT
}}
193
BELANGRIJK
Als de ventilator volledig uitstaat, start de air-
conditioning niet, waardoor er mogelijk con-
dens aan de binnenkant van de ruiten
optreedt.
Ventilatorstand achterin regelen
Vanaf de voorstoelen
Ventilatorstandknoppen op tab Achter klimatisering op
klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Achter klimatisering.
3.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
1 - 5.
De ventilatorstand voor de tweede en derde
zitrij is te deactiveren met een druk op
Klimaat tweede rij.
De ventilatorstand voor de derde zitrij is gelijk
aan die voor de tweede zitrij. De ventilator-
stand voor de derde zitrij is apart uit te scha-
kelen door op
Klimaat 3e rij te drukken.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
Vanaf de achterbank
Ventilatorregeling op klimaatpaneel achter op tunnel-
console.
Druk op de gewenste ventilatorstand: Off of
1-5 op het klimaatpaneel achter op de tun-
nelconsole.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
N.B.
De ventilatorstand voor achterin is niet in te
stellen, als de ventilatorstand voor voorin is
ingesteld op
Off.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
194
N.B.
De klimaatregeling past de luchtstroom zo
nodig automatisch aan, wat betekent dat de
ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks
dat de ventilatorstand ongewijzigd is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 188)
Ontwaseming van ruiten en
buitenspiegels activeren/
deactiveren
De drie klimaatregelingsfuncties maximale ont-
waseming, elektrische voorruitverwarming* en
elektrische achterruit- en buitenspiegelverwar-
ming dienen om de ruiten en buitenspiegels snel
van condens en ijs te ontdoen.
Via fysieke knoppen op middenconsole
Op de middenconsole zitten fysieke knoppen die
toegang bieden tot de ontwasemingsfuncties.
Met elektrische voorruitverwarming* is de maxi-
male ontwaseming alleen individueel te activeren
vanuit het klimaatscherm op het middendisplay.
Fysieke knoppen op middenconsole.
Knop voor elektrische achterruitverwarming*
en maximale ontwaseming.
Knop voor elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming.
Auto's zonder elektrische voorruitverwarming:
Druk op de knop (1).
> De maximale ontwaseming wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
KLIMAAT
}}
195
Auto's met elektrische voorruitverwarming:
Druk meerdere keren op de knop (1) om de
drie standen te doorlopen:
elektrische voorruitverwarming geacti-
veerd
Elektrische voorruitverwarming en maxi-
male ontwaseming geactiveerd
Gedeactiveerd.
> De elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Wanneer u de elektrische achterruitverwar-
ming deactiveert door de knop tweemaal snel
in te drukken, wordt de maximale ontwase-
ming met enige vertraging ingeschakeld om
een tijdelijke verhoging van de ventilatorstand
tegen te gaan.
Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwar-
ming:
Druk op de knop (2).
> De elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming worden geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Vanuit klimaatscherm op middendisplay
Maximale ontwaseming activeren/
deactiveren
Knop voor maximale ontwaseming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Max.
> De maximale ontwaseming wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Bij maximale ontwaseming worden de
automatische klimaatregeling en de lucht-
recirculatie gedeactiveerd, wordt de air-
conditioning geactiveerd, de ventilator-
stand gewijzigd in
5 en de temperatuur in
HI.
Bij deactivering van de maximale ontwa-
seming hervat de klimaatregeling de eer-
der verrichte instellingen.
N.B.
Het geluidsniveau neemt toe wanneer de
ventilatorstand wordt gewijzigd in
5.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
196
Elektrische voorruitverwarming* activeren/
deactiveren
Knop voor elektrische voorruitverwarming op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Elektrisch.
> De elektrische voorruitverwarming wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
N.B.
Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten
driehoekige gebieden zonder elektrische ver-
warming, zodat het ontdooien daar mogelijk
langer duurt.
N.B.
De elektrische voorruitverwarming kan de
prestaties van transponders en andere com-
municatie-apparatuur beïnvloeden.
N.B.
Als u de elektrische voorruitverwarming acti-
veert, wanneer Start/Stop de motor automa-
tisch heeft afgezet, wordt de motor opnieuw
gestart.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren/
deactiveren
Knop voor elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Achter.
> De elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming worden geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Automatische inschakeling van
elektrische ruitverwarming activeren/
deactiveren
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische voorruitverwarming* en elektri-
sche achterruit- en buitenspiegelverwarming bij
het starten van de motor al dan niet geactiveerd
is. Met automatische inschakeling geactiveerd zal
de elektrische verwarming starten bij een risico
van ijs op de ruit. De elektrische verwarming
wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de ruit
warm genoeg is en het ijs is verdwenen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Automat. elek. voorruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche voorruitverwarming te activeren/deacti-
veren.
Kies Autom. elek. achterruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche achterruit- en buitenspiegelverwarming
te activeren/deactiveren.
KLIMAAT
197
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Luchtrecirculatie activeren/
deactiveren
De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten het interieur door geen
lucht van buiten aan te zuigen.
Luchtrecirculatieknop op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Recirc..
> De luchtrecirculatie wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
BELANGRIJK
Als de lucht in de auto te lang recirculeert,
beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten.
N.B.
De luchtrecirculatie is niet te activeren, wan-
neer u de maximale ontwaseming hebt inge-
schakeld.
Timer voor luchtrecirculatie activeren/
deactiveren
U kunt instellen of een timer voor de luchtrecircu-
latie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Met
de timer geactiveerd wordt de luchtrecirculatie
automatisch na 20 minuten uitgeschakeld.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Recirculatietimer om de timer voor de
luchtrecirculatie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
KLIMAAT
198
Luchtverdeling
De klimaatregeling verdeelt de binnenkomende
lucht over uiteenlopende blaasmonden verspreid
over het interieur.
Overzicht van de luchtverdeling
Luchtverdeling bij interieur met 4 klimaatzones.
Automatische en handmatige
luchtverdeling
Wanneer u de automatische klimaatregeling hebt
geactiveerd, verloopt de luchtverdeling automa-
tisch. De luchtverdeling is zo nodig handmatig bij
te regelen.
Instelbare blaasmonden
In het interieur zitten 10 instelbare blaasmonden.
Positie van instelbare blaasmonden in interieur.
Vier op het dashboard, twee achter in de tun-
nelconsole, één aan elke kant in de portier-
stijlen tussen de voor- en achterportieren en
één aan elke kant in de portierstijlen achter
de achterportieren.
N.B.
Let erop dat kleine kinderen gevoelig kunnen
zijn voor luchtstromen en tocht.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 182)
Luchtverdeling wijzigen (p. 198)
Blaasmonden openen/sluiten en richten
(p. 199)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 201)
Automatische klimaatregeling (p. 188)
Luchtverdeling wijzigen
De luchtverdeling is desgewenst handmatig te
wijzigen.
Luchtverdelingsknoppen op klimaatscherm.
Luchtverdeling - ontwasemingsopeningen
voorruit
Luchtverdeling - blaasmonden dashboard en
middenconsole
Luchtverdeling - blaasmonden vloer
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2. Druk op een of meer luchtverdelingsknoppen
om de desbetreffende blaasmond(en) te
openen/sluiten.
> De luchtverdeling wordt gewijzigd, waarna
de knoppen gaan branden/doven.
KLIMAAT
}}
199
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 198)
Blaasmonden openen/sluiten en richten
(p. 199)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 201)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Blaasmonden openen/sluiten en
richten
Sommige blaasmonden in het interieur zijn apart
te openen, sluiten en richten.
Als u de blaasmonden in de portierstijlen en aan
beide uiteinden van het dashboard op de zijruiten
richt, kunt u condens elimineren.
Als u de blaasmonden in de portierstijlen naar
binnen richt, creëert u een warm en comfortabel
autoklimaat.
Blaasmonden openen/sluiten
Duimwiel van blaasmond
1
.
Draai aan het duimwiel om de luchtaanvoer
uit de blaasmond te openen/sluiten.
De luchtaanvoer neemt toe naarmate er
meer van de witte lijnen op het duimwiel
zichtbaar zijn.
1
Schematische afbeelding - de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie.
||
KLIMAAT
200
Blaasmonden richten
Hendeltje van blaasmond
1
.
Beweeg de hendel naar links/rechts of
omhoog/omlaag om de luchtstroom uit de
blaasmond te richten.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 198)
Luchtverdeling wijzigen (p. 198)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 201)
1
Schematische afbeelding - de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie.
KLIMAAT
}}
201
Tabel met luchtverdelingsstanden
De luchtverdeling is desgewenst handmatig te
wijzigen. De volgende standen zijn in te stellen.
Luchtverdeling Doel
Bij deactivering van alle luchtverdelingsknoppen in de handmatige stand schakelt de klimaatregeling weer over op automatische klimaat-
regeling.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen. Er komt een bepaalde hoe-
veelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Gaat condens- en ijsvorming tegen (om dat te rea-
liseren mag de ventilatorstand niet te laag zijn).
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende koeling bij warm weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoe-
veelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor verwarming of koeling van de voetenruimte.
||
KLIMAAT
202
Luchtverdeling Doel
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en blaasmonden in het dash-
board. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort bij warm en droog weer.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en de blaasmonden bij de
vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort en ontwaseming bij koud
en vochtig weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij
de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort bij zonnig weer en matige
buitentemperaturen.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen, de blaasmonden in het
dashboard en de blaasmonden bij de vloer.
Voor koelere lucht naar de vloer bij warm en droog
weer of warmere lucht naar de rest van het
lichaam bij koud weer.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 198)
Luchtverdeling wijzigen (p. 198)
Blaasmonden openen/sluiten en richten
(p. 199)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
203
Elektrische stoelverwarming*
activeren/deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het com-
fort voor bestuurder en inzittenden te verhogen,
wanneer het koud is.
Elektrische voorstoelverwarming*
activeren/deactiveren
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of
rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening voor de stoelen
en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met stoelventila-
tie of elektrische stuurverwarming staat de
knop voor elektrische stoelverwarming direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Middel en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Elektrische achterbankverwarming*
activeren/deactiveren
Vanaf de voorstoelen
Knoppen voor elektrische stoelverwarming in de groep
Achter klimatisering op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Achter klimatisering.
3. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Middel en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
||
KLIMAAT
204
Vanaf de achterbank
Stoelverwarmingsindicatie en bediening op klimaatpa-
neel achter op tunnelconsole.
Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische achterbankverwarming in het kli-
maatpaneel op de tunnelconsole om de vier
standen te doorlopen:
Uit, Hoog, Middel en
Laag.
> De stand wordt aangepast, waarna het
scherm van het klimaatpaneel de inge-
stelde stand aangeeft.
N.B.
De elektrische achterbankverwarming wordt
na 15 minuten automatisch uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet wor-
den gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt
of die om een andere reden moeilijkheden
hebben om de elektrisch verwarmde stoel te
bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwon-
den ontstaan.
Automatische inschakeling van
elektrische stoel-/
achterbankverwarming activeren/
deactiveren
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische stoel-/achterbankverwarming bij
het starten van de motor al dan niet geactiveerd
is. Met automatische inschakeling geactiveerd zal
de elektrische verwarming starten bij een lage
omgevingstemperatuur.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies onder
Niveau aut. verwarming
best.stoel en Niveau aut. verwarming
pass.stoel voor Uit, Laag, Middel of Hoog
voor het activeren/deactiveren en niveause-
lectie voor automatische start van elektrische
stoelverwarming voorin.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 188)
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
205
Elektrische stoelventilatie*
activeren/deactiveren
De stoelventilatie is in te schakelen om bijvoor-
beeld vochtige kleding te drogen.
Het ventilatiesysteem bestaat uit ventilatoren in
de zittingen en de rugleuningen die lucht door de
bekleding heen aanzuigen. Naarmate de lucht in
het interieur kouder is, neemt het koelingseffect
toe. Het systeem is te activeren wanneer de
motor draait en houdt rekening met de stoeltem-
peratuur, ingestraalde zonnewarmte en buiten-
temperatuur.
Elektrische voorstoelventilatie
activeren/deactiveren
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of
rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening voor de stoelen
en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektrische
stoelverwarming of elektrische stuurverwar-
ming staat de knop voor stoelventilatie direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelventilatie om de vier standen
te doorlopen:
Uit, Hoog, Middel en Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
N.B.
Wie tochtgevoelig is dient de stoelventilatie
met beleid te gebruiken. Voor langdurig
gebruik wordt niveau
Laag geadviseerd.
BELANGRIJK
Bij een te lage interieurtemperatuur is inscha-
keling van de stoelventilatie niet mogelijk. Dit
om te voorkomen dat de passagier op de
bewuste stoel onderkoeld raakt.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
KLIMAAT
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
206
Elektrische stuurverwarming*
activeren/deactiveren
De stuurverwarming is te activeren om het stuur-
comfort te verhogen, wanneer het koud is.
Elektrische stuurverwarming activeren/
deactiveren
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening voor de
stoelen en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektrische
stoelverwarming of stoelventilatie staat de
knop voor elektrische stuurverwarming direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stuurverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Middel en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Automatische inschakeling van
elektrische stuurverwarming activeren/
deactiveren
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische stuurverwarming bij het starten
van de motor al dan niet geactiveerd is. Met auto-
matische inschakeling geactiveerd zal de elektri-
sche verwarming starten bij een lage omgevings-
temperatuur.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies onder
Niveau aut.
stuurwielverwarming voor Uit, Laag,
Middel of Hoog voor het activeren/deacti-
veren en niveauselectie voor automatische
start van elektrische stuurverwarming.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 186)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 186)
Stuurwiel (p. 138)
Parkeerklimaat
Het interieurklimaat is vooraf te regelen middels
preconditioning of te handhaven nadat u de auto
geparkeerd hebt.
Preconditioning en handhaving klimaatcomfort worden
aangestuurd vanaf tab Standklimatisering op het kli-
maatscherm op het middendisplay.
Preconditioning
Preconditioning vooraf beperkt de slijtage en het
stroomverbruik tijdens het rijden.
KLIMAAT
207
Preconditioning is direct in te schakelen of via
een timer te programmeren.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
De standverwarming warmt bij koud weer het
interieur op naar de comforttemperatuur.
De ventilator koelt bij warm weer het interi-
eur af naar de actuele buitentemperatuur.
De airconditioning zorgt bij warm weer voor
afkoeling van het interieur naar de comfort-
temperatuur.
De elektrische stuurverwarming en elektri-
sche stoelverwarming voor bestuurder en
passagier kunnen worden geactiveerd.
De elektrische verwarming van de voorruit,
achterruit en buitenspiegels kunnen worden
geactiveerd.
In warm weer kan er bij gebruik van de precondi-
tioning een plasje water onder de auto ontstaan
ter hoogte van de airconditioning. Dit is volkomen
normaal.
N.B.
Preconditioning is alleen beschikbaar als de
auto is aangesloten op een stroomaanslui-
ting
2
. Een laadpaal die niet altijd actief is, bijv.
vanwege een timer, kan tot het uitvallen van
de preconditioning leiden.
Als de auto niet is aangesloten op een
stroomaansluiting, kan in een warm klimaat
toch een korte afkoeling van het interieur
worden bewerkstelligd door de preconditio-
ning rechtstreeks te starten.
N.B.
Bij preconditioning van het interieur gaat het
erom de auto te verwarmen tot een behaag-
lijke temperatuur te brengen en tot de op de
klimaatregeling ingestelde temperatuur.
Handhaving klimaatcomfort
Het interieurklimaat van de auto is tijdens het
parkeren nog enige tijd te handhaven, bijvoor-
beeld als u of een of meer inzittenden na uit-
schakeling van de motor in de auto willen blijven
zitten en het klimaatcomfort wensen te handha-
ven.
Handhaving klimaatcomfort is alleen direct in te
schakelen.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
Bij koud weer wordt het interieur met de
restwarmte van de motor opgewarmd naar
de comforttemperatuur.
De ventilator koelt bij warm weer het interi-
eur af naar de actuele buitentemperatuur.
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitgescha-
keld als de auto van buitenaf wordt vergren-
deld om niet onnodig restwarmte te gebrui-
ken. De functie dient om het klimaatcomfort
te behouden, wanneer u en/of passagiers in
de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 182)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 208)
Timer voor preconditioning (p. 209)
Handhaving klimaatcomfort inschakelen/
uitschakelen (p. 212)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat
(p. 214)
Verwarming (p. 215)
Standverwarming (p. 216)
2
Geldt voor een elektrische verwarming.
KLIMAAT
208
Preconditioning inschakelen/
uitschakelen
Middels preconditioning is het interieur vóór het
wegrijden te verwarmen of koelen. De functie is
vanaf het middendisplay of een mobiele telefoon
direct in te schakelen.
Inschakelen/uitschakelen via
middendisplay
Preconditioningsknop op tab Standklimatisering op
klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Standklimatisering.
Vakjes voor elektrische stoel- en stuurwielverwarming op
tab Standklimatisering op klimaatscherm.
3. Geef aan of bij activering van de preconditio-
ning ook de elektrische stoel- en stuurver-
warming moeten worden ingeschakeld door
de vakjes aan/uit te vinken.
4.
Druk op
Preconditioning.
> De preconditioning wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld en de knop gaat branden/
dooft.
N.B.
Preconditioning is alleen beschikbaar als de
auto is aangesloten op een stroomaanslui-
ting
3
. Een laadpaal die niet altijd actief is, bijv.
vanwege een timer, kan tot het uitvallen van
de preconditioning leiden.
Als de auto niet is aangesloten op een
stroomaansluiting, kan in een warm klimaat
toch een korte afkoeling van het interieur
worden bewerkstelligd door de preconditio-
ning rechtstreeks te starten.
N.B.
Houd de portieren en ruiten van de auto dicht
bij het gebruik van de preconditioning.
3
Geldt voor een elektrische verwarming.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
209
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet
4
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de kachel worden uit-
laatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, houtmeel, enz. kunnen
ontbranden.
Als de kans bestaat dat de uitlaat van de
verwarming is geblokkeerd. Een pak
sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bij-
voorbeeld de ventilatie van de verwarming
verhinderen.
Houd er rekening mee dat de preconditioning
kan starten op grond van een eerder gepro-
grammeerd timertijdstip.
Via mobiele telefoon* starten
Via een mobiele telefoon met de mobiele app
Volvo On Call* is het mogelijk de preconditioning
in te schakelen én informatie te krijgen over de
gekozen instellingen. Middels preconditioning is
het interieur vóór het wegrijden tot een comforta-
bele temperatuur te verwarmen of koelen
(gebruik makend van de airconditioning).
Preconditioning van het interieur is ook mogelijk
via de afstandsstart motor (Engine Remote Start
- ERS)
5
via de mobiele app Volvo On Call*.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 206)
Timer voor preconditioning (p. 209)
Handhaving klimaatcomfort inschakelen/
uitschakelen (p. 212)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat
(p. 214)
Verwarming (p. 215)
Timer voor preconditioning
U kunt de timer dusdanig instellen dat de pre-
conditioning gereed is op een bepaald tijdstip.
De timer kan tot 8 verschillende instellingen han-
teren voor:
een tijdstip op een bepaalde datum
een tijdstip op één of meer dagen van de
week, voor eenmalige of terugkerende acti-
vering.
N.B.
Preconditioning is alleen beschikbaar als de
auto is aangesloten op een stroomaanslui-
ting
6
. Een laadpaal die niet altijd actief is, bijv.
vanwege een timer, kan tot het uitvallen van
de preconditioning leiden.
Als de auto niet is aangesloten op een
stroomaansluiting, kan in een warm klimaat
toch een korte afkoeling van het interieur
worden bewerkstelligd door de preconditio-
ning rechtstreeks te starten.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 206)
Timer voor preconditioning instellen (p. 210)
4
Geldt voor een verwarming op brandstof.
5
Bepaalde automodellen en markten.
6
Geldt voor een elektrische verwarming.
KLIMAAT
210
Timer voor preconditioning activeren/deacti-
veren (p. 212)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 208)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat
(p. 214)
Timer voor preconditioning instellen
De timer voor preconditioning kan tot 8 verschil-
lende tijdstippen hanteren.
Tijdstip toevoegen
De knop voor tijdstip toevoegen op de tab
Standklimatisering op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Standklimatisering.
3.
Druk op
Timer toevoegen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
N.B.
Het is niet mogelijk om meer tijdstippen te
programmeren, als er al 8 timerinstellingen
bestaan. Om een nieuw tijdstip te kunnen
toevoegen moet u eerst een ouder tijdstip
verwijderen.
4.
Druk op
Datum om een tijdstip in te stellen
voor een bepaalde datum.
Druk op
Dagen om een tijdstip in te stellen
voor één of meer dagen van de week.
Met
Dagen: Activeer/deactiveer de repe-
teerfunctie door het vakje voor Wekelijks
herhalen aan/uit te vinken.
5.
Met
Datum: Kies een datum voor de pre-
conditioning door met de pijltoetsen in de
datumlijst te bladeren.
Met
Dagen: Kies een dag van de week voor
de preconditioning door op de knoppen voor
de dagen van de week te drukken.
6. Stel het tijdstip in dat de preconditioning
moet zijn afgerond door te bladeren met de
pijltoetsen op de klok.
KLIMAAT
211
7.
Druk op
Bevestig om het ingestelde tijdstip
toe te voegen.
> Het ingestelde tijdstip wordt toegevoegd
aan de lijst en geactiveerd.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet
7
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de kachel worden uit-
laatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, houtmeel, enz. kunnen
ontbranden.
Als de kans bestaat dat de uitlaat van de
verwarming is geblokkeerd. Een pak
sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bij-
voorbeeld de ventilatie van de verwarming
verhinderen.
Houd er rekening mee dat de preconditioning
kan starten op grond van een eerder gepro-
grammeerd timertijdstip.
Ingesteld tijdstip bewerken
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Standklimatisering.
3. Druk op het tijdstip dat u wilt wijzigen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4. Bewerk het tijdstip op dezelfde manier als bij
"Tijdstip toevoegen" hierboven.
Ingesteld tijdstip verwijderen
De knop voor lijst bewerken/ingesteld tijdstip verwijde-
ren op de tab Standklimatisering op het klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Standklimatisering.
3.
Druk op
Lijst bewerken.
4. Druk op het verwijderingspictogram rechts in
de lijst.
> Het pictogram verandert in de tekst
Wissen.
5.
Druk ter bevestiging op
Wissen.
> Het ingestelde tijdstip wordt uit de lijst
verwijderd.
Gerelateerde informatie
Timer voor preconditioning (p. 209)
Timer voor preconditioning activeren/deacti-
veren (p. 212)
Verwarming (p. 215)
7
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
212
Timer voor preconditioning
activeren/deactiveren
Zo nodig kunt u een timertijdstip voor de pre-
conditioning activeren of deactiveren.
Timerknoppen op tab Standklimatisering op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Standklimatisering.
3. Activeer/deactiveer een tijdstip door op de
timerknop rechts van het desbetreffende tijd-
stip te drukken.
> Het ingestelde tijdstip wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet
8
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de kachel worden uit-
laatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, houtmeel, enz. kunnen
ontbranden.
Als de kans bestaat dat de uitlaat van de
verwarming is geblokkeerd. Een pak
sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bij-
voorbeeld de ventilatie van de verwarming
verhinderen.
Houd er rekening mee dat de preconditioning
kan starten op grond van een eerder gepro-
grammeerd timertijdstip.
Gerelateerde informatie
Timer voor preconditioning (p. 209)
Timer voor preconditioning instellen (p. 210)
Verwarming (p. 215)
Handhaving klimaatcomfort
inschakelen/uitschakelen
Bij handhaving van het klimaatcomfort wordt na
afloop van een rit het interieurklimaat nog enige
tijd geregeld. De functie is vanaf het middendis-
play direct in te schakelen.
Knop voor handhaving klimaatcomfort op tab
Standklimatisering op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies de tab
Standklimatisering.
3.
Druk op
Handhaaf klimaatcomfort.
> Handhaving klimaatcomfort wordt inge-
schakeld/uitgeschakeld en de knop gaat
branden/dooft.
8
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
213
N.B.
Als de restwarmte van de motor niet vol-
doende is om het interieurklimaat te handha-
ven, kunt u de functie voor behoud van het
klimaatcomfort niet starten.
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitgescha-
keld als de auto van buitenaf wordt vergren-
deld om niet onnodig restwarmte te gebrui-
ken. De functie dient om het klimaatcomfort
te behouden, wanneer u en/of passagiers in
de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 206)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 208)
KLIMAAT
214
Symbolen en meldingen voor
parkeerklimaat
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
het parkeerklimaat.
Symbool Melding Betekenis
Standklimatisering
Niet beschikbaar, te laag
brandstofniveau
A
Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer het brandstofpeil te gering is voor inschakeling van de stand-
verwarming. In bepaalde gevallen kan het parkeerklimaat toch worden geactiveerd, maar met een beperkte
functionaliteit. Vul de brandstoftank bij.
Standklimatisering
Niet beschikbaar, te laag
accuniveau
Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer de ladingsgraad van de hybride-accu te gering is voor inscha-
keling van de standverwarming. In bepaalde gevallen kan het parkeerklimaat toch worden geactiveerd, maar
met een beperkte functionaliteit. Laad de startaccu bij.
Standklimatisering
Niet beschikbaar, te laag
niveau brandstof en accu
B
Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer de ladingsgraad van de hybride-accu en het brandstofpeil te
gering zijn voor inschakeling van de standverwarming. In bepaalde gevallen kan het parkeerklimaat toch wor-
den geactiveerd, maar met een beperkte functionaliteit. Laad de startaccu bij en vul de brandstoftank bij.
Standklimatisering
Service vereist
Parkeerklimaat is defect. Bezoek een werkplaats
C
om de werking zo spoedig mogelijk te laten controleren.
A
Geldt voor verwarming op brandstof.
B
Geldt voor verwarming op brandstof.
C
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 206)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 208)
Handhaving klimaatcomfort inschakelen/
uitschakelen (p. 212)
Timer voor preconditioning (p. 209)
Verwarming (p. 215)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 112)
KLIMAAT
215
Verwarming
Dankzij de verwarming komen motor en interieur
zowel vóór als tijdens het rijden sneller op tem-
peratuur.
De verwarming heeft twee deelfuncties:
Standverwarming - verwarmt zo nodig het
interieur bij geactiveerde preconditioning.
Extra verwarming - verwarmt zo nodig het
interieur en de motor tijdens het rijden.
Afhankelijk van de markt wordt een verwarming
op brandstof of een elektrische verwarming
gebruikt
9
.
De verwarming is op de wielkast rechtsvoor
gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er rook
uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er
wellicht een dof geluid hoorbaar. Dit is volko-
men normaal
10
.
Accu en opladen
De verwarming wordt aangedreven door de
hybride-accu van de auto. Als de ladingsgraad
van de hybride-accu te laag is, wordt de verwar-
ming automatisch uitgeschakeld en geeft het
bestuurdersdisplay een melding weer.
N.B.
Zorg ervoor dat het laadpercentage van de
accu hoog genoeg is als de verwarming moet
worden gebruikt.
Brandstof en tanken
11
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
De verwarming maakt gebruik van brandstof uit
de normale brandstoftank van de auto.
Wanneer u de auto op een steile helling parkeert,
moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de
auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming altijd
voldoende brandstof.
Als het niveau in de brandstoftank te laag is,
wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld
en geeft het bestuurdersdisplay een melding
weer.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel
voordat u gaat tanken de verwarming op
brandstof uit.
Controleer op het bestuurdersdisplay of de
verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze
werkt, verschijnt het verwarmingssymbool.
Gerelateerde informatie
Standverwarming (p. 216)
Extra verwarming (p. 217)
Parkeerklimaat (p. 206)
9
Een erkende Volvo-dealer heeft informatie over welke markten welke verwarming gebruiken.
10
Geldt voor een verwarming op brandstof.
11
Geldt voor verwarming op brandstof.
KLIMAAT
216
Standverwarming
De standverwarming helpt om vóór het wegrij-
den het interieur op de juiste temperatuur te
brengen.
De standverwarming is een van twee deelfuncties
van de verwarming van de auto. De verwarming is
op de wielkast rechtsvoor gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er rook
uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er
wellicht een dof geluid hoorbaar. Dit is volko-
men normaal
12
.
De standverwarming wordt automatisch inge-
schakeld, wanneer extra verwarming nodig is bij
geactiveerde preconditioning van het parkeerkli-
maat.
Deze wordt vervolgens automatisch uitgescha-
keld wanneer de juiste temperatuur, de tijd voor
een ingestelde timer of de maximale looptijd van
de verwarming is bereikt.
De verwarming werkt maximaal 40 minuten ach-
tereen.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld
13
.
Zorg dat het laadpercentage van de hybride
accu hoog genoeg is als de verwarming moet
worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet
14
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de kachel worden uit-
laatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, houtmeel, enz. kunnen
ontbranden.
Als de kans bestaat dat de uitlaat van de
verwarming is geblokkeerd. Een pak
sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bij-
voorbeeld de ventilatie van de verwarming
verhinderen.
Houd er rekening mee dat de preconditioning
kan starten op grond van een eerder gepro-
grammeerd timertijdstip.
WAARSCHUWING
Als u brandstof ruikt, ongebruikelijk veel of
zwarte rook ziet of ongebruikelijke brandende
geluiden vanuit de standverwarming hoort
15
,
moet u de verwarming uitschakelen en indien
mogelijk de zekering van de standverwarming
eruit halen. Volvo adviseert u om voor repara-
tie contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Verwarming (p. 215)
Extra verwarming (p. 217)
Parkeerklimaat (p. 206)
Zekeringen in motorruimte (p. 543)
12
Geldt voor een verwarming op brandstof.
13
Geldt voor een verwarming op brandstof.
14
Geldt voor een verwarming op brandstof.
15
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
217
Extra verwarming
Dankzij de extra verwarming komen het interieur
en de motor tijdens het rijden sneller op tempe-
ratuur.
De extra verwarming is een van twee deelfuncties
van de verwarming van de auto. De verwarming is
op de wielkast rechtsvoor gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er rook
uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er
wellicht een dof geluid hoorbaar. Dit is volko-
men normaal
16
.
De extra verwarming start en wordt automatisch
aangestuurd als tijdens het rijden verwarming
nodig is.
Deze wordt vervolgens automatisch uitgescha-
keld wanneer de auto wordt uitgeschakeld.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld
17
.
Zorg dat het laadpercentage van de hybride
accu hoog genoeg is als de verwarming moet
worden gebruikt.
Automatische inschakeling van extra
verwarming activeren/deactiveren
U kunt de automatische inschakeling van de
extra verwarming desgewenst activeren/deacti-
veren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Extra verwarming voor activeren/
deactiveren automatische inschakeling van
extra verwarming.
N.B.
Volvo adviseert u om de automatische start
van de extra verwarming uit te schakelen tij-
dens korte ritten
18
.
N.B.
Als de automatische start van de extra ver-
warming wordt gedeactiveerd, kan dat tot
minder comfort in het interieur leiden, omdat
de klimaatregeling bij elektrische aandrijving
dan een verwarmingsbron mist.
Gerelateerde informatie
Verwarming (p. 215)
Standverwarming (p. 216)
16
Geldt voor een verwarming op brandstof.
17
Geldt voor een verwarming op brandstof.
18
Geldt voor een verwarming op brandstof.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
220
Auto-interieur
Overzicht van het auto-interieur en de opberg-
mogelijkheden.
Voorstoel
Opbergvakken in het portierpaneel en bij het stuurwiel,
dashboardkastje en zonnekleppen.
Opbergmogelijkheden met bekerhouders, asbak*,
stroomaansluitingen en aansteker* alsmede AUX/USB-
ingang in de tunnelconsole.
Tweede zitrij
Opbergvakken en asbak* in het portierpaneel, bekerhou-
ders* in de rugleuning van de middelste zitplaats,
opbergnet* op de rugleuning van de voorstoel alsmede
stroomaansluitingen en aansteker* in de tunnelconsole.
Derde zitrij
Opbergvakken en bekerhouders in zijpaneel en opberg-
vak tussen zitplaatsen.
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele
telefoon, camera, afstandsbediening voor
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of
andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen
of een botsing kunnen deze anders inzitten-
den verwonden.
Gerelateerde informatie
Tunnelconsole (p. 221)
Dashboardkastje gebruiken (p. 227)
Zonnekleppen (p. 227)
stroomaansluitingen (p. 222)
Asbakken* legen (p. 226)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
221
Tunnelconsole
De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen.
Opbergvak.
Opbergvak met bekerhouders voor bestuur-
der en voorpassagier alsmede een 12V-aan-
sluiting. Als u voor een asbak en aansteker
hebt gekozen, zit er een aansteker op de
plaats van de 12V-aansluiting voorin en een
uitneembare asbak in de ruimte voor de
bekerhouders.
Opbergvak en AUX/USB-aansluiting onder
middenarmsteun.
Bediening voor klimaatfuncties achterin.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 220)
stroomaansluitingen (p. 222)
Aansteker gebruiken* (p. 226)
Asbakken* legen (p. 226)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 453)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 188)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
222
stroomaansluitingen
Achter in de tunnelconsole zitten twee 12V-aan-
sluitingen plus een 230V-aansluiting* en in de
bagageruimte zit ook nog een 12V-aansluiting*.
Het elektrische systeem van de auto moet mini-
maal in contactslotstand I staan, anders geven de
aansluitingen geen stroom. Vervolgens blijven de
aansluitingen actief zolang de ladingstoestand
van de startaccu niet te laag is.
Als de motor wordt uitgeschakeld en de auto
wordt vergrendeld, worden de aansluitingen
gedeactiveerd. Als de motor wordt uitgeschakeld
en de auto niet wordt vergrendeld óf wordt ver-
grendeld met tijdelijk gedeactiveerde Safelock-
functie, blijven de aansluitingen nog maximaal 10
minuten actief.
N.B.
Denk eraan dat het gebruik van de elektri-
sche aansluitingen met uitgeschakelde motor
het risico met zich meebrengt dat het laadni-
veau van de startaccu te laag wordt, wat
andere functies kan beperken.
Elektrische 230V-aansluiting*
230V-aansluiting in tunnelconsole, tweede zitrij.
U kunt de aansluiting voor verschillende acces-
soires gebruiken die op een spanning van 230 V
werken, zoals laders of laptops.
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 150 W.
Aansluiting gebruiken
1. Trek de afdekking voor de aansluiting
omlaag en sluit de stekker van het acces-
soire aan.
> De led op de aansluiting geeft de status
aan.
2. Controleer of de led constant groen brandt;
alleen dan geeft de aansluiting stroom.
3. Ontkoppel het accessoire door de stekker
eruit te trekken. Trek niet aan de kabel.
Trek de afdekking omhoog als de aansluiting
niet wordt gebruikt of als de aansluiting zon-
der toezicht wordt achtergelaten.
BELANGRIJK
Gebruik geen accessoires met grote of
zware contacten - ze kunnen de aanslui-
ting beschadigen of losgaan tijdens het
rijden.
Gebruik geen accessoires die storingen
kunnen veroorzaken, bijv. in de radio-ont-
vanger of het elektrische systeem van de
auto.
Plaats het accessoire zo, dat het bestuur-
der of passagiers bij krachtig remmen of
een botsing niet kan verwonden.
Houd aangesloten accessoires in de
gaten, aangezien ze warmte kunnen pro-
duceren waaraan passagiers zich kunnen
branden. Ook kan het interieur hierdoor
worden beschadigd.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen onbeschadigde accessoi-
res zonder mankementen. De accessoires
moeten bestemd zijn voor 230 V en 50
Hz, met contacten die op de aansluiting
zijn berekend. De accessoires moeten
een CE-markering, een UL-markering of
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
223
een vergelijkbare veiligheidsaanduiding
hebben.
Laat aansluiting, contact of accessoires
nooit in aanraking komen met water of
een andere vloeistof. Gebruik de aanslui-
ting niet en raak deze niet aan als hij
beschadigd lijkt of in aanraking is
geweest met water of een andere vloei-
stof.
Sluit geen contactdozen, adapters of ver-
lengsnoeren aan op de aansluiting. Daar-
door zouden de veiligheidsfuncties van de
aansluiting omzeild kunnen worden.
De aansluiting is voorzien van een stop-
contactbeschermer. Let op dat niemand
in de aansluiting peutert of deze zo
beschadigt, dat de beschermer niet lan-
ger werkt. Laat kinderen niet zonder toe-
zicht in de auto achter als de aansluiting
actief is.
Negeren van bovenstaande aanmaningen kan
in sterke of levensgevaarlijke elektrische
schokken resulteren.
Statusindicatie
Een led op de aansluiting geeft de status van de
aansluiting aan:
Statusindicatie Oorzaak Maatregel
Led brandt constant
groen
De aansluiting levert stroom aan een aangesloten stekker. Geen.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
224
Statusindicatie Oorzaak Maatregel
Led knippert oranje De spanningsomvormer van de aansluiting is te warm (bijvoorbeeld als
het accessoire te veel vermogen nodig heeft of als het interieur te warm
is).
Haal de stekker eruit, laat de spanningsomvormer
afkoelen en sluit de stekker weer aan.
Het aangesloten accessoire heeft te veel vermogen nodig (tijdelijk of
constant) of werkt niet.
Geen. Het accessoire kan de aansluiting niet gebrui-
ken.
Gedoofde led De aansluiting detecteert niet dat er een stekker is aangesloten op de
aansluiting.
Controleer of de stekker goed in de aansluiting is aan-
gebracht.
De aansluiting is niet actief. Zet het elektrische systeem van de auto minimaal in
contactslotstand I.
De aansluiting is actief geweest, maar is gedeactiveerd. Start de motor en/of laad de startaccu op.
Als het probleem blijft bestaan, neemt u contact
op met een werkplaats; geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de 230 V-aan-
sluiting aan en probeer deze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Elektrische 12V-aansluiting
12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin.
12V-aansluiting in tunnelconsole, tweede zitrij.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
225
12V-aansluiting in bagageruimte*.
U kunt de aansluitingen voor verschillende acces-
soires gebruiken die op een spanning van 12V
werken, zoals mediaspelers, koelboxen of mobi-
ele telefoons.
De aansluitingen in de tunnelconsole kunnen
worden aangevuld met een aansteker*.
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 120 W per aan-
sluiting.
Aansluitingen gebruiken
1. Verwijder de plug (tunnelconsole) of klap de
afdekking omlaag (bagageruimte) vóór de
aansluiting en sluit de stekker van het acces-
soire aan.
2. Haal de stekker van het accessoire eruit en
plaats de plug weer terug (tunnelconsole) of
klap de afdekking omhoog (bagageruimte)
als de aansluiting niet wordt gebruikt of als u
de aansluiting zonder toezicht achterlaat.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 220)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
226
Aansteker gebruiken*
De aansteker kan een aanvulling zijn op de elek-
trische 12V-aansluitingen in het voorste en ach-
terste deel van de tunnelconsole.
Aansteker in tunnelconsole, voorin.
Aansteker in tunnelconsole, tweede zitrij.
1. Druk de knop op de aansteker in.
> Als de aansteker eenmaal gloeit, springt
de knop omhoog.
2. Haal de aansteker uit de aansluiting en
gebruik het roodgloeiende deel om bijvoor-
beeld een sigaret mee aan te steken.
3. Plaats de aansteker terug in de aansluiting.
BELANGRIJK
Let op dat als de aansteker gloeit, het gloei-
ende deel bijv. het interieur niet beschadigt.
Gerelateerde informatie
Tunnelconsole (p. 221)
stroomaansluitingen (p. 222)
Asbakken* legen (p. 226)
Asbakken* legen
Een auto met een aansteker is voorzien van uit-
neembare asbakken in de bekerhouders van de
middenconsole en in de portierpanelen op de
tweede zitrij.
Asbak in middenconsole legen
1. Neem de asbak los door deze recht omhoog
uit de bekerhouder te tillen en leeg de
inhoud ervan.
2. Plaats de asbak terug in de bekerhouder.
Asbak in portierpanelen op tweede zitrij
legen
1. Open het deksel van de asbak en duw het
helemaal tot in verticale stand open.
> De pal, waarmee de asbak vastzit, komt
los.
2. Til de asbak op en leeg de inhoud ervan.
3. Plaats de asbak terug en laat deze omlaag-
glijden in de zijgroeven.
4. Druk lichtjes op de twee hoeken van de
asbak die het verst van het portierpaneel af
liggen.
> De pal, waarmee de asbak vastzit, grijpt
weer in.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 220)
Tunnelconsole (p. 221)
Aansteker gebruiken* (p. 226)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
227
Dashboardkastje gebruiken
Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde.
Dashboardkastje en openingsknop op middenconsole.
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld de
gedrukte versie van de gebruikershandleiding en
eventuele kaarten bewaren. Aan de binnenkant
van de klep zit een penhouder.
Dashboardkastje openen
Druk op de openingsknop op de middencon-
sole.
> Het dashboardkastje wordt geopend.
Dashboardkastje vergrendelen/
ontgrendelen
Het dashboardkastje is te vergrendelen met de
zogeheten Privacy locking, wanneer u de auto bij-
voorbeeld bij een werkplaats of een hotel afgeeft.
De Privacy locking geldt ook voor de achterklep.
Koeling dashboardkastje gebruiken
U kunt de koeling van het dashboardkastje
gebruiken om bijvoorbeeld dranken of etenswaar
te koelen. De koeling werkt, wanneer de klimaat-
regeling actief is (dat wil zeggen wanneer de
auto in contactslotstand II staat of wanneer de
motor draait).
Koeling geactiveerd
Koeling gedeactiveerd
Activeer/deactiveer de koeling door de hen-
del tot aan de aanslag (in de richting van
interieur/dashboardkastje) te bewegen.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 220)
Privacy locking activeren/deactiveren
(p. 251)
Zonnekleppen
Op de achterkanten van de zonnekleppen zit
een make-upspiegel met kaarthouder.
Make-upspiegel met verlichting en kaarthouder.
De verlichting* voor de make-upspiegel gaat
automatisch branden als het klepje wordt
geopend.
Op de omlijsting van de make-upspiegel zit een
houder voor bijvoorbeeld kaarten of biljetten.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 220)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
228
Bagageruimte
De auto heeft een flexibele bagageruimte waarin
u grote spullen kunt vervoeren en vastzetten.
Door de rugleuningen van de tweede en derde
zitrij omlaag te klappen, ontstaat een bijzonder
grote bagageruimte. Om gemakkelijker in en uit
te laden is de achterkant van de auto hoger/
lager te zetten met de niveauregeling*. Gebruik
verankeringsogen of houders voor boodschap-
pentassen om de lading goed op zijn plek te hou-
den en de uittrekbare bagagerolhoes om de
lading desgewenst aan het oog te onttrekken.
In de bagageruimte liggen tevens de gevaren-
driehoek en de verbanddoos, terwijl onder de
laadvloer het sleepoog en de noodreparatieset
voor banden liggen.
Gerelateerde informatie
Ruggedeelte tweede zitrij omklappen
(p. 135)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 137)
Niveauregeling* (p. 392)
Bagage vervoeren (p. 228)
Gereedschap in bagageruimte (p. 509)
Bagage vervoeren
Er zijn enkele dingen waar u rekening mee moet
houden bij het inladen van de auto.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires.
De achterklep is te openen met de knop op het verlich-
tingspaneel of die op de transpondersleutel (
).
WAARSCHUWING
Afhankelijk van het gewicht en de positie van
de lading verandert het rijgedrag van de auto.
Adviezen voor het vervoer van bagage
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
van de achterbank.
Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen
mag worden gehinderd, als een of meer rugge-
deelten van de achterbank zijn omgeklapt.
Plaats de last in het midden.
Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan. Plaats geen zware voorwerpen op neer-
geklapte ruggedeelten.
Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
Zet alle bagage met riemen of bevestigings-
banden aan de verankeringsogen vast.
WAARSCHUWING
Een los voorwerp van 20 kg kan zich bij een
frontale botsing op een snelheid van 50 km/h
(30 mph) gedragen als een voorwerp van
1000 kg.
WAARSCHUWING
Anders bieden de opblaasgordijnen die
schuilgaan achter de plafondbekleding moge-
lijk geen bescherming meer.
Zorg dat de lading nooit boven de rugge-
deelten uitsteekt.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
229
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
zachts.
Zet de motor af en schakel de parkeerrem in
bij het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de
versnellingspook of keuzehendel aan komen
en zo per ongeluk een versnelling inschakelen
– de auto kan dan in beweging komen.
Niveauregeling van achterkant auto*
De achterkant van de auto is hoger/lager te zet-
ten om bijvoorbeeld een betere laadhoogte bij de
achterklep te verkrijgen of het aan-/afkoppelen
van een aanhanger op/van de trekhaak* te ver-
eenvoudigen.
Niveauregeling is mogelijk via met de bediening
rechtsachter op het zijpaneel in de bagageruimte.
Bedieningsmechanisme voor het hoger of lager zetten
van de achterkant van de auto.
De bediening bestaat uit twee knoppen: één
knop om de achterkant hoger te zetten en één
knop om de achterkant lager te zetten. Bij het
hoger of lager zetten van de achterkant van de
auto moet u de desbetreffende knop ingedrukt
houden, totdat de achterkant de gewenste
hoogte heeft bereikt.
De achterkant van de auto kan niet hoger worden
gezet dan de normale stand.
Tijdens het rijden gaat de achterkant van de auto
terug naar het normale niveau.
N.B.
Het is niet mogelijk de hoogte van de achter-
kant aan te passen, wanneer een of meer van
de portieren of de motorkap openstaan. Dit
geldt echter niet bij een geopende achterklep.
WAARSCHUWING
Let erop dat er bij het omlaagbrengen van de
auto geen mensen, dieren of voorwerpen
onder de auto aanwezig zijn. Dodelijk letsel
en/of schade aan de auto of aan de voorwer-
pen zijn anders niet uitgesloten.
Ruggedeelte achterbank omklappen
Om de ruimte groter te maken en inladen van de
bagageruimte te vereenvoudigen, kunnen de rug-
leuningen van de achterbank worden neerge-
klapt. Zie voor meer informatie het artikel "Ach-
terbank".
Bagage vervoeren op het dak
Maak voor het vervoer van lading op het dak
gebruik van de lastdragers
1
die Volvo ontwikkeld
heeft. Dit om schade aan de auto te voorkomen
en voor maximale veiligheid tijdens het rijden.
Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
gers worden geleverd nauwkeurig op.
1
De lastdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende Volvo-dealers.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
230
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading ste-
vig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig
over de lastdragers. Leg de zwaarste voor-
werpen onderop.
Naarmate u meer lading op het dak vervoert,
vangt de auto meer wind en neemt het
brandstofverbruik toe.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzigin-
gen op in de rijeigenschappen van de auto.
Lees meer over de toelaatbare dakbelasting
in het gedeelte over Gewichten.
Gerelateerde informatie
Verankeringsogen (p. 230)
Veiligheidsrek* (p. 235)
Bagagenet* (p. 233)
Bagagerolhoes (p. 231)
Gewichten (p. 569)
Achterbank (p. 131)
Verankeringsogen
De inklapbare verankeringsogen in de bagage-
ruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te
zetten.
WAARSCHUWING
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die
liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afrem-
men letsel veroorzaken.
Zet grote en zware voorwerpen altijd met de
veiligheidsgordel of een spanband vast.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 228)
Veiligheidsrek* (p. 235)
Bagagenet* (p. 233)
Draagtashouders (p. 230)
Bagagerolhoes (p. 231)
Draagtashouders
Met de draagtashouders en de elastische band
kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen
dat ze omvallen en de inhoud op de vloer van de
bagageruimte terechtkomt.
Onder het vloerluik
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
231
Er zitten twee draagtashouders en een elastische
band
2
op de afdekking die deel uitmaakt van het
vloerluik in de bagageruimte. De elastische band
is in vier verschillende standen te monteren.
Om de draagtashouders te gebruiken moet u de
afdekking openen. Zet de draagtassen met de
bijgeleverde elastische band in de gewenste
positie vast. Als de draagtassen handvatten heb-
ben en groot genoeg zijn, kunt u ze aan de hou-
ders hangen.
Aan de zijkanten
Er zitten ook twee uitklapbare draagtashouders in
de zijpanelen: aan weerszijden van de bagage-
ruimte één.
BELANGRIJK
De boodschappentassenhouders kunnen een
gewicht van maximaal 5 kg dragen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 228)
Veiligheidsrek* (p. 235)
Bagagenet* (p. 233)
Bagagerolhoes (p. 231)
Bagagerolhoes
In afgerolde stand voorkomt de bagagerolhoes
inkijk in de bagageruimte.
Aanbrengen
3
In opgerolde stand:
Steek het ene uiteinde van de bagagerol-
hoes in de uitsparing in het zijpaneel van de
bagageruimte.
Breng vervolgens het andere uiteinde aan in
de uitsparing in het zijpaneel aan de tegen-
overliggende zijde.
2
U kunt meer elastische banden bijbestellen bij een Volvo-dealer.
3
De XC90 Excellence is voorzien van een vaste bagagerolhoes die niet te verwijderen/aanbrengen is.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
232
Duw de uiteinden één voor één omlaag.
> Wanneer u een klik hoort en de rode mar-
kering op het uiteinde verdwijnt, zit de
bagagerolhoes vast. Ga na of de hoes
goed vastzit.
Gebruik
De bagagerolhoes heeft twee gebruiksstanden:
één volledig dekkende stand en een werkstand
waarbij de rolhoes slechts gedeeltelijk uitgerold
is, zodat u gemakkelijker spullen in en uit de
bagageruimte kunt leggen/nemen.
Volledig dekkende stand
Bij een zevenzitter: hang de borglippen voor
de veiligheidsgordels van de derde zitrij aan
de daarvoor bestemde haken in de zijpane-
len. Bij een vijfzitter: zie het volgende punt.
Pak de handgreep van een opgerolde rol-
hoes beet en rol de hoes boven de zijpane-
len van de bagageruimte langs af. Rol de
hoes tot aan de aanslag af.
Duw, nadat u de bagagerolhoes helemaal
hebt afgerold zodat deze de bagageruimte
afdekt, de bevestigingspunten van de rolhoes
in de groeven van de zijpanelen en laat ze
weer los, terwijl u de handgreep iets omlaag-
kantelt.
> De bagagerolhoes wordt vergrendeld in
de volledig dekkende stand.
Werkstand
Pak de handgreep van een opgerolde rol-
hoes beet en rol de hoes boven de zijpane-
len van de bagageruimte langs af. Rol de
hoes tot aan de aanslag af en duw de beves-
tigingspunten van de rolhoes in de groeven
van de zijpanelen (als de hoes al in volledig
dekkende stand is: zie het volgende punt).
Vanuit volledig dekkende stand - pak de
handgreep beet en duw de bevestigingspun-
ten van de rolhoes in de groeven van de zij-
panelen en laat ze weer los.
> Duw de hoes tot aan de aanslag in de
werkstand naar binnen.
Als u de handen vol hebt:
Duw, met de rolhoes afgerold tot in volledig
dekkende stand, de handgreep lichtjes
omhoog, bijvoorbeeld met uw ene elleboog.
>
De rolhoes gaat naar binnen tot aan
de aanslag in de werkstand.
Teruggaan naar volledig dekkende stand vanuit
de werkstand:
1. Pak de handgreep beet en rol de bagagerol-
hoes tot aan de aanslag uit.
2. Laat de rolhoes voorzichtig los, terwijl u de
handgreep een stukje omlaagduwt.
> De rolhoes wordt dan in de eindstand ver-
grendeld.
BELANGRIJK
Leg geen voorwerpen boven op een afge-
rolde bagagerolhoes.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
233
WAARSCHUWING
Bij vervoer van passagiers op de derde zitrij in
een zevenzitter mag u de bagagerolhoes
nooit laten zitten. Bij een botsing is ernstig
letsel anders niet uitgesloten.
Inklappen
Vanuit volledig dekkende stand:
Til de handgreep op en trek deze naar ach-
teren, zodat de bevestigingspunten van de
rolhoes vrijkomen uit de groeven en laat hem
weer los.
Vanuit werkstand:
Pak de handgreep beet en trek de bagage-
rolhoes uit in de groeven. Trek tot aan de vol-
ledig dekkende stand. Til de handgreep op
en trek deze naar achteren, zodat de bevesti-
gingspunten vrijkomen uit de groeven en laat
hem weer los.
> Duw de hoes met zijn bevestigingspunten
boven de zijpanelen langs tot aan de aan-
slag in opgerolde stand.
Verwijderen
3
In opgerolde stand:
1. Druk de knop in op een van de eindstukken
van de opgerolde bagagerolhoes en verwij-
der het eindstuk.
Bij een zevenzitter - neem de borglippen van
de derde zitrij los van de haken boven de zij-
panelen.
2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en
opzij.
> Het andere eindstuk komt dan vanzelf los,
waarna u de rolhoes uit de bagageruimte
kunt tillen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 228)
Veiligheidsrek* (p. 235)
Bagagenet* (p. 233)
Verankeringsogen (p. 230)
Bagagenet*
Het bagagenet voorkomt dat bagage in de baga-
geruimte bij krachtig afremmen de passagiers-
ruimte in wordt geslingerd.
Het bagagenet wordt aan vier bevestigingspun-
ten vastgezet.
Bagagenet
Het bagagenet moet uit veiligheidsoverwegingen
altijd vastgemaakt en verankerd worden aan de
hand van de onderstaande beschrijving.
Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal en
kan op twee verschillende plaatsen in de auto
worden bevestigd:
Montage achterin - achter de tweede zitrij.
Montage voorin - achter de rugleuningen van
de voorstoelen.
3
De XC90 Excellence is voorzien van een vaste bagagerolhoes die niet te verwijderen/aanbrengen is.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
234
WAARSCHUWING
Lading in de bagageruimte moet goed wor-
den vastgezet, ook met een correct gemon-
teerd veiligheidsnet.
Aanbrengen
WAARSCHUWING
Het is noodzakelijk dat u controleert of de
bovenste bevestigingen van het veiligheidsnet
goed gemonteerd zijn en of de trekbanden
veilig zijn vastgehaakt.
Een beschadigd veiligheidsnet mag niet wor-
den gebruikt.
N.B.
Het veiligheidsnet wordt het eenvoudigst via
het ene achterportier gemonteerd.
1. Vouw het veiligheidsnet open en zorg dat de
gedeelde bovenste stang in het net in uitge-
klapte stand geblokkeerd wordt.
2. Haak de ene bevestigingshaak van het net
vast aan de voorste of achterste plafondbe-
vestiging, met de sluiting van de spanbanden
naar u toe.
3. Haak de andere bevestigingshaak van het
net vast aan de plafondbevestiging aan de
tegenoverliggende zijde - de bevestigingsha-
ken met telescoopveren maken het aanbren-
gen eenvoudiger.
Let erop dat u de bevestigingshaken van het
net in de voorste eindstand van de beide pla-
fondbevestigingen duwt.
4. Montage achterin: Haak, met het net beves-
tigd aan de achterste plafondbevestigingen,
de spanbanden van het veiligheidsnet vast in
de vloerverankeringsogen voor in de bagage-
ruimte.
Montage achterin.
Montage voorin: Haak, met het net bevestigd
aan de voorste plafondbevestigingen, de
spanbanden vast in de buitenste veranker-
ingsogen achter op de stoelrails - dit gaat
eenvoudiger als u de rugleuningen rechtop
zet en de stoelen iets verder naar voren zet.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
235
Montage voorin.
Let erop dat u de stoel/rugleuning niet te
hard tegen het net duwt bij het terugduwen
van de stoel - zorg dat de stoel/rugleuning
het net precies raakt.
5. Span het veiligheidsnet met de spanbanden.
BELANGRIJK
Als de stoel/rugleuning te hard achteruitge-
duwd wordt tegen het veiligheidsnet, kan het
net en/of zijn plafondbevestigingen bescha-
digd raken.
Verwijderen en opbergen
Het bagagenet is eenvoudig te demonteren en
op te vouwen.
1. Verminder de spanning in het bagagenet
door de knop in de sluiting van de spanband
in te drukken en aan weerszijden iets van de
spanbanden uit te voeren.
2. Duw de borghaken in en neem de beide
haken van de spanband los.
3. Neem de bovenste bevestigingen los en
neem het net los van de plafondbevestigin-
gen.
4. Druk de rode knop op de stang in, zodat u
deze kunt inklappen, waarna u het net kunt
oprollen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 228)
Veiligheidsrek* (p. 235)
Bagagerolhoes (p. 231)
Verankeringsogen (p. 230)
Veiligheidsrek*
Het veiligheidsrek voorkomt dat stukken bagage
of huisdieren in de bagageruimte bij krachtig
afremmen de passagiersruimte in worden geslin-
gerd. U moet het veiligheidsrek voor de veilig-
heid altijd op de juiste manier bevestigen en ver-
ankeren.
Het veiligheidsrek bestaat uit het eigenlijke rek
en twee losse bevestigingsbeugels. De bevesti-
gingsbeugels worden elk geleverd met een bijbe-
horende schroefkop en twee kunststof hulzen
voor het veiligheidsrek.
WAARSCHUWING
Als de auto in beweging is, mag er nooit
iemand in de bagageruimte aanwezig zijn. Dit
is om letsel bij eventueel hard afremmen of
een ongeval te voorkomen.
WAARSCHUWING
Het veiligheidsrooster mag alleen worden
gebruikt in de achterste positie zoals hier
beschreven. De plafondbevestigingen achter
de voorstoelen zijn niet voor het veiligheids-
rooster bedoeld.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
236
WAARSCHUWING
Als het veiligheidsrooster in de auto is
gemonteerd, moeten de stoelen van de derde
zitrij
4
om veiligheidsredenen neergeklapt zijn.
BELANGRIJK
Het veiligheidsrek valt niet te combineren met
de bagagerolhoes.
Aanbrengen
1. Klap de achterbank om en til vervolgens het
veiligheidsrek door een van de achterportie-
ren of de achterklep naar binnen. De
gewelfde/convexe kant moet naar de baga-
geruimte gericht zijn, terwijl de haken aan
weerszijden omhoog moeten wijzen. De
bevestigingsbeugels en de kunststof hulzen
mogen nu nog niet worden gebruikt.
2. Plaats een van de haken van het veiligheids-
rek in de grootste holte van de plafondbeves-
tiging (1).
Pak het rooster beet bij de haak en trek/
schuif het in de kleinste holte (2).
> De haak zit nu vast in de eindpositie van
de plafondbevestiging.
3. Herhaal de handelingen in punt 2 hierboven
om de tweede haak vast te zetten aan de
bevestiging aan de andere kant.
WAARSCHUWING
Controleer of de haken van het veiligheids-
rooster goed vastzitten in de plafondbevesti-
gingen, zodat het rooster niet los kan raken.
4. Haak de haak van de bevestigingsbeugel van
onderaf door het laadverankeringsoog op de
vloer in de bagageruimte en breng het
getapte deel van onderaf door de onderste
bevestigingsopening van het bagagerek (1).
Schuif een kunststof huls op het getapte
deel van de bevestigingsbeugel - de flens
van de huls moet omhooggericht zijn - en
haal deze door de opening. Schroef vervol-
gens de schroefkop vast totdat de onderrand
daarvan zich ca. 5 mm van het rek bevindt
(2).
5. Herhaal de handelingen in punt 4 aan de
andere kant.
6. Centreer het veiligheidsrek en haal vervol-
gens beurtelings de beide bevestigingsbeu-
gels aan totdat het rek goed vastzet.
Verwijderen
Pas de montagevoorschriften in omgekeerde
volgorde toe als u het veiligheidsrek weer wilt
4
Geldt voor een zevenzitter.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
237
weghalen. Denk eraan dat de bevestigingsbeu-
gels prima kunnen worden weggenomen voordat
de kunststof hulzen uit de openingen in het rek
worden verwijderd.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 228)
Verankeringsogen (p. 230)
Bagagenet* (p. 233)
Bagagerolhoes (p. 231)
SLOTEN EN ALARM
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
240
Transpondersleutel
De transpondersleutel is te gebruiken voor het
vergrendelen/ontgrendelen van de portieren en
de achterklep en moet in de auto aanwezig zijn
om de motor te kunnen starten.
Transpondersleutel, links en sleutel zonder knoppen
(Key Tag), rechts.
U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij
het starten, omdat een auto in standaarduitvoe-
ring is uitgerust met ondersteuning voor passief
starten (Passive Start). Om de motor te kunnen
starten moet de sleutel zich voor in het interieur
bevinden, bijvoorbeeld in een zak van de bestuur-
der of in de bekerhouder in de tunnelconsole. Zie
het artikel "Motor starten".
Passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive
Entry*) van de portieren en achterklep is ook een
optie. Het sleutel heeft een bereik van zo'n
1,5 meter rond het bestuurdersportier en van ca.
1 meter rond de achterklep. Zie het artikel
"Bereik transpondersleutel".
Met passief starten in combinatie met passieve
vergrendeling/ontgrendeling kan de transponder-
sleutel overal in het interieur of de bagageruimte
worden geplaatst, met behoud van de functionali-
teit wat betreft het starten van de motor.
Sleutel zonder knoppen (Key Tag)
Bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrende-
ling* wordt een wat kleinere en lichtere sleutel
zonder knoppen (Key Tag) geleverd. Deze werkt
voor wat betreft passief starten en vergrendelen/
ontgrendelen op dezelfde manier als de stan-
daardtranspondersleutel. Hij heeft geen afneem-
baar sleutelblad en de batterij kan niet worden
vervangen. Een nieuwe sleutel zonder knoppen
kan worden besteld bij een erkende Volvo-werk-
plaats.
Meer sleutels bestellen
De auto wordt geleverd met twee transponders-
leutels - een sleutel zonder knoppen wordt bijge-
leverd als de auto is voorzien van passieve ver-
grendeling/ontgrendeling*. Het is mogelijk meer
sleutels bij te bestellen. Voor dezelfde auto kun-
nen maximaal twaalf sleutels worden geprogram-
meerd en gebruikt.
Zie de rubriek "Zoekgeraakte transpondersleutel"
hieronder als u een transpondersleutel bent
kwijtgeraakt.
De knoppen van de transpondersleutel
De transpondersleutel heeft vier knoppen - een aan de
linker- en drie aan de rechterkant.
Vergrendelen - Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren en de achterklep ver-
grendeld en wordt het alarm
1
geactiveerd. Bij
langduriger indrukken worden alle ruiten en
het panoramadak* tegelijkertijd gesloten. Zie
onder "Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
buitenzijde" en "Vergrendelen/ontgrendelen
vanaf de binnenzijde".
Ontgrendelen - Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren en de achterklep ont-
grendeld en wordt het alarm gedeactiveerd.
Bij langer indrukken worden alle ruiten tege-
1
Optie op bepaalde markten.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
241
lijkertijd geopend, de zogeheten doorlucht-
functie
2
. Zie het artikel "Vergrendelen/
ontgrendelen vanaf de buitenzijde".
Achterklep - Ontgrendelt alleen de achter-
klep en deactiveert de alarmfunctie voor de
achterklep. Bij auto's met elektrische achter-
klepbediening* wordt de klep automatisch
geopend bij lang indrukken. De klep kan ook
worden gesloten door lang indrukken - er
klinken waarschuwingssignalen. Zie het arti-
kel "Elektrische achterklepbediening".
Paniekfunctie - bestemd om in noodgeval-
len de aandacht van anderen te trekken. Als
u de toets ten minste 3 seconden lang inge-
drukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3
seconden indrukt, worden de richtingaanwij-
zers, de interieurverlichting en de claxon
geactiveerd. U kunt deze functie met
dezelfde toets weer uitschakelen, als de
functie minimaal 5 seconden actief geweest
is. Anders wordt deze functie na ca. 3 minu-
ten automatisch uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Als u iemand in de auto achterlaat, moet u de
raammechanismen en het dakluik stroomloos
maken door altijd de transpondersleutel mee
te nemen als u de auto verlaat.
Storingen
De passieve startfunctie van de transpondersleu-
tel en de passieve vergrendeling/ontgrendeling*
ondervinden mogelijk storingen door elektromag-
netische velden en afschermingen.
N.B.
Bewaar de transpondersleutel niet te dicht in
de buurt van metalen voorwerpen of elektro-
nische apparaten zoals mobiele telefoons,
tablets, laptops of laders – op een afstand
kleiner dan 10-15 cm.
Als er toch storingen optreden, gebruikt u het
sleutelblad van de transpondersleutel en plaatst
u vervolgens de sleutel in de back-uplezer om het
alarmsysteem van de auto te deactiveren. Zie het
artikel "Vergrendelen/ontgrendelen met afneem-
baar sleutelblad".
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels,
metalen voorwerpen of elektronische appara-
ten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops
of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer
u de transpondersleutel in de bekerhouder
plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de
bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar
storen.
Zoekgeraakte transpondersleutel
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een
nieuwe bestellen bij een werkplaats - geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Neem de resterende transpondersleutels mee
naar de werkplaats. Ter preventie van diefstal
moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist.
Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram-
meerd zijn kunt u controleren op het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Afneembaar sleutelblad (p. 253)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 260)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 247)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 243)
Elektrische achterklepbediening* (p. 256)
Motor starten (p. 377)
2
Om bijvoorbeeld bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
242
Bereik transpondersleutel
Voor een goede werking van de transponder-
sleutel moet de sleutel zich binnen een bepaalde
afstand van de auto bevinden.
Bij handmatig gebruik
De functies van de transpondersleutel voor bij-
voorbeeld vergrendeling/ontgrendeling die wor-
den geactiveerd via het indrukken van
of
, hebben een bereik van zo'n 20 meter rond
de auto.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
knop - probeer het dan op minder grote afstand
opnieuw.
Bij passief gebruik
3
Het gemarkeerde gebied op de afbeelding geeft het
bereik van de systeemantennes aan.
Om te zorgen dat portieren of achterklep kunnen
worden vergrendeld en voor passieve ontgrende-
ling zonder op knoppen te drukken of bij gebruik
van de transpondersleutel zonder knoppen (Key
Tag) moet er binnen een straal van zo'n
1,5 meter rond de portieren en zo'n 1 meter rond
de achterklep (zie afbeelding boven) een trans-
pondersleutel worden gedetecteerd.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de transpon-
dersleutelfuncties door radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de
auto te vergrendelen/ontgrendelen met het
sleutelblad.
Bij verwijdering van de
transpondersleutel uit de auto
Als u de transpondersleutel uit de auto verwijdert
terwijl de motor draait, wordt de waarschuwings-
melding
Sleutel niet gevonden Uit auto
verwijderd op het bestuurdersdisplay weergege-
ven en tegelijkertijd is er een geluidssignaal
hoorbaar wanneer u het laatste portier sluit.
De melding verdwijnt wanneer u, nadat de trans-
pondersleutel weer in de auto aanwezig is, op de
knop O van de rechter stuurknoppenset drukt of
wanneer u het laatste portier weer sluit.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Locatie antennes voor start- en vergrende-
lingssysteem (p. 243)
3
Geldt alleen voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
243
Locatie antennes voor start- en
vergrendelingssysteem
De auto heeft een passief start- en vergrende-
lingssysteem
4
en is daarom voorzien van enkele
antennes die op verschillende locaties zijn inge-
bouwd in de auto.
Antennelocaties.
Onder de bekerhouder voor in de tunnelcon-
sole
Voor aan de bovenkant van het linker achter-
portier
5
Voor aan de bovenkant van het rechter ach-
terportier
5
In het midden van het ruggedeelte van de
achterbank
5
WAARSCHUWING
Personen met een pacemaker mogen niet
dichter dan 22 cm bij de antennes van het
Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u
storingen tussen de pacemaker en het Key-
less-systeem.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf
de buitenzijde
Vergrendeling/ontgrendeling van buiten de auto
vindt plaats met knoppen op de transponder-
sleutel of met de handgreep van de portieren of
de achterklep als de auto is voorzien van pas-
sieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive
Entry)*. De achterklep kan elektrisch* en/of door
middel van een schopbeweging* worden
bediend.
Vergrendelen/ontgrendelen
Met de knoppen op de transpondersleutel kunt u
alle portieren en de achterklep gelijktijdig ver-
grendelen/ontgrendelen.
U kunt verschillende procedures voor ontgrende-
ling kiezen. U vindt deze op het hoofdscherm van
het middendisplay. Ga naar:
Instellingen My
Car
Vergrendeling Ontgrendelen op
afstand
.
Kies vervolgens Alle portieren ontgrendelen of
Alleen bestuurdersportier.
Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen acti-
veren moet het bestuurdersportier zijn gesloten -
als een van de overige portieren of de achterklep
openstaat, wordt deze/dit vergrendeld, terwijl de
bewegingsmelder van het alarm
6
pas wordt geac-
tiveerd als ze zijn gesloten.
4
Het passieve vergrendelingssysteem heeft alleen betrekking op auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
5
Alleen bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
6
Optie op bepaalde markten.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
244
Als vergrendelen/ontgrendelen via de transpon-
dersleutel niet mogelijk is, is de batterij mogelijk
leeg - vergrendel/ontgrendel het bestuurderspor-
tier met het afneembare sleutelblad. Zie het arti-
kel "Afneembaar sleutelblad" voor meer informa-
tie.
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer
dan opnieuw te ontgrendelen.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel nog in de auto.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren om te
voorkomen dat u iemand opsluit.
Passieve vergrendeling/ontgrendeling*
Als de auto is voorzien van passieve vergrende-
ling/ontgrendeling* is het voldoende om de
transpondersleutel in bijvoorbeeld een zak of tas
bij u te dragen. Daardoor kunt u de auto gemak-
kelijker openen, als u uw handen vol hebt. Zie
voor informatie over het bereik van het systeem
artikel "Bereik transpondersleutel".
Aan de buitenkant van de portierhandgrepen zit
een verdieping voor vergrendeling en aan de bin-
nenkant een aanrakingsgevoelig gebied voor ont-
grendeling. De handgreep van de achterklep
heeft een met rubber bekleed drukplaatje, dat
alleen voor ontgrendeling dient.
Verdieping in de buitenkant van de portierhandgrepen
voor vergrendeling. Aanrakingsgevoelig gebied voor ont-
grendeling aan de binnenkant.
Aanrakingsgevoelige verdieping voor ver-
grendeling
Aanrakingsgevoelig gebied voor ontgrende-
ling
N.B.
Het is van belang slechts één aanraakgevoe-
lig oppervlak tegelijk aan te raken. Bij het
tegelijk aanraken van het handvat en het ver-
grendeloppervlak bestaat het risico dat er een
dubbel commando wordt afgegeven. Dat
zorgt ervoor dat de verlangde activiteit (ver-
grendelen/ontgrendelen) niet zal plaatsvin-
den of met vertraging zal plaatsvinden.
Om alle zijruiten en het panoramadak* tegelijker-
tijd te sluiten - leg uw vinger tegen de aanra-
kingsgevoelige verdieping aan de buitenkant van
de portierhandgreep totdat de zijruiten en het
panoramadak* worden gesloten.
Het met rubber beklede drukplaatje op de achterklep
wordt alleen gebruikt voor ontgrendelen.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
245
Vergrendelen portieren en achterklep
Alle portieren moeten gesloten zijn om de auto te
kunnen vergrendelen. De achterklep mag daaren-
tegen geopend zijn bij vergrendelen met de
handgrepen van de portieren.
Raak na het sluiten van het portier het
gemarkeerde gebied aan de achter- en bui-
tenkant van een de portierhandgrepen aan of
druk voor vergrendeling de knop aan de
onderkant van de achterklep in voordat u
deze sluit.
> De slotindicator in de voorruit bevestigt
door te gaan knipperen dat de vergrende-
ling heeft plaatsgevonden.
N.B.
Het is van belang slechts één aanraakgevoe-
lig oppervlak tegelijk aan te raken. Bij het
tegelijk aanraken van het handvat en het ver-
grendeloppervlak bestaat het risico dat er een
dubbel commando wordt afgegeven. Dat
zorgt ervoor dat de verlangde activiteit (ver-
grendelen/ontgrendelen) niet zal plaatsvin-
den of met vertraging zal plaatsvinden.
Ontgrendelen van portieren en achterklep
Pak een portierhandgreep beet of druk voor
ontgrendeling op het met rubber beklede
drukplaatje aan de onderkant van de greep
van de achterklep.
> De slotindicator in de voorruit bevestigt
door uit te gaan dat de auto is ontgren-
deld. Open portieren of achterklep op de
normale wijze.
N.B.
Het is van belang slechts één aanraakgevoe-
lig oppervlak tegelijk aan te raken. Bij het
tegelijk aanraken van het handvat en het ver-
grendeloppervlak bestaat het risico dat er een
dubbel commando wordt afgegeven. Dat
zorgt ervoor dat de verlangde activiteit (ver-
grendelen/ontgrendelen) niet zal plaatsvin-
den of met vertraging zal plaatsvinden.
Procedures voor ontgrendelen
Op het hoofdscherm van het middendisplay kunt
u verschillende ontgrendelingsprocedures kiezen:
Ga naar
Instellingen My Car
Vergrendeling Sleutelloos ontgrendelen
en kies Alle portieren of Een portier.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling van de
buitenzijde met de transpondersleutel opent, wor-
den deze automatisch weer vergrendeld. Deze
functie beperkt de kans dat u de auto per onge-
luk onvergrendeld kunt laten staan.
Ontgrendeling op afstand
De auto kan op afstand worden ontgrendeld met
de app Volvo On Call*.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Elektrische achterklepbediening* (p. 256)
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 249)
Achterklep openen/sluiten met schopbewe-
ging* (p. 258)
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Afneembaar sleutelblad (p. 253)
Alarm (p. 265)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
246
Aanduiding bij vergrendeling/
ontgrendeling van de auto
Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt
met een transpondersleutel, lichten de richting-
aanwijzers een bepaald aantal malen op om aan
te geven dat de auto op de juiste manier ver-
grendeld/ontgrendeld is. U kunt de indicatie
voor vergrendelen/ontgrendelen zelf aanpassen.
Om de indicatie aan te passen, gaat u naar het
middendisplay en drukt u vervolgens op
Instellingen My Car Vergrendeling
Feedback vergendelen-ontgrendelen.
Indicatie exterieur
Bij vergrendeling knipperen de alarmlichten
van de auto eenmaal en daarnaast worden
de buitenspiegels ingeklapt
8
.
Bij ontgrendeling knipperen de alarmlichten
van de auto tweemaal en daarnaast worden
de buitenspiegels uitgeklapt
8
.
Om een vergrendelde auto aan te geven, moeten
alle portieren, de achterklep en de motorkap
gesloten zijn.
Als er wordt vergrendeld terwijl alleen het
bestuurdersportier dichtstaat
9
, wordt de vergren-
deling pas aangegeven nadat alle portieren, de
achterklep en de motorkap zijn gesloten.
Aanduiding op het dashboard
De slot- en alarmindicatie op het dashboard laat de sta-
tus van het vergrendelingssysteem zien.
Een keer lang knipperen betekent dat de auto
vergrendeld is. Als de auto vergrendeld is, wordt
dit aangegeven door kort, pulserend knipperen.
Indicatie in de vergrendelingsknoppen
Vergrendelingsknoppen alleen op
voorportieren
Vergrendelingsknoppen met led in voorportier.
Als de led in de desbetreffende vergrendelings-
knop van de voorportieren brandt, betekent dit
dat alle portieren zijn vergrendeld. Als er een por-
tier wordt geopend, gaat het lampje in beide por-
tieren uit.
8
Alleen auto's met elektrisch inklapbare buitenspiegels.
9
Geldt niet voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
247
In alle portieren*
Vergrendelingsknop met controlelampje in achterportier.
Als de led in de desbetreffende vergrendelings-
knop van de portieren brandt, betekent dit dat het
desbetreffende portier is vergrendeld. Als er een
portier wordt ontgrendeld, gaat het bijbehorende
lampje uit terwijl de overige lampjes blijven bran-
den.
Functie kiezen
Via het middendisplay zijn verschillende opties in
te stellen voor bevestiging bij vergrendeling/
ontgrendeling.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car Vergrendeling.
3.
Pas de instellingen aan onder
Feedback
vergendelen-ontgrendelen.
Meer over de aanduiding bij vergrendeling/
ontgrendeling kunt u lezen onder "Approach"-
verlichting" en "Buitenspiegels instellen".
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 243)
'Approach'-verlichting (p. 153)
Buitenspiegels instellen (p. 159)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf
de binnenzijde
De portieren en de achterklep zijn te vergrende-
len en ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling op de voorportieren. Met de ver-
grendelingsknoppen* op de achterportieren kunt
u het desbetreffende achterportier vergrendelen.
Centrale vergrendeling
Knop voor vergrendelen/ontgrendelen in voorportier met
led.
Druk op knop om te vergrendelen en op
knop
om te ontgrendelen.
Ontgrendelen
1.
Druk op knop
om alle portieren en ach-
terklep te ontgrendelen.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
248
2. Trek een van de openingsgrepen van de por-
tieren naar buiten en laat hem los.
> Het portier is ontgrendeld en geopend.
Bij lang indrukken van knop
worden alle zijrui-
ten tegelijkertijd geopend - de zogeheten door-
luchtfunctie
10
.
Vergrendelen
Druk op de knop - beide voorportieren
moeten dichtstaan.
> Alle portieren en de achterklep zijn ver-
grendeld.
Bij lang indrukken van knop
sluiten alle zijrui-
ten en het panoramadak* tegelijkertijd.
Vergrendelingsknop* achterportieren
Knop voor vergrendelen in achterportier met led.
Met de vergrendelingsknop op de beide achter-
portieren is alleen het desbetreffende achterpor-
tier te vergrendelen.
Om het portier te ontgrendelen:
Trek aan de openingshandgreep - het portier
wordt dan ontgrendeld en geopend.
Automatische vergrendeling
Bij het wegrijden worden de portieren en de ach-
terklep automatisch vergrendeld.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Vergrendeling.
3.
Kies
Autom. portiervergrendeling
>
De hulptekst
Portieren en achterklep
sluiten na wegrijden verschijnt en por-
tieren en achterklep worden automatisch
ontgrendeld.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 243)
Aanduiding bij vergrendeling/ontgrendeling
van de auto (p. 246)
Safelock-functie
Bij activering van de Safelock-functie worden
alle openingshandgrepen mechanisch losgekop-
peld, wat het openen van de portieren van de
binnenzijde onmogelijk maakt.
De Safelock-functie wordt geactiveerd via de
transpondersleutel en bij passieve vergrendeling
(Passive Entry)*. De Safelock-functie wordt met
ca. 10 seconden vertraging actief na vergrende-
ling van de portieren.
N.B.
Als er binnen deze vertragingsperiode een
van de portieren wordt geopend, wordt de
functie geannuleerd en het alarm gedeacti-
veerd.
De auto kan alleen worden ontgrendeld met de
transpondersleutel, passieve ontgrendeling of de
mobiele app Volvo On Call (VOC)* als de Safe-
lock-functie geactiveerd is. Het linker voorportier
is ook te ontgrendelen met het afneembare sleu-
telblad.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren om te
voorkomen dat u iemand opsluit.
10
Om bijvoorbeeld bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
249
Tijdelijk deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergren-
delen terwijl er iemand in de auto achterblijft,
kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen.
Bij reguliere vergrendeling worden de elektrische
aansluitingen direct gedeactiveerd, maar bij een
tijdelijk gedeactiveerde Safelock-functie zijn ze
na vergrendeling maximaal 10 minuten actief.
Tijdelijke deactivering is mogelijk via het hoofd-
scherm van het middendisplay. Kies hiervoor:
Instellingen My Car Vergrendeling
Minder bescherming.
Dit kan ook vanaf het functiescherm van het mid-
dendisplay door te drukken op
Minder
bescherming.
Op het middendisplay verschijnt vervolgens
Minder bescherming. De Safelock-functie
wordt tijdelijk gedeactiveerd bij de volgende keer
dat de auto vergrendeld wordt. Als de auto wordt
ontgrendeld en weer wordt vergrendeld, moet de
Safelock-functie weer tijdelijk worden gedeacti-
veerd. Let erop dat ook de bewegingsmelders en
niveausensoren van het alarmsysteem* worden
uitgeschakeld.
De volgende keer dat u de motor start, wordt het
systeem gereset.
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 243)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 247)
Vergrendelen/ontgrendelen met afneembaar
sleutelblad (p. 254)
Alarm (p. 265)
Achterklep vergrendelen/
ontgrendelen
De achterklep kan op verschillende manieren
vergrendeld/ontgrendeld en geopend worden,
afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto.
De achterklep ontgrendelen met
transpondersleutel
Met de knop op de transpondersleutel is het
mogelijk om de alarmfunctie voor de achterklep te deac-
tiveren, zodat u de achterklep apart kunt ontgrendelen.
Er zijn twee manieren om de achterklep te ont-
grendelen
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
250
1.
Druk op de knop
op de transponder-
sleutel.
> De slot- en alarmindicatie op het dash-
board dooft om aan te geven dat het
alarm niet voor alle delen van de auto is
ingeschakeld.
De niveausensoren en bewegingsmelders
alsmede de sensoren in de opening van
de achterklep worden buiten werking
gesteld.
De achterklep wordt ontgrendeld maar
blijft dichtstaan, terwijl de portieren ver-
grendeld blijven en het alarm op de por-
tieren actief blijft.
Om vervolgens de achterklep te openen,
pakt u het met rubber beklede drukplaatje
aan de onderkant van de greep van de
achterklep lichtjes vast en opent u de
klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ont-
grendeling wordt geopend, wordt de klep
weer vergrendeld en het alarm opnieuw
geactiveerd.
2. Met de optie elektrische achterklepbedie-
ning*
Lang drukken (ca. 1,5 sec.) op knop
op
de transpondersleutel
> De achterklep wordt ontgrendeld en
geopend, terwijl de portieren vergrendeld
blijven en het alarm op de portieren actief
blijft.
Achterklep passief ontgrendelen*
Met rubber bekleed drukplaatje.
De achterklep wordt dichtgehouden door een
elektrische vergrendeling. Het is voldoende dat u
de transpondersleutel bij u draagt, bijvoorbeeld in
een zak of tas.
1. Om de klep te openen - druk lichtjes op het
met rubber beklede drukplaatje onder op de
handgreep van de achterklep.
> De vergrendeling wordt ontkoppeld.
N.B.
Indien de transpondersleutel niet voldoende
dicht bij de achterklep wordt waargenomen,
werkt vergrendelen/ontgrendelen niet. Zie
paragraaf 'Bereik van de transpondersleutel'
voor meer informatie.
2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog
om de klep te openen.
BELANGRIJK
De achterklep is met heel weinig kracht te
ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op
het met rubber beklede plaatje.
Breng geen druk aan op het met rubber
beklede plaatje bij het openen van de ach-
terklep – maar til de handgreep op. Bij te
veel druk kan de elektrische schakelaar in
het met rubber beklede plaatje beschadigd
raken.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
251
WAARSCHUWING
Rijd niet met een geopende achterklep. Via
de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgas-
sen in de auto worden gezogen.
Ontgrendelen vanaf de binnenzijde
Om de achterklep te ontgrendelen:
1.
Kort drukken op knop
op het dashboard.
> De klep kan van buitenaf worden ontgren-
deld en geopend door het met rubber
beklede drukplaatje vast te pakken.
2. En met de optie elektrische achterklepbedie-
ning
Lang drukken op knop
op het dash-
board.
> De klep wordt geopend.
Vergrendelen met transpondersleutel
Druk op de knop op de transponder-
sleutel.
> De slot- en alarmindicatie op het dash-
board gaat knipperen - het alarm is geac-
tiveerd.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Elektrische achterklepbediening* (p. 256)
Achterklep openen/sluiten met schopbewe-
ging* (p. 258)
Privacy locking activeren/
deactiveren
Het dashboardkastje en de achterklep kunnen
met de zogeheten Privacy locking worden ver-
grendeld, bijvoorbeeld als de auto wordt ingele-
verd voor service, bij een hotel e.d.
N.B.
Om de functie Privacy locking te kunnen acti-
veren, moet de auto minimaal in contactslot-
stand I staan.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
252
Privacy locking activeren
1. De functie kan worden geactiveerd vanaf het
functiescherm of het instellingsscherm:
Druk op de knop
Private Locking in het
functiescherm op het middendisplay.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay. Druk op
My Car
Vergrendeling. Kies Private Locking.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
N.B.
Tijdens het eerste gebruik moet u een beveili-
gingscode kiezen. De beveiligingscode kan
worden gebruikt om alle eerdere PIN-codes
te deactiveren. Bewaar de beveiligingscode
goed.
N.B.
Als Privacy locking is geactiveerd en de auto
wordt ontgrendeld via Volvo On Call* of de
mobiele app Volvo On Call*, wordt de privacy
locking automatisch gedeactiveerd.
2. Voer de code in die na het vergrendelen
moet worden gebruikt om het dashboard-
kastje te ontgrendelen en druk op
Bevestig.
> Het dashboardkastje en de achterklep
worden vergrendeld. Het vergrendelen
wordt bevestigd met een groene indicatie
bij de knop in het functiescherm en door-
dat het vakje voor Privacy locking in het
instellingsscherm wordt aangevinkt.
Privacy locking deactiveren
1. De functie kan worden gedeactiveerd vanaf
het functiescherm of het instellingsscherm:
Druk op de knop
Private Locking in het
functiescherm op het middendisplay.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay. Druk op
My Car
Vergrendeling. Kies Private Locking.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Voer de code in die bij het vergrendelen
werd gebruikt en druk op
Bevestig.
> Het dashboardkastje en de achterklep
worden ontgrendeld. Het ontgrendelen
wordt bevestigd doordat de groene indi-
catie bij de knop in het functiescherm
dooft en doordat het vakje voor Privacy
locking in het instellingsscherm wordt uit-
gevinkt.
Gerelateerde informatie
Dashboardkastje gebruiken (p. 227)
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 249)
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
253
Afneembaar sleutelblad
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad, waarmee u een aantal func-
ties kunt activeren en bepaalde handelingen
kunt uitvoeren.
De unieke code van de sleutelbladen is bekend
bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Toepassingsgebieden van het
sleutelblad
U kunt het afneembare sleutelblad van de trans-
pondersleutel gebruiken om:
het linker voorportier
12
handmatig te openen,
als de centrale vergrendeling niet te bedie-
nen is vanaf de transpondersleutel.
de noodsluiting van alle portieren te active-
ren - zie het artikel "Vergrendelen/ontgren-
delen met afneembaar sleutelblad".
het mechanische kinderslot op de achterpor-
tieren te activeren/deactiveren - zie het arti-
kel "Kinderslot".
De sleutel zonder knoppen
13
(Key Tag) heeft
geen afneembaar sleutelblad. Gebruik zo nodig
het afneembare sleutelblad van de standaard-
transpondersleutel.
Sleutelblad verwijderen
Houd de transpondersleutel met de voor-
zijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de
juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring
aan de onderkant naar rechts. Schuif de
behuizing van de voorkant een paar millime-
ter omhoog.
De behuizing komt los en kan van de
sleutel worden weggenomen.
Verwijder het sleutelblad door het
omhoog te kantelen.
Zet het sleutelblad na gebruik op de
daarvoor bestemde plaats terug in de trans-
pondersleutel. Zet de behuizing terug en
schuif deze terug.
> Een klik geeft aan dat de behuizing weer
vast op zijn plaats zit.
12
Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto aan de linker- of de rechterkant zit.
13
Wordt meegeleverd bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
||
SLOTEN EN ALARM
254
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen met afneembaar
sleutelblad (p. 254)
Kinderslot (p. 264)
Transpondersleutel (p. 240)
Vergrendelen/ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
Het afneembare sleutelblad is onder meer te
gebruiken om de auto van de buitenzijde te ont-
grendelen - als bijvoorbeeld de batterij in de
transpondersleutel leeg is.
Ontgrendelen
Trek de voorste portierhandgreep links naar
buiten
14
totdat deze niet verder kan. De slot-
cilinder komt dan tevoorschijn.
Plaats de sleutel in de slotcilinder.
Draai 45 graden rechtsom. Het sleutelblad
wijst dan recht omlaag.
Draai de sleutel 45 graden terug naar de
beginstand. Neem de sleutel uit de slotcilin-
der en laat de handgreep los, zodat de ach-
terkant van de handgreep weer tegen de
auto aan veert.
5. Trek de handgreep naar buiten.
> Het portier wordt ontgrendeld.
Het vergrendelen gaat op dezelfde manier. Daar-
bij wordt dan bij stap (3) 45 graden linksom
gedraaid in plaats van rechtsom.
14
Dit geldt zowel voor auto's met het stuur links als voor auto's met het stuur rechts.
SLOTEN EN ALARM
255
N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het
alarm af.
Positie back-uplezer in tunnelconsole.
Schakel het alarm uit door:
1. Plaats de transpondersleutel in de
back-uplezer onder in de bekerhouder van
de tunnelconsole.
2.
Draai de startknop vervolgens naar START
en laat de knop weer los.
> De knop veert automatisch terug naar de
uitgangspositie - het alarmsignaal valt stil
en het alarm wordt uitgeschakeld.
Vergrendelen
U kunt de auto ook vergrendelen met het
afneembare sleutelblad van de transpondersleu-
tel: bij stroomuitval bijvoorbeeld of als de batterij
in de transpondersleutel leeg is.
Het linker voorportier is te vergrendelen met de
bijbehorende slotcilinder en het afneembare
sleutelblad.
De overige portieren hebben geen slotcilinders,
maar zijn voorzien van een vergrendeling op de
zijkant van het portier die moet worden ingedrukt
met het sleutelblad, waarna het portier mecha-
nisch is vergrendeld en niet meer van buitenaf
kan worden geopend.
De portieren zijn echter nog steeds vanaf de bin-
nenzijde te openen.
Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met
het kinderslot.
Verwijder het afneembare sleutelblad uit de
transpondersleutel. Steek het sleutelblad in
de vergrendelopening en druk de sleutel er
helemaal in, ca. 12 mm.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
Het portier is niet vanaf de buitenzijde te
openen. Om terug te keren naar stand A
moet de binnengreep van het portier worden
geopend.
De portieren zijn ook te ontgrendelen met de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of
de knop voor centrale vergrendeling op het
bestuurdersportier.
N.B.
De vergrendeling van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet alle portieren.
Een handmatig vergrendeld achterportier
waarvan ook het mechanische kinderslot
geactiveerd is, kan noch van de buiten-
zijde noch van de binnenzijde worden
geopend. Een achterportier dat op deze
wijze is vergrendeld, kan alleen met de
transpondersleutel, de knop van de cen-
trale vergrendeling of door trekken aan
de binnengreep worden ontgrendeld.
Gerelateerde informatie
Afneembaar sleutelblad (p. 253)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
256
Elektrische achterklepbediening*
De achterklep van de auto kan elektrisch worden
geopend/gesloten.
Als extra optie bestaat ook de mogelijkheid van
openen/sluiten met behulp van een schopbewe-
ging - zie paragraaf "Elektrische achterklep ope-
nen/sluiten met schopbeweging" voor meer
informatie.
Openen
De achterklep kan worden geopend met de
handgreep ervan, met een schopbeweging*, met
een knop op het dashboard of met de transpon-
dersleutel.
Knop voor het openen/sluiten op het dashboard.
Open de achterklep op een van de volgende
manieren:
Druk lichtjes op handgreep van de achter-
klep.
Druk knop
op het dashboard langdurig
in. Houd de knop ingedrukt totdat de achter-
klep een stukje openveert.
Druk knop
op de transpondersleutel
langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat
de achterklep een stukje openveert.
Sluiten
De achterklep kan worden gesloten met de knop
op het dashboard, met een schopbeweging*, met
de transpondersleutel of met de knoppen
15
aan
de onderkant van de achterklep.
Sluit de achterklep op een van de volgende
manieren.
Druk lang op knop op het dashboard of
op knop
op de transpondersleutel.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal - de klep wordt niet ver-
grendeld.
Knop voor sluiten en vergrendelen aan de onderkant van
de achterklep.
Druk op de -knop
15
op de onderkant van
de achterklep om deze te sluiten.
> De achterklep sluit automatisch - de klep
wordt niet vergrendeld.
N.B.
De knop is 24 uur actief nadat de klep is
opengelaten. Daarna moet u de klep handma-
tig sluiten.
15
Auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*) hebben een knop voor sluiten en een knop voor sluiten plus vergrendelen.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
257
Druk op de -knop
15
op de onderkant van
de achterklep om de klep te sluiten en tege-
lijkertijd zowel portieren als klep te vergren-
delen (voor vergrendelen moeten alle portie-
ren zijn gesloten).
> De achterklep sluit automatisch - de klep
en de portieren vergrendelen automatisch
en het alarmsysteem
16
wordt ingescha-
keld.
N.B.
Indien de transpondersleutel niet voldoende
dicht bij de achterklep wordt waargenomen,
werkt vergrendelen/ontgrendelen niet. Zie
paragraaf 'Bereik van de transpondersleutel'
voor meer informatie.
N.B.
Bij Keyless* vergrendelen/sluiten klinken er
drie signalen als de sleutel niet voldoende
dicht bij de achterklep wordt waargenomen.
Zie paragraaf 'Bereik van de transpondersleu-
tel' en lees 'Vergrendelingen en transpon-
dersleutels' voor meer informatie.
BELANGRIJK
Bij handmatige bediening van de achterklep
is het zaak de klep langzaam te openen of
sluiten. Duw de achterklep niet met kracht
open of dicht, als de achterklep weerstand
biedt. De achterklep kan beschadigd worden
en defect raken.
Openen/sluiten onderbreken
Openen/sluiten kan op vijf manieren worden
onderbroken:
Druk op knop op het dashboard.
Druk op de knop op de transpondersleu-
tel.
Druk op de sluitknop
15
aan de onderkant
van de achterklep.
Druk op het met rubber beklede drukpla-
tje onder de buitenhandgreep.
Met een schopbeweging* (zie paragraaf
"Elektrische achterklep openen/sluiten
met schopbeweging" voor meer informa-
tie).
> De beweging van de klep wordt onderbro-
ken en stopt en de klep kan vervolgens
handmatig worden bewogen.
Aanpasbare maximale openingshoek
De maximale openingshoek van de achterklep
kan worden aangepast - bijvoorbeeld als de
garage een laag plafond heeft.
De maximale openingshoek instellen:
1. Achterklep openen; stopzetten in de gewen-
ste openingspositie.
2.
Druk de knop
aan de onderkant van de
achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee korte signalen en de des-
betreffende stand is nu opgeslagen.
Resetten van de maximale openingshoek:
Beweeg de klep handmatig naar de hoogst
mogelijke stand. Druk de knop
op de
achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee signalen en de opgesla-
gen stand is nu gewist. De klep opent
voortaan tot de maximale stand.
N.B.
Om oververhitting tegen te gaan wordt
het systeem na langdurig en continu
gebruik automatisch even uitgeschakeld.
Ca. 2 minuten later is het opnieuw klaar
voor gebruik.
15
Auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*) hebben een knop voor sluiten en een knop voor sluiten plus vergrendelen.
16
Optie op bepaalde markten.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
258
Beveiliging tegen overbelasting
Als de achterklep tijdens het openen/sluiten in
zekere mate wordt gehinderd door een obstakel
treedt de beveiliging tegen overbelasting in wer-
king.
Bij openen - de beweging wordt onderbro-
ken, de beweging van de achterklep stopt en
er klinkt een lang signaal.
Bij sluiten - de beweging wordt onderbroken,
de beweging van de achterklep stopt, er
klinkt een lang signaal en de achterklep
keert terug naar de geprogrammeerde max.
openingshoek.
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens het
openen/sluiten. Controleer alvorens de ach-
terklep te openen/sluiten of er niemand in de
buurt van de achterklep staat, omdat ernstig
beknellingsletsel anders niet uitgesloten kan
worden.
Let altijd op bij bediening van de achterklep.
Voorgespannen veren
De voorgespannen veren voor de elektrische achterklep-
bediening.
WAARSCHUWING
Open de voorgespannen veren van de elektri-
sche achterklepbediening niet. De veren zijn
sterk voorgespannen en kunnen bij opening
letsel toebrengen.
Gerelateerde informatie
Achterklep openen/sluiten met schopbewe-
ging* (p. 258)
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Achterklep openen/sluiten met
schopbeweging*
Om de bediening van de achterklep te vereen-
voudigen als u uw handen vol hebt, kunt u de
achterklep ook openen/sluiten met een naar
voren gerichte schopbeweging onder de achter-
bumper.
De sensor zit even links van het midden van de achter-
bumper
17
.
U kunt de achterklep alleen met een schopbewe-
ging openen/sluiten wanneer een van de trans-
pondersleutels van de auto zich binnen bereik
18
achter de auto bevindt. Dit geldt ook bij een ont-
grendelde auto om onbedoelde voetbediening
zoals bij een wasbeurt van de auto te voorkomen.
17
Bij een auto met skidplate/diffusor* zit de sensor verder naar links in de buurt van de bumperhoek.
18
Zie het artikel "Bereik transpondersleutel" voor meer informatie.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
259
Bediening
Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied
van de sensor.
Openen/sluiten
Maak een langzame, naar voren gerichte
schopbeweging onder het linker gedeelte
van de achterbumper. Doe daarna een stap
terug. U mag de bumper daarbij niet aanra-
ken.
> Bij activering van de openings-/sluitings-
functie klinkt een kort geluidssignaal - de
achterklep wordt geopend/gesloten.
Als de achterklep open is, vindt er bij acti-
vering via een schopbeweging altijd een
sluiting plaats.
De achterklep kan ook worden gesloten met de
knop op het dashboard, met de transpondersleu-
tel of met de knop(pen)
19
op de onderkant van
de achterklep. Zie voor meer informatie het arti-
kel "Elektrische achterklepbediening".
Als de sensor meerdere schopbewegingen waar-
neemt zonder dat er een goedgekeurde trans-
pondersleutel achter de auto wordt waargeno-
men, is de achterklep pas na enige vertraging te
openen.
Houd uw voet tijdens de schopbeweging niet
onder de auto, aangezien de activering hierdoor
kan mislukken.
Openen/sluiten onderbreken
Maak een langzame, naar voren gerichte
schopbeweging tijdens het openen/sluiten
om de beweging van de achterklep te stop-
pen.
Om het openen/sluiten te onderbreken hoeft de
transpondersleutel niet in de buurt van de auto te
zijn.
N.B.
Als de achterbumper bedekt is met een dikke
laag ijs, sneeuw, vuil en dergelijke, werkt het
systeem mogelijk niet of slechts in beperkte
mate. Zorg daarom dat u het gebied schoon-
houdt.
N.B.
Bedenk dat het systeem kan worden geacti-
veerd tijdens het wassen van de auto en der-
gelijke als de transpondersleutel zich binnen
bereik bevindt.
Met het accessoire skidplate/diffusor*
Bij een auto met het accessoire skidplate/diffu-
sor* zit de sensor verder naar links in de buurt
van de bumperhoek.
Als de auto het accessoire skidplate/diffusor* heeft, dan
zit de sensor verder naar links in de buurt van de bum-
perhoek.
Om bij een auto met het accessoire skidplate/
diffusor de achterklep te openen/sluiten met een
schopbeweging, moet u de schopbeweging vanaf
de zijkant van de auto maken.
19
Geldt alleen voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry)*.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
260
Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied
van de sensor.
Gerelateerde informatie
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 249)
Elektrische achterklepbediening* (p. 256)
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Batterij in transpondersleutel
vervangen
Vervang de batterij in de transpondersleutel
wanneer deze leeg is.
N.B.
Alle accu's hebben een beperkte levensduur
en moeten uiteindelijk worden vervangen
(geldt niet voor Key Tag). De levensduur van
de accu hangt af van het feit hoe vaak de
auto/sleutel wordt gebruikt.
U moet de batterij in de transpondersleutel ver-
vangen in de volgende gevallen:
het informatiesymbool gaat branden en
de melding
Batt. sleutel bijna leeg
Zie handleiding op het bestuurders-
display verschijnt
en/of
de sloten reageren herhaalde malen achter-
een niet op het signaal van een transponder-
sleutel die zich binnen een straal van
20 meter rond de auto bevindt.
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer
dan opnieuw te ontgrendelen.
De batterij in de transpondersleutel zonder knop-
pen
20
(Key Tag) kan niet worden vervangen - er
kan een nieuwe sleutel worden besteld bij een
erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Lever een uitgediende Key Tag in bij een
erkende Volvo-werkplaats. De sleutel moet uit
de auto worden gewist, omdat die nog steeds
kan worden gebruikt om de auto te starten
met back-upstart.
20
Deze sleutel wordt meegeleverd met auto's met de optie passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
261
Openen en vervangen
Houd de transpondersleutel met de voor-
zijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de
juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring
aan de onderkant naar rechts. Schuif de
behuizing van de voorkant een paar millime-
ter omhoog.
De behuizing komt los en kan van de
sleutel worden weggenomen.
Beweeg de knop opzij en schuif de
behuizing van de achterkant een paar milli-
meter omhoog.
De behuizing komt los en kan van de
sleutel worden weggenomen.
Gebruik bijvoorbeeld een schroevendraaier
om het batterijklepje linksom te kunnen
draaien, zodat deze markering uitkomt bij de
tekst OPEN.
Neem het klepje voorzichtig weg door bij-
voorbeeld een nagel in de gleuf te drukken.
Wrik vervolgens het klepje omhoog.
||
SLOTEN EN ALARM
262
De +-kant van de batterij wijst naar
boven. Wrik vervolgens de batterij voorzichtig
los zoals op de afbeelding.
BELANGRIJK
Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken
niet met uw vingers aan, aangezien de wer-
king hierdoor verslechtert.
Plaats een nieuwe batterij met de pluszijde
(+) omhoog. Vermijd de batterijcontacten van
de transpondersleutel met uw vingers aan te
raken.
Plaats de batterij met de kant omlaag in
de houder. Schuif de batterij daarna naar
voren, zodat deze vast komt te zitten onder
de twee kunststof pallen.
Druk de batterij vervolgens omlaag, zodat
deze vast komt te zitten onder de bovenste
zwarte kunststof pal.
N.B.
Gebruik batterijen met de aanduiding
CR2032, 3 V.
N.B.
Volvo adviseert u om batterijen voor de trans-
pondersleutel te gebruiken die voldoen aan
UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-
section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek
zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werk-
plaats zijn vervangen is dit het geval.
Zet het klepje terug en draai de markering
rechtsom terug tot de tekst CLOSE.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
263
Plaats de behuizing van de achterkant
terug en druk die omlaag totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
weer vast op zijn plaats zit.
Keer de transpondersleutel om en plaats
de behuizing van de voorkant terug door
deze omlaag te drukken totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
op zijn plaats zit.
BELANGRIJK
Let erop dat lege batterijen op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Elektronische startblokkering
De elektronische startblokkering is een anti-dief-
stalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de
auto kunnen starten.
De auto kan alleen worden gestart met de juiste
transpondersleutel.
De volgende foutmelding op het bestuurdersdis-
play houdt verband met de elektronische start-
blokkering:
Symbool Melding Betekenis
Sleutel
niet
gevonden
Zie hand-
leiding
Fout bij het uitlezen
van de transponder-
sleutel tijdens het
starten - plaats de
sleutel in de beker-
houder in de buurt
van het sleutelsym-
bool en probeer het
opnieuw.
Op afstand bediende startblokkering
met opsporingssysteem
21
De auto is uitgerust met een systeem waarmee
het mogelijk is om de auto op te sporen en te
lokaliseren alsmede op afstand de startblokke-
ring te activeren zodat de motor niet meer te
starten is. Neem contact op met de dichtstbij-
21
Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
264
zijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het
systeem en hulp bij de activering ervan.
De volgende foutmelding op het bestuurdersdis-
play houdt verband met de op afstand bediende
startblokkering met opsporingssysteem:
Symbool Melding Betekenis
Immobili-
satie op
afst.
Auto kan
niet wor-
den
gestart
De op afstand
bediende startblok-
kering met opspo-
ringssysteem is
geactiveerd. De
auto is niet te star-
ten. Neem contact
op met de Volvo On
Call-helpdesk.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
Bereik transpondersleutel (p. 242)
Kinderslot
Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achter-
portier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Er
is een elektrisch* en een handmatig slot.
Elektrisch activeren/deactiveren*
Het elektrische kinderslot is in alle contactslot-
standen anders dan 0 te activeren/deactiveren
en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de
motor, op voorwaarde dat er geen portier wordt
geopend. Zie het artikel "Contactslotstanden"
voor meer informatie.
Knop voor elektrische activering/inactivering.
1. Start de motor of kies een contactslotstand
anders dan 0.
2. Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding
Kinderslot achter Geactiveerd en
het lampje in de knop brandt - het slot is
geactiveerd.
Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn
de achterste:
zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel
op het bestuurdersportier te bedienen
portieren niet van de binnenkant te openen.
Om het slot uit te zetten:
Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding
Kinderslot achter Gedeactiveerd
en het lampje in de knop dooft - het slot
is geïnactiveerd.
Bij het afzetten van de motor wordt de actuele
instelling vastgelegd - als het kinderslot geacti-
veerd was tijdens het afzetten van de motor, dan
is de functie de volgende keer dat u de motor
start eveneens actief.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
265
Symbool Melding Betekenis
Kinderslot ach-
terGeactiveerd
Het kinderslot
is geactiveerd.
Kinderslot ach-
terGedeacti-
veerd
Het kinderslot
is gedeacti-
veerd.
Handmatig activeren/inactiveren
Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mecha-
nische portiervergrendeling.
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel om de cilin-
der te verdraaien. Zie het artikel "Afneem-
baar sleutelblad" voor meer informatie.
Het portier is niet vanaf de binnenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet beide achterpor-
tieren.
Op auto’s met een elektrisch kinderslot
zit geen handmatig kinderslot.
Gerelateerde informatie
Afneembaar sleutelblad (p. 253)
Contactslotstanden (p. 376)
Alarm
22
Het alarm waarschuwt bijvoorbeeld bij inbraak in
de auto.
Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend,
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmelder*
aanwezig is),
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een niveausensor*),
een kabel van de startaccu wordt losgekop-
peld of
de sirene wordt losgekoppeld.
Als er een storing in het alarmsysteem
is opgetreden, verschijnen het symbool
en de melding
Storing
alarmsysteem Service vereist op
het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op
met een werkplaats - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Probeer niet zelf de onderdelen van het
alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Der-
gelijke pogingen kunnen van invloed zijn op
de verzekeringsvoorwaarden.
22
Optie op bepaalde markten.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
266
N.B.
De bewegingsmelders laten het alarm afgaan
bij bewegingen in de passagiersruimte – ook
eventuele luchtstromen worden geregistreerd.
Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto
met een raam of panoramadak* open laat
staan of als u de interieurverwarming
gebruikt.
Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten
van de auto alle ramen en het panoramadak.
Bij gebruik van de geïntegreerde standkachel
van de auto (of een draagbare variant daarvan
op stroom) dan dient u de blaasmonden dus-
danig af te stellen dat deze niet omhoogwij-
zen. U kunt ook gebruik maken van het
beperkte alarmniveau – zie het gedeelte ver-
derop in dit artikel.
Alarm activeren
Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem
van de auto door:
op de vergrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken,
het gemarkeerde gebied op de buitenkant
23
van de portierhandgreep aan te raken of
op het met rubber beklede drukplaatje op de
achterklep te drukken
23
.
Bij een auto met elektrische achterklepbediening
kunt u ook gebruik maken van de knop aan de
onderkant van de achterklep om de auto te ver-
grendelen en het alarmsysteem in te schakelen.
Alarm deactiveren
Ontgrendel de auto en deactiveer het alarmsys-
teem van de auto door:
op de ontgrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken,
een van de portierhandgrepen beet te pak-
ken
23
of
op het met rubber beklede drukplaatje op de
achterklep te drukken
23
.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Druk op de ontgrendelingsknop op de trans-
pondersleutel of zet de auto in contactslot-
stand I door de draaiknop naar START te
draaien en weer los te laten.
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Alarmsignalen
Wanneer het alarm afgaat, gebeurt het volgende:
Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
30 seconden automatisch uit.
Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het
alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na
vijf minuten automatisch uit.
Als het portier waardoor het alarm geactiveerd is
open blijft staan, wordt de alarmcyclus maximaal
10 keer
24
herhaald.
Slot- en alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
23
Geldt alleen voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
24
Geldt voor bepaalde markten.
SLOTEN EN ALARM
267
De led is uit - het alarm is uitgeschakeld.
De led licht om de twee seconden eenmaal
op - het alarm is ingeschakeld.
De led knippert snel vanaf het moment van
uitschakelen van het alarm, maximaal
30 seconden of tot aan het moment dat con-
tactslotstand I wordt ingeschakeld doordat u
de startknop naar START draait en weer los-
laat - het alarm is afgegaan.
Beperkt alarmniveau
Een beperkt alarmniveau houdt in dat de bewe-
gingsmelders en niveausensoren tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Om te voorkomen dat het alarmsysteem onbe-
doeld afgaat als u bijvoorbeeld een hond in een
vergrendelde auto achterlaat of bij gebruik van
een autotrein of een veerverbinding, moet u de
bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk
deactiveren. De te volgen procedure is identiek
aan die bij tijdelijke uitschakeling van de Safe-
lock-functie. Dit kan vanaf het functiescherm van
het middendisplay door te drukken op
Minder
bescherming.
Zie voor meer informatie het artikel "Safelock-
functie".
Gerelateerde informatie
Automatische activering/heractivering van
het alarm (p. 267)
Alarm deactiveren zonder werkende trans-
pondersleutel (p. 268)
Safelock-functie (p. 248)
Automatische activering/
heractivering van het alarm
27
De automatische heractivering van het alarm
voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm-
systeem uit te schakelen.
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na uitschakeling van het
alarm opent wanneer de auto met de transpon-
dersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeacti-
veerd) is, wordt het alarm automatisch opnieuw
ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw
vergrendeld.
Op bepaalde markten vindt automatische herin-
schakeling van het alarm plaats, als u na het ope-
nen en sluiten van het bestuurdersportier vergeet
te vergrendelen.
Gerelateerde informatie
Alarm (p. 265)
Alarm deactiveren zonder werkende trans-
pondersleutel (p. 268)
SLOTEN EN ALARM
268
Alarm deactiveren
30
zonder
werkende transpondersleutel
Ook als de transpondersleutel niet werkt, bij-
voorbeeld als de batterij leeg is, kan de auto
worden ontgrendeld en kan het alarmsysteem
worden gedeactiveerd.
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad.
> Het alarm gaat af.
Positie back-uplezer in bekerhouder.
2. Plaats de transpondersleutel in de back-
uplezer, die in de bekerhouder van de tunnel-
console zit.
3.
Draai de startknop naar START en laat de
knop los.
> Het alarm wordt uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Alarm (p. 265)
Automatische activering/heractivering van
het alarm (p. 267)
Afneembaar sleutelblad (p. 253)
Motor starten (p. 377)
27
Optie op bepaalde markten.
30
Optie op bepaalde markten.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
269
Typegoedkeuring voor
transpondersleutels
De typegoedkeuring voor de transpondersleutels
staat in de tabel.
Passief starten (Passive Start) en
passieve vergrendeling/ontgrendeling
(Passive Entry*)
CEM-markering voor transpondersleutels. Zie de onder-
staande tabel voor aanvullende typegoedkeuringsnum-
mers.
Land/regio Typegoedkeuring
Jordanië TRC/LPD/2014/250
Servië P1614120100
Argentinië CNC ID: C-14771
||
SLOTEN EN ALARM
270
Land/regio Typegoedkeuring
Brazilië MT-3245/2015
Indonesië Nomor: 38301/SDPPI/2015
Maleisië RAAT/37A/0315/S(15-0663)
Mexico IFETEL: RLVDEVO15-0396
Rusland
Verenigde Arabische Emiraten ER37847/15
DA0062437/11
Voor meer informatie over de typegoedkeuring
voor transpondersleutels, zie
support.volvocars.com.
SLOTEN EN ALARM
}}
271
Transpondersleutel
Land/regio Typegoedkeuring
Jordanië TRC/LPD/2015/104
Oman
Verenigde Arabische Emiraten
||
SLOTEN EN ALARM
272
Key Tag
Land/regio Typegoedkeuring
Jordanië TRC/LPD/2015/107
Oman
SLOTEN EN ALARM
273
Land/regio Typegoedkeuring
Servië
Verenigde Arabische Emiraten
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 240)
RIJONDERSTEUNING
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
276
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt
naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een
beter weggevoel krijgt.
Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het
parkeren en op lage snelheden is de auto lichter
en zonder veel moeite te besturen.
N.B.
In bepaalde situaties kan de stuurbekrachti-
ging te warm worden zodat deze dan tijdelijk
moet worden gekoeld - gedurende die
periode werkt de stuurbekrachtiging met een
gereduceerd vermogen en het draaien aan
het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan.
Wanneer de stuurbekrachtiging tijdelijk gere-
duceerd is, staat er een melding op het
bestuurdersdisplay.
Stuurkrachtniveau wijzigen*
Om het stuurkrachtniveau te kiezen, gaat u naar
de paragraaf "Rijmodi" en bekijkt u de beschrij-
ving bij de optie INDIVIDUAL onder het kopje
"Mogelijke rijmodi".
Deze instelling is tijdens het draaien niet
beschikbaar.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 388)
elektronische stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC) helpt de bestuurder
voorkomen dat de wielen doorslippen en verbe-
tert de tractie van de auto.
Tijdens het afremmen kunnen
de ingrepen van het ESC-sys-
teem waarneembaar zijn in de
vorm van pulserende geluiden.
Tijdens het gas geven kan de
auto langzamer optrekken dan
u verwacht.
WAARSCHUWING
De stabiliteitsregeling ESC is slechts een
aanvullend hulpmiddel en kan niet alle situ-
aties en alle wegomstandigheden aan.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en dat u zich aan de geldende ver-
keersregels en voorschriften houdt.
Het ESC-systeem bestaat uit de volgende func-
ties:
Antislipregeling
Antispinregeling
Tractieregeling
Motorremregeling
Trailer Stability Assist
Antislipregeling
Deze regeling controleert de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om
de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven wie-
len tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan-
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Motorremregeling
De motorremregeling (Engine Drag Control -
EDC) voorkomt ongewenste blokkering van de
wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid
tijdens het afremmen op de motor in een lage
versnelling.
Een van de gevolgen van ongewenste blokkering
van de wielen is dat u de auto moeilijk onder con-
trole kunt houden.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
277
Trailer Stability Assist*
1
Trailer Stability Assist (Trailer Stability Assist -
TSA) heeft tot taak een auto met aanhanger/
caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie
slingerneigingen vertoont. Zie paragraaf "Rijden
met een aanhanger" voor meer informatie.
N.B.
De functie TSA wordt gedeactiveerd als de
sportstand wordt geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Sportstand voor elektronische stabiliteitsre-
geling (p. 277)
Symbolen en meldingen voor Elektronische
stabiliteitsregeling (p. 279)
Roll Stability Control (p. 281)
Rijden met aanhanger (p. 415)
Sportstand voor elektronische
stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC) helpt de bestuurder
voorkomen dat de wielen doorslippen en verbe-
tert de tractie van de auto.
Het ESC-systeem is altijd geactiveerd - uitscha-
kelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sport-
stand kiezen voor een actievere rijervaring.
In de Sportstand registreert het ESC-systeem of
de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het
bochtenwerk als actiever dan normaal aan te
merken zijn, waarna de ESC toestaat dat de ach-
tertrein een gecontroleerde vorm van slippen ver-
toont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert.
Als u de gecontroleerde vorm van slippen bijvoor-
beeld beëindigt door het gaspedaal te bedienen,
grijpt het ESC-systeem in om de auto te stabili-
seren.
De Sportstand maakt ook maximale aandrijving
mogelijk, als de auto is blijven steken of over een
zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag
sneeuw) rijdt.
Sportstand activeren/deactiveren
De sportstand wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd in het
functiescherm van het midden-
display.
Druk op de knop ESC-sportmodus in het
functiescherm.
> De sportstand wordt geactiveerd/gedeac-
tiveerd, de knop toont een groene/grijze
indicatie.
Wanneer de sportstand actief is, brandt
dit symbool op het bestuurdersdisplay
continu totdat de functie wordt
gedeactiveerd of totdat de motor wordt
afgezet. Een volgende keer dat de motor wordt
gestart is de normale stand van het ESC-systeem
opnieuw van kracht.
Beperking voor de sportstand
De functie ESC-sportmodus kan niet worden
gekozen als een van de functies snelheidsbe-
grenzer, cruisecontrol of adaptieve cruisecontrol
geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 276)
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
1
Trailer Stability Assist is inbegrepen bij installatie van een originele trekhaak van Volvo.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
278
Cruisecontrol (p. 288)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
RIJONDERSTEUNING
}}
279
Symbolen en meldingen voor
Elektronische stabiliteitsregeling
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Brandt ca. 2 seconden lang
continu.
Systeemtest bij het starten van de motor.
Knippert. Het ESC-systeem grijpt in.
Brandt continu. De Sportstand is geactiveerd.
NB In deze stand is het ESC-systeem niet helemaal uitgeschakeld. Er gelden bepaalde beperkingen.
ESC
Tijdelijk uit
Wegens een te hoge temperatuur van de remmen gelden er tijdelijk beperkingen voor het ESC-systeem - het
systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld.
ESC
Service vereist
Het ESC-systeem is defect.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
RIJONDERSTEUNING
280
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 276)
Sportstand voor elektronische stabiliteitsre-
geling (p. 277)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 112)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
281
Roll Stability Control
Roll Stability Control (RSC) is een stabiliteitssys-
teem dat de kans verkleint op kantelen en over
de kop slaan bij bijvoorbeeld heftige uitwijkma-
noeuvres of als de auto gaat slippen.
Het RSC-systeem registreert of en hoeveel de
helling van de auto in zijwaartse richting wordt
gewijzigd. Aan de hand van deze informatie wordt
vervolgens berekend of de kans bestaat dat de
auto over de kop slaat. Als deze kans bestaat,
treedt de elektronische stabiliteitscontrole van de
auto in werking, waarna het koppel van de motor
wordt verlaagd en een of meer wielen worden
geremd totdat de auto zijn stabiliteit terug heeft.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging, wat
voor u echter geen reden mag zijn om sneller
te gaan rijden. Neem altijd de gebruikelijke
voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 276)
Veiligheid (p. 60)
Snelheidsbegrenzer*
Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) is
te beschouwen als een omgekeerde cruisecon-
trol - u regelt de snelheid met het gaspedaal, ter-
wijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per
ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde maximum-
snelheid overschrijdt.
Overzicht
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Verhoogt opgeslagen maximumsnelheid óf
heractiveert de snelheidsbegrenzer en hervat
de opgeslagen maximumsnelheid
Activeert de snelheidsbegrenzer en slaat
actuele snelheid op óf deactiveert de snel-
heidsbegrenzer
Verlaagt de opgeslagen maximumsnelheid
Markering voor opgeslagen maximumsnel-
heid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen maximumsnelheid
WAARSCHUWING
De snelheidsbegrenzer is een hulpmiddel dat
niet alle verkeers-, weers- en wegomstandig-
heden aankan.
U moet altijd zelf op de verkeerssituatie letten
en ingrijpen wanneer de snelheidsbegrenzer
niet de juiste snelheid aanhoudt.
U bent er altijd voor verantwoordelijk dat u
veilig en volgens de verkeersregels met de
auto rijdt, ook als de functie snelheidsbegren-
zer wordt gebruikt.
Beperkingen
Op steile aflopende hellingen volstaat de rem-
werking van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet,
zodat de opgeslagen maximumsnelheid mogelijk
wordt overschreden. In dat geval wordt u hierop
attent gemaakt met de melding
Snelheidsgrens
overschr. op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Er verschijnen tekstmeldingen over overschrij-
ding van de maximumsnelheid, als u de snel-
heid met 3 km/h (ca 2 mph) overschrijdt.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
282
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 282)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 283)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 284)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 285)
Automatische snelheidsbegrenzer* (p. 285)
Snelheidsbegrenzer activeren en
starten
Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kie-
zen en activeren.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Snelheidsbegrenzer activeren
Druk op (1) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het desbetreffende symbool verschijnt,
waarna u de snelheidsbegrenzer kunt
activeren.
Snelheidsbegrenzer starten
De laagst mogelijke maximumsnelheid die u kunt
opslaan is 30 km/h (20 mph).
Als het symbool/de functie wordt
weergegeven - druk op de stuurknop
(2).
> De snelheidsbegrenzer wordt gestart en
de actuele snelheid wordt opgeslagen als
maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 283)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 284)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 285)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
283
Snelheidsfuncties voor de
snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kan
worden ingesteld op verschillende snelheden.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
U wijzigt de opgeslagen maximumsnelheid
door kort of lang op de stuurknop
(1) of
- (3) te drukken:
Voor aanpassing met +/– 5 km/h
(+/– 5 mph): kort drukken - iedere keer
drukken komt overeen met +/– 5 km/h
(+/– 5 mph).
Voor aanpassing met +/– 1 km/h
(+/– 1 mph): knop ingedrukt houden en
loslaten, wanneer de markering op het
bestuurdersdisplay (4) bij de gewenste
maximumsnelheid staat.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 282)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 284)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 285)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
284
Snelheidsbegrenzer deactiveren/
heractiveren
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kan
tijdelijk worden gedeactiveerd en stand-by wor-
den gezet en vervolgens weer worden geacti-
veerd.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Snelheidsbegrenzer deactiveren en
stand-by zetten
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van WIT naar GRIJS. De snel-
heidsbegrenzer is daarmee tijdelijk
gedeactiveerd, zodat u de ingestelde
maximumsnelheid kunt overschrijden.
Snelheidsbegrenzer heractiveren vanuit
stand-bystand
Druk op de stuurknop (1).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van GRIJS naar WIT - de laatst
ingestelde/opgeslagen maximumsnelheid
voor de auto is weer van kracht.
of
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van GRIJS naar WIT en de auto
gebruikt daarna de actuele snelheid als
maximumsnelheid.
Gas bijgeven met het gaspedaal
De ingestelde maximumsnelheid is tijdelijk te
overschrijden met het gaspedaal zonder dat de
snelheidsbegrenzer daarvoor stand-by wordt
gezet - om bijvoorbeeld snel te kunnen optrek-
ken. Doe in dat geval het volgende:
1. Trap het gaspedaal helemaal in en laat het
pedaal weer los bij het bereiken van de
gewenste snelheid om de acceleratie te
beëindigen.
> De snelheidsbegrenzer is in dat geval nog
steeds geactiveerd, zodat het symbool op
het bestuurdersdisplay WIT van kleur is.
2. Haal uw voet van het gaspedaal, wanneer de
tijdelijke acceleratie voltooid is.
> De auto wordt vervolgens automatisch
afgeremd tot een snelheid onder de laatst
opgeslagen maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 282)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 283)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 285)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
285
Snelheidsbegrenzer uitschakelen
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kan
worden uitgeschakeld.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
1.
Druk op de stuurknop
(2).
> De snelheidsbegrenzer wordt stand-by
gezet.
2.
Druk op de stuurknop (1) of (3) om naar
een andere functie te gaan.
> De snelheidsbegrenzermarkering (4) en
het symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de ingestelde/opgeslagen maxi-
mumsnelheid is daarmee gewist.
3.
Druk nogmaals op de stuurknop
(2).
> Er wordt een andere functie geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 282)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 283)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 284)
Automatische snelheidsbegrenzer*
De functie automatische snelheidsbegrenzer
(Automatic Speed Limiter - ASL) stemt de maxi-
mumrijsnelheid af op de snelheid die op de ver-
keersborden staat.
De functie snelheidsbegrenzer (Speed Limiter -
SL) kan worden omgezet naar automatische
snelheidsbegrenzer.
De automatische snelheidsbegrenzer tast de
snelheidsspecifieke verkeersborden af en stemt
de maximumrijsnelheid af op de snelheid die op
de borden staat. Dit is vergelijkbaar met de ver-
keersbordinformatie (Road Sign Information -
RSI).
WAARSCHUWING
Ook al ziet de bestuurder het snelheidsgere-
lateerde bord duidelijk, dan nog kan de
camera dit verkeerd aflezen doordat het bord
verkeerd gericht staat, vuil is of hoog of slecht
is geplaatst. De bestuurder moet in dergelijke
gevallen zelf ingrijpen en naar de juiste snel-
heid versnellen of afremmen.
Is SL of ASL actief?
Symbolen op het bestuurdersdisplay geven aan
welke snelheidsbegrenzer actief is:
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
286
Symbool SL ASL
A
Bordsymbool
B
na "70" = ASL is geac-
tiveerd.
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-
bystand.
B
Zie het volgende kopje "ASL-symbool" voor de betekenis van
de kleur van het symbool.
ASL-symbool
Het bordsymbool (naast de opgesla-
gen snelheid "70", in het midden van
de snelheidsmeter) kan drie kleuren
hebben met de volgende betekenissen:
Kleur van het bord-
symbool
Betekenis
Groengeel ASL is actief
Grijs ASL staat in stand-by
Oranjegeel/oranje ASL staat in de tijdelijke
stand-by
A
A
Een verkeersbord kon bijvoorbeeld niet worden gelezen.
Beperkingen
Automatische snelheidsaanpassing vindt pas
plaats nadat een bord met een snelheidsbeper-
king is gepasseerd. Als een verkeersbord niet
kan worden afgelezen door bijvoorbeeld een
slecht zicht, een verkeerd geplaatst of vuil bord,
wordt ASL stand-by gezet en SL geactiveerd.
U moet in dat geval zelf ingrijpen en afremmen
naar een geschikte snelheid. ASL wordt opnieuw
geactiveerd, wanneer u langs een verkeersbord
rijdt dat de camera wél kan aflezen.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 281)
Automatische snelheidsbegrenzer activeren/
deactiveren (p. 286)
Tolerantie voor automatische snelheidsbe-
grenzer wijzigen (p. 287)
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren/deactiveren
De functie automatische snelheidsbegrenzer
(Automatic Speed Limiter - ASL) kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd als aanvulling op
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL).
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren
1.
Druk op de knop
Hulp max. snelheid in het
functiescherm.
> ASL wordt in stand-by gezet, de knop
toont een groene indicatie en het
bestuurdersdisplay toont een bordsym-
bool in het midden van de snelheidsmeter.
2.
Druk op de stuurknop
.
> ASL wordt met de actuele rijsnelheid
geactiveerd.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
287
Automatische snelheidsbegrenzer
deactiveren
1.
Druk op de knop
Hulp max. snelheid in het
functiescherm.
> ASL wordt uitgeschakeld en SL wordt in
stand-by gezet, de knop toont een grijze
indicatie.
2.
Druk op de stuurknop
.
> SL wordt met de actuele rijsnelheid geac-
tiveerd.
WAARSCHUWING
De auto volgt niet langer de op de borden
aangegeven maximumsnelheid na het wisse-
len van ASL naar SL - de auto volgt dan
alleen de in het geheugen opgeslagen maxi-
mumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Automatische snelheidsbegrenzer* (p. 285)
Tolerantie voor automatische snelheidsbe-
grenzer wijzigen (p. 287)
Tolerantie voor automatische
snelheidsbegrenzer wijzigen
De functie automatische snelheidsbegrenzer
(Automatic Speed Limiter - ASL) kan worden
ingesteld op verschillende tolerantieniveaus.
Het is mogelijk om de aangegeven maximum-
snelheid met 5 km/h (5 mph) te verhogen/verla-
gen - als de auto bijvoorbeeld de aangegeven
maximumsnelheid van 70 km/h (40 mph) aan-
houdt, maar u liever op een snelheid van
75 km/h (45 mph) rijdt.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Druk op de stuurknop (1) totdat
70 km/h (40 mph) in het midden van de
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
288
snelheidsmeter (4) is gewijzigd in 75 km/h
(45 mph).
> De auto hanteert vervolgens de gekozen
tolerantie van 5 km/h (5 mph) zolang de
gepasseerde borden 70 km/h (40 mph)
aangeven.
Deze tolerantie geldt totdat u een ver-
keersbord met een lagere of hogere snel-
heid passeert - de auto hanteert dan de
nieuwe aangegeven maximumsnelheid en
de tolerantie wordt uit het geheugen
gewist.
Als de verkeersbordinformatie* geacti-
veerd is, verschijnt de aangegeven snel-
heid vervolgens met een RODE markering
op de schaal van de snelheidsmeter.
De tolerantie is op dezelfde manier aan te pas-
sen als bij het instellen van de snelheid voor de
snelheidsbegrenzer.
Gerelateerde informatie
Automatische snelheidsbegrenzer* (p. 285)
Automatische snelheidsbegrenzer activeren/
deactiveren (p. 286)
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 283)
Cruisecontrol
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) helpt u
een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt
voor een comfortabeler rijervaring tijdens lange
ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwe-
gen met een gelijkmatige doorstroom.
Overzicht
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Verhoogt opgeslagen snelheid óf heracti-
veert de cruisecontrol en hervat de opgesla-
gen snelheid
Activeert de cruisecontrol en slaat actuele
snelheid op óf deactiveert de cruisecontrol
Verlaagt de opgeslagen snelheid
Aanduiding voor opgeslagen snelheid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen snelheid
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de cruisecontrol geen passende
snelheid en/of afstand aanhoudt.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol activeren en starten (p. 289)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 289)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 290)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 291)
Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol* (p. 302)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
RIJONDERSTEUNING
}}
289
Cruisecontrol activeren en starten
Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst
de cruisecontrol (Cruise Control - CC) kiezen en
activeren.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Cruisecontrol activeren
Druk op (1) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het desbetreffende symbool verschijnt,
waarna u de cruisecontrol kunt activeren.
Cruisecontrol starten
Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de
stand-bystand moet de actuele snelheid 30 km/h
(20 mph) of hoger zijn. De laagst mogelijke maxi-
mumsnelheid die u kunt opslaan is 30 km/h
(20 mph).
Als het symbool/de functie wordt
weergegeven - druk op de stuurknop
(2).
> De cruisecontrol wordt gestart en de
actuele snelheid wordt opgeslagen.
N.B.
De cruisecontrol is niet in te schakelen bij
snelheden lager dan 30 km/h (20 mph).
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 288)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 289)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 290)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 291)
Snelheidsfuncties voor
cruisecontrol
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) kan wor-
den ingesteld op verschillende snelheden.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of - (3) te
drukken:
Voor aanpassing met 5 km/h (5 mph):
kort drukken - iedere keer drukken komt
overeen met 5 km/h (5 mph).
Voor aanpassing met 1 km/h (1 mph):
knop ingedrukt houden en loslaten, wan-
neer de markering op het bestuurdersdis-
play (4) bij de gewenste snelheid is.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
||
RIJONDERSTEUNING
290
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Motorrem gebruiken in plaats van
bedrijfsrem
De cruisecontrol regelt de snelheid met een
beperkte remingreep. Op een aflopende helling is
het soms wenselijk om iets sneller weg te rijden
en de snelheidstoename alleen dempen door op
de motor af te remmen. U kunt de remingreep
van de cruisecontrol dan tijdelijk uitschakelen.
Druk het gaspedaal tot ongeveer halverwege
in en laat het pedaal weer los.
> De cruisecontrol schakelt de automati-
sche remingreep uit en remt vervolgens
alleen op de motor af.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 288)
Cruisecontrol activeren en starten (p. 289)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 290)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 291)
Cruisecontrol deactiveren/
heractiveren
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) kan tijde-
lijk worden gedeactiveerd en stand-by worden
gezet en vervolgens weer worden geactiveerd.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Cruisecontrol deactiveren en stand-by
zetten
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van WIT naar GRIJS - de cruise-
control is daarmee tijdelijk gedeactiveerd,
zodat u de ingestelde snelheid tijdelijk
kunt overschrijden.
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
De cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en
stand-by gezet in de volgende gevallen:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De cruisecontrol wordt in de volgende gevallen
tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet:
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
het motortoerental is te laag/hoog
de remtemperatuur wordt te hoog
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph)
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
RIJONDERSTEUNING
291
Cruisecontrol heractiveren vanuit stand-
bystand
Druk op de stuurknop (1).
> De cruisecontrolmarkeringen op het
bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS
naar WIT en de laatst opgeslagen snel-
heid wordt hervat.
of
Druk op de stuurknop (2).
> De cruisecontrolmarkeringen en -symbo-
len op het bestuurdersdisplay verkleuren
van GRIJS naar WIT en de actuele snel-
heid wordt hervat.
N.B.
Nadat de snelheid weer met de stuurknop
is hervat, kan er een markante snelheids-
toename volgen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 288)
Cruisecontrol activeren en starten (p. 289)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 289)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 291)
Cruisecontrol uitschakelen
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) kan wor-
den uitgeschakeld.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
1.
Druk op de stuurknop
(2).
> De cruisecontrol wordt stand-by gezet.
2.
Druk op de stuurknop (1) of (3) om naar
een andere functie te gaan.
> De snelheidsbegrenzermarkering (4) en
het -symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de ingestelde/opgeslagen snel-
heid is daarmee gewist.
3.
Druk nogmaals op de stuurknop
(2).
> Er wordt een andere functie geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 288)
Cruisecontrol activeren en starten (p. 289)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 289)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 290)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
292
Adaptieve cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) helpt u om een gelijkmatige
snelheid en een bepaald tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger in te stellen.
De adaptieve cruisecontrol biedt u een comforta-
beler rijervaring tijdens lange ritten op snelwegen
en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkma-
tige doorstroom.
U stelt de gewenste snelheid en het tijdsverschil
ten opzichte van de voorligger in. Wanneer de
gecombineerde camera en radarsensor een voor-
ligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt
uw snelheid automatisch aangepast. Wanneer de
weg voor u weer vrij is, hervat de auto de inge-
stelde snelheid.
WAARSCHUWING
De bestuurder moet altijd rekening houden
met de actuele verkeersomstandigheden en
ingrijpen, wanneer de Adaptieve cruisecontrol
geen passende snelheid of afstand aanhoudt.
De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor
alle verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
Neem alle hoofdstukken over de Adaptieve
cruisecontrol in de gebruikershandleiding
door voor informatie over de systeembeper-
kingen die u moet kennen alvorens het sys-
teem te gebruiken.
De bestuurder is er altijd verantwoordelijk
voor dat de juiste afstand en snelheid worden
aangehouden, ook bij gebruik van de adap-
tieve cruisecontrol.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van
de adaptieve cruisecontrol over aan een
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
De afstand tot voorliggers wordt met een radar-
sensor gemeten. De cruisecontrol regelt de snel-
heid door de stand van de gasklep aan te passen
en zo nodig af te remmen. Het is volkomen nor-
maal dat de remmen enige geluiden produceren,
wanneer de adaptieve cruisecontrol ze aan-
spreekt.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het
door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden.
Als de radarsensor geen voorligger registreert,
houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan
die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit
gebeurt ook als de snelheid van de voorligger de
ingestelde snelheid overschrijdt.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snel-
heid zo weinig mogelijk aan te passen. In situ-
aties waarin krachtig moet worden geremd moet
u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij grote snelheidsverschillen of als de
voorligger krachtig remt. Door beperkingen van
de radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht
of helemaal niet wordt geremd.
De adaptieve cruisecontrol kan een ander voer-
tuig volgen bij snelheden van stilstand tot
200 km/h (125 mph).
RIJONDERSTEUNING
}}
293
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u
merkt dat het systeem een voorligger niet
registreert.
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
voetgangers of dieren noch op kleinere voer-
tuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Lage
aanhangers, tegenliggers, langzaam rijdende
en stilstaande voertuigen of vaste obstakels
worden eveneens genegeerd.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in bij-
voorbeeld stadsverkeer, op kruisingen, bij
gladheid, hevige regen- of sneeuwval of
slecht zicht en evenmin op weggedeelten met
veel water of natte sneeuw, op bochtige
wegen of op op- en afritten.
Overzicht
Bediening
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Verhoogt opgeslagen snelheid óf heracti-
veert de adaptieve cruisecontrol en hervat de
opgeslagen snelheid
Activeert de adaptieve cruisecontrol en slaat
de actuele snelheid op óf deactiveert de
adaptieve cruisecontrol
Verlaagt de opgeslagen snelheid
Doelvoertuigindicatie: ACC heeft een doel-
voertuig ontdekt en volgt deze met een
vooraf gekozen tijdsverschil
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger.
Actuele snelheid van de eigen auto.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
294
Waarschuwing bij dreigende aanrijding
Waarschuwingslampje.
De adaptieve cruisecontrol gebruikt
ongeveer 40 % van de capaciteit van de bedrijfs-
rem. Als de auto harder moet worden afgeremd
dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt
zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu-
wingslampje en een waarschuwingssignaal van
City Safety op attent gemaakt dat u onmiddellijk
moet ingrijpen.
N.B.
Bij felle zon of bij gebruik van een zonnebril
kan het waarschuwingslampje moeilijk te zien
zijn.
Head-updisplay*
Een knipperend symbool trekt uw aandacht.
Als de auto is voorzien van een head-updisplay*,
wordt de waarschuwing op de voorruit weergege-
ven met een knipperend symbool.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruise control waarschuwt
alleen voor door de radareenheid gedetec-
teerde voertuigen – het kan dan ook voorko-
men dat een waarschuwing vertraagd of hele-
maal niet wordt weergegeven. Wacht een
waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig
is.
Gerelateerde informatie
Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecon-
trol* (p. 296)
Tijdsverschil instellen voor de adaptieve
cruisecontrol* (p. 297)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met de adaptieve cruisecontrol
(p. 300)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 307)
Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol* (p. 302)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* (p. 299)
Adaptieve cruisecontrol deactiveren/heracti-
veren* (p. 298)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Symbolen en meldingen voor de adaptieve
cruisecontrol* (p. 303)
Radareenheid (p. 313)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
295
Adaptieve cruisecontrol activeren
en starten*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) moet, om de snelheid te kunnen
regelen, eerst worden geactiveerd en vervolgens
worden gestart.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Adaptieve cruisecontrol activeren
De adaptieve cruisecontrol staat direct na het
starten van de motor in stand-by.
Druk op (2) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het symbool wordt weergegeven en de
adaptieve cruisecontrol wordt stand-by
gezet.
Adaptieve cruisecontrol starten
Om ACC te kunnen starten, is het volgende ver-
eist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben en
het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
Er moet een voorligger (doelvoertuig) aanwe-
zig zijn of de actuele snelheid moet minimaal
15 km/h (9 mph) zijn.
Als het symbool/de functie wordt weer-
gegeven - druk op de stuurknop
(1).
> De adaptieve cruisecontrol wordt gestart
en de actuele snelheid wordt als snelheid
opgeslagen en wordt met cijfers in het
midden van de snelheidsmeter weergege-
ven.
Alleen als het afstandssymbool
twee voertuigen aangeeft,
regelt ACC het tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de opge-
slagen/ingestelde snelheid en
de lagere snelheid is de snel-
heid van de voorligger (doel-
voertuig).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
296
Snelheidsfuncties voor adaptieve
cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) is in te stellen op verschillende
snelheden.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of - (3) te
drukken:
Voor aanpassing met +/– 5 km/h
(+/– 5 mph): kort drukken - iedere keer
drukken komt overeen met +/– 5 km/h
(+/– 5 mph).
Voor aanpassing met +/– 1 km/h
(+/– 1 mph): knop ingedrukt houden en
loslaten, wanneer de markering op het
bestuurdersdisplay (4) bij de gewenste
snelheid is.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop u de adaptieve cruisecontrol
kunt instellen - ook al kan de adaptieve cruise-
control een voorligger volgen tot aan stilstand, is
het kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan
de genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk.
Later ingebouwde ACC
De adaptieve cruisecontrol kan later worden
ingebouwd bij auto's met standaardcruisecontrol.
Een later ingebouwde ACC wijkt op de volgende
punten af van de af-fabriek gemonteerde versie:
Als de voorligger langzamer rijdt dan
30 km/h (20 mph), wordt ACC stand-by
gezet. U moet vervolgens ingrijpen en zelf
een geschikte afstand houden tot de voorlig-
ger.
De laagst mogelijke snelheid voor activering
van ACC is 30 km/h (20 mph).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
297
Tijdsverschil instellen voor de
adaptieve cruisecontrol*
Voor de adaptieve cruisecontrol (Adaptive
Cruise Control - ACC) kunnen verschillende
tijdsverschillen worden ingesteld.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met ca. 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook, wanneer de
afstandswaarschuwing geactiveerd is.
N.B.
Als het symbool op het bestuurdersdisplay
twee voertuigen toont, volgt ACC de voorlig-
ger met een vooraf gekozen tijdsverschil.
Als er slechts één auto wordt getoond, is er
binnen een redelijke afstand geen voorligger
aanwezig.
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in
bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het
tijdsverschil toe. Bij lage snelheden (en korte tij-
den) vergroot de adaptieve cruisecontrol het
tijdsverschil iets.
Let erop dat kleine tijdsverschillen u bij plotse-
linge wijzigingen in het verkeer minder tijd geven
om te reageren en in te grijpen.
N.B.
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Als de adaptieve cruisecontrol bij activering
niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat
de volgtijd ten opzichte van de voorligger een
snelheidstoename belet.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecon-
trol* (p. 296)
Afstandswaarschuwing* (p. 328)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
298
Adaptieve cruisecontrol
deactiveren/heractiveren*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) kan tijdelijk worden gedeacti-
veerd en stand-by worden gezet en vervolgens
weer worden geactiveerd.
Als u een voorligger te dicht nadert terwijl de
adaptieve cruisecontrol stand-by staat, wordt u
door de afstandswaarschuwing geattendeerd op
de korte afstand.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Adaptieve cruisecontrol deactiveren en
stand-by zetten
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
>
Het symbool
op het bestuurdersdis-
play verandert van WIT naar GRIJS en de
opgeslagen snelheid in het midden van de
snelheidsmeter verandert van BEIGE naar
GRIJS.
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeac-
tiveerd en stand-by gezet in de volgende geval-
len:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
andere systemen, bijvoorbeeld de elektronische
stabiliteitsregeling. Als een van deze systemen
niet meer werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol
automatisch uitgeschakeld.
Bij automatische deactivering klinkt een signaal
en op het bestuurdersdisplay verschijnt een mel-
ding. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de
snelheid en afstand ten opzichte van de voorlig-
ger aan te passen.
Automatische deactivering is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
ACC kan niet registreren of de voorligger
een stilstaand voertuig is of een object, zoals
een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat de ACC geen voor-
ligger meer kan volgen.
de bestuurder opent het portier
u doet de veiligheidsgordel af
het motortoerental is te laag/hoog
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
de remmen hebben een hoge temperatuur
de parkeerrem wordt geactiveerd
de radarsensor wordt afgedekt door natte
sneeuw of zware regenval (blokkering came-
ralens/radarsignalen).
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
299
Cruisecontrol heractiveren vanuit stand-
bystand
Druk op de stuurknop (1).
> De auto hervat de laatst opgeslagen snel-
heid.
N.B.
Nadat de snelheid weer met de stuurknop
is hervat, kan er een markante snelheids-
toename volgen.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Adaptieve cruisecontrol activeren en starten*
(p. 295)
Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecon-
trol* (p. 296)
Tijdsverschil instellen voor de adaptieve
cruisecontrol* (p. 297)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* (p. 299)
Symbolen en meldingen voor de adaptieve
cruisecontrol* (p. 303)
Inhaalassistent bij de adaptieve
cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) kan u helpen bij het inhalen van
andere voertuigen.
Als ACC een ander voertuig volgt en u geeft met
de richtingaanwijzer
2
een komende inhaalactie
aan, dan helpt de adaptieve cruisecontrol door de
auto naar de voorligger te accelereren voordat
uw auto de inhaalstrook bereikt.
De functie vertraagt daarna de snelheidsverla-
ging om te vroeg afremmen te voorkomen als de
auto een langzamer voertuig nadert.
De functie is actief totdat u het ingehaalde voer-
tuig bent gepasseerd.
WAARSCHUWING
Let erop dat deze functie bij meer situaties
dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv.
als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het
wisselen van rijbaan of een afslag naar een
andere weg aan te geven. De auto accele-
reert dan kort.
Inhaalassistent starten
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het
volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig
de actuele snelheid is minimaal 70 km/h
(43 mph)
de opgeslagen snelheid voor ACC is hoog
genoeg om veilig te kunnen inhalen.
Activeer de richtingaanwijzer.
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter rich-
tingaanwijzer bij een auto met het stuur
rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
Beperkingen
Houd rekening met plotseling veranderende
omstandigheden bij het gebruik van de inhaalas-
sistent. In bepaalde situaties kan de inhaalassis-
tent namelijk een ongewenste acceleratie uitvoe-
ren.
Het is daarom zaak bepaalde situaties te vermij-
den. Voorbeelden daarvan zijn:
u nadert een afslag om af te slaan in
dezelfde richting als waarin een inhaalactie
normaal gesproken plaatsvindt
een voorligger mindert vaart voordat uw auto
de inhaalstrook heeft bereikt
2
Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
300
het verkeer op de inhaalstrook mindert vaart
een auto voor rechtsrijdend verkeer rijdt in
een land met linksrijdend verkeer (of
andersom)
Dergelijke situaties zijn te vermijden door ACC tij-
delijk stand-by te zetten.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Van doelvoertuig veranderen en
automatisch remmen met de
adaptieve cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) heeft bij bepaalde snelheden
functies voor veranderen van doelvoertuig en
remmen.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het
gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe
doelvoertuig wordt.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol eerst een rij-
dende voorligger volgt bij snelheden lager dan
30 km/h (20 mph), vervolgens van doelvoertuig
verandert en een stilstaand voertuig als voorlig-
ger heeft, dan zal de adaptieve cruisecontrol voor
het stilstaande voertuig remmen.
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rij-
dende voorligger volgt bij snelheden hoger
dan ca 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig
verandert en vervolgens een stilstaand voer-
tuig volgt, zal de adaptieve cruisecontrol het
stilstaande voertuig negeren en de opgesla-
gen snelheid aanhouden.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij wijziging van
doelvoertuig
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld
en stand-by gezet:
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en de adaptieve cruisecontrol niet
kan registreren of het doelobject een stil-
staand voertuig is of een ander object, zoals
een verkeersdrempel.
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en de voorligger afslaat, zodat de
adaptieve cruisecontrol geen voorligger meer
heeft om te volgen.
Automatische remfunctie
Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeers-
lichten wordt automatisch hervat bij een stop kor-
ter dan ca. 3 seconden - duurt het langer voordat
een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de
adaptieve cruisecontrol stand-by gezet met de
automatische remfunctie.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
301
De adaptieve cruisecontrol kunt u op een van
de volgende manieren heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> De adaptieve cruisecontrol hervat het vol-
gen van de voorligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te rij-
den.
N.B.
ACC kan de auto maximaal 5 minuten stilhou-
den – daarna wordt de parkeerrem aangezet,
waarna de adaptieve cruisecontrol wordt uit-
geschakeld.
Om de Adaptieve cruisecontrole te kunnen
heractiveren moet u eerst de parkeerrem los-
sen.
Annulering van automatische remfunctie
In bepaalde situaties wordt de automatische rem-
functie bij stilstand geannuleerd en wordt de
adaptieve cruisecontrol stand-by gezet. Dat bete-
kent dat de remmen worden gelost en de auto
mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen
en zelf remmen om de auto stil te houden.
Dat is mogelijk in de volgende situaties:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in de stand P, N of R
u zet de adaptieve cruisecontrol stand-by.
Automatische activering van de
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aan-
gezet om te zorgen dat de auto blijft stilstaan.
Dit gebeurt als de adaptieve cruisecontrol de
auto laat stilstaan en:
u het bestuurdersportier opent of de veilig-
heidsgordel losmaakt
ACC de auto langer dan ongeveer 5 minuten
staande heeft gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
de motor wordt afgezet.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Beperkingen van de adaptieve
cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) kent in bepaalde situaties beper-
kingen.
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste
instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op
vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk
moeite om de juiste afstand ten opzichte van
voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflo-
pende wegen, bij vervoer van zware belading of
met een aanhanger/caravan achter de auto – blijf
dan extra alert en rem zo nodig zelf.
Rijstand
Off Road kan niet worden gekozen
als de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
302
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol*
In een auto met adaptieve cruisecontrol* (ACC)
kunt u wisselen tussen cruisecontrol (CC) en
ACC.
Wisselen van ACC naar CC
Het symbool op het bestuurdersdisplay geeft aan
welke cruisecontrol actief is:
CC
Cruise Control
ACC
Adaptive Cruise Control
A
A
Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-by zet-
ten
Zo wisselt u van adaptieve cruisecontrol (ACC)
naar cruisecontrol (CC):
1.
Druk op de knop
Cruise control in het func-
tiescherm.
> Op het bestuurdersdisplay verandert het
symbool ACC in CC - vervolgens is de
adaptieve cruisecontrol (ACC) uitgescha-
keld en de cruisecontrol (CC) stand-by
gezet.
2.
Druk op de stuurknop
.
> De cruisecontrol wordt gestart en de
actuele snelheid wordt opgeslagen.
WAARSCHUWING
Na een wisseling van ACC naar CC remt de
auto niet langer automatisch - deze volgt
alleen de ingestelde snelheid.
Als CC bij het uitschakelen van de motor actief is,
wordt ACC bij de volgende motorstart geacti-
veerd.
Wisselen van CC naar ACC
1.
Druk op de knop
Adaptieve cruise in het
functiescherm.
> Op het bestuurdersdisplay verandert het
symbool CC in ACC - vervolgens is de
adaptieve cruisecontrol geactiveerd en
stand-by gezet.
2.
Druk op de stuurknop
.
> De adaptieve cruisecontrol start en slaat
de actuele snelheid op samen met het
vooraf ingestelde tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 288)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
303
Symbolen en meldingen voor de
adaptieve cruisecontrol*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
het de adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Het symbool is WIT De auto houdt de opgeslagen snelheid aan.
Niet beschikbaar en het symbool is GRIJS
De adaptieve cruisecontrol staat stand-by.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Reinig de voorruit vóór de sensoren van de gecombineerde camera en radarsensor.
Adaptieve cruise
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
304
Pilot Assist*
Pilot Assist helpt u om tussen de zijmarkeringen
van de rijbaan te blijven rijden en een vooraf
geselecteerd tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger aan te houden.
Met Pilot Assist is het aangenamer rijden bij
langzaamrijdend verkeer - tot 50 km/h (30 mph)
- op snelwegen en andere grote wegen.
Functie-overzicht.
Gecombineerde camera en radarsensor
Afstandssensor
Zijmarkeringssensor
U stelt het gewenste tijdsverschil in ten opzichte
van de voorligger. Pilot Assist tast met de
gecombineerde camera en radarsensor af waar
de voorligger en de zijmarkeringen van de weg
zich bevinden. Het vooraf ingestelde tijdsverschil
wordt aangehouden via automatische aanpassing
van de snelheid, terwijl de stuurhulp helpt om de
auto binnen de rijstrookmarkeringen te houden.
Pilot Assist-stuurhulp wordt gebaseerd op een
combinatie van het traject dat de voorligger aflegt
en de zijmarkeringen van de rijbaan. U kunt op
elk gewenst moment het stuuradvies van Pilot
Assist negeren en in een andere richting sturen,
bijvoorbeeld om van rijstrook te wisselen of om
obstakels op de weg te omzeilen.
Als de gecombineerde camera en radarsensor
geen rijstrookmarkeringen of voorliggers detec-
teert, wordt Pilot Assist stand-by gezet.
Wanneer Pilot Assist stand-by staat en de auto
een voorligger te dicht nadert, wordt u in plaats
daarvan door de afstandswaarschuwing gewaar-
schuwd voor de te korte afstand (link naar
afstandswaarschuwing aan het eind van dit
gedeelte).
WAARSCHUWING
Pilot Assist is een hulpmiddel dat niet alle rij-
situaties, verkeers-, weers- en wegomstandig-
heden aankan.
Houd altijd rekening met de heersende ver-
keersomstandigheden en grijp in, wanneer
Pilot Assist geen passende snelheid of
afstand aanhoudt.
Neem alle gedeelten over het systeem in de
gebruikershandleiding door voor informatie
over de systeembeperkingen die u moet ken-
nen alvorens het systeem te gebruiken.
Gebruik Pilot Assist alleen bij duidelijke mar-
keringen op de rijbaan aan weerszijden van
de rijstrook. Bij gebruik in andere situaties
bestaat het risico dat u op omringende obsta-
kels botst die het systeem niet kan detecte-
ren.
U bent altijd verantwoordelijk voor de bestu-
ring van de auto en voor het aanhouden van
een passende afstand en snelheid, ook bij
gebruik van Pilot Assist.
Pilot Assist probeert de snelheid op een soepele
manier te regelen. In situaties waarin krachtig
moet worden geremd moet u dan ook zelf te
remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote
snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig
remt. Door beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor is het mogelijk dat er
onverwacht of helemaal niet wordt geremd.
RIJONDERSTEUNING
}}
305
De opgeslagen snelheid voor de functie Pilot
Assist is vooraf ingesteld op 50 km/h (30 mph)
en kan niet worden aangepast. Als de voorligger
sneller gaat rijden dan 50 km/h (30 mph) en zich
niet meer binnen een redelijke afstand bevindt,
wordt Pilot Assist stand-by gezet.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van
Pilot Assist over aan een werkplaats – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Pilot Assist regelt de snelheid door de stand van
de gasklep aan te passen en zo nodig af te rem-
men. Het is normaal dat de remmen enige gelui-
den produceren, wanneer Pilot Assist ze aan-
spreekt.
WAARSCHUWING
Pilot Assist is geen systeem dat botsingen
voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het
systeem een voorligger niet registreert.
Pilot Assist reageert niet op voetgangers of
dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fiet-
sen of motorfietsen e.d. Lage aanhangers,
tegenliggers, langzaam rijdende en stil-
staande voertuigen of vaste obstakels worden
eveneens genegeerd.
Gebruik Pilot Assist niet in stadsverkeer, op
kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of
sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weg-
gedeelten met veel water of natte sneeuw, op
bochtige wegen of op op- en afritten.
Overzicht
Bediening
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Activeert/deactiveert Pilot Assist
Schakelt over van Pilot Assist op adaptieve
cruisecontrol
Verlaagt de afstand tot de voorligger
Schakelt over van adaptieve cruisecontrol op
Pilot Assist
Verhoogt de afstand tot de voorligger
Symbolen voor de functies
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
306
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger.
Actuele snelheid van de eigen auto.
Waarschuwing bij dreigende aanrijding
Waarschuwingslampje.
Pilot Assist gebruikt ca. 40 % van de capaciteit
van de bedrijfsrem. Als de auto harder moet wor-
den afgeremd dan Pilot Assist aankan en u remt
zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu-
wingslampje en een waarschuwingssignaal van
City Safety op attent gemaakt dat u onmiddellijk
moet ingrijpen.
N.B.
Bij felle zon of bij gebruik van een zonnebril
kan het waarschuwingslampje moeilijk te zien
zijn.
Head-updisplay*
Een knipperend symbool trekt uw aandacht.
Als de auto is voorzien van een head-updisplay*,
wordt de waarschuwing op de voorruit weergege-
ven met een knipperend symbool.
WAARSCHUWING
Pilot Assist waarschuwt alleen voor voertui-
gen die door de camera- en radareenheid zijn
ontdekt - daarom kan een waarschuwing uit-
blijven of met een bepaalde vertraging wor-
den doorgegeven. Wacht een waarschuwing
niet af, maar rem als dat nodig is.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* activeren en starten (p. 307)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 309)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
307
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 308)
Automatisch remmen met Pilot Assist*
(p. 310)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Afstandswaarschuwing* (p. 328)
Head-updisplay* (p. 115)
Pilot Assist* activeren en starten
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Om Pilot Assist te kunnen starten, is het vol-
gende vereist:
Een voorligger binnen een redelijke afstand.
De camera moet de zijmarkeringen van de
rijbaan kunnen "zien".
U rijdt zelf langzamer dan 50 km/h (30 mph).
De beschikbaarheid wordt
weergegeven met de kleur van
het symbool (WIT = beschik-
baar) als de Pilot Assist is
gekozen.
In andere gevallen is dat te zien
aan het uiterlijk van de rechterpijl bij het symbool
- WIT = beschikbaar.
Een GEEL symbool met een knipperende WITTE
pijl geeft aan dat er naar de stand-bystand wordt
geschakeld.
Met de adaptieve cruisecontrol in stand-by:
1.
Druk op (4).
> Symbool wordt weergegeven en Pilot
Assist wordt stand-by gezet.
2.
Druk op de stuurknop
(1).
> Pilot Assist wordt gestart.
Met de adaptieve cruisecontrol gestart:
Druk op (4).
> Pilot Assist wordt gestart.
Handen aan het stuur
Pilot Assist werkt alleen wanneer u de handen
aan het stuur houdt. Het systeem controleert dit
voortdurend. Als dit niet het geval is, wordt u mid-
dels een displaymelding aangespoord om de
auto actief te sturen. Als dat niet gebeurt, klinkt
een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als u dan nog niet de handen naar het stuur
brengt, wordt Pilot Assist uitgeschakeld. Door
een druk op de stuurknop
heractiveert u
Pilot Assist.
N.B.
Let op: de hulpfunctie Pilot Assist werkt
alleen als u de handen aan het stuur hebt.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
308
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 304)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 309)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 308)
Automatisch remmen met Pilot Assist*
(p. 310)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Tijdsverschil instellen voor Pilot
Assist*
Voor Pilot Assist kunnen verschillende tijdsver-
schillen worden ingesteld.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met ca. 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook, wanneer de
afstandswaarschuwing geactiveerd is.
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat Pilot Assist in bepaalde situ-
aties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe.
Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot Pilot
Assist het tijdsverschil iets.
Let erop dat kleine tijdsverschillen u bij plotse-
linge wijzigingen in het verkeer minder tijd geven
om te reageren en in te grijpen.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
309
N.B.
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Als Pilot Assist bij activering niet lijkt te rea-
geren, kan dat komen doordat de volgtijd ten
opzichte van de voorligger een snelheidstoe-
name belet.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 304)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 307)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 309)
Automatisch remmen met Pilot Assist*
(p. 310)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Pilot Assist deactiveren/
heractiveren*
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Pilot Assist deactiveren en stand-by
zetten
1.
Druk op de stuurknop
(1).
> Pilot Assist wordt stand-by gezet.
2.
Druk op (2).
> Pilot Assist wordt uitgeschakeld en scha-
kelt over naar de adaptieve cruisecontrol
in stand-bystand.
of
Druk op (2).
> Pilot Assist wordt uitgeschakeld en scha-
kelt over naar de adaptieve cruisecontrol
in actieve stand.
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
Als de richtingaanwijzer of het gaspedaal wordt
gebruikt, wordt Pilot Assist tijdelijk uitgeschakeld
en stand-by gezet. Als dat niet langer het geval is,
wordt Pilot Assist automatisch opnieuw geacti-
veerd.
Het automatisch heractiveren vanuit de stand-
bystand kan binnen 1 minuut plaatsvinden.
Daarna moet Pilot Assist handmatig worden
geactiveerd met stuurknop
.
Pilot Assist wordt tijdelijk gedeactiveerd en
stand-by gezet in de volgende gevallen:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N.
U krijgt vervolgens geen stuuradvies meer en
moet zelf de snelheid en de afstand regelen óf u
kunt Pilot Assist handmatig opnieuw activeren
met stuurknop
.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
310
Automatische stand-bystand
Pilot Assist is afhankelijk van andere systemen,
bijvoorbeeld de elektronische stabiliteitsregeling.
Als een van deze systemen niet meer werkt,
wordt Pilot Assist automatisch uitgeschakeld.
Bij automatische deactivering klinkt een signaal
en op het bestuurdersdisplay verschijnt een mel-
ding. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de
snelheid en afstand ten opzichte van de voorlig-
ger en het verkeer om u heen aan te passen.
Automatische deactivering is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
de camera kan de zijmarkeringen van de rij-
baan niet "zien"
de voorligger bevindt zich niet binnen een
redelijke afstand
u houdt uw handen niet aan het stuurwiel
u doet de veiligheidsgordel af
het motortoerental is te laag/hoog
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
de remmen hebben een hoge temperatuur
de parkeerrem wordt geactiveerd
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door natte sneeuw of zware
regenval (blokkering cameralens/radarsigna-
len).
Pilot Assist heractiveren vanuit stand-
bystand
Druk op de stuurknop (1).
> De auto hervat de laatst opgeslagen snel-
heid.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 304)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 307)
Automatisch remmen met Pilot Assist*
(p. 310)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 308)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Automatisch remmen met Pilot
Assist*
Automatisch remmen met Pilot Assist werkt als
volgt.
Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeers-
lichten wordt de functie automatisch hervat, als
de stop korter was dan ca. 3 seconden. Duurt het
langer voordat een voorligger weer gaat rijden,
dan wordt Pilot Assist stand-by met automatische
remfunctie gezet.
Pilot Assist kunt u op een van de volgende
manieren heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> Pilot Assist hervat het volgen van de voor-
ligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te rij-
den.
N.B.
Pilot Assist kan de auto maximaal 5 minuten
stilhouden - daarna wordt de parkeerrem aan-
gezet, waarna de functie wordt uitgeschakeld.
Om Pilot Assist te kunnen heractiveren, moet
u eerst de parkeerrem lossen.
Annulering van automatisch remmen
In bepaalde situaties wordt het automatisch rem-
men bij stilstand geannuleerd en wordt Pilot
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
311
Assist in stand-by gezet. Dat betekent dat de
remmen worden gelost en de auto mogelijk gaat
rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen
om de auto stil te houden.
Dat kan in de volgende situaties gebeuren:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in de stand P, N of R
u Pilot Assist stand-by zet.
Automatische activering van de
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aan-
gezet om te zorgen dat de auto blijft stilstaan.
Dit vindt plaats, als:
u het bestuurdersportier opent of de veilig-
heidsgordel losmaakt
Pilot Assist de auto langer dan
ongeveer 5 minuten staande heeft gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
de motor wordt afgezet.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 304)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 307)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 309)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 308)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Beperkingen van Pilot Assist*
In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkin-
gen voor de werking van Pilot Assist.
Pilot Assist is een hulpmiddel dat u in veel situ-
aties kan ondersteunen en helpen. U bent er
echter altijd zelf verantwoordelijk voor dat u een
veilige afstand aanhoudt ten opzichte van de
omgeving en dat u de juiste positie op de rijbaan
aanhoudt.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
312
BELANGRIJK
Pilot Assist wordt mogelijk uitgeschakeld of
werkt minder goed, als:
de rijstrookmarkeringen zijn afgesleten,
ontbreken of elkaar kruisen.
de rijstrookindeling niet duidelijk is, bij-
voorbeeld wanneer de rijstroken worden
gesplitst of samengevoegd, bij afritten of
als er sprake is van meerdere sets weg-
markeringen.
er randen of andere lijnen dan rijstrook-
markeringen aanwezig zijn op of naast de
rijbaan, zoals trottoirbanden, naden of
reparaties in het oppervlak van de rijbaan,
randen van barrières, bermen of scherpe
schaduwen.
de rijstrook smal of bochtig is.
het slecht weer is, met regen, (natte)
sneeuw of mist of verminderd zicht met
slechte lichtomstandigheden, tegenlicht,
een natte rijbaan e.d.
Let er ook op dat Pilot Assist de volgende
beperkingen heeft:
Hoge trottoirbanden, barrières en tijde-
lijke wegversperringen (pylonen, andere
barrières e.d.) worden niet gedetecteerd.
Ze kunnen ten onrechte worden verward
met rijstrookmarkeringen, zodat het risico
bestaat dat de auto in aanraking met der-
gelijke barrières. Het is aan de bestuur-
der om voldoende afstand te houden tot
de genoemde barrières.
De camera- en radarsensor hebben niet
voldoende capaciteit om alle aanwezige
objecten en obstakels in het verkeer te
ontdekken, zoals kuilen, stilstaande
obstakels of voorwerpen die de route
geheel of gedeeltelijk blokkeren.
Pilot Assist kan voetgangers, dieren e.d.
niet ‘zien’.
De aanbevolen stuuringreep is in sterkte
beperkt, wat inhoudt dat het systeem u
niet altijd kan helpen de auto zo te sturen
dat deze binnen de rijstrook blijft.
U kunt actuele stuuringrepen van Pilot Assist
altijd corrigeren of aanpassen en zelf het stuur in
de gewenste stand draaien.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat Pilot Assist in eerste instantie
bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke
weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk
moeite om de juiste afstand ten opzichte van
voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflo-
pende wegen, bij vervoer van zware belading of
met een aanhanger/caravan achter de auto - blijf
dan extra alert en rem zo nodig zelf.
Overig
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 304)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 307)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 309)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 308)
Automatisch remmen met Pilot Assist*
(p. 310)
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
Beperkingen van de camera (p. 321)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
313
Radareenheid
De radareenheid wordt door meerdere rijhulp-
systemen gebruikt en heeft tot taak om andere
voertuigen te detecteren.
De radareenheid wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
Pilot Assist*
City Safety
Bij modificatie van de radareenheid is het moge-
lijk dat het gebruik ervan onwettig wordt.
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
Typegoedkeuring voor radareenheden
(p. 317)
Afstandswaarschuwing* (p. 328)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 304)
City Safety (p. 331)
RIJONDERSTEUNING
314
Beperkingen van de radarsensor
De radarsensor kent een aantal beperkingen, die
ook beperkingen met zich meebrengen voor de
functies die gebruik maken van de eenheid.
Geblokkeerde eenheid
Het gemarkeerde gebied moet vrij blijven van stickers,
voorwerpen, enz.
De radarsensor zit aan de binnenkant op het
bovenste deel van de voorruit, samen met de
camera van de auto.
BELANGRIJK
Plaats, plak of monteer niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
camera- en radareenheid - dat kan de op de
camera en radar gebaseerde functies versto-
ren.
Als op het bestuurdersdisplay dit sym-
bool en de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnen, betekent dit dat de
camera- en radareenheid geen voorliggers kan
ontdekken.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is vuil
of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor
van vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen of het
zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
RIJONDERSTEUNING
}}
315
Oorzaak Maatregel
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door opspat-
tend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of
sneeuw werkt de eenheid soms niet.
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde camera
en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behui-
zing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
N.B.
Houd het voorruitoppervlak vóór de camera-
en radareenheid schoon.
De radarsensor heeft veel meer moeite om een
voorligger te ontdekken als:
de snelheid van de voorligger veel afwijkt van
die van uw eigen auto
Beperkt blikveld
De radarsensor heeft een beperkt blikveld. In
bepaalde gevallen wordt een voorligger niet ont-
dekt of later dan verwacht.
Het blikveld van de radarsensor.
Soms kan de radarsensor een voertuig op
korte afstand pas laat registreren, bijvoor-
beeld als een inhalend voertuig invoegt tus-
sen u en uw voorligger.
Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of
voertuigen die niet in het midden van de rijst-
rook rijden, kunnen onopgemerkt blijven.
In bochten kan de radarsensor op het ver-
keerde voertuig reageren of een eerder
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
316
Lage aanhangers
Lage aanhanger in radarschaduw.
Ook lage aanhangers ontdekt de radarsensor
soms alleen met grote moeite of helemaal niet -
u moet daarom extra voorzichtig zijn als er een
lage aanhanger achter de voorligger hangt en de
adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist actief is.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de
gecombineerde camera en radarsensor na het
starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uit-
geschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de
elektronica te beschermen. Als de temperatuur
voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde
camera en radarsensor automatisch weer opge-
start.
Beschadigde voorruit
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
"ogen" van de gecombineerde camera en
radarsensor barsten, krassen of steenslag-
schade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of gro-
ter), neem dan contact op met een werkplaats
om de voorruit te laten vervangen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteren de rijhulpsystemen
die gebruik maken van de gecombineerde
camera en radarsensor mogelijk minder goed.
Om te voorkomen dat de rijhulpsystemen die
van de radarsensor gebruik maken, helemaal
niet, onjuist of in beperkte mate werken, geldt
tevens het volgende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten ver-
vangen contact op met een erkende
Volvo-werkplaats om te controleren of de
juiste voorruit wordt besteld en gemon-
teerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van de voorruit moet de
camera- en radareenheid in de werkplaats
opnieuw worden gekalibreerd om de werking
van alle op de camera en radar gebaseerde
systemen van de auto te garanderen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Onderhoud
De gecombineerde camera en radarsensor werkt
alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en
sneeuw van de voorruit ervoor verwijdert en u dit
deel regelmatig reinigt met water en autosham-
poo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radar-
eenheid bedekken, neemt de functie af en
kan meten onmogelijk worden gemaakt.
Gerelateerde informatie
Radareenheid (p. 313)
Beperkingen van de camera (p. 321)
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
(p. 330)
Beperkingen van de adaptieve cruisecontrol*
(p. 301)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Beperkingen van City Safety (p. 336)
RIJONDERSTEUNING
}}
317
Typegoedkeuring voor
radareenheden
De typegoedkeuringen voor de radareenheden
van de auto staan in de volgende tabel.
Markt
ACC
A
BLIS
B
Symbool Typegoedkeuring
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra
interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar
interferência a sistemas operando em caráter primário.
Modelo: L2C0055TR
1500-15-8065
EAN: 07897843840978
Europa
Hereby, Delphi Electronics & Safety declares that L2C0054TR / L2C0055TR are in
compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive
1999/5/EC. The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics &
Safety / 2151 E. Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA
Verenigde Arabische
Emiraten
TRA
REGISTERED No: ER37536/15
DEALER No: DA37380/15
TRA
REGISTERED No: ER37357/15
DEALER No: DA37380/15
||
RIJONDERSTEUNING
318
Markt
ACC
A
BLIS
B
Symbool Typegoedkeuring
Indonesië
37295/POSTEL/2014
4927
38806/SDPPI/2015
4927
Jordanië
Type Approval No.: TRC/LPD/2014/255
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Marokko
AGREE PAR L’ANRT MAROC
NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014
DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014
Moldavië
1024
Singapore
Complies with IDA Standards DA105753
Zuid-Afrika
TA-2014/1824
APPROVED
TA-2014/2390
APPROVED
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
319
Markt
ACC
A
BLIS
B
Symbool Typegoedkeuring
Taiwan
CCAB15LP0560T3
CCAB15LP0680T0
A
ACC = Adaptive Cruise Control
B
BLIS = Blind Spot Information
Gerelateerde informatie
Radareenheid (p. 313)
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Blind Spot Information* (p. 367)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
320
Camera
De camera wordt gebruikt door meerdere rij-
hulpsystemen en heeft tot taak om bijvoorbeeld
de zijlijnen van de weg of verkeersborden te
detecteren.
De camera wordt gebruikt voor de volgende sys-
temen:
Adaptieve cruisecontrol
Rijbaanassistent
Driver Alert Control
Pilot Assist*
City Safety
Verkeersbordinformatie
Automatisch groot licht
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de camera (p. 321)
Rijbaanassistent* (p. 342)
City Safety (p. 331)
Driver Alert Control (p. 340)
Pilot Assist* (p. 304)
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 144)
RIJONDERSTEUNING
}}
321
Beperkingen van de camera
De camera kent een aantal beperkingen, die ook
beperkingen met zich meebrengen voor de func-
ties die gebruik maken van de eenheid.
Beperkt zicht
De camera kent ongeveer dezelfde beperkingen
als het menselijk oog. Dit houdt in dat hij minder
goed "ziet" bij hevige regen- of sneeuwval, in
dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw.
In dergelijke omstandigheden kunnen functies
die gebruik maken van de camera grote beper-
kingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd
worden.
Fel tegenlicht, reflecties op het wegdek,
besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde
en onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aan-
leiding geven tot grote beperkingen voor de func-
ties die van de camera gebruik maken om bij-
voorbeeld het wegdek af te tasten en andere
voertuigen, fietsers en voetgangers te ontdekken.
Geblokkeerde eenheid
Het gemarkeerde gebied moet vrij blijven van stickers,
voorwerpen, enz.
De camera zit aan de binnenkant op het boven-
ste deel van de voorruit, samen met de radarsen-
sor van de auto.
BELANGRIJK
Plaats, plak of monteer niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
camera- en radareenheid - dat kan de op de
camera en radar gebaseerde functies versto-
ren.
Als op het bestuurdersdisplay dit sym-
bool en de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnen, betekent dit dat de
camera- en radareenheid geen voorliggers kan
ontdekken.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is
vuil of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor van
vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen
of het zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door
opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw
werkt de eenheid soms niet.
||
RIJONDERSTEUNING
322
Oorzaak Maatregel
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde
camera en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behuizing van
de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Fel tegenlicht Valt niets aan te doen. In betere lichtomstandigheden wordt de camera automa-
tisch opnieuw geactiveerd.
N.B.
Houd het voorruitoppervlak vóór de camera-
en radareenheid schoon.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de
gecombineerde camera en radarsensor na het
starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uit-
geschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de
elektronica te beschermen. Als de temperatuur
voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde
camera en radarsensor automatisch weer opge-
start.
Beschadigde voorruit
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
"ogen" van de gecombineerde camera en
radarsensor barsten, krassen of steenslag-
schade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of gro-
ter), neem dan contact op met een werkplaats
om de voorruit te laten vervangen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteren de rijhulpsystemen
die gebruik maken van de gecombineerde
camera en radarsensor mogelijk minder goed.
Om te voorkomen dat de rijhulpsystemen die
van de radarsensor gebruik maken, helemaal
niet, onjuist of in beperkte mate werken, geldt
tevens het volgende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten ver-
vangen contact op met een erkende
Volvo-werkplaats om te controleren of de
juiste voorruit wordt besteld en gemon-
teerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van de voorruit moet de
camera- en radareenheid in de werkplaats
opnieuw worden gekalibreerd om de werking
van alle op de camera en radar gebaseerde
systemen van de auto te garanderen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Onderhoud
De gecombineerde radarsensor en camera werkt
alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en
sneeuw van de voorruit ervoor verwijdert en u dit
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
323
deel regelmatig reinigt met water en autosham-
poo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radar-
eenheid bedekken, neemt de functie af en
kan meten onmogelijk worden gemaakt.
Gerelateerde informatie
Camera (p. 320)
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
Rijbaanassistent* (p. 342)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 342)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 311)
Beperkingen van City Safety (p. 336)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 328)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
324
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) helpt u bij het in acht nemen
van snelheidsspecifieke verkeersborden en
bepaalde verbodsborden die u passeert.
Voorbeelden van leesbare borden
3
.
RSI geeft informatie over onder meer actuele
snelheid, begin of eind van auto- of snelwegen
en eventuele inhaal- en inrijverboden.
Als u zowel een bord voor snel-/autoweg als een
bord met de maximumsnelheid passeert, toont
RSI alleen het bordsymbool voor de maximum-
snelheid.
WAARSCHUWING
RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitslui-
tend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en dat u zich aan de geldende ver-
keersregels en voorschriften houdt.
Gerelateerde informatie
Bordweergave van verkeersbordinformatie
(p. 324)
Informatie over snelheidscamera's (p. 326)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 327)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 328)
Bordweergave van
verkeersbordinformatie
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) registreert en toont verkeers-
borden op verschillende manieren, afhankelijk
van het bord en de situatie.
Voorbeeld van geregistreerde snelheidsinformatie
4
.
Zodra RSI een verkeersbord met een voorge-
schreven snelheid heeft geregistreerd, laat het
bestuurdersdisplay dat bord zien in de vorm van
een symbool en een rode aanduiding op de snel-
heidsschaal.
3
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
4
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
RIJONDERSTEUNING
}}
325
Samen met het symbool voor
de geldende snelheidsbeper-
king kan ook een aanvullend
bord worden weergegeven, bij-
voorbeeld voor een inhaalver-
bod of verboden in te rijden.
Als u een weg met een inrijver-
bod inrijdt met dit bord aan de
desbetreffende zijde, wordt u
gewaarschuwd met een knip-
perend symbool van dit bord op
het bestuurdersdisplay.
U kunt ook een akoestische waarschuwing ont-
vangen bij het negeren van een inrijverbod als
Audiowaarschuwing geactiveerd is - zie
"Akoestische waarschuwing activeren/deactive-
ren" onder "Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren".
Einde snelheidsbeperking of snelweg
Als RSI een bord detecteert dat kan betekenen
dat de actuele snelheidsbeperking eindigt - zoals
aan het eind van een snelweg - verschijnt
10-30 seconden lang het corresponderende ver-
keersbord op het bestuurdersdisplay.
Voorbeelden van dergelijke borden zijn:
Einde snelheidsbeperkingen.
Einde snelweg.
Vervolgens wordt er geen verkeersbordinformatie
weergegeven, totdat het volgende snelheidsbord
wordt geregistreerd.
Aanvullende borden
Voorbeelden van aanvullende borden
4
.
Soms kent een en dezelfde weg verschillende
snelheidsbeperkingen – een aanvullend bord
geeft dan aan onder welke omstandigheden de
snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan
om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen
en/of mist.
Het aanvullende bord met betrekking tot regen
verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geacti-
veerd.
Als er een aanhanger achter de auto is gekop-
peld en u passeert een snelheidsbord met het
onderbord "aanhanger", wordt die snelheid weer-
gegeven op het bestuurdersdisplay.
Sommige snelheden gelden
bijvoorbeeld alleen een bepaald
traject of op een bepaalde tijd
van de dag. U wordt hierop
geattendeerd met een symbool
voor een aanvullend bord onder
het snelheidssymbool. Het aan-
vullende symbool op het bestuurdersdisplay toont
dan ofwel "DIST", ofwel "TIME".
Een leeg vakje onder het snel-
heidssymbool op het bestuur-
dersdisplay geeft aan dat het
RSI een bord heeft geregis-
treerd met aanvullende infor-
matie over de geldende snel-
heidsbeperking.
4
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
326
Sensus Navigation
Bij een auto met Sensus Navigation, wordt er in
de volgende gevallen snelheidsspecifieke infor-
matie opgehaald uit de navigatie-eenheid:
Bij indirecte snelheidsborden
5
, zoals bij auto-
snelwegen, autowegen en plaatsnaambor-
den.
Als een eerder waargenomen bord als niet
langer geldig wordt gezien en er geen nieuw
bord is gepasseerd.
N.B.
Bij gebruik van navigatie via een app die van
derden is gedownload, wordt geen snelheids-
informatie van eventueel gepasseerde ver-
keersborden verstrekt.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 327)
Informatie over snelheidscamera's
Auto's uitgerust met Sensus Navigation kunnen
op het bestuurdersdisplay informatie geven over
komende snelheidscamera's.
Waarschuwing voor snelheidscamera op het bestuur-
dersdisplay.
Als de auto een gedetecteerde
snelheidsgrens overschrijdt,
kunt u worden gewaarschuwd
als de auto een snelheidsca-
mera nadert, op voorwaarde dat
de navigatiekaarten voor de
actuele markt informatie over
snelheidscamera's bevatten.
Voor meer informatie over Snelheidswaarschu-
wing in verband met snelheidscamera's - zie het
kopje "Snelheidswaarschuwing activeren/deacti-
veren" in de paragraaf "Verkeersbordinformatie
activeren/deactiveren" en de paragraaf "Beper-
kingen voor Verkeersbordinformatie".
N.B.
Informatie met betrekking tot flitskasten op
de navigatiekaarten is niet voor alle markten
beschikbaar.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 327)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 328)
5
Afhankelijk van de markt kunnen verschillen voorkomen.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
327
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) is te activeren/deactiveren.
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Road Sign Information in
het functiescherm.
> RSI wordt geactiveerd en de knop laat
een groene indicatie zien - een grijze indi-
catie betekent dat RSI gedeactiveerd is.
Snelheidswaarschuwing activeren/
deactiveren
De snelheidswaarschuwing waarschuwt u bij
overschrijding van de geldende snelheidslimiet. U
krijgt altijd een snelheidswaarschuwing bij over-
schrijding van de snelheidslimiet voor flitspalen
die in verband met de flitspaalinformatie geregis-
treerd staat. U kunt zelf kiezen of de functie
geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn.
De snelheidswaarschuwing
bestaat uit een tijdelijk knippe-
rend symbool op het bestuur-
dersdisplay voor de maximum-
snelheid als de snelheid wordt
overschreden.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Road
Sign Information
.
3.
Kies
Waarschuwing max. snelheid om de
snelheidswaarschuwing te activeren/deacti-
veren.
> Als de functie wordt geactiveerd, wordt er
een snelheidskiezer weergegeven.
4. U kunt het niveau waarop een snelheids-
waarschuwing moet worden gegeven hoger/
lager maken door op de pijl-omhoog/omlaag
te drukken.
Let erop dat er geen rekening wordt gehou-
den met een uitgevoerde grenscorrectie als
het symbool voor de flitspaal op het bestuur-
dersdisplay staat.
Akoestische waarschuwing activeren/
deactiveren
Het is mogelijk om ook een akoestische waar-
schuwing te krijgen bij een snelheidswaarschu-
wing:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Road
Sign Information
.
3.
Kies
Audiowaarschuwing om de akoesti-
sche waarschuwing te activeren/deactiveren.
Bij activering van
Audiowaarschuwing krijgt u
ook bij het negeren van een inrijverbod een waar-
schuwing.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Informatie over snelheidscamera's (p. 326)
Bordweergave van verkeersbordinformatie
(p. 324)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
328
Beperkingen van
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) kent in bepaalde situaties
beperkingen.
Voorbeelden van zaken die de werking van de
RSI-functie kunnen beperken:
verbleekte borden
borden in een bocht
gedraaide of beschadigde borden
borden die hoog boven het wegdek hangen/
staan
borden die gedeeltelijk of geheel verscholen
of slecht geplaatst zijn
borden die geheel of gedeeltelijk zijn afge-
dekt met ijs, sneeuw en/of vuil
digitale wegenkaarten
6
die niet actueel of
onjuist zijn.
N.B.
De RSI-functie kan sommige soorten fiets-
drager (aangesloten op de elektrische aan-
sluiting voor aanhangers)interpreteren als een
aangekoppelde aanhanger. In dergelijke
gevallen kunt u onjuiste snelheidsinformatie
te zien krijgen.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 324)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 327)
Bordweergave van verkeersbordinformatie
(p. 324)
Beperkingen van de camera (p. 321)
Afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waar-
schuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger te klein wordt.
De afstandswaarschuwing is actief bij snelheden
hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert alleen
op voorliggers die in dezelfde richting rijden. Voor
voertuigen die langzaam in tegengestelde rich-
ting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinfor-
matie gegeven.
Waarschuwingslampje.
Er wordt een waarschuwingslampje op de voor-
ruit geprojecteerd en het lampje brandt continu,
als het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger
kleiner is dan de ingestelde waarde.
6
Bij een auto met Sensus Navigation.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
329
Als de auto is voorzien van een head-updisplay*,
wordt de waarschuwing op de voorruit weergege-
ven met een knipperend symbool.
N.B.
De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld,
zolang de adaptieve cruisecontrol actief is.
WAARSCHUWING
Distance Alert reageert alleen, als de afstand
tot voorliggers korter is dan de ingestelde
waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing activeren/deactiveren
en tijdsverschil instellen* (p. 329)
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
(p. 330)
Head-updisplay* (p. 115)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren en tijdsverschil
instellen*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) kan
worden geactiveerd/gedeactiveerd en er kunnen
verschillende tijdsverschillen worden ingesteld.
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Distance Alert in het func-
tiescherm.
> Afstandswaarschuwing wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd, de knop toont een
groene/grijze indicatie.
Tijdsverschil instellen voor
afstandswaarschuwing
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met ca. 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
adaptieve cruisecontrole geactiveerd is.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
330
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaald tijdsverschil.
Het ingestelde tijdsverschil wordt ook
gebruikt door de Adaptieve cruisecontrol.
Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet in
strijd is met de geldende verkeersregels.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 328)
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
(p. 330)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Beperkingen van
afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) kent
in bepaalde situaties beperkingen.
N.B.
In de felle zon en bij lichtschitteringen of
grote variaties in de lichtsterkte alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voor-
ruit geprojecteerde waarschuwingslampje
soms moeilijk waar te nemen.
In slechte weersomstandigheden en op boch-
tige wegen heeft de radareenheid soms
moeite om voorliggers te registreren.
Ook voorliggers met geringe afmetingen
(zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ont-
dekken. Dat kan betekenen dat het geprojec-
teerde waarschuwingslampje pas bij kortere
volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat
branden.
Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat
het lampje door beperkingen in het bereik van
de sensor op kortere afstand oplicht.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
331
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 328)
Afstandswaarschuwing activeren/deactiveren
en tijdsverschil instellen* (p. 329)
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
City Safety
City Safety waarschuwt u met visuele en akoesti-
sche signalen voor voetgangers, fietsers en
voorliggers – de auto remt automatisch als u niet
zelf binnen een redelijke tijd reageert.
Locatie gecombineerde camera en radarsensor.
City Safety kan een aanrijding voorkomen of de
impactsnelheid verlagen.
City Safety is een hulpmiddel dat bedoeld is om u
te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat
u op een voetganger of achter op een (stil-
staande of rijdende) fietser of voorligger botst.
City Safety kan u helpen een botsing te voorko-
men tijdens filerijden en dergelijke, waarbij plot-
selinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekop-
peld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken
kunnen leiden.
Het systeem helpt u door automatisch te rem-
men, wanneer het gevaar voor een botsing met
een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg
remt en/of uitwijkt.
City Safety start een korte, krachtige remma-
noeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net
achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel
bestuurders die dit niet gewend zijn is een derge-
lijke remmanoeuvre onprettig.
City Safety wordt geactiveerd in situaties waar u
eigenlijk al veel eerder had moeten remmen,
zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
City Safety is erop gebouwd om zo laat mogelijk
geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te
voorkomen.
U en eventuele passagiers zullen normaal alleen
merken dat City Safety actief is, wanneer een
botsing dreigt.
City Safety kan een botsing met een voorligger of
fietser voorkomen door een verlaging van de
snelheid tot 50 km/h (30 mph). Voor voetgan-
gers is City Safety in staat tot een snelheidsverla-
ging tot 45 km/h (28 mph).
Bij een snelheidsverschil groter dan 50 km/h
(30 mph) of 45 km/h (28 mph) kan City Safety
door automatische remingrepen een botsing niet
geheel voorkomen, maar wel de gevolgen ervan
beperken.
||
RIJONDERSTEUNING
332
WAARSCHUWING
City Safety is een hulpmiddel en werkt niet in
alle rijsituaties en verkeers-, weers- en weg-
omstandigheden.
Er wordt alleen gewaarschuwd, wanneer de
kans op een botsing groot is. Dit gedeelte
plus het gedeelte "Beperkingen van City
Safety" informeren over de beperkingen die u
als bestuurder moet kennen, voordat u City
Safety gebruikt.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 80 km/h (50 mph).
De Auto Brake van City Safety kan een bot-
sing geheel voorkomen of de botssnelheid
verlagen. Bedien voor een maximale remwer-
king altijd het rempedaal – ook al wordt er
automatisch geremd.
City Safety activeert geen automatische
remingrepen bij krachtig versnellen.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor om de juiste afstand en snelheid aan
te houden – wacht nooit af totdat Collision
Warning of City Safety ingrijpt.
Marktbeperking
City Safety is niet in alle landen beschikbaar. Als
City Safety niet in het menu van het middendis-
play voor
Instellingen voorkomt, zit dit systeem
niet op de auto.
Zoekpad in hoofdmenu:
Instellingen My Car
IntelliSafe
Overzicht
Functie-overzicht.
Audiovisueel waarschuwingssignaal bij
gevaar voor een botsing.
Afstandsmeting met gecombineerde camera
en radarsensor
City Safety vervult drie functies in de volgende
volgorde:
1. Collision Warning
2. Brake Support
3. Auto Brake
Collision Warning
Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende
aanrijding.
City Safety kan voetgangers, fietsers of voorlig-
gers voor uw auto registreren die stilstaan of zich
in dezelfde richting als u bewegen.
Bij gevaar voor een aanrijding met een voetgan-
ger, fietser of een voorligger en met voorliggers
aangeduid in "City Safety bij kruisend verkeer"
wordt uw aandacht getrokken met een rood knip-
perend waarschuwingssymbool (1), een akoes-
tisch signaal en een haptische waarschuwing in
de vorm van rempedaaltrilling. Bij lagere snelhe-
den, krachtig afremmen door de bestuurder of
het geven van gas wordt geen haptische waar-
schuwing verstrekt. De intensiteit van de rempe-
daaltrilling is afhankelijk van de rijsnelheid.
Brake Support
Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision
Warning verder is toegenomen, treedt de Brake
Support in werking.
Brake Support helpt u bij het remmen, als het
systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre
alleen niet voldoende is om een botsing te voor-
komen.
RIJONDERSTEUNING
}}
333
Auto Brake
In allerlaatste instantie wordt de automatische
remfunctie geactiveerd.
Als u in deze fase nog steeds niet aan een uit-
wijkmanoeuvre bent begonnen en er een aanrij-
ding dreigt, wordt er automatisch geremd, onge-
acht of u zelf remt of niet. De auto wordt daarbij
maximaal afgeremd om de botssnelheid te
beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding
te voorkomen.
Bij activering van de automatische remfunctie
worden mogelijk ook de gordelspanners geacti-
veerd. Zie voor meer informatie onder "Gordel-
spanners".
Auto Brake kan in bepaalde situaties de remin-
greep met lichter remmen beginnen en vervol-
gens overgaan op de volledige remwerking.
Wanneer City Safety een botsing met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
stilstaan totdat u bepaalde actie onderneemt. Als
de auto wordt afgeremd wegens een langzamer
rijdende voorligger, wordt uw snelheid afgestemd
op die van de voorligger.
U kunt een remingreep altijd afbreken hard op
het gaspedaal te trappen.
N.B.
Als City Safety remt, gaan de remlichten
branden.
Wanneer City Safety ingrijpt en remt, verschijnt
op het bestuurdersdisplay de melding dat het
systeem actief is/was.
WAARSCHUWING
Gebruik City Safety niet om uw rijgedrag aan
te passen – als u er blind op vertrouwt dat
City Safety remt, raakt u vroeg of laat betrok-
ken bij een botsing.
Gerelateerde informatie
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 333)
Obstakeldetectie met City Safety (p. 334)
City Safety bij kruisend verkeer (p. 336)
Beperkingen van City Safety (p. 336)
Meldingen voor City Safety (p. 339)
Gordelspanners (p. 63)
Waarschuwingsafstand instellen
voor City Safety
City Safety is altijd actief, maar het is wel moge-
lijk om de waarschuwingsafstand voor de functie
in te stellen.
N.B.
City Safety is niet uit te schakelen, maar
wordt bij het starten van de motor/elektrische
aandrijving automatisch geactiveerd en blijft
vervolgens actief tot u de motor/elektrische
aandrijving uitschakelt.
De waarschuwingsafstand bepaalt de gevoelig-
heid van het systeem en geeft aan bij welke
afstand de visuele, akoestische en haptische
waarschuwing moeten worden geactiveerd.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe.
3.
Kies onder
City Safety voor Later, Normaal
of Vroeger voor het instellen van de gewen-
ste waarschuwingsafstand.
Probeer het eerst met
Vroeger. Als deze instel-
ling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in
bepaalde situaties als hinderlijk kan worden erva-
ren), kunt u overgaan op de waarschuwingsaf-
stand
Normaal.
||
RIJONDERSTEUNING
334
Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en
de signalen als storend ervaart, kunt u de waar-
schuwingsafstand verkleinen. Het systeem waar-
schuwt dan minder snel en minder vaak.
Waarschuwingsafstand Later mag alleen in uit-
zonderingsgevallen worden gebruikt, zoals bij
dynamisch rijden.
N.B.
City Safety waarschuwt u bij gevaar voor een
botsing, maar de functie is niet in staat uw
reactietijd te verkorten.
Om te zorgen dat City Safety effectief werkt,
bevelen wij aan dat u altijd rijdt met de waar-
schuwingsafstand ingesteld op
Vroeger.
N.B.
Ook als u de waarschuwingsafstand hebt
ingesteld op
Vroeger, kunnen de waarschu-
wingen voor uw gevoel soms laat worden
afgegeven, bijvoorbeeld bij grote snelheids-
verschillen of als de voorligger krachtig remt.
N.B.
De waarschuwing met de richtingaanwijzers
voor Rear Collision Warning wordt gedeacti-
veerd als de waarschuwingsafstand voor een
botsingswaarschuwing op het laagste niveau
'
Later' is ingesteld (zie hoofdstuk 'Waarschu-
wingsafstand instellen voor City Safety').
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
WAARSCHUWING
Geen enkel automatisch systeem kan in alle
situaties een 100 % feilloze werking garande-
ren. Test City Safety daarom nooit uit op men-
sen of voertuigen – dat kan namelijk tot ern-
stig letsel/ernstige schade en levensgevaar-
lijke situaties leiden.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 331)
Obstakeldetectie met City Safety
De obstakels die City Safety kan detecteren, zijn
voertuigen, fietsers en voetgangers.
Voertuig
City Safety detecteert de meeste voertuigen
die stilstaan of in dezelfde richting rijden als u en
voertuigen die in "City Safety bij kruisend ver-
keer" beschreven worden.
City Safety kan voertuigen in het donker alleen
detecteren als de voor- en achterlichten daarvan
functioneren en duidelijk waarneembaar branden.
Fietser
Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een fietser
beschouwt – met herkenbare lichaams- en fietscontou-
ren.
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van fietsers zo uniform mogelijke
RIJONDERSTEUNING
335
informatie over de lichaams- en fietscontouren
ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schou-
ders, benen, borstkas en buik moeten kunnen
worden waargenomen evenals een bewegingspa-
troon dat voor fietsers als normaal te beschou-
wen is.
Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de
camera van het systeem grote delen van het
lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets niet
kan waarnemen.
Het systeem kan alleen volwassen fietsers ont-
dekken die op fietsen voor volwassenen zitten.
WAARSCHUWING
City Safety is een hulpmiddel.
Fietserdetectie is niet mogelijk:
in alle situaties en het systeem heeft bij-
voorbeeld moeite met gedeeltelijk zicht-
bare fietsers;
bij fietsers in kleding die de lichaamscon-
touren verhult.
bij fietsen waarop grote voorwerpen wor-
den vervoerd.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt afhankelijk van de rij-
snelheid.
Voetganger
Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers
met herkenbare lichaamscontouren beschouwt.
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van voetgangers zo uniform moge-
lijke informatie over de lichaamscontouren ont-
vangen – wat inhoudt dat kenmerkende
lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders,
benen, borstkas en buik moeten kunnen worden
waargenomen evenals een bewegingspatroon
dat voor mensen als normaal te beschouwen is.
Om een voetganger te kunnen detecteren moet
er sprake zijn van een bepaald contrast ten
opzichte van de achtergrond door bijvoorbeeld
kleding, achtergrond, weersomstandigheden e.d.
Bij weinig contrast worden voetgangers mogelijk
laat of helemaal niet gedetecteerd. De waarschu-
wingen en remingrepen kunnen dan laat of hele-
maal niet plaatsvinden.
City Safety kan dankzij de koplampen van de auto
voetgangers ook in het donker detecteren.
WAARSCHUWING
City Safety is slechts een hulpmiddel dat niet
altijd alle voetgangers kan detecteren en bij-
voorbeeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare voetgan-
gers, voetgangers die gekleed gaan in
kleding die de lichaamscontouren verhult
of voetgangers met een lengte korter dan
80 cm;
voetgangers bij een gering contrast met
de achtergrond – waarschuwingen en
remingrepen kunnen dan pas laat komen
of helemaal achterwege blijven;
voetgangers die grote voorwerpen dra-
gen.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt afhankelijk van de rij-
snelheid.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 331)
RIJONDERSTEUNING
336
City Safety bij kruisend verkeer
City Safety kan u helpen als uw auto de weg
kruist van een tegemoetkomend voertuig op een
kruising.
Gebied waarin City Safety tegemoetkomende kruisende
voertuigen kan detecteren.
Om te zorgen dat City Safety een tegemoetko-
mend voertuig kan detecteren waar u tegenop
dreigt te botsen, moet het tegemoetkomende
voertuig eerst in het gebied (1) komen waar City
Safety het verloop kan analyseren.
Bovendien moet aan de volgende criteria zijn vol-
daan:
uw auto heeft een snelheid van minimaal
4 km/h (3 mph)
de koplampen van het tegemoetkomende
voertuig branden.
WAARSCHUWING
City Safety is een hulpmiddel en werkt niet in
alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
Waarschuwingen en remingrepen bij een
dreigende aanrijding met tegemoetkomende
voertuigen komen vaak heel laat.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor om de juiste afstand en snelheid aan
te houden – wacht nooit af totdat Collision
Warning of City Safety ingrijpt.
Beperkingen
In bepaalde gevallen kan het voor City Safety
moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende
aanrijding met tegemoetkomend kruisend ver-
keer. Wat mogelijk is in de volgende gevallen:
bij een glad wegdek waarbij de elektronische
stabiliteitsregeling ingrijpt
het tegemoetkomende voertuig wordt laat
ontdekt
het zicht op het tegemoetkomende voertuig
wordt belemmerd door een ander voertuig
het tegemoetkomende voertuig rijdt onvoor-
spelbaar en wisselt bijvoorbeeld in een laat
stadium snel van rijbaan.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 331)
Beperkingen van City Safety
De City Safety kent in bepaalde situaties beper-
kingen.
Omgeving
Lage voorwerpen
Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels
die uitstekende lading markeren of accessoires
zoals verstralers en frontbars die boven de motor-
kap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen.
Gladheid
Bij gladheid is de remweg langer waardoor City
Safety minder goed in staat is een aanrijding te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het anti-
blokkeerremsysteem en de elektronische stabili-
teitsregeling zorgen voor een optimale remkracht
met behoud van de stabiliteit.
Tegenlicht
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voorruit
geprojecteerde waarschuwingslampje soms
moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u
niet recht vooruit kijkt.
RIJONDERSTEUNING
}}
337
Hitte
N.B.
Het visuele waarschuwingssignaal kan korte
tijd buiten werking worden gesteld, wanneer
de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld
door de felle zon te hoog is opgelopen.
Waarschuwingen kunnen eveneens uit-
blijven bij een zeer geringe afstand tot de
voorligger of bij relatief grote stuur- en
pedaalbewegingen zoals bij een zeer
actieve rijstijl.
Blikveld van gecombineerde camera en
radarsensor
Het blikveld van de camera is beperkt, zodat
voetgangers, fietsers en voertuigen in bepaalde
situaties niet kunnen worden geregistreerd of
later worden ontdekt dan verwacht.
Vuile voertuigen worden mogelijk later gedetec-
teerd dan andere voertuigen en motoren worden
in het donker mogelijk later of helemaal niet
gedetecteerd.
Als een tekstmelding op het bestuurdersdisplay
aangeeft dat de gecombineerde camera en
radarsensor geblokkeerd is, houdt dit in dat City
Safety moeilijk voetgangers, fietsers, auto's of
weglijnen vóór de auto kan registreren - daardoor
werkt City Safety mogelijk minder goed.
Er verschijnt echter niet altijd een foutmelding bij
geblokkeerde voorruitsensoren - het is dan ook
belangrijk dat u het gebied van de voorruit vóór
de gecombineerde camera en radarsensor goed
schoonhoudt.
BELANGRIJK
Onderhoud en vervanging van onderdelen in
City Safety mogen uitsluitend door een werk-
plaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
Ingreep van bestuurder
Achteruitrijden
Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk
gedeactiveerd.
Lage snelheid
City Safety wordt niet geactiveerd op zeer lage
snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent
dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u
een voorligger heel langzaam nadert zoals tijdens
het parkeren.
Actief rijgedrag
De commando's die u zelf geeft hebben altijd
voorrang, wat betekent dat City Safety niet
ingrijpt of met enige vertraging waarschuwt/
ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke comman-
do's geeft via stuurwiel en gaspedaal, zelfs als
een aanrijding onvermijdelijk lijkt.
Bij een actief en sportief rijgedrag vinden waar-
schuwingen en ingrepen van de Collision War-
ning met enige vertraging plaats om onnodige
waarschuwingen tegen te gaan.
||
RIJONDERSTEUNING
338
Overig
WAARSCHUWING
Als de gecombineerde camera en radarsen-
sor op grond van de verkeerssituatie of
anderszins problemen heeft voetgangers, fiet-
sers of voorliggers te ontdekken, is het moge-
lijk dat het systeem pas laat, onterecht of
helemaal geen waarschuwing geeft en remt.
's Nachts zijn voorliggers alleen te detecteren,
als de voor- en achterlichten ervan werken en
zichtbaar branden.
De gecombineerde camera en radarsensor
heeft een beperkt bereik voor voetgangers en
fietsers, zodat het systeem voor dergelijke
weggebruikers efficiënt waarschuwt en remin-
grepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h
(30 mph). Voor stilstaande of langzaam rij-
dende voorliggers wordt efficiënt gewaar-
schuwd en geremd bij rijsnelheden tot
70 km/h (43 mph).
In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk
niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of
stilstaande voorliggers.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 80 km/h (50 mph).
Plaats, plak of bevestig niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
gecombineerde camera en radarsensor – dat
kan storingen veroorzaken in de op de
camera gebaseerde functies.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 331)
Beperkingen van de camera (p. 321)
Beperkingen van de radarsensor (p. 314)
RIJONDERSTEUNING
339
Meldingen voor City Safety
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van City Safety.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
City Safety
City Safety geactiveerd
Als City Safety afremt of automatisch heeft afgeremd, kunnen een of meer symbolen op het bestuurdersdisplay
gaan branden terwijl tegelijkertijd een tekstmelding wordt weergegeven.
City Safety
Beperkte functionaliteit Service ver-
eist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 331)
RIJONDERSTEUNING
340
Rear Collision Warning
De Rear Collision Warning (RCW) kan u helpen
om aanrijdingen van achteren door naderende
achterliggers te voorkomen.
RCW wordt automatisch bij elke motorstart geac-
tiveerd en is niet uit te schakelen.
De RCW kan bestuurders in van achteren nade-
rende voertuigen voor een aanrijding waarschu-
wen door fel met de richtingaanwijzers te knippe-
ren.
Als de RCW bij snelheden onder 30 km/h
(20 mph) berekent dat uw auto van achteren
dreigt te worden aangereden, kan de gordelspan-
ner de veiligheidsgordels van de voorstoelen
spannen en wordt het veiligheidssysteem
Whiplash Protection System geactiveerd.
Net voor de botsing kan RCW ook de bedrijfsrem
activeren om te voorkomen dat uw auto tijdens
de botsing wordt gelanceerd. Dit is echter alleen
mogelijk als uw auto stilstaat. De bedrijfsrem lost
onmiddellijk als het gaspedaal wordt ingedrukt.
Beperkingen
In bepaalde gevallen kan het voor RCW moeilijk
zijn om u te helpen bij een dreigende aanrijding.
Dat kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen zijn:
bij een glad wegdek waarbij de elektronische
stabiliteitsregeling ingrijpt
als een naderende achterligger laat wordt
ontdekt
als een naderende achterligger in een laat
stadium van rijbaan wisselt
als een inhalende achterligger sneller rijdt
dan 80 km/h (50 mph).
N.B.
Op sommige markten waarschuwt RCW van-
wege plaatselijke verkeersvoorschriften niet
met de richtingaanwijzers - in dergelijke
gevallen is dat deel van de functie daarom
gedeactiveerd.
N.B.
De waarschuwing met de richtingaanwijzers
voor Rear Collision Warning wordt gedeacti-
veerd als de waarschuwingsafstand voor een
botsingswaarschuwing op het laagste niveau
'
Later' is ingesteld (zie hoofdstuk 'Waarschu-
wingsafstand instellen voor City Safety').
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 331)
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 333)
Gordelspanners (p. 63)
Whiplash Protection System (p. 61)
Driver Alert Control
Driver Alert Control (DAC) dient om uw aan-
dacht te trekken, wanneer de auto op ongecon-
troleerde wijze bestuurd wordt (omdat u bijvoor-
beeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt).
DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het
rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de
grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor
gebruik in het stadsverkeer.
De functie wordt geactiveerd bij een snelheid
hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief
zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt.
Een camera tast de zijmarkeringen van de rijbaan
af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbe-
wegingen.
RIJONDERSTEUNING
}}
341
Als het rijgedrag duidelijk
ongecontroleerd wordt, wordt u
gewaarschuwd met een
geluidssignaal en verschijnt op
het bestuurdersdisplay de mel-
ding
Tijd voor een pauze? in
combinatie met een symbool.
Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd
later opnieuw gewaarschuwd.
N.B.
De functie mag niet worden gebruikt om de
rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pau-
zes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust.
WAARSCHUWING
Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat
u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie
vaak minder goed kunt inschatten.
Breng bij een waarschuwing of een gevoel
van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk
tot stilstand om rust te houden.
Studies hebben aangetoond dat rijden bij ver-
moeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als
rijden onder invloed.
WAARSCHUWING
Driver Alert Control werkt niet in alle situaties,
maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend
hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control activeren/deactiveren
(p. 341)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 342)
Driver Alert Control activeren/
deactiveren
De Driver Alert Control (DAC) is te activeren/
deactiveren.
Driver Alert Control activeren/
deactiveren
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car IntelliSafe Driver
Alert Control
.
3.
Kies
Alertheidswaarschuwing om DAC te
activeren/deactiveren.
WAARSCHUWING
Driver Alert Control werkt niet in alle situaties,
maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend
hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Begeleiding naar parkeerplaats bij
waarschuwing activeren/deactiveren
U kunt instellen of de begeleiding naar een par-
keerplaats geactiveerd/gedeactiveerd moet zijn.
Als de begeleiding geactiveerd is, wordt een sug-
gestie voor een geschikte parkeerplaats weerge-
geven bij een waarschuwing van DAC.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
342
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Driver
Alert Control
.
3.
Kies
Begeleiding ruststop om de begelei-
ding naar een parkeerplaats te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 340)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 342)
Beperkingen van Driver Alert
Control
De Driver Alert Control (DAC) kent in bepaalde
situaties beperkingen.
Soms treden er ondanks vermoeidheid geen
merkbare wijzigingen op in het rijgedrag, zodat
DAC u niet waarschuwt. Het is daarom van groot
belang dat u bij opkomende vermoeidheid de
auto op een geschikte plek parkeert om een
pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu
wel of niet heeft gewaarschuwd.
Soms kan het systeem ten onrechte waarschu-
wen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit
kan bijvoorbeeld gebeuren bij:
zijdelingse rukwinden
spoorvorming in het wegdek.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 340)
Driver Alert Control activeren/deactiveren
(p. 341)
Beperkingen van de camera (p. 321)
Rijbaanassistent*
De rijbaanassistent moet op snelwegen, hoofd-
wegen en dergelijke het risico beperken dat u in
bepaalde situaties onbedoeld de eigen rijbaan
verlaat.
De rijbaanassistent is leverbaar in twee versies:
Lane Departure Warning (LDW) - waar-
schuwt u met geluid of met trillingen van het
stuur.
Lane Keeping Aid (LKA) - stuurt de auto
terug in de rijbaan en/of waarschuwt u met
geluid of met trillingen van het stuur.
De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinter-
val 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met
goed zichtbare zijlijnen.
Op smalle wegen is de functie mogelijk niet
beschikbaar en wordt dan stand-by gezet. Als de
weg weer voldoende breed is, wordt de functie
weer beschikbaar.
RIJONDERSTEUNING
}}
343
Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af.
De rijbaanassistent stuurt de auto terug in de rijbaan
(alleen LKA).
De rijbaanassistent waarschuwt met trillingen van het
stuur
7
.
Afhankelijk van de variant en de instellingen doet
Rijbaanassistent het volgende:
1. Bij geactiveerde stuurhulp (alleen LKA): als
de auto een zijlijn nadert, zal LKA de auto
met een geringe stuurbeweging actief terug-
sturen in de rijbaan.
2. Waarschuwing geactiveerd (LDW of LKA):
als de auto een zijlijn dreigt te passeren,
wordt u gewaarschuwd met geluid of trillin-
gen van het stuur.
N.B.
Als de richtingaanwijzer aan is, biedt de rij-
baanassistent geen sturing of waarschuwing.
WAARSCHUWING
De Rijbaanassistent is slechts een hulpmiddel
voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsitu-
aties, verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u
zich aan de geldende wetgeving en verkeers-
regels houdt.
Stuurhulp
Een voorwaarde voor de werking van LKA is dat u
uw handen aan het stuur houdt en het systeem
controleert dat voortdurend.
Als dat niet gebeurt, toont het
bestuurdersdisplay een sym-
bool en de melding
Rijbaanassistent Sturen,
waarmee u wordt opgeroepen
om de auto actief te besturen.
Als u de aansporing om te gaan sturen niet
opvolgt, dan hoort u een waarschuwingsgeluid en
wordt LKA stand-by gezet - de functie is dan niet
beschikbaar totdat u de auto weer gaat besturen.
7
De stuurtrillingen variëren; hoe langer de auto over de zijlijn rijdt, hoe langer de trillingen aanhouden.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
344
Rijbaanassistent grijpt niet in
De rijbaanassistent grijpt niet in scherpe binnenbochten
in.
In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent toe
dat de zijlijnen worden overschreden zonder in te
grijpen met stuurhulp of een waarschuwing.
Voorbeelden hiervan zijn het gebruiken van de
richtingaanwijzer of het afsnijden in bochten.
Beperkingen
In bepaalde veeleisende situaties kan de rijbaa-
nassistent u moeilijk op de juiste manier helpen.
Wij raden dan aan de functie uit te schakelen.
Voorbeelden van dergelijke situaties:
wegwerkzaamheden
slecht wegdek
randen of andere lijnen dan de zijlijnen van
de rijbaan
zeer sportief rijgedrag
winterse wegomstandigheden
slecht weer met beperkt zicht.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Lane Departure Warning* activeren/deacti-
veren (p. 344)
Lane Keeping Aid* activeren/deactiveren
(p. 345)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassis-
tent* (p. 346)
Beperkingen van de camera (p. 321)
Lane Departure Warning* activeren/
deactiveren
Variant Lane Departure Warning (LDW) van de
rijbaanassistent kan worden geactiveerd/
gedeactiveerd.
Lane Departure Warning activeren/
deactiveren
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Lane Departure Warning
in het functiescherm.
> LDW wordt geactiveerd (knop GROEN) of
gedeactiveerd (knop GRIJS).
Type waarschuwing kiezen voor Lane
Departure Warning
U kunt kiezen hoe LDW u moet waarschuwen als
de auto de eigen rijbaan verlaat.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Lane
Departure Warning
.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
345
3.
Kies onder
Feedback Lane Departure
Warning de waarschuwingsmethode:
Geluid - u wordt gewaarschuwd met
geluid.
Trilling - u wordt gewaarschuwd met de
trillingen van het stuur.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent* (p. 342)
Lane Keeping Aid* activeren/deactiveren
(p. 345)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassis-
tent* (p. 346)
Lane Keeping Aid* activeren/
deactiveren
Variant Lane Keeping Aid (LKA) van Rijbaanas-
sistent kan worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Lane Keeping Aid activeren/deactiveren
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Lane Keeping Aid in het
functiescherm.
> LKA wordt geactiveerd (knop GROEN) of
gedeactiveerd (knop GRIJS).
Type waarschuwing kiezen voor Lane
Keeping Aid
U kunt kiezen hoe LKA u moet waarschuwen als
de auto de eigen rijbaan verlaat.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Lane
Keeping Aid
.
3.
Kies onder
Waarschuwende feedback
Lane Keeping Aid de waarschuwingsme-
thode:
Geluid - u wordt gewaarschuwd met
geluid.
Trilling - u wordt gewaarschuwd met de
trillingen van het stuur.
Stuurhulp en/of waarschuwing voor
Lane Keeping Aid
U kunt kiezen hoe LKA moet handelen als de
auto de eigen rijbaan verlaat.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Lane
Keeping Aid
.
3.
Kies onder
Ondersteuningsmodus Lane
Keeping Aid wat LKA moet doen:
Sturen - u krijgt zonder waarschuwing
stuurhulp.
Beide - u krijgt een waarschuwing én
stuurhulp.
Waarsch - u wordt alleen gewaarschuwd.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent* (p. 342)
Lane Departure Warning* activeren/deacti-
veren (p. 344)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassis-
tent* (p. 346)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
346
Symbolen en meldingen voor
rijbaanassistent*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
de rijbaanassistent-varianten Lane Keeping Aid
(LKA) en Lane Departure Warning (LDW).
Symbool op het bestuurdersdisplay
De rijbaanassistent wordt gevi-
sualiseerd met een symbool op
het bestuurdersdisplay. Het
symbool is afhankelijk van de
situatie.
Hier volgt een aantal voorbeel-
den van het uiterlijk van het symbool en in welke
situaties dit verschijnt:
Beschikbaar
Beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn wit.
Rijbaanassistent tast de ene zijlijn of beide zijlij-
nen van de rijbaan af.
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn grijs.
Rijbaanassistent kan de zijlijnen van de rijbaan
niet aftasten, de snelheid is te laag of de weg is
te smal.
Aanduiding van stuurhulp/waarschuwing
Stuurhulp/waarschuwing - de zijlijnen van het symbool
zijn gekleurd.
Rijbaanassistent geeft aan dat de auto de rijbaan
dreigt te verlaten. Bij LKA geeft het systeem ook
aan wanneer LKA de auto terug de rijbaan in
probeert te sturen.
Symbolen en meldingen
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
347
Symbool Melding Betekenis
Best.onderst.systeem
Beperkte functionaliteit Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
Rijbaanassistent
Sturen
De stuurhulp van LKA werkt niet als u uw handen niet aan het stuur houdt. Houd uw han-
den aan het stuur.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent* (p. 342)
Lane Keeping Aid* activeren/deactiveren
(p. 345)
Lane Departure Warning* activeren/deacti-
veren (p. 344)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
348
Parkeerhulp*
De parkeerhulp helpt u bij het parkeren in
krappe ruimten door de afstand tot obstakels
aan te geven met geluidssignalen in combinatie
met grafische voorstellingen op het bestuurders-
display.
Beeldscherm met obstakelzones en sensorsectoren.
Op het middendisplay verschijnt een schemati-
sche weergave van de onderlinge posities van de
auto en eventuele obstakels.
De gemarkeerde sector geeft aan waar het
obstakel zich bevindt. De gemarkeerde sector ligt
dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand
tussen de auto en het waargenomen obstakel
kleiner is.
Hoe korter de afstand tot het obstakel, des te
korter op elkaar klinken de signalen. Wanneer u
ondertussen het audiosysteem beluistert, wordt
het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij een afstand tot 30 cm aan voor-/achterzijde
bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken
toon en is de sensorsector die het dichtst bij de
auto ligt geheel gevuld. Als er zowel voor als ach-
ter de auto obstakels binnen deze afstand zijn
waargenomen, komen de geluidssignalen beurte-
lings uit de luidsprekers aan linker- en rechter-
zijde.
Het volume van de parkeerhulp is als het geluids-
signaal klinkt bij te stellen met behulp van de
[>II]-knop op de middenconsole. U kunt het
volume ook bijstellen met behulp van menu-optie
Instellingen van het hoofdmenu.
WAARSCHUWING
Hoewel de Park Assist handig is bij het
parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig
bij eventuele fouten.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken
van de sensoren zitten, zal het systeem ze
niet kunnen ontdekken.
Houd mensen, dieren e.d. in de buurt van
de auto daarom in de gaten.
Achterzijde
Als de auto in zijn vrij achteruitrolt of wanneer u
de keuzehendel in de stand voor achteruitrijden
zet, worden de sensoren aan de achterzijde
geactiveerd.
Het meetgebied strekt tot zo'n 1,5 meter achter
de auto.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter
de auto wordt de parkeerhulp automatisch
gedeactiveerd.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger
achter de auto of een fietsdrager op de trek-
haak – zonder een originele aanhangerkabel
van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk
handmatig uitschakelen om te voorkomen dat
de sensoren erop reageren.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
349
Aan de zijkanten
De zijsensoren van de parkeerhulp worden bij het
starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze
zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h
(6 mph).
Het meetbereik strekt tot zo'n 0,3 meter naast de
auto. Bij detectie van obstakels komen de
geluidssignalen uit de luidsprekers aan de zijkant.
Voorzijde
De voorsensoren van de parkeerhulp worden bij
het starten van de motor automatisch geacti-
veerd. De voorsensoren zijn actief bij snelheden
lager dan 10 km/h (6 mph).
Het meetgebied strekt tot zo'n 0,8 meter voor de
auto. Het geluidssignaal voor obstakels is alleen
actief als de auto rijdt, behalve als de auto dicht
bij een obstakel is (binnen 30 cm met constante
toon).
N.B.
De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wanneer
u de parkeerrem aanzet of als u bij een auto
met automatische versnellingsbak de keuze-
hendel in stand P zet.
BELANGRIJK
Bij montage van verstralers: Let erop dat deze
de sensoren niet mogen hinderen - de ver-
stralers kunnen dan als obstakel worden
gezien.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp activeren/deactiveren* (p. 350)
Beperkingen van parkeerhulp* (p. 350)
Meldingen voor Parkeerhulp* (p. 352)
Parkeerhulpcamera* (p. 353)
Actieve parkeerhulp* (p. 359)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
350
Parkeerhulp activeren/deactiveren*
De functie parkeerhulp kan worden geactiveerd/
gedeactiveerd.
De voor- en zijsensoren van de parkeerhulp wor-
den automatisch geactiveerd bij het starten van
de motor - de achtersensoren als de auto achter-
uitrolt of als de achteruitversnelling wordt gese-
lecteerd.
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
De parkeerhulp kan ook wor-
den geactiveerd/gedeactiveerd
vanuit de cameraweergaven of
vanuit het alternatief
Instellingen van het hoofd-
scherm.
Druk op de knop Parkeerhulp in het func-
tiescherm.
> Parkeerhulp wordt geactiveerd/gedeacti-
veerd, de knop toont een groene/grijze
indicatie.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 348)
Cross Traffic Alert* (p. 369)
Beperkingen van parkeerhulp*
De functie parkeerhulp kent in bepaalde situaties
beperkingen.
N.B.
Wanneer het elektrische systeem van de auto
is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de
uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend
bij het meten van de parkeerruimte.
BELANGRIJK
Voorwerpen zoals kettingen, smalle glan-
zende palen of lage obstakels kunnen ‘afge-
schaduwd’ worden en worden in dat geval tij-
delijk niet geregistreerd door de sensoren –
het onderbroken geluidssignaal kan dan plot-
seling wegvallen in plaats van over te gaan in
het verwachte ononderbroken geluidssignaal.
De sensoren kunnen geen hoge voorwerpen
ontdekken, zoals uitstekende laadperrons.
Wees in dergelijke gevallen extra voor-
zichtig en bedien/verrijd de auto erg
langzaam of breek de parkeermanoeuvre
af – er bestaat groot gevaar voor materi-
ele schade aan de auto of de omgeving,
aangezien de sensoren dan tijdelijk niet
optimaal werken.
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan het par-
keerhulpsysteem ten onrechte waarschu-
wingssignalen afgeven. Dit komt door externe
geluidsbronnen met ultrasone geluidssigna-
len van dezelfde frequentie als de sensoren
van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn
onder andere claxons, natte banden op asfalt,
pneumatische remmen en uitlaatgeluid van
motorfietsen.
Onderhoud
De plaats van de sensoren.
De parkeerhulp werkt alleen optimaal, wanneer u
de bijbehorende sensoren regelmatig reinigt met
water en autoshampoo.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
351
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
ten onrechte aanleiding geven tot waarschu-
wingssignalen.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 348)
Parkeerhulp activeren/deactiveren* (p. 350)
Meldingen voor Parkeerhulp* (p. 352)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
352
Meldingen voor Parkeerhulp*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van Parkeerhulp.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo
spoedig mogelijk.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 348)
Parkeerhulp activeren/deactiveren* (p. 350)
Beperkingen van parkeerhulp* (p. 350)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
353
Parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera helpt u bij het parkeren in
krappe ruimten door obstakels weer te geven
met camerabeelden en grafische voorstellingen
op het middendisplay.
De parkeerhulpcamera is een hulpsysteem dat, al
naargelang de gekozen instelling, automatisch
wordt geactiveerd als er in de achteruit wordt
geschakeld of handmatig wordt geactiveerd via
het middendisplay.
Overzicht
Lijnen - hulplijnen activeren/deactiveren
Trekhaak* - hulplijn voor trekhaak activeren/
deactiveren*
8
PAS* - parkeerhulp activeren/deactiveren
CTA* - Cross Traffic Alert activeren/deacti-
veren
Zoomen
9
- in-/uitzoomen
WAARSCHUWING
De parkeercamera is alleen bedoeld als
hulpmiddel en zodat de bestuurder eind-
verantwoordelijk blijft tijdens het achter-
uitrijden.
De camera kent dode hoeken waarin
registratie van obstakels niet mogelijk is.
Houd mensen en dieren in de buurt van
de auto in de gaten.
Cameraweergaven
De functie kan een gecombineerde 360°-weer-
gave tonen én een afzonderlijke weergave voor
de vier camera's: achter, voor, links of rechts.
Bovenaan in de geselecteerde weergave staat
welke camera er actief is.
Camera 360°-weergave*
Locatie en meetbereik van de parkeerhulpcamera's.
Alle vier de zijden van de auto worden gelijktijdig
op het middendisplay weergegeven, zodat u bij
manoeuvreren op lage snelheden kunt zien wat
er zich rond de auto bevindt.
Iedere aanzichtfunctie van de camera is apart te
activeren door het "blikveld" van de gewenste
camera op het beeldscherm aan te raken - bij-
voorbeeld het gebied voor/boven de frontcamera.
Bij een auto die ook voorzien is van parkeerhulp*
wordt de afstand tot gedetecteerde obstakels
aangegeven met velden in verschillende kleuren.
8
Niet beschikbaar op alle markten.
9
Bij het inzoomen doven de hulplijnen.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
354
Naar achteren
De achtercamera zit bij de openingshandgreep.
De achtercamera beslaat een breed gebied ach-
ter de auto alsook een deel van de bumper en
een eventuele trekhaak.
Voorwerpen op het middendisplay lijken mogelijk
over te hellen - dit is volkomen normaal.
N.B.
Voorwerpen op het middendisplay kunnen
dichter bij de auto zijn dan dat ze op het
scherm lijken te zijn.
Naar voren
De parkeerhulpcamera vooruit zit in de grille.
De frontcamera kan handig zijn bij het invoegen
vanuit een oprit waarbij het zicht naar beide zij-
den bijvoorbeeld door heggen beperkt is. De
camera is actief bij snelheden tot 25 km/h
(16 mph) - bij hogere snelheden wordt de front-
camera uitgeschakeld.
Als de snelheid de auto een waarde van 50 km/h
(30 mph) niet bereikt maar binnen 60 seconden
na uitschakeling van de frontcamera daalt tot
onder 22 km/h (14 mph), wordt de camera
opnieuw geactiveerd.
N.B.
Voor automatische heractivering van de front-
camera bij snelheidsdaling moet u
Automatische achteruitrijcamera
activeren hebben gekozen in Instellingen
My Car Parkeerhulp.
Naar zijkanten
De zijcamera's zitten in de beide buitenspiegels.
De zijcamera's geven weer wat er zich aan de
desbetreffende zijde naast de auto bevindt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera starten* (p. 357)
Hulplijnen en velden voor de parkeerhulpca-
mera* (p. 355)
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
(p. 358)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
355
Parkeerhulp* (p. 348)
Cross Traffic Alert* (p. 369)
Actieve parkeerhulp* (p. 359)
Hulplijnen en velden voor de
parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera geeft met lijnen in het
camerabeeld aan waar de auto zich ten opzichte
van de omgeving bevindt.
Hulplijnen
Voorbeeld van hoe hulplijnen voor de bestuurder
getoond worden.
De hulplijnen geeft de denkbeeldige baan van de
contouren van de auto aan bij de actuele stuur-
uitslag - dit vereenvoudigt het achteruit insteken,
achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen
van aanhangers.
De lijnen op het scherm worden geprojecteerd
als stonden ze op de grond achter de auto. De lij-
nen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruit-
slag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien
welke baan de auto zal nemen.
De hulplijnen zijn inclusief de uitstekende delen
van de auto, zoals de trekhaak, buitenspiegels en
hoeken.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhan-
ger/caravan geven de lijnen op het
scherm de baan van de auto aan – niet
die van de aanhanger/caravan.
Er verschijnen geen lijnen op het scherm,
wanneer er een aanhanger/caravan is
aangesloten op het elektrische systeem
van de auto.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
356
BELANGRIJK
Let op: als u het camerabeeld naar achteren
hebt gekozen, toont het middendisplay alleen
het gebied achter de auto - let dan zelf op de
zijkanten en voorkant van de auto als u bij het
achteruitrijden aan het stuur draait.
Hetzelfde geldt ook omgekeerd - let op wat
er met het achterste deel van de auto gebeurt
als u het camerabeeld naar voren hebt geko-
zen.
Denk eraan dat de hulplijnen de kortste weg
laten zien. Let daarom extra goed op dat de
zijkanten van de auto nergens naar toe/
nergens overheen bewegen als u bij vooruit-
rijden aan het stuur draait of dat de voorkant
niet naar iets toe/over iets heen beweegt als
u bij achteruitrijden aan het stuur draait.
Hulplijnen in 360°-weergave*
360°-weergave met hulplijnen.
Met 360°-weergave worden - afhankelijk van de
rijrichting - achter, voor en aan de zijkant van de
auto hulplijnen getoond:
Bij vooruitrijden: Frontlijnen
Bij achteruitrijden: Zijlijnen en achteruitrijlij-
nen.
Met een optionele frontcamera, achteruitrijca-
mera of zijcamera worden de hulplijnen ongeacht
de rijrichting van de auto weergegeven.
Hulplijn voor trekhaak
Trekhaak met hulplijn.
Trekhaak - hulplijn voor trekhaak activeren*.
Zoomen - in-/uitzoomen.
De camera leent zich bij uitstek voor het aankop-
pelen van een aanhanger door de weergave van
een hulplijn voor de virtuele "baan" van de trek-
haak naar de aanhanger.
1.
Druk op
Trekhaak (1).
> De hulplijn voor de virtuele "baan" van de
trekhaak wordt weergegeven. Tegelijker-
tijd verdwijnen de hulplijnen van de auto.
2.
Druk op
Zoomen (2) als u nauwkeurig moet
manoeuvreren.
> Er wordt ingezoomd op de camerabeel-
den.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
357
U kunt niet tegelijkertijd hulplijnen weergeven
voor de auto en de trekhaak.
Sensorveld van parkeerhulp*
Als de auto uitgerust is met Parkeerhulp* wordt
voor iedere sensor die een obstakel waarneemt
de afstand met gekleurde velden in 360°-weer-
gave weergegeven.
Sensorveld achteruit en vooruit
Op het autosymbool rechts kan het beeldscherm
gekleurde sensorvelden tonen.
De kleur van de velden voor de sensoren achter-
uit en vooruit verandert als de afstand tot het
obstakel kleiner wordt - van geel, via oranje naar
rood.
Veldkleur achteruit en voor-
uit
Afstand (meter)
Oranje 0,6-1,5
Oranje 0,4-0,6
Rood 0-0,4
Sensorvelden naar de zijkanten
De zijvelden worden uitsluitend weergegeven met
de kleur oranje.
Veldkleur zijkanten Afstand (meter)
Oranje 0–0,3
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 353)
Parkeerhulpcamera starten* (p. 357)
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
(p. 358)
Parkeerhulpcamera starten*
De parkeerhulpcamera kan automatisch starten
bij het inschakelen van de achteruitversnelling of
handmatig via het middendisplay.
Parkeerhulpcamera starten
De parkeerhulpcamera is hand-
matig te starten, als deze uitge-
schakeld staat bij het inschake-
len van de achteruitversnelling
of als deze in een andere situ-
atie moet worden gestart.
Druk op de knop Camera op het functie-
scherm van het middendisplay.
> De parkeerhulpcamera wordt gestart.
Camerastart in verschillende situaties
Bij een druk op de knop hangt het van de rijsnel-
heid en de rijrichting van de auto af of de camera
een bovenaanzicht of vooraanzicht hanteert:
Bovenaanzicht: Tijdens stilstand en vooruitrij-
den - 0–15 km/h (0–9 mph).
Bovenaanzicht: Tijdens stilstand en achteruit-
rijden - ongeacht snelheid.
Vooraanzicht: Tijdens vooruitrijden
15–22 km/h (9–14 mph).
Automatische start parkeerhulpcamera
activeren/deactiveren
De automatische start van de parkeerhulpcamera
bij inschakeling van de achteruitversnelling is te
activeren/deactiveren.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
358
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Parkeerhulp.
3.
Kies
Automatische achteruitrijcamera
activeren om het automatisch starten te
activeren/deactiveren.
Camera automatisch deactiveren
Het vooraanzicht dooft bij 25 km/h (16 mph) om
u niet af te leiden. Als gekozen is voor de instel-
ling
Automatische achteruitrijcamera
activeren, wordt de camera bij een snelheid van
22 km/h (14 mph) binnen 60 seconden opnieuw
geactiveerd. Bij een snelheid hoger dan 50 km/h
(31 mph) wordt het vooraanzicht niet opnieuw
geactiveerd.
De overige aanzichtfuncties van de camera doven
bij 15 km/h (9 mph) en worden niet opnieuw
geactiveerd.
Basisaanzicht voor parkeerhulpcamera
achterzijde
Wanneer Automatische achteruitrijcamera
activeren gekozen is kunt u de aanzichtfunctie
kiezen die bij inschakeling van de achteruitver-
snelling moet worden geactiveerd: het achteraan-
zicht of het bovenaanzicht over 360°*.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Parkeerhulp.
3.
Kies
Zicht achteruit in plaats van 360°-
beeld om het achterste camerabeeld als
basisscherm te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Hulplijnen en velden voor de parkeerhulpca-
mera* (p. 355)
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
(p. 358)
Contactslotstanden (p. 376)
Beperkingen van de
parkeerhulpcamera*
De functie parkeerhulpcamera kent in bepaalde
situaties beperkingen.
De parkeerhulpcamera kan niet in alle situaties
alle objecten zien. Houd de volgende beperkin-
gen in uw achterhoofd.
N.B.
Fietsdragers of andere accessoires achter op
de auto kunnen het blikveld van de camera
blokkeren.
Dode hoeken
Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er
op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke,
verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat
obstakels pas worden geregistreerd wanneer de
auto er bijna bovenop zit.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
359
Er zitten "dode" hoeken tussen de "blikvelden" van de
camera's.
In de 360°-weergave kunnen obstakels/voorwer-
pen "verdwijnen" in de overgangen tussen de
afzonderlijke camera's.
Een doorgehaald camerapictogram betekent dat
deze camera buiten werking is.
Lichtomstandigheden
De cameraweergave wordt automatisch aange-
past aan de heersende lichtomstandigheden. Dit
kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat
kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft.
Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk
een slechtere beeldkwaliteit op.
Onderhoud
Maak cameralenzen regelmatig schoon met lauw
water en autoshampoo. Wees voorzichtig zodat er
geen krassen op de lens komen.
N.B.
Houd voor optimale werking de cameralens
vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van
belang in slechte lichtomstandigheden.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 353)
Parkeerhulpcamera starten* (p. 357)
Hulplijnen en velden voor de parkeerhulpca-
mera* (p. 355)
Actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (Park Assist Pilot - PAP)
helpt u bij het parkeren in en het wegrijden uit
een parkeervak.
PAP controleert eerst of een ruimte groot
genoeg is en helpt u vervolgens bij het draaien
van het stuur en het in die ruimte sturen van de
auto.
Op het middendisplay wordt met symbolen, grafi-
sche voorstellingen en teksten aangegeven wat u
wanneer moet doen.
N.B.
De PAP-functie meet de ruimte en beweegt
het stuurwiel - de taak van de bestuurder is:
goed op de omgeving rond de auto te let-
ten
de instructies op het middendisplay op te
volgen
te schakelen (achteruit/vooruit)
de snelheid te regelen en daarbij een vei-
lige snelheid aan te houden
te remmen en de auto tot stilstand te
brengen.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
360
WAARSCHUWING
PAP werkt niet in alle situaties, maar is uitslui-
tend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en het gebied rond de auto goed in
de gaten houdt om naderende of passerende
verkeersdeelnemers tijdig op te merken.
Parkeervarianten
PAP kan worden gebruikt bij de volgende par-
keervarianten.
Fileparkeren
Principe voor fileparkeren of achteruit insteken.
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende deelmomenten:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden gepar-
keerd.
Met de functie Uitparkeren kan een parallel
geparkeerde auto ook hulp krijgen van PAP om
een parkeervak te verlaten - zie de rubriek "Uit
een parkeervak rijden" in paragraaf "Parkeren
met actieve parkeerhulp".
Achteruit insteken
Principe voor (achteruit) insteken.
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende deelmomenten:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd
3. De auto wordt netjes in het midden gepar-
keerd.
N.B.
Een haaks geparkeerde auto kan niet met
behulp van de PAP-functie
Uitparkeren een
parkeervak verlaten - die functie kan alleen
worden gebruikt bij een parallel geparkeerde
auto.
Gerelateerde informatie
Parkeren met actieve parkeerhulp* (p. 361)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 363)
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
(p. 366)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
361
Parkeren met actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (Park Assist Pilot - PAP)
helpt u in drie fasen bij het parkeren. De functie
kan u ook helpen om uit een parkeervak te rij-
den.
N.B.
De PAP-functie meet de ruimte en beweegt
het stuurwiel - de taak van de bestuurder is:
goed op de omgeving rond de auto te let-
ten
de instructies op het middendisplay op te
volgen
te schakelen (achteruit/vooruit)
de snelheid te regelen en daarbij een vei-
lige snelheid aan te houden
te remmen en de auto tot stilstand te
brengen.
PAP is te activeren als na het starten van de
motor aan de volgende criteria is voldaan:
Er is geen aanhanger aan de auto gekop-
peld.
De snelheid moet lager zijn dan 30 km/h
(20 mph).
Parkeren
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd.
3. De auto wordt netjes in het vak geparkeerd -
het systeem kan u dan vragen om te schake-
len.
Parkeervakken zoeken en meten
De functie is te activeren op
het functiescherm van het mid-
dendisplay.
Deze is ook bereikbaar vanuit
de camerabeelden of de optie
Instellingen van het hoofd-
scherm.
Principe voor fileparkeren.
Principe voor (achteruit) insteken.
1. Rijd maximaal 30 km/h (20 mph) voordat u
gaat fileparkeren of maximaal 20 km/h
(12 mph) voordat u achteruit gaat insteken.
2.
Druk op de knop
Inparkeren in het functie-
scherm.
> PAP zoekt een parkeervak en meet of dit
vak groot genoeg is.
3. Let op het middendisplay. Stop de auto als
de grafische voorstellingen en een melding
aangeven dat er een geschikt vak is gevon-
den.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4.
Kies
Fileparkeren of Haaks parkeren en
schakel in de achteruit.
||
RIJONDERSTEUNING
362
N.B.
PAP zoekt een geschikte ruimte om te parke-
ren, geeft instructies en parkeert de auto aan
de passagierskant in. Desgewenst kunt u de
auto ook aan de bestuurderszijde van de
straat parkeren:
Schakel de richtingaanwijzers aan
bestuurderszijde in, waarna het systeem
een geschikte parkeerplek aan deze kant
van de straat zoekt.
Achteruit in het parkeervak rijden
Fileparkeren.
Achteruit insteken.
1. Controleer of de ruimte achter de auto vrij is.
2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en
raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller
dan 7 km/h (4 mph).
> PAP zal de auto het parkeervak insturen.
3. Let op het middendisplay. Stop de auto als
dit met grafische voorstellingen en een mel-
ding van u verlangd wordt.
N.B.
Houd uw handen weg van het stuurwiel
als de PAP-functie is geactiveerd.
Let erop dat het stuurwiel niet door iets
wordt gehinderd en vrij kan draaien.
Wacht voor het beste resultaat totdat het
stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achter-
uit/vooruit rijdt.
De auto netjes in het midden van het
parkeervak parkeren
Fileparkeren.
Achteruit insteken.
1.
Zet de keuzehendel in stand D. Wacht totdat
het stuur gedraaid is en rijd langzaam vooruit.
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
363
2. Let op het middendisplay. Stop de auto als
dit met grafische voorstellingen en een mel-
ding van u verlangd wordt.
3. Schakel in de achteruit en rijd langzaam ach-
teruit.
4. Let op het middendisplay. Stop de auto als
dit met grafische voorstellingen en een mel-
ding van u verlangd wordt.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd,
waarna met grafische voorstellingen en een mel-
ding wordt aangegeven dat het insteken is afge-
rond. U moet mogelijk later corrigeren - alleen u
kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd
staat.
BELANGRIJK
De waarschuwingsafstand is korter, wanneer
de sensoren worden gebruikt door PAP dan
wanneer Park Assist de sensoren gebruikt.
Uit een parkeervak rijden
N.B.
Het verlaten van een parkeervak met de func-
tie
Uitparkeren is alleen mogelijk voor een
parallel geparkeerde auto - de functie werkt
niet voor een haaks geparkeerde auto.
U activeert Uitparkeren op het
functiescherm van het midden-
display.
1.
Druk op de knop
Uitparkeren in het functie-
scherm.
> PAP zoekt de beste manier om het par-
keervak uit te rijden.
2. Let op het middendisplay. Volg de aanwijzin-
gen op dezelfde manier als bij het parkeren.
Let erop dat het stuur kan "terugveren" bij het
uitschakelen van de functie. U moet dan mogelijk
het stuur terugdraaien tot de maximale stuuruit-
slag om uit het parkeervak te kunnen rijden.
Als PAP oordeelt dat u zonder extra manoeuvres
het parkeervak kunt uitrijden, zal de functie wor-
den afgesloten, ook al denkt u misschien dat de
auto nog in het parkeervak staat.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 359)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 363)
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
(p. 366)
Beperkingen van de Actieve
parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (Park Assist Pilot – PAP)
kent in bepaalde situaties beperkingen.
Parkeren afbreken
Een parkeerprocedure wordt afgebroken:
als u het stuurwiel aanraakt
als u te snel rijdt – meer dan 7 km/h (4 mph)
als u op
Annuleren op het middendisplay
drukt
bij een ingreep van het antiblokkeerremsys-
teem of de elektronische stabiliteitsregeling,
bijvoorbeeld als een wiel geen grip meer
heeft bij een glad wegdek.
In voorkomende gevallen laat een melding op het
middendisplay u weten waarom de parkeerproce-
dure is afgebroken.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken,
neemt de functie af en kan meten onmogelijk
worden gemaakt.
||
RIJONDERSTEUNING
364
BELANGRIJK
Onder bepaalde omstandigheden kan PAP
geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan
zijn dat de sensoren worden verstoord door
externe geluidsbronnen, die dezelfde ultra-
soonfrequenties afgeven als waar het sys-
teem mee werkt.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a.
claxons, natte banden op asfalt, pneumati-
sche remmen en uitlaatgeluid van motorfiet-
sen.
Uw verantwoordelijkheid
Vergeet niet dat PAP een hulpmiddel is en geen
onfeilbaar en volautomatisch systeem. Wees
daarom altijd voorbereid om de parkeerma-
noeuvre te onderbreken.
Er zijn ook een paar details waar u bij het parke-
ren op moet letten, bijvoorbeeld:
PAP gaat uit van de onderlinge positie van
de geparkeerde voertuigen – als deze onge-
lukkig geparkeerd staan, kunnen de banden
en velgen van uw auto beschadigd raken bij
contact met de stoeprand.
PAP is bedoeld voor inparkeren in rechte
straatgedeelten – niet in straatgedeelten met
sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg
daarom dat de auto evenwijdig staat aan het
parkeervak, wanneer het PAP de beschik-
bare ruimte meet.
Parkeervakken in smalle straten kunnen niet
altijd worden aangeboden, aangezien de
benodigde ruimte voor het manoeuvreren
onvoldoende is - het kan dan handig zijn om
zo dicht mogelijk naar de kant van de straat
te rijden waar het parkeervak zich bevindt.
Let erop dat de voorkant van de auto tijdens
het parkeren kan uitzwenken naar het tege-
moetkomende verkeer.
Voorwerpen boven het detectiegebied van de
sensoren worden niet meegenomen bij het
berekenen van de parkeermanoeuvre, waar-
door PAP mogelijk te vroeg het parkeervak
indraait. Vermijd daarom parkeervakken met
dergelijke hoge voorwerpen.
U moet bepalen of het vak dat PAP voorstelt
geschikt is om in te parkeren.
Gebruik goedgekeurde banden
10
met de
juiste bandenspanning - dit is van invloed op
de parkeermogelijkheden van PAP.
Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden
dat het parkeervak niet op een juiste manier
wordt gemeten.
Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of
een reservewiel hebt gemonteerd.
Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto
uitsteekt.
Haakse parkeervakken kunnen worden
gemist of ten onrechte worden gedetecteerd
als een geparkeerde auto meer uitsteekt dan
de andere geparkeerde auto's.
BELANGRIJK
Als bij montage van een andere goedge-
keurde velgmaat de bandenomtrek zich wij-
zigt, moet u de parameters van het PAP-sys-
teem mogelijk bijwerken. Informeer bij een
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Onderhoud
Locatie van de PAP-sensoren.
PAP werkt alleen naar behoren, wanneer u de
oppervlakken en de bijbehorende sensoren
regelmatig reinigt met water en een autosham-
10
Met "goedgekeurde banden" wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd.
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
365
poo – op de bumpers zijn dit de sensoren waar
ook de parkeerhulp gebruik van maakt.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 359)
Parkeren met actieve parkeerhulp* (p. 361)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
366
Meldingen voor Actieve
parkeerhulp*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van de Actieve
parkeerhulp (Park Assist Pilot – PAP).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist
Een of meer van de sensoren van de systemen zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo
spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 359)
Parkeren met actieve parkeerhulp* (p. 361)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 363)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
367
Blind Spot Information*
Het Blind Spot Information (BLIS) dient om u te
waarschuwen voor naderende achterliggers
schuin achter en naast u bij ritten in druk verkeer
op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde
richting.
BLIS is een hulpmiddel om u te waarschuwen
voor:
voertuigen in de dode hoek
snel naderende achterliggers in de linker en
rechter rijbaan naast uw auto.
Positie van het BLIS-lampje.
Controlelampje
BLIS-symbool
Werkingsprincipe van Blind Spot Information
Zone in dode hoek
Zone voor snel naderende achterliggers.
BLIS werkt bij snelheden hoger dan 10 km/h
(6 mph).
Het systeem reageert in de volgende gevallen:
uw auto wordt ingehaald door andere voer-
tuigen
een achterligger nadert uw auto snel.
Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een
snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt,
brandt het controlelampje bij de desbetreffende
zijspiegel constant. Als u in deze stand de rich-
tingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de
waarschuwing wordt gegeven, schakelt het con-
trolelampje over van constant branden op knippe-
ren met een feller licht.
N.B.
Het lampje gaat branden aan de kant van de
auto waar het systeem het voertuig heeft ont-
dekt. Als de auto aan beide kanten tegelijker-
tijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes bran-
den.
WAARSCHUWING
Blind Spot Information werkt niet in scherpe
bochten.
Blind Spot Information werkt niet als de auto
achteruitrijdt.
WAARSCHUWING
Blind Spot Information is slechts een aanvul-
lend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties.
Blind Spot Information vormt geen vervanging
voor een veilige rijstijl en het gebruik van de
buitenspiegels.
Ook met Blind Spot Information moet u altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden - u
bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op
een veilige manier van rijstrook wisselt.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
368
WAARSCHUWING
Het systeem is een aanvulling op, en vormt
geen vervanging voor, een veilige rijstijl en het
gebruik van de buitenspiegels. Ook met het
systeem moet u altijd oplettend en verant-
woord blijven rijden. U bent altijd zelf verant-
woordelijk voor het veilig van rijbaan wisselen.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* activeren/deactive-
ren (p. 368)
Beperkingen van Blind Spot Information™*
(p. 369)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 373)
Cross Traffic Alert* (p. 369)
Blind Spot Information* activeren/
deactiveren
Het Blind Spot Information (BLIS) kan worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
De positie van het Blind Spot Information-lampje.
Controlelampje
BLIS-knop op het functiescherm op het mid-
dendisplay voor het activeren/deactiveren
van de functie.
Druk op de knop BLIS in het functiescherm.
> BLIS wordt geactiveerd/gedeactiveerd, de
knop toont een groene/grijze indicatie.
Als BLIS bij het starten van de motor geactiveerd
is, wordt de functie bevestigd doordat de contro-
lelampjes op de buitenspiegels één keer knippe-
ren.
Als BLIS bij het uitschakelen van de motor
gedeactiveerd is, is dat na de volgende motor-
start nog steeds zo en zal er geen controlelampje
branden.
WAARSCHUWING
Blind Spot Information is slechts een aanvul-
lend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties.
Blind Spot Information vormt geen vervanging
voor een veilige rijstijl en het gebruik van de
buitenspiegels.
Ook met Blind Spot Information moet u altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden - u
bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op
een veilige manier van rijstrook wisselt.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* (p. 367)
Beperkingen van Blind Spot Information™*
(p. 369)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 373)
RIJONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
369
Beperkingen van Blind Spot
Information™*
Het Blind Spot Information (BLIS) kent in
bepaalde situaties beperkingen.
Voorbeelden van beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
BLIS wordt gedeactiveerd, als u een aanhan-
ger op het elektrische systeem van de auto
aansluit.
Sensoren
De sensoren voor de BLIS-functies zitten aan de
binnenkant van beide hoeken van achterspat-
bord/bumper. De sensoren worden tevens
gebruikt door de Cross Traffic Alert (CTA).
Dit gebied schoonhouden - aan beide zijden.
Voor een optimale werking is het belangrijk dat
de oppervlakken vóór de sensoren schoon wor-
den gehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers bin-
nen het oppervlak van de sensoren.
Soms registreert het systeem dat een of beide
sensoren geblokkeerd zijn, zodat de melding
Dodehoeksensor Achtersensoren afgedekt,
schoonmaken vereist op het bestuurdersdis-
play verschijnt. Controleer de sensor(en) en ver-
help de storing zo spoedig mogelijk.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* (p. 367)
Blind Spot Information* activeren/deactive-
ren (p. 368)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 373)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 371)
Cross Traffic Alert*
Cross Traffic Alert (CTA) is een hulpmiddel om u
voor kruisend verkeer te waarschuwen als u ach-
teruitrijdt met de auto. CTA is een aanvulling op
Blind Spot Information (BLIS).
Principe voor CTA.
CTA vormt een aanvulling op de BLIS-functie
door bij achteruitrijden het kruisende verkeer
vanaf de zijkant te kunnen zien, bijvoorbeeld als
de auto achteruit een parkeervak verlaat.
CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen
te ontdekken - in gunstige gevallen kunnen ook
kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers
worden ontdekt.
CTA is alleen actief als de auto achteruit rolt of in
de achteruit is gezet.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
370
Als CTA heeft gedetecteerd dat er van de zijkant
iets aankomt, wordt dit aangegeven met:
een geluidssignaal - het geluid komt uit de
linker of rechter luidspreker, afhankelijk van
waar het object vandaan komt.
een brandend pictogram in de grafische
PAS-voorstelling op het beeldscherm.
een pictogram in het hoofdscherm van de
parkeerhulpcamera.
WAARSCHUWING
CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en
werkt niet in alle situaties.
CTA vormt geen vervanging voor een veilige
rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels.
Ook met CTA moet u altijd oplettend en ver-
antwoord blijven rijden - u bent er altijd ver-
antwoordelijk voor dat u op een veilige manier
achteruitrijdt.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 370)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 373)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 371)
Blind Spot Information* (p. 367)
Cross Traffic Alert* activeren/
deactiveren
De Cross Traffic Alert (CTA) kan worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Cross Traffic Alert in het
functiescherm.
>
GROENE knopindicatie - CTA is geac-
tiveerd.
GRIJZE knopindicatie - CTA is gedeac-
tiveerd.
CTA is direct na het starten van de motor altijd
geactiveerd.
WAARSCHUWING
CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en
werkt niet in alle situaties.
CTA vormt geen vervanging voor een veilige
rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels.
Ook met CTA moet u altijd oplettend en ver-
antwoord blijven rijden - u bent er altijd ver-
antwoordelijk voor dat u op een veilige manier
achteruitrijdt.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 369)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 371)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 373)
RIJONDERSTEUNING
}}
371
Beperkingen van Cross Traffic Alert
De Cross Traffic Alert (CTA) kent in bepaalde
situaties beperkingen.
CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar
heeft zijn beperkingen - zo kunnen de CTA-sen-
soren niet "door" andere geparkeerde voertuigen
of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kij-
ken.
Hier volgen enkele voorbeelden van situaties
waar het "blikveld" van het CTA aanvankelijk
beperkt kan zijn, zodat naderende voertuigen pas
op het laatste moment gedetecteerd worden:
De auto staat ver naar achteren in een parkeervak.
In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto
mogelijk helemaal binnen de dode hoek van CTA.
Dode hoek van CTA.
Detectiegebied/"blikveld" van CTA.
Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de
hoek ten opzichte van de auto/het obstakel
die/dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in
grootte afneemt.
Voorbeelden van andere beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
CTA wordt gedeactiveerd, als u een aanhan-
ger op het elektrische systeem van de auto
aansluit.
Sensoren
De sensoren voor de CTA-functies zitten aan de
binnenkant van beide hoeken van achterspat-
bord/bumper. De sensoren worden tevens
gebruikt door het Blind Spot Information (BLIS).
Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde.
Voor een optimale werking is het belangrijk dat
de oppervlakken vóór de sensoren schoon wor-
den gehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape, stickers en der-
gelijke binnen het sensoroppervlak.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
||
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
372
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 369)
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 370)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 373)
Beperkingen van Blind Spot Information™*
(p. 369)
RIJONDERSTEUNING
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
373
Meldingen voor Blind Spot
Information* en Cross Traffic Alert*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van Blind Spot
Information (BLIS) en Cross Traffic Alert (CTA).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Dodehoeksensor
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Dodehoeksysteem uit
Aanhanger gekoppeld
BLIS en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhanger op het elektrische systeem van de auto is aangesloten.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* (p. 367)
Blind Spot Information* activeren/deactive-
ren (p. 368)
Beperkingen van Blind Spot Information™*
(p. 369)
Cross Traffic Alert* (p. 369)
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 370)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 112)
STARTEN EN RIJDEN
STARTEN EN RIJDEN
376
Contactslotstanden
Het elektrische systeem van de auto is in ver-
schillende standen te zetten voor gebruik van
verschillende autosystemen.
Om een beperkt aantal systemen te kunnen
gebruiken bij een uitgeschakelde motor is het
elektrische systeem van de auto in drie verschil-
lende standen te zetten: 0, I en II. In de gebrui-
kershandleiding worden deze standen overal aan-
geduid als "contactslotstanden".
De volgende tabel geeft aan welke functies
beschikbaar zijn in de verschillende contactslot-
standen/standen:
Niveau Functies
0
Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht.
Elektrisch bedienbare stoelen
zijn te verstellen.
Elektrisch bedienbare ruiten zijn
te gebruiken.
Middendisplay wordt ingescha-
keld en is te gebruiken.
Het audiosysteem is in te scha-
kelen.
De functies zijn in deze contactslot-
stand tijdsgestuurd en worden na
een poosje automatisch uitgescha-
keld.
Niveau Functies
I
Panoramadak, elektrisch bedien-
bare ruiten, 12V-aansluitingen in
passagiersruimte, navigatie, tele-
foon, interieurventilator en rui-
tenwissers zijn te gebruiken.
Elektrisch bedienbare stoelen
zijn te verstellen.
12V-aansluiting in bagageruimte
is te gebruiken.
Het audiosysteem wordt auto-
matisch ingeschakeld, als het bij
het verlaten van de auto aan-
stond.
In deze contactslotstand is het
stroomverbruik belastend voor de
startaccu.
II
De koplampen worden ontsto-
ken.
Waarschuwings-/controlelamp-
jes branden 5 seconden lang.
Meerdere andere systemen wor-
den geactiveerd. De stoelverwar-
ming en achterruitverwarming
kunnen echter pas na het star-
ten van de motor worden geacti-
veerd.
Deze contactslotstand vraag veel
stroom van de startaccu en moet
daarom worden vermeden!
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
377
Contactslotstand kiezen
De startknop op de tunnelconsole.
Contactslotstand 0 - Vergrendel de auto en
bewaar de transpondersleutel binnen in de
auto.
N.B.
Om stand I of II te realiseren zonder de
motor te starten, moet u bij het selecteren
van deze contactslotstanden het rempedaal
niet bedienen.
Contactslotstand I - Draai de startknop
naar stand START en laat de knop weer los.
De knop veert automatisch terug naar de uit-
gangspositie.
Contactslotstand II - Draai de startknop
naar stand START en houd de knop
zo'n 4 seconden in stand START. Laat ver-
volgens knop los, die automatisch terugveert
naar de uitgangspositie.
Terug naar contactslotstand 0 - Om terug
te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand
I en II moet u de startknop naar stand STOP
draaien en de knop loslaten. De knop veert
automatisch terug naar de uitgangspositie.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 377)
Motor afzetten (p. 379)
Bestuurdersdisplay (p. 95)
Motor starten
De motor is te starten via de transpondersleutel
en met de startknop op de tunnelconsole.
De startknop op de tunnelconsole.
U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij
het starten, omdat de auto is uitgerust met
ondersteuning voor passief starten (Passive
Start).
Om de motor te starten:
1. Controleer of de transpondersleutel in de
auto aanwezig is. Voor auto's met Passive
Start moet de sleutel zich in het voorste deel
van het interieur bevinden. Met de optie pas-
sieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive
Entry*) is het voldoende dat de sleutel zich
ergens in de auto bevindt.
2.
Let erop dat schakelstand P of N is gekozen.
||
STARTEN EN RIJDEN
378
3.
Trap het rempedaal volledig in
1
.
4.
Draai de startknop naar stand START en laat
de knop weer los. De knop veert automatisch
terug naar de uitgangspositie.
Bij het starten van de motor blijft de startmotor
draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de
beveiliging tegen oververhitting in werking treedt.
Bij motorstart in normale omstandigheden wordt
doorgaans de elektrische aandrijving gebruikt -
de benzinemotor blijft uitgeschakeld. Dit betekent
dat de elektromotor "gestart" en de auto rijklaar
is, wanneer u de startknop naar START hebt
gedraaid. Ter bevestiging dat de elektromotor is
gestart, doven de controlelampjes op het
bestuurdersdisplay en gaat het gekozen thema
branden.
Er zijn echter situaties waarbij de benzinemotor
start, zoals bij een te lage buitentemperatuur of
als de hybride-accu moet worden opgeladen.
Positie back-uplezer in de tunnelconsole.
Als bij het starten de melding Sleutel niet
gevonden op het bestuurdersdisplay verschijnt,
plaats de transpondersleutel dan op de
back-uplezer in de bekerhouder. Probeer vervol-
gens opnieuw te starten.
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels,
metalen voorwerpen of elektronische appara-
ten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops
of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer
u de transpondersleutel in de bekerhouder
plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de
bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar
storen.
Als bij het starten de melding Motor starten
Systeemcontrole, wachten op het bestuur-
dersdisplay verschijnt, wacht dan tot de melding
verdwijnt en doe vervolgens een nieuwe startpo-
ging.
BELANGRIJK
Als de motor na 3 pogingen niet gestart is,
wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe
poging doet. Het startvermogen neemt toe
als de startaccu zich kan herstellen.
N.B.
U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte
hybride-accu.
WAARSCHUWING
Verwijder de transpondersleutel nooit uit de
auto tijdens het rijden.
WAARSCHUWING
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
transpondersleutel mee en zorg dat het elek-
trische systeem van de auto in contactslot-
stand 0 staat – vooral als er kinderen in de
auto achterblijven.
N.B.
Voor bepaalde motortypen kan het stationaire
toerental bij een koude start duidelijk hoger
dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaat-
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de
normale bedrijfstemperatuur te krijgen waar-
door de uitlaatgasemissies afnemen en het
milieu wordt ontzien.
Gerelateerde informatie
Contactslotstanden (p. 376)
Motor afzetten (p. 379)
1
Als de auto rolt, kunt u de motor starten door de startknop naar START te draaien.
STARTEN EN RIJDEN
379
Transpondersleutel (p. 240)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 260)
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Motor afzetten
U zet de motor af met de startknop op de tunnel-
console.
De startknop op de tunnelconsole.
Om de motor af te zetten:
Draai de startknop naar STOP en laat de
knop los. De motor gaat uit. De knop veert
automatisch terug naar de uitgangspositie.
Als de keuzehendel niet in stand P staat of als de
auto rolt:
Houd de knop in de stand STOP vast, totdat
de motor afslaat.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 377)
Stuurslotfout
Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij
gebruik van de auto door onbevoegden. Er is
mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar,
wanneer u het stuurslot inschakelt of opheft.
Stuurslot activeren
Wanneer u de auto van buitenaf vergrendelt en
de motor is uitgeschakeld, wordt het stuurslot
geactiveerd. Als u de auto onvergrendeld achter-
laat, wordt na verloop van korte tijd automatisch
het stuurslot geactiveerd.
Stuurslot opheffen
Wanneer u de auto van buitenaf ontgrendelt,
wordt het stuurslot gedeactiveerd. Als de auto
niet is vergrendeld, is het voor het opheffen van
het stuurslot voldoende dat de transpondersleu-
tel in het interieur aanwezig is en dat motor
gestart wordt door de startknop naar START te
draaien.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 377)
Motor afzetten (p. 379)
Stuurwiel (p. 138)
STARTEN EN RIJDEN
380
Starthulp met andere accu
Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto star-
ten met stroom van een hulpaccu.
Laadpunt voor starten met hulpaccu van eigen auto.
BELANGRIJK
Het laadpunt van de auto is alleen bestemd
voor starthulp van de eigen auto. Het laad-
punt is niet bestemd voor starthulp voor een
andere auto. Als het laadpunt wordt gebruikt
om een andere auto te starten, kan dat ertoe
leiden dat er een zekering kapotgaat, wat
inhoudt dat het laadpunt niet meer werkt.
Wanneer een zekering kapot is, verschijnt de
melding
Accustoring Zekering accu Service
vereist op het bestuurdersdisplay. Volvo advi-
seert u contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt
geadviseerd de volgende stappen aan te houden
om kortsluiting en andere schade te voorkomen:
1. Zet het elektrische systeem van de auto in
de contactslotstand 0.
2. Controleer of de hulpaccu een spanning van
12 V levert.
3. Als de hulpaccu in een andere auto is
gemonteerd, moet u de motor van die auto
afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's
elkaar niet raken.
4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel
aan de pluspool (1) van de hulpaccu.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de
startkabels om kortsluiting met andere onder-
delen in de motorruimte te voorkomen.
5. Open de afdekking (2) van het positieve
starthulppunt.
6. Bevestig de andere klem van de rode start-
kabel aan het positieve starthulppunt (2).
7. Bevestig de ene klem van de zwarte startka-
bel aan de minpool (3) van de hulpaccu.
8. Bevestig de andere klem van de zwarte start-
kabel aan het negatieve starthulppunt (4).
9. Controleer of de aansluitklemmen van de
startkabels goed vastzitten om te voorkomen
dat er tijdens de startpoging vonken ont-
staan.
10. Start de motor van de "hulpauto" en laat
deze enkele minuten draaien op een toeren-
tal dat iets hoger ligt dan normaal,
ca. 1500 omw/min.
11. Start de motor van de eigen auto. Verleng de
laadtijd tot 10 minuten als startpoging mis-
lukt en probeert het daarna opnieuw.
N.B.
Bij motorstart in normale omstandigheden
wordt doorgaans de elektrische aandrijving
gebruikt – de benzinemotor blijft uitgescha-
keld. Dit betekent dat de elektromotor
'gestart' is wanneer u de startknop naar
START hebt gedraaid en dat de auto rijklaar
is. Ter bevestiging dat de elektromotor is
gestart, doven de controlesymbolen op het
bestuurdersdisplay en gaat het gekozen
thema branden.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen niet aan tijdens de
startpoging. Er bestaat namelijk gevaar voor
vonkvorming.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
381
12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volg-
orde - eerst de zwarte kabel en daarna de
rode.
Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan
de zwarte startkabel contact kan maken met
het positie starthulppunt op de auto/de plus-
pool van de starthulpaccu of met de aange-
sloten klem van de rode startkabel.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
N.B.
U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte
hybride-accu.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 538)
Contactslotstanden (p. 376)
Motor starten (p. 377)
Motorkap openen en sluiten (p. 523)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Versnellingsbak
De versnellingsbak is een onderdeel van de aan-
drijflijn (krachtoverbrenging) tussen motor en
aandrijfwielen. De versnellingsbak heeft tot taak
de overbrengingsverhouding af te stemmen op
de gewenste snelheid en vermogensbehoefte.
De auto heeft een achttraps automaatbak en een
elektromotor voor de achterwielaandrijving. Met
stuurpaddles* kunt u handmatig schakelen. Op
het bestuurdersdisplay staat welke schakelstand
er op dat moment in gebruik is.
BELANGRIJK
Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn
te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur
van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij
gevaar voor oververhitting gaat er een waar-
schuwingssymbool op het bestuurdersdisplay
branden en verschijnt er een displaymelding –
volg in dat geval het gegeven advies.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Bij een eventuele storing in de versnellingsbak
verschijnen op het bestuurdersdisplay een sym-
bool en een melding.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
382
Symbool Betekenis
Informatie- of foutmelding voor de
versnellingsbak. Volg het gegeven
advies op.
Versnellingsbak heeft of oververhit.
Volg het gegeven advies op.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
Schakelindicator (p. 385)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 386)
Schakelstanden van automatische
versnellingsbak
Een automatische versnellingsbak biedt comfort,
omdat u zich op het verkeer op de weg kunt
richten.
De auto heeft een achttraps automaatbak, waar-
bij het systeem de versnelling kiest, zodat het rij-
den optimaal gaat.
Schakelstanden op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay staat de actuele keu-
zehendelstand:
P, R, N, D of B.
In de handmatige schakelstand verschijnt ook de
ingeschakelde versnelling (1 - 8).
Schakelen
De keuzehendel is van het type Shift-by-wire,
zodat er langs elektronische weg wordt gescha-
keld en niet mechanisch. Dit betekent eenvoudi-
ger schakelen met meer uitgesproken schakel-
standen.
Verander van schakelstand door de afgeveerde
keuzehendel voor- of achteruit te duwen.
STARTEN EN RIJDEN
}}
383
Schakelstanden
Parkeerstand - P
De parkeerstand wordt geactiveerd met de P-
knop bij de keuzehendel.
Kies stand P wanneer de auto geparkeerd staat
of als de motor moet worden gestart. De auto
moet stilstaan, wanneer u de parkeerstand kiest.
Om vanuit de parkeerstand een andere schakel-
stand te kunnen kiezen, moet u in contactslot-
stand II het rempedaal bedienen.
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Zet de parkeerrem eerst aan als de
auto geparkeerd staat.
WAARSCHUWING
Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op
een hellende ondergrond - de P-stand van de
automatische versnellingsbak is niet vol-
doende om de auto in alle situaties vast te
houden.
Hulpfuncties:
Het systeem schakelt automatisch stand P in:
als u de auto afzet in stand D of R.
als u, terwijl de motor draait en met de keu-
zehendel in een stand anders dan P staat, de
veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders-
portier opent.
Achteruitrijstand - R
Kies de stand R om achteruit te rijden. De auto
moet stilstaan, wanneer u de achteruitrijstand
kiest.
Neutrale stand - N
In deze stand kunt u de motor starten en er is
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuze-
hendel in stand N staat.
Om de keuzehendel uit de neutraalstand te kun-
nen halen moet u in contactslotstand II het rem-
pedaal bedienen.
Rijstand - D
Stand D is de normale rijstand. De versnellings-
bak schakelt automatisch op en terug afhankelijk
van de stand van het gaspedaal en de snelheid.
De auto moet stilstaan bij het schakelen van
stand R naar stand D.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
384
Remstand - B
Stand B is op elk moment tijdens het rijden in te
schakelen. In stand B remt de auto bij het terug-
nemen van gas op de motor af en ondertussen
wordt de hybride-accu bijgeladen. Dit biedt meer
mogelijkheden tot bijladen van de hybride-accu,
omdat er ook wordt bijgeladen wanneer u het
rempedaal bedient.
Stand B op het bestuurdersdisplay.
Vanuit stand B kunt u handmatig terugschakelen
naar lagere versnellingen. Op het bestuurdersdis-
play staat welke versnelling (1 - 8) er is inge-
schakeld.
Duw de keuzehendel eenmaal naar achteren
om terug te schakelen naar de eerstvol-
gende lagere versnelling.
Duw de keuzehendel nogmaals naar ach-
teren om verder terug te schakelen.
Om handmatig op te kunnen schakelen naar een
hogere versnelling moet de auto zijn uitgerust
met stuurpaddles*.
Duw de keuzehendel naar voren om stand D
te hervatten.
Om schokkerig gedrag en afslag van de motor te
voorkomen schakelt de versnellingsbak automa-
tisch terug, als de snelheid daalt tot onder de
gewenste waarde voor de gekozen versnelling.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de
normale volgasstand), schakelt de versnellings-
bak automatisch terug naar een lagere versnel-
ling. Dit is de zogeheten kickdown.
Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand
loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch
op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Beveiligingsfunctie
Om overtoeren van de motor te voorkomen is het
stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien
van een terugschakelblokkering.
De versnellingsbak staat geen terugschakeling/
kickdown toe die tot een dusdanig hoog toeren-
tal leidt dat de motor beschadigd kan raken.
Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert
een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er
niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnel-
ling rijden.
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het
motortoerental een of meer versnellingen terug-
schakelen. Om schade aan de motor te voorko-
men schakelt de auto op wanneer de motor het
maximumtoerental heeft bereikt.
Gerelateerde informatie
Versnellingsbak (p. 381)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 386)
Schakelindicator (p. 385)
Keuzehendelblokkering (p. 385)
Contactslotstanden (p. 376)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
385
Schakelindicator
De schakelindicator op het bestuurdersdisplay
geeft aan welke versnelling er ingeschakeld is in
de handmatige schakelstand en wanneer u voor
optimale zuinigheid beter kunt schakelen.
Voor een milieubewuste rijstijl in de handmatige
schakelstand is het belangrijk om de juiste ver-
snelling te kiezen en tijdig te schakelen. De scha-
kelindicator toont de actuele versnelling op het
bestuurdersdisplay en geeft met een pijl-omhoog
de aanbevolen opschakeling aan. De schakelindi-
cator verschijnt in schakelstand B of bij het scha-
kelen met de stuurpaddles* in schakelstand D.
Schakelindicator op het bestuurdersdisplay
2
.
Gerelateerde informatie
Versnellingsbak (p. 381)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
Keuzehendelblokkering
De keuzehendelblokkering voorkomt onbedoeld
schakelen tussen schakelstanden bij een auto-
matische versnellingsbak.
Automatische schakelblokkering
De automatische keuzehendelblokkering kent
verschillende beveiligingsfuncties.
Vanuit de parkeerstand - P
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen.
Vanuit de neutrale stand - N
Als de keuzehendel in stand N staat en de auto
heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de
motor nu loopt of niet), is de keuzehendel
geblokkeerd.
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen.
Melding op bestuurdersdisplay
Als de keuzehendel geblokkeerd is, wordt er een
melding op het bestuurdersdisplay weergegeven,
bijvoorbeeld
Versnellingshendel Trap
rempedaal in voor activeren versn.pook.
De keuzehendel wordt niet mechanisch geblok-
keerd.
2
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van de softwareversie en het model afwijkingen mogelijk zijn.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
386
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
Contactslotstanden (p. 376)
Schakelen met stuurpaddles*
De stuurpaddles vormen een aanvulling op de
keuzehendel en bieden u de mogelijkheid om
handmatig te schakelen zonder uw handen van
het stuurwiel te hoeven nemen.
Stuurpaddles activeren
Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen
moet u ze wel eerst activeren:
Haal een van de paddles in de richting van
het stuurwiel.
> Een cijfer op het bestuurdersdisplay geeft
de ingeschakelde versnelling aan.
Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuurpadd-
les.
Schakelen
U kunt als volgt schakelen:
Haal een van de paddles naar achteren - in
de richting van het stuurwiel - en laat deze
weer los.
"-": Eerstvolgende lagere versnelling inscha-
kelen.
"+": Eerstvolgende hogere versnelling
inschakelen.
Bij iedere bediening van de paddles wordt er
geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het
toelaatbare bereik komt.
Na iedere schakeling geeft het bestuurdersdis-
play het cijfer van de ingeschakelde versnelling
weer.
STARTEN EN RIJDEN
387
Systeem uitschakelen
Handmatig uitschakelen
Schakel de stuurpaddles uit door beide
paddles in de richting van het stuurwiel te
halen en in die stand vast te houden, totdat
het cijfer voor de ingeschakelde versnelling
van het bestuurdersdisplay verdwijnt.
Automatische uitschakeling
In schakelstand D worden de stuurpaddles na
enige tijd van inactiviteit automatisch uitgescha-
keld. Het feit dat het cijfer voor de ingeschakelde
versnelling verdwijnt bevestigt dit.
In schakelstand B vindt geen automatische uit-
schakeling plaats.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
Schakelindicator (p. 385)
Aandrijving
De XC90 Twin Engine is een zogeheten parallel-
hybride, wat inhoudt dat de auto is uitgerust met
twee afzonderlijke aandrijvingen: een elektromo-
tor en een verbrandingsmotor. Afhankelijk van de
gekozen rijstand en de beschikbare energie kun-
nen de beide aandrijvingen elk afzonderlijk of
tegelijkertijd worden gebruikt.
Twee aandrijvingen
Een geavanceerde regeling benut de eigen-
schappen van de beide aandrijvingen in verschil-
lende omstandigheden om optimaal rendement
te realiseren.
Hybride-accu
Verbrandingsmotor
Hoogvoltgenerator
3
Elektromotor
Zowel de verbrandingsmotor als de elektromotor
kan de wielen direct aandrijven. De verbrandings-
motor kan bovendien de hybride-accu van de
elektromotor opladen middels een speciale hoog-
voltgenerator.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 388)
Algemene informatie over XC90 Twin Engine
(p. 54)
3
Gecombineerde hoogvoltgenerator en startmotor - CISG (Crank Integrated Starter Generator).
STARTEN EN RIJDEN
388
Rijmodi
De gekozen rijmodus past de rijeigenschappen
van de auto aan om de rijbeleving te verbeteren
en ondersteuning te bieden in bepaalde omstan-
digheden.
Dankzij de rijmodi kunt u in uiteenlopende rijom-
standigheden snel gebruik maken van de ver-
schillende autosystemen en instellingen. De vol-
gende systemen worden aangepast voor opti-
male rijeigenschappen in de verschillende rijmodi:
Stuurinrichting
Motor/versnellingsbak/vierwielaandrijving
Remmen
Luchtvering en schokdemping
Bestuurdersdisplay
Klimaatinstellingen
Kies de rijmodus die zich het beste leent voor de
actuele rijomstandigheden. Let erop dat u de rij-
modi mogelijk niet in alle situaties kunt kiezen.
Rijmodus kiezen
1.
Druk op de rijmodusknop DRIVE MODE.
> Er verschijnt een pop-upmenu op het mid-
dendisplay.
2. Rol het wiel omhoog of omlaag totdat de
gewenste rijmodus gemarkeerd is.
3. Druk op de rijmodusknop of rechtstreeks op
het touchscreen om uw keuze te bevestigen.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
gekozen rijmodus.
Wanneer een rijmodus niet te selecteren is, ver-
schijnt daarover een melding, bijvoorbeeld:
Niet kiesb. door handgesch.
Niet kiesb. door lage accu
Niet kiesb. door lage temp.
Niet kiesb. door beperkingen
Niet kiesb. door hoge snelh..
Mogelijke rijmodi
WAARSCHUWING
Let erop dat de auto bij elektrische aandrij-
ving geen motorgeluid produceert, waardoor
spelende kinderen, voetgangers, fietsers en
huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt
in het bijzonder wanneer u op lage snelheden
rijdt, zoals op parkeerterreinen.
WAARSCHUWING
Laat de auto niet met geactiveerde rijstand in
een ongeventileerde ruimte en uitgescha-
kelde brandstofmotor staan - de motor start
automatisch bij een laag energieniveau in de
hybride-accu en de uitlaatgassen kunnen dan
ernstig letsel veroorzaken bij mensen en die-
ren.
STARTEN EN RIJDEN
}}
389
HYBRID
Dit is de normale modus van de auto.
Bij het starten van de motor staat de auto in de
modus
Hybrid. De regeling maakt gebruik van de
elektromotor en de verbrandingsmotor - ieder
afzonderlijk of allebei tegelijk - en berekent de
optimale gebruiksfactoren gelet op prestaties,
brandstofverbruik en comfort. Op hogere snelhe-
den wordt de bodemspeling automatisch afge-
steld op een lager niveau om de luchtweerstand
te verlagen.
Het hangt van de ladingstoestand van de
hybride-accu en bijvoorbeeld van de behoefte
aan warmte/koeling in het interieur af in hoeverre
het mogelijk is alleen de elektromotor te gebrui-
ken in stand
Hybrid.
Met een hoog vermogen is volledig elektrische
aandrijving mogelijk. Bij bediening van het gaspe-
daal wordt tot een bepaalde pedaalstand alleen
de elektromotor geactiveerd. Bij bediening voorbij
deze stand start de verbrandingsmotor.
Bestuurdersdisplay bij aandrijving met elektromotor en
verbrandingsmotor.
De naald op het bestuurdersdisplay geeft aan
hoeveel energie de auto gebruikt tijdens het rij-
den, terwijl de kleine naald tussen de bliksem-
schicht en de druppel de beschikbare energie
aangeeft. Lees meer over de hybride-informatie
op het bestuurdersdisplay onder "Hybridespeci-
fieke informatie".
De verbrandingsmotor start, wanneer de ladings-
toestand van de accu onvoldoende is voor het
vermogen dat bij de actuele gaspedaalstand
hoort.
Wanneer er bij licht afremmen energie voor de
accu wordt teruggewonnen (geregenereerd)
wordt dat ook op het bestuurdersdisplay aange-
geven. Meer informatie over regeneratief remmen
vindt u onder "Bedrijfsrem".
Bij een geringe ladingstoestand (hybride-accu
bijna leeg) moet de ladingstoestand van de accu
worden hersteld, wat betekent dat de verbran-
dingsmotor vaker aanslaat. Laad de hybride-accu
via een laadkabel op aan een 230 V(AC)-stop-
contact of ga naar rijmodus
Save om de moge-
lijkheid tot volledig elektrische aandrijving te her-
stellen.
PURE
Met de elektromotor rijden voor een minimaal
energieverbruik en een zo laag mogelijke uitstoot
van kooldioxide.
De rijmodus maximaliseert het gebruik van de
hybride-accu. Dit houdt onder meer in dat de
bodemspeling geringer is voor een lagere lucht-
weerstand en dat het effect van bepaalde kli-
maatinstellingen wordt gereduceerd.
De modus Pure is alleen mogelijk, wanneer de
ladingstoestand van de hybride-accu voldoende
is. Als de ladingstoestand van de accu te ver
daalt, slaat de verbrandingsmotor aan. Ook de
verbrandingsmotor slaat aan
bij een snelheid hoger dan 125 km/h
(78 mph)
als de elektrische aandrijving de door u
gewenste aandrijfkracht niet kan leveren
bij systeem-/onderdeelbeperkingen door bij-
voorbeeld een lage buitentemperatuur.
Als de gereduceerde klimaatinstellingen als
negatief worden ervaren, druk dan zo nodig op de
AUTO- of de ontwasemingsknop.
||
STARTEN EN RIJDEN
390
SAVE
In deze stand wordt de beschikbare stroom gere-
serveerd voor situaties die zich beter lenen voor
elektrische aandrijving zoals stadsritten.
Rijden op de elektromotor bespaart meer brand-
stof op lage snelheden dan op hoge. Gebruik
daarom liever deze rijmodus, wanneer de ladings-
toestand van de hybride-accu hoog is en u bij de
komende rit eerst een langer stuk op hoge snel-
heden aflegt (zoals op een snelweg) en daarna
een stuk op lage snelheid op de elektrische
motor.
Als de ladingstoestand van de hybride-accu laag
is bij activering van de rijmodus, slaat de verbran-
dingsmotor aan om de accu tot 33 % op te
laden. Als de ladingstoestand van de hybride-
accu al hoger is dan 33 %, wordt deze ladings-
toestand gehandhaafd doordat het stuursysteem
op dezelfde manier de verbrandingsmotor stopt/
start als in de modus
Hybrid.
De rijmodus houdt een verhoogd brandstofver-
bruik in, omdat de verbrandingsmotor zo nu en
dan aan- of afslaat om de actuele ladingstoe-
stand te handhaven voor later gebruik.
OFF ROAD
Deze stand levert betere rijeigenschappen van de
auto op in moeilijk begaanbaar terrein en op
slechte wegen.
De rijmodus levert een grote bodemspeling op,
de auto stuurt licht en de vierwielaandrijving als-
ook de lagesnelheidsregeling met afdalingsrem-
regeling (Hill Descent Control) zijn actief.
Deze rijmodus kan alleen bij lage snelheden wor-
den geactiveerd en de snelheidsmeter laat de
zone voor de snelheidsbeperking zien. Als deze
snelheid wordt overschreden, wordt de modus
Off Road onderbroken en wordt de rijmodus
AWD geactiveerd.
Het bestuurdersdisplay is gecompleteerd met
kompas en hoogtemeter.
Om alle vier de wielen te kunnen aandrijven
draaien de verbrandingsmotor en elektromotor
continu, wat een verhoogd brandstofverbruik
inhoudt.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
Als u de auto uitschakelt in de modus OFF
ROAD zodat de auto een grote bodemspeling
heeft, zakt het chassis de volgende keer dat u
de auto start omlaag.
BELANGRIJK
Rijstand OFF ROAD mag niet worden
gebruikt bij rijden met aanhanger zonder aan-
hangercontact. Anders bestaat het risico dat
de luchtbalgen beschadigd raken.
AWD
De wegligging en rijeigenschappen van de auto
verbeteren door vierwielaandrijving.
De rijmodus die bestemd is voor gebruik op lage
snelheden bij gladheid, heeft tevens een stabili-
serend effect op hogere snelheden.
Om alle vier de wielen te kunnen aandrijven
draaien de verbrandingsmotor en elektromotor
continu, wat een verhoogd brandstofverbruik
inhoudt.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
391
POWER
De modus Power levert een auto met een spor-
tiever karakter op voor een actievere rijstijl.
De rijmodus maximaliseert het gecombineerde
effect van de verbrandingsmotor en elektromotor
door aandrijving van zowel voor- als achterwielen.
De auto vertoont een sportiever gedrag en rea-
geert sneller op het gaspedaal. Doorgaans wordt
er in een lagere versnelling gereden, met ver-
traagd opschakelen. De auto reageert sneller op
stuurwielbewegingen, de vering is stugger dan
normaal en de geringere bodemspeling zorgt
ervoor dat de carrosserie het wegdek beter volgt
om in bochten de mate van overhellen te beper-
ken.
De verbrandingsmotor en elektromotor draaien
continu, wat een verhoogd brandstofverbruik
inhoudt.
INDIVIDUAL
Deze stand biedt de mogelijkheid om uw eigen
rijinstellingen op te slaan.
Kies een van de rijmodi als uitgangspunt en pas
de instellingen voor de rijeigenschappen geheel
naar wens aan.
De persoonlijke rijmodus is alleen beschikbaar,
wanneer u deze eerst geactiveerd hebt op het
middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Individuele rijmodus en
markeer
Individuele rijstand.
3. Kies een van de rijmodi als uitgangspunt:
Pure, Hybrid of Power.
Instellingen die kunnen worden aangepast,
zijn instellingen voor
Bestuurdersscherm
Stuurkracht
Kenmerken aandrijflijn
Remkenmerken
Besturing ophanging.
Verbrandingsmotor starten en afzetten
Een geavanceerd regelsysteem bepaalt wanneer
de auto met de verbrandingsmotor of met de
elektromotor wordt aangedreven of met beide
tegelijk.
De primaire functie is het zo effectief mogelijk
benutten van de verschillende motoren en de
beschikbare energie in de hybride-accu, rekening
houdend met de eigenschappen van de verschil-
lende rijmodi en het door u gevraagde vermogen
via het gaspedaal.
Er zijn ook gevallen waarbij tijdelijke beperkingen
van het systeem, of wettelijke eisen met betrek-
king tot het aanhouden van een laag niveau van
de totale uitstoot van de auto tot een grotere
mate van gebruik van de verbrandingsmotor kun-
nen leiden.
Gerelateerde informatie
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 276)
Niveauregeling* (p. 392)
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
Rempedaal (p. 394)
Vierwielaandrijving (p. 393)
Afdalingsremregeling (p. 402)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
392
Niveauregeling*
De niveauregeling van de auto stemt de vering
en schokdemping van de auto automatisch af op
optimaal comfort en functioneren tijdens het rij-
den. Er is ook handmatige niveauregeling moge-
lijk om bijvoorbeeld gemakkelijker bagage te
kunnen in- en uitladen of het in- en uitstappen te
vereenvoudigen.
Luchtvering en schokdemping
De systemen zijn afgestemd op de gekozen rij-
modus en de actuele rijrijsnelheid. Via de luchtve-
ring wordt bij hogere snelheden de bodemspeling
van de auto verlaagd om op die manier de lucht-
weerstand te verlagen en meer stabiliteit te ver-
krijgen. De schokdemping staat normaal inge-
steld op optimaal comfort en wordt continu bijge-
regeld op basis van de ondergrond, de mate van
versnelling/vertraging en de vraag of de auto op
rechte stukken of in bochten rijdt.
Wanneer er niveauregeling plaatsvindt, geeft het
bestuurdersdisplay dat aan.
Het niveau is niet bij te regelen, wanneer een van
de portieren of de motorkap openstaat.
Instellingen voor niveauregeling
In- en uitstapfunctie
De auto is neer te laten om gemakkelijker te kun-
nen in- en uitstappen.
Activeer de in- en uitstapfunctie via het midden-
display:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Regeling eenvoudig in-/uitstappen.
> Wanneer de auto geparkeerd staat met
de motor afgezet, zakt de auto omlaag (de
niveauregeling stopt bij het openen van
een portier). Wanneer de auto wordt
gestart en in beweging komt, komt de
auto omhoog tot de hoogte voor de geko-
zen rijmodus.
Vering en niveauregeling uitschakelen
In bepaalde gevallen moet u het systeem uit-
schakelen, zoals wanneer u de auto opneemt op
een krik. Het niveauverschil dat ontstaat bij
opname op een krik kan anders problemen met
de luchtvering veroorzaken.
Schakel het systeem uit via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Reg. ophanging+vering uitsch..
Laadstand
Gebruik de knoppen in de bagageruimte om de
hoogte van de achterkant van de auto in te stel-
len en in- en uitladen of het aan-/loskoppelen
van een aanhanger te vereenvoudigen. Zie para-
graaf "Bagage vervoeren".
Bij het parkeren
Zorg er bij het parkeren voor dat er boven en
onder de auto voldoende ruimte is, omdat de
bodemspeling bijvoorbeeld kan variëren afhanke-
lijk van de temperatuur, de wijze van belading,
gebruik van de laadstand of de gekozen rijmodus
na het starten.
Het niveau moet wellicht ook na enige tijd parke-
ren worden bijgesteld. Dit moet eventuele veran-
deringen in hoogte compenseren die zich op
grond van temperatuurveranderingen in de lucht-
veren kunnen voordoen, wanneer de auto afkoelt.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
393
Bij het transporteren
Bij het transport van de auto op een veerboot,
autotrein of autotransporter mag u de spanban-
den alleen rond de banden vastzetten en niet om
andere chassisonderdelen halen. Eventuele wijzi-
gingen in de luchtvering tijdens het transport
kunnen de verankering negatief beïnvloeden.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 388)
Bagage vervoeren (p. 228)
Vierwielaandrijving
Bij vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive),
worden alle vier de wielen van de auto tegelijk
aangedreven, wat de wegligging verbetert.
Om optimale wegligging te verkrijgen en wielspin
te voorkomen wordt de aandrijfkracht automa-
tisch verdeeld over de wielen met de beste grip.
De vierwielaandrijving werkt ook stabiliserend bij
hogere snelheden. Bij normaal rijden worden de
voorwielen naar verhouding iets sterker aange-
dreven dan de achterwielen.
De eigenschappen van de vierwielaandrijving wis-
selen, al naar gelang de gekozen rijstand.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 388)
Lagesnelheidsregeling (p. 401)
Remsystemen
De remmen van de auto worden gebruikt om
snelheid te minderen of om te voorkomen dat
een geparkeerde auto wegrolt.
Naast de bedrijfsrem en de parkeerrem heeft de
auto meerdere andere vormen van automatische
remondersteuningssystemen. Deze systemen
bieden ondersteuning doordat u bijvoorbeeld tij-
dens het wachten voor een verkeerslicht, het
wegrijden op een oplopende helling of ritten op
aflopende hellingen uw voet niet op het rempe-
daal hoeft te houden.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto beschikt
u mogelijk over de volgende remondersteunings-
systemen:
Automatische rem bij stilstand
Hellingrem (Hill Start Assist)
Automatisch remmen na een aanrijding
Afdalingsremregeling (Hill Descent Control)*
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 394)
Parkeerrem (p. 397)
Afdalingsremregeling (p. 402)
Hellingrem (p. 400)
Automatische rem bij stilstand (p. 400)
Automatisch remmen na een aanrijding
(p. 396)
STARTEN EN RIJDEN
394
Rempedaal
Het rempedaal wordt gebruikt om de rijsnelheid
tijdens het rijden te verlagen.
Bedrijfsrem
De auto is uitgerust met twee remcircuits. Als
een van de remcircuits beschadigd raakt, neemt
de rempedaalweg toe. U moet dan harder op het
pedaal trappen voor een normale remwerking.
WAARSCHUWING
Als de auto stroomloos is, met uitgeschakelde
elektro- en brandstofmotor, is het niet moge-
lijk om de auto te af te remmen.
In sterk glooiend landschap of bij het rijden met
zware lasten kunt u de remmen ontlasten door in
schakelstand B af te remmen op de motor.
Gebruik bij het afrijden van steile hellingen met
lage snelheid rijmodus
Off Road voor verhoogde
motorremfunctie.
Antiblokkeerremsysteem
De auto heeft een antiblokkeerremsysteem, Anti-
lock Braking System (ABS), dat voorkomt dat de
wielen blokkeren tijdens het remmen zodat de
auto bestuurbaar blijft. Bij activering van deze
functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen.
Dit is volkomen normaal.
Wanneer u nadat de motor is aangeslagen het
rempedaal loslaat, gaat een kortdurende, auto-
matische test van het ABS van start. Het is
mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een
automatische test plaatsvindt. Ook deze test is
mogelijk waarneembaar in de vorm van trillingen
in het rempedaal.
Bij licht afremmen wordt de hybride-
accu opgeladen.
Bij licht remmen wordt op de elektromotor afge-
remd. De bewegingsenergie van de auto wordt
dan omgezet in elektrische energie om de
hybride-accu mee op te laden. De oplading van
de accu met de motorrem wordt op het bestuur-
dersdisplay aangegeven, zie het artikel "Hybri-
despecifieke informatie".
De terugwinning vindt plaats bij snelheden tus-
sen 150–5 km/h (93–3 mph). Bij krachtig rem-
men en bij snelheden buiten het gespecificeerde
interval wordt ook het hydraulische remsysteem
ingeschakeld.
Het bestuurdersdisplay geeft aan dat er bij afremmen op
de motor oplading plaatsvindt.
Remmen op natte wegen
Bij langduriger rijden in hevige regen zonder te
remmen, kan het remeffect bij de eerste keer
remmen iets vertraagd zijn. Dat kan ook het geval
zijn als u uw auto hebt gewassen. U moet dan
harder op de rem trappen. Houd daarom meer
afstand tot voorliggers.
Trap stevig op de rem na rijden op natte wegen
of na wassen van de auto. De remschijven wor-
den dan warm, drogen sneller en worden
beschermd tegen corrosie. Houd bij remmen
rekening met de situatie op de weg.
Remmen op gezouten wegen
Bij remmen op gezouten wegen kan er een zout-
laagje ontstaan op remschijven en remblokken.
Dat kan tot een langere remweg leiden. Houd
STARTEN EN RIJDEN
395
daarom extra veel afstand tot voorliggers. Andere
voorzorgsmaatregelen:
Rem af en toe om een eventueel zoutlaagje
te verwijderen. Let erop dat medeweggebrui-
kers geen gevaar lopen doordat u remt.
Trap het rempedaal voorzichtig in als u op uw
plaats van bestemming bent aangekomen en
voordat u opnieuw de weg op gaat.
Onderhoud
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te
houden, dient u de service-intervallen van Volvo
aan te houden zoals omschreven in het Service-
en garantieboekje.
De remwerking van nieuwe en vervangen rem-
blokken en remschijven is pas optimaal als ze na
een paar honderd kilometer rijden zijn "ingesle-
ten". Compenseer de verminderde remwerking
door harder op het rempedaal te trappen. Volvo
raadt aan uitsluitend remblokken te monteren die
voor uw Volvo zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK
De onderdelen van het remsystemen moeten
regelmatig op slijtage worden gecontroleerd.
Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn
werk gaat of laat de controle over aan de
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Controleer het remvloeistofpeil. Vul
remvloeistof bij als het peil te laag
ligt en controleer tevens de oor-
zaak van het remvloeistofverlies.
Pedaalsensor defect.
Brand tijdens het starten van de
motor 2 seconden continu: Auto-
matische functietest.
Brandt langer dan 2 seconden
continu. ABS vertoont een storing.
Het standaardremsysteem van de
auto werkt dan nog wel, zij het zon-
der ABS-regeling.
Als de melding Rempedaal
Eigenschappen veranderd Ser-
vice vereist verschijnt, is het
Brake-by-Wire-systeem defect. De
remmen worden pas later aange-
sproken, zodat u het rempedaal
harder moet intrappen voor
dezelfde remmende werking.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor storingen
in het remsysteem en het ABS tegelijkertijd
branden, is er mogelijk een fout opgetreden in
het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil in dat geval nor-
maal is, moet u voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren – gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-niveau
in het remvloeistofreservoir ligt, mag u
pas verder rijden als de remvloeistof is
bijgevuld. De oorzaak van het remvloei-
stofverlies moet worden gecontroleerd.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Remversterker (p. 396)
Remlichten (p. 148)
Noodremlichten (p. 396)
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
STARTEN EN RIJDEN
396
Noodremlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om ach-
terliggers erop te attenderen dat u krachtig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat
ze continu branden, zoals bij normaal remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij krach-
tig remmen of als het ABS-systeem wordt geacti-
veerd bij hoge snelheden. Na afremmen tot een
geringe snelheid gaat het remlicht van knipperen
weer op de normale wijze permanent branden.
Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto
geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de
bestuurder weer versnelt naar een hogere snel-
heid of tot hij de alarmlichten uitzet.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 394)
Alarmlichten (p. 149)
Remlichten (p. 148)
Remversterker
Het systeem van een remversterker, BAS (Brake
Assist System), helpt om bij afremmen de rem-
kracht te verhogen en het verkort daarmee de
remweg.
Het systeem registreert de wijze waarop u het
rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de rem-
kracht. De remkracht kan worden versterkt tot het
niveau waarop het ABS-systeem ingrijpt. De
regeling wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk
op het rempedaal vermindert.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 394)
Automatisch remmen na een
aanrijding
Bij een aanrijding waarbij het activeringsniveau
voor pyrotechnische gordelspanners of airbags
wordt bereikt, of als er een aanrijding met groot
wild wordt gedetecteerd, worden de remmen
van de auto automatisch geactiveerd. De functie
moet de effecten van een eventueel daarop vol-
gende aanrijding voorkomen of verzachten.
Bij een zware aanrijding bestaat het risico dat de
auto onbestuurbaar raakt. Om te voorkomen dat
de auto dan tegen een tweede obstakel of voer-
tuig opbotst of de gevolgen te beperken wordt
automatisch de remondersteuning geactiveerd
om de auto veilig te remmen.
Tijdens het remmen worden de remlichten en
alarmlichten ingeschakeld. Wanneer de auto tot
stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knip-
peren en de parkeerrem wordt aangezet.
Als afremmen niet geadviseerd wordt, omdat bij-
voorbeeld het risico bestaat dat de auto door
achterliggers geraakt wordt, kunt u het systeem
onderdrukken door het gaspedaal te bedienen.
Het systeem werkt alleen, als het remsysteem na
de botsing nog intact is.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Gordelspanners (p. 63)
STARTEN EN RIJDEN
397
Airbags (p. 68)
Rear Collision Warning (p. 340)
Parkeerrem
De parkeerrem voorkomt met behulp van mecha-
nische blokkering/vergrendeling van twee wielen
dat een stilstaande auto kan wegrollen.
De bediening voor de parkeerrem zit op de tunnelcon-
sole tussen de voorstoelen.
Bij activering van de elektrische bediende par-
keerrem hoort u een zwak elektromotorgeluid.
Het geluid is tevens waarneembaar bij een auto-
matische functiecontrole van de parkeerrem.
Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem
aanzet, werkt de rem alleen op de achterwielen.
Als u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet,
wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij
werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de
auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwie-
len geremd.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Parkeerrem gebruiken (p. 398)
Bij een mankement aan de parkeerrem
(p. 399)
STARTEN EN RIJDEN
398
Parkeerrem gebruiken
Gebruik de parkeerrem om te voorkomen dat
een stilstaande auto kan wegrollen.
Parkeerrem aanzetten
1. Trek de knop omhoog.
> Het symbool op het bestuurdersdisplay
gaat branden wanneer de parkeerrem is
aangezet.
2. Controleer of de auto daadwerkelijk stilstaat.
Symbool op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt wanneer de
parkeerrem is aangezet.
Als het symbool knippert, betekent
dit dat er ergens een storing is
opgetreden. Lees de melding op
het bestuurdersdisplay.
Automatisch aanzetten
De parkeerrem wordt automatisch aangezet:
als de Auto Hold (automatische rem bij stil-
staan) is geactiveerd en de auto ca. 5 minu-
ten stilstaat.
wanneer u schakelstand P kiest op een steile
helling.
wanneer de motor wordt afgezet (deze func-
tie is desgewenst te activeren, zie de rubriek
"Instellingen voor parkeerrem" verderop).
Noodrem
In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens
het rijden aanzetten door de knop uit te trekken
en vast te houden. Bij het loslaten van de hand-
greep wordt de rem uitgeschakeld.
N.B.
Bij activeren van de noodrem bij hogere snel-
heden klinkt er tijdens het remmen een sig-
naal.
Parkeerrem lossen
Handmatig lossen
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Druk de knop in.
> De parkeerrem wordt gelost en het sym-
bool op het bestuurdersdisplay dooft.
Automatisch lossen
1. Doe de veiligheidsgordel om.
2. Start de motor.
3.
Kies de schakelstand D of R en geef gas.
> De parkeerrem wordt gelost en het sym-
bool op het bestuurdersdisplay dooft.
STARTEN EN RIJDEN
}}
399
Op een helling parkeren
WAARSCHUWING
Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op
een hellende ondergrond - een ingescha-
kelde versnelling of de P-stand van een auto-
matische versnellingsbak is niet voldoende
om de auto in alle situaties vast te houden.
Bij het parkeren van de auto op een oplopende
helling:
Draai de wielen van de trottoirband af.
Bij het parkeren van de auto op een aflopende
helling:
Draai de wielen naar de trottoirband toe.
Zware belading op oplopende hellingen
Bij een zware belading zoals een aanhanger is
het mogelijk dat de auto op een steile, oplopende
helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem
automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen
door tijdens het wegrijden de knop omhoog te
trekken. Laat de handgreep weer los zodra de
koppeling aangrijpt.
Instellingen voor parkeerrem
U kunt de functie van automatisch aanzetten uit-
schakelen/weer activeren via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Elektrische parkeerrem
en markeer de functie Parkeerrem
automatisch activeren of juist niet.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem (p. 397)
Bij een mankement aan de parkeerrem
(p. 399)
Automatische rem bij stilstand (p. 400)
Bij een mankement aan de
parkeerrem
Neem contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats als het na meerdere pogingen niet lukt om
de parkeerrem aan te zetten of te lossen.
Er klinkt een waarschuwingssignaal als u rijdt
met de parkeerrem aangetrokken.
Als u de auto moet parkeren voordat een eventu-
ele storing kan worden verholpen, dient u de wie-
len net als bij het parkeren op een helling van de
trottoirband/berm af te draaien en de keuzehen-
del in stand P te zetten.
Lage accuspanning
Als de accuspanning te laag is, kunt u de par-
keerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een
hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is.
Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen vervan-
gen in een werkplaats met het oog op de con-
structie van de elektrische parkeerrem - een
erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen.
||
STARTEN EN RIJDEN
400
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Als het symbool knippert, betekent
dit dat er ergens een storing is
opgetreden. Zie de melding op het
bestuurdersdisplay.
Storing in remsysteem. Zie de mel-
ding op het bestuurdersdisplay.
Informatiemelding op het bestuur-
dersdisplay.
Voorbeelden van meldingen:
Parkeerrem Service vereist
Parkeerrem Systeem oververhit
Parkeerrem Tijdelijk niet beschikbaar
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Parkeerrem gebruiken (p. 398)
Parkeerrem (p. 397)
Starthulp met andere accu (p. 380)
Hellingrem
De hellingrem, Hill Start Assist (HSA), voorkomt
dat de auto achteruitrolt bij het starten op een
oplopende helling. Tijdens het achteruitrijden op
een oplopende helling voorkomt het systeem dat
de auto vooruitrolt.
Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk
enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw
voet van het rempedaal naar het gaspedaal ver-
plaatst.
De tijdelijke remwerking wordt na enige secon-
den opgeheven of eerder bij het bedienen van
het gaspedaal.
De hellingrem is ook beschikbaar als de automa-
tische rem bij stilstand (Auto hold) uitstaat.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Automatische rem bij stilstand (p. 400)
Automatische rem bij stilstand
Dankzij de automatische rem bij stilstand (Auto
Hold) kunt u bij stilstand voor verkeerslichten of
een kruising het rempedaal loslaten zonder dat
dit gevolgen heeft voor de remwerking.
Zodra de auto stilstaat, worden de remmen auto-
matisch geactiveerd. Het systeem kan de auto
staande houden met de bedrijfsrem of de par-
keerrem en werkt ongeacht hellingspercentage.
Wanneer u het gaspedaal weer bedient, worden
de remmen gelost.
Bij afremmen tot stilstand op hellingen trapt u
het rempedaal iets harder in voordat u het loslaat
om zeker te weten dat de auto helemaal niet rolt.
Als u terwijl de auto stilstaat de motor afzet,
wordt de parkeerrem ingeschakeld.
STARTEN EN RIJDEN
}}
401
Schakelaar voor automatische rem
De schakelaar brandt, wanneer het systeem is geacti-
veerd.
Schakel Auto Hold in en of uit met de schakelaar
op de tunnelconsole. Het systeem blijft uitge-
schakeld, totdat u het weer activeert.
Bij uitschakeling van het systeem blijft de helling-
rem (HSA) actief om te voorkomen dat de auto
bij het wegrijden op een oplopende helling ach-
teruitrolt.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt als het sys-
teem het rempedaal gebruikt om
de auto stil te houden.
Het symbool brandt als het sys-
teem de parkeerrem gebruikt om
de auto stil te houden.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Hellingrem (p. 400)
Lagesnelheidsregeling
De lagesnelheidsregeling Low Speed Control
(LSC) biedt ondersteuning bij terreinritten en rij-
den op een gladde ondergrond. U rijdt bijvoor-
beeld met een caravan over een grasveld of met
een boottrailer op een boothelling.
De regeling maakt deel uit van de rijmodus
Off
Road.
Het systeem is aangepast voor terreinritten en
voor ritten op lage snelheid met een aanhanger
achter de auto.
De lagesnelheidsregeling prioriteert lage versnel-
lingen en vierwielaandrijving wat wielspin helpt
voorkomen en een betere tractie oplevert. Op
lage snelheden reageert de motor reageert snel-
ler op het gaspedaal voor een betere snelheids-
regeling.
Het systeem wordt samen met Hill Descent
Control (HDC) geactiveerd voor een verhoogde
werking van de motorrem om op steile, aflopende
hellingen langzaam en op gelijkmatige snelheid
te kunnen rijden. Het hangt van de ondergrond,
het hellingspercentage en de rijsnelheid af welk
systeem er actief is.
||
STARTEN EN RIJDEN
402
Lagesnelheidsregeling (LSC) activeren
Kies de rijmodus
Off Road om het systeem
te activeren.
Kies een andere rijmodus om het systeem te
deactiveren.
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is
door de rijstand OFF ROAD, veranderen het
gaspedaalgevoel en de motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Afdalingsremregeling (p. 402)
Rijmodi (p. 388)
Afdalingsremregeling
Afdalingsremregeling, Hill Descent Control
(HDC), is een systeem dat op lage snelheden
de remmende werking van de motorrem ver-
hoogt. Dit betekent dat u op bij steile, aflopende
hellingen vaart kunt meerderen of minderen met
het gaspedaal, zonder te hoeven bijremmen.
De regeling maakt deel uit van de rijmodus
Off
Road.
De afdalingsremregeling is aangepast voor ter-
reinritten op lage snelheden en is vooral handig
bij ritten op steile, aflopende hellingen met een
lastige ondergrond. Omdat u het rempedaal niet
hoeft te gebruiken, kunt zich volledig richten op
de besturing.
WAARSCHUWING
HDC werkt niet in alle situaties, maar is uit-
sluitend bedoeld als een aanvullend hulpmid-
del.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Functie
Dankzij de verhoogde motorrem van de afda-
lingsremregeling kan de auto langzaam voor- en
achteruitrollen. De snelheid is tijdelijk met het
gaspedaal te verhogen. Bij het loslaten van het
gaspedaal wordt de rijsnelheid weer tot stapvoets
STARTEN EN RIJDEN
}}
403
verlaagd, ongeacht het hellingspercentage en
zonder dat u daarvoor het rempedaal hoeft te
bedienen. Bij activering van het systeem gaan de
remlichten branden.
Met het rempedaal kunt u de auto altijd remmen
en langzamer stapvoets rijden of de auto hele-
maal tot stilstand brengen.
De functie wordt geactiveerd door Low Speed
Control (LSC) dat ondersteuning biedt bij ritten
op gladde ondergronden en waarmee u op een
lage en gelijkmatige snelheid kunt rijden. Het
hangt van de ondergrond, het hellingspercentage
en de rijsnelheid af welk systeem er actief is.
Afdalingsremregeling (HDC) activeren
De afdalingsremregeling werkt alleen op lage
snelheden.
Kies de rijmodus
Off Road om het systeem
te activeren.
Kies een andere rijmodus om het systeem te
deactiveren. Als u tijdens ritten op een steile
aflopende helling van rijmodus verandert,
wordt de remwerking langzaam verlaagd.
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is
door de rijstand OFF ROAD, veranderen het
gaspedaalgevoel en de motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 393)
Lagesnelheidsregeling (p. 401)
Rijmodi (p. 388)
Doorwaaddiepte
Met doorwaden wordt bedoeld dat de auto door
een diepere plas water op een met water
bedekte rijbaan rijdt. Waden dient met de
nodige voorzichtigheid te gebeuren.
Let bij het doorwaden (bijvoorbeeld op over-
stroomde wegen) om schade aan de auto te
voorkomen op het volgende:
Het water mag niet hoger staan dan de vloer
van de auto. Controleer voor het doorwaden
zo mogelijk hoe hoog het water staat op het
diepste punt. Wees extra voorzichtig als u
door stromend water rijdt.
Schakel altijd de rijmodus
Off Road in, voor-
dat u door water rijdt om er zeker van te zijn
dat de motor draait.
Rijd niet sneller dan stapvoets.
Breng de auto niet in het water tot stilstand.
Rijd de auto voorzichtig voor- of achteruit uit
het water.
Let erop dat golven veroorzaakt door tege-
moetkomend verkeer boven de vloer van de
auto uit kunnen komen.
Rijd niet door zout water (corrosiegevaar).
||
STARTEN EN RIJDEN
404
BELANGRIJK
Bepaalde auto-onderdelen (zoals motor, ver-
snellingsbak, aandrijving of elektrische com-
ponenten) raken mogelijk beschadigd bij het
doorwaden op plekken waar het water hoger
staat dan de autovloer. Schade aan een com-
ponent veroorzaakt door overstroming, hydro-
statische vergrendeling of oliegebrek valt niet
onder de garantie.
Probeer bij een motorstop in water niet
opnieuw te starten. Berg in plaats daarvan de
auto uit het water en vervoer deze met een
bergingsauto naar een werkplaats. Wij advise-
ren een erkende Volvo-werkplaats.
Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes
op het rempedaal om te controleren of de rem-
werking in orde is. Bij water en vuil op de rem-
blokken kunnen er vertragingen in de remwerking
optreden.
Maak een eventuele aansluiting voor de aanhan-
gerkoppeling schoon na ritten in water en mod-
der.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 420)
Auto bergen (p. 420)
Oververhitting van motor en
aandrijving
In bepaalde omstandigheden, bij zware belas-
ting op steile hellingen en warm weer, bestaat
het gevaar dat de motor en de aandrijflijn over-
verhit raken - vooral bij het vervoer van een zware
lading.
Bij oververhitting is het motorvermogen
mogelijk tijdelijk beperkt.
Verwijder verstralers die voor de grille zitten
tijdens ritten bij warm weer.
Als de temperatuur in het koelsysteem van
de motor te hoog oploopt, gaat een waar-
schuwingssymbool branden en verschijnt op
het bestuurdersdisplay de melding
Motortemperatuur Hoge temperatuur.
Stop veilig. Breng de auto in dat geval zo
spoedig mogelijk tot stilstand en laat de
motor enkele minuten stationair lopen, zodat
deze kan afkoelen.
Breng de auto tot stilstand en zet de motor
af, als de melding
Motortemperatuur Hoge
temperatuur. Zet de motor af of
Motorkoelvloeistof Niveau laag. Zet de
motor af verschijnt.
Bij oververhitting van de versnellingsbak
wordt een alternatief schakelprogramma
gekozen. Boven wordt een ingebouwde
beveiligingsfunctie geactiveerd, waarbij onder
meer een waarschuwingssymbool gaat bran-
den en op het bestuurdersdisplay de melding
Transmissie warm Ga langzamer rijden
om temperatuur te verlagen
of
Transmissie heet Stop veilig, wacht op
koelen verschijnt. Volg in dat geval het
advies op en matig uw snelheid of breng de
auto op een veilige plek tot stilstand om de
motor enkele minuten stationair te laten
lopen, zodat de versnellingsbak kan afkoelen.
Bij oververhitting kan de airconditioning zich-
zelf tijdelijk uitschakelen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd statio-
nair laten lopen.
N.B.
Het is normaal dat de koelventilator van de
motor een tijdje werkt nadat de motor is uit-
geschakeld.
STARTEN EN RIJDEN
405
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Hoge motortemperatuur. Volg het
gegeven advies op.
Laag peil koelvloeistof. Volg het
gegeven advies op.
De versnellingsbak is heet/overver-
hit/wordt gekoeld. Volg het gege-
ven advies op.
Gerelateerde informatie
Rijden met een aanhanger in speciale
omstandigheden (p. 417)
Voorbereidingen voor een lange rit (p. 406)
Overbelasting van de startaccu
De elektrische functies van de auto belasten de
startaccu in verschillende mate. Laat het con-
tactslot niet te lang achtereen in stand II staan,
wanneer u de motor hebt afgezet. Maak in plaats
daarvan gebruik van contactslotstand I - het
stroomverbruik is dan minder.
Let er tevens op dat de verschillende accessoires
het elektrisch systeem belasten. Schakel onder-
delen/systemen die veel stroom nemen uit, wan-
neer u de motor hebt afgezet. Voorbeelden van
dergelijke onderdelen/systemen zijn:
interieurventilator
koplampen
ruitenwisser
audiosysteem (hoog volume).
Bij een lage startaccuspanning verschijnt de mel-
ding
Accuspanning laag Gaat snel naar
bespaarstand op het bestuurdersdisplay. De
energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens
bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt de
belasting van de accu door bijvoorbeeld de interi-
eurventilator lager te zetten en/of het audiosys-
teem uit te schakelen.
Laad de startaccu dan op door de motor te
starten en deze minstens 15 minuten te
laten lopen - de startaccu wordt beter opge-
laden tijdens het rijden dan bij stilstand met
een stationair lopende motor.
Gerelateerde informatie
Contactslotstanden (p. 376)
Startaccu (p. 538)
STARTEN EN RIJDEN
406
Voorbereidingen voor een lange rit
Voor aanvang van een lange rit is het raadzaam
om bepaalde autofuncties en -uitrusting extra te
controleren.
Controleer of:
de motor naar behoren functioneert en of het
brandstofverbruik in orde is
er wellicht sprake is van lekkage (brandstof,
olie of andere vloeistoffen)
alle gloeilampen werken
de profieldiepte van de banden en de span-
ning voldoende zijn
er een gevarendriehoek en reflecterende
hoesjes in de auto aanwezig zijn - in
bepaalde landen is dat wettelijk verplicht
de wisserbladen goed werken.
Gerelateerde informatie
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 578)
Bandenspanning controleren (p. 488)
Gevarendriehoek (p. 509)
Voorbereidingen voor gladde wegen
Bij rijden in de winter is het belangrijk om
bepaalde controles op de auto uit te voeren,
zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt rij-
den.
Let voor aanvang van de winter in het bijzonder
op het volgende:
De koelvloeistof van de motor moet 50 %
glycol bevatten. Bij een dergelijke concentra-
tie is de motor beschermd tegen bevriezing
tot ca. –35 °C. Om gezondheidsrisico's te
vermijden is het zaak geen verschillende
soorten glycol met elkaar te mengen.
Houd de tank altijd goed gevuld om condens
in de brandstoftank tegen te gaan.
De viscositeit van de motorolie is belangrijk.
Wanneer u oliesoorten met een lagere visco-
siteit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor
bij koud weer gemakkelijker aan en neemt
bovendien het brandstofverbruik tijdens de
koude start af. Lees meer over geschikte
oliën in de paragraaf "Ongunstige rijomstan-
digheden voor motorolie".
BELANGRIJK
Gebruik geen olie met een lage viscositeits-
aanduiding bij zware rijomstandigheden of
warm weer.
Controleer de algehele conditie en de
ladingstoestand van de startaccu. De star-
taccu wordt zwaarder belast bij koud weer en
ook de accucapaciteit neemt af bij vorst.
Giet sproeiervloeistof met antivries in het
sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te
voorkomen.
Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs
adviseert Volvo u om de auto rondom van winter-
banden te voorzien.
N.B.
In sommige landen is het gebruik van winter-
banden verplicht. Banden met spikes zijn niet
in alle landen toegestaan.
Nieuwe auto's en gladde wegen
Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om
te testen hoe de auto bij gladheid reageert.
Gerelateerde informatie
Winterwielen (p. 508)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 537)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 574)
STARTEN EN RIJDEN
}}
407
Tankvulklep openen/sluiten en
tanken
De brandstoftank is voorzien van een doploos
brandstofvulsysteem.
Tankvulklep openen/sluiten
Op het bestuurdersdisplay
wordt met de pijl naast het
tanksymbool aangegeven aan
welke kant van de auto de
tankvulklep zit.
1. Druk op de knop op het dashboard.
> Het op niveau brengen van de druk in de
brandstoftank zorgt voor een zekere ver-
traging van het openen van de klep. De
melding
Brandstoftank Tankvulklep
gaat open verschijnt op het bestuurders-
display gevolgd door Brandstoftank
Klaar voor tanken.
2. Sluit na het tanken de klep door er licht op te
drukken.
Bijvullen met brandstofpomp
U tankt als volgt brandstof.
1. Open de tankvulklep.
2. Steek het mondstuk van het vulpistool in de
brandstofvulopening. Let erop dat u het
mondstuk van het vulpistool op de juiste
wijze in de vulpijp steekt. De vulpijp bevat
twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg
dat u het mondstuk van het vulpistool langs
de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat
u begint met tanken.
||
STARTEN EN RIJDEN
408
3. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen.
> De tank is vol.
N.B.
Een overvolle tank kan bij warm weer over-
stromen.
Sticker
Gebruik de brandstofverwarming nooit, wanneer
de auto bij een tankstation staat.
Sticker aan binnenkant tankvulklep.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 408)
Hanteren van brandstof
Gebruik geen brandstof met een kwaliteit die
slechter is dan de kwaliteit die door Volvo wordt
aanbevolen, omdat dit een negatief effect heeft
op het motorvermogen en het brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat u geen brandstofdampen
inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt.
Bij brandstof in de ogen eventuele contact-
lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15
minuten lang spoelen met een ruime hoeveel-
heid schoon water en medische hulp inroe-
pen.
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals
benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en die-
selolie zijn uitermate giftig en kunnen bij
inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend
letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep
onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken
van brandstof.
WAARSCHUWING
Op de grond gemorste brandstof kan vlam
vatten.
Schakel de verwarming op brandstof uit voor-
dat u gaat tanken.
Heb nooit een ingeschakelde mobiele tele-
foon bij u als u staat te tanken. Door het
belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waar-
door de benzinedampen ontsteken en dat kan
tot brand en letsel leiden.
BELANGRIJK
Door mengsels van verschillende soorten
brandstoffen of het gebruik van niet aanbevo-
len brandstof vervallen de garanties van Volvo
en evt. aanvullende serviceovereenkomsten.
Dit geldt voor alle motoren.
N.B.
Bij extreme weersomstandigheden, rijden met
een aanhanger/caravan of ritten op grote
hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte
brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van
de auto te wensen overlaten.
STARTEN EN RIJDEN
409
Gerelateerde informatie
Benzine (p. 409)
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
(p. 407)
Zuinig rijden (p. 410)
Benzine
Benzine is een brandstoftype.
Maak alleen gebruik van benzine van gerenom-
meerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof
van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine
moet voldoen aan de norm EN 228.
95 RON is te gebruiken in normale rijom-
standigheden.
98 RON wordt geadviseerd voor een maxi-
maal rendement tegen een minimaal brand-
stofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een
zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit
om optimale prestaties en een zo laag mogelijk
brandstofverbruik te verkrijgen.
BELANGRIJK
Gebruik alleen loodvrije benzine om
schade aan de katalysator tegen te gaan.
Het gebruik van brandstof met metaalad-
ditieven is niet toegestaan.
Gebruik geen toevoegingen die niet door
Volvo zijn aanbevolen.
Alcoholen-ethanol
BELANGRIJK
Er is brandstof toegestaan die tot
10 volumeprocent ethanol bevat.
Het gebruik van EN 228 E10-benzine
(max. 10 volumeprocent ethanol) is toe-
gestaan.
Een ethanolgehalte hoger dan in E10
(max. 10 volumeprocent ethanol) zoals in
98E15, 98E25 en Blue One 95 is niet
toegestaan, omdat deze brandstofkwali-
teiten niet voldoen aan EN 228. E85 is
niet toegestaan.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 408)
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
(p. 407)
STARTEN EN RIJDEN
410
Zuinig rijden
Rijd zuinig en milieubewust met elektrische aan-
drijving door rustig en met vooruitziende blik te
rijden én door uw rijstijl en snelheid aan te pas-
sen aan de situatie.
Zuinig rijden met de XC90 Twin Engine
Plan ritten op stroom zorgvuldig voor een maxi-
male actieradius.
Een energiebesparende rijtechniek verlaagt het
stroomverbruik en vergroot uw actieradius.
Opladen
Laad de auto regelmatig via het elektriciteits-
net op. Maak er een gewoonte van om altijd
met een volledig opgeladen hybride-accu te
vertrekken.
Ga na waar de laadstations zich bevinden.
Kies zo mogelijk een parkeerplaats met laad-
station.
Preconditioning
Activeer zo mogelijk de preconditioning van
de auto alvorens ermee te gaan rijden door
de laadkabel op het elektriciteitsnet aan te
sluiten.
Vermijd parkeerplaatsen waar het interieur
van de auto tijdens het parkeren overmatig
wordt gekoeld of verwarmd. Parkeer bijvoor-
beeld liefst in een geklimatiseerde garage.
Bij een korte rit na de preconditioning van
het interieur moet u, zo mogelijk, de interieur-
ventilator uitschakelen.
Als preconditioning bij koude weersomstan-
digheden niet mogelijk is, gebruik dan in eer-
ste instantie de elektrische stoel- en stuur-
wielverwarming. Verwarm niet het hele interi-
eur, omdat dit energie van de hybride-accu
verbruikt.
Rijden
Activeer voor het laagste energieverbruik de
rijmodus
Pure.
Rijd met gelijkmatige snelheid en met voor-
uitziende blik om zo weinig mogelijk te hoe-
ven remmen.
Balanceer de vermogensbehoefte met het
gaspedaal, gebruik de indicatie voor het
beschikbare vermogen van de elektromotor
op het bestuurdersdisplay om onnodig star-
ten van de verbrandingsmotor tegen te gaan.
De elektromotor is efficiënter dan verbran-
dingsmotor, vooral bij lage snelheden. Zie
paragraaf "Hybridespecifieke informatie".
Als u remt, gebruik het rempedaal dan zo
soepel mogelijk. Hierdoor wordt de hybride-
accu weer opgeladen. In het rempedaal is
een regeneratieve remfunctie ingebouwd.
Bij rijden in heuvelachtig gebied kunt u de
motorremfunctie in schakelstand B benutten.
De auto remt af op de motor wanneer het
gaspedaal wordt losgelaten en de hybride-
accu wordt opgeladen.
Bij hoge snelheden neemt het energiever-
bruik toe - de luchtweerstand neemt toe
naarmate de snelheid stijgt.
Kies rijmodus
Save bij hogere snelheden tij-
dens ritten die langer duren dan de elektro-
motor aankan.
Houd de juiste bandenspanning aan en con-
troleer regelmatig of dat nog steeds zo is -
houd voor de beste resultaten de zogeheten
ECO -bandenspanning aan.
De bandenkeuze is mogelijk van invloed op
het brandstofverbruik - informeer bij uw dea-
ler naar passende banden.
Neem geen spullen in de auto mee die u niet
gebruikt - hoe groter de belading, hoe hoger
het verbruik.
Lading op het dak en een skibox resulteert in
een grotere luchtweerstand waardoor het
verbruik toeneemt - verwijder lastdragers die
u niet gebruikt.
Rijd niet met open zijruiten.
Houd de auto niet stil op een helling door
het gaspedaal te bedienen. Gebruik in plaats
daarvan het rempedaal.
Gerelateerde informatie
Actieradius op stroom in steden (p. 411)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 581)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 578)
Drive-E - schoner rijplezier (p. 25)
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
STARTEN EN RIJDEN
411
Actieradius op stroom in steden
De actieradius op stroom hangt af van tal van
factoren. De voorwaarden voor een grote actie-
radius zijn afhankelijk van de omstandigheden en
situaties waarin de auto rijdt.
Op bepaalde factoren kunt u zelf invloed uitoefe-
nen, terwijl andere niet te beïnvloeden zijn.
De grootste actieradius wordt bereikt onder gun-
stige omstandigheden als alle factoren een posi-
tieve invloed hebben.
Factoren die van invloed zijn op de
actieradius
Factoren die u zelf niet kunt beïnvloeden
Er zijn meer externe omstandigheden die in ver-
schillende mate van invloed zijn op de actiera-
dius:
verkeerssituatie
korte afstanden
topografie
buitentemperatuur en tegenwind
toestand van de weg en oppervlaktelaag.
De tabel geeft de globale verhouding aan tussen
buitentemperatuur en actieradius bij een auto
met gereduceerde klimaatinstellingen. Een
warme buitentemperatuur heeft een gunstige
invloed op de actieradius.
25 °C
105 %
20 °C
100 %
10 °C
90 %
5 °C
85 %
0 °C
80 %
-5 °C
75 %
-10 °C
70 %
Factoren die u zelf kunt beïnvloeden
U moet zich bewust zijn van het feit dat de vol-
gende factoren van invloed zijn op de actieradius,
zodat u de auto zo energiezuinig mogelijk kunt
besturen:
Regelmatig opladen
Preconditioning
Rijmodus
Pure
Klimaatinstellingen
Snelheid en acceleratie
Rijmodus
Save
Banden en bandenspanning.
De tabel geeft de globale verhouding aan tussen
constante snelheid en actieradius, waarbij een
lagere constante snelheid een gunstige invloed
heeft op de actieradius.
100 km/h (62 mph) 70 %
90 km/h (56 mph) 80 %
80 km/h (50 mph) 90 %
70 km/h (43 mph) 100 %
60 km/h (37 mph) 110 %
50 km/h (31 mph) 120 %
N.B.
De in de tabel aangegeven waarden heb-
ben betrekking op een nieuwe auto.
Het zijn geen absolute waarden, maar ze
hangen af van rijgedrag, omgeving en
andere factoren.
Rijden met elektrische aandrijving
Kies de rijmodus Pure voor het meest energie-
zuinig rijden - om zo ver mogelijk te komen op
alleen elektriciteit.
Kies rijmodus
Save bij hogere snelheden tijdens
ritten die langer duren dan de elektromotor aan-
kan.
Gerelateerde informatie
Zuinig rijden (p. 410)
Rijmodi (p. 388)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
412
Trekhaak*
De auto is uit te rusten met een trekhaak, waar-
mee bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto
kan worden getrokken.
De trekhaak is verkrijgbaar in twee uitvoeringen:
een vaste trekhaak en een in-/uitklapbare trek-
haak.
Zie paragraaf "Aanhangergewicht en kogeldruk"
voor informatie over aanhangergewichten en
kogeldruk.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de constante
accuspanning voor het aanhangercontact
automatisch worden uitgeschakeld om de
startaccu niet te ontladen.
BELANGRIJK
De kogel van de trekhaak moet regelmatig
worden schoongemaakt en met vet worden
gesmeerd.
N.B.
Als er een koppeling met trillingsdemper
wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden
gesmeerd.
N.B.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is
er geen bevestiging voor het sleepoog.
Groter aanhangergewicht*
Een groter aanhangergewicht vereist een speci-
ale trekhaak, die een grotere belasting aankan.
Controleer bij de dichtstbijzijnde Volvo-dealer of
de trekhaak van de auto voldoet aan de eis van
een hoger aanhangergewicht. Anders moet de
trekhaak van de auto worden aangepast om van
een grotere laadcapaciteit te kunnen profiteren.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhanger (p. 415)
Trekgewicht en kogeldruk (p. 570)
Aanhangerstabilisering* (p. 418)
Specificaties van de trekhaak* (p. 414)
In- en uitklapbare trekhaak* (p. 412)
In- en uitklapbare trekhaak*
De in-/uitklapbare trekhaak is altijd makkelijk
bereikbaar en eenvoudig uit of in te klappen als
dat nodig is. In de ingeklapte stand is de trek-
haak volledig onzichtbaar.
WAARSCHUWING
Neem de instructies voor het in- en uitklap-
pen van de trekhaak zorgvuldig in acht.
Trekhaak uitklappen
WAARSCHUWING
Sta niet te dicht bij de achterbumper van de
auto bij het uitklappen van de trekhaak.
STARTEN EN RIJDEN
}}
413
1. Open de achterklep Er zit een knop voor het
in- en uitklappen van de trekhaak rechtsach-
ter in de bagageruimte - een led in de knop
brandt permanent oranje als de uitklapfunc-
tie actief is.
2. Druk de knop in en laat hem weer los - drukt
u te lang, dan kan dat betekenen dat het uit-
klappen niet start.
> De trekhaak valt naar buiten en blijft
onvergrendeld liggen. De led knippert
oranje.
WAARSCHUWING
Druk niet op de knop voor het in- en uitklap-
pen als er een aanhanger op de trekhaak is
gekoppeld.
3. Beweeg de trekhaak naar zijn eindpositie.
Daar moet hij worden vastgezet en vergren-
deld - de led brandt permanent oranje.
> De trekhaak is nu klaar voor gebruik.
WAARSCHUWING
Controleer of de veiligheidskabel van de aan-
hanger in de juiste bevestiging vastzit.
N.B.
De stroombespaarstand wordt na een tijdje
geactiveerd en het controlelampje dooft. Het
systeem wordt opnieuw geactiveerd door de
achterklep te sluiten en daarna opnieuw te
openen. Dit geldt zowel bij het in- als uitklap-
pen van de trekhaak.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
414
Trekhaak inklappen
BELANGRIJK
Zorg dat er geen aansluitcontact of adapter in
de elektrische aansluiting zit bij het inklappen
van de trekhaak.
1. Open de achterklep Druk de knop rechtsach-
ter in de bagageruimte in en laat hem weer
los - drukt u te lang, dan kan dat betekenen
dat het inklappen niet start.
> De trekhaak valt automatisch in een
onvergrendelde positie. De led in de knop
knippert oranje.
2. Vergrendel de trekhaak door deze terug te
bewegen naar zijn ingeklapte positie. Daar
wordt hij vergrendeld.
> Als de trekhaak juist is ingeklapt, brandt
de led nu permanent.
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 412)
Specificaties van de trekhaak* (p. 414)
Specificaties van de trekhaak*
Afmetingen en bevestigingspunten voor de trek-
haak.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
415
Afmetingen, bevestigingspunten (mm)
A 1476
B 86
C 875
D 437,5
E Zie afbeelding boven
F 273
G Middelpunt kogel
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 412)
Rijden met aanhanger
Bij ritten met een aanhanger moet u op enkele
dingen letten zoals de trekhaak, de aanhanger
en hoe u de aanhanger laadt.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires, zoals een trekhaak.
De auto wordt geleverd met de benodigde rand-
uitrusting voor het gebruik van een aanhanger.
De trekhaak van de auto moet van een goed-
gekeurd type zijn.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig
dat de druk op de trekhaak de maximale
kogeldruk niet overschrijdt. De kogeldruk
wordt tot het laadvermogen van de auto
gerekend.
Verhoog de bandenspanning tot de aanbevo-
len druk bij maximale belading. Zie voor meer
informatie over bandenspanning artikel
"Goedgekeurde bandenspanningswaarden".
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hier-
mee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast dan
normaal. Schakel dan terug naar een lagere
versnelling en pas uw snelheid aan.
Neem de geldende bepalingen in acht ten
aanzien van de toelaatbare snelheden en
gewichten.
Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange en
steile helling oprijdt.
De aangegeven maximale aanhangergewich-
ten gelden alleen voor hoogtes tot 1000 m
boven zeeniveau. Daarboven zijn het motor-
vermogen en daarmee het klimvermogen van
de auto beperkt door de lagere luchtdicht-
heid en moet daarom het maximale aanhan-
gergewicht worden beperkt. Het gewicht
voor auto en aanhanger moet worden ver-
laagd met 10 % voor iedere extra 1000 m
(of een deel daarvan).
Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 12 % bij het gebruik van een aan-
hanger.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, rijden met
een aanhanger/caravan of rijden op grote
hoogte zijn, in combinatie met de brandstof-
kwaliteit, factoren die het brandstofverbruik
kunnen beïnvloeden.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
416
Aanhangercontact
Als de trekhaak van de auto een 13-polige aan-
sluiting heeft en de aanhanger een 7-polige aan-
sluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik een
door Volvo goedgekeurde adapter. Zorg dat de
kabel niet over de grond sleept.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de constante
accuspanning voor het aanhangercontact
automatisch worden uitgeschakeld om de
startaccu niet te ontladen.
Aanhangergewichten
Informatie over de aanhangergewichten die Volvo
toelaat vindt u onder "Aanhangergewicht en
kogeldruk".
WAARSCHUWING
Volg de vermelde aanbevelingen voor het
aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat
de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en
afremmen moeilijk onder controle is te hou-
den.
N.B.
De vermelde maximaal toegestane aanhange-
rgewichten zijn door Volvo toegestaan. Natio-
nale voertuigvoorschriften kunnen het aan-
hangergewicht en de snelheid verder beper-
ken. De trekhaken kunnen zijn gecertificeerd
voor hogere of lagere trekgewichten dan wat
de auto mag trekken.
Richtingaanwijzers en remlichten op
aanhanger
Als een of meer lampen op de aanhanger kapot
zijn, verschijnen op het bestuurdersdisplay een
symbool en een melding.
Symbool Melding
Richtingaanw. aanh. Storing
knipperlicht rechts
Richtingaanw. aanh. Storing
richtingaanwijzer links
Remlicht aanhanger Sto-
ring
Als er een lamp voor de richtingaanwijzers van de
aanhanger kapotgaat, knippert het symbool voor
de richtingaanwijzers op het bestuurdersdisplay
bovendien sneller dan normaal.
Aanhangerverlichting controleren*
Automatische controle
Na aansluiting van een aanhanger is de werking
van de aanhangerverlichting te controleren aan
de hand van een automatische verlichtingscon-
trole. Dankzij deze controle kunt u voor vertrek
nagaan of de aanhangerverlichting werkt.
Om deze controle te kunnen verrichten moet de
motor zijn afgezet.
1. Als er een aanhanger is aangesloten op de
trekhaak, verschijnt de melding
Aut. contr.
lamp aanhanger op het bestuurdersdisplay.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
knoppenset rechts op het stuurwiel in te
drukken.
> De lichtcontrole wordt uitgevoerd.
3. Stap uit de auto om de werking van de ver-
lichting te kunnen controleren.
> Alle lampen van de aanhanger gaan knip-
peren - daarna gaan de lampen een voor
een branden.
4. Kijk of alle lampen op de aanhanger ook
daadwerkelijk branden.
5. Na een poosje gaan alle lampen op de aan-
hanger weer knipperen.
> De controle is afgerond.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
417
Automatische controle uitschakelen
De automatische controlefunctie is uit te schake-
len op het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lichten.
3.
Vink
Aut. contr. lamp aanhanger uit.
Handmatige controle
Als de automatische controle is uitgeschakeld,
kunt u de controle handmatig starten.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lichten.
3.
Kies
Handm. contr. lamp aanhanger.
> De lichtcontrole wordt uitgevoerd. Stap uit
de auto om de werking van de verlichting
te kunnen controleren.
Gerelateerde informatie
Rijden met een aanhanger in speciale
omstandigheden (p. 417)
Trekgewicht en kogeldruk (p. 570)
Aanhangerstabilisering* (p. 418)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 581)
Trekhaak* (p. 412)
Rijden met een aanhanger in
speciale omstandigheden
Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept
in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk
gevaar voor oververhitting.
De automatische versnellingsbak kiest altijd de
juiste versnelling voor belasting en motortoeren-
tal.
Bij oververhitting gaat er op het bestuurdersdis-
play een waarschuwingssymbool branden in com-
binatie met een melding, zie de paragraaf "Over-
verhitting van motor en aandrijving".
Steile hellingen
Blokkeer de automatische versnellingsbak niet
met een hogere versnelling dan de motor "aan-
kan" - rijden in een hoge versnelling bij een laag
motortoerental is niet altijd zuinig.
Op een helling parkeren
1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem.
3.
Kies de schakelstand P.
4. Laat het rempedaal los.
Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhan-
ger op een steile helling parkeert.
Op een helling wegrijden
1. Trap het rempedaal in.
2.
Kies de schakelstand D.
3. Parkeerrem lossen.
4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhanger (p. 415)
Oververhitting van motor en aandrijving
(p. 404)
Lagesnelheidsregeling (p. 401)
Parkeerrem gebruiken (p. 398)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
418
Aanhangerstabilisering*
Trailer Stability Assist (Trailer Stability Assist -
TSA) heeft tot taak een auto met aanhanger/
caravan te stabiliseren wanneer de combinatie
slingerneigingen vertoont. De regeling maakt
deel uit van de stabiliteitsregeling ESC
4
.
Oorzaken voor slingerneigingen
Bij alle combinaties van auto en aanhanger/cara-
van kan het bekende verschijnsel met slingeren
optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas
bij hoge snelheden op. Als de aanhanger/cara-
van echter overmatig beladen is of als het
gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bij-
voorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook
op lagere snelheden gevaar voor slingeren.
Een pendelbeweging begint altijd met een van de
onderstaande factoren, zoals.:
De auto met aanhanger/caravan staat bloot
aan rukwinden.
De auto met aanhanger/caravan rijdt over
een oneffen wegdek of over hobbels.
Grote stuurbewegingen.
Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen,
waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar
wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde
weghelft of naast de weg te belanden.
De functie van Trailer Stability Assist
Het TSA-systeem houdt continu de bewegingen
van de auto in de gaten en in het bijzonder de
dwarsbewegingen. Als een neiging tot slingeren
geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder
afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combina-
tie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om
de auto weer onder controle te krijgen.
Als de slingerbeweging ondanks de eerste
ingreep van de aanhangerstabilisering niet wordt
gedempt, worden alle wielen van de combinatie
afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de
motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging
vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de
combinatie weer stabiel is, beëindigt het systeem
de regeling waarna u de auto weer volledig onder
controle hebt.
N.B.
De stabiliteitsregeling wordt uitgeschakeld,
als u de Sportstand kiest door via het menu-
systeem van het middendisplay
ESC te deac-
tiveren.
De aanhangerstabilisering grijpt mogelijk niet in
als u met grote stuurbewegingen de slingering
zelf tracht op te heffen, aangezien de stabilise-
ring dan niet kan bepalen of de slingering wordt
veroorzaakt door de aanhanger/caravan of door
uzelf.
Wanneer de stabilisatorrege-
ling werkt, knippert op het
bestuurdersdisplay het symbool
ESC.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhanger (p. 415)
Rijden met een aanhanger in speciale
omstandigheden (p. 417)
elektronische stabiliteitsregeling (p. 276)
4
Electronic Stability Control (elektronische stabiliteitsregeling)
STARTEN EN RIJDEN
419
Sleepoog
Gebruik het sleepoog als u met uw auto een
ander voertuig wilt slepen. Schroef het sleepoog
vast in een draadbus achter een afdekking aan
de rechterkant van de achterbumper.
N.B.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is
er geen bevestiging voor het sleepoog.
Sleepoog monteren
Pak het sleepoog erbij. Dit zit in het blok
schuimrubber onder het vloerluik in de baga-
geruimte.
Verwijder de afdekking - druk met een vinger
op het artikel met de markering en werk
tegelijkertijd de tegenoverliggende kant/
hoek los met een muntstuk of iets dergelijks.
> De afdekking is horizontaal open te klap-
pen en vervolgens te verwijderen.
3. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag
naar binnen. Draai het oog stevig vast met
bijvoorbeeld een wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en leg het
weer op zijn plek.
Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper
terug.
BELANGRIJK
Het is belangrijk het sleepoog goed vast te
schroeven – dat wil zeggen, helemaal tot aan
de aanslag.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 420)
Auto bergen (p. 420)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
420
Slepen
Bij het slepen wordt de auto met behulp van een
sleepkabel voortgetrokken door een ander voer-
tuig.
Slepen van de XC90 Twin Engine is niet toege-
staan, omdat de elektromotor dan schade
oploopt. Zet de auto tijdens het bergen met alle
vier de wielen op de laadvloer van het bergings-
voertuig.
Bij het slepen van een andere auto
Het slepen van een auto vergt veel energie -
gebruik daarom de rijmodus
AWD. De hybride-
accu wordt dan bijgeladen en ook de rij- en
wegeigenschappen van de auto worden verbe-
terd.
Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorge-
schreven maximumsnelheid voor slepen is.
Starten met hulpaccu
Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een
hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is
dat de motor niet kan worden gestart.
BELANGRIJK
De elektrische aandrijfmotor en de katalysator
kunnen beschadigd raken bij pogingen de
auto aan te slepen.
Gerelateerde informatie
Gevarendriehoek (p. 509)
Sleepoog (p. 419)
Auto bergen (p. 420)
Starthulp met andere accu (p. 380)
Contactslotstanden (p. 376)
Auto bergen
Bij het bergen wordt de auto met behulp van
een ander voertuig weggesleept.
Roep professionele hulp in voor berging.
Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om
de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te
trekken.
BELANGRIJK
Let erop dat u de XC90 Twin Engine altijd
bergt met alle vier de wielen op de laadvloer
van het bergingsvoertuig.
Geldt voor auto's met niveauregeling*: Als de
auto is voorzien van luchtvering, moet deze wor-
den uitgeschakeld voordat u de auto opneemt.
Schakel het systeem uit via het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Reg. ophanging+vering uitsch..
De positie en bodemspeling van de auto bepalen
of de auto op een laadvloer kan worden getrok-
ken. Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig
onder een te grote hoek staan of als de bodem-
speling onder de auto onvoldoende is, kan de
auto beschadigd raken wanneer men deze op het
bergingsvoertuig probeert te trekken. Neem de
STARTEN EN RIJDEN
}}
421
auto dan op met de hefinrichting van het ber-
gingsvoertuig.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergingsvoer-
tuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer
wordt getrokken.
BELANGRIJK
Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rij-
richting draaien.
Bij auto's met vierwielaandrijving (AWD)
geldt een maximale snelheid van
70 km/h (40 mph). Er geldt bovendien
een maximale afstand van 50 km.
N.B.
Als de auto met een trekhaak is uitgerust, is
er geen achterbevestiging voor het sleepoog
aanwezig.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 420)
Sleepoog (p. 419)
Hybride-accu opladen
Naast een brandstoftank zoals in een conventio-
nele auto is de auto ook uitgerust met een
oplaadbare accu, een zogeheten hybride-accu,
van het lithiumion-type.
De hybride-accu is te laden met de laadkabel
met regeleenheid die onder de laadvloer in de
bagageruimte zit, zie paragraaf "Laadkabel".
N.B.
Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC
62196 en IEC 61851 die temperatuurbewa-
king ondersteunt.
De tijd die nodig is om de hybride-accu te laden
is afhankelijk van welke laadstroom wordt
gebruikt.
Bij het laden van de hybride-accu van de auto
tonen verschillende indicatoren op de regeleen-
heid van de laadkabel de actuele status tijdens
een lopende en na een afgesloten lading.
Tijdens het opladen van de hybride-accu wordt
ook de startaccu van de auto opgeladen.
Als de hybride-accu een temperatuur heeft van
lager dan –10 ºC of van hoger dan 40 ºC kan dat
mogelijk beperkingen of zelfs het uitvallen van
bepaalde autofuncties tot gevolg hebben, omdat
de capaciteit van een hybride-accu buiten het
genoemde temperatuurinterval afneemt.
Elektrische aandrijving is niet mogelijk wanneer
de temperatuur in de accu te laag of te hoog is.
Als de rijmodus PURE dan is gekozen, slaat de
verbrandingsmotor aan. Lees meer in "Rijmodi".
Laden met een vaste regeleenheid
volgens mode 3
5
Op bepaalde markten zit de regeleenheid vast in
een laadstation dat op het stroomnet is aange-
sloten. De laadkabel heeft dan geen eigen regel-
eenheid. In plaats daarvan heeft deze een speci-
ale connector om de laadkabel op het laadstation
aan te sluiten. Volg de instructies op het laadsta-
tion.
5
Europese standaard - EN 61851-1.
||
STARTEN EN RIJDEN
422
Oplading met benzinemotor
De auto genereert stroom naar de accu en de accu
wordt opgeladen, bijvoorbeeld bij een lichte druk op het
rempedaal of bij afremmen op de motor op een aflo-
pende helling.
De hybride-accu is ook op te laden met de motor
van de auto. Bij zacht afremmen met het rempe-
daal wordt de hybride-accu opgeladen.
Ook bij afremmen op de motor in schakelstand B,
bijvoorbeeld op een aflopende helling, wordt de
hybride-accu opgeladen.
Lees meer in de paragrafen "Schakelstanden van
automatische versnellingsbak" en "Hybridespeci-
fieke informatie op het bestuurdersdisplay".
Gerelateerde informatie
Laadstroom (p. 422)
Laadkabel (p. 424)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
Voorbereiding voor het laden van de hybride-
accu (p. 429)
Langdurige stalling van auto met hybride-
accu (p. 434)
Rijmodi (p. 388)
Laadstroom
Laadstroom wordt gebruikt voor het opladen van
de hybride-accu en voor de preconditioning van
de auto. U kunt de laadkabel die u aansluit tus-
sen de laadaansluiting van de auto en een
STARTEN EN RIJDEN
}}
423
230V-stopcontact (wisselstroom)
6
met behulp
van de regeleenheid instellen op verschillende
amperages (6–16 A).
Bij activering van de laadkabel verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding en bij de laad-
aansluiting van de auto gaat een lampje branden
(zie de paragraaf "Laadstatus"). De laadstroom
wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het laden van
de accu, maar voor een deel ook voor precondi-
tioning van de auto.
BELANGRIJK
Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het
230 VAC-contact tijdens het opladen - het
risico bestaat dan dat het 230 VAC-contact
beschadigd raakt.
Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u
de laadkabel loskoppelt - eerst van de laad-
aansluiting van de auto en daarna van het
230 VAC-contact.
De laadtijd hangt af van de stroomsterkte die u
hebt ingesteld op de regeleenheid van de laadka-
bel. De onderstaande laadtijden gelden bij opti-
maal opladen, dat wil zeggen dat het opladen niet
wordt beïnvloed door de klimaateenheid of
andere belastingen. Als de laadtijd langer lijkt,
moet u dit onderzoeken.
Stroomsterkte (A)
A
Laadtijd (uur)
6 6
10 3,5
16 2,5
A
De maximale laadstroom kan per markt verschillen.
N.B.
Bij zeer koud of zeer warm weer wordt
een deel van de laadstroom gebruikt om
de hybride-accu en het interieur te ver-
warmen/koelen, wat tot een langere
laadtijd leidt.
Selectie van preconditioning houdt een
langere laadtijd in. De benodigde tijd
hangt voornamelijk af van de buitentem-
peratuur.
Laadkabelstekker en laadaansluiting.
Normaal worden meerdere 230VAC-contacten
beveiligd door dezelfde zekeringgroep, zodat
andere stroomverbruikers (zoals verlichting, stof-
zuiger, boormachine e.d.) op dezelfde zekering-
groep kunnen zitten.
Voorbeeld 1
Als u de auto aansluit op een stopcontact van
230 VAC/10 A en de regeleenheid is ingesteld
op 16 A, dan zal de auto een stroom van 16 A
afnemen van het 230VAC-net. Na enige tijd zal
de overbelaste 10A-zekering voor de aansluiting
doorslaan, waarna de oplading van de accu wordt
onderbroken.
Reset de zekering voor de aansluiting en stel een
lagere laadstroom in op de regeleenheid, zie de
paragraaf "Voorbereiding voor het laden van de
hybride-accu".
6
De spanning in het contact kan afhankelijk van de markt variëren.
||
STARTEN EN RIJDEN
424
Voorbeeld 2
Als u de auto aansluit op een 230VAC/10A-aan-
sluiting en de regeleenheid is ingesteld op 10 A,
dan zal de auto 10 A afnemen van het 230VAC-
net. Als er vervolgens nog een stroomverbruiker
wordt aangesloten op dezelfde aansluiting (of
een van de andere aansluitingen binnen dezelfde
zekeringgroep), bestaat het risico dat de zekering
van de aansluiting/groep overbelast wordt en de
oplading van de accu wordt afgebroken.
Reset de zekering voor de aansluiting/de zeke-
ringgroep en stel een lagere laadstroom in op de
regeleenheid - of koppel een van de ander ver-
bruikers los van de aansluiting/de zekeringgroep.
Voorbeeld 3
Als u de auto aansluit op een 230VAC/10A-aan-
sluiting en de regeleenheid is ingesteld op 6 A,
dan zal de auto slechts 6 A afnemen van het
230VAC-net. De oplading zal dan weliswaar lan-
ger duren, maar het is wel mogelijk om andere
verbruikers aan te sluiten op dezelfde aanslui-
ting/zekeringgroep, zolang de totale belasting de
capaciteit van de aansluiting/zekeringgroep niet
overschrijdt.
Gerelateerde informatie
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 208)
Voorbereiding voor het laden van de hybride-
accu (p. 429)
Laadstatus (p. 432)
Laadkabel
De laadkabel met regeleenheid wordt gebruikt
om de hybride-accu van de auto op te laden.
Gebruik een door Volvo aanbevolen laadkabel.
De laadkabel zit in de opbergruimte onder de laadvloer
in de bagageruimte.
Specificaties, laadkabel
Beschermingsgraad IP67
Omgevingstemperatuur
-32 ºC tot +50 ºC
WAARSCHUWING
Gebruik van de laadkabel is niet toegestaan
bij schade aan delen ervan – er bestaat
gevaar voor elektrische schokken en ernstig
letsel.
Laat de reparatie van een beschadigde of
defecte laadkabel over aan een werkplaats –
geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het
230 VAC-contact tijdens het opladen - het
risico bestaat dan dat het 230 VAC-contact
beschadigd raakt.
Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u
de laadkabel loskoppelt - eerst van de laad-
aansluiting van de auto en daarna van het
230 VAC-contact.
STARTEN EN RIJDEN
425
Regeleenheid
Indicatoren en bedieningstoetsen van de regeleenheid.
Indicator die de ingestelde laadstroom aan-
geeft
7
.
Het symbool brandt wanneer de laadkabel is
aangesloten op een 230 VAC-contact
8
.
Drukknoppen om de laadstroom te verho-
gen/verlagen.
Het symbool brandt wanneer de laadkabel is
aangesloten op de laadaansluiting van de
auto.
BELANGRIJK
Het is niet toegestaan om stekkerdozen,
overspanningsbeveiligingen e.d. te gebruiken
in combinatie met de laadkabel, omdat dit
aanleiding kan geven tot brand, elektrische
schokken enz.
Het gebruik van een adapter tussen het
230 VAC-contact en de laadkabel is alleen
toegestaan als de adapter is goedgekeurd
volgens IEC 61851 en IEC 62196.
N.B.
De laadkabel onthoudt de laatst ingestelde
laadstroom. Het is daarom belangrijk dat u de
instelling aanpast, als u de volgende keer dat
er wordt opgeladen een ander 230V(AC)-
contact gebruikt.
Gerelateerde informatie
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 426)
Aardlekschakelaar in de laadkabel (p. 428)
Temperatuurcontrole van de laadkabel
(p. 428)
Hybride-accu opladen (p. 421)
7
De maximale laadstroom kan per markt verschillen.
8
De spanning in het contact kan afhankelijk van de markt variëren.
STARTEN EN RIJDEN
426
Statusindicatie op regeleenheid
laadkabel
Bij het laden van de hybride-accu van de auto
tonen verschillende indicatoren op de regeleen-
heid van de laadkabel de actuele status tijdens
een lopende en na een afgesloten lading.
Indicatoren en bedieningstoetsen van de regeleenheid.
STARTEN EN RIJDEN
427
Display regeleenheid Status Betekenis Aanbevolen maatregel
De indicator voor laadstroom (1)
brandt niet. Het autosymbool (4)
brandt continu groen.
Stand-by
De laadkabel is op de auto aangesloten.
Opladen is mogelijk maar moet nog worden
geactiveerd door de elektronica.
Wacht totdat de accu volledig is opgeladen.
Het huidige stroomverbruik wordt
weergegeven met een groene indica-
tor (1). Het autosymbool (4) brandt
continu groen.
Wordt opgela-
den.
De elektronica van de auto heeft de oplading
gestart.
Wordt opgeladen.
Wacht totdat de accu volledig is opgeladen.
De indicator voor laadstroom (1)
brandt niet. Het autosymbool (4)
brandt rood.
Oplading is
niet mogelijk.
Storing in de communicatie tussen de regel-
eenheid en de auto.
De ventilatiefunctie van de elektronica van
de auto werkt onvoldoende, niet of gebrek-
kig.
1. Controleer alle aansluitingen of probeer
een ander 230VAC-stopcontact.
2. Start de oplading van de accu opnieuw.
Het autosymbool (4) brandt continu
rood.
Oplading is
niet mogelijk.
De aardlekschakelaar van de laadkabel is in
werking getreden.
1. Haal de laadkabel uit het 230V-stopcon-
tact (wisselstroom).
2. De aardlekschakelaar wordt gereset en
de eenheid herstart.
De indicator voor de laadstroom (1)
en het huissymbool (2) knipperen
rood.
Oplading is
niet mogelijk.
De temperatuurcontrole grijpt in voor het 230V-
stopcontact (wisselstroom).
Start de oplading opnieuw. Neem contact op
met de vakman, als het probleem aanhoudt.
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 436)
Laadstatus (p. 432)
STARTEN EN RIJDEN
428
Aardlekschakelaar in de laadkabel
De regeleenheid van de laadkabel is voorzien
van een ingebouwde aardlekschakelaar, die de
auto en de gebruiker beschermt tegen elektri-
sche schokken als gevolg van systeemstoringen.
Als de ingebouwde aardlekschakelaar van de
regeleenheid uitschakelt, brandt het autosymbool
continu met een rood licht - controleer het
230VAC-contact.
BELANGRIJK
De aardlekschakelaar van de regeleenheid
beveiligd het 230 VAC-contact/de elektri-
sche installatie niet.
Gerelateerde informatie
Laadkabel (p. 424)
Temperatuurcontrole van de
laadkabel
Om ervoor te zorgen dat de auto steeds veilig
kan worden opgeladen zijn de regeleenheid van
de laadkabel en de stekker voorzien van inge-
bouwde controlefuncties voor de temperatuur.
De temperatuurcontrole vindt deels in de regel-
eenheid plaats en deels in de stekker.
N.B.
Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC
62196 en IEC 61851 die temperatuurbewa-
king ondersteunt.
Controlefunctie in regeleenheid
Ter bescherming van de elektronica wordt het
opladen wordt onderbroken, als de temperatuur
in de regeleenheid te hoog oploopt. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren, als de buitentemperatuur
hoog is en/of de regeleenheid zich in de felle
zon bevindt.
Controlefunctie in stekker
Als de temperatuur van de stroombron waarop de
laadkabel is aangesloten te hoog oploopt, wordt
de laadstroom verlaagd. Als de temperatuur een
kritische grens overschrijdt, wordt het opladen
volledig onderbroken.
BELANGRIJK
Als de temperatuurbewaking herhaalde malen
de laadstroom verlaagt en de oplading werd
afgebroken, dient u de oorzaak van de over-
verhitting op te sporen en weg te nemen.
Gerelateerde informatie
Laadkabel (p. 424)
STARTEN EN RIJDEN
}}
429
Voorbereiding voor het laden van de
hybride-accu
Voordat u met het laden van de hybride-accu
van de auto kunt beginnen, moet u een aantal
voorbereidingen treffen.
WAARSCHUWING
Het opladen van de hybride-accu mag
alleen gebeuren met de toelaatbare maxi-
mumlaadstroom of lager conform de
lokale en landelijke aanbevelingen voor
het opladen van hybridevoertuigen via
een 230VAC-contact/stekker.
Het opladen van de hybride-accu mag
alleen gebeuren via goedgekeurde met
randaarde beveiligde 230VAC-contacten
9
of via laadstations met door Volvo
beschikbaar gestelde losse laadkabels
(mode 3).
De aardlekschakelaar van de regeleen-
heid beveiligt de auto, maar toch bestaat
het gevaar dat het 230VAC-net overbe-
last raakt.
Vermijd stopcontacten die zichtbaar slij-
tage of schade vertonen, omdat het
gebruik ervan aanleiding kan geven tot
brand en/of letsel.
Gebruik nooit een verlengkabel.
WAARSCHUWING
Laat het wisselen van de hybride-accu over
aan een werkplaats - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Alvorens op te laden
BELANGRIJK
De regeleenheid niet met water over-
spoelen of in water onderdompelen.
Stel de regeleenheid en de bijbehorende
stekker niet bloot aan direct zonlicht. De
beveiliging tegen oververhitting van de
stekker kan anders de oplading van de
hybride-accu begrenzen of beëindigen.
BELANGRIJK
Controleer of het 230 VAC-contact vol-
doende stroom kan leveren om een elek-
trische auto op te laden - laat bij twijfel
het contact controleren door een vakman.
Is de stroomsterkte van het contact niet
bekend – stel dan de laagste stroom-
sterkte in op de regeleenheid.
Op de regeleenheid van de laadkabel stelt u de
gewenste laadstroom in op een waarde van
6–16 A
10
. Bij aflevering is de laagst mogelijke
laadstroom vooraf ingesteld.
Klep van de laadaansluiting openen/
sluiten
Duw lichtjes tegen de achterkant van de
klep.
Open de klep.
Trek de afdekking van de laadaansluiting af
en hang deze aan de houder aan de binnen-
kant van de klep op. Zorg ervoor dat de rub-
berband van de afdekking omlaaggebogen
is, zodat de afdekking niet uit de houder kan
losgaan.
Sluit de klep van de laadaansluiting in omge-
keerde volgorde.
9
Of gelijkwaardige contacten met een andere spanning, afhankelijk van de markt.
10
De maximale laadstroom kan per markt verschillen.
||
STARTEN EN RIJDEN
430
Gerelateerde informatie
Oplading van hybride-accu starten (p. 430)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Oplading van hybride-accu starten
De hybride-accu van de auto is op te laden met
een laadkabel tussen de auto een 230V-stop-
contact (wisselstroom)
11
.
BELANGRIJK
Sluit de laadkabel nooit aan als er kans op
blikseminslag is.
N.B.
Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC
62196 en IEC 61851 die temperatuurbewa-
king ondersteunt.
Neem de laadkabel tevoorschijn uit de opberg-
ruimte onder de laadvloer.
Sluit de laadkabel aan op een 230VAC-stop-
contact. Gebruik nooit een verlengkabel.
2. Stel het juiste laadstroomniveau (afhankelijk
van het gebruikte 230VAC-stopcontact) in
op de regeleenheid.
Verwijder de beschermdop van de laadkabel-
stekker en sluit de laadkabelstekker vervol-
gens aan op de auto.
11
De spanning in het contact kan afhankelijk van de markt variëren.
STARTEN EN RIJDEN
431
Klem de beschermdop van de laadkabelstek-
ker vast zoals afgebeeld.
BELANGRIJK
Plaats om lakschade te voorkomen bij hevige
storm bijvoorbeeld de beschermdop van de
laadaansluiting dusdanig dat deze niet tegen
het lakwerk aankomt.
5. De laadkabelstekker wordt geblokkeerd/
vergrendeld en binnen zo'n 5 seconden gaat
de oplading van start. Op het bestuurdersdis-
play verschijnt de berekende resterende
laadtijd of een foutmelding. Lees meer onder
"Laadstatus".
De oplading van de accu kan enige tijd wor-
den onderbroken, als u de auto ontgrendelt:
en het portier wordt geopend - het opla-
den gaat binnen 2 minuten opnieuw van
start.
zonder het portier te openen - er vindt
automatisch hervergrendeling plaats. De
oplading wordt na 1 minuut hervat.
N.B.
De laadstatus wordt o.a. op het bestuurders-
display getoond. Als dit gedurende enige tijd
niet wordt gebruikt, wordt het gedeactiveerd.
U kunt het display opnieuw activeren met een
van de volgende handelingen
trap het rempedaal in,
open een van de portieren, of
draai de startknop in de I-stand.
BELANGRIJK
Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het
230 VAC-contact tijdens het opladen - het
risico bestaat dan dat het 230 VAC-contact
beschadigd raakt.
Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u
de laadkabel loskoppelt - eerst van de laad-
aansluiting van de auto en daarna van het
230 VAC-contact.
Tijdens het opladen kan er een plasje water
onder de auto ontstaan afkomstig van de airco.
Dit is normaal en hoort bij de koelfunctie van de
hybride-accu.
Gerelateerde informatie
Oplading van hybride-accu afsluiten (p. 433)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 426)
STARTEN EN RIJDEN
432
Laadstatus
De laadstatus wordt aangegeven via een LED-
lampje in de laadaansluiting op de auto, via de
regeleenheid van de laadkabel en via het
bestuurdersdisplay.
Aanduiding via het LED-lampje van de
laadaansluiting
Positie van het LED-lampje van de laadaansluiting op de
auto.
Het LED-lampje geeft tijdens het opladen de
actuele status aan. Bij inschakeling van de interi-
eurverlichting branden de witte, rode en oranje
ledjes (om enige tijd na uitschakeling van de inte-
rieurverlichting weer te doven).
LED-lampje
brandt
Betekenis
Wit Hulpverlichting.
Oranje
Stand-by
A
- in afwachting van
oplading.
Knippert
groen
Wordt opgeladen
B
.
Groen
Oplading gereed
C
.
Rood Er is een storing opgetreden.
A
Bijvoorbeeld bij het openen van een portier of als de laadkabel-
stekker niet vergrendeld is.
B
Naarmate de ladingstoestand van de accu verbetert gaat het
ledje langzamer knipperen.
C
Dooft na enige tijd.
Laadstatus op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay wordt de laadstatus
met zowel met een symbool als met een tekst
aangegeven. De informatie wordt getoond zolang
het bestuurdersdisplay actief is.
N.B.
De laadstatus wordt o.a. op het bestuurders-
display getoond. Als dit gedurende enige tijd
niet wordt gebruikt, wordt het gedeactiveerd.
U kunt het display opnieuw activeren met een
van de volgende handelingen
trap het rempedaal in,
open een van de portieren, of
draai de startknop in de I-stand.
STARTEN EN RIJDEN
}}
433
Symbool Melding Betekenis
Volledig
opgeladen
om: [Tijd]
wordt
getoond in
combinatie
met een
animatie
met blauw
pulserend
licht door de
laadkabel.
Er vindt
oplading
plaats en
het tijdstip
verschijnt
dat de accu
naar schat-
ting volledig
opgeladen
is.
De tekst
Opladen
klaar ver-
schijnt. Er
verschijnt
een afbeel-
ding van de
auto met
een LED-
indicator bij
de laadaan-
sluiting die
groen
oplicht.
De accu is
volledig
opgeladen.
Symbool Melding Betekenis
De tekst
Fout opla-
den ver-
schijnt. De
LED-indica-
tor bij de
laadaanslui-
ting licht
rood op.
Er heeft zich
een storing
voorgedaan.
Controleer
de aanslui-
ting van de
laadkabel bij
de laadaan-
sluiting van
de auto en
bij het
230V-stop-
contact
(wissel-
stroom)
A
.
A
De spanning in het contact kan afhankelijk van de markt varië-
ren.
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 436)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Oplading van hybride-accu afsluiten (p. 433)
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 426)
Oplading van hybride-accu afsluiten
Beëindig het opladen door de auto te ontgren-
delen, de laadkabel uit de laadaansluiting van de
auto en vervolgens uit het 230V-stopcontact
(wisselstroom)
12
te halen.
N.B.
Ontgrendel altijd de auto om het laden te
onderbreken voordat u de stekker uit het
230 VAC-contact haalt. Let erop dat u de
laadkabel uit de laadaansluiting van de auto
haalt voordat u de stekker uit het 230 VAC-
contact haalt, deels om schade aan het sys-
teem te voorkomen, maar ook om te voorko-
men dat het laden onbedoeld wordt onder-
broken.
12
De spanning in het contact kan afhankelijk van de markt variëren.
||
STARTEN EN RIJDEN
434
Ontgrendel de auto met de transpondersleu-
tel - het opladen wordt onderbroken en de
vergrendelde laadkabelstekker wordt vrijge-
geven.
Haal de kabel uit de laadaansluiting van de
auto, plaats de afdekking terug op de aan-
sluiting en sluit de klep.
Haal de kabel uit het 230 VAC-contact.
Plaats de laadkabel terug in de bergruimte
onder de vloer in de bagageruimte.
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
Laadkabel (p. 424)
Langdurige stalling van auto met
hybride-accu
Om te zorgen dat de hybride-accu bij langdurige
opslag (langer dan 1 maand) van de auto in een
zo goed mogelijke staat blijft, wordt aanbevolen
om de ladingsgraad volgens het bestuurdersdis-
play op ca. 25 % te houden.
Ga als volgt te werk:
1. Rijd bij een hoge ladingsgraad in de auto tot-
dat de ladingsgraad ca. 25 % is. Als de
ladingsgraad laag is - laad de accu op tot ca.
25 %.
STARTEN EN RIJDEN
435
2. Als de opslag langer dan 6 maanden heeft
geduurd of het laadniveau van de hybride-
accu duidelijk lager is dan 25 % - laad de
accu weer tot ca. 25 % op om te compense-
ren voor de natuurlijke zelfontlading die juist
merkbaar is bij langdurige opslag. Controleer
regelmatig het laadniveau op het bestuur-
dersdisplay.
Voor het gebruik van een startaccu na langdurige
stalling, zie "Starthulp met andere accu".
N.B.
Parkeer de auto zo koel mogelijk om te zor-
gen dat de accu bij langdurige stalling zo min
mogelijk achteruitgaat. Parkeer de auto
zomers bij voorkeur overdekt of buiten in de
schaduw, afhankelijk van waar de temperatuur
het laagst is.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 388)
Oplading van hybride-accu starten (p. 430)
Starthulp met andere accu (p. 380)
Aandrijving (p. 387)
STARTEN EN RIJDEN
436
Hybridespecifieke symbolen en
meldingen
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
XC90 Twin Engine. Ze kunnen ook verschijnen
in combinatie met algemene controle- en waar-
schuwingssymbolen en doven nadat de onder-
liggende problemen zijn verholpen.
Symbool Melding Betekenis
Storing accu opladen
Service urgent Rijd naar werk-
plaats
Storing in de hybride-accu. Bezoek een werkplaats
A
om de accu zo spoedig mogelijk te laten controle-
ren.
Storing accu opladen
Stop veilig
Storing in de hybride-accu. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en neem contact op met
een werkplaats
A
voor controle van de accu.
Accuspanning laag
Tijdelijk beperkte functionaliteit
De hybride-accu is onvoldoende opgeladen om er optimaal op te kunnen rijden. Laad de accu zo spoe-
dig mogelijk op.
Storing accu opladen
Accu bijna leeg. Stop veilig
De hybride-accu is onvoldoende opgeladen. Breng de auto zo snel mogelijk tot stilstand en laad de
accu op.
Accustoring
Zekering accu Service vereist
Storing in de hybride-accu. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te laten con-
troleren.
Accu oververhit
Stop veilig
De temperatuur in de hybride-accu lijkt abnormaal toe te nemen, stop de auto en zet de motor af.
Wacht minimaal 5 minuten voordat u verder rijdt. Bel de werkplaats
A
of controleer van buitenaf of alles
weer normaal werkt voordat u verder rijdt.
Vermogen verlaagd
Max. rijsnelheid beperkt
De hybride-accu is onvoldoende opgeladen voor hogere snelheden. Laad de accu zo spoedig mogelijk
op.
STARTEN EN RIJDEN
437
Symbool Melding Betekenis
Hybridesysteem
Ruw gedrag bij lage snelheid,
gebruik auto OK
Het hybridesysteem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig
mogelijk te laten controleren.
Storing hybridesyst.
Service vereist
Het hybridesysteem is defect. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te laten
controleren.
Laadkabel
Vóór starten verwijderen
Verschijnt wanneer u de auto probeert te starten terwijl de laadkabel nog op de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep van de laadaansluiting.
Laadkabel
Gewist? Houd startknop 7s inge-
drukt op START
Verschijnt, wanneer u na een eerste startpoging, de auto probeert te starten met de laadkabel nog
aangesloten op de auto. Ontkoppel de laadkabel of controleer dat de laadkabel daadwerkelijk is losge-
koppeld en dat de klep van de laadaansluiting is gesloten.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Oplading van hybride-accu starten (p. 430)
Oplading van hybride-accu afsluiten (p. 433)
Laadkabel (p. 424)
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 426)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 101)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 98)
Hybridespecifieke informatie (p. 97)
AUDIO EN MEDIA
AUDIO EN MEDIA
440
Audio en media
Het audio- en mediasysteem bestaat uit de
mediaspeler, de radio en de Bluetooth-verbin-
ding met de telefoon. Bij een auto met internet-
verbinding is het ook mogelijk om via apps dien-
sten te beluisteren.
De functies zijn te bedienen via stembediening,
de stuurknoppen en via het middendisplay.
Overzicht van audio en media.
Systeemupdate
Het audio- en mediasysteem wordt voortdurend
verder verbeterd. Voor optimale functionaliteit
kunt u updates downloaden; zie hiervoor para-
graaf "Systeemupdates" en kijk op
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 448)
Radio (p. 441)
Telefoon (p. 459)
Auto met internetverbinding (p. 465)
Apps (p. 471)
Contactslotstanden (p. 376)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
Stembediening (p. 118)
Systeemupdates (p. 518)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 473)
Audio-instellingen
Het audiosysteem is vooraf ingesteld voor opti-
male geluidsweergave, maar is geheel naar
wens aan te passen.
Het volume wordt normaal gesproken geregeld
met de volumeknop onder het middendisplay of
met de knoppenset rechts op het stuurwiel.
Instelling voor optimale
geluidsweergave
Het audiosysteem is voorgekalibreerd voor opti-
male geluidsweergave met behulp van digitale
signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt
het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect
afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de
akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar
en dergelijke. Er is tevens een dynamische kali-
bratie waarbij rekening wordt gehouden met de
stand van de volumeknop en de rijsnelheid.
De audio-instellingen worden beschreven in de
desbetreffende paragrafen van de bedieningsin-
formatie. Open voor de instellingen het hoofd-
scherm en druk op
Instellingen Geluid.
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
441
Actieve geluidsdemping
1
De auto is uitgerust met actieve geluidsdemping
die met behulp van het audiosysteem het motor-
geluid in de passagiersruimte dempt. Microfoon-
tjes in de plafondbekleding registreren storende
geluiden, waarna het audiosysteem het geluid
dempt door antigeluid voort te brengen.
Microfoontjes in de plafonbekleding.
N.B.
Dek de microfoons in de auto niet af, omdat
anders een dreunend geluid uit het audiosys-
teem kan komen.
Gerelateerde informatie
Audio-instellingen voor media (p. 454)
Instellingen voor stembediening (p. 120)
Instellingen voor telefoon (p. 464)
Audio en media (p. 440)
Auto met internetverbinding (p. 465)
Radio
U kunt naar de radiofrequentiebanden voor FM
en digitale radio (DAB)* luisteren. Bij een auto
met internetverbinding is het ook mogelijk om
internetradio te beluisteren.
1
Geldt voor bepaalde automodellen.
||
AUDIO EN MEDIA
442
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
Gerelateerde informatie
Van radiozender wisselen en radiozender
zoeken (p. 442)
Digitale radio (p. 445)
RDS-radio (p. 445)
Auto met internetverbinding (p. 465)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Mediaspeler (p. 448)
Van radiozender wisselen en
radiozender zoeken
De radio maakt automatisch een zenderlijst met
de best doorkomende radiozenders binnen het
actuele gebied.
De radio starten
1.
Open de app (bijvoorbeeld
FM,
Radiofavorieten) vanuit het appscherm.
2. Kies een zender.
Van lijst wisselen op de radioband
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Kies weergave via
Zenders, Favorieten,
Genres of Ensembles
2
.
3. Druk op de gewenste zender in de lijst.
2
Geldt alleen voor digitale radio (DAB).
AUDIO EN MEDIA
}}
443
Favorieten - uitsluitend geselecteerde favoriete
zenders beluisteren, zie de rubriek "Favorieten"
hieronder.
Genres - uitsluitend radiozenders beluisteren die
het gekozen genre/programmatype uitzenden,
bijvoorbeeld pop en klassieke muziek.
Van radiozender wisselen in gekozen
lijst
Druk op < > onder het middendisplay of op
de knoppenset rechts op het stuurwiel.
> U springt naar het eerstvolgende alterna-
tief in de gekozen lijst.
Wisselen kan ook via het middendisplay.
Favorieten
Als een favoriet wordt opgeslagen vanuit een lijst,
zoekt de radio automatisch naar de beste fre-
quentie. Maar als er een favoriet wordt opgesla-
gen na handmatig zenders zoeken, schakelt de
radio niet automatisch over naar een sterkere fre-
quentie.
Zie de rubriek "Van lijst wisselen op de radio-
band" hierboven om te kiezen uit favorieten op
de radioband. Zie de rubriek "Radiofavorieten"
hierboven om uit alle favorieten te kiezen.
Druk op om een radiozender aan de lijst
met favorieten op de radioband en aan radio-
favorieten toe te voegen of uit de lijst te ver-
wijderen.
Radiofavorieten
Radiofavorieten laten de opge-
slagen favorieten van alle radio-
banden zien.
1.
Open de app
Radiofavorieten vanuit het
appscherm.
2. Druk op de gewenste radiozender in de lijst
om te luisteren.
Bij het verwijderen van een favoriet wordt deze
eveneens verwijderd uit de lijst met favorieten van
de desbetreffende radioband.
Van radioband wisselen
Druk op de app (bijvoorbeeld FM) op het
appscherm of open het appmenu met de
knoppenset rechts op het stuurwiel en kies
van daaruit verder.
||
AUDIO EN MEDIA
444
Radiozender zoeken
De zoekopties zijn afhankelijk van de gekozen
radioband:
FM - zenders, genres en frequentie.
DAB - ensembles en zenders.
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Druk op
.
> Er verschijnt een zoekscherm met toets-
enbord.
3. Voer de zoekterm in.
> Naarmate u meer letters invoert wordt de
zoekopdracht verfijnd. De treffers staan
per categorie geordend.
Handmatig zenders zoeken
Wanneer u handmatig zenders zoekt, schakelt de
radio bij een slechte ontvangst niet meer auto-
matisch over op een andere frequentie.
Druk op Handmatig afstemmen, trek aan
de knop of druk op < > totdat de gewenste
frequentie verschijnt.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 441)
Digitale radio (p. 445)
Stembediening van radio en media (p. 121)
AUDIO EN MEDIA
}}
445
RDS-radio
Met RDS (Radio Data System) kan de radio
automatisch naar de sterkste zender schakelen.
RDS biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld ver-
keersinformatie te ontvangen en naar bepaalde
soorten programma's te zoeken.
RDS verbindt FM-zenders in een netwerk met
elkaar. Een FM-zender in een dergelijk netwerk
verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDS-
radio onder meer de volgende mogelijkheden
biedt:
Automatisch overschakelen op een beter
doorkomende zender als de ontvangst in een
bepaald gebied slecht is.
Zoeken op programmatype, zoals program-
matypes of verkeersinformatie.
Weergeven van informatieve tekst over het
beluisterde radioprogramma.
N.B.
Bepaalde radiostations gebruiken geen RDS
of slechts bepaalde onderdelen van deze
functie.
Als er nieuws of verkeersinformatie wordt uitge-
zonden, kan de radio naar een andere zender
overschakelen en de weergave van de actieve
audiobron onderbreken. Als de cd-speler bijvoor-
beeld actief is, wordt de weergave daarvan tijde-
lijk onderbroken. De radio gaat naar de vorige
audiobron en het vorige volume terug wanneer
het ingestelde programmatype ophoudt met uit-
zenden. Druk om eerder te onderbreken op
op de knoppenset rechts op het stuurwiel of druk
op
Annuleren op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 441)
Instellingen voor radio (p. 446)
Digitale radio
Digitale radio (Digital Audio Broadcasting, DAB)
is een systeem voor digitale overdracht van radi-
osignalen. De radio ondersteunt DAB, DAB+ en
DMB (Digital Multimedia Broadcasting).
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
De app voor digitale radio start
u vanuit het appscherm op het
middendisplay.
Digitale radio is op dezelfde manier te beluisteren
als FM- en AM-radio, zie paragraaf "Van radio-
zender wisselen en radiozender zoeken". Behalve
Zenders, Favorieten en Genres kunt u daarbij
ook kiezen uit subkanalen en Ensembles.
Ensembles zijn groepen radiokanalen (kanaal-
groep) die op dezelfde frequentie zenden.
||
AUDIO EN MEDIA
446
DAB-subkanaal
Secundaire componenten worden vaak aange-
duid als subkanalen. Dergelijke componenten zijn
van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld uit ver-
talingen van het hoofdprogramma bestaan. Sub-
kanalen worden aangegeven met een pijlsymbool
in het kanaaloverzicht.
Gerelateerde informatie
Van radiozender wisselen en radiozender
zoeken (p. 442)
Schakelen tussen de radiobanden FM en
DAB (p. 446)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Radio (p. 441)
Instellingen voor radio (p. 446)
Schakelen tussen de radiobanden
FM en DAB
Dankzij deze functie kan de digitale radio over-
schakelen van een kanaal dat slecht of helemaal
niet te ontvangen is op hetzelfde kanaal in een
andere kanaalgroep (ensemble) met een betere
ontvangst, binnen DAB en/of tussen DAB en
FM.
DAB naar DAB- en DAB naar FM-
schakeling
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Media DAB.
3.
Vink de vakjes voor
DAB-DAB-verbinding
en/of DAB-FM-verbinding aan of juist niet
om de desbetreffende functies te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Digitale radio (p. 445)
Radio (p. 441)
Instellingen voor radio (p. 446)
Instellingen voor radio
Instellingen voor de verschillende radiobanden.
Een lopende uitzending van bijvoorbeeld ver-
keersinformatie kan tijdelijk worden onderbroken
door op
in de knoppenset rechts op het
stuurwiel of op
Annuleren op het middendisplay
te drukken.
Sleep het hoofdscherm omlaag en kies
Instellingen Media gevolgd door de gewen-
ste radioband. Kies om functies te activeren/
deactiveren.
FM
Radiotekst weergeven - informatie weer-
geven over de inhoud van programma's, uit-
voerende artiesten en dergelijke.
Servicenaam programma bevriez - kie-
zen om de programmaservicenaam niet per-
manent te laten scrollen, maar de weergave
na 20 seconden te laten bevriezen.
Nieuws - lopende mediaweergave onderbre-
ken en nieuws doorgeven. De weergave van
de voorgaande mediabron wordt hervat zodra
de nieuwsuitzending afgerond is.
Verkeersbericht - lopende mediaweergave
onderbreken voor informatie over verkeers-
problemen. De weergave van de voorgaande
mediabron wordt hervat zodra de melding
afgerond is.
Lokale onderbrekingen - lopende media-
weergave onderbreken voor informatie over
AUDIO EN MEDIA
447
verkeersproblemen in de nabije omgeving.
De weergave van de voorgaande mediabron
wordt hervat zodra de melding afgerond is.
De functie
Lokale onderbrekingen vormt
een geografische begrenzing van de functie
Verkeersbericht. De functie
Verkeersbericht moet tegelijkertijd geacti-
veerd zijn.
Alarm - lopende mediaweergave onderbre-
ken en waarschuwingen voor calamiteiten en
rampen doorgeven. De weergave van de
voorgaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
DAB
Service sorteren - hier kiest u op welke
manier kanalen gesorteerd moeten worden.
Dit kan op alfabetische volgorde of op basis
van het servicenummer.
DAB-DAB-verbinding - functie starten voor
schakelen binnen DAB. Wanneer het signaal
van een bepaalde radiozender wegvalt, wordt
automatisch overgeschakeld naar dezelfde
radiozender binnen een andere kanaalgroep
(ander ensemble).
DAB-FM-verbinding - functie starten voor
schakelen tussen DAB en FM. Wanneer het
signaal van een bepaalde radiozender weg-
valt, wordt automatisch naar een andere fre-
quentie gezocht.
Types mededelingen kiezen - aangeven
welk type meldingen moet worden ontvangen
als DAB bezig is. Bij de gekozen meldingen
wordt de lopende mediaweergave onderbro-
ken en wordt de melding afgespeeld. De
weergave van de voorgaande mediabron
wordt hervat zodra de melding afgerond is.
Alarm - lopende mediaweergave onderbre-
ken en waarschuwingen voor calamiteiten en
rampen doorgeven. De weergave van de
voorgaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
Verkeersinformatie - informatie ontvangen
over verkeersproblemen.
Nieuwsflits - nieuws ontvangen.
Transportbericht - informatie ontvangen
over openbaar vervoer, bijvoorbeeld dienstre-
gelingen voor veerboten en treinen.
Waarschuwing/
diensten - informatie ontvangen over inci-
denten die van minder belang zijn dan de
Alarm-functie, bijvoorbeeld stroomstoringen.
Radiotekst weergeven - aangeven of radi-
otekst of gekozen delen van radiotekst, bij-
voorbeeld artiest, moet(en) worden weerge-
geven.
Afbeeldingen van programma
weergeven - aangeven of er op het scherm
afbeeldingen voor de verschillende program-
ma's moeten verschijnen.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 441)
Digitale radio (p. 445)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
448
Mediaspeler
De mediaspeler kan geluidsbestanden weerge-
ven via de CD*, op externe mediabronnen die via
de AUX/USB-poort zijn aangesloten of geluids-
bestanden op externe media 'streamen' via
Bluetooth. Ook video's op externe eenheden die
zijn aangesloten op de USB-poort zijn te bekij-
ken. Bij een auto met internetverbinding kunt u
internetradio of luisterboeken beluisteren en
muziekdiensten via apps gebruiken.
Via de mediaspeler verloopt ook de radiobedie-
ning die in een apart artikel beschreven staat.
De mediaspeler is te bedienen
vanaf het middendisplay, maar
veel functies zijn ook te bedie-
nen vanaf de knoppenset
rechts op het stuurwiel of via
stemcommando's.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 449)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Apps (p. 471)
Radio (p. 441)
Cd-speler* (p. 452)
Media via Bluetooth (p. 452)
Media via AUX/USB-aansluiting (p. 453)
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
449
Media afspelen
De mediaspeler wordt bediend via het midden-
display. Verschillende functies zijn ook te bedie-
nen via de rechter knoppenset op het stuur of
via stembediening.
Via de mediaspeler verloopt ook de radiobedie-
ning die in een apart artikel beschreven staat.
Mediabron starten
CD*
1. Plaats een cd.
2.
Open de app
CD vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
USB-geheugen
1. Plaats het USB-geheugen.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
Mp3-speler en iPod
®
N.B.
Om het afspelen te starten vanaf de iPod,
moet u de iPod-app gebruiken (en niet USB).
Wanneer u muziek op een aangesloten iPod
beluistert, hanteert het audio- en mediasys-
teem een menustructuur vergelijkbaar met die
van de iPod.
1. Sluit de mediabron aan.
2. Start de weergave op de aangesloten media-
bron.
3.
Open de app (
iPod, USB, AUX) vanuit het
appscherm.
> Het afspelen start.
Eenheid met Bluetooth-verbinding
1. Activeer Bluetooth op de desbetreffende
mediabron.
2. Sluit de mediabron aan.
3. Start de weergave op de aangesloten media-
bron.
4.
Open de app
Bluetooth vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Internet-media
1. Verbind de auto met internet.
2. Open de app vanuit het appscherm.
> Het afspelen start.
Video
1. Sluit de mediabron aan.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Druk op de titel van het weer te geven
bestand.
> Het afspelen start.
Apple CarPlay
Apple CarPlay staat in een apart artikel beschre-
ven.
Media regelen en van media wisselen
De mediaspeler is te bedienen
via stembediening, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
450
Volume - aan de draaiknop onder het middendis-
play draaien of de knoppenset rechts op het
stuurwiel gebruiken om het volume te verhogen
of te verlagen.
Afspelen/pauzeren - op de afbeelding van de
desbetreffende track drukken, op de knop onder
het middendisplay of op
van de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Van track/nummer wisselen - op de gewenste
track op het middendisplay drukken, op < > onder
het middendisplay drukken of op de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Vooruit-/achteruitspoelen - op de tijdas op het
middendisplay drukken en deze opzij slepen, of
< > onder het middendisplay of op de knoppen-
set rechts op het stuurwiel ingedrukt houden.
Van media wisselen - keuze maken onder laatst
geopend in de app, op de gewenste app op het
appscherm drukken of een keuze maken met de
knoppenset rechts op het stuurwiel.
Bibliotheek - op de knop drukken om af te spe-
len vanuit de bibliotheek.
Shuffle - op de knop drukken voor een willekeu-
rige afspeelvolgorde.
Verge-lijkbaar - op de knop drukken om aan de
hand van Gracenote naar soortgelijke muziek te
zoeken op de USB-eenheid en op basis daarvan
een speellijst te creëren. De speellijst kan uit
maximaal 50 tracks bestaan.
Ander app. - op de knop drukken om te wisse-
len tussen meerdere aangesloten USB-eenhe-
den.
Instellingen voor video
Wanneer de videospeler in de stand voor volle-
dige schermgrootte staat of wanneer u het
hoofdscherm hebt geopend en op
Instellingen
Video drukt, beschikt u over de volgende
opties:
Standaardtaal primaire audio,
Ondertiteling en Standaardtaal primaire
ondertit..
DivX
®
weergeven
Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-for-
maat te kunnen afspelen moet u deze DivX
Certified
®
eenheid eerst registreren.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Video DivX® VOD om de regi-
stratiecode op te halen.
3. Breng voor meer informatie en om de regi-
stratie te voltooien een bezoek aan
vod.divx.com.
Gerelateerde informatie
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 110)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Auto met internet verbinden (p. 466)
Apps (p. 471)
Media zoeken (p. 451)
Media aansluiten via Bluetooth (p. 453)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 453)
Cd-speler* (p. 452)
Radio (p. 441)
Gracenote
®
(p. 451)
Video (p. 454)
Audio-instellingen voor media (p. 454)
Apple CarPlay* (p. 455)
Technische specificaties voor media (p. 457)
AUDIO EN MEDIA
}}
451
Gracenote
®
Gracenote geeft bij het afspelen van muziek de
uitvoerende artiesten, albums, tracks en eventu-
ele illustraties weer.
Gracenote MusicID
®
is een norm voor muziekher-
kenning.
Activeren/deactiveren Gracenote
Bij activering worden de oorspronkelijke gege-
vens vervangen door de Gracenote-gegevens,
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Media Gracenote®.
3. Activeer/deactiveer Gracenote door het vakje
voor Gracenote® aan/uit te vinken.
4. Kies instellingen voor geactiveerde
Gracenote-gegevens:
Online opzoeken Gracenote® - onlineda-
tabase van Gracenote doorzoeken op gege-
vens over de afgespeelde media.
Meerdere resultaten Gracenote® - aan-
geven hoe Gracenote-gegevens moeten
worden weergegeven bij meerdere treffers.
1 - originele bestandsgegevens gebruiken.
2 - Gracenote-gegevens gebruiken.
3 - Gracenote- of originele data kiezen.
Geen - geen treffers.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 449)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 473)
Media zoeken
U kunt artiesten, componisten, tracks (titels),
albums, video's, luisterboeken, speellijsten en
podcasts (digitale media via internet) zoeken.
1.
Druk op
.
> Er verschijnt een zoekscherm met toets-
enbord.
2. Voer de zoekterm in.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
452
3.
Druk op
Zoeken.
> De gekoppelde eenheden worden door-
zicht en de treffers staan per categorie
geordend.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 448)
Media afspelen (p. 449)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 49)
Cd-speler*
De mediaspeler kan cd's met audiobestanden
afspelen. Zie de Technische specificaties voor
de ondersteunde formaten.
Opening voor het plaatsen/uitwerpen van
een schijf.
Knop voor het uitwerpen van een schijf.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 449)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Mediaspeler (p. 448)
Technische specificaties voor media (p. 457)
Media via Bluetooth
De mediaspeler in de auto is uitgerust met
Bluetooth en kan draadloos 'streaming audio'-
bestanden afspelen op externe eenheden met
Bluetooth zoals mobiele telefoons en laptops.
Gerelateerde informatie
Media aansluiten via Bluetooth (p. 453)
Media afspelen (p. 449)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Mediaspeler (p. 448)
Contactslotstanden (p. 376)
Technische specificaties voor media (p. 457)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
453
Media aansluiten via Bluetooth
Bluetooth-eenheid koppelen aan de auto om
media te streamen en de eenheid te gebruiken
voor een eventuele internetverbinding.
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-tech-
nologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig
compatibel met de auto. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
U kunt een media-eenheid op dezelfde manier
koppelen als een telefoon.
Gerelateerde informatie
Verbinding met telefoon (p. 460)
Media via Bluetooth (p. 452)
Media afspelen (p. 449)
Mediaspeler (p. 448)
Media via AUX/USB-aansluiting
Op het audiosysteem is een externe media zoals
een iPod of mp3-speler aan te sluiten.
Een mediabron met oplaadbare batterijen wordt
opgeladen, wanneer de mediabron is aangeslo-
ten via USB en het contact in stand I, II staat of
de motor draait.
Om het gebruik van een USB-geheugen te ver-
eenvoudigen is het beter alleen compatibele
bestandsformaten in het geheugen op te slaan.
Het inlezen duurt aanzienlijk langer, wanneer er
behalve compatibele bestandsformaten nog
andere formaten op het opslagmedium staan. De
mediaspeler ondersteunt, naast audioweergave,
ook videoweergave, wanneer de eenheid is aan-
gesloten via USB.
Sommige mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem dat niet ondersteund word door
het systeem.
Gerelateerde informatie
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 453)
Media afspelen (p. 449)
Stembediening van radio en media (p. 121)
Mediaspeler (p. 448)
Contactslotstanden (p. 376)
Video (p. 454)
Apple CarPlay* (p. 455)
Technische specificaties voor media (p. 457)
Media aansluiten via AUX/USB-
poort
Via een van de aansluitingen op de tunnelcon-
sole is het mogelijk een externe audiobron (zoals
een iPod of mp3-speler) aan te sluiten op het
audiosysteem.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 449)
Media via AUX/USB-aansluiting (p. 453)
Mediaspeler (p. 448)
Technische specificaties voor media (p. 457)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
454
Video
Videobestanden op een eenheid verbonden met
de USB-aansluiting zijn via de mediaspeler weer
te geven.
Wanneer de auto rijdt, verdwijnt het beeld terwijl
het geluid gewoon wordt weergegeven. Wanneer
de auto stilstaat, komt het beeld terug.
Zie de paragraaf "Technische specificaties voor
media" voor de ondersteunde videoformaten.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 449)
Mediaspeler (p. 448)
Technische specificaties voor media (p. 457)
Audio-instellingen voor media
Personalisering van audio-instellingen voor
mediaweergave.
Audiomodus die de akoestiek van het concertgebouw
van Gotenburg nabootst.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid en kies instellingen:
Geluidsbeleving* - meerdere opties om
het geluid aan te passen en bijvoorbeeld
een geluidsweergave vergelijkbaar met
die in een concertgebouw te verkrijgen.
De instellingen komen in de plaats voor
de gekozen opties in de onderstaande
punten voor de audio-instellingen.
Toon - persoonlijke instellingen van bij-
voorbeeld bas- en hoge tonen en equali-
zer.
Balans - onderlinge balans tussen de
luidsprekers links/rechts en de luidspre-
kers voor/achter.
Systeemvolumes voor media
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
455
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes:
AUX - bij aansluiting van een externe
audiobron (zoals een mp3-speler of iPod)
op de AUX-ingang verschilt het inge-
stelde volume van deze audiobron moge-
lijk van het volume waarop het audiosys-
teem (bijvoorbeeld de radio) speelt. Corri-
geer dit door het ingangsvolume van de
ingang aan te passen. Als het volume te
hoog of te laag staat, kan de geluidskwali-
teit achteruitgaan.
Snelheids- en volumecompensatie -
het audiosysteem zorgt voor compensatie
van hinderlijke rijgeluiden in de passa-
giersruimte door het volume aan te pas-
sen ten opzichte van de rijsnelheid. Het
compensatieniveau kan worden aange-
past.
Gerelateerde informatie
Audio-instellingen (p. 440)
Mediaspeler (p. 448)
Apple CarPlay*
Apple CarPlay biedt u de mogelijkheid om tij-
dens het rijden muziek te beluisteren, te bellen,
route-instructies te ontvangen, sms-berichten te
versturen/ontvangen en Siri te raadplegen, zon-
der afgeleid te worden. Apple CarPlay werkt
alleen met bepaalde Apple-eenheden.
Bij auto's zonder Apple CarPlay is de app alsnog
te installeren. Neem daarvoor contact op met de
Volvo-dealer.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele telefoons vindt u op de homepage
van Apple: www.apple.com/ios/carplay/. Opmer-
king! Volvo heeft geen invloed op de inhoud van
de app Apple CarPlay.
N.B.
Een via Bluetooth op de auto aangesloten
telefoon of mediaspeler is bij activering van
Apple CarPlay niet beschikbaar, omdat
Bluetooth wordt uitgeschakeld. Gebruik Wi-Fi
of de geïntegreerde automodem* voor het
maken van een internetverbinding.
Bij gebruik van de kaartnavigatie via
Apple CarPlay verschijnt de routebegeleiding niet
op het bestuurdersdisplay of head-updisplay
maar alleen op het middendisplay.
De Apple CarPlay-apps zijn via Siri met stemcom-
mando's te bedienen of via het middendisplay of
de desbetreffende iPhone. Bepaalde functies zijn
ook te bedienen via de knoppenset rechts op het
stuurwiel. Bij lang indrukken van de stuurknop
activeert u de stembediening via Siri van
start en bij kort indrukken deactiveert u deze
functie.
Door Apple CarPlay te gebruiken stemt u in
met het volgende: Apple CarPlay is een
service van Apple Inc. die valt onder de
voorwaarden van Apple Inc. Volvo Cars is
daarom niet verantwoordelijk voor Apple
CarPlay of de functies/applicaties ervan. Bij
gebruik van Apple CarPlay, wordt bepaalde
informatie van uw auto (waaronder de
locatie van de auto) doorgegeven aan uw
iPhone. Ten aanzien van Volvo Cars bent u
zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
456
gebruik van Apple CarPlay of voor het
gebruik door iemand anders.
Apple CarPlay starten
Om Siri te kunnen gebruiken moet de stembedie-
ning via Apple CarPlay geactiveerd zijn op uw
iPhone.
Eerste aansluiting van een iPhone
1. Sluit de iPhone aan op de USB-aansluiting.
2. Lees de informatie op het pop-upscherm en
druk vervolgens op
OK.
3.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm.
4. Neem de gebruiksvoorwaarden door en druk
vervolgens op
Accepteren om een verbin-
ding te maken.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
5. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Eerder aangesloten iPhone
1. Sluit de iPhone aan op de USB-aansluiting.
>
Als u gekozen hebt voor automatische
activering - het deelscherm met
Apple CarPlay wordt geopend en de com-
patibele apps verschijnen.
2.
Als u niet gekozen hebt voor automati-
sche activering - open de app
Apple
CarPlay vanuit het appscherm.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
3. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Apple CarPlay blijft op actief op de achtergrond,
als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere
app start. Druk op het pictogram Apple CarPlay in
het appscherm om Apple CarPlay weer in het
deelscherm te weer te geven.
Wisselen tussen Apple CarPlay en iPod
Van Apple CarPlay naar iPod
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Apple CarPlay.
3. Vink het vakje uit voor de Apple-eenheid die
bij aansluiting niet langer tot activering van
Apple CarPlay moet leiden.
4. Haal de verbinding op de USB-aansluiting
los voor de Apple-eenheid en sluit de een-
heid weer aan.
5.
Open de app
iPod vanuit het appscherm.
Van iPod naar Apple CarPlay
1.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm.
2. Lees de informatie op het pop-upscherm en
druk vervolgens op
OK.
3. Haal de verbinding op de USB-aansluiting
los voor de Apple-eenheid en sluit de een-
heid weer aan.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 448)
Media afspelen (p. 449)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 453)
Instellingen voor Apple CarPlay* (p. 457)
Auto met internet verbinden (p. 466)
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
457
Instellingen voor Apple CarPlay*
Instellingen voor een iPhone met geactiveerde
Apple CarPlay.
Automatisch starten
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Apple CarPlay
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - Apple CarPlay start
automatisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
Vink het vakje uit - Apple CarPlay start
niet automatisch bij aansluiting van de
USB-kabel.
De lijst kan maximaal 20 Apple-eenheden bevat-
ten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting
van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting
verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieksin-
stellingen herstellen, zie het artikel "Instellingen
resetten op instellingsscherm".
Systeemvolumes
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het volgende:
Stembediening
Navigatie
Beltoon
Gerelateerde informatie
Apple CarPlay* (p. 455)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 178)
Technische specificaties voor
media
Compatibele bestandsformaten en audiospecifi-
caties.
Audiobestanden
For-
maat
Bestandsexten-
sie
Codec
MP3 .mp3 MPEG1 Layer III,
MPEG2 Layer III,
MP3 Pro (mp3-
compatibel),
MP3 HD (mp3-
compatibel)
AAC .m4a, .m4b, .aac AAC LC (MPEG-4
part III Audio),
HE-AAC (aacPlus
v1/v2)
WMA .wma WMA8/9,
WMA9/10 Pro
WAV .wav LPCM
FLAC .flac FLAC
Videobestanden
Formaat Bestandsextensie
MP4 .mp4, m4v
MPEG-PS .mpg, .mp2, .mpeg, .m1v
||
AUDIO EN MEDIA
458
Formaat Bestandsextensie
AVI .avi
AVI (DivX) .avi, divx
ASF .asf, .wmv
MKV .mkv
Ondertiteling
Formaat Bestandsextensie
SubViewer .sub
SubRip .srt
SSA .ssa
DivX
®
DivX-gecertificeerde eenheden zijn getest op
hoogkwalitatieve videoweergave van DivX
(.divx, .avi). Wanneer het DivX-logo zichtbaar is,
kunnen er DivX-films afgespeeld worden.
Profile DivX Home Theater
Videocodec DivX, MPEG-4
Resolutie 720x576
Audiobitsnelheid
(bit rate)
4.8Mbps
Beeldsnelheid 30 fps
Bestandsextensie .divx, .avi
Maximale
bestandsgrootte
4 GB
Audiocodec MP3, AC3
Ondertiteling XSUB
Speciale functies Alternatieve ondertitels,
alternatieve audiotracks,
weergave hervatten
Referentie Voldoet aan alle voor-
waarden voor het DivX
Home Theater-profile.
Breng een bezoek aan
divx.com voor meer infor-
matie en programma’s
om bestanden te conver-
teren naar DivX Home
Theater-video.
Op USB-eenheid opslaan
Het systeem kan gegevens op een aangesloten
USB-eenheid alleen goed lezen, wanneer de
eenheid aan de volgende specificaties voldoet.
Een eventuele mapstructuur is bij afspelen niet
zichtbaar op het middendisplay.
Maximumaantal
Bestanden 15.000
Mappen 1000
Maximumaantal
Mapniveaus 8
Speellijsten 100
Maximumaantal posten in
een speellijst
1000
Submappen Onbeperkt
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 448)
Media afspelen (p. 449)
AUDIO EN MEDIA
459
Telefoon
Een mobiele telefoon met Bluetooth-functie is
draadloos aan te sluiten op het geïntegreerde
handsfreesysteem van de auto.
Het audio- en mediasysteem werkt dan als hand-
sfree en biedt u de mogelijkheid om enkele func-
ties van uw mobiele telefoon op afstand te bedie-
nen. U kunt de mobiele telefoon ook na aanslui-
ting nog via de knoppen op de telefoon bedienen.
Als een mobiele telefoon is gekoppeld en aange-
sloten is op de auto, kunt u daarmee bellen,
berichten versturen/ontvangen en media strea-
men. Ook kunt u hem gebruiken als internetver-
binding.
De telefoon wordt bediend met
het middendisplay, maar hij kan
ook gedeeltelijk worden
gebruikt met stembediening en
het appmenu, die bereikbaar
zijn via de knoppenset rechts
op het stuurwiel.
Overzicht
Microfoon.
Mobiele telefoon.
Telefoonfuncties op middendisplay.
Knoppenset voor telefoonfuncties die op het
bestuurdersdisplay verschijnen en voor stem-
bediening.
Bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Verbinding met telefoon (p. 460)
Telefoon aansluiten/loskoppelen (p. 461)
Telefoonfuncties (p. 462)
Berichtfuncties (p. 463)
Instellingen voor telefoon (p. 464)
Instellingen voor tekstbericht (p. 465)
Instellingen voor Bluetooth (p. 467)
Stembediening (p. 118)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 110)
Mediaspeler (p. 448)
AUDIO EN MEDIA
460
Verbinding met telefoon
Koppel een telefoon met Bluetooth-functie aan
de auto, zodat u vervolgens vanuit de auto kunt
bellen, berichten kunt versturen/ontvangen,
media kunt streamen en met de auto verbinding
kunt maken met internet.
Er kunnen twee Bluetooth-eenheden tegelijk zijn
aangesloten, waarbij een van beide dan uitslui-
tend bestemd is voor het streamen van media. De
laatst aangesloten telefoon wordt automatisch
verbonden om te kunnen bellen, berichten te
kunnen versturen/ontvangen, media te kunnen
streamen en de telefoon te gebruiken voor een
internetverbinding. Zie de paragraaf "Instellingen
voor Bluetooth" om het gebruik van de telefoon
te kunnen veranderen.
U hoeft een eenheid slechts eenmaal te koppe-
len. Na het koppelen hoeft de Bluetooth-eenheid
niet langer zichtbaar/identificeerbaar te zijn,
alleen moet Bluetooth wel zijn geactiveerd. Om
de auto via internet te kunnen aansluiten op
internet, moet ook "internet sharing" in de mobi-
ele telefoon geactiveerd zijn. Er kunnen maximaal
20 gekoppelde Bluetooth-eenheden in de auto
worden opgeslagen.
U kunt op twee manieren pairen. U zoekt de tele-
foon vanuit de auto of u zoekt de auto vanaf de
telefoon.
Alternatief 1 - telefoon zoeken vanuit de
auto
1. Maak de telefoon identificeerbaar/zichtbaar
via Bluetooth.
2. Om de auto op internet aan te sluiten via de
Bluetooth van de telefoon - activeer via
Bluetooth "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
3. Open het deelscherm voor de telefoon.
Als er geen telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Telefoon toevoegen.
Als er een telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Wijzigen . Druk in het
pop-upvenster op Tel. toevoegen.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-eenheden.
4. Druk op de naam van de te pairen telefoon.
5. Controleer of de aangegeven cijfercode in de
auto overeenkomt met die op de telefoon.
Accepteer in dat geval op beide punten.
6. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele
opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
Alternatief 2 - auto zoeken vanaf de
telefoon
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
Als er geen telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
Als er een telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Wijzigen . Druk in het
pop-upvenster op Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
2. Activeer Bluetooth op de telefoon.
3. Om de auto op internet aan te sluiten via de
Bluetooth van de telefoon - activeer via
Bluetooth "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
4. Zoek op de telefoon naar Bluetooth-eenhe-
den.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-eenheden.
AUDIO EN MEDIA
}}
461
5. Kies de naam van de auto op de telefoon.
6. Controleer of de aangegeven cijfercode in de
auto overeenkomt met die op de externe
eenheid. Accepteer in dat geval op beide
punten.
7. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele
opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
N.B.
Bij een update van het besturingssysteem van
de telefoon wordt de koppeling mogelijk
onderbroken. Verwijder de telefoon dan uit de
auto en breng een nieuwe koppeling tot
stand.
Compatibele telefoons
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-tech-
nologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig
compatibel met de auto. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 459)
Telefoon aansluiten/loskoppelen (p. 461)
Instellingen voor Bluetooth (p. 467)
Telefoonfuncties (p. 462)
Berichtfuncties (p. 463)
Telefoon aansluiten/loskoppelen
Gekoppelde telefoon aansluiten, loskoppelen of
van telefoon wisselen.
Telefoon automatisch aansluiten
1. Activeer Bluetooth en 'internet sharing' (wifi-
hotspot) op de telefoon voordat u de auto in
contactslotstand I zet.
2.
Zet de auto in contactslotstand I of hoger.
> De telefoon wordt aangesloten.
Telefoon handmatig aansluiten
1. Activeer Bluetooth alsook 'internet sharing'
(wifi-hotspot) op de telefoon.
2. Open het deelscherm voor de telefoon en
druk op
Telefoon wijzigen.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-eenheden.
3. Druk op de naam van de te pairen telefoon.
> De telefoon wordt aangesloten.
Telefoon loskoppelen
Deactiveer Bluetooth op de telefoon.
De telefoon wordt automatisch losgekoppeld,
wanneer deze buiten het bereik van de auto
komt. Als u de telefoon tijdens een lopend tele-
foongesprek loskoppelt, kunt u het gesprek via
de telefoon voortzetten.
Van telefoon wisselen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
||
AUDIO EN MEDIA
462
2.
Druk op
Wijzigen .
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-eenheden.
3. Druk op de aan te sluiten telefoon.
Telefoon verwijderen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2.
Druk op
Instellingen Communicatie
Bluetooth.
> Er verschijnt een lijst met gekoppelde
Bluetooth-eenheden.
3. Druk op de te verwijderen telefoon.
4.
Druk op
App. verwijderen en bevestig uw
keuze.
> De telefoon is daarmee niet langer
gekoppeld aan de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 459)
Verbinding met telefoon (p. 460)
Instellingen voor telefoon (p. 464)
Instellingen voor Bluetooth (p. 467)
Contactslotstanden (p. 376)
Telefoonfuncties
Verwerking van gesprekken in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Bellen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, via de contactenlijst of geef het num-
mer aan via de knoppenset. U kunt de con-
tactenlijst doorzoeken of doorbladeren. Druk
op
in de contactenlijst om een contact
onder te brengen onder
Favorieten.
3.
Druk op
Bel of op .
4.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Het is ook mogelijk om te bellen via de gesprek-
kenlijst op het appmenu, dat toegankelijk is via
de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Ruggespraak
Tijdens lopende gesprekken:
1.
Druk op
Voeg gesprek toe.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst of via de contactenlijst.
3. Druk op een post/regel in de gesprekkenlijst
of op
voor de contactpersoon in de con-
tactenlijst.
4.
Druk op
Wissel gesprek om te wisselen
tussen gesprekken.
5.
Druk op
Ophangen om het lopende
gesprek te beëindigen.
AUDIO EN MEDIA
}}
463
Conferentiegesprek
Tijdens ruggespraak:
1.
Druk op
Gespr. samenv. om de lopende
gesprekken samen te voegen.
2.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Telefoonoproepen
Telefoonoproepen verschijnen op het bestuur-
dersdisplay en op het middendisplay. Voer het
gesprek met de knoppenset rechts op het stuur-
wiel of met het middendisplay.
1.
Druk op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Telefoonoproepen tijdens lopende
telefoongesprekken
1.
Druk op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Privégesprek
Druk tijdens een lopend gesprek op Privacy
en kies de instelling:
Naar mobiele telefoon schakelen - de
handsfree-functie wordt uitgeschakeld en
het gesprek gaat verder via de mobiele
telefoon.
Alleen bestuurder - de microfoon in het
plafond aan de passagierszijde wordt uit-
geschakeld en het gesprek gaat verder
via de handsfree-functie van de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 459)
Stembediening telefoon (p. 120)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 110)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 49)
Instellingen voor telefoon (p. 464)
Berichtfuncties
Verwerking van berichten in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Op sommige telefoons moet de functie 'Berich-
ten' worden geactiveerd. Ook zijn niet alle tele-
foons volledig compatibel en deze kunnen geen
contacten en meldingen in de auto tonen. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
Bericht lezen op middendisplay
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
464
1.
Druk in het appscherm op
Berichten om het
te openen.
2.
Druk op
Oplezen om het bericht te laten
voorlezen of druk op het bericht dat u wilt
laten voorlezen.
Nieuw bericht lezen op middendisplay
Een tekstbericht verschijnt alleen op het bestuur-
dersdisplay als dit geselecteerd is, zie paragraaf
"Instellingen voor tekstbericht".
Druk op de pijl-omlaag van de knoppenset
op het stuurwiel om het bericht te lezen.
Kies met de knoppenset op het stuurwiel
voor
Oplezen om het bericht te laten voorle-
zen.
Bericht versturen
1.
Druk in het appscherm op
Berichten om het
te openen.
2.
Berichten beantwoorden - op de contact-
persoon drukken wiens bericht moet wor-
den beantwoord en druk vervolgens op
Antwoorden.
Nieuw bericht schrijven - op
Nwe. maken
+ drukken. Kies een contactpersoon of
voer een nummer in.
3. Schrijf een bericht.
4.
Druk op
Verzenden.
Berichtmelding
Zie paragraaf "Instellingen voor tekstbericht" voor
meldingsinstellingen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 459)
Instellingen voor tekstbericht (p. 465)
Instellingen voor telefoon (p. 464)
Stembediening telefoon (p. 120)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 49)
Instellingen voor telefoon
Instellingen voor aangesloten telefoon.
Telefoon
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Telefoon en
kies instellingen.
Beltonen - beltoon kiezen. U kunt de
beltoon van de gekoppelde telefoon of die
van de auto gebruiken. Bepaalde tele-
foons zijn niet volledig compatibel en
daardoor is het niet mogelijk de beltonen
van zo'n telefoon in de auto te gebruiken.
Zie support.volvocars.com voor compatibi-
liteit.
Contacten sorteren - sorteervolgorde
van contactenlijst kiezen.
Zie paragraaf "Head-updisplay" voor
gespreksberichten op het head-updisplay*.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor tekstbericht (p. 465)
Instellingen voor Bluetooth (p. 467)
Telefoon (p. 459)
Verbinding met telefoon (p. 460)
Head-updisplay* (p. 115)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
465
Instellingen voor tekstbericht
Instellingen voor tekstbericht op aangesloten
telefoon.
Melding
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Tekstberichten
en kies instellingen.
Melding in middendisplay - berichtmel-
dingen op de statusbalk van het midden-
display weergeven.
Melding in bestuurdersdisplay -
berichten weergeven op het bestuurders-
display. Bij berichten op het bestuurders-
display kunt u binnenkomende berichten
actief hanteren via de knoppenset rechts
op het stuurwiel.
Tekstberichttoon - signaal voor binnen-
komende sms-berichten kiezen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 459)
Verbinding met telefoon (p. 460)
Berichtfuncties (p. 463)
Instellingen voor telefoon (p. 464)
Auto met internetverbinding
Een auto met internetverbinding biedt u de
mogelijkheid om gebruik te maken van bijvoor-
beeld internetradio en muziekdiensten via apps
en in de auto contact op te nemen met de dealer
en software te downloaden.
De auto maakt een internetverbinding tot stand
via Bluetooth, Wi-Fi, een kabelverbinding met de
USB-aansluiting of via de ingebouwde automo-
dem*.
Als de auto is aangesloten, is het mogelijk om de
internetverbinding (wifi-hotspot) te delen, zodat
andere eenheden de internetverbinding kunnen
gebruiken
3
.
Een symbool op de statusbalk van het midden-
display geeft de status weer van de internetver-
binding.
Gerelateerde informatie
Auto met internet verbinden (p. 466)
Apps (p. 471)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 515)
Systeemupdates (p. 518)
Volvo ID (p. 23)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
Internetverbinding delen via Wi-Fi-hotspot
(p. 468)
3
Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
466
Auto met internet verbinden
De internetverbinding van de auto is tot stand te
brengen via een telefoon met Bluetooth, Wi-Fi of
een kabel in de USB-aansluiting of via de inge-
bouwde automodem*.
De mobiele telefoon en de provider moeten
ondersteuning bieden voor tethering (delen van
de internetverbinding) en het abonnement moet
inclusief dataverkeer zijn.
N.B.
Bij gebruik van internet wordt data overge-
bracht (dataverkeer) en dat kan kosten met
zich meebrengen.
Het activeren van dataroaming kan tot ver-
dere kosten leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten voor
dataverkeer.
N.B.
Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen
een internetverbinding voor de auto maken
via Wi-Fi of de automodem*.
Lees voordat u verbinding maakt de Service-
voorwaarden en het Beleid inzake vertrouwe-
lijkheid van klantengegevens op
support.volvocars.com.
Internetverbinding via Bluetooth
Zie Verbinding met telefoon.
Internetverbinding via Wi-Fi
1. Activeer "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de mobiele telefoon.
2.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
3.
Druk op
Communicatie Wi-Fi.
4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor Wi-Fi aan/uit te vinken.
5. Druk op de naam van het netwerk waarop u
wilt aansluiten.
6. Geef het wachtwoord van het netwerk aan.
7. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Let erop dat sommige telefoons de internetver-
binding verbreken, wanneer de verbinding met de
auto is verbroken (zoals wanneer u de auto
ergens parkeert tot de volgende keer dat u hem
nodig hebt). In dat geval moet u bij een volgend
gebruik van de telefoon de "internet sharing"
opnieuw activeren.
Een telefoon die verbinding heeft gemaakt met
de auto wordt opgeslagen voor later gebruik. Als
het maximum aantal opgeslagen telefoons (50)
wordt bereikt, wordt de telefoon verwijderd die als
eerste verbinding heeft gemaakt. Om de lijst met
opgeslagen netwerken weer te geven of opge-
slagen netwerken handmatig te verwijderen,
drukt u op
Instellingen Wi-Fi Opgeslagen
netwerken
.
Zie paragraaf "Techniek en veiligheid rond Wi-Fi"
voor eisen aan de netwerkaansluiting.
Verbinding via een kabel in de USB-
aansluiting
1. Sluit de telefoon via een kabel aan op de
USB-aansluiting in het opbergvak in de tun-
nelconsole.
2. Activeer "internet sharing" via USB op de
mobiele telefoon.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
467
3. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Internetverbinding via automodem*
5
Bij verbinding via de automodem gebruiken de
Volvo On Call-diensten deze verbinding.
1.
Plaats een persoonlijke simkaart in de hou-
der.
2.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
3.
Druk op
Communicatie Internet via
automodem
.
4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor
Internet via automodem aan/uit te
vinken.
5. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
6. Geef de pincode van de simkaart aan.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Verbinding met telefoon (p. 460)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 469)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 470)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 469)
Instellingen voor automodem* (p. 470)
Instellingen voor Bluetooth (p. 467)
Apple CarPlay* (p. 455)
Instellingen voor Bluetooth
Instellingen voor telefoon met Bluetooth-aanslui-
ting.
Bluetooth
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Bluetooth en
kies instellingen.
Eerder gepairde apparaten - lijst met
gekoppelde eenheden weergeven.
App.
verwijderen - eerder gekoppelde eenheid
verwijderen.
Toegestane diensten voor dit
apparaat - aangeven of afbeeldingen moe-
ten worden getoond.
Internetverbinding - kiezen of u via de
Bluetooth-verbinding van de eenheid verbin-
ding met internet wilt maken.
Apparaat toevoegen - nieuwe eenheid pai-
ren.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Telefoon (p. 459)
Verbinding met telefoon (p. 460)
Mediaspeler (p. 448)
5
Alleen auto's met Volvo On Call.
AUDIO EN MEDIA
468
Internetverbinding delen via Wi-Fi-
hotspot
Als de auto is aangesloten, is het mogelijk om
de internetverbinding te delen, zodat andere
eenheden de internetverbinding kunnen gebrui-
ken.
7
De provider (simkaart) moet ondersteuning bie-
den voor tethering (delen van de internetverbin-
ding).
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Wi-Fi hotspot
auto
.
3.
Druk op
Netwerknaam en geeft de wifi-hot-
spot een naam.
4.
Druk op
Wachtwoord en kies een wacht-
woord dat u vervolgens op de te koppelen
eenheden moet aangeven.
5.
Druk op
Frequentieband en kies de zend-
frequentie voor de wifi-hotspot. Let erop dat
de te hanteren frequentieband niet op alle
markten te specificeren is.
6. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor Wi-Fi hotspot auto aan/uit te vinken.
7. Als Wi-Fi eerder is gebruikt als methode voor
internetverbinding bevestigt u de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> Externe eenheden kunnen vervolgens ver-
binding maken met de 'internet sharing'
(Wi-Fi-hotspot) van de auto.
N.B.
Het activeren van Wi-Fi-hotspot kan tot ver-
dere kosten van uw provider leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten voor
dataverkeer.
Een symbool op de statusbalk van het midden-
display geeft de status weer van de internetver-
binding.
Druk op Aangesloten apparaten voor een lijst
met de op dit moment aangesloten eenheden.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 470)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 45)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 469)
7
Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi.
AUDIO EN MEDIA
469
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
Storingen in het netwerk.
De hoeveelheid data die wordt overgebracht is
afhankelijk van welke diensten of apps in de auto
worden gebruikt. Het streamen van audio kan bij-
voorbeeld tot een grote hoeveelheid dataverkeer
leiden en dat vereist een goede verbinding en
signaalsterkte.
Mobiele telefoon in de auto
De snelheid binnen de aansluiting kan variëren
afhankelijk van de positie van de mobiele tele-
foon in de auto. Plaats de mobiele telefoon dich-
ter bij het middendisplay om de signaalsterkte te
verbeteren. Zorg dat de signalen niet worden
gehinderd.
Mobiele telefoon en provider
De snelheid binnen het mobiele netwerk varieert
afhankelijk van de dekking op de plek waar u zich
bevindt. Een slechtere netwerkdekking is bijvoor-
beeld mogelijk in tunnels, achter bergen, in diepe
dalen of binnenshuis. De snelheid is ook afhan-
kelijk van uw overeenkomst met uw teleprovider.
N.B.
Neem bij problemen met de dataoverdracht
contact op met uw provider.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Auto met internet verbinden (p. 466)
Wi-Fi-netwerk verwijderen
Niet gebruikte netwerken verwijderen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Wi-Fi Opgeslagen netwerken.
3.
Druk op
Vergeten voor het te verwijderen
netwerk.
4. Bevestig uw keuze.
> De auto zal vervolgens geen verbinding
tot stand brengen met het desbetreffende
netwerk.
Alle netwerken uit geheugen
verwijderen
U kunt alle netwerken in één keer verwijderen
door de fabrieksinstellingen te herstellen. Houd
er in dat geval rekening mee dat dan de fabrieks-
instellingen worden hersteld voor alle gebruikers-
gegevens en systeeminstellingen.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Auto met internet verbinden (p. 466)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 178)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
470
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
Mogelijke netwerktypes voor aansluiting.
Aansluiting is alleen mogelijk op netwerken van
het volgende type:
Frequentie - 2,4 of 5 GHz
8
.
Standaarden - 802.11 a/b/g/n.
Beveiligingstype - WPA2-AES-CCMP.
Het Wi-Fi-systeem van de auto is zo ingericht dat
het Wi-Fi-eenheden in de auto kan hanteren.
Als meerdere eenheden op dezelfde frequentie
actief zijn, kunnen de prestaties afnemen.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Auto met internet verbinden (p. 466)
Internetverbinding delen via Wi-Fi-hotspot
(p. 468)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 469)
Instellingen voor automodem*
9
De auto is uitgerust met een modem die u kunt
gebruiken om de auto met internet te verbinden.
U kunt de internetverbinding tevens delen via
Wi-Fi.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Internet via
automodem
en kies instellingen.
Internet via automodem - aangeven of
automodem moet worden gebruikt voor inter-
netverbinding.
Datagebruik - bij het indrukken van Reset
worden de tellers voor de ontvangen en ver-
stuurde hoeveelheid gegevens op nul gezet.
Netwerk
Aanbieder
selecteren
- netwerkprovider automatisch of
handmatig kiezen.
Roaming - is dit vakje aangevinkt, dan zal de
automodem proberen verbinding te maken
met internet op het moment dat de auto zich
in het buitenland buiten het thuisnetwerk
bevindt. Denk eraan dat dit tot hoge kosten
kan leiden. Controleer uw roamingovereen-
komst met betrekking tot dataverkeer in het
buitenland met uw netwerkprovider in uw
eigen land.
Pincode simkaart
Wijzig
pincode
- maximaal 4 cijfers aangeven.
Pincode
blokkeren - aangeven of de pincode vereist
is voor gebruik van de simkaart.
Gevraagde code verzenden - bestemd om
bijvoorbeeld het saldo op een chipkaart op te
laden of te controleren. Deze functie is
afhankelijk van de provider.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Internetverbinding delen via Wi-Fi-hotspot
(p. 468)
8
Het kiezen van een frequentie is niet op alle markten mogelijk.
9
Alleen auto's met Volvo On Call.
AUDIO EN MEDIA
}}
471
Apps
Applicaties (apps) zijn programma's die worden
gebruikt voor bediening van bepaalde autofunc-
ties.
Applicatiescherm.
Bepaalde basisapps zijn altijd beschikbaar. Er zijn
meer apps te downloaden. De apps die gedown-
load kunnen worden variëren, maar het kan bij-
voorbeeld gaan om internetradio en muziekdien-
sten.
Sommige apps kunt u alleen gebruiken, als de
auto een internetverbinding heeft.
Druk op een app op het appscherm om deze
te starten.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 471)
Instellingen wijzigen voor apps (p. 179)
Apps downloaden, bijwerken of
verwijderen
U kunt nieuwe apps downloaden en bestaande
apps bijwerken of verwijderen.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
De apps zijn te hanteren via
Updates op het applicatie-
scherm.
Om apps te kunnen downloa-
den, bijwerken of verwijderen
moet de auto een internetver-
binding hebben.
App downloaden
1.
Open de app
Updates.
2.
Kies
Zoeken om een lijst te openen met de
apps die beschikbaar zijn voor installatie in
de auto.
||
AUDIO EN MEDIA
472
3. Druk op een bepaalde app om de lijst uit te
vouwen en meer informatie over de app te
krijgen.
4.
Kies
Installeren om de app van uw keuze te
downloaden.
> De installatiestatus wordt voortdurend
aangegeven.
Als een bepaalde download niet kan star-
ten, verschijnt een melding. De app blijft
echter op de downloadlijst staan, zodat u
later een nieuwe poging tot downloaden
kunt doen.
Downloaden annuleren
Druk op Annuleer om een lopende down-
load te annuleren.
Let erop dat alleen de download te annuleren is,
zodat u een eventuele installatiefase niet meer
kunt annuleren zodra deze van start gegaan is.
Apps bijwerken
Als bij het bijwerken van een app blijkt dat de
desbetreffende app in gebruik is, wordt deze app
opnieuw gestart om de installatie te voltooien.
Alle apps bijwerken
1.
Open de app
Updates.
2.
Kies
Alles installeren.
> De update start.
Bepaalde apps bijwerken
1.
Open de app
Updates.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle beschikbare updates.
3. Zoek de gewenste app op en kies
Installeren.
> De update start.
App verwijderen
U kunt een app niet verwijderen, wanneer deze
gebruikt wordt.
1.
Open de app
Updates.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle geïnstalleerde apps.
3.
Zoek de gewenste app op en kies
De-
install. om de app te verwijderen.
> Zodra de app verwijderd is, verdwijnt deze
uit de lijst.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Radio (p. 441)
Mediaspeler (p. 448)
Systeemupdates (p. 518)
AUDIO EN MEDIA
}}
473
Licentieovereenkomst voor audio en
media
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgen de teksten van de overeenkomsten tus-
sen Volvo en producenten/ontwikkelaars. Een
groot aantal van deze teksten is in het Engels.
Bowers & Wilkins
Bowers & Wilkins en B&W zijn handelsmerken
van B&W Group Ltd. Nautilus is een handelsmerk
van B&W Group Ltd. Kevlar is een geregistreerd
handelsmerk van DuPont.
Dirac Unison
®
Dirac Unison optimaliseert de luidsprekers qua
tijd, ruimte en frequentie voor optimale basinte-
gratie en helderheid. De technologie maakt ook
een waarheidsgetrouwe weergave mogelijk van
de akoestische eigenschappen van specifieke
concertzalen. Met behulp van geavanceerde algo-
ritmes stuurt Dirac Unison op digitale wijze alle
luidsprekers aan op basis van akoestische metin-
gen met een grote nauwkeurigheid. Net als een
echte dirigent garandeert Dirac Unison dat de
luidsprekers bij de weergave perfect op elkaar
zijn afgestemd.
DivX
®
DivX
®
, DivX Certified
®
en daaraan gerelateerde
logo's zijn handelsmerken die eigendom zijn van
Rovi Corporation of diens dochterondernemingen
en worden gebruikt onder licentie.
Over DIVX VIDEO: DivX
®
is een digitaal videofor-
maat, dat is gemaakt door DivX, LLC, een doch-
terbedrijf van Rovi Corporation. Dit is een officieel
DivX
®
-gecertificeerde eenheid, die testen heeft
ondergaan om te controleren of hij DivX video
kan afspelen. Breng een bezoek aan divx.com
voor meer informatie en programmatools om
bestanden te converteren naar DivX video.
OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: Om Video-on-
Demand-films (VOD) in DivX-formaat te kunnen
afspelen moet u deze DivX Certified
®
eenheid
eerst registreren. U vindt uw registratiecode via
de sectie DivX VOD in het instellingenmenu van
de eenheid. Breng voor meer informatie over het
afronden van de registratie een bezoek aan
vod.divx.com.
||
AUDIO EN MEDIA
474
Octrooinummer
Beschermd door een of meer van de volgende
octrooien in de VS. 7,295,673; 7,460,668;
7,515,710; 8,656,183; 8,731,369; RE45,052
Gracenote
®
Het copyright © van bepaalde delen van de
inhoud berust bij Gracenote of zijn leveranciers.
Gracenote, Gracenote-logo en -logotype,
"Powered by Gracenote" en Gracenote MusicID
zijn geregistreerde handelsmerken of handels-
merken die eigendom zijn van Gracenote, Inc. in
de VS en/of andere landen.
Licentieovereenkomst Gracenote
®
Deze toepassing of dit apparaat bevat software
van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië (‘Gra-
cenote’). Met de software van Gracenote (“Grace-
note-software”) kan deze toepassing schijf- en of
bestandsidentificatie uitvoeren en muziekver-
wante gegevens ophalen, waaronder informatie
over de naam, artiest, track en titel (“Gracenote-
gegevens”) vanuit online-servers of ingesloten
databases (samen “Gracenote-servers”). De toe-
passing kan tevens andere functies verrichten. U
mag Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken
door middel van de beoogde eindgebruikersfunc-
ties van deze toepassing of dit apparaat.
U stemt ermee in de Gracenote-gegevens, de
Gracenote-software en Gracenote-servers uitslui-
tend voor uw eigen, niet-commercieel privége-
bruik te gebruiken. U stemt ermee in de Grace-
note-software of welke Gracenote-gegevens dan
ook niet aan derden toe te wijzen, te kopiëren,
over te dragen of door te zenden. U STEMT
ERMEE IN DE GRACENOTE-GEGEVENS, DE
GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTE-
SERVERS UITSLUITEND TE GEBRUIKEN OP
DE MANIER DIE HIERIN UITDRUKKELIJK
WORDT TOEGESTAAN.
U stemt ermee in dat uw niet-exclusieve licentie
om de Gracenote-gegevens, de Gracenote-soft-
ware en de Gracenote-servers te gebruiken, zal
worden beëindigd als u inbreuk maakt op deze
beperkingen. Als uw licentie wordt beëindigd,
stemt u ermee in op geen enkele wijze meer
gebruik te maken van de Gracenote-gegevens,
de Gracenote-software en de Gracenote-servers.
Gracenote behoudt zich alle rechten voor met
betrekking tot de Gracenote-gegevens, de Gra-
cenote-software en de Gracenote-servers, inclu-
sief alle eigendomsrechten. In geen geval is Gra-
cenote aansprakelijk voor betaling aan u voor
informatie die u verschaft. U stemt ermee in dat
Gracenote, Inc. volgens deze overeenkomst uit
eigen naam rechtstreeks mag toezien op nale-
ving van de rechten jegens u.
De Gracenote-service gebruikt een unieke identi-
ficatiecode om query's na te sporen voor statisti-
sche doeleinden. Het doel van deze willekeurig
toegewezen numerieke code is om de Grace-
note-service query's te laten tellen zonder te
weten wie u bent. Ga voor meer informatie naar
de webpagina over het Privacybeleid van Grace-
note voor de Gracenote-service.
De licentie voor de Gracenote-software en alle
onderdelen van de Gracenote-gegevens wordt
verstrekt op "AS IS"-basis. Gracenote doet geen
toezeggingen en verstrekt geen garantie, uitdruk-
kelijk of stilzwijgend, ten aanzien van de juistheid
van de Gracenote-gegevens in de Gracenote-
servers. Gracenote behoudt zich het recht voor
om gegevens te verwijderen van de Gracenote-
servers of om gegevenscategorieën te wijzigen
als Gracenote hiertoe voldoende reden ziet. Er
wordt geen garantie verstrekt dat de Gracenote-
software of Gracenote-servers geen onjuistheden
bevatten of dat het functioneren van de Grace-
note-software of Gracenote-servers ononderbro-
ken zal zijn. Gracenote is niet verplicht u te voor-
zien van nieuwe, verbeterde of extra gegevensty-
pen of -categorieën die Gracenote mogelijk in de
toekomst verschaft; Gracenote mag de diensten
op elk moment beëindigen.
GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UIT-
DRUKKELIJK OF STILZWIJGEND, INCLUSIEF
AUDIO EN MEDIA
}}
475
MAAR NIET BEPERKT TOT STILZWIJGENDE
GARANTIES MET BETREKKING TOT VER-
KOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN
BEPAALD DOEL, EIGENDOMSRECHT EN HET
GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN
DERDEN, VAN DE HAND. GRACENOTE VER-
STREKT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN
DE RESULTATEN DIE WORDEN VERKREGEN
VOOR UW GEBRUIK VAN GRACENOTE-SOFT-
WARE OF WELKE GRACENOTE-SERVER DAN
OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AAN-
SPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF GEVOLG-
SCHADE, GEDERFDE WINST OF VERLIES VAN
INKOMSTEN.
© Gracenote, Inc. 2009
Sensus software
This software uses parts of sources from clib2
and Prex Embedded Real-time OS - Source
(Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994),
and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990,
1993), The Regents of the University of
California. All or some portions are derived from
material licensed to the University of California by
American Telephone and Telegraph Co. or Unix
System Laboratories, Inc. and are reproduced
herein with the permission of UNIX System
Laboratories, Inc. Redistribution and use in
source and binary forms, with or without
modification, are permitted provided that the
following conditions are met: Redistributions of
source code must retain the above copyright
notice, this list of conditions and the following
disclaimer. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer in the
documentation and/or other materials provided
with the distribution. Neither the name of the
<ORGANIZATION> nor the names of its
contributors may be used to endorse or promote
products derived from this software without
specific prior written permission. THIS
SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT
HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND
ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE
LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT,
INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING,
BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF
SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF
USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS
INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON
ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN
CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT
(INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE)
ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF
THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE
POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
This software is based in part on the work of the
Independent JPEG Group.
This software uses parts of sources from
"libtess". The Original Code is: OpenGL Sample
Implementation, Version 1.2.1, released January
26, 2000, developed by Silicon Graphics, Inc. The
Original Code is Copyright (c) 1991-2000 Silicon
Graphics, Inc. Copyright in any portions created
by third parties is as indicated elsewhere herein.
All Rights Reserved. Copyright (C) [1991-2000]
Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved.
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of this software and
associated documentation files (the "Software"),
to deal in the Software without restriction,
including without limitation the rights to use,
copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software,
and to permit persons to whom the Software is
furnished to do so, subject to the following
conditions: The above copyright notice including
the dates of first publication and either this
permission notice or a reference to http://
oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in
all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
||
AUDIO EN MEDIA
476
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY
CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE
OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE. Except as contained in this notice,
the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be
used in advertising or otherwise to promote the
sale, use or other dealings in this Software
without prior written authorization from Silicon
Graphics, Inc.
This software is based in parts on the work of the
FreeType Team.
This software uses parts of SSLeay Library:
Copyright (C) 1995-1998 Eric Young
([email protected]). All rights reserved
Linux software
This product contains software licensed under
GNU General Public License (GPL) or GNU
Lesser General Public License (LGPL), etc.
You have the right of acquisition, modification,
and distribution of the source code of the GPL/
LGPL software.
You may download Source Code from the
following website at no charge: http://
www.embedded-carmultimedia.jp/linux/oss/
download/TVM_8351_013
The website provides the Source Code "As Is"
and without warranty of any kind.
By downloading Source Code, you expressly
assume all risk and liability associated with
downloading and using the Source Code and
complying with the user agreements that
accompany each Source Code.
Please note that we cannot respond to any
inquiries regarding the source code.
camellia:1.2.0
Copyright (c) 2006, 2007
NTT (Nippon Telegraph and Telephone
Corporation). All rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer as
the first lines of this file unmodified.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY NTT ``AS
IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL NTT BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
Unicode: 5.1.0
COPYRIGHT AND PERMISSION NOTICE
Copyright c 1991-2013 Unicode, Inc. All rights
reserved. Distributed under the Terms of Use in
http://www.unicode.org/copyright.html.
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of the Unicode data
files and any associated documentation (the
"Data Files") or Unicode software and any
associated documentation (the "Software") to
deal in the Data Files or Software without
restriction, including without limitation the rights
to use, copy, modify, merge, publish, distribute,
and/or sell copies of the Data Files or Software,
and to permit persons to whom the Data Files or
Software are furnished to do so, provided that (a)
AUDIO EN MEDIA
}}
477
the above copyright notice(s) and this permission
notice appear with all copies of the Data Files or
Software, (b) both the above copyright notice(s)
and this permission notice appear in associated
documentation, and (c) there is clear notice in
each modified Data File or in the Software as
well as in the documentation associated with the
Data File(s) or Software that the data or software
has been modified.
THE DATA FILES AND SOFTWARE ARE
PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF
ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING
BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY
RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS
INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY
DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM
LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER
IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE
OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR
PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of a
copyright holder shall not be used in advertising
or otherwise to promote the sale, use or other
dealings in these Data Files or Software without
prior written authorization of the copyright holder.
Verklaring van overeenstemming voor
Bluetooth
®
-module
||
AUDIO EN MEDIA
478
Land/
regio
EU:
Exportland: Japan
Producent: Mitsubishi Electric Corporation
Type uitrusting: Audio Navigation Unit
Mitsubishi Electric Corporation verklaart hierbij dat Audio Navigation Unit voldoet aan de eisen en bepalingen van de Europese richtlijn
1999/5/EG.
AUDIO EN MEDIA
}}
479
Land/
regio
China:
1.
■ 使用频率2.4 - 2.4835 GHz
■ 等效全向辐射率(EIRP) 天线增益 10dBi 时≤100 mW 或≤20 dBm ①
■ 最大率谱密度 天线增益 10dBi 时≤20 dBm / MHz(EIRP) ①
■ 载频容限20 ppm
■ 帯外发射率(在 2.4-2.4835GHz 頻段以外) ≤-80 dBm / Hz (EIRP)
■ 杂散发射(辐射)率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外)
≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz)
≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz)
≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz)
2.不得擅自更改发射频率大发射率(包括额外装射频率放大器),不得擅自外接天线或改用其它发射天线
3.使用时不得对各种合法的无线电通信业产生有害干扰一旦发现有干扰现象时,应立即停止使用,并采措施消除干扰后方可继续
使用
4.使用微率无线电设备,必须忍各种无线电业的干扰或工业科学及医疗应用设备的辐射干扰
5.不得在飞机和机场附近使用
||
AUDIO EN MEDIA
480
Land/
regio
Korea:
B 기기 (가정용 방송통신기자재)
기기는 가정용(B ) 전자파적합기기로서 주로
가정에서 사용하는 것을 󸭥적으로 하며, 󸭤든
지역에서 사용할 있습니다.
해당 무선설비는 전파혼신 가능성이 있으므로 인명안전과 관련된 서비스는 없습니다.
Taiwan:
低功率電波輻射性電機管理辦法
第十二條
經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司商號或使用者均不得擅自
變更頻率加大功率或變更原設計之特性及功能
第十四條
低功率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時,應
立停用,改善至無干擾時方得繼續使用前項合法通信,指依電信法規定作業之無線
電通信低功率射頻電機須忍受合法通信或工業科學及醫療用電波輻射性電機設備
之干擾
AUDIO EN MEDIA
}}
481
Land/
regio
Brazilië:
Este equipamento opera em caráter secundário isto e, náo tem direito a protecão contra interferéncia prejudicial, mesmo tipo, e não pode
causar interferéncia a sistemas operando em caráter primário.
Para consultas, visite: www.anatel.gov.br
Kazach-
stan:
Modelnaam: NR-0V
Producent: Mitsubishi Electric Corporation
Exportland: Japan
||
AUDIO EN MEDIA
482
Land/
regio
Mexico:
Verenigde
Arabische
Emiraten:
Gerelateerde informatie
Audio en media (p. 440)
Mediaspeler (p. 448)
Auto met internetverbinding (p. 465)
Gracenote
®
(p. 451)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 29)
AUDIO EN MEDIA
483
Voorwaarden voor diensten en
beleid inzake vertrouwelijkheid van
klantgegevens
Lees de servicevoorwaarden en het beleid
inzake vertrouwelijkheid van klantengegevens
door op support.volvocars.com.
Servicevoorwaarden
Volvo wil u optimale diensten aanbieden om zo
veilig, comfortabel en aangenaam mogelijk in uw
Volvo te kunnen rijden. Volvo stelt een groot
assortiment aan diensten beschikbaar, van hulp
in noodsituaties tot navigatie en diverse infotain-
mentdiensten.
Lees deze voorwaarden ("servicevoorwaarden")
zorgvuldig door voordat u de diensten gaat
gebruiken - support.volvocars.com.
Beleid inzake vertrouwelijkheid van
klantengegevens
Dit beleid geldt voor de verwerking van klant- en
persoonsgegevens. Doel van het beleid is om
onze huidige, voormalige en potentiële klanten
een algemeen inzicht te geven in:
de omstandigheden waarin wij uw persoons-
gegevens verzamelen en gebruiken
de soorten persoonsgegevens die wij verza-
melen
de redenen waarom wij uw persoonsgege-
vens verzamelen
de manier waarop wij met uw persoonsgege-
vens omgaan.
Het volledige beleid kunt u doorlezen op
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 473)
Licentieovereenkomst voor bestuurdersdis-
play (p. 104)
Typegoedkeuring voor radareenheden
(p. 317)
WIELEN EN BANDEN
WIELEN EN BANDEN
486
Banden
De banden bieden onder meer draagvermogen,
grip op de ondergrond, trillingsdemping en
beschermen de wielen tegen slijtage.
De banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowel het type, de maat,
de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn
belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte houdbaarheidsda-
tum. Na enkele jaren worden de banden hard en
neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af.
Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo
nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzon-
der voor winterbanden. De laatste cijfers van de
cijferreeks geven de week en het jaar van pro-
ductie aan. Het is de zogeheten DOT-code
(Department of Transportation) van de band en
bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 0715. De
band op de afbeelding is de 07e week van het
jaar 2015 geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door
een vakman laten controleren, ook al zien ze er
intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan ban-
den gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken
wordt, als banden zelden of nooit worden
gebruikt. Daarbij kan de werking van de band
worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die
u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen.
Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare
kenmerken van een band die ongeschikt is voor
gebruik.
Slijtage en onderhoud
De juiste bandenspanning levert een gelijkmati-
ger slijtage op. De rijstijl, de bandenspanning, het
klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed
op de snelheid waarmee de banden verouderen
en slijten.
Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en
slijtpatronen in de banden tegen te gaan kunt u
de wielen op de voor- en achteras onderling van
plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na ca.
5000 km uit en doe dat daarna om de
10.000 km opnieuw.
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent
van de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver-
schil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profiel-
diepte) van de banden, dienen de minst versleten
banden altijd op de achteras te zitten. Slippende
voorwielen zijn makkelijker te corrigeren dan slip-
pende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft
rijden in plaats van uit te breken met de achter-
kant waarbij u mogelijk de controle over de auto
verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen
nooit vóór de voorwielen grip verliezen.
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan voor een oncon-
troleerbare auto zorgen.
Opslag
Bewaar wielen met omgelegde banden altijd lig-
gend of hangend - nooit staand.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 488)
De draairichting van de banden. (p. 487)
Slijtage-indicator van banden (p. 487)
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 489)
Noodreparatieset voor banden (p. 499)
Maataanduiding voor banden (p. 512)
WIELEN EN BANDEN
487
De draairichting van de banden.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een bepaalde
richting draaien, staat deze richting aangegeven
met een pijl op de zijkant van de band.
De pijl geeft de draairichting van de band aan.
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting
hebben. Banden mogen alleen van voor naar
achter verwisseld worden, nooit van links naar
rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd
aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de
auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en
drab minder goed afvoeren. Monteer de banden
met het diepste profiel altijd op de achteras (om
het gevaar voor slippen te verminderen).
N.B.
Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat
en ook hetzelfde merk voor beide wielparen
hebt.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 486)
Slijtage-indicator van banden
De slijtage-indicator geeft de status aan van de
profieldiepte van de band.
De slijtage-indicator is een smalle ophoging die
dwars op het bandenprofiel staat. Op de zijkant
van de band staan de letters TWI (Tread Wear
Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk
zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten
is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Ver-
vang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let
erop dat een band met een gering profiel zeer
weinig grip op het wegdek heeft bij regen of
sneeuw.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 486)
WIELEN EN BANDEN
488
Bandenspanning controleren
Het gebruik van de juiste bandenspanning ver-
hoogt de rijveiligheid, bespaart brandstof en
komt de levensduur van banden ten goede.
Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt
is normaal. De bandenspanning varieert ook
afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Een te
lage bandenspanning heeft een negatieve inwer-
king op het brandstofverbruik, de levensduur van
de banden en de rijeigenschappen van de auto.
Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt,
kunnen de banden oververhit en beschadigd
raken. De bandenspanning is van invloed op het
rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de
rijeigenschappen.
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker voor op de portierstijl aan de
bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier)
staat de juiste bandenspanning voor uw auto
aangegeven bij verschillende belading en snel-
heid.
Zuiniger rijden met ECO-bandenspanning
Voor optimale zuinigheid bij snelheden tot
160 km/h (100 mph) wordt de ECO-banden-
spanning geadviseerd (zowel bij maximale als bij
lichte belading).
Bandenspanning controleren
1. Controleer iedere maand de bandenspan-
ning. Voer de controle uit bij koude banden,
wat betekent dat de banden even koud/
warm zijn als hun omgeving. Al na enkele
kilometers rijden worden de banden warm en
loopt de spanning op.
2. Vul zo nodig lucht bij zodat de bandenspan-
ning overeenkomt met de goedgekeurde
bandenspanning op de bandenspannings-
sticker.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 486)
Controleer de bandenspanning met het sys-
teem voor bandenspanningscontrole
(p. 491)
Band oppompen met de compressor uit de
noodreparatieset voor banden (p. 503)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 581)
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
489
Bandenspanningscontrolesysteem
3
Het bandenspanningscontrolesysteem Tyre
Pressure Monitoring System (TPMS) waar-
schuwt u met een controlesymbool op het
bestuurdersdisplay voor een te lage banden-
spanning in één of meer banden van de auto.
Als het symbool eerst ongeveer een minuut knip-
pert en vervolgens constant gaat branden, kan
dat komen doordat het systeem niet in staat is
om een te lage bandenspanning te detecteren of
ervoor te waarschuwen.
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van sensoren op de ventielen van de
banden. Bij snelheden van zo'n 30 km/h
(20 mph) of hoger controleert het systeem de
bandenspanning. Als de bandenspanning te laag
is, gaat het controlesymbool voor lage banden-
spanning op het bestuurdersdisplay branden en
verschijnt een melding.
Symbool Betekenis
Het symbool brandt bij een te lage
bandenspanning.
Bij een storing in het TPMS gaat
het symbool eerst ongeveer één
minuut knipperen, waarna het con-
tinu brandt.
Algemene informatie over het systeem voor
bandenspanningscontrole
Iedere band, ook de reserveband*, moet elke
maand gecontroleerd worden. Bij controle moet
de band koud zijn en de luchtdruk hebben die
door de autofabrikant wordt aanbevolen op de
bandenspanningssticker of in de bandenspan-
ningstabel. Als de auto banden heeft met een
andere maat dan de maat die door de fabrikant
wordt aanbevolen, moet u uitzoeken wat voor
deze banden het juiste luchtdrukniveau is.
Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien
van een bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat aangeeft wanneer de luchtdruk in
een of meer banden te laag is. Als het controle-
symbool voor lage luchtdruk gaat branden, moet
u zo snel mogelijk stoppen, de banden controle-
ren en de banden oppompen tot de juiste druk.
Rijden op banden met een te lage bandenspan-
ning kan ertoe leiden dat de band oververhit
raakt, waardoor de band lek kan gaan. Door een
lage bandenspanning gaat u ook minder zuinig
rijden en gaan de banden minder lang mee én
het kan gevolgen hebben voor ritten met de auto
en het vermogen om tot stilstand te komen. Let
erop dat het TPMS geen vervanging vormt voor
normaal bandenonderhoud. De bestuurder is
ervoor verantwoordelijk dat de bandenspanning
correct is, óók als de grenswaarde voor lage ban-
denspanning niet is bereikt en het controlesym-
bool daardoor nog niet is gaan branden.
De auto is ook voorzien van een indicator voor
storingen in het TPMS-systeem. Deze geeft aan
wanneer het systeem niet correct werkt. De indi-
cator voor storingen in het TPMS-systeem is
gecombineerd met het controlesymbool voor lage
bandenspanning. Als het systeem een storing
detecteert, gaat het symbool op het bestuurders-
display circa één minuut knipperen om vervol-
gens te blijven branden. Dit wordt telkens her-
haald als de auto wordt gestart tot de storing is
verholpen. Als het symbool brandt, kan dat gevol-
gen hebben voor het vermogen van het systeem
om lage bandenspanning te detecteren en ervoor
te waarschuwen.
Storingen in het TPMS-systeem kunnen diverse
oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat er een reser-
vewiel is geplaatst of andere banden of wielen
waardoor TPMS niet correct kan functioneren.
Controleer altijd het controlesymbool voor TPMS
nadat u een of meer banden hebt vervangen om
zeker te weten dat de nieuwe band of het nieuwe
wiel goed werkt in combinatie met TPMS.
Zowel originele fabrieksbanden als naderhand
gemonteerde banden zijn te voorzien van ven-
tielen met TPMS-sensoren. Bij gebruik van een
reservewiel of ander wiel zonder TPMS-sensor
3
Standaard op bepaalde markten.
||
WIELEN EN BANDEN
490
verschijnt de foutmelding na enkele minuten rij-
den op het bestuurdersdisplay.
Ook mét dit systeem moet u het normale onder-
houd aan de banden blijven plegen.
Melding op bestuurdersdisplay
De volgende meldingen kunnen verschijnen in
combinatie met een brandend controlesymbool:
Bandenspanningssyst. Service vereist.
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar
Bandenspanning laag alsook welke
band(en) het betreft.
Band nu oppompen, alsook welke
band(en) het betreft.
Als het systeem niet kan vaststellen welke band
een lage spanning heeft, volgt er een algemene
waarschuwing:
Bandenspanning laag Controleer de
banden
Band nu oppompen Controleer de
banden
Adviezen
Zorg dat alle banden van de auto, ook de
winterbanden, zijn voorzien van TPMS-senso-
ren.
Verplaats de sensoren niet tussen verschil-
lende banden.
Bij vervanging van een van de banden of ver-
huizing van de TPMS-sensor naar een
andere band moet u de ventielafdichting en
het ventielinzetstuk vervangen.
Bij montage van een TPMS-sensor moet de
auto minstens 15 minuten hebben stilge-
staan, omdat anders een foutmelding op het
bestuurdersdisplay verschijnt.
Controleer het systeem altijd na het verwis-
selen van wielen om er zeker van te zijn dat
de vervangende wielen compatibel zijn met
het systeem. Zorg ervoor dat nieuwe wielen
een TPMS-sensor hebben. Dit om storings-
meldingen voor het systeem te voorkomen.
N.B.
Bij het vervangen van de bandenmaat waar-
door de aanbevolen bandenspanning veran-
dert, moet het TPMS-systeem opnieuw wor-
den geconfigureerd. Neem voor aanvullende
informatie contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
Systeem uitschakelen
4
U kunt het bandenspanningscontrolesysteem uit-
schakelen via het middendisplay.
1. Parkeer de auto en zet de motor af.
2.
Activeer contactslotstand I.
3.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
4.
Druk op
My Car IntelliSafe en verwijder
de markering bij
Controle
bandenspanning.
> Het systeem blijft tot heractivering uit-
staan.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 486)
Controleer de bandenspanning met het sys-
teem voor bandenspanningscontrole
(p. 491)
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 493)
Lage bandenspanning verhelpen bij auto's
met bandenspanningscontrolesysteem
(p. 492)
Typegoedkeuring voor bandenspanningscon-
trolesysteem (p. 495)
4
Geldt alleen voor bepaalde markten.
WIELEN EN BANDEN
491
Controleer de bandenspanning met
het systeem voor
bandenspanningscontrole
9
Met het systeem voor bandenspanningscontrole,
Tyre Pressure Monitoring System (TPMS), kunt
u op het middendisplay de bandenspanning
bekijken.
Status controleren
Open de app Auto status op
het appscherm en druk op
Status om de gemeten waar-
den voor bandenspanning te
bekijken.
De grafische voorstelling geeft de bandenspan-
ning aan voor alle banden.
Statusscherm
10
.
Statusindicatie
Als de bandenspanning normaal is (d.w.z. boven
de grenswaarde voor lage bandenspanning ligt),
wordt alleen de waarde voor de bandenspanning
weergegeven.
Een gele markering onder de waarde voor de
bandenspanning duidt op een lage banden-
spanning. Stop onmiddellijk om de banden-
spanning te controleren/corrigeren.
Een rode markering onder de waarde voor de
bandenspanning duidt op een zeer lage ban-
denspanning. Stop onmiddellijk om de ban-
denspanning te corrigeren.
Als de bandenspanningswaarde ontbreekt,
moet u mogelijk enkele minuten sneller dan
30 km/h (20 mph) rijden om de waarde
weer te laten verschijnen. Dit kan komen
doordat het systeem nog geen waarde heeft
gemeten of omdat er een kalibratie bezig is.
Een knipperend controlesymbool dat na ca. 1
minuut constant gaat branden en de melding
Service vereist duiden op een storing in het
systeem.
Instellingen voor
bandenspanningscontrolesysteem
Eenheid voor de bandenspanning wijzigen via het
middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Eenheden.
3.
Onder
Bandenspanning kiest u de gewen-
ste eenheid voor de bandenspanning: Bar,
kPa of Psi.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 489)
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 493)
Lage bandenspanning verhelpen bij auto's
met bandenspanningscontrolesysteem
(p. 492)
Autostatus (p. 514)
9
Standaard op bepaalde markten.
10
De afbeelding is schematisch. Afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
492
Lage bandenspanning verhelpen bij
auto's met
bandenspanningscontrolesysteem
14
Als het bandenspanningscontrolesysteem, Tyre
Pressure Monitoring System (TPMS), waar-
schuwt, is de bandenspanning in een of meer
banden van de auto te laag.
Controleer de bandenspanning en cor-
rigeer deze zo nodig, wanneer het con-
trolesymbool voor TPMS gaat branden
en de melding
Bandenspanning laag
of Band nu oppompen verschijnt.
1. Controleer met een manometer de banden-
spanning van de aangegeven banden.
2. Pomp de banden op tot de juiste spanning,
volgens de bandenspanningssticker aan de
binnenkant van de portierstijl aan bestuur-
derszijde.
3. Om het TPMS-symbool en de melding te ver-
wijderen, moet u soms enkele minuten in de
auto rijden op een snelheid hoger dan
30 km/h (20 mph).
N.B.
Het TPMS hanteert een zogeheten span-
ningswaarde die gecorrigeerd wordt op
basis van de banden- en buitentempera-
tuur. Dit betekent dat de bandenspanning
iets kan afwijken van de aanbevolen
spanningswaarden die staan aangegeven
op de bandenspanningssticker op de B-
stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en
achterportier). Het kan daarom nodig zijn
warme banden op te pompen tot ca. 0,3
bar, ofwel 30 kPa, boven de aanbevolen
bandenspanning teneinde een bericht
inzake lage spanning weg te nemen.
Controleer de bandenspanning bij koude
banden om de verkeerde bandenspan-
ning tegen te gaan. Koude banden heb-
ben dezelfde temperatuur als de omge-
ving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele
kilometers rijden worden de banden
warm en loopt de spanning op.
14
Standaard op bepaalde markten.
WIELEN EN BANDEN
}}
493
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
WAARSCHUWING
Houd bij het oppompen van een band met
TMPS het mondstuk recht tegen het ventiel
aan om het ventiel niet te beschadigen.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de controle
over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 489)
Controleer de bandenspanning met het sys-
teem voor bandenspanningscontrole (p. 491)
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 493)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 581)
Band oppompen met de compressor uit de
noodreparatieset voor banden (p. 503)
Bandenspanningscontrolesysteem
1
8
Wijzig zo nodig de referentiewaarden voor het
bandenspanningscontrolesysteem, Tyre
Pressure Monitoring System (TPMS).
Kalibreer het TPMS-systeem na het afstellen van
de bandenspanning volgens de aanbevelingen
van Volvo voor de bandenspanning, bijvoorbeeld
voorafgaand aan rijden met een zware lading of
met een hoge snelheid.
N.B.
De auto moet stilstaan bij het starten van de
kalibratie.
1. Zet de motor af.
||
WIELEN EN BANDEN
494
2. Pomp de banden op tot de gewenste span-
ning, volgens de bandenspanningssticker aan
de binnenkant van de portierstijl aan bestuur-
derszijde.
3. Start de motor.
4.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
5.
Druk op
Status om de bandenspannings-
controle te zien.
6.
Druk op
Kalibreren en daarna op Klaar.
U kunt de kalibratie ook starten via het
hoofdscherm van het middendisplay. Druk op
Instellingen My Car IntelliSafe en
kies
Bandenspanning kalibreren.
7. Rijd ten minste 10 minuten op een snelheid
van 30 km/h (20 mph) of hoger.
> De kalibratie start automatisch na het
opstarten. Het systeem geeft een bevesti-
ging na afloop van de kalibratie.
De nieuwe referentiewaarden zijn van kracht, tot-
dat u de kalibratie herhaalt.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 489)
Controleer de bandenspanning met het sys-
teem voor bandenspanningscontrole (p. 491)
Lage bandenspanning verhelpen bij auto's
met bandenspanningscontrolesysteem
(p. 492)
18
Standaard op bepaalde markten.
WIELEN EN BANDEN
}}
495
Typegoedkeuring voor
bandenspanningscontrolesysteem
2
2
De typegoedkeuring voor de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem, Tyre
Pressure Monitoring System (TPMS), staat in
onderstaande tabel.
Land/regio
Europa EU Schrader Electronics Ltd., hereby declares that this TPMS is in compliance with the essential requirements and other provisions of
Directive 1999/5/EC. The Declaration of Conformity may be consulted at [email protected]
Servië
Moldavië
22
Standaard op bepaalde markten.
||
WIELEN EN BANDEN
496
Land/regio
Oekraïne
Schrader Electronics і є,   і і VHSS4     і
і ііє  і  і і іі і
(іь)  ( КМ № 679 і 24  2009 .) Ді ііі ь 
і Schrader Electronics  єь     
Brazilië
Verenigde Arabi-
sche Emiraten
TRA
REGISTERED NO:ER36479/14
DEALER NO:DA0047074/10
WIELEN EN BANDEN
}}
497
Land/regio
Filippijnen
Jordanië Kingdom of Jordan Type approval for tyre pressure sensor.
Manufacturer: Schrader Electronics Ltd
Model: VH SS4
Type Approval Number: TRC/LPD/2014/261
Singapore Complies with
IDA Standards
DA 105282
Zuid-Afrika
||
WIELEN EN BANDEN
498
Land/regio
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d'agrément: MR10410 ANRT
2015
Date d'agrément: 21/05/2015
Argentinië Schrader VHSS4 Numero de Registro CNC: AFTIC: H-14802
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrolesysteem (p. 489)
WIELEN EN BANDEN
499
Noodreparatieset voor banden
U gebruikt de noodreparatieset voor banden,
Temporary Mobility Kit (TMK), om een lek in een
band tijdelijk af te dichten én om de banden-
spanning te controleren en zo nodig aan te pas-
sen.
De noodreparatieset voor banden bestaat uit een
compressor en een bus met afdichtmiddel. Het
afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voe-
ren. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek
in het loopvlak effectief af.
De noodreparatieset voor banden leent zich min-
der goed voor banden met een gat in het zijvlak.
Gebruik de noodreparatieset niet voor banden
met diepe sneeën, barsten of soortgelijke
beschadigingen.
N.B.
De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld
voor het repareren van banden met een lek in
het loopvlak.
N.B.
De compressor voor provisorische bandenre-
paratie is door Volvo getest en goedgekeurd.
Positie
De noodreparatieset voor banden zit in het blok
schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte.
Locatie in de bagageruimte.
24
De bus met afdichtmiddel
Vervang de bus met afdichtmiddel voordat de
houdbaarheidsdatum verstreken is en na ieder
gebruik. Behandel de vervangen bus als klein
chemisch afval (KCA).
WAARSCHUWING
De bus bevat 1,2-Ethanol en natuurrubber-
latex.
Gevaarlijk bij inname. Kan bij huidcontact
allergie veroorzaken.
Contact met de huid en ogen vermijden.
Buiten bereik van kinderen bewaren.
WAARSCHUWING
Wanneer de vloeistof op de huid terechtkomt,
moet u de vloeistof met een ruime hoeveel-
heid water en zeep verwijderen.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden gebruiken
(p. 500)
Band oppompen met de compressor uit de
noodreparatieset voor banden (p. 503)
Banden (p. 486)
24
De afbeelding is schematisch - afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
500
Noodreparatieset voor banden
gebruiken
Dicht een lek met de noodreparatieset voor ban-
den, Temporary Mobility Kit (TMK).
Overzicht
Voedingskabel
Luchtslang
Drukreduceerventiel
Beschermdop
Bushouder (oranje deksel)
Manometer
Sticker, toelaatbare maximumsnelheid
Bus met afdichtmiddel
Knop
Aansluiten
1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de
alarmlichten in, als u een lekke band moet
afdichten langs een drukke weg.
Laat een eventuele spijker of iets dergelijks
in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af
te dichten.
2. Verwijder de sticker met de toelaatbare maxi-
mumsnelheid (die aan de ene kant van de
compressor zit) en bevestig deze op het
stuurwiel. Rijd na gebruik van de noodrepara-
tieset voor banden nooit sneller dan
80 km/h (50 mph).
3.
Controleer of de knop in stand 0 staat en
neem de voedingskabel en de luchtslang
erbij.
4. Schroef het oranje deksel van de compressor
los en draai de drop van de bus.
N.B.
Voor het gebruik de verzegeling van de bus
niet verbreken. Bij het indraaien van de bus
wordt de verzegeling automatisch verbroken.
WIELEN EN BANDEN
}}
501
5. Schroef de bus tot aan de aanslag in de bus-
houder vast.
> De bus en de bushouder zijn voorzien van
een terugdraaiblokkering om te voorko-
men dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt
een vastgeschroefde bus niet meer uit de
bushouder losdraaien. De bus is alleen in
een werkplaats te verwijderen; geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
WAARSCHUWING
Het afdichtmiddel kan de huid irriteren. Bij
huidcontact het middel direct met zeep en
water afspoelen.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los, aangezien deze een
blokkering heeft om lekkage te voorkomen.
6. Draai het ventieldopje van de band los.
Controleer of het drukreduceerventiel van de
luchtslang volledig vastgeschroefd is en
schroef de ventielaansluiting tot aan de aan-
slag vast over de draadwindingen van het
bandventiel.
7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbij-
zijnde 12V-aansluiting en start de auto.
N.B.
Zorg er bij een actieve compressor voor dat
geen van de overige 12V-aansluitingen in
gebruik is.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto
achter als de motor draait.
8. Schakel de compressor in door de knop in
stand I te zetten.
WAARSCHUWING
Ga nooit naast de band staan terwijl de com-
pressor aan het pompen is. Bij barsten, onef-
fenheden en dergelijke dient u de compressor
onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat
geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een
erkende bandenwerkplaats te bezoeken.
N.B.
Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar
toenemen. De druk daalt echter na ca. 30
seconden.
9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmid-
del.
BELANGRIJK
Kans op oververhitting. De compressor mag
niet langer dan 10 minuten werken.
10. Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen. De
bandenspanning moet minimaal 1,8 bar en
maximaal 3,5 bar bedragen. (Laat eventueel
lucht ontsnappen via het drukreduceerventiel,
als de bandenspanning te hoog is.)
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar,
is het gat in de band te groot. Beëindig in dat
geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een
erkende bandenwerkplaats te bezoeken.
11. Schakel de compressor uit en koppel de voe-
dingskabel los.
12. Schroef de luchtslang los van het bandven-
tiel en plaats het ventieldopje terug op de
band.
13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om
te voorkomen dat restanten afdichtmiddel
weglekken.
||
WIELEN EN BANDEN
502
14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie min-
stens 3 km af bij een snelheid van maximaal
80 km/h (50 mph), zodat het afdichtmiddel
de band kan afdichten.
N.B.
Tijdens de eerste slagen die de band rond-
draait spuit er afdichtvloeistof uit het gat.
WAARSCHUWING
Houd bij het wegrijden omstanders uit de
buurt van de auto om te voorkomen dat ze
afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand
moet minimaal twee meter zijn.
15.
Controle achteraf
Sluit de luchtslang aan op het bandventiel en
schroef de ventielaansluiting tot aan de aan-
slag vast over de draadwindingen van het
bandventiel. De compressor moet zijn uitge-
schakeld.
16. Lees de bandenspanning van de manometer
af.
Bij een spanning lager dan 1,3 bar is de
band niet goed afgedicht. Beëindig in dat
geval de rit. Neem contact op met een
bandenwerkplaats.
Bij een bandenspanning hoger dan 1,3
bar moet u de band oppompen tot de
spanning die staat aangegeven op de
bandenspanningssticker aan de binnen-
kant van de portierstijl aan bestuurders-
zijde (1 bar = 100 kPa). Laat bij een te
hoge bandenspanning lucht uit de band
ontsnappen.
17. Als de band moet worden opgepompt:
1. Sluit de voedingskabel aan op de dichtst-
bijzijnde 12V-aansluiting en start de auto.
2. Schakel de compressor in en pomp de
band op tot de spanning de bandenspan-
ningssticker.
3. Schakel de compressor uit.
18. Koppel de noodreparatieset voor banden los,
plaats de beschermdop op de luchtslang,
vouw de luchtslang op en plaats deze in de
daarvoor bestemde uitsparing.
Leg de noodreparatieset voor banden (TMK)
in de bagageruimte.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los, aangezien deze een
blokkering heeft om lekkage te voorkomen.
19. Plaats het ventieldopje terug op de band.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
N.B.
Vervang de bus met afdichtmiddel en de
slang na gebruik. Volvo adviseert u het ver-
vangen over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
WIELEN EN BANDEN
503
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats te rijden om de
beschadigde band te laten vervangen/repareren.
Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er
afdichtmiddel in de band zit.
WAARSCHUWING
Rijd na het gebruik van de noodreparatieset
voor banden niet sneller dan 80 km/h
(50 mph). Volvo adviseert een bezoek aan
een erkende Volvo-werkplaats voor een
inspectie van de gerepareerde band (maxi-
maal 200 km rijden). Het personeel kan
bepalen of de band te repareren is of moet
worden vervangen.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden (p. 499)
Band oppompen met de
compressor uit de noodreparatieset
voor banden
De originele banden van de auto zijn op te pom-
pen met de compressor uit de noodreparatieset
voor banden.
1. De compressor moet zijn uitgeschakeld. Zorg
dat de knop in stand 0 staat en neem de
kabel en de luchtslang erbij.
2. Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
3. Sluit de kabel aan op een van de
12V-aansluitingen in de auto en start de
motor.
WAARSCHUWING
Het inademen van uitlaatgassen kan levens-
gevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in
ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende
ventilatie hebben.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto
achter als de motor draait.
4. Schakel de compressor in door de knop in
stand I te zetten.
BELANGRIJK
Kans op oververhitting. De compressor mag
niet langer dan 10 minuten werken.
5. Pomp de band op tot de spanning die op de
bandenspanningssticker aan de binnenkant
van de portierstijl aan bestuurderszijde staat.
(Laat eventueel lucht ontsnappen met het
drukreduceerventiel, als de bandenspanning
te hoog is.)
6. Schakel de compressor uit. Koppel de lucht-
slang en de kabel los.
7. Plaats het ventieldopje terug.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden (p. 499)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 581)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
504
Bij het verwisselen van wielen
U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld
winterwielen of een reservewiel.
Neem de desbetreffende instructie in acht voor
het demonteren en monteren van wielen.
Bij montage van een andere
bandenmaat
Neem bij montage van een andere bandenmaat
altijd contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats voor een update van de software. Bij mon-
tage van een grotere of kleinere bandenmaat en
ook bij het vervangen van zomerbanden door win-
terbanden is mogelijk een update van de soft-
ware vereist.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 504)
Wiel monteren (p. 506)
Gereedschap in bagageruimte (p. 509)
Winterwielen (p. 508)
Reservewiel* (p. 508)
Wielbouten (p. 507)
Wielen demonteren
Instructie voor het demonteren van wielen bij het
verwisselen van wielen.
1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de
alarmlichten in, als u een wiel moet verwisse-
len langs een drukke weg.
2. Schakel de parkeerrem in en schakel stand
P in.
Geldt voor auto's met
Besturing
niveauregeling
*: Bij een auto met luchtve-
ring moet u de luchtvering uitschakelen,
voordat u de auto met een krik opneemt.
Schakel het systeem uit via het hoofdscherm
van het middendisplay door op Instellingen
My Car Ophanging te drukken en
Reg. ophanging+vering uitsch. te kiezen.
WAARSCHUWING
Controleer of de krik intact is, goed
gesmeerde schroefdraadwindingen heeft en
vrij van vuil is.
3.
Neem de krik*, de wielsleutel* en het demon-
tagegereedschap voor de kunststof wielbout-
doppen uit het blok schuimrubber.
Demontagegereedschap voor kunststof boutafdekkin-
gen.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
505
N.B.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band, monteren van winterbanden/
zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een
krik die voor het desbetreffende model
bestemd is. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg
in dat geval de gebruiksaanwijzing van de
desbetreffende krik.
4. Plaats wielblokken voor en achter de wielen
die op de grond blijven staan. Gebruik daar-
voor bijvoorbeeld grote houten blokken of
grote stenen.
5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in
de wielsleutel* vast.
BELANGRIJK
Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel
te worden gedraaid.
6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met
het demontagegereedschap.
7. Draai de wielbouten ½-1 slag linksom los
met de wielsleutel.
WAARSCHUWING
Leg nooit iets tussen de krik en de onder-
grond en evenmin tussen de krik en het krik-
steunpunt van de auto.
BELANGRIJK
De ondergrond dient vast en egaal te zijn en
niet te hellen.
8. Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik of de dragerarmen onder de
voorziene steunpunten in het onderstel van
de auto plaatst. Driehoekige markeringen op
de kunststof afdekking geven aan waar de
kriksteunpunten/hefpunten zitten. Er zitten
aan beide zijden van de auto twee kriksteun-
punten. Bij elk steunpunt zit een uitsparing
voor de krik.
||
WIELEN EN BANDEN
506
Breng de krik omhoog, zodat deze in contact
komt met het kriksteunpunt van de auto.
Controleer of de kop van de krik juist in het
steunpunt is geplaatst, zodat de verhoging in
het midden van de kop in de opening in het
steunpunt past en of de voet loodrecht onder
het steunpunt staat. Let ook op dat u de krik
zo draait dat de slinger zo ver mogelijk van de
zijkant van de auto komt. De armen van de
krik staan dan haaks op de rijrichting van de
auto.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op een krik
staat.
Laat nooit passagiers in de auto zitten als
deze op een krik staat. Bij het verwisselen van
een wiel langs de kant van de weg moeten
eventuele passagiers op een veilige plek gaan
staan.
9. Neem de auto zo ver op dat het wiel van de
grond komt. Verwijder de wielbouten en til
het wiel eraf.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
Auto opnemen (p. 521)
Wiel monteren (p. 506)
Gereedschap in bagageruimte (p. 509)
Wiel monteren
Instructie voor het monteren van wielen bij het
verwisselen van wielen.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op een krik
staat.
Laat nooit passagiers in de auto zitten als
deze op een krik staat. Bij het verwisselen van
een wiel langs de kant van de weg moeten
eventuele passagiers op een veilige plek gaan
staan.
1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en
de naaf.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten ste-
vig aan.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel
niet meer ongehinderd kan draaien.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
507
4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is
belangrijk dat u de wielbouten stevig aan-
haalt. Haal aan met 140 Nm. Controleer het
aanhaalkoppel met een momentsleutel.
5. Plaats de kunststof doppen terug op de wiel-
bouten.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 504)
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
Reservewiel* (p. 508)
Wielbouten
De wielen zitten met wielbouten op de naven
vast.
BELANGRIJK
U dient de wielbouten aan te halen met 140
Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de bout-
verbinding beschadigd raken.
Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd
zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele
accessoires van Volvo. Controleer met een
momentsleutel het aanhaalkoppel van de wiel-
bouten.
Afsluitbare wielbouten*
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte is ruimte om de dop voor de
afsluitbare wielbouten in op te bergen.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
508
Reservewiel*
Het reservewiel is te gebruiken voor vervanging
van een standaardwiel met een lekke band.
Het reservewiel wordt bewaard in een zak en
moet tijdens het rijden met twee banden aan de
vloer in de bagageruimte zijn bevestigd. De rug-
leuningen van de derde zitrij moeten dan neerge-
klapt zijn.
De banden moeten kruiselings over het wiel wor-
den gespannen en in de vier verankeringsogen
van de auto worden vastgezet.
Controleer regelmatig de bandenspanning, ook
van het reservewiel.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
Winterwielen
Winterwielen zijn aangepast voor winterse
omstandigheden.
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de
motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winter-
banden op alle vier de wielen.
N.B.
Informeer bij een Volvo-dealer naar de
geschiktste velgen en banden.
Tips bij het monteren van winterbanden
Noteer bij het vervangen van de zomerbanden
door winterbanden of andersom op de banden
aan welke kant ze zaten: bijvoorbeeld L voor links,
R voor rechts.
Banden met "spikes"
Winterbanden met "spikes" moeten de eerste
500-1000 km rustig worden ingereden, zodat de
"spikes" hun positie in kunnen nemen. Zo gaan
de banden en vooral de "spikes" langer mee.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het gebruik
van banden met spikes verschillen per land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperatu-
ren vergen meer van de banden dan zomerse rit-
ten. Daarom adviseert Volvo een minimale profiel-
diepte van 4 mm voor winterbanden.
Sneeuwkettingen
Volvo adviseert om geen sneeuwkettingen te
gebruiken bij bandenmaten van meer dan
19 inch.
De montage-instructies worden bij originele
sneeuwkettingen van Volvo meegeleverd in de
verpakking.
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toe-
gestaan op de voorwielen (geldt ook voor model-
len met voorwielaandrijving). Rijd met sneeuwket-
tingen nooit sneller dan 50 km/h (30 mph). Rijd
evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de
sneeuwkettingen als de banden daardoor over-
matig slijten.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
509
WAARSCHUWING
Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of
vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afge-
stemd op het model en op de band- en vel-
gafmetingen. Alleen enkelzijdige sneeuwket-
tingen zijn toegestaan.
Volvo adviseert u om bij twijfel over het juiste
type sneeuwketting contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde
sneeuwketting kan ernstige schade aan de
auto veroorzaken en aanleiding geven tot een
ongeluk.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
Gereedschap in bagageruimte
In de bagageruimte van de auto ligt gereed-
schap dat bijvoorbeeld bij slepen of bij het ver-
wisselen van een wiel kan worden gebruikt.
De afbeelding is schematisch - afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte ligt het sleepoog van de auto, een
noodreparatieset voor banden, gereedschap om
de kunststof doppen van de wielbouten te verwij-
deren, de krik* en de wielsleutel*. Er is tevens
ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten
in op te bergen.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
Krik* (p. 510)
Gevarendriehoek (p. 509)
EHBO-set (p. 511)
Gevarendriehoek
Gebruik de gevarendriehoek om medewegge-
bruikers te waarschuwen, als u onderweg met
pech stil komt te staan.
Activeer ook de alarmlichten.
Opbergmogelijkheid
De gevarendriehoek zit in de ruimte aan de bin-
nenkant van de achterklep.
Gevarendriehoek opzetten
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
510
Open de klep door eerst de knop 90 graden
te draaien en vervolgens de klep uit zijn
bevestigingen aan de boven- en onderkant
te trekken.
Druk het snapslot waarmee de gevarendrie-
hoek vastzit licht naar rechts en verwijder de
houder.
Haal de gevarendriehoek uit de houder, klap
de gevarendriehoek uit en zet de uiteinden in
elkaar.
Klap de steunpoten van de gevarendriehoek
uit.
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek. Zet de gevarendrie-
hoek op een passend punt achter de auto op om
achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen.
Zorg er na gebruik voor dat de gevarendriehoek
en de houder goed vastzitten in hun opberg-
ruimte en dat de klep helemaal dicht is.
Gerelateerde informatie
Gereedschap in bagageruimte (p. 509)
Alarmlichten (p. 149)
Krik*
Gebruik de krik om de auto omhoog te brengen
om bijvoorbeeld een wiel te verwisselen.
Gebruik alleen de originele krik bij vervangen
door het reservewiel of bij wisselen tussen
zomer- en winterbanden. Houd de schroef van de
krik altijd goed ingevet.
BELANGRIJK
Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor
bestemde plaats in de bagageruimte wanneer
u ze niet nodig hebt.
De krik past alleen als deze tot in de juiste stand
omlaaggedraaid wordt.
N.B.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band, monteren van winterbanden/
zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een
krik die voor het desbetreffende model
bestemd is. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg
in dat geval de gebruiksaanwijzing van de
desbetreffende krik.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
511
Geldt voor auto's met niveauregeling*
Bij een auto met luchtvering moet u de luchtve-
ring uitschakelen, voordat u de auto met de krik
opneemt.
Zet de functie uit via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Reg. ophanging+vering uitsch..
Gerelateerde informatie
Gereedschap in bagageruimte (p. 509)
Auto opnemen (p. 521)
EHBO-set
De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen
van eerste hulp.
De EHBO-set zit rechts in de bagageruimte.
Gerelateerde informatie
Gereedschap in bagageruimte (p. 509)
Maataanduiding voor wielen
Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in
de onderstaande tabel.
Alle wielen hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 8Jx18x42,5.
8 Velgbreedte in inch
J Profiel velgrand
18 Velgdiameter van de band
42,5 Bolling in mm (afstand tussen de verti-
cale aslijn door het wiel en het contact-
vlak met de naaf)
De typegoedkeuring van de auto geldt in combi-
natie met bepaalde wielen en banden.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 486)
Maataanduiding voor banden (p. 512)
WIELEN EN BANDEN
512
Maataanduiding voor banden
Aanduidingen voor de afmetingen, lastindex en
snelheidsklasse van de banden.
De typegoedkeuring van de auto geldt in combi-
natie met bepaalde wielen en banden.
Maataanduiding
Alle banden hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 235/60 R18 103 H.
235 Breedte van de band (mm)
60 Verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R Aanduiding voor radiaalbanden
18 Velgdiameter van de band
103 Aanduiding van het draagvermogen van
de band, lastindex (LI)
H Aanduiding van de snelheidslimiet van
de band, snelheidsklasse (SS). (In het
gegeven geval 210 km/h (130 mph).)
Lastindex
Iedere band heeft een bepaald draagvermogen,
wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het
gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen
van de banden. De toelaatbare minimumindex
staat in de lastindextabel.
Snelheidsklasse
Elke band is berekend op een bepaalde maxi-
mumsnelheid. De snelheidsklasse, SS (Speed
Symbol), van de banden moet minimaal overeen-
komen met de topsnelheid van de auto. In onder-
staande tabel staat welke toelaatbare maximum-
snelheid voor de verschillende snelheidsklassen
(SS) geldt. De enige uitzondering hierop vormen
winterbanden
25
, waarvoor een lagere snelheids-
klasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van der-
gelijke banden mag u niet sneller rijden dan de
maximumsnelheid die voor het gebruikte banden-
type geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een
maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph).) De
gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de
maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op
de banden.
N.B.
In de tabel staat de maximaal toegestane
snelheid.
Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winter-
banden)
T 190 km/h (118 mph)
H 210 km/h (130 mph)
V 240 km/h (149 mph)
W 270 km/h (168 mph)
Y 300 km/h (186 mph)
WAARSCHUWING
De minimaal toelaatbare lastindex (LI) en de
snelheidsklasse (SS) van de banden op auto’s
met de verschillende motorvarianten vindt u in
de registratiepapieren van de auto. Bij gebruik
van banden met een te lage lastindex of snel-
heidsklasse kunnen de banden oververhit en
beschadigd raken.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 486)
Maataanduiding voor wielen (p. 511)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 581)
25
Onder winterbanden worden zowel banden met als zonder "spikes" verstaan.
ONDERHOUD EN SERVICE
ONDERHOUD EN SERVICE
514
Serviceprogramma van Volvo
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil
te houden, dient u de voorschriften van het Ser-
viceprogramma van Volvo op te volgen zoals die
omschreven staan in het Service- en garantie-
boekje van Volvo.
Volvo adviseert u om service- en onderhouds-
werkzaamheden over te laten aan een erkende
Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken
over het personeel, het speciale gereedschap en
de servicehandboeken waardoor zij u een zo
hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garande-
ren.
BELANGRIJK
Om de garantie van Volvo te laten gelden,
moet u het Service- en garantieboekje con-
troleren en volgen.
Service en reparatie
Voer regelmatig onderhoud uit aan de auto. Houd
de door Volvo geadviseerde onderhoudsinterval-
len aan.
Laat eventuele controles en reparaties over aan
een erkende werkplaats.
WAARSCHUWING
Deze auto niet zélf repareren. Losgeraakte
stroomkabels en/of onderdelen mogen alleen
worden aangesloten door een erkende werk-
plaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Laadkabel met regeleenheid
BELANGRIJK
Probeer de regeleenheid niet te modificeren.
Gerelateerde informatie
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 528)
Autostatus
De algehele status van de auto kan worden
weergegeven op het middendisplay, terwijl ook
afspraken voor service kunnen worden gemaakt.
De app Auto status start u
vanaf het appscherm op het
middendisplay. De app heeft
drie tabs:
Berichten - opgeslagen statusmeldingen
Status - controleren van bandenspanning en
motoroliepeil
Afspraken - afspraken maken voor service-
beurten en reparatie.
Gerelateerde informatie
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 113)
Controleer de bandenspanning met het sys-
teem voor bandenspanningscontrole (p. 491)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 526)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 515)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
515
Afspraak maken voor servicebeurt
en reparatie
3
Informatie over geplande afspraken voor service
en reparatie bekijken vanuit een Connected Car.
De informatie wordt verwerkt in de app
Auto
status, die u opent vanaf het appscherm op het
middendisplay.
Deze dienst vormt voor bepaalde markten een
handige manier om rechtstreeks vanuit de auto
een afspraak voor service of reparatie te maken.
De autogegevens worden doorgestuurd naar uw
dealer ter voorbereiding op het werkplaatsbe-
zoek. U krijgt van de dealer dan een boekings-
voorstel. Op bepaalde markten herinnert het sys-
teem u tijdig aan geplande afspraken en het navi-
gatiesysteem
4
kan bovendien in routebegeleiding
naar de werkplaats voorzien. U kunt in de auto
ook beschikken over informatie over uw dealer.
Ook kunt u op elk gewenst moment contact
opnemen met uw werkplaats.
Voordat de dienst te gebruiken is
Volvo ID
Maak een Volvo ID aan, zie het artikel "Volvo
ID".
Registreer de Volvo ID voor de auto, zie het
artikel "Volvo ID". Als er al een Volvo ID is,
gebruikt u hetzelfde e-mailadres als bij het
aanmaken van het Volvo ID.
Ander contactadres
Als u een ander e-mailadres wilt opgeven, kunt u
dit doen door contact op te nemen met een
Volvo-dealer.
Volvo-dealer kiezen
Kies de Volvo-dealer waar u contact mee wilt
opnemen voor service en reparaties door naar
www.volvocars.com te gaan en daar verder te
navigeren naar My Volvo.
Voorwaarden voor het maken van afspraken
vanuit de auto
Om afspraakinformatie te kunnen uitwisselen
vanuit de auto, moet de auto verbinding hebben.
Zie het artikel "Connected Car".
Dienst gebruiken
Wanneer het tijd is voor service en in sommige
gevallen ook wanneer de auto aan reparatie toe
is, verschijnt een melding op het bestuurdersdis-
play en op het middendisplay. Het tijdstip voor
service wordt bepaald door de verstreken tijd, het
aantal uren dat de motor gedraaid heeft of het
aantal gereden kilometers sinds de laatste servi-
cebeurt.
U kunt een werkplaatsbezoek ook later inplannen
via de webportal My Volvo. Om te zorgen dat uw
dealer de laatste informatie over uw auto krijgt,
kunt u de autogegevens doorsturen. Zie het arti-
kel "Autogegevens sturen" hieronder.
Connected Service Booking
Vul een boekingsaanvraag in, wanneer u dat wilt
of wanneer op het bestuurdersdisplay en boven
op het middendisplay de melding verschijnt dat
service of reparatie vereist is.
3
Geldt voor bepaalde markten.
4
Geldt voor Sensus Navigation*.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
516
Boekingsaanvraag invullen en versturen
De motor van de auto moet draaien om een boe-
kingsaanvraag te kunnen versturen.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Afspraak aanvragen.
4.
Zorg ervoor dat u het juiste
Volvo-id invult.
5.
Zorg ervoor dat u de gewenste
Dealer invult.
6.
Kies
Gewenste monteur
5
.
7.
Selecteer
Ik wacht bij voorkeur tijdens
bezoek of Ik lever de auto bij voorkeur
in
5
.
8.
Als
Ik lever de auto bij voorkeur in geko-
zen is, kiest u ook Ik wens vervangend
vervoer
als u een leenauto wilt
5
.
9. Geef informatie voor de werkplaats aan in
het veld
Informatie voor de werkplaats,
bijvoorbeeld of er iets is dat u tijdens het
bezoek aan de werkplaats wilt laten doen of
andere belangrijke informatie voor uw werk-
plaats.
U kunt ook op de knop drukken en uw gege-
vens dicteren. De gedicteerde gegevens ver-
schijnen dan in het informatieveld van de
boekingsaanvraag.
10.
Druk op de knop
Afspraakverzoek
verzenden.
> U krijgt binnen enkele dagen een boe-
kingsvoorstel
6
. U krijgt dezelfde informatie
ook via e-mail toegezonden en de infor-
matie is ook te bekijken op My Volvo.
Als u de boekingsaanvraag hebt ver-
stuurd, verdwijnt voor sommige markten
de melding dat de auto service nodig
heeft van het bestuurdersdisplay.
11.
Druk op de knop
Verzoek annuleren als u
de aanvraag wilt annuleren.
De boekingsaanvraag bevat autogegevens wan-
neer deze via uw internetverbinding vanaf de auto
naar de werkplaats wordt verzonden. Met deze
informatie kan de werkplaats de aanvraag
gemakkelijker inplannen.
Voorstel voor afspraak accepteren
De auto haalt het boekingsvoorstel op via uw
internetverbinding wanneer het beschikbaar is.
Wanneer de auto een boekingsvoorstel heeft
ontvangen, verschijnt een melding boven aan het
middendisplay.
1. Druk op de melding.
2. Als het voorstel u schikt, drukt u op de knop
Accepteren. Zo niet, druk dan op knop
Nieuw voorstel of knop Afwijzen.
Bij acceptatie van een boekingsvoorstel wordt de
reactie via uw internetverbinding naar de werk-
plaats gestuurd.
5
Geldt voor bepaalde markten.
6
Het tijdsbestek kan per markt verschillen.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
517
Autogegevens sturen
De motor van de auto moet draaien om autoge-
gevens te kunnen sturen.
U kunt op elk gewenst moment autogegevens
vanuit de auto verzenden, bijvoorbeeld als u
rechtstreeks via de webportal My Volvo een
afspraak bij de werkplaats maakt. Uw werkplaats
beschikt dan over betere basisgegevens.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Autodata verzenden.
> Boven aan het middendisplay verschijnt
een melding dat er autogegevens worden
verzonden. U kunt de gegevensoverdracht
annuleren door op het kruisje in de activi-
teitsindicator te drukken.
De autogegevens worden verzonden via
uw internetverbinding.
Zie werkplaatsgegevens
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Werkplaats- informatie.
> Er wordt een pop-upvenster geopend met
informatie over uw dealer.
4. Bel desgewenst uw dealer of druk op het
adres of de gps-coördinaten voor routebege-
leiding naar de werkplaats
4
.
Afspraakinformatie en autogegevens
Bij het maken van een afspraak voor een service-
beurt of het verzenden van autogegevens vanuit
uw auto worden boekingsinformatie en autoge-
gevens verzonden via uw internetverbinding. Aan
de hand van de autogegevens kan de werkplaats
zich beter voorbereiden op uw bezoek.
De autogegevens bestaan uit gegevens op de
volgende gebieden:
servicebehoefte
tijd sinds laatste servicebeurt
functiestatus
vloeistofpeilen
kilometerstand
identificatienummer van de auto (VIN
7
)
softwareversie van de auto
diagnosegegevens van de auto.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 23)
Auto met internetverbinding (p. 465)
Autostatus (p. 514)
4
Geldt voor Sensus Navigation*.
7
Vehicle Identification Number.
ONDERHOUD EN SERVICE
518
Externe updates
Meerdere systemen in de auto kunnen worden
bijgewerkt vanaf het middendisplay bij een Con-
nected Car.
De app Updates start u vanaf
het appscherm op het midden-
display. Met de app kunt u:
systeemsoftware zoeken en bijwerken
kaartgegevens voor Sensus Navigation bij-
werken
apps downloaden, bijwerken en verwijderen.
Gerelateerde informatie
Systeemupdates (p. 518)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 471)
Systeemupdates
Systeemupdates hebben betrekking op die
delen van de auto die de internetverbinding en
infotainment betreffen. Indien er updates van
systeemsoftwareproducten beschikbaar zijn,
kunnen de updates allemaal tegelijk of een voor
een worden uitgevoerd.
Systeemupdates zijn te hante-
ren via de app
Updates op het
applicatiescherm van het mid-
dendisplay. Bij een druk op de
knop verschijnt een downloa-
dapplicatie op het onderste
deelscherm van het home-
scherm. Als er sinds het laatste gebruik van het
infotainmentsysteem geen controle op beschik-
bare updates is verricht, gaat de controle alsnog
van start. Er vindt geen controle plaats tijdens het
installeren van software. Een pictogram op de
knop
Systeem-updates van de downloadappli-
catie geeft aan hoeveel updates er beschikbaar
zijn. Bij een druk op de knop verschijnt een lijst
met de updates die u in de auto kunt installeren.
Ga voor meer informatie en antwoorden op veel-
gestelde vragen over de werking en voor het
downloaden van bepaalde systeemupdates naar
support.volvocars.com.
Systeemupdates zijn alleen mogelijk, wanneer de
auto een internetverbinding heeft.
Op de achtergrond controleren op beschik-
bare software-updates is geactiveerd bij afle-
vering vanuit de fabriek.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
N.B.
Een update kan worden onderbroken als u
het contact uitzet en de auto verlaat.
De update hoeft echter niet voltooid te zijn
voordat u de auto verlaat, omdat de update
wordt vervolgd als u de auto de volgende keer
gebruikt.
Alle systeemsoftwareproducten
bijwerken
Kies Alles installeren onder aan de lijst.
Als u geen lijst wenst te zien, kunt u ook
Alles
installeren kiezen bij de knop Systeem-
updates.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
519
Afzonderlijk systeemsoftwareproduct
bijwerken
Kies Installeren voor het gewenste softwa-
reproduct.
Downloaden annuleren
Druk op het kruisje in de activiteitsindicator
die bij aanvang van het downloaden de knop
Installeren verving.
Let erop dat alleen de download te annuleren is,
zodat u een eventuele installatiefase niet meer
kunt annuleren zodra deze van start gegaan is.
Op de achtergrond controleren op
beschikbare software-updates
Deze functie kan via het middendisplay worden
gedeactiveerd:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Updates.
3.
Deselecteer
Achtergrondcontroles op
software-updates.
Als er een update beschikbaar is, verschijnt de
melding
Nieuwe sofwareupdates
beschikbaar op de statusbalk van het midden-
display. Bij een druk op de melding verschijnt een
downloadapplicatie op het onderste deelscherm
van het homescherm. Na het opstarten van de
downloadapplicatie geeft een pictogram op de
knop
Systeem-updates aan hoeveel updates er
beschikbaar zijn.
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 471)
Externe updates (p. 518)
Gegevensoverdracht tussen auto en
werkplaats
8
De vereiste tijd voor een bezoek aan een Volvo-
werkplaats is te bekorten als storingsdiagnose-
gegevens worden overgedragen zodra de auto
stopt bij de werkplaats.
De overdracht verloopt het eenvoudigst als u de
optie
Automatisch verbinden zodra ik
aankom selecteert op het instellingsscherm van
het middendisplay.
Als de auto afremt, gaat de auto zodra de snel-
heid eenmaal laag genoeg is op zoek naar een
wifi-netwerk. Als de auto een erkend Volvo-net-
werk (bij een werkplaats) vindt, verschijnt er een
melding of verschijnt een pop-upvenster op het
middendisplay (geldt niet voor een handmatige
verbinding, zie paragraaf "Handmatige verbinding
met werkplaats" hieronder).
||
ONDERHOUD EN SERVICE
520
Automatische verbinding met
werkplaats
N.B.
Om te voorkomen dat de bestuurder wordt
gestoord door ongewenste verzoeken om ver-
binding (bijvoorbeeld als de auto vaak wordt
geparkeerd in de buurt van een werkplaats
met een erkend Volvo-netwerk), wordt de
manier van verbinden omgezet in handmatig
verbinden als de bestuurder een verzoek om
verbinden in een tijdsbestek van 5 dagen 2
keer afwijst.
Zonder bevestiging van de bestuurder
Dit alternatief is de eenvoudigste manier om sto-
ringsdiagnosegegevens over te dragen. U hoeft
de verbinding met de auto niet te bevestigen.
Als de auto stopt bij de werkplaats en u de motor
afzet met de startknop, verschijnt er een melding
boven aan het middendisplay. De auto wordt
automatisch verbonden zodra u het bestuurders-
portier opent, op voorwaarde dat u niet op knop
Annuleren van de melding drukt.
Met bevestiging van de bestuurder
Dit alternatief houdt in dat u de verbinding met
de auto moet bevestigen.
Als de auto stopt bij de werkplaats en u de motor
afzet met de startknop, verschijnt een pop-upven-
ster op het middendisplay. De auto wordt auto-
matisch verbonden zodra u het bestuurderspor-
tier opent, als u op knop
Verbinden van het pop-
upvenster drukt. Als u niets doet of op knop
Annuleer van het pop-upvenster drukt, komt er
geen verbinding tot stand.
Handmatige verbinding met werkplaats
De onderhoudsmonteur zorgt ervoor dat handma-
tig verbinding gemaakt wordt.
Manier van verbinden wijzigen
De manier om de auto te verbinden is te wijzigen
op het instellingsscherm van het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Volvo-
servicenetwerken
.
3.
Kies
Automatisch verbinden zodra ik
aankom, Eerst vragen voor verbinden of
Nooit verbinden en nooit vragen (hand-
matig verbinden).
Gerelateerde informatie
Auto met internetverbinding (p. 465)
Instellingsscherm (p. 175)
8
Deze functie zal geleidelijk worden ingevoerd, al naar gelang de servicewerkplaatsen hun dienstenaanbod uitbouwen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
521
Auto opnemen
Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik of werkplaatskrik/garagekrik onder
de voorziene steunpunten in het onderstel van
de auto aanbrengt.
Voor auto's met niveauregeling* geldt dat als de
auto is uitgerust met luchtvering deze moet wor-
den uitgeschakeld voordat de auto opgenomen
wordt. Schakel deze functie uit via het middendis-
play:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Reg. ophanging+vering uitsch..
N.B.
Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken
die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een
andere krik dan door Volvo geadviseerd de
aanwijzingen die bij deze krik werden gele-
verd.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
522
De driehoeken in de kunststof afdekking wijzen aan waar de kriksteunpunten/hefpunten (rood gemarkeerd) zitten.
Als u de auto opheft met een garagekrik, moet u
de krik onder een van de vier hefpunten plaatsen.
Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt,
dat de auto er niet van af kan glijden. Let op dat
de krikschotel is voorzien van een rubberen
bescherming, zodat de auto stilstaat en niet
beschadigt. Maak altijd gebruik van steunbokken
of vergelijkbare hulpmiddelen.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 504)
Krik* (p. 510)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
523
Motorkap openen en sluiten
De motorkap opent u met behulp van een hen-
del in het interieur en een hendel onder de kap.
Motorkap openen
Trek aan de hendel bij de pedalen om de kap
te openen vanuit de volledig gesloten positie.
Draai de hendel onder de kap linksom om de
kap los te maken uit de borghaak van de
motorkapvergrendeling en breng de kap
omhoog.
Waarschuwingen - motorkap niet gesloten
Als de kap los is gemaakt, gaan het
waarschuwingslampje en de grafische
voorstelling op het bestuurdersdisplay
branden in combinatie met een
geluidssignaal. Als de auto in beweging komt,
klinkt er meerdere keren een geluidssignaal.
Zie voor meer informatie over de grafische voor-
stelling artikel "Portier- en gordelwaarschuwing".
N.B.
Als het waarschuwingssymbool brandt of het
waarschuwingssymbool klinkt, ook al is de
kap goed dicht, ga dan naar een werkplaats -
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Motorkap sluiten
1. Druk de motorkap omlaag tot deze uit zich-
zelf verder zakt.
2. Als de motorkap tegen de motorkapvergren-
deling aan is gekomen, drukt u op de kap om
deze volledig te sluiten.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Let op dat de sluitroute
onder de motorkap vrij is. Anders bestaat er
gevaar voor persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
Controleer of de motorkap bij sluiten goed
vergrendelt. De motorkap moet aan weerszij-
den hoorbaar ingrijpen.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
524
Motorkap volledig gesloten.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met geopende motorkap!
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet helemaal dicht is, stop dan
onmiddellijk en sluit de kap goed.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 524)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 66)
Overzicht motorruimte
Het overzicht laat een aantal servicespecifieke
componenten zien.
In de motorruimte zitten enkele componenten van
de elektrische aandrijving van de auto. Wees
voorzichtig bij werkzaamheden in deze ruimte en
raak alleen de onderdelen aan die bij normaal
onderhoud zijn inbegrepen.
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
WAARSCHUWING
Tal van auto-onderdelen werken op hoogvolt-
spanning wat gevaarlijk kan zijn bij onoordeel-
kundig werk.
Raak geen onderdelen aan, wanneer dat
niet uitdrukkelijk in de gebruikershandlei-
ding staat aangegeven.
Wees voorzichtig bij het controleren/
bijvullen van vloeistoffen in de motor-
ruimte.
Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er
anders uitzien.
Expansiereservoir voor koelsysteem
Reservoir voor remvloeistof (aan bestuur-
derszijde)
Vulpijp voor sproeiervloeistof
9
Relais- en zekeringenhouder
Luchtfilter
Vulpijp voor motorolie
9
Vul regelmatig sproeiervloeistof bij, tijdens het tanken bijvoorbeeld.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
525
WAARSCHUWING
Vergeet niet dat de koelventilator (vóór in de
motorruimte, achter de radiateur) tot enige tijd
na het afzetten van de motor automatisch kan
aanslaan.
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Als de motor warm
is, bestaat er brandgevaar.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem werkt met een zeer
hoge en levensgevaarlijke spanning. Houd het
elektrische systeem van de auto altijd in con-
tactslotstand 0 bij werkzaamheden in de
motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand II staat of wanneer de motor warm
is.
Gerelateerde informatie
Motorkap openen en sluiten (p. 523)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 537)
Koelvloeistof bijvullen (p. 527)
Zekeringen in motorruimte (p. 543)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 526)
Contactslotstanden (p. 376)
Motorolie
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken.
Volvo adviseert:
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speci-
aal aangepaste, synthetische motorolie. De
oliesoort werd met grote zorg geselecteerd
lettend op de levensduur van de motor, de
startgewilligheid, het brandstofverbruik en de
milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit
en dat zowel bij het bijvullen als bij het verver-
sen van olie. Een negatieve invloed op de
levensduur van de motor, de startgewilligheid,
het brandstofverbruik en de milieu-impact is
anders niet uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorgeschre-
ven kwaliteit en viscositeit gebruikt, kunnen
aan de motor gerelateerde onderdelen
beschadigd raken. Volvo Cars wijst garantie-
aanspraken voor dit type schade af.
Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-
werkplaats te laten verversen.
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
waarschuwen voor een laag/hoog oliepeil of een
lage oliedruk. Bij motorvarianten met een olie-
druksensor wordt gebruikt gemaakt van het
||
ONDERHOUD EN SERVICE
526
waarschuwingssymbool voor een lage oliedruk
op het bestuurdersdisplay. Bij varianten
met een olieniveausensor wordt u geïnformeerd
via een waarschuwingssymbool
op het
bestuurdersdisplay en met displayteksten.
Bepaalde varianten zijn voorzien van allebei.
Neem voor meer informatie contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Houd voor het verversen van de motorolie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan die
staan aangegeven in het Service- en garantie-
boekje.
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met
een hogere kwaliteit dan aangegeven. Bij ritten
onder ongunstige omstandigheden adviseert
Volvo een olie van een hogere kwaliteit.
Gerelateerde informatie
Motorolie controleren en bijvullen (p. 526)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 574)
Specificaties van de motorolie (p. 573)
Motorolie controleren en bijvullen
Een elektronische oliepeilsensor detecteert het
oliepeil.
Vulpijp
10
.
In sommige gevallen moet olie worden bijgevuld
tussen de servicebeurten door.
Aanpassing van het motoroliepeil is niet nodig,
voordat er een displaytekst op het bestuurders-
display verschijnt.
WAARSCHUWING
Verschijnt dit symbool in combinatie
met de melding
Motoroliepeil
Service vereist, bezoek dan een
werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is
mogelijk te hoog.
BELANGRIJK
Verschijnt dit symbool in combina-
tie met een melding over een
gering oliepeil (bijvoorbeeld
Motoroliepeil laag Vul 0,5 liter
motorolie bij.), vul dan alleen de aangege-
ven hoeveelheid bij (bijvoorbeeld 0,5 liter).
WAARSCHUWING
Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstuk-
ken, aangezien er dan brand kan ontstaat.
Oliepeil controleren
Open de app Auto status
vanaf het appscherm op het
middendisplay en druk op
Status om het oliepeil weer te
geven.
10
Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
527
Grafische weergave van het oliepeil op het middendis-
play.
Wanneer de motor afstaat, kunt u het middendis-
play gebruiken om het oliepeil te laten controle-
ren door de elektronische oliepeilsensor.
N.B.
Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het
even voordat het systeem wijzigingen in het
oliepeil kan waarnemen. De auto moet
ca. 30 km hebben gereden en vervolgens 5
minuten op een vlakke ondergrond hebben
stilgestaan met de motor afgezet, voordat het
weergegeven oliepeil correct is.
N.B.
Als niet aan de gestelde voorwaarden voor
meting van het oliepeil is voldaan (verstreken
tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van
de auto, buitentemperatuur e.d.), zal de mel-
ding
Geen wrdn. aanwez. op het midden-
display verschijnen. Dit betekent niet dat een
van de autosystemen een storing vertoont.
Gerelateerde informatie
Motorolie (p. 525)
Specificaties van de motorolie (p. 573)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 574)
Contactslotstanden (p. 376)
Autostatus (p. 514)
Koelvloeistof bijvullen
De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af
tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die
de motor overdraagt op de koelvloeistof is te
benutten voor verwarming van de passagiers-
ruimte.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Vul
het reservoir nooit alleen met schoon water. Het
gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer
de koelvloeistofconcentratie te laag is als wan-
neer deze te hoog is.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof kan zeer heet zijn. Als er
moet worden bijgevuld terwijl de motor warm
is, moet u de dop voorzichtig van het expan-
sievat draaien zodat de overdruk verdwijnt.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
528
Verwijder de rubber strip door deze in de
motorruimte te duwen.
Neem het deksel in de kunststof afdekking
los door de borghaak opzij te buigen en het
deksel omhoog te klappen.
Draai de dop los en vul koelvloeistof bij. De
vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-
streepje op het expansiereservoir staan.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.
BELANGRIJK
Hoge concentraties chloor, chloriden en
andere zoutverbindingen kunnen aanlei-
ding geven tot corrosie in het koelsys-
teem.
Gebruik altijd een koelvloeistof met roest-
werende eigenschappen volgens de aan-
bevelingen van Volvo.
Let erop dat het koelvloeistofmengsel
altijd voor 50 % uit water en voor 50 %
uit koelvloeistof bestaat.
Leng de koelvloeistof aan met leidingwa-
ter van goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel
over de waterkwaliteit altijd een kant-en-
klare koelvloeistof volgens de aanbevelin-
gen van Volvo.
Wanneer u overstapt op een ander soort
koelvloeistof of een nieuw koelsysteem-
onderdeel hebt gemonteerd, dient u het
koelsysteem schoon te spoelen met lei-
dingwater van goede kwaliteit of met
kant-en-klare koelvloeistof.
De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. Als dat niet het
geval is, kunnen er hoge temperaturen
optreden met gevaar voor beschadiging
(barsten) van de cilinderkop.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de koelvloeistof (p. 575)
Onderhoud aan klimaatregeling
Service en reparatie aan het aircosysteem
mogen uitsluitend door een erkende werkplaats
worden uitgevoerd.
Storingen opsporen en verhelpen
De airconditioning bevat een fluorescerend tra-
ceermiddel. Bij zoeken naar lekken moet ultravio-
let licht worden gebruikt.
Volvo adviseert u om contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Auto's met koudemiddel R134a
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R134a onder druk. Service en repara-
tie aan het systeem mogen uitsluitend door
een erkende werkplaats worden uitgevoerd.
Auto's met koudemiddel R1234yf
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R1234yf onder druk. Conform de
SAE-norm J2845 (“Technician Training for
Safe Service and Containment of Refrigerants
Used in Mobile A/C System”) mogen service
en reparatie aan het koudemiddelsysteem
alleen worden uitgevoerd door een daartoe
bekwaam en bevoegd technicus om de veilig-
heid van het systeem te garanderen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
529
Gerelateerde informatie
Serviceprogramma van Volvo (p. 514)
Lamp vervangen
U kunt de gloeilampen in de halogeenkoplamp
zelf vervangen.
De gloeilampen in halogeenkoplampen kunnen
zonder hulp van een werkplaats worden vervan-
gen, maar voordat de lampen vervangen kunnen
worden moet eerst de kunststof afdekking over
de koplamp worden verwijderd.
Verwijder de rubber strip door deze in de
motorruimte te duwen.
Haal de pennen in de vier clips van de kunst-
stof afdekking los door de pennen met een
schroevendraaier of iets dergelijks omlaag te
duwen. Haal de afdekking er vervolgens af.
Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde
terug.
N.B.
Duw de pennen van de clips helemaal terug
alvorens de clips in de afdekking terug te
plaatsen.
Bij het terugplaatsen van de afdekking moet
u de pennen zover indrukken dat de eindvlak-
ken even hoog liggen als de clips.
De lamp voor dimlicht is bereikbaar als de ronde
rubberen afdichting van de koplamp wordt losge-
nomen.
De lampen voor richtingaanwijzers, groot licht en
dagrijlicht/stadslicht zijn bereikbaar als de lang-
werpige afdekking van de koplamp wordt losge-
nomen.
Neem contact op met een werkplaats
11
, als een
van de andere lampen defect raakt. Dit geldt ook
voor de gloeilampen van de achteruitrijlichten. Bij
11
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
530
een storing aan led
12
-lampen wordt in de meeste
gevallen de hele lampeenheid vervangen.
WAARSCHUWING
Bij het vervangen van een lamp moet het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand 0 staan.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
N.B.
Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de
kapotte gloeilamp is vervangen, wordt geadvi-
seerd een erkende Volvo-werkplaats te
bezoeken.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen
en achterlichten kan tijdelijk condens optre-
den aan de binnenkant van het lampglas. Dit
is een natuurlijk verschijnsel en alle externe
verlichting is erop gebouwd om dit zoveel
mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt
normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp
enige tijd brandt.
Koplampen (auto met
halogeenkoplampen)
Dimlicht
Groot licht
Dagrijlicht/stadslicht
Richtingaanwijzer
(Wordt niet gebruikt)
Lampen achterzijde
Remlicht (led
12
)
Achterlicht (led)
Achteruitrijlicht
13
Achterlicht (led)
Richtingaanwijzers (led)
Mistachterlicht (led)
Remlicht - centraal, hoog geplaatst (LED)
12
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
13
Neem bij vervangen contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
531
Gerelateerde informatie
Dimlichtlamp vervangen (p. 531)
Langwerpige afdekking van lamphuis losne-
men (p. 532)
Lampspecificaties (p. 534)
Contactslotstanden (p. 376)
Dimlichtlamp vervangen
U kunt de dimlichtlamp in de halogeenkoplamp
zelf vervangen.
Voordat u de lamp kunt vervangen, moet u eerst
de kunststof afdekking van het lamphuis tillen, zie
het artikel "Lamp vervangen".
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
1. Verwijder de ronde rubberen afdekking van
de koplamp.
2. Koppel de connector van de gloeilamp los.
3. Trek de lamp recht naar buiten toe los.
4. Vervang de gloeilamp.
5. De geleidepen moet bij het aanbrengen van
de lamp in de lampvoet recht omhoog staan.
6. Duw de connector vast.
7. Plaats de ronde rubberen afdichting terug.
Gerelateerde informatie
Lamp vervangen (p. 529)
Lampspecificaties (p. 534)
ONDERHOUD EN SERVICE
532
Langwerpige afdekking van
lamphuis losnemen
De meeste lampen in de koplamp zijn bereikbaar
na verwijdering van de langwerpige afdekking.
Voordat u de langwerpige afdekking kunt losne-
men, moet u eerst de kunststof afdekking van het
lamphuis tillen, zie het artikel "Lamp vervangen".
1. Draai de vier bouten van de afdekking los
met een torx-sleutel, T20 (1). Verwijder ze
echter niet, 3–4 slagen is voldoende.
Duw de afdekking opzij.
3. Verwijder de afdekking.
Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde
terug.
Gerelateerde informatie
Grootlichtlamp vervangen (p. 532)
Daglichtlamp/stadslichtlamp vóór vervangen
(p. 533)
Richtingaanwijzer vóór vervangen (p. 534)
Lamp vervangen (p. 529)
Grootlichtlamp vervangen
U kunt de grootlichtlamp in de halogeenkoplamp
zelf vervangen.
Voordat u de lamp kunt vervangen, moet u eerst
de kunststof afdekking van het lamphuis tillen, zie
het artikel 'Langwerpige afdekking van lamphuis
losnemen'.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
1. Haal de gloeilamp los door de lamphouder
omhoog te kantelen en vervolgens recht naar
buiten te trekken.
ONDERHOUD EN SERVICE
533
2. Steek een schroevendraaier tussen de borg-
nok en de kunststof behuizing en werk de
borgnok voorzichtig los.
3. Koppel de connector van de lamp los.
4. Vervang de gloeilamp.
5. Plaats de lamp in de lampvoet aan en draai
deze omlaag. U kunt de lamp op slechts één
manier bevestigen.
Gerelateerde informatie
Langwerpige afdekking van lamphuis losne-
men (p. 532)
Lampspecificaties (p. 534)
Daglichtlamp/stadslichtlamp vóór
vervangen
U kunt de daglichtlamp/stadslichtlamp in de
halogeenkoplamp zelf vervangen.
Voordat u de lamp kunt vervangen, moet u eerst
de kunststof afdekking van het lamphuis tillen, zie
het artikel 'Langwerpige afdekking van lamphuis
losnemen'.
N.B.
Haal de grootlichtlamp los door de lamphou-
der omhoog te kantelen en vervolgens recht
naar buiten te trekken. De daglichtlamp/
stadslichtlamp is dan gemakkelijker bereik-
baar.
1. Trek de lamphouder recht naar buiten.
2. Trek de gloeilamp recht naar buiten toe los.
3. Vervang de gloeilamp.
4. Plaats de lamphouder in de lampvoet en druk
hem op zijn plaats.
5. Als de grootlichtlamp hebt losgenomen,
plaatst u deze in de lampvoet en kantelt u
deze omlaag. U kunt de lamp op slechts één
manier bevestigen.
Gerelateerde informatie
Langwerpige afdekking van lamphuis losne-
men (p. 532)
Lampspecificaties (p. 534)
ONDERHOUD EN SERVICE
534
Richtingaanwijzer vóór vervangen
U kunt de richtingaanwijzer in de halogeenkop-
lamp zelf vervangen.
Voordat u de lamp kunt vervangen, moet u eerst
de kunststof afdekking van het lamphuis tillen, zie
het artikel 'Langwerpige afdekking van lamphuis
losnemen'.
1. Druk de borghaken naar elkaar toe en trek
de lamphouder recht naar buiten.
2. Vervang de lamphouder met de gloeilamp.
3. Plaats de lamphouder in de lampvoet en druk
hem op zijn plaats.
Gerelateerde informatie
Langwerpige afdekking van lamphuis losne-
men (p. 532)
Lampspecificaties (p. 534)
Lampspecificaties
De specificaties gelden voor de gloeilampen in
halogeenkoplampen. Neem contact op met een
werkplaats
14
als er zich mankementen voordoen
bij andere gloeilampen.
Functie
[W]
A
Type
Dimlicht 55 H7
Groot licht 65 H9
Richtingaanwijzer 24 PY24W
Dagrijlicht/stadslicht 21/5 W21/5W
A
Watt
Gerelateerde informatie
Lamp vervangen (p. 529)
Wisserbladen in servicestand
Om de wisserbladen van de voorruit te kunnen
vervangen en dergelijke moet u deze eerst in de
servicestand zetten.
Wisserbladen in servicestand.
De wisserbladen dienen in de servicestand te
staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of
optillen (bijvoorbeeld om ijs van de voorruit te
krabben).
BELANGRIJK
Voordat de wisserbladen in de servicestand
worden gezet, moet u controleren of ze niet
vastgevroren zijn.
14
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
535
Servicestand activeren
Activering van de servicestand is mogelijk als de
auto stilstaat en de ruitenwissers niet zijn inge-
schakeld. De servicestand is op twee manieren te
activeren via het middendisplay:
Via het functiescherm
Druk op de knop
Servicestand ruitenwisser.
Het controlelampje in de knop
brandt als de servicestand
geactiveerd is. Bij activering
gaan de wissers recht omhoog
staan.
Via ‘Instellingen’
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Kies
Servicestand ruitenwisser.
> De wisserarmen bewegen omhoog en
gaan verticaal staan.
Servicestand deactiveren
De servicestand is op verschillende manieren te
deactiveren:
Via het functiescherm
Druk op de knop
Servicestand ruitenwisser
op het middendisplay. Het con-
trolelampje in de knop dooft als
de servicestand gedeactiveerd
is.
Via ‘Instellingen’
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Deselecteer
Servicestand ruitenwisser
om de servicestand te deactiveren.
De wisserarmen verlaten de servicestand ook in
de volgende gevallen:
U activeert de ruitenwissers van de voorruit.
U activeert de ruitensproeiers van de voorruit.
U activeert de regensensor.
BELANGRIJK
Als de wisserarmen in de servicestand van de
voorruit af zijn gehaald, moeten ze tegen de
voorruit worden teruggeklapt voordat de wis-
sers worden geactiveerd. Dit gebeurt om te
voorkomen dat de lak op de motorkap
beschadigd raakt.
Gerelateerde informatie
Wisserbladen vervangen (p. 535)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 537)
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 155)
Wisserbladen vervangen
De wisserbladen vegen neerslag van de voor- en
achterruit. In combinatie met sproeiervloeistof
reinigen ze de ruiten voor een goed zicht tijdens
het rijden. De wisserbladen van de ruitenwissers
van voor- en achterruit zijn te vervangen.
Wisserbladen voorruit vervangen
||
ONDERHOUD EN SERVICE
536
Klap de wisserarm omhoog als deze in de
servicestand staat. Druk op de knop die op
de wisserbladhouder zit en trek het wisser-
blad evenwijdig aan de wisserarm los.
Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar bin-
nen dat u een klik hoort.
Controleer of het blad goed vastzit.
4. Klap de wisserarm terug op de voorruit.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
N.B.
De wisserbladen hebben een verschillende
lengte. Het blad aan de bestuurderskant is
langer dan dat aan de passagierskant.
Wisserbladen achterruit vervangen
1. Klap de wisserarm uit.
2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij de
pijl) beet.
3. Draai het wisserblad linksom om de aanslag
op de wisserarm als hefboom te gebruiken
zodat het wisserblad gemakkelijker loskomt.
4. Druk het nieuwe wisserblad vast, u moet een
klik horen. Controleer of het goed vastzit.
5. Klap de wisserarm terug.
BELANGRIJK
Controleer de bladen regelmatig. Verwaar-
loosd onderhoud verkort de levensduur van
de bladen.
ONDERHOUD EN SERVICE
537
Gerelateerde informatie
Wisserbladen in servicestand (p. 534)
Exterieur reinigen (p. 555)
Vulopening voor sproeiervloeistof
Om de koplampen en ruiten schoon te houden
wordt sproeiervloeistof gebruikt. Bij temperatu-
ren onder het vriespunt moet sproeiervloeistof
met antivries worden gebruikt.
Bijvullen van sproeiervloeistof vindt plaats door
openen van het blauwe dekseltje.
N.B.
Wanneer er nog zo’n 1 liter sproeiervloeistof
in het reservoir zit, verschijnt op het bestuur-
dersdisplay de melding
Sproeiervloeistof
Niveau te laag, bijvullen samen met het
symbool
.
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevo-
len sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer
en onder het vriespunt.
BELANGRIJK
Gebruik originele sproeiervloeistof van Volvo
of een vergelijkbaar product met de aanbevo-
len pH-waarde tussen 6 en 8 (gebruiksklaar
mengsel, d.w.z. gelijke delen/1:1 bij neutraal
water).
BELANGRIJK
Gebruik bij temperaturen onder nul sproeier-
vloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet
vastvriest in pomp, reservoir en slangen.
Hoeveelheid:
Auto's met koplampsproeiers: 5,5 liter.
Auto's zonder koplampsproeiers: 3,5 liter.
Gerelateerde informatie
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 155)
ONDERHOUD EN SERVICE
538
Startaccu
Het elektrische systeem is enkelpolig en
gebruikt het chassis en het motorblok als gelei-
ders.
De startaccu dient voor inschakeling van het
elektrische systeem en andere uitrusting in de
auto. Bij het starten van de verbrandingsmotor
wordt de hybride-accu gebruikt.
Laat de hulpaccu vervangen in een werkplaats.
De startaccu is een AGM-accu van 12 V die spe-
ciaal ontwikkeld is met het oog op de CO2-verla-
gende systemen Start/Stop en regeneratief
laden en de werking van uiteenlopende autosys-
temen ondersteunt.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal start-
pogingen, de weersomstandigheden en derge-
lijke zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.
Koppel de startaccu nooit los, terwijl de
motor draait.
Controleer of de kabels van de startaccu op
de juiste manier zijn aangesloten en stevig
vastzitten.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
Bij het aansluiten van een externe startaccu of
acculader worden de laadpunten van de accu in
de motorruimte gebruikt. De accupolen op de
startaccu van de auto in de bagageruimte mogen
niet worden gebruikt.
BELANGRIJK
Het is niet mogelijk om met stroom via de
laadpunten de accu van een andere auto op
te laden. Als u de laadpunten gebruikt om de
accu van een andere auto op te laden, kan
een zekering kapotgaan, waarna de laadpun-
ten niet meer werken.
Positief laadpunt
Negatief laadpunt
BELANGRIJK
Gebruik voor het opladen van de startaccu
alleen een moderne acculader met laadspan-
ningsregeling. Maak geen gebruik van even-
tuele snellading omdat de accu daarbij
beschadigd kan raken.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
539
N.B.
Als zowel de startaccu als de hybride-accu
leeg zijn, moet u beide accu’s opladen. Het is
niet mogelijk om in een dergelijk geval alleen
de hybride-accu op te laden.
De hybride-accu kan alleen worden geladen,
als de startaccu een ladingstoestand boven
een bepaalde waarde heeft.
BELANGRIJK
Bij het negeren van het volgende valt na aan-
sluiting van een externe startaccu of accula-
der de energiebesparingsfunctie voor het
infotainmentsysteem mogelijk tijdelijk uit
en/of verschijnt er tijdelijk geen displaytekst
over de ladingstoestand van de startaccu op
het bestuurdersdisplay:
Gebruik de minpool van de startaccu in
de auto nooit voor aansluiting van een
externe startaccu of acculader – alleen
het negatieve laadpunt van de auto
mag als massapunt dienen.
N.B.
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
minder lang gaat de accu mee.
De levensduur van de accu wordt bepaald
door uiteenlopende factoren, waaronder de
rijomstandigheden en het klimaat. De accu
verliest na verloop van tijd aan startcapaciteit
en moet daarom bijgeladen worden, als er
langere tijd achtereen niet of slechts korte
afstanden met de auto wordt gereden. Ook bij
strenge vorst neemt de startcapaciteit af.
Om de accu in optimale conditie te houden
wordt geadviseerd wekelijks minstens
15 minuten met de auto te rijden of de accu
aan te sluiten op een acculader met automa-
tische druppellading.
Voor de maximale levensduur dient de accu
altijd volledig opgeladen te blijven.
De startaccu bevindt zich in de bagageruimte.
In de volgende tabel staan de specificaties van
de startaccu.
Accu
H8 AGM
Spanning (V) 12
Koudestartvermogen
A
-
CCA
B
(A)
850
Afmetingen , l×b×h (mm) 353×175×190
Capaciteit (Ah) 95
A
Volgens EN-norm.
B
Cold Cranking Amperes.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
540
BELANGRIJK
Accu H8 AGM heeft een spanband. Let op
dat de spanband altijd goed strak zit.
Accu H8 AGM met spanband.
Volvo adviseert om accu's altijd te laten vervan-
gen door een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van een startaccu moet u
een accu van het type AGM
15
monteren.
BELANGRIJK
Bij vervanging van de startaccu moet u erop
letten dat u een accu met hetzelfde koude-
startvermogen en van hetzelfde type gebruikt
als de originele accu (zie de sticker op de
accu).
N.B.
De grootte van de startaccubehuizing dient
overeen te komen met de afmetingen van de
originele accu.
Gerelateerde informatie
Symbolen op de accu’s (p. 540)
Starthulp met andere accu (p. 380)
Hybride-accu (p. 541)
Hybride-accu opladen (p. 421)
Symbolen op de accu’s
Op de accu’s zitten symbolen die informatie ver-
strekken en waarschuwen.
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie de
gebruikershandleiding die
bij de auto hoort.
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
15
Absorbed Glass Mat.
ONDERHOUD EN SERVICE
541
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Bestemd voor inzameling.
N.B.
Een defecte startaccu moet op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt - deze
bevat namelijk lood.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 538)
Hybride-accu
Ten behoeve van de elektromotor is de auto
voorzien van een hybride-accu - een onder-
houdsvrije en oplaadbare accu van het lithiu-
mion-type.
N.B.
U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte
hybride-accu.
N.B.
Als zowel de startaccu als de hybride-accu
leeg zijn, moet u beide accu’s opladen. Het is
niet mogelijk om in een dergelijk geval alleen
de hybride-accu op te laden.
De hybride-accu kan alleen worden geladen,
als de startaccu een ladingstoestand boven
een bepaalde waarde heeft.
WAARSCHUWING
Een hybride-accu mag alleen worden vervan-
gen door de werkplaats. Een erkende Volvo-
werkplaats wordt aanbevolen.
Koelvloeistof
Het koelsysteem van de hybride-accu is voorzien
van een apart expansiereservoir.
BELANGRIJK
Het bijvullen van een hybride-accu met koel-
vloeistof mag alleen worden uitgevoerd door
de werkplaats. Een erkende Volvo-werkplaats
wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Hybride-accu opladen (p. 421)
Startaccu (p. 538)
ONDERHOUD EN SERVICE
542
Zekeringen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van de auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, worden alle verschillende elek-
trische functies en onderdelen door enkele zeke-
ringen beschermd.
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
WAARSCHUWING
Tal van auto-onderdelen werken op hoogvolt-
spanning wat gevaarlijk kan zijn bij onoordeel-
kundig werk.
Raak geen onderdelen aan, wanneer dat niet
uitdrukkelijk in de gebruikershandleiding staat
aangegeven.
Als een van de elektrische onderdelen of functies
niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende
zekering overbelast werd en daardoor gesmolten
is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,
betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een
storing vertoont. Volvo adviseert u om dan voor
controle contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Positie van relais- en
zekeringenhouders
Positie van de relais- en zekeringenhouders bij
auto’s met het stuur links – bij auto’s met het
stuur rechts zit de relais- en zekeringenhouder
onder het dashboardkastje aan de andere kant
van de auto.
Motorruimte
Onder dashboardkastje
Bagageruimte
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 542)
Zekering vervangen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van de auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, worden alle verschillende elek-
trische functies en onderdelen door enkele zeke-
ringen beschermd.
Vervangen
1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zeke-
ring zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een
zekering met meer ampère dan gespecifi-
ceerd om een zekering te vervangen. Dit kan
aanzienlijke schade aan het elektrische sys-
teem veroorzaken en mogelijk tot brand lei-
den.
Gerelateerde informatie
Zekeringen (p. 542)
Zekeringen in motorruimte (p. 543)
Zekeringen onder dashboardkastje
(p. 547)
Zekeringen in bagageruimte (p. 551)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
543
Zekeringen in motorruimte
De zekeringen in de motorruimte beschermen
onder meer de motor- en remfuncties.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
544
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringhouder is tevens plaats
voor enkele reservezekeringen.
Posities
Aan de binnenkant van het deksel zit een sticker
met de positie van de verschillende zekeringen.
De zekeringen 1-13, 18-30, 35-37, 46-54
en 55-70 zijn van het type "Micro".
De zekeringen 14-17, 31-34, 38-45 en
71-78 zijn van het type "MCase" en moet u
laten vervangen in een werkplaats
16
.
Functie
[A]
A
Omvormer voor het regelen van
de voeding naar de elektromotor
van de achteras
5
- -
- -
Regeleenheid voor het inscha-
kelen/wijzigen van schakelstan-
den van de automatische trans-
missie
5
Functie
[A]
A
Regeleenheid voor de hoogvolt-
voeding van de koelvloeistofver-
warming van de verbrandings-
motor
5
Regeleenheid voor de aircondi-
tioning; laadeenheid; afsluitklep
voor de warmtewisselaar;
afsluitklep voor de koelvloeistof
van de klimaatregeling
5
Regeleenheid voor de hybride-
accu; hoogvoltomvormer voor de
gecombineerde hoogvoltgene-
rator/startmotor met spannings-
omvormer 500 V-12 V
5
- -
Omvormer voor het regelen van
de voeding naar de elektromotor
van de achteras
10
Regeleenheid voor de hybride-
accu; hoogvoltomvormer voor de
gecombineerde hoogvoltgene-
rator/startmotor met spannings-
omvormer 500 V-12 V
10
Laadeenheid 5
Functie
[A]
A
Afsluitklep voor koelvloeistof
hybride-accu; koelvloeistofpomp
1 voor hybride-accu
10
Koelvloeistofpomp voor het
elektrisch aandrijfsysteem
10
Koelventilator voor hybridecom-
ponenten
25
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
USB-aansluiting in tunnelcon-
sole, voorin*
5
16
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
545
Functie
[A]
A
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, voorin
15
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, in de voetenruimte voor de
tweede zitrij
B
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, tussen achterstoelen
C
;
UBS-aansluitingen, tussen ach-
terstoelen
C
15
12V-aansluiting in bagage-
ruimte*
USB-aansluitingen voor iPad-
houder
C
15
- -
- -
- -
- -
Elektrische voorruitverwarming*
links
Shunt
Elektrische voorruitverwarming*
links
40
Functie
[A]
A
Koplampsproeiers*
25
Ruitenwissers 25
- -
Claxon 20
Sirene alarmsysteem*
5
Regeleenheid voor remsysteem
(kleppen, parkeerrem)
40
Ruitenwissers 30
Achterruitensproeier 25
Elektrische voorruitverwarming*
rechts
40
Standverwarming*
20
Regeleenheid voor remsysteem
(ABS-pomp)
40
- -
Elektrische voorruitverwarming*
rechts
Shunt
Functie
[A]
A
Voeding bij ingeschakeld con-
tact: Motorregeleenheid; trans-
missiecomponenten; elektrische
stuurbekrachtiging; centrale
elektronicaregeleenheid
5
Motorgeluid exterieur (bepaalde
markten)
5
Rechter koplamp 7,5
- -
- -
- -
Airbags 5
Linker koplamp 7,5
Gaspedaalsensor 5
Transmissieregeleenheid
Regeleenheid voor keuzehendel
15
Regeleenheid motor 5
- -
||
ONDERHOUD EN SERVICE
546
Functie
[A]
A
- -
- -
- -
Motorregeleenheid; actuator;
gasklepeenheid; klep voor de
turbocompressor
20
Magneetkleppen; kleppen; ther-
mostaat voor het motorkoelsys-
teem
10
Vacuümregelaars; klep 7,5
Regeleenheid spoilerafdekking;
regeleenheid radiateurafdekking
5
- -
Lambdasonde, voor; lambda-
sonde, achter
15
Magneetklep voor oliepomp;
magneetkoppeling A/C; middel-
ste lambdasonde
15
- -
Regeleenheid motor 20
Functie
[A]
A
Bobines; bougies 15
- -
- -
Regeleenheid voor transmissie-
oliepomp
30
Regeleenheid voor vacuüm-
pomp
40
Actuator voor transmissie 25
- -
- -
- -
A
Ampère
B
Uitgezonderd Excellence
C
Excellence
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 542)
Zekeringen onder dashboardkastje
(p. 547)
Zekeringen in bagageruimte (p. 551)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
547
Zekeringen onder dashboardkastje
De zekeringen onder het dashboardkastje
beschermen o.a. 230 V-aansluitingen, displays
en portiermodules.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
548
Aan de binnenkant van het deksel van de relais-
en zekeringenhouder in de motorruimte zit
een speciale trekker waarmee u de zekeringen
gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder in de
motorruimte is tevens plaats voor enkele reser-
vezekeringen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
549
Posities
De zekeringen 1, 3-21, 23-36, 39-53 en
55-59 zijn van het type "Micro".
De zekeringen 2, 22, 37-38 en 54 zijn van
het type "MCase" en moet u laten vervangen
in een werkplaats
17
.
Functie
[A]
A
- -
230V-aansluiting in tunnelcon-
sole, tussen achterstoelen
C
30
C
- -
Bewegingsmelder*
5
Mediaspeler 5
Bestuurdersdisplay 5
Knoppenset op middenconsole 5
Zonnesensor 5
- -
- -
Functie
[A]
A
Stuurwieleenheid 5
Module voor startknop en voor
bediening, parkeerrem
5
Module voor elektrische stuurver-
warming*
15
- -
- -
- -
- -
Regeleenheid voor klimaatrege-
ling
10
Stuurslot 7,5
Diagnoseaansluiting OBDII 10
Middendisplay 5
Ventilatormodule voor klimaatre-
geling voorin
40
- -
Functie
[A]
A
Knopverlichting; interieurverlich-
ting; dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel*; gecombineerde regen-
en lichtsensor*; knoppenset in
tunnelconsole, in voetenruimte
voor tweede zitrij*
B
; elektrische
bedienbare voorstoelen*
Elektrisch bedienbare achterstoe-
len
C
; display voor comfortfuncties
achterstoelen
C
; modules voor
stoelcomfort (massagefunctie)
achterin
C
7,5
Regeleenheid voor rijhulpsyste-
men
5
Panoramadak met zonnescherm*
20
Head-updisplay*
5
Interieurverlichting 5
- -
Display op plafondconsole (gor-
delwaarschuwing/indicatie voor
passagiersairbag voorin)
5
17
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
550
Functie
[A]
A
- -
Vochtsensor 5
Portiermodule in portier rechts-
achter
20
Zekeringen in bagageruimte 10
Regeleenheid voor Connected
Car; regeleenheid voor telematica
5
Portiermodule in portier linksach-
ter
20
Regeleenheid audio (versterker) 40
Ventilatormodule voor klimaatre-
geling achterin*
40
Module voor multibandantenne 5
Modules voor stoelcomfort (mas-
sagefunctie) voorin*
5
- -
Achterruitwisser 15
Regeleenheid voor brandstof-
pomp
15
Functie
[A]
A
Relaisspoelen in relais- en zeke-
ringenhouder motorruimte; relais-
spoel voor transmissie-oliepomp
5
- -
Verwarming voorstoel bestuur-
derszijde
15
Verwarming voorstoel passagiers-
zijde
15
Koelvloeistofpomp 10
- -
Portiermodule in portier linksvoor 20
Regeleenheid voor wielophanging
(actieve chassisregeling)*
20
- -
Regeleenheid Sensus 10
- -
- -
Portiermodule in portier rechts-
voor
20
Functie
[A]
A
Display voor comfortfuncties ach-
terstoelen
C
5
C
Tv* (bepaalde markten)
5
Hoofdzekering voor zekeringen
53 en 58
15
A
Ampère
B
Uitgezonderd Excellence
C
Excellence
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 542)
Zekeringen in motorruimte (p. 543)
Zekeringen in bagageruimte (p. 551)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
551
Zekeringen in bagageruimte
Zekeringen in bagageruimte beschermen o.a.
elektrisch bedienbare stoelen*, airbags en gor-
delspanners.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
552
Het kastje zit onder het opbergvak aan de rechterzijde.
Aan de binnenkant van het deksel van de relais-
en zekeringenhouder in de motorruimte zit
een speciale trekker waarmee u de zekeringen
gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder in de
motorruimte is tevens plaats voor enkele reser-
vezekeringen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
553
Posities
De zekeringen 13-17 en 21-36 zijn van het
type "Micro".
De zekeringen 1-12, 18-20 en 37 zijn van
het type "MCase" en moet u laten vervangen
in een werkplaats
18
.
Functie
[A]
A
Elektrische achterruitverwarming 30
Elektrisch bedienbare stoel links-
achter
B
20
B
Compressor voor luchtvering*
40
Elektrische verwarming rechtsach-
ter
30
- -
Elektrische verwarming linksach-
ter
30
Elektrisch bedienbare stoel
rechtsachter
B
20
B
- -
Elektrische achterklepbediening*
25
Functie
[A]
A
Elektrisch bedienbare passagiers-
stoel voor*
20
Regeleenheid trekhaak*
40
Module voor gordelspanners
rechts
40
Interne relaisspoelen 5
- -
Detectiemodule schopbeweging*
(om de elektrisch bedienbare ach-
terklep te openen)
5
- -
- -
Regeleenheid trekhaak*
25
Elektrisch bedienbare bestuur-
dersstoel*
20
Module voor gordelspanners links 40
Parkeercamera*
5
Functie
[A]
A
- -
- -
Ioniserende luchtreiniger
B
5
B
Voeding bij ingeschakeld contact 10
Regeleenheid voor airbags en
gordelspanners
5
Koelkast
B
; verwarmde/gekoelde
bekerhouder achterin
B
10
B
Stoelverwarming linksachter *
15
- -
Blind Spot Information (BLIS)*
5
- -
Modules voor gordelspanners 5
Actuator voor uitlaatgassen 5
- -
18
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
554
Functie
[A]
A
- -
Stoelverwarming rechtsachter *
15
- -
A
Ampère
B
Excellence
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 542)
Zekeringen onder dashboardkastje (p. 547)
Zekeringen in motorruimte (p. 543)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
555
Exterieur reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg
dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider
staat. Gebruik autoshampoo.
Met de hand wassen
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die
de lak aantasten en deze zeer snel doen ver-
kleuren. Gebruik bijvoorbeeld een zachte tis-
sue of een spons die u goed nat hebt
gemaakt. U wordt geadviseerd een dergelijke
verkleuring te laten herstellen door een
erkende Volvo-werkplaats.
Spoel het onderstel af.
Spoel de hele auto af totdat al het losse vuil
is verwijderd om het risico van waskrassen te
beperken. Spuit niet rechtstreeks in de rich-
ting van de sloten.
Gebruik zo nodig een koudontvetter voor
hardnekkig vuil. Let erop dat de oppervlakken
dan niet door de zon opgewarmd mogen zijn.
Was de auto met een spons, autoshampoo
en een ruime hoeveelheid lauw water.
Reinig de wisserbladen met een lauwe zeep-
oplossing of autoshampoo.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker. Door water-
druppels niet in felle zon te laten opdrogen,
verkleint u het risico van watervlekken die
moeten worden weggepoetst.
WAARSCHUWING
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat
er brandgevaar.
BELANGRIJK
Vuile koplampen werken slechter. Maak ze
regelmatig schoon, bijvoorbeeld als u tankt.
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen,
maar water en een niet krassende spons.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen
en achterlichten kan tijdelijk condens optre-
den aan de binnenkant van het lampglas. Dit
is een natuurlijk verschijnsel en alle externe
verlichting is erop gebouwd om dit zoveel
mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt
normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp
enige tijd brandt.
Automatische wasstraat
In een automatische wasstraat kunt u de auto
weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken, maar
de borstels van de wasstraat kunnen niet overal
even goed bij. Voor het beste resultaat wordt u
geadviseerd de auto met de hand te wassen.
N.B.
De eerste maanden mag de auto alleen met
de hand worden gewassen. De reden hiervoor
is dat de lak gevoeliger is als deze nieuw is.
BELANGRIJK
Deactiveer alvorens de auto een wasstraat in
te rijden de automatische rem bij stilstand
(Auto Hold) en de automatische activering
van de parkeerrem. Als u deze functies niet
deactiveert, zal het remsysteem bij stilstand
blokkeren zodat de auto niet kan rijden.
Voor automatische wasstraten waar de auto
wordt voortgetrokken geldt het volgende:
1. Rijd de automatische wasstraat binnen.
2. Deactiveer de automatische rem bij stilstand
(Auto Hold) met de schakelaar op de tunnel-
console.
3. Deactiveer de automatische activering van de
parkeerrem via het middendisplay.
4.
Zet de keuzehendel in de N-stand.
5. Zet de motor af door de startknop op de tun-
nelconsole naar STOP te draaien. Houd de
knop minstens 4 seconden in de STOP-
stand vast.
> De auto is klaar voor de automatische
wasstraat.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
556
BELANGRIJK
Het systeem schakelt automatisch naar stand
P als bovenstaande stappen niet in acht wor-
den genomen. In stand P zijn de wielen
geblokkeerd, wat ze niet moeten zijn bij was-
sen in een wasstraat.
Hogedrukreinigers
Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op
dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuit-
kop op minstens 30 cm afstand van de auto
houdt (geldt voor alle exterieuronderdelen). Spuit
niet rechtstreeks in de richting van de sloten.
Remmen testen
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als
u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder
aflegt. Door de wrijving worden de remblokken
warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij
zeer vochtig of koud weer.
WAARSCHUWING
Test de rem na het wassen altijd, ook de par-
keerrem, zodat vocht en corrosie de remvoe-
ring niet aantasten en de remmen verslechte-
ren.
Wisserbladen
Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbla-
den en insecten, ijs en dergelijke op de voorruit
gaan wisserbladen minder lang mee.
Zet de wisserbladen bij het reinigen in de servi-
cestand.
N.B.
Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig
met een lauw sopje of autoshampoo. Gebruik
geen sterke oplosmiddelen.
Kunststof en rubber sieronderdelen
exterieur
Voor het reinigen en verzorgen van gekleurde
kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sier-
onderdelen zoals glimmende strips, wordt geadvi-
seerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken
dat bij de Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg
bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de
gebruiksvoorschriften nauwkeurig op.
BELANGRIJK
Waxen en polijsten op kunststof en rubber is
niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunst-
stof en rubber mag u, als dat nodig is, slechts
met lichte druk wrijven. Gebruik een zachte
spons.
Door het polijsten van glimmende strips kan
de glimmende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddel dat schuurmiddel
bevat.
Velgen
Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die
Volvo adviseert.
Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het opper-
vlak beschadigen en vlekken veroorzaken op ver-
chroomde lichtmetalen velgen.
Gerelateerde informatie
Poetsen en in de was zetten (p. 557)
Wisserbladen in servicestand (p. 534)
Automatische rem bij stilstand (p. 400)
Parkeerrem gebruiken (p. 398)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 382)
ONDERHOUD EN SERVICE
557
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet of als u deze extra bescher-
ming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas
na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u
eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of
in de was zetten niet in direct zonlicht staat.
Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat
u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwij-
der asfalt- en teervlekken met een teerverwijde-
raar of terpentine. U kunt hardnekkige vlekken
met een speciaal voor autolak bestemde, fijne
schuurpasta (“rubbing compound”) verwijderen.
Poets de lak eerst op en behandel deze daarna
met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aan-
wijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel
preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was.
BELANGRIJK
Waxen en polijsten op kunststof en rubber is
niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunst-
stof en rubber mag u, als dat nodig is, slechts
met lichte druk wrijven. Gebruik een zachte
spons.
Door het polijsten van glimmende strips kan
de glimmende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddel dat schuurmiddel
bevat.
BELANGRIJK
Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door
Volvo geadviseerd worden. Andere behande-
lingen zoals lakconservering, verzegeling,
bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen
lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg
van dergelijke behandelingen valt niet onder
de Volvo-garantie.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 555)
Lakschade (p. 560)
Roestwering
De auto heeft een efficiënte bescherming tegen
corrosie.
Voor de carrosserie bestaat de corrosiebescher-
ming uit moderne metallische, beschermende
lagen op de plaat, een hoogkwalitatief lakproces,
tegen corrosie beschermde en minimale plaat-
overlappingen, evenals afschermende kunststof
componenten, slijtagebescherming en aanvul-
lende roestwerende vloeistof op kwetsbare plaat-
sen. Deze combinatie garandeert dat de carros-
serie langdurig gevrijwaard blijft van corrosiepro-
blemen. In het chassis zijn de kwetsbare delen
van de wielophanging uitgevoerd in corrosiebe-
stendig aluminiummateriaal.
Controleren en onderhouden
De corrosiebescherming van de auto hoeft nor-
maal gesproken niet onderhouden te worden,
maar door de auto schoon te houden, verkleint u
de risico's op roestvorming nog verder. Sterk
alkalische of zure reinigingsvloeistoffen moeten
op glanzende sieronderdelen te allen tijde wor-
den vermeden. Repareer eventuele steenslag-
plekken zo snel mogelijk na constatering.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 555)
Lakschade (p. 560)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
558
Interieur reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
BELANGRIJK
Sommige geverfde kledingstukken (zoals
spijkerbroeken en suède kleding) kunnen
afgeven en voor verkleuring van de bekle-
ding zorgen. In dat geval is het belangrijk
om de verkleurde delen van de bekleding
zo spoedig mogelijk te reinigen en te ver-
zorgen.
Gebruik nooit sterke oplosmiddelen zoals
sproeiervloeistof, wasbenzine of terpen-
tine voor het reinigen van het interieur,
omdat zowel de bekleding als de overige
interieuronderdelen daarbij beschadigd
kunnen raken.
Spuit reinigingsmiddelen nooit recht-
streeks op componenten met elektrische
knoppen of bedieningselementen. Maak
ze in plaats daarvan schoon met een
doek die u met het reinigingsmiddel
bevochtigd hebt.
Scherpe voorwerpen en klittenbandslui-
tingen kunnen de stoffen bekleding van
de auto beschadigen.
Stoffen bekleding en plafondbekleding
Volvo biedt een universeel textielverzorgingspro-
duct voor stoffen bekleding en plafondbekleding,
waarmee u de bekleding in optimale staat kunt
houden, mits u de instructies opvolgt. Het textiel-
verzorgingsproduct is verkrijgbaar bij Volvo-dea-
lers.
Leren bekleding*
De leren bekleding van Volvo is behandeld om de
bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren.
Leren bekleding is een natuurproduct dat na ver-
loop van tijd een mooi patina krijgt. Voor het
behoud van de eigenschappen en kleur van het
leer is regelmatige reiniging en verzorging vereist.
Volvo biedt een universeel leerverzorgingspro-
duct, Volvo Leather Care Kit/Wipes, waarmee u
leren bekleding kunt reinigen en de bescher-
mende laag kunt herstellen, mits u de instructies
opvolgt.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo de
beschermende crème een- à viermaal per jaar (zo
nodig vaker) op te brengen. U kunt de Volvo Lea-
ther Care Kit/Wipes kopen bij Volvo-dealers.
Leren stuurwiel
Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuur-
wiel nooit af met kunststof bescherming. Reini-
gen het leren stuurwiel bij voorkeur met Volvo
Leather Care Kit/Wipes.
Leren paneel*
Leer moet kunnen ademen. Dek het leer aan de
bovenkant van het dashboard of bij het portierpa-
neel nooit af. Voor het reinigen van leren panelen
adviseren wij Volvo Leather Care Kit/Wipes.
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout
Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
panelen van kunststof worden met water bevoch-
tigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd,
die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werk-
plaats.
Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit
sterke vlekkenmiddelen.
Veiligheidsgordels
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en
in het bijzonder het textielreinigingsmiddel dat bij
erkende Volvo-dealers verkrijgbaar is. Zorg dat de
gordel droog is, voordat deze weer wordt opge-
rold.
Inlegmatten en vloermat
Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbe-
kleding en de inlegmatten ieder apart schoon te
kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en
stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit
met pennen vast.
Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij elk
van beide pennen vast te pakken en recht
omhoog te tillen.
ONDERHOUD EN SERVICE
559
Breng de inlegmat aan door deze bij beide pen-
nen vast te drukken.
WAARSCHUWING
Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één
inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg
te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel
goed in de bevestigingsklemmen op de vloer
vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan
glijden en achter of onder de pedalen blijft
haken.
Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd
het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekle-
ding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U
dient vloermatten te reinigen met de door de
Volvo-dealer geadviseerde producten.
Gerelateerde informatie
Middendisplay reinigen (p. 559)
Middendisplay reinigen
Vuil, vlekken en vettige vingerafdrukken kunnen
ertoe leiden dat het middendisplay minder goed
werkt en minder goed af te lezen is. Reinig het
scherm regelmatig met een microvezeldoek.
Homeknop voor middendisplay.
1. Schakel het middendisplay uit door lang op
de homeknop te drukken.
2. Neem het scherm af met de meegeleverde
microvezeldoek of gebruik een andere micro-
vezeldoek van vergelijkbare kwaliteit. Neem
het scherm in kleine cirkelende bewegingen
af met een schone en droge microvezeldoek.
U kunt de microvezeldoek zo nodig licht
bevochtigen met schoon water.
3. Activeer het display door kort op de home-
knop te drukken.
BELANGRIJK
De microvezeldoek moet bij het schoonma-
ken van het middendisplay vrij van zand en
vuil zijn.
BELANGRIJK
Breng alleen lichte druk aan op het scherm
bij het reinigen van het middendisplay. Bij te
hard drukken kan het scherm beschadigd
raken.
BELANGRIJK
Spuit geen vloeistoffen of bijtende chemica-
liën rechtstreeks op het middendisplay.
Gebruik geen ruitenreiniger, reinigingsmidde-
len, sprays, oplosmiddelen, alcoholen, ammo-
nia-oplossingen of schuren reinigingsmidde-
len.
Gebruikt nooit schurende poetsdoeken,
papieren handdoeken of zijdepapier omdat dit
aanleiding kan geven tot krassen op het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 558)
Overzicht van het middendisplay (p. 33)
ONDERHOUD EN SERVICE
560
Lakschade
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom regel-
matig worden gecontroleerd. De meest voorko-
mende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld
steenslagplekken, krassen en plekjes op de
spatbordranden, portieren en bumpers.
Kleurcode
De sticker voor kleurcode zit op de portierstijl en
wordt bij het openen van het rechter achterportier
zichtbaar.
Kleurcode exterieur
Eventuele secundaire kleurcode exterieur
Het is belangrijk dat u de juiste kleur gebruikt.
Geringe lakschade herstellen
Om roestvorming te voorkomen moet u lak-
schade direct herstellen.
Eventueel benodigde materialen
Grondlak (primer)
19
- voor met kunststof
beklede bumpers en dergelijke zijn er spuit-
bussen met speciale hechtprimer verkrijg-
baar.
basislak en heldere lak – verkrijgbaar in
spuitbussen of als bijwerkpen/-stift
20
.
Afplaktape.
fijn schuurlinnen
19
.
Gerelateerde informatie
Lakschade herstellen (p. 560)
Typeaanduidingen (p. 564)
Roestwering (p. 557)
Lakschade herstellen
Bij reparatie van lakschade moet de auto schoon
en droog zijn en warmer zijn dan 15 °C.
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digde gebied heen. Trek de tape weer van de
lak af om eventuele lakresten te verwijderen.
Als de beschadiging tot op het metaal (plaat)
zit, moet een grondlak (primer) worden
gebruikt. Bij beschadiging van een kunststof
oppervlak moet voor een optimaal resultaat
een hechtprimer worden gebruikt - spuit wat
primer in de dop van de spuitbus en strijk
dun op.
19
Eventueel.
20
Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd.
ONDERHOUD EN SERVICE
561
2. Vóór het lakken kunt u zo nodig (bij ongelijk-
matige randen bijvoorbeeld) plaatselijk licht
schuren met zeer fijn schuurlinnen. Maak het
oppervlak goed schoon en laat drogen.
3. Roer de grondlak (primer) goed door en
breng deze met een fijn kwastje, een lucifer
of iets dergelijks aan. Werk als de grondlak
droog is af met basislak en heldere lak.
Krassen kunt u op de hierboven beschreven
manier herstellen, maar dek ter bescherming de
onbeschadigde lak rond de kras af.
Bijwerkpennen en spuitbussen zijn verkrijgbaar
bij de Volvo-dealer.
N.B.
Als de steenslag niet tot het metalen opper-
vlak (blanke plaat) is doorgedrongen en er
nog steeds een intacte laklaag aanwezig is,
moet u de basislak en heldere lak direct aan-
brengen nadat u het oppervlak hebt gerei-
nigd.
Gerelateerde informatie
Lakschade (p. 560)
Exterieur reinigen (p. 555)
SPECIFICATIES
SPECIFICATIES
564
Typeaanduidingen
Typeaanduiding, chassisnummer en dergelijke
(voertuigspecifieke informatie) staan aangege-
ven op stickers in de auto.
Positie van stickers en plaatjes
Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de typeaanduiding, het chassisnum-
mer en het motornummer bij de hand te hebben.
SPECIFICATIES
}}
565
Typeaanduiding, chassisnummer, maximaal
toelaatbaar gewicht, kleurcode voor lakwerk en
typegoedkeuringsnummer. De sticker zit op de
portierstijl en wordt bij het openen van het rech-
ter achterportier zichtbaar.
Sticker A/C-systeem voor auto's met het
koudemiddel R1234yf.
Sticker A/C-systeem voor auto's met het
koudemiddel R134a.
Sticker voor standverwarming.
Motorcode en serienummer van de motor.
Sticker voor motorolie.
||
SPECIFICATIES
566
Typeaanduiding en serienummer van de ver-
snellingsbak.
Identificatienummer van de auto (VIN, Vehicle
Identification Number).
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer
kunt aantreffen. Op de stickers van de auto
vindt u de informatie die op uw auto van toe-
passing is.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de airconditioning
(p. 576)
SPECIFICATIES
}}
567
Maten
In de tabel ziet u de maten van de auto wat de
lengte, hoogte e.d. betreft.
Maten mm
A Wielbasis 2984
B Lengte 4950
C Laadlengte, vloer, achterbank
neergeklapt
A
2040
1260
B
D Laadlengte, vloer
761/898
C
554
D
E Hoogte 1776
Maten mm
F Laadhoogte 816
G
Spoorbreedte vooras
E
1673
F
1665
G
Spoorbreedte vooras
H
1676
F
1668
G
Maten mm
H
Spoorbreedte achteras
E
1675
F
1667
G
Spoorbreedte achteras
H
1679
F
1671
G
I Laadbreedte, vloer 1192
||
SPECIFICATIES
568
Maten mm
J Breedte
1923
I
1931
J
1958
K
K Breedte incl. buitenspiegels 2140
L Breedte incl. ingeklapte bui-
tenspiegels
2008
A
Geldt niet voor vierzitters.
B
Van de tweede zitrij.
C
Vierzitter.
D
Zevenzitter.
E
Auto zonder luchtvering.
F
Geldt voor wielen van 20, 21 en 22 inch.
G
Geldt voor wielen van 19 inch.
H
Auto met luchtvering.
I
Carrosseriebreedte
J
Breedte voor auto met wielen van 19 inch.
K
Breedte voor auto met wielen van 20, 21 en 22 inch.
SPECIFICATIES
569
Gewichten
Het maximale totaalgewicht staat aangegeven
op een sticker in de auto.
Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het
gewicht van de bestuurder, dat van de brandstof-
tank die voor 90 % gevuld is en dat van de reste-
rende oliën/vloeistoffen.
Het gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij
gebruik van een aanhanger) zijn van invloed op
het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het
rijklaar gewicht.
Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht –
rijklaar gewicht.
N.B.
Het gedocumenteerde rijklare gewicht geldt
voor een auto in de basisuitvoering, dus een
auto zonder extra uitrusting of opties. Dat
houdt in dat voor elke optie die wordt toege-
voegd, de laadcapaciteit van de auto met het
gewicht van de optie afneemt.
Voorbeelden van opties die de laadcapaciteit
verminderen zijn de onderdelen voor de spe-
ciale uitvoeringen Kinetic/Momentum/
Summum en andere opties zoals: trekhaak,
lastdrager, dakbox, audiosysteem, verstralers,
gps-navigatie, verwarming op brandstof, vei-
ligheidsrek, matten, bagagerolhoes, elektrisch
bedienbare stoelen e.d.
De auto wegen is een veilige manier om te
weten te komen wat het rijklare gewicht van
uw auto is.
WAARSCHUWING
Het rijgedrag van de auto verandert door hoe
zwaar de auto beladen is en hoe de lading is
geplaatst.
De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het openen
van het rechter achterportier zichtbaar.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhanger)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 564)
Trekgewicht en kogeldruk (p. 570)
SPECIFICATIES
570
Trekgewicht en kogeldruk
Het trekgewicht en de kogeldruk voor het rijden
met een aanhanger staan in de tabellen.
Max. gewicht geremde aanhanger
N.B.
Voor aanhangers/caravans zwaarder dan
1800 kg wordt een trillingsdemper op de
trekhaak geadviseerd.
Motor
Motorcode
A
Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg)
T8 Twin Engine B4204T35 Automaat, TG-81SC 2400 140
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
BELANGRIJK
Bij ritten met een aanhanger achter de auto
is het toegestaan het totale gewicht van de
auto (inclusief het trekgewicht) tot 100 kg te
overschrijden, op voorwaarde dat er maximaal
100 km/h (62 mph) wordt gereden. Neem
echter altijd de landelijke wetgeving in acht
ten aanzien van bijvoorbeeld de snelheid van
de combinatie van auto plus aanhanger.
Max. gewicht ongeremde aanhanger
Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg)
750 50
SPECIFICATIES
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
571
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 564)
Gewichten (p. 569)
Rijden met aanhanger (p. 415)
Aanhangerstabilisering* (p. 418)
SPECIFICATIES
572
Motorspecificaties
De motorspecificaties (vermogen enz.) voor de
verschillende motoralternatieven staan in de
tabel.
De T8 Twin Engine wordt deels aangedreven
door een benzinemotor en deels door een elek-
trische aandrijving (ERAD – Electric Rear Axle
Drive).
Motor
Motorcode
A
Vermogen
(kW bij omw/min)
Vermogen
(pk bij omw/min)
Koppel
(Nm bij omw/min)
Aantal cilinders
T8 Twin Engine B4204T35 235/5700 320/5700 400/2200–5400 4
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Elektrische aandrijving
Max. vermogen: 65 kW (88 pk).
Koppel: 240 Nm.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 564)
Specificaties van de motorolie (p. 573)
Specificaties van de koelvloeistof (p. 575)
SPECIFICATIES
573
Specificaties van de motorolie
De motoroliekwaliteit en de te hanteren hoeveel-
heden voor de verschillende motoralternatieven
staan in de tabel.
Volvo adviseert:
Motor
Motorcode
A
Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter
(liter)
T8 Twin Engine B4204T35 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 ca. 5,9
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 564)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 574)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 526)
Motorolie (p. 525)
SPECIFICATIES
574
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie
In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal toe-
nemen. Hier volgen enkele voorbeelden van
ongunstige rijomstandigheden.
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger
dan +40 °C.
Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten
bij lage temperaturen.
Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige
rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra
bescherming.
Volvo adviseert:
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speci-
aal aangepaste, synthetische motorolie. De
oliesoort werd met grote zorg geselecteerd
lettend op de levensduur van de motor, de
startgewilligheid, het brandstofverbruik en de
milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit
en dat zowel bij het bijvullen als bij het verver-
sen van olie. Een negatieve invloed op de
levensduur van de motor, de startgewilligheid,
het brandstofverbruik en de milieu-impact is
anders niet uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorgeschre-
ven kwaliteit en viscositeit gebruikt, kunnen
aan de motor gerelateerde onderdelen
beschadigd raken. Volvo Cars wijst garantie-
aanspraken voor dit type schade af.
Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-
werkplaats te laten verversen.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de motorolie (p. 573)
Motorolie (p. 525)
SPECIFICATIES
575
Specificaties van de koelvloeistof
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbe-
volen koelvloeistof aangelengd met 50 %
water
1
, zie verpakking.
Specificaties van de
versnellingsbakolie
De voorgeschreven transmissieolie voor de ver-
schillende versnellingsbakopties staat in de
tabel.
Automatische versnellingsbak
Voorgeschreven versnellingsbak-
olie
TG-81SC AW1
N.B.
In normale rijomstandigheden hoeft de ver-
snellingsbakolie niet te worden ververst.
Specificaties van de remvloeistof
Remvloeistof is de naam van het middel in een
hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om
druk over te brengen vanuit bijvoorbeeld een
rempedaal via een hoofdremcilinder naar een of
meerdere hulpcilinders die op hun beurt een
mechanische rem bedienen.
Voorgeschreven kwaliteit: DOT 4
N.B.
Geadviseerd wordt remvloeistof te laten ver-
versen of bijvullen door een erkende Volvo-
werkplaats.
1
De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1.
SPECIFICATIES
576
Brandstoftank - inhoud
De inhoud van de brandstof voor de verschil-
lende motoralternatieven staan in de tabel.
Motor Hoeveelheid (liter)
Benzinemotor ca. 50
Gerelateerde informatie
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
(p. 407)
Specificaties van de airconditioning
De klimaatregeling van de auto maakt, afhanke-
lijk van de markt, gebruik van het koudemiddel
R1234yf of R134a. Op een sticker aan de bin-
nenkant van de motorkap staat aangegeven,
welk koudemiddel er in de klimaatregeling van
de auto zit.
In de onderstaande tabellen ziet u welke kwaliteit
vloeistoffen en smeermiddelen er in het aircosys-
teem zitten en in welke hoeveelheden.
A/C-sticker
Sticker voor R134a
Sticker voor R1234yf
SPECIFICATIES
577
Toelichting symbolen R1234yf
Symbool Betekenis
Voorzichtigheid betrachten
Mobiele airco (MAC)
Type smeermiddel
Onderhoud aan de mobiele airco
(MAC) is voorbehouden aan een
bevoegd onderhoudsmonteur.
Brandbaar koudemiddel
Koudemiddel
Auto’s met koudemiddel R134a
Gewicht Voorgeschreven kwaliteit
1070 g R134a
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R134a onder druk. Service en repara-
tie aan het systeem mogen uitsluitend door
een erkende werkplaats worden uitgevoerd.
Auto’s met koudemiddel R1234yf
Gewicht Voorgeschreven kwaliteit
970 g R1234yf
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R1234yf onder druk. Conform de
SAE-norm J2845 (“Technician Training for
Safe Service and Containment of Refrigerants
Used in Mobile A/C System”) mogen service
en reparatie aan het koudemiddelsysteem
alleen worden uitgevoerd door een daartoe
bekwaam en bevoegd technicus om de veilig-
heid van het systeem te garanderen.
Compressorolie
Hoeveelheid Voorgeschreven kwaliteit
120 ml PAG SP-A2
Verdamper
BELANGRIJK
Het is niet toegestaan de aircocondensor te
repareren of te vervangen door een gebruikte
condensor. De nieuwe condensor moet con-
form de SAE-norm J2842 zijn gekeurd en
gemerkt.
Gerelateerde informatie
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 528)
Typeaanduidingen (p. 564)
SPECIFICATIES
578
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot
Het brandstofverbruik voor een auto wordt
gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot
in gram CO2 per km.
Uitleg
gram CO
2
/km
liter/100 km
Combinatierit
Automatische versnellingsbak
de mogelijke actieradius op stroom
(km)
N.B.
Als de gegevens over brandstofverbruik en
emissie ontbreken, staan deze in het bijgele-
verde supplement.
SPECIFICATIES
}}
579
T8 Twin Engine (B4204T35) 49 2,1
43
A
A
Rijmodus PURE
N.B.
De capaciteit van de hybride accu neemt na
verloop van tijd en met het gebruik af, het-
geen kan resulteren in een verhoogd gebruik
van de verbrandingsmotor met verhoogd
brandstofverbruik en verminderde actieradius
bij elektrische aandrijving als gevolg.
De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de
bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale
EU-rijcycli
2
, die gelden voor een auto met rijklaar
gewicht in standaarduitvoering zonder extra uit-
rusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het
autogewicht toe. Dit alsook de mate van belading
van de auto zorgt voor een verhoging van het
brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide.
Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor een
verhoogd brandstofverbruik ten opzichte van de
tabelwaarden. Daarbij valt te denken aan factoren
als:
Als de auto niet regelmatig wordt opgeladen
via het stroomnet.
Uw rijstijl.
De grotere rolweerstand als u kiest voor gro-
tere wielen dan de standaardwielen op de
basisuitvoering van het model.
De grotere luchtweerstand bij hogere snel-
heden.
De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeers-
omstandigheden, de weersgesteldheid en de
staat van de auto.
Een combinatie van de hier genoemde voorbeel-
den kan ook een aanzienlijk hoger verbruik ople-
veren. Raadpleeg voor meer informatie de richtlij-
nen waar eerder aan gerefereerd werd
2
.
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik
mogelijk bij een vergelijking met de EU-rijcycli
2
die gehanteerd worden bij certificering van de
auto en waarop de verbruikscijfers in de tabel
gebaseerd zijn.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, rijden met
een aanhanger/caravan of rijden op grote
hoogte zijn, in combinatie met de brandstof-
kwaliteit, factoren die het brandstofverbruik
kunnen beïnvloeden.
2
De officieel gedeclareerde brandstofverbruikscijfers de actieradius op stroom zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in een laboratoriumomgeving ("EU-rijcycli") volgens EU Regulation no 692/2008,
715/2007 (Euro 5 / Euro 6) en UN ECE Regulation no 101. Aangezien de rijcycli ook worden gebruikt in het kader van de kwaliteitscontrole worden er hoge eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van de tests.
Daarom worden de tests zorgvuldig gecontroleerd en alleen uitgevoerd voor de basisfuncties van de auto (bijvoorbeeld met gedeactiveerde airconditioning, radio enz.). Als gevolg hiervan zijn de resultaten van de
officiële cijfers niet vanzelfsprekend representatief voor wat klanten ervaren bij daadwerkelijk gebruik van de auto. De regelgeving omvat de rijcycli "Stadsverkeer" en "Snelwegrit". - Rijcyclus "Stadsverkeer" - de
meting begint met een koude start van de motor. De test betreft een gesimuleerde rit. - Rijcyclus "Snelwegrit" - de auto trekt op en remt af bij snelheden tussen 0–120 km/h (0–75 mph). De test betreft ook
weer een gesimuleerde rit. - De officiële waarde voor gemengd rijden, zoals weergegeven in de tabel, is overeenkomstig de wettelijke eisen een combinatie van de rijcycli "Stadsverkeer" en "Snelwegrit". CO
2
-
emissie - om de kooldioxide-emissie tijdens de twee rijcycli te berekenen worden de uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en het resultaat hiervan is de waarde voor de CO
2
-emissie.
||
SPECIFICATIES
580
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 564)
Gewichten (p. 569)
Zuinig rijden (p. 410)
SPECIFICATIES
581
Goedgekeurde
bandenspanningswaarden
De goedgekeurde bandenspanningen voor de
verschillende motoralternatieven staan in de
tabel.
Motor Bandenmaat Snelheid
(km/h)
Belading, 1–3 inzittenden Max. belading
ECO-bandenspanning
A
Voor
(kPa)
B
Achter
(kPa)
Voor
(kPa)
Achter
(kPa)
Voor/achter
(kPa)
T8 Twin Engine (B4204T35)
235/55 R 19
275/45 R 20
275/40 R 21
275/35 R 22
0 - 160
C
260 260 290 290 290
160+
D
280 280 310 310 -
A
Zuinig rijden.
B
In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).
C
0 - 100 mph
D
100+ mph
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 564)
Bandenspanning controleren (p. 488)
SPECIFICATIES
582
Specificaties van de hybride-accu
De hybride-accu (accu voor aandrijfmotor) wordt
gebruikt voor aandrijving van de elektromotor bij
ritten in de elektrische stand.
Soort: Lithiumion
Energiecapaciteit: 9,2 kWh.
Gerelateerde informatie
Hybride-accu opladen (p. 421)
ALFABETISCH REGISTER
583
1, 2, 3 ...
**** 68
4WD 393
A
Aandrijflijn
Versnellingsbak 381
Aandrijving 387
Aanhanger 418
kabel 416
pendelbeweging 418
rijden met een aanhanger 415, 417
Aanrijding 60, 63, 68, 74
Aansteker 226
Aardlekschakelaar 428
ABS
antiblokkeerremsysteem 394
AC (Airconditioning) 189
ACC - Adaptieve cruisecontrol 292, 300
Accessoires en extra uitrusting 22
Accu
hybride 541
Achterbank 131
elektrische verwarming 203
hellingshoek ruggedeelte aanpassen 134
hoofdsteun 132
instappen/uitstappen 137
Klimaat 186, 188
langsverstelling 133
ruggedeelten omklappen 135, 137
Temperatuur 190
Ventilator 192
Achterkant hoger zetten 229
achterkant lager zetten 229
Achterklep
elektrisch bediend 256, 258
vergrendelen/ontgrendelen 249, 251
Achterportier
zonnescherm 158
Achterruit
elektrische verwarming 194
Sproeier 156
Wisser 156
Achteruitkijkspiegel 160
autodimfunctie 161
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Kompas 161, 162
Actieradius
bij elektrische aandrijving 578
Actieve parkeerhulp 359
bediening 361
Beperkingen 363
functie 359
Symbolen en meldingen 366
Adaptieve bochtverlichting 146
Adaptieve cruisecontrol 292, 300
functie 292
inhalen 299
Radarsensor 313
snelheid instellen 295, 296
stand-bystand 298
Storingzoeken 301
tijdelijk deactiveren 298
van cruisecontrolfunctie wisselen 302
volgtijd instellen 297
Afdalingsassistent 402
Afdalingsregeling (Hill Descent Control) 402
Afdekking
bagageruimte 231
Afdichtmiddel 499
Afsluitbare wielbouten 507
Afspraak maken voor servicebeurt en repa-
ratie 515
Afstandsbediening HomeLink
®
programmeerbaar 167
Airbag 68
Activeren/deactiveren 70
bestuurderszijde 68
passagierszijde 68, 70
ALFABETISCH REGISTER
ALFABETISCH REGISTER
584
Airconditioning 189
Airconditioning, vloeistof
hoeveelheid en kwaliteit 576
alarm 265
beperkt alarmniveau 265
deactiveren 268
Alarm
automatische herinschakeling 267
Alarmlichten 149
All Wheel Drive (vierwielaandrijving) 393
Antenne
positie 243
Antislipregeling 276
Antispin 276
Apple CarPlay 455
Applicatiemanager 518
Applicaties
Instellingen 179
Approach-verlichting 153
Apps 471
downloaden, updaten en deïnstalleren 471
Asbak 226
Audio en media 440
Audio-instellingen 440, 465
Displaymelding 463
media 454
media spelen 449
Telefoon 464
Autoberging 420
Autofuncties
op middendisplay 47
Autogordel, zie Veiligheidsgordel 63
Automatische hervergrendeling 245
Automatische rem 400
na een aanrijding 396
Automatische schakelblokkering deactive-
ren 385
Automatische snelheidsbegrenzer 285
Automatische versnellingsbak 382
aanhanger 417
Automatische wasstraat 555
Automatisch geregeld klimaat 188
Automatisch groot licht 144
Auto met internetaansluiting
afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 515
Auto met internetverbinding 465
afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 515
auto verbinden 466
geen of een slechte verbinding 469
Automodem
auto aansluiten op internet 466
Instellingen 470
Auto opnemen 521
Autostatus 514
Bandenspanning 491
Autoverzorging 555
Leren bekleding 558
AUX
contact voor aansluiting van media 453
AWD, vierwielaandrijving 393
B
Bagageafdekking 231
Bagageruimte 228
bagagenet 233
bevestigingspunten 230
elektrische aansluiting 222
Verlichting 151
Banden 486
band afdichten 499
bandenspanningscontrole 489
demonteren 504
draairichting 487
monteren 506
opbergen 486
ALFABETISCH REGISTER
585
profieldiepte 508
slijtage-indicator 487
spanning 488, 581
specificaties 581
Winterbanden 508
Bandenmaat 504, 512
Banden oppompen 503
Bandenspanningscontrole 489
Kalibreren 493
lage bandenspanning 492
uitschakelen 489
Bandenspanningstabel 488
Batt. sleutel bijna leeg 260
Batterij
onderhoud 538
Start- 538
starten met hulpaccu 380
Symbolen op de accu 540
Waarschuwingssymbolen 540
Bedrijfsrem 394, 396
Beglazing 32
Behoud van klimaatcomfort 206
start/uitschakelen 212
Bekleding 558
Benzinekwaliteit 409
Bergen 420
Bestuurdersdisplay
applicatiemenu 109
Informatie specifiek voor de hybride 97
Meldingen 110
Bestuurdersprestatie 174
BLIS 367, 368, 369
Bluetooth
aansluiten 453
auto aansluiten op internet 466
Instellingen 467
Telefoon 459
Boordcomputer 171, 172, 174
Botsing, zie Aanrijding 60
Brandstof 408, 409
brandstofverbruik 578
Brandstofdampen 408
Brandstoftank
inhoud 576
Brandstof tanken 407
Buitenmaten 567
Buitenspiegels 159
autodimfunctie 160
elektrische verwarming 194
elektrisch inklapbaar 160
resetten 159
Buitentemperatuurmeter 102
C
Camerasensor 336
Cd-speler 452
City Safety 331, 333, 334, 336, 339
Claxon 138
Clean Zone Interior Package 184
CO
2
-uitstoot 578
Collision Warning 331
Radarsensor 313
voetgangersdetectie 334
Compact reservewiel 508
compact reservewiel 508
Condens
Condens in koplamp 555
Condens in koplamp 555
Contactslotstand 376
Controlesymbolen 98
Controlesysteem
Bandenspanning 489
Corner Traction Control 276
Cruisecontrol 288, 289
snelheid instellen 289
tijdelijk deactiveren 290
uitschakelen 291
CTA 369, 370, 371
ALFABETISCH REGISTER
586
CZIP (Clean Zone Interior Package) 184
D
DAB-radio 445
Dagrijlicht 143
Dagteller op nul stellen 172
Dagtellers 171
Dakbelasting, max. gewicht 569
Dashboardkastje 227
Data
opnemen 21
overdracht tussen auto en werkplaats 519
Diagnoseaansluiting 22
Digitale radio (DAB) 445
Dimlicht 143
Displaymeldingen 110
hanteren 112
opgeslagen 113
Display regeleenheid 426
Distance Alert 328, 329
Beperkingen 330
Doorwaaddiepte 403
Draairichting 487
Drive-E
Milieubeleid 25
Driver Alert Control 340
bediening 341
E
ECO-bandenspanning 488
Eerste hulp 511
EHBO-kit 511
Elektrisch bedienbare ruiten 156
resetten 158
Elektrisch bedienbare zijruiten resetten 158
Elektrisch bediend panoramadak 163
Elektrische aandrijfmotor
specificaties 572
Elektrische aansluiting 222
Elektrische achterklepbediening 256, 258
Elektrische parkeerrem 397
lage accuspanning 399
Elektrische stoelbediening 124, 126
Elektrische verwarming
Ruiten 194
Stoelen en achterbank 203
stuurwiel 206
Elektrisch inklapbare buitenspiegels 160
Elektrisch systeem 538
Elektronische startblokkering 263
Ethanolgehalte
max. 10 volumeprocent 409
Etiketten 564
Extra verwarming (Hulpverwarming) 217
F
Fietserdetectie 334
Flitskast 326
Follow Me Home-verlichting 152
Foutmeldingen
Adaptieve cruisecontrol 303
zie Meldingen en symbolen 303
Foutmeldingen BLIS 373
FSC, milieulabel 32
G
Gebruikershandleiding 19
milieulabel 32
op middendisplay 15, 16
Gebruikershandleiding in de mobiel 17
Gebruikersinformatie 14
ALFABETISCH REGISTER
587
Geïntegreerde stoelverhoger 87
inklappen 88
uitklappen 88
Gelaagd glas 32
Gereedschap 419, 509
Gevarendriehoek 509
Gewichten
rijklaar gewicht 569
Gladde wegen 406
Gladheid 406
Glazen
gelaagd/versterkt 32
gloeilampen, specificaties 534
Gordelspanners 63
Gordelwaarschuwing 66
Gracenote
®
451
Groot licht 144
H
HDC 402
Hefgereedschap 510
Hellingrem
Hill Start Assist (HSA) 400
Hill Start Assist 400
Hoge motortemperatuur 404
HomeLink
®
167
Hoofdsteun 132
Hoogte lichtbundel koplampen aanpas-
sen 141
Hoogteregeling 392
Houder voor boodschappentassen 230
Hulpverwarming 217
Hybride-accu 541
opladen 421
specificaties 582
I
IAQS (Interior Air Quality System) 185
IC (Inflatable Curtain) 73
In de was zetten 557
Inflatable Curtain 73
Informatiedisplay 95
Infotainment (Audio en media) 440
Inklapbare trekhaak 412
Inparkeerhulp - PAP 359
Instellingen 175
Categorieën 176
Instellingenscherm 175
Resetten 178
Systeeminstellingen 177
Instellingen herstellen 179
Instrumenten, schakelaars en bedie-
ning 92, 93
Instrumentenoverzicht
auto met stuur links 92
auto met stuur rechts 93
IntelliSafe
Bestuurdersondersteuning 28
Interieur 220
aansteker 226
asbak 226
elektrische aansluiting 222
tunnelconsole 221
Zonneklep 227
Interieurluchtfilter 184
Interieurverlichting 150
automatische functie 150
Interieurverwarming (Standverwarming) 216
Interior Air Quality System 185
Internet, zie Auto met internetverbinding 465
Intervalfunctie wisser 154
iPod
®
, aansluiting 453
ALFABETISCH REGISTER
588
K
Kachel 215
hulpverwarming 217
Standverwarming 216
Katalysator
Bergen 420
Keuzehendelblokkering 385
Kilometerstand 171
Elektrische aandrijving 411
Kinderslot 264
Kinderveiligheid 76
Kinderveiligheidszitje 76
Bovenste bevestigingspunten 78
geïntegreerde stoelverhoger 87
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten 82
onderste bevestigingspunten 79
plaatsen/monteren 76
plaatsingstabel 80
tabel voor i-Size 86
tabel voor ISOFIX 83
Kleurcode, lak 560
Klimaat 182
automatische regeling 188
gevoelstemperatuur 183
parkeerplaats 206
sensoren 182
spraakherkenning 121
temperatuurregeling 190
ventilatieregeling 192
zones 182
Klimaatregeling 182, 186
Achterbank 188
middendisplay 186
reparatie 528
Klok, instellen 103
Koelsysteem
oververhitting 404
Koelvloeistof 575
Koelvloeistof, bijvullen 527
Kompas 161
kalibreren 162
Koplampen
afdekking 532
Koudemiddel 528
Krik 510
L
Laadkabel 424
Laadstroom 422
Laag oliepeil 526
Lading vervoeren
algemene informatie 228
bagageruimte 228
lange lading 229
verankeringsogen 230
Lage accuspanning
Startaccu 405
Lak
kleurcode 560
lakschade en herstel ervan 560
Lampen 529
Lane Departure Warning - LDW 342, 344,
346
Lane Keeping Aid - LKA 342, 345, 346
Langdurig stallen 434
Lasthaken 230
Lastindex 512
LDW - Lane Departure Warning 342, 344,
346
Lekke band 499
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften 558
Licentieovereenkomst 473
Lichtbundel, aanpassen 147
Lichtbundel aanpassen 147
ALFABETISCH REGISTER
589
Lichtbundel koplampen
aanpassen 147
hoogteregeling 141
Lichtbundel koplampen aanpassen 147
LKA - Lane Keeping Aid 342, 345, 346
Loopvlak 487
Luchtkwaliteit 183, 185
allergie en astma 184
interieurluchtfilter 184
Luchtrecirculatie 197
Luchtverdeling 198
blaasmonden 198, 199
ontdooien 194
recirculatie 197
tabel met alternatieven 201
wijzigen 198
M
Make-upspiegel
verlichting 151
Maten 567
Trekhaak 414
Max. dakbelasting 569
Mediaspeler 448
compatibele bestandsformaten 457
spraakherkenning 121
Meldingen BLIS 373
Meldingen en symbolen
Adaptieve cruisecontrol 303
Collision Warning with Auto Brake 339
Lane Departure Warning 346
Metr., Imper., VS 102
Middenconsole 221
Middendisplay
bediening 36, 40
instellingen wijzigen 45
klimaatregeling 186
Meldingen 110
overzicht 33
Reinigen 559
symbolen op statusbalk 45
Mistverlichting
achter 148
Mobiele telefoon, zie Telefoon 460
Motor
oververhitting 404
starten 377
uitschakelen 379
Motor afzetten 379
Motorkap, openen 523
Motorolie 525, 574
filter 525
kwaliteit en hoeveelheid 573
ongunstige rijomstandigheden 574
Motorolie, bijvullen 526
Motoroliepeil controleren 526
Motorrem, automatisch 402
Motorremregeling 276
Motorruimte
koelvloeistof 527
Motorolie 525
overzicht 524
Motorspecificaties 572
Motor starten 377
Motor uitzetten 379
N
Net
bagageruimte 233
Niveauregeling 392
Noodreparatieset banden 499, 503
Noodreparatieset voor banden 500
afdichtmiddel 499
band oppompen 503
overzicht 500
positie 499
resultaat controleren 500
uitvoering 500
ALFABETISCH REGISTER
590
Nooduitrusting
EHBO-kit 511
gevarendriehoek 509
O
octaangetal 409
Olie, zie ook Motorolie 573, 574
Ondergelopen weg 403
Onderhoud
roestwering 557
Ontdooien 194
Ontgrendelen
met sleutelblad 254
van de buitenzijde 243
Op afstand bediende startblokkering 263
Opbergmogelijkheden 220
dashboardkastje 227
tunnelconsole 221
Opblaasgordijn 73
Opladen 429
opladen beëindigen 433
opladen starten 430
Status 432
Oververhitting 404, 417
P
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch) 70
Panoramadak
openen en sluiten 164
Ventilatiestand 166
zonnescherm 163
PAP - Actieve parkeerhulp 359
Park Assist 348, 350, 352
functie 348, 350
Parkeerhulpcamera 353, 355, 358
Instellingen 357
Parkeerklimaat 206
Symbolen en meldingen 214
Parkeerrem 397, 398, 399
Passenger Airbag Cut Off Switch 70
Peilstok, elektronisch 526
Pilot Assist 304, 307
pincode 470
Poetsen 557
Positie buitenspiegels herstellen 159
Preconditioning 206
start/uitschakelen 208
timer 209
Profieldiepte 487, 508
Q
Queue Assist 304
R
Radarsensor 292
Beperkingen 314
Radio 441
DAB 445
Instellingen 446
spraakherkenning 121
vervangen en radiozender zoeken 442
Regeleenheid 428
Regensensor 154
Reinigen
Automatische wasstraat 555
bekleding 558
middendisplay 559
Stoffen bekleding 558
veiligheidsgordels 558
Velgen 556
wasstraat 555
Remfuncties 393
Remhulp
na een aanrijding 396
Remlichten 148
ALFABETISCH REGISTER
591
Remmen 394
antiblokkeerremsysteem, ABS 394
automatisch bij stilstand 400
noodremlichten 396
parkeerrem 397, 398, 399
remkrachtverhoging, BAS 396
Remlichten 148
remsysteem 393
Remstand 382
Remvloeistof
kwaliteit 575
Resetten dagteller 172
Richtingaanwijzer 149
Richtingaanwijzers 149
Rijadviezen 406
Rijbaanassistent 304
bediening 344, 345
Rijden
koelsysteem 404
met een aanhanger 415
Rijden met een aanhanger
kogeldruk 570
trekgewicht 570
Rijden tijdens de winter 406
Rijeigenschappen aanpassen 276, 388
Rijklaar gewicht 569
Rijstand 388
Rijstanden
Op bestuurdersdisplay 97
Ritstatistiek 174
Ritten op lage snelheden 401
Roestwering 557
Roll Stability Control 281
RSC-systeem (Roll Stability Control) 281
Rugleuning
achterbank, omklappen 135, 137
achterbank, verstellen 134, 137
stoel voorin, verstellen 123, 125, 127
Ruit
rolgordijn 158
Ruitenwisser voor 153
Regensensor 154
S
Safelock-functie 248
deactiveren 248
Safety mode 74
start/verplaatsen 75
Schakelindicatie (GSI) 385
Schakelindicator 385
Schakelstanden
Automatische versnellingsbak 382
sensoren
Klimaat 182
Luchtkwaliteit 185
Sensus
aansluiting en entertainment 29
Serviceprogramma 514
Servicestand 534
Sfeerverlichting 152
Side Impact Protection System 72, 73
SIM-kaart 470
SIPS-airbag 72
SIPS-airbag (Side Impact Protection Sys-
tem) 72, 73
Sleepoog 419
Slepen 420
Sleutel 240, 246
Slijtage-indicator 487
Snelheidsbegrenzer 281, 285
beknopte bedieningsinstructies 282, 283
tijdelijk deactiveren 284
uitschakelen 285
Snelheidsklassen, banden 512
Spiegel
achteruitkijk- 160
Spiegels
buiten- 159
ALFABETISCH REGISTER
592
Spin control 276
Spraakherkenning
Instellingen 120
kaartnavigatie 122
Klimaat 121
radio en media 121
Telefoon 120
Sproeien voorruit 155
Sproeier
Achterruit 156
sproeiervloeistof, bijvullen 537
Voorruit 155
Sproeiervloeistof 537
Sproeikoppen, verwarmd 155
Stabilisator
aanhangwagen 418
Stabiliteits- en tractieregeling 276, 279
Stabiliteits- en tractieregelsysteem
bediening 277
stabiliteitsregeling 276
Stadslicht 142
Stalen rek 235
Standaardeenheid
Boordcomputer 172
Standverwarming 216
Startaccu 538
overbelasting 405
Startblokkering 263
Starten met hulpaccu 380
Steenslagplekken en krassen 560
Stembediening 118
Stickers 564
Stoel, zie Stoelen en achterbank 123
Stoelen en achterbank
Achterbank 131
elektrisch bediende voorstoel 124, 126
elektrische verwarming 203
geheugenfunctie voorstoel 125
handmatig bediende voorstoel 123
Ventilatie 205
WHIPS-systeem 61
Stoel voorin
elektrische verwarming 203
Klimaat 186
Temperatuur 190
Ventilatie 205
Ventilator 192
Stoffen die allergieën en/of astma kunnen
verwekken 184
Storingsdiagnose van camerasensor 321
Storingsmeldingen
Lane Departure Warning 346
Storingzoeken
Adaptieve cruisecontrol 301
Stroombesparingsfunctie 405
Stuurkracht, snelheidsafhankelijk 276
Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht 276
Stuurpaddle 138
Stuurpaddles 386
Stuurslotfout 379
Stuurwiel 138, 139
elektrische verwarming 206
paddle 138
Stuur afstellen 139
Toetsenset 138
Stuurwiel afstellen 139
Support 18
Symbolen
Controlesymbolen 98
Symbolen en meldingen
Adaptieve cruisecontrol 303
Collision Warning with Auto Brake 339
de statusbalk van het middendisplay 45
Lane Departure Warning 346
parkeerklimaat 214
specifiek voor de hybride 436
Systeem
updates 518
ALFABETISCH REGISTER
593
T
Tanken
Bijvullen 407
Telefoon 459
aansluiten 460
Displaymelding 463
Gesprek 462
spraakherkenning 120
Temperatuur
gevoels- 183
Regeling 190
Toeteren 138
Toetsenbord 49
Toetsensets op stuurwiel 138
Totaalgewicht 569
TPMS - Tyre Pressure Monitoring Sys-
tem 489, 491, 493
Traction Control 276
Trailer Stability Assist 277, 418
Transmissie 381
Transpondersleutel 240, 246
Actieradius 242
afneembaar sleutelblad 253
batterij vervangen 260
zoekgeraakt 240
Transpondersleutelsysteem, typegoedkeu-
ring 269
Trekgewicht en kogeldruk 570
Trekhaak 412
in- en uitklapbaar 412
specificaties 414
Trillingsdemper 412
TSA, Trailer Stability Assist 277, 418
Tunneldetectie 143
Twin Engine
algemene informatie 54
symbolen en meldingen 436
Typeaanduidingen 564
Typegoedkeuring
bandenspanningscontrole 495
radarsysteem 317
transpondersleutelsysteem 269
U
Uitstoot van kooldioxide 578
USB
auto aansluiten op internet 466
contact voor aansluiting van media 453
V
Veertransport 392
Veiligheid 60
zwangerschap 61
Veiligheidsgordel 63
gordelspanner 63
gordelwaarschuwing 66
omdoen/afdoen 64
zwangerschap 61
Veiligheidsrek 235
Velg, maten 511
Velgen
Reinigen 556
Ventilatie 198, 199
Stoelen en achterbank 205
Ventilator
blaasmonden 199
Luchtverdeling 198
Regeling 192
Verankeringsogen
bagageruimte 230
Vergrendelen/ontgrendelen
achterklep 249, 251
Vergrendeling
ontgrendelen 243, 247
vergrendelen 243, 247
ALFABETISCH REGISTER
594
Vergrendelingsindicatie 246
Verkeersbordinformatie 324
bediening 324, 326, 327
Beperkingen 328
Verkeersinformatie 446
Verlichting
adaptieve bochtverlichting 146
Approach-verlichting 153
automatische verlichting, interieur 150
automatisch groot licht 144
Bedieningselementen 140, 150
dagrijlicht 143
Dimlicht 143
Follow Me Home-verlichting 152
gloeilampen, specificaties 534
Groot licht 144
in interieur 150
Koplamphoogteregeling 141
mistachterlicht 148
Stadslicht 142
Verlichting display 141
Verlichting instrumentenpaneel 141
verlichting van bedieningselementen 141
Verlichting, gloeilampen vervangen 529
dagrijlicht/stadslichten vóór 533
Dimlicht 531
Groot licht 532
richtingaanwijzers voorzijde 534
Verlichting display 141
Verlichting instrumentenpaneel 141
Verlichtingsbediening 140
Verlichting van bedieningselementen 141
Vermogen 572
elektromotor 572
Versnellingsbak 381
automaat 382
Versnellingsbakolie
kwaliteit 575
Verwarmde sproeikoppen 155
Video 453, 454
Instellingen 449
Vierwielaandrijving, AWD 393
Vlekken 558
Vloeistoffen, hoeveelheden 537, 575, 576
Vloeistoffen en oliën 575, 576
Volgtijd instellen 329
Volvo ID 23
Voorruit
elektrische verwarming 194
geprojecteerd beeld 115
Voorstoel - elektrisch bediend 124, 126
Easy Entry en Exit 130
geheugenfunctie 125
massagefunctie 127
multifunctionele bediening 126, 127
stoel verstellen 125, 131
Voorstoel - handbediend 123
W
Waarschuwingsgeluid
Parkeerrem 399
Waarschuwingslampje
adaptieve cruisecontrol 292
stabiliteits- en tractieregeling 276
Waarschuwingslampjes
airbags (SRS) 101
dynamo laadt niet bij 101
gordelwaarschuwing 101
Lage oliedruk 101
parkeerrem ingeschakeld 101
startaccu wordt niet opgeladen 101
storing in remsysteem 101
Waarschuwing 101
Waarschuwingssymbolen 101
veiligheid 60
Wasstraat 555
Whiplash Protection System 61
WHIPS (Whiplash Protection System) 61
WHIPS-systeem 61
ALFABETISCH REGISTER
595
Wielbouten 507
afsluitbare 507
Wielen
demonteren 504
monteren 506
Sneeuwkettingen 508
Wielen en banden
lastindex en snelheidsklasse 512
Wiel vervangen 504
Wifi
auto aansluiten op internet 466
internetaansluiting delen, hotspot 468
netwerk verwijderen 469
techniek en veiligheid 470
Winterbanden 508
Wisserblad
Servicestand 534
vervangen 535
Wissers en -sproeiers 153
Z
Zekeringen
algemene informatie 542
in bagageruimte 551
in motorruimte 543
onder het dashboardkastje 547
vervangen 542
Zekeringenkastje 542
Zonneklep 227
Zonnescherm
achterportier 158
panoramadak 163
Zuinigheid 410
Zuinig rijden 410
ALFABETISCH REGISTER
596
TP 20403 (Dutch), AT 1546, MY16, Printed in Sweden, Göteborg 2015, Copyright © 2000-2015 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518
  • Page 519 519
  • Page 520 520
  • Page 521 521
  • Page 522 522
  • Page 523 523
  • Page 524 524
  • Page 525 525
  • Page 526 526
  • Page 527 527
  • Page 528 528
  • Page 529 529
  • Page 530 530
  • Page 531 531
  • Page 532 532
  • Page 533 533
  • Page 534 534
  • Page 535 535
  • Page 536 536
  • Page 537 537
  • Page 538 538
  • Page 539 539
  • Page 540 540
  • Page 541 541
  • Page 542 542
  • Page 543 543
  • Page 544 544
  • Page 545 545
  • Page 546 546
  • Page 547 547
  • Page 548 548
  • Page 549 549
  • Page 550 550
  • Page 551 551
  • Page 552 552
  • Page 553 553
  • Page 554 554
  • Page 555 555
  • Page 556 556
  • Page 557 557
  • Page 558 558
  • Page 559 559
  • Page 560 560
  • Page 561 561
  • Page 562 562
  • Page 563 563
  • Page 564 564
  • Page 565 565
  • Page 566 566
  • Page 567 567
  • Page 568 568
  • Page 569 569
  • Page 570 570
  • Page 571 571
  • Page 572 572
  • Page 573 573
  • Page 574 574
  • Page 575 575
  • Page 576 576
  • Page 577 577
  • Page 578 578
  • Page 579 579
  • Page 580 580
  • Page 581 581
  • Page 582 582
  • Page 583 583
  • Page 584 584
  • Page 585 585
  • Page 586 586
  • Page 587 587
  • Page 588 588
  • Page 589 589
  • Page 590 590
  • Page 591 591
  • Page 592 592
  • Page 593 593
  • Page 594 594
  • Page 595 595
  • Page 596 596
  • Page 597 597
  • Page 598 598
  • Page 599 599
  • Page 600 600

Volvo 2017 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor