44 • NL
BETEKENIS VAN DE RESULTAATLAMPJES
De resultaatlampjes heb-
ben de volgende betekenis
in de drie spanningscontro-
leprogramma's:
SLECHT REDELIJK GOED
BATTERY
MINDER DAN
12,4V
12,4–12,6V
MEER DAN
12,6V
START POWER
MINDER DAN
9,6V
9,6–10,5 V
MEER DAN
10,5V
ALTERNATOR
MINDER DAN
13,3V
13,3–14 ,0V
MEER DAN
14,0V
INSTRUCTIES VOOR TESTEN
TESTPROGRAMMA'S
•B A T T E R Y - t e s t : toont het huidige laadniveau van de accu.
•STARTPOWER-test:controleert het vermogen van de accu tijdens het starten van
de motor, als indicatie van de algemene conditie van de accu.
•ALTERNATOR-test:controleert of de accu correct wordt opgeladen door het
oplaadsysteem van het voertuig.
VOORBEREIDING
1. Lees de informatie onder het kopje VEILIGHEID goed door, zodat u de acculader en
de accu veilig kunt aansluiten en ontkoppelen.
2. Voordat u de STARTPOWER- of de ALTERNATOR-test uitvoert, moet de
accu volledig opgeladen zijn. Als de accu niet volledig is opgeladen, zijn de
testresultaten onbetrouwbaar. Wanneer u een BATTERY-test uitvoert, moet de
omgevingstemperatuur minimaal 5°C zijn en mag de accu gedurende het laatste uur
vóór de test NIET zijn opgeladen (vanuit het voertuig of met een acculader).
3. De lampjes 4, 5 en 6 geven de testresultaten aan. Lampje 4 (rood) betekent SLECHT,
5 (oranje) is REDELIJK en 6 (groen) is GOED.
EEN TEST UITVOEREN
(NETSTROOM IS NIET NODIG)
1. Sluit de acculader aan op de accu. De lampjes 4, 5 en 6 branden om beurten om aan
te geven dat de acculader gereed is voor gebruik in de testmodus.
2. Druk op de MODE-knop (3) om over te schakelen tussen de testprogramma's:
BATTERY (9), STARTPOWER(10) en ALTERNATOR (11) .
BATTERY-test
1. Selecteer BATTERY (9) met behulp van de MODE-knop (3).
2. Na enkele seconden wordt het testresultaat weergegeven.
SLECHT (4): laad de accu zo snel mogelijk op.
REDELIJK (5): opladen is aan te raden om de levensduur van de accu te verlengen.
GOED (6): de accu is goed opgeladen.
STARTPOWER-test
1. Selecteer STARTPOWER (10) met behulp van de MODE-knop (3).
2. Probeer onmiddellijk de motor te starten. Blijf dit gedurende enkele seconden
proberen, maar stop wanneer de motor start.
SLECHT (4): laad de accu zo snel mogelijk op.
REDELIJK (5): opladen is aan te raden om de levensduur van de accu te verlengen.
GOED (6): de accu is goed opgeladen.
ALTERNATOR-test
1. Selecteer ALTERNATOR (11) met behulp van de MODE-knop (3).
2. Start de motor en laat deze stationair draaien met 2000 toeren. Kijk naar de lampjes
om het testresultaat te bepalen.
SLECHT (4): storing in het oplaadsysteem van het voertuig.
REDELIJK (5): storing in het oplaadsysteem van het voertuig.
GOED (6): oplaadsysteem van voertuig werkt naar behoren.
TIPS
1. Als het storingslampje (2) onmiddellijk gaat branden, is de accu niet goed aangesloten.
Ontkoppel de acculader, sluit de acculader correct aan op de accu en voer de test
opnieuw uit vanaf stap 1.
2. Als er geen lampjes gaan branden, komt dit mogelijk doordat de accu te weinig
vermogen heeft om de acculader van stroom te voorzien. Als dit het geval is, laadt u de
accu volledig op.
3. Als er een netspanning aanwezig is, wordt automatisch de oplaadmodus van de
acculader geactiveerd. Houd de MODE-knop (3) twee seconden ingedrukt om over te
schakelen naar de testmodus (de lampjes 4, 5 en 6 gaan nu om beurten branden).
4. Start Power Test-test:
GOED (6) brandt aan het begin van de test, maar later gaat SLECHT (4) branden.
Probeer de accu te reconditioneren met de RECOND-functie van de acculader en voer
daarna de STARTPOWER-test nogmaals uit. Als de test opnieuw niet slaagt, vervangt
u de accu. Een accu die bij warm weer niet voor deze test slaagt, zal het bij lagere
temperaturen waarschijnlijk geheel laten afweten.