SKODA Fabia NJ 05-2017 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEBOEKJE
Wagen en infotainment
ŠKODA FABIA

6V0012732AG
Veelgestelde vragen
Voor de rit
Hoe wordt de stoel ingesteld? » pag. 73
Hoe wordt het stuurwiel ingesteld? » pag. 23
Hoe worden de buitenspiegels ingesteld? » pag. 72
Hoe worden de lichtfuncties bediend? » pag. 64
Hoe werkt de keuzehendel van de automatische versnellingsbak? » pag.
185
Hoe wordt brandstof getankt? » pag. 225
Hoe worden de ruitenwissers en ruitensproeiers bediend? » pag. 71
Noodsituaties
Een controlelampje brandt of knippert. Wat betekent dat? » pag. 39
Waar bevinden zich de verbanddoos en gevarendriehoek in de wagen?
» pag. 240
Hoe wordt de motorkap geopend? » pag. 228
Hoe moet de starthulp worden uitgevoerd? » pag. 247
Waar bevindt zich het wagengereedschap in de wagen? » pag. 241
Hoe moet een wiel worden verwisseld? » pag. 241
Hoe moet een zekering worden verwisseld? » pag. 253
Hoe moet een lamp worden verwisseld? » pag. 256
Wat is de handelwijze bij het afslepen van de wagen? » pag. 248
Nuttige tips
Hoe wordt de tijd ingesteld? » pag. 48
Wanneer is een servicebeurt van de wagen nodig? » pag. 53
Welke functies zijn bedienbaar met de toetsen/stelwieltjes op het stuur-
wiel? » pag. 50
Hoe wordt de hoedenplank verwijderd of ingesteld? » pag. 89 of » pag.
90
Hoe werkt een zuinige rijstijl? » pag. 187
Hoe wordt motorolie bijgevuld? » pag. 230
Hoe wordt ruitensproeiervloeistof bijgevuld? » pag. 229
Waar zijn de juiste bandenspanningswaarden in de wagen vermeld? » pag.
236
Waarop moet worden gelet bij het wassen van de wagen? » pag. 221
Waar is de elektronische versie van het instructieboekje beschikbaar?
» pag. 7
Interessante functies
Hoe werkt het start-stopsysteem? » pag. 180
Hoe wordt de parkeerhulp gebruikt? » pag. 191
Hoe werkt de achteruitrijcamera? » pag. 194
Hoe wordt de automatische afstandsregeling gebruikt? » pag. 199
Hoe werkt de vermoeidheidsherkenning? » pag. 207
Hoe werkt de bandencontrole? » pag. 207
Hoe kan de wagen worden geopend zonder de sleutel te gebruiken? » pag.
56
Infotainment-bediening en vermaak
Hoe wordt het infotainment ingeschakeld en welke menu's zijn beschik-
baar? » pag. 102
Op welke wijze wordt het infotainment bediend? » pag. 105
Wat kan met de configuratie-assistent worden ingesteld? » pag. 109
Welke functies heeft de radio en hoe wordt deze bediend? » pag. 126
Hoe vindt de mediaweergave plaats? » pag. 131
Communicatie en navigatie
Hoe wordt een telefoon met het infotainment gekoppeld voor het telefo-
neren in de wagen? » pag. 144
Hoe wordt de hotspot (WLAN) gebruikt? » pag. 151
Hoe wordt het infotainment met het internet verbonden? » pag. 18
Hoe worden navigatiebestemmingen gezocht en ingevoerd? » pag. 161
Hoe vindt de routegeleiding plaats? » pag. 170
Wat is nieuw in de wagen?
ŠKODA Connect » pag. 10 online-diensten
Functie SmartLink+ » pag. 154

6V0012732AG
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 5
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie 7
Algemeen 7
Gedrukt instructieboekje 7
Elektronische versie van het instructieboekje 7
Toelichtingen 8
Online-diensten
ŠKODA Connect 10
Dienstenpakket ŠKODA Connect
10
Internetpagina ŠKODA Connect
10
Elektronische versie van de handleiding voor
registratie en activering van de online-
diensten
10
Gebruikersregistratie, activering van de
diensten
11
Beheer van de online-diensten
13
Toestand van de online-diensten
14
Noodoproep 15
Care Connect-diensten
16
Infotainment Online-diensten
17
Internetverbinding 18
Verbindingstypen van het infotainment
Amundsen
18
Verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot 19
Verbindingsopbouw met het CarStick-
apparaat 20
Veiligheid
Passieve veiligheid 21
Algemene aanwijzingen 21
Juiste en veilige zithouding 21
Veiligheidsgordels 24
Veiligheidsgordels gebruiken 24
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
26
Airbagsysteem 27
Beschrijving van het airbagsysteem 27
Airbags buiten werking stellen 29
Veilig vervoer van kinderen 31
Kinderzitje
31
Bevestigingssystemen
34
Bediening
Bestuurdersruimte 37
Overzicht
36
Instrumenten en controlelampjes
38
Instrumentenpaneel
38
Controlelampjes
39
Informatiesysteem 48
Bestuurdersinformatiesysteem
48
Bediening van het informatiesysteem
50
Ritgegevens (multifunctie-indicatie) 50
MAXI DOT-display
52
Service-intervalindicatie 53
Ontgrendelen en openen 55
Ontgrendelen en vergrendelen
55
Alarmsysteem 59
Achterklep
61
Ruitbediening 61
Licht en zicht 64
Licht 64
Binnenverlichting 68
Zicht 69
Ruitenwissers en -sproeiers 70
Binnenspiegel 72
Stoelen en hoofdsteunen
73
Voorstoelen 73
Zitplaatsen achterin 74
Hoofdsteunen 75
Voorstoelverwarming 76
Praktische uitrusting 77
Interieuruitrusting
77
Elektrische stopcontacten
83
Asbakken en sigarettenaansteker 84
Tablethouder
85
Vervoeren van lading
86
Bagageruimte en transport
86
Variabele bagageruimtevloer
92
Fietsendrager in de bagageruimte 93
Transport op de dakdragers
96
Verwarming en ventilatie
97
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic 97
Infotainment
Inleidende informatie 101
Belangrijke aanwijzingen
101
Infotainmentoverzicht 102
Infotainmentbediening
105
Infotainmentbediening 105
Spraakbediening 110
Update van de infotainment-software
113
2
Inhoudsopgave
Infotainment-instellingen - Amundsen,
Bolero 114
Infotainment-systeeminstellingen 114
Instellingen van het menu Radio 117
Instellingen van het menu Media 118
Instellingen van het menu Afbeeldingen 118
Instellingen van het menu Telefoon 118
Instellingen van het menu SmartLink+
119
Instellingen van het menu Navigatie 119
Infotainment-instellingen - Swing 121
Infotainment-systeeminstellingen 121
Instellingen van het menu Radio 122
Instellingen van het menu Media
123
Instellingen van het menu Telefoon
123
Infotainment-instellingen - Blues 124
Infotainment-systeeminstellingen
124
Instellingen van het menu Radio
125
Instellingen van het menu Media
125
Radio
126
Bediening 126
Media
131
Bediening
131
Audiobronnen
134
Afbeeldingen
139
Viewer 139
Media Command 140
Bediening
140
Telefoon 142
Inleidende informatie
142
Koppeling en verbinding 144
Telefoonfuncties 146
Tekstberichten (Sms)
150
Hotspot (WLAN) en dataverbinding 151
Hotspot (WLAN) 151
Dataverbinding 153
SmartLink+ 154
Inleidende informatie 154
Android Auto 155
Apple CarPlay
156
MirrorLink
®
156
ŠKODA OneApp applicatie 158
Navigatie 159
Inleidende informatie 159
Reisdoel zoeken en invoeren 161
Import eigen reisdoelen
166
Kaart
168
Routegeleiding 170
Route
173
Verkeersinformatie
175
Wagensystemen
177
CAR - Wageninstellingen
177
Rijden
Wegrijden en rijden
178
Motor starten en afzetten
178
Start-stopsysteem 180
Remmen en parkeren
182
Handmatig schakelen en pedalen 183
Automatische versnellingsbak 184
Motor inrijden en zuinig rijden
186
Schade aan de wagen voorkomen 188
Hulpsystemen
189
Algemene aanwijzingen 189
Rem- en stabiliteitssystemen 189
Parkeerhulp (ParkPilot)
191
Achteruitrijcamera 194
Snelheidsregelsysteem 196
Snelheidsbegrenzer 198
Automatische afstandsregeling (ACC) 199
Front Assist 204
Vermoeidheidsherkenning 207
Bandenspanningscontrole 207
Trekhaak en aanhangwagen
209
Trekhaak 209
Trekhaak gebruiken 214
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 217
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
217
Service-intervallen
219
Verzorging en onderhoud 220
Controleren en bijvullen
225
Brandstof
225
Motorruimte
227
Motorolie
229
Koelvloeistof 231
Remvloeistof
232
Accu
233
Wielen 235
Velgen en banden
235
Gebruik bij winterse omstandigheden 238
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
240
Nooduitrusting 240
Wiel verwisselen
241
Bandenafdichtset 245
Starthulp 247
Wagen afslepen
248
Afstandsbediening - Batterij vervangen 249
3
Inhoudsopgave
Noodontgrendeling/-vergrendeling 250
Ruitenwisserbladen vervangen 251
Zekeringen en gloeilampjes 253
Zekeringen 253
Gloeilampjes 256
Technische gegevens
Technische gegevens 264
Fundamentele wagengegevens 264
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype 269
Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor
nieuwe wagens
Productaansprakelijkheid
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschrif-
ten en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA,
aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
Hiervoor gelden de hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert de firma ŠKODA AUTO
het volgende.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan uw wagen die binnen
twee jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan de lak van uw wagen
die binnen drie jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door doorroesten die binnen 12
jaar na begin van de garantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het doorroesten van carrosse-
riedelen van binnenuit verstaan.
Het begin van de garantie is de dag, waarop aan de eerste koper na aankoop
de nieuwe wagen door de ŠKODA Partner wordt overhandigd
1)
. Deze datum
moet door de ŠKODA Partner in het instructieboekje van de wagen bij » Docu-
mentatie van de aflevering van de wagen worden genoteerd.
De reparatie van de wagen kan plaatsvinden door vervanging of reparatie van
het defecte onderdeel. Vervangen onderdelen worden eigendom van de
ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA garantie worden ontleend. In
het bijzonder kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering van een ver-
vangend product, op ontbinding van de koopovereenkomst, op een vervangen-
de wagen gedurende de duur van de reparatie of op een schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige ŠKODA Servicepartner.
Het tijdig en vakkundig uitvoeren van alle voorgeschreven servicewerkzaam-
heden volgens de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO vormt een voor-
waarde om aanspraak te kunnen maken op de ŠKODA garantie. In geval van
aanspraken op de ŠKODA garantie dient te kunnen worden aangetoond dat al-
le voorgeschreven servicewerkzaamheden tijdig en vakkundig volgens de
voorschriften van de firma ŠKODA AUTO zijn uitgevoerd. In geval van niet of
niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO uitgevoerde servi-
cewerkzaamheden blijven evenwel garantie-aanspraken bestaan indien u kunt
aantonen dat het defect niet is ontstaan door het niet of niet conform de voor-
schriften van de firma ŠKODA AUTO uitvoeren van de servicewerkzaamhe-
den.
Natuurlijke slijtage van uw wagen valt niet onder de ŠKODA garantie. Onder
de ŠKODA garantie vallen ook geen defecten aan naderhand gemonteerde on-
derdelen evenals defecten aan de wagen die hierdoor zijn veroorzaakt. Hetzelf-
de geldt voor accessoires die niet af fabriek zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Eveneens bestaan geen garantie-aanspraken indien het defect door een van de
volgende oorzaken is ontstaan.
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling (bv. bij autosportevene-
menten of overbelading), ondeskundige verzorging en onderhoud of onge-
oorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het instructieboekje resp. in andere
af fabriek geleverde handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bv. een ongeval, hagel, overstroming enz.).
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door
ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door
ŠKODA AUTO niet goedgekeurde wijze is veranderd (bv. tuning).
Een niet tijdig bij een specialist gemeld defect of een defect dat niet vakkun-
dig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rechten van de koper aangaan-
de de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspra-
ken uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet beperkt.
1)
Afhankelijk van de eisen van de algemeen geldende landspecifieke voor-
schriften kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de datum
van de 1e kentekenregistratie zijn vermeld.
5
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van zekerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan, kunt u door de mobili-
teitsgarantie toch uw reis voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA Servicepartner, telefoni-
sche technische ondersteuning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde dag kan plaatsvinden, kan
de ŠKODA Servicepartner zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u klaarzetten.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de algemene voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie. Hij kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen mededelen. Indien voor
uw wagen geen mobiliteitsgarantie geldt, informeert u dan bij een ŠKODA Ser-
vicepartner naar de mogelijkheden.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij aanschaf van uw nieuwe wagen een ŠKODA garantieverlenging
heeft aangeschaft, wordt hiermee de 2-jarige ŠKODA garantie aangaande de
kosteloze uitvoering van alle garantiereparaties verlengd tot de door u geko-
zen duur resp. tot het bereiken van het gekozen kilometrage, afhankelijk van
wat het eerst wordt bereikt.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen doorroesten blijven door de
ŠKODA garantieverlenging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA garantieverlenging is te ver-
krijgen bij uw ŠKODA Partner.
Let op
De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
6
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie
Algemeen
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat dit een voorwaarde vormt
voor een juiste bediening van de wagen.
Bij het gebruik van de wagen dienen altijd de algemeen geldende landspecifie-
ke wettelijke bepalingen (bv. voor het vervoer van kinderen, het buiten werk-
ing stellen van de airbag, het gebruik van banden, het verkeer etc.) in acht te
worden genomen.
Houd uw aandacht a.u.b. altijd bij het autorijden! Als bestuurder draagt u de
volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en
voor alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
In dit instructieboekje worden altijd alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke
uitrusting worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustings-
componenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van de wagen heeft betrekking op het koopcontract
van de wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opnemen
met een ŠKODA Partner.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als alge-
mene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens. Te
allen tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen daarom geen aanspraken worden afgeleid.
Wij adviseren, de internetpagina's, waarnaar in dit instructieboekje wordt ver-
wezen, in de klassieke weergave weer te geven. Bij de mobiele weergave van
de internetpagina's wordt mogelijk niet alle benodigde informatie weergege-
ven.
Gedrukt instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat alleen de belangrijkste informatie ver-
meld aangaande de bediening van de wagen. De volledige informatie staat in
de elektronische versie van het instructieboekje.
Elektronische versie van het instructieboekje
Afb. 1
- ŠKODA-internetpagina's,
- MyŠKODA App applicatie
In de elektronische versie van het instructieboekje staat volledige informatie
met betrekking tot de bediening van de wagen.
De elektronische versie van het instructieboekje staat op de ŠKODA-internet-
pagina's en is beschikbaar in de MyŠKODA App mobiele applicatie.
Elektronische versie van het instructieboekje weergeven
De QR-code » afb. 1 -
inlezen of het volgende adres in de webbrowser in-
geven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Het gewenste model kiezen.
De productieperiode en de taal kiezen.
Het gewenste instructieboekje kiezen.
Mobiele applicatie MyŠKODA App installeren
De QR-code » afb. 1 - inlezen.
7
Inleidende informatie
Toelichtingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA
Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werk-
plaats zijn.
- Werkplaats die contractueel door de firma ŠKODA
AUTO of de importeur is geautoriseerd om servicewerkzaamheden aan
wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA originele onder-
delen te verkopen.
- Onderneming die door de firma ŠKODA AUTO of de im-
porteur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk ŠKODA te
verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en ŠKODA ori-
ginele onderdelen te verkopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. een toets), minder dan 1 s
- lang indrukken (bv. een toets), meer dan 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Verklaring van symbolen
Tekstmelding op het MAXI DOT-display
Tekstmelding op het segmentdisplay
Verwijzing naar de volgende bedieningsstap
Herhaald indrukken van de toets
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwonding-
of levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
8
Over dit instructieboekje
9
Inleidende informatie
Online-diensten
ŠKODA Connect
Dienstenpakket ŠKODA Connect
De ŠKODA Connect online-diensten vormen een uitbreiding van de wagen-
functies en het infotainment en omvatten de volgende dienstenpakketten.
Care Connect
Dit pakket omvat de volgende diensten.
Noodoproep.
Pro-actieve servicedienst voor de verbinding met uw dealer.
Toegang op afstand tot de wagen.
De Care Connect-diensten bieden de mogelijk tot een informa-
tie-/pech-/noodoproep, de overdracht van informatie m.b.t. de wagenstatus
naar de gekozen Service-Partner of de bediening van enkele wagenfuncties
met de op de mobiele telefoon geïnstalleerde ŠKODA Connect-applicatie.
Voor de werking van de Care Connect-diensten moet een mobiel telefoonnet-
werk beschikbaar zijn.
Infotainment Online
De Infotainment Online-diensten vormen een functie-uitbreiding van het met
het internet verbonden infotainment (bv. met weersvoorspellingen, het zoeken
van tankstations met informatie over brandstofprijzen, verkeersinformatie e.d).
Voor de werking van de Infotainment Online-diensten moet het infotainment
met het internet verbonden zijn » pag. 18.
Gebruiksvoorwaarden en beschikbaarheid van de diensten
De actuele "voorwaarden voor het gebruik van het gebruikersaccount" incl.
"verklaring bescherming persoonsgegevens" is te vinden in het gebruikers-
profiel op de ŠKODA Connect Portal» pag. 11.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het ŠKODA model en
het in de wagen ingebouwde infotainmenttype. Sommige diensten zijn alleen
beschikbaar in bepaalde landen.
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldig-
heidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk.
Internetpagina ŠKODA Connect
Afb. 2 Informatie over de online-diensten
Actuele informatie over de online-diensten, de toegang tot de ŠKODA
Connect Portal en de mogelijkheid tot het downloaden van de ŠKODA
Connect App is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina. Deze kan
worden geopend door het inlezen van de QR-code » afb. 2 of na het invoeren
van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Elektronische versie van de handleiding voor registratie en
activering van de online-diensten
Afb. 3 Elektronische versie van de handleiding voor registratie en acti-
vering
ŠKODA AUTO is continu bezig met doorontwikkeling. Er zijn daarom wijzigin-
gen in bv. de werkwijze voor de registratie en activering van de online-diensten
mogelijk.
Actuele informatie over de registratie en activering van de online-diensten is
te vinden in de elektronische versie van de handleiding over de online-dien-
sten op de ŠKODA Connect internetpagina. Deze kan worden geopend door
het inlezen van de QR-code » afb. 3 of na het invoeren van het volgende adres
in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect/connect-manual
10
Online-diensten
Gebruikersregistratie, activering van de diensten
Informatie over de registratie en activering van de diensten
Afb. 4 Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect online-diensten is eerst een registra-
tie van de gebruiker en de wagen en een activering van de online-diensten
noodzakelijk.
De registratie en de activering vinden plaats overeenkomstig de aanwijzingen
op de volgende pagina's.
Na het invoeren van het volgende adres in de webbrowser of door het inlezen
van de QR-code » afb. 4 start een instructievideo over de registratie en active-
ring van de diensten.
http://go.skoda.eu/connect-video-en
U kunt eveneens contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner, die u bij
de registratie, activering en de internetverbinding met raad en daad terzijde
staat.
Gebruikers- en wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
Afb. 5 Start van de ŠKODA Connect Portal
Alvorens te beginnen met de registratie adviseren wij u de instructievideo over
de registratie en activering te bekijken » afb. 4 op pag. 11.
1. De ŠKODA Connect Portal starten door het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser of door het scannen van de QR-code » afb. 5.
http://go.skoda.eu/connect-portal
2. Het land en de communicatietaal selecteren en op "Doorgaan" klikken.
Er wordt een menu voor de aanmelding getoond.
3. De link aanklikken voor het aanmaken van een nieuw account.
4. Uw e-mailadres ingeven en het toegangswachtwoord
a)
selecteren.
5. Het wachtwoord bevestigen en op "Doorgaan" klikken.
6. Uw e-mail-box openen. U ontvangt een bevestigings-e-mail – hierin op
de link klikken om de registratie af te ronden.
7. Het ŠKODA Connect-portaal met de bevestigde verificatie van het e-
mailadres wordt weergegeven - op "OK" klikken.
8. Er wordt een menu voor de aanmelding weergegeven - om zich op het
ŠKODA Connect-portaal aan te melden.
9. De voor de registratie benodigde gegevens (gebruikersprofiel invullen)
ingeven en op "Doorgaan" klikken.
10. Het chassisnummer van uw wagen ingeven en op "Doorgaan" klikken.
11. De beschikbare diensten worden vermeld - op de pagina onderaan ak-
koord gaan met de geldende voorwaarden en bepalingen en op "Door-
gaan" klikken.
12. Voor de activering van de online-diensten in het infotainment wordt
een registratie-pincode gegenereerd. Deze code noteren.
a)
Het toegangswachtwoord moet ten minste acht tekens met een combinatie van cijfers en kleine en grote
letters bevatten.
11
ŠKODA Connect
Activering in het infotainment
Afb. 6
Activering in het infotainment
Het contact inschakelen.
In het infotainment de ŠKODA Connect-registratie starten, zie stappen
1
t/m
4
.
De registratie-pincode ingeven, zie stappen
5
en
6
, en de weergave van de
melding
De registratie is afgesloten.
(kan enkele minuten duren) afwachten.
De melding bevestigen.
Let op
Voor de activering is de beschikbaarheid van het GPS-signaal en een mobiel
telefoonnetwerk onontbeerlijk.
Bij wagen die alleen over de Infotainment Online-diensten beschikken, moet
voor de activering het GPS-signaal beschikbaar zijn en moet het infotainment
met het internet zijn verbonden.
Het overzicht van de diensten kan worden weergegeven » pag. 13.
Afronding van de activering en registratie
De ŠKODA Connect Portal starten » pag. 11. Indien u nog aangemeld bent, de
button voor het vernieuwen van de pagina aantippen.
Een Servicepartner selecteren en de benodigde gegevens ingeven (zonder
deze stap werken sommige diensten niet).
De dienst voor het plannen van een werkplaatsbezoek activeren (zonder deze
stap werkt deze dienst niet).
12
Online-diensten
Beheer van de online-diensten
Afb. 7
Weergave van het dienstenbeheer
Het contact inschakelen.
In het infotainment het
Beheer van de diensten ŠKODA Connect weerge-
ven, zie stap
1
t/m
4
.
Weergave van de omschrijvingen en statussen van de diensten. De func-
tietoets met de gewenste dienst (bv. Care Connect) aantippen, zie stap
5
.
De omschrijvingen en statussen van de beschikbare diensten worden weerge-
geven.
Uitvoerige informatie over de dienst (bv. geldigheid licentie). De functie-
toets aantippen.
Deactivering/activering van de diensten. De functietoets met "checkbox"
aantippen.
Door de activering van de privémodus worden de diensten Infotainment
Online en Care Connect gedeactiveerd.
Door de deactivering van de Care Connect diensten verstuurt de wagen geen
gegevens, bv. informatie over de wagenpositie.
Door de deactivering van de Infotainment Online diensten zijn de diensten
voor de functie-uitbreiding van het infotainment niet meer beschikbaar » pag.
17.
Door de activering van de privémodus of door de deactivering van een wille-
keurige online-dienst blijft de noodoproep, informatie-oproep of pechoproep
volledig beschikbaar.
Let op
De informatie over de activering/deactivering van de diensten wordt eveneens
weergegeven in het gebruikersaccount op de ŠKODA Connect Portal en in de
ŠKODA Connect applicatie.
13
ŠKODA Connect
Toestand van de online-diensten
Afb. 8
Toestand van de online-diensten
in het infotainment
In de statusregel van het infotainment » afb. 8 wordt informatie over de toe-
stand van de online-diensten getoond.
Er is een dataverbinding beschikbaar.
Er is geen dataverbinding beschikbaar.
Gedeactiveerde Infotainment Online diensten / Nieuwe online-updates be-
schikbaar
Privémodus geactiveerd.
Care Connect lokalisatiediensten geactiveerd. Er is een dataverbinding be-
schikbaar.
Care Connect lokalisatiediensten geactiveerd. Er is geen dataverbinding
beschikbaar.
A
B
C
D
E
F
14
Online-diensten
Noodoproep
Afb. 9 Noodoproeptoets
Deze dienst bouwt bij een zwaar ongeval waarbij airbags of gordelspanners
zijn geactiveerd automatisch een verbinding op met de noodoproepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt tegelijkertijd informatie over het ongeval, bv.
over de locatie van de wagen, het aantal inzittenden en het chassisnummer
(VIN).
Bij een lichter ongeval biedt het systeem in het infotainmentbeeldscherm de
mogelijkheid een verbinding met de noodoproepcentrale op te bouwen. Na de
bevestiging van de melding op het infotainmentbeeldscherm of op het display
van het instrumentenpaneel wordt een verbinding opgebouwd met de nood-
oproepcentrale.
Een verbinding met de noodoproepcentrale kan handmatig worden opge-
bouwd door toets
B
» afb. 9 ingedrukt te houden, bv. wanneer u een ongeval
meldt waarbij u niet direct betrokken bent. Na de bevestiging van de melding
op het infotainmentbeeldscherm of op het display van het instrumentenpaneel
wordt een verbinding opgebouwd met de noodoproepcentrale.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 9 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De noodoproepdienst werkt ook zonder gebruikersregistratie en activering
van de diensten.
15
ŠKODA Connect
Care Connect-diensten
Proactieve service
Afb. 10 Toetsen voor de Care Connect-dienst
De proactieve service dienst geeft u een overzicht van de technische toe-
stand van uw wagen en over vereiste servicewerkzaamheden. Eventueel is een
verbindingsopbouw met de informatieoproepcentrale of noodoproepcentrale
mogelijk.
Oproeptoetsen voor de Care Connect-dienst » afb. 10
Controlelampje voor de systeemtoestand
Verbindingsopbouw met het informatienummer bij problemen met de on-
line-diensten of voor informatie over de producten en diensten van het
merk ŠKODA. De symbooltoets
ingedrukt houden.
Verbindingsopbouw met het pechnummer in geval van pech. De symbool-
toets
ingedrukt houden.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje
A
» afb. 10 aangegeven.
Groen - het systeem functioneert.
Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
A
B
C
Toegang op afstand tot de wagen
Afb. 11 ŠKODA Connect applicatie
Met de dienst toegang op afstand tot de wagen heeft u toegang tot een aan-
tal functies van de wagen via de ŠKODA Connect Portal of de op de mobiele
telefoon geïnstalleerde app ŠKODA Connect.
De volgende diensten zijn bv. inbegrepen
1)
.
Rijgegevens
Wagentoestand
Laatste parkeerpositie
Mobiele toepassing ŠKODA Connect installeren
De QR-code » afb. 11 inlezen.
1)
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldigheidsduur van het contract. Gedu-
rende de looptijd van het contract zijn tussentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Ac-
tuele informatie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
16
Online-diensten
Infotainment Online-diensten
Hoofdmenu en overzicht van de diensten
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Afb. 12
Hoofdmenu
Deze dienst
1)
breidt de functies van het met het internet verbonden infotain-
ment uit.
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken en vervolgens
de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 12
Nieuws uit de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde RSS-kanalen
Online-zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen
» pag. 164
Online-zoeken van parkeerplaatsen met informatie over vrije plaatsen
» pag. 164
Weersvoorspelling in de buurt van de wagenpositie of bij het reisdoel
Online-reisdoelzoeken » pag. 161
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte reisdoelen » pag. 167
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte routes » pag. 174
Online-import van de categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 159
Voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten
Instellingen van de online-diensten » pag. 117
Er zijn nog meer diensten die een aanvulling op de infotainment-functies vor-
men, bv. online-verkeersinformatie.
Meer informatie over de beschikbare diensten kunt u op de ŠKODA Connect
internetpagina vinden » pag. 10.
1)
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is afhankelijk van de geldigheidsduur van het contract. Gedu-
rende de looptijd van het contract zijn tussentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Ac-
tuele informatie is te vinden op de ŠKODA Connect internetpagina » pag. 10.
17
ŠKODA Connect
Internetverbinding
Verbindingstypen van het infotainment Amundsen
Afb. 13
WLAN / CarStick
Het infotainment kan op een van de volgende manieren met het internet wor-
den verbonden » afb. 13.
Door verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot (bv. in een mobiele tele-
foon met internettoegang).
Met een CarStick met een simkaart met data-abonnement.
De verbinding van het infotainment met het internet vindt plaats overeenkom-
stig de aanwijzingen op de volgende pagina's.
A
B
18
Online-diensten
Verbindingsopbouw met de WLAN-hotspot
WLAN inschakelen
Afb. 14 WLAN inschakelen
Het contact inschakelen.
In het infotainment de WLAN-functie inschakelen, zie stappen
1
t/m
5
.
Hotspot selecteren
Afb. 15 Hotspot selecteren
De gewenste hotspot opzoeken en selecteren, zie stappen
6
en
7
.
Eventueel het wachtwoord ingeven, zie stappen
8
en
9
.
19
Internetverbinding
Verbindingsopbouw met het CarStick-apparaat
CarStick-apparaat aansluiten
Afb. 16
CarStick-apparaat aansluiten
Het contact inschakelen.
Op de voorste USB-ingang
A
de CarStick
B
aansluiten met aangebrachte
simkaart in "mini"-formaat.
Ongeveer een minuut wachten tot een andere dan het rode controlelampje
op de CarStick continu brandt (indien de rode brandt, dan de CarStick verwij-
deren en opnieuw aansluiten).
De instelling van de datadiensten selecteren en de pincode van de simkaart
ingeven, zie stappen
1
t/m
3
.
Verbinding tot stand brengen
Afb. 17
Verbinding tot stand brengen
Bij het eerste gebruik de instelling van de datadiensten en de gewenste da-
taprovider selecteren, zie stappen
4
en
5
.
20
Online-diensten
Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met
betrekking tot het thema passieve veiligheid. We hebben hier alles samenge-
vat wat u bv. over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid van kinderen enz.
moet weten.
Verdere belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid kunt u ook vin-
den in de volgende hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboek-
je moet daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
De werking van de verlichting en de knipperlichten controleren.
De werking van de ruitenwissers en de toestand van de ruitenwisserbladen
controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
Controleren of alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Contro-
leren dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Controleren of geen onderdelen en componenten in de wagen zichtbaar los-
zitten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
Kinderen beschermen in een geschikt kinderzitje » pag. 31, Veilig vervoer
van kinderen.
De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding
in te nemen. » pag. 21, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Voor de verkeersveiligheid moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
Laat u niet van het verkeer afleiden (door bv. passagiers, telefoongesprekken
enz.).
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet tegen het dashboard leunen.
De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor alle inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
De ledematen niet uit het raam steken.
De voeten niet op de zitting leggen.
21
Passieve veiligheid
ATTENTIE
De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden be-
schermd.
Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 31, Veilig vervoer van kinde-
ren.
Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensge-
vaarlijke verwondingen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 18
Juiste zithouding van de bestuurder / juiste stand van handen
aan het stuurwiel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt
met licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 18 -
A
.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 18 -
B
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 24, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het stuurwiel van ten minste 25 cm in acht nemen, anders
kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 18. Nooit het stuurwiel
op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan de
binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij de activering van de
airbag zware verwondingen aan uw armen, handen en hoofd oplopen.
Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in de bestuurdersvoetenruimte
bevinden, omdat deze tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen.
U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te rem-
men of gas te geven.
22
Veiligheid
Stand van het stuurwiel instellen
Afb. 19 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting
1
zwenken » afb. 19.
Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2
worden versteld.
De borghendel tot de aanslag in pijlrichting
3
drukken.
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
De borghendel na de instelling altijd vergrendelen, zodat de stand van het
stuurwiel niet onbedoeld verandert - gevaar voor ongevallen!!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 18
op pag. 22 -
B
(geldt niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen).
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 24, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm in acht nemen, an-
ders kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zitting! Door een ver-
keerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een
verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u
zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 22.
Met het oog op de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen achterin en
om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de
volgende aanwijzingen in acht worden genomen.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 18
op pag. 22 -
B
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 24, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
23
Passieve veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
31, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen! Dat geldt ook voor
andere passagiers - er bestaat gevaar voor verwondingen!
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 21, Juiste en veilige zithou-
ding.
De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
ATTENTIE (vervolg)
De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
Veel lagen kleding en ook losse kleding (bv. een jas over een colbert) be-
lemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels.
Geen klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veilig-
heidsgordels (bv. voor het inkorten van de veiligheidsgordels bij kleinere
personen) gebruiken.
De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed
functioneren als de achterbankrugleuning correct is vergrendeld » pag.
74.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
224.
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Indien een be-
schadiging aan een van de onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
(bv. de gordelband, de gordelverbindingen, de oprolautomaat, het gordel-
slot) wordt vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel direct door
een specialist worden vervangen.
Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval zijn belast door een specialist
laten vervangen. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgor-
dels worden gecontroleerd.
24
Veiligheid
Goed verloop van gordelband
Afb. 20 Gordelbandverloop van de schouder- en heupgordel / gordel-
bandverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 21
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schou-
der (in geen geval langs de nek) lopen en goed tegen het bovenlichaam aanlig-
gen » afb. 20 - .
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over
de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 20 - .
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelgedeelte zo laag mogelijk tegen
het bekken aanliggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend
» afb. 20 - .
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 21 - .
Of: De borgklem in de richting van de pijlen
1
samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting
2
» afb. 21 - .
Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld.
ATTENTIE
Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat het li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bv. pennen,
brillen, balpennen, sleutels). Deze voorwerpen kunnen tot verwondingen
leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 22
Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 24.
Vóór het omgespen
De hoofdsteun correct instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen).
De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
25
Veiligheidsgordels
Omgespen
De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken.
De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 22 - steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de slotgesp goed in
het slot is vastgeklikt.
Losmaken
De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 22
- , de slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid
van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt
getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accelereren, bij het rijden in de
bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, moet de oprolautomaat direct door een specialist worden ge-
controleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder en bijrijder wordt door de gor-
delspanners op de oprolautomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door
de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt
voorkomen.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden
mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
26
Veiligheid
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra inzit-
tendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De maximale beschermende werking van de airbag wordt alleen bereikt in
combinatie met een correct omgegespte veiligheidsgordel, de airbag is
geen vervanging voor de veiligheidsgordel.
De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 43.
Systeembeschrijving
Afb. 23 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 23
Voorairbags
Zij-airbags
Hoofdairbags
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse be-
weging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico voor de volgende
lichaamsdelen verminderd.
A
B
C
Voorairbags - hoofd en bovenlichaam. De airbags zijn met het opschrift 
op het stuurwiel en op het dashboard aan bijrijderszijde gemarkeerd.
Zij-airbags - het gehele bovenlichaam (borst, buik, bekken) op de naar het por-
tier gewende zijde. De airbags zijn gemarkeerd met een label met het opschrift
 aan de leuning van de voorstoelen.
Hoofdairbags - hoofd en hals. De airbags zijn met het opschrift  op de B-
stijlbekleding gemarkeerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende onderdelen.
Individuele airbags.
Controlelampje in het instrumentenpaneel » pag. 43.
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 30.
Controlelampje voor de bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 30.
Airbagactivering
Afb. 24 Gasgevulde airbags
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij het activeren wordt de airbag gevuld met gas en ontvouwt deze zich. Het
opblazen van de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
27
Airbagsysteem
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk hierbij is de hardheid van
het voorwerp waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid, enz.
Voor de activering van de airbags is de optredende mate van vertraging door-
slaggevend. Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van
de wagen onder de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft,
worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de bot-
sing vrij sterk vervormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
Bestuurdersvoorairbag.
Bijrijdersvoorairbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
Zij-airbag voorin.
Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
De alarmlichten worden ingeschakeld.
Alle portieren worden ontgrendeld.
De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting ingeschakeld is - stand
).
Wanneer volgt er geen airbagactivering?
Bij lichte frontale aanrijdingen, lichte aanrijdingen van opzij en aanrijdingen van
achteren, kantelen van de wagen of een koprol vindt er geen airbagactivering
plaats.
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 25
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
De correcte beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen in de juiste zitpositie worden bereikt » pag. 21.
Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een
verkeerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan op-
treden. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzi-
tje worden vervoerd » pag. 33.
Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specia-
list laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een on-
geval niet worden geactiveerd.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
Het oppervlak van het stuurwiel en het dashboard bij de voorairbags
moeten indien mogelijk alleen met een droge of met water bevochtigde
doek worden gereinigd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor voorairbags
Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 25 -
A
. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofd-
steunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
29, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
In het gebied waarin de voorairbags naar buiten komen, mogen zich vóór
de inzittenden op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voor-
werpen bevinden.
Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de in-
bouwplaatsen van de airbags en het gebied waarin de airbags naar buiten
komen mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals bekerhouders,
telefoonhouders enz.
Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
plaatsen.
28
Veiligheid
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
Aan de kledinghaken in de wagen slechts lichte kleding hangen en in de
zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zit-
ten. Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken.
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 218.
Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enz., op de rugleu-
ningen worden uitgeoefend - gevaar voor beschadiging van de zij-airbag.
De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd!
U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Omdat de air-
bag aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-
vrijgegeven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aan-
zienlijk worden beperkt.
Beschadigingen van de originele stoelbekleding of van de stiksels bij de
inbouwplaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. de stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitge-
voerd. Meer informatie » pag. 218.
Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 26 op pag. 30 - .
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
Het buiten werking stellen van de airbags wordt door het controlelampje
aangegeven » pag. 43.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de
volgende situaties.
Indien op de bijrijdersstoel een kinderzitje is bevestigd, waarbij het kind met
de rug naar het dashboard is gekeerd » pag. 31.
Ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel kan de afstand van
ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor bestuurders met een li-
chaamsbeperking ingebouwd.
In de wagen zijn speciale stoelen (bv. orthopedische stoelen zonder zij-air-
bags) ingebouwd.
ATTENTIE
Als bij de verkoop van de wagen een airbag buiten werking is gesteld, dan
moet de koper daarvan op de hoogte worden gebracht!
29
Airbagsysteem
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 26 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje
voor bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 26 -
De bijrijdersairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van het
contact brandt het controlelampje

» afb. 26 -
De bijrijdersvoorairbag is in paraatheid gebracht - na het inschakelen van
het contact brandt 65 s het controlelampje 
Buiten werking stellen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen
» .
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand  draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.
In paraatheid brengen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen
» .


De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand  draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.
ATTENTIE
De sleutel tijdens het rijden niet in de sleutelschakelaar gestoken laten zit-
ten. Door trillingen kan de sleutel de sleuf verdraaien en de airbag in paraat-
heid brengen! De airbag kan dan bij een ongeval onverwacht geactiveerd
worden - er bestaat gevaar voor verwondingen en levensgevaar!
De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraatheid brengen van de airbag.
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u
een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag
veroorzaken.
Als de controlelampjes   knipperen, dan wordt de bijrijdersvoor-
airbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk
door een specialist laten controleren.
VOORZICHTIG
Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadi-
gen!
30
Veiligheid
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
Om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, is het ver-
voer van kinderen uitsluitend in kinderzitjes toegestaan!
Voor de montage en het gebruik van het kinderzitje de aanwijzingen in dit in-
structieboekje en in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen kinderen altijd op de zitplaatsen achter-
in mee te nemen. Kinderen alleen in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel
vervoeren.
Er moeten kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Europese Unie wor-
den gebruikt.
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
Bij het verlaten van de wagen kinderen nooit zonder toezicht in de wagen
achterlaten. De kinderen zijn in een noodsituatie mogelijk niet in staat om
de wagen zelfstandig te verlaten of zichzelf te helpen. Bij bijzonder hoge of
bijzonder lage temperaturen bestaat er levensgevaar!
Het kind dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! Anders
zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden ge-
slingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaarlijk
verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
ATTENTIE (vervolg)
Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats achterin moet de be-
treffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
hoofdsteun zo hoog mogelijk instellen.
Indien de hoofdsteun ook in de hoogste stand het inbouwen van het kin-
derzitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd » pag. 76. Na
het uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
31
Veilig vervoer van kinderen
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 27
Stickers met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 31.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Daarop attenderen ook de stickers die zich op de volgende plaatsen bevinden.
Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 27 -
.
Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 27 -
.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld »
.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, moet de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid wor-
den gebracht.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 28
Stickers met waarschuwings-
aanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 31.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 28.
32
Veiligheid
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag
Afb. 29
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje
wel goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 31.
Kinderen mogen zich nooit in het werkingsgebied van de zij-airbag bevin-
den » afb. 29 -
.
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig zijn, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescher-
ming kan bieden » afb. 29 -
.
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 31.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15 - 25 kg
3 22 - 36 kg
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 31.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep Bijrijdersstoel
Zitplaatsen achterin
buitenste
Zitplaats achterin
midden
0
tot 10 kg
U U U
0+
tot 13 kg
U U U
1
9-18 kg
U U U
Groep Bijrijdersstoel
Zitplaatsen achterin
buitenste
Zitplaats achterin
midden
2
15-25 kg
U U U
a)
3
22-36 kg
U U U
a)
a)
Als de middelste zitplaats achterin van een hoofdsteun is voorzien, dan mag een kinderzitje uit groep 2 of 3
alleen worden gebruikt als dit over een eigen geïntegreerde hoofdsteun beschikt. Als het kinderzitje van
groep 2 of 3 niet over een eigen geïntegreerde hoofdsteun beschikt, dan moet het kinderzitje op de buiten-
ste zitplaats achterin worden bevestigd.
33
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitjecategorie "universeel" - Kinderzitje dat voor de bevestiging op
de stoel met de veiligheidsgordel is bedoeld.
Bevestigingssystemen
Bevestigingsogen van het -systeem
Afb. 30
Labels van het -systeem

is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
U
Bij de buitenste zitplaatsen achterin bevinden zich twee bevestigingsogen voor
de bevestiging van een kinderzitje met het -systeem » afb. 30.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer in-
formatie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd.
Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk ver-
wonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel Buitenste zitplaatsen achterin Middelste zitplaats achterin
0
tot 10 kg
E X IL-SU X
0+
tot 13 kg
E
X IL-SU XD
C
1
9-18 kg
D
X
IL-SU
IUF
X
C
B
B1
A
34
Veiligheid
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel Buitenste zitplaatsen achterin Middelste zitplaats achterin
2
15-25 kg
- X IL-SU X
3
22-36 kg
- X IL-SU X
a)
De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
IL-SU De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het -systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is geschikt voor -kinderzitje met de goedkeuring "universeel" en bevestiging met de bevestigingsgordel van het  .
X Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
Bevestigingsogen van het  -systeem
Afb. 31
Bevestigingsogen van het 
-systeem
  is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van
het kinderzitje beperkt.
De bevestigingsogen
A
voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met
het


-systeem zitten aan de achterzijde van de rugleuningen van de bui-
tenste zitplaatsen achterin » afb. 31.
Enkele landspecifieke types kunnen ook zijn uitgerust met een bevestigings-
oog aan de achterzijde van de middelste rugleuning achterin .
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het  -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
Kinderzitjes met het  -systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
35
Veilig vervoer van kinderen
Afb. 32 Voorbeeld van bestuurdersruimte bij wagens met links stuur
36
Bediening
Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 61
Portiergreep
58
Elektrische buitenspiegelverstelling 72
Luchtroosters 100
Parkeerkaarthouder 78
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht 65
Snelheidsregelsysteem
196
Snelheidsbegrenzer 198
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag
27
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem
48
Instrumentenpaneel
38
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers
70
Informatiesysteem
48
Afhankelijk van de uitrusting:
Opbergvak
79
Infotainment
102
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Stoelverwarming links
76
Achterruitverwarming
69
Centrale vergrendeling 57
Alarmlichten
67
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag
30
Stoelverwarming rechts
76
Binnenspiegel
72
SD-kaartschacht ( in het opbergvak aan bijrijderszijde) 104
Bijrijdersvoorairbag
27
Opbergvak aan bijrijderszijde 81
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (in dashboardkastje)
30
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier 61
Opbergvak 78
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem
180
aandrijfslipregeling (ASR) 190
Parkeerhulp
191
Bandenspanningscontrole 207
Lichtschakelaar
64
Ontgrendelingshendel van motorkap 228
Regelaar voor lichtbundelhoogteverstelling van de koplampen 64
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 201
Borghendel voor stuurwielverstelling 23
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot
179
Startknop 179
Bekerhouder
79
Munt- en kaarthouder
79
Handremhendel
182
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak)
183
Keuzehendel (automatische versnellingsbak)
185
Opbergvak
78
USB-ingang / AUX-ingang
78
Afhankelijk van de uitrusting:
12 volt stopcontact
84
Sigarettenaansteker
84
Bediening voor verwarming / airconditioning
97
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 32.
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
37
Bestuurdersruimte
Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 33
Instrumentenpaneel - variant 1
Afb. 34 Instrumentenpaneel - variant 2
Toerenteller » pag. 38
Met controlelampjes » pag. 39
Display » pag. 48
1
2
Snelheidsmeter
Met controlelampjes » pag. 39
Rij controlelampjes » pag. 39
Bedieningstoets:
Tijd instellen » pag. 48
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 48
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag.
53
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 39
Brandstofmeter » pag. 39
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller
1
» afb. 33 op pag. 38 resp. » afb. 34 op pag. 38 geeft het ac-
tuele motortoerental per minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerentellerschaal naar de eerst-
volgende versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D kiezen van de au-
tomatische versnellingsbak.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 49.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade!
3
4
5
6
7
38
Bediening
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 35
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Geldt alleen voor wagens met het instrumentenpaneel - Variant 1 » afb. 33 op
pag. 38.
De weergave » afb. 35 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
Koude bereik - de naald staat in het bereik
A
, de motor heeft zijn bedrijfs-
temperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen en sterke motorbelas-
ting moeten worden voorkomen.
Bedrijfsbereik - de naald staat in bereik
B
.
Hogetemperatuurbereik - de naald staat in het bereik
C
, de koelvloeistof-
temperatuur is te hoog, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden » pag. 45.
Brandstofmeter
Afb. 36 Brandstofmeter: in het instrumentenpaneel / in het display van
het instrumentenpaneel
De weergave » afb. 36 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De tankinhoud bedraagt ongeveer 45 liter.
Wanneer de naald het reservebereik
A
resp.
B
bereikt, gaat het controle-
lampje in het instrumentenpaneel branden » pag. 44.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en beschadiging
van het uitlaatsysteem.
Let op
De pijl naast het symbool in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
Handrem » pag. 40
Remsysteem » pag. 41
Gordelwaarschuwingslampje voor » pag. 41
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 41
Stuurbekrachtiging
Vergrendeling stuurinrichting (motorstart door
druk op de knop)
» pag. 41
Stabiliseringscontrole (ESC)
Aandrijfslipregeling (ASR)
» pag. 42
Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld » pag. 42
Antiblokkeersysteem (ABS) » pag. 42
Mistachterlicht » pag. 42
Uitlaatgascontrolesysteem » pag. 42
Voorgloeisysteem (dieselmotor) » pag. 42
39
Instrumenten en controlelampjes

Controle van de motorelektronica (benzinemo-
tor)
» pag. 43
Airbagsysteem » pag. 43
Bandenspanning » pag. 43
Brandstofreserve » pag. 44
Knipperlichten » pag. 44
Aanhangwagenknipperlichten » pag. 44
Mistlampen » pag. 44
Snelheidsregelsysteem
Snelheidsbegrenzer
» pag. 44
Rempedaal (automatische versnellingsbak) » pag. 44
Grootlicht » pag. 44
Automatische versnellingsbak » pag. 44
Gordelwaarschuwingslampje achter » pag. 45
Dynamo » pag. 45
Koelvloeistof » pag. 45
Motoroliedruk » pag. 46
Motoroliepeil » pag. 46
Defecte lamp » pag. 46
Roetfilter (dieselmotor) » pag. 46
Ruitensproeiervloeistofpeil » pag. 47
Start-stopsysteem » pag. 47
Weergave van een lage temperatuur » pag. 47
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 47
Afstandswaarschuwing (Front Assist) » pag. 47
Voorwaarschuwing / noodstop (Front Assist) » pag. 47
Servicebeurt » pag. 47
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand aan
van bepaalde functies resp. storingen.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
De controlelampjes bevinden zich op de volgende plaatsen in het instrumen-
tenpaneel » afb. 33 op pag. 38 resp. » afb. 34 op pag. 38.
Toerenteller
1
Display
2
Snelheidsmeter
3
Rij controlelampjes
4
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje (gevaar) of (waarschuwing) in de rij con-
trolelampjes branden.
ATTENTIE
Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarm-
lichten in » pag. 67. De gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand
neerzetten.
De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaam-
heden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen
beslist te worden opgevolgd » pag. 227.
Handrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de handrem is aangetrokken.
Wanneer bij aangetrokken handrem een snelheid van 5 km/h wordt overschre-
den, klinkt een geluidssignaal.
De handrem loszetten.
40
Bediening
Remsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
De motor afzetten, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Een storing aan het remsysteem kan leiden tot een langere remweg bij het
remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de bestuurder resp. bijrijder heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid hoger dan 30 km/h knippert het controlelampje
en klinkt er
gelijktijdig een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje
continu.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 199.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting
(motorstart door druk op de knop)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 40.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - de stuurbekrachtiging is volledig uitgevallen en voor het sturen is
aanmerkelijk meer kracht nodig.
brandt - de stuurbekrachtiging is gedeeltelijk uitgevallen en voor het sturen
kan meer kracht nodig zijn.
Het contact uitschakelen, de motor opnieuw starten en een korte afstand rij-
den.
Als het controlelampje niet uit gaat, de motor afzetten, niet verder rij-
den. De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje niet uit gaat, kan voorzichtig verder worden gere-
den. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (motorstart door druk op de knop)
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
knippert
Stuurvergrendeling defect. Stop!
STUURINRICHTING DEFECT STOP
De motor afzetten,
niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bv. infotainment), het contact weer in te scha-
kelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Stuurvergrendeling: werkplaats!
STUURINRICHTING WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (motorstart door druk op de
knop)
knippert
Stuurwiel bewegen, alstublieft.
STUURWIEL BEWEGEN
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
Wanneer de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, dan moet de hulp van
een specialist worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
41
Instrumenten en controlelampjes
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
knippert - de ESC resp. de ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje
na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 190 of ASR-systeem » pag.
190.
Tractiecontrole (ASR) uitgeschakeld
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het ASR-systeem is gedeactiveerd.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 40.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 41,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
42
Bediening
 Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
 brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Airbagsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 40.
Systeemstoring
brandt - er is een storing in het airbagsysteem.
Storing: airbag
STORING AIRBAG
De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden.
Airbag/ gordelspanner uitgeschakeld.
AIRBAG/ GORDELSPANNER UIT
ATTENTIE
Bij een storing in het airbagsysteem bestaat het gevaar dat het systeem bij
een ongeval niet wordt geactiveerd! Deze moet direct door een specialist
worden gecontroleerd.
Bandenspanning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden is de bandenspanning veranderd.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 236.
De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 241 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 245.
De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 208.
Systeemstoring
knippert ongeveer 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het sys-
teem voor de bandenspanningscontrole zijn.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
Als het controlelampje
na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
43
Instrumenten en controlelampjes
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
De wielen van één as zijn zwaarder belast (bv. bij het rijden met een aanhang-
wagen of bij bergop of bergaf rijden).
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bv. bij een sportieve rijstijl en op gladde of
onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumentenpaneel ver-
traagd of helemaal niet gaan branden.
Brandstofreserve
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de brandstofvoorraad in de brandstoftank heeft de reservehoeveel-
heid (circa 7 liter) bereikt.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Tanken » pag. 226.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik).
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje niet knippert,
is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
De aanhangwagengloeilampjes controleren.
Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het rempedaal intrappen.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 40.
Versnellingsbak oververhit
Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
44
Bediening
brandt
Versnellingsbak oververhit: Doorrijden mogelijk.
VERSNELLINGSBAK OVERVERHIT
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Versnellingsbak oververhit. Stop! Instructieboekje!
VERSN_BAK OVERVERHIT STOP
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uitgaat, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Versnellingsbakstoring
Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
VERSN_BAK DEFECT WERKPLAATS
De motor afzetten,
niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
brandt
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
STORING VERSN_BAK GEEN ACHTERUIT
brandt
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
STORING VERSNELLINGSBAK
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de zitplaats achterin wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - bij draaiende motor wordt de accu niet geladen.
Omdat tijdens het rijden de accu wordt ontladen, dienen alle niet beslist
noodzakelijke elektrische verbruikers (bv. infotainment) te worden uitge-
schakeld.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Controleer koelvloeistof! Instructieboekje!
KOELVLOEISTOF CONTROLEREN
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 231.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje
opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
Het contact uitschakelen.
De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje opnieuw gaat branden niet verder rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje!
STOP MOTOR OVERVERHIT
45
Instrumenten en controlelampjes
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Als het controlelampje knippert, niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
Motoroliepeil te laag
brandt
Oliepeil: olie bijvullen, alstublieft.
OLIE BIJVULLEN
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Olie aftappen, alstublieft.
OLIEPEIL TE HOOG
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Oliesensor: een werkplaats opzoeken, a.u.b.
OLIESENSOR WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Roetfilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden
in het roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat »
, ge-
durende minimaal 15 minuten of tot het uitgaan van het controlelampje
als
volgt worden gereden.
4. of 5e versnelling ingeschakeld (automatische versnellingsbak: stand
D / S).
Rijsnelheid minimaal 70 km/h.
Motortoerental tussen 1800-2500/min.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje uit.
Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje niet en
begint het controlelampje te knipperen.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
46
Bediening
ATTENTIE
De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen, er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlamba-
re materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof)
in contact kan komen.
VOORZICHTIG
Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de le-
vensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Partner kan
u vertellen in welke landen dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte wordt
gebruikt.
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hierdoor wordt het verbran-
dingsproces van roetdeeltjes in het roetfilter begunstigd.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 229.
Start-stop-systeem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 40.
De controlelampjes geven de toestand van het start-stopsysteem aan
» pag. 180.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
De controlelampjes geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
199 aan.
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 204.
Voorwaarschuwing/noodstop (Front Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 40.
brandt - het systeem heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch
een noodstop gemaakt » pag. 204.
Service
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 40.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 53, Service-
intervalindicatie.
47
Instrumenten en controlelampjes
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Display in instrumentenpaneel
Afb. 37 Displaytypes: MAXI DOT / segmentdisplay
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 37.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
1)
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
Portierwaarschuwing
Buitentemperatuur
Snelheidsregelsysteem/speedlimiter
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Tijd
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
1
2
3
4
5
6
7
8
Buitentemperatuur
Controlelampjes
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Snelheidsregelsysteem/speedlimiter
Service-intervalindicatie
Meldingen
Brandstofmeter
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het dis-
play een grafische waarschuwing.
Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
Op de toets
A
» afb. 38 op pag. 48 drukken.
Tijd instellen
Afb. 38
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 38 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets
A
loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
9
10
11
1)
Geldt voor wagens met af fabriek ingebouwd navigatiesysteem.
48
Bediening
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de beginstand.
Schakeladvies
Afb. 39
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 39
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp.
betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bv. bij het inhalen.
Wagentoestand
Afb. 40
Wagenstatus
Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes
(gevaar) resp.
(waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment in het menu

Wagenstatus
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
Met behulp van de functietoetsen
het menupunt Wagenstatus selecte-
ren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 40
A
Wagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
 Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
49
Informatiesysteem
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 41
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Drukken (boven of onder) - indicaties kiezen / waarden instellen
Drukken - indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Indrukken (boven of onder) - bewegen in het gekozen menu
Vasthouden (boven of onder) - hoofdmenu tonen
Indrukken - gekozen menupunt bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 42 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
A
B
A
B
A
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Indrukken - Menu Telefoon tonen; Oproep beantwoorden/beëindigen; ge-
kozen contact oproepen
Vasthouden - Laatste oproep herhalen; oproep afwijzen
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Drukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Vasthouden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Draaien - Beweging in het gekozen menu
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Let op
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle functies beschikbaar te zijn. Hier-
op wijst het systeem door een tekstmelding op het infotainmentbeeldscherm.
Ritgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk. Na
het inschakelen van het contact wordt de informatie weergegeven die voor
het uitschakelen van het contact het laatst was geselecteerd.
Als bij wagens met MAXI DOT-display de rijgegevens na het inschakelen van
het contact niet worden weergegeven, dan moet in het hoofdmenu het menu-
punt
Rijgegevens
worden gekozen en bevestigd » pag. 52.
De eenheden kunnen in het infotainment in het menu

Eenheden
wor-
den ingesteld.
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
B
B
50
Bediening
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het
geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven.
Momenteel brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen
wordt het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen
verschijnt --,- km/l).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen .
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave.
Gemiddelde snelheid - wordt sinds het wissen van het geheugen doorlopend
berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de eerste 300 m
van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
Koelvloeistoftemperatuur - als de temperatuur tussen 70 en 120 °C ligt, is de
bedrijfstemperatuur bereikt. Als de temperatuur lager dan 70 °C is, moeten
hoge motortoerentallen en zware motorbelasting worden vermeden. Als de
temperatuur hoger dan 120 °C is, gaat in het instrumentenpaneel het controle-
lampje branden » pag. 45.
Infotainmentweergave
Afb. 43
Rijgegevens
In het infotainment in het menu

de functietoets
Rijgegevens
aantip-
pen.
Schermweergave » afb. 43
Afgelegde afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Grafische weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder
dan 300 km bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het
symbool
)
Globale actieradius
Met de functietoetsen
kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
Sinds start - Ritgeheugen
Langetermijn - Reisgeheugen
Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
A
B
C
D
E
F
G
51
Informatiesysteem
De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Met de gewenste snelheid rijden.
De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aangepast.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
Geheugen
Afb. 44
Geheugenweergave: MAXI
DOT-display () / segmentdis-
play ()
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op
het display op positie
A
worden weergegeven » afb. 44.
Sinds start
() resp. "1" ()
In het geheugen worden rijgegevens van het inschakelen tot het uitschakelen
van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van het
contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden samen met de ac-
tuele ritinformatie opgeslagen.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
Lange tijd
() resp. "2" ()
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
() resp. "3" ()
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
Gemiddeld brandstofverbruik.
Afgelegde afstand.
Gemiddelde snelheid.
Rijtijd.
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
MAXI DOT-display
Inleiding voor het onderwerp
Op het MAXI DOT-display (hieronder alleen display) wordt afhankelijk van de
uitrusting informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsys-
temen en dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 50.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
Rijgegevens
» pag. 50
Hulpsystemen
» pag. 53
Navigatie
» pag. 53
Audio
» pag. 53
52
Bediening
Telefoon
» pag. 53
Wagen
» pag. 49
Let op
Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 115, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 121, Instelling van de infotain-
menttaal.
Bij wagens met infotainment Blues of bij wagens zonder infotainment kan de
displaytaal alleen door een specialist worden ingesteld.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
Rijadviezen
Kompas
Laatste reisdoelen
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
worden de volgende gegevens weergegeven.
Radio
Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen).
TP-verkeersberichten.
Media
Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bv. artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-tag in het
audiobestand is opgeslagen.
menupunt
Telefoon
In het menupunt
Telefoon
wordt de oproepenlijst met de volgende symbolen
weergegeven.
Binnenkomende oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
Symbolen op het display
Ladingstoestand van de telefoonaccu
1)
Signaalsterkte
1)
Een met het infotainment verbonden telefoon
Gemiste oproepen (als er meer gemiste oproepen zijn, wordt naast het
symbool het aantal gemiste oproepen weergegeven)
Microfoon uitgeschakeld
Apple CarPlay
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via weergaven op het MAXI DOT-display worden
bediend.
In het menupunt
Telefoon
worden de volgende symbolen weergegeven.
Binnenkomende oproep beantwoorden
Binnenkomende oproep afwijzen / gesprek beëindigen
Menupunt
Hulpsystemen
In het menupunt
Hulpsystemen
kan het systeem Front Assist worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
Service-intervalindicatie
Inleiding voor het onderwerp
De service-intervalindicatie informeert u over het aantal kilometer resp. dagen
tot de volgende servicebeurt.
Informatie met betrekking tot de service-intervallen » pag. 219.
1)
Deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons ondersteund.
53
Informatiesysteem
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
Afb. 45
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 45 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Ser-
vice
wordt weergegeven.
Toets
A
loslaten.
Op het display verschijnen gedurende 4 seconden het symbool
en meldin-
gen over het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicetermijn.
De gegevens over het nog resterende aantal kilometers resp. dagen tot de vol-
gende servicetermijn kunnen ook in het infotainment in het menu

Service
worden getoond.
Servicemeldingen
Meldingen vóór het bereiken van de servicetermijn
Voordat de servicetermijn wordt bereikt verschijnt op het display na het in-
schakelen van het contact het symbool
en een melding met betrekking tot
het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Meldingen bij het bereiken van de servicetermijn
Zodra de servicetermijn bereikt is, verschijnt op het display na het inschakelen
van het contact het symbool en de melding.
Service-intervalindicatie terugzetten
Wij adviseren het terugzetten van de indicatie door een specialist te laten uit-
voeren.
Wij adviseren de service-intervalindicatie niet zelf terug te zetten. Anders kan
de service-interval indicatie mogelijk verkeerd worden ingesteld waardoor
eventuele storingen aan de wagen zouden kunnen optreden.
Variabel service-interval
Bij wagens met variabel service-interval worden na het terugzetten van de
olieservice-weergave bij een specialist de waarden van een nieuwe service-in-
terval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
van de wagen worden berekend.
Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfs-
omstandigheden van de wagen aangepast.
54
Bediening
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 58.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en daarna binnen 45 seconden er geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren, de achterklep of de
motorkap geopend zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten ervan.
ATTENTIE
Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen (bv. kinderen) zouden de wagen kunnen vergrende-
len, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - gevaar
voor verwondingen en ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig
zijn, bv. kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze personen
zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te verlaten
of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen be-
staat er levensgevaar!
VOORZICHTIG
Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
De groef in de sleutel schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof
en dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en derge-
lijke negatief beïnvloeden.
Met de sleutel via de slotcilinder ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 46
Linker wagenzijde: Sleutelbewe-
gingen voor het ont-/vergrende-
len
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 55.
De wagen met de sleutel ontgrendelen/vergrendelen » afb. 46
Wagen ontgrendelen
Wagen vergrendelen
VOORZICHTIG
Indien de slotcilinder van een afdekkap is voorzien, moet voor het ontgrende-
len/vergrendelen van de wagen met de sleutel eerst de afdekkap worden ver-
wijderd » pag. 250.
55
Ontgrendelen en openen
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 47
Sleutel met uitklapbare sleutel-
baard
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 55.
Beschrijving van de sleutel » afb. 47
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Knop voor de ontgrendeling van de achterklep
Vergrendelingsknop voor het uitklappen/inklappen van de sleutelbaard
Controlelampje voor de batterijstatus - als de batterij leeg is, knippert na
het indrukken van een knop op de sleutel het controlelampje niet
Achterklep ontgrendelen/gedeeltelijk openen
Door het indrukken van de knop
wordt de achterklep ontgrendeld.
Door het vasthouden van de knop
wordt de achterklep ontgrendeld en uit
het slot gedrukt (gedeeltelijk geopend).
Als de achterklep met de knop
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na
het sluiten automatisch vergrendeld. De tijd na afloop waarvan de klep wordt
vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 61.
VOORZICHTIG
De werking van de afstandsbediening kan door interferentie van zenders in
de buurt van de wagen worden gestoord.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ongeveer 30 m. Als de centra-
le vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstands-
bediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 250.
A
B
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 48 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 55.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrende-
ling resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de
sleutel.
De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 48 -
.
De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
48 -
.
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
De wagen kan niet van buiten worden vergrendeld als het contact niet is uitge-
schakeld.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het vastpakken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
56
Bediening
Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
KESSY deactiveren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 55.
De wagen met de toets
op de sleutel vergrendelen.
Het KESSY-systeem wordt na het ontgrendelen van de wagen automatisch
weer geactiveerd.
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 49
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 55.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Alle portieren zijn gesloten.
Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop drukken » afb. 49.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool
in de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van
nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 55.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor wordt een mogelijke inbraakpoging in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact geattendeerd door
de volgende melding op het display in het instrumentenpaneel.
Let op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
LET OP SAFELOCK
Inschakelweergave
Als de safebeveiliging is ingeschakeld, knippert het controlelampje in het be-
stuurdersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere
tussenpozen te knipperen.
Uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
60.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert 2 seconden snel, gaat
vervolgens uit en begint na ongeveer 30 seconden regelmatig met langere tus-
senpozen te knipperen.
57
Ontgrendelen en openen
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het
portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de por-
tiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen
personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portie-
ren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren
maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen -
levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 55.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu

Openen en sluiten
worden ingesteld.
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor
het ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt be-
vindt, en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas
bij het nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie kunnen alle portieren en de achterklep vanaf een snelheid
van 15 km/h worden vergrendeld. Het openen van de portieren en de achter-
klep van buitenaf is dan niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
Portier openen/sluiten
Afb. 50
Portiergreep
Afb. 51
Portiergreep - Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 55.
Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en portier-
greep
A
in pijlrichting aantrekken » afb. 50.
Om het portier van binnenuit te openen, aan de portiergreep
B
» afb. 51
trekken en het portier van u af drukken.
Om het portier van binnenuit te sluiten, de portiergreep
C
vastpakken en
het portier sluiten.
58
Bediening
ATTENTIE
Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou het tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Kindersloten
Afb. 52
Achterportier: Kinderslot in-/uitschakelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 55.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
In-/uitschakelen
Om het kinderslot
in te schakelen, de vergrendeling met de sleutel in stand
draaien » afb. 52.
Om het kinderslot uit te schakelen, de vergrendeling met de sleutel in stand
draaien.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 55.
Afstandsbediening synchroniseren
Als de toetsen van de sleutel meerdere malen buiten het werkingsgebied van
het systeem zijn bediend of de batterij in de sleutel is vervangen en de wagen
niet met de afstandsbediening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel wor-
den gesynchroniseerd.
Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
Storing in de centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 250.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 250.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
59
Ontgrendelen en openen
VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet u voor
het verlaten van de wagen controleren of alle portieren en ruiten zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 60.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd.
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van de portieren.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Afb. 53
Toets van interieurbewaking en
afsleepalarm
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 60.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
Deze functies moeten worden gedeactiveerd als de mogelijkheid bestaat dat
het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of
huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet
worden afgesleept.
Uitschakelen
Het contact uitschakelen en het bestuurdersportier openen.
De knop
op de middentunnel aan bestuurderszijde indrukken » afb. 53, in
de knop gaat het symbool
branden.
De wagen binnen 30 seconden vergrendelen.
Bij het deactiveren wordt de safebeveiliging uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
60
Bediening
Achterklep
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan, ook wanneer deze is vergrendeld
- gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou
kunnen barsten - gevaar voor verwondingen!
Achterklep openen/sluiten
Afb. 54 Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 61.
Om te openen knop
A
in pijlrichting
1
drukken » afb. 54.
De klep in pijlrichting
2
oplichten.
Om te sluiten knop
B
vastpakken en in pijlrichting
3
trekken.
Let op
Knop
A
» afb. 54 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 61.
Als de achterklep met de knop in de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd na afloop waarvan de achterklep na het sluiten automatisch wordt ver-
grendeld, kan door een specialist worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
Ruitbediening
Inleiding voor het onderwerp
De ruiten kunnen met de aan de betreffende portierbekleding bevestigde slin-
ger mechanisch worden bediend.
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid om de ruiten in de voor-
portieren of alle ruiten vanaf de bestuurdersplaats, en ook met de betreffende
schakelaar in het bijrijdersportier en in de achterportieren elektrisch te bedie-
nen.
ATTENTIE
De ruiten altijd voorzichtig en gecontroleerd sluiten. Anders kunt u zich-
zelf of de passagiers aanzienlijke verwondingen door knellen toebrengen.
De elektrische ruitbedieningen in het bestuurdersportier en in de achter-
portieren zijn voorzien van een krachtbegrenzing (geldt alleen voor variant
2) » pag. 63. Bij weerstand door een obstakel (bv. inklemmen van een li-
chaamsdeel) wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele
centimeters omlaag. De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden ge-
sloten - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
De ruiten schoon houden (ijsvrij en dergelijke), om een correcte werking van
de mechanische en elektrische ruitbedieningen te waarborgen.
De elektrisch bediende ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de ac-
cukabels worden losgemaakt.
61
Ontgrendelen en openen
Let op
Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen en
kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan.
Mechanische ruitbediening
Afb. 55
Ruitbediening: Links/rechts
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 61.
Om de ruit te openen de ruitslinger in pijlrichting
A
draaien » afb. 55.
Om de ruit te sluiten de ruitslinger in pijlrichting
B
draaien.
Elektrische ruitbediening
Afb. 56 Schakelaars voor de ruitbediening: Variant 1 / variant 2
Afb. 57
Schakelaar voor de ruitbedie-
ning aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 61.
De elektrische ruitbediening werkt alleen als het contact is ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitrusting kunnen met de schakelaars in het portier de rui-
ten voorin - variant 1 resp. de ruiten voor- en achterin - variant 2 worden be-
diend » afb. 56.
De ruit in het bijrijdersportier en de ruiten in de achterportieren (variant 2)
worden via de schakelaars in het betreffende portier bediend.
Schakelaars voor de ruitbediening » afb. 56
Linkervoorportier
Rechtervoorportier
Linkerachterportier
Rechterachterportier
Deactiveren/activeren van de schakelaars in de achterportieren (dit kan
handig zijn, wanneer er bv. kinderen achterin zitten)
Ruiten openen/sluiten
Om te openen de betreffende schakelaar iets indrukken en zo lang ingedrukt
houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
Om te sluiten de betreffende schakelaar iets aantrekken en zo lang vasthou-
den, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
De ruit van het bestuurdersportier kan bij de variant 2 » afb. 56 automatisch
volledig worden geopend/gesloten door de schakelaar tot de aanslag in te
drukken resp. aan te trekken. Door opnieuw de schakelaar te bedienen (druk-
ken/trekken) stopt de ruit.
A
B
C
D
E
62
Bediening
Schakelaars in de achterportieren deactiveren/activeren
Voor het deactiveren/activeren van de ruitbedieningsschakelaars in de ach-
terportieren, de knop
E
indrukken. Als de schakelaars zijn gedeactiveerd,
gaat het controlelampje in de knop
E
branden.
Sluitkrachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 61.
Alleen de variant 2 van de elektrische ruitbediening is voorzien van sluit-
krachtbegrenzing (geldt niet voor de bijrijdersruit).
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit
weer enkele centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert,
wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centime-
ters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor
de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog
steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedu-
rende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluit-
krachtbegrenzing is nog ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als binnen de volgende 10 se-
conden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle
kracht gesloten!
Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer inge-
schakeld.
ATTENTIE
De variant 1 van de elektrische ruitbediening » afb. 56 op pag. 62 heeft
geen sluitkrachtbegrenzing. De ruiten moeten voorzichtig worden gesloten
- gevaar voor verwondingen!
De bijrijdersruit bij de variant 2 van de elektrische ruitbediening » afb. 56
op pag. 62 heeft geen sluitkrachtbegrenzing. De ruit moet voorzichtig wor-
den gesloten - gevaar voor verwondingen!
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 61.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanisme
oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is uit-
geschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de be-
stuurdersruit zijn gedeactiveerd (geldt voor versie 2). In dit geval moet het sys-
teem als volgt worden geactiveerd.
Ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
63
Ontgrendelen en openen
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen de lichtschakelaar altijd in positie  als basisaf-
stelling instellen.
De automatische aansturing rijverlichting  dient alleen als ondersteu-
ning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te con-
troleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden in te
schakelen.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Als het licht is inge-
schakeld is het lampglas na korte tijd weer vrij van condens.
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 58
Lichtschakelaar en draaiknop
voor lichtbundelhoogteverstel-
ling
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar
A
» afb.
58 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 66
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 67
Dimlicht inschakelen
Afhankelijk van de belading van de wagen de lichtbundelhoogteverstelling
van de koplampen door draaien van regelaar
B
» afb. 58 in de volgende posi-
ties instellen.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, wordt het
dimlicht automatisch uitgeschakeld
1)
en brandt het stadslicht. Het stadslicht
wordt na het eruit trekken van de contactsleutel, bij wagens met een start-
knop na het openen van het bestuurdersportier, uitgeschakeld.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.

1)
Geldt niet voor de stand

, zo lang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME wordt voldaan
» pag. 67.
64
Bediening
Dagrijverlichting (DAY LIGHT)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
De dagrijverlichting (hierna functie) zorgt voor de verlichting van het voorste
resp. ook het achterste gedeelte van de wagen (geldt alleen voor enkele lan-
den).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand of .
Het contact is ingeschakeld.
De functie is geactiveerd.
Functie bij wagens met infotainment deactiveren/activeren
De functie kan in het infotainment in het menu

Licht
worden gedeac-
tiveerd/geactiveerd.
Functie bij wagens zonder infotainment deactiveren
Het contact uitschakelen, de knipperlicht-/grootlichthendel naar het stuur-
wiel trekken, naar beneden schuiven en in deze stand vasthouden.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in de bovengenoemde stand
houden tot een geluidssignaal te horen is (ongeveer 3 seconden).
Functie bij wagens zonder infotainment activeren
Het contact uitschakelen, de knipperlicht-/grootlichthendel naar het stuur-
wiel trekken, naar boven schuiven en in deze stand vasthouden.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in de bovengenoemde stand
houden tot een geluidssignaal te horen is (ongeveer 3 seconden).
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Knipper- en grootlicht
Afb. 59
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 64.
Bedieningshendelstanden » afb. 59
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal (tegen de veerdruk in) inscha-
kelen
Het grootlicht kan bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden ingeschakeld.
Het knipperlicht wordt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan automa-
tisch uitgeschakeld.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel iets omhoog of omlaag wordt gedrukt, gaan de be-
treffende knipperlichten driemaal knipperen.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.
Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu

Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.

65
Licht en zicht
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 60
Lichtschakelaar: Stand AUTO
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
Staat de lichtschakelaar in de stand

» afb. 60, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand

, dan brandt de tekst

naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool
naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna alleen functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De voorruitwissers zijn langer dan 15 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
Instelling, activering resp. deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu

Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
steun van de binnenspiegel resp. in het dashboard bevestigde sensor geregi-
streerd. De sensor niet afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Afb. 61
Lichtschakelaar - Mistlam-
pen/mistachterlicht inschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
Het inschakelen van de mistlampen of het mistachterlicht is mogelijk onder
de volgende voorwaarde.
De lichtschakelaar staat in stand , of » afb. 61.
Voor het inschakelen van de mistlampen de lichtschakelaar in stand
1
trek-
ken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Om het mistachterlicht in te schakelen de lichtschakelaar in stand
2
trek-
ken. In het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Als de wagen geen mistlampen heeft, wordt het mistachterlicht ingeschakeld
door de lichtschakelaar in de enige mogelijke stand te trekken.
Het uitschakelen van de mistlampen en het mistachterlicht gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Let op
Wanneer een accessoire op het stopcontact voor de aanhangwagen is aange-
sloten, brand het mistachterlicht van de wagen niet.
66
Bediening
Mistlampen met CORNER-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde au-
tomatisch in (bv. bij het afslaan) als aan de volgende voorwaarden is voldaan.
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk ingedraaid
1)
.
De rijsnelheid ligt onder 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen in-
geschakeld.
COMING HOME/LEAVING HOME
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
De functie COMING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het uitschakelen van het contact en het openen van het bestuurdersportier
wordt verlicht.
De functie LEAVING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het ontgrendelen van de wagen met de sleutel, wordt verlicht.
De functie schakelt de verlichting alleen dan in, zolang er slechte zichtomstan-
digheden zijn en de lichtschakelaar in de stand

staat.
De beide functies kunnen in het infotainment in het menu

Licht
wor-
den geactiveerd/gedeactiveerd en worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
steun van de binnenspiegel resp. in het dashboard bevestigde sensor geregi-
streerd. De sensor niet afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Als deze functie continu geactiveerd is, wordt de accu sterk belast.
Alarmlichten
Afb. 62
Toets voor alarmlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
Om de alarmlichten in en uit te schakelen de toets
indrukken » afb. 62.
Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje
in de
toets, samen met de controlelampjes
in het instrumentenpaneel.
De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij
afslaan), dan worden de alarmlichten tijdelijk uitgeschakeld en alleen het knip-
perlicht aan de betreffende wagenzijde
2)
knippert.
Parkeerlicht
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 64.
Het parkeerlicht is voor de verlichting van de geparkeerde wagen bedoeld.
Parkeerlicht aan een zijde inschakelen
Het contact uitschakelen.
De bedieningshendel tot de aanslag in stand of drukken » afb. 59 op pag.
65.
Het parkeerlicht aan de betreffende wagenzijde wordt ingeschakeld.
1)
Bij een conflict tussen de beide inschakelvarianten (bv. als de voorwielen naar links zijn verdraaid en het
rechterknipperlicht is ingeschakeld) heeft het knipperlicht de hoogste prioriteit.
2)
Geldt alleen bij geactiveerd comfortknipperen » pag. 65.
67
Licht en zicht
Parkeerlicht aan beide zijden inschakelen
Het contact inschakelen en de lichtschakelaar in de stand draaien » pag.
64, het stadslicht wordt ingeschakeld.
Het contact uitschakelen en de wagen vergrendelen.
Na het verwijderen van de contactsleutel en het openen van het bestuurder-
sportier klinkt er een akoestisch waarschuwingssignaal. Na enkele seconden of
na het sluiten van het bestuurdersportier wordt het akoestische waarschu-
wingssignaal beëindigd.
VOORZICHTIG
Door het inschakelen van het parkeerlicht wordt de accu aanzienlijk belast.
Het parkeerlicht kan vanwege een te geringe acculadingstoestand automa-
tisch uitschakelen. Als het parkeerlicht aan beide zijden bij uitgeschakeld con-
tact wordt ingeschakeld, wordt het niet automatisch uitgeschakeld!
Rijden in het buitenland
Lees en bekijk eerst op bladzijde 64.
Tijdens het rijden in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gere-
den (links-/rechtsrijdend verkeer) kunnen de koplampen het tegemoetkomend
verkeer verblinden. Daarom is het noodzakelijk om een aanpassing aan de ko-
plampen te laten uitvoeren door een specialist.
Binnenverlichting
Inleiding voor het onderwerp
De binnenverlichting werkt ook bij uitgeschakeld contact. Bij uitgeschakeld
contact (of na het openen van een portier) wordt de verlichting na ongeveer 10
min. automatisch uitgeschakeld.
Binnenverlichting voorin
Afb. 63 Bediening van de verlichting voorin: Variant 1 / variant 2
Standen van de verschuifbare lichtschakelaar
A
» afb. 63
Inschakelen
Uitschakelen
Automatische bediening
In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
B
) » afb.
63
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Automatische bediening - stand
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 30 seconden na het sluiten van alle portieren.
68
Bediening
Binnenverlichting achterin
Afb. 64
Binnenverlichting achterin
Bediening (door bewegen van het transparante kapje
A
) » afb. 64
Inschakelen
Automatische bediening (middenstand)
1)
Uitschakelen
Zicht
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Aan de zonnekleppen mogen geen voorwerpen worden bevestigd, die het
zicht beperken of bij plotseling remmen of een aanrijding de inzittenden in
gevaar zouden kunnen brengen.
Achterruitverwarming
Afb. 65
Toets voor achterruitverwar-
ming
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 69.
De verwarming dient voor het ontdooien resp. ontwasemen van de achterruit.
De verwarming werkt alleen als de motor draait.
Om de verwarming in en uit te schakelen de toets
indrukken » afb. 65.
Als de verwarming ingeschakeld is, brandt in de toets een lampje.
Na 10 minuten schakelt de verwarming automatisch uit.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de verwarming automatisch uit » pag.
233, Automatische verbruikersuitschakeling - Ontlaadbeveiliging van de accu.
1)
In deze stand wordt de binnenverlichting achterin samen met de verlichting voorin automatisch in-/uitge-
schakeld.
69
Licht en zicht
Zonnekleppen voor
Afb. 66 Klep omlaagklappen / klep omhoogklappen / make-upspiegel en
parkeertickethouder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 69.
Bediening en beschrijving van de zonneklep » afb. 66
Klep naar voorruit zwenken
Klep naar portier zwenken
Make-upspiegel met afdekking (de afdekking kan in pijlrichting worden
opengeschoven)
Kaarthouder
Rolgordijn van het panoramadak
Afb. 67
Rolgordijn openen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 69.
Het rolgordijn van het panoramadak kan handmatig in pijlrichting worden geo-
pend resp. tegengesteld aan de pijlrichting worden gesloten» afb. 67.
1
2
A
B
ATTENTIE
Het rolgordijn voorzichtig bedienen om verwondingen door knellen te
voorkomen - gevaar voor verwondingen!
Ruitenwissers en -sproeiers
Inleiding voor het onderwerp
De ruitenwissers werken alleen bij ingeschakeld contact en gesloten motor-
kap.
ATTENTIE
Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder
eerst de voorruit te verwarmen. De ruitensproeiervloeistof zou kunnen
vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken.
VOORZICHTIG
Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de
voorruit worden weggeklapt. Vóór het wegklappen van de ruitenwissers van
de ruit de wissers in de servicestand zetten » pag. 252.
Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact
controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwis-
sers bij bevroren ruitenwisserbladen worden ingeschakeld, kunnen zowel de
ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd.
Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig losmaken van de ruit en vrijma-
ken van sneeuw en ijs.
Voorzichtig met de ruitenwissers omgaan - gevaar voor beschadiging van de
voorruit door de ruitenwisserarmen.
Bij weggeklapte voorste ruitenwisserarmen het contact niet inschakelen -
gevaar voor beschadiging van de motorkap door de wisserarmen.
Let op
Afhankelijk van de uitrusting van de wagen kunnen de ruitensproeiers van de
voorruit na het starten van de motor automatisch worden verwarmd.
70
Bediening
Ruitenwissers en -sproeiers vóór
Afb. 68
Bediening van de ruitenwisser-
en sproeierinstallatie vóór
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 70.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 68
Snel ruiten wissen
Langzaam ruiten wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen van de ruit
Automatisch wissen van de ruit bij regen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand

- door de instelling
van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker
Sproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten van
de bedieningshendel voeren de ruitenwissers nog 1 tot 3 wisbewegingen
uit
Het automatische wissen bij regen kan in het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
geactiveerd/gedeactiveerd worden.
ATTENTIE
Het automatisch wissen bij regen dient alleen ter ondersteuning. De be-
stuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen de ruitenwisserfunctie
afhankelijk van het zicht handmatig in te stellen.
Let op
Als het wissen zonder onderbreking gebeurt, varieert de wissnelheid afhanke-
lijk van de rijsnelheid.




A
Achterruitwisser en -sproeier / achteruitrijcamera-
reinigingsinstallatie
Afb. 69
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 69
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit
Besproeien van de achteruitrijcamera (tegen de veerdruk in)
Ruit wissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde ruiten-
wissers vóór de achterruit automatisch eenmaal gewist. De functie kan in het
infotainment in het menu

Spiegels en wissers
worden geactiveerd/ge-
deactiveerd.
Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 70.
Onder de volgende omstandigheden worden de koplampen gereinigd.
Het contact is ingeschakeld.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt circa -11 tot +36 .
Bij elke eerste en na elke tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de
voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. De instelling
van het sproei-interval kan door een specialist worden aangepast (maximaal na
elke twintigste keer sproeien van de voorruit).

71
Licht en zicht
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het gezichtsveld, maar laten objecten kleiner en
verder weg lijken. Daarom de binnenspiegel gebruiken om de afstand tot
achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spie-
gelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prik-
kelen.
Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betref-
fende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water
afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
Dimstand binnenspiegel
Afb. 70
Binnenspiegel: Met handmatige dimfunctie / met zelfdimfunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 72.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 70
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimming
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 70 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
ATTENTIE
Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bv. door het rolgordijn van de achter-
ruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
Buitenspiegel
Afb. 71
Buitenspiegelbediening: mechanisch/elektrisch
Lees en bekijk eerst op bladzijde 72.
De buitenspiegelglazen zijn (afhankelijk van de wagenuitrusting) mechanisch of
elektrisch instelbaar.
Om het spiegelglas te verstellen, de draaiknop in de richting van de pijlen be-
wegen » afb. 71.
1
2
72
Bediening
Als de elektrische spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelglazen
met de hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelglas
te drukken.
De draaiknop van de elektrisch instelbare spiegels kan in de volgende standen
worden gezet » afb. 71 - .
Spiegelglas links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelglas rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen bij draaiende motor)
Buitenspiegels naar binnen klappen
De spiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden geklapt. Om de
spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zijruit terug
te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld - gevaar voor verbranding.
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen instellen - anders bestaat
gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecon-
troleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan.
Voorstoelen instellen
Afb. 72
Bedieningselementen van de
stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 73.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
pijlrichting wordt getrokken, gedrukt of gedraaid » afb. 72.
Stoel in langsrichting instellen (na het loslaten van de bedieningshendel
moet de vergrendeling hoorbaar vergrendelen)
Zittinghoogte instellen
Kanteling van de stoelleuning instellen (bij de instelling moet de stoelleu-
ning worden ontlast, dat wil zeggen er niet tegenaan leunen)
Let op
In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ont-
staan.
A
B
C
73
Stoelen en hoofdsteunen
Armleuning instellen
Afb. 73
Armleuning instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 73.
Om de hoogte in te stellen de armleuning in pijlrichting
A
in een van de vier
grendelstanden optillen » afb. 73.
Om omlaag te klappen de armleuning in pijlrichting
A
voorbij de bovenste
aanslag optillen en dan weer omlaagklappen.
Zitplaatsen achterin
Rugleuningen
Afb. 74
Rugleuning neerklappen / paraatheidsstand van de veiligheids-
gordel
Alvorens de rugleuningen naar voren te klappen de voorstoelen zodanig ver-
stellen, dat deze door de neergeklapte rugleuningen niet worden beschadigd.
Zo nodig de hoofdsteunen verwijderen » pag. 76.
Neerklappen
De hoofdsteunen tot de aanslag in de rugleuningen schuiven.
De buitenste veiligheidsgordel naar de zijbekleding in pijlrichting
1
trekken
» afb. 74.
De ontgrendelingsgreep
A
in pijlrichting
2
drukken en de rugleuning in pijl-
richting
3
neerklappen.
Bij de ongedeelde rugleuning moeten de beide buitenste veiligheidsgordels
naar de zijbekleding worden getrokken en de ontgrendelingshandgrepen
A
aan beide zijden van de rugleuning gelijktijdig worden ingedrukt.
Terugklappen
De buitenste veiligheidsgordel naar de zijbekleding in pijlrichting
1
trekken
» afb. 74.
De rugleuning tegen de pijlrichting
3
in optillen tot de ontgrendelingsgreep
A
hoorbaar vergrendelt. Dit controleren door aan de rugleuning te trekken.
Verzeker u ervan dat de rode markering
B
niet zichtbaar is.
Bij de ongedeelde rugleuning moeten de beide buitenste veiligheidsgordels
naar de zijbekleding worden getrokken. Na het terugklappen van de rugleuning
moeten de ontgrendelingsgrepen
A
aan beide zijden van de rugleuning hoor-
baar vergrendelen en mag de rode pen
B
aan geen van beide zijden van de
rugleuning zichtbaar zijn.
ATTENTIE
De rugleuningen moeten in geval van bezette zitplaatsen achterin correct
vergrendeld zijn.
Bij het vervoeren van voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote baga-
geruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet
beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon
die op de resterende zitplaats achterin zit.
De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling
remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen glijden - kans op letsel.
VOORZICHTIG
Bij het bedienen van de rugleuningen mogen de veiligheidsgordels niet bekneld
raken - gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
Let op
De slotgesp van de buitenste veiligheidsgordel
C
kan in de zijbekleding wor-
den gestoken - paraatheidsstand » afb. 74.
74
Bediening
Achterbank
Geldt voor de Fabia Combi
Afb. 75 De achterbank neerklappen / gedeelde achterbank verwijderen
Afb. 76
Achterbank terugklappen
De bagageruimte kan worden vergroot door de achterbank neer te klappen en
te verwijderen.
Bij wagens met een gedeelde achterbank kunnen de delen van de achterbank
afzonderlijk worden neergeklapt en verwijderd.
Voor het neerklappen de achterbank in pijrichting
1
omhoog trekken en in
pijlrichting
2
neerklappen » afb. 75.
Voor het verwijderen de draadbeugel in pijlrichting
3
drukken, zodat deze
uit de steunen loskomt en de achterbank verwijderen.
Voor het aanbrengen de draadbeugel in pijlrichting
3
drukken en in de steu-
nen aanbrengen.
Voor het terugklappen de achterbank in pijlrichting
4
terugklappen » afb.
76.
De achterbank op de bevestigingsogen
A
aanbrengen, zodat de ogen
A
in
de uitsparingen in de kunststof kappen voor 
B
vastklikken.
ATTENTIE
De achterbank mag bij het terugklappen niet onder de bevestigingsogen
A
worden getrokken. De achterbank kan anders niet correct worden ge-
borgd.
VOORZICHTIG
De achterbank mag bij het terugklappen niet onder de bevestigingsogen
A
worden getrokken - gevaar voor beschadiging van de achterbank.
Hoofdsteunen
Inleiding voor het onderwerp
Let op
De middelste hoofdsteun achterin kan slechts in twee standen worden inge-
steld.
Bij de sportstoelen zijn de hoofdsteunen in de stoelleuningen geïntegreerd en
kunnen niet in hoogte worden ingesteld noch worden verwijderd.
Hoogte instellen
Afb. 77
Hoogte van de hoofdsteun instellen
De hoogteverstelling van de hoofdsteunen voor- en achterin gebeurt identiek.
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb. 77.
Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
A
in
pijlrichting
2
vasthouden en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
75
Stoelen en hoofdsteunen
VOORZICHTIG
Wanneer aan de geleidestangen van de hoofdsteun voorin de adapter van de
tablethouder is bevestigd » pag. 85, de hoofdsteun niet tot de aanslag om-
laagdrukken - hierdoor kan de hoofdsteun worden beschadigd.
Verwijderen/aanbrengen
Afb. 78
Hoofdsteun verwijderen/aanbrengen
Het verwijderen en aanbrengen van de hoofdsteunen voor- en achterin ge-
beurt identiek.
Voor het verwijderen/plaatsen van de hoofdsteun moet de betreffende rug-
leuning gedeeltelijk naar worden worden geklapt » pag. 74.
Om de hoofdsteun te verwijderen, deze tot de aanslag uit de rugleuning
trekken.
De grendelknop
A
in pijlrichting
1
ingedrukt houden en de hoofdsteun in
pijlrichting
2
eruit trekken » afb. 78.
Om de hoofdsteun te plaatsen, deze zo ver in pijlrichting
3
in de rugleuning
schuiven, tot de vergrendelingsknop vastklikt.
Voorstoelverwarming
Afb. 79
Toets voor verwarming van de
voorstoelen
De rugleuningen en zittingen van de voorstoelen kunnen elektrisch worden
verwarmd.
Toetsen voor de stoelverwarming » afb. 79
Stoelverwarming links
Stoelverwarming rechts
Om de verwarming met maximaal verwarmingsvermogen (stand 2) in te
schakelen, de toets
resp.
indrukken.
Door herhaaldelijk op de toets te drukken wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld, tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit
wordt aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes in de
toets.
De stoelverwarming werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bv. door medicijngebruik,
door verlamming of door chronische ziekte (bv. diabetes), raden wij aan ge-
heel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Als u de stoelver-
warming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten regelmatig een
pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van de belasting die
tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te beoordelen wendt u
zich tot uw behandelend arts.
76
Bediening
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen moeten in acht worden genomen om schade aan de
stoelen te vermijden.
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan andere puntbelastingen
blootstellen.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop geen personen zit-
ten.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop voorwerpen (bv. een
kinderzitje, een tas) zijn neergelegd of bevestigd.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop extra stoelhoezen of
beschermhoezen zijn aangebracht.
Let op
Als de stoelverwarming op de hoogste intensiteit (stand 2) wordt ingesteld,
wordt na 10 minuten automatisch overgeschakeld naar stand 1.
Neemt de boordspanning af, dan schakelt de stoelverwarming automatisch
uit » pag. 233, Automatische verbruikersuitschakeling - Ontlaadbeveiliging van
de accu.
Praktische uitrusting
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven en uw aandacht van de verkeerssitua-
tie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Verzeker u ervan dat tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuur-
dersvoetenruimte kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bv. een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door de geopende klep of
door losliggende voorwerpen in het opbergvak.
Let erop, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
De toegestane belasting van de opbergvakken en tassen niet overschrij-
den - gevaar voor verwondingen of beschadiging van de vakken en tassen!
As, sigaretten, sigaren en dergelijke mogen alleen in de asbak worden ge-
deponeerd - brandgevaar!
De opbergvakken, de multimediahouder en de afvalbak zijn geen vervan-
ging voor asbakken en mogen ook niet als zodanig worden gebruikt -
brandgevaar!
VOORZICHTIG
Geen grote of scherpe voorwerpen in de opbergvakken en tassen plaatsen -
gevaar voor beschadiging van de vakken en tassen.
77
Praktische uitrusting
Kaarthouder
Afb. 80
Kaarthouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De tickethouder » afb. 80 is bedoeld voor het bevestigen van bv. parkeertic-
kets.
Opbergvakken in de portieren
Afb. 81 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 77.
Opbergvakken » afb. 81
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 0,5 l
In de opbergvakken in het portier kan het reflecterende vest worden opgebor-
gen » pag. 240.
A
B
C
ATTENTIE
Het opbergvak
A
» afb. 81 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken - gevaar voor
een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
Opbergvak voorin de middenconsole
Afb. 82
Opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Het open opbergvak bevindt zich in de middenconsole voorin » afb. 82.
USB- en AUX-ingangen
Afb. 83
USB- en AUX-ingang
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De USB-ingang (met
gemarkeerd) en AUX-ingang (met  gemarkeerd)
bevinden zich boven het opbergvak voorin de middenconsole » afb. 83.
Informatie over het gebruik » pag. 135, USB-ingang en » pag. 135, AUX-in-
gang.
78
Bediening
Munt- en kaarthouder
Afb. 84
Munt- en kaarthouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De munthouder
A
en kaarthouder
B
bevinden zich voorin de middelconsole
» afb. 84.
Opbergvak in het dashboard
Afb. 85
Opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Het opbergvak zit in het middendeel van het dashboard » afb. 85.
Bekerhouders
Afb. 86
Bekerhouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
In de bekerhouder » afb. 86 kunnen twee bekers worden geplaatst.
ATTENTIE
Geen breekbaar drinkgerei (bv. van glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
VOORZICHTIG
Tijdens het rijden geen open bekers in de bekerhouder laten staan. Drank kan
bv. bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onderdelen of de
stoelbekleding beschadigen.
Afvalbak
Afb. 87 Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen
79
Praktische uitrusting
Afb. 88 Zak vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De afvalbak kan in het opbergvak in het portier worden geplaatst.
Afvalbak aanbrengen
De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting
A
» afb. 87 indrukken.
De afvalbak naar behoefte in pijlrichting
B
verschuiven.
Afvalbak verwijderen
De afvalbak tegen de pijlrichting in
A
verwijderen » afb. 87.
Afvalbak openen/sluiten
Het deksel in pijlrichting
C
» afb. 87 optillen.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting
1
indrukken » afb.
88.
De zak samen met het frame in pijlrichting
2
naar beneden lostrekken.
De zak van het frame verwijderen.
De nieuwe zak door het frame trekken en de randen van de zak in de richting
van de pijlen
3
over het frame leggen.
De zak met het frame in pijlrichting
4
in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
Multimediahouder
Afb. 89
Multimediahouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Multimediasteun » afb. 89
Opbergvak voor het opbergen van de sleutel
Opbergvak voor het opbergen van twee munten
Opbergvak voor het opbergen van een mobiele telefoon
Opbergvak in de armsteun
Afb. 90 Opbergvak openen / opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Om te openen de armsteun bij
A
vastpakken en het deksel van de armsteun
in pijlrichting klappen » afb. 90.
Om te sluiten het deksel van het opbergvak tegen de pijlrichting in zwenken,
tot het hoorbaar vastklikt.
A
B
C
80
Bediening
Brillenvak
Afb. 91
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Om te openen op de rand van het brillenvak bij
A
drukken. Het vak klapt in
pijlrichting open » afb. 91.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en ver-
grendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 92
Opbergvak openen / binnenruimte van het opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Uitrustingsafhankelijk is het opbergvak voorzien van een binnenverlichting
(brandt bij het openen van het opbergvak), een flessenhouder met een inhoud
van max. 1 l
B
en een kaarthouder
C
» afb. 92.
Om het deksel te openen, in pijlrichting
1
aan de openingshendel
A
trek-
ken. Het deksel klapt in pijlrichting
2
.
Om het deksel te sluiten, dit tegen de pijlrichting in
2
zwenken tot het
hoorbaar vergrendelt.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 3 kg.
Opbergvak zijdelings tegen de voorstoel
Afb. 93
Opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Het opbergvak
A
» afb. 93 bevindt zich aan de zijkant van de voorstoel.
81
Praktische uitrusting
Opbergvak voor de paraplu
Afb. 94
Opbergvak voor de paraplu
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Het opbergvak onder de bijrijdersstoel » afb. 94 dient voor het opbergen van
een paraplu.
VOORZICHTIG
De paraplu nooit vochtig in het opbergvak opbergen - gevaar voor beschadi-
ging van de paraplu.
Let op
Wij adviseren u, de paraplu uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Kledinghaken
Afb. 95
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De kledinghaken bevinden zich aan de grepen op de hemelbekleding boven elk
achterportier » afb. 95.
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de functionaliteit van de hoofdairbag resp. gevaar
voor verwondingen door de kledingbeugel.
Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 96
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De opbergtassen » afb. 96 zijn bedoeld voor het opbergen van bv. kaarten, tijd-
schriften en dergelijke.
82
Bediening
Opbergtassen aan de binnenzijden van de voorstoelen
Afb. 97
Opbergtas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De opbergtassen bevinden zich aan de binnenzijde van de voorstoelen » afb. 97
en worden gebruikt voor het opbergen van kleine en lichte voorwerpen (bv.
mobiele telefoons).
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende tassen bedraagt 150 g.
Opbergvak in de middenconsole achterin
Afb. 98 Opbergvak: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Het open opbergvak bevindt zich in de middenconsole achterin » afb. 98.
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven en uw aandacht van de verkeerssitua-
tie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Verzeker u ervan dat tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuur-
dersvoetenruimte kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de elektrische
installatie van de wagen.
Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
83
Praktische uitrusting
12 volt stopcontact
Afb. 99 Afdekking van de 12 volt stopcontacten: In het middelste deel
van het dashboard / in de bagageruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 83.
Vóór het gebruik de afdekking van het stopcontact verwijderen » afb. 99 -
of de afdekking van het stopcontact openen » afb. 99 -
.
De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
De asbak kan worden gebruikt voor het deponeren van as, sigaretten, sigaren
en dergelijke
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
Asbak
Afb. 100 Asbak verwijderen / openen / demonteren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 84.
Uitneembare asbak
De asbak in pijlrichting
A
verwijderen » afb. 100. Het aanbrengen gebeurt
in omgekeerde volgorde.
Om de asbak te openen het bovenste dekselgedeelte in pijlrichting
B
draai-
en. Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Om te demonteren het complete deksel in pijlrichting
1
tot de aanslag
draaien en in pijlrichting
2
verwijderen. Het monteren gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Sigarettenaansteker
Afb. 101
Sigarettenaansteker
Lees en bekijk eerst op bladzijde 84.
Om de aansteker te gebruiken, deze tot de aanslag indrukken en wachten
tot de gloeiende aansteker tevoorschijn springt » afb. 101.
84
Bediening
De gloeiende aansteker direct uitnemen, gebruiken en terug in het stopcon-
tact plaatsen.
ATTENTIE
De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur.
Voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - gevaar voor
brandwonden.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximale toelaatbare belasting van de houder bedraagt 750 g.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de houder nooit overschrijden - er be-
staat gevaar voor beschadiging of een beperkte werking.
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
Afb. 102 Aanbrengen: Adapter / houder
Afb. 103 Verwijderen: Houder / adapter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 85.
Om aan te brengen de geopende adapter op de geleidestangen van de
hoofdsteunen voorin plaatsen en in pijlrichting
1
vastklikken » afb. 102 » .
De houder in pijlrichting
2
in de adapter vastklikken.
Om te verwijderen borgoog
A
in pijlrichting
3
trekken en de houder in pijl-
richting
4
uit de adapter nemen » afb. 103.
Op de adapter drukken en deze in pijlrichting
5
van de geleidingsstangen
voor de hoofdsteunen verwijderen.
ATTENTIE
Voorzichtig omgaan met de adapter - gevaar voor letsel aan de vingers.
Houder bedienen
Afb. 104
Houder kantelen en draaien
85
Praktische uitrusting
Afb. 105
Grootte van de houder aanpas-
sen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 85.
De houder kan 30° in pijlrichting
1
worden gekanteld en 360° in pijlrichting
2
worden gedraaid» afb. 104.
Om de houdergrootte aan te passen borglip
A
in pijlrichting
3
eruit trek-
ken en het gedeelte
B
in pijlrichting
4
in de gewenste positie verschuiven
» afb. 105.
Let op
Indien in de houder geen extern apparaat aanwezig is, adviseren wij het gedeel-
te
B
tot de aanslag naar beneden te verschuiven. Anders kunnen bij bepaalde
snelheden storende geluiden optreden.
Vervoeren van lading
Bagageruimte en transport
Inleiding voor het onderwerp
Bij het vervoeren van zware voorwerpen veranderen de rijeigenschappen door
de verplaatsing van het zwaartepunt. Snelheid en rijstijl moeten hierop worden
afgestemd.
Bij het vervoeren van lading de volgende aanwijzingen in acht nemen
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen en met geschikte span-
banden aan de bevestigingsogen vastzetten of bagagenetten gebruiken, zo-
dat de lading niet kan verschuiven.
Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen.
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zo-
veel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen ver-
oorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van
het gewicht van het voorwerp.
Bagageruimteverlichting
Het lampje wordt in- resp. uitgeschakeld als de achterklep wordt geopend
resp. gesloten.
Als de achterklep geopend en het contact uitgeschakeld is, gaat het lampje au-
tomatisch na 10 minuten uit.
ATTENTIE
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingsele-
menten, netten, haken enz. nooit overschrijden. Zwaardere voorwerpen
zouden onvoldoende beveiligd zijn - gevaar voor verwondingen!
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestane gewicht van de
wagen niet overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Niet vastgezette of onjuist bevestigde lading kan bij een plotselinge ma-
noeuvre of een ongeval door de wagen worden geslingerd - gevaar voor
verwondingen!
86
Bediening
ATTENTIE (vervolg)
Een losse lading kan een activerende airbag raken en de inzittenden ver-
wonden - levensgevaar!
Bij het vervoeren van lading die vastgezet is in de vergrote bagageruimte,
die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist wor-
den gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de
resterende zitplaats achterin zit.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingselemen-
ten, netten, haken enz. nooit overschrijden - deze kunnen beschadigd raken.
Let erop dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming niet wor-
den beschadigd door voorwerpen die er tegenaan schuren.
In de netten en opbergvakken in de bagageruimte geen scherpe voorwerpen
plaatsen - gevaar voor beschadiging van de netten en de vakken.
De voorwerpen voorzichtig in de opbergvakken leggen en deze niet puntvor-
mig belasten - gevaar voor beschadiging van de vakken.
Bevestigingselementen
Afb. 106
Bevestigingselementen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
De bevestigingselementen zitten aan beide zijden van de bagageruimte.
Overzicht van de bevestigingselementen » afb. 106
Bevestigingsogen voor de bevestiging van lading, bagagenetten en multi-
functionele tas
Bevestigingselementen voor de bevestiging van bagagenetten en multi-
functionele tas
Bevestigingsoog voor de bevestiging van bagagenetten en multifunctione-
le tas
Het bevestigingsoog
C
bevindt zich achter de neerklapbare achterbankleu-
ning .
De maximaal toegestane statische belasting van de afzonderlijke bevestigings-
ogen
A
bedraagt 350 kg.
Let op
De bevestigingsogen
A
kunnen niet voor het vastzetten van lading en baga-
genetten worden gebruikt, als de variabele bagageruimtevloer zich in de bo-
venste stand bevindt » pag. 92
1)
.
Bagagenetten
Afb. 107 Bevestigingsvoorbeelden voor netten
A
B
C
1)
Geldt voor wagens met de variabele bagageruimtevloer.
87
Vervoeren van lading
Afb. 108
Langstas bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 107 en » afb. 108
Dwarstas
Bodemnet
Langstas (geldt alleen voor sommige wagens)
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt
1,5 kg.
Multifunctionele tas
Afb. 109
Multifunctionele tas bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
De tas » afb. 109 kan aan de bevestigingselementen
A
,
B
en
C
» afb. 106 op
pag. 87 worden bevestigd.
De maximale toelaatbare belasting van de aan de bevestigingselementen be-
vestigde tas bedraagt 3 kg.
A
B
C
VOORZICHTIG
Bij wagens met variabele bagageruimtevloer is de bevestiging van de tas aan
de bevestigingselementen niet mogelijk.
Haak
Afb. 110
Haak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevinden zich haken voor het bevesti-
gen van kleinere bagagestukken (bv. tassen en dergelijke) » afb. 110.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
VOORZICHTIG
Het aan de haak vastgemaakte stuk bagage, indien mogelijk, in het opberg-
vak
B
» afb. 115 op pag. 91 leggen - anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de afdekking van het opbergvak.
Als aan de haak een bagagestuk met een gewicht van meer dan 2,5 kg wordt
gehangen, dan adviseren wij om de afdekking van het opbergvak
B
» afb. 115
op pag. 91 te verwijderen - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de
afdekking van het opbergvak.
88
Bediening
Bagageruimteafdekking
Afb. 111 Bagageruimteafdekking verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Als de ophangkoorden
A
» afb. 111 aan de achterklep zijn bevestigd, wordt bij
het openen van de achterklep de bagageruimteafdekking (hierna afdekking)
mee opgetild.
De afdekking kan uit de wagen worden verwijderd en evt. in twee standen
worden opgeborgen » afb. 112 op pag. 89.
De maximaal toegestane van de afdekking bedraagt 1 kg.
Verwijderen
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
in pijlrichting
1
loshaken » afb. 111.
De opgetilde afdekking vasthouden en aan beide zijkanten tegen de onderzij-
de van de afdekking bij de houders
C
drukken.
De afdekking in pijlrichting
2
verwijderen.
Inbouwen
De steunen
B
op de afdekking boven de houders
C
op de zijbekleding
plaatsen » afb. 111.
Aan beide zijden op de bovenzijde van de afdekking bij de houders
C
druk-
ken. De steunen
B
moeten in de houders
C
aan beide zijden van de bagage-
ruimte vastklikken.
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
vasthaken.
ATTENTIE
Tijdens het rijden mogen zich geen voorwerpen op de afdekking bevinden -
gevaar voor verwondingen bij een plotselinge remmanoeuvre of een aanrij-
ding!
VOORZICHTIG
Op de volgende aanwijzingen letten, om het kantelen van de afdekking en
daardoor het beschadigen van de afdekking en de zijbekleding te voorkomen.
De afdekking moet op juiste wijze worden geplaatst en de lading mag niet
hoger zijn dan de afdekking.
De afdekking mag in opgetilde stand niet door kanteling tegen het achter-
kleprubber drukken.
In de spleet tussen de afdekking in de bovenste stand en de rugleuning
mag zich geen enkel voorwerp bevinden.
Andere standen van de bagageruimteafdekking
Afb. 112
Bagageruimteafdekking: Achter de achterbank / in de onderste
stand opgeborgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
De bagageruimteafdekking kan achter de achterbank » afb. 112 - of in de
onderste stand » afb. 112 -
worden opgeborgen.
Afdekking in de onderste stand opbergen
In pijlrichting op de bovenzijde van de afdekking drukken » afb. 112 - .
Aan de voorzijde moeten de bevestigingen
B
» afb. 111 op pag. 89 op de af-
dekking volledig in de steunen op de zijbekleding vastklikken. Aan de achterzij-
de moet de afdekking aan beide zijden onder de vergrendeling bevestigd zijn.
89
Vervoeren van lading
In de onderste stand is de afdekking geschikt voor het opbergen van kleine
voorwerpen met een totaalgewicht van 2,5 kg.
ATTENTIE
Tijdens het rijden mogen zich geen voorwerpen op de afdekking bevinden -
gevaar voor verwondingen bij een plotselinge remmanoeuvre of een aanrij-
ding!
Oprolbare afdekking
Afb. 113
Oprolbare afdekking: Uittrekken / oprollen / verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Eruit trekken
De afdekking bij greep
A
vastpakken en in pijlrichting
1
tot de aanslag eruit
trekken, tot deze hoorbaar vergrendelt » afb. 113.
Oprollen
De afdekking bij het greepgedeelte
A
in pijlrichting
2
drukken » afb. 113.
De afdekking rolt automatisch op. De op deze manier opgerolde afdekking
kan worden verwijderd.
Verwijderen/aanbrengen
Op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting
3
drukken en de afdekking in
pijlrichting
4
verwijderen » afb. 113.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
ATTENTIE
Op de oprolbare afdekking mogen geen voorwerpen worden geplaatst -
gevaar voor beschadiging van de afdekking en bij een plotselinge remma-
noeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor verwondingen!
Scheidingsnet
Afb. 114
Scheidingsnet achter de achterbank
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Het scheidingsnet kan achter de achterbank worden ingebouwd.
Voor makkelijker in- en uitbouwen van de musketonhaak
B
, de variabele laad-
vloer naar achteren schuiven, eventueel uit de wagen nemen.
Inbouwen/uitbouwen
Voor het inbouwen de oprolbare bagageruimteafdekking verwijderen » afb.
113 op pag. 90 of de achterbankleuningen neerklappen » pag. 74.
De dwarsstang eerst aan de ene zijde in steun
A
» afb. 114 plaatsen en naar
voren drukken. Op dezelfde wijze de dwarsstang aan de andere wagenzijde in
de steun
A
plaatsen.
De musketonhaken
B
aan de riemeinden in de bevestigingsogen achter de
achterbank bevestigen.
De riemen door de spangespen
C
trekken.
Het uitbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
90
Bediening
Let op
Bij wagens met variabele bagageruimtevloer kan het scheidingsnet alleen wor-
den ingebouwd als de variabele bagageruimtevloer zich in de onderste positie
bevindt » pag. 92.
Opbergvakken in bagageruimte
Afb. 115
Opbergvakken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Het vaste opbergvak
A
» afb. 115 is bedoeld voor het opbergen van kleine
voorwerpen tot een totaalgewicht van 1,5 kg.
Het opbergvak met verwijderbare afdekking
B
is bedoeld om kleine voorwer-
pen tot een totaalgewicht van 2,5 kg in te bewaren.
De afdekking kan in pijlrichting worden verwijderd.
VOORZICHTIG
Bij de omgang met de afdekking van het opbergvak
B
erop letten dat de af-
dekking of de bagageruimtebekleding niet wordt beschadigd.
Cargo-element
Afb. 116 Cargo-element verwijderen / bevestigingsvoorbeeld van de la-
ding met het cargo-element
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Het cargo-element is bedoeld voor het bevestigen en borgen van ladingen met
een totaalgewicht van 8 kg.
Voor het gebruik het Cargo-element in pijlrichting verwijderen » afb. 116 -
.
De lading met behulp van het Cargo-element zo dicht mogelijk bij de achter-
bank bevestigen » afb. 116 -
.
Na het gebruik het Cargo-element op de oorspronkelijke plek opbergen.
Flexibel opbergvak
Afb. 117
Flexibel opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Het flexibele opbergvak kan aan beide zijden van de bagageruimte worden be-
vestigd » afb. 117.
91
Vervoeren van lading
Het flexibele opbergvak is bedoeld om kleine voorwerpen tot een gewicht van
8 kg in te bewaren.
Voor het aanbrengen de beide uiteinden van het opbergvak in de openingen
in de zijbekleding van de bagageruimte aanbrengen en het opbergvak om te
vergrendelen naar beneden schuiven.
Voor het verwijderen het opbergvak bij de beide bovenste hoeken vastpak-
ken en door trekken naar boven en naar u toe verwijderen.
Opbergvak onder de bodem
Afb. 118
De vloer omklappen / opbergvak onder de bodem
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 86.
Het opbergvak
A
bevindt zich onder de bagageruimtebodem » afb. 118.
De bodem aan de achterzijde optillen en in pijlrichting
1
naar voren omklap-
pen.
Het opbergvak is bedoeld om kleine voorwerpen tot een gewicht van 15 kg in
te bewaren.
Voertuigen van de klasse N1
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 86.
Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn,
moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die
voldoet aan de norm EN 12195 (1 - 4).
Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektri-
sche installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat deze bij de aanpassing en bij
het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd.
Variabele bagageruimtevloer
In de bovenste/onderste stand instellen
Afb. 119
Variabele bagageruimtevloer in bovenste/onderste stand in-
stellen
De variabele bagageruimtevloer kan in de bovenste en onderste stand worden
ingesteld.
De variabele bagageruimtevloer bij greep
A
in pijlrichting
1
optillen en ge-
deeltelijk in pijlrichting
2
verschuiven » afb. 119.
Voor het instellen in de bovenste stand de variabele bagageruimtevloer aan
voorzijde optillen en op rand
C
leggen.
Voor het instellen in de onderste stand de variabele bagageruimtevloer in
pijlrichting
2
verschuiven, tot deze van de steunen
B
loskomt en het voor-
ste gedeelte van de variabele bagageruimtevloer op de bodembekleding van
de bagageruimte leggen.
De variabele bagageruimtevloer in pijlrichting
3
tot de aanslag schuiven en
in pijlrichting
4
neerleggen.
92
Bediening
De ruimte onder de variabele laadvloer kan voor het opbergen van kleinere
voorwerpen worden gebruikt. De maximaal toelaatbare belasting van de varia-
bele bagageruimtevloer in deze stand bedraagt 75 kg. Voor het transport van
zware voorwerpen moet de variabele bagageruimtevloer in de onderste stand
worden gezet.
Verwijderen/aanbrengen
Afb. 120
Variabele bagageruimtevloer
verwijderen
Verwijderen
De variabele bagageruimtevloer bij greep
A
in pijlrichting
1
optillen, zodat
het achterste gedeelte zich circa 15 cm
B
onder de rand van de oprolbare
afdekking bevindt » afb. 120.
De variabele bagageruimtevloer in pijlrichting
2
uit de wagen verwijderen.
Aanbrengen
De variabele bagageruimtevloer bij greep
A
» afb. 120 vastpakken.
De variabele bagageruimtevloer onder een hoek met de voorzijde circa 15 cm
B
onder de rand van de oprolbare afdekking in de wagen aanbrengen.
Vervolgens op dezelfde wijze zoals bij het instellen van de bovenste stand
resp. de onderste stand te werk gaan » pag. 92.
VOORZICHTIG
Bij het verwijderen resp. aanbrengen van de variabele bagageruimtevloer dient
een afstand van 15 cm
B
» afb. 120 onder de rand van de oprolbare afdekking
te worden aangehouden - gevaar voor beschadiging van de achterklepafdich-
ting.
Omhoogklappen/bevestigen
Afb. 121 Variabele bagageruimtevloer omhoogklappen / variabele baga-
geruimtevloer bevestigen
De variabele bagageruimtevloer kan omhooggeklapt worden en met een haak
aan het frame van de achterklep in de beide posities (boven en onder) worden
bevestigd.
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
vastpakken en in pijlrichting
optillen » afb. 121.
De haak
B
aan het frame van de achterklep bevestigen.
ATTENTIE
De omhooggeklapte variabele bagageruimtevloer beperkt het zicht voor de
bestuurder naar achteren.
VOORZICHTIG
Voor het sluiten van de achterklep moet de variabele bagageruimtevloer uit
het frame worden losgehaakt - gevaar voor beschadiging van de haak.
Fietsendrager in de bagageruimte
Inleiding voor het onderwerp
In de bagageruimte kunnen in een drager maximaal twee fietsen worden ge-
transporteerd (maximale grootte - 19"-frame met 26"-wielen).
Vóór het transport moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd.
De oprolbare afdekking verwijderen » pag. 90.
93
Vervoeren van lading
De hoofdsteunen achterin tot de aanslag in de rugleuningen schuiven » pag.
75.
De achterbank » pag. 75 en de rugleuningen naar voren klappen » pag. 74.
ATTENTIE
Bij het vervoeren van fietsen moet beslist op de veiligheid van de inzitten-
den worden gelet.
VOORZICHTIG
Bij de omgang met de fiets voorzichtig te werk gaan - gevaar voor beschadi-
ging van de wagen!
Let op
De fietsendrager kan niet worden ingebouwd als de variabele bagageruimte-
vloer in de bagageruimte is opgeborgen.
Dwarsdrager in-/uitbouwen
Afb. 122 Dwarsdrager inbouwen: De bouten losdraaien en de steunen
losmaken / dwarsdrager op de bevestigingsogen plaatsen
Afb. 123
Dwarsdrager inbouwen: Bouten
vastdraaien
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Voor het inbouwen de bouten
A
in pijlrichting
1
volledig losdraaien en ge-
deeltelijk eruit trekken. De steunen
B
worden ontgrendeld » afb. 122.
De dwarsdrager zo afstellen, dat de bouten
A
naar voren wijzen.
De dwarsdrager met het vaste gedeelte
C
in pijlrichting
2
op het linkerbe-
vestigingsoog aanbrengen.
Het gedeelte
D
van de dwarsdrager uittrekken en in pijlrichting
3
op het
rechterbevestigingsoog aanbrengen.
De steunen
B
in pijlrichting
4
op hun plaats drukken tot ze hoorbaar vastk-
likken » afb. 123.
De bouten
A
in pijlrichting
5
tot de aanslag vastdraaien.
De bevestiging van de dwarsdrager controleren door eraan te trekken.
Het uitbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
94
Bediening
Fietsendrager in-/uitbouwen
Afb. 124
Fietsendrager inbouwen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 94.
Voor het inbouwen de bout
A
op de fietsendrager (hierna drager) in pijlrich-
ting
1
losdraaien » afb. 124.
De drager in pijlrichting
2
op de dwarsdrager aanbrengen.
Het gedeelte
B
van de drager vasthouden en het gedeelte
C
van de drager
in pijlrichting
3
aandrukken.
De bout
A
in pijlrichting
4
vastdraaien.
De bout
D
in pijlrichting
5
eruit draaien en verwijderen.
Het gedeelte
E
in pijlrichting
6
, afhankelijk van de grootte van de fiets, in
een van de mogelijke standen instellen » .
De bout
D
aanbrengen en in pijlrichting
7
vastdraaien.
Het uitbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
VOORZICHTIG
De in de drager aangebrachte fiets mag niet de achterklep of andere delen van
de wagen raken - gevaar voor beschadiging van de wagen.
Fiets in de drager plaatsen
Afb. 125 Voorvork van de fiets in de drager plaatsen / bevestigingsvoor-
beeld voor het voorwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Het voorwiel uit de fiets verwijderen.
De snelspanner
A
» afb. 125 op de drager losmaken en overeenkomstig de
breedte van de voorvork van de fiets instellen.
De voorvork op de bevestigingsas plaatsen en met de snelspanner
A
vast-
zetten.
Het linkerpedaal in de richting van de voorzijde van de wagen plaatsen, om
het voorwiel gemakkelijker te kunnen bevestigen.
Om twee fietsen mee te nemen de bout
A
» afb. 124 op pag. 95 op de drager
losdraaien en de drager samen met de bevestigde fiets naar links verplaatsen.
Het fietsstuur mag niet de zijruit van de bagageruimte raken.
De bout
A
» afb. 124 op pag. 95 op de drager vastdraaien.
De achterklep voorzichtig omlaagbewegen en daarbij controleren of het
fietsstuur niet de achterruit raakt.
Indien nodig de positie van het verschuifbare gedeelte
E
» afb. 124 op pag.
95 aanpassen.
Het verwijderde voorwiel kan het beste tussen het linkerpedaal en het fiets-
frame worden opgeborgen.
Het voorwiel met de riem
B
aan de voorvork » afb. 125 of het fietsframe be-
vestigen.
Het inbouwen van de tweede drager en de bevestiging van de fiets vinden op
dezelfde wijze plaats.
95
Vervoeren van lading
Stabiliteit van de fietsen waarborgen met een riem
Afb. 126 Stabiliteit van de fietsen waarborgen met een riem
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Om het rubberdeel van de klem op de riem los te maken, beide delen tegen
elkaar drukken en de klem openen.
De klem met het rubberdeel in rijrichting zo ver mogelijk naar onderen op de
zadelpen aanbrengen en de klem sluiten.
Bij het vervoeren van twee fietsen de riem tussen de zadelpennen spannen,
door de fietsen uit elkaar te schuiven » afb. 126 -
.
De musketonhaken aan de riemeinden in de onderste bevestigingsogen ach-
ter de achterbank bevestigen » afb. 126 -
.
De riem na elkaar aan beide zijde door de spangespen trekken.
Indien noodzakelijk kan de positie van de fietsen in de wagen nog worden ge-
corrigeerd.
Transport op de dakdragers
Afb. 127 Bevestigingspunten
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uitrusting aan de bevestigings-
punten » afb. 127 of aan de dakreling worden bevestigd.
De bevestigingspunten
A
en
B
zitten aan beide zijden van de wagen » afb.
127.
Het uit- en inbouwen van de dakdwarsdragers gebeurt overeenkomstig de bij-
gevoegde handleiding.
Dakbelasting
Het maximaal toegestane gewicht van de lading incl. de dragers is 75 kg.
ATTENTIE
Voor de verkeersveiligheid bij het transport van lading op de dakdragers de
volgende instructies in acht nemen.
De lading op de dakdragers altijd gelijkmatig verdelen en correct vastzet-
ten met geschikte sjorriemen of spanbanden.
Bij het vervoeren van zware resp. grote voorwerpen op het dakdragersys-
teem kunnen de rijeigenschappen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt veranderen. Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden
aanpassen.
De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maxi-
maal toelaatbare gewicht van uw wagen mogen in geen geval worden over-
schreden – gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Let erop dat de geopende achterklep niet tegen de lading op het dak stoot.
Let erop dat de dakantenne niet door de vervoerde lading wordt geraakt.
96
Bediening
Let op
Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Verwarming en ventilatie
Verwarming, handmatige airconditioning, Climatronic
Inleiding voor het onderwerp
De verwarming verwarmt en ventileert het interieur van de wagen. De aircon-
ditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koeling werkt onder de volgende voorwaarden.
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Als de koeling is ingeschakeld wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de koelfunctie sneller te laten werken, kan kortstondig de circulatiefunctie
worden ingeschakeld » pag. 99.
Gezondheidsbescherming
Om gezondheidsrisico's (bv. verkoudheid) te verminderen, de volgende aanwij-
zingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur in het interieur
mag niet groter dan 5 °C zijn.
De koeling moet 10 minuten voor het einde van de rit worden uitgeschakeld.
Een keer per jaar moet de airconditioning door een specialist worden gedes-
infecteerd.
ATTENTIE
De aanjager moet altijd ingeschakeld zijn om te voorkomen dat de ruiten
beslaan. Anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koeling onder bepaalde om-
standigheden lucht met een temperatuur van ongeveer 5 °C stromen.
97
Verwarming en ventilatie
Let op
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bv. ijs, sneeuw en bladeren zijn,
zodat de verwarming en de koeling optimaal kunnen functioneren.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Verwarming en handbediende airconditioning
Afb. 128
Bedieningselementen van de verwarming/airconditioning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 97.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 128. Bij inge-
schakelde functie brandt in de toets het controlelampje.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen / Temperatuur verhogen
Aanjagertoerental instellen (stand 0: aanjager uit, stand 4: hoogste toeren-
tal)
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 100
Luchtstroom naar de ruiten
Luchtstroom naar het bovenlichaam
Luchtstroom naar de voetenruimte
Luchtstroom naar de ruiten en naar de voetenruimte
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 99
Koelfunctie in-/uitschakelen
A
B
C

Informatie over de koelfunctie
Na het indrukken van de toets  brandt het controlelampje in de toets, ook
als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De koelfunctie
wordt ingeschakeld, zodra aan de volgende voorwaarden is voldaan » pag. 97.
Als bij ingeschakelde aanjager de luchtverdeelregelaar in de stand wordt ge-
draaid, dan wordt de koelfunctie ingeschakeld. De koelfunctie wordt weer uit-
geschakeld door de luchtverdeelregelaar in een andere stand dan te draaien.
Als bij ingeschakelde aanjager de luchtverdeelregelaar niet in de stand
wordt gedraaid, dan wordt bij het inschakelen van de circulatiefunctie de koel-
functie ingeschakeld.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
handbediende airconditioning onder omstandigheden het stationair toerental
worden verhoogd.
Climatronic (automatische airconditioning)
Afb. 129
Bedieningselementen van de Climatronic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 97.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 129.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen / Temperatuur verhogen
Gekozen temperatuur
Graden Celsius resp. Fahrenheit
Automatische werking van de airconditioning ingeschakeld
Intensieve luchtstroom naar de voorruit ingeschakeld
1
2
3
4
5
98
Bediening
Luchtstroomrichting
Circulatiefunctie ingeschakeld
Koelfunctie ingeschakeld
Ingesteld aanjagertoerental
Aanjagertoerental instellen (het ingestelde aanjagertoerental wordt weer-
geven door het aantal segmenten op het display)
Linksom draaien: toerental verlagen / Climatronic uitschakelen
Rechtsom draaien: toerental verhogen
Interieurtemperatuursensor
Intensieve luchtstroom naar de voorruit in-/uitschakelen - bij ingescha-
kelde functie brandt in de toets het controlelampje
Automatische regeling inschakelen » pag. 99
Luchtstroom naar de ruiten in-/uitschakelen
Luchtstroom naar het bovenlichaam in-/uitschakelen
Luchtstroom naar de voetenruimte in-/uitschakelen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 99
Koelfunctie in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie verschijnt op het display het betreffende symbool.
Na het uitschakelen van de koelfunctie blijft alleen de ventilatiefunctie actief,
waardoor geen lagere temperatuur dan de buitentemperatuur kan worden be-
reikt.
Temperatuur instellen
Tussen 16 °C en 29 wordt de temperatuur automatische geregeld.
Bij een temperatuurinstelling onder 16 °C brandt in het display , de Climatro-
nic werkt met maximale koelcapaciteit.
Bij een temperatuurinstelling boven 29 brandt in het display , de Climatro-
nic werkt met maximale verwarmingscapaciteit.
Omschakelen tussen graden Celsius en graden Fahrenheit
Tegelijkertijd de toetsen en  indrukken en gedurende 2 s ingedrukt
houden, op het display verschijnt de gewenste eenheid (positie
3
» afb. 129).
VOORZICHTIG
De interieurtemperatuursensor
11
» afb. 129 niet afdekken - de werking van
de Climatronic kan ongunstig worden beïnvloed.
6
7
8
9
10
11


Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd.
Climatronic - automatische regeling
Lees en bekijk eerst op bladzijde 97.
De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en
de ruiten in het interieur te ontvochtigen.
Om in te schakelen de toets  indrukken. Op het display wordt  (Pos.
4
» afb. 129 op pag. 98) weergegeven.
Om uit te schakelen een willekeurige toets voor de luchtverdeling indrukken
of het aanjagertoerental wijzigen. De temperatuurregeling wordt echter
voortgezet.
Circulatiefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 97.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het
interieur van de wagen komt. In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het in-
terieur aangezogen en weer in het interieur geleid.
Om in- en uit te schakelen op toets
drukken.
Verwarming
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de aanjager is ingeschakeld en de lucht-
verdeelregelaar in de stand
wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie au-
tomatisch uitgeschakeld.
Handbediende airconditioning
De circulatiefunctie wordt automatisch ingeschakeld, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
De aanjager is ingeschakeld.
De luchtverdeelregelaar staat niet in de stand .
De temperatuurregelaar staat naar links.
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de aanjager is ingeschakeld en de lucht-
verdeelregelaar in de stand wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie au-
tomatisch uitgeschakeld.
99
Verwarming en ventilatie
Climatronic
Als de luchtvochtigheid in de wagen toeneemt, kan de circulatiefunctie auto-
matisch worden uitgeschakeld.
ATTENTIE
De circulatiefunctie niet langdurig ingeschakeld laten, want in dat geval
wordt geen buitenlucht toegevoerd. De "verbruikte" lucht kan vermoei-
dheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroorzaken,
waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Zo-
dra de ruiten beslaan, de circulatiefunctie direct uitschakelen - gevaar voor
ongevallen!
VOORZICHTIG
We adviseren om bij ingeschakelde circulatiefunctie niet in de wagen te roken.
De uit het interieur aangezogen rook slaat neer op de verdamper van de air-
conditioning. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blij-
vende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging
van de verdamper) kan worden opgelost.
Luchtroosters
Afb. 130
Luchtroosters
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 97.
Bij de luchtroosters 3 en 4 » afb. 130 kan de richting van de luchtstroom wor-
den gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden geopend en
gesloten.
De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement
A
» afb. 130 in de gewenste richting te verstellen.
Openen
De regelaar
B
omhoogdraaien » afb. 130.
De regelaar
C
naar rechts draaien.
Sluiten
De regelaar
B
naar beneden draaien » afb. 130.
De regelaar
C
naar links draaien.
Afhankelijk van de instelling van de luchtverdeling komt de luchtstroom uit de
volgende luchtroosters.
Luchtuitstroomrichting instel-
len
Luchtroosters » afb. 130
 1, 2, 4
1, 2, 4, 5
3, 4
4, 5
VOORZICHTIG
De luchtroosters niet afdekken - de luchtverdeling kan worden verslechterd.
100
Bediening
Infotainment
Inleidende informatie
Belangrijke aanwijzingen
Inleiding
ATTENTIE
Het infotainment alleen zo gebruiken, dat u in elke verkeerssituatie de
wagen volledig onder controle hebt (bv. tijdens het rijden geen tekstberich-
ten schrijven, de telefoon niet koppelen of verbinden, niet met de contac-
tenlijst werken, geen bestemming invoeren, geen WLAN- of SmartLink-
verbinding opbouwen e.d.) - anders bestaat gevaar voor ongevallen!
De aansluitkabel van het externe apparaat altijd zo plaatsen, dat deze bij
het rijden geen belemmering vormt.
ATTENTIE
Het volume zodanig instellen dat u akoestische signalen van buiten, (bv.
de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer) altijd goed kunt
horen.
Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen sommige infotainmentfuncties vanaf een bepaalde
snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking, maar
een gevolg van de wettelijke voorschriften.
Mobiele telefoons en applicaties
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 131
QR-code met verwijzing naar de
internetpagina's voor de contro-
le van de compatibiliteit van de
apparaten
De beschikbaarheid van enkele in dit instructieboekje beschreven functies
is afhankelijk van het type aan te sluiten apparaat en van de hierop geïnstal-
leerde applicaties.
Mobiele telefoons
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment
compatibel is met de gekozen mobiele telefoons. Deze controle vindt plaats
door het inlezen van de QR-code » afb. 131 of na het ingeven van het volgende
adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/infotainment
Vanwege het grote aantal mobiele telefoons en de continue doorontwikkeling
van deze apparaten kan ŠKODA AUTO de compatibiliteit met het infotainment
niet altijd zonder voorbehoud garanderen. Er wordt geadviseerd de correcte
werking bij de betreffende wagen, samen met de ŠKODA Partner, vooraf fy-
siek te controleren.
Er worden alleen die versies van de geselecteerde telefoons getest en onder-
steund die uit het officiële distributienetwerk afkomstig zijn. Hetzelfde geldt
ook voor de firmware en software.
De functies van de te testen mobiele telefoon kunnen afwijken van een andere
eenzelfde mobiele telefoon afhankelijk van de specificatie van het betreffende
land of de provider.
101
Inleidende informatie
Voor het testen worden mobiele telefoons gebruikt met het besturingssys-
teem en in de versie die op het moment van deze tests beschikbaar waren.
Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de mogelijkheden van een mobiele
telefoon met een ander besturingssysteem kunnen afwijken van de geteste
mobiele telefoon.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor wijzigingen door de fabrikant van de
mobiele telefoon en de leverancier van de applicaties.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan het infotain-
ment of aan de wagen als gevolg van het gebruik van verkeerde of illegale ap-
plicaties resp. door een ondeskundig of ongeoorloofd gebruik van mobiele te-
lefoons.
Applicaties
Op externe apparaten (bv. mobiele telefoons, tablets) kunnen applicaties geïn-
stalleerd worden die het mogelijk maken, extra informatie op het infotain-
mentbeeldscherm weer te geven of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue doorontwikkeling ervan,
kunnen de beschikbare applicaties mogelijk niet op alle externe apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werking hiervan niet zonder
voorbehoud garanderen.
Aan applicaties, het gebruik ervan en de benodigde dataverbinding kunnen
kosten verbonden zijn.
De omvang van de beschikbare applicaties en de functies ervan zijn infotain-
ment-, voertuig- en landsafhankelijk.
De werking van de mobiele applicaties kan door de kwaliteit van de internet-
verbinding beïnvloed worden.
Enkele applicaties zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van services van der-
den.
Infotainmentoverzicht
Beschrijving - Infotainment Amundsen
Afb. 132
Infotainment Amundsen
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 126

- Menu Media » pag. 131

- Menu Telefoon » pag. 142

- Spraakbediening » pag. 110

- Menu Navigatie » pag. 159

- Routegeleidende verkeersmeldingen » pag. 175

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 177

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 109
Touchscreen » pag. 104
1
2
3
4
5
6
7
8
9
102
Infotainment
Beschrijving - infotainment Bolero
Afb. 133
Infotainment Bolero
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 126

- Menu Media » pag. 131

- Menu Telefoon » pag. 142

- Spraakbediening » pag. 110

- Infotainment-instellingen » pag. 114

- Klankinstellingen » pag. 114

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 177

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 109
Touchscreen » pag. 104
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Beschrijving - Infotainment Swing
Afb. 134
Infotainment Swing
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 126

- Menu Media » pag. 131
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu Telefoon » pag. 142

- Geluidsonderdrukking

- Infotainment-instellingen » pag. 121

- Klankinstellingen » pag. 121

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 177
Touchscreen » pag. 104
SD-kaartopening » pag. 135
1
2
3
4
5
6
7
8
103
Inleidende informatie
Beschrijving - Infotainment Blues
Afb. 135 Infotainment Blues
Draaiknop (hierna symbool )
Display
SD-kaartopening
In-/uitschakelen van het infotainment
Menu Radio » pag. 127
Menu Media » pag. 131
Instellingen van het geselecteerde menu (Radio » pag. 125 /Media
» pag. 125)
Infotainment-instellingen » pag. 124
Klankinstellingen » pag. 124
Achteruit en vooruit bewegen / instellingen van geselecteerde menu-
puntwaarden
Functietoetsen (de betreffende functies worden in de afzonderlijke
hoofdstukken beschreven)
1
2
3





/
-
Externe module
Geldt niet voor het infotainment Swing, Blues.
Afb. 136
Externe module: Infotainment
Amundsen, Bolero
De externe module bevindt zich aan de zijkant van het opbergvak aan bijrijders-
zijde.
Alleen de SD1-kaartopening
A
is zichtbaar en toegankelijk » afb. 136.
Touchscreen
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero: Het infotainment kan door
middel van een lichte vingeraanraking van het beeldscherm worden bediend.
Geldt voor het infotainment Swing: Het infotainment kan door lichte vinger-
druk op het beeldscherm worden bediend.
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 114 resp.
» pag. 121.
VOORZICHTIG
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero: Het beeldscherm kan niet
worden bediend met aangetrokken handschoenen of door aanraking met de
vingernagel.
Geldt voor het infotainment Swing: Het beeldscherm kan alleen door middel
van een lichte vingerdruk worden bediend. Bij te hard drukken bestaat gevaar
voor beschadiging van het beeldscherm!
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt die de werking van het touchscreen niet beïn-
vloedt.
Met een zachte doek en eventueel schone spiritus kan vuil van het beeld-
scherm worden verwijderd.
104
Infotainment
Infotainmentbediening
Infotainmentbediening
Bedieningsprincipes en beeldschermgedeelten
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 137
Amundsen, Bolero: Beeldschermgedeeltes / beeldschermweer-
gave
Afb. 138 Swing: Beeldschermgedeeltes / beeldschermweergave
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 137 resp. » afb. 138
Statusregel met tijd- en buitentemperatuurweergave en verdere informa-
tie
Informatie en bediening van het actuele menu
Functietoetsen van het actuele menu
Omschrijving van het actuele menu
Terugkeren naar het bovenliggende menu
A
B
C
D
E
Scrollbalk - Positie en beweging in het menu is mogelijk met een vingerbe-
weging naar beneden/naar boven op de scrollbalk
Geldt voor het infotainment Swing
Aanraken met de vinger boven de scrollbalk - Wisselen naar de volgen-
de beeldschermweergave naar boven
Aanraken met de vinger onder de scrollbalk - Wisselen naar de volgende
beeldschermweergave naar beneden
Menupunt met "checkbox"
- Functie is ingeschakeld
- Functie is uitgeschakeld
Openen van een submenu van het menupunt met "pop-up-venster"
Functietoetsen
De beeldschermgedeelten die een functie of een menu bevestigen, worden
"functietoetsen" genoemd.
Witte tekst - De toets is actief en daardoor bruikbaar
Grijze tekst - De toets is inactief en daardoor niet bruikbaar
Groene omranding - Actueel gekozen toets
Menu/menupunt/functie selecteren
Door een vingerbeweging over het beeldscherm in de gewenste richting
(geldt niet voor het infotainment Swingo).
Door vingerbeweging over de scrollbalk
Door aantippen van de functietoets
of
(geldt voor het infotainment
Swing).
Door draaien aan draaiknop
.
Menu/menupunt/functie bevestigen
Door de functietoets aan te tippen.
Door indrukken van draaiknop .
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Door aantippen van de functietoets .
Door aantippen van het beeldscherm buiten het "pop-up-venster".
Door het indrukken van de betreffende toets naast het beeldscherm (bv. in
het menu Media door het indrukken van de toets

).
Menupunt/functiewaarde selecteren
- Gekozen menupunt/functiewaarde
- Niet gekozen menupunt/functiewaarde
F
G
H
105
Infotainmentbediening
Waarde instellen
Door aantippen van de functietoets of in het onderste beeldschermge-
deelte.
Door het aantippen van de functietoets met een van de volgende symbolen
, , , , , (geldt voor het infotainment Swing).
Door aanraking of vingerbeweging over de schaal.
Door draaien aan draaiknop .
Let op
Afhankelijk van de uitrusting kan het infotainment ook met de toetsen op de
rechter bedieningshendel of via de toetsen op het multifunctiestuurwiel wor-
den bediend. Meer informatie » pag. 50.
Bedieningsprincipes en displaygedeelten
Geldt voor het infotainment Blues.
Afb. 139
Displayweergave
Beschrijving van de displayweergave » afb. 139
Totaal aantal menupunten van betreffende instelling
Positie van het actuele menupunt
Omschrijving van het actuele menupunt
Wisselen naar de vorige menupuntwaarde
Wisselen naar de volgende menupuntwaarde
Actuele menupuntwaarde
Waarde instellen
De gewenste waarde van het gekozen menupunt wordt op een van de volgen-
de manieren ingesteld.
Door drukken op toets
of
.
Door draaien aan draaiknop .
A
B
C
D
E
F
Instelling beëindigen
De instelling wordt door het indrukken van een van de toetsen
-
beëindigd.
Indien het apparaat momenteel niet wordt bediend, schakelt de weergave na
enkele seconden naar de laatst gekozen modus (Radio resp. Media) om.
Bediening van de menu's
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 140
Bediening van de menu's
Bediening van de menu's » afb. 140
Doorbladeren van de lijstinvoeren van het menu
Verkleining/vergroting van het menuvenster
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Openen/sluiten van het menuvenster (geldt voor het infotainment Swing)
Sluiten van het menuvenster
A
B
C
D
106
Infotainment
Alfanumeriek toetsenbord
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 141
Amundsen, Bolero: Voorbeeld
van toetsenbordweergave
Afb. 142
Swing: Voorbeeld van toetsen-
bordweergave
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen letters, cijfers en tekens worden
getypt.
Beschrijving van het alfanumerieke toetsenbord » afb. 141resp. » afb. 142
Invoerregel
Contextafhankelijk:
- Wisselen tussen hoofdletters en kleine letters en omgekeerd
 - Wisselen naar speciale tekens
 - Wisselen naar cijfers
Contextafhankelijk:
 - Wisselen naar cijfers
 - Wisselen naar Latijnse letters
- Wisselen naar Cyrillische letters
Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het aantal
gekozen vermeldingen getoond) (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
A
B
C
Afhankelijk van de context (geldt voor het infotainment Swing):
 - Bevestiging van het ingegeven teken
- Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het
aantal gekozen vermeldingen getoond)
Wissen van het ingegeven teken
Door ingedrukt houden worden de varianten van de betreffende letter
weergegeven.
Wisselen tussen toetsenborden met specifieke tekens van de gekozen
talen » pag. 115 resp. » pag. 121
Invoeren van een spatie
Naar links verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Naar rechts verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Bevestiging van de ingegeven tekens (geldt voor het infotainment Amund-
sen, Bolero)
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante vermeldingen.
Het te zoeken resultaat (bv. een telefooncontact) moet inclusief de speciale
tekens (diakritische tekens) worden ingevoerd.
Door aantippen van de functietoets
wordt er een lijst met de betreffende
vermeldingen geopend.
Infotainment in-/uitschakelen
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
Automatisch inschakelen van het infotainment
Indien het infotainment voor het uitschakelen van het contact niet met
is
uitgeschakeld, schakelt dit na het inschakelen van het contact automatisch in.
Automatisch uitschakelen van het infotainment
Als de sleutel bij ingeschakeld infotainment uit het contactslot wordt verwij-
derd, wordt het infotainment automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de wagen is voorzien van een startknop, wordt het infotainment na
het afzetten van de motor en het openen van het bestuurdersportier automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitgeschakeld contact schakelt het infotainment na ca. 30 minuten automa-
tisch uit.
D

107
Infotainmentbediening
Het infotainment kan zich onder bepaalde omstandigheden automatisch uit-
schakelen. Het infotainment informeert hierover middels een tekstmelding op
het infotainmentbeeldscherm.
Herstart van het infotainment
Wanneer het infotainment niet meer reageert (wanneer dit zogezegd "be-
vriest"), kan het opnieuw worden opgestart, door
langer dan 10 s ingedrukt
te houden (geldt niet voor het infotainment Blues).
Tijd en datum op het beeldscherm weergeven
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Op het infotainmentbeeldscherm is tijd- en datumweergave in stand-bymodus
mogelijk. In het infotainment Amundsen en Bolero is dit ook mogelijk in de mo-
dus "Beeldscherm uit".
Standby-modus
Bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment (standby-modus) be-
staat de mogelijkheid, de tijd en de datum in het infotainmentbeeldscherm
weer te geven.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in
stand-bymodus
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-by-
modus
aantippen.
Het weergavetype kan worden gewijzigd door met een vinger zijwaarts over
het beeldscherm te vegen (geldt niet voor het infotainment Swing).
"Beeldscherm uit"-modus (geldt niet voor het infotainment Swing)
Bij ingeschakeld contact en ingeschakelde functies
Beeldscherm uit (in 10 s)
en
Dis-
playklok als scherm uit is
» pag. 114 kunnen tijd en datum worden weergegeven
als het infotainmentbeeldscherm uitgeschakeld is.
De weergavesoort is afhankelijk van de gekozen weergavesoort in de stand-
bymodus.
Volume instellen
Elke volumeverandering wordt op het beeldscherm weergegeven.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Om het volume te verhogen, de draaiknop
rechtsom draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
naar links op 0 zetten.
of: Om de geluidsonderdrukking te activeren/te deactiveren, de toets

indrukken (geldt voor het infotainment Swing).
Geldt voor het infotainment Blues
Om het volume te verhogen, de draaiknop
1
» afb. 135 op pag. 104 rechts-
om draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
1
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
1
naar links op 0 zetten.
Bij een geluidsonderdrukking verschijnt op het beeldscherm het symbool
.
Was er op het moment van de geluidsonderdrukking een geluidsweergave uit
een bron in het menu Media, dan volgt er een weergaveonderbreking (pauze)
1)
.
VOORZICHTIG
Een te hoog ingesteld volume kan leiden tot geluidsresonanties in de wagen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
1)
Geldt niet voor AUX.
108
Infotainment
Infotainmentmenu's
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
Afb. 143
Overzicht van de infotainment-
menu's: Rasterweergave
Afb. 144
Overzicht van de infotainment-
menu's: Horizontale weergave
Voor de weergave van het overzicht van de infotainmentmenu's de toets

indrukken.
Voor de instelling van de weergavemodus de toets

indrukken en ver-
volgens de functietoets
Beeldscherm
Menu:
aantippen.
De optie
Rasterweergave
» afb. 143 of
Horizont. weergave
» afb. 144 selecteren.
Overzicht van het infotainmentmenu
Menu Radio » pag. 126
Menu Media » pag. 131
ŠKODA Connect » pag. 10 online-diensten
Menu SmartLink » pag. 154
Bij een opgebouwde verbinding met een extern apparaat wordt in plaats
van het symbool een symbool van de concrete verbinding weergege-
ven
-
Android Auto
» pag. 155
-
Apple CarPlay
» pag. 156
-
MirrorLink®
» pag. 156
Menu Telefoon » pag. 142
Instellingen van de wagensystemen » pag. 177
Menu Navigatie » pag. 159 (geldt voor het infotainment Amundsen)
Lijst met verkeersmeldingen (TMC) (geldt voor het infotainment Amund-
sen) » pag. 175
Menu Media Command (geldt voor het infotainment Amundsen) » pag.
140
Menu Afbeeldingen » pag. 139
Klankinstellingen » pag. 114
Infotainment-instellingen » pag. 114
Configuratie-assistent
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 145
Amundsen, Bolero: Configura-
tieassistent - voorbeeldweerga-
ve
109
Infotainmentbediening
Afb. 146
Swing: Configuratieassistent -
voorbeeldweergave
De configuratie-assistent wordt automatisch weergegeven, wanneer er na
het inschakelen van het infotainment ten minste twee niet-ingestelde menu-
punten zijn.
Het deactiveren van de automatisch weergave van de configuratiehulp is mo-
gelijk door het aantippen van de functietoets
Niet meer weergeven
.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Amundsen, Bolero de
toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aan-
tippen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Swing de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Met de configuratiehulp is het mogelijk de volgende menupunten na elkaar in
te stellen.
Tijd- en datumformaat (geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero)
Tijdformaat (geldt voor het infotainment Swing)
Datumformaat (geldt voor het infotainment Swing)
Opslaan van de radiozenders met het momenteel sterkste ontvangstsig-
naal in de eerste geheugengroep van ieder afzonderlijk frequentiebereik
Koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment
Thuisadres (geldt voor het infotainment Amundsen)
Instelling van de ŠKODA Connect online-diensten
Het ingestelde menupunt is voorzien van het symbool .
De menupunten kunnen door aantippen van de betreffende functietoets in ge-
bied
A
» afb. 145 resp. » afb. 146 worden ingesteld.
Bediening via een applicatie op het externe apparaat
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Enkele infotainmentfuncties kunnen met een applicatie op het ondersteunde
externe apparaat worden bediend.
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe

indrukken
en aansluitend
Dataoverdracht mobiele apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijgeven. Hiertoe

indrukken
en aansluitend
Dataoverdracht mobiele apparaten
Bediening door apps:
Be-
vestigen
/
Toestaan
aantippen.
Het infotainment via WLAN verbinden met een extern apparaat » pag. 151.
Op het externe apparaat een applicatie voor de infotainmentbediening (bv.
ŠKODA Media Command) starten.
Let op
Instructies voor infotainmentbediening via ŠKODA Media Command zijn on-
derdeel van de applicatie.
Spraakbediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
De menu's Navigatie, Telefoon, radio en Media kunnen met spraakcommando's
worden bediend.
De spraakbediening kan zowel door de bestuurder als de bijrijder worden ge-
bruikt.
Functievoorwaarden van de spraakbediening
Het infotainment is ingeschakeld.
Er volgt geen telefoongesprek via een met het infotainment verbonden te-
lefoon.
De parkeerhulp is niet actief.
110
Infotainment
Aanwijzingen voor de optimale verstaanbaarheid van de spraakcomman-
do's
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op het
infotainmentbeeldscherm het symbool weergegeven wordt en de ingave-
toon volledig geklonken heeft.
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder lange
spreekpauzes.
Een slechte uitspraak voorkomen.
De portieren en ruiten sluiten, daardoor worden storende invloeden op de
spraakbediening uit de omgeving voorkomen.
Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, zodat de spraak-
commando's niet door de hogere omgevingsgeluiden worden overstemd.
Tijdens de spraakbediening andere geluiden in de wagen (bv. tegelijkertijd
sprekende inzittenden) beperken.
ATTENTIE
Het noodnummer dient altijd handmatig te worden gekozen. Uw spraak-
commando's worden in stresssituaties mogelijk niet herkend. De telefoon-
verbinding kan dan mogelijk niet worden opgebouwd of het opbouwen van
de verbinding kan dan te veel tijd in beslag nemen.
VOORZICHTIG
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bv. straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening niet beschikbaar. Dit
wordt door het infotainment kenbaar gemaakt met een tekstmelding, die na
het instellen van de infotainmenttaal op het beeldscherm verschijnt.
Let op
Gedurende de spraakbediening worden geen navigatiemeldingen en verkeers-
informatie weergegeven.
Spraakbediening in-/uitschakelen
Afb. 147
Spraakbediening: Hoofdmenu
Inschakelen
De toets op het multifunctiestuurwiel of de toets

op het infotainment
indrukken.
Het hoofdmenu wordt getoond » afb. 147.
Uitschakelen
Tweemaal op de toets
op het multifunctiestuurwiel of tweemaal de toets

op het infotainment indrukken.
of: Het spraakcommando "Spraakbediening beëindigen" uitspreken.
Bedieningsprincipe
Afb. 148
Voorbeeld van de beeldscherm-
weergave
In het hoofdmenu van de spraakbediening » afb. 147 op pag. 111 staan de basis-
spraakcommando's voor de afzonderlijke menu's.
Verdere spraakcommando's worden getoond door de betreffende functie-
toets aan te tippen resp. de naam van het betreffende commando (bv. Naviga-
tie) uit te spreken. Op het beeldscherm wordt het volgende weergegeven
» afb. 148.
111
Infotainmentbediening
Contextafhankelijk:
Het systeem wacht op een spraakcommando
Het systeem herkent een spraakcommando
Het systeem speelt een melding af
De spraakcommando-invoer is gestopt
Beschikbare lijstinvoeren
Mogelijke spraakcommando's
Weergave verdere mogelijke spraakcommando's
Spraakcommando's, die uitgesproken kunnen worden, worden tussen "aanha-
lingstekens" weergegeven.
Let op
De weergave van de spraakbedieningssymbolen
A
» afb. 148 geschiedt afhan-
kelijk van de uitvoering ook op het display van het instrumentenpaneel.
Spraakcommando's
Ingeven
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op
het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven wordt en de in-
gavetoon volledig geklonken heeft. De ingavetoon kan in-/uitgeschakeld
worden. Hiertoe

indrukken en aansluitend
Spraakbediening
aantippen.
Zolang het infotainment melding afspeelt, is het niet nodig op het einde van de
melding te wachten. De infotainmentmelding kan door het indrukken van de
toets

of de toets op het multifunctiestuurwiel worden beëindigd. Ver-
volgens kan er een spraakcommando worden uitgesproken. De spraakbedie-
ning wordt hierdoor beduidend sneller.
Stoppen
Hierdoor kan meer tijd voor de spraakcommando-ingave worden gewonnen
(bv. in de lijst met gevonden contacten).
De spraakcommando-ingave kan worden gestopt door een vinger over het
beeldscherm naar boven/naar beneden te bewegen of de regelaar te draai-
en.
Bij het stoppen wisselt het symbool van naar .
A
B
C
Voortzetten
De procedure voor de spraakcommando-invoer kan op een van de volgende
manieren weer worden voortgezet.
Door aantippen van de functietoets .
Door op de toets

op het infotainment te drukken.
Door drukken op de toets op het multifunctiestuurwiel.
Niet herkennen van een spraakcommando
Wordt een spraakcommando door het infotainment drie maal na elkaar niet
herkend, dan wordt de spraakbediening gestopt.
Correctie van een spraakcommando-ingave
Een spraakcommando kan worden gecorrigeerd, gewijzigd of opnieuw worden
ingegeven, door de toets

of de toets op het multifunctiestuurwiel te
bedienen. Dit is echter alleen mogelijk zolang het symbool
op het beeld-
scherm weergegeven wordt.
Er hoeft dus niet te worden gewacht tot het moment dat het spraakcomman-
do door het infotainment wordt herkend.
Spraakcommando's die tijdens de spraakbediening altijd toepasbaar zijn
Spraakcommando Functie
"Terug" Terugkeren naar het vorige menu
"Help" Mogelijke spraakcommando's weergeven
Spraakcommando's die tijdens het doorbladeren van de lijstinvoeren
kunnen worden gebruikt
Spraakcommando Functie
"Volgende pagina"
Menu/lijst/map doorbladeren
"Vorige pagina"
"Eerste pagina"
"Laatste pagina"
Aanvullende informatie
Navigatie - Geldt voor het infotainment Amundsen
Voor de ingave van het reisdoel is het noodzakelijk om eerst "Adres invoeren"
uit te spreken en aansluitend de aanwijzingen van het infotainment op te vol-
gen.
112
Infotainment
Aan het huisnummer kan zo nodig een toevoeging in de vorm van een getal
worden toegevoegd. Indien het huisnummer met eventueel de toevoeging in
de ingevoerde straat aanwezig is, geeft het infotainment de gevonden num-
mercombinaties weer.
De ingave van een reisdoel door middel van het spraakcommando is niet mo-
gelijk, voor zover het in te geven reisdoel zich in een land bevindt, waarvan de
taal niet overeenkomt met een taal voor de spraakbediening.
Online-bijzonder reisdoel zoeken - Geldt voor het infotainment Amundsen
Bij geactiveerde Online-diensten Infotainment Online » pag. 17 is het zoeken
naar bijzondere reisdoelen ook online mogelijk door het geven van het spraak-
commando "Online bijzonder reisdoel zoeken" mogelijk.
Radio
Om een radiozender door middel van een spraakcommando te selecteren,
moet de zender in de lijst met beschikbare zenders » pag. 128 of in de geheu-
genlijst » pag. 129 zijn opgeslagen.
Update van de infotainment-software
Afb. 149
Beschikbare software-updates
op de ŠKODA-internetpagina's
De Software-update zorgt voor de optimale werking van het infotainment (bv.
compatibiliteit met nieuwe telefoons).
Actuele informatie over de beschikbare softwareversie van het infotainment is
te vinden op de ŠKODA-internetpagina's. Deze controle vindt plaats door het
inlezen van de QR-code » afb. 149 of na het ingeven van het volgende adres in
de webbrowser.
http://go.skoda.eu/updateportal
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software-update
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software-update
aantippen.
113
Infotainmentbediening
Infotainment-instellingen - Amundsen, Bolero
Infotainment-systeeminstellingen
Klankinstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Volume
- Volume-instelling
Radioberichten
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Navigatiemeldingen
- volumeregeling van de navigatiemeldingen (geldt niet
voor het infotainment Bolero)
Spraakbediening
- Volume-instelling van spraakweergave
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Snelheidsafhankelijke volumeregeling
- Instelling van de volumeverhoging bij
snelheidstoename
AUX-volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
externe apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Bluetooth-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel
aangesloten externe apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Entertainment vol. lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radio-
volume) bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radi-
ovolume) bij een navigatiemelding
Bassen - Midden - Hoog
- Instelling van de equalizer
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
ŠKODA Surround
- In-/uitschakelen van de ruimteklank (niet in de modus Radio
toepasbaar)
Virtual Subwoofer
- In-/uitschakelen van de virtuele subwoofer (niet in de mo-
dus Radio toepasbaar)
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- Uit-/inschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aan-
tippen.
Menu:
- Instelling van de weergave van de infotainmentmenu's
Horizont. weergave
- Horizontale weergave » afb. 144 op pag. 109
Rasterweergave
- Rasterweergave » afb. 143 op pag. 109
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
1)
Displayklok als scherm uit is
- Tijd- en datumaanduiding bij uitgeschakeld beeld-
scherm
Helderh.stappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Benaderingssensoren
- In-/uitschakelen van de naderingssensoren (bij ingescha-
kelde functie wordt bv. in het hoofdmenu Navigatie bij benadering van het
beeldscherm door een vinger de onderste balk met functietoetsen weerge-
geven)
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aan-
tippen.
Tijdbron:
- Instellingen van tijdbron: handmatig/GPS (geldt voor het infotain-
ment Amundsen)
Tijd:
- Tijdinstellingen
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
1)
Het infotainment schakelt de beeldschermweergave uit als het beeldscherm gedurende meer dan 10 secon-
den niet wordt aangeraakt of geen van de toetsen wordt bediend.
114
Infotainment
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Tijdzone:
- Selecteren van de tijdzone
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraak / Language
aantippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Bij enkele talen wordt na het bevestigen de functietoets
Vrouwelijk
resp.
Manne-
lijk
voor de keuze van de stem voor de infotainmentmeldingen getoond.
Let op
Het infotainment toont met een melding op het beeldscherm als er een taal
wordt gekozen waarvoor geen spraakbediening beschikbaar is.
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bv. straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbord-
talen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantip-
pen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Brandstofverbruik:
- Verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Instellingen van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat, of de bediening van enkele info-
tainmentfuncties via de applicaties van het externe apparaat (bv. ŠKODA
Media Command).
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht
mobiele apparaten
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht
Bediening door apps:
- Instelling van de infotainmentbediening via de applicaties
van het externe apparaat (geldt voor het infotainment Amundsen)
Uitschakelen
- Verbod voor infotainmentbediening via een extern apparaat
Bevestigen
- Infotainmentbediening met vereiste bevestiging
Toestaan
- Infotainmentbediening zonder vereiste bevestiging
Instellingen van de spraakbediening
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraakbediening
aantippen.
Voorbeeldcommando's (Infotainmentsyst.)
- In-/uitschakelen van de weergave van
het menu met basisspraakcommando's bij het inschakelen van de spraakbe-
diening
Starttoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
inschakelen van de spraakbediening
Eindtoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
uitschakelen van de spraakbediening
Ingavetoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal voor
het ingeven van een spraakcommando
Eindtoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal na het
ingeven van een spraakcommando
Veilig verwijderen van het externe apparaat
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen:
aantippen en het te verwijderen apparaat selecteren.
115
Infotainment-instellingen - Amundsen, Bolero
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellin-
gen
aantippen.
In dit menu kunnen alle of alleen geselecteerde instellingen worden terugge-
zet.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantip-
pen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam:
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
WLAN-instellingen
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
aantip-
pen.
WLAN
- Lijst met beschikbare hotspots van de externe apparaten
WLAN
- In-/uitschakelen van WLAN van het infotainment
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
hotspot van het externe apparaat door middel van WPS (geldt voor het in-
fotainment Amundsen)
Handmatige instellingen
- Instelling van de parameters voor het zoeken van en
verbinden met de hotspot van het externe apparaat
Netwerknaam
- Ingave van de hotspot-naam
Netwerksleutel
- Instelling van het toegangswachtwoord
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Verbinden
- Verbindingsopbouw
Zoeken
- Zoeken/weer opstellen van de lijst met beschikbare hotspots
Mobiele hotspot
- Instelling van de infotainment-hotspot (in de functietoets
wordt het symbool met het aantal verbonden externe apparaten weerge-
geven)
Mobiele hotspot
- In-/uitschakelen van de infotainment-hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
infotainment-hotspot door middel van WPS (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Instellingen hotspot (WLAN)
- Instelling van de parameters voor de verbinding
met de infotainment-hotspot
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging (altijd WPA2 ingesteld)
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van
de infotainment-hotspot
Opslaan
- Opslag van de ingestelde parameters van de infotainment-hot-
spot
Netwerkinstellingen
Geldt voor het infotainment Amundsen met het aangesloten CarStick-appa-
raat.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Netwerk
aantip-
pen.
Instellingen netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de betreffende te-
lefoonprovider (APN-instellingen)
Naam toegangspunt: ...
- Instelling van de naam van het toegangspunt
Gebruikersnaam: ...
- Instelling van de gebruikersnaam
Password: ...
- Wachtwoordinstelling
Authenticatie:
- Instelling van het type controle
Normaal
- Zonder controle
Veilig
- Controle vereist
Toegangspunt (APN) terugzetten
- Wissen van de parameters voor de netwerk-
instelling
Opslaan
- Opslag van de parameters voor de netwerkinstelling
Netwerkprovider: ...
- Selectie van de netwerkprovider (het menupunt is zicht-
baar, wanneer de simkaart in het CarStick-apparaat is aangebracht)
Data roaming
- In-/uitschakelen van gebruik van dataverbindingsroaming
116
Infotainment
Details actuele verbinding
- Weergave van de informatie van de gedownloade ge-
gevens (door aantippen van de functietoets
Terugzetten
wordt de gegevensin-
formatie gewist)
Dataverbinding:
- Gebruiksinstelling van de dataverbinding (internetverbinding)
van de in het CarStick-apparaat aangebrachte simkaart
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is niet mogelijk
Navragen
- Het gebruik van de dataverbinding is pas mogelijk na bevestiging
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is altijd mogelijk
Instellingen van de ŠKODA Connect online-diensten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect
(online-diensten)
aantippen.
Dienstenbeheer.
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de Blue-
tooth
®
-software en versie van de navigatiedatabase wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software-update
aantippen.
Voor het actualiseren van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect
Portal ingestelde categorieën bijzondere reisdoelen de functietoets
Online-up-
date
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Geheugen wissen
- Wissen van de voorkeuzetoetsen
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
Regio voor zenderlogo:
- Instelling van de regio voor zenderlogo's
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
1)
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
117
Infotainment-instellingen - Amundsen, Bolero
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-verkeersberichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bv. waarschu-
wingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt (

) achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
WLAN
- WLAN-instellingen (geldt voor het infotainment Amundsen)
Veilig verwijderen:
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Instellingen van het menu Afbeeldingen
In het hoofdmenu Afbeeldingen de functietoets aantippen.
Afbeeld.weergave:
- Instelling van de beeldweergave
Volledig
- Weergave van de maximale beeldgrootte met behoud van het
beeldformaat
Automatisch
- Volledigbeeldweergave
Weergavetijd:
- Instelling van de beeldweergavetijd in de diashow
Diashow herhalen
- In-/uitschakelen van herhalen van diashow
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Handsfree bellen
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar
het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Mobiele telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekop-
pelde telefoons / Selecteren van de telefoon
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 116
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Voicemailnummer:
- Invoer van het telefoonnummer van de mailbox
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactnaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Contacten importeren:
- Importeren van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon
- In-/uitschakelen van waarschuwing voor het ver-
geten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met het info-
tainment was verbonden)
Afbeeldingen voor contacten tonen
- In-/uitschakelen van de weergave van de
aan de contacten gekoppelde afbeeldingen
Conferentie
- In-/uitschakelen van de conferentiegesprekken
Netwerk
- Instelling van het netwerk van de provider van de in het CarStick-
apparaat aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Amundsen)
» pag. 116
118
Infotainment
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Weergave MirrorLink®-aanwijzingen toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave
van meldingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeelds-
cherm
Instellingen van het menu Navigatie
Routeopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
3 alternatieve routes voorstellen
- In-/uitschakelen van het menu voor alternatieve
routes (zuinig, snel, kort)
Route:
- Instelling van favoriete route
Meestgebruikte routes
- Weergeven/verbergen van de meestgereden routes in
het extra venster
Dynamische route
- In-/uitschakelen van de dynamische routewijziging op basis
van TMC-verkeersmeldingen
Autosnelwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van autosnel-
wegen voor de routeberekening
Veerboten en autotreinen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
veerboten en autotreinen voor de routeberekening
Tolwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
autosnelwegen voor de routeberekening
Tunnels mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige tun-
nels voor de routeberekening
Wegen met vignetplicht mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
vignetplichtige wegen voor de routeberekening
Beschikbare vignetten weergeven
- Kiezen van de landen waarvoor een geldig vig-
net aanwezig is (vignetplichtige straten worden voor de routeberekening ge-
bruikt)
Let op aanhangwagen
- In-/uitschakelen van het rekening houden met een
aanhangwagen voor de routeberekening » pag. 172
Kaart
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
aantippen.
Verkeerstekens weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van verkeerste-
kens
Rijbaanadvies
- In-/uitschakelen van de weergave van het rijstrookadvies
Favorieten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van favorieten
Bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzonde-
re reisdoelen
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
- Kiezen van de categorieën voor getoon-
de bijzondere reisdoelen
Merklogo's voor bijz. reisdoel. weergeven
- In-/uitschakelen van bij de getoonde
bijzondere reisdoelen beschikbare firmalogo's
Instellingen verkeersstroom
- Instellingen van de weergave van een door de oline-
verkeersinformatie ontvangen verkeersopstopping
Vrije rit weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met vrij
doorstromend verkeer
File weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met druk ver-
keer
Verkeersstoring weergeven (symb. op kaart)
- In-/uitschakelen van de weergave
van routes met een verkeersstoring
Geheugen beheren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
aantippen.
Contacten sorteren:
- Instelling van indeling van het telefoonboek
Op achternaam
- Sortering van de contacten op achternamen
Op voornaam
- Sortering van de contacten op voornamen
Thuisadres ingeven
- Ingave van het thuisadres
Mijn bijzondere reisdoelen wissen
- Wissen van de categorieën eigen bijzondere
reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen updaten (SD/USB)
- Importeren/actualiseren van de cate-
gorieën eigen bijzondere reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen oproepen (online)
- Online-import/update van in het ge-
bruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte categorieën ei-
gen bijzondere reisdoelen
Reisdoelen importeren (SD/USB)
- Importen van de reisdoelen in het vCard-for-
maat
119
Infotainment-instellingen - Amundsen, Bolero
Gebruikersgegevens wissen
- Wissen van gebruikersgegevens (door het aantip-
pen van de functietoets
Wissen
en bevestigen van de wisprocedure)
Laatste reisdoelen
- Wissen van de laatste reisdoelen
Reisdoelgeh.
- Wissen van de opgeslagen reisdoelen
Onlinereisdoelen
- Wissen van de opgeslagen online-reisdoelen
Routes
- Wissen van de opgeslagen routes
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
- Wissen van de eigen categorieën bij-
zondere reisdoelen
Historie plaatsen
- Wissen van de historie van de via een adres eerder inge-
voerde plaatsnamen
Thuisadres
- Wissen van het opgeslagen thuisadres
Vlaggetjesreisdoel
- Wissen van het vlaggetjesreisdoel
Meestgebruikte routes
- Wissen van de meestgereden routes
Navigatiemeldingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Navigatiemeldingen
aantippen.
Volume
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radio-
volume) bij navigatiemelding
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- In-/uitschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek
Aanwijzing: ""Mijn bijzondere reisdoelen""
- In-/uitschakelen van een akoestische
aanwijzing voor benadering van eigen reisdoel (als dit wordt ondersteund
door het geïmporteerde eigen reisdoel)
Maximumsnelheden
In het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Maximumsnelheid
aantippen.
De geldende maximumsnelheden in het betreffende land worden getoond.
Bij ingeschakelde functie
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
» pag. 120, Uitgebreide
instellingen, worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maxi-
mumsnelheden getoond.
Tankopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Tankopties
aantippen.
Voorkeurstankstation kiezen
- Keuze van het voorkeurstankstationmerk (de voor-
keurstankstations worden bij het zoeken op de eerste drie posities van de
lijst weergegeven)
Tankwaarschuwing
-In-/uitschakelen van de weergave van een waarschuwing,
met de optie het dichtstbijzijnde tankstation op te zoeken als de brandstof-
voorraad de reservehoeveelheid bereikt
Versie-informatie
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Er wordt een lijst met landen getoond waarvoor navigatiegegevens beschik-
baar zijn, samen met de datum van de laatste update.
Een update van de navigatiegegevens is mogelijk door het aantippen van de
functietoets
Updaten (SD/USB)
resp.
Online-update
.
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Uitgebreide instellingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantip-
pen.
Tijdweergave:
- Keuze van de tijdweergave in de statusregel
- geschatte aankomsttijd op het reisdoel
- geschatte rijtijd tot het reisdoel
Statusregel:
- Selecteren van het type reisdoel waarvoor in de statusregel de
afgelegde afstand en de rijtijd worden getoond (hiermee wordt ook bepaald,
welk type reisdoel na het kiezen van
op de kaart wordt getoond)
- routedoel
- volgende tussenstop
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
- In-/uitschakelen van de weergave van de
landspecifieke maximumsnelheden bij het overschrijden van de landsgrens
Demomodus
- In-/uitschakelen van de routegeleiding in de demo-modus
Startpunt demomodus definiëren
- Invoeren van het startpunt van de routegelei-
ding in de demomodus door het ingeven van het adres of via de actuele wa-
genpositie
120
Infotainment
Infotainment-instellingen - Swing
Infotainment-systeeminstellingen
Geluidsinstellingen
De toets

of

indrukken en vervolgens de functietoets
Klank
aantip-
pen.
Volume
- Volume-instelling
Max. inschakelvolume
- Instelling van het maximumvolume bij het inschakelen
van het infotainment
Meldingen
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Volumeregeling
-Volumeverhoging bij snelheidsverhoging
Entertainm. lager
- Verlaging van het audiovolume (bijvoorbeeld radiovolume)
bij geactiveerde parkeerhulp
AUX-volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
BT-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel aange-
sloten apparaat
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
Bassen - Midden - Hoog
- Instelling van de equalizer
Bevestigingstoon
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanraken
van het beeldscherm
ŠKODA Surround
- In-/uitschakelen van de ruimteklank
Virtual Subwoofer
- In-/uitschakelen van de virtuele bastonen
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantip-
pen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
1)
Helderh.stappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Bevestigingstoon
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanraken
van het beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijd:
- Tijdinstellingen
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraak / Language
aan-
tippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
1)
Het infotainment schakelt de beeldschermweergave uit als het beeldscherm gedurende meer dan 10 secon-
den niet wordt aangeraakt of geen van de toetsen wordt bediend.
121
Infotainment-instellingen - Swing
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Verbruik:
- Brandstofverbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Veilig verwijderen van de externe gegevensbron
Op de toets

drukken, vervolgens functietoets
SD-kaart veilig uithalen
/
USB-
apparaat veilig verw.
aantippen en de overeenkomstige melding betreffende vei-
lig verwijderen van de bron bevestigen.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aantippen.
In dit menu kunnen afzonderlijke of alle instellingen tegelijkertijd worden her-
steld.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Voornaam
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
BT-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor een
Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de navi-
gatiedatabase, versie van de Bluetooth
®
-software wordt weergegeven.
Voor het actualiseren van de infotainment-software, de versie van de Blue-
tooth
®
-software e.d. de functietoets
Software-update
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/infotainment
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Klank
- Geluidsinstellingen
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugens
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenders
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen frequen-
tiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Soort stat.-lijst:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zenderlijst
(DAB)
Globaal
- Alfanumerieke sortering van zenders met filtermogelijkheid op ba-
sis van het uitgezonden programmatype
Hiërarchisch
- Sortering van zenders die tot een bovenliggende zendergroep
(ensemble) behoren - boomstructuur van de lijst
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Geheugen wissen
- Wissen van de onder voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
122
Infotainment
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Alternat. frequentie (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alternatieve fre-
quenties voor de momenteel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
1)
Zenderlt. sort.:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zenderlijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
ABC
- Alfabetische sortering aan de hand van de zendernaam
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uit-
gebreide instellingen
aantippen.
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-berichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bv. waarschu-
wingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
DAB-programmavolgsysteem
Is een DAB-zender onderdeel van meerdere zendergroepen en is de actuele
zendergroep op een andere frequentie beschikbaar, dan wordt bij een slecht
ontvangstsignaal automatisch dezelfde zender in een andere zendergroep ge-
zocht.
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Mix/repeat incl. submapp
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief sub-
map
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Activeer AUX
- Activering/deactivering van de AUX-ingang
SD-kaart veilig uithalen
- Veilig verwijderen van de aangebrachte SD-geheugen-
kaart
USB-apparaat veilig verw.
- Veilig verwijderen van het op de USB-ingang aange-
sloten externe apparaat
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Handsfree bellen
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar
het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekoppelde te-
lefoons / Selecteren van de telefoon
Zoeken
- Naar beschikbare telefoons zoeken
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen » pag. 122
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Naam
- Indeling op contactnaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Cont. import.
- Importeren van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
123
Infotainment-instellingen - Swing
Herinnering: mobiele telefoon
- In-/uitschakelen van waarschuwing voor het ver-
geten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met het infotain-
ment was verbonden)
Parallelle gesprekken
- In-/uitschakelen van de optie om twee gelijktijdig actieve
telefoongesprekken te bedienen
Infotainment-instellingen - Blues
Infotainment-systeeminstellingen
Inleiding
Afzonderlijke menupunten voor de infotainment-instelling kunnen door het in-
drukken van een van de volgende toetsen worden opgeroepen.
Klankinstellingen » pag. 124
Infotainment-instellingen » pag. 124
Instellingen van de actueel opgeroepen menu's Radio » pag. 125 of Me-
dia » pag. 125
Klankinstellingen
Meerdere malen op de toets

drukken.
De volgende menupunten van de instelling worden na elkaar weergegeven.
Bass
- Lage tonen instellen
Middle
- Middentonen instellen
Treble
- Hoge tonen instellen
Balans
- Instelling van de volumeverhouding links/rechts
Fader
- Instelling van de volumeverhouding voor/achter (geldt voor wagens
met luidsprekers achterin)
Infotainment-instellingen
Meerdere malen op de toets

drukken.
De volgende menupunten worden na elkaar weergegeven.
GALA
- Snelheidsafhankelijke volumeaanpassing (hogere waarden betekenen
een sterkere toename van het volume)
On volume
- Instelling van het maximale volume bij het inschakelen van het in-
fotainment
TP volume
- Instelling van het volume van binnenkomende verkeersberichten
(TP)
PDC audio
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovolume) bij geactiveerde
parkeerhulp
Low
- Lage volumeverlaging
Middle
- Gemiddelde volumeverlaging
High
- Sterke volumeverlaging



124
Infotainment
Clock
- Klokweergave op het infotainmentdisplay (bij ingeschakeld contact en
uitgeschakeld infotainment)
Yes
- Inschakelen van de weergave
No
- Uitschakelen van de weergave
Restore
- Terugzetten op de fabrieksinstellingen
Press
- Bevestiging van de fabrieksinstellingen
Instellingen van het menu Radio
Als het menu Radio is opgeroepen herhaaldelijk de toets

indrukken.
De volgende menupunten worden na elkaar weergegeven.
TP
- Instelling van de ontvangst van verkeersinformatie
Yes
- Er wordt verkeersinformatie ontvangen
No
- Er wordt geen verkeersinformatie ontvangen
Scan
- Doorzoeken van beschikbare radiozenders
Press
- Start van het zenderzoeken
Manual
- Handmatig selecteren van een radiozender
Press
- Start van het handmatig selecteren
Arrow
- Instelling van de zenderkeuze (functie van de toets
resp.
)
Stations
- Keuze uit de lijst van beschikbare zenders
Presets
- Keuze onder de voorkeuzetoetsen
Instellingen van het menu Media
Als het menu Media is opgeroepen herhaaldelijk de toets

indrukken.
De volgende menupunten worden na elkaar weergegeven.
Mix
- Uit-/inschakelen van de willekeurige weergave
Off
- Uitschakelen
On
- Inschakelen
Repeat
- Weergaveherhaling
All
- Van de actuele bron
Track
- Titel
Folder
- Map
TP
- Instelling van de ontvangst van verkeersinformatie
Yes
- Er wordt verkeersinformatie ontvangen
No
- Er wordt geen verkeersinformatie ontvangen
AUX
- Activering/deactivering van de AUX-ingang
On
- Activering
Off
- Deactivering
AUX vol.
- Instelling van het ingangsvolume van de AUX-audiobron (het menu-
punt is alleen bij aangesloten audiobron beschikbaar)
Low
- Laag volume
Middle
- Gemiddeld volume
High
- Hoog volume
125
Infotainment-instellingen - Blues
Radio
Bediening
Inleiding
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot een analoge radio-ontvangst van
zenders in het FM- en AM-frequentiegebied evenals een digitale radio-ont-
vangst DAB (geldt niet voor het infotainment Blues).
VOORZICHTIG
Bij wagens met ruitantennes de ruiten niet met folie of met stickers die me-
taal bevatten beplakken - de ontvangst van het radiosignaal kan worden be-
lemmerd.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen en bergen kunnen het radiosignaal
storen. In het ergste geval wordt geen enkel radiosignaal ontvangen.
Hoofdmenu
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 150
Amundsen, Bolero: Radio -
hoofdmenu (DAB)
Afb. 151
Swing: Radio - hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken.
of: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 150 resp. » afb. 151
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Keuze van radioband (FM / AM / DAB)
Keuze van geheugengroep voor voorkeuzezenders
Keuze van de geheugengroep van voorkeuzezenders (geldt voor het info-
tainment Swing)
Andere zender kiezen
Lijst van beschikbare zenders (geldt niet voor het infotainment Swing)
Handmatig/halfautomatisch zenderzoeken
Radiotekstweergave / afbeeldingenpresentatie (DAB) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
Instellingen van het menu Radio
Informatiesymbolen in de statusregel
Symbool Betekenis
 Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
  Verkeersinformatiesignaal is niet beschikbaar
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
Als een weergegeven zendernaam continu verandert, dan is het mogelijk de
actuele tekst te fixeren, door met een vinger langer op het beeldscherm bij de
zendernaam te drukken. De zendernaam wordt compleet weergegeven, door
een vinger op de zendernaam te houden.
DAB-hoofdmenu weergeven (geldt niet voor het infotainment Swing)
In de DAB-frequentieband is de weergave van extra informatie en afbeeldin-
gen (slideshow) mogelijk, zolang de actueel ingestelde zender deze informatie
uitzendt.
De weergavevariant kan uit het menu gekozen worden, dat als volgt wordt
weergegeven.
In het hoofdmenu Radio in het
DAB
-bereik de functietoets aantippen.
A
B
C
D
E
126
Infotainment
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Blues.
Afb. 152
Displayweergave
Beschrijving van de weergave » afb. 152
Het gekozen frequentiegebied
De gekozen radiozender (frequentie of zendernaam)
Statusregel
Symbolen in de statusregel
C
Symbool Betekenis
 Handmatig doorzoeken van het zendergebied
 Automatisch doorzoeken van het zendergebied
-
Nummer van een positie (voorkeuzetoets), waaronder
de radiozender is opgeslagen
Geluid uitgeschakeld
 Er is een verkeersinformatiezender beschikbaar
 Er is geen verkeersinformatiezender beschikbaar
Radioband kiezen
Iedere radioband beschikt over elk twee geheugengroepen FM1 en FM2 resp.
AM1 en AM2.
Meerdere malen op de toets

drukken.
Zender zoeken en frequentie selecteren
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Zender zoeken
In het hoofdmenu Radio de functietoets of aantippen.
A
B
C
Afhankelijk van de instelling
Pijltoetsen:
wordt een beschikbare zender uit
de zenderlijst of een onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender van het
momenteel gekozen frequentiebereik ingesteld.
Frequentie selecteren
Voor de weergave van de waarde van de actueel gekozen frequentie in het
hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde de schuifknop of de
functietoetsen in het onderste beeldschermgedeelte gebruiken resp. de
regelaar draaien.
Zenders na elkaar kort afspelen (Scan)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders van het momenteel geko-
zen frequentiebereik gedurende enkele seconden horen.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders te starten, in het hoofdmenu
Radio de functietoets
Scan
aantippen.
Om de scanfunctie te beëindigen, de functietoets
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Om de scanfunctie van alle te ontvangen zenders te starten/te beëindigen,
in het hoofdmenu Radio de draaiknop
indrukken.
Zender zoeken en frequentie selecteren
Geldt voor het infotainment Blues.
Zender zoeken
Het infotainment zoekt op de achtergrond automatisch naar ontvangbare radi-
ozenders, waaruit direct na het inschakelen van het infotainment kan worden
gekozen.
Toets
of
indrukken.
Er wordt naar de vorige resp. volgende zender gewisseld.
Halfautomatisch zenderzoeken
De toets
of
ingedrukt houden.
Het zenderzoeken wordt gestart in de gekozen richting en gestopt bij de vol-
gende zender met een voldoende sterk signaal.
Frequentie selecteren
De toets

Manual
indrukken.
127
Radio
Herhaaldelijk op de toets
of
drukken en de gewenste waarde van het
frequentiebereik instellen.
De waarde van het frequentiegebied wijzigt met 0,1 MHz in het FM-bereik
resp. met 9 kHz in het AM-bereik.
Zenders na elkaar kort afspelen (Scan)
De toets

Scan
indrukken.
Het zenderzoeken wordt gestart.
De functie laat na elkaar alle beschikbare zenders gedurende enkele seconden
horen.
Door het opnieuw indrukken van de toets
wordt het zenderzoeken beëin-
digd en de actuele zender blijft ingesteld.
Zender uit de geheugenlijst kiezen
Door het indrukken van de betreffende toets
-
wordt naar de onder de be-
treffende positie opgeslagen zender in de actuele geheugengroep (bv. FM1)
gewisseld.
Lijst met beschikbare zenders
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 153 Amundsen, Bolero: Voorbeeld van lijst met beschikbare
FM/DAB-zenders
Afb. 154 Swing: Voorbeeld van lijst met beschikbare FM/DAB-zenders
(hiërarchisch gesorteerd)
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets
aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor sortering (FM) van de zenders op naam, groep of genre, de functietoets
A
» afb. 153 aantippen » .
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het momenteel
gekozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de draaiknop
draaien.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor de filtering van de zenders op programmatype (bv. cultuur, muziek,
sport enz.) in de FM
1)
- en DAB
2)
-zenderlijst de functietoets

» afb. 154 -
aantippen.
Informatiesymbolen
Symbool Betekenis
Zender die onder een voorkeuzetoets is opgeslagen
Actueel opgeslagen zender
 Zender met verkeersinformatie
(bv.) 
Type van het uitgezonden programma (FM) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
1)
Geldt bij ingeschakelde RDS-functie.
2)
Geldt bij gekozen globale sortering van de zenderlijst.
128
Infotainment
Symbool Betekenis
(bv.)  Type van regionale zending (FM)
(bv.)
Type van het uitgezonden programma (FM, DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
De zenderontvangst is niet beschikbaar (DAB)
De zenderontvangst is niet zeker (DAB) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen, Bolero, Swing)
Zender met weergave van afbeeldingen (DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
Lijst updaten
Infotainmentafhankelijk wordt de zenderlijst als volgt geüpdatet:
Frequentie Amundsen, Bolero Swing
FM automatisch automatisch
AM handmatig handmatig
DAB handmatig handmatig
Voor handmatig updaten de functietoets
» afb. 153 resp. » afb. 154 aantip-
pen.
VOORZICHTIG
Voor sortering van de zenders op genre moeten de functies RDS en AF inge-
schakeld zijn. Deze functies kunnen in het hoofdmenu Radio in het FM-fre-
quentiebereik door aantippen van de functietoets
Uitgebreide instellingen
worden in- of uitgeschakeld.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete zenders
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Voor elk frequentiebereik zijn voor het opslaan van de voorkeuzezenders
C
voorkeuzetoetsen beschikbaar, die telkens in drie groepen
E
zijn onderver-
deeld » afb. 150 op pag. 126 (geldt niet voor het infotainment Swing).
In elk frequentiebereik zijn 12 voorkeuzetoetsen beschikbaar voor het opslaan
van voorkeuzezenders, die in drie groepen zijn onderverdeeld (geldt voor het
infotainment Swing).
Voor het opslaan van een zender in het hoofdmenu Radio de gewenste
functietoets
C
zo lang indrukken tot een geluidssignaal te horen is.
Voor het opslaan van een zender in de zenderlijst de functietoets van de
gewenste zender vasthouden, de geheugengroep selecteren en de gewenste
voorkeuzetoets aantippen.
Wordt een zender onder een reeds bezette voorkeuzetoets opgeslagen, dan
wordt deze voorkeuzetoets overschreven.
Zendertoetsen voor favoriete zenders
Geldt voor het infotainment Blues.
Handmatige opslag
Een geheugengroep (bv. FM1) selecteren.
Een van de voorkeuzetoetsen
-
ingedrukt houden.
De momenteel ingestelde zender wordt op de gekozen positie opgeslagen.
Het geheugen wordt door een akoestisch signaal alsmede door de weergave
van het nummer van de voorkeuzetoets in de statusregel op het display beves-
tigd.
Wordt een zender onder een reeds bezette voorkeuzetoets opgeslagen, dan
wordt deze voorkeuzetoets overschreven.
Automatische opslag
De toets

ingedrukt houden.
Op het apparaatdisplay verschijnt de volgende tekst
Autostore...
en in de actuele
geheugengroep (bv. FM1) worden 6 radiozenders met het sterkste signaal op-
geslagen.
Zenderlogo's - Amundsen, Bolero
In het infotainmentgeheugen zijn zenderlogo's opgeslagen, die bij het opslaan
van de zenders onder de voorkeuzetoetsen automatisch worden gekoppeld.
Zenderlogo automatisch toekennen
Voor het deactiveren/activeren in het hoofdmenu Radio de functietoets
Uitgebreide instellingen
Automatische opslag zenderlogo's
aantippen.
Zenderlogo handmatig toevoegen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
129
Radio
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo handmatig verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp.
Wij adviseren een resolutie tot 500x500 pixels.
Zenderlogo's - Swing
De voorkeuzetoets van een voorkeuzezender kan naast de omschrijving ook
het zenderlogo bevatten.
Zenderlogo toekennen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
of: De functietoets
Alles
aantippen om de logo's van alle voorkeuzezenders
tegelijkertijd te wissen.
Het verwijderen bevestigen/afbreken.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp (wij ad-
viseren het png-formaat te gebruiken).
Maximale resolutie 400x240 pixels.
TP-verkeersinformatie
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatie in het hoofdmenu Ra-
dio de functietoets
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
Geldt voor het infotainment Blues
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatiebewaking in het menu
Radio de toets

TP
Yes
/
No
indrukken.
Tijdens een verkeersmelding is het mogelijk, de actuele melding af te breken
resp. de verkeersinformatie te deactiveren.
Let op
Als de momenteel ingestelde zender geen verkeersinformatie uitzendt of het
signaal is niet beschikbaar, dan zoekt het infotainment op de achtergrond au-
tomatisch naar een andere verkeersinformatiezender.
Tijdens de weergave in het menu Media of een zender op de AM-frequentie-
band wordt de verkeersinformatie van de laatst gekozen zender op de FM-fre-
quentieband ontvangen.
130
Infotainment
Media
Bediening
Hoofdmenu
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 155
Amundsen, Bolero: Media -
Hoofdmenu
Afb. 156
Swing: Media - Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken.
of
: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 155 resp. » afb. 156
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Selecteren van de audiobron
Geselecteerde audiobron resp. geselecteerde albumafbeelding
Afhankelijk van audiobronsoort:
Map-/titellijst
Multimedia-database
Instellingen van het menu Media » pag. 118 resp. » pag. 123
A
B
C
D
Let op
De informatie over de weergegeven titel wordt op het beeldscherm ge-
toond, als deze als zogenaamde ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien
geen ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weergegeven resterende weer-
gavetijd niet overeen te komen met de daadwerkelijk resterende weergavetijd.
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Blues.
Afb. 157
Displayweergave
Beschrijving van de weergave » afb. 157
Informatieregel
Naam van de weergegeven titel
Statusregel
Instellingen
Als het menu Media is opgeroepen herhaaldelijk de toets

» pag. 125 in-
drukken.
Symbolen in de informatieregel
A
Symbool Betekenis
SD
/
USB
/
AUX
Momenteel gekozen audiobron
Afspeellijst
Map
Titel
A
B
C
131
Media
Symbolen in de statusregel
C
Symbool Betekenis
Titelherhaling
Herhaling van de map / van de audiobroninhoud
Toevalsweergave
Geluidsonderdrukking/Weergave-onderbreking
(geldt niet voor AUX)
 Er is een verkeersinformatiezender beschikbaar
 Er is geen verkeersinformatiezender beschikbaar
Audiobron selecteren
Geldt niet voor het infotainment Blues.
In het hoofdmenu Media de functietoets
C
» afb. 155 op pag. 131 resp. » afb.
156 op pag. 131 aantippen en de gewenste audiobron selecteren.
Door het kiezen van audiobron start de weergave van de beschikbare titels
(geldt niet voor AUX).
Audiobron kiezen
Geldt voor het infotainment Blues.
Meerdere malen op de toets

drukken.
De volgende menupunten worden na elkaar weergegeven.
SD
- SD-kaart
USB
- Een via USB aangesloten audiobron
AUX
- Een via AUX aangesloten audiobron
Het infotainment wisselt alleen tussen aangesloten audiobronnen met afspeel-
bare inhoud.
Het infotainment kan op de aangesloten audiobron max. 1024 mappen herken-
nen en max. 6500 bestanden afspelen. Uit een map kan het infotainment max.
1024 bestanden afspelen.
Weergaveregeling - Amundsen, Bolero
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na de start
van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 155 op pag.
131 (na 3 s na de start van de titel-
weergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 155 op pag.
131 (binnen 3 s na de start van de ti-
telweergave)
Weergeven van de volgende titel
Aantippen van
Vingerbeweging naar links in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 155 op pag.
131
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 155 op pag. 131 mogelijk.
132
Infotainment
Weergaveregeling - Swing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na de start
van de titelweergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 155 op pag. 131 resp. » afb. 156 op pag. 131 mogelijk.
Weergaveregeling - Blues
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Indrukken van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergave van de actuele titel vanaf het begin
Indrukken van
na 3 s
na de start van de titel-
weergave
Weergeven van de vorige titel
Indrukken van
binnen
3 s na de start van de ti-
telweergave
Weergeven van de volgende titel Indrukken van
Functie Handeling
Wisselen naar de vorige map/afspeellijst binnen
de actuele audiobron
a)
Indrukken van
Wisselen naar de volgende map/afspeellijst bin-
nen de actuele audiobron
a)
Indrukken van
a)
De functie wordt door Apple-apparaten niet ondersteund.
Mappen-/titellijst
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 158
Amundsen, Bolero: Map-/titel-
lijst
Afb. 159
Swing: Map-/titellijst
Voor de weergave van de map-/titellijst in het hoofdmenu Media de functie-
toets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron onder-
steund wordt).
Voor de weergave een titel kiezen.
Map-/titellijst » afb. 158 resp. » afb. 159
Gekozen audiobron / map van audiobron (de beweging binnen de map
vindt plaats door het aantippen van de functietoets voor de map)
Opties van map-/titelweergave
A
B
133
Media
Weergave van de multimedia-database (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
Map
Afspeellijst
Actueel weergegeven titel / gestopte titelweergave
De titel kan niet worden afgespeeld (door aantippen van de functietoets
wordt de oorzaak getoond).
Let op
In de lijst worden de eerste 1.000 vermeldingen (titels, mappen e.d.) met de
oudste aanmaakdatum weergegeven.
De inleessnelheid van de map-/titellijst is afhankelijk van het type audiobron,
de verbindingssnelheid alsmede van het datavolume.
Multimedia-database
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Afb. 160
Amundsen, Bolero: Multimedia-
database
Afb. 161
Swing: Multimedia-database
C
Voor de weergave van de multimedia-database in het hoofdmenu Media de
functietoets aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron
ondersteund wordt).
De audiobestanden worden naar hun eigenschappen in afzonderlijke categorie-
en
B
gesorteerd.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Multimedia-database » afb. 160 resp. » afb. 161
Gekozen audiobron / gekozen categorie / map van de audiobron
Sorteringscategorieën
Weergave van de map-/titellijst (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
Aantippen - selecteren van de bovenliggende map / Ingedrukt houden -
selecteren van de audiobron
Audiobronnen
Inleiding
Voor de weergave de gewenste audiobron aansluiten of aanbrengen. Start
de weergave niet automatisch dan de audiobron selecteren » pag. 132.
Indien AUX als audiobron wordt gekozen, moet de weergave op het aangeslo-
ten apparaat worden gestart.
VOORZICHTIG
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aangesloten audiobronnen
opslaan. ŠKODA draagt geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte of
beschadigde bestanden resp. aangesloten audiobronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Bij het aansluiten van een externe audiobron kunnen op het display van de ex-
terne bron aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen dienen in acht
te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd (bv. goedkeuring voor
de dataoverdracht enz.).
A
B
C
134
Infotainment
Let op
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het auteursrecht in uw land in acht
nemen.
SD-kaart
Afb. 162
Amundsen, Bolero: SD-kaart
erin schuiven
Afb. 163
Swing/Blues: SD-kaart erin schuiven
De SD-kaart in pijlrichting met de afgesneden hoek naar beneden » afb. 162
resp. naar rechts » afb. 163 gericht inschuiven , tot deze "vergrendelt".
Voor het verwijderen van de SD-kaart in het hoofdmenu Media de functie-
toets
Veilig verwijderen
resp.
SD-kaart veilig uithalen
aantippen.
Op de ingestoken SD-kaart drukken. De SD-kaart "springt" in de verwijder-
positie.
VOORZICHTIG
Geen SD-kaarten met afgebroken schuif voor de schrijfbeveiliging gebruiken
- gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Bij gebruik van SD-kaarten in een adapter kan de SD-kaart tijdens het rijden
door het bewegen van de wagen uit de adapter vallen.
USB-ingang
Inbouwplaats van de USB-ingang en informatie over het gebruik ervan » pag.
78.
Op de USB-ingang kan een audiobron rechtstreeks of via een verbindingskabel
worden aangesloten.
Voor het aansluiten de USB-audiobron in de betreffende ingang steken.
Voor het verwijderen van de USB-audiobron in het hoofdmenu Media de
functietoets
Veilig verwijderen
resp.
USB-apparaat veilig verw.
aantippen.
De audiobron uit de betreffende USB-ingang trekken.
USB-audiobron laden
Bij ingeschakeld contact wordt na het aansluiten van de USB-audiobron het
opladen automatisch gestart (geldt voor audiobronnen waarbij opladen via de
USB-stekker mogelijk is).
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opladen via het stroomnet ver-
schillen.
Afhankelijk van het verbonden externe apparaat en van de frequentie van het
gebruik kan de laadstroom mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen mogelijk niet herkennen dat ze
worden opgeladen.
VOORZICHTIG
USB-verlengkabels of adapters kunnen de werking van de aangesloten audio-
bron negatief beïnvloeden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
AUX-ingang
Inbouwplaats van de AUX-ingang » pag. 78.
Voor het aansluiten de stekker van de AUX-audiobron in de betreffende bus
steken.
Voor het verwijderen de stekker van de AUX-audiobron lostrekken.
135
Media
VOORZICHTIG
De AUX-ingang mag alleen voor externe audio-apparaten worden gebruikt!
Als de op de AUX-ingang aangesloten audiobron is voorzien van een adapter
voor externe voeding, kan het voorkomen dat het geluid wordt gestoord.
Let op
Voor de AUX-ingang wordt een jackplugstekker 3,5 mm (Stereo Jack) ge-
bruikt.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bluetooth
®
-speler
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobestanden van een aangesloten
Bluetooth
®
-speler met het A2DP- resp. AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten via Bluetooth
®
worden ge-
koppeld, maar slechts één daarvan kan als Bluetooth
®
-speler worden gebruikt.
Aansluiten/verwijderen
Voor het aansluiten van de Bluetooth
®
-speler de speler op het infotainment
aansluiten - dezelfde aanwijzingen voor het koppelen van het infotainment
met een telefoon opvolgen » pag. 145.
Voor het verwijderen van de Bluetooth
®
-speler de verbinding in de lijst met
gekoppelde apparaten beëindigen » pag. 145.
Bluetooth
®
-speler vervangen (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
Wanneer men een Bluetooth
®
-speler, die tegelijkertijd als telefoon met het in-
fotainment verbonden is, wil vervangen, dan verschijnt hierover een betreffen-
de melding in het infotainmentbeeldscherm.
De verbinding met de actueel verbonden Bluetooth
®
-speler beëindigen en de
koppelingsprocedure herhalen » pag. 145, Beheer gekoppelde externe appa-
raten.
Apple-apparaat (geldt voor het infotainment Swing):
Is een Apple-apparaat als Bluetooth
®
-speler verbonden en wordt deze op de
USB-ingang aangesloten, dan wordt de Bluetooth
®
-verbinding niet verbroken.
Indien de weergave wordt afgebroken, moet de weergave opnieuw worden
gestart. Pas als USB als audiobron wordt geselecteerd, wordt het Apple-appa-
raat als Bluetooth
®
-speler verwijderd. Hierover verschijnt een betreffende mel-
ding op het infotainmentbeeldscherm.
Als een Apple-apparaat op de USB-ingang is aangesloten en de weergave is in-
geschakeld, kan dit apparaat niet als Bluetooth
®
-speler worden verbonden.
Hierover verschijnt een betreffende melding op het infotainmentbeeldscherm.
VOORZICHTIG
Is met het infotainment een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto
verbonden, dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth
®
mogelijk.
WLAN
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Het infotainment maakt het mogelijk, audiobestanden van een via het WLAN
van het apparaat verbonden extern apparaat af te spelen.
Een extern apparaat, dat de DLNA-technologie (Digital Living Network Allian-
ce) ondersteunt, met het WLAN van het infotainment verbinden » pag. 151.
Eventueel in het aangesloten apparaat de UPnP-applicatie (Universal Plug
and Play), die de weergave mogelijk maakt, starten.
De audiobron
WLAN
kiezen.
136
Infotainment
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Amundsen,
Bolero
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
MTP
Apparaten met
het besturings-
systeem Android
of Windows Pho-
ne (mobiele tele-
foon, tablet)
Apple
Apparaten met
het besturings-
systeem iOS (iP-
hone, iPod)
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio
9 en 10
wma 384 kbit/s
96 kHz
m3u
pls
wpl
m3u8
asx
WAV wav
Door het
formaat be-
paald (ca.
1,5 Mbit/s)
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3
mp3
320 kbit/s
48 kHz
MPEG-2 en 4
aac; mp4;
m4a
FLAC;
OGG-Vorbis
flac; ogg
Door het
formaat be-
paald (ca.
5,5 Mbit/s)
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
137
Media
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Swing
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appara-
ten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,4)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Blues
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD; SDHC
FAT16
VFAT
FAT32
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appara-
ten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
138
Infotainment
Afbeeldingen
Viewer
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
Afb. 164
Afbeeldingen: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken en vervolgens
de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 164
Selecteren van de afbeeldingenbron
Map-/beeldlijst
Weergave van het vorige beeld
Starten van diashow
Stoppen van diashow
Weergave van het volgende beeld
Instellingen van het menu Afbeeldingen
Draaien van het beeld 90° naar links
Draaien van het beeld 90° naar rechts
Weergave van de uitgangsbeeldgrootte (met behoud van het beeldfor-
maat)
Routegeleiding naar GPS-coördinaten (de weergave vindt alleen plaats, zo-
lang de afbeelding de GPS-coördinaten bevat) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen) » pag. 168
A
Doorbladeren aansturen
Functie Handeling
Weergave van het volgende
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
links (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Weergave van het vorige
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
rechts (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Vergroting van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze uit elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar rechts
Verkleinen van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar links
Beweging van afbeelding bij
vergrote weergave
Vingerbeweging over het beeldscherm in de
gewenste richting
Kantelen met 90°
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
links- resp. rechtsom bewegen (bij uitgangs-
weergave)
Aantippen van of
Maximale vergroting van de
weergave
Dubbel met vinger tikken op het beeld-
scherm
Weergave van de uitgangs-
beeldgrootte (met behoud van
het beeldformaat)
Opnieuw dubbel met vinger op het beeld-
scherm tikken
Drukken op draaiknop
VOORZICHTIG
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door
aangesloten Apple-apparaten niet ondersteund.
139
Afbeeldingen
Ondersteunde afbeeldingbronnen en bestandsformaten
Ondersteunde afbeeldingbronnen
Bron Type Specificatie
Bestandssys-
teem
SD-kaart
Standaardfor-
maat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-apparaten
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware)
USB 1.x; 2.x en 3.x
of hoger met de
ondersteuning
van USB 2.x
Ondersteunde bestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuffix
Max. resolutie
(Megapixel)
BMP bmp 4
JP(E)G jpg; jpeg 4; 64
GIF gif 4
PNG png 4
Let op
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt 20 MB.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde afbeeldingbronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Media Command
Bediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Amundsen.
De functie Media Command maakt het mogelijk, de weergave van audiobe-
standen of video's van maximaal twee tablets, die via WLAN met het infotain-
ment verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
De functie Media Command maakt de bediening mogelijk van tablets met het
besturingssysteem Android of iOS.
Tablet met het infotainment verbinden
De hotspot (WLAN) van het infotainment inschakelen (de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hot-
spot
aantippen).
WLAN in de tablet inschakelen.
Een WLAN-verbinding op de tablet opbouwen » pag. 151, Hotspot (WLAN).
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Command starten.
VOORZICHTIG
Zijn meerdere apparaten via WLAN met het infotainment verbonden, dan be-
staat het risico dat de kwaliteit van de WLAN-verbinding en zo doende ook de
functie van de Media Command belemmerd wordt.
Hoofdmenu
Afb. 165
Hoofdmenu: een tablet / twee tablets
140
Infotainment
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 165
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Weergave-aansturing
Beeld uit de weergegeven video
Naam van de bediende tablet / Wisselen naar het hoofdmenu van de twee-
de tablet (bij weergegeven symbool )
Verhogen/verlagen van het volume van de tablet
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de eerste tablet (symbool
)
Weergave van het hoofdmenu en bediening van de tweede tablet (sym-
bool
)
Keuze van de weergavebron
WLAN-instellingen » pag. 116
Bron selecteren en weergave aansturen
Voor de keuze van de weergavebron in het hoofdmenu de functietoets
aantippen en de bron-tablet kiezen.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titelweergave op de beide ta-
blets op hetzelfde moment.
De weergave kan via het infotainment of via elke tablet, en zelfs onafhankelijk
van elkaar, aangestuurd worden. Daardoor bestaat de mogelijkheid, op de ta-
blets tegelijkertijd verschillende titels af te spelen.
Weergave-aansturing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van
(na 3 s na de start van de titelweerga-
ve)
A
B
C
D
E
F
G
Functie Handeling
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van
(binnen 3 s na de start van de titel-
weergave)
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 165 op pag. 140 mogelijk.
Let op
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om audiobestanden of video's
vanaf een in de tablet gestoken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze
titels kan beperkt zijn.
Ondersteunde bestandsformaten
Type Formaat
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10
(H264)
XVID
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3 (mp3)
AAC (4,1+)
M4A (4,1+)
OGG
FLAC
WAV (4,1+)
141
Media Command
Telefoon
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt niet voor het infotainment Blues.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een met het infotainment via Blue-
tooth
®
verbonden telefoon.
Zijn met het infotainment telefoons met meerdere simkaarten verbonden, dan
kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoons worden aan-
genomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
Het infotainment maakt het mogelijk om te kiezen of men met tekstberichten
van de basistelefoon (indien dit door de telefoon wordt ondersteund) of met
tekstberichten van de simkaart die in de externe module is gestoken wil wer-
ken.
Geldt voor het infotainment Swing
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een met het infotainment via Blue-
tooth
®
verbonden telefoon.
Is met het infotainment een telefoon met meerdere simkaarten verbonden,
dan kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoon worden
aangenomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
ATTENTIE
Altijd de algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen voor het
bedienen van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen.
VOORZICHTIG
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar.
Mogelijke verbindingstypen
Afhankelijk van het aantal verbonden Bluetooth
®
-apparaten en het verbindingstype zijn de volgende functies beschikbaar.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
HFP (binnenkomende oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Geldt voor het infotainment Swing
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen),
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
142
Infotainment
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
Afb. 166
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
of: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 166
Naam van de verbonden telefoon
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool
)
Symbool van de basistelefoon
(door aantippen wordt de lijst met gekop-
pelde telefoons weergegeven)
Verwisselen van de basistelefoon door de extra telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactlijst afhankelijk van het verbindingstype
» pag. 146
Weergave van een lijst met tekstberichten (sms) (bij nieuwe tekstberich-
ten verschijnt bij de functietoets het aantal berichten)
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast de
functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 118
A
B
C
D
E
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Ontvangen sms
De pincode van de in het CarStick-apparaat gestoken simkaart is niet in-
gevoerd
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Swing.
Afb. 167
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden
ingedrukt.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 167
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
F

A
B
C
143
Telefoon
Kiezen van het noodoproepnummer
1)
resp. functietoets van het favoriete
contact » pag. 147
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactenlijst
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast de
functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 123
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Koppeling en verbinding
Inleiding
Het bereik van de verbinding tussen de telefoon en het infotainment is beperkt
tot het interieur van de wagen.
Om een telefoon met het infotainment te kunnen verbinden, moeten de beide
apparaten met elkaar via Bluetooth
®
worden gekoppeld.
De koppelingsprocedure is afhankelijk van het aantal reeds verbonden tele-
foons.
Afhankelijk van het infotainmenttype kunnen maximaal 20 externe apparaten
worden gekoppeld. Na het bereiken van het maximale aantal wordt door de
koppeling van het volgende externe apparaat het langst niet-gebruikte appa-
raat vervangen.
Voor het verbinden met een al gekoppelde telefoon hoeft er niet te worden
gekoppeld. Het is voldoende om de telefoon in de lijst met gekoppelde tele-
foons op te zoeken en de verbinding te maken.
D
ATTENTIE
De koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment alleen
bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
Voorwaarden voor de koppeling
Afb. 168
QR-code met verwijzing naar de
ŠKODA-internetpagina's
De telefoon kan onder de volgende voorwaarden met het infotainment wor-
den gekoppeld.
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth
®
-functie van het infotainment en van de telefoon is inge-
schakeld.
De zichtbaarheid van het infotainment en de telefoon is ingeschakeld.
De telefoon bevindt zich binnen het bereik van het Bluetooth
®
-signaal van
het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Met het infotainment is geen extern apparaat via Apple CarPlay verbon-
den.
De koppeling kan zowel vanaf het infotainment als vanaf de telefoon worden
uitgevoerd.
Tijdens de koppelings- en verbindingsprocedure worden op het infotainment-
beeldscherm en op het telefoondisplay aanwijzingen weergegeven. Deze mel-
dingen dienen in acht te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd
(bv. goedkeuring voor het importeren van contacten, verbinding van de Blue-
tooth
®
-speler enz.).
1)
In enkele landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
144
Infotainment
Compatibiliteit en update
Door het inlezen van de QR-code » afb. 168 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, kan informatie over de compatibiliteit van de tele-
foons en beschikbare updates voor het Bluetooth
®
van het infotainment wor-
den weergegeven.
http://go.skoda.eu/infotainment
Koppelings- en verbindingsprocedure
Telefoon met het infotainment koppelen
Beschikbare externe Bluetooth
®
-apparaten in de telefoon opzoeken.
Het infotainment selecteren (de naam van het infotainment kan in het hoofd-
menu Telefoon door aantippen van de functietoets
Bluetooth
Naam:
).
worden gecontroleerd).
De pincode bevestigen en zo nodig invoeren en bevestigen om de koppeling
te bevestigen.
De telefoon wordt met het infotainment verbonden of alleen gekoppeld, en
wel afhankelijk van het aantal reeds verbonden externe apparaten » pag. 142.
Infotainment met de telefoon koppelen
Indien geen telefoon met het infotainment is verbonden, de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen resp. de
toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantip-
pen.
Indien een telefoon met het infotainment is verbonden, dan in het hoofdme-
nu Telefoon de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
In de lijst met gevonden externe Bluetooth
®
-apparaten de gewenste telefoon
kiezen.
De pincode bevestigen (zo nodig invoeren en bevestigen), om de koppeling
te bevestigen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de koppelings- en verbindingspro-
cedure meldingen en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervan-
ging van het verbonden externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Mogelijke verbindingstypen voor telefoons » pag. 142.
Beheer gekoppelde externe apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde app.
aantippen.
In de lijst met gekoppelde externe apparaten kunnen bij de afzonderlijke exter-
ne apparaten de volgende symbolen voor de Bluetooth
®
-profielen verschijnen.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
grijs Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
grijs
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
wit Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Geldt voor het infotainment Swing
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
wit Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
wit
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
groen Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Verbinding opbouwen
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de verbindingsprocedure meldingen
en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervanging van het verbon-
den externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
145
Telefoon
Verbinding verbreken
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Wissen van het gekoppelde externe apparaat
Om te wissen een van de volgende functietoetsen aantippen.
- Wissen van alle externe apparaten
- Wissen van het gewenste externe apparaat
Het wissen door het aantippen van de functietoets
Wissen
bevestigen.
Telefoonfuncties
Telefoonnummer invoeren en kiezen
Telefoonnummer invoeren en kiezen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het numerieke toetsenbord ingeven.
Het ingegeven nummer door aantippen van de functietoets
selecteren.
Functietoetsen van het numerieke toetsenbord
Ingeven van het laatst gekozen nummer / keuze van ingegeven telefoon-
nummer
Noodoproep (geldt alleen voor sommige landen)
Pechoproep in geval van pech
Informatie-oproep (informatie betreffende de producten en diensten
van het merk ŠKODA)
Keuze van het voicemailnummer (voor het infotainment Swing wordt de
functie niet ondersteund)
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Weergave van de functietoetsen voor de beweging van de cursor in
de invoerregel
Nood-, pech- en informatie-oproep
Als er geen nood-, pech- resp. informatie-oproep kan worden gedaan, dan een
afspraak maken bij de ŠKODA Servicepartner.
Bij actieve Care Connect » pag. 16 online-diensten vindt de verbindingsop-
bouw met het nood-, pech- of informatienummer plaats via deze dienst.
Alle wissen
resp.
Alle
Contact via numerieke toetsenbord zoeken
Het numerieke toetsenbord kan ook voor het zoeken van een contact worden
gebruikt.
Indien bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan worden naast het numerieke
toetsenbord de contacten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Voicemailbox (geldt niet voor het infotainment Swing)
Voor het kiezen van het voicemailboxnummer de functietoets aantippen
of op het numerieke toetsenbord de functietoets ingedrukt houden.
Als het voicemailboxnummer niet wordt geïmporteerd of als dit niet is inge-
voerd, dan kan dit als volgt worden ingevoerd of gewijzigd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Voicemail-
nummer:
aantippen.
Let op
Het numerieke toetsenbord kan ook tijdens een telefoongesprek worden
weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
Afb. 169 Amundsen, Bolero: Lijst met telefooncontacten / contactde-
tails
146
Infotainment
Afb. 170 Swing: Lijst met telefooncontacten / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, er wordt een lijst
met de telefooncontacten weergegeven » afb. 169 resp. » afb. 170 -
Als de basistelefoon met het infotainment is verbonden, dan worden de tele-
fooncontacten uit deze telefoon gebruikt.
Functietoetsen
Contact zoeken
Keuze van een telefoonnummer in de lijst met telefooncontacten (indien
een telefooncontact meerdere telefoonnummers bevat, wordt na de keu-
ze van het contact een menu met de voor dit contact opgeslagen tele-
foonnummers getoond)
Weergave van de contactdetails
Keuze van het telefoonnummer in de contactdetails
Bewerken van het telefoonnummer van het contact voordat er wordt ge-
beld
Infotainment Amundsen, Bolero:
Voorlezen van de contactnaam door de gegenereerde infotainmentstem
Openen van het menu voor het verzenden van een tekstbericht (sms)
Infotainment Amundsen:
Begin van de routegeleiding naar het contactadres
Lijst importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon met het infotainment begint
het importeren van de telefooncontacten in het infotainmentgeheugen. Het
importeren kan ook meerdere minuten duren.
A
B
C
In het telefoonboek van het infotainment zijn 2.000 vrije geheugenplaatsen
voor geïmporteerde telefooncontacten beschikbaar. Elk contact kan maximaal
5 telefoonnummers bevatten.
Het aantal geïmporteerde contacten kan in het menupunt
Gebruikersprofiel
Contacten importeren:
resp.
Cont. import.
worden bepaald.
Als er tijdens het importeren een fout optreedt, verschijnt op het beeldscherm
een overeenkomstige melding.
Lijst updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het infotainment wordt de lijst
automatisch geüpdatet.
Het updaten kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Contacten
importeren:
resp.
Cont. import.
aantippen.
Beheer voorkeurscontacten (favorieten)
Afb. 171
Amundsen, Bolero: Favoriete
contacten
Afb. 172
Swing: Favoriete contacten
147
Telefoon
Functietoets voor noodoproep
Wanneer de wagen niet met de toetsen van de Care Connect-dienst » pag. 16
is uitgerust, wordt op de positie van de eerste functietoets in de eerste favor-
ietengroep de functietoets voor een noodoproep weergegeven. In enkele
landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
Het is mogelijk om een andere nummer van het favoriete contact aan de func-
tietoets toe te wijzen.
Om het noodoproepnummer weer in te stellen, is het noodzakelijk de telefoon
uit de lijst met gekoppelde externe apparaten te wissen » pag. 145 en opnieuw
te koppelen en te verbinden.
Favoriet toekennen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 171
resp.» afb. 172 aantippen.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Verbinding met een favoriet maken
De functietoetsen voor voorkeurscontacten maken het direct kiezen van het
telefoonnummer van het contact mogelijk.
De favorieten zijn in twee geheugengroepen beschikbaar.
Voor het wisselen van geheugengroep de functietoets
B
» afb. 171 resp. de
functietoets
» afb. 172 aantippen en de gewenste groep selecteren.
Voor het kiezen de bezette functietoets
A
» afb. 171 aantippen.
Toegekende favoriet wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 171 inge-
drukt houden.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Favoriet wissen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Favorieten
beheren
aantippen.
De gewenste functietoets van het favoriete contact aantippen en het wissen
bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantippen van de functietoets
Alle
wissen
/
Alle
en het bevestigen van het wissen worden gewist.
Oproeplijst
Afb. 173 Amundsen, Bolero: Oproeplijst / contactdetails
Afb. 174
Swing: Oproeplijst / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een op-
roeplijst weergegeven » afb. 173 resp. » afb. 174 - .
De oproeplijst kan ook tijdens een telefoongesprek worden weergegeven.
Functietoetsen
Instelling van de weergave afhankelijk van de soort oproep
Alle
- Lijst met alle oproepen
Gemiste oproepen
/
Gemiste
- Lijst met gemiste oproepen
A
148
Infotainment
Gekozen nrs.
/
Gekozen
- Lijst van gekozen nummers
Beantw. opr.
/
Beantwoorde
- Lijst met beantwoorde oproepen
Kiezen van het contactnummer / het telefoonnummer
Symbolen voor de oproepsoort
- Beantwoorde oproep
- Uitgaande oproep
- Gemiste oproep
Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen (geldt
niet voor het infotainment Swing)
Weergave van de contactdetails » afb. 173 -
C
- Contactnummer kiezen
- Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen
(geldt niet voor het infotainment Swing)
Telefoongesprek
Afhankelijk van de gesprekscontext kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Keuze beëindigen / binnenkomende oproep afwijzen / oproep beëindi-
gen
Inkomende oproep aannemen / naar wachtend gesprek terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Gesprek in de wacht zetten
Microfoon uit-/inschakelen
Infotainment Amundsen, Bolero:
Conferentie tot stand brengen » pag. 149
Oproepdetails tonen (voor zover het contact in de lijst is opgeslagen)
» pag. 146
Handsfreeset uit-/inschakelen (gesprek naar de telefoon/naar het
infotainment omschakelen)
Voor het uitschakelen van de handsfreeset, in het hoofdmenu Telefoon de
functietoets
Handsfree bellen
tijdens het voeren van een gesprek aantip-
pen.
Voor het inschakelen van de handsfreeset, de functietoets tijdens een ac-
tief gesprek aantippen.
B
Conferentie
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
De conferentie is een gezamenlijk telefoongesprek met minimaal 3 en maxi-
maal 6 deelnemers.
Conferentie starten/extra deelnemers oproepen
Gedurende een oproep/een conferentie de volgende oproep uitvoeren.
of: De nieuwe binnenkomende oproep beantwoorden door de functietoets
aan te tippen.
Om de conferentie te starten resp. naar de conferentie terug te keren, de
functietoets aantippen.
Actieve conferentie
Tijdens een actueel conferentiegesprek verschijnt op het scherm de gespreks-
duur. Contextafhankelijk kunnen de volgende functies worden gekozen.
Conferentie vasthouden - Conferentie tijdelijk verlaten (deze wordt op
de achtergrond voortgezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Conferentiedetails weergeven
Conferentiedetails
Tijdens de actuele conferentie de functietoets
aantippen.
Er wordt een lijst van de andere conferentiedeelnemers getoond. Afhankelijk
van het telefoontype kunnen de volgende functies worden gekozen.
Deelnemerdetails weergeven
Gesprek met een deelnemer buiten de conferentie om
Gesprek met een conferentiedeelnemer beëindigen
149
Telefoon
Tekstberichten (Sms)
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
Afb. 175
Hoofdmenu tekstberichten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, het hoofdmenu
voor tekstberichten wordt getoond » afb. 175.
Afhankelijk van het type verbonden telefoon kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Openen van een lijst met sjablonen voor snel antwoorden
Nieuwe sms
- Schrijven en verzenden van het bericht
Inkomend
- Openen van een lijst met ontvangen berichten
Verzonden
- Openen van een lijst met verzonden berichten
Uitgaand
- Openen van een lijst met berichten die niet zijn verzonden
Sjablonen
- Openen van een lijst met concepten (berichten in bewerking)
Gewist
- Openen van een lijst met gewiste berichten
Nieuw tekstbericht
Opstellen en verzenden van bericht
In het hoofdmenu voor tekstberichten de functietoets aantippen » afb. 175
op pag. 150.
Een tekstbericht schrijven en bevestigen, er wordt een weergave van het
tekstbericht getoond.
De functietoets aantippen.
De ontvanger van het bericht uit de getoonde contactenlijst selecteren of de
functietoets aantippen en het telefoonnummer ingeven.
Om verdere ontvangers toe te voegen, de functietoets aantippen.
A
Om het tekstbericht te versturen, de functietoets aantippen.
Weergave van tekstbericht
Nadat de weergave van het bericht is geopend, kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Opslaan van het bericht als concept
Openen van een lijst met sjablonen met de mogelijkheid om de gemar-
keerde tekst door het gekozen sjabloon te vervangen
Openen van de contactenlijst
Het bericht kan worden gewijzigd, door het bericht in de weergave aan te ra-
ken.
Contactenlijst
Nadat de contactenlijst is geopend, kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Toevoegen van een contact aan de ontvangerlijst
Ingeven van het telefoonnummer
Terugkeren naar weergave van bericht
Door aantippen van de functietoets
Zoeken
wordt een lijst met beschikbare te-
lefooncontacten weergegeven.
Na het kiezen van het contactnummer of ingeven van het telefoonnummer
verschijnt op het beeldscherm de ontvangerlijst.
Ontvangerlijst
Door het aantippen van een van de functietoetsen kunnen de volgende func-
ties worden uitgevoerd.
Weergave van de contactenlijst met de mogelijkheid om verdere ont-
vangers van het bericht toe te voegen/te verwijderen (om terug te keren
naar de ontvangerlijst de functietoets aantippen)
Verwijderen van het contact uit de ontvangerlijst
Verzenden van bericht
Terugkeren naar weergave van bericht
150
Infotainment
Ontvangen tekstbericht
Bij ontvangst van een nieuw bericht wordt naast de functietoets het aantal
van de nieuw ontvangen berichten en tegelijk in de statusregel het symbool
weergegeven.
Voor het openen van een lijst met ontvangen berichten in het hoofdmenu
Telefoon de functietoets aantippen.
Een bericht kiezen.
De inhoud van het bericht en het volgende menu worden weergegeven.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Weergave van een menu met overige opties
Antwoorden met sjabloon
- Beantwoording met een sjabloon
Nummers weergeven
- Herkenning van de telefoonnummers in het bericht
inclusief het contactnummer (herkende nummers kunnen direct worden
gekozen resp. vóór het bellen worden bewerkt of hieraan kan een be-
richt worden verzonden)
Doorsturen van een bericht, met de optie om het bericht nog vóór het ver-
zenden aan te passen
Antwoord aan de afzender via een bericht
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Hotspot (WLAN)
Inleiding
Geldt voor het infotainment Amundsen.
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de weergave van audiobestanden
in het menu Media (indien het aangesloten externe apparaat dit mogelijk
maakt) of voor de bediening van het infotainment via een applicatie in het ex-
terne apparaat (bv. ŠKODA Media Command) worden gebruikt.
Voorwaarde voor de WLAN-functie is, dat het contact is ingeschakeld. Na het
inschakelen van het contact verschijnt de laatst gebruikte WLAN-verbinding.
Het is mogelijk om maximaal 8 externe apparaten op de infotainment-hotspot
aan te sluiten en tegelijkertijd het infotainment met de hotspot van een ander
extern apparaat te verbinden.
Extern apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment
verbinden
Infotainment-hotspot in-/uitschakelen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
Mobiele hotspot
aantippen.
Infotainment-hotspot instellen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
Instellingen hotspot
aantippen.
De instelling van de benodigde menupunten in het volgende menu uitvoeren.
Veiligheidsniveau:
- Verbindingsbeveiliging WPA2 altijd ingesteld
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de
infotainment-hotspot
De functietoets
Opslaan
aantippen, om de ingestelde parameters van de info-
tainment-hotspot op te slaan.
Verbinding opbouwen
In het externe apparaat WLAN inschakelen en beschikbare hotspots zoeken.
De infotainment-hotspot kiezen.
151
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Het vereiste, in het menupunt

WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen
hotspot
SSID: ...
ingestelde wachtwoord invoeren.
Het tot stand brengen van de verbinding bevestigen.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op de infotainment-hotspot
via WPS inschakelen.
Let op
Indien het externe apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment is
verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding van het externe apparaat
niet mogelijk.
Infotainment met de hotspot (WLAN) van het externe apparaat
verbinden
Afb. 176
Lijst met beschikbare WLAN-
netwerken
Voor het in-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment de toets

indrukken en vervolgens de functietoets →
WLAN
WLAN
WLAN
aan-
tippen.
Beschikbare hotspots tonen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
1)
aantippen.
Bij ingeschakelde WLAN-functie wordt een lijst met de beschikbare of eerder
verbonden hotspots met de volgende informatie en functietoetsen weergege-
ven » afb. 176.
Zoeken naar beschikbare hotspots
In-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment
Automatisch tot stand brengen van de beveiligde verbinding met de hot-
spot door middel van WPS
Handmatig naar hotspots zoeken en verbinding opbouwen
Functietoetsen van de beschikbare hotspots
Verbreken van de verbinding met de actueel verbonden hotspot door het
wissen van het toegangswachtwoord uit het infotainmentgeheugen (de
functietoets wordt alleen weergegeven als een verbinding tot stand is ge-
bracht)
Actuele verbinding
WLAN-sterkte van de hotspot van het externe apparaat
Verbinding opbouwen
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven, eventueel de lijst door het aan-
tippen van de functietoets
Zoeken
-
A
» afb. 176 actualiseren.
De gewenste hotspot kiezen en het wachtwoord invoeren.
Verbinding handmatig zoeken en tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven.
De functietoets
Handmatige instellingen
aantippen en de benodigde hotspot-pa-
rameters instellen.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Als de parameters voor het zoeken correct zijn ingesteld en de hotspot be-
schikbaar is, dan wordt de verbinding tot stand gebracht.
A
B
C
D
E
F
1)
Zolang het infotainment met de hotspot van het externe apparaat is verbonden, wordt in deze functietoets
de naam hiervan aangegeven
152
Infotainment
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op het externe apparaat via
WPS inschakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Verbinding met de hotspot beëindigen
Bij de gewenste hotspot (WLAN) de toets

indrukken en vervolgens de
functietoets →
WLAN
WLAN
Wissen
aantippen.
Dataverbinding
Geldt voor het infotainment Amundsen.
Via de dataverbinding kan het infotainment met internet worden verbonden
» pag. 18, Internetverbinding.
De dataverbinding kan op een van de volgende manieren worden opgebouwd.
Dataverbinding via WLAN
Het infotainment met de hotspot van een extern apparaat met geactiveerde
datadiensten verbinden » pag. 152, Infotainment met de hotspot (WLAN) van
het externe apparaat verbinden.
Dataverbinding via CarStick
Voorwaarde voor de correcte werking is een in de CarStick aangebrachte mini
simkaart (standaardafmetingen 25x15 mm) met geactiveerde datadiensten.
Het CarStick-apparaat ondersteunt mobiele telefoonnetwerken met de stan-
daard 2G en 3G.
Voor de verbindingsopbouw als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In de voorste USB-ingang » pag. 78 de CarStick met aangebrachte simkaart
steken.
Wachten tot het controlelampje op de CarStick continu brandt.
Het infotainmentbeeldscherm aflezen en zo nodig het benodigde netwerk
van de dataprovider instellen.
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of
Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan moet
u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijktijdig
bevestigd.
De parameters van de telefoonprovider zijn instelbaar » pag. 116.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans dat
het CarStick-apparaat wordt beschadigd.
Let op
Aan het gebruik van de internetverbinding kunnen door de contractvoorwaar-
den van uw dataprovider kosten verbonden zijn.
153
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
SmartLink+
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero.
Afb. 177
Informatie over SmartLink op de
ŠKODA-internetpagina's
Door het lezen van de QR-code » afb. 177 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over het SmartLink systeem.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartlink
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde applicaties van een ex-
tern, via USB aangesloten apparaat op het infotainmentbeeldscherm weer te
geven en te bedienen.
SmartLink ondersteunt de volgende communicatiesystemen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
®
Door middel van de applicaties op het verbonden externe apparaat bestaat bv.
de mogelijkheid om navigatie te gebruiken, te telefoneren, muziek te luisteren
enz.
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele applicaties tijdens het rijden
niet of slechts beperkt mogelijk.
Afhankelijk van het type van het verbonden externe apparaat kunnen enkele
applicaties met de stem, via het infotainmentbeeldscherm, met de bedienings-
elementen van het infotainment of met de toetsen op het multifunctiestuur-
wiel worden bediend.
De spraakbediening van het aangesloten externe apparaat kan door het inge-
drukt houden van de toets

of het ingedrukt houden van de toets op het
multifunctiestuurwiel worden geactiveerd.
VOORZICHTIG
Voor de verbindingsopbouw is het noodzakelijk dat de datum en tijd in het in-
fotainment correct ingesteld zijn. Als de datum en tijd aan de hand van het
GPS-signaal worden ingesteld, dan kunnen bij een slechte ontvangst van het
GPS-signaal problemen met de verbindingsopbouw optreden.
Let op
Tijdens de verbindingsprocedure kunnen op het infotainmentbeeldscherm en
op het telefoondisplay aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen
moeten in acht worden genomen en eventueel worden bevestigd (bv. voor het
vrijgeven van de dataoverdracht, het vrijgeven van de contactimport, het vrij-
geven van de tekstberichten).
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bij enkele aangesloten apparaten is het voor een probleemloze werking van
de SmartLink-functie nodig, dat het aangesloten apparaat gedurende de totale
verbindingstijd "ontgrendeld" is.
Hoofdmenu
Afb. 178
Hoofdmenu: Geen verbinding / voorbeeld van een actieve ver-
binding
Voor het weergeven van het hoofdmenu SmartLink de toets

indrukken
en vervolgens de functietoets aantippen.
154
Infotainment
Hoofdmenu
Functietoetsen » afb. 178
Beschikbare communicatiesystemen
Actieve verbinding
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 119
Verbinding opbouwen
Het externe apparaat via een aansluitkabel op de USB-ingang aansluiten
» pag. 78.
In het hoofdmenu SmartLink het type communicatiesysteem
A
» afb. 178
resp. het aangesloten externe apparaat
B
» afb. 178 kiezen.
Verbreken van de actieve verbinding
Om de verbinding te beëindigen, in het hoofdmenu SmartLink de functie-
toets
aantippen.
of: De kabel van de USB-ingang losmaken.
Als de verbinding door het aantippen van de functietoets
is beëindigd, dan
moet de verbinding opnieuw tot stand worden gebracht als het externe appa-
raat weer wordt aangesloten.
Android Auto
Inleiding
De Android Auto-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Als een extern apparaat via Android Auto met het infotainment is verbonden,
dan worden alle op dat moment verbonden telefoons en de Bluetooth
®
-speler
losgekoppeld.
Het aan te sluiten externe apparaat bouwt automatisch een nieuwe telefoon-
verbinding via Bluetooth
®
als basistelefoon op.
A
B
Het aansluiten van een extra telefoon is tijdens de verbindingsduur niet moge-
lijk.
Een via Android Auto verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan is het
mogelijk dat deze door het starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Android Auto-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's van
Google, Inc.. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaarborgd.
Hoofdmenu
Afb. 179
Android Auto: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie in het gedeelte
A
Navigatieapplicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoongesprekken, ontvangen tekst-
berichten, opdrachten in de werkmap, weer en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en de optie om naar het
hoofdmenu SmartLink terug te keren
Starten van de applicatie
De functietoets van de betreffende applicatie aantippen om de applicatie te
starten.
Als naast de functietoets in het gedeelte
A
het symbool verschijnt, dan
wordt door het opnieuw aantippen van deze functietoets een lijst met verdere
applicaties getoond.
155
SmartLink+
Apple CarPlay
Inleiding
De Apple CarPlay-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
De dataverbinding is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
De spraakbediening is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar.
Een met het infotainment via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan via
het multifunctiestuurwiel en via weergaven op het MAXI DOT-display in het
menupunt
Telefoon
» pag. 53 worden bediend.
Een via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze door het starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie be-
eindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Apple CarPlay-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaar-
borgd.
Hoofdmenu
Afb. 180
Apple CarPlay: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie
Lijst met beschikbare applicaties
Verdere pagina's met applicaties (weergave van de volgende pagina door
zijdelingse vingerbeweging over het beeldscherm)
Afhankelijk van hoelang de functietoets wordt bediend:
Aantippen - Terugkeren naar het hoofdmenu Apple CarPlay
Vasthouden - Inschakelen van de spraakbediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu Apple CarPlay de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb. 180 selecteren.
MirrorLink
®
Inleiding
Afb. 181
Informatie over MirrorLink® op
de ŠKODA-internetpagina's
De MirrorLink
®
-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden opge-
bouwd.
A
B
156
Infotainment
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Voor het gebruik van het menu Telefoon moet de telefoon nog vóór het op-
bouwen van de MirrorLink
®
-verbinding via Bluetooth
®
met het infotainment
worden verbonden.
Een via MirrorLink
®
verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze niet door het starten van de routegeleiding in de MirrorLink
®
-applicatie
beëindigd.
Door het lezen van de QR-code » afb. 181 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de MirrorLink
®
-applicaties.
http://go.skoda.eu/connectivity
Hoofdmenu
Afb. 182
MirrorLink®: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink » pag. 154
Weergave van een lijst met actieve applicaties met de mogelijkheid deze
te beëindigen
Weergave van de laatst getoonde applicatie (zo lang een applicatie inge-
schakeld is / weergave van de displayinhoud van het aangesloten externe
apparaat
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 119
Lijst met applicaties
Verdere pagina's met applicaties (door met de vinger opzij te bewegen
over het beeldscherm worden verdere pagina's met applicaties weergege-
ven)
Applicatie is niet gecertificeerd voor bediening tijdens het rijden
Bediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu MirrorLink
®
de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb.
182 op pag. 157 selecteren.
De applicatie start en de volgende functietoetsen worden getoond.
Weergave van de functietoetsen boven/onder
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
®
Verbergen/weergeven van de functietoetsen (geldt voor het infotainment
Amundsen, Bolero)
De regelaar
indrukken.
Weergave van de actieve applicatie
In het hoofdmenu van de MirrorLink
®
-verbinding de functietoets
» afb. 182
op pag. 157 aantippen, de als laatste weergegeven applicatie wordt weerge-
geven.
Voor het weergeven van een andere applicatie moet in het hoofdmenu van de
MirrorLink
®
-verbinding de functietoets van de gewenste applicatie
A
» afb.
182 op pag. 157 worden aangetipt.
Beëindiging van de actieve applicatie
De functietoets aantippen.
De functietoets van de gewenste applicatie met het symbool aantippen.
Door het aantippen van de functietoets
Alle sluiten
worden alle actieve applica-
ties beëindigd die deze beëindiging ondersteunen.
Functieproblemen
Als er problemen met de MirrorLink
®
-verbinding optreden, dan kan in het
beeldscherm een van de volgende meldingen worden getoond.
A
B
157
SmartLink+
Storing: overdracht
- het externe apparaat losmaken en weer aansluiten
MirrorLink®-audio is niet beschikbaar
- het externe apparaat losmaken en weer aan-
sluiten
MirrorLink® is met dit mobiele apparaat slechts beperkt beschikbaar.
- het aangesloten
apparaat kan niet tijdens het rijden worden gebruikt
Het mobiele apparaat is geblokkeerd. Het mobiele apparaat deblokkeren om MirrorLink® te
gebruiken, alstublieft
- het aangesloten externe apparaat "deblokkeren"
De app kan niet worden gestart of werkt niet.
- het externe apparaat losmaken en
weer aansluiten
ŠKODA OneApp applicatie
Inleidende informatie
Afb. 183
Informatie over de ŠKODA On-
eApp applicatie op de ŠKODA-
internetpagina's
Met een met het infotainment verbonden mobiele telefoon is het mogelijk in
de ŠKODA OneApp applicatie rijgegevens te bewerken en te analyseren.
De ŠKODA One App applicatie is in de onlineshops App Store en Google Play
verkrijgbaar.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 183 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de ŠKODA One App applicatie.
http://go.skoda.eu/skodaoneapp
Voor de volledige werking van de ŠKODA OneApp applicatie moet de data-
overdracht van externe apparaten zijn ingeschakeld.
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten op de
toets

drukken en vervolgens de functietoets →
Dataoverdracht mobiele
apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
Let op
Enkele functies van de applicatie zijn mogelijk niet in alle landen beschikbaar, er
kan eventueel een functiebeperking tijdens het rijden bestaan » pag. 101, Mobi-
ele telefoons en applicaties.
Verbinding met het infotainment maken
De mobiele telefoon kan worden verbonden met het infotainment via de func-
tie SmartLink of via WLAN.
Verbinding via SmartLink
Het contact inschakelen.
De verbinding via SmartLink (resp. MirrorLink
®
) opbouwen » pag. 154.
In de lijst met beschikbare applicaties de ŠKODA OneApp applicatie selecte-
ren.
Afhankelijk van het type aangesloten mobiele telefoon kunnen enkele applica-
ties met de stem, via het infotainment of via de toetsen op het multifunctio-
neel stuurwiel worden bediend.
Na de verbindingsopbouw kan de inhoud van de applicatie op het infotain-
mentbeeldscherm worden weergegeven.
Een eventuele verbinding van de mobiele telefoon met het infotainment via
WLAN wordt na het opbouwen van de verbinding via SmartLink beëindigd.
Verbinding via WLAN (geldt voor het infotainment Amundsen)
Het contact inschakelen.
De WLAN-verbinding tot stand brengen » pag. 151.
Op de mobiele telefoon de ŠKODA OneApp applicatie starten.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken.
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de ŠKODA OneApp applicatie beëindigen.
De mobiele telefoon losmaken van de USB-ingang resp. de WLAN-verbin-
ding beëindigen.
158
Infotainment
Navigatie
Inleidende informatie
Navigatie - Werkingsverloop
Geldt voor het infotainment Amundsen.
De routegeleiding wordt als volgt gestart.
Een nieuw reisdoel opzoeken/invoeren of een van de opgeslagen reisdoelen
selecteren.
In de reisdoeldetails het starten van de routegeleiding bevestigen, eventueel
de routeopties instellen.
Het favoriete routetype selecteren, als het infotainment dit verlangt.
Er volgt een routeberekening en de routegeleiding start.
De routegeleiding vindt plaats met behulp van grafische rijadviezen en naviga-
tiemeldingen.
Het is mogelijk om tijdens de routegeleiding andere reisdoelen aan de route
toe te voegen of om de route aan te passen.
Als een verkeersinformatiezender beschikbaar is, dan kan informatie over ver-
keersopstoppingen door het infotainment worden geanalyseerd en eventueel
een alternatieve route worden aangeboden.
Als van de route wordt afgeweken, wordt de route opnieuw berekend.
GPS-satellietsignaal
Het infotainment maakt voor de routegeleiding gebruik van het GPS-satelliet-
signaal (Global Positioning System).
Buiten het bereik van het GPS-satellietsignaal (bv. in het bos, in tunnels, par-
keergarages) voert het infotainment de routegeleiding slechts beperkt uit met
behulp van in de wagen aanwezige sensoren.
Het infotainment biedt de mogelijk om in het extra venster
Positie
» afb. 186 op
pag. 161 de volgende informatie over de actuele geografische wagenpositie
en over het satellietsignaal weer te geven.
Geografische lengte
Geografische breedte
Hoogte boven de zeespiegel
Aantal ontvangen/beschikbare satellieten
Als geen GPS-satellietsignaal beschikbaar is, worden geen waarden weergege-
ven.
Navigatiegegevens
Navigatiegegevensbron
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen, moet de originele SD-kaart
met de navigatiegegevens in de betreffende opening in de externe module zijn
gestoken » pag. 104.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verloren is, kan een nieuwe origi-
nele SD-kaart uit het programma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie niet.
Versie van de navigatiegegevens vaststellen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Navigatiegegevens updaten
We adviseren om de navigatiegegevens geregeld te actualiseren (bv. in ver-
band met nieuw aangelegde wegen, gewijzigde verkeerstekens).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel
importeren/updaten
Bij geactiveerde onlinediensten Infotainment Online » pag. 11 is het mogelijk
om de in het gebruikersprofiel op het ŠKODA Connect-portaal ingestelde bij-
zondere-reisdoelcategorieën te downloaden.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Online-up-
date
Oproepen
aantippen.
of: De toets

indrukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de categorieën bijzonde-
re reisdoelen weergegeven .
159
Navigatie
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
De functietoets
Oproepen
aantippen en de downloadprocedure bevestigen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
Hoofdmenu
Afb. 184
Navigatie: Hoofdmenu
Voor de weergave de toets

indrukken.
of: De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 184
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Zoeken/invoeren van een nieuwe
reisdoel
Er vindt een routegeleiding plaats - Het volgende menu wordt weerge-
geven
Routeplan
- Weergave van het routeplan » pag. 173
File vooruit
- Handmatige instelling van de verkeersopstopping » pag.
177
Reisd. ing.
- Zoeken/invoeren van een nieuw(e) reisdoel / tussenstop
» pag. 161
Routegeleiding stoppen
- Beëindiging van de routegeleiding » pag. 173
Het volgende menu wordt weergegeven:
Huidige positie opslaan
- Opslaan van de actuele wagenpositie als vlagge-
tjesreisdoel » pag. 165
Routes
- Weergave van de lijst met opgeslagen routes » pag. 174
Reisdoelen
- Weergave van de lijst met opgeslagen reisdoelen » pag. 165
Laatste reisdoelen
- Weergave van de lijst met de laatste reisdoelen waar-
heen een routegeleiding heeft plaatsgevonden » pag. 164
Thuisadres
- Routegeleiding naar het thuisadres » pag. 166
Zoeken naar bijzondere reisdoelen in de categorieën , en
Instellingen voor kaartweergave » pag. 168
Bediening van de Media/Radio-weergave
Weergave van de volume-instelling voor de navigatiemeldingen / herhaling
van de navigatiemelding » pag. 173
Instellingen van de Navigatie » pag. 119
Kaart
Afb. 185
Kaartbeschrijving
Op de kaart kunnen de volgende informatie en functietoetsen worden ge-
toond. » afb. 185
Wagenpositie
Route
Functietoetsen voor de kaartbediening » pag. 168
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoelen
Functietoets voor de weergave van een verkeersopstopping » pag. 176
Informatie over maximumsnelheid
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Reisdoelpositie
Thuisadres
Favorietenpositie
Informatie in de statusregel
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Afstand tot reisdoel
Route naar de tussenstop
Geschatte rijtijd tot het reisdoel
A
B
C
D
E
F
G
160
Infotainment
Geschatte rijtijd tot de tussenstop
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Extra venster
Afb. 186
Extra venster
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Split-
screen
aantippen.
Voor het selecteren van de inhoud van het splitscreen
A
» afb. 186 de func-
tietoets
aantippen en afhankelijk van de context een van de volgende me-
nu's selecteren.
Audio
- Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
Kompas
- Weergave van de actuele wagenpositie ten opzichte van de wind-
streken
Meestgebruikte routes
- Weergave van de drie meestgebruikte routes (als geen
routegeleiding plaatsvindt) » pag. 173
Manoeuv.
- Weergave van grafische rijadviezen (als een routegeleiding plaats-
vindt) » pag. 172
Positie
- Weergave van de geografische coördinaten van de actuele wagenpo-
sitie
Reisdoel zoeken en invoeren
Reisdoel/bijzonder reisdoel zoeken
Afb. 187 Reisdoel zoeken: Hoofdmenu / keuze van de zoekmodus
Afb. 188
Lijst met gevonden reisdoelen: In de navigatiegegevens / online
De functie maakt het zoeken naar reisdoelen of bijzonder reisdoelen (POI)
door het invoeren van trefwoorden mogelijk.
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisd. ing.
aantippen.
Indien geen menu voor het zoeken van een reisdoel wordt weergegeven,
maar een voor het ingeven via het adres of op de kaart, dan de functietoets
1
» afb. 187 aantippen.
161
Navigatie
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 187 resp. » afb. 188
Invoerregel
Afhankelijk van de zoekmodus worden de volgende symbolen weergege-
ven
- Weergave van de in de navigatiedatabase opgezochte reisdoelen
- Weergave van de online opgezochte reisdoelen
- Zoekselectie
1 - Zoeken naar een reisdoel of bijzonder reisdoel (POI) aan de hand van de
naam
2 - Reisdoel invoeren via het adres » pag. 162
3 - Online-bijzonder reisdoel zoeken
4 - Zoeken naar een bijzonder reisdoel op de route (alleen mogelijk als een
routegeleiding bezig is)
5 - Reisdoel invoeren in de kaart of met behulp van de GPS-coördinaten
» pag. 163
- Zoeken naar een reisdoel in de omgeving van het ingevoerde reisdoel
(na het selecteren in de reisdoeldetails » pag. 171)
Lijst met de laatste reisdoelen (geen teken ingevoerd) / lijst met uitge-
zochte reisdoelen
Alfanumeriek toetsenbord
Status van de online-diensten
Reisdoel in de navigatiegegeven zoeken
De functietoets
C
1
/
2
/
4
/
5
» afb. 187 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor de weergave van de opgezochte reisdoelen de functietoets
B
» afb.
187 aantippen.
Reisdoel online zoeken
De functietoets
C
3
» afb. 187 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor het opzoeken van reisdoelen aan de hand van de ingevoerde parame-
ters de functietoets
B
» afb. 187 aantippen.
A
B
C
D
E
F
Lijst met gevonden reisdoelen
In de lijst met gevonden reisdoelen worden maximaal 6 reisdoelen, met een
letter gemarkeerd, getoond.
In de navigatiegegevens gevonden reisdoelen.
Online gevonden reisdoelen.
Reisdoel via het adres ingeven
Afb. 189
Reisdoel via het adres ingeven: Hoofdmenu / lijst met gevon-
den plaatsen
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisd. ing.
aantippen.
Als het menu voor het invoeren van reisdoelen via het adres » afb. 189 -
niet wordt weergegeven, de functietoets
2
» afb. 187 op pag. 161 aan-
tippen.
Reisdoel ingeven
Het adres van het reisdoel ingeven en vervolgens bevestigen.
Tijdens het ingeven worden in de ingaveregel contextafhankelijk de betreffen-
de namen (bv. plaats- of straatnaam) voorgesteld. Er wordt de voorkeur gege-
ven aan reeds eerder ingegeven namen.
De huidige positie van het voorgestelde reisdoel, dat in de ingaveregel tussen
haakjes staat, kan op de kaart door het aantippen van de functietoets
Kaart
worden weergegeven.
162
Infotainment
Lijst met gevonden plaatsen
Het is mogelijk dat tijdens het ingeven van een plaatsnaam automatisch een
kaart met een lijst van plaatsen met dezelfde naam wordt aangegeven » afb.
189 - .
De lijst met gevonden plaatsen kan ook tijdens het ingeven van het adres door
het aantippen van de functietoets worden opgeroepen.
In de lijst met gevonden plaatsen worden maximaal 6 plaatsen, met een letter
gemarkeerd, getoond. Op de kaart zijn dan deze plaatsen met het symbool
en een letter gemarkeerd die overeenkomt met de letter in de lijst met gevon-
den reisdoelen.
Als er meerdere plaatsen werden gevonden, dan kan de lijst worden doorge-
bladerd, door de regelaar te draaien of de schuifknop te verschuiven.
Let op
Tijdens het ingeven van een plaatsnaam is het mogelijk om in plaats van een
straat het centrum van de ingegeven plaats als reisdoel te kiezen door het aan-
tippen van de functietoets
Centrum
.
Na het ingeven van de straatnaam kan het huisnummer of de kruising aan de
hand van de naam/het nummer van de straat die hierop uitkomt worden inge-
geven.
Reisdoel op kaart en met behulp van GPS-coördinaten ingeven
Afb. 190
Reisdoel ingeven: Reisdoelingave via het kaartpunt / via de
GPS-coördinaten
Kaart weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisd. ing.
aantippen.
Vervolgens de functietoets
5
» afb. 187 op pag. 161 aantippen.
Reisdoel via het punt invoeren
Tijdens het invoeren van een bestemming op de kaart kan de aangegeven
kaartschaal handmatig worden gewijzigd » pag. 169, Manieren om de kaart-
schaal handmatig te wijzigen.
Door het aanraken van het beeldscherm het gewenste reisdoel in het vizier
verschuiven » afb. 190 - .
Het invoeren van het reisdoel door het aantippen van de functietoets  be-
vestigen.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
De functietoets met de gewenste waarde van de GPS-coördinaten voor de
geografische breedte
en geografische lengte
aantippen » afb. 190 -
.
De gewenste waarde instellen en de reisdoelinvoer door het aantippen van
de functietoets

bevestigen.
Als in de navigatiegegevens van het infotainment informatie over ingevoerde
punten beschikbaar is, dan worden deze in plaats van de GPS-coördinaten aan-
gegeven (bv. adres
A
» afb. 190).
Reisdoel via het kaartpunt invoeren
Afb. 191
Menu na het aantippen van het
kaartpunt
Door het aantippen van de kaart worden het symbool en een menu met de
volgende menupunten (contextafhankelijk) weergegeven » afb. 191.
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 171
Weergave van de details van het bijzondere reisdoel / weergave van de
lijst met bijzondere reisdoelen (functietoets )
Begin van de routegeleiding naar het geselecteerde punt
A
B
163
Navigatie
Invoegen van het geselecteerde punt als volgende reisdoel in de actuele
routegeleiding
Begin van de routegeleiding naar de favoriet
Begin van de routegeleiding naar het thuisadres
Reisdoel zoeken in de omgeving van het geselecteerde punt » pag. 161
Definiëren van het startpunt voor de demo-modus (als deze ingescha-
keld is) » pag. 172
Tankstation, restaurant of parkeerplaats zoeken
Afb. 192
Lijst met gevonden tankstations: In de navigatiegegevens / on-
line
Afb. 193 Lijst met gevonden parkeerplaatsen: In de navigatiegegevens /
online
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot het snel opzoeken van tankstati-
ons, restaurants of parkeerplaatsen in de navigatiegegevens of online.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
resp. aantippen.
C
De functietoets van de gewenste categorie aantippen.
of: De toets

indrukken en vervolgens de functietoets resp. aan-
tippen.
Reisdoel in de navigatiegegeven zoeken
Contextafhankelijk wordt een lijst met gevonden bijzondere reisdoelen van de
gekozen categorie weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats - de dichtstbijzijnde reisdoelen in een
omtrek van 200 km van de actuele wagenpositie worden weergegeven.
Er vindt een routegeleiding plaats - de reisdoelen op de route of in de direc-
te omgeving van de route worden weergegeven.
Reisdoel online zoeken
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten wordt een lijst
met gevonden bijzondere reisdoelen van de gekozen categorie in de omgeving
van de wagenpositie weergegeven, onafhankelijk van het feit of er wel of niet
een routegeleiding plaatsvindt.
Nadat het reisdoel is opgezocht, is het mogelijk tussen de lijst van de in de na-
vigatiegegevens of online gevonden reisdoelen te wisselen door een van de
volgende functietoetsen op plaats
A
» afb. 192 resp. » afb. 193 aan te tippen.
Weergave van de lijst van de in de navigatiegegevens opgezochte reisdoe-
len.
Weergave van de lijst van online opgezochte reisdoelen.
Let op
Bij ingeschakelde functie
Tankopties
Voorkeurstankstation kiezen
worden de
voorkeurstankstations bij het zoeken naar tankstations op de eerste drie posi-
ties weergegeven.
Laatste reisdoelen
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
Details van het laatste reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de toets

indrukken.
Als geen routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het laatste
reisdoel aangegeven waarnaar een routegeleiding heeft plaatsgevonden. Als
een routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het uiteindelijke
reisdoel aangegeven.
164
Infotainment
Laatste reisdoelen in het menu voor het zoeken van reisdoelen/bijzondere
reisdoelen
In het menu voor het zoeken naar reisdoelen in het gebied
D
» afb. 187 op pag.
161 wordt een beknopte lijst met de laatste reisdoelen getoond.
Functietoetsen in de lijst met laatste reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van de details van het gekozen reisdoel » pag. 171
Reisdoelgeheugen
Afb. 194
Lijst met opgeslagen reisdoelen / categorie van de opgeslagen
reisdoelen kiezen
Lijst met opgeslagen reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
» afb. 194 -
aantippen en een van de volgende catego-
rieën van de opgeslagen reisdoelen kiezen » afb. 194 - .
Alle opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel (wagenpositie ten tijde van de opslag)
- Opgeslagen reisdoel (handmatig opgeslagen reisdoel / in vCard-for-
maat geïmporteerd reisdoel)
- Favoriet (reisdoel met extra favorieteneigenschap)
Favorieten (de locatie van de favoriet wordt op de kaart door het symbool
weergegeven).
Telefooncontactadressen van de verbonden telefoon.
In het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen » pag. 167
Zoeken
Functietoetsen van de lijst met opgeslagen reisdoelen
- Zoeken op naam reisdoel (de functietoets wordt weergegeven, indien
meerdere vermeldingen op de volgende pagina van de lijst aanwezig zijn)
- Weergave van reisdoeldetails » pag. 171
Reisdoel opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
De functietoets op het gewenste reisdoel aantippen, de reisdoeldetails
worden aangegeven.
De functietoets
Opslaan
aantippen.
Het reisdoel eventueel hernoemen en het opslaan bevestigen.
"Vlaggetjesreisdoel" (actuele wagenpositie) opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Huidige positie opslaan
aantip-
pen.
Door het vervolgens aantippen van de functietoets
Hernoemen
kan het vlagge-
tjesreisdoel worden hernoemd en als reisdoel in het reisdoelgeheugen wor-
den opgeslagen.
Door het opslaan van het volgende vlaggetjesreisdoel wordt het laatst opge-
slagen vlaggetjesreisdoel overschreven. Om het bestaande vlaggetjesreisdoel
te behouden, moet dit reisdoel in het infotainmentgeheugen worden opgesla-
gen.
Reisdoel als favoriet opslaan/opheffen
Het is niet mogelijk om een contactadres, een vCard-reisdoel of een afbeel-
ding als favoriet op te slaan.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Favoriet
aantippen.
Reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Zoeken
165
Navigatie
Thuisadres
Thuisadres vastleggen
Bij een niet ingevuld thuisadres als volgt handelen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie of via de adresingave vastleggen.
Thuisadres wijzigen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Thuisadres
ingeven
aantippen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
Het thuisadres bewerken, bv. via de actuele wagenpositie of via het vastleg-
gen van het adres.
Thuisadres wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Gebrui-
kersgegevens wissen
Thuisadres
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Import eigen reisdoelen
Inleiding
Afb. 195
MyDestination-applicatie op de
ŠKODA-internetpagina's
Afb. 196
ŠKODA Connect internetpagi-
na's
In dit hoofdstuk staan reisdoelen beschreven die in het infotainmentgeheugen
kunnen worden geïmporteerd.
De eigen reisdoelen kunnen m.b.v. de ŠKODA-applicatie "MyDestination", in
het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie worden aangemaakt.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 195 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt nadere informatie over de applicatie
"MyDestination" weergegeven.
http://go.skoda.eu/my-destination
De toegang tot de ŠKODA Connect Portal is te vinden op de ŠKODA Connect
internetpagina's. Deze kunnen worden geopend door het inlezen van de QR-
code » afb. 196 of na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Reisdoelen in vCard-formaat
In het infotainmentgeheugen kan een eigen reisdoel in vCard-formaat (*.vcf)
van een SD-kaart of een USB-bron worden geïmporteerd.
Importeren
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met het be-
stand van het eigen reisdoel aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Reisdoelen
importeren (SD/USB)
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Routegeleiding
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
166
Infotainment
Het gewenste geïmporteerde reisdoel opzoeken en selecteren.
Het eigen reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
De functietoets op het gewenste eigen reisdoel aantippen.
In de reisdoeldetail de functietoets
Bewerken
Wissen
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
In de applicatie "MyDestination" aangemaakte categorieën
bijzondere reisdoelen
Import/actualisering
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met de cate-
gorieën bijzondere reisdoelen aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen updaten (SD/USB)
aantippen.
Als in het infotainmentgeheugen een gelijknamige categorie voor eigen bijzon-
dere reisdoelen al bestaat, dan wordt deze bij het importeren overschreven.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz.
reisdoelen kiezen
Mijn bijz. reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 171.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakt categorieën bijzondere reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte cate-
gorieën bijzondere reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheugen worden
geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van een categorie bijzondere reisdoelen zijn de ge-
activeerde Infotainment Online » pag. 11 diensten.
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Online-update
aantippen.
of: De toets

indrukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven.
De functietoets
Bijz. reisd.
Oproepen
aantippen.
Indien nieuwe categorieën bijzondere reisdoelen beschikbaar zijn, wordt het
aantal en de bestandsgrootte door het infotainment weergegeven.
De functietoets
Starten
aantippen, om de import te starten.
Om de import af te ronden de functietoets
Volgende
aantippen en de import
bevestigen.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz.
reisdoelen kiezen
Mijn bijz. reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
Routegeleiding naar een reisdoel van de geïmporteerde categorie
bijzondere reisdoelen
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 171.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bijzon-
dere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakte reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheu-
gen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de reisdoelen zijn de geactiveerde
Infotainment Online » pag. 11 diensten.
167
Navigatie
Reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
of: De toets

indrukken en vervolgens de functietoets aantippen.
De functietoets
Updaten
aantippen.
Indien nieuwe reisdoelen beschikbaar dan de import ervan bevestigen.
Indien in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect een reisdoel is aangemaakt en naar het infotainment verstuurd, wordt
na het inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm een mel-
ding over een nieuw reisdoel weergegeven met de optie deze te importeren.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
In de weergegevens lijst met online-reisdoelen het gewenste reisdoel zoeken
en selecteren.
Online-reisdoelen wissen
Voor het wissen van alle online-reisdoelen in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgegevens wissen
Onlinereisdoelen
aantippen.
Voor het wissen van een online-reisdoel in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
Reisdoelen
Bewerken
Wissen
aantippen.
Afbeelding met GPS-coördinaten
Afb. 197
Afbeelding met GPS-coördina-
ten
Het infotainment biedt de mogelijkheid van een routegeleiding naar de in de
afbeelding opgeslagen GPS-coördinaten.
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Afbeeldingen
aantippen.
De aangesloten bron selecteren en de afbeelding met GPS-coördinaten ope-
nen.
De functietoets » afb. 197 in de afbeelding aantippen, er wordt een menu
met de optie voor het starten van de routegeleiding geopend.
De afbeelding kan uit een extern apparaat afkomstig zijn, waarin bij het opstel-
len van het beeld GPS-coördinaten worden opgeslagen. Deze kan eventueel in
de applicatie "MyDestination" worden vervaardigd en geïmporteerd » afb. 195
op pag. 166.
Kaart
Opties voor de kaartweergave
Afb. 198
Opties voor de kaartweergave
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De volgende functietoetsen worden weergegeven » afb. 198.
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
Weergave van de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het reisdoel
Weergave van de positie van het reisdoel resp. van de volgende tussen-
stop op de kaart (afhankelijk van de instelling van het menupunt )
Uit-
gebreide instellingen
Statusregel:
)
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunctie (afhankelijk van de ac-
tueel ingeschakelde wagenverlichting)
Kaartweergave in dagfunctie
Kaartweergave in nachtfunctie
In-/uitschakelen van de weergave van het extra venster » pag. 161
In-/uitschakelen van de weergave van de gekozen categorieën bijzondere
reisdoelen » pag. 163, Reisdoel via het kaartpunt invoeren
A
B
C
D
E
168
Infotainment
Als de kaartschaal van de 2D- resp. 3D-weergave kleiner is dan 10 km (5 mijl),
dan wordt de kaart automatisch als 2D ingesteld en naar het noorden gericht.
Als de schaal tot boven deze waarde wordt vergroot, dan wordt de kaart naar
de uitgangsweergave teruggeschakeld.
Kaartschaal
Afb. 199
Functietoetsen voor de kaartschaalwijziging
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal handmatig te wijzigen of de au-
tomatische schaalwijziging in te schakelen.
De functietoets
A
» afb. 199 aantippen.
Bij
B
» afb. 199 worden functietoetsen voor wijziging van de kaartschaal
weergegeven.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en deze naar elkaar resp. uit
elkaar trekken.
De regelaar draaien.
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Als de automatische schaal actief is, wijzigt de kaartschaal automatisch, afhan-
kelijk van de gereden route (snelweg - kleine kaartschaal/plaats - grote kaart-
schaal) alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
Voor het inschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets wordt groen gemarkeerd.
De automatische schaal is alleen actief als de kaart op de wagenpositie gecen-
treerd is (de functietoets resp.
wordt niet weergegeven).
Voor het uitschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets wordt wit gemarkeerd.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt verschoven of de schaal
handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
A
aantippen.
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden verkleind en vervolgens
weer hersteld.
Wijziging van de kaartrichting
Afb. 200
Wijziging van kaartrichting
Een wijziging van de kaartrichting is onder de volgende voorwaarden mogelijk.
De kaart bevindt zich in de 2D-weergave.
De kaart is gecentreerd (de functietoets
/
wordt niet weergegeven).
De kaartschaal bedraagt max. 10 km.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht.
Een wijziging van de kaartrichting is alleen in de 2D-weergave mogelijk, als de
kaart gecentreerd is (de functietoets resp.
wordt niet weergegeven
» pag. 170, Kaartcentrering).
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht.
169
Navigatie
Voor het wijzigen van de kaartrichting in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
1)
A
» afb. 200 aantippen.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool van de wagenpositie draait, de kaart en het Poolster-symbool
1)
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool
1)
draaien, het symbool van de wagenpo-
sitie draait niet.
Kaartcentrering
Afb. 201
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of routepositie worden ge-
centreerd.
Op de kaart in de functietoets
A
» afb. 201 worden afhankelijk van de kaart-
weergave de volgende symbolen weergegeven.
Centrering op de wagenpositie (in de 2D- of 3D-kaartweergave)
Centrering op de reisdoelpositie (in de reisdoelpositieweergave)
Centrering en weergave van de complete route (in de routeweerga-
ve)
Bijzondere reisdoelen weergeven
Het infotainment biedt de mogelijkheid om in de kaart in het infotainment-
beeldscherm de symbolen voor bijzondere reisdoelen weer te geven.
Voor het in-/uitschakelen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Bijz. reisd.
aantippen.
Om de weer te geven bijzondere reisdoelen te selecteren, in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
aantippen en de gewenste categorieën (maximaal 10) kiezen.
Verkeerstekenweergave
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de in de navigatiegegevens opge-
slagen of door de frontcamera herkende verkeerstekens tijdens de routegelei-
ding op het infotainmentbeeldscherm te tonen
G
» afb. 185 op pag. 160.
Voor het in-/uitschakelen van de verkeerstekenweergave in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Verkeerstekens weergeven
aantippen.
Voor sommige wagens bestaat de mogelijkheid om een waarschuwing in te
stellen bij het overschrijden van de toegestane, door een verkeersteken be-
grensde snelheid.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Snelheidswaarsch.:
aantippen.
Voor het rijden met aanhangwagen adviseren wij om de herkenning van ver-
keerstekens m.b.t. aanhangwagens in te schakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Borden m.b.t. aanhanger weergeven
aantippen.
Routegeleiding
Inleiding
Door het starten van de routegeleiding naar een reisdoel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden ingevoegd.
De routegeleiding gebeurt als volgt
Door grafische rijadviezen op het infotainmentbeeldscherm en op het display
van het instrumentenpaneel.
Door navigatiemeldingen.
1)
De letter binnen het symbool is van de ingestelde infotainmenttaal afhankelijk.
170
Infotainment
Het infotainment probeert desondanks een routegeleiding mogelijk te maken,
ook als de navigatiegegevens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreffende gebied zijn.
Telkens wanneer u de rijadviezen negeert of van de route afwijkt, wordt de
route opnieuw berekend.
VOORZICHTIG
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de actuele situatie afwijken (bv.
door verouderde navigatiegegevens).
Reisdoeldetails
Afb. 202
Details van het: in de navigatiegegevens / online opgezochte
reisdoel
In de reisdoeldetails » afb. 202 worden de volgende menupunten en functies
weergegeven.
Gebied met functietoetsen
Gedetailleerde reisdoelinformatie
Reisdoelpositie op de kaart
Uitgebreide reisdoelinformatie (indien beschikbaar)
Status van de online-diensten
Weergave van reisdoeldetails
De reisdoeldetails kunnen op een van de volgende manieren worden weerge-
geven.
A
B
C
D
E
Tijdens het invoeren van een reisdoel.
Door aantippen van de functietoets in de reisdoellijst.
Door het indrukken van de toets

in het hoofdmenu Navigatie - de details
van het laatste reisdoel worden weergegeven.
Functietoetsen
Met behulp van de functietoetsen bij
A
kunnen contextafhankelijk de volgen-
de functies worden uitgevoerd.
Start/stop van de routegeleiding.
Zoeken naar een reisdoel in de buurt » pag. 161.
Instelling van de routeopties.
Reisdoel opslaan.
Bewerking van het reisdoel (het reisdoel kan worden gewist, hernoemd of als
favoriet worden opgeslagen).
Kiezen van het telefoonnummer van het bijzondere reisdoel (als een telefoon
met het infotainment is verbonden » pag. 144, Koppeling en verbinding).
Routeberekening en start van de routegeleiding
Afb. 203
Alternatieve routes
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde routeopties. Deze route-
opties kunnen worden ingesteld:
Routeopties
.
Alternatieve routes
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes wordt na de berekening van
een nieuwe route het volgende menu getoond » afb. 203.
171
Navigatie
- Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd en een zo kort moge-
lijke afstand - de route is groen gemarkeerd
- Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een omweg nodig is -
de route is rood gemarkeerd
- Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een langere reistijd
nodig is - de route is oranje gemarkeerd
De mogelijkheid bestaat een al berekende alternatieve route te selecteren,
voordat de berekening van de overige routes is afgerond.
Door het kiezen van de routesoort wordt de routegeleiding gestart.
Wordt er binnen 30 s na het berekenen van alle routes geen route gekozen,
dan wordt de routegeleiding automatisch gestart overeenkomstig de ingestel-
de routesoort die de voorkeur heeft.
Routeberekening voor rijden met aanhangwagen
Voor het rijden met een aanhangwagen resp. met een ander op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen aangesloten accessoire, adviseren wij de aanhang-
wagenherkenning in te schakelen en zo nodig de maximumsnelheid bij aan-
hangwagengebruik in te stellen.
Voor de routeberekening voor het rijden met aanhangwagen in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
Voor het instellen van de maximumsnelheid voor het rijden met aanhangwa-
gen de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Aanhangwagenherkenning
Maximumsnelheid voor aanhangwagens
aantippen.
Demomodus
De Demo-modus is een rijsimulatie naar het ingevoerde reisdoel. De functie
biedt de mogelijkheid om de berekende route "als simulatie" te bekijken.
Bij ingeschakelde Demo-modus wordt vóór het starten van de routegeleiding
een menu voor de routegeleiding in de Demo-modus of normale functie ge-
toond.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Uitge-
breide instellingen
Demomodus
aantippen.
Bij ingeschakelde Demo-modus kan het routestartpunt worden gedefinieerd.
A
B
C
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Start-
punt demomodus bepalen
aantippen.
Het startpunt door het invoeren van het adres of via de actuele wagenpositie
definiëren.
Het startpunt van de Demo-modus kan ook worden ingesteld zolang de de-
momodus ingeschakeld is, door het gewenste kaartpunt aan te tippen en het
menupunt
Start demomodus
te selecteren » pag. 163, Reisdoel via het kaartpunt
invoeren.
Grafische rijadviezen
Afb. 204
Rijadviezen / rijadviesdetail
De weergave van de grafische rijadviezen gebeurt in het extra scherm
Manoeuv.
en op het display in het instrumentenpaneel.
In het splitscreen
Manoeuv.
worden de volgende rijadviezen getoond » afb. 204.
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Rijdadviezen met straatnamen / straatnummers, met de route en de rijtijd
tot de manoeuvreplaats
Detail van het rijadvies (wordt in de buurt van het manoeuvre getoond)
Rijstrookadvies
Het infotainment maakt in het extra venster
Manoeuv.
ook melding van via TMC
ontvangen verkeersopstoppingen, alsmede op snelwegen op parkeerplaatsen,
tankstations of restaurants.
Snelheidsbegrenzingen
Bij ingeschakelde functie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepas-
seerd
worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maximum-
snelheden getoond.
A
B
C
D
172
Infotainment
Deze snelheidsbegrenzingen kunnen door het aantippen van de functietoets
Maximumsnelheid
in het hoofdmenu Navigatie worden weergegeven.
Navigatiemeldingen
Het infotainment geeft tijdens de routegeleiding navigatiemeldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een per-
fecte verstaanbaarheid van de melding (bv. straat- of stadnaam) kan niet altijd
worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding kan in het hoofdmenu Navigatie door het aantip-
pen van de functietoets worden herhaald.
Het tijdstip van de navigatiemelding is afhankelijk van het wegtype waarop
wordt gereden en de gereden snelheid.
De soort van de navigatiemeldingen kan worden gekozen:
Navigatiemeldin-
gen
.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Meestgebruikte routes
De meestgebruikte routes worden door het infotainment automatisch opge-
slagen. Hiervan kunnen max. 3 routes worden aangeboden die het beste over-
eenkomen met de actuele tijd, de dag van de week en de wagenpositie.
Een routegeleiding naar een van de meestgebruikte routes kan worden gestart
zolang geen routegeleiding plaatsvindt.
Voor de weergave van het menu met de meestgebruikte routes, in het extra
venster de functietoets
Meestgebruikte routes
Op kaart tonen
aantippen.
De gewenste route kiezen.
Er volgt een berekening van de gekozen route en de routegeleiding start.
De menuweergave in het extra venster kan in het hoofdmenu Navigatie door
het aantippen van de functietoets
Routeopties
Meestgebruikte routes
in-/uit-
geschakeld worden.
De opgeslagen meestgebruikte routes kunnen in het hoofdmenu Navigatie
door het aantippen van de functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgege-
vens wissen
Meestgebruikte routes
gewist worden.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Beëindigen van de routegeleiding
De routegeleiding kan op een van de volgende manieren worden beëindigd.
Het definitieve reisdoel wordt bereikt.
In het hoofdmenu Navigatie door het aantippen van de functietoets
Rou-
tegeleiding stoppen
.
Door het uitschakelen van het contact gedurende langer dan 120 min.
Afbreken van de routegeleiding
Als het contact uit- en weer ingeschakeld wordt, dan wordt de routegeleiding,
afhankelijk van de onderbroken tijd, op een van de volgende manieren voortge-
zet.
Binnen 15 minuten - de routegeleiding wordt voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Van 15 min tot 120 min - na het bevestigen van de melding in het infotain-
mentbeeldscherm wordt de routegeleiding voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Na 120 minuten - de routegeleiding wordt beëindigd.
Route
Routeplan
Afb. 205 Routeplan: Een routedoel / meerdere routedoelen
173
Navigatie
Tijdens de routegeleiding kan het routeplan (informatie over de actuele route)
worden weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeplan
aantippen.
Een routedoel
In het routeplan wordt op het reisdoel de volgende informatie weergegeven
» afb. 205 - .
Gebied met functietoetsen
Reisdoelinformatie
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / resterende rijtijd tot het reis-
doel
1)
Resterende afstand tot het reisdoel
Gekozen routesoort (zuinigste, snelste, kortste)
Actuele wagenpositie (adres / GPS-coördinaten)
De weergave van de aankomsttijd of de resterende rijtijd kan als volgt worden
ingesteld.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Tijd-
weergave:
aantippen.
Meerdere routedoelen
In het routeplan wordt op de betreffende reisdoelen de volgende informatie
weergegeven » afb. 205 -
.
Gebied met functietoetsen
Tussenstop (met doorlopend nummer)
Definitief reisdoel
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Route naar reisdoel / tussenstop
Verwisseling van de reisdoelen
Wissen van het reisdoel
Voortzetting van de routegeleiding vanaf het gekozen reisdoel (eerdere
tussenstops worden overgeslagen)
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 171
A
B
C
D
A
Reisdoel aan de route toevoegen
Bij
A
de functietoets
Reisd. ing.
aantippen en een nieuw reisdoel invoeren.
of: Bij
A
de functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met
opgeslagen reisdoelen kiezen.
Elk volgend reisdoel wordt in de lijst als eerstvolgende reisdoel toegevoegd.
Reisdoelen onderling wisselen
De betreffende functietoets ingedrukt houden en het reisdoel naar de ge-
wenste positie verschuiven.
Bij op de route al bereikte reisdoelen wordt onder de reisdoelnaam de aanwij-
zing
Reisdoel bereikt
getoond. Het is niet meer mogelijk om deze tussenstops on-
derling te verwisselen.
Route opslaan
Bij
A
de functietoets
Opslaan
aantippen.
De bewerkte route als nieuwe route opslaan of de bestaande berekende rou-
te vervangen.
De route wordt in de routelijst opgeslagen » pag. 174.
Routegeleiding beëindigen
Bij
A
de functietoets
Stoppen
aantippen.
Routelijst
In de routelijst bestaat de mogelijkheid routes te maken, te importeren, op te
slaan, te wissen of de routegeleiding te starten.
Nieuwe route
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
Nieuwe route
aantip-
pen.
Een reisdoel op een van de volgende manieren invoegen.
De functietoets
Reisd. ing.
aantippen en een nieuwe reisdoel invoeren.
of: De functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met opge-
slagen reisdoelen kiezen.
Om de opgestelde route op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
De functietoets
Starten
aantippen, om een routegeleiding te starten.
1)
Indien de aankomsttijd op het definitieve reisdoel resp. resterende rijtijd langer is dan 24 uur wordt binnen
het symbool
weergegeven.
174
Infotainment
Routeimport
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte route
kan in het infotainmentgeheugen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de route zijn de geactiveerde Infotainment
Online » pag. 11 diensten.
Indien de aangemaakte route naar het infotainment is verstuurd, wordt na het
inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm automatisch
een melding over een nieuwe route weergegeven met de optie deze te impor-
teren.
Indien de route bij ingeschakeld contact naar het infotainment is verstuurd,
dan wordt de routeimport door het infotainment pas na het opnieuw inschake-
len van het contact aangeboden (het contact moet gedurende minimaal 15 min
uitgeschakeld zijn).
De routeimport kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
of: De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
De routelijst wordt weergegeven.
De functietoets
Routes importeren
aantippen.
Indien een nieuwe route beschikbaar is, dan wordt door het infotainment een
overeenkomstige melding gegeven.
De functietoets
Oproepen
aantippen, om de routeimport te starten.
De geïmporteerde route kan in de lijst met opgeslagen routes worden weerge-
geven.
Beheer van opgeslagen routes
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
De gewenste route en vervolgens een van de volgende functies kiezen.
- Opgeslagen route wissen
- Route bewerken » pag. 173, Routeplan
- Route berekenen en routegeleiding starten » pag. 171, Routebereke-
ning en start van de routegeleiding
Wissen
Bewerken
Starten
Verkeersinformatie
Lijst met verkeersmeldingen
Afb. 206
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ontvangst van verkeersmeldingen
met informatie over verkeersopstoppingen via TMC (Traffic Message Channel)
of online (bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 11 online-diensten).
Voor de weergave van de lijst met verkeersmeldingen de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
aantippen.
In de lijst met verkeersmeldingen en op de kaart worden maximaal 6 meldin-
gen getoond, die van het symbool van een verkeersopstopping en een letter
zijn voorzien (bv.
,
,
) » afb. 206.
Naar de op de route aanwezige verkeersmeldingen wordt door middel van een
navigatiemelding gewezen.
Bron van de verkeersmelding
Bij
C
» afb. 206 kunnen de volgende symbolen worden weergegeven.
TMC-verkeersmelding (bij doorgestreept symbool bevindt het infotain-
ment zich buiten het bereik van verkeersmeldingenaanbieders)
Online-verkeersmelding
Weergaveopties
Er vindt geen routegeleiding plaats - alle verkeersmeldingen worden ge-
toond.
Er vindt een routegeleiding plaats - na het aantippen van de functietoets
B
» afb. 206 kunnen in het getoonde menu door het aantippen van de functie-
toets
Alle
alle verkeersmeldingen, of door het aantippen van de functietoets
Route
, alleen de op de route aanwezige verkeersmeldingen worden gekozen.
Een verkeersmelding kan enkele van de volgende punten bevatten.

175
Navigatie
Symbool van de verkeersopstopping
Nummer van de betreffende weg
Naam van de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
TMC-melding
Het symbool van de verkeersopstopping (bv. , , ) staat voor de opstop-
ping en de lengte van de opstopping wordt op de kaart rechts langs de route
weergegeven.
Contextafhankelijk wordt het symbool van de verkeersopstopping op een van
de volgende manieren weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats
Rood - Alle verkeersopstoppingen
Er vindt een routegeleiding plaats
Grijs - De verkeersopstopping ligt niet op de route
Rood - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt niet opnieuw
berekend en de route voert via de verkeersopstopping
Oranje - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt opnieuw
berekend en er wordt een omleidingsroute aangeboden
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
online-melding
De kleurmarkering van de verkeersopstopping is afhankelijk van de aanbieder
van de online-verkeersmeldingen.
Voor het instellen van de weergave van de verkeersopstopping in het hoofd-
menu Navigatie de functietoets
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.
Actualisering
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het infotainment automatisch con-
tinu geactualiseerd.
Detail van de verkeersmelding
Afb. 207
Detail van verkeersmelding
De weergave van verkeersmeldingdetails is afhankelijk van het feit of de be-
treffende verkeersmelding van een TMC-bron of online-bron afkomstig is.
Om deze weer te geven, in de lijst met verkeersmeldingen de gewenste ver-
keersmelding kiezen.
of: Op de kaart het symbool van de verkeersopstopping aanraken.
Contextafhankelijk worden de volgende informatie en functietoetsen getoond
» afb. 207.
Kaart met de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Ontvangsttijdstip en informatie over de verkeersmeldingenaanbieder (is
ŠKODA Connect de aanbieder dan gaat het om een online-verkeersmel-
ding)
Symbool van de verkeersopstopping
Lengte van de verkeersopstopping
Dynamische route
Het infotainment biedt de mogelijkheid om tijdens de routegeleiding een ana-
lyse van de ontvangen verkeersmeldingen te maken. Als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan, wordt een omleidingsroute berekend en wordt de
overeenkomstige melding gegeven.
De functie van de dynamische route is ingeschakeld.
De in de verkeersmelding aanwezige verkeersopstopping bevindt zich op
de route.
De verkeersopstopping wordt door het infotainment als zeer belangrijk
beoordeeld.
A
B
C
D
E
176
Infotainment
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Route-
opties
Dynamische route
aantippen.
Verkeersopstopping op de route handmatig ingeven/verwijderen
Bij kennis over een verkeersopstopping (bv. een file) tijdens de routegeleiding
kan deze verkeersopstopping handmatig in de route worden ingegeven.
Na het invoeren voert het infotainment een nieuwe routeberekening uit en
biedt eventueel een alternatieve route aan.
Verkeersopstopping ingeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
File vooruit
aantippen.
De lengte van de verkeersopstopping instellen.
De verkeersopstopping wordt op de kaart rechts langs de route rood weerge-
geven.
Verkeersopstopping verwijderen
De verkeersopstopping wordt na de uitgevoerde routegeleiding van de route
verwijderd of kan als volgt handmatig worden verwijderd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
"File vooruit" opheffen
aantip-
pen.
Wagensystemen
CAR - Wageninstellingen
Inleiding
Geldt niet voor het infotainment Blues.
In het menu CAR kunnen ritgegevens en wageninformatie worden getoond en
enkele wagensystemen worden ingesteld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het terugzetten op de fabrieksinstellingen kan in het infotainment in het menu

Fabrieksinstellingen
worden uitgevoerd.
Let op
De instellingen van de wagensystemen kunnen alleen bij ingeschakeld contact
worden uitgevoerd.
Hoofdmenu
Afb. 208
Functietoetsen in het hoofdme-
nu
De toets

indrukken, het hoofdmenu met de volgende functietoetsen
wordt weergegeven » afb. 208.
Selecteren van de volgende menupunten
Rijgegevens
DriveGreen
Wagenstatus
Bediening van de weergave - Radio/media
Instellingen van de wagensystemen

177
Wagensystemen
Rijden
Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
Inleiding voor het onderwerp
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid, met de sleutel in het
contact of de startknop het contact in- of uit te schakelen en de motor te
starten/af te zetten.
ATTENTIE
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor onge-
vallen!
Als de wagen wordt voortbewogen met niet-draaiende motor moet het
contact altijd ingeschakeld zijn. Anders kan het stuurslot vergrendelen - er
bestaat gevaar voor ongevallen!
De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot
stilstand is gekomen » pag. 183, Parkeren. Anders kan het stuurslot ver-
grendelen - er bestaat gevaar voor ongevallen!
De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten - gevaar voor
ongevallen, diefstal en dergelijke.
De motor nooit in afgesloten ruimten (bv. in een garage) laten draaien -
vergiftigings- en levensgevaar!
VOORZICHTIG
De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - ge-
vaar voor schade aan de startmotor en de motor!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor en de katalysator! Als starthulp kan de accu van een andere wagen
worden gebruikt.
Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt. Het sys-
teem kan de geldige sleutel herkennen, ook als deze op het dak van de wagen
is vergeten - gevaar voor verlies of beschadiging van de sleutel.
Let op
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempe-
ratuur.
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 178.
Door de elektronische wegrijblokkering (hierna wegrijblokkering) en het stuur-
slot wordt diefstal of onbevoegd gebruik van de wagen bemoeilijkt.
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering zorgt ervoor dat de motor alleen kan worden gestart met
behulp van de originele sleutel.
Storing van de wegrijblokkering
Bij een storing van de componenten van de wegrijblokkering in de sleutel kan
de motor niet worden gestart. Op het display van het instrumentenpaneel ver-
schijnt een melding dat de wegrijblokkering actief is.
Om te starten de andere sleutel gebruiken, eventueel de hulp van een specia-
list inroepen.
Stuurslot - vergrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel uit het contact trekken en het stuur-
wiel draaien, tot het stuurslot vergrendelt.
Bij wagens met een startknop de motor afzetten en het bestuurdersportier
openen. Als het bestuurdersportier wordt geopend en daarna het contact
wordt uitgeschakeld, wordt het stuurslot pas na het vergrendelen van de wa-
gen automatisch vergrendeld.
Stuurslot - ontgrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het con-
tact inschakelen. Als dat niet lukt, dan het stuurwiel iets heen en weer bewe-
gen om het stuurslot te ontgrendelen.
Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurderspor-
tier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen
van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
ATTENTIE
De wagen nooit met vergrendelde stuurinrichting laten rollen - gevaar voor
ongevallen!
178
Rijden
Contact in-/uitschakelen
Afb. 209 Standen van de sleutel in het contactslot / startknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178.
Standen van de sleutel in het contactslot » afb. 209 -
Contact uitgeschakeld, motor afgezet
Contact ingeschakeld
Motor starten
Contact bij wagens met startknop in- en uitschakelen
Op de knop drukken » afb. 209 -
, het contact wordt in- resp. uitgescha-
keld.
Bij wagens met schakelbak mag bij het in- resp. uitschakelen van het contact
het koppelingspedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het systeem te
starten.
Bij wagens met automatische versnellingsbak mag bij het in- resp. uitschake-
len van het contact het rempedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het
systeem te starten.
Motor starten/afzetten
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 178.
Voor het starten van de motor
De handrem stevig aantrekken.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutrale stand zetten,
het koppelingspedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor is aange-
slagen.
1
2
3
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P of
N zetten » en het rempedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor
is aangeslagen.
Motor starten
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
3
draaien » afb. 209 op pag.
179 - , er wordt gestart. Vervolgens de sleutel loslaten, de motor slaat au-
tomatisch aan.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand
1
draaien.
De startprocedure na 30 s herhalen.
Bij wagens met een startknop de knop kort indrukken » afb. 209 op pag. 179
- , de motor slaat automatisch aan.
Bij wagens met dieselmotoren gaat tijdens het starten het voorgloeicontrole-
lampje
branden. Na het uitgaan van het controlelampje slaat de motor aan.
Motor afzetten
De wagen stilzetten.
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
1
draaien » afb. 209 op pag.
179 -
.
Bij wagens met een startknop de knop indrukken » afb. 209 op pag. 179 -
,
de motor en het contact worden gelijktijdig uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de contactsleutel alleen
worden verwijderd als de keuzehendel in stand P staat.
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
stilstaat, maar nog ongeveer 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Nooduitschakeling van de motor bij wagens met startknop
Het systeem is met een beveiliging tegen onbedoeld afzetten uitgerust, de
motor kan tijdens het rijden alleen bij een noodgeval worden afgezet.
De knop ingedrukt houden » afb. 209 op pag. 179 - of tweemaal binnen
1 seconde indrukken.
Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld.
VOORZICHTIG
Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten
van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan.
179
Wegrijden en rijden
Let op
Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te
horen zijn.
Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn inge-
schakeld - de accu wordt anders onnodig belast.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook bij uitge-
schakeld contact) nog circa 10 minuten verder draaien.
Problemen bij de motorstart - Wagens met startknop
Afb. 210
Motor starten - knop met de
sleutel indrukken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 178.
Indien de motor niet kan worden gestart en op het display van het instrumen-
tenpaneel een melding verschijnt dat de sleutel niet door het systeem kon
worden herkend of dat er sprake is van een systeemstoring, moet worden ge-
probeerd de motor als volgt te starten.
De startknop met de sleutel indrukken » afb. 210.
Als motor niet aanslaat, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
VOORZICHTIG
De sleutel kan door het systeem mogelijk niet worden herkend, wanneer de
accu in de sleutel bijna is ontladen of het signaal is gestoord (sterk elektromag-
netisch veld) of afgeschermd (bv. in een aluminiumkoffer).
Start-stopsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het start-stop-systeem (hierna systeem) reduceert de CO
2
-uitstoot en scha-
delijke emissies en spaart brandstof.
Als het systeem herkent, dat bij het stoppen (bv. bij een verkeerslicht) het
draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor afgezet en voor het wegrij-
den weer gestart.
De werking van het systeem is van vele factoren afhankelijk. Aan enkele ervan
moet de bestuurder voldoen, de andere zijn systeemafhankelijk en kunnen niet
worden beïnvloed en zijn niet zichtbaar.
Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn,
verschillend reageren.
Het systeem wordt elke keer bij het inschakelen van het contact (ook als het
met de toets handmatig is gedeactiveerd) automatisch geactiveerd.
Let op
Als de motor systeemafhankelijk is afgezet, blijft het contact ingeschakeld.
Werking
Afb. 211
Displayweergave
Wagens met schakelbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt, de
versnellingshendel in de neutrale stand wordt gezet en het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagens met automatische versnellingsbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en
het rempedaal wordt ingetrapt.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het rempedaal wordt losgelaten.
180
Rijden
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te wor-
den voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen resp.
geen ander accessoire aangesloten.
Systeemtoestand
De systeemtoestand wordt bij het stoppen op het display weergegeven » afb.
211.
De motor wordt automatisch afgezet, bij het wegrijden wordt automatisch
opnieuw gestart.
De motor is niet automatisch afgezet.
Bij het stoppen wordt bv. in de volgende gevallen de motor niet afgezet.
De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet be-
reikt.
De ladingstoestand van de accu is te laag.
Het stroomverbruik is te hoog.
Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental,
groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur).
Als bij automatisch afgezette motor het systeem herkent dat het draaien van
de motor noodzakelijk is (bv. na het herhaaldelijk intrappen van het rempedaal),
dan wordt de motor automatisch weer gestart.
Meer informatie over de actuele systeemtoestand kan in het infotainment-
beeldscherm in het menu

Wagenstatus
worden weergegeven.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een betreffende storingmelding. De hulp van een specialist in-
roepen.
Let op
Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de
bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend,
moet de motor handmatig worden gestart.
Indien een wagen met automatische versnellingsbak met een lage snelheid
rijdt (bv. in de file) en na licht intrappen van het rempedaal blijft staan, vindt er
geen automatische motoruitschakeling plaats. Door krachtiger intrappen van
het rempedaal wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Bij wagens met automatisch versnellingsbak wordt de motor niet automa-
tisch afgezet als het systeem een manoeuvre als gevolg van een grote stuur-
wielverdraaiing herkent.
Systeem handmatig deactiveren/activeren
Afb. 212
Toets voor het start-stopsys-
teem
Om het start-stopsysteem te deactiveren/activeren, de toets
indrukken
» afb. 212.
Als het systeem is gedeactiveerd, brandt in de toets het symbool .
Wordt het systeem gedeactiveerd, dan wordt dit na het uit- en inschakelen
van het contact automatisch weer geactiveerd.
Let op
Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan
wordt de motor automatisch gestart.
181
Wegrijden en rijden
Remmen en parkeren
Inleiding voor het onderwerp
De slijtage van de remmen is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en
de rijstijl. Onder verzwaarde omstandigheden (bv. stadsverkeer, sportieve rijst-
ijl) moet de toestand van de remmen ook tussen de onderhoudsbeurten door
worden gecontroleerd een specialist.
De remwerking kan vertraagd inzetten door vochtige resp. in de winter be-
vroren of met een zoutlaag bedekte remmen. De remmen moeten worden
gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen » .
Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevor-
derd door langdurig stilstaan en matig gebruik van de remmen. De remmen
moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen » .
Voordat van een lange of steile helling bergafwaarts wordt gereden, snelheid
verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugschakelen.
Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de remmen
ontlast. Als er toch moet worden bijgeremd, moet dit met tussenpozen gebeu-
ren.
Noodstopwaarschuwing - bij een noodstop kunnen de remlichten automa-
tisch gaan knipperen als waarschuwing voor het achteropkomende verkeer.
Nieuwe remblokken moeten eerst "worden ingeremd", want deze bieden in
het begin geen optimale remwerking. Daarom ongeveer de eerste 200 km bij-
zonder voorzichtig rijden.
Een te laag remvloeistofpeil kan storingen in het remsysteem veroorzaken. In
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden » pag. 41, Rem-
systeem. Als het controlelampje niet brandt en toch een langere remweg
wordt geconstateerd, dan moet de rijstijl worden aangepast aan de onbekende
storingsoorzaak en de beperkte remwerking - direct de hulp van een specialist
inroepen.
De rembekrachtiger verhoogt de druk die met het rempedaal wordt opge-
wekt. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - ge-
vaar voor ongevallen!
Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde ver-
snelling en in een laag toerentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger
kunnen hebben - gevaar voor ongevallen!
Het rempedaal niet intrappen wanneer er niet hoeft te worden geremd.
Dit leidt tot oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere
remweg en een hogere slijtage - gevaar voor ongevallen!
De remmen alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie dit
toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden ge-
bracht.
De aanbevelingen met betrekking tot nieuwe remblokken in acht nemen.
Bij het stoppen en parkeren de handrem altijd stevig aantrekken, anders
kan de wagen wegrollen - gevaar voor ongevallen!
Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort,
moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet
wordt beïnvloed. Anders kunnen de voorremmen oververhit raken - gevaar
voor ongevallen!
Handrem
Afb. 213
Handrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 182.
De handrem blokkeert de wagen tijdens het stoppen en parkeren tegen onge-
wenste beweging.
Aantrekken
De handremhendel volledig omhoogtrekken.
182
Rijden
Loszetten
De handremhendel iets omhoogtrekken en tegelijkertijd de grendelknop
» afb. 213 indrukken.
De hendel met ingedrukte grendelknop volledig omlaag bewegen.
Bij aangetrokken handrem en ingeschakeld contact brandt het controlelampje
in het instrumentenpaneel.
Als per ongeluk met aangetrokken handrem wordt weggereden, klinkt een
waarschuwingstoon. De handremwaarschuwing wordt geactiveerd als langer
dan ongeveer 3 seconden met een snelheid van meer dan 5 km/h wordt gere-
den.
ATTENTIE
De aangetrokken handrem helemaal loszetten. Een gedeeltelijk losgezette
handrem leidt tot oververhitting van de achterste remmen. Dit kan de
werking en levensduur van het remsysteem negatief beïnvloeden - gevaar
voor ongevallen!
Parkeren
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 182.
Om te stoppen en parkeren een plek met een geschikte ondergrond zoeken
» .
De handelingen bij het parkeren alleen in de aangegeven volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempedaal ingetrapt houden.
De handrem stevig aantrekken.
Bij wagens met
automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de achteruitversnelling R
inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden. Daarom
de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met
licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, bladeren, gemorste brandstof
en dergelijke) in contact kan komen - er bestaat brandgevaar en er kunnen
zware verwondingen ontstaan!
Bij het verlaten van de wagen personen die bv. de wagen zouden kunnen
vergrendelen of de remmen loszetten, nooit zonder toezicht in de wagen
achterlaten - gevaar voor ongevallen en verwondingen!
Handmatig schakelen en pedalen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspedaal
op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de ver-
snellingsbak.
Handmatig schakelen
Afb. 214 Schakelschema: Variant 1 (5-bak/6-bak) / variant 2 (5-bak met
de 1,0 l MPI-motor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 183.
Op de versnellingshendel staat het schakelschema weergegeven » afb. 214.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 49.
183
Wegrijden en rijden
Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor
wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden.
Achteruitversnelling inschakelen - variant 1
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en ver-
volgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 214.
Achteruitversnelling inschakelen - variant 2 (geldt voor de 1,0 l MPI motor)
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
Kort wachten.
De versnellingshendel omlaagdrukken, volledig naar rechts bewegen en naar
achteren in de R-stand zetten.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
ATTENTIE
De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor
ongevallen of beschadigingen!
VOORZICHTIG
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellings-
hendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het
schakelmechanisme leiden.
Pedalen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 183.
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend!
In de bestuurdersvoetenruimte mag alleen een vloermat (af fabriek of uit het
originele ŠKODA accessoireprogramma) worden gebruikt, die aan de aanwezi-
ge bevestigingspunten is bevestigd.
ATTENTIE
In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden, an-
ders kan de pedaalbediening worden belemmerd - gevaar voor ongevallen!
Automatische versnellingsbak
Inleiding voor het onderwerp
De automatische versnellingsbak schakelt automatisch, afhankelijk van de mo-
torbelasting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rij-
modus.
De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel
ingesteld.
ATTENTIE
Geen gas geven als voor het wegrijden de stand voor vooruitrijden met de
keuzehendel wordt ingesteld - gevaar voor ongevallen!
Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar
voor ongevallen!
Als de wagen bij draaiende motor in de gekozen stand D, S, R of tiptronic
stil moet blijven staan, dan moet de wagen met het rempedaal of de par-
keerrem tegen wegrollen worden geblokkeerd. Bij stationair toerental
wordt de krachtoverbrenging niet volledig onderbroken - de wagen kruipt.
Bij het verlaten van de wagen dient altijd keuzehendelstand P te worden
ingeschakeld. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Indien men de keuzehendel tijdens het rijden vanuit stand N in stand D / S wil
zetten, moet de motor met stationair toerental draaien.
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspe-
daal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de
versnellingsbak.
184
Rijden
Keuzehendelstand kiezen
Afb. 215
Keuzehendelstanden / display-
weergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 184.
Door de keuzehendel te verplaatsen kan deze in een van de volgende standen
worden gezet » afb. 215. In sommige standen moet de grendelknop worden in-
gedrukt » pag. 185, Keuzehendelvergrendeling.
Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde
versnelling op het display weergegeven » afb. 215.
Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingescha-
keld.
De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd.
Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en stati-
onair toerental worden ingesteld.
Neutraal (neutrale stand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven
wielen is onderbroken.
Vooruitrijden / sportprogramma - het schakelen vindt in de stand S bij
hogere motortoerentallen plaats dan in stand D
(tegen de veerdruk in) - keuze tussen de standen D en S
In stand D of S worden de vooruitversnellingen afhankelijk van de motorbelas-
ting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rijmodus, au-
tomatisch geschakeld.
P
R
N
D/S
Keuzehendelvergrendeling
Afb. 216
Grendelknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 184.
De keuzehendel is in stand P en N geblokkeerd, zodat de stand voor vooruitrij-
den niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in
beweging kan komen.
De keuzehendel wordt bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h ver-
grendeld.
De keuzehendelvergrendeling wordt door het gaan branden van het controle-
lampje
aangeven.
Keuzehendel uit stand P of N halen
Het rempedaal intrappen en tegelijkertijd de grendelknop in pijlrichting
1
» afb. 216 drukken.
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal
te worden ingetrapt.
Bij het snel schakelen via stand N (bv. van R naar D/S) wordt de keuzehendel
niet geblokkeerd. Hierdoor is bv. het vrijrijden van een vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in stand N, bevindt ter-
wijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehendelvergrendeling geac-
tiveerd.
Kan de keuzehendel niet op de gebruikelijke wijze uit stand P worden gehaald,
dan deze worden noodontgrendeld » pag. 251.
Let op
Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D/S of omgekeerd wil zet-
ten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorko-
men dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld.
185
Wegrijden en rijden
Handmatig schakelen (Tiptronic)
Afb. 217
Keuzehendel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 184.
De tiptronic biedt de mogelijkheid om handmatig via de keuzehendel te scha-
kelen. Deze stand kan zowel bij stilstand als ook tijdens het rijden worden ge-
kozen.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de keuzehendel
De keuzehendel vanuit stand D/S naar rechts (bij wagens met rechts stuur
naar links) drukken. De actueel ingeschakelde versnelling blijft behouden.
Schakelen
Om op te schakelen de keuzehendel naar voren
+
aantippen » afb. 217.
Om terug te schakelen de keuzehendel naar achteren
-
aantippen » afb.
217.
De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display » afb. 215 op pag.
185 weergegeven.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 49.
Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het
maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende ver-
snelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak
pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
Let op
In sommige gevallen, bv. bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig zijn hand-
matig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van de rem-
men en daarmee de remslijtage verminderd.
Wegrijden en rijden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 184.
Wegrijden en tijdelijk stoppen
Het rempedaal intrappen en vasthouden.
De motor starten.
De grendelknop indrukken en de keuzehendel in de gewenste stand zetten
» pag. 185.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Bij het tijdelijk stoppen (bv. bij een kruising) hoeft stand N niet te worden inge-
steld. Hier moet het rempedaal worden ingetrapt om te voorkomen dat de wa-
gen wegrolt.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kickdownfunctie)
Bij het volledig intrappen van het gaspedaal in de stand voor vooruitrijden
wordt de kickdownfunctie ingeschakeld.
Er wordt een zodanige versnelling gekozen, dat de maximale acceleratie wordt
bereikt.
ATTENTIE
Een vlotte acceleratie kan (bv. op een glad wegdek) leiden tot het verlies
van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen!
Motor inrijden en zuinig rijden
Motor inrijden
Tijdens de eerste 1 500 km is de rijstijl bepalend voor de kwaliteit van het in-
loopproces bij de nieuwe motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met meer dan 3/4 van het maximaal
toegestane motortoerental belasten en niet met een aanhangwagen rijden.
Tussen 1.000 en 1.500 km kan de motorbelasting geleidelijk worden opge-
voerd tot het maximaal toegestane motortoerental.
Tips voor zuinig rijden
Het brandstofverbruik is o.a. afhankelijk van de rijstijl, de staat van het wegdek
en de weersomstandigheden.
186
Rijden
Voor een zuinige rijstijl de volgende aanwijzingen in acht nemen.
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » pag. 49.
Volgas en hoge snelheden vermijden.
De motor minder stationair laten draaien.
Korte ritten vermijden.
De correcte bandenspanning in acht nemen » pag. 236.
Onnodige ballast vermijden.
Vóór het rijden de dakdragers verwijderen als deze niet worden gebruikt.
Elektrische verbruikers (bv. stoelverwarming) slechts zo lang inschakelen als
nodig is.
Vóór het inschakelen van de koelfunctie kort ventileren. De koelfunctie niet
gebruiken bij geopende ruiten.
Bij hoge rijsnelheden de ruiten niet open laten staan.
DriveGreen-functie
Afb. 218
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de infor-
matie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden.
DriveGreen kan in het infotainment als volgt worden weergegeven.
De toets

op het infotainment indrukken en vervolgens op het beeld-
scherm de functietoetsen
DriveGreen
aantippen.
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene
punt). Bij accelereren beweegt de naald omlaag, bij afremmen omhoog.
B
"Groen blad"
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij een minder zuini-
ge rijstijl wordt het blad zonder groene kleur weergegeven of volledig verbor-
gen.
C
Staafdiagram
Des te hoger de groene staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Elke staaf
geeft de rijzuinigheid in stappen van 5 seconden weer, de actuele staaf staat
links.
D
Puntentoekenning (0 - 100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij het aantippen
van de functietoets
D
wordt een gedetailleerd waarderingsoverzicht getoond
van hoe zuinig er tijdens de laatste 30 minuten werd gereden.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
de beoordeling van de vorige rit toegevoegd (donkergroen weergegeven sta-
ven).
E
Gemiddeld brandstofverbruik sinds de start
Bij het aantippen van de functietoets
E
wordt een gedetailleerd overzicht ge-
toond van het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste 30 minuten.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
het gemiddelde brandstofverbruik van de vorige rit toegevoegd (donkergroen
weergegeven staven).
F
Symbolen
Op het display kunnen de volgende vier symbolen worden weergegeven, die
over de actuele rijstijl informeren.
Zuinige rijstijl
De actuele snelheid is negatief voor het brandstofverbruik.
De rit is niet regelmatig, onnodig accelereren en remmen moet worden
voorkomen
Schakeladvies
Tips voor zuinig rijden
Bij het aantippen van het blad
B
worden tips voor zuinig rijden getoond.
Let op
Bij het terugzetten van het ritgeheugen "vanaf start" worden ook het gemid-
delde verbruik
E
, de ritanalyse
D
alsmede het diagram
C
teruggezet.

187
Wegrijden en rijden
Schade aan de wagen voorkomen
Aanwijzingen voor het rijden
Alleen op wegen en in terrein rijden, die geschikt zijn voor de technische toe-
stand van de wagen » pag. 264, Technische gegevens.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de beslissing of de wagen ge-
schikt is om te rijden in de betreffende omstandigheden.
ATTENTIE
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden. Een te hoge snelheid of een verkeer-
de rijmanoeuvre kan ernstige verwondingen en materiële schade veroorza-
ken.
Brandbare voorwerpen, zoals onder de wagenbodem ingeklemde droge
bladeren of takken kunnen door hete onderdelen ontbranden - brandge-
vaar!
VOORZICHTIG
Op de bodemvrijheid van de wagen letten! Bij het rijden over objecten die ho-
ger zijn dan de bodemvrijheid kunnen deze de wagen beschadigen.
Onder de wagenbodem ingeklemde voorwerpen moeten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Deze voorwerpen kunnen schade aan de wagen (bv. aan
delen van het brandstofsysteem of het remsysteem) veroorzaken.
Rijden door water
Afb. 219
Maximaal toelaatbare water-
hoogte bij rijden door water
Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bv. overstroomde
wegen) te voorkomen, op het volgende letten:
Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil
mag maximaal tot de onderrand van de dorpel reiken » afb. 219.
Ten hoogste stapvoets rijden, anders kan zich voor de wagen een boeggolf
vormen, waardoor water in de wagensystemen (bv. in het luchtinlaatsysteem
van de motor) kan komen.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten.
VOORZICHTIG
Als er water in de wagensystemen (bv. in het luchtinlaatsysteem van de mo-
tor) komt, kan er ernstige schade aan de wagen ontstaan!
Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw
wagen kunnen overschrijden.
Niet door zout water rijden, het zout kan corrosie veroorzaken. Een wagen
die met zout water in contact is geweest grondig met zoet water afspoelen.
188
Rijden
Hulpsystemen
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de bestuur-
der niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
De verhoogde veiligheid en inzittendenbescherming door de hulpsyste-
men mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar
voor ongevallen!
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige en door het systeem
vastgelegde grenzen. Om deze reden kan de bestuurder enkele reacties van
het systeem in bepaalde situaties als ongewenst of vertraagd waarnemen.
Daarom dient men steeds alert te zijn om zelf te kunnen ingrijpen!
De hulpsystemen alleen zodanig activeren, deactiveren en instellen dat u
uw wagen in elke verkeerssituatie volledig onder controle hebt - gevaar
voor ongevallen!
Radarsensor
Afb. 220
Inbouwplaats van de radarsen-
sor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 189.
De radarsensor (hierna sensor) registreert m.b.v. elektromagnetische golven
de verkeerssituatie voor de wagen » afb. 220.
De sensor maakt onderdeel uit van het ACC-systeem » pag. 199 en Front As-
sist » pag. 204.
De werking van de sensor kan in een van de volgende situaties beperkt of he-
lemaal niet beschikbaar zijn.
De sensorafdekking is (bv. door modder, sneeuw en dergelijke) verontreinigd.
Het gedeelte vóór en om de sensor is (bv. door stickers, extra koplampen en
dergelijke) afgedekt.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Als de sensor is afgedekt of vervuild, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel de betreffende melding van het ACC-systeem » pag. 204, Sto-
ringen of Front Assist » pag. 207, Storingen.
ATTENTIE
Indien het vermoeden bestaat dat de sensor is beschadigd, het ACC-sys-
teem en de Front Assist deactiveren » pag. 201, » pag. 206. De sensor
door een specialist laten controleren.
Door een botsing resp. schade aan de voor- of onderzijde van de wagen
kan de werking van de sensor gehinderd worden - gevaar voor ongevallen!
De sensor door een specialist laten controleren.
Het gebied voor en om de sensor heen niet bedekken. Dit kan de werking
van de sensor beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De sneeuw met een handveger en het ijs met een oplosmiddelvrije ontdoois-
pray van de sensor verwijderen.
Rem- en stabiliteitssystemen
Inleiding voor het onderwerp
De rem- en stabiliteitssystemen worden elke keer als het contact wordt inge-
schakeld automatisch geactiveerd, voor zover er niets anders staat vermeld.
De storingsindicatie staat in het hoofdstuk » pag. 39, Controlelampjes.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
189
Hulpsystemen
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 189.
De ESC verbetert de wagenstabiliteit in rijdynamische grenssituaties (bv. als
de wagen dreigt te gaan slingeren) door het afremmen van de afzonderlijke
wielen, om de rijrichting aan te houden.
Tijdens een ESC-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 189.
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor onder-
steunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de
wagen.
Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van
het rempedaal, die gepaard gaan met geluid.
Bij een ABS-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 189.
De MSR voorkomt neiging tot blokkeren van de aangedreven wielen bij het te-
rugschakelen of abrupt gas loslaten (bv. op ijzig of anderszins glad wegdek).
Indien de aangedreven wielen blokkeren, dan wordt het motortoerental auto-
matisch verhoogd. Daardoor wordt de remwerking van de motor verminderd
en kunnen de wielen weer vrij draaien.
Tractiecontrole (ASR)
Afb. 221
Toets van het ASR-systeem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 189.
De ASR voorkomt het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De
ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt
overgebracht. Daardoor wordt bv. het rijden op wegen met weinig grip verge-
makkelijkt.
Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje
in het instrumenten-
paneel.
Deactivering
Toets
» afb. 221 indrukken.
of: op het infotainment de toets

indrukken → de functietoets
Systeem
ESC:
ASR uit
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Activering
Toets » afb. 221 indrukken.
of: op het infotainment de toets

indrukken → de functietoets
Systeem
ESC:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
190
Rijden
De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Het is zinvol het systeem al-
leen in bv. de volgende situaties te deactiveren:
Bij het rijden met sneeuwkettingen.
Bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 189.
Het EDS voorkomt het doordraaien van het betreffende wiel van de aangedre-
ven as. Het EDS remt een van de eventueel doordraaiende wielen af en brengt
de aandrijfkracht over op het andere aangedreven wiel. Daardoor wordt het rij-
den op een ondergrond met een verschillende grip onder de afzonderlijke wie-
len van de aangedreven as vergemakkelijkt.
Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt het
EDS automatisch uit. Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS weer automa-
tisch geactiveerd.
Het XDS is een uitbreiding op het elektronische sperdifferentieel (EDS). Het
XDS reageert echter op de ontlasting van het wiel van de aangedreven as in de
binnenbocht bij snel rijden door bochten.
Door een remingreep op het ontlaste wiel wordt het doordraaien door het XDS
verhinderd. Dat heeft een positieve uitwerking op de rijstabiliteit en bestuur-
baarheid van de wagen.
Remassistent (HBA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 189.
De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten.
De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal.
Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig in-
getrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch
uitgeschakeld.
Bergwegrijhulp (HHC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 189.
Met de HHC is het mogelijk bij het wegrijden op hellingen de voet van het
rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder dat de wagen vanzelf om-
laagrolt.
De wagen wordt nog ongeveer 2 seconden na het loslaten van het rempedaal
door het systeem afgeremd.
De HHC is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier gesloten
is. De HHC is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op een helling.
Multi Collision Brake (MCB)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 189.
De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen
te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aanrij-
ding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd.
De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende
basisvoorwaarden wordt voldaan.
Er is een frontale aanrijding geweest of een van opzij of van achteren, met
een bepaalde hevigheid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, de ESC en andere noodzakelijke elektrische systemen blijven
na de botsing gebruiksklaar.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Parkeerhulp (ParkPilot)
Inleiding voor het onderwerp
De parkeerhulp (hierna systeem) signaleert tijdens het manoeuvreren door
middel van akoestische signalen resp. de infotainmentschermweergave obsta-
kels in de buurt van de wagen.
191
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Bewegende personen of objecten kunnen door de systeemsensoren mo-
gelijk niet worden herkend.
Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de sys-
teemsignalen niet altijd reflecteren. Het gevaar bestaat, dat dergelijke ob-
jecten of personen door de systeemsensoren mogelijk niet kunnen worden
herkend.
Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op de signalen
van de systeemsensoren. Het gevaar bestaat, dat obstakels door de sys-
teemsensoren mogelijk niet kunnen worden herkend.
Voor het manoeuvreren controleren of zich voor en achter de wagen
geen klein obstakel, bv. een steen, dunne paal of iets dergelijks, bevindt. Dit
obstakel kan door de systeemsensoren mogelijk niet worden herkend.
VOORZICHTIG
De systeemsensoren » afb. 222 op pag. 192 schoon en sneeuw- en ijsvrij
houden en niet met voorwerpen afdekken, anders kan de systeemfunctie be-
perkt zijn.
Onder ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp.
hoge temperaturen en dergelijke) kan de werking van het systeem minder
goed zijn - "onjuiste obstakelherkenning".
Extra gemonteerde accessoires, zoals bv. een fietsendrager, kunnen de sys-
teemfunctie beïnvloeden.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 192.
In het infotainment in het menu

de functietoets
Parkeren en manoeuvre-
ren
aantippen.
ParkPilot - Instelling van de parkeerhulp
Automatische inschakeling
- Activering/deactivering van de verkleinde weerga-
ve van de parkeerhulp (bij vooruitrijden)
Volume voorin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning voor
Toonhoogte voorin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning voor
Volume achterin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning achter
Toonhoogte achterin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen
van de obstakelherkenning achter
Entertainment vol. lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radio-
volume) bij geactiveerde parkeerhulp
Werking
Afb. 222
Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Voorin /
achterin
Afb. 223
Afgetast gebied en reikwijdte
van de sensoren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 192.
Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de
bumper en een obstakel. De ultrasone sensoren bevinden zich afhankelijk van
de wagenuitvoering in de achterbumper of eveneens in de voorbumper » afb.
222.
192
Rijden
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten » afb.
223.
Variant 1: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
C
,
D
.
Variant 2: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
.
Globaal bereik van de sensoren (in cm)
Gebied » afb. 223 Variant 1
(3 sensoren)
Variant 2
(7 sensoren)
A
- 120
B
- 60
C
160 160
D
60 60
Geluidssignalen
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen
de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het
obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone. Vanaf dat moment niet
verder rijden in de richting van het obstakel!
De akoestische signalen kunnen in het infotainment worden ingesteld » pag.
192.
Rijden met aanhangwagen
Tijdens het rijden met aanhangwagen resp. een ander op het aanhangwagen-
stopcontact aangesloten accessoire zijn alleen de gebieden
A
en
B
» afb. 223
van het systeem actief.
Let op
De geluidssignalen voor de obstakelherkenning aan voorzijde zijn af fabriek ho-
ger dan die voor de obstakelherkenning aan achterzijde.
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
Afb. 224
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 192.
Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 224
A
Rijbaanweergave.
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulp-
weergave.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp.
Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
Er bevindt zich een obstakel in het botsbereik van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is kleiner dan 30 cm). Het rijden in de rich-
ting van het obstakel stoppen!
Er bevindt zich een obstakel in de rijrichting van de wagen (de afstand
tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Er bevindt zich een obstakel buiten de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Systeemstoring (er volgt geen weergave van obstakels).
Rijbaanweergave
De rijbaanweergave
A
» afb. 224 geeft de rijbaan weer, waarheen de wagen
bij de huidige stuurwiel- en versnellings-/keuzehendelstand zal rijden.
Staat de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in stand
N, dan wordt de rijbaan voor de wagen weergegeven.
193
Hulpsystemen
Activering/deactivering
Afb. 225
Systeemtoets (variant 2)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 192.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd door het inschakelen van de achteruitversnel-
ling, bij wagens met variant 2 ook door te drukken op toets
» afb. 225.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Deactivering
Bij wagens met de variant 1 wordt het systeem gedeactiveerd door uit de ach-
teruitversnelling te schakelen.
Bij wagens met de variant 2 wordt het systeem door het indrukken van de
toets
of automatisch bij een snelheid boven 15 km/h gedeactiveerd (het
symbool
in de toets gaat uit).
Weergave van een storing
Als na activering van het systeem 3 seconden lang een waarschuwingstoon
klinkt en er zich geen obstakel in de buurt van de wagen bevindt, is er sprake
van een systeemstoring. De storing wordt bovendien door het knipperen van
het symbool in de toets weergegeven. De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Het systeem kan met de toets alleen bij een snelheid onder 15 km/h worden
geactiveerd.
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden
Afb. 226
Infotainmentbeeldscherm:
Weergave bij automatische acti-
vering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 192.
De automatische systeemactivering gebeurt tijdens het vooruitrijden met een
snelheid tot 10 km/h, als de wagen een obstakel nadert.
Na activering wordt in het linkergedeelte van het infotainmentbeeldscherm
het volgende weergegeven » afb. 226.
Akoestische signalen worden vanaf een afstand van circa 50 cm tot het obsta-
kel gegeven.
De automatische weergave kan in het infotainment worden geactiveerd of ge-
deactiveerd » pag. 192.
Achteruitrijcamera
Inleiding voor het onderwerp
De achteruitrijcamera (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied achter de wagen te tonen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de
systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie
over het schoonmaken » pag. 222.
194
Rijden
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek) kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een aanrijding resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de came-
ra eventueel uit de juiste stand worden gebracht. In dit geval moet het sys-
teem door een specialist worden gecontroleerd.
Let op
De camera kan zijn voorzien van een reinigingssysteem » pag. 71. Het besproei-
en volgt automatisch samen met het besproeien van de achterruit.
Werking
Afb. 227
Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 194.
De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep
van de achterklep » afb. 227.
Bereik achter de wagen » afb. 227
Registratiegebied van de camera
Vlakken buiten het registratiegebied van de camera
A
B
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren onder
de volgende voorwaarden ondersteunen.
Het contact is ingeschakeld.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
1)
De achterklep is volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Het gebied achter de wagen is duidelijk zichtbaar.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
Let op
De beeldschermweergave kan door het indrukken van symbooltoets
» afb. 225 op pag. 194 worden afgebroken.
Na het uit de achteruitversnelling schakelen, wordt automatisch de parkeer-
hulp weergegeven (variant 2, 3) » pag. 192.
Oriënteringslijnen en functietoetsen
Afb. 228 Infotainmentbeeldscherm: Oriënteringslijnen / functietoetsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 194.
Op het beeldscherm worden samen met het bewaakte gebied achter de wa-
gen ook oriënteringslijnen weergegeven.
1)
Het gebied achter de wagen kan nog enkele seconden na het uit de achteruitversnelling schakelen worden
weergegeven.
195
Hulpsystemen
Afstand van de oriënteringslijnen achter de wagen » afb. 228
De afstand bedraagt ongeveer 40 cm (veiligheidsafstandsgrens).
De afstand bedraagt ongeveer 100 cm.
De afstand bedraagt ongeveer 200 cm.
De afstand kan afhankelijk van de belading van de wagen en de helling van de
rijbaan licht variëren.
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagenbreedte
incl. de buitenspiegels.
Functietoetsen » afb. 228
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de weergave van
het gebied achter de wagen
Beeldscherminstelling - Helderheid, contrast, kleur
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp
Uit-/inschakelen van de verkleinde parkeerhulpweergave
Wisselen naar de parkeerhulpweergave
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
Snelheidsregelsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid constant, zon-
der dat het gaspedaal hoeft te worden bediend. De toestand waarbij het SRS
de snelheid constant houdt, wordt hierna als regeling aangeduid.
A
B
C
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Na het bedienen van het koppelingspedaal vindt geen onderbreking van
de regeling plaats! Als bv. een andere versnelling is ingeschakeld en het
koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regeling voortgezet.
Werking
Afb. 229
MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusin-
dicaties van het snelheidsregelsysteem
196
Rijden
Afb. 230 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 196.
Statusindicaties van het snelheidsregelsysteem » afb. 229, » afb. 230
Snelheid ingesteld, echter regeling inactief.
Regeling actief.
Geen snelheid ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
Het SRS is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De actuele snelheid is hoger dan 20 km/h.
Dit is echter alleen mogelijk als het motorvermogen of de motorremwerking
dit toelaten.
ATTENTIE
Als het motorvermogen of de motorremwerking niet voldoende is om de
ingestelde snelheid aan te houden, moet de bediening van het gas- en rem-
pedaal worden overgenomen!
Beschrijving van de bediening
Afb. 231
Bedieningselementen van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 196.
Overzicht van de bedieningselementen van het SRS » afb. 231
A
 SRS activeren (regeling inactief)
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 SRS deactiveren (ingestelde snelheid wissen)
B
 Regeling weer hervatten
a)
/ snelheid verhogen
C
 Regeling starten / snelheid verlagen
D
 Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als geen snelheid is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid overgenomen.
Na het starten van de regeling regelt het snelheidsregelsysteem de wagen af
op de actuele snelheid. In het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
.
De automatische regelingsonderbreking vindt plaats als een van de volgende
situaties zich voordoet.
Het rempedaal wordt bediend.
Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bv. ESC).
Door de activering van een airbag.
Door het indrukken van toets
D
» afb. 231.
ATTENTIE
Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na gebruik altijd uitschakelen.
De regeling niet hervatten, indien de ingestelde snelheid voor de bestaan-
de verkeerssituatie te hoog is.
197
Hulpsystemen
Let op
Tijdens de regeling kan de snelheid door het bedienen van het gaspedaal
worden verhoogd. Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid tot de
opgeslagen waarde.
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 231 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het snelheidsregelsysteem geactiveerd.
Snelheidsbegrenzer
Inleiding voor het onderwerp
De snelheidsbegrenzer beperkt de maximum rijsnelheid tot de ingestelde snel-
heidslimiet.
Deze limiet kan alleen worden overschreden door het gaspedaal volledig in te
trappen.
De toestand, waarbij de snelheidsbegrenzer een mogelijke overschrijding van
de ingestelde snelheidslimiet voorkomt, wordt hierna regeling genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Werking
Afb. 232
MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusindi-
caties van de snelheidsbegrenzer
Afb. 233 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van de snel-
heidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 198.
Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 232, » afb. 233
Snelheidslimiet ingesteld, echter regeling inactief.
Regeling actief.
Geen snelheidslimiet ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De snelheidsbegrenzer is actief.
De actuele snelheid is hoger dan 30 km/h.
198
Rijden
Bedieningsbeschrijving
Afb. 234 Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer: Wagens met
snelheidsbegrenzer / wagens met SRS en snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 198.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
234
A
 Snelheidsbegrenzer activeren (regeling inactief)
Bij wagens met SRS en snelheidsbegrenzer wordt het SRS geacti-
veerd door de schakelaar in de -stand te zetten. Het activeren
van de snelheidsbegrenzer gebeurt pas na het bedienen van de
toets
D
.
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheid verhogen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
C
 Regeling starten / snelheid verlagen - kort indrukken (in stappen
van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
D
 Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Na het starten van de regeling wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet
opgeslagen en in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Overschrijding van de snelheidslimiet tijdens de regeling
Als tijdens de regeling een overschrijding van de snelheidslimiet vereist is, bv.
tijdens het inhalen, dan moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt.
Bij het overschrijden van de snelheidslimiet (bv. bij bergaf rijden) klinkt er een
akoestisch signaal en het controlelampje in het instrumentenpaneel knip-
pert.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is
gedaald.
Let op
Door het indrukken van de toets
D
tijdens de regeling wordt deze afgebroken
en wordt het SRS geactiveerd.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Inleiding voor het onderwerp
De automatische afstandsregeling (hierna alleen nog ACC genoemd) houdt de
ingestelde snelheid resp. afstand ten opzichte van voorliggers aan zonder dat
het gaspedaal of het rempedaal hoeft te worden bediend.
Het gebied voor de wagen en de afstand tot de voor u rijdende voertuigen
wordt door een radarsenor bewaakt » pag. 189.
De toestand waarbij de ACC de snelheid resp. afstand constant houdt, wordt
hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet elk moment gereed zijn om de bediening van het
gas- en rempedaal over te nemen.
De ACC reageert niet bij het naderen van een stilstaand obstakel (bv. de
staart van een file, een voertuig met pech of een voor een verkeerslicht
wachtend voertuig).
De ACC reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
Als de vertraging van de ACC niet voldoende is, de wagen direct met het
rempedaal afremmen.
199
Hulpsystemen
ATTENTIE
De ACC uit veiligheidsoverwegingen niet in de volgende situaties gebrui-
ken.
Bij het nemen van afritten op snelwegen of bij wegwerkzaamheden om zo
een ongewenste acceleratie naar de opgeslagen snelheid te voorkomen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Op slecht wegdek (bv. ijzel, gladde rijbaan, grind, onverhard wegdek).
Bij het rijden door "scherpe" bochten of op steile hellingen/afdalingen.
Bij het rijden door plaatsen waar zich metalen objecten bevinden (bv. me-
talen loodsen, spoorbanen en dergelijke).
Bij het rijden door ingedeelde gesloten ruimtes (bv. parkeergarages, veer-
boten, tunnels en dergelijke).
Let op
De ACC is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
De ACC vermindert de snelheid door automatisch het gas los te laten resp.
met een remingreep. Indien een automatische snelheidsvermindering met een
remingreep plaatsvindt, gaat het remlicht branden.
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aange-
sloten aanhangwagen is de ACC niet beschikbaar.
De regeling wordt automatisch afgebroken bij een ingreep van remonders-
teunende hulpsystemen (bv. ESC) of bij het overschrijden van het maximaal
toegestane motortoerental.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 199.
In het infotainment in het menu

de functietoets
Bestuurdershulpsys-
teem
aantippen.
ACC (afstandsregeling) - Instelling van de automatische afstandsregeling
Rijprogramma:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische
afstandsregeling
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van de laatstgekozen afstand
Afstand:
- Instelling van de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertui-
gen
Werking
Afb. 235 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van ACC-
meldingen
Afb. 236
Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van de ACC
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
De ACC biedt de mogelijkheid een snelheid van 30-160 km/h alsmede de af-
stand ten opzichte van voorliggers in een bereik van een zeer korte tot een
zeer lange afstand in te stellen.
De ACC past de ingestelde snelheid aan de herkende voorligger aan en houdt
hierbij de geselecteerde afstand aan.
De ACC kan met behulp van de radarsensor een voorligger op een afstand van
circa 120 m herkennen.
200
Rijden
ACC-meldingen » afb. 235
Voertuig herkend (regeling actief)
Lijn die de verschuiving van de tussenliggende afstand bij het instellen aan-
geeft » pag. 203, Afstandsniveau instellen
Ingestelde afstand ten opzichte van de voorligger
Voertuig herkend (regeling inactief)
Statusindicaties van de ACC » afb. 236
Regeling inactief.
Regeling actief - geen voertuig herkend.
Regeling inactief - geen snelheid opgeslagen.
Regeling actief - voertuig herkend.
Aanwijzing voor snelheidsverlaging
Als de vertraging van de ACC met betrekking tot een voorligger niet voldoen-
de is, gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en op het
display verschijnt de melding, om het rempedaal te bedienen.
Let op
Enkele weergaven van de ACC op het display van het instrumentenpaneel kun-
nen door weergaven van andere functies worden afgedekt. Een ACC-weerga-
ve word bij een wijziging van de ACC-status automatisch kort weergegeven.
Automatisch wegrijden en stoppen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met behulp van de ACC
tot stilstand vertragen en weer in beweging komen.
Vertragen tot stilstand
Als een voor u rijdend voertuig tot stilstand vertraagt, vertraagt de ACC ook
de eigen wagen tot stilstand.
Wegrijden na een stopfase
Indien het voor u rijdende voertuig direct na de stopfase weer in beweging
komt, komt de eigen wagen ook in beweging en wordt de snelheid weer gere-
geld. Bij een langere stopfase wordt de regeling automatisch onderbroken.
1
2
3
4
Bedieningsoverzicht
Afb. 237 Bedieningshendel
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 199.
Overzicht van de ACC-functies die met de hendel worden bediend » afb.
237
1
 ACC activeren (regeling inactief)
2
 Regeling starten (weer herstellen) / snelheid met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 ACC deactiveren
5
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Afstandsniveau instellen
B
 Regeling starten / snelheid in sprongen van 1 km/h verlagen
Indien de hendel vanuit de stand  direct tegen de veerdruk in stand 
wordt gezet, wordt de actuele snelheid opgeslagen en de regeling gestart.
201
Hulpsystemen
Regeling starten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De ACC is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of ene hogere ver-
snelling ingeschakeld en de actuele snelheid is hoger dan 25 km/h.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand en de actuele snelheid is hoger dan 2
km/h.
Regeling starten
Op de toets  » afb. 237 op pag. 201 indrukken.
of: De hendel tegen de veerdruk in stand

» afb. 237 op pag. 201 instel-
len.
De ACC neemt de actuele snelheid over en start de regeling, in het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Wordt de regeling gestart, doordat de hendel in de stand

wordt gezet,
en is er reeds een snelheid opgeslagen, dan neemt de ACC deze snelheid over
en voert de regeling uit.
Let op
Indien bij wagens met automatische versnellingsbak de regeling bij een snel-
heid van minder dan 30 km/h wordt gestart, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen. De snelheid neemt automatisch toe tot 30 km/h resp. wordt gere-
geld aan de hand van de snelheid van de voorligger.
Regeling onderbreken/weer herstellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 199.
Regeling onderbreken
De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 237 op pag. 201 instellen.
of: Het rempedaal intrappen.
De regeling wordt onderbroken, de snelheid blijft opgeslagen.
Regeling weer herstellen
De regeling starten » pag. 202, Regeling starten.
Let op
De regeling wordt eveneens onderbroken als het koppelingspedaal langer dan
30 s wordt ingetrapt of de ASR wordt gedeactiveerd.
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
De gewenste snelheid wordt met de bedieningshendel ingesteld of gewijzigd
» afb. 237 op pag. 201.
Snelheid in sprongen van 10 km/h instellen/wijzigen () - Voorwaarden
De ACC is geactiveerd.
Snelheid in sprongen van 1 km/h verhogen/verlagen (/) - Voorwaar-
den
De ACC is geactiveerd.
De wagen wordt geregeld.
Snelheid door het overnemen van de actuele snelheid wijzigen (

) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen rijdt met een andere dan de opgeslagen snelheid.
Let op
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het gaspedaal
wordt verhoogd, wordt de regeling tijdelijk onderbroken. Na het loslaten van
het gaspedaal wordt de regeling automatisch weer hersteld.
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het rempedaal
wordt verlaagd, wordt de regeling onderbroken. De regeling moet opnieuw
worden gestart om deze weer te herstellen » pag. 202.
Indien de wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt geregeld,
dan wordt door de eerste keer drukken op de toets  de actuele snelheid op-
geslagen, door opnieuw drukken op de toets  wordt de snelheid in stappen
van 1 km/h verlaagd.
202
Rijden
Afstandsniveau instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
Het afstandsniveau ten opzichte van de voorligger kan met de hendel » afb.
237 op pag. 201 of in het infotainment » pag. 200, Instellingen in het infotain-
ment worden ingesteld.
Instelling met de hendel
De schakelaar  tegen de veerdruk in stand of instellen » afb. 237 op
pag. 201.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de lijn
2
» afb. 235 op
pag. 200, die de afstandsverschuiving weergeeft.
Met de schakelaar  op de hendel de lijn
2
op de gewenste afstand in-
stellen.
Let op
Indien de afstand in het infotainment is gewijzigd, wordt de wijziging pas na
aansluitende activering van de ACC merkbaar.
Des te hoger de rijsnelheid, des te groter is de afstand ten opzichte van de
voorligger.
Bijzondere rijsituaties
Afb. 238
In bochten / smalle of versprongen rijdende voertuigen
Afb. 239 Verandering van rijstrook van andere voertuigen / stilstaande
voertuigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
De volgende (en soortgelijke) rijsituaties vragen om bijzondere aandacht en zo
nodig het ingrijpen van de bestuurder (remmen, gasgeven e.d.).
In bochten
Bij het in- of uitrijden van langgerekte bochten kan het gebeuren dat een op de
naastgelegen rijstrook rijdende wagen in het door de radar gedetecteerde be-
reik terechtkomt » afb. 238 -
. De eigen wagen wordt dan op basis van deze
wagen geregeld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Een smal of versprongen rijdend voertuig kan pas door de ACC worden her-
kend, als het zich in het door de radar gedetecteerde bereik bevindt » afb. 238
-
.
Verandering van rijstrook van andere voertuigen
Voertuigen die op korte afstand naar de eigen rijstrook wisselen » afb. 239 -
,
kunnen door de radarsensor niet altijd tijdig worden herkend.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent geen stilstaande objecten! Indien een door de ACC geregi-
streerd voertuig afslaat of uitwijkt en zich voor dit voertuig een stilstaand
voertuig bevindt » afb. 239 -
, reageert de ACC niet op dit stilstaande voer-
tuig.
203
Hulpsystemen
Voertuigen met bijzondere lading of speciale opbouwen
Lading of opbouwdelen van andere voertuigen die aan de zijkant, aan achterzij-
de of bovenzijde voorbij de voertuigcontouren steken, kan de ACC mogelijk
niet herkennen.
Inhalen en rijden met aanhangwagen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
Bij het inhalen
Indien de eigen wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt gere-
geld en het knipperlicht wordt bediend, beoordeelt de ACC dit als de start van
een inhaalmanoeuvre. De ACC versnelt de wagen automatisch en vermindert
hierdoor de afstand ten opzichte van de voorligger.
Indien de wagen naar de linker rijbaan wisselt en er geen voorligger wordt her-
kend, accelereert de ACC tot de ingestelde snelheid en houdt deze constant.
Een acceleratie kan op elk moment door het intrappen van het rempedaal of
het drukpunt

op de bedieningshendel » afb. 237 op pag. 201 worden af-
gebroken.
Rijden met aanhangwagen
Bij het rijden met aanhangwagen of bij een andere op het aanhangwagenstop-
contact aangesloten accessoire werkt de ACC-regeling met verminderde dy-
namiek. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aangepast.
Storingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 199.
Als de ACC om onbekende reden niet beschikbaar is, dan gaat op het display in
het instrumentenpaneel het controlelampje branden en wordt een overeen-
komstige melding weergegeven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. De sensor schoonmaken resp. het obstakel verwijderen
» pag. 189.
ACC niet beschikbaar
Is de ACC niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbeschik-
baarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is de ACC
dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
ACC-storing
Bij een ACC-storing verschijnt een storingmelding. De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Inleiding voor het onderwerp
Front Assist (hierna systeem) waarschuwt voor het gevaar van een aanrijding
met een wagen of met een ander zich voor de wagen bevindend obstakel en
probeert zo nodig door een automatische remingreep een aanrijding te voor-
komen resp. de gevolgen ervan te minimaliseren.
Het gedeelte voor de wagen wordt door een radarsensor » pag. 189 gecontro-
leerd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
VOORZICHTIG
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aangeslo-
ten aanhangwagen is het systeem niet beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 204.
In het infotainment in het menu

de functietoets
Bestuurdershulpsys-
teem
aantippen.
Front Assist (afstandscontrolesysteem) - Instelling van de assistent voor de
afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertuigen
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Voorwaarschuwing
(variant 1) - Activering/deactivering van de voorwaarschu-
wing
204
Rijden
Voorwaarschuwing
(variant 2) - Activering/deactivering en instelling van de af-
standsstap, waarbij er wordt gewaarschuwd
Toon afstandswaarsch.
- Activering/deactivering van de afstandswaarschu-
wing
Werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 204.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger.
Waarschuwt voor een dreigende aanrijding.
Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep.
Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een
automatische remingreep uitgevoerd.
Het systeem kan alleen werken als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd » pag. 190.
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 5 km/h in voorwaartse rich-
ting.
Let op
Het systeem kan slecht functioneren of niet beschikbaar zijn, bv. in "scherpe"
bochten of tijdens een ESC-ingreep » pag. 190.
Afstandswaarschuwing
Afb. 240
Display van het instrumentenpaneel: Afstandswaar-
schuwing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 204.
De weergave van de afstandswaarschuwing gebeurt bij wagens met het MAXI
DOT-display.
Indien een veilige afstand ten opzichte van de voorligger wordt onderschre-
den, verschijnt op het display het controlelampje » afb. 240.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de ac-
tuele verkeerssituatie!
De afstand waarbij de waarschuwing wordt gegeven, is afhankelijke van de ac-
tuele rijsnelheid.
De waarschuwing kan in een snelheidsbereik van circa 60 km/h tot 210 km/h
worden gegeven.
Waarschuwing en automatisch remmen
Afb. 241
Display van het instrumentenpaneel: Voorwaarschu-
wing resp. noodstop bij lage snelheid
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 204.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
30 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje » afb.
241.
Voorwaarschuwing
Als het systeem een aanrijdingsgevaar herkent, verschijnt op het display het
controlelampje » afb. 241 en er klinkt een akoestisch signaal.
205
Hulpsystemen
De voorwaarschuwingsweergave kan in de volgende situaties plaatsvinden.
Bij het gevaar van een aanrijding met een bewegend obstakel in een rijsnel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 210 km/h.
Bij het gevaar van een aanrijding met een stilstaand obstakel in een snel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 85 km/h.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Acute waarschuwing
Indien de bestuurder bij gevaar voor een aanrijding met een bewegend obsta-
kel niet op de voorwaarschuwing reageert, zorgt het systeem automatisch
door een actieve remingreep voor een korte remschok om zo opnieuw voor
het gevaar van een mogelijke aanrijding te waarschuwen.
Automatisch afremmen
Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Indien het systeem een automatische remingreep uitvoert, neemt de druk in
het remsysteem toe en kan het rempedaal niet met de gebruikelijke pedaalslag
worden ingetrapt.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Remondersteuning
Als de bestuurder bij een dreigende aanrijding onvoldoende remt, verhoogt het
systeem automatisch de remkracht.
De remondersteuning vindt alleen plaats zolang het rempedaal krachtig ge-
noeg wordt ingetrapt.
Deactivering/activering
Afb. 242 Toetsen/kartelwiel: Op de bedieningshendel / op het multi-
functiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 204.
De functie wordt elke keer als het contact wordt ingeschakeld automatisch
geactiveerd.
Het systeem kan alleen in uitzonderingssituaties worden gedeactiveerd »
.
Bij wagens met MAXI DOT-display kan het systeem in het hoofdmenu worden
gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 53, Menupunt
Hulpsystemen
.
Deactivering/activering bij wagens met segmentdisplay
Toets
» afb. 242
Handeling Functie
A
Ingedrukt houden naar bo-
ven/onder
Menupunt Front Assist weergeven
B
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
Deactivering/activering bij wagens met multifunctiestuurwiel
Toets/kar
telwiel
» afb. 242
Handeling Functie
C
Indrukken Menupunt Front Assist weergeven
D
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
206
Rijden
Deactivering/activering en instelling in infotainment
In het infotainment kunnen het complete systeem resp. de functie voorwaar-
schuwing en afstandswaarschuwing worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag.
204, Instellingen in het infotainment.
Indien de functie afstandswaarschuwing voor het uitschakelen van het contact
gedeactiveerd is, blijft deze na het inschakelen van het contact gedeactiveerd.
ATTENTIE
In de volgende situaties moet de Front Assist om veiligheidsredenen wor-
den uitgeschakeld.
Als de wagen wordt afgesleept.
Als de wagen op een rollenbank staat.
Als een waarschuwing resp. een systeemingreep zonder reden plaats-
vond.
Indien de wagen bv. wordt vervoerd op een oplegger, een veerboot of
dergelijke.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 204.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. De sensor schoonmaken resp. het obstakel verwijderen
» afb. 220 op pag. 189.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is het
systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Vermoeidheidsherkenning
De vermoeidheidsherkenning (hierna systeem) adviseert de bestuurder een
rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheidsver-
schijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Het systeem analyseert het stuurgedrag bij snelheden 65-200 km/h.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu

Bestuurdershulpsys-
teem
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool
en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
Let op
In sommige situaties kan het systeem het stuurgedrag verkeerd beoordelen
en daardoor ten onrechte een pauze-advies geven.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
207
Hulpsystemen
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje in het
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal » pag. 43.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn
opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
Wijziging van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 189, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 236.
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
waarschuwen, bv. bij een klapband.
Vóór het opslaan van de bandenspanningswaarden moeten de banden tot
de voorgeschreven bandenspanning worden opgepompt » pag. 236. Bij het
opslaan van onjuiste bandenspanningswaarden kan het systeem mogelij-
kerwijze ook bij een te lage bandenspanning geen waarschuwing geven.
VOORZICHTIG
De bandenspanningswaarden moeten elke 10.000 km of 1x per jaar worden
opgeslagen, om een correcte systeemwerking te waarborgen.
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
Afb. 243
Toets voor opslaan / voorbeeld
van de beeldschermweergave:
er wordt een bandenspannings-
verandering linksvoor gemeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 208.
Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In het infotainment in het menu

de functietoets
Wagenstatus
aantip-
pen.
Met de functietoetsen
het menupunt Bandencontrole kiezen.
De functietoets

aantippen » afb. 243.
Verder de op het beeldscherm verschijnende aanwijzingen opvolgen.
Een melding op het beeldscherm informeert over het opslaan van de banden-
spanningswaarden.
Let op
Bij brandend controlelampje in het instrumentenpaneel kan in het infotain-
ment de betreffende band worden weergegeven » afb. 243.
208
Rijden
Opslaan van de bandenspanningswaarden met de toets
Afb. 244
Toets voor opslaan van de ban-
denspanningswaarden
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 208.
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact inschakelen.
De symbooltoets
» afb. 244 indrukken en ingedrukt houden.
Het controlelampje
in het instrumentenpaneel gaat branden.
Een akoestisch signaal en het uitgaan van het controlelampje geven aan dat de
bandenspanningswaarden zijn opgeslagen.
De symbooltoets
loslaten.
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak
Inleiding voor het onderwerp
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik bedraagt 50 kg. Overige ge-
gevens (bv. op het typeplaatje van de trekhaak) geven alleen informatie over
de testwaarden van de trekhaak.
ATTENTIE
Voor elke rit met aangebrachte kogelkop controleren of deze correct in
de bevestigingsschacht is aangebracht en bevestigd.
Indien de kogelkop niet correct in de bevestigingsschacht is aangebracht
en bevestigd, mag deze niet worden gebruikt - gevaar voor ongevallen.
Geen veranderingen of aanpassingen aan de trekhaak uitvoeren.
De bevestigingsschacht van de trekhaak altijd schoon houden. Vuil verhin-
dert het correct bevestigen van de kogelkop!
Beschrijving
Afb. 245
Drager van de trekhaak / kogelkop
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
De kogelkop is afneembaar en bevindt zich in het opbergvak voor het reserve-
wiel/noodwiel.
209
Trekhaak en aanhangwagen
Drager van de trekhaak en kogelkop » afb. 245
Afdekkap voor de bevestigingsschacht
Bevestigingsschacht
Beschermkap
Kogelkop
Bedieningshendel
Slotkap
Ontspanpen
Sleutel
Vergrendelingskogel
Paraatheidsstand instellen
Afb. 246
Kap van slot verwijderen / sleutel in het slot steken
Afb. 247
Slot ontgrendelen / ontspanpen indrukken en bedieningshen-
del indrukken
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
De kogelkop kan alleen worden gemonteerd als deze zich in de paraatheids-
stand bevindt.
De kogelkop onder de beschermkap beetpakken.
De kap
A
van het slot in pijlrichting
1
» afb. 246 verwijderen.
De sleutel
B
in pijlrichting
2
in het slot steken, zodat de groene markering
naar boven is gekeerd.
De sleutel
B
in pijlrichting
3
draaien, zodat de rode markering naar boven is
gekeerd » afb. 247.
De ontspanpen
C
in pijlrichting
4
tot de aanslag erin drukken en tegelijker-
tijd de bedieningshendel
D
tot de aanslag in pijlrichting
5
drukken .
De bedieningshendel
D
blijft in deze stand vergrendeld.
Instelling van de paraatheidsstand controleren
Afb. 248
Paraatheidsstand
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Correct ingestelde paraatheidsstand » afb. 248
De bedieningshendel
A
is in de onderste stand geblokkeerd.
De ontspanpen
B
kan worden bewogen.
De rode markering op sleutel
C
is naar boven gekeerd.
De sleutel kan in de paraatheidsstand niet worden verwijderd of in een andere
stand worden gedraaid. De zo ingestelde kogelkop is gereed voor montage.
210
Rijden
Kogelkop monteren - 1e stap
Afb. 249 Afdekkap verwijderen: Uit de achterbumper / voor de bevesti-
gingsschacht
Afb. 250
Kogelkop aanbrengen / ontspanpen in uitgeschoven toestand
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Inbouw voorbereiden
De afdekkap voor de bevestigingsschacht
A
in pijlrichting
1
» afb. 249 met
de bij het wagengereedschap behorende beugel voor het lostrekken van
wieldoppen verwijderen.
De afdekkap
B
in pijlrichting
2
verwijderen » .
Inbouwen
De kogelkop vanaf de onderzijde» afb. 250 vastpakken en in de bevesti-
gingsschacht in pijlrichting
3
schuiven totdat deze hoorbaar vastklikt » .
De bedieningshendel
C
draait zelfstandig in pijlrichting
4
omhoog en de ont-
spanpen
D
komt naar buiten (het rode en groene gedeelte is zichtbaar) » .
Als de bedieningshendel
C
niet zelfstandig draait of als de ontspanpen
D
niet
naar buiten komt, moet de kogelkop door het tot de aanslag omlaagdraaien
van de hendel
C
uit de bevestigingsschacht worden verwijderd en moeten de
contactoppervlakken van de kogelkop en de bevestigingsschacht worden ge-
reinigd.
ATTENTIE
De afdekkap voor de bevestigingsschacht
B
voorzichtig verwijderen -
gevaar voor letsel aan de handen!
Bij het bevestigen van de kogelkop moeten de handen uit het draaibereik
van de bedieningshendel worden gehouden - gevaar voor letsel aan de vin-
gers!
Nooit proberen de bedieningshendel met geweld omhoog te trekken om
de sleutel te draaien. De kogelkop zou dan niet correct bevestigd zijn!
Kogelkop monteren - 2e stap
Afb. 251
Slot vergrendelen en sleutel eruit trekken / kap op het slot ste-
ken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
De sleutel
A
in pijlrichting
1
draaien, zodat de groene markering naar bo-
ven is gekeerd » afb. 251.
De sleutel in pijlrichting
2
verwijderen.
De kap
B
in pijlrichting
3
op het slot steken.
De kogelkop op een correcte bevestiging controleren » pag. 212.
211
Trekhaak en aanhangwagen
ATTENTIE
Na de montage van de kogelkop altijd het slot vergrendelen en de sleutel
verwijderen. De kogelkop mag niet met aangebrachte sleutel worden ge-
bruikt.
Correcte bevestiging controleren
Afb. 252
Correct bevestigde kogelkop
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Correct bevestigde kogelkop » afb. 252
De kogelkop moet stevig in de bevestigingsschacht zitten, bij sterk
"schudden" mag er geen speling zijn.
De bedieningshendel
A
staat helemaal bovenaan.
De ontspanpen
B
steekt helemaal uit (het rode en groen gedeelte is
zichtbaar).
De sleutel is verwijderd en de kap
C
zit op het slot.
Kogelkop verwijderen - 1e stap
Afb. 253
Kap van slot verwijderen
Afb. 254 Sleutel in het slot steken / slot ontgrendelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwagen resp. geen ander acces-
soire aangekoppeld zijn. Wij adviseren voor het verwijderen van de kogelkop
de beschermkap op de kogelkop te zetten.
De kap
A
van het slot in pijlrichting
1
» afb. 253 verwijderen.
De sleutel
B
in pijlrichting
2
in het slot steken, zodat de groene markering
naar boven is gekeerd » afb. 254.
De sleutel in pijlrichting
3
draaien, zodat de rode markering naar boven is
gekeerd.
Kogelkop verwijderen - 2e stap
Afb. 255
Kogelkop losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Uitbouwen
De kogelkop van onderen vastpakken » afb. 255.
De ontspanpen
A
in pijlrichting
1
tot de aanslag erin drukken en tegelijker-
tijd de bedieningshendel
B
tot de aanslag in pijlrichting
2
drukken .
212
Rijden
In deze stand is de kogelkop los en valt vrij naar beneden in de hand. Indien de
kogelkop na het losmaken niet vrij in de hand valt dan met de andere hand van
bovenaf hierop drukken.
Afsluitende werkzaamheden
De afdekkap
B
» afb. 249 op pag. 211 tegen de pijlrichting
2
aanbrengen.
De afdekkap
A
» afb. 249 op pag. 211 bij de "haakjes" in de onderkant van de
bumper plaatsen.
De afdekkap eerst links en rechts en vervolgens bovenin erin drukken.
Indien de bedieningshendel
B
wordt vastgehouden en niet tot de aanslag naar
beneden wordt gedrukt, beweegt deze na het verwijderen van de kogelkop
weer naar boven en vergrendelt niet in de paraatheidsstand. De kogelkop
moet dan vóór de volgende inbouw in deze stand worden gebracht » pag. 210,
Paraatheidsstand instellen.
De kogelkop dient vóór het opbergen in de bak met het wagengereedschap te
worden gereinigd.
ATTENTIE
De kogelkop nooit los in de bagageruimte laten liggen. Deze zou bij een
plotselinge remmanoeuvre beschadigingen kunnen veroorzaken en de inzit-
tenden in gevaar kunnen brengen!
VOORZICHTIG
De kogelkop in de paraatheidsstand, met de sleutel naar boven gekeerd, in de
box opbergen - anders gevaar voor beschadiging van de sleutel!
Bij de omgang met de bedieningshendel niet teveel kracht uitoefenen (bv.
niet erop staan)!
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Afb. 256
Weergave van de maximale
lengte van de gemonteerde ac-
cessoires en het maximaal toe-
gestaan gewicht van de acces-
soires afhankelijk van het la-
dingszwaartepunt
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager) moet de maximale lengte
hiervan evenals het maximaal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van de gemonteerde accessoire (vanaf de kogelkop van
de trekhaak gemeten) bedraagt 70 cm » afb. 256.
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading neemt bij
toenemende afstand van het zwaartepunt van de belasting van de kogelkop
van de trekhaak af.
Afstand van zwaartepunt van belas-
ting van kogelkop
Toegestane totaalgewicht van ac-
cessoire incl. belading
0 cm 50 kg
30 cm 50 kg
60 cm 25 kg
70 cm 0 kg
VOORZICHTIG
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading evenals de
maximale lengte van de accessoire nooit overschrijden - gevaar voor bescha-
diging van de trekhaak en de wagen.
Let op
Wij adviseren het accessoire uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
213
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak gebruiken
Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen
Afb. 257
Behuizing van 13-polig stopcon-
tact, borgoog
Aan- en loskoppelen
De kogelkop inbouwen en de beschermkap
3
» afb. 245 op pag. 209 verwij-
deren.
De aanhangwagen (de accessoire) op de kogelkop bevestigen.
De stekker van de aanhangwagen (de accessoire) in het 13-polige stopcon-
tact
A
steken » afb. 257. (Als de aanhangwagen/de accessoire over een 7-
polige stekker beschikt, een overeenkomstige adapter uit de originele
ŠKODA accessoires gebruiken).
De losbreekkabel van de aanhangwagen in het borgoog
B
haken (de los-
breekkabel moet in alle aanhangwagenstanden ten opzichte van de wagen
doorhangen).
Het loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Buitenspiegels
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan worden overzien, moeten er
extra buitenspiegels worden geplaatst.
Koplampen
De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen (accessoire)
omhoogkomen en de verlichting kan andere verkeersdeelnemers verblinden.
Lichtbundelhoogte van de koplampen aanpassen » pag. 64.
Voeding van het aanhangwagen-/accessoirestroomcircuit
Bij de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (accessoi-
re) wordt de aanhangwagen (accessoire) door de wagen van stroom voorzien
(zowel bij in- als uitgeschakeld contact).
Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker
ontladen.
Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar
de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken.
ATTENTIE
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de
accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschok-
ken leiden.
Geen aanpassingen aan de elektrische installatie van de wagen en de aan-
hangwagen (de accessoire) uitvoeren - gevaar voor ongevallen of zware
verwondingen door stroomschokken.
Na de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (ac-
cessoire) moet de aanhangwagen-/accessoireverlichting op goede werking
worden gecontroleerd.
Het borgoog nooit gebruiken voor het afslepen - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de ac-
cessoire) kan tot een defecte wagenelektronica leiden.
De totale vermogensopname van alle op het aanhangwagen-/accessoires-
troomcircuit aangesloten verbruikers mag maximaal 350 watt bedragen, an-
ders bestaat er gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Aanhangwagen beladen
De bandenspanning van de wagen aanpassen aan "volledig beladen" » pag.
236.
Verdelen van de lading
De lading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de aanhangwagenas liggen. De lading goed vastzetten, zodat deze
niet kan verschuiven.
Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer
ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder voor-
zichtig.
214
Rijden
ATTENTIE
Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk
beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengewicht
Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschre-
den.
Toegestaan aanhangwagengewicht - Fabia
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,0 l/44 kW MPI MG 800 540
1,0 l/55 kW MPI MG 800 540
1,0 l/70 kW TSI MG 1000 550
1,0 l/81 kW TSI
MG 1100 560
DSG 1100 570
1,6 l/66 kW MPI MG 1100 540
1,6 l/81 kW MPI AG 1100 560
1,4 l/55 kW TDI CR MG 1000 580
1,4 l/66 kW TDI CR
MG 1100 580
DSG 1100 590
1,4 l/77 kW TDI CR MG 1100 590
Toegestaan aanhangwagengewicht - Fabia Combi
Motor
Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,0 l/55 kW MPI
MG (EU6) 800 550
MG (EU4) 800 540
1,0 l/70 kW TSI MG 1000 560
1,0 l/81 kW TSI
MG 1100 570
DSG 1100 590
1,6 l/66 kW MPI MG 1100 550
215
Trekhaak en aanhangwagen
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,6 l/81 kW MPI AG 1100 570
1,4 l/55 kW TDI CR MG 1000 590
1,4 l/66 kW TDI CR
MG 1100 590
DSG 1100 600
1,4 l/77 kW TDI CR MG 1100 600
Aanhangwagengebruik
Rijsnelheid
Om veiligheidsredenen met de aanhangwagen niet sneller dan 100 km/h (als
de trekkende wagen een personenwagen uit klasse M1 is) resp. 80 km/h (als
de trekkende wagen een bedrijfswagen uit klasse N1 is) rijden.
Direct snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met
aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwa-
genwielen.
Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem kan
fungeren.
ATTENTIE
Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden.
VOORZICHTIG
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig
belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Alarmsysteem
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarm-
systeem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt
onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoi-
re) aankoppelt of loskoppelt » pag. 59.
Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen (accessoire) in het
alarmsysteem.
De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust.
De aanhangwagen (accessoire) is via het stopcontact voor de aanhangwa-
gen elektrisch met de trekkende wagen verbonden.
De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen (accessoire)
is gebruiksklaar.
De wagen is vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld.
De aanhangwagen (accessoire) is niet uitgerust met ledachterlichten.
216
Rijden
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen
Inleiding voor het onderwerp
Bij het gebruik van accessoires en bij het uitvoeren van aanpassingen, repara-
ties of technische wijzigingen aan uw wagen moeten de aanwijzingen en richt-
lijnen van ŠKODA AUTO in acht worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wagen mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd. Ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden (inclusief ingrepen aan elektronische onderdelen en de bij-
behorende software) kunnen storingen tot gevolg hebben - gevaar voor
ongevallen en eventueel verhoogde slijtage van delen!
We raden u aan voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA
accessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de be-
trouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegarandeerd.
Geen producten gebruiken die niet door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd,
hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële
technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
Als de wagen in landen met sterk afwijkende weersomstandigheden wordt ge-
bruikt, contact opnemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of er be-
paalde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, om de volledige
werking van de wagen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen (bv.
verversing van de koelvloeistof, vervanging van de accu en dergelijke).
ŠKODA Servicepartner
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de aanwijzingen en richtlijnen van
ŠKODA AUTO. Alle service- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd
in het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van
uw wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen
aan uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
De originele ŠKODA onderdelen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 217.
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen,
omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderde-
len voldoen volledig aan de ŠKODA AUTO voorschriften en zijn identiek aan de
gebruikte onderdelen in de serieproductie.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaam-
heid van deze onderdelen.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
De originele ŠKODA accessoires
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te let-
ten.
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebrui-
ken. ŠKODA AUTO staat garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid van deze accessoires voor uw wagen. Bij gebruik van andere pro-
ducten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw
wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische
keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
217
Verzorging en onderhoud
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele acces-
soires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
Spoiler
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
ATTENTIE
Als uw nieuwe wagen is uitgerust met een originele spoiler op de voorbum-
per in combinatie met de spoiler op de achterklep, moeten de volgende
aanwijzingen in acht worden genomen - anders bestaat gevaar voor onge-
vallen en zware verwondingen!
De wagen die voorzien is van een spoiler op de voorbumper moet altijd
zijn uitgerust met de bijbehorende spoiler op de achterklep.
Een originele spoiler op de voorbumper mag niet alleen of in combinatie
met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties, het vervangen van, het toevoegen van of het verwij-
deren van spoilers adviseren wij met een ŠKODA Servicepartner te over-
leggen.
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen
kunnen storingen in de werking tot gevolg hebben.
Componentenbescherming
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
Sommige elektronische onderdelen (bv. het instrumentenpaneel) zijn af fabriek
met een componentenbescherming uitgerust. Deze zorgt voor een beperkte
werking van deze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een andere
wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten de wagen.
Airbags
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn
uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking
van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en
zware verwondingen!
Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik
van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbag-
systeem ongunstig beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en dodelijke ver-
wondingen!
ATTENTIE
Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper en aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uit-
gevoerd.
Geen wijzigingen aanbrengen aan de afzonderlijke delen van het airbag-
systeem - dit kan tot activering van een airbag leiden.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
ATTENTIE
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Daarbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het
airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en dodelijke
verwondingen! Daarom de volgende aanwijzingen in acht nemen.
Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Nooit met verwijderde portierbekledingen of met openingen in de bekle-
dingen rijden.
218
Raadgevingen voor het gebruik
Service-intervallen
Inleiding voor het onderwerp
Om ervoor te zorgen dat alle door de fabrikant voorgeschreven servicebeurten
op het juiste moment worden uitgevoerd en er geen wordt vergeten, wijst de
service-intervalindicatie op het instrumentenpaneel u hierop » pag. 53.
De uitgevoerde servicesoorten kunnen aan de hand van het geprinte bewijs uit
het digitale Serviceplan en de betreffende facturen worden aangetoond.
De aangegeven service-intervallen zijn gebaseerd op normale bedrijfsomstan-
digheden.
In geval van zwaardere bedrijfsomstandigheden is het nodig enkele service-
werkzaamheden al vóór de volgende servicebeurt of tussen de aangegeven
service-intervallen in te laten uitvoeren. Dit betreft hoofdzakelijk het reinigen
resp. vervangen van het luchtfilterelement in gebieden met veel stof alsmede
het controleren en vervangen van de getande riem, maar ook wagens met een
roetfilter waarbij de motorolie zwaarder kan worden belast.
Onder verzwaarde omstandigheden wordt het volgende verstaan:
Zwavelhoudende brandstof.
Veelvuldig stadsverkeer.
Langer stationair draaiende motor (bv. taxi's).
Gebruik van de wagen in gebieden met veel stof.
Vaak rijden met een aanhangwagen.
Overwegend stop-and-go-gebruik, zoals dat in de stad kan voorkomen.
Langdurig gebruik onder winterse omstandigheden.
De specialist kan u informeren of bij de gebruiksomstandigheden van uw wa-
gen werkzaamheden tussen de normale service-intervallen in noodzakelijk zijn.
Door de concrete omvang van de noodzakelijke werkzaamheden, afhankelijk
van model, uitrusting en toestand van uw wagen, kunnen verschillende servi-
cekosten ontstaan.
Let op
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen resp. bijvullen van bedrijfs-
vloeistoffen zijn voor de klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders vermeld in de garantiebepalingen van ŠKODA AUTO of
in andere overeenkomsten.
Over de actuele werkzaamheden m.b.t. de servicebeurten wordt u door de
specialist geïnformeerd.
Overzicht van de service-intervallen
Afb. 258
Sticker met wagengegevens: Service-interval
Het door de fabrikant voorgeschreven service-interval staat op de sticker met
wagengegevens vermeld » afb. 258. De sticker met wagengegevens is in het
instructieboekje en onder de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Voor uw wagen geldt een van de volgende service-intervallen.
Vaste service-interval QI1.
Vaste service-interval QI2.
Vaste service-interval QI3.
Vaste service-interval QI4.
Variabele service-interval QI6.
Bij service-interval QI6 is het olieverversingsinterval van het gebruik van de
wagen en van de lokale gebruiksomstandigheden afhankelijk. Zo wordt een
wagen bij het rijden van korte ritten anders belast dan bij lange snelwegritten.
De intervallen zijn dan ook variabel.
Bij een variabel service-interval is het beslist noodzakelijk dat alleen de
voorgeschreven motorolie wordt gebruikt.
219
Verzorging en onderhoud
Indien deze motorolie niet beschikbaar is, geldt voor de olieverversing een vast
service-interval. In dit geval moet de wagen op het vaste service-interval wor-
den omgecodeerd.
Let op
De betreffende motoroliespecificaties » pag. 229.
Bij wagens met variabele service-interval QI6 kunt u een verandering naar
vaste service-interval resp. terug naar variabele service-interval laten uitvoeren
door een specialist.
Service-intervallen
Olieservice
QI1 Elke 5000 km of 1 jaar
a)
.
QI2 Elke 7500 km of 1 jaar
a)
.
QI3 Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
QI4 Elke 15.000 km of 1 jaar
a)
.
QI6
Volgens service-intervalindicatie (uiterlijk na
30.000 km of 2 jaar
a)
).
Inspectie
QI1 -
QI4
Service-intervalindicatie
QI6
Remvloeistof
Service
QI1 -
QI4
Eerste verversing na 3 jaar
b)
, daarna elke 2 jaar.
QI6
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
De intervallen kunnen landspecifiek verschillend zijn.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar
1)
en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst. Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij
hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat
kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen!
Let op
Bij gebruik van diesel met een verhoogd zwavelgehalte geldt een Olieservice
na telkens 7500 km. In welke landen het zwavelgehalte van de dieselbrandstof
verhoogd is, kan een specialist u vertellen.
Digitaal Serviceplan
Een specialist bevestigt het betreffende Bewijs van uitgevoerde servicebeur-
ten niet in dit instructieboekje, maar in het service-informatiesysteem met de
naam Digitaal Serviceplan.
Daarom adviseren wij u als bewijs voor de uitgevoerde onderhoudswerkzaam-
heden altijd het betreffende Bewijs van uitgevoerde servicebeurten te laten
printen.
Verzorging en onderhoud
Inleiding voor het onderwerp
Regelmatige en deskundige verzorging is belangrijk voor het waardebehoud
van uw wagen.
Bij het gebruik van de verzorgingsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de
verpakking in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het
originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
ATTENTIE
Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor
de gezondheid.
Het onderhoudsmiddel altijd veilig bewaren voor personen die niet volle-
dig zelfstandig zijn, bv. kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging!
VOORZICHTIG
Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, ruwe keukensponsjes en derge-
lijke gebruiken - gevaar voor beschadiging van de lak.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische oplosmiddelen gebruiken -
gevaar voor beschadiging van het te reinigen materiaal.
1)
De intervallen kunnen landspecifiek verschillend zijn.
220
Raadgevingen voor het gebruik
Let op
Wij adviseren de wagen bij een ŠKODA Servicepartner te laten reinigen en on-
derhouden.
Wassen van de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de
wagen is vaak te wassen.
Hoe langer insectenresten, vogelpoep, wegenzout en andere agressieve afzet-
tingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperaturen,
bv. door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werking.
Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen
grondig worden gereinigd.
Met de hand wassen
De wagen van boven naar beneden wassen met een zachte spons of een was-
handschoen en veel water en daarbij indien nodig geschikte reinigingsmiddelen
gebruiken. De spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uit-
spoelen.
Voor de wielen, dorpels en het onderste gedeelte van de wagen een andere
spons gebruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en daarna drogen met een ge-
schikte doek.
Automatische wasstraten
Vóór het wassen van de wagen moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen
(sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak en dergelijke) worden genomen.
Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers,
autotelefoonantenne) kunt u het beste vooraf contact opnemen met de ex-
ploitant van de wasinstallatie.
Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conserve-
ring dienen de ruitenwisserbladen met geschikte reinigingsmiddelen te wor-
den gereinigd en ontvet.
Hogedrukreiniger
Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies
voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dit geldt vooral voor aanwijzin-
gen met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot het wagenoppervlak.
ATTENTIE
Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kun-
nen een nadelig effect op de remwerking hebben - kans op ongevallen!
Bij het schoonmaken van de onderkant van de wagen of de binnenkant
van de wielkasten voorzichtig te werk gaan - gevaar voor verwonding aan
scherpe metalen delen!
VOORZICHTIG
De wagen niet in de volle zon wassen, bij het wassen geen druk op de carros-
serie uitoefenen. Daarbij mag de temperatuur van het water max. 60 °C bedra-
gen - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de lak van de wagen.
Vóór het rijden door een automatische wasstraat de buitenspiegels inklappen
- gevaar voor beschadiging.
Bij wagens met dakantenne moet vóór het rijden door een wasstraat de an-
tennestaaf eraf worden geschroefd - er bestaat anders gevaar voor beschadi-
ging.
VOORZICHTIG
Wagen wassen met hogedrukreiniger
De folie mag niet met een hogedrukreiniger worden gewassen - gevaar voor
beschadiging.
Als de wagen in de winter wordt gewassen, mag de waterstraal niet direct
op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achter-
klep worden gericht - er bestaat gevaar voor bevriezen.
Tijdens het schoonmaken steeds een voldoende grote spuitafstand aanhou-
den, met name tot de sensoren van de parkeerhulp, het objectief van de ach-
teruitrijcamera, tot de externe sierdelen en kunststof beschermdelen (bv. dak-
dragersysteem, spoilers, beschermlijsten) en andere niet-metalen wagenon-
derdelen, zoals rubber slangen of dempingsmaterialen - anders bestaat gevaar
voor beschadiging.
221
Verzorging en onderhoud
Wagen aan de buitenzijde verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
Onderdeel van de
wagen
Situatie Oplossing
Lak
Gemorste
brandstof
Schoon water, doek, (zo snel mogelijk
schoonmaken)
Geen druppel-
vorming op de
lak
Met harde was conserveren (min. twee
keer per jaar), was op schone en droge
carrosserie aanbrengen
Matte lak
Polijstmiddel gebruiken, daarna conser-
veren (als het polijstmiddel geen con-
serverende bestanddelen bevat)
Kunststof delen Verontreiniging
Schoon water, doek/spons met eventu-
eel geschikt reinigingsmiddel
Verchroomde
en geanodiseerde
onderdelen
Verontreiniging
Schoon water, doek met eventueel ge-
schikt reinigingsmiddel, daarna met
zachte, droge doek oppoetsen
Folie Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Ruiten
en buitenspiegel-
glazen
Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Koplampen/ver-
lichting
Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Achteruitrijcame-
ra
Verontreiniging
Met schoon water wassen en met
zachte doek drogen
Sneeuw/ijs
Handveger / daarvoor bedoeld ont-
dooiingsmiddel
Portierslotcilinder Sneeuw/ijs Geschikt ontdooiingsmiddel
Ruitenwissers /
wisserbladen
Verontreiniging Ruitenreiniger, spons of doek
Wielen Verontreiniging
Schoon water, daarna met geschikte
middelen conserveren
a)
Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauw water.
De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderde-
len van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd.
De trekhaak is onderhoudsvrij. De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een
geschikt smeervet behandelen.
Conservering van de holle ruimtes
Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek voor-
zien van conserveringswas die permanente bescherming biedt.
Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit
met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine wor-
den gereinigd.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden be-
schermd.
Wij adviseren de beschermlaag - bij voorkeur voor het begin en na afloop van
het koude jaargetijde - te laten controleren.
Levensduur van de folie
Milieu-invloeden (bv. zonnestraling), vocht, luchtvervuiling, steenslag) hebben
een negatief effect op de levensduur van de folie. De folie veroudert en wordt
poreus. Dit is volledig normaal en is geen defect.
De zonnestraling kan eveneens de sterkte van de kleur van de folie beïnvloe-
den.
Bij het transport van lading op de dakdragers (bv. dakbox) bestaat een ver-
hoogd gevaar voor beschadiging van de folie.
VOORZICHTIG
Lak
Beschadigingen zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen of met harde was behandelen.
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak.
Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aan-
brengen.
Kunststof delen
Geen lakverzorgingsmiddelen gebruiken.
Verchroomde en geanodiseerde onderdelen
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor oppervlaktekrassen.
222
Raadgevingen voor het gebruik
Folie
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de folie.
Bij het reinigen geen vuile doeken of sponzen gebruiken.
Om ijs en sneeuw te verwijderen, geen ijskrabber of soortgelijke middelen
gebruiken.
De folie niet polijsten
De folie niet met een hogedrukreiniger wassen.
Rubber afdichtingen
De portierrubbers en ruitgeleiders met geen enkel middel behandelen - de
beschermende laklaag kan worden aangetast.
Ruiten en buitenspiegelglazen
De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen reinigen - ge-
vaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of ruitantenne.
Geen doek gebruiken die ook voor het polijsten van de carrosserie is ge-
bruikt - hierdoor kunnen de ruiten vervuilen en het zicht verslechteren.
Koplampen/verlichting
De koplampen/verlichting niet droog afvegen, geen scherpe voorwerpen
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermlak en scheurvorming
bij de lampglazen.
Achteruitrijcamera
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de camera.
Sneeuw/ijs niet met warm/heet water verwijderen.
Bij het wassen nooit water onder druk of een stoomreiniger gebruiken.
Voor het schoonmaken geen schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Portierslotcilinder
Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de
slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder!
Wielen
Ernstige vervuiling van de wielen kan onbalans van de wielen veroorzaken -
het resultaat kan een trilling zijn, die onder bepaalde omstandigheden voortij-
dige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen
Afb. 259
Inbouwplaats van de ijskrabber,
ijskrabber uitnemen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 220.
Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een
kunststof krabber gebruiken. Deze zit aan de binnenzijde van de tankklep.
De tankklep openen en de ijskrabber in pijlrichting eruit schuiven » afb. 259.
VOORZICHTIG
De ijskrabber in één richting bewegen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van het ruitoppervlak.
Sneeuw of ijs niet verwijderen van oppervlakken die ernstig vervuild zijn (bv.
met fijn zand of strooizout) - gevaar voor beschadiging van het oppervlak.
Sneeuw of ijs voorzichtig verwijderen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de op de wagen af fabriek aangebrachte stickers.
223
Verzorging en onderhoud
Verzorging van het interieur
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
Onderdeel van de
wagen
Situatie Oplossing
Natuurnappa /
Kunstleer /
Alcantara
®
/
Stof
Stof, vuile op-
pervlakken
Stofzuiger
Verontreiniging
(vers)
Water, licht vochtige katoenen/wollen
doek, eventueel een milde zeepoplos-
sing
a)
, daarna afvegen met een zachte
doek
Hardnekkige
vlekken
Speciaal daarvoor bedoeld reinigings-
middel
Verzorging (na-
tuurnappa)
Met regelmatige tussenpozen met een
lederverzorgingsmiddel behandelen en
na elke reiniging een verzorgende crè-
me met UV-bescherming en impreg-
neereffect gebruiken
Verzorging (Al-
cantara
®
/ stof)
Hardnekkige haren met een "reinigings-
handschoen" verwijderen
Pillen op stoffen met een borstel ver-
wijderen
Kunststof delen Verontreiniging
Water, licht vochtige doek of spons,
eventueel geschikt reinigingsmiddel
Ruiten Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Bekleding van
elektrisch ver-
warmde stoelen
Verontreiniging Geschikt reinigingsmiddel
Veiligheidsgordels
»
Verontreiniging Zachte doek en milde zeepoplossing
a)
a)
Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauw water.
ATTENTIE
Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigings-
middelen het materiaal kunnen beschadigen.
Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte par-
fumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden.
VOORZICHTIG
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ stof
Langere periodes in fel zonlicht vermijden. Deze materialen zo nodig be-
schermen door ze te bedekken om verbleken te voorkomen.
Verse vlekken (bv. door pennen, lippenstift, schoensmeer en dergelijke) zo
snel mogelijk verwijderen.
Let erop, dat het natuurnappa bij het schoonmaken nergens te nat wordt
en dat er geen water in de naden sijpel - gevaar voor beschadiging van het
leer!
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadi-
ging van het bekledingoppervlak.
Voor Alcantara
®
-stoelbekleding geen leerreiniger, boenwas, schoenpoets,
vlekkenverwijderaar en dergelijke gebruiken.
Sommige kledingstoffen (bv. donkere spijkerstof ) zijn onvoldoende kleu-
recht - daardoor kan de stoelbekleding duidelijk zichtbaar verkleuren. Dit is
geen gebrek van de bekledingsstof.
Scherpe delen van kleding (bv. ritsen, klinknagels, gordels met scherpe
randen) kunnen de bekledingsstoffen in de wagen beschadigen. Een dergelij-
ke beschadiging kan niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - ge-
vaar voor beschadiging van het dashboard.
Ruiten
Geen stickers op de verwarmingsdraden of ruitantenne plakken - gevaar
voor beschadiging.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Niet met water of andere vloeistoffen schoonmaken - gevaar voor bescha-
diging van het verwarmingssysteem.
Niet drogen door de verwarming in te schakelen.
Veiligheidsgordels
De gordels na het schoonmaken laten drogen voordat ze worden opgerold.
224
Raadgevingen voor het gebruik
Let op
Gedurende het gebruik van de wagen kunnen de leren en Alcantara
®
delen klei-
ne zichtbare veranderingen (bv. rimpels, verkleuringen) laten zien.
Controleren en bijvullen
Brandstof
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 260
Sticker met voorgeschreven
brandstof
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 260.
De tankinhoud bedraagt ongeveer 45 liter, waarvan 7 liter reserve.
ATTENTIE
De brandstoffen resp. de brandstofdampen zijn explosief - er bestaat le-
vensgevaar!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brand-
stoftoevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en bescha-
diging van het uitlaatsysteem.
Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - er bestaat gevaar
voor lakschade.
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet worden gebruikt, kunt u
contact opnemen met een ŠKODA Partner. Deze zal u vertellen of in het be-
treffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt geleverd
en of het door de fabrikant is toegestaan een andere brandstof te tanken.
225
Controleren en bijvullen
Benzine en diesel tanken
Afb. 261 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 225.
Tanken onder de volgende omstandigheden.
De wagen is ontgrendeld.
Het contact is uitgeschakeld.
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 261.
De tankdop in pijlrichting
3
losdraaien.
De tankdop verwijderen en van boven in pijlrichting
4
op de tankklep ste-
ken.
Het vulpistool tot de aanslag in de brandstofvulopening steken en tanken.
Als het vulpistool voor de eerste keer uitschakelt, is de brandstoftank vol. Het
vullen niet voortzetten.
Het vulpistool uit de brandstofvulopening nemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening plaatsen en tegen de pijlrichting
3
in
draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten tot deze correct is vergrendeld.
Loodvrije benzine
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 225.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 260 op pag. 225.
De wagen kan alleen met loodvrije benzine worden gebruikt, die aan de norm
EN 228
1)
voldoet en maximaal 10% bioethanol (E10) bevat.
Voorgeschreven benzine 95/91 resp. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden getankt (gering ver-
mogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine minimaal 95 RON
Alleen benzine tanken van minimaal 95 RON.
In noodgevallen kan benzine van 91, 92 of 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) »
.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
Wanneer benzine wordt gebruikt met een lager octaangetal dan voorge-
schreven, dan de rit alleen voortzetten met gemiddelde toerentallen en een
minimale motorbelasting. Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschre-
ven octaangetal tanken.
Benzine met een octaangetal lager dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet
worden gebruikt!
Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens boven-
genoemde normen (bv. gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of
het contact inschakelen.
1)
In Duitsland ook DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met RON 95 en 91 of DIN 51626-2 resp. E5
voor loodvrije benzine met RON 95.
226
Raadgevingen voor het gebruik
VOORZICHTIG
Benzinetoevoegingen (additieven)
Loodvrije benzine conform de norm EN 228
1)
voldoet aan alle voorwaarden
voor een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
brandstoftoevoegingen (additieven) aan de benzine toe te voegen - gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
De volgende additieven en toevoegingen mogen niet worden gebruikt -
gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsysteem.!
Toevoegingen met metaaldeeltjes (metaalhoudende additieven), in het bij-
zonder met mangaan en ijzer.
Brandstoffen met metaaldeeltjes (bv. LRP - lead replacement petrol).
Let op
Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zon-
der beperkingen worden gebruikt.
Bij wagens waarvoor benzine 95/91 resp. 92 resp. 93 RON wordt voorge-
schreven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95
RON niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofver-
bruik.
Bij wagens waarvoor benzine van minimaal 95 RON wordt voorgeschreven,
kan het gebruik van benzine hoger dan 95 RON voor een vermogenstoename
en een lager brandstofverbruik zorgen.
Diesel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 225.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 260 op pag. 225.
De wagen kan alleen met diesel worden gebruikt, die aan de norm EN 590
2)
voldoet en maximaal 7% bioethanol (B7)
3)
bevat.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidige of te verwachten weers-
omstandigheden. Bij het personeel van het tankstation navragen of de aange-
boden diesel geschikt is voor deze omstandigheden.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovenge-
noemde normen (bv. benzine) hebt getankt, niet de motor starten of het con-
tact inschakelen!
Biobrandstof RME mag niet worden gebruikt!
VOORZICHTIG
Dieseltoevoegingen (additieven)
De dieselbrandstof volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
toevoegingen (additieven) aan de diesel toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
Motorruimte
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bv. een deken) afdekken -
brandgevaar!
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende instructies in acht ne-
men - gevaar voor verwondingen of brand. De motorruimte van de wagen
is een gevaarlijk gebied!
1)
In Duitsland ook DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met RON 95 en 91 of DIN 51626-2 resp. E5
voor loodvrije benzine met RON 95.
2)
In Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R 52368-2005 / EN 590:2004,
in India IS 1460/Bharat IV of in geval van nood IS 1460/Bharat III.
3)
In Duitsland overeenkomstig de norm DIN 52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN 590.
227
Controleren en bijvullen
ATTENTIE
Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de
motorruimte
De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
het systeem KESSY het bestuurdersportier openen.
De handrem stevig aantrekken.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand
plaatsen. Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in
stand P plaatsen.
De motor laten afkoelen.
De motorkap nooit openen als er stoom of koelvloeistof uit de motor-
ruimte komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen
stoom/koelvloeistof meer naar buiten komt.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte
Alle personen uit de buurt van de motorruimte houden.
Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding!
Nooit in de koelluchtventilator grijpen. De koelluchtventilator kan nog on-
geveer 10 minuten na het uitschakelen van het contact plotseling gaan
draaien!
In de buurt van de motor niet roken en geen open vuur of vonkgevaarlijke
voorwerpen gebruiken.
Geen voorwerpen (bv. poetsdoeken of gereedschap) in de motorruimte
laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade.
De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloei-
stoffen lezen en opvolgen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende mo-
tor
Wanneer bij draaiende motor in de motorruimte moet worden gewerkt,
dan moet goed op de draaiende motordelen en elektrische installaties
worden gelet - levensgevaar!
Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken.
Kortsluiting in de elektrische installatie, vooral bij de accu, voorkomen.
VOORZICHTIG
Alleen bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificaties bijvullen - gevaar voor
beschadiging van de wagen!
Let op
Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma resp. uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden besteld.
Wij adviseren de bedrijfsvloeistoffen door een specialist te laten verversen.
Motorkap openen en sluiten
Afb. 262
Motorkap openen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 227.
Motorkap openen
Controleren of de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn weggeklapt -
gevaar voor beschadiging van de motorkap.
Het voorportier openen en in pijlrichting
1
aan de ontgrendelingshendel on-
der het dashboard trekken » afb. 262.
De ontgrendelingshendel in pijlrichting
2
drukken, de motorkap wordt ont-
grendeld.
De motorkap in pijlrichting
3
optillen.
De motorkapsteun in pijlrichting
4
uit de houder verwijderen.
De geopende klep tegenhouden door het uiteinde van de steun in pijlrichting
5
in de opening aan te brengen.
Motorkap sluiten
De motorkap optillen.
De motorkapsteun losmaken en in de daarvoor bestemde houder drukken.
228
Raadgevingen voor het gebruik
De motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm met een vlotte bewe-
ging sluiten, zodat deze correct wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Nooit met een motorkap rijden die niet correct is gesloten - gevaar voor
ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Overzicht motorruimte
Afb. 263 Overzichtvoorbeeld van de motorruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 227.
Koelvloeistofexpansiereservoir
231
Motoroliepeilstok 230
Motorolievulopening 230
Remvloeistofreservoir
232
Accu
233
Ruitensproeiervloeistofreservoir 229
A
B
C
D
E
F
Ruitensproeiervloeistof
Afb. 264
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 227.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir
A
bevindt zich in de motorruimte » afb.
264.
De vulhoeveelheid van het reservoir bedraagt circa 3,5 liter, bij wagens met
koplampsproeiers circa 5,4 liter
1)
.
Een geschikte ruitensproeiervloeistof voor de huidige of de te verwachten
weersomstandigheden gebruiken. Wij adviseren de ruitensproeiervloeistof uit
het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
VOORZICHTIG
Als de wagen is voorzien van koplampsproeiers, ruitensproeiervloeistofsoor-
ten gebruiken die de polycarbonaatcoating van de koplampen niet aantasten -
gevaar voor beschadiging van de koplampen.
Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit de vulhals verwijderen - de
vloeistofslangen kunnen anders vervuild raken en er kunnen storingen aan de
ruitensproeierinstallatie optreden.
Motorolie
Inleiding voor het onderwerp
Af fabriek is de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die het
hele jaar (behalve in extreem koude klimaatzones) kan worden gebruikt.
1)
Voor enkele landen 5,4 l voor beide varianten.
229
Controleren en bijvullen
Wij adviseren om het verversen van de olie door een ŠKODA Servicepartner te
laten uitvoeren.
De motorolie moet bij de voorgeschreven service-intervallen worden ververst
» pag. 219.
De motor gebruikt afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden een
kleine hoeveelheid olie (maximaal 0,5 l/1.000 km). Tijdens de eerste 5.000 km
kan het olieverbruik ook daarboven liggen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 227.
VOORZICHTIG
Aan de motorolie geen extra additieven toevoegen - gevaar voor motorschade.
Let op
Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Specificatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 230.
De hierna aangegeven specificaties (VW-normen) kunnen afzonderlijk of in
combinatie met andere specificaties op de verpakking staan.
Wagens met variabele service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,0 l/44, 55 kW MPI - EU6
VW 508 00
optioneel VW 504 00
a)
1,0 l/70, 81 kW TSI
a)
Het gebruik van VW 504 00 motorolie in plaats van VW 508 00 kan een geringe verslechtering van de uit-
laatgasemissiewaarden tot gevolg hebben.
Dieselmotoren Specificatie
1,4 l/55, 66, 77 kW TDI CR VW 507 00
Wagens met vaste service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,0 l/44, 55 kW MPI - EU6
VW 502 00
1,0 l/55 kW MPI - EU4
1,0 l/70, 81 kW TSI
1,6 l/66, 81 kW MPI
Dieselmotoren Specificatie
1,4 l/55, 66, 77 kW TDI CR VW 507 00
Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel motorolie VW 505 01 wor-
den gebruikt.
VOORZICHTIG
Indien de in de tabel vermelde motorolie niet beschikbaar is, kunnen ook an-
dere oliën worden bijgevuld. Om motorschade te vermijden, mag tot de vol-
gende olieverversing slechts max. 0,5 l motorolie met de volgende specificatie
worden bijgevuld:
Benzinemotoren: ACEA A3/ACEA B4 of API SN, (API SM);
Dieselmotoren: ACEA C3 of API CJ-4.
Controleren en bijvullen
Afb. 265
Varianten van de oliepeilstok
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 230.
De olie onder de volgende omstandigheden controleren en bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motorbedrijfstemperatuur is bereikt.
De motor is afgezet.
230
Raadgevingen voor het gebruik
Peil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is terugge-
stroomd.
De oliepeilstok uit de motor trekken en met een schone doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag in de motor steken en opnieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok weer in de motor steken.
Het oliepeil moet daarna in gebied
A
liggen » afb. 265. Als het oliepeil onder
zone
A
ligt, olie bijvullen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening
C
eraf draaien » afb. 263 op pag. 229.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen » pag. 230.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening weer zorgvuldig vastdraaien.
VOORZICHTIG
Het oliepeil mag in geen geval buiten het gebied
A
liggen » afb. 265 - gevaar
voor beschadiging van de motor en het uitlaatsysteem.
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is of als het oliepeil boven zone
A
ligt, niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist
inroepen.
Let op
Een te laag motoroliepeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan bran-
den van het controlelampje en door de betreffende melding weergegeven
» pag. 46. Toch adviseren wij om het oliepeil regelmatig met de oliepeilstok te
controleren.
Koelvloeistof
Inleiding voor het onderwerp
De koelvloeistof koelt de motor en bestaat uit water en antivries (met additie-
ven die het koelsysteem tegen corrosie beschermen en kalkafzetting voorko-
men).
Het antivriesaandeel in de koelvloeistof moet 40 tot 60% bedragen.
De correcte mengverhouding tussen het water en de antivries moet zo nodig
door een specialist worden gecontroleerd en eventueel worden gecorrigeerd.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 227.
Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de
motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - gevaar voor verbran-
ding en verwondingen door koelvloeistofspatten!
Als bescherming tegen koelvloeistofspatten de vuldop bij het openen met
een doek afdekken.
Koelvloeistof en koelvloeistofdampen zijn schadelijk voor de gezondheid -
contact met koelvloeistof voorkomen. Als de ogen en huid met koelvloei-
stof in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedurende ten
minste enkele minuten met veel water afspoelen en indien nodig medische
hulp inroepen.
VOORZICHTIG
De radiateur niet afdekken en geen onderdelen (bv. extra koplampen) vóór de
luchtinlaten monteren - gevaar voor oververhitting van de motor.
Controleren en bijvullen
Afb. 266
Koelvloeistofexpansiereservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 231.
De koelvloeistof onder de volgende omstandigheden controleren en bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is niet warm (bij een motor die op bedrijfstemperatuur is kan het
controleresultaat onnauwkeurig zijn).
De motor is afgezet.
231
Controleren en bijvullen
Koelvloeistofpeil controleren - het koelvloeistofpeil moet tussen markeringen
A
en
B
liggen » afb. 266. Als het koelvloeistofpeil onder de markering
B
ligt,
koelvloeistof bijvullen.
Bijvullen
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid koelvloeistof aanwezig zijn
» .
Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop
voorzichtig losschroeven.
Nieuwe koelvloeistof met de juiste specificatie bijvullen.
De dop vastdraaien tot deze correct is vergrendeld.
De specificatie van de koelvloeistof is op het koelvloeistofexpansiereservoir
aangegeven » afb. 266.
Als er geen voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, dan alleen gedestil-
leerd resp. gedemineraliseerd water bijvullen en de mengverhouding tussen
het water en het antivries zo snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
VOORZICHTIG
Bij een leeg expansiereservoir geen koelvloeistof bijvullen. Daardoor zou er
lucht in het systeem kunnen komen - gevaar voor motorschade! Niet verder
rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering
A
» afb. 266. De warme
koelvloeistof zou uit het koelsysteem kunnen worden geperst - gevaar voor
beschadiging van de onderdelen in de motorruimte.
Als het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, niet verder rijden! De
motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Een koelvloeistofadditief dat niet voldoet aan de specificaties kan de corro-
siewerende werking van het koelsysteem verminderen - gevaar voor beschadi-
ging van het koelsysteem en de motor.
Als iets anders dan gedestilleerd (gedemineraliseerd) water wordt bijgevuld,
moet de koelvloeistof door een specialist worden ververst - gevaar voor mo-
torschade.
Koelvloeistofverlies kan worden veroorzaakt door
lekkage in het koelsys-
teem - gevaar voor motorschade. Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een
specialist inroepen.
Let op
Een te laag koelvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 45. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het re-
servoir te controleren.
Remvloeistof
Afb. 267
Remvloeistofreservoir
De remvloeistof onder de volgende omstandigheden controleren.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Remvloeistofpeil controleren - het remvloeistofpeil moet tussen markeringen
"MIN" en "MAX" liggen » afb. 267.
Specificatie - de remvloeistof moet voldoen aan de norm VW 501 14 (deze
norm voldoet aan de eisen van de norm FMVSS 116 DOT4).
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 227.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de mar-
kering "MIN" » afb. 267 zakt, kan het remsysteem lek zijn. Niet verder rij-
den - gevaar voor ongevallen! De hulp van een specialist inroepen.
Let op
De remvloeistof wordt ververst bij een voorgeschreven inspectie.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 41. Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
232
Raadgevingen voor het gebruik
Accu
Inleiding voor het onderwerp
De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voe-
ding van elektrische verbruikers in de wagen.
Automatische verbruikersuitschakeling - Ontlaadbeveiliging van de accu
Het boordnetsysteem probeert als volgt te voorkomen dat de accu wordt ont-
laden als deze zwaar wordt belast.
Door verhoging van het stationair motortoerental.
Door de vermogensbegrenzing van bepaalde verbruikers.
Door het uitschakelen van sommige verbruikers (bv. stoelverwarming, ach-
terruitverwarming), net zo lang als nodig is.
Waarschuwingssymbolen op de accu
Symbool Betekenis
Altijd een veiligheidsbril dragen!
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd handschoenen
en een beschermende bril dragen!
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en
niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
ATTENTIE
Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, bijtende werking of
vergiftiging! Bijtende dampen in de lucht irriteren en veroorzaken schade
aan de luchtwegen en de ogen. De volgende waarschuwingsaanwijzingen in
acht nemen.
Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huid-
bescherming dragen.
Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betref-
fende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water
afspoelen. Onmiddellijk medische hulp inroepen.
ATTENTIE (vervolg)
De accu uit de buurt houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen).
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen
van de accu kan lopen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu bestaat gevaar voor explosie, brand, ver-
wondingen of bijtende werking! De volgende waarschuwingsaanwijzingen
in acht nemen.
Niet roken, geen open vuur of licht gebruiken en geen vonkgevaarlijke
werkzaamheden uitvoeren.
Een ontladen accu kan gemakkelijk bevriezen. Nooit een bevroren of
ontdooide accu opladen. Een bevroren accu vervangen.
Nooit een beschadigde accu gebruiken.
De accupolen niet met elkaar verbinden. Door het doorverbinden van bei-
de polen ontstaat kortsluiting.
VOORZICHTIG
Let erop, dat het accuzuur niet in aanraking komt met de wagen - gevaar voor
beschadiging van de wagen.
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de accu door een specialist te la-
ten uitvoeren.
Een accu die ouder is dan 5 jaar laten vervangen.
233
Controleren en bijvullen
Staat controleren
Afb. 268
Accu: Vloeistofpeilmerkteken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 233.
De toestand van de accu wordt regelmatig in het kader van de inspectie bij een
specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Bij accu's met een accuzuurstand-indicator kan aan de hand van de verkleuring
van deze indicator de accuzuurstand worden gecontroleerd. Bij accu's met de
aanduiding "AGM" vindt geen accuzuurstand-controle plaats.
Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van de indicator. Daarom voor
de controle voorzichtig op de indicator tikken » afb. 268.
Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden
vervangen.
Ontlading van de accu
Bij veelvuldige korte ritten wordt de accu onvoldoende opgeladen.
Bij lage temperaturen neemt de accucapaciteit af.
Als de wagen langer dan 3 tot 4 weken niet wordt gebruikt, de minpool van
de accu losmaken of de accu constant opladen met een zeer lage laadstroom.
Laden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 233.
De accu alleen opladen, als het contact en alle verbruikers uitgeschakeld zijn.
De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Opladen
Bij wagens met start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de -klem
van de acculader op de -pool van de accu en de -klem van de acculader
op het massapunt van de motor aansluiten » pag. 247.
Bij wagens zonder start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de klem-
men van de acculader op de bijbehorende accupolen ( op , op ) aan-
sluiten.
De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat in-
schakelen.
Na de laden: Eerst de acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de accu.
Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van
de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld.
ATTENTIE
Bij het opladen van de accu komt waterstof vrij - explosiegevaar. Een ex-
plosie kan ook worden veroorzaakt door een vonk die ontstaat bij het los-
koppelen van de accu of het lostrekken van een stekker.
Het zogenaamde "snelladen" van de accu is gevaarlijk. Hiervoor is een
speciale acculader en vakkennis nodig. Daarom het "snelladen" door een
specialist laten uitvoeren.
Losmaken, aansluiten en vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 233.
De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelfde
afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben.
Wij adviseren de accu door een specialist te laten vervangen.
Om de accukabels los te maken, het contact uitschakelen en eerst de min-
pool en pas daarna de pluspool van de accu losmaken.
Om de accukabels aan te sluiten, eerst de pluspool en pas daarna de min-
pool van de accu aansluiten.
Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende
functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken.
234
Raadgevingen voor het gebruik
Functie / voorziening Ingebruikname
Ruitbediening » pag. 63
Tijdinstellingen » pag. 48
VOORZICHTIG
De accukabels alleen losmaken bij uitgeschakeld contact en uitgeschakelde
verbruikers - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Vóór het loskoppelen van de accu altijd alle elektrisch bediende ruiten sluiten
- anders kunnen functiestoringen van de ruiten optreden.
De aansluitkabels in geen geval verwisselen - brandgevaar.
Let op
Wij adviseren de wagen na het losmaken en weer aansluiten van de accukabels
door een specialist te laten controleren, zodat de volledige werking van de wa-
gen is gewaarborgd.
Wielen
Velgen en banden
Gebruiksinstructies voor wielen
Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip,
daarom bijzonder voorzichtig rijden.
Banden met het meeste profiel moeten altijd op de voorwielen worden ge-
bruikt.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Wij adviseren om
velgen en wielbouten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te ge-
bruiken.
Wielen en banden koel, droog en donker opslaan. De banden zelf dienen
staand te worden opgeslagen.
Levensduur van banden
Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen.
Ook als ze niet worden gebruikt. Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6
jaar.
De productiedatum is aangegeven op de bandwang (eventueel aan de binnen-
zijde). Bv. DOT ... 10 17... betekent dat de band in week 10 van het jaar 2017 is
geproduceerd.
Schade aan banden
Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigin-
gen (bv. scheuren, vervormingen en dergelijke).
In het bandprofiel vastzittende voorwerpen (bv. kleine stenen en dergelijke) di-
rect verwijderen.
Voorwerpen die de band zijn binnengedrongen (bv. spijkers en dergelijke), niet
verwijderen en de hulp van een specialist inroepen.
Montage van nieuwe banden
Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden gebruiken met de-
zelfde constructie, maat (afrolomtrek) en hetzelfde profiel op elke as.
Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden vervan-
gen.
235
Wielen
Draairichtinggebonden banden
Sommige banden kunnen draairichtinggebonden zijn. De draairichting is door
een pijl op de wang van de band gekenmerkt.
De aangegeven draairichting van de band strikt aanhouden, anders kunnen de
volgende bandeigenschappen ongunstig worden beïnvloed.
Rijstabiliteit.
Grip.
Rolgeluid en bandenslijtage.
ATTENTIE
Nooit rijden met beschadigde banden of met banden die ouder zijn dan 6
jaar - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De banden moeten worden beschermd tegen het contact met bedrijfsstof-
fen (bv. olie, vet en brandstof), omdat deze voor beschadigingen kunnen zor-
gen. Als de banden met deze middelen in contact komen, adviseren we om de
banden bij een specialist te laten controleren.
Velgen met geslepen of gepolijst oppervlak niet gebruiken in winterse om-
standigheden - gevaar voor beschadiging van de velgen (bv. door strooizout).
Bandenspanning
Afb. 269
Sticker met een tabel met bandenspanningswaarden / banden
oppompen
De voorgeschreven bandenspanningswaarden staan op de sticker met picto-
grammen
A
» afb. 269 (voor enkele landen zijn de pictogrammen door tekst
vervangen).
De bandenspanning moet altijd aan de belading worden aangepast.
Bandenspanning voor halve belading
Bandenspanning voor het milieu ontlastend gebruik (iets lager brandstof-
verbruik en iets lagere uitstoot van schadelijke stoffen)
Bandenspanning voor volle belading
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor de voorgeschreven ban-
denspanning. Het is geen opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de technische wagendocumenten
en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document).
Bandenspanningswaarde voor de vooras
Bandenspanningswaarde voor de achteras
Bandenspanning controleren
De bandenspanning (inclusief die van het reservewiel of noodreservewiel) min-
stens eenmaal per maand en voor elke grote rit controleren.
De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde
bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspannings-
wijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen
» pag. 207.
ATTENTIE
Niet met een verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bv. bij schade aan een band) moet
worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige stuurbe-
wegingen en zonder krachtig remmen tot stilstand te brengen - gevaar
voor ongevallen.
Let op
De conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document) is verkrijgbaar bij een
ŠKODA
1)
Partner.
B
C
D
E
F
G
1)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
236
Raadgevingen voor het gebruik
Bandenslijtage en wielen verwisselen
Afb. 270 Bandslijtagemerktekens / verwisselen van wielen
De bandenslijtage neemt toe in de volgende situaties.
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, snel accelereren/remmen).
Onjuiste balancering van de wielen (de wielen na vervanging of reparatie van
de banden of bij "trillingen" in het stuurwiel laten balanceren).
Verkeerde uitlijning.
Onderin het profiel van de banden zitten slijtagemerktekens die de toegesta-
ne minimale profieldiepte weergeven » afb. 270 -
. Een band wordt als ver-
sleten beschouwd, wanneer deze merktekens gelijkliggen met het loopvlak.
Markeringen op de bandwangen, zoals de letters "TWI" en/of andere symbolen
(bv. ), geven de plaats van de slijtagemerktekens aan.
Voor een gelijkmatige slijtage van alle banden adviseren we om de wielen elke
10.000 km overeenkomstig het schema te om te wisselen » afb. 270 -
.
ATTENTIE
De banden uiterlijk vervangen wanneer deze tot de slijtagemerktekens
zijn afgesleten - gevaar voor ongevallen.
Een verkeerde wieluitlijning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor onge-
vallen.
Ongewone trillingen of "scheeftrekken" van de wagen kan duiden op ban-
denschade. Snelheid verminderen en stoppen! Als de banden geen tekenen
van uitwendige beschadiging vertonen, de hulp van een specialist inroepen.
Reservewiel
De afmeting van het reservewiel is identiek aan de af fabriek gemonteerde
wielen.
Na het monteren van het reservewiel moet de bandenspanning worden aange-
past.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 207.
ATTENTIE
Als bij bandenpech het reservewiel met tegengestelde draairichting moet
worden gemonteerd, dan bijzonder voorzichtig rijden. De best mogelijke ei-
genschappen van de band zijn in deze situatie niet meer van toepassing.
Als het reservewiel qua afmetingen of uitvoering afwijkt van de banden
waarmee wordt gereden (bv. bij winterbanden, draairichtinggebonden ban-
den), mag het reservewiel alleen in geval van pech korte tijd en met een
voorzichtige rijstijl worden gebruikt .
Noodreservewiel
Het noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde specialist,
omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Het noodreservewiel is altijd voorzien van een waarschuwingssticker, die zich
op de velg bevindt.
Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden
gelet.
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
Het noodreservewiel oppompen met de maximumbandenspanning voor de
wagen » pag. 236.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 207.
237
Wielen
ATTENTIE
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden!
Bij het rijden met een noodreservewiel niet volgas accelereren of krachtig
remmen en ook niet snel door bochten rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodreservewiel.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in
acht nemen.
Bandenmarkering
Verklaring van de tekens op de band - bv. 185/60 R 15 84 H
185 Bandbreedte in mm
60 Hoogte-/breedteverhouding in %
R Code voor bandconstructie - Radiaal
15 Velgdiameter in inch
84 Belastingsindex
H Snelheidscode
Belastingsindex - geeft het maximaal toegestane draagvermogen van een
afzonderlijke band aan
Belastingsindex
83 84 85 86 87 88
Belasting
(in kg)
487 500 515 530 545 560
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toelaatbare snelheid met gemon-
teerde banden van de betreffende categorie aan
Snelheids-
symbool
S T U H V W
Top-
snelheid
(in km/h)
180 190 200 210 240 270
ATTENTIE
Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en
snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Gebruik bij winterse omstandigheden
Allweather-banden- (of "winter")-banden
Allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een bergtop-/snee-
uwvloksymbool ) verbeteren de rijeigenschappen van de wagen in winterse
omstandigheden.
Voor de beste rijeigenschappen moeten op alle vier de wielen allweather- of
"winter"-banden met een minimumprofieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Wanneer "winter"-banden zijn gemonteerd deze tijdig weer vervangen door
zomerbanden, want met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen als-
mede bij temperaturen boven 7 °C de rijeigenschappen beter met bovendien
een kortere remweg, minder afrolgeluid en minder bandenslijtage.
Snelheidscode
Er mogen allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een berg-
top-/sneeuwvloksymbool
) met een lagere snelheidscategorie dan aangege-
ven in de technische voertuigdocumentatie worden gemonteerd, op voor-
waarde dat de toegestane topsnelheid van deze banden niet wordt overschre-
den ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wagen hoger ligt.
De snelheidsbegrenzing voor allweather- of "winter"-banden kan bij wagens
met infotainment met de toets

in het menu

Banden
worden inge-
steld. Bij andere wagens bestaat de mogelijkheid om de snelheidsbegrenzing
door een specialist te laten instellen.
Indien de wagen beschikt over allweather- of "winter"-banden met een lagere
snelheidscategorie dan de vermelde topsnelheid van de wagen (betreft niet af
fabriek geleverde banden) moet in het interieur in het gezichtsveld van de be-
stuurder een waarschuwingssticker met de topsnelheid voor de snelheidscate-
gorie van de gemonteerde banden worden aangebracht. Het waarschuwings-
bord (sticker) kan worden vervangen als de maximale waarde van de voor de
238
Raadgevingen voor het gebruik
gemonteerde banden bestemde snelheidscategorie wordt ingesteld in het in-
fotainmentsysteem
1)
. Deze waarde geeft de maximaal toegestane rijsnelheid
weer met gemonteerde allweather- of "winter"-banden en mag niet worden
overschreden.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag in winterse omstandigheden.
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd en
zijn alleen te gebruiken bij de volgende velg-bandcombinaties.
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
5J x 14 35 mm 175/70 R14
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter
zijn dan 9 mm.
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6J x 15 38 mm 185/60 R15
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter
zijn dan 12 mm.
ATTENTIE
De kettingen niet op sneeuw- en ijsvrije routes gebruiken - het rijgedrag
kan ongunstig worden beïnvloed en er bestaat gevaar voor schade aan de
band.
1)
Geldt voor sommige landen.
239
Wielen
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Nooduitrusting
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
Afb. 271
Plaats van de verbanddoos en
de gevarendriehoek - variant 1
Afb. 272 Plaats van verbanddoos en gevarendriehoek - variant 2/geva-
rendriehoek losmaken
De volgende informatie is geldig voor de verbanddoos en de gevarendriehoek
uit het originele ŠKODA accessoireprogramma.
Plaatsing van de verbanddoos
De verbanddoos kan met behulp van een spanband aan de rechterzijde van de
bagageruimte worden bevestigd » afb. 271 resp. » afb. 272.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 1
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven » afb. 271.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 2
De gevarendriehoek kan met behulp van een spanband aan de rechterzijde van
de bagageruimte worden bevestigd » afb. 272.
Voor het losmaken de vergrendeling aan de band in pijlrichting
1
drukken
en de band
A
in pijlrichting
2
openklappen » afb. 272.
Voor het vastzetten band
A
tegen de pijlrichting
2
in dichtklappen tot hij
vastklikt.
ATTENTIE
De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
Plaats van het reflectievest
Afb. 273
Opbergvak voor het reflectie-
vest in het voorportier
Het reflecterende vest kan in het opbergvak
A
binnen het opbergvak in het
voorportier worden opgeborgen » afb. 273.
Brandblusser
Afb. 274
Brandblusser losmaken
240
Tips om het zelf te doen
De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bijrijdersstoel be-
vestigd.
Voor het verwijderen van de brandblusser de vergrendelingen aan beide rie-
men in pijlrichting losmaken » afb. 274 en de brandblusser verwijderen.
Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en
met de riemen vastzetten.
De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser.
De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van
deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd.
ATTENTIE
De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre
of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
Wagengereedschap
Afb. 275 Wagengereedschap
De bak met het wagengereedschap bevindt zich in het opbergvak voor het
(nood)reservewiel en kan afhankelijk van de uitrusting met een band zijn vast-
gezet.
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgende onderdelen in het
wagengereedschap aanwezig te zijn.
schroevendraaier,
opzetstuk voor de antidiefstalwielbouten,
1
2
sleepoog,
beugel voor het lostrekken van de wieldoppen,
krik met aanwijzingenplaatje,
wielsleutel,
losklem voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten,
bandenafdichtset.
ATTENTIE
De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld.
In geen geval hiermee andere voertuigen of lasten opkrikken - gevaar voor
verwondingen.
Het gereedschap altijd veilig opbergen in de bak en deze met de band aan
het (nood)reservewiel bevestigen - anders zouden de inzittenden bij een
plotselinge remmanoeuvre of een aanrijding verwondingen kunnen oplo-
pen.
VOORZICHTIG
De krik vóór het opbergen in de bak met wagengereedschap weer in de begin-
stand schroeven - gevaar voor beschadiging van de bak.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wagendocumentiemap.
Wiel verwisselen
Voorbereidende werkzaamheden
Veiligheidshalve vóór het verwisselen van een wiel langs de weg de
volgende aanwijzingen in acht nemen.
De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer neerzetten - hiertoe een
plaats met een vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De handrem stevig aantrekken.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand opstellen.
3
4
5
6
7
8
241
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het verwisselen van een wiel moe-
ten de passagiers zich naast de weg ophouden (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Wiel verwisselen
Het (nood)reservewiel verwijderen » pag. 242.
De wieldop » pag. 243 of de afdekkappen » pag. 243 verwijderen.
De wielbouten losdraaien » pag. 244 »
.
De wagen zo ver opkrikken » pag. 244 dat het te verwisselen wiel de bodem
niet meer raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het defecte wiel voorzichtig verwijderen.
Het (nood)reservewiel aanbrengen en de wielbouten handvast aandraaien.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel om en om de tegenover elkaar liggende wielbouten ("krui-
selings") vastdraaien » pag. 244.
De wieldop » pag. 243 of de afdekkappen » pag. 243 weer aanbrengen.
Bij de montage van een wiel met draairichtinggebonden banden op de draai-
richting letten » pag. 236.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Indien de bouten ge-
corrodeerd zijn en zwaar draaien, moeten deze worden vervangen.
ATTENTIE
De wielbouten maar een klein stukje (ongeveer één omwenteling) los-
draaien, zolang de wagen niet is opgekrikt. Ander kan het wiel loskomen en
eraf vallen - gevaar voor ongevallen.
De wielbouten in geen geval invetten of inoliën - gevaar voor ongevallen.
Afsluitende werkzaamheden
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het omgewisselde wiel in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte opbergen en met een borgbout bevestigen.
Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de
riem bevestigen.
De bandenspanning van het gemonteerde wiel controleren en indien nodig
aanpassen. Bij wagens met bandenspanningscontrole de bandenspannings-
waarden in het systeem opslaan » pag. 207.
Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt 120 Nm.
De beschadigde banden vervangen. Een bandenreparatie wordt afgeraden.
ATTENTIE
Een te hoog aantrekmoment van de wielbouten kan de schroefdraad be-
schadigen en leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken op
de velg. Bij een te laag aantrekmoment kunnen de wielen tijdens het rijden
losraken - gevaar voor ongevallen. Tot het controleren van het aantrekmo-
ment bijzonder voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden.
(Nood-)reservewiel verwijderen/opbergen
Afb. 276
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding in de bagageruimte en
is bevestigd met een borgbout » afb. 276.
Wiel verwijderen
De bodembekleding in de bagageruimte optillen.
De bevestigingsband losmaken en de bak met het wagengereedschap ver-
wijderen.
De borgbout in pijlrichting eruit draaien » afb. 276 en het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende openingen in de velg trek-
ken.
De borgbout tegen de pijlrichting in tot de aanslag erin schroeven » afb. 276.
242
Tips om het zelf te doen
De bak met het wagengereedschap in het wiel aanbrengen en met de band
vastzetten.
De bodembekleding in de bagageruimte terugklappen.
Wieldop
Wieldop lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen om de rand van een van de
beluchtingsopeningen in de wieldop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rus-
ten en de wieldop lostrekken.
Wieldop aanbrengen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken.
De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek cor-
rect vastklikt.
Aan de achterzijde van de af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma geleverde wieldop staat de positie van de antidiefstalwielbout aange-
geven met een symbool. Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze op
deze plaats worden ingebouwd »
.
ATTENTIE
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma
te gebruiken. Bij andere wieldoppen kan mogelijk een voldoende luchttoe-
voer voor de koeling van de remmen niet zijn gegarandeerd - in dat geval
bestaat gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
Als de wieldop op een andere dan de voor de antidiefstalwielbout aangege-
ven positie wordt aangebracht, bestaat gevaar voor beschadiging van de wiel-
dop.
De wieldop alleen met de hand aandrukken, niet op de wieldop slaan - gevaar
voor beschadiging van de wieldop.
Let op
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Afdekkappen van de wielbouten
Afb. 277
Afdekkap lostrekken
Voor het lostrekken van de kap de lostrekklem tot de aanslag over de kap
steken en deze in pijlrichting eraf trekken » afb. 277.
Om de kap te monteren, deze tot de aanslag op de wielbout aanbrengen.
Antidiefstalwielbouten
Afb. 278
Antidiefstalwielbout en opzet-
stuk
De antidiefstalwielbouten beschermen de wielen tegen diefstal. Deze kunt u
alleen met adapter
B
» afb. 278 losmaken/vastzetten.
Adapter
B
tot de aanslag op de antidiefstalwielbout
A
steken.
De wielsleutel tot de aanslag op het opzetstuk
B
aanbrengen en de wielbout
losdraaien/vastdraaien.
Het opzetstuk verwijderen.
Om een wiel te kunnen wisselen moet het opzetstuk voor de antidiefstal-
wielbouten altijd in de wagen worden meegevoerd!
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen moet de antidiefstalwielbout worden aangebracht overeenkomstig de
positie die op de achterzijde van de wieldop is aangegeven.
243
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Let op
Wij adviseren de sticker met het codenummer te bewaren. Aan de hand hier-
van kan een vervangende adapter uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden aangeschaft.
Wielbouten losdraaien en vastzetten
Afb. 279
Wielbouten losdraaien
De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken. Voor de antidiefstalwiel-
bout de bijbehorende adapter gebruiken » afb. 278 op pag. 243.
Voor het losmaken van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout ongeveer een omwenteling in pijlrichting draaien » afb. 279.
Voor het vastzetten van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout tegen de pijlrichting in draaien » afb. 279, tot deze vast zit.
ATTENTIE
Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de
voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij kunt u zich het beste
aan de wagen vasthouden en zorgen dat u stevig staat - gevaar voor ver-
wondingen.
Wagen opkrikken
Afb. 280
Steunpunten voor de krik
Afb. 281
Krik aanbrengen
De handelwijze voor het omhoogbrengen van de wagen is geldig voor alle vari-
anten van de carrosserie.
De veiligheidsaanwijzingen raadplegen voordat de wagen wordt opgekrikt » .
Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt. Voor het plaatsen van de krik het steunpunt kiezen dat
het dichtst bij de lekke band ligt.
De steunpunten zitten onder de dorpel » afb. 280.
De grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op een rechte onder-
grond plaatsen, zodat de krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat » afb.
281 - .
De krik met de krikslinger zo ver omhoogdraaien, dat de klauw van de krik de
rand omvat » afb. 281 - .
De krik verder omhoogdraaien tot het wiel net vrij van de grond is.
244
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor ver-
wondingen.
De wagen beveiligen tegen onverwacht wegrollen.
De grondplaat van de krik altijd beveiligen tegen wegglijden.
Op losse ondergrond (bv. grind) onder de krik een brede en stabiele on-
derlegger plaatsen.
Op gladde oppervlakken (bv. kasseien) onder de krik een slipvaste on-
derlegger (bv. een rubberen vloermat) plaatsen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
Nooit met een lichaamsdeel (bv. arm of been) onder de wagen komen als
deze omhoog is gebracht.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst - ge-
vaar voor beschadiging van de wagen.
Bandenafdichtset
Inleiding voor het onderwerp
De volgende informatie is van toepassing voor de af fabriek gemonteerde ban-
denafdichtset.
Met behulp van de bandenafdichtset kunnen bandenperforaties met een dia-
meter tot ongeveer 4 mm worden afgedicht.
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen geval een normale bandenre-
paratie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervan-
gen resp. bij een specialist informeren naar de reparatiemogelijkheden.
Voorwerpen die de band zijn binnengedrongen (bv. spijkers en dergelijke), niet
verwijderen.
De bandenafdichtset in de volgende gevallen niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handleiding van het flesje met
bandenafdichtmiddel aangegeven minimumtemperatuur.
Bandenperforaties van meer dan 4 mm.
Beschadiging van de bandwang.
De houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken.
ATTENTIE
Als de huid met het afdichtmiddel in aanraking is gekomen, de betreffen-
de plaatsen direct afspoelen.
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht
nemen.
Beschrijving van de bandenafdichtset
Afb. 282
Beschrijving van de bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 245.
De bandenafdichtset bevindt zich in een bak onder de bodembekleding van de
bagageruimte.
sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph",
ventielsleutel,
vulslang met vuldop,
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedieningselementen kan verschil-
lend zijn, afhankelijk van het type luchtcompressor dat bij de wagen is ge-
leverd)
bandenvulslang,
knop voor verlagen van de bandendruk,
1
2
3
4
5
6
245
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
bandenspanningmeter,
12 volt kabelstekker,
aan-uitschakelaar,
fles met bandenafdichtmiddel,
reserve-ventielinzetstuk.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompressor of in de wagendocumen-
tiemap.
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de
bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 245.
Veiligheidshalve vóór een wielreparatie langs de weg de volgende
aanwijzingen in acht nemen.
De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer neerzetten - hiertoe een
plaats met een vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De handrem stevig aantrekken.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand opstellen.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de reparatie moeten de passagiers
zich naast de weg ophouden (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Band afdichten en oppompen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 245.
Afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band afschroeven.
De ventielsleutel
2
» afb. 282 op pag. 245 zo over het ventielinzetstuk ste-
ken dat deze in de sleuf van de ventielsleutel past.
Het ventielinzetstuk uit het ventiel draaien en op een schone ondergrond
(doek, stuk papier en dergelijke) leggen.
7
8
9
10
11
De fles
10
enkele malen krachtig schudden.
De vulslang
3
stevig op de fles
10
draaien. De folie op de vuldop van de fles
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang
3
verwijderen en de fles op het bandenventiel
aansluiten.
De fles
10
ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de
fles in de band vullen.
De vulslang van het bandventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk met de ventielsleutel
2
weer in het ventiel schroeven.
Oppompen
De vulslang
7
» afb. 282 op pag. 245 stevig op het bandenventiel schroeven.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P la-
ten.
De motor starten.
De stekker
6
in het 12 volt stopcontact steken » pag. 84.
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
Zodra een bandenspanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de luchtcompressor
uitschakelen. De maximale werkingstijd van de luchtcompressor volgens de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset opvolgen » .
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
7
van
het ventiel afschroeven.
De wagen ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden, zodat het afdichtmid-
del zich in de band kan "verdelen".
De vulslang van de luchtcompressor
7
opnieuw stevig op het ventiel draaien
en het oppompen herhalen.
De betreffende sticker
1
op het dashboard in het gezichtsveld van de be-
stuurder aanbrengen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit met maximaal 80 km/h resp.
50 mph worden voortgezet.
ATTENTIE
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - er bestaat gevaar voor verbranding.
246
Tips om het zelf te doen
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na afloop van de werkingstijd volgens de ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset uitschakelen - an-
ders bestaat gevaar voor schade aan de compressor! De luchtcompressor en-
kele minuten laten afkoelen, voordat u deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met een gerepareerde band
Lees en bekijk eerst op bladzijde 245.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 236.
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band. Daarom de volgende aanwijzingen in acht
nemen.
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 227.
Bij het gebruik van de accu moeten de volgende waarschuwingsaanwijzin-
gen in acht worden genomen » pag. 233.
ATTENTIE (vervolg)
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp uitvoeren met behulp van de accu van
een andere wagen - gevaar voor explosie en bijtende werking!
Nooit starthulp uitvoeren bij accu's met een te lage accuzuurstand - ge-
vaar voor explosie en bijtende werking!
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
Afb. 283
Starthulp:
- ontladen accu,
- stroomleverende accu / mas-
sapunt van de motor bij het start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 247.
Als door een ontladen accu de motor niet kan worden gestart, kan de accu van
een andere wagen worden gebruikt om de motor te starten. Hiertoe zijn start-
kabels nodig met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklem-
men.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 volt zijn. De capaciteit (in Ah)
van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Het ene uiteinde
1
aansluiten op de pluspool van de ontladen accu.
Het andere uiteinde
2
aansluiten op de pluspool van de stroomleverende
accu.
Het ene uiteinde
3
aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu.
Bij wagens met start-stop-systeem klem
4
aan het massapunt van de mo-
tor
A
vastmaken » afb. 283.
247
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Bij wagens zonder start-stopsysteem het andere uiteinde
4
aansluiten op
een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct
op het motorblok zelf.
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en stationair laten draaien.
Daarna de wagen met de ontladen accu starten.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de startprocedure afbreken
en na een halve minuut herhalen.
De startkabels precies in omgekeerde volgorde van het vastmaken verwijde-
ren.
ATTENTIE
De startkabel nooit op de minpool van de ontladen accu aansluiten - ex-
plosiegevaar.
De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met
elkaar in aanraking komen - er bestaat gevaar voor kortsluiting!
De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elek-
trisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - er bestaat ge-
vaar voor kortsluiting!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motor-
ruimte kunnen worden geraakt - gevaar voor verwondingen en beschadi-
ging van de wagen.
Wagen afslepen
Aanwijzingen voor het afslepen
Afb. 284 Gevlochten sleepkabel / gedraaide sleepkabel
Voor het afslepen met een sleepkabel alleen een gevlochten kunstvezelkabel
» afb. 284 - gebruiken » .
De sleepkabel resp. de sleepstang aan het voorste sleepoog » pag. 249, ach-
terste sleepoog » pag. 249 resp. aan de kogelkop van de trekhaak » pag. 209
bevestigen.
Voorwaarden voor het slepen.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen niet met omhoogge-
brachte achteras worden afgesleept - gevaar voor versnellingsbakscha-
de!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wa-
gen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een bergingsvoer-
tuig resp. aanhangwagen worden vervoerd.
De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h.
Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan
50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen
worden vervoerd.
Bestuurder van de slepende wagen
Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden de koppeling langzaam op laten
komen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas ge-
ven.
Pas echt wegrijden als de kabel gespannen is.
Bestuurder van de gesleepte wagen
Indien mogelijk moet de wagen worden gesleept met draaiende motor. De
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende mo-
tor, anders moet het rempedaal aanmerkelijk harder worden ingetrapt en
voor het sturen meer kracht worden uitgeoefend.
Als de motor niet kan worden gestart, het contact inschakelen zodat het
stuurwiel niet kan blokkeren en de knipperlichten, de ruitenwissers en de rui-
tensproeierinstallatie kunnen worden ingeschakeld.
De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische ver-
snellingsbak de keuzehendelstand N selecteren.
De sleepkabel tijdens het slepen altijd strak houden.
248
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE
Voor het slepen geen gedraaide sleepkabel gebruiken » afb. 284 - , het
sleepoog kan anders uit de wagen worden gedraaid - er bestaat gevaar
voor ongevallen.
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn - er bestaat gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor motorscha-
de. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pag. 247,
Starthulp.
Bij het slepen over onverharde wegen bestaat voor beide wagens het gevaar,
dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken.
Let op
Wij adviseren de sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Sleepoog voor
Afb. 285
Afdekkap verwijderen / sleepoog monteren
Afdekkap verwijderen/aanbrengen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 285.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in-/uitbouwen
Om het sleepoog te in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb.
285 tot de aanslag vastdraaien » .
Het sleepoog met bv. de wielsleutel of iets dergelijks vastdraaien. Hiervoor
de wielsleutel door het oog steken.
Om het sleepoog te verwijderen, dit tegen de pijlrichting
3
in eruit draaien.
ATTENTIE
Het sleepoog altijd stevig vastzetten, anders kan het sleepoog bij het af- of
aanslepen losraken.
Sleepoog achter
Afb. 286
Sleepoog achter
Het sleepoog achter bevindt zich rechts onder de achterbumper.
Wagens met een trekhaak
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak kan voor het afslepen de ge-
monteerde kogelkop worden gebruikt » pag. 209, Trekhaak.
Afstandsbediening - Batterij vervangen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
De nieuwe batterij moet voldoen aan de oorspronkelijke specificaties.
Bij het vervangen van de batterij op de juiste polariteit letten.
Let op
Wij adviseren u de batterij door een specialist te laten vervangen.
Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot ge-
volg dat deze afdekking beschadigd raakt. Een vervangende sierafdekking kan
bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft.
249
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Afb. 287 Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 249.
De sleutelbaard uitklappen.
Het batterijdeksel
A
» afb. 287 met de duim of met een platte schroeven-
draaier bij
B
losmaken.
Het batterijdeksel in pijlrichting
1
openklappen.
De ontladen batterij in pijlrichting
2
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
A
aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont-/vergrendeld,
moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 59.
Noodontgrendeling/-vergrendeling
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
Afb. 288 Handgreep van het bestuurdersportier: Slotafdekking open-
klappen / slotcilinder met sleutel
Het bestuurdersportier kan met de sleutel via de slotcilinder worden noodont-
grendeld/noodvergrendeld.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven en de afdekking in
pijlrichting openklappen » afb. 288.
De portiergreep loslaten.
Bij wagens met links stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar boven gekeerd » afb. 288 in de slotcilinder steken en de wa-
gen ont- resp. vergrendelen.
Bij wagens met rechts stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar beneden gekeerd in de slotcilinder steken en de wagen ont-
resp. vergrendelen.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ontstaat.
250
Tips om het zelf te doen
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Afb. 289 Noodvergrendeling: Rechter-/linkerachterportier
Het betreffende achterportier
1)
openen en de afdekking
A
verwijderen » afb.
289.
De sleutel in de sleuf steken en in pijlrichting draaien (tegen de veerdruk in).
De afdekking
A
weer plaatsen.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Achterklep ontgrendelen
Afb. 290
Klep ontgrendelen
De achterklep kan handmatig van binnenuit worden ontgrendeld.
In de opening in de bekleding » afb. 290 een schroevendraaier of een verge-
lijkbaar gereedschap tot de aanslag geleiden.
Door bewegen in pijlrichting wordt de klep ontgrendeld.
Noodontgrendeling keuzehendel
Afb. 291 Deksel verwijderen / keuzehendel ontgrendelen
De handrem stevig aantrekken.
Een platte schroevendraaier of een vergelijkbaar gereedschap in de naad bij
pijl
1
» afb. 291 steken en de afdekking in pijlrichting
2
voorzichtig optillen.
De afdekking met de hand eveneens aan de achterzijde optillen.
In pijlrichting
3
op het gele kunststof onderdeel drukken, gelijktijdig de
grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de hendel in stand N zet-
ten.
Wordt de keuzehendel opnieuw in stand P gezet, dan wordt deze opnieuw ge-
blokkeerd.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het optillen van de afdekking er geen delen rondom de keuze-
hendel door de schroevendraaier worden beschadigd.
Ruitenwisserbladen vervangen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot
tweemaal vervangen.
1)
Dit geldt ook voor het bijrijdersportier als deze geen slotcilinder heeft.
251
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
Afb. 292
Servicestand van de ruitenwis-
serarmen instellen
Afb. 293
Ruitenwisserblad van de voorruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 251.
Vóór het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wis-
serarmen in de servicestand zetten.
Servicestand instellen
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 seconden de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb. 292 en
ongeveer 2 seconden vasthouden.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 293.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en de borging
A
in pijlrichting
2
drukken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting
3
in schuiven, tot het blad ver-
grendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb.
292.
De wisserarmen gaan naar de basisstand.
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Afb. 294
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 251.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 294.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en de borging
A
in pijlrichting
2
drukken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting
3
in schuiven, tot het blad ver-
grendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
252
Tips om het zelf te doen
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 295
Doorgebrande zekering
De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen bevei-
ligd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje te
herkennen » afb. 295
/
.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 227.
VOORZICHTIG
De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampera-
ge vervangen.
Als een nieuw geplaatste zekering na korte tijd opnieuw doorbrandt, de hulp
van een specialist inroepen.
Zekeringen "niet repareren" en ook niet door zwaardere vervangen - gevaar
voor brand en een andere elektrische installatie kan worden beschadigd.
Let op
Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een ver-
bruiker kunnen meerdere zekeringen horen.
Zekeringen in het dashboard
Afb. 296
Afdekking verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
De zekeringen zitten aan onderzijde van het dashboard achter een afdekking.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
De afdekking van de zekeringenhouder in pijlrichting verwijderen » afb. 296.
De kunststof klem uit de houder in de afdekking van de zekeringenhouder
verwijderen.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
De afdekking eerst aan de bovenzijde in het dashboard plaatsen.
De onderzijde van de afdekking bij
A
indrukken.
253
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringenoverzicht in het dashboard
Afb. 297 Zekeringen: Wagen met links stuur / rechts stuur
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
Nr. Verbruiker
1 Licht - links, stadslicht, derde remlicht
2
Centrale vergrendeling, voor- en achterruitsproeierinstallatie (alleen
met KESSY of met ACC)
3 Contact
4 Licht - rechts, mistachterlicht, kentekenplaatverlichting
5 Elektrische ruitbediening - bestuurder
6 Binnenverlichting
7 Claxon
8 Trekhaak
9
Bedieningshendel onder stuurwiel, motorregelapparaat (alleen zon-
der KESSY), automatische versnellingsbak (alleen zonder KESSY),
automatische versnellingsbak (alleen zonder KESSY), ESC (alleen
zonder KESSY), trekhaak (alleen zonder KESSY), stuurbekrachtiging
(alleen zonder KESSY)
10 Elektrische ruitbediening - linksachter
11 Koplampsproeiers
12 Infotainmentbeeldscherm
13 12 volt stopcontact in bagageruimte
Nr. Verbruiker
14
Bedieningshendel onder het stuurwiel, lichtschakelaar, uittrekblok-
kering contactsleutel (automatische versnellingsbak), diagnoseaan-
sluiting, grootlichtsignaal, regensensor, lichtsensor, achteruitrijcame-
ra
15 Airconditioning, automatische versnellingsbak
16 Instrumentenpaneel, noodoproep
17 Alarmsysteem, claxon
18 Vrij
19 Vrij
20 Vrij
21 Vrij
22
Voor- en achterruitsproeierinstallatie (alleen zonder KESSY of zon-
der ACC)
23 Vrij
24
Aanjager ventilatie voor airconditioning, verwarming, airconditioning,
verwarming
25 Vrij
26 Stoelverwarming voor
27 Achterruitwisser
28 Vrij
29 Airbag
30
Elektrische ruitbediening, lichtschakelaar, schakelaar achteruitrijlicht,
instelling van de buitenspiegelvlakken, voeding van de middelste
toetsenlijst, voeding van de zijdelingse toetsenlijst, binnenspiegel,
airconditioning, parkeerhulp
31
Brandstofpomp, koelluchtventilator, snelheidsregelsysteem, voor- en
achterruitsproeierinstallatie, motorstart
32 Diagnoseaansluiting, lichtbundelhoogteverstelling
33 Koppelingspedaalschakelaar
34 Verwarmde ruitensproeiers
35 Vrij
36 Stoelverwarming voor
37 Radar
254
Tips om het zelf te doen
Nr. Verbruiker
38 Vrij
39 Elektrische extra verwarming
40 Vrij
41 Achterruitverwarming
42 Elektrische ruitbediening - bijrijder
43 Trekhaak
44 Sigarettenaansteker, 12 volt stopcontact
45 Elektrische ruitbediening - rechtsachter
46
Voor- en achterruitsproeierinstallatie, bedieningshendel onder het
stuurwiel
47 Trekhaak
48 Trekhaak
49 Brandstofpomp
50 Infotainment
51 Buitenspiegelverwarming
52 KESSY
53 KESSY-stuurvergrendeling
54 Vrij
55 Stoelverwarming voor
56 Vrij
57 Vrij
58 Vrij
59 Vrij
Zekeringen in de motorruimte
Afb. 298 Afdekking verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
De vergrendelingsknop van de afdekking in pijlrichting
1
drukken en de af-
dekking in pijlrichting
2
verwijderen » afb. 298.
De kunststof klem uit de houder in de afdekking van de zekeringenhouder in
het dashboard verwijderen.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De afdekking plaatsen, de vergrendelingsknop van de afdekking indrukken
en vergrendelen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
VOORZICHTIG
De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed
worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar
voor schade aan de wagen!
255
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Afb. 299
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
Nr. Verbruiker
1 Koelluchtventilator
2 Voorgloeisysteem
3 ABS resp. ESC
4 Elektrische extra verwarming
5 Elektrische extra verwarming
6 Automatische versnellingsbak
7 Motorregelsysteem
8 Ruitenwissers voorruit
9 Accugegevensmodule
10 ABS resp. ESC
11 Vrij
12
Verstuivers, klep voor brandstofdosering, regelklep voor oliedruk, om-
schakelklep koeler voor uitlaatgasterugvoer, onderdrukpomp
13 Rempedaalschakelaar
14 Brandstofpomp, waterpomp
15 Motorregelsysteem
16 Startmotor
17 Motorregelsysteem
18
Elektrische extra verwarming, koelluchtventilator, laaddrukregelaar,
olietemperatuurvoeler, klep voor adsorptiekoolfilter, klep voor inlaat-
spruitstukklep
Nr. Verbruiker
19 Lambdasonde
20 Voorgloeisysteem, verwarming voor carterontluchting, bobines
Gloeilampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven,
voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervan-
gen van andere gloeilampjes of leds moet door een specialist worden uitge-
voerd.
In geval van twijfel adviseren wij om het vervangen van een gloeilampje door
een specialist te laten uitvoeren of anderszins professionele hulp in te roepen.
Vóór het vervangen van gloeilampjes het contact en de verlichting uitschake-
len.
Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van
hetzelfde type. De beschrijving staat op de lampvoet of op het lampenglas.
Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-, groot-
licht of de mistlamp de lampafstelling door een specialist te laten controleren.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 227.
Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moei-
lijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen
worden veroorzaakt.
H4-, H7- en H8-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging
van het gloeilampje springen - er bestaat gevaar voor verwondingen! Daar-
om adviseren wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een
veiligheidsbril te dragen.
256
Tips om het zelf te doen
VOORZICHTIG
Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken - ook de allerklein-
ste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp. Een schone doek, servet
of iets dergelijks gebruiken.
De afdekking van de gloeilamp in de koplamp moet altijd goed worden ge-
plaatst, anders kan er water en vuil in de koplamp komen, gevaar voor schade
aan de koplamp.
Let op
Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te
nemen.
Overzicht van gloeilampjes in de halogeenkoplampen
Afb. 300 Linkerkoplamp: Halogeenkoplampen / halogeen-projectorko-
plampen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Overzicht van de gloeilampjes » afb. 300
Dagrijverlichting
Dim-, groot- en stadslicht
Knipperlicht
Dimlicht
Groot- en knipperlicht
A
B
C
D
E
Afdekking in de voorste wielkuip verwijderen/aanbrengen
Afb. 301
Kunststof afdekking verwijde-
ren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 256.
Voor het vervangen van enkele gloeilampjes moet de afdekking in de voorste
wielkuip worden verwijderd.
De informatie over een eventueel vereist verwijderen van de afdekking staat in
de beschrijving van het betreffende te vervangen lampje.
Verwijderen
De voorwielen naar het midden van de wagen draaien.
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen » pag. 241, Wagengereed-
schap in de uitsparing in de afdekking geleiden.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting te trekken » afb. 301.
Aanbrengen
De afdekking in de betreffende opening plaatsen en erin drukken.
De afdekking moet correct vastklikken.
257
Zekeringen en gloeilampjes
Steun van de ruitensproeiervloeistofvulpijp
verwijderen/aanbrengen
Afb. 302
Steun van de ruitensproeiervloeistofvulpijp verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Voor het vervangen van enkele gloeilampjes moet de steun van de ruiten-
sproeiervloeistofvulpijp worden verwijderd. De steun zit rechtsvoor in de mo-
torruimte.
De informatie over een eventueel vereist verwijderen van de steun staat in de
beschrijving van het betreffende te vervangen lampje.
Verwijderen
De reservoirvulpijp
A
in pijlrichting
1
uit de steun losmaken » afb. 302.
Een vinger in de uitsparing
B
in pijlrichting
2
steken en de blokkeringsnok
C
in pijlrichting
3
optillen.
De steun van de reservoirvulpijp in pijlrichting
4
verwijderen.
Aanbrengen
De steun van de reservoirvulpijp tegengesteld aan pijlrichting
4
erin schui-
ven » afb. 302.
De steun moet goed vastklikken.
De reservoirvulpijp tegengesteld aan pijlrichting
1
in de steun schuiven.
Gloeilampje van dagrijverlichting (halogeenkoplamp) vervangen
Afb. 303
Gloeilampje van dagrijverlich-
ting vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip verwijderen » pag. 257.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 303.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
Het gloeilampje in de fitting vervangen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip weer aanbrengen » pag.
257.
258
Tips om het zelf te doen
Gloeilampje van dim- en grootlicht (halogeenkoplamp) vervangen
Afb. 304 Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip verwijderen » pag. 257.
Voor het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp eerst de steun van de
ruitensproeiervloeistofvulpijp verwijderen » pag. 258.
De beschermkap
B
» afb. 300 op pag. 257 verwijderen.
De stekkervergrendeling indrukken en de stekker door heen en weer te be-
wegen in pijlrichting
1
» afb. 304 verwijderen.
De veer in pijlrichting
2
indrukken.
De veer in pijlrichting
3
loslaten.
Het defecte gloeilampje in pijlrichting
4
eruit trekken.
Een nieuw gloeilampje in de koplamp plaatsen en de veer tegengesteld aan
pijlrichting
3
borgen.
De stekker tegen de pijlrichting
1
erop steken.
De beschermkap
B
» afb. 300 op pag. 257 aanbrengen.
Na het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp, de steun van de ruiten-
sproeiervloeistofvulpijp weer aanbrengen » pag. 258.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip weer aanbrengen » pag.
257.
Gloeilampje van stadslicht (halogeenkoplamp) vervangen
Afb. 305 Gloeilampje van stadslicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Gloeilampje van parkeerlicht verwijderen/aanbrengen
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip verwijderen » pag. 257.
Vóór het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp eerst de steun van de
ruitensproeiervloeistofvulpijp verwijderen » pag. 258.
De beschermkap
B
» afb. 300 op pag. 257 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 305 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje bij
A
vastpakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje weer in de koplamp aanbrengen.
De beschermkap
B
» afb. 300 op pag. 257 aanbrengen.
Na het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp, de steun van de ruiten-
sproeiervloeistofvulpijp weer aanbrengen » pag. 258.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip weer aanbrengen » pag.
257.
259
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampje van knipperlicht voor (halogeenkoplamp) vervangen
Afb. 306
Gloeilampje van knipperlicht
voor vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 256.
Vóór het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp eerst de steun van de
ruitensproeiervloeistofvulpijp verwijderen » pag. 258.
De beschermkap
C
» afb. 300 op pag. 257 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 306.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
Het gloeilampje in de fitting vervangen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De fitting met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting in
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
C
» afb. 300 op pag. 257 aanbrengen.
Na het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp, de steun van de ruiten-
sproeiervloeistofvulpijp weer aanbrengen » pag. 258.
Gloeilampje van dimlicht (halogeenprojectorkoplamp) vervangen
Afb. 307 Gloeilampje van dimlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip verwijderen » pag. 257.
De beschermkap
D
» afb. 300 op pag. 257 verwijderen.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 307.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
eruit trekken.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de stekker verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de stekker plaatsen dat de nok
A
op de stekker
in de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
D
» afb. 300 op pag. 257 aanbrengen.
De betreffende afdekking in de voorste wielkuip weer aanbrengen » pag.
257.
260
Tips om het zelf te doen
Gloeilampje van grootlicht (halogeenprojectorkoplamp) vervangen
Afb. 308 Gloeilampje van grootlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Vóór het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp eerst de steun van de
ruitensproeiervloeistofvulpijp verwijderen » pag. 258.
De beschermkap
E
» afb. 300 op pag. 257 verwijderen.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 308.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
eruit trekken.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de stekker verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de stekker plaatsen dat de nok
A
op de stekker
in de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
E
» afb. 300 op pag. 257 plaatsen.
Na het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp, de steun van de ruiten-
sproeiervloeistofvulpijp weer aanbrengen » pag. 258.
Gloeilampje van knipperlicht (halogeenprojectorkoplamp)
vervangen
Afb. 309 Gloeilampje van knipperlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Voor het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp eerst de steun van de
ruitensproeiervloeistofvulpijp verwijderen » pag. 258.
De beschermkap
E
» afb. 300 op pag. 257 verwijderen.
De fitting met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 309 lostrekken.
De fitting met het gloeilampje bij
A
vastpakken.
Het defecte gloeilampje uit de fitting in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting tot de aanslag aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje weer in de koplamp aanbrengen.
De beschermkap
E
» afb. 300 op pag. 257 plaatsen.
Na het vervangen van het lampje in de rechterkoplamp, de steun van de ruiten-
sproeiervloeistofvulpijp weer aanbrengen » pag. 258.
261
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampje van mistlamp vervangen
Afb. 310
Mistlamp uitnemen/gloeilampje vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 256.
Beschermrooster en koplamp verwijderen
In opening
A
» afb. 310 de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
inbrengen.
Door trekken aan de haak in pijlrichting
1
het beschermrooster in pijlrich-
ting
2
verwijderen.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
De mistlamp in pijlrichting
3
voorzichtig verwijderen.
Gloeilampje vervangen
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
4
drukken.
De stekker in pijlrichting
5
losmaken.
De fitting met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
6
draaien.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
7
verwijderen.
Een nieuwe fitting met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting in
6
draaien.
De stekker monteren.
Koplamp en beschermrooster plaatsen
De mistlamp tegen de pijlrichting in
3
» afb. 310 plaatsen en vastdraaien.
Het beschermrooster plaatsen en voorzichtig erin drukken, tot het hoorbaar
vastklikt.
Achterlicht uit- en inbouwen
Afb. 311
Achterlicht uitbouwen / stekker lostrekken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Uitbouwen
De achterklep openen.
De bouten
A
» afb. 311 met de schroevendraaier uit het wagengereedschap
losdraaien.
In de opening
B
de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen, met het
oog naar beneden (bij het rechterlicht met het oog naar boven) gericht, gelei-
den.
De lamp met de handpalm vastpakken en in pijlrichting
1
voorzichtig van de
pennen
E
lostrekken.
De vergrendeling
C
op de stekker in pijlrichting
2
trekken.
De vergrendeling van de stekker in pijlrichting
3
drukken en de stekker in
pijlrichting
4
eruit trekken.
Inbouwen
De stekker in het achterlicht steken.
De vergrendeling tegen de pijlrichting
2
» afb. 311 borgen.
De lamp met de openingen
D
op de pennen
E
in de carrosserie steken.
Het achterlicht voorzichtig op de pennen in de carrosserie aandrukken » .
Het achterlicht vastschroeven.
262
Tips om het zelf te doen
De achterklep sluiten.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het inbouwen van het achterlicht de kabelstreng niet wordt
ingeklemd tussen de carrosserie en de verlichting - gevaar voor beschadiging
van de elektrische installatie en waterlekkage.
Wij adviseren, om bij onzekerheid of de kabelstreng niet is ingeklemd, de
aansluiting van het achterlicht door een specialist te laten controleren.
Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de wa-
gen en het achterlicht niet worden beschadigd.
Gloeilampjes in het achterlicht vervangen
Afb. 312
Buitenste gedeelte van achterlicht / gloeilampje verwijderen /
lamphouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 256.
Buitenste gedeelte van het achterlicht
De fitting met het gloeilampje
A
in pijlrichting
1
draaien » afb. 312.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
uit het lamphuis verwijderen.
Het gloeilampje door heen en weer te bewegen eruit trekken.
Een nieuw gloeilampje in de fitting aanbrengen.
De fitting met het gloeilampje weer in het lamphuis plaatsen en tot de aan-
slag tegen de pijlrichting
1
draaien.
Binnenste gedeelte van het achterlicht
De fittingen met de gloeilampjes
A
in pijlrichting
1
draaien » afb. 312.
De fittingen met de gloeilampjes in pijlrichting
2
uit het lamphuis verwijde-
ren.
De fitting in de met pijlen gemarkeerde gedeeltes ontgrendelen » afb. 312 en
de fitting uit de lamp verwijderen.
Het betreffende gloeilampje tot de aanslag linksom draaien en uit de houder
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de houder plaatsen en tot de aanslag rechtsom
draaien.
De lamphouder in het achterlicht plaatsen. De houder moet goed vergrende-
len.
De fittingen met de gloeilampjes
A
weer in het lamphuis plaatsen en tegen
de pijlrichting
1
tot de aanslag draaien.
263
Zekeringen en gloeilampjes
Technische gegevens
Technische gegevens
Fundamentele wagengegevens
Inleiding voor het onderwerp
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje.
De rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meeruitvoeringen
(bv. airconditioning).
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder om-
standigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling
van bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vast-
gelegd.
De vermelde waarden gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoerin-
gen.
Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
AG Automatische versnellingsbak
DSG
Automatische versnellingsbak met 2-voudige kop-
peling
MG Schakelbak
MPI Benzinemotor met Multi-Point-inspuitsysteem
TDI CR
Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail in-
spuitsysteem
TSI
Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspui-
ting
Wagengegevens
Afb. 313 Sticker met wagengegevens
Afb. 314
Typeplaatje
Sticker met wagengegevens
De sticker met wagengegevens » afb. 313 is in het instructieboekje en onder
de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens.
Chassisnummer (VIN)
Model
Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoering, motorvermogen,
motorcode
Gedeeltelijke wagenbeschrijving
Vrijgegeven banddiameter in inch
1)
1
2
3
4
5
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
264
Technische gegevens
De voor de wagen vrijgegeven banden- en velgenmaten staan in de technische
wagendocumentatie alsmede in de conformiteitsverklaring (het zogenoemde
CVO-document) vermeld
1)
.
Typeplaatje
Het typeplaatje » afb. 314 bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde
van de wagen.
Het typeplaatje bevat de volgende gegevens.
Fabrikant van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Maximaal toegestaan gewicht
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen + aanhangwagen)
Maximaal toegestane voorasbelasting
Maximaal toegestane achterasbelasting
Chassisnummer (VIN)
Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de
rechterveerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linkeronder-
hoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typepla-
tje.
Het VIN-nummer kan ook in het infotainment in het menu

Service
worden weergegeven.
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Aanvullende informatie (geldt voor Rusland)
Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpa-
pieren vermeld, veld 17.
Maximaal toegestaan treingewicht
Het vermelde maximum toegestane aanhangwagengewicht geldt alleen voor
hoogtes tot 1.000 m boven de zeespiegel.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het
klimvermogen af. Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maximaal
toelaatbare gewicht van de combinatie met 10% worden verminderd.
1
2
3
4
5
6
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende
wagen en de beladen aanhangwagen.
ATTENTIE
De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen
niet worden overschreden - er bestaat gevaar voor ongevallen en beschadi-
ging!
Rijklaar gewicht
Deze waarde is slechts een richtwaarde en is bepaald zonder verdere ge-
wichtsverhogende uitrustingen (bv. airconditioning, reservewiel en dergelijke).
Het rijklaar gewicht is bepaald met een bestuurder van 75 kg incl. bedrijfsvloei-
stoffen en wagengereedschap en een voor 90% gevulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht - Fabia
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,0 l/44 kW MPI MG 1080
1,0 l/55 kW MPI
MG (EU6) 1080
MG (EU4) 1075
1,0 l/70 kW TSI MG 1110
1,0 l/81 kW TSI
MG 1130
DSG 1164
1,6 l/66 kW MPI MG 1096
1,6 l/81 kW MPI AG 1136
1,4 l/55 kW TDI CR MG 1175
1,4 l/66 kW TDI CR
MG 1175
DSG 1196
1,4 l/77 kW TDI CR MG 1184
Rijklaar gewicht - Fabia Combi
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,0 l/55 kW MPI
MG (EU6) 1104
MG (EU4) 1099
1)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
265
Technische gegevens
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,0 l/70 kW TSI MG 1134
1,0 l/81 kW TSI
MG 1154
DSG 1188
1,6 l/66 kW MPI MG 1120
1,6 l/81 kW MPI AG 1160
1,4 l/55 kW TDI CR MG 1199
1,4 l/66 kW TDI CR
MG 1199
DSG 1220
1,4 l/77 kW TDI CR MG 1208
Let op
Op verzoek kan het exacte gewicht van uw wagen bij een specialist worden
opgevraagd.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan gewicht en het rijklaar ge-
wicht is het mogelijk bij benadering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewichten:
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het gewicht van het dakdragersys-
teem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rijklaar gewicht behoren.
De kogeldruk bij aanhangwagengebruik (max. 50 kg).
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-
voorschriften en EU-richtlijnen
De waarden voor het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies waren ten tijde
van de redactiesluiting niet beschikbaar.
De waarden van het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies staan op de
ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van
de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd.
Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door
de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De
rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een weg-
ingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenweg-
cyclus.
Let op
De op de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie ver-
melde emissie- en brandstofverbruikswaarden zijn vastgesteld volgens de re-
gels en voorwaarden, die door juridische voorschriften of technische voor-
schriften voor het vaststellen van technische en verkoopgegevens van voertui-
gen zijn vastgelegd.
Afhankelijk van de omvang van de uitvoeringen, de rijstijl, de verkeerssitua-
ties, de weersomstandigheden en de toestand van de wagen kunnen bij het
gebruik van de wagen in de praktijk verbruikswaarden ontstaan, die van de op
de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie vermelde
brandstofverbruikswaarden afwijken.
266
Technische gegevens
Afmetingen
Afb. 315
Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 315 Afmetingen Fabia Fabia Combi
A
Hoogte 1467 1467
B
Spoorbreedte voor-
aan
Basismaat 1463 1463
Wagens met de 1,0 l/81 kW TSI en 1,4 l/77 kW TDI motor 1457 1457
C
Breedte 1732 1732
D
Spoorbreedte ach-
teraan
Basismaat 1457 1457
Wagens met de 1,0 l/81 kW TSI en 1,4 l/77 kW TDI motor 1451 1451
E
Breedte incl. de buitenspiegels 1958 1958
F
Bodemvrijheid 133 135
G
Wielbasis 2470 2470
H
Lengte 3992 4257
267
Technische gegevens
Overbouwhellingshoek
Afb. 316
Overbouwhellingshoek
Hoek » afb. 316
Overbouwhellingshoek voor
Overbouwhellingshoek achter
De overbouwhellingshoek-waarden geven de maximale hoek van een helling
aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of
de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met
de maximale asbelasting voor resp. achter.
Overbouwhellingshoek (°)
Overbouwhellingshoek voor Overbouwhellingshoek achter
Fabia Fabia Combi Fabia Fabia Combi
14,6 14,6 17,6 13,1
A
B
268
Technische gegevens
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype
Inleiding voor het onderwerp
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van
bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
De uitlaatgasnorm staat vermeld in de technische wagendocumentatie en in de conformiteitsverklaring (in het zgn. COC-document), dat bij een ŠKODA Partner
verkrijgbaar is
a)
.
a)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
1,0 l/44 kW MPI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 44/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 95/3000-4300
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/999
Carrosserie Fabia
Versnellingsbak MG
Topsnelheid (km/h) 160
Acceleratie 0-100 km/h (s) 15,7
1,0 l/55 kW MPI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 55/6200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 95/3000-4300
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/999
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 172 175
Acceleratie 0-100 km/h (s) 14,7 14,9
269
Technische gegevens
1,0 l/70 kW TSI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 70/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 160/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/999
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 185 187
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,6 10,8
1,0 l/81 kW TSI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/2000-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/999
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 196 196 199 199
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,5 9,8 9,6 9,9
1,6 l/66 kW MPI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 66/4250-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 155/3800-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 181 184
Acceleratie 0-100 km/h (s) 11,0 11,1
270
Technische gegevens
1,6 l/81 kW MPI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/5800
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 155/3800-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak AG AG
Topsnelheid (km/h) 190 190
Acceleratie 0-100 km/h (s) 11,0 11,1
1,4 l/55 kW TDI CR-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 55/3000-3750
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 210/1500-2000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/1422
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 172 175
Acceleratie 0-100 km/h (s) 13,1 13,3
1,4 l/66 kW TDI CR-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 66/3000-3250
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 230/1750-2500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/1422
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 182 182 184 184
Acceleratie 0-100 km/h (s) 11,1 11,1 11,3 11,3
271
Technische gegevens
1,4 l/77 kW TDI CR-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 77/3500-3750
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1750-2500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/1422
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 193 196
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,1 10,2
272
Technische gegevens
Trefwoordenlijst
A
A2DP/AVRCP 145
Aanhangwagen
Aan- en loskoppelen 214
Aanhangwagengebruik 216
Beladen 214
Aanhangwagengebruik 216
Aanpassingen en technische wijzigingen 217
Aanwijzingen voor het afslepen 248
ABS 42, 190
ACC 47
Zie Automatische afstandsregeling 199
Accessoires 217
Accu
Automatische verbruikersuitschakeling
233
Controlelampje 45
Losmaken en aansluiten 234
Opladen 234
Rijden in de winter
234
Staat controleren 234
Veiligheidsaanwijzingen 233
Vervangen 234
Accu opladen 234
Achterklep
61
Achterklep ontgrendelen
251
Automatische vergrendeling 61
Handmatig ontgrendelen 251
Openen/sluiten 61
Achterruit ontdooien 69
Achteruit - Verwarming
69
Activering van de online-diensten 12
Adres
Via het adres ingeven 162
Afbeeldingen
Bediening 139
Beeldbron kiezen 139
Bestandsformaten 140
Hoofdmenu 139
Instellen 118
Ondersteunde bestandsformaten 140
Ondersteunde bronnen 140
Veilig verwijderen van de datadrager 115
Voorwaarden en beperkingen 140
Weergave 118
Afbreken van de routegeleiding 173
Afsleepalarm 60
Afslepen 248
Afstandsbediening
Batterij vervangen 249, 250
Ontgrendelen/vergrendelen 56
Synchronisatieprocedure 59
Afstandswaarschuwing
205
Afvalbak 79
AG 264
Airbag 27
Aanpassingen en nadelige effecten voor het
airbagsysteem
218
Activering 27
Buiten werking stellen 29
Controlelampje 43
Airbagsysteem 27
Airconditioning 97
Circulatiefunctie
99
Climatronic 98
Handbediende airconditioning 98
Luchtroosters 100
Alarm 59
Aanhangwagen
216
Alarmlichten 67
Alarmsysteem 59
Aanhangwagen 216
Alfanumeriek toetsenbord 107
Allweather-banden 238
Alternatieve routes 119
AM 126, 127
Amundsen
Externe module 104
Infotainmentbeschrijving 102
Android Auto 155
Antiblokkeersysteem (ABS) 190
Antidiefstalwielbouten 243
APN 116
Apparaatmenu
Klank 114
Apple CarPlay 156
Applicaties
Disclaimer 101
Armleuning
Voorin 74
Asbak 84
ASR
42, 190
Audiobron 134
Audiobron kiezen 132
Auto-Check-Control
Wagentoestand 49
Automatische aansturing rijverlichting
66
Automatische afstandsregeling 47, 199
Afstandsniveau instellen 203
Automatisch wegrijden en stoppen 201
Bedieningsoverzicht 201
Bijzondere rijsituaties 203
Controlelampje
41
Gewenste snelheid instellen/wijzigen 202
Inhalen 204
Instellingen in het infotainment 200
Radarsensor 189
Regeling onderbreken/weer herstellen
202
Regeling starten 202
Rijden met aanhangwagen 204
273
Trefwoordenlijst
Storingen 204
Werking 200
Automatische verbruikersuitschakeling 233
Automatische versnellingsbak 184
Controlelampje 44
Keuzehendel 185
Keuzehendel uit stand halen 185
Keuzehendelvergrendeling 185
Kickdown 186
Noodontgrendeling keuzehendel 251
Storingen 44
Tiptronic 186
Wegrijden en rijden 186
Automatisch uitschakelen van het infotain-
ment 107
AUX 78, 135
Instellen 118
B
Bagageruimte 86
Afdekking 89
Bagagenetten 87
Bevestigingselementen 87
Cargo-element 91
Fietsendrager
93
Flexibel opbergvak 91
Haak 88
Opbergvakken 91
Opbergvak onder de bodem 92
Oprolbare afdekking 90
Scheidingsnet
90
Variabele bagageruimtevloer 92
Verlichting 86
Voertuigen van de klasse N1 92
Zie Achterklep 61
Bagageruimteafdekking
89
Andere standen 89
Oprolbare afdekking 90
Banden 235
Bandenspanning 236
Nieuw 235
Schade 235
Slijtagemerktekens 237
Verklaring van de tekens 238
Bandenafdichtset 245
Bandencontrole
Zie Bandenspanningscontrole 207
Bandenmaat 238
Bandenreparatie 245
Bandenspanning 236
Controlelampje 43
Bandenspanningscontrole 207
Controlelampje 43
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave 208
Batterij
in de sleutel vervangen
250
In sleutel vervangen 249
Bediening
Afbeeldingen 139
Media 131
Radio
126
Spraakbediening 111
Telefoon 143
Bediening van de infotainmentmenu's 106
Beëindigen van de routegeleiding 173
Beeldscherm
Zie Infotainmentbeeldscherm
104
Beeldschermweergave 105
Beheer gekoppelde apparaten 145
Beheer van de online-diensten 13
Beheer van de ŠKODA Connect online-dien-
sten
117
Beheer van opgeslagen routes 174
Bekerhouders 79
Benzine 226
Bergwegrijhulp (HHC) 191
Bestandsformaten 138
Afbeeldingen 140
Media 137
Voorwaarden en beperkingen 137
Bestuurdersinformatiesysteem 48
Bestuurdersruimte 37
Verlichting 68
Bevestigingselementen 87
Bijvullen
Koelvloeistof 231
Motorolie 230
Ruitensproeiervloeistof 229
Bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven 163
Bijzonder reisdoel 163, 167
Binnenspiegel 72
Binnenverlichting 68, 69
Blues
Infotainmentbeschrijving
104
Bluetooth
A2DP/AVRCP 116
Gekoppelde externe apparaten 116
In-/uitschakelen 116, 122
Instellen
116, 118, 122
Naam 116
Profielen 145
Update 113, 122
Updaten 117
Zichtbaarheid 116, 122
Bluetooth-speler
136
Bluetooth®-update 145
Bolero
Externe module 104
Infotainmentbeschrijving 103
Boordcomputer
Zie Multifunctie-indicatie
50
Brandblusser 240
274
Trefwoordenlijst
Brandstof 225
Brandstofmeter 39
Controlelampje 44
Diesel 227
Loodvrije benzine 226
Tanken 226
Zie Brandstof 225
Brandstof besparen 186
Brandstofreserve 44
Brandstofverbruik 266
Brillenvak 81
Buiten werking stellen
Airbag 29
C
CAR 177
Care Connect 16
Cargo-element 91
CarStick 153
Internet
20
Categorieën eigen bijzondere reisdoelen 167
Centrale vergrendeling 55
Problemen 59
Chassisnummer (VIN) 264
Circulatiefunctie
99
Claxon 37
Climatronic 97
Automatische regeling 99
Bedieningselementen 98
Circulatiefunctie 99
Comfortknipperen
65
COMING HOME 67
Compatibiliteit van de telefoon 145
Componentenbescherming 218
Computer
Zie Multifunctie-indicatie
50
Configuratie-assistent 109
Contacten importeren 118, 123
Contact inschakelen 179
Contactslot 179
Contact uitschakelen 179
Controlelampjes 39
Controleren
Koelvloeistof 231
Kogelkop correct bevestigen 212
Motorolie 230
Oliepeil 230
Remvloeistof 232
Staat van de accu 234
CORNER
Zie Mistlampen met CORNER-functie 67
D
DAB 126, 127
Extra informatie 126
Instellen 118, 123
Radiotekst en afbeeldingenpresentatie
126
DAB-slideshow 126
Dagrijverlichting 65
Dak
Belasting 96
Dakdragers
96
Dataoverdracht externe apparaten 110, 115
Dataroaming 116
Dataverbinding
CarStick 153
Internet 153
rSAP
153
Simkaart 153
Verbindingsopbouw 153
WLAN 153
Datum 114, 121
DAY LIGHT
Zie Dagrijverlichting
65
Defect lampje 46
Demo-modus 120
Demomodus 172
Diesel 227
Digitaal Serviceplan 220
Digitale klok 48
Dimlicht 64
Disclaimer
Applicaties 101
Externe apparaten 101
Mobiele telefoons 101
Display
In instrumentenpaneel 48
MAXI DOT 52
Draagvermogen van de band 238
Dragers 96
Driehoek 240
DriveGreen 187
DSG 264
Dynamische route
176
E
EDS 191
Eenheden 115, 121
Elektrische energie besparen 186
Elektrische ruitbediening
61
Schakelaars in het bestuurdersportier
62
Storingen 63
Elektronische wegrijblokkering 178
Elektronisch sperdifferentieel (EDS, XDS) 191
Emissiewaarden 266
EPC
43
Equalizer 114
ESC
Werkingswijze 190
Externe apparaten
Disclaimer
101
275
Trefwoordenlijst
Externe module 104
SD-kaart 135
Extra toetsenbordtalen 115, 121
Extra venster 161
Manoeuvre 172
Extra's
Handmatig zoeken 127
Scan 127
F
Fabrieksinstellingen 116, 122, 177
FAQ 1
Favoriet 165, 171
Fietsendrager
93
Flexibel opbergvak
91
FM 126, 127
Instellen 117, 122
Folie 222
Frequentiebereik 126, 127
Front Assist
204
Afstandswaarschuwing 205
Controlelampje 47
Deactivering/activering 206
Instellingen in het infotainment 204
Radarsensor
189
Storingen 207
Waarschuwing en automatisch remmen 205
Werking 205
Functietoetsen 105
G
Garantie 5
Gebruikersaccount
Configuratie-assistent 109
Gebruikersprofiel 118, 123
Gebruiksinstructies voor wielen 235
Geheugen
52
Geheugen beheren 119
Geheugenlijst 129
Geluid 121
Geografische breedte 159
Geografische lengte 159
Gevarendriehoek 240
Gewichten 264, 265, 266
Gloeilampjes
Vervangen 256
Gordeloprolautomaten 26
Gordels 24
Gordelspanners 26
GPS 159
Grafische rijadviezen
172
Grootlicht
65
Controlelampje 44
H
Haak 88
Handbediende airconditioning
Bedieningselementen
98
Handmatige airconditioning
Circulatiefunctie 99
Handmatig schakelen
Zie Schakelen 183
Handrem
182
Controlelampje
40
HBA 191
Hendel
ACC 201
Bediening van het informatiesysteem 50
Front Assist
206
Knipper-/grootlicht 65
Ruitenwissers 71
Snelheidsbegrenzer 199
Snelheidsregelsysteem 197
Herstart van het infotainment
107
HHC 191
Hoofdmenu
Afbeeldingen 139
Android Auto 155
Apple CarPlay 156
Media 131
Media Command 140
MirrorLink® 157
Navigatie 160
Radio 126
SmartLink+ 154
Sms 150
Telefoon 143
WLAN 151
Hoofdsteunen 75
Hoogte instellen 75
Hotspot (WLAN) 151
Internet 19
Hulpsystemen 189
I
Import
Categorieën bijzondere reisdoelen 167
Categorieën bijzondere reisdoelen (online) 159, 167
Reisdoelen (online) 167
Reisdoelen (vCard)
166
Routes (online) 174
Informatie-oproep 146
Informatiesysteem 48
MAXI DOT-display 52
Multifunctie-indicatie 50
Schakeladvies
49
Service-intervalindicatie 53
Infotainment 101
Infotainmentbediening 105
Infotainmentbeeldscherm 105
Infotainmentbediening via een applicatie op
het externe apparaat
110
Infotainmentbeeldscherm 114, 121
Bediening 105
276
Trefwoordenlijst
Belangrijke aanwijzingen 104
Gedeelten 105
Onderhoud 104
Toetsenbord 107
Infotainmentbeschrijving
Amundsen 102
Blues 104
Bolero 103
Swing 103
Infotainmentmenu's
Horizontale weergave 109
Rasterweergave 109
Infotainment Online 17
Infotainmentoverzicht 102
Infotainmenttaal 115, 121
Inrijden
Banden 235
Motor 186
Remblokken
182
Inschakelen van het infotainment 107
Instellen
Bovenste stand van de variabele bagageruim-
tevloer 92
Gordelhoogte
25
Hoofdsteunen 75
Onderste stand van de variabele bagageruim-
tevloer 92
Spiegel 72
Stoelen 73
Stuurwiel
23
Tijd 48
Instellingen
Afbeeldingen 118
APN 116
AUX
118
Bluetooth 116, 118, 122
Codecs 118
Configuratie-assistent 109
DAB 118, 123
Dataoverdracht externe apparaten 115
Dataverbinding 116
Eenheden 115, 121
Equalizer 114
Extra toetsenbordtalen 115, 121
Favorieten selecteren 147
FM 117, 122
Gebruikersprofiel 147
Geheugen beheren 119
Geluid 121
Informatie over de versie van de navigatiege-
gevens 120
Infotainment 114, 121, 124
Infotainmentbeeldscherm 114, 121
Infotainmenttaal 115, 121
Kaart 119
Klank 114, 124
Maximumsnelheden 120
Media
118, 123, 125
Navigatie 119
Navigatiemeldingen 120
Netwerk 116
Op fabrieksinstellingen terugzetten 116, 122, 177
Pincode
118
Radio 117, 122, 125
SmartLink+ 119
Sms 118
Software-update 113, 122
Software updaten 117
Soundsysteem
114
Spraakbediening 115
Subwoofer 114
Surround 114
Systeeminformatie 113, 117, 122
ŠKODA Connect
117
Tankopties 120
Telefoon 118, 123
Tijd en datum 114, 121
Uitgebreide instellingen 120
Volume
108
Wagen 177
WLAN 116
Instrumentenpaneel 38
Controlelampjes 39
Wagentoestand 49
Zie Instrumentenpaneel 38
Interieurbewaking 60
Internet 153
CarStick 20
Hotspot (WLAN) 19
Verbinding 18
Internetverbinding 18
Invoerscherm
Taalteken 121
Invoerscherm met toetsenbord 107
iPad-houder 85
ISOFIX 34
J
Juiste zithouding 21, 23
K
Kaart
Automatische schaal 169
Bediening 160
Bijzondere reisdoelen weergeven
163
Handmatige schaal
169
Hoofdmenu 160
Kaartcentrering 170
Richting 169
Rijbaanadvies 119
Snelle kaartweergave
169
Verkeerstekens 170
Verkeerstekenweergave 119
Weergave 160
Weergave-opties 168
Weergave bijzondere reisdoelen
119
Kaarthouder 78
277
Trefwoordenlijst
KESSY
Contact in-/uitschakelen 179
Deactiveren 57
Motor starten/afzetten 179
Ontgrendelen/vergrendelen 56
Keuzehendel 185
Keuzehendelbediening 185
Keuzehendelvergrendeling 44
Kinderen en veiligheid 31
Kindersloten 59
Kinderzitje 31
Groepenindeling 33
Inbouwplaats 33, 34
ISOFIX 34
Op de bijrijdersstoel 32, 33
TOP TETHER 35
Klank 114, 124
Kledinghaken 82
Kleppen
70
Klok 48, 124
Weergave wijzigen 108
Knipperen 65
Knipperlicht 65
Knipperlichten
Controlelampje
44
Knop voor centrale vergrendeling 57
Koelvloeistof 231
Bijvullen 231
Controlelampje 45
Controleren
231
Temperatuurweergave 39
Kogelkop
Bevestiging controleren 212
Monteren, stap 1 211
Monteren, stap 2
211
Paraatheidsstand 210
Paraatheidsstand instellen 210
Verwijderen, stap 1 212
Verwijderen, stap 2 212
Koppelingsprocedure 145
Krik 241
Aanbrengen 244
L
Laatste reisdoelen 164
Lading 266
Lampjes
Controlelampje 46
Controlelampjes 39
LEAVING HOME 67
Licht
64
Alarmlichten
67
Automatisch in- en uitschakelen 66
Bestuurdersruimte 68
COMING HOME / LEAVING HOME 67
Dagrijverlichting 65
Dimlicht
64
Gloeilampjes vervangen 256
Grootlichtsignaal 65
In-/uitschakelen 64
Knipper-/grootlicht 65
Koplampsproeiers
71
Lichtbundelhoogteverstelling 64
Mistlampen/mistachterlicht 66
Mistlampen met CORNER-functie 67
Parkeerlicht 67
Rijden in het buitenland 68
Stadslicht
64
Licht in-/uitschakelen 64
Lijst
Beschikbare radiozenders 128
Met mappen/titels 133
Met telefooncontacten
146
Lijst met gekoppelde externe apparaten 145
Lijst met verkeersmeldingen 175
Luchtroosters 100
M
Make-up-spiegel 70
Manoeuvre
Grafische rijadviezen 172
Navigatiemeldingen 173
MAXI DOT
Zie: MAXI DOT-display 52
MAXI DOT-display
Apple CarPlay 53
Bediening 50
Hoofdmenu 52
Menupunt Audio 53
Menupunt Hulpsystemen
53
Menupunt Navigatie
53
Menupunt Telefoon 53
Maximumsnelheden 120
MCB 191
Mechanische ruitbediening 61
Openen/sluiten
62
Media
Audiobron 134
Audiobron kiezen 132
Audiobron selecteren 132
AUX
78, 135
Bedienen 131
Bestandsformaten 137, 138
Bluetooth-audio 136
Browser 133
Hoofdmenu 131
Instellen
118, 123, 125
Lijst 133
Multimedia-database 134
Ondersteunde bronnen 137
Ondersteunde media 138
SD-kaart
135
Spraakbediening 110
USB 78, 135
Veilig verwijderen van de datadrager 115
Veilig verwijderen van de gegevensbron 122
278
Trefwoordenlijst
Voorwaarden en beperkingen 137
Weergaveregeling 132
WLAN 136
Media Command
Aansturen 141
Hoofdmenu 140
Ondersteunde formaten 141
Meestgebruikte routes 173
Melding
Windstreken 48
Meter
Brandstofhoeveelheid 39
MG 264
MirrorLink® 156
Mistachterlicht 66
Controlelampje 42
Mistlampen 66
Controlelampje 44
Mistlampen/mistachterlicht
66
Mistlampen met CORNER-functie 67
Mobiele telefoon
Disclaimer 101
Modi van de automatische versnellingsbak 185
Motor
Aanwijzingsmeldingen
45
Inrijden 186
Motor afzetten 179
Motorkap 228
Motornummer 264
Motorolie
229
Bijvullen 230
Controlelampje 46
Controleren 230
Specificatie 230
Verversen
229
Motorruimte 227
Accu 233
Koelvloeistof 231
Motorolie 229
Overzicht 229
Remvloeistof 232
Ruitensproeiervloeistof 229
Motorsleepmomentregeling (MSR) 190
Motor starten 179
Starthulp 247
Wegrijblokkering 178
MPI 264
MSR 190
Multi Collision Brake (MCB) 191
Multifunctie-indicatie
Functies 50
Geheugen 52
Indicatie-overzicht 50
Multifunctiestuurwiel 50
Multifunctionele tas 88
Multimedia
Zie Media
131
Multimedia-database 134
Multimediahouder 80
Munt- en kaarthouder 79
Mute 108
N
N1 92
Navigatie
Adres van reisdoel 162
Afbeelding met GPS 168
Afbreken van de routegeleiding 173
Alternatieve routes
119
Beëindigen van de routegeleiding 173
Contacten 165
Demo-modus 120
Demomodus 172
Dynamische route
119
Extra venster 161
Favorieten 165
Favoriete routesoort 119
Geheugen beheren 119
Geïmporteerde reisdoelen 119
GPS 159
Grafische rijadviezen 172
Hoofdmenu 160
Instellen 119
Kaart 119
Kaartcentrering 170
Kaartrichting 169
Kaartschaal 169
Laatste reisdoelen 164
Maximumsnelheden 120
Meestgebruikte routes 173
Navigatiegegevens 159
Navigatiegegevens online updaten 159
Navigatiegegevens updaten 159
Navigatiemeldingen 120, 173
Opties voor de kaartweergave
168
Reisdoeldetails 171
Reisdoelgeheugen 165
Reisdoelimport 166
Reisdoel op kaart 163
Reisdoel zoeken
161
Rijden met aanhangwagen 172
Route 170
Route-informatie 173
Routeberekening 171
Routebewerking 173
Routegeleiding
170
Routelijst 174
Routeopties 119
Routeplan 173
Routeweergave 168
Spraakbediening
110
Start van de routegeleiding 171
Statusregel 120
Tankopties 120
Thuisadres 166
Tussenstop
170
279
Trefwoordenlijst
Uitgebreide instellingen 120
Update van de navigatiegegevens 120
Verkeersopstopping 177
Versie-informatie 120
Voorwoord 159
Weergave van reisdoel 168
Werken met de navigatie 159
Navigatiegegevens 159
Navigatiegegevens updaten 159
Navigatiemeldingen 120, 173
Netten 87
Netwerk
Dataroaming 116
Dataverbinding 116
Instellen 116, 118
Waarden van de gedownloade data 116
Nieuwe route 174
Nood
Wagen met de trekhaak afslepen
249
Wiel verwisselen 241
Noodgeval
Alarmlichten 67
Bandenreparatie 245
Keuzehendelontgrendeling
251
Motor per knopdruk starten/afzetten 179, 180
Portier ont-/vergrendelen 250, 251
Starthulp 247
Wagen afslepen 248
Noodoproep 15, 146
Noodreservewiel
237
Verwijderen/opbergen 242
Nooduitrusting
Brandblusser 240
Gevarendriehoek 240
Krik
241
Reflectievest 240
Verbanddoos 240
Wagengereedschap 241
O
Olie
Zie Motorolie 230
Oliepeilstok 230
Onderhouden van de wagen 220
Onderhoud van de wagen
Buitenzijde 223
Ondersteunde audiobronnen 138
Ondersteunde bestanden 138
Ondersteunde bronnen
Afbeeldingen 140
Media 137
Online
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren 159, 167
Detail van de verkeersmelding 176
Lijst met verkeersmeldingen 175
Navigatiegegevens updaten 159
Parkeerplaats zoeken 164
Reisdoeldetails
171
Reisdoelimport 165, 167
Reisdoel zoeken 161
Routeimport 174
Tankstation zoeken 164
Online-diensten
10
Activering in het infotainment 12
Afronding van de registratie en activering 12
Care Connect 16
Dienstenbeheer 13
Dienstenpakket 10
Elektronische versie
10
Infotainment Online 17
Internetpagina ŠKODA Connect 10
Privémodus 13
Proactieve service 16
Registratie op de ŠKODA Connect Portal
11
Toegang op afstand tot de wagen 16
Toestand van de online-diensten 14
Online-reisdoelen 165
Ontgrendelen
Afstandsbediening 56
Individuele instellingen 58
KESSY 56
Knop voor centrale vergrendeling 57
Sleutel 55
Ontgrendelen en vergrendelen 55
Ontgrendeling
In noodgevallen 250
Opbergplaats voor reflectievest 240
Opbergvakken 77
Zie Praktische uitrustingen 77
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen 164
Reisdoelgeheugen 165
Oproepen doorschakelen 118
Oproepen wissen 118
Oproeplijst
Oproeplijst
148
Originele accessoires 217
Originele onderdelen 217
Overbouwhellingshoek 268
Overzicht
Bestuurdersruimte
37
Controlelampjes 39
Motorruimte 229
Zekeringen 253
P
Parkeerhulp
191
Activering/deactivering
194
Automatische systeemactivering bij vooruitrij-
den 194
Instellingen in het infotainment 192
Weergave op het infotainmentbeeldscherm 193
Werking
192
Parkeerplaats 164
280
Trefwoordenlijst
Parkeren 183
Parkeerhulp 191
ParkPilot 191
Passieve veiligheid 21
Rijveiligheid 21
Vóór elke rit 21
Pechoproep 146
Pedalen 184
Vloermatten 184
Pincode
Instellen 118
POI 167
Portier
Kindersloten 59
Noodvergrendeling 251
Noodvergrendeling van het bestuurdersportier 250
Openen/sluiten 58
Portierwaarschuwing 48
Praktische uitrusting
12 volt stopcontacten in de bagageruimte
84
12 volt stopcontacten in het interieur 84
Afvalbak 79
Asbak 84
Bekerhouders
79
Kaarthouder 78
Kledinghaken 82
Multimediahouder 80
Munt- en kaarthouder 79
Opbergvak 77
Reflectievest
240
Sigarettenaansteker 84
Tassen 82, 83
Praktische uitrustingen
Brillenvak 81
Opbergvak voor de paraplu
82
Principes van infotainmentbediening 105
Privémodus 13
Proactieve service 16
Productaansprakelijkheid 5
R
Radio
Bedienen 126
Frequentiebereik 127
Geheugenlijst 129
Handmatig zoeken 127
Hoofdmenu 126
Instellen 117, 122, 125
Lijst met beschikbare zenders 128
Radiozenderlogo 129, 130
Scan 127
Spraakbediening 110
Verkeersinformatie (TP) 130
Voorkeuzetoetsen 129
Zender opslaan 129
Zender selecteren 129
Zender zoeken 127
Radiozender
Opslaan
129
Zender selecteren en zoeken 127
Radiozenderlogo's 129, 130
Updaten 117
Regeling
Lichtbundelhoogte
64
Registratie van de online-diensten 11
Instructievideo 11
Registratie van de ŠKODA Connect online-
diensten 117
Reinigen van de wagen
Buitenzijde
223
Ruiten 223
Reiniging van de wagen 220
Buitenzijde 222
Interieur 224
Wassen
221
Reisdoel
Afbeelding met GPS 168
Eigen reisdoel 166
Favoriet 165, 171
Laatste reisdoelen 164
Online-reisdoelen 165
Opgeslagen reisdoel 165
Op kaart ingeven 163
Opslaan 171
Telefooncontact 165
Thuisadres 166
vCard 165
Vlaggetjesreisdoel 165
Zoeken 161
Reisdoelbeheer
Favoriet 171
Opslaan 171
Reisdoeldetails 171
Reisdoeldetails
171
Reisdoelgeheugen 165
Reisdoel ingeven 162, 163
Reisdoel opslaan 171
Reisdoel wissen 171
Remassistent (HBA)
191
Rembekrachtiger 182
Remblokken
Nieuw 182
Remmen
Controlelampje 41
Handrem
182
Informatie voor het remmen 182
Inrijden 186
Rem- en stabiliteitssystemen 189
Rembekrachtiger 182
Remvloeistof
232
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Controlelampje 44
Remsystemen 189
281
Trefwoordenlijst
Remvloeistof 232
Controleren 232
Specificatie 232
Reparaties en technische wijzigingen 217
Reservewiel 237
Verwijderen/opbergen 242
Restaurant 164
Rijbaanadviezen 172
Rijden
Brandstofverbruik 266
Emissiewaarden 266
Rijden door water 188
Topsnelheid 269
Rijden in de winter
Accu 234
Rijden met aanhangwagen
Navigatie 172
Rijden met een aanhangwagen 209
Rijgegevens
51
Rijklaar gewicht 265
Roetfilter 46
Rolhoes
Zie Bagageruimteafdekking 90
Route
170
Nieuwe route 174
Online-routeimport 174
Route-opslag 173
Routelijst 174
Route-informatie 173
Routeberekening
171
Rijden met aanhangwagen 172
Routebewerking 173
Routelijst 174
Routeopties 119
Routeplan
173
rSAP
Dataverbinding 153
Ruitbediening 61
Ruiten
Bedienen 61
Ruitensproeierinstallatie 70
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen 229
Controlelampje 47
Ruitenwissers en -sproeiers 70
Bedienen 71
Controlelampje voor ruitensproeiervloeistof-
peil 47
Ruitenwisserbladen vervangen 252
Servicestand van de ruitenwisserarmen 252
Vloeistof bijvullen 229
S
Safebeveiliging 57
SAFE, SAFELOCK
Zie: Safebeveiliging 57
Scan 127
Schade aan de wagen voorkomen
188
Schakelaars in het bestuurdersportier
Elektrische ruitbediening 62
Schakelen
Keuzehendel 185
Tiptronic
186
Versnellingshendel 183
Schakeling
Informatie over ingeschakelde versnelling 49
Schakeladvies 49
Scheidingsnet 90
SD-kaart
135
Veilig verwijderen 122
Service 217
Controlelampje 47
Service-intervalindicatie 53
Service-interval
53, 219
Service-intervalindicatie 53
Service-intervallen 219
Serviceplan 220
Setup 124
Sigarettenaansteker 84
Simkaart
Dataverbinding 153
Sleepoog 249
Sleutel
Batterij vervangen 249, 250
Contact in-/uitschakelen 179
Motor starten/afzetten 179
Ontgrendelen 55
Vergrendelen 55
Sluitkrachtbegrenzing
Ruiten 63
SmartLink+ 154
Android Auto 155
Apple CarPlay 156
Hoofdmenu 154
Inleiding
154
Instellen 119
MirrorLink® 156
ŠKODA OneApp applicatie 158
Sms
Hoofdmenu
150
Nieuw bericht 150
Ontvangen bericht 151
Sneeuwkettingen 239
Snelheidsbegrenzer 44, 198
Snelheidsbegrenzingen 172
Snelheidscodeletter
238
Snelheidsregelsysteem 196
Controlelampje 44
Software-update 113, 117, 122
SOS-toets 15
Sound
124
Soundsysteem 114
Speedlimiter 44, 198
Spiegel 70, 72
282
Trefwoordenlijst
Spoiler 218
Spraakbediening 110
Bedieningsprincipe 111
Commando's 112
Correctie van een spraakcommando-ingave 112
Help 112
In-/uitschakelen 111
Ingave stoppen/herstellen 112
Instellen 115
Niet herkennen van een spraakcommando 112
SSID 116
Stabiliseringscontrole (ESC) 42, 190
Stabiliteitssystemen 189
Stadslicht 64
Standby 108
Start-stop 180
Controlelampje 47
Systeem handmatig deactiveren/activeren 181
Werking
180
Start-stopsysteem 180
Starthulp 247
Starthulp 247
Startknop
Contact in-/uitschakelen
179
Motor starten/afzetten 179
Problemen bij de motorstart 180
Stuurslot vergrendelen/ontgrendelen 178
Start van de routegeleiding 171
Statusregel 105, 160
Navigatie
120
Telefoon 143
Toestand van de online-diensten 14
Sticker met wagengegevens 219, 264
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
264
Stoelen
Achterbank 75
Achterbankleuning 74
Achterin 74
Armleuning voorin 74
Hoofdsteunen 75
Instellen 73
Verwarming 76
Voor 73
Voorstoelen instellen 73
Stoelen instellen 21
Stopcontacten
12 volt stopcontacten in de bagageruimte 84
12 volt stopcontacten in het interieur 84
Stoppen
Zie Parkeren 183
Stuurbekrachtiging 41
Stuurslot ontgrendelen 178
Stuurslot vergrendelen 178
Stuurwiel
Instellen 23
Juiste zithouding
22
Toetsen 50
Subwoofer 114
Surround 114
Swing
Infotainmentbeschrijving
103
Systeeminformatie 113, 117, 122
T
Taalkarakters 115
Tablethouder 85
Tanken 226
Brandstof
226
Tankopties 120
Tankstation 164
Tankstationlogo 119
Tas in de bagageruimte 88
Tassen
82, 83
TDI CR 264
Technische gegevens 264
Tekstberichten 150
Telefoon
Basistelefoon 142
Bediening 143
Bluetooth-profielen 145
Bluetooth®-update 145
Compatibiliteit 145
Conferentiegesprek 149
Contacten importeren 118, 123
Extra telefoon 142
Favorieten beheren 118, 123
Functies 146
Gebruikersprofiel 118, 123
Hoofdmenu 143
Informatie-oproep 146
Inleidende informatie 142
Instellen 118, 123
Koppelen 144
Koppelingsprocedure
145
Met het infotainment verbinden 144
Noodoproep 146
Oproepen doorschakelen 118
Oproepen wissen 118
Oproepinstellingen
118
Oproeplijst 148
Pechoproep 146
Premium 118
Sms-instellingen 118
Spraakbediening 110
Tekstberichten (sms)
150
Telefoonboek 146
Telefoongesprek 149
Telefoonnummer invoeren 146
Telefoonnummer selecteren 146
Verbindingstypen
142
Voicemailbox 146
Voorkeurscontacten 147
Voorwaarden voor de koppeling 144
Telefoonboek 146
Telefoonconferentie
149
283
Trefwoordenlijst
Telefoonfuncties 146
Telefoongesprek 149
Telefoonnummer 146
Thuisadres 119, 166
Tijd 48, 114, 121
Zie Klok 124
Tijd- en datumaanduiding op het infotainment-
beeldscherm 108
Tiptronic 186
TMC
Detail van de verkeersmelding 176
Dynamische route 176
Lijst met verkeersmeldingen 175
Toegang op afstand tot de wagen 16
Toelichtingen 8
Toerenteller 38
Toets CAR 177
Toetsenbord 107
Topsnelheid
269
TOP TETHER 35
Touchscreen 104
TP (Verkeersinformatie) 130
Tractiecontrole (ASR) 42, 190
Traffic
Detail van de verkeersmelding
176
Dynamische route 176
Lijst met verkeersmeldingen 175
Transport
Bagageruimte 86
Dakdragers
96
Trekhaak en aanhangwagen 209
Trekhaak 209, 214
Accessoires 213
Beschrijving 209
Kogeldruk
209
TSI 264
Tussenstop 170
Typeplaatje 264
U
Uitlaatgascontrolesysteem 42
Uitschakelen
Alarm 60
Uitschakelen van het infotainment 107
Update van de navigatiegegevens 120
USB 78, 135
Veilig verwijderen 122
V
Vakken 77
Variabele bagageruimtevloer 92
vCard 165, 166
Veelgestelde vragen 1
Veiligheid
21
Airbag 27
Hoofdsteunen 75
ISOFIX 34
Juiste zithouding 21
Kinderzitjes
31
TOP TETHER 35
Veilig vervoer van kinderen 31
Veiligheidsgordels 24
Controlelampje 41, 45
Goed verloop
25
Gordeloprolautomaten
26
Gordelspanners 26
Hoogte-instelling 25
Omgespen en losmaken 25
Veilig verwijderen van de datadrager 115
Veilig verwijderen van de externe gegevens-
bron
122
Velgen 235
Verbanddoos 240
Verbinding met de hotspot van het externe ap-
paraat
152
Verbinding met de infotainment-hotspot 151
Verbindingstypen van de telefoon 142
Verblinden 70
Vergrendelen
Afstandsbediening 56
Individuele instellingen 58
KESSY 56
Knop voor centrale vergrendeling 57
Sleutel 55
Vergrendeling
In noodgevallen 251
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem) 41
Verkeersinformatie (TP) 130
Verkeersmeldingen (TMC) 175, 176
Verkeersopstopping 177
Verkeerstekens
Infotainmentweergave 170
Verlichting
Bagageruimte
86
Binnenverlichting 68
Vermoeidheidsherkenning 207
Versnellingsbak
Aanwijzingsmeldingen 44
Vertraagde vergrendeling van achterklep
Zie Achterklep
61
Vervangen
Accu 234
Batterij 249, 250
Gloeilampjes 256
Ruitenwisserbladen
252
Zekeringen 253
Vervanging van onderdelen 217
Verversen
Motorolie 229
Vervoer van kinderen
31
Verwarming 97, 98
Achterruit 69
Buitenspiegel 72
284
Trefwoordenlijst
Circulatiefunctie 99
Stoelen 76
Verwisselen
Wielen 241
Verzorging en onderhoud 217
Verzorging van de wagen
Buitenzijde 222
Interieur 224
Vest 240
Viewer 139
VIN
Chassisnummer 264
Vlaggetjesreisdoel 165
Vloermatten 184
Zie Vloermatten 184
Voertuigcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 50
Voicemailbox 146
Volume
108
Volume-instelling 108
Voorgloeisysteem 42
Voorkeurscontacten 147
Voorstoelen 73
Voorwaarden voor de koppeling
144
Voorwaarschuwing/ noodstop 47
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 51
Waarschuwingssymbolen
Zie Controlelampjes 39
Wagen - instellingen
177
Wagenafmetingen 267
Wagen afslepen 248
Wagenbreedte 267
Wagengereedschap 241
Wagenhoogte
267
Wagenlengte 267
Wagen opkrikken 244
Wagen parkeren
Zie Parkeren 183
Wagensystemen 177
Wagentoestand
Auto-Check-Control 49
Wassen van de wagen 221
Water
Rijden door 188
Weergave
Koelvloeistoftemperatuur 39
Media 132
Schakelen 49
Weergave voor lage temperatuur 47
Weersomstandigheden 217
Wegrijblokkering 178
Wielbouten
Afdekkappen 243
Antidiefstalwielbouten
243
Losdraaien en vastzetten 244
Wielen 235
Bandenspanning 236
Belastingsindex 238
Draairichtinggebonden banden
236
Leeftijd van banden 235
Opslag van banden 235
Schade aan banden 235
Sneeuwkettingen 239
Snelheidscodeletter 238
Verwisselen
241
Wieldop 243
Winterbanden 238
Wiel verwisselen 241
Winterbanden 238
Winterse omstandigheden
238
Allweather-banden 238
Diesel 227
Sneeuwkettingen 239
Winterbanden 238
Wisinterval 71
WLAN 136, 151
Client 152
Dataverbinding 153
Hotspot 151
WPS 116
WLAN client
Instellen 116
WLAN Client 152
WLAN hotspot 151
Instellen 116
WPS 116
X
XDS 191
Z
Zeeniveau 159
Zekeringen 253
In de motorruimte 255, 256
In het dashboard
253, 254
Zender
Zie Hoofdmenu 126
Zender kiezen 127
Zender opslaan 129
Zender selecteren
129
Zender zoeken
127
Zicht 69
Zitplaatsen achterin 74
Zoeken
Online-reisdoelen 161
Parkeerplaats
164
Reisdoel 161
Restaurant 164
Tankstation 164
Zonnekleppen 70
Zuinig rijden
186
285
Trefwoordenlijst
Andere tekens
ŠKODA Connect
Dienstenbeheer 117
Instellen 117
Registreren 117
Zie Online-diensten 10
ŠKODA Connect online-diensten
Diensten activeren 117
Registreren 117
ŠKODA OneApp applicatie 158
286
Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeel-
ten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toege-
staan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het au-
teursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2017
www.skoda-auto.com
Návod k obsluze
Fabia holandsky 05.2017
6V0012732AG

6V0012732AG
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292

SKODA Fabia NJ 05-2017 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor