Casio fx-9860G Slim Handleiding

Type
Handleiding
fx-9860G Series
Software Version 1.11
User’s Guide
E
Wereldwijde Leerwebsite van CASIO
http://edu.casio.com
LEERFORUM CASIO
http://edu.casio.com/forum/
fx-9860G serie
Softwareversie 1.11
Gebruiksaanwijzing
D
20070201
IN- EN UITSCHAKELEN
GEBRUIK VAN DE MODI
GEWONE GETALBEWERKINGEN
HERHALINGSFUNCTIE
BEWERKINGEN MET BREUKEN
MACHTEN
GEÏNTEGREERDE FUNCTIEHANDLEIDING
GRAFIEKEN
MEERDERE GRAFIEKEN OP EEN UITGESPLITST SCHERM
DYNAMISCHE GRAFIEKEN
TABELLEN
Een snelle
kennismaking
20070201
Een snelle kennismaking
Welkom in de wereld van de grafi sche rekenmachines.
In deze bondige samenvatting wordt niet alles uitgelegd, maar ze laat je wel toe om
snel kennis te maken met de meeste functies van dit toestel. Dit gaat van het aan- en
afzetten tot het maken van tabellen. Hebt u deze samenvatting doorgenomen, dan
hebt u de basishandelingen van deze rekenmachine onder de knie, en bent u klaar om
aan de rest van de handleiding te beginnen en om alle mogelijkheden van dit toestel te
ontdekken.
Alle stappen van de voorbeelden in deze samenvatting worden geïllustreerd, zodat u
ze snel en gemakkelijk kunt opvolgen. Moet u bijvoorbeeld het getal 57 invoeren, dan
wordt dit als volgt aangegeven:
Druk op
fh.
Telkens als dit nodig is, wordt ook het scherm afgebeeld. Als het scherm op uw toestel
niet overeenkomt met dat van het voorbeeld, kunt u het best helemaal opnieuw
beginnen door te drukken op de toets
o
“All Clear” (volledig wissen).
IN- EN UITSCHAKELEN
Om het toestel in te schakelen, drukt u op
o
.
Om het toestel uit te schakelen, drukt u op
!
o
OFF
.
Het toestel schakelt zichzelf automatisch uit als u het niet gebruikt tijdens de duur die u
voor de automatische uitschakeling hebt opgegeven. U kunt 10 minuten of 60 minuten
opgeven voor het tijdsinterval waarna het toestel automatisch wordt uitgeschakeld.
GEBRUIK VAN DE MODI
Deze rekenmachine kan door het gebruik van verschillende modi zeer veel soorten
bewerkingen uitvoeren. Alvorens met deze bewerkingen en met reële voorbeelden
ervan te beginnen, moet u weten hoe u van de ene modus naar de andere overstapt.
In de modus RUN
MAT te komen
1. Druk op m om het hoofdmenu weer te geven.
1
Een snelle kennismaking
20070201
2. Gebruik defc om het pictogram
RUN
MAT aan te klikken, en druk vervolgens op w.
Dit is het basisscherm van de modus RUN
MAT .
In deze modus kunt u manuele berekeningen,
matrixbewerkingen en/of programma’s uitvoeren.
GEWONE GETALBEWERKINGEN
Bij gewone getalbewerkingen voert u de gegevens in van links naar rechts, zoals u
ze normaal zou opschrijven. Komen er verschillende bewerkingstekens en/of haakjes
voor, dan past het toestel automatisch echte logische algebra toe om het resultaat te
berekenen.
Voorbeeld: 15 × 3 + 61
1. Druk op
o om het rekengeheugen leeg te maken.
2. Druk op
bf*d+gbw.
Bewerkingen met haakjes
Voorbeeld: 15 × (3 + 61)
1. Druk op
bf*(d
+gb)w.
Ingebouwde functies
Deze rekenmachine bevat een aantal ingebouwde wetenschappelijke functies, zoals
de goniometrische en de logaritmische.
Voorbeeld: 25 × sin 45˚
Belangrijk!
Zorg ervoor dat Deg (= 60-delige graden) gedefi nieerd is als hoekeenheid vóór u
dit voorbeeld narekent.
2
Een snelle kennismaking
20070201
1. Druk op !m om het confi guratiescherm te
openen.
2. Druk op
cccccc1(Deg)
om de 60-delige graden als hoekeenheid te defi niëren.
3. Druk op
J om het submenu te verlaten.
4. Druk op
o om het rekengeheugen leeg te maken.
5. Druk op
cf*sefw.
HERHALINGSFUNCTIE
Door gewoon op d of op e te drukken, wordt de laatst gemaakte bewerking
opnieuw opgeroepen. Daarna kunt u eventueel deze opgeroepen invoer wijzigen en
het nieuwe resultaat laten berekenen.
Voorbeeld: Verander de berekening uit het vorige voorbeeld (25 × sin 45˚) in
(25 × sin 55˚)
1. Druk op
d om de laatste bewerking opnieuw op te roepen.
2. Druk op
d om de cursor ( I) rechts van de 4 te plaatsen.
3. Druk op
D om de 4 te wissen.
4. Druk op
f.
5. Druk op
w om het nieuwe resultaat te berekenen.
SET UPSET UP
3
Een snelle kennismaking
20070201
BEWERKINGEN MET BREUKEN
Met behulp van de toets $ kunt u gebroken getallen invoeren. Het symbool {
wordt gebruikt om de verschillende delen van het gebroken getal te scheiden.
Voorbeeld:
31
/
16
+
37
/
9
1. Druk op o.
2. Druk op
db$bg+
dh$jw.
Betekent
871
/
144
Omzetten van een gebroken getal in een breuk
Wanneer een gebroken getal op het scherm staat, druk dan op !M om het
om te zetten in een breuk.
Door nogmaals op
!M te drukken, wordt de breuk opnieuw omgezet in een
gebroken getal.
Omzetten van een gebroken getal in een decimaal
getal
Wanneer een gebroken getal op het scherm staat, druk dan op M om het om te
zetten in een decimaal getal.
Door nogmaals op
M te drukken wordt het decimaal getal opnieuw omgezet in een
gebroken getal.
<<
<<
4
Een snelle kennismaking
20070201
MACHTEN
Voorbeeld: 1250 × 2,06
5
1. Druk op o.
2. Druk op
bcfa*c.ag.
3. Druk op
M. Het symbool ^ verschijnt op het scherm.
4. Druk op
f. De uitdrukking ^5 betekent dat 5 de exponent is.
5. Druk op
w.
GEÏNTEGREERDE FUNCTIEHANDLEIDING
U kunt gebruik maken van de catalogusfunctie om het commando voor de
geïntegreerde functiehandleiding weer te geven. De geïntegreerde functiehandleiding
geeft een toelichting over het commando, syntaxinformatie, een of meer voorbeelden
van hoe u het commando moet gebruiken en de volgorde van de functietoets.
Voorbeeld: De informatie weergeven door de geïntegreerde functiehandleiding voor
het nCr-commando.
1. Druk op
o.
2. Druk op
!e(CATALOG).
3. Druk op
I(C) c.
5
Een snelle kennismaking
20070201
4. Druk op 5(HELP).
Geïntegreerde
functiehandleiding
GRAFIEKEN
De grafi sche mogelijkheden van deze rekenmachine laten toe om grafi eken te tekenen
ofwel in een rechthoekig assenkruis (horizontale as: x ; verticale as: y) ofwel in
poolcoördinaten (hoek:
θ
; afstand tot de oorsprong: r).
De volgende grafi ekvoorbeelden worden uitgevoerd met de instellingen van de
rekenmachine direct na het initialiseren van het toestel (reset).
Voorbeeld 1: Teken de grafi ek Y = X(X + 1)(X – 2)
1. Druk op
m.
2. Gebruik
defc om het pictogram
GRAPH aan te klikken, en druk vervolgens op
w.
3. Voer het voorschrift van de grafi ek in.
v(v+b)
(v-c)w
4. Druk op
6(DRAW) of op w om de grafi ek te
tekenen.
6
Een snelle kennismaking
20070201
Voorbeeld 2: Bepaal de nulpunten van Y = X(X + 1)(X – 2)
1. Druk op
!5(G-SLV).
2. Druk op
1(ROOT).
Druk op
e voor andere nulpunten.
Voorbeeld 3: Bereken de oppervlakte van het gebied begrensd door de grafi ek (van
de functie) Y = X(X + 1)(X − 2) en de x-as voor de zone gelegen tussen
X = 0 (de oorsprong) en X = −1
1. Druk op
!5(G-SLV) 6(g).
2. Druk op
3(dx).
3. Gebruik
d om de cursor te verplaatsen naar
de x-waarde X = −1, en druk dan op
w. Gebruik
e om de cursor naar X = 0 te verplaatsen, en
druk weer op
w, waarna de aangeduide zone op
het scherm donker wordt ingekleurd.
7
Een snelle kennismaking
20070201
MEERDERE GRAFIEKEN OP EEN UITGESPLITST
SCHERM
Met deze mogelijkheid kunt u het scherm uitsplitsen in twee delen en meerdere
grafi eken op hetzelfde (deel)scherm tekenen.
Voorbeeld: Teken de volgende twee grafi eken op hetzelfde scherm en bepaal hun
snijpunten
Y1 = X(X + 1)(X – 2)
Y2 = X + 1,2
1. Druk op !mcc1(G+G)
om “G+G” te defi niëren voor het uitsplitsen
van het scherm in twee delen.
2. Druk op
J, en voer de twee
functievoorschriften in.
v(v+b)
(v-c)w
v+b.cw
3. Druk op 6(DRAW) of op w
om de grafi eken te tekenen.
Zoomen
Met deze mogelijkheid kunt u bepaalde delen van een grafi ek vergroten.
1. Druk op !2(ZOOM) 1(BOX).
2. Gebruik
defc om de cursor te
verplaatsen naar een hoekpunt van het grafi ekdeel
dat u wilt vergroten, en druk vervolgens op
w.
SET UPSET UP
8
Een snelle kennismaking
20070201
3. Gebruik defc om de cursor
opnieuw te verplaatsen. Op het scherm verschijnt
een kader. Verplaats de cursor zodanig dat het te
vergroten grafi ekdeel in dit kader past.
4. Druk op
w. Het vergrote grafi ekdeel verschijnt op
het niet-actieve schermdeel (rechterkant).
DYNAMISCHE GRAFIEKEN
Met deze mogelijkheid kunt u nagaan wat er met een grafi ek gebeurt als u de waarde
van een coëffi ciënt in het functievoorschrift verandert.
Voorbeeld: Teken de grafi eken die overeenkomen met waarden voor A van 1 tot en
met 3 in het volgende functievoorschrift
Y = AX
2
1. Druk op m.
2. Gebruik
defc om DYNA
aan te klikken, en druk vervolgens op
w.
3. Voer het voorschrift in.
a
v
A
vxw
9
Een snelle kennismaking
20070201
4. Druk op 4(VAR) bw om een
beginwaarde 1 toe te kennen aan parameter A.
5. Druk op
2(SET) bwdwbw
to om het interval en de toename van de waarde van
parameter A vast te leggen.
6. Druk op
J.
7. Druk op
6(DYNA) om met het tekenen van de
(dynamische) grafi eken te beginnen.
De grafi eken worden tienmaal na elkaar getekend.
• Om het tekenen van de dynamische grafi eken te
onderbreken, drukt u op
o.
10
Een snelle kennismaking
20070201
TABELLEN
Met deze mogelijkheid kunt u een tabel met getalwaarden van een functie maken.
Voorbeeld: Maak een tabel voor het voorschrift (van de functie)
Y = X (X+1) (X–2)
1. Druk op m.
2. Gebruik
defc om het pictogram
TABLE aan te klikken, en druk vervolgens op
w.
3. Voer het voorschrift in.
v(v+b)
(v-c)w
4. Druk op
6(TABL) om de tabel te maken.
Om specialist te worden, lees de volledige handleiding en experimenteer!
11
Een snelle kennismaking
20070201
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van dit product
Een voortgangsbalk en/of in gebruik-indicator verschijnen op het scherm wanneer de
rekenmachine een berekening uitvoert, gegevens naar het geheugen schrijft (ook het
ashgeheugen), of uit het geheugen leest (ook het fl ashgeheugen).
In gebruik-indicator
Voortgangsbalk
Druk nooit op het punt P of verwijder nooit de batterijen uit de rekenmachine wanneer de
voortgangsbalk of in gebruik-indicator op het scherm staat. Als u dat toch doet, kan de
geheugeninhoud verloren gaan en kan de rekenmachine niet goed werken.
Deze rekenmachine heeft een fl ashgeheugen voor gegevensopslag. Het is raadzaam een
reservekopie (back-up) van uw gegevens te maken in het fl ashgeheugen. Onder “12-7 De
modus MEMORY ” in de gebruiksaanwijzing wordt uitgelegd hoe u een reservekopie (back-
up) van uw gegevens maakt.
U kunt ook gegevens naar een computer overbrengen met de Program-Link software (FA-
124) die met de rekenmachine geleverd wordt. Via de Program-Link software kunt u ook een
reservekopie van gegevens op een computer maken.
20070201
De inhoud van deze gebruiksaanwijzing kan zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Niets uit deze gebruiksaanwijzing mag worden verveelvoudigd, in enige vorm of op enige
wijze, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de fabrikant.
De opties die in hoofdstuk 12 van deze gebruiksaanwijzing beschreven worden,
kunnen in bepaalde geografi sche gebieden niet beschikbaar zijn. Neem contact op
met uw dichtstbijzijnde CASIO verkooppunt of verdeler voor meer informatie over de
beschikbaarheid.
Bewaar alle documentatie op een veilige plaats voor latere naslag.
20070201
Inhoud
Eerste kenninsmaking — Lees dit eerst!
Hoofdstuk 1 Basisbediening
1-1 Toetsen ......................................................................................... 1-1-1
1-2 Scherm ......................................................................................... 1-2-1
1-3 Berekeningen invoeren en wijzigen .............................................. 1-3-1
1-4 Optiemenu (OPTN) ....................................................................... 1-4-1
1-5 Menu met variabelen-gegevens (VARS) ....................................... 1-5-1
1-6 Programmeermenu (PRGM) ........................................................ 1-6-1
1-7 Syntax Help................................................................................... 1-7-1
1-8 Werken met het confi guratiescherm ............................................. 1-8-1
1-9 Schermgegevens vastleggen ........................................................ 1-9-1
1-10 Als er een probleem is… ............................................................ 1-10-1
Hoofdstuk 2 Manuele berekeningen
2-1 Basisberekeningen ....................................................................... 2-1-1
2-2 Speciale functies ........................................................................... 2-2-1
2-3 De hoekeenheid en weergave van getallen instellen .................... 2-3-1
2-4 Berekeningen met wetenschappelijke functies ............................. 2-4-1
2-5 Numerieke berekeningen .............................................................. 2-5-1
2-6 Rekenen met complexe getallen ................................................... 2-6-1
2-7 Berekeningen met gehele getallen in het twee-, acht-, tien- en
zestientallige talstelsel .................................................................. 2-7-1
2-8 Matrixrekenen ............................................................................... 2-8-1
Hoofdstuk 3 Lijsten
3-1 Een lijst invoeren en wijzigen ........................................................ 3-1-1
3-2 Bewerken van de gegevens van een lijst ...................................... 3-2-1
3-3 Rekenkundigebewerkingen met lijsten ......................................... 3-3-1
3-4 Bestanden met lijsten.................................................................... 3-4-1
Hoofdstuk 4 Oplossen van vergelijkingen
4-1 Stelsels eerstegraadsvergelijkingen.............................................. 4-1-1
4-2 Tweede- en derdegraadsvergelijkingen ........................................ 4-2-1
4-3 Gebruik van de vergelijkingoplosser ............................................. 4-3-1
4-4 Wat te doen bij een fout? .............................................................. 4-4-1
1
Inhoud
20070201
Hoofdstuk 5 Grafi eken
5-1 Voorbeeldgrafi eken ....................................................................... 5-1-1
5-2 Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven ...... 5-2-1
5-3 Een grafi ek tekenen ...................................................................... 5-3-1
5-4 Een grafi ek in het grafi ekgeheugen opslaan ................................. 5-4-1
5-5 Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen ............................... 5-5-1
5-6 Manueel tekenen van een grafi ek ................................................. 5-6-1
5-7 Gebruik van tabellen ..................................................................... 5-7-1
5-8 Dynamische grafi eken .................................................................. 5-8-1
5-9 Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift .................................... 5-9-1
5-10 De weergave van een grafi ek wijzigen ........................................ 5-10-1
5-11 Onderzoek van de grafi ek van een functie .................................. 5-11-1
Hoofdstuk 6 Statistische berekeningen en grafi eken
6-1 Voor u met statistische berekeningen begint ................................ 6-1-1
6-2 Grafi eken en berekeningen in verband met statistische
waarnemingen met één variabele ................................................. 6-2-1
6-3 Grafi eken en berekeningen in verband met statistische
waarnemingen met twee variabelen ............................................. 6-3-1
6-4 Statistische berekeningen ............................................................. 6-4-1
6-5 Tests .............................................................................................. 6-5-1
6-6 Betrouwbaarheidsinterval ............................................................. 6-6-1
6-7 Kansverdelingsfuncties ................................................................. 6-7-1
Hoofdstuk 7 Financiële berekeningen
7-1 Voor u een fi nanciële berekening maakt ....................................... 7-1-1
7-2 Een enkelvoudige interest berekenen ........................................... 7-2-1
7-3 Een samengestelde interest berekenen ....................................... 7-3-1
7-4 Evaluatie van een investering (cash fl ow) ..................................... 7-4-1
7-5 Afschrijving van een lening ........................................................... 7-5-1
7-6 Omzetting van nominale rentevoet naar reële rentevoet .............. 7-6-1
7-7 Berekening van kosten, verkoopprijs en winstmarge .................... 7-7-1
7-8 Dag- en datumberekeningen ........................................................ 7-8-1
2
Inhoud
20070201
3
Inhoud
Hoofdstuk 8 Programmeren
8-1 Basishandelingen voor het programmeren ................................... 8-1-1
8-2 Functietoetsen in de modus PRGM .............................................. 8-2-1
8-3 De programma-inhoud wijzigen .................................................... 8-3-1
8-4 Bestandsbeheer ............................................................................ 8-4-1
8-5 Overzicht van de commando’s ...................................................... 8-5-1
8-6 Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het
programmeren .............................................................................. 8-6-1
8-7 Lijst met commando’s in de modus PRGM ................................... 8-7-1
8-8 Programmablad ............................................................................ 8-8-1
Hoofdstuk 9 Spreadsheet
9-1 Overzicht van spreadsheets.......................................................... 9-1-1
9-2 Bestandsbewerkingen en herberekening ...................................... 9-2-1
9-3 Basishandelingen op het scherm Spreadsheet ............................ 9-3-1
9-4 Celgegevens invoeren en wijzigen ................................................ 9-4-1
9-5 Commando’s van de modus S
SHT ............................................ 9-5-1
9-6 Statistische grafi eken .................................................................... 9-6-1
9-7 Gebruik van de functie CALC ....................................................... 9-7-1
9-8 Gebruik van het geheugen in de modus S
SHT.......................... 9-8-1
Hoofdstuk 10 eActivity
10-1 Overzicht van eActivity .............................................................. 10-1-1
10-2 Werken met eActivity bestanden ............................................... 10-2-1
10-3 Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen ............. 10-3-1
10-4 Gebruik van Matrix Editor en List Editor .................................... 10-4-1
10-5 Scherm over het geheugengebruik van het eActivity bestand .. 10-5-1
10-6 eActivity Guide .......................................................................... 10-6-1
Hoofdstuk 11 Menu met systeeminstellingen
11-1 Gebruik van het menu met systeeminstellingen ...................... 11-1-1
11-2 Systeeminstellingen .................................................................. 11-2-1
11-3 Versielijst ................................................................................... 11-3-1
11-4 Initialiseren (Reset) ................................................................... 11-4-1
Hoofdstuk 12 Uitwisselen van gegevens
12-1 Het koppelen van twee toestellen ............................................. 12-1-1
12-2 Het koppelen van een rekenmachine en een computer ........... 12-2-1
12-3 Het uitwisselen van gegevens .................................................. 12-3-1
12-4 Waarop u moet letten tijdens het uitwisselen van gegevens .... 12-4-1
12-5 Verzenden van afbeeldingen .................................................... 12-5-1
12-6 Invoegtoepassingen (add-ins)................................................... 12-6-1
12-7 De modus MEMORY ................................................................ 12-7-1
20070201
4
Inhoud
Bijlage
1 Lijst met mogelijke foutmeldingen ....................................................... α -1-1
2 Gebruikte intervallen ...........................................................................
α -2-1
20070201
Eerste kennismaking
— Lees dit eerst!
Over deze gebruiksaanwijzing
u!x(')
Dit betekent dat u moet drukken op ! en daarna op x, om een symbool ' in te
voeren. Toetsencombinaties worden als volgt aangegeven: Eerst wordt de toetsmarkering
aangeduid, gevolgd door het in te voeren karakter of commando tussen haakjes.
u m EQUA
Dit betekent dat u eerst moet drukken op m en de cursortoetsen ( f, c, d, e) moet
gebruiken om de modus EQUA te selecteren. Vervolgens moet u drukken op w. Voer de
volgende bewerkingen uit om vanuit het hoofdmenu een modus op te roepen.
u Functietoetsen en menu’s
U kunt diverse bewerkingen op deze rekenmachine uitvoeren door te drukken op de
functietoetsen 1 tot 6. De aan elke functietoets toegewezen bewerking varieert
afhankelijk van de actieve modus van de rekenmachine. De bewerking die aan de actieve
modus is toegewezen, wordt aangeduid door functiemenu’s onder op het scherm.
In deze gebruiksaanwijzing wordt de aan een functietoets toegewezen bewerking tussen
haakjes aangeduid, gevolgd door de bijbehorende toetsmarkering. 1(Comp) bijvoorbeeld
betekent dat u door te drukken op 1 {Comp} selecteert, wat ook in het functiemenu wordt
weergegeven.
• Als ( g) in het functiemenu is aangeduid voor toets 6, betekent dit dat u door te drukken
op 6 de volgende of vorige pagina met menuopties weergeeft.
u Menutitels
Menutitels in de gebruiksaanwijzing duiden ook aan welke toets(en) u moet gebruiken om
het bijbehorende menu te openen. Het gebruik van de toets(en) voor een menu dat wordt
weergegeven door te drukken op K en daarna op {MAT}, wordt als volgt weergegeven:
[OPTN]-[MAT] .
Het gebruik van de toetsen 6(g) om naar een andere menupagina te gaan, wordt niet
weergegeven in de menutitel.
0
20070201
0-1-1
Eerste kennismaking
u Grafi eken
Grafi ekbewerkingen worden doorgaans op
tegenoverliggende pagina’s weergegeven, met de
voorbeeldgrafi ek op de rechterpagina. U kunt dezelfde
grafi ek op uw rekenmachine maken door de stappen
uit te voeren die in de werkwijze boven de grafi ek zijn
weergegeven.
Zoek de gewenste grafi ek op de rechterpagina, en ga
vervolgens naar de pagina die voor deze grafi ek is
aangeduid. Voor de stappen onder “Werkwijze” worden
altijd de fabrieksinstellingen van de rekenmachine
gebruikt.
De stapnummers in het gedeelte “Instelling” en “Uitvoering” op de linkerpagina verwijzen
naar de stapnummers onder “Werkwijze” op de rechterpagina.
Voorbeeld:
Linkerpagina Rechterpagina
3. Teken de grafi ek. 3 6(DRAW)(of w)
u Lijst met commando’s
In de lijst met commando’s voor de modus PRGM (pagina 8-7) vindt u een grafi sch
stroomdiagram met de verschillende menu’s met functietoetsen, en wordt uitgelegd hoe u
naar de menu’s met de gewenste commando’s gaat.
Voorbeeld: De volgende bewerking geeft Xfct weer: [VARS] -[FACT] -[Xfct]
u Pagina-inhoud
Boven in het midden van de pagina staan driedelige
paginanummers. Het paginanummer “1-2-3”
bijvoorbeeld verwijst naar hoofdstuk 1, deel 2, pagina 3.
u Extra info
Extra info staat onder op elke pagina in het vak (Opmerkingen)”.
*
verwijst naar een opmerking over een term die op dezelfde pagina staat als de opmerking.
# verwijst naar een opmerking met algemene info over een onderwerp dat aan bod komt in
hetzelfde deel als de opmerking.
5-1-1
Voorbeeldgrafieken
5-1-2
Voorbeeldgrafieken
20070201
5-1 Voorbeeldgrafieken
kk
kk
k Een gewone grafiek tekenen (1)
Beschrijving
Todraw a graph, simply input the applicable function.
Instelling
1. From the Main Menu, enter the GRAPH Mode.
Uitvoering
2. Input the function you want to graph.
Here you would use the V-Window to specify the range and other parameters of the
graph. See 5-2-1.
3. Draw the graph.
20070201
Voorbeeld To graph y = 3x
2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 dvxw
3 6(DRAW) (or w)
Resultaatscherm
#
Druk terwijl een grafiek op het scherm staat op
A om terug te keren naar het scherm in stap 2.
5-1-1
Voorbeeldgrafieken
5-1-2
Voorbeeldgrafieken
20070201
5-1 Voorbeeldgrafieken
kk
kk
k Een gewone grafiek tekenen (1)
Beschrijving
Todraw a graph, simply input the applicable function.
Instelling
1. From the Main Menu, enter the GRAPH Mode.
Uitvoering
2. Input the function you want to graph.
Here you would use the V-Window to specify the range and other parameters of the
graph. See 5-2-1.
3. Draw the graph.
20070201
Voorbeeld To graph y = 3x
2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 dvxw
3 6(DRAW) (or w)
Resultaatscherm
#
Druk terwijl een grafiek op het scherm staat op
A om terug te keren naar het scherm in stap 2.
20070201
1-2-2
Display
Pictogram
Ndea ammo dvauns
Beschrijving
S
SHT Use this mode to perform spreadsheet calculations. Each file
(Spreadsheet) contains a 26-column 999-line spreadsheet. In addition to
the calculator’s built-in commands and S
SHT mode
commands, you can also perform statistical calculations and
graph statistical data using the same procedures that you use
in the STATmode.
GRAPH Use this mode to store graph functions and to draw graphs
using the functions.
DYNA Use this mode to store graph functions and to draw multiple
(Dynamic Graph) versions of a graph by changing the values assigned to the
variables in a function.
TABLE Use this mode to store functions, to generate a numeric
table of different solutions as the values assigned to
variables in a function change, and to draw graphs.
RECUR Use this mode to store recursion formulas, to generate a
(Recursion) numeric table of different solutions as the values assigned to
variables in a function change, and to draw graphs.
CONICS Use this mode to draw graphs of conic sections.
EQUA Use this mode to solve linear equations with two through six
(Equation) unknowns, quadratic equations, and cubic equations.
PRGM Use this mode to store programs in the program area and to
(Program) run programs.
TVM Use this mode to perfo rm financial calculations an d to draw
(Financial) cash flow and other types of graphs. to make
LINK Use this mode to transfer memory contents or back-up data
to another unit or PC.
MEMORY Use this mode to manage data stored in memory.
SYSTEM Use this mode to initialize memory, adjust contrast, and to
make other system settings.
20070201
kk
kk
k Over het functiemenu
Use the function keys (1 to 6) to access the menus and commands in the menu bar
along the bottom of the display screen. You can tell whether a menu bar item is a menu or a
command by its appearance.
• Next Menu
Example:
Selecting displays a menu of hyperbolic functions.
• Command Input
Example:
Selecting inputs the sinh command.
• Direct Command Execution
Example:
Selecting executes the DRAW command.
kk
kk
k Weergave op het scherm
This calculator uses two types of display screens: a text screen and a graph screen. The text
screen can show 21 columns and 8 lines of characters, with the bottom line used for the
function key menu. The graph screen uses an area that measures 127 (W) 63 (H) dots.
Text Screen Graph Screen
The contents of each type of screen are stored in independent memory areas.
Press !6(G
?
T) to switch between the graph screen and text screen.
1-2-3
Display
1-2-2
Scherm
1-2-3
Scherm
20070201
1-2-2
Display
Pictogram
Ndea ammo dvauns
Beschrijving
S
SHT Use this mode to perform spreadsheet calculations. Each file
(Spreadsheet) contains a 26-column 999-line spreadsheet. In addition to
the calculator’s built-in commands and S
SHT mode
commands, you can also perform statistical calculations and
graph statistical data using the same procedures that you use
in the STATmode.
GRAPH Use this mode to store graph functions and to draw graphs
using the functions.
DYNA Use this mode to store graph functions and to draw multiple
(Dynamic Graph) versions of a graph by changing the values assigned to the
variables in a function.
TABLE Use this mode to store functions, to generate a numeric
table of different solutions as the values assigned to
variables in a function change, and to draw graphs.
RECUR Use this mode to store recursion formulas, to generate a
(Recursion) numeric table of different solutions as the values assigned to
variables in a function change, and to draw graphs.
CONICS Use this mode to draw graphs of conic sections.
EQUA Use this mode to solve linear equations with two through six
(Equation) unknowns, quadratic equations, and cubic equations.
PRGM Use this mode to store programs in the program area and to
(Program) run programs.
TVM Use this mode to perfo rm financial calculations an d to draw
(Financial) cash flow and other types of graphs. to make
LINK Use this mode to transfer memory contents or back-up data
to another unit or PC.
MEMORY Use this mode to manage data stored in memory.
SYSTEM Use this mode to initialize memory, adjust contrast, and to
make other system settings.
20070201
kk
kk
k Over het functiemenu
Use the function keys (1 to 6) to access the menus and commands in the menu bar
along the bottom of the display screen. You can tell whether a menu bar item is a menu or a
command by its appearance.
• Next Menu
Example:
Selecting displays a menu of hyperbolic functions.
• Command Input
Example:
Selecting inputs the sinh command.
• Direct Command Execution
Example:
Selecting executes the DRAW command.
kk
kk
k Weergave op het scherm
This calculator uses two types of display screens: a text screen and a graph screen. The text
screen can show 21 columns and 8 lines of characters, with the bottom line used for the
function key menu. The graph screen uses an area that measures 127 (W) 63 (H) dots.
Text Screen Graph Screen
The contents of each type of screen are stored in independent memory areas.
Press !6(G
?
T) to switch between the graph screen and text screen.
1-2-3
Display
1-2-2
Scherm
1-2-3
Scherm
20070201
Basisbediening
1-1 Toetsen
1-2 Scherm
1-3 Berekeningen invoeren en wijzigen
1-4 Optiemenu (OPTN)
1-5 Menu met variabelen-gegevens (VARS)
1-6 Programmeermenu (PRGM)
1-7 Syntax Help
1-8 Werken met het confi guratiescherm
1-9 Schermgegevens vastleggen
1-10 Als er een probleem is…
1
Hoofdstuk
20070201
1-1 Toetsen
k Index van het toetsenbord
Toets Hoofdfunctie Gecombineerd met
!
Gecombineerd
met
a
Trace
1
Eerste optie uit het menu voor de
functietoetsen.
Leesfunctie voor coördinaten
(pagina 5-11-1).
Zoom
2
Tweede optie uit het menu voor de
functietoetsen.
Zoomfunctie (pagina 5-2-7).
V-Window
3
Derde optie uit het menu voor de
functietoetsen.
Scherm met de instelling van het
weergavevenster (pagina 5-2-1).
Sketch
4
Vierde optie uit het menu voor de
functietoetsen.
Tekenmenu (pagina 5-10-1).
G-Solv
5
Vijfde optie uit het menu voor de
functietoetsen.
Menu voor het onderzoeken van
grafi eken (pagina 5-11-9).
G
T
6
Zesde optie uit het menu voor de
functietoetsen.
Scherm voor tekstweergave/
grafi sche weergave (pagina
1-2-3).
Toets Hoofdfunctie Gecombineerd met
!
Gecombineerd
met
a
!
Bijkomende mogelijkheden van
sommige toetsen en functies
(pagina 1-1-5).
K
Optiemenu (pagina 1-4-1).
PRGM
J
Menu met de variabelen-gegevens
(pagina 1-5-1).
Menu met de
programmeercommando's
(pagina 1-6-1).
SET UP
m
Hoofdmenu (pagina 1-2-1).
Confi guratiescherm (pagina
1-8-1).
A
-LOCK
a
Volgende toetsindruk is alfanumeriek
(de met rood aangeduide karakters zijn
in functie) (pagina 1-1-5).
Alfanumerieke toetsindruk
is permanent/uitgezet.
'
r
w
Na een getal, om het kwadraat te
berekenen (pagina 2-4-7).
Vóór een getal, om de
vierkantswortel te berekenen
(pagina 2-4-7).
Invoer
karakter
r
.
x
'
θ
M
Tussen twee getallen om de macht
te berekenen (1
ste
getal = grondtal,
2
de
getal = exponent) (pagina
2-4-5).
Invoermodus LINEAR:
Tussen twee getallen voor
X en Y om de
x
-de wortel te
berekenen van
y
.
Invoermodus MATH:
Invoer
x
'
( ) in natuurlijke
(Zie pagina 2-4-5.)
Invoer
karakter
θ
.
1-1-1
Toetsen
20070201
Toets Hoofdfunctie Gecombineerd met
!
Gecombineerd
met
a
QUIT
J
Naar het vorige menu zonder de
wijzigingen toe te passen.
Naar het beginscherm van de
modus.
f
Cursor één stap naar boven.
Schermvenster schuift naar boven.
Sprong naar de vorige grafi ek bij
het afl ezen van coördinaten.
Schermvenster naar boven
in de modus e
ACT of RUN
MAT (invoermodus MATH).
c
Cursor één stap naar beneden.
Schermvenster schuift naar
beneden. Sprong naar de
volgende grafi ek bij het afl ezen van
coördinaten.
Schermvenster naar beneden
in de modus e
ACT of RUN
MAT (invoermodus MATH).
d
Cursor één stap naar links.
Schermvenster schuif naar links.
Na
w
om naar het einde van de
juist berekende invoer te springen.
Lichter schermcontrast.
e
Cursor één stap naar rechts.
Schermvenster schuif naar rechts.
Na
w
om naar het begin van de
juist berekende invoer te springen.
Donkerder schermcontrast.
A
v
Invoer van de variabelen X,
θ
, en T.
Invoer van de operator (
)
voor wetenschappelijke
schrijfwijze van complex getal.
complex number polar.
Invoer van de
letter A.
10
x
B
l
Indrukken vóór de invoer van het
getal waarvan de tiendelige logaritme
berekend moet worden (pagina 2-4-5).
Indrukken vóór de invoer van
de exponent van het getal 10
(pagina 2-4-5).
Invoer van de
letter B.
e
x
C
I
Indrukken vóór de invoer van het
getal waarvan de natuurlijke logaritme
berekend moet worden (pagina 2-4-5).
Indrukken vóór de invoer van
de exponent van het getal
e
(pagina 2-4-5).
Invoer van de
letter C.
sin
−1
D
s
Indrukken vóór de invoer van het
getal waarvan de sinus bereken
moet worden (pagina 2-4-4).
Indrukken vóór de invoer van
het getal waarvan de inverse
van de sinus berekend moet
worden (pagina 2-4-4).
Invoer van de
letter D.
cos
−1
E
c
Indrukken vóór de invoer van het
getal waarvan de cosinus bereken
moet worden (pagina 2-4-4).
Indrukken vóór de invoer van
het getal waarvan de inverse
van de cosinus berekend moet
worden (pagina 2-4-4).
Invoer van de
letter E.
tan
−1
F
t
Indrukken vóór de invoer van het
getal waarvan de tangens bereken
moet worden (pagina 2-4-4).
Indrukken vóór de invoer van
het getal waarvan de inverse
van de tangens berekend
moet worden (pagina 2-4-4).
Invoer van de
letter F.
(
G
$
Invoermodus LINEAR: Indrukken
tussen het invoeren van getallen
om een gebroken vorm te krijgen.
Invoermodus MATH: Gebroken
vorm/breuk: ( ) in natuurlijke
schrijfwijze (Zie pagina 2-4-10.)
Gebroken vorm/breuk (pagina
2-4-10).
(alleen actief in de
invoermodus MATH)
Invoer van de
letter G.
1-1-2
Toetsen
20070201
Toets Hoofdfunctie Gecombineerd met
!
Gecombineerd
met
a
H
F
Gebroken vorm/decimaal getal
(pagina 2-4-11).
Omzetten tussen onechte
breuk en gemengde breuk
(pagina 2-4-12).
Invoer van de
letter H.
3
'
I
(
Beginhaak in een invoer van een
berekening (pagina 2-1-1).
Vóór een getal om de
derdemachtswortel te
berekenen (pagina 2-4-7).
Invoer van de
letter I.
x
−1
J
)
Eindhaak in een invoer van een
berekening (pagina 2-1-1) .
Na een getal, om de
omgekeerde te berekenen
(pagina 2-4-7).
Invoer van de
letter J.
K
,
Invoer van een komma.
Schakelen tussen een
toepassing die vanaf eActivity
is gestart en een andere
toepassing (pagina 10-3-13).
(alleen actief in eActivity)
Invoer van de
letter K.
L
a
Tussen getal en naam van een
variabele om een getalwaarde toe
te kennen aan die variabele (pagina
2-2-1).
Schakelen tussen eActivity
en het scherm van een
toepassing die vanaf eActivity
is opgestart (pagina 10-3-12).
(alleen actief in eActivity)
Invoer van de
letter L.
CAPTURE M
h
Invoer van het cijfer 7.
De huidige scherminhoud
wegschrijven in het geheugen
(pagina 1-9-1).
Invoer van de
letter M.
CLIP N
i
Invoer van het cijfer 8.
De vorm van de cursor
veranderen om aan te geven
dat de klembordfunctie
ingeschakeld is (pagina 1-3-5).
Invoer van de
letter N.
PASTE O
j
Invoer van het cijfer 9.
De tekenreeks naar het
klembord plakken (pagina
1-3-7).
Invoer van de
letter O.
INS
D
Invoegmodus: Eén spatie achteruit.
Overschrijfmodus: Karakter waarop
de cursor staat wordt gewist.
(Zie pagina 1-3-1.)
Invoermodus LINEAR:
Schakelen tussen invoeg-
en overschrijfmodus (pagina
1-3-2).
Invoermodus MATH:
Met natuurlijke schrijfwijze
een functie in een bestaande
uitdrukking invoegen
(pagina 1-3-15).
OFF
o
Toestel aan.
Schermgegevens worden gewist.
Toestel uit.
CATALOG P
e
Invoer van het cijfer 4.
De lijst met Catalog-functies
weergeven (pagina 1-3-7).
Invoer van de
letter P.
Q
f
Invoer van het cijfer 5.
Invoer van de
letter Q.
R
g
Invoer van het cijfer 6.
Invoer van de
letter R.
1-1-3
Toetsen
20070201
Toets Hoofdfunctie Gecombineerd met
!
Gecombineerd
met
a
{ S
*
Invoer van het
vermenigvuldigingsteken (pagina
2-1-1).
Beginaccolade in een invoer
van een lijst.
Invoer van de
letter S.
} T
/
Invoer van het deelteken (pagina
2-1-1).
Eindaccolade in een invoer
van een lijst.
Invoer van de
letter T.
List U
b
Invoer van het cijfer 1.
Het commando LIST invoeren
(pagina 3-1-2).
Invoer van de
letter U.
Mat V
c
Invoer van het cijfer 2.
Het commando MAT invoeren
(pagina 2-8-11).
Invoer van de
letter V.
W
d
Invoer van het cijfer 3.
Invoer van de
letter W.
[ X
+
Invoer van het plusteken (pagina
2-1-1).
Kenmerkt een positieve waarde.
Linkse rechte haak in een
invoer van een matrix.
Invoer van de
letter X.
] Y
-
Invoer van het minteken (pagina
2-1-1).
Kenmerkt een negatieve waarde.
Rechtse rechte haak in een
invoer van een matrix.
Invoer van de
letter Y.
i
Z
a
Invoer van het cijfer 0.
Invoer van een imaginair getal
(pagina 2-6-2).
Invoer van de
letter Z.
= SPACE
.
Invoer van het decimale punt. Invoer van het gelijkteken (=).
Invoer van
een spatie
π
E
Tussen twee getallen om in
wetenschappelijke schrijfwijze de
exponent aan te kondigen (pagina
2-1-1).
Invoer van het symbool pi
(pagina 2-4-4).
om de getalwaarde van pi te
krijgen.
Invoer van
een dubbel
aanhalings-
teken.
Ans
-
Vóór een getal om dit een negatief
toestandsteken toe te kennen
(pagina 2-1-1).
Het meeste recente resultaat
oproepen (pagina 2-2-5).
_
w
Weergave van een resultaat. Invoer van een nieuwe regel.
\
Geeft de categorie van het
selectiescherm weer.
(alleen bij modellen met een
\
-toets)
LIGHT
]
Schakelt de achtergrondverlichting
in of uit.
(alleen bij modellen met een
]
-toets)
1-1-4
Toetsen
20070201
k Toetsmarkeringen
Nogal wat toetsen van de rekenmachine worden voor meerdere functies gebruikt. Deze
functies worden met behulp van een kleurcode aangeduid, zodat u zeer snel kunt vinden wat
u nodig hebt.
Functie Hoe intoetsen?
1
log
l
2
10
x
!l
3
B
al
Hieronder staat de beschrijving van de kleurcodes die voor toetsmarkeringen worden
gebruikt.
Kleur Hoe intoetsen?
Oranje
Druk eerst op ! en daarna op de gewenste toets.
Rood
Druk eerst op a en daarna op de gewenste toets.
# Vergrendeling van alfanumerieke
invoer
Als u drukt op a en daarna op een toets
om een alfabetisch teken in te voeren,
worden de hoofdfuncties van het toetsenbord
direct geactiveerd.
Als u drukt op ! en daarna op a, wordt de
alfanumerieke invoer vergrendeld tot u nogmaals
drukt op a.
1-1-5
Toetsen
20070201
1-2-1
Scherm
1-2 Scherm
k Pictogrammen selecteren
In dit deel wordt uitgelegd hoe u een pictogram in het hoofdmenu aanklikt om de gewenste
(werk)modus op te roepen.
u Een pictogram aanklikken
1. Druk op m om het hoofdmenu weer te geven.
2. Gebruik de cursortoetsen (d, e, f, c) om het gewenste pictogram aan te
klikken.
Pictogram dat momenteel is
aangeklikt
3. Druk op w om het beginscherm te openen van de modus waarvan u het pictogram
hebt aangeklikt.
Hier wordt de modus STAT geopend.
U kunt ook in een bepaalde modus komen zonder het bijbehorende pictogram in het
hoofdmenu aan te klikken. Daarvoor voert u het nummer of de letter in welke rechts
onderaan in het pictogram staat.
Hieronder wordt de betekenis van elk pictogram uitgelegd.
Pictogram
Naam van de
modus
Beschrijving
RUN • MAT
(Run • Matrix)
Kies deze modus om rekenkundige bewerkingen en
bewerkingen met wetenschappelijke functies te maken. Dit
kan twee-, acht-, tien- en zestientallig genoteerd worden.
STAT
(Statistieken)
Kies deze modus om statistische berekeningen met één
variabele (standaardafwijking) of met twee variabelen
(regressie) te maken, en om statistische grafi eken te
tekenen.
20070201
1-2-2
Scherm
Pictogram
Naam van de
modus
Beschrijving
e • ACT
(eActivity)
In de modus eActivity kunt u tekst, wiskundige uitdrukkingen
en andere gegevens invoeren in een soort notitieblok. Kies
deze modus om tekst of formules of ingebouwde
toepassingsgegevens in een bestand op te slaan.
S • SHT
(Spreadsheet)
Kies deze modus om spreadsheet-berekeningen uit
te voeren. Elk bestand bevat een spreadsheet met 26
kolommen × 999 rijen. Naast de ingebouwde commando’s
van de rekenmachine en de commando’s van de modus
SSHT kunt u ook statistische berekeningen uitvoeren en
grafi eken van statistische gegevens opmaken. Hiervoor gaat
u op dezelfde manier te werk als in de modus STAT.
GRAPH Kies deze modus om grafi ekvoorschriften op te slaan en om
de grafi ek van deze voorschriften te tekenen.
DYNA
(Dynamische
grafi eken)
Kies deze modus om grafi ekvoorschriften op te slaan en
om de grafi ek van deze voorschriften te tekenen voor de
verschillende waarden van die parameter.
TABLE Kies deze modus op de grafi ekvoorschriften op te slaan, om
er een tabel van te berekenen en om de grafi ek ervan te
tekenen.
RECUR
(Rijen en reeksen)
Kies deze modus om rijen en reeksen op te slaan, om van
een aantal termen de tabel te berekenen en om grafi sche
voorstellingen van rijen en reeksen te tekenen.
CONICS Kies deze modus om grafi eken van kegelsneden te tekenen.
EQUA
(Vergelijking)
Kies deze modus om stelsels vergelijkingen van de eerste
graad (2 tot 6 onbekenden) op te lossen en om vergelijkingen
van de tweede en van de derde graad op te lossen.
PRGM
(Programmeren)
Kies deze modus om programma’s op te slaan en om ze te
laten lopen.
TVM
(Tijd en
geldwaarde)
Kies deze modus om fi nanciële berekeningen te maken en
om de cash fl ow- en andere soorten grafi eken op te maken.
LINK Kies deze modus om de in het geheugen opgeslagen
gegevens door te sturen naar een ander toestel of een PC.
MEMORY Kies deze modus om na te kijken hoeveel geheugenruimte er
gebruikt en nog vrij is.
SYSTEM Kies deze modus om het geheugen te initialiseren (reset), het
schermcontrast te regelen en om andere systeemparameters
in te stellen.
20070201
k Over het functiemenu
Met de functietoetsen (1 tot 6) kunt u de menu’s en commando’s oproepen in de
menubalk onder op het scherm. De vorm duidt aan of een item op de menubalk een menu of
commando is.
• Volgend menu
Voorbeeld:
Selecteer om een menu met hyperbolische functies te openen.
• Commando invoeren
Voorbeeld:
Selecteer om het commando sinh in te voeren.
• Commando direct uitvoeren
Voorbeeld:
Selecteer om het DRAW-commando uit te voeren.
k Weergave op het scherm
In deze rekenmachine worden twee weergavetypes gebruikt: tekstweergave en
grafi ekweergave. Bij tekstweergave kunnen er 21 karakters naast elkaar en 8 regels onder
elkaar staan. De onderste regel waarop de submenu’s verschijnen is daar inbegrepen. Bij
grafi ekweergave is er een zone beschikbaar van 127 pixels (breedte) × 63 pixels (hoogte).
Weergave van tekst Weergave vaneen grafi ek
De inhoud van elk weergavetype wordt opgeslagen in een afzonderlijk geheugengebied.
Druk op !6(G T) om te schakelen tussen grafi ek- en tekstweergave.
1-2-3
Scherm
20070201
k Wetenschappelijke schrijfwijze
Normaal worden getallen weergegeven met ten hoogste 10 cijfers. Getallen met meer cijfers
worden automatisch omgezet in de wetenschappelijke schrijfwijze.
u Interpretatie van de wetenschappelijke schrijfwijze
1.2E+12 wil zeggen dat het resultaat gelijk is aan 1,2 × 10
12
. Om de gewone decimale
schrijfwijze van dit getal te krijgen, moet u de komma 1,2 twaalf plaatsen naar rechts
verschuiven, aangezien de exponent positief is. Het resultaat is dus 1 200 000 000 000.
1.2
E–03 wil zeggen dat het resultaat gelijk is aan 1,2 × 10
–3
. Om de gewone decimale
schrijfwijze van dit getal te krijgen, moet u de komma 1,2 drie plaatsen naar links
verschuiven, aangezien de exponent negatief is. Het resultaat is dus 0,0012.
U kunt twee verschillende intervallen gebruiken om automatisch over te schakelen op
normale weergave.
Norm 1 ................... 10
–2
(0,01) > | x |, | x | > 10
10
Norm 2 ................... 10
–9
(0,000000001) > | x |, | x | > 10
10
In deze handleiding staat het toestel steeds in Norm 1.
Op pagina 2-3-2 wordt uitgelegd hoe u van Norm 1 naar Norm 2 schakelt en omgekeerd.
1-2-4
Scherm
20070201
k Weergave van speciale vormen
Deze rekenmachine gebruikt een karakteristieke weergave voor gebroken vormen,
zestientallig geschreven getallen en voor de zestigdelige graden (DMS).
u Gebroken vormen
................... betekent: 456
12
23
u Zestientallig geschreven getallen
................... betekent: 0ABCDEF1(16), wat
gelijk is aan 180150001(10)
u Zestigdelige graden
................... betekent: 12° 34’ 56,78”
Er bestaan nog andere vorm van weergave. Indien nodig zullen die besproken worden op
het ogenblik dat ze voorkomen. Dat geldt trouwens ook voor alle andere aanduidingen of
symbolen die de rekenmachine gebruikt.
k Weergave terwijl het toestel rekent
Als het toestel bezig is met een grafi ek te tekenen of als het een ingewikkelde berekening
maakt of als het een lang programma doorloopt, knippert in de rechterbovenhoek van het
scherm een zwart vierkantje “k”. Dit is het signaal dat aangeeft dat het toestel bezig is met
het uitvoeren van de opdracht(en).
1-2-5
Scherm
20070201
1-3 Berekeningen invoeren en wijzigen
Opmerking
Tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven, worden alle bewerkingen in dit hoofdstuk uitgelegd met
de invoermodus LINEAR.
k Berekeningen invoeren
Als u klaar bent om een berekening in te toetsen, druk dan eerst op A om het scherm leeg
te maken. Toets vervolgens de gewenste berekeningsformules in, precies zoals ze (van links
naar rechts) opgeschreven is. Druk ten slotte op w om het resultaat te krijgen.
Voorbeeld 1 2 + 3 – 4 + 10 =
Ac+d-e+baw
Voorbeeld 2 2(5 + 4) ÷ (23 × 5) =
Ac(f+e)/
(cd*f)w
k Veranderen van berekening
Gebruik d en e om de cursor op de plaats te zetten waar u iets wilt veranderen, en ga
dan verder zoals in de gevallen hieronder beschreven. Als u de verandering is aangebracht,
kunt u de berekening opnieuw laten uitvoeren door op w te drukken, of e gebruiken om
naar het einde van de invoer te gaan om gewoon verder te gaan.
u Een stap wijzigen
Voorbeeld Verander cos60 in sin60
Acga
ddd
D
s
1-3-1
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
Als u in de invoermodus LINEAR op !D(INS) drukt, verandert het normale cursorteken
in ‘ ’’.
Nieuwe gegevens worden nu ingevoegd op de plaats van
’’.
Acga
ddd!D(INS)
s
Om met het invoegen te stoppen, drukt u opnieuw op !D(INS).
u Een stap wissen
Voorbeeld Vervang 369 × × 2 door 369 × 2
Adgj**c
dD
In de invoegmodus werkt de toets D als Backspace-toets.
1-3-2
Berekeningen invoeren en wijzigen
# De cursor is een verticale knipperende
balk (
I
) wanneer de invoegmodus is
geselecteerd. De cursor is een horizontale
knipperende balk (
) wanneer de
overschrijfmodus is geselecteerd.
# De invoermodus LINEAR is standaard ingesteld
op invoegmodus. U kunt de overschrijfmodus
kiezen door te drukken op 1Y(INS).
20070201
1-3-3
Berekeningen invoeren en wijzigen
u Een stap invoegen
Voorbeeld Vervang 2,36
2
door sin2,36
2
Ac.dgx
ddddd
s
u De laatst ingevoerde stap wijzigen
Voorbeeld Vervang 369 × 3 door 369 × 2
Adgj*d
D
c
20070201
k Gebruik van de herhalingsfunctie
De herhalingsfunctie slaat de invoer van de laatste berekening op in het herhalingsgeheugen.
De inhoud van het herhalingsgeheugen verschijnt als u drukt op d of op e.
Als u drukt op e, verschijnt de berekening met de cursor aan het begin. Als u drukt op
d verschijnt de berekening met de cursor op het einde. U kunt de invoer wijzigen en de
berekening opnieuw uitvoeren.
Voorbeeld 1 Bereken achtereenvolgens
4,12 × 6,4 = 26,368
4,12 × 7,1 = 29,252
Ae.bc*g.ew
dddd
!D(INS)
h.b
w
Na het drukken op A, kunt u door te drukken op f of op c de vorige invoeren, in orde
van de laatste naar de eerste (multi-herhalingsfunctie), oproepen. Met e en/of d kunt
u de cursor in één van die invoeren verplaatsen om veranderingen aan te brengen en een
nieuwe berekening te maken.
Voorbeeld 2
Abcd+efgw
cde-fghw
A
f (de laatst ingevoerde berekening)
f (de voorlaatst ingevoerde berekening)
1-3-4
Berekeningen invoeren en wijzigen
# Het herhalingsgeheugen wordt pas gewist als
er een nieuwe bewerking wordt gemaakt of
als er van modus wordt veranderd.
# Het herhalingsgeheugen wordt dus niet
gewist wanneer u drukt op A. U kunt dus
een invoer opnieuw oproepen nadat u op A
hebt gedrukt.
# Het herhalingsgeheugen kan enkel
gebruikt worden tijdens de invoermodus
LINEAR. Tijdens de invoermodus MATH
wordt de geschiedenisfunctie gebruikt in
plaats van het herhalingsgeheugen. Zie de
“Geschiedenisfunctie” (pagina 2-2-6) voor
nadere details.
20070201
1-3-5
Berekeningen invoeren en wijzigen
# Het bereik met de te kopiëren tekst hangt af
van de huidige instelling van de invoegmodus.
Invoermodus LINEAR: 1 karakter
1 regel
Meerdere regels
Invoermodus MATH: alleen 1 regel
k In een invoer iets veranderen
Voorbeeld 14 ÷ 0 × 2,3 is ingevoerd in plaats van 14 ÷ 10 × 2,3
Abe/a*c.d
w
Druk op J.
De cursor gaat automatisch op de plaats
van de fout staan.
Verander de invoer waar nodig.
db
Laat opnieuw berekenen.
w
k Gegevens kopiëren en plakken via het klembord
U kunt een functie, commando of andere invoer naar het klembord kopiëren (of plakken), en
de inhoud van het klembord vervolgens op een andere plaats plakken.
u Het kopieerbereik opgeven
Invoermodus LINEAR:
1. Plaats de cursor (
I
) bij het begin of het einde van het tekstbereik dat u wilt kopiëren en
druk op !i(CLIP). Hierdoor verandert het normale cursorteken in “ ”.
2. Gebruik de cursortoetsen om de cursor te verplaatsen en het bereik met de te kopiëren
tekst aan te klikken.
20070201
3. Druk op 1(COPY) om de geselecteerde tekst naar het klembord te kopiëren, en de
modus om het kopieerbereik op te geven te verlaten.
De geselecteerde karakters veranderen niet tijdens
het kopiëren.
Als u de tekstselectie wilt annuleren zonder te kopiëren, drukt u op J.
Invoermodus MATH:
1. Gebruik de cursortoetsen om de cursor te plaatsen in de regel die u wilt kopiëren.
2. Druk op !i(CLIP). Het normale cursorteken
verandert in “ ”.
3. Druk op 1(CPY • L) om de geselecteerde tekst naar het klembord te kopiëren.
u Tekst knippen
1. Plaats de cursor (
I
) bij het begin of het einde van het bereik met de te knippen tekst,
en druk op !i(CLIP). Hierdoor verandert het normale cursorteken in “ ”.
2. Gebruik de cursortoetsen om de cursor te verplaatsen en het bereik met de te knippen
tekst te selecteren.
3. Druk op 2(CUT) om de geselecteerde tekst naar het klembord te knippen.
Bij het knippen worden de
oorspronkelijke karakters gewist.
Het commando CUT wordt alleen in de invoermodus LINEAR ondersteund. Deze functie wordt
niet in de invoermodus MATH ondersteund.
1-3-6
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
u Tekst plakken
Plaats de cursor op de positie waar u de tekst wilt plakken, en druk op !j(PASTE). De
inhoud van het klembord wordt op de cursorpositie geplakt.
A
!j(PASTE)
k Catalogusfunctie
De catalogusfunctie bevat een alfabetisch overzicht van commando’s die u kunt gebruiken
voor invoer. U kunt ook een voorbeeld van een commando invoeren.
U kunt uit een van de twee volgende methoden kiezen om een commando in te voeren.
Om dit te doen:
Voer deze toetshandeling uit:
Alfabetisch overzicht weergeven van alle commando’s en
het commando selecteren dat u wilt
!e(CATALOG)
Commando’s weergeven per categorie, een categorie
selecteren en vervolgens een commando selecteren
\(Alleen bij modellen met
een \-toets)
u Een commando invoeren met !e(CATALOG)
1. Druk op !e(CATALOG).
Een lijst met commando’s wordt weergegeven in alfabetische volgorde.
2. Druk op de lettertoetsen ( v(A) t/m a(Z)) die overeenkomt met de eerste letter van
het gewenste commando.
Naar aanleiding hiervan wordt het eerste commando weergegeven dat begint met de
letter van de toets die u hebt ingedrukt.
1-3-7
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
3. Gebruik de f en c om het gewenste commando te selecteren.
Dit is de beschrijving van het
actueel geselecteerde commando.
1(INPUT)... {voert het geselecteerde programma in}
2(e.g.)... {voert het voorbeeld van het geselecteerde commando in}
De invoer van het voorbeeld kan alleen worden uitgevoerd in de modus
RUN
MAT (alleen voor de algemene rekenmodus en niet voor de modus
Matrix Editor) en PRGM.
Voorbeeld
5(HELP)... {geeft het scherm weer van de geselecteerde commando’s van de
geïntegreerde functiehandleiding}
6(CTGY)... {geeft het scherm categorie selecteren weer}
Zie hieronder “Een commando invoeren met \”.
• Door J in te drukken keert u terug naar de commandolijst.
u Een commando invoeren met \
1. Druk op \.
Het scherm categorie selecteren wordt
weergegeven.
1(EXE)...
{geeft in de actueel geselecteerde categorie een lijst met commando’s weer}
6(EXIT)... {sluit het scherm categorie selecteren af}
1-3-8
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
De volgende items zijn de categorieën die worden weergegeven op het scherm
categorie selecteren.
1:All ..................................Alle commando’s
2:Calculation .....................Berekening commando’s, inclusief bewerkingen van
matrix en ENG-symbolen
3:Statistics .........................Commando’s voor statistische berekeningen, variabelen
en statistische regressieparameters
4:Graph .............................Commando’s voor grafi eken, tekencommando’s,
V-Window variabelen
5:Program Command ........Programmacommando’s
6:Change Setup ................Instelling wijziging commando’s
7:Recursion ....................... Recursiecommando’s, variabelen
8:Dynamic Graph ..............Commando’s voor dynamische grafi eken, variabelen
9:Table ...............................Commando’s voor tabellen, variabelen
10:Equation .......................Commando’s voor vergelijkingen, berekeningsresultaten
11:Financial (TVM) ............Variabelen fi nanciële berekeningen
2. Selecteer de gewenste categorie en druk op
1(EXE).
Naar aanleiding hiervan wordt van de actueel
geselecteerde categorie een lijst met commando’s
weergegeven.
3. Voer vanaf hier dezelfde stappen uit als onder “Een commando invoeren met
!e(CATALOG)”.
u Geïntegreerde functiehandleiding
Het volgende geeft de confi guratie weer van de geïntegreerde functiehandleiding.
Naam commando
Beschrijving
Gebruik de f en c om te
bladeren.
Syntax
Voorbeeld
Volgorde functietoets
1-3-9
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
k Bewerkingen invoeren in de invoermodus MATH
Wanneer u in het confi guratiescherm “Math” als invoermodus selecteert (zie pagina 1-8-1),
wordt de invoermodus MATH ingeschakeld. Hier kunt u bepaalde functies weergeven en in
natuurlijke schrijfwijze intoetsen zoals die in uw handboek staan.
Opmerking
De invoermodus is standaard ingesteld op “Linear” (invoermodus LINEAR). Zorg dat de
invoermodus op “Math” is ingesteld voordat u een van de bewerkingen uitvoert die in dit
deel beschreven worden.
In de invoermodus MATH worden alle gegevens in invoegmodus (niet in overschrijfmodus)
ingevoerd. Let op: de bewerking !D(INS) (zie pagina 1-3-2) die u in de invoermodus
LINEAR gebruikt om gegevens in invoegmodus in te voeren, heeft een totaal andere
functie in de invoermodus MATH. Meer informatie vindt u op pagina 1-3-15 onder “Een
functie in een bestaande uitdrukking invoegen”.
Tenzij uitdrukkelijk ander aangegeven, worden alle bewerkingen in dit deel in de modus
RUN
MAT uitgevoerd.
1-3-10
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
u Functies en symbolen in de invoermodus MATH
Met de hieronder aangegeven functies en symbolen kunt u in natuurlijke schrijfwijze
gegevens invoeren in de invoermodus MATH. In de kolom “Bytes” staat het aantal
geheugenbytes dat voor de invoer in de invoermodus MATH wordt gebruikt.
Functie/symbool Gebruik van de toets Bytes
Onechte breuk
$
9
Gemengde breuk*
1
!$(&)
14
Macht
M
4
Kwadraat
x
4
Negatieve macht (reciproke of
omgekeerde)
!)(x
–1
)
5
'
!x(')
6
Derdemachtswortel
!((
3
')
9
Machtswortel
!M(
x
')
9
e
x
!I(e
x
)
6
10
x
!l(10
x
)
6
log(a,b) (invoer via het menu MATH*
2
)7
Abs (absolute waarde) (invoer via het menu MATH*
2
)6
Eerste afgeleide*
3
(invoer via het menu MATH*
2
)7
Tweede afgeleide*
3
(invoer via het menu MATH*
2
)7
Integraal*
3
(invoer via het menu MATH*
2
)8
Sommatieberekening ( Σ )*
4
(invoer via het menu MATH*
2
)11
Matrix (invoer via het menu MATH*
2
) 14*
5
Haakjes
( en )
1
Accolades (gebruikt tijdens lijstinvoer)
!*( { ) en !/( } )
1
Vierkante haken (gebruikt tijdens matrixinvoer)
!+( [ ) en !-( ] )
1
1-3-11
Berekeningen invoeren en wijzigen
*
1
Gemengde breuken zijn alleen mogelijk in de
invoermodus MATH.
*
2
Meer informatie over de invoer van functies
via het functiemenu MATH vindt u onder
“Gebruik van het menu MATH” op pagina 1-3-
12.
*
3
In de invoermodus MATH kunt u geen
tolerantiewaarde opgeven. Kies de
invoermodus LINEAR om tolerantiewaarden op
te geven.
*
4
Voor sommatieberekeningen ( Σ ) in de
invoermodus MATH is de toename (pitch) altijd
1. Kies de invoermodus LINEAR als u een
andere toename wilt gebruiken.
*
5
Dit is het aantal bytes voor een matrix van 2 × 2.
20070201
u Gebruik van het menu MATH
Druk in de modus RUN
MAT op 4(MATH) om het menu MATH te openen.
Via dit menu kunt u matrices, afgeleiden, integralen etc. in natuurlijke schrijfwijze invoeren.
• { MAT } ... {opent het submenu MAT voor invoer van matrices in natuurlijke schrijfwijze}
• { 2× 2} ... {invoer van een matrix van 2 × 2}
• { 3× 3} ... {invoer van een matrix van 3 × 3}
• {
m× n} ... {invoer van een matrix met m rijen en n kolommen (tot 6 × 6)}
• { log
a
b} ... {invoer van de logaritme log
a
b in natuurlijke schrijfwijze}
• { Abs} ... {invoer van de absolute waarde |X| in natuurlijke schrijfwijze}
• { d/dx} ... {invoer van eerste afgeleide in natuurlijke schrijfwijze
dx
d
f
(
x
)
x = a
}
• {
d
2
/dx
2
} ... {invoer van tweede afgeleide in natuurlijke schrijfwijze
dx
2
d
2
f
(
x
)
x
=
a
}
• {
dx} … {invoer van integraal in natuurlijke schrijfwijze
f
(
x
)
dx
a
b
}
• { Σ (} … {invoer van sommatie ( Σ ) in natuurlijke schrijfwijze
f(x)
x=α
β
α
Σ
}
u Invoervoorbeelden in de invoermodus MATH
In dit deel vindt u enkele voorbeelden van het functiemenu MATH en andere toetsen die
u in de invoermodus MATH kunt gebruiken. Let altijd op de juiste cursorpositie wanneer u
getallen en gegevens invoert.
Voorbeeld 1 Voer 2
3
+ 1 in
AcM
d
e
+b
w
1-3-12
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
Voorbeeld 2 Voer de volgende bewerking in
()
1+
2
5
2
A(b+
$
cc
f
e
)x
w
J
Voorbeeld 3 Voer de volgende bewerking in
1+
x
+ 1
dx
0
1
Ab+4(MATH) 6(g)1(
dx)
a+(X)+b
ea
fb
e
w
J
1-3-13
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
Voorbeeld 4 Voer de volgende bewerking in
2 ×
1
2
2
1
2
2
Ac*4(MATH) 1(MAT) 1(2×2)
$bcc
ee
!x(')ce
e!x(')cee$bcc
w
u Als de berekening niet past in het weergavevenster
Een pijl naar rechts, naar links, omlaag of omhoog betekent dat de berekening doorgaat in
de door de pijl aangegeven richting.
Als u een pijl ziet, kunt u met de cursortoetsen naar het scherm bladeren en de gewenste
gegevens bekijken.
1-3-14
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
u Een functie in een bestaande uitdrukking invoegen
In de invoermodus MATH kunt u een functie in natuurlijke schrijfwijze in een bestaande
uitdrukking invoegen. Hierdoor wordt het getal of de uitdrukking tussen haakjes rechts van
de cursor het argument van de ingevoegde functie. Druk op !D(INS) om een functie
in een bestaande uitdrukking in te voegen.
u Een functie in een bestaande uitdrukking invoegen
Voorbeeld Voeg de functie ' in de uitdrukking 1 + (2 + 3) + 4 zodat de
uitdrukking tussen haakjes het argument wordt van de functie
1. Plaats de cursor links van het gedeelte van de uitdrukking waarvan u het argument
van de ingevoegde functie wilt maken.
2. Druk op !D(INS).
Hierdoor verandert het normale cursorteken in een invoegteken ( ').
3. Druk op !x(') om de functie ' in te voegen.
De functie ' wordt ingevoegd en de uitdrukking tussen haakjes wordt het
argument van deze functie.
u Regels voor het invoegen van functies
De volgende basisregels bepalen hoe een getal of uitdrukking het argument van een
ingevoegde functie wordt.
Als het invoegteken direct links van een openingshaakje staat, worden alle gegevens
vanaf het openingshaakje tot het volgende sluithaakje het argument van de ingevoegde
functie.
Staat het invoegteken direct links van een getal of breuk, dan wordt dit getal of deze
breuk het argument van de ingevoegde functie.
1-3-15
Berekeningen invoeren en wijzigen
# Druk in de invoermodus LINEAR op
!D(INS) om de invoegmodus te
activeren. Zie pagina 1-3-2 voor meer
informatie.
20070201
u Invoegbare functies
Hieronder staan de functies die u u kunt invoegen zoals beschreven in het punt “Een
functie in een bestaande uitdrukking invoegen” (pagina 1-3-15). Verder vindt u hier
informatie over de gevolgen van de invoeging op de bestaande berekening.
Functie Toetsoperatie
Oorspronkelijke
uitdrukking
Uitdrukking na
invoeging
Onechte breuk
$
Macht
M
'
!x(')
Derdemachtswortel
!((
3
')
Machtswortel
!M(
x
')
e
x
!I(e
x
)
10
x
!l(10
x
)
log(a,b)
4(MATH) 2(log
a
b)
Absolute waarde
4(MATH) 3(Abs)
Eerste afgeleide
4(MATH) 4(d/dx)
Tweede afgeleide
4(MATH) 5(d
2
/dx
2
)
Bepaalde integraal
4(MATH) 6(g)
1(dx)
Σ Sommatie
4(MATH) 6(g)
2(Σ ( )
u Berekeningen wijzigen in de invoermodus MATH
Om berekeningen in de invoermodus MATH te wijzigen gaat u vrijwel op dezelfde manier
te werk als in de invoermodus LINEAR. Meer informatie vindt u onder “Veranderen van
een invoer” op pagina 1-3-1.
Houd rekening met de volgende verschillen tussen de invoermodus MATH en LINEAR.
In de invoermodus LINEAR kunt u gegevens in overschrijfmodus invoeren, in de
invoermodus MATH niet. In de invoermodus MATH worden de gegevens altijd op de
huidige cursorpositie ingevoegd .
Als u in de invoermodus MATH op D drukt, gaat de cursor één spatie achteruit.
1-3-16
Berekeningen invoeren en wijzigen
20070201
Merk de volgende bewerkingen van de cursor op die u kunt gebruiken bij het invoeren
van een berekening met het natuurlijke weergaveformaat.
Om dit te doen:
Druk op deze toets:
Verplaats de cursor van het einde van de berekening naar het begin
e
Verplaats de cursor van het begin van de berekening naar het einde
d
u Resultaten weergeven in de invoermodus MATH
Breuken, matrices, en lijsten die in de invoermodus MATH worden aangemaakt, worden in
natuurlijke schrijfwijze weergegeven, zoals die in uw handboek staan.
Voorbeeldweergave van resultaten
1-3-17
Berekeningen invoeren en wijzigen
# Breuken worden weergegeven als onechte
breuken of als gemengde breuken,
afhankelijk van de instelling “Frac Result”
in het confi guratiescherm. Meer informatie
vindt u onder “1-8 Werken met het
confi guratiescherm”.
# Matrices worden weergegeven in natuurlijke
notatie, tot 6 × 6. Een matrix met meer dan
zes rijen of kolommen wordt weergegeven
in het scherm MatAns, dat ook in de
invoermodus LINEAR wordt gebruikt.
# Lijsten worden weergegeven in natuurlijke
notatie tot 20 elementen. Een lijst met meer
dan 20 elementen wordt weergegeven in het
scherm ListAns, dat ook in de invoermodus
LINEAR wordt gebruikt.
# Een pijl naar links, naar rechts, omlaag of
omhoog betekent dat meer gegevens staan
in de door de pijl aangegeven richting.
Met de cursortoetsen kunt u in het scherm
bladeren en de gewenste gegevens bekijken.
# Als u drukt op 2(DEL)1(DEL
L) terwijl een
resultaat is geselecteerd, worden het resultaat
en de gebruikte berekening gewist.
# Het vermenigvuldigingsteken mag niet worden
weggelaten direct vóór een onechte breuk of
een gemengde breuk. Voer in dit geval altijd het
vermenigvuldigingsteken in.
Voorbeeld:
c*$ccf
# Direct na het indrukken van de toetsen A M,
x, of !)(x
–1
) mag u niet drukken op
de toetsen M, x, of !)(x
–1
). Gebruik
in dit geval haakjes om de toetscombinaties
gescheiden te houden.
Voorbeeld: (3
2
)
–1
(dx)!)(x
–1
)
2 ×
2
5
20070201
1-3-18
Berekeningen invoeren en wijzigen
u Invoerbeperkingen in de invoermodus MATH
Als u gegevens in de invoermodus MATH invoert, gelden de volgende beperkingen.
Door bepaalde uitdrukkingen kan een rekenformule verticaal breder zijn dan één
schermregel. De maximaal toegestane verticale breedte van een rekenformule bedraagt
ongeveer twee weergaveschermen (120 pixels). Uitdrukkingen die groter zijn, kunt u niet
invoeren.
20070201
1-4 Optiemenu (OPTN)
In het optiemenu vindt u wetenschappelijke functies en notaties die niet op het toetsenbord
van de rekenmachine zijn aangeduid. De inhoud van het optiemenu hangt af van de modus
waarin u zich bevindt als u op K drukt.
Zie “8-7 Lijst met commando’s in de modus PRGM voor meer informatie over het optiemenu
(OPTN).
u Optiemenu in de modus RUN
MAT of PRGM
• { LIST} ... {functiemenu i.v.m. lijsten}
• { MAT } ... {menu i.v.m. de bewerkingen op matrices}
• { CPLX} ... {menu i.v.m. berekeningen met complexe getallen}
• { CALC} ... {menu i.v.m. het onderzoeken van functies}
• { STAT } ... {menu i.v.m. het bepalen van geschatte statistische waarden}
• { HYP} ... {menu i.v.m. hyperbolische functies}
• { PROB } ... {menu i.v.m. kansberekeningen}
• { NUM} ... {menu i.v.m. numerieke functies}
• { ANGL} ... {menu i.v.m. hoekeenheden, invoer/omzetting zestigdelige graden}
• { ESYM} ... {menu i.v.m. ingenieursnotatie}
• { PICT} ... {menu i.v.m. beeldgeheugen}*
1
• { FMEM} ... {menu i.v.m. functietoetsgeheugens}*
1
• { LOGIC} ... {menu i.v.m. logische operatoren}
• { CAPT} ... {menu i.v.m. het vastleggen van de schermgegevens}*
1
1-4-1
Optiemenu (OPTN)
# Het optiemenu (OPTN) wordt niet
weergegeven tijdens berekeningen in het
twee-, acht-, tien- en zestientallig talstelsel.
*
1
De opties PICT, FMEM en CAPT worden niet
weergegeven in de invoermodus “Math”.
20070201
u Optiemenu tijdens het invoeren van getalgegevens in de modi STAT,
TABLE, RECUR, EQUA en S
SHT
• { LIST}/{CPLX}/{CALC}/{HYP}/{PROB }/{NUM}/{ANGL}/{ESYM}/{FMEM}/{LOGIC}
u Optiemenu tijdens het invoeren van formules in de modi GRAPH, DYNA,
TABLE, RECUR en EQUA
• { List}/{CALC}/{HYP}/{PROB }/{NUM}/{FMEM}/{LOGIC}
Hier volgen de functiemenu’s die in de andere werkmodi verschijnen.
u Optiemenu wanneer een getallentabel wordt weergegeven in de modus
TABLE of RECUR
• { LMEM} … {menu i.v.m. lijstgeheugens}
• {
° ’
}/{ENG}/{ENG}
De betekenis van het optiemenu wordt toegelicht in het overeenkomstige deel voor elke
werkmodus.
1-4-2
Optiemenu (OPTN)
20070201
1-5 Menu met variabelen-gegevens (VARS)
Als u variabelen-gegevens wilt oproepen, drukt u op J om het menu met variabelen-
gegevens weer te geven.
{ V-WIN }/{FACT }/{STAT }/{GRPH}/{DYNA }/
{ TABL }/{RECR}/{EQUA *
1
}/{TVM*
1
}
Zie “8-7 Lijst met commando’s in de modus PRGM voor meer informatie over het menu met
variabelen-gegevens (VARS).
u V-WIN — De instellingen van het weergavevenster oproepen
{X}/{Y}/{T, Ƨ}
... menu met gegevens voor de { x-as}/{y-as}/{T, Ƨ}
{R-X}/{R-Y}/{R-T, Ƨ}
... menu met gegevens voor de { x-as}/{y-as}/{T, Ƨ} op het niet-actieve (= rechtse)
scherm bij een uitgesplitst scherm
• { min}/{max}/{scal}/{dot}/{ptch }
... {minimum}/{maximum}/{schaal}/{puntwaarde*
2
}/{toename}
u FACT — De vergrotings-/verkleiningsfactor oproepen
• { Xfact}/{Yfact}
... vergrotings-/verkleiningsfactor van de { x-as}/{y-as}
1-5-1
Menu met variabelen-gegevens (VARS)
*
1
De parameters EQUA en TVM worden alleen
weergegeven wanneer u het menu met de
variabelen-gegevens opent in de modus RUN
MAT , PRGM of e
ACT .
# Is het toestel ingesteld voor het twee-, acht-,
tien- of zestientallig talselsel, dan verschijnt
het menu met de variabelen-gegevens niet
als u drukt op J.
*
2
De puntwaarde duidt het weergavebereik
(waarde Xmax – Xmin) aan, gedeeld door de
puntbreedte van het scherm (126).
De puntwaarde wordt doorgaans automatisch
berekend op basis van de minimum- en
maximumwaarden. Als u de puntwaarde wijzigt,
wordt het maximum automatisch berekend.
20071001
20070201
u STAT — De statistische gegevens met één of twee variabelen oproepen
{X} {menu met de x-gegevens voor één of twee variabelen}
• {
n}/{¯ x }/{Σ x}/{Σ x
2
}/{xƱn}/{xƱn–1}/{minX}/{maxX}
{omvang van de steekproef}/{gemiddelde van de waarnemingsgetallen}/{som
van de waarnemingsgetallen}/{som van de kwadraten}/{standaardafwijking
in een populatie}/{standaardafwijking in een steekproef}/{minimum van de
waarnemingsgetallen}/{maximum van de waarnemingsgetallen}
{Y} ... { y-gegevens voor twee variabelen}
• {
Κ}/{Σ y}/{Σ y
2
}/{Σ xy}/{yƱn}/{yƱn–1}/{minY}/{maxY}
{gemiddelde van de waarnemingsgetallen}/{som van de waarnemingsgetallen}/
{som van de kwadraten}/{som van de producten x en y van de
waarnemingsgetallen}/{standaardafwijking in een populatie}/{standaardafwijking
in een steekproef}/{minimum van de waarnemingsgetallen}/{maximum van de
waarnemingsgetallen}
{GRPH} ... {menu met de grafi sche gegevens}
• { a}/{b}/{c}/{d}/{e}
... {regressie- en multinominiaalcoëffi ciënten}
• { r}/{r
2
} ... {correlatiecoëffi ciënt}/{determinatiecoëffi ciënt}
• { MSe} ... {gemiddelde van de kwadraten} van de fout
• { Q1}/{Q3}
... {eerste kwartiel}/{derde kwartiel}
• { Med}/{Mod}
... {mediaan}/{modus} van de ingevoerde waarnemingsgetallen
• { Strt }/{Pitch }
... {startwaarde}/{klassenbreedte} van een histogram
{PTS} ... {menu van de recapitulatieve punten}
• {
x1}/{y1}/{x2}/{y2}/{x3}/{y3} ... {coördinaten van de recapitulatieve punten}
1-5-2
Menu met variabelen-gegevens (VARS)
20070201
u GRPH — De voorschriften van grafi eken oproepen
• { Y}/{r} ... voorschriften {in cartetische coördinaten of van ongelijkheden}/{in
poolcoördinaten}
• { Xt}/{Yt}
... {X-vergelijking}/{Y-vergelijking} van een voorschrift waarin
x en y afhangen van
een parameter
• { X} ... {voorschrift van de vorm X = constant}
(Druk op deze toetsen voordat u een waarde invoert om de geheugenzone aan te duiden)
u DYNA — De instellingen bij dynamische grafi eken oproepen
• { Strt }/{End}/{Pitch }
... {beginwaarde van het interval}/{eindwaarde van het interval}/{toename van de
parameter}
u TABL — Het interval en de inhoud van een tabel van een (grafi ek-)voorschrift
oproepen
• { Strt }/{End}/{Pitch }
... {beginwaarde}/{eindwaarde}/{toename van de waarden} in een tabel
• { Reslt*
1
}
... {matrix van de tabel}
1-5-3
Menu met variabelen-gegevens (VARS)
*
1
De parameter Reslt wordt alleen
weergegeven als het menu TABL wordt
weergegeven in de modus RUN
MAT ,
PRGM of e
ACT .
20070201
u RECR — Een rijvoorschrift*
1
, het interval en de inhoud van een tabel van dit
voorschrift oproepen
{FORM} ... {menu met de gegevens van de rijen}
• {
an}/{an+1}/{an+2}/{bn}/{bn+1}/{bn+2}/{cn}/{cn+1}/{cn+2}
... Formule voor { an}/{an+1}/{an+2}/{bn}/{bn+1}/{bn+2}/{cn}/{cn+1}/{cn+2}
{RANG} ... {menu met de gegevens over een tabel van een rij}
• { Strt }/{End}
... {beginwaarde}/{eindwaarde} van een tabel
• {
a0}/{a1}/{a2}/{b0}/{b1}/{b2}/{c0}/{c1}/{c2}
... waarde van de term { a0}/{a1}/{a2}/{b0}/{b1}/{b2}/{c0}/{c1}/{c2}
• {
anSt}/{bnSt}/{cnSt}
... oorsprong van de webgrafi ek van de { an}/{bn}/{cn} (WEB graph)
{Reslt*
2
} ... {matrix van de tabel*
3
}
u EQUA — De coëffi ciënten en de oplossingen oproepen van (stelsels)
vergelijkingen*
4
*
5
• { S-Rlt}/{S-Cof}
... {oplossingenmatrix}/{coëffi ciëntenmatrix} voor een stelsel van
eerstegraadsvergelijkingen met 2 tot 6 onbekenden*
6
• { P-Rlt}/{P-Cof}
... {oplossingenmatrix}/{coëffi ciëntenmatrix} voor een tweede- of
derdegraadsvergelijking
u TVM — De fi nanciële berekeningen oproepen
• { n}/{I%}/{PV}/{PMT}/{FV}
... {aantal}/{percentage}/{(begin)kapitaal}/{bedrag van de betaling}/
{gekapitaliseerde waarde}
• {
P/Y}/{C/Y}
... {aantal betalingstermijnen per jaar}/{aantal interesttermijnen per jaar}
1-5-4
Menu met variabelen-gegevens (VARS)
*
1
Een foutmelding verschijnt als u deze
handeling uitvoert zonder dat er een grafi ek of
een tabel van een voorschrift in het geheugen
is opgeslagen.
*
2
“Reslt” is alleen beschikbaar in de modus
RUN
MAT , PRGM en e
ACT .
*
3
De inhoud van de opgeroepen tabel
wordt tijdens deze handeling automatisch
opgeslagen in het matrixgeheugen voor het
laatste resultaat (MatAns).
*
4
De coëffi ciënten en oplossingen worden
automatisch opgeslagen in het
matrixgeheugen voor het laatste resultaat
(MatAns).
*
5
In de volgende gevallen krijgt u een
foutmelding:
- geen enkele coëffi ciënt werd ingevoerd voor
de vergelijking
- geen enkele oplossing werd gevonden voor
de vergelijking
*
6
U kunt de gegevens uit het geheugen met
de coëffi ciënten en oplossingen voor een
eerstegraadsvergelijking niet tegelijk oproepen.
20070201
1-6 Programmeermenu (PRGM)
Om het programmeermenu (PRGM) op te roepen, kiest u de modus RUN
MAT of PRGM
vanuit het hoofdmenu en drukt u op !J(PRGM). In het submenu (PRGM) verschijnen
dan de volgende mogelijkheden.
• { COM} ...... {menu met de programmeercommando’s}
• { CTL} ....... {menu met de controlecommando’s}
• { JUMP} ..... {menu met de sprongcommando’s}
• { ?} ............ {invoercommando}
• { ^} .......... {uitvoercommando}
• { CLR} ....... {menu met de wiscommando’s}
• { DISP} ...... {menu met de weergavecommando’s}
• { REL} ....... {menu met de relationele operatoren bij voorwaardelijke sprongen}
• { I/O} ......... {menu met de invoer-/uitvoer-/transfercommando’s}
• { :} ............. {commando voor meervoudige instructies}
Het volgende functietoetsmenu wordt weergegeven als u drukt op !J(PRGM) in de
modus RUN
MAT of PRGM wanneer de rekenmachine is ingesteld voor het twee-, acht-,
tien- of zestientallig stelsel.
• { Prog } ....... {programma oproepen}
• { JUMP}/{?}/{^}/{REL}/{:}
De functietoetsen werken op dezelfde manier als in de modus Comp.
Meer informatie over de submenu’s van de programmeercommando’s vindt u onder
“8. Programmeren”.
1-6-1
Programmeermenu (PRGM)
20070201
1-7 Syntax Help
Als u een commando invoert, geeft de Syntax Help de syntax hiervan weer.
u Syntax Help weergeven
1. Een commando invoeren.
• Hierdoor wordt er informatie over de syntax
weergegeven.
Syntax Help
2. Syntax Help wordt weergegeven als u de volgende toets indrukt.
u Syntax Help opnieuw weergeven
Nadat u een commando hebt ingevoerd en een andere toets hebt ingedrukt (waardoor
syntax Help wordt weergegeven), kunt u de syntax Help opnieuw weergeven door de cursor
te verplaatsen zodat deze aan de rechterkant van het commando komt te staan.
Cursor aan de rechterkant van het commando.
# Om te voorkomen dat de invoercursor wordt
verborgen, wordt de informatie over de
syntax Help boven of onder aan het scherm
weergegeven.
Als de cursor zich onder
aan het scherm bevindt.
# Syntax Help wordt alleen weergegeven als “On”
in het confi guratiescherm is geselecteerd voor
de instelling “Syntax Help”.
# Syntax Help verschijnt in de modus RUN
MAT
(alleen voor de algemene rekenmodus en niet
voor de modus Matrix Editor), de modus PRGM
en de modus STAT .
# Syntax Help wordt ook weergegeven als u
variabele gegevens invoert en de variabele
gegevens toelicht.
# Het opnieuw weergeven van de syntax Help is
alleen mogelijk in de modus RUN
MAT (alleen
voor de algemene rekenmodus en niet voor de
modus Matrix Editor).
1-7-1
Syntax Help
20070201
1-8 Werken met het confi guratiescherm
In elke modus is er een scherm waarin u de actuele instellingen (= confi guratie) voor die
modus kunt nakijken. Dit scherm is het confi guratiescherm. De confi guratie van een modus
kunt u als volgt aanpassen.
u De confi guratie van een modus veranderen
1. Kies het gewenste pictogram en druk op w om in het normale werkscherm van dit
modus te komen. Hier is dat de modus RUN
MAT .
2. Druk nu op !m(SET UP) om het
confi guratiescherm van de gekozen modus weer te
geven.
Dit confi guratiescherm is maar een voorbeeld.
Naar gelang van de gekozen modus en de
actuele instelling kan een ander scherm
verschijnen.
3. Gebruik de cursortoetsen f en c om de parameter aan te klikken waarvan u de
instelling wilt veranderen.
4. Druk nu op een functietoets (van 1 tot 6) die onder de gewenste instelling staat.
5. Nadat u de nodige veranderingen hebt aangebracht, drukt u op J om het
confi guratiescherm te sluiten.
k Bewerken van een confi guratiescherm met behulp van de
functietoetsen
In dit deel wordt uitgelegd welke instellingen u met de functietoetsen in het
confi guratiescherm kunt activeren.
duidt de standaardinstelling aan.
u Invoermodus
• { Math}/{Line} ... invoermodus {MATH}/{LINEAR}
......
1-8-1
Werken met het confi guratiescherm
20070201
u Mode (modus van de basisberekeningen/twee-, acht-, tien- en zestientallig
talstelsel)
• { Comp} ... {algemene rekenmodus}
• { Dec}/{Hex }/{Bin}/{Oct}
... {tientallig}/{zestientallig}/{tweetallig}/{achttallig}
u Frac Result (weergaveformaat resultaat breukwaarde)
• { d/c}/{ab/c} ... {onechte}/{gemengde} breuk
u Func Type (voorschrifttype)
Als u een van de volgende functietoetsen indrukt, verandert ook de functie van de toets
v.
• { Y=}/{r=}/{Parm }/{X=c}
... Grafi ek met {voorschrift in cartesische coördinaten}/{voorschrift in
poolcoördinaten}/{voorschrift waarin
x en y afhangen van een parameter}/
{een constante x-waarde}
• { Y>}/{Y<}/{Yt}/{Ys}
... Grafi sche voorstelling van een ongelijkheid {
y>f(x)}/{y<f(x)}/{yf(x)}/{yf(x)}
u Draw Type (tekenen van een grafi ek)
• { Con}/{Plot}
... {een lijn door (berekende) punten}/{enkel (berekende) punten}
u Derivative (weergave van een afgeleid getal)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave} in een tabel en bij het afl ezen van coördinaten
u Angle (hoekeenheden)
• { Deg}/{Rad}/{Gra}
... {zestigdelige graden}/{radialen}/{honderddelige graden}
u Modus COMPLEX
• { Real} ... {alleen berekening in reële getallen}
• {
a + bi}/{r Ƨ}
... weergave van een berekening met een complex getal in {cartesische
coördinaten}/{poolcoördinaten}
u Coord (coördinaten van de grafi sche cursor)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Grid (grafi ekraster)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
1-8-2
Werken met het confi guratiescherm
20070201
u Axes (assen)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Label (naam van de assen)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Syntax Help (scherminstelling syntax Help)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Display (weergave van getallen)
• { Fix}/{Sci}/{Norm}/{Eng}
... instellen van {het aantal decimalen}/{het aantal beduidende cijfers}/{het interval
van de wetenschappelijke schrijfwijze}/{de ingenieursnotatie}
u Stat Wind (instellen van het venster voor statistische grafi eken)
• { Auto }/{Man}
... {automatisch}/{manueel}
u Resid List (weergave van de verticale afwijking)
• { None}/{LIST}
... {zonder berekening}/{aanduiding van een lijst voor het opslaan van de
berekende verticale afwijkingen}
u List File (toekennen van een lijstnummer)
• { FILE} ... {kent een lijstnummer toe}
u Sub Name (naam van de lijst)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Graph Func (weergave van het voorschrift)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Dual Screen (uitsplitsen van het scherm in twee delen)
• { G+G}/{GtoT}/{Off}
... {grafi ek in beide delen van het uitgesplitste scherm}/{grafi ek in het ene deel en
cijfertabel in het andere deel}/{opheffen van het uitgesplitste scherm}
1-8-3
Werken met het confi guratiescherm
20070201
u Simul Graph (tekenen van meerdere grafi eken op één scherm)
• { On}/{Off}
... {actief (alle grafi eken worden gelijktijdig getekend)}/{niet-actief (de grafi eken
worden één na één getekend)}
u Background (achtergrond)
• { None}/{PICT}
... {zonder achtergrond}/{mogelijkheid om achtergrond te creëren}
u Sketch Line (lijnstukken bijtekenen)
• { }/{ }/{ }/{ }
... {normale lijn}/{dikke lijn}/{onderbroken lijn}/{stippellijn}
u Dynamic Type (dynamische grafi eken)
• { Cnt}/{Stop}
... {blijft continu tekenen}/{stopt na 10 maal tekenen}
u Locus (instelling voor het over elkaar tekenen van dynamische grafi eken)
• { On}/{Off}
... {over elkaar op hetzelfde scherm}/{per grafi ek een nieuw scherm}
u Y=Draw Speed (tekensnelheid van dynamische grafi eken)
• { Norm}/{High}
... {normale snelheid}/{hoge snelheid}
u Variable (instellen voor het maken van tabellen en grafi eken)
• { RANG}/{LIST}
... {domein van de variabele in een tabel}/{berekenen van de tabelwaarden}
u Σ Display (instellen voor de weergave van partieelsommen Σ )
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Slope (instellen van de weergave van de richtingscoëffi ciënt (m) van de
raaklijn in een punt van een kegelsnede)
• { On}/{Off}
... {weergave}/{geen weergave}
u Payment (berekenen van een betalingsperiode)
• { BGN}/{END}
... berekent het {begin}/{einde} van een betalingsperiode
1-8-4
Werken met het confi guratiescherm
20070201
*
1
U moet een jaar met 365 dagen gebruiken
bij datumberekening in de fi nanciële modus
TVM. Als u dat niet doet, krijgt u een
foutmelding.
*
2
Als u “Form” (formule) selecteert, wordt een
formule in de cel als formule weergegeven.
Celgegevens die losstaan van de formule
worden niet beïnvloed door de optie “Form”.
*
3
Geef aan in welke richting de celcursor
beweegt als u drukt op w om de celinvoer op
te slaan, wanneer het commando Sequence
een getallentabel aanmaakt, en wanneer u
gegevens uit het lijstgeheugen oproept.
u Date Mode (instellen van het aantal dagen in een jaar)
• { 365}/{360}
... interestberekening voor een jaar met {365}*
1
/{360} dagen
u Auto Calc (automatische spreadsheet-berekening)
• { On}/{Off}
... de formules automatisch {uitvoeren}/{niet uitvoeren}
u Show Cell (weergave van cellen in spreadsheet)
• { Form}/{Val } ... {formule}*
2
/{waarde}
u Move (richting van de cursor in cel van spreadsheet) *
3
• { Low }/{Right} ... {naar beneden}/{naar rechts}
1-8-5
Werken met het confi guratiescherm
20070201
1-9-1
Schermgegevens vastleggen
1-9 Schermgegevens vastleggen
Tijdens de bediening van de rekenmachine kunt u de huidige scherminhoud vastleggen en
opslaan in een intern geheugen.
u De scherminhoud vastleggen
1. Bedien de rekenmachine en open het scherm dat u wilt vastleggen.
2. Druk op !h(CAPTURE).
• Er wordt een dialoogvenster geopend waarin u
het geheugengebied kunt selecteren.
3. Geef een waarde van 1 tot 20 in en druk daarna op w.
De scherminhoud wordt vastgelegd en opgeslagen in het geheugengebied
“Capt
n” ( n = de ingevoerde waarde).
U kunt de inhoud niet vastleggen van een scherm met de melding dat een fout is
opgetreden of dat gegevens worden overgebracht.
Als er onvoldoende ruimte in het hoofdgeheugen is om de scherminhoud op te slaan, wordt
een geheugenfout weergegeven.
u De scherminhoud uit het geheugen oproepen
1. Druk in de modus RUN
MAT (invoermodus LINEAR) op K6(g)6(g)5(CAPT)
1(RCL).
2. Voer een geheugencijfer in van 1 tot 20, en druk vervolgens op w.
U kunt ook het commando RclCapt gebruiken om de scherminhoud uit het geheugen op te
roepen.
20070201
1-10-1
Als er een probleem is…
1-10 Als er een probleem is…
Als u met de rekenmachine problemen ondervindt, doe dan eerst het volgende alvorens
ervan uit te gaan dat het toestel niet goed werkt.
k Opnieuw naar de standaardinstellingen
1. Kies in het hoofdmenu de modus SYSTEM.
2. Druk op 5(RSET).
3. Druk op 1(STUP), en druk daarna op 1(Yes).
4. Druk op Jm om terug te keren naar het hoofdmenu.
Kies nu opnieuw de modus waarin u wilt werken en voer de berekening nogmaals uit terwijl
u controleert wat op het scherm gebeurt.
k Als het toestel blokkeert
Als het toestel blokkeert en het toetsenbord niet meer werkt, kunt u aan de achterzijde van
het toestel op het punt P drukken. Het toestel zal zich dan opnieuw initialiseren. Hierdoor
worden alle standaardinstellingen teruggezet. Zie de Hardwaregebruiksaanwijzing voor
meer details.
Denk erom dat hierdoor alle opgeslagen gegevens zullen worden gewist.
20070201
k Waarschuwing bij te zwakke batterijen
Mocht het volgende scherm verschijnen, schakel dan onmiddellijk de rekenmachine uit en
vervang de batterijen zoals elders vermeld.
Blijft u het toestel verder gebruiken zonder de batterijen te vervangen, dan wordt de
stroomtoevoer automatisch onderbroken om de geheugeninhoud te kunnen bewaren. De
rekenmachine kan dan niet meer opnieuw worden ingeschakeld, en de geheugeninhoud kan
mogelijk beschadigd raken of volledig verloren gaan.
# Er kunnen geen gegevens worden
uitgewisseld wanneer de waarschuwing “low
battery” op het scherm verschijnt.
1-10-2
Als er een probleem is…
20070201
Manuele berekeningen
2-1 Basisberekeningen
2-2 Speciale functies
2-3 De hoekeenheid en weergave van getallen
instellen
2-4 Berekeningen met wetenschappelijke
functies
2-5 Numerieke berekeningen
2-6 Rekenen met complexe getallen
2-7 Berekeningen met gehele getallen in het twee-,
acht-, tien- en zestientallige talstelsel
2-8 Matrixrekenen
2
De invoermodus LINEAR/MATH (pagina 1-3-10)
Tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven, worden alle bewerkingen in dit
hoofdstuk uitgelegd met het toestel op de invoermodus LINEAR ingesteld.
De invoermodus wordt zo nodig aangegeven door de volgende symbolen.
<Math> ... Invoermodus MATH
<Line> .... Invoermodus LINEAR
Hoofdstuk
20070201
2-1-1
Basisberekeningen
2-1 Basisberekeningen
k Rekenkundige berekeningen
Voer rekenkundige bewerkingen in zoals ze geschreven zijn, van links naar rechts.
Gebruik de toets - om het toestandsteken ‘-’ in te voeren.
De bewerkingen worden inwendig berekend met een mantisse met 15 cijfers. Het
eindresultaat wordt afgerond op een mantisse met 10 cijfers vooraleer het op het scherm
verschijnt.
Zoals gebruikelijk hebben vermenigvuldiging en deling voorrang op de optelling en de
aftrekking.
Voorbeeld Bewerking
23 + 4,5 – 53 = –25,5
23+4.5-53w
56 × (–12) ÷ (–2,5) = 268,8
56*-12/-2.5w
(2 + 3) × 10
2
= 500
(2+3)*1E2w*
1
1 + 2 – 3 × 4 ÷ 5 + 6 = 6,6
1+2-3*4/5+6w
100 – (2 + 3) × 4 = 80
100-(2+3)*4w
2 + 3 × (4 + 5) = 29
2+3*(4+5w*
2
(7 – 2) × (8 + 5) = 65
(7-2)(8+5)w*
3
4×5
6
= 0,3
3
10
<Line>
6/(4*5)w*
4
<Math>
$6c4*5w
(1 + 2
i) + (2 + 3 i) = 3 + 5 i (b+c!a(i))+(c+
d!a(i))w
(2 +
i) × (2 – i) = 5 (c+!a(i))*(c-!a(i)
)w
*
1
(2+3)E2 geeft geen juist resultaat.
Voer deze berekening altijd in zoals
hierboven weergegeven.
*
2
De sluithaakjes op het einde (onmiddellijk
vóór de toets w ) mogen worden
weggelaten, hoeveel het er ook zijn.
*
3
Een vermenigvuldigingsteken onmiddellijk vóór
een openingshaakje mag worden weggelaten.
*
4
Dit kan ook ingevoerd worden als 6 / 4 / 5
w.
20070201
2-1-2
Basisberekeningen
*
1
De weergegeven resultaten zijn afgerond op
het aantal vastgelegde decimalen.
k Aantal decimalen, aantal beduidende cijfers, interval voor de
wetenschappelijke schrijfwijze
[SET UP] - [Display] - [Fix] / [Sci] / [Norm]
Zelfs nader er een aantal decimalen of beduidende cijfers zijn vastgelegd, worden de
interne berekeningen nog altijd uitgevoerd met een mantisse met 15 cijfers, en worden
de resultaten nog altijd opgesalgen met een mantisse met 10 cijfers. Gebruik Rnd in het
menu van de numerieke berekeningen (NUM) op pagina 2-4-1 om de resultaten op te
slaan met het vastgelegde aantal decimalen of beduidende cijfers.
De instelling van het aantal decimalen (Fix) of het aantal beduidende cijfers (Sci) blijven
gelden zolang u ze niet wijzigt of totdat u de instelling voor de wetenschappelijke
weergave (Norm) wijzigt.
Voorbeeld 100 ÷ 6 = 16,66666666...
Voorwaarde Bewerking Scherm
100/6w
16.66666667
4 decimalen
!m(SET UP) f (of c 12 keer)
1(Fix)ewJw
16.6667
5 beduidende cijfers
!m(SET UP) f (of c 12 keer)
2(Sci)fwJw
1.6667
E
+01
Opnieuw naar de
standaardinstelling
!m(SET UP) f (of c 12 keer)
3(Norm) Jw
16.66666667
*
1
*
1
*
1
*
1
20070201
Voorbeeld 200 ÷ 7 × 14 = 400
Voorwaarde Invoer Weergave
200/7*14w
400
3 decimalen
!m(SET UP) f (of c 12 keer)
1(Fix)dwJw
400.000
De berekening gaat verder
rekening houdend met het
tussenresultaat met een
mantisse met 10 cijfers
200/7w
*
14w
28.571
Ans ×
I
400.000
Wordt dezelfde berekening gemaakt met een vastgelegd aantal cijfers, dan krijgt u:
200/7w
28.571
Het tussenresultaat wordt
ook afgerond op het aantal
vastgelegde decimalen in het
confi guratiescherm.
K6(g)4(NUM)4(Rnd)w
*
14w
28.571
Ans ×
I
399.994
200/7w
28.571
U kunt ook het aantal
decimalen opgeven om
interne waarden af te
ronden voor een specifi eke
berekening.*
1
(Voorbeeld: Afronden op
twee decimalen)
6(RndFi)!-(Ans),2)
w
*
14w
RndFix(Ans,2)
28.570
Ans ×
I
399.980
k Voorrangsregels bij berekeningen
Deze rekenmachine gebruikt echte logische algebra bij het rekenen en volgt daarbij dus de
volgende voorrangsregeling:
1 Functies van Type A
Transformatie van coördinaten Pol (
x, y), Rec ( r,
θ
)
Berekening van een afgeleid getal, van een tweede afgeleide, van een integraal, van een
sommatie ( Σ )
d/dx, d
2
/dx
2
, dx, Σ , Mat, Solve, FMin, FMax, List Mat, Seq, Min, Max, Median, Mean,
Augment, Mat List, P(, Q(, R(, t(, List, RndFix, log ab
Samengestelde functies*
2
fn, Yn, rn, Xtn, Ytn, Xn
2-1-3
Basisberekeningen
*
1
Geef 10 op voor het aantal beduidende cijfers
om afronden uit te schakelen.
*
2
U kunt de inhoud van meerdere
functietoetsgeheugens (fn) of grafi ekgeheugens
(Yn, rn, Xtn, Ytn, Xn) combineren in
samengestelde functies. Als u bijvoorbeeld
fn1(fn2) opgeeft, krijgt u de samengestelde
functie fn1
°
fn2 (zie pagina 5-3-3).
Een samengestelde functie kan uit maximaal vijf
functies bestaan.
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ), van
een extremum (maximum/minimum), van een
nulpunt (Solve), RndFix of log ab gebruiken als
term van de berekening van een RndFix.
20070201
2-1-4
Basisberekeningen
2 Functies van Type B (= eerst getal, dan functie).
x
2
, x
–1
, x ! , 60-delige graden: ° ’ ”, ingenieurssymbolen ENG, hoekeenheid °,
r
,
g
3 Machten, wortels ^( x
y
),
x
'
4 Gebroken getallen
a
b
/
c
5 Vermenigvuldiging met weglating van het teken vóór π , of vóór een naam van een
geheugen of variabele: 2 π , 5A, etc.
6 Functies van Type C (= eerst functie, dan getal).
' ,
3
' , log, In, e
x
, 10
x
, sin, cos, tan, sin
–1
, cos
–1
, tan
–1
, sinh, cosh, tanh, sinh
–1
, cosh
–1
,
tanh
–1
, (–), d, h, b, o, Neg, Not, Det, Trn, Dim, Identity, Ref, Rref, Sum, Prod, Cuml,
Percent, AList, Abs, Int, Frac, Intg, Arg, Conjg, ReP, ImP
7 Vermenigvuldiging met weglating van het teken vóór functies van Type A, functies van
Type C en haakjes
2 '3 , A log2, etc.
8 Permutatie, combinatie n P r , n C r ,
9 × , ÷
0 +,
! Relationele operatoren =, , >, <, ,
@ And (logische operator), and (logische bewerking)
# Or (logische operator), or, xor, xnor (logische bewerking)
Voorbeeld 2 + 3 × (log sin2 π
2
+ 6,8) = 22,07101691 (hoekeenheid = Rad)
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
5
6
# Meerdere functies met dezelfde
voorrangsregeling in serie gebruikt, worden
van rechts naar links uitgerekend.
e
x
In 120 e
x
{In( 120 )}
Zo niet, wordt de berekening van links naar
rechts uitgevoerd.
# Samengestelde functies worden van rechts naar
links uitgevoerd.
# Wat tussen haakjes staat heeft de grootste
voorrang.
20080201
20070201
2-1-5
Basisberekeningen
# Als een foutmelding verschijnt, zijn de meeste
toetsen van de rekenmachine niet meer
actief.
Druk op J om de foutmelding en de fout te
wissen (zie pagina 1-3-5).
# In de tabel met foutmeldingen op pagina α -1-1
vindt u meer informatie over andere fouten.
k Vermenigvuldigen zonder vermenigvuldigingsteken
In alle volgende bewerkingen mag het vermenigvuldigingsteken ( × ) worden weggelaten.
Vóór functies van Type A ( 1 op pagina 2-1-3) en functies van Type C ( 6 op pagina
2-1-4), behalve het toestandsteken ‘-’
Voorbeeld 2sin30, 10log1.2, 2 '3, 2Pol(5, 12), etc.
Vóór constanten, namen van een variabele/geheugen
Voorbeeld 2 π , 2AB, 3Ans, 3Y
1, etc.
Vóór een openingshaakje
Voorbeeld 3(5 + 6), (A + 1)(B – 1), etc.
k Overschrijding van de geheugencapaciteit en fouten
Het overschrijden van het toegelaten getalinterval bij een invoer of een berekening, of een
poging om een niet-toegelaten waarde in te voeren, laat een foutmelding op het scherm
verschijnen. Als dat gebeurt, is elke andere handeling onmogelijk. De volgende handelingen
veroorzaken een foutmelding.
Als een tussen- of eindresultaat of een getal moet opgeslagen worden buiten
± 9,999999999 × 10
99
(Ma ERROR).
Als een waarde buiten het bereik van de gebruikte wetenschappelijke functie wordt
ingevoerd (Ma ERROR).
Als tijdens een statistische bewerking een onmogelijke handeling wordt verlangd (Ma
ERROR). Bijvoorbeeld als u probeert 1VAR te berekenen zonder dat er gegevens zijn
ingevoerd.
• Als er een ongeldig gegevenstype wordt opgegeven voor het argument van een
wetenschappelijke functie (Ma ERROR).
Als de geheugenruimte van het stapelgeheugen voor de getallen of voor de commando’s te
klein is (Stack ERROR). Bijvoorbeeld 25 maal (, gevolgd door 2 + 3 * 4 w.
Als u probeert een berekening uit te voeren met een niet-toegelaten formule (Syntax
ERROR). Bijvoorbeeld 5 ** 3 w.
20070201
Als u probeert een berekening uit te voeren waardoor de geheugencapaciteit wordt
overschreden (Memory ERROR).
Als er een commando wordt gebruikt dat een argument nodig heeft, zonder dat er een
argument wordt ingevoerd (Argument ERROR).
Als u probeert een niet-toegelaten dimensie te gebruiken bij berekeningen met matrices
(Dimension ERROR).
• Als u in de modus REAL probeert een berekening uit te voeren die een resultaat met een
complex getal geeft. Merk op dat “Real” wordt geselecteerd voor de instelling Complex
Mode in het confi guratiescherm (Non-Real ERROR).
k Geheugencapaciteit
Elke keer als u op een toets drukt in de invoermodus LINEAR, worden één byte of twee bytes
geheugenruimte gebruikt. Voor de volgende functies is één byte nodig: b, c, d, sin, cos,
tan, log, In, ', en π . Er zijn ook functies die twee bytes geheugenruimte gebruiken, zoals
d/dx(, Mat, Xmin, If, For, Return, DrawGraph, SortA(, PxIOn, Sum, en a
n
+1
.
Meer informatie over het aantal vereiste bytes geheugenruimte voor elke functie in de
invoermodus MATH vindt u op pagina 1-3-11.
2-1-6
Basisberekeningen
# Als u getallen of commando’s invoert, dan
beginnen die vanaf links op het scherm te
verschijnen. Resultaten worden echter aan
de rechterkant weergegeven.
# In- en uitgevoerde getallen kunnen geschreven
worden met hoogstens 15 cijfers voor de
mantisse en 2 cijfers voor de exponent.
Inwendig rekent het toestel met een mantisse
van 15 cijfers en een exponent van 2 cijfers.
20070201
2-2 Speciale functies
k Berekeningen met variabelen
Voorbeeld Invoer Weergave
193.2aav(A)w
193.2
193,2 ÷ 23 = 8,4
av(A)/23w
8.4
193,2 ÷ 28 = 6,9
av(A)/28w
6.9
k Geheugen
u Variabelen (alfa-geheugen)
Dit toestel kan in 28 variabelen getallen opslaan om ze in berekeningen te gebruiken. Deze
variabelen worden benoemd met de letters A tot Z, plus de letters r en
θ
. In de variabelen
kunnen getallen worden opgeslagen die (in wetenschappelijke schrijfwijze) een mantisse
hebben met ten hoogste 15 cijfers en een exponent met ten hoogste 2 cijfers.
u Waarde aan een variabele toekennen
[waarde] a [naam van de variabele] w
Voorbeeld 1 Ken 123 toe aan de variabele A
Abcdaav(A)w
Voorbeeld 2 Voeg 456 toe aan de variabele A en sla het resultaat op in de
variabele B
Aav(A)+efga
al(B)w
2-2-1
Speciale functies
# De inhoud van de variabelen blijft ook
behouden als u het toestel uitschakelt.
20070201
u De inhoud van een variabele weergeven
Voorbeeld Geef de inhoud van de variabele A weer
Aav(A)w
u De inhoud van een variabele wissen
Voorbeeld Wis (de inhoud) van de variabele A
Aaaav(A)w
u Dezelfde waarde toekennen aan meer dan één variabele
[waarde] a [naam van de eerste variabele*
1
]a3(~) [naam van de
laatste variabele*
1
]w
Voorbeeld Ken de waarde 10 toe aan de variabelen A tot F
Abaaav(A)
a3(~)at(F)w
u Geheugen van de functietoets [OPTN]-[FMEM]
De geheugens die aan de functietoetsen (f
1
~f
20
) gekoppeld zijn, dienen om vaak
terugkerende uitdrukkingen op te slaan, zodat u ze met één toetsindruk opnieuw kunt
invoeren. Voor langdurige opslag is het raadzaam de modus GRAPH te gebruiken voor
uitdrukkingen en de modus PRGM voor programma’s.
• { STO }/{RCL}/{fn}/{SEE} ... {slaat een uitdrukking op}/{roept een uitdrukking op}/{voert
een uitdrukking in een bewerking in}/{lijst van de opgeslagen uitdrukkingen}
2-2-2
Speciale functies
*
1
U mag “ r” of
θ
niet gebruiken als naam voor
een variabele.
20070201
u Een uitdrukking opslaan
Voorbeeld Sla de uitdrukking (A+B) (A–B) op in het geheugen van de functietoets
1
(av(A)+al(B))
(av(A)-al(B))
K6(g)6(g)3(FMEM)
1(STO) bw
JJJ
u Een uitdrukking oproepen
Voorbeeld Roep de uitdrukking opgeslagen in het geheugen van functietoets 1
opnieuw op
K6(g)6(g)3(FMEM)
2(RCL)bw
u Een uitdrukking als variabele oproepen
daav(A)w
baal(B)w
K6(g)6(g)3(FMEM)3(fn)
b+cw
u De lijst met de opgeslagen uitdrukkingen weergeven
K6(g)6(g)3(FMEM)
4(SEE)
2-2-3
Speciale functies
# Is er reeds een uitdrukking opgeslagen in
het geheugen van een functietoets en kent
u opnieuw een uitdrukking toe aan datzelfde
geheugen, dan wordt de oude uitdrukking
gewist en de nieuwe opgeslagen.
# De opgeroepen functie verschijnt op de plaats
waar de cursor zich bevond.
20070201
2-2-4
Speciale functies
u Een uitdrukking wissen
Voorbeeld Wis de inhoud van het geheugen met functietoets 1
AK6(g)6(g)3(FMEM)
1(STO) bw
In feite slaat u een nieuwe uitdrukking op, maar omdat er geen uitdrukking op het scherm
staat, wordt het geheugen met leegte overschreven.
u Over het gebruik van de geheugens van de functietoetsen
Voorbeeld Sla x
3
+ 1, x
2
+ x op in functietoetsgeheugens, teken dan de grafi ek met
de functie met voorschrift:
y = x
3
+ x
2
+ x + 1
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = – 4, Xmax = 4, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 1
!m(SET UP) ccc1(Y=)J
AvMd+bK6(g)6(g)3(FMEM)1(STO) bw(bewaart (
x
3
+ 1))
JAvx+v1(STO) cw(bewaart (
x
2
+ x))
JA!4(SKTCH)1(Cls)w
5(GRPH)1(Y=)
K6(g)6(g)3(FMEM)3(fn)b+
3(fn)cw
Meer informatie over het maken van grafi eken vindt u in “5. Grafi eken maken”.
# U kunt ook a gebruiken om een functie in
het functietoetsgeheugen in een programma
op te slaan.
In dit geval moet u de functie tussen dubbele
aanhalingstekens plaatsen.
20070201
k Functie voor het laatste resultaat
Deze functie slaat telkens u drukt op w het laatste resultaat op in het geheugen voor het
laatste resultaat (Answer), tenzij er een foutmelding verschijnt wanneer u drukt op w. Het
resultaat wordt opgeslagen in het geheugen voor het laatste resultaat.
u Het laatste resultaat opnieuw gebruiken in een berekening
Voorbeeld 123 + 456 = 579
789 – 579 = 210
Abcd+efgw
hij-!-(Ans)w
Tijdens de invoermodus MATH, wordt het laatste resultaatgeheugen bij elke berekening
ververst. Merk echter op dat de oproepbewerking voor de inhoud van het laatste
resultaatgeheugen afwijkt van de bewerking die gebruikt wordt bij de invoermodus
LINEAR. Zie de “Geschiedenisfunctie” (pagina 2-2-6) voor nadere details.
k Verder rekenen na een tussenresultaat
Het toestel geeft u de mogelijkheid om op een eenvoudige manier een tussenresultaat te
berekenen en dan verder te gaan.
Voorbeeld 1 ÷ 3 =
1 ÷ 3 × 3 =
Ab/dw
(en dan verder) *dw
Deze werkwijze kan ook worden toegepast met functies van Type B (
x
2
, x
–1
, x!, pagina
2-1-4), +, –, ^( x
y
),
x
', ° ’ ”, etc.
2-2-5
Speciale functies
# In het geheugen voor het laatste resultaat
kan een getal worden opgeslagen met een
mantisse met 15 cijfers en een exponent met
2 cijfers.
# In het geheugen voor het laatste resultaat
kunt u alleen getallen en resultaten opslaan.
# Het geheugen voor het laatste resultaat wordt
niet gewist als de toets A wordt ingedrukt of
als het toestel wordt uitgezet.
# Wanneer “Linear” als invoermodus is
geselecteerd, verandert het geheugen voor
het laatste resultaat niet door een bewerking
die waarden toekent aan het alpha-geheugen
(zoals: faav(A)w).
20070201
2-2-6
Speciale functies
k Geschiedenisfunctie
De geschiedenisfunctie bewaart de geschiedenis van rekenuitdrukkingen en resultaten
van de invoermodus MATH. Er worden maximaal 30 paar rekenuitdrukkingen en resultaten
bewaard.
b+cw
*cw
U kunt de rekenuitdrukkingen die bewaard worden door de geschiedenisfunctie ook
bewerken en opnieuw laten berekenen. Hierdoor worden alle uitdrukkingen opnieuw
berekend, te beginnen met de bewerkte uitdrukking.
Voorbeeld Om “1+2” naar “1+3” te veranderen en de berekening opnieuw uit te
voeren.
Voer de volgende bewerking uit a.h.v. het bovenstaande voorbeeld.
ffffdDdw
# De waarde die opgeslagen is in het laatste
resultaatgeheugen hangt altijd af van
het resultaat dat verkregen werd a.h.v.
de laatst uitgevoerde bewerking. Als de
geschiedenisinhoud bewerkingen omvat die
het laatste resultaatgeheugen gebruiken,
kan het bewerken van een berekening
invloed hebben op de waarde in het laatste
resultaatgeheugen die gebruikt wordt in
navolgende berekeningen.
- Als er een serie berekeningen is die het laatste
resultaatgeheugen gebruiken met inbegrip van
de resultaten van de vorige berekening in de
volgende berekening, dan zal het bewerken van
een berekening invloed hebben op de resultaten
van all andere berekeningen die er op volgen.
- Als de inhoud van het laatste resultaatgeheugen
deel uitmaakt van de eerste berekening van
de geschiedenis, is de inhoud van het laatste
resultaatgeheugen “0” omdat er geen berekening
bestaat voor de eerste in de geschiedenis.
20070201
k Stapelgeheugens
Het toestel gebruikt geheugenblokken die de stapelgeheugens, genoemd worden om tijdens
het rekenen getallen en commando’s op te slaan. Het stapelgeheugen voor de getalwaarden
heeft 10 niveaus, dat voor de commando’s heeft er 26, en dat voor de subprogramma’s
heeft er ook 10. Het kan zijn dat een formule zo complex is dat ze de capaciteit van
het stapelgeheugen voor de getalwaarden of commando’s te boven gaat, of dat u een
subprogramma uitvoert dat de capaciteit van het stapelgeheugen voor de subprogramma’s
overschrijdt.
Voorbeeld
1
2
3
4
5
b
c
d
e
f
g
h
2
3
4
5
4
×
(
(
+
×
(
+
...
...
Geheugenstapel met
numerieke waarden
Geheugenstapel met
commando’s
1
2
3
4
5
b
c
d
e
f
g
h
2
3
4
5
4
×
(
(
+
×
(
+
...
...
Geheugenstapel met
numerieke waarden
Geheugenstapel met
commando’s
2-2-7
Special Functions
# De bewerkingen worden uitgevoerd op basis
van de voorrangsregels. Als de berekening
gemaakt is, wordt het stapelgeheugen
gewist.
# Complexe getallen hebben twee niveaus van
het stapelgeheugen voor de getallen nodig.
# Functies die twee bytes geheugenruimte
gebruiken, hebben ook twee niveaus van het
stapelgeheugen voor de commando’s nodig.
20070201
k Gebruik van meervoudige instructies
Meervoudige instructies vormt u door enkelvoudige instructies in een sequentie aan elkaar
te koppelen. Meervoudige instructies kunt u zowel bij manuele als bij geprogrammeerde
berekeningen gebruiken. Er zijn twee mogelijkheden om enkelvoudige instructies aan elkaar
te koppelen.
• Dubbelpunt (:)
De instructies die door een dubbelpunt gekoppeld zijn, worden – zonder onderbreking
– berekend van links naar rechts.
• Pauze-commando ( ^)
Telkens als de berekeningen het einde van een instructie gevolgd door een pauze-
commando bereiken, stopt de berekening en verschijnt het tot dan toe berekende
tussenresultaat op het scherm. Druk op w om de berekening voort te zetten.
Voorbeeld 6,9 × 123 = 848,7
123 ÷ 3,2 = 38,4375
Abcdaav(A)
!J(PRGM)6(g)5(:)g.j
*av(A)!J(PRGM)5(^)
av(A)/d.cw
w
2-2-8
Speciale functies
# U mag geen meervoudige instructie maken
waarin het resultaat van een vorige instructie
onmiddellijk gebruikt wordt.
Voorbeeld: 123 × 456: × 5
Onmogelijk
20070201
2-3 De hoekeenheid en weergave van getallen
instellen
Voordat u aan een berekening begint, moet u de gewenste hoekeenheid en weergave van
getallen opgeven in het scherm Setup.
k De hoekeenheid instellen [SET UP] - [Angle]
1. Open het confi guratiescherm en klik “Angle” aan.
2. Druk op de functietoets die de gewenste hoekeenheid oproept. Druk daarna op J.
• { Deg}/{Rad}/{Gra} ... {zestigdelige graden}/{radialen}{honderddelige graden}
De relatie tussen zestigdelige graden, radialen en honderddelige graden is de
volgende.
360° = 2 π radialen = 400 gr
90° = π /2 radialen = 100 gr
k De weergave van getallen instellen [SET UP] - [Display]
1. Open het confi guratiescherm en klik “Display” aan.
2. Druk op de functietoets die de gewenste weergave oproept. Druk daarna op J.
• { Fix}/{Sci}/{Norm}/{Eng} ... {vast aantal decimalen}/{aantal beduidende cijfers}/
{norm voor de wetenschappelijke schrijfwijze}/{ingenieursnotatie}
u Het aantal cijfers na de komma instellen (Fix)
Voorbeeld Kies voor twee cijfers na de komma
1(Fix)cw
Druk op de functietoets die onder het gewenste
aantal staat (
n = 0 tot 9).
2-3-1
De hoekeenheid en weergave van de getallen instellen
# De resultaten worden afgerond op het
gekozen aantal decimalen.
20071001
20070201
u Het aantal beduidende cijfers aanduiden (Sci)
Voorbeeld Kies voor drie beduidende cijfers
2(Sci)dw
Druk op de functietoets die onder het gewenste
aantal staat (
n = 0 tot 9).
Het cijfer 0 staat hier voor 10 beduidende
cijfers.
u De intervalgrenzen van de wetenschappelijke schrijfwijze instellen
(Norm 1/Norm 2)
Druk op 3(Norm) om van de ene begrenzing naar de andere over te gaan.
Norm 1: 10
–2
(0,01)>| x|, | x| >10
10
Norm 2: 10
–9
(0,000000001)>|x|, | x| >10
10
Ab/caaw (Norm 1)
(Norm 2)
u De weergave in ingenieursnotatie instellen (Eng)
Druk op 4(Eng) om van de ene notatie naar de andere over te gaan (normale notatie
– ingenieursnotatie). Is de ingenieursnotatie ingesteld, dan verschijnt op het scherm de
aanduiding “/E”.
De volgende symbolen worden gebruikt voor de ingenieursnotatie:
2.000 (= 2 × 10
3
) 2k.
E (Exa)
× 10
18
m (milli)
× 10
–3
P (Peta)
× 10
15
μ (micro) × 10
–6
T (Tera)
× 10
12
n (nano)
× 10
–9
G (Giga)
× 10
9
p (pico)
× 10
–12
M (Mega)
× 10
6
f (femto)
× 10
–15
k (kilo)
× 10
3
2-3-2
De hoekeenheid en weergave van de getallen instellen
# De resultaten worden afgerond op het
gekozen aantal beduidende cijfers.
# Is de ingenieursnotatie gebruikt, dan zorgt het
toestel er automatisch voor (door een gepast
symbool te kiezen) dat de mantisse een getal is
tussen 1 en 1000.
20071001
20070201
2-4 Berekeningen met wetenschappelijke
functies
k Menu’s met wetenschappelijke functies
Dit toestel bevat vijf menu’s om toegang te krijgen tot wetenschappelijke functies die niet op
het klavier zijn aangeduid.
De inhoud van deze menu’s hangt af van de modus waarin dit vanuit het hoofdmenu wordt
opgeroepen voordat u op K drukt. De volgende voorbeelden behandelen de menu’s die
verschijnen in de modus RUN
MAT .
u Hyperbolische functies (HYP) [OPTN]-[HYP]
• { sinh}/{cosh}/{tanh} ... {sinus}/{cosinus}/{tangens}hyperbolicus
• { sinh
–1
}/{cosh
–1
}/{tanh
–1
} ... inverse van {sinus}/{cosinus}/{tangens} hyperbolicus
u Combinatie- en kansberekeningen (PROB) [OPTN]-[PROB]
• {
x!} ... {faculteit}
• {
nPr}/{nCr} ... {permutatie}/{combinatie}
• { Ran#}... {pseudo-toevalsgetal in het interval (0 tot 1)}
• { P(}/{Q(}/{R(} ... kanswaarde {P(
t)}/{Q(t)}/{R(t)}
• {
t(} ... {gestandaardiseerde waarde van t(x)}
u Numerieke functies (NUM) [OPTN]-[NUM]
• { Abs} ... {om de absolute waarde van een getal te krijgen}
• { Int}/{Frac} ... om het {geheel deel}/{decimaal deel} van een getal te krijgen.
• { Rnd} ... {het getal afronden voor interne berekeningen tot 10 beduidende cijfers (volgens
het getal in het geheugen voor het laatste resultaat), of op het opgegeven aantal
decimalen (Fix) en beduidende cijfers (Sci)}
• { Intg} ... {het grootste geheel getal te krijgen dat niet groter is dan het opgegeven getal}
• { RndFi} ... {het getal afronden voor interne berekeningen binnen het opgegeven interval
(0~9) (zie pagina 2-1-3).}
2-4-1
Berekeningen met wetenschappelijke functies
20070201
*
1
De menuoptie {
° ’
} verschijnt alleen als
er een resultaat wordt weergegeven op het
scherm.
*
2
De menuopties {ENG} en {ENG}
verschijnen alleen als er een resultaat wordt
weergegeven op het scherm.
u Hoekeenheden, het gebruik van zestigdelige graden, omzetting van
coördinaten (ANGL)
[OPTN]-[ANGL]
• { °}/{r}/{g} ... invoer van een hoekgrootte in {zestigdelige graden}/{radialen}/
{honderddelige graden} als het toestel er niet is voor ingesteld
• { ° ’} ... {invoer van graden, minuten en seconden van een hoekgrootte in zestigdelige
graden}
• {
° ’
} ... {omzetting van een decimale zestigdelige hoekgrootte in graden, minuten en
seconden}*
1
• { Pol( }/{Rec(} ... om {cartesische coördinaten}/{poolcoördinaten} om te zetten in
{poolcoördinaten}/{cartesische coördinaten}
• { 'DMS} ... {omzetting van een decimale zestigdelige hoekgrootte in graden, minuten en
seconden}
u Berekeningen in ingenieursnotatie (ESYM) [OPTN]-[ESYM]
• { m}/{
}/{n}/{p}/{f} ... {milli (10
–3
)}/{micro (10
–6
)}/{nano (10
–9
)}/{pico (10
–12
)}/{femto (10
–15
)}
• { k}/{M}/{G}/{T}/{P}/{E} ... {kilo (10
3
)}/{mega (10
6
)}/{giga (10
9
)}/{tera (10
12
)}/{peta (10
15
)}/
{exa (10
18
)}
• { ENG}/{ENG} ... verplaatst de (decimale) komma in het weergegeven getal drie cijfers
naar {links}/{rechts} en {vermindert}/{vermeerdert} de exponent met drie. *
2
Wordt ondertussen de ingenieursnotatie gebruikt, dan verandert het
ingenieurssymbool ook.
2-4-2
Berekeningen met wetenschappelijke functies
# Verwisselen ENG/ENG is niet mogelijk voor de
resultaten van de volgende berekeningen.
- Resultaat van de ingevoerde matrixberekening in
de invoermodus MATH
- Resultaat van de ingevoerde lijstberekening in de
invoermodus MATH
20070201
k Hoekeenheden
Om de hoekeenheid te veranderen drukt u eerst op K6(g)5(ANGL). Selecteer in
het menu met functietoetsen dat verschijnt “
°
”, “r”, of “g”.
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
Zet 4,25 rad om in zestigdelige
graden: 243,5070629
!m(SET UP) cccccc1(Deg)J
4.25K6(g)5(ANGL)2(r)w
47,3° + 82,5rad = 4774,20181°
47.3+82.5K6(g)5(ANGL)2(r)w
2°20´30˝ + 39´30˝ = 3°00´00˝
2K6(g)5(ANGL)4(° ’ ”) 204(° ’ ”) 30
4(° ’ ”) +04(° ’ ”) 394(° ’ ”) 304(° ’ ”) w
5(
° ’
)
2,255° = 2°15´18˝
2.255K6(g)5(ANGL)6(g)3('DMS)w
2-4-3
Berekeningen met wetenschappelijke functies
# De ingestelde hoekeenheid blijft behouden
totdat u die opnieuw verandert. De instelling
verandert dus ook niet als u het toestel
uitschakelt.
20070201
k Goniometrische en cyclometrische functies
Stel eerst de gewenste hoekeenheid in voordat u aan berekeningen met goniometrische
en cyclometrische functies begint.
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Operation
sin 63° = 0,8910065242
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)J
s63w
cos (
π
3
rad) = 0,5
!m(SET UP) cccccc
2(Rad)J
<Line>
c(!E(π )/3)w
<Math>
c$!E(π )c3w
tan (– 35gra) = – 0,6128007881
!m(SET UP) cccccc
3(Gra) J
t-35w
2
sin 45° × cos 65° = 0,5976724775
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)J
2*s45*c65w*
1
cosec 30° =
sin30°
1
= 2
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)J
<Line>
1/s30w
<Math>
$1cs30w
sin
–1
0,5 = 30°
(x wanner sin x = 0,5)
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)J
!s(sin
–1
)0.5*
2
w
π
(90° = ––– radialen = 100 gr)
2
π
(90° = ––– radialen = 100 gr)
2
2-4-4
Berekeningen met wetenschappelijke functies
*
1
* mag worden weggelaten.
*
2
De invoer van het cijfer 0 is hier niet nodig.
20070201
k Logaritmische en exponentiële functies
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
log 1,23 (log
10
1,23) = 0,08990511144
l1.23w
log
2
8 = 3 <Line>
K4(CALC)6(g)4(log
a
b)2,8)w
<Math>
4(MATH) 2(log
a
b) 2e8w
In 90 (log
e
90) = 4,49980967
I90w
10
1,23
= 16,98243652
(om de 10-tallige antilogaritme van 1,23
te krijgen)
!l(10
x
)1.23w
e
4,5
= 90,0171313
(om de natuurlijke antilogaritme van 4,5
te krijgen)
!I(e
x
)4.5w
(–3)
4
= (–3) × (–3) × (–3) × (–3) = 81
(-3)M4w
–3
4
= –(3 × 3 × 3 × 3) = –81
-3M4w
7
123 (= 123
1
7
) = 1,988647795
<Line>
7!M(
x
')123w
<Math>
!M(
x
')7e123w
2 + 3 ×
3
64 – 4 = 10
<Line>
2+3*3!M(
x
')64-4w*
1
<Math>
2+3*!M(
x
')3e64e-4w
2-4-5
Berekeningen met wetenschappelijke functies
*
1
^ ( x
y
) en
x
' hebben voorrang op de
vermenigvuldiging en de deling.
# U mag kunt geen formule voor de berekening
van een eerste of een tweede afgeleide, van
een bepaalde integraal, van een sommatie
(Σ ), van een extremum (maximum/minimum),
van een nulpunt (Solve), RndFix of log ab
gebruiken als term in een log ab-berekening.
# In de invoermodus LINEAR en MATH krijgt
u verschillende resultaten wanneer twee of
meer machten in serie worden ingevoerd,
bijvoorbeeld: 2 M3M2.
Invoermodus LINEAR: 2^3^2 = 64
Invoermodus MATH:
= 512
Dat komt doordat de modus MATH de hierboven
vermelde invoer inwendig verwerkt als:
2^(3^(2)).
20070201
k Hyperbolische en inverse hyperbolische functies
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
sinh 3,6 = 18,28545536
K6(g)2(HYP)1(sinh)3.6w
cosh 1,5 – sinh 1,5
= 0,2231301601
= e
–1,5
(Display: –1.5)
(voorbeeld van cosh
x ± sinh x = e
±
x
)
K6(g)2(HYP)2(cosh)1.5-
1(sinh)1.5w
I!-(Ans)w
cosh
–1
20
15
= 0,7953654612
<Line>
K6(g)2(HYP)5(cosh
–1
)(20/15)w
<Math>
K6(g)2(HYP)5(cosh
–1
)$20c15w
Bepaal
x als
tanh 4 x = 0,88
x =
tanh
–1
0,88
4
= 0,3439419141
<Line>
K6(g)2(HYP)6(tanh
–1
)0.88/4w
<Math>
$K6(g)2(HYP)6(tanh
–1
)0.88c4w
2-4-6
Berekeningen met wetenschappelijke functies
20070201
k Andere functies
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
'2 + '5 = 3,65028154
!x(')2+!x(')5w
(3 + i) = 1,755317302
+0,2848487846
i
<Line>
!x(')(d+!a(i))w
<Math>
!x(')d+!a(i)w
(–3)
2
= (–3) × (–3) = 9
(-3)xw
–3
2
= –(3 × 3) = –9
-3xw
1
–––––– = 12
1 1
–– – ––
3 4
<Line>
(3!)(
x
–1
)-4!)(x
–1
))!)(x
–1
)w
<Math>
$1c$1c3e-$1c4w
8! (= 1 × 2 × 3 × .... × 8)
= 40320
8K6(g)3(PROB) 1(
x!)w
3
36 × 42 ×49 = 42 <Line>
!((
3
')(36*42*49)w
<Math>
!((
3
')36*42*49w
Genereren van een toevalsgetal
the common logarithm of
3
4
?
|
log
3
4
|
= 0,1249387366
<Line>
K6(g)4(NUM)1(Abs)l(3/4)w
<Math>
4(MATH) 3(Abs)l$3c4w
Bereken het geheel deel van
– 3,5? – 3
K6(g)4(NUM)2(Int)-3.5w
Bereken het decimaal deel van
– 3,5? – 0,5
K6(g)4(NUM)3(Frac) -3.5w
Bereken het grootste geheel
getal dat niet groter is dan
– 3,5? – 4
K6(g)4(NUM)5(Intg)-3.5w
2-4-7
Berekeningen met wetenschappelijke functies
20070201
k Genereren van toevalsgetallen (Ran#)
Deze functie genereert een echt toevalsgetal of sequentieel toevalsgetal van 10 cijfers dat
groter is dan nul en kleiner dan 1.
Als u geen argument opgeeft, wordt een echt toevalsgetal gegenereerd.
Voorbeeld Invoer
Ran# (Genereert een toevalsgetal)
K6(g)3(PROB) 4(Ran#)w
(Telkens als u drukt op w wordt een nieuw
toevalsgetal gemaakt)
w
w
Als u een argument van 1 tot 9 opgeeft, worden de toevalsgetallen op basis van deze rij
gemaakt.
Als u een argument van 0 opgeeft, wordt de rij opnieuw ingesteld.*
1
Voorbeeld Invoer
Ran# 1 (Genereert het eerste toevalsgetal in rij 1)
(Genereert het tweede toevalsgetal in rij 1)
K6(g)3(PROB)
4(Ran#)bw
w
Ran# 0 (Om de rij opnieuw in te stellen)
Ran# 1 (Genereert het eerste toevalsgetal in rij 1)
4(Ran#)aw
4(Ran#)bw
2-4-8
Berekeningen met wetenschappelijke functies
*
1
Als u verandert in een andere rij of een
toevalsgetal genereert (zonder argument),
wordt de rij geïnitialiseerd.
20070201
2-4-9
Berekeningen met wetenschappelijke functies
k Omzetting van coördinaten
u Cartesische coördinaten u Poolcoördinaten
Met poolcoördinaten kunt u Ƨ berekenen en weergaven in een interval van
–180°< Ƨ < 180° (radialen en honderddelige graden hebben hetzelfde interval).
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
Bereken r en Ƨ° wanneer x = 14 en y = 20,7
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)J
K6(g)5(ANGL)6(g)1(Pol()
14,20.7)wJ
Bereken x en y wanneer r = 25 en Ƨ = 56°
2(Rec()25,56)w
1 24,98924,98979792 (r)
2 55,928 55,92839019 ( )
θ
1 24,98924,98979792 (r)
2 55,928 55,92839019 ( )
θ
1 13,97913,97982259 (x)
2 20,725 20,72593931 (y)
1 13,97913,97982259 (x)
2 20,725 20,72593931 (y)
20070201
2-4-10
Berekeningen met wetenschappelijke functies
k Permutatie en combinatie
u Permutatie u Combinatie
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld 1 Bereken het aantal manieren om 4 uit 10 elementen te kiezen, in
volgorde en zonder herhaling
Formule Invoer
10P4 = 5040
10K6(g)3(PROB) 2(nPr)4w
Voorbeeld 2 Bereken het aantal manieren om 4 uit 10 elementen te kiezen, niet in
volgorde en zonder herhaling
Formule Invoer
10C4 = 210
10K6(g)3(PROB) 3(
nCr)4w
k Breuken
Breuken invoeren afhankelijk van de momenteel geselecteerde invoermodus.
Onechte breuk Gemengde breuk
Invoermudus MATH
Invoermudus
LINEAR
Noemer Teller
Integerdeel Teller
Noemer
Meer informatie over de invoermodus MATH vindt u onder “Bewerkingen invoeren in de
invoermodus MATH” op pagina 1-3-10.
Bewerkingen met breuken worden altijd herleid voordat ze worden weergegeven.
n
!
n
!
n
P
r
=
n
C
r
=
(
n
r
)!
r
!(
n
r
)!
n
!
n
!
n
P
r
=
n
C
r
=
(
n
r
)!
r
!(
n
r
)!
7
3
1
3
2
7 { 32 { 1 { 3
($7c3)(1$(()2e1c3)
(7$3)(2$1$3)
7
3
1
3
2
7 { 32 { 1 { 3
($7c3)(1$(()2e1c3)
(7$3)(2$1$3)
20070201
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
2 1 73
–– + 3 –– = ––
5 4 20
<Math>
$2c5e+!$(&)3e1c4w
<Line>
2$5+3$1$4w
1 1
––––– + ––––
2578 4572
= 6,066202547 × 10
–4
*
1
<Math>
$1c2578e+$1c4572w
<Line>
1$2578+1$4572w
1
––
2
× 0,5 = 0,25*
2
<Math>
$1c2e*.5w
<Line>
1$2*.5w
1,5 + 2,3 i =
3 23
––
+–
i
2 10
1.5+2.3!a(i)w
MM*
3
1 12
–––––– =
––
1 1 7
–– + ––
3 4
<Math>
$1c$1c3e+$1c4w
<Line>
1$(1$3+1$4)w
Display:
3
{2
+23{10i
Display:
3{2
+23{10i
2-4-11
Berekeningen met wetenschappelijke functies
*
1
Als het totaal aantal karakters, dus het aantal
cijfers én de scheidingstekens, groter is dan
10, wordt de gebroken vorm automatisch
omgezet in een decimaal getal.
*
2
Berekeningen waarin decimale getallen en
gebroken vormen voorkomen krijgen een
decimaal getal als resultaat.
*
3
Als u eenmaal drukt op M bij het omzetten
van het decimaal deel van een complex getal
naar een gebroken vorm, worden reëel deel
en imaginair deel eerst op twee verschillende
regels weergegeven.
20070201
2-4-12
Berekeningen met wetenschappelijke functies
Schakelen tussen weergave als onechte breuk en als gemengde breuk
Druk op !M(
<
) om te schakelen tussen weergave als gemengde breuk en als
onechte breuk.
Schakelen tussen weergave als gebroken getal en als decimaal getal
Als het resultaat een breuk bevat, wordt dit als onechte breuk of gemengde breuk
weergegeven afhankelijk van de instelling van “Frac Result” in het confi guratiescherm. Meer
informatie vindt u onder “1-8 Werken met het confi guratiescherm”.
U kunt niet schakelen van decimale weergave naar weergave als gemengde breuk als
het totaal aantal cijfers in de gemengde breuk (inclusief geheel getal, noemer, teller en
scheidingstekens) groter is dan 10.
k Berekeningen in ingenieursnotatie
Via het menu voor de ingenieursnotatie kunt u ingenieurssymbolen invoeren.
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Invoer
999k (kilo) + 25k (kilo)
= 1,024M (mega)
!m(SET UP) f (of c 12 keer)
4(Eng)J
999 K6(g)6(g)1(ESYM)6(g)1(k)+
25 1(k)w
9 ÷ 10 = 0,9 = 900m (milli)
= 0,9
= 0,0009k (kilo)
= 0,9
= 900m
9 /10w
K6(g)6(g)1(ESYM)6(g)6(g)3(ENG)*
1
3(ENG)*
1
2(ENG)*
2
2(ENG)*
2
M
M
*
1
Het weergegeven resultaat wordt, door het
decimaal punt drie plaatsen naar rechts te
verschuiven, omgezet naar de eerstvolgende
hogere ingenieurseenheid.
*
2
Het weergegeven resultaat wordt, door het
decimaal punt drie plaatsen naar links te
verschuiven, omgezet naar de eerstvolgende
lagere ingenieurseenheid.
20071001
20070201
k Logische operatoren (AND, OR, NOT) [OPTN]-[LOGIC]
Het menu met de logische operatoren, levert u een selectie van logische operatoren.
• { And}/{Or}/{Not} ... {logisch AND}/{logisch OR}/{logisch NOT}
Let erop dat in het confi guratiescherm de rubriek modus is ingesteld op “Comp”.
Voorbeeld Wat is logisch AND van A en B als A = 3 en B = 2?
A AND B = 1
Invoer Weergave
3aav(A)w
2aal(B)w
av(A)K6(g)6(g)
4(LOGIC)1(And)al(B)w
1
Voorbeeld Wat is de logisch OR van A en B als A = 5 en B = 1?
A OR B = 1
Invoer Weergave
5aav(A)w
1aal(B)w
av(A)K6(g)6(g)
4(LOGIC)2(Or)al(B)w
1
Voorbeeld Ontken A als A = 10.
NOT A = 0
Invoer Weergave
10aav(A)w
K6(g)6(g)
4(LOGIC)3(Not)av(A)w
0
2-4-13
Berekeningen met wetenschappelijke functies
20071001
20070201
u Over Logische Operaties
Een logische operatie laat altijd een resultaat zien van 0 of 1.
De volgende tabel toont u alle mogelijke resulaten van AND en OR bewerkingen.
Waarde of uitdrukking A Waarde of uitdrukking
B A AND B A OR B
A G 0 B G 0
11
A G 0
B = 0 01
A = 0
B G 0
01
A = 0 B = 0 00
De volgende tabel laat u alle resultaten zien die kunnen ontstaan uit een NOT operatie.
Waarde of uitdrukking A
NOT A
A G 0
0
A = 0 1
2-4-14
Berekeningen met wetenschappelijke functies
20071001
20070201
2-5 Numerieke berekeningen
Hierna worden de menuopties geschreven die u gebruikt voor berekeningen van een eerste
afgeleide, een tweede afgeleide, een bepaalde integraal, sommatie ( Σ ), extremum
(maximum/minimum), en nulpunt (Solve).
Als het menu met de opties op het scherm staat, drukt u op 4(CALC) om het submenu
om functies te onderzoeken weer te geven. De opties in dit menu gebruikt u om specifi eke
berekeningen uit te voeren.
• { Solve}/{d/dx}/{d
2
/dx
2
}/{dx}/{FMin}/{FMax}/{Σ (} ... om {nulpunt}/{de eerste afgeleide}/
{de tweede afgeleide}/{een bepaalde integraal}/{minimum}/{maximum}/{ Σ (sommatie) te
berekenen}
k Berekenen van een nulpunt (Solve)
Om een nulpunt te berekenen, werkt het toestel met de formule:
Solve( f(x), n, a, b) ( a: ondergrens, b: bovengrens, n: waarde van de initiële
benadering)
Twee verschillende mogelijkheden kunt u gebruiken om een nulpunt van een functie te
berekenen: de directe invoer en de invoer via een (variabelen)tabel.
Met de directe invoer voert u zelf de waarden van de variabelen in. Deze mogelijkheid wordt
ook gebruikt in de modus PRGM om een nulpunt van een functie te berekenen.
De invoer via een (variabelen)tabel wordt gebruikt in de modus EQUA . In de meeste
gevallen is het aangeraden om nulpunten van een functie op deze manier te berekenen.
Wanneer de oplossing niet convergent is, verschijnt een foutmelding (time-out).
Meer informatie over berekeningen van het nulpunt (Solve) vindt u op pagina 4-3-1.
2-5-1
Numerieke berekeningen
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ),
van een extremum (maximum/minimum),
van een nulpunt (Solve), RndFix of log ab
gebruiken als term van een nulpunt (Solve).
# Drukt u op A tijdens het berekenen van een
nulpunt (Solve) (u ziet de cursor dan niet op het
scherm), dan wordt de berekening onderbroken.
20070201
k Berekenen van een eerste afgeleide [OPTN]-[CALC]-[d/dx]
Om een afgeleid getal (= eerste afgeleide) te berekenen, werkt het toestel met de formule:
K4(CALC)2(
d/dx) f(x),a,tol)
(a: punt waarvan u de afgeleide wilt bepalen,
tol: tolerantie)
Het afgeleid getal is als volgt gedefi nieerd:
In deze defi nitie wordt een A
x voldoende klein genomen, waarna een benadering
van f
'
(a) wordt berekend.
Om een zo groot mogelijke nauwkeurigheid te geven, wordt de numerieke
benaderingsmethode gebruikt.
Een eerste afgeleide berekenen in een functiegrafi ek
• Als u de tolerantiewaarde ( tol) weglaat wanneer u een afgeleid getal in een
functiegrafi ek berekent, wordt de berekening vereenvoudigd om de grafi ek sneller
te tekenen. Dat gaat echter ten koste van de nauwkeurigheid. Wanneer de
tolerantiewaarde wordt opgegeven, wordt de grafi ek getekend met de dezelfde
nauwkeurigheid als voor een gewone berekening van een afgeleid getal.
• U kunt ook de invoer van het afgeleide punt weglaten door het volgende formaat voor
de afgeleide grafi ek te gebruiken: Y2= d/dx(Y1). In dit geval wordt de waarde van de
variabele X als afgeleide punt gebruikt.
d
/
dx
(
f
(
x
)
a
)
f
(
a
)
dx
d
d
/
dx
(
f
(
x
)
a
)
f
(
a
)
dx
d
f
(
a
+
A
x
)–
f
(
a
)
f
'(
a
) = lim
–––––––––––––
A
x
A
x
0
f
(
a
+
A
x
)–
f
(
a
)
f
'(
a
) = lim
–––––––––––––
A
x
A
x
0
f
(
a
+
A
x
)–
f
(
a
)
f
'(
a
)
–––––––––––––
A
x
f
(
a
+
A
x
)–
f
(
a
)
f
'(
a
)
–––––––––––––
A
x
2-5-2
Numerieke berekeningen
20070201
Voorbeeld Bereken het afgeleid getal in het punt x = 3 van de functie
y = x
3
+ 4 x
2
+ x – 6, met een tolerantie van tol = 1 E – 5
Invoeren van de functie f(x).
AK4(CALC)2(
d/dx)vMd+evx+v-g,
Invoer van het punt
x = a waarvoor u het afgeleid getal wilt berekenen.
d,
Invoer van de tolerantiewaarde.
bE-f)
w
<Math>
A4(MATH) 4(
d/dx)vMde
+evx+v-ged
w
2-5-3
Numerieke berekeningen
# In de functie f(x), kunt u enkel X als variabele
kiezen. De andere letters (A t/m Z, zonder
X,
r, Ƨ) worden als constanten beschouwd,
zodat in de berekeningen met de daaraan
toegekende waarde(n) zal gerekend worden.
# De invoer van de tolerantiewaarde (
tol) en
het sluiten van de haken mag u weglaten.
Laat u de tolerantiewaarde (
tol) weg, dan
gebruikt de rekenmachine automatisch 1
E-10
voor
tol.
# Geef een tolerantiewaarde (
tol) op van
1
E-14 of groter. Een fout (time-out) treedt op
wanneer geen oplossing is gevonden die met
de tolerantiewaarde overeenkomt.
# De tolerantiewaarde in de invoermodus Math
is ingesteld op 1
E-10 en kan niet worden
gewijzigd.
# Onnauwkeurige resultaten en fouten kunnen te
wijten zijn aan het volgende:
- discontinue punten in
x-waarden
- grote veranderingen in
x-waarden
- opname van het lokale maximum- en
minimumpunt in
x-waarden
- opname van het buigpunt in
x-waarden
- opname van niet-differentieerbare punten in
x
-waarden
- resultaten van differentiaalrekenen die nul
benaderen
20070201
u Toepassingen met afgeleide getallen
Afgeleide getallen kunt u optellen, van elkaar aftrekken, met elkaar vermenigvuldigen,
door elkaar delen.
Bijvoorbeeld:
f
'
(
a
) +
g
'
(
a
),
f
'
(
a
)
×
g
'
(
a
), etc.
Afgeleide getallen kunt u invoeren in optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen,
delingen en in het argument van functies.
2
×
f
'
(
a
), log (
f
'
(
a
)), etc.
U kunt functies in elke term ( f ( x), a, tol) van een afgeleid getal gebruiken.
dd
–––
f
(
a
)=
f
'(
a
), –––
g
(
a
)=
g
'(
a
)
dx dx
dd
–––
f
(
a
)=
f
'(
a
), –––
g
(
a
)=
g
'(
a
)
dx dx
d
––– (sin
x
+ cos
x
, sin0,5, 1
E
- 8), etc.
dx
d
––– (sin
x
+ cos
x
, sin0,5, 1
E
- 8), etc.
dx
2-5-4
Numerieke berekeningen
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ),
van een extremum (maximum/minimum),
van een nulpunt (Solve), RndFix of log ab
gebruiken als term van een afgeleid getal.
# Druk u op A tijdens het berekenen van een
afgeleid getal (u ziet de cursor dan niet op het
scherm), dan wordt de berekening onderbroken.
# Berekeningen van een afgeleid getal van
een trigonometrische functie moet u steeds
uitvoeren met de hoekeenheid ingesteld op
radialen.
20070201
k Berekenen van een tweede afgeleide [OPTN]-[CALC]-[d
2
/dx
2
]
Om een tweede afgeleide te berekenen, werkt het toestel met de formule:
K4(CALC)3(
d
2
/dx
2
) f(x),a,tol)
(
a: Differentiaalcoëffi ciëntpunt, tol: tolerantie)
De berekening van de tweede afgeleide geeft een benaderende waarde die, steunend op
het binomium van Newton, als volgt wordt berekend.
Deze formule wordt opeenvolgend toegepast voor “voldoelde kleine toenames/afnames van
h om een waarde te krijgen die f ”( a) benadert.
Voorbeeld Bereken de tweede afgeleide in het punt
x = 3 van de functie y = x
3
+ 4 x
2
+ x – 6
Hier gebruiken we een tolerantiewaarde tol = 1 E – 5
Invoer van de functie f(x).
AK4(CALC)3(
d
2
/dx
2
) vMd+
evx+v-g,
Invoer van 3 als het punt
a, waarvoor u het afgeleid getal wilt berekenen.
d,
Invoer van de tolerantiewaarde.
bE-f)
w
d
2
d
2
––– (
f
(
x
),
a
)
–––
f
(
a
)
dx
2
dx
2
d
2
d
2
––– (
f
(
x
),
a
)
–––
f
(
a
)
dx
2
dx
2
f
''(a) =
180h
2
2 f(a + 3h) – 27 f(a + 2h) + 270 f(a + h) – 490 f(a) + 270 f(ah) – 27 f(a –2h) + 2 f(a – 3h)
f
''(a) =
180h
2
2 f(a + 3h) – 27 f(a + 2h) + 270 f(a + h) – 490 f(a) + 270 f(ah) – 27 f(a –2h) + 2 f(a – 3h)
2-5-5
Numerieke berekeningen
# In de functie f(x) kunt u enkel X als variabele
kiezen. De andere letters (A t/m Z, zonder
X,
r, Ƨ) worden als constanten beschouwd,
zodat in de berekeningen met de daaraan
oegekende waarde(n) zal gerekend worden.
# De invoer van de tolerantiewaarde (
tol) en het
sluiten van de haken mag u weglaten.
# Geef een tolerantiewaarde (
tol) op van 1 E-14
of groter. Een fout (time-out) treedt op wanneer
geen oplossing is gevonden die met de
tolerantiewaarde overeenkomt.
20070201
<Math>
A4(MATH) 5(
d
2
/dx
2
)vMde
+evx+v-gedw
u Toepassingen met een tweede afgeleide
Tweede afgeleiden kunt u optellen, van elkaar afrekken, met elkaar vermenigvuldigen,
door elkaar delen.
Bijvoorbeeld:
f
''
(
a
) +
g
''
(
a
),
f
''
(
a
)
×
g
''
(
a
), etc.
Tweede afgeleide kunt u invoeren in optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen,
delingen en in het argument van functies.
2
×
f
''
(
a
), log (
f
''
(
a
) ), etc.
U kunt functies in elke term ( f(x), a, tol ) van een tweede afgeleide gebruiken.
d
2
d
2
–––
f
(
a
)=
f''
(
a
),
–––
g
(
a
)=
g''
(
a
)
dx
2
dx
2
d
2
d
2
–––
f
(
a
)=
f''
(
a
),
–––
g
(
a
)=
g''
(
a
)
dx
2
dx
2
d
2
–––
(sin
x
+
cos
x
,
sin
0,5, 1
E
- 8), etc.
dx
2
d
2
–––
(sin
x
+
cos
x
,
sin
0,5, 1
E
- 8), etc.
dx
2
2-5-6
Numerieke berekeningen
# De tolerantiewaarde in de invoermodus
MATH is vastgelegd op 1
E-10 en kan niet
worden gewijzigd.
# De regels die van toepassing zijn voor
lineaire differentiaalvergelijkingen zijn ook
van toepassing berekeningen van een
tweede afgeleide voor de Grafi ekfunctie (zie
pagina 2-5-2).
# Onnauwkeurige resultaten en fouten kunnen
te wijten zijn aan het volgende:
- discontinue punten in
x-waarden
- grote veranderingen in x -waarden
- opname van het lokale maximum- en
minimumpunt in
x waarden
- opname van het buigpunt in
x waarden
- opname van niet-differentieerbare punten in
x waarden
- resultaten van differentiaalrekenen die nul
benaderen
# U kunt de berekening van een tweede
afgeleide stoppen door op A te drukken
tijdens de berekening.
# Berekeningen van een tweede afgeleide van
een trigonometrische functie moet u steeds
uitvoeren met de hoekeenheid ingesteld op
radialen.
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ), van
een extremum (maximum/minimum), van een
nulpunt (Solve), RndFix of log ab gebruiken
als term van een tweede afgeleide.
# Bij berekening van een tweede afgeleide is de
nauwkeurigheid van de berekening maximaal
vijf cijfers voor de mantisse.
20070201
k Berekeningen van een bepaalde integraal [OPTN]-[CALC]-[dx]
Om een bepaalde integraal te berekenen, kunt u kiezen tussen twee formules.
K4(CALC)4(
dx) f(x) , a , b , tol )
(
a: beginpunt, b: eindpunt, tol: tolerantie)
Gebied van
a
b
f
(
x
)
dx
is berekend.
Zoals op de illustratie hierboven is aangeduid, worden bepaalde integralen berekend door de
integraalwaarden te berekenen van
a en b voor de functie y = f ( x) als a < x < b, en f ( x) > 0.
Zo wordt in feite de oppervlakte berekend van de donkere zone in de illustratie.
Voorbeeld Bereken de volgende bepaalde integraal
met een tolerantie van tol = 1 E - 4
Invoer van de functie f (x).
AK4(CALC)4(
dx)cvx+dv+e,
Invoer van het beginpunt en het eindpunt.
b,f,
Invoer van de tolerantiewaarde.
bE-e)
w
(
f
(
x
),
a
,
b
,
tol
)
a
b
f
(
x
)
d
(
f
(
x
),
a
,
b
,
tol
)
a
b
f
(
x
)
d
1
5
(2x
2
+ 3x + 4) dx
1
5
(2x
2
+ 3x + 4) dx
2-5-7
Numerieke berekeningen
# Is f ( x) < 0 als a < x < b, dan zal de
oppervlakteberekening een negatief resultaat
opleveren (oppervlakte × – 1).
20070201
<Math>
4(MATH) 6(g)1(
dx)cvx+
dv+eebffw
u Toepassing met bepaalde integralen
Bepaalde integralen kunt u optellen, van elkaar aftrekken, met elkaar vermenigvuldigen,
door elkaar delen.
Bepaalde integralen kunt u invoeren in optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen,
delingen en in het argument van functies.
U kunt functies in elke term (
f(x), a, b, tol) van een bepaalde integraal gebruiken.
a
b
f(x) dx +
c
d
g(x) dx, etc.
a
b
f(x) dx +
c
d
g(x) dx, etc.
2 ×
a
b
f(x) dx, etc. log (
a
b
f(x) dx), etc.
2 ×
a
b
f(x) dx, etc. log (
a
b
f(x) dx), etc.
cos 0,5
(sin x + cos x) dx =
(sin x + cos x, sin 0,5, cos 0,5, 1
E
- 4)
sin 0,5
cos 0,5
(sin x + cos x) dx =
(sin x + cos x, sin 0,5, cos 0,5, 1
E
- 4)
sin 0,5
2-5-8
Numerieke berekeningen
# De tolerantiewaarde in de invoermodus
MATH is vastgelegd op 1
E-5 en kan niet
worden gewijzigd.
# In de functie
f(x) kunt u enkel X als variabele
kiezen. De andere letters (A t/m Z, zonder
X,
r, Ƨ) worden als constanten beschouwd,
zodat in de berekeningen met de daaraan
toegekende waarde(n) zal gerekend worden.
# De invoer van
tol en het sluiten van de
haken mag u weglaten. Laat u
tol,” weg, dan
gebruikt de rekenmachine automatisch de
waarde 1
E-5.
# De berekening van een bepaalde
integraal vraagt soms wel een wat langere
berekeningstijd.
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ), van
een extremum (maximum/minimum), van een
nulpunt (Solve), RndFix of log ab gebruiken als
term van een bepaalde integraal.
20070201
Houd daarom met het volgende rekening om een zo juist mogelijk resultaat te krijgen.
(1) Voor oppervlakteberekening met functies die op het interval [a, b] ook negatief zijn,
integreert u het positief en het negatief deel apart en voegt u daarna de resultaten
samen.
Positief
deel (
S
)
Negatief deel (
S
)
Positief deel ( S) Negatief deel ( S)
(2) Voor integratie over een groot interval [a, b] is het soms aangewezen dit interval in
deelintervallen te verdelen en hierop apart te integreren. De som van deze deelintegralen
is meestal nauwkeuriger.
a
b
f
(
x
)
dx =
a
c
f
(
x
)
dx
+ (–
c
b
f
(
x
)
dx
)
a
b
f
(
x
)
dx =
a
c
f
(
x
)
dx
+ (–
c
b
f
(
x
)
dx
)
a
b
f
(
x
)
dx =
a
x
1
f
(
x
)
dx
+
x
1
x
2
f
(
x
)
dx
+.....+
x
4
b
f
(
x
)
dx
a
b
f
(
x
)
dx =
a
x
1
f
(
x
)
dx
+
x
1
x
2
f
(
x
)
dx
+.....+
x
4
b
f
(
x
)
dx
2-5-9
Numerieke berekeningen
# Drukt u op A terwijl een bepaalde integraal
wordt berekend, dan stopt u daarmee de
berekening.
# Berekeningen van een bepaalde integraal
van een trigonometrische functie moet
u steeds uitvoeren met de hoekeenheid
ingesteld op radialen.
# Een fout (time-out) treedt op wanneer
geen oplossing is gevonden die met de
tolerantiewaarde overeenkomt.
20070201
k Berekenen van een sommatie ( Σ ) [OPTN]-[CALC]-[Σ ]
Om een sommatie ( Σ ) te berekenen, werkt het toestel met de formule:
K4(CALC)6(g)3(Σ ( )
ak , k ,
α
,
β
, n )
(
n: afstand tussen twee opeenvolgende
termen)
Voorbeeld Bereken de volgende som:
Gebruik
n = 1 als afstand tussen twee opeenvolgende termen.
AK4(CALC)6(g)3(Σ ( ) a,(K)
x-da,(K)+f,
a,(K),c,g,b)w
<Math>
A4(MATH) 6(g)2(Σ ( ) a,(K)
x-da,(K)+fe
a,(K)ecfgw
β
Σ
(
a
k
,
k
,
α
,
β
,
n
)
=
Σ
a
k
=
a
α
+
a
α
+1
+........+
a
β
k =
α
β
Σ
(
a
k
,
k
,
α
,
β
,
n
)
=
Σ
a
k
=
a
α
+
a
α
+1
+........+
a
β
k =
α
6
Σ
(
k
2
–3
k
+ 5)
k = 2
6
Σ
(
k
2
–3
k
+ 5)
k = 2
2-5-10
Numerieke berekeningen
# De waarde van de gespecifi ceerde variabele
verandert bij een sommatie ( Σ ). Zorg er voor
dat u voordat u de berekening uitvoert een
geschreven notitie bij de hand houdt van de
waarden van de gespecifi ceerde variabele
die u later nodig zou kunnen hebben.
# U kunt de variabele van deze functie slechts
één keer gebruiken als begin van de rij
ak.
# Voor de beginterm (
α
) van de rij ak en voor de
eindterm (
β
) van de rij ak kunt u alleen gehele
getallen invoeren.
# De invoer van
n en het sluiten van de haken
mag u weglaten. Laat u
n weg, dan kiest de
rekenmachine automatisch voor
n = 1.
# In de invoermodus MATH is de afstand tussen
twee opeenvolgende termen (
n) vastgelegd op 1
en kan niet gewijzigd worden.
20070201
u Toepassingen met sommaties ( Σ )
• Sommaties ( Σ ) kunt u optellen, van elkaar aftrekken, met elkaar vermenigvuldigen, door
elkaar delen.
Uitdrukkingen:
nn
S
n
=
Σ
a
k
,T
n
=
Σ
b
k
k =
1
k =
1
Mogelijke bewerkingen: S
n
+ T
n
, S
n
– T
n
, etc.
• Sommaties ( Σ ) kunt u invoeren in optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen,
delingen en in het argument van functies.
2
×
S
n
, log (S
n
), etc.
U kunt functies in elke term Σ (ak, k) van een sommatie gebruiken.
Σ
(sin
k
,
k
, 1, 5), etc.
2-5-11
Numerieke berekeningen
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ),
van een extremum (maximum/minimum),
van een nulpunt (Solve), RndFix of log ab
gebruiken als term van een sommatie ( Σ ).
# De waarde van de eindterm
β
moet groter zijn
dan de waarde van de beginterm
α
. Zo niet
krijgt u een foutmelding.
# Drukt u op A terwijl een sommatie( Σ ) wordt
berekend, dan stopt u daarmee de berekening.
20070201
2-5-12
Numerieke berekeningen
k Berekeningen van een extremum [OPTN]-[CALC]-[FMin]/[FMax]
Om een extremum (maximum/minimum) in een gegeven interval
a < x < b te berekenen,
werkt het toestel met de formules:
uVoor een minimum
K4(CALC)6(g)1(FMin) f (x) , a , b , n )
(
a: Beginpunt van het interval, b: Eindpunt van het interval,
n: Nauwkeurigheid ( n = 1 tot 9))
uVoor een maximum
K4(CALC)6(g)2(FMax) f (x),
a , b , n )
(
a: Beginpunt van het interval, b: Eindpunt van het interval,
n: Nauwkeurigheid ( n = 1 tot 9))
Voorbeeld 1 Bereken voor de volgende functie het minimum voor het interval dat
begint bij
a = 0 en eindigt bij b = 3, met een nauwkeurigheid van n = 6
y = x
2
– 4 x + 9
Invoer van de functie
f (x).
AK4(CALC)6(g)1(FMin) vx-ev+j,
Invoer van het interval
a = 0, b = 3.
a,d,
Invoer van de nauwkeurigheid
n = 6.
g)
w
20070201
2-5-13
Numerieke berekeningen
Voorbeeld 2 Bereken voor de volgende functie het maximum voor het interval dat
begint bij
a = 0 en eindigt bij b = 3, met een nauwkeurigheid van n = 6
y = – x
2
+ 2 x + 2
Invoer van de functie f (x).
AK4(CALC)6(g)2(FMax) -vx+cv+c,
Invoer van het interval
a = 0, b = 3.
a,d,
Invoer van de nauwkeurigheid
n = 6.
g)
w
# In de functie f (x) kunt u enkel X als variabele
kiezen. De andere letters (A t/m Z, zonder
X,
r, Ƨ) worden als constanten beschouwd,
zodat in de berekeningen met de daaraan
toegekende waarde(n) zal gerekend worden.
# De invoer van de nauwkeurigheid
n en het
sluiten van de haken mag u weglaten.
# Discontinue punten of intervallen waarin zich
grote veranderingen voordoen, kunnen de
nauwkeurigheid van de berekening negatief
beïnvloeden. Het kan ook zijn dat er een fout
ontstaat.
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ),
van een extremum (maximum/minimum), van
# De invoer van een grotere waarde voor n
vergroot de nauwkeurigheid, maar vraagt ook
meer tijd.
# De waarde van het eindpunt van het interval
(
b) moet groter zijn dan de waarde van
het beginpunt (
a). Zo niet verschijnt een
foutmelding.
# Drukt op A terwijl er een extremum wordt
berekend, dan stopt u daarmee de berekening.
# Gebruik enkel de gehele getallen 1 tot 9
invoeren als waarde voor
n. Het invoeren van
andere waarden veroorzaakt een foutmelding.
een nulpunt (Solve), RndFix of log ab gebruiken
als term van de berekening van een extremum.
20070201
2-6 Rekenen met complexe getallen
De hoofdbewerkingen met complexe getallen (optellen ,aftrekken, vermenigvuldigen, delen)
worden ingevoerd zoals bij manuele berekeningen (zie pagina 2-1-1 en 2-4-7). U kunt ook
haakjes invoeren en gebruikmaken van het geheugen voor het laatste resultaat.
U kunt rekenen met complexe getallen door de optie Complex Mode in het
confi guratiescherm als volgt te veranderen.
{ Real} ... Uitsluitend reële getallen berekenen*
1
{ a+bi} ... Complex getal berekenen en het resultaat in cartesische coördinaten
weergeven
{
rƧ} ... Complex getal berekenen en het resultaat in poolcoördinaten weergeven*
2
Voordat u een berekening met complexe getallen maakt, moet u drukken op K3(CPLX)
om het menu van de complexe getallen op te roepen. Hier vindt u de volgende opties.
{
i} ... {invoer van de imaginaire eenheid i}
{ Abs}/{Arg } ... bevat {modulus}/{argument}
{ Conj} ... {om het toegevoegde van een complex getal te berekenen}
{ ReP}/{ImP} ... om {het reële deel}/{de coëffi ciënt van het imaginaire deel} van een
complex getal te berekenen
{ '
rƧ}/{'a+bi} ... om het resultaat om te zetten in {poolcoördinaten}/
{cartesische coördinaten}
2-6-1
Rekenen met complexe getallen
*
1
Als het argument echter een imaginair getal
bevat, wordt het complex getal berekend
en verschijnt het resultaat in cartesische
coördinaten.
Voorbeelden:
ln 2
i = 0,6931471806 + 1,570796327 i
ln 2 i + ln (– 2) = (Non-Real ERROR)
*
2
Het weergavebereik van Ƨ hangt af van de
hoekeenheid die voor de optie Angle in het
confi guratiescherm is geselecteerd.
• Deg ... –180 < Ƨ < 180
• Rad ...π < Ƨ < π
• Gra ... –200 < Ƨ < 200
# Oplossingen voor de modi Real,
a+bi en
rƧ verschillen voor machten en wortels ( x
y
)
wanneer
x < 0 en y = m/n wanneer n een
oneven getal is.
Voorbeeld:
3
x
' (– 8) = – 2 (reëel getal)
= 1 + 1,732050808
i ( a+bi)
= 2 60 ( rƧ)
# Druk op !v om de “ ” operateur in te
voeren in de poolcoördinaatuitdrukking ( rƧ).
20070201
2-6-2
Rekenen met complexe getallen
# U kunt ook !a(i) gebruiken in plaats van
K3(CPLX)1(
i).
k De hoofdbewerkingen [OPTN]-[CPLX]-[i]
De hoofdbewerkingen met complex getallen worden ingevoerd zoals bij manuele
berekeningen. U kunt zelfs haakjes invoeren en gebruikmaken van het geheugen voor het
laatst resultaat.
Voorbeeld 1 (1 + 2
i) + (2 + 3 i)
AK3(CPLX)
(b+c1(
i))
+(c+d1(
i))w
Voorbeeld 2 (2 +
i) × (2 – i)
AK3(CPLX)
(c+1(
i))
*(c-1(
i))w
k Omgekeerde, vierkantswortel en kwadraat
Voorbeeld (3 + i)
AK3(CPLX)
!x(')(d+1(
i))w
k Complexe getallen in poolcoördinaten
Voorbeeld 2 30 × 3 45 = 6 75
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)c3(
rƧ)J
Ac!v()da*d
!v()efw
20070201
2-6-3
Rekenen met complexe getallen
# Het resultaat voor het argument hangt dus af
van de ingestelde hoekeenheid (zestigdelige
graden, radialen of honderddelige graden).
k Modulus en argument [OPTN]-[CPLX]-[Abs]/[Arg]
Het toestel gaat ervan uit dat een complex getal
a + bi kan afgebeeld worden als coördinaat
op een vlak van Gauss, en berekent de waarde
Z
en het argument (arg).
Voorbeeld Berken de modulus ( r) en het argument ( Ƨ) van het complex getal
3 + 4 i, met de zestigdelige graden als ingstelde hoekeenheid
As van de coëffi ciënten
van het imaginair deel
As van het reëel deel
AK3(CPLX)2(Abs)
(d+e1(
i))w
(Berekening van de modulus)
AK3(CPLX)3(Arg)
(d+e1(i))w
(Berekening van het argument)
k Toegevoegde van een complex getal [OPTN]-[CPLX]-[Conj]
Het toegevoegde van het complex getal
a + bi is a bi.
Voorbeeld Bereken het toegevoegde van het complex getal 2 + 4
i
AK3(CPLX)4(Conj)
(c+e1(
i))w
20070201
2-6-4
Rekenen met complexe getallen
# Het reëel deel en de coëffi ciënt van
het imaginair deel kunnen elk worden
weergegeven met een mantisse van
hoogstens 10 cijfers en een exponent van
hoogstens 2 cijfers.
# Als voor het weergeven van een complex
getal meer dan 21 cijfers nodig zijn, dan
worden reëel deel en imaginair deel op twee
verschillende lijnen weergegeven.
# Als het reëel of het imaginair deel van een
complex getal gelijk is aan 0, wordt dit deel niet
weergegeven.
# De volgende functies kunnen samen met
complex getallen worden gebruikt.
', x
2
, x
–1
, ^( x
y
),
3
',
x
', In, log, log
a
b, 10
x
, e
x
,
Int, Frac, Rnd, Intg, RndFix(, Fix, Sci, ENG,
ENG, ° ’ ”,
° ’
, a
b
/c, d/c
k Bepaling van het reëel deel en van de coëffi ciënt van het imaginair
deel van een complex getal
[OPTN]-[CPLX]-[ReP]/[lmP]
In het voorbeeld ziet u hoe u het reëel deel
a en de coëffi ciënt van het imaginair deel b
bepaalt van het complex getal a + b i.
Voorbeeld Bepaal het reëel deel en de coëffi ciënt van het imaginair deel van het
complex getal 2 + 5
i
AK3(CPLX)6(g)1(ReP)
(c+f6(g)1(
i))w
(Bepaling van het reëel deel)
AK3(CPLX)6(g)2(ImP)
(c+f6(g)1(
i))w
(Bepaling van de coëffi ciënt van het imaginair deel)
20070201
2-6-5
Rekenen met complexe getallen
k Omzetting van poolcoördinaten en cartesische coördinaten
[OPTN]-[CPLX]-['rƧ]/['a+bi]
Ga als volgt te werk om een complex getal in cartesische coördinaten om te zetten in
poolcoördinaten en omgekeerd.
Voorbeeld Zet de cartesische coördinaten het complex getal 1 + '3
i om in
poolcoördinaten
!m(SET UP) cccccc
1(Deg)c2(
a+bi)J
Ab+(!x(')d)
K3(CPLX)1(
i)6(g)3('r
θ
)w
Ac!v()ga
K3(CPLX)6(g)4(
'a+bi)w
20070201
2-7 Berekeningen met gehele getallen in het
twee-, acht-, tien- en zestientallige talstelsel
U kunt in de modus RUN
MAT via de instellingen voor de andere talstelsels berekeningen
maken met twee-, acht-, tien- en zestientallige getallen. U kunt ook getallen van het ene
talstelsel naar het andere omzetten en logische bewerkingen uitvoeren.
U kunt geen gebruikmaken van wetenschappelijke functies als u in deze talstelsels werkt.
U kunt in deze talstelsels alleen maar met gehelen werken. Voert u toch cijfers na een
komma in, dan worden die niet geaccepteerd.
Probeert u in één van deze talstelsels een niet-toegelaten symbool in te voeren, dan
verschijnt er een foutmelding. De volgende symbolen mogen gebruikt worden.
Tweetallig: 0, 1
Achttallig: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Tientallig: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9
Zestientallig: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, A, B, C, D, E, F
Een tegengesteld getal wordt in deze talstelsels voorgesteld door het 2-complement van
het gegeven getal.
Voor deze talstelsels gebeurt de weergave op het scherm als volgt.
Talstelsel Aantal symbolen
Tweetallig 16
Achttallig 11
Tientallig 10
Zestientallig 8
2-7-1
Berekeningen met gehele getallen in het twee-, acht-, tien- en zestientallige talstelsel
# De lettersymbolen gebruikt in het zestientallig
talstelsel verschijnen op het scherm in een
andere lay-out dan de gewone (hoofd)letters.
ABCDEF
uvwxy z
Gewone tekst
Hexadecimale getallen
Toetsen
20070201
De grenzen waarbinnen de getallen voor deze talstelsels kunnen vallen, zijn de
volgende.
Tweetallig
Positief: 0 <
x < 111111111111111
Negatief: 1000000000000000 <
x < 1111111111111111
Achttallig
Positief: 0 <
x < 17777777777
Negatief: 20000000000 <
x < 37777777777
Tientallig
Positief: 0 <
x < 2147483647
Negatief: –2147483648 <
x < –1
Zestientallig
Positief: 0 <
x < 7FFFFFFF
Negatief: 80000000 <
x < FFFFFFFF
u Een berekening uitvoeren in het twee-, acht-, tien- of zestientallige
talstelsel
[SET UP] -[Mode]-[Dec]/[Hex]/[Bin]/[Oct]
1. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
2. Druk op !m(SET UP) c en stel vervolgens het toestel in op het gewenste
talstelsel door te drukken op 2(Dec),op 3(Hex),op 4(Bin), of op 5(Oct).
3. Druk J om het werkscherm van deze talstelsels op te roepen. In het submenu dat
verschijnt vindt u de volgende parameters.
• { d~o}/{LOG}/{DISP} ... menu met de {defi nities van de talstelsels}/{de logische
bewerkingen}/menu {omzetting tientallig/zestientallig/tweetallig/achttallig talstelsel}
2-7-2
Berekeningen met gehele getallen in het twee-, acht-, tien- en zestientallige talstelsel
20070201
k Instellen van een talstelsel
U kunt het tien-, zestien-, twee- of achttallig talstelsel instellen in het confi guratiescherm.
u Een getal in een bepaald talstelsel invoeren
U kunt voor elk ingevoerd getal het talstelsel kiezen. Is het toestel ingesteld in één van de
talstelsels, dan drukt u op 1(d~o) om het menu met symbolen van de talstelsels te openen.
Druk vervolgens op de functietoets die het gewenste talstelsel activeert, en voer het getal in.
• { d}/{h}/{b}/{o} ... om een {tientallig}/{zestientallig}/{tweetallig}/{achttallig} getal in te voeren
u Getallen uit verschillende talstelsels invoeren
Voorbeeld Voer 123 10 of 1010 2, in als het zestientallig talstelsel is ingesteld
!m(SET UP) c3(Hex) J
A1(d~o)1(d)bcdw
3(b)babaw
k Rekenkundige bewerkingen
Voorbeeld 1 Bereken 10111 2 + 11010 2
!m(SET UP) c4(Bin)J
Ababbb+
bbabaw
2-7-3
Berekeningen met gehele getallen in het twee-, acht-, tien- en zestientallige talstelsel
20070201
Voorbeeld 2 Bereken 123
8 × ABC 16, als het ingestelde talstelsel tien- of zestientallig
is
!m(SET UP) c2(Dec)J
A1(d~o)4(o)bcd*
2(h)ABC*
1
w
J3(DISP)2('Hex) w
k Tegengestelden en logische bewerkingen
Als één van de talstelsels is ingesteld, drukt u op 2(LOG) om een menu met
tegengestelden en logische operatoren op te roepen.
• { Neg} ... {tegengestelde}*
2
• { Not}/{and}/{or}/{xor}/{xnor} ... {NOT}*
3
/{AND}/{OR}/{XOR}/{XNOR}*
4
u Tegengestelde
Voorbeeld Bepaal het tegengestelde van 110010 2
!m(SET UP) c4(Bin)J
A2(LOG)1(Neg)
bbaabaw
u Logische bewerkingen
Voorbeeld 1 Voer in en laat uitvoeren “120 16 and AD 16
!m(SET UP) c3(Hex) J
Abca2(LOG)
3(and)AD*
1
w
2-7-4
Berekeningen met gehele getallen in het twee-, acht-, tien- en zestientallige talstelsel
*
1
Zie pagina 2-7-1.
*
2
Complement van twee
*
3
Complement van twee (complement: en bit)
*
4
AND: een bit, OR: een bit, XOR: een bit,
XNOR: een bit
# Een tegengesteld getal wordt in deze talstelsels
voorgesteld door het 2-complement te nemen
van het gegeven getal en het resultaat in het
oorspronkelijke talstelsel om te zetten. In het
tientallige talstelsel worden tegengestelde
getallen weergegeven met een minteken.
20070201
Voorbeeld 2 Voer in en laat achttallig uitvoeren “36
8 or 1110 2
!m(SET UP) c5(Oct)J
Adg2(LOG)
4(or)J1(d~o)3(b)
bbbaw
Voorbeeld 3 Bepaal de negatie van 2FFFED
16
!m(SET UP) c3(Hex) J
A2(LOG)2(Not)
cFFFED*
1
w
u Omzetten van talstelsels
Druk op 3(DISP) om een menu met omzettingsfuncties voor talstelsels te openen.
• {
'Dec}/{'Hex }/{'Bin}/{'Oct} ... het getal op het scherm omzetten in {tientallig}/
{zestientallig}/{tweetallig}/{achttallig} talstelsel
u Een getal op het scherm omzetten in een ander talstelsel
Voorbeeld Zet het getal 22 10 om in een twee- of achttallig getal (ingesteld is
tientallig)
A!m(SET UP) c2(Dec)J
1(d~o)1(d)ccw
J3(DISP)3('Bin)w
4('Oct)w
2-7-5
Berekeningen met gehele getallen in het twee-, acht-, tien- en zestientallige talstelsel
*
1
Zie pagina 2-7-1.
20070201
2-8-1
Matrixrekenen
2-8 Matrixrekenen
Kies vanuit het hoofdmenu de modus RUN
MAT en druk op 1('MAT) om
matrixberekeningen uit te voeren.
Het toestel kan dankzij 26 geheugens voor matrices (van Mat A tot Mat Z) plus een
geheugen voor de laatste matrix (MatAns) om de volgende bewerkingen met matrices uit te
voeren.
Optelling, aftrekking, vermenigvuldiging
Vermenigvuldigingen met een getal
• Determinant
Getransponeerde van een matrix
Inverse van een matrix
Kwadraat van een matrix
Macht van een matrix
In een matrix van alle elementen de absolute waarde, het geheel deel, het decimaal
deel of het grootste geheel deel dat niet groter is dan het originele element berekenen
Bewerken van matrices met matrixcommando’s
De maximale dimensie van de rijen en kolommen van een matrix is 255.
# Over het geheugen voor de laatste matrix
(MatAns) Het toestel slaat automatisch
het resultaat van een matrixberekening op
in het geheugen voor de laatste matrix.
Daarbij gelden de volgende regels.
Bij elke matrixberekening wordt het nieuwe
resultaat opgeslagen in het geheugen voor
de laatste matrix. De vorige inhoud van dit
geheugen wordt dan gewist en kan niet meer
worden opgeroepen.
Het opslaan van waarden in het matrixgeheugen
heeft geen invloed op het geheugen voor de
laatste matrix.
20070201
k Matrices invoeren en bewerken
Druk op 1('MAT) om het scherm Matrix Editor weer te geven. Met de Matrix Editor kunt u
matrices invoeren en bewerken.
matrix m × nm (rij) × n (kolom)
None… geen matrix ingesteld
• { DEL}/{DEL·A} ... wissen van {een bepaalde matrix}/{alle matrices}
• { DIM} ... {de dimensies van de matrix (aantal elementen) opgeven}
u Opmaken van een matrix
Om een matrix op te maken moet u eerst de dimensies vastleggen in de Matrix Editor.
Daarna kunt u aan de elementen van de matrix een waarde toekennen.
u De dimensies van een matrix vastleggen
Voorbeeld Maak een matrix met 2 rijen × 3 kolommen in het matrixgeheugen
Mat B
Klik Mat B aan.
c
3(DIM) (U mag deze stap overslaan)
Defi nieer het aantal rijen.
cw
Defi nieer het aantal kolommen.
dw
w
Alle elementen van de nieuw opgemaakte matrix hebben waarde 0.
2-8-2
Matrixrekenen
# Als de foutmelding “Memory ERROR” naast
de naam van het gebruikte matrixgeheugen
blijft staan nadat u de dimensies hebt
ingevoerd, betekent dit dat er onvoldoende
geheugenruimte is voor de gewenste matrix.
20070201
u Elk element van een matrix een waarde toekennen
Voorbeeld Voer in de matrix B de volgende gegevens in:
De volgende bewerking is het vervolg van het rekenvoorbeeld op de vorige pagina.
bwcwdw
ewfwgw
(Het gegeven wordt ingevoerd in het
aangeklikte element. Bij elke druk op
w, wordt het volgende element rechts
aangeklikt).
Druk op J om het matrixinvoerscherm te verlaten.
1 2 3
4 5 6
1 2 3
4 5 6
# In het element van een matrix kunt u geen
complexe getallen invoeren.
# Bij de weergave van een matrix op
het scherm is er slechts plaats voor
zes karakters. Getallen groter dan
999999 of kleiner dan –99999 worden in
wetenschappelijke schrijfwijze, gebroken
vormen worden decimaal weergegeven.
# Klikt u een element aan, dan verschijnt
onderaan de normale weergave van de waarde
van dat element.
2-8-3
Matrixrekenen
20070201
u Wissen van een matrix
U kunt één bepaalde matrix apart of alle matrices tegelijk wissen.
u Een bepaalde matrix wissen
1. Als de Matrix Editor op het scherm staat, kunt u met f en c de matrix aanklikken
die u wilt wissen.
2. Druk op 1(DEL).
3. Druk op 1(Yes) om de matrix te wissen, of op 6(No) als u toch maar niet wilt
wissen.
u Alle matrices tegelijk wissen
1. Als de Matrix Editor op het scherm staat, drukt u op 2(DEL·A).
2. Druk op 1(Yes) om alle matrices inderdaad te wissen, of op 6(No) als u toch maar
niet wilt wissen.
2-8-4
Matrixrekenen
# Naast de matrix die u op die manier gewist
hebt, verschijnt de mededeling “None”.
# Als u het formaat invoert of de dimensies van
een matrix verandert, wordt de huidige inhoud
gewist.
20070201
k Bewerkingen op de elementen van een matrix
Ga als volgt te werk om bewerkingen op de elementen van een matrix uit te voeren.
1. Als de Matrix Editor op het scherm staat, kunt u met f en c de matrix aanklikken
die u wilt bewerken.
U kunt naar een specifi eke matrix gaan door de letter te typen die met de naam van de
matrix overeenkomt. Als u bijvoorbeeld ai(N) typ, gaat u naar Mat N.
Als u drukt op !-(Ans), gaat u naar het actieve matrixgeheugen.
2. Druk op w om het functiemenu met de volgende opties te openen.
• { R-OP} ... {menu met de rij-operaties}
• { ROW }
• { DEL}/{INS}/{ADD} ... rij {wissen}/{invoegen}/{toevoegen}
• { COL}
• { DEL}/{INS}/{ADD} ... kolom {wissen}/{invoegen}/{toevoegen}
• { EDIT} ... {element bewerken}
In alle voorbeelden wordt steeds vertrokken van de matrix A uit het eerste voorbeeld.
u Rij-operaties
Het volgende menu verschijnt wanneer u drukt op 1(R-OP) terwijl de matrix die u wilt
bewerken opgeroepen is.
• { Swap} ... {om twee rijen om te wisselen}
• { × Rw} ... {om een rij met een getal te vermenigvuldigen}
• { × Rw+} ... {om een rij te vervangen door de som van die rij en het product van een
andere rij en een getal}
• { Rw+} ... {om een rij te vervangen door de som van die rij en een andere rij}
u Twee rijen omwisselen
Voorbeeld Wissel de rijen 2 en 3 van de volgende matrix om:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
1(R-OP)1(Swap)
Voer de nummers in van de rijen die u wilt omwisselen.
cwdw
6(EXE) (of w)
2-8-5
Matrixrekenen
20070201
u Een rij met een getal vermenigvuldigen
Voorbeeld Vermenigvuldig in de volgende matrix de rij 2 met 4:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
1(R-OP)2(× Rw)
Voer het vermenigvuldigtal in.
ew
Voer het rijnummer in.
cw
6(EXE) (of w)
u Een rij vervangen door de som van die rij en het product van een andere rij
en een getal
Voorbeeld Vervang in de volgende matrix rij 3 door de som van rij 3 en het
product van rij 2 met 4:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
1(R-OP)3(× Rw+)
Voer het vermenigvuldigtal in.
ew
Voer het rijnummer in van de rij waarvan
het getalproduct moet berekend worden.
cw
Voer het rijnummer in van de rij die vervangen moet
worden.
dw
6(EXE) (of w)
2-8-6
Matrixrekenen
20070201
u Een rij vervangen door de som van die rij en een andere rij
Voorbeeld Vervang in de volgende matrix rij 3 door de som van rij 3 en rij 2:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
1(R-OP)4(Rw+)
Voer het rijnummer van de op te tellen rij in.
cw
Voer het rijnummer in van de rij die moet
vervangen worden.
dw
6(EXE) (of w)
u Bewerkingen met rijen
{ DEL} ... {om een rij te wissen}
{ INS} ... {om een rij in te voegen}
{ ADD} ... {om een rij toe te voegen}
u Een rij wissen
Voorbeeld Wis in de volgende matrix rij 2:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
c
2(ROW) 1(DEL)
2-8-7
Matrixrekenen
20070201
u Een rij invoegen
Voorbeeld Voeg in de volgende matrix een rij in tussen rij 1 en rij 2:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
c
2(ROW) 2(INS)
u Een rij toevoegen
Voorbeeld Voeg aan de volgende matrix onder rij 3 een rij toe:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
cc
2(ROW) 3(ADD)
2-8-8
Matrixrekenen
20070201
2-8-9
Matrixrekenen
u Bewerking met kolommen
{ DEL} ... {om een kolom te wissen}
{ INS} ... {om een kolom in te voegen}
{ ADD} ... {om een kolom toe te voegen}
u Een kolom wissen
Voorbeeld Wis in de volgende matrix kolom 2:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
e
3(COL)1(DEL)
u Een kolom invoegen
Voorbeeld Voeg in de volgende matrix een nieuwe kolom in tussen kolom 1 en
kolom 2:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
e
3(COL)2(INS)
20070201
u Een kolom toevoegen
Voorbeeld Voeg aan de volgende matrix rechts van kolom 2 een nieuwe kolom
toe:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
e
3(COL) 3(ADD)
k Een matrix bewerken met matrixcommando’s [OPTN] - [MAT]
u Matrixcommando’s oproepen
1. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
2. Druk vervolgens op K om het optiemenu weer te geven.
3. Druk nu op 2(MAT) om het menu met matrixcommando’s te openen.
In deze paragraaf worden enkel die matrixcommando’s behandeld die dienen om een matrix
op te maken, om de gegevens van een matrix op te slaan en om de elementen van een
matrix te bewerken.
{ Mat } ... {Mat-commando (om een matrix op te maken)}
{ M L } ... {Mat List-commando (om een matrixkolom weg te schrijven in een lijst)}
{ Det } ... {Det-commando (om de determinant te berekenen)}
{ Trn } ... {Trn-commando (om matrices te transponeren)}
{ Aug } ... {Augment-commando (om twee matrices aaneen te koppelen)}
{ Iden } ... {Iden-commando (om een eenheidsmatrix op te maken)}
{ Dim } ... {Dim-commando (om de dimensies van een matrix te controleren)}
{ Fill } ... {Fill-commando (aan alle elementen van een matrix dezelfde waarde
toekennen)}
{Ref} ... {Ref-commando (commando voor row echelon form = rij-trapvorm van een
matrix)}
{Rref} ... {Rref-commando (commando voor reduced row echelon form = rij-
gereduceerde trapvorm van een matrix)}
2-8-10
Matrixrekenen
20080201
20070201
u Gegevens invoeren in een matrix met het Mat-commando
[OPTN]-[MAT] -[Mat]
Als u het Mat-commando gebruikt om gegevens in te voeren in een matrix die u aan het
opmaken bent, dan dient u te weten dat het toestel voor deze invoer het formaat verwacht
dat hierna volgt.
= [ [a
11
, a
12
, ..., a
1
n
] [a
21
, a
22
, ..., a
2
n
] .... [a
m
1
, a
m
2
, ..., a
mn
] ]
Mat [letter van A tot Z]
Voorbeeld 1 Voer in de matrix A de volgende gegevens in:
!+( [ ) !+( [ ) b,d,f
!-( ] ) !+( [ ) c,e,g
!-( ] ) !-( ] ) aK2(MAT)
1(Mat)av(A)
w
Naam van de
matrix
a11
a
12
... a
1n
a
21
a
22
... a
2n
a
m1
a
m2
... a
mn
...
...
...
a
11
a
12
... a
1n
a
21
a
22
... a
2n
a
m1
a
m2
... a
mn
...
...
...
1 3 5
2 4 6
1 3 5
2 4 6
2-8-11
Matrixrekenen
# U kunt ook !c(Mat) gebruiken in plaats
van K2(MAT) 1(Mat).
# De maximumwaarde van
m en n is 255.
# Een foutmelding verschijnt als u gegevens wilt
opslaan en het aangesproken geheugen vol is.
# Bovenstaand formaat kunt u ook gebruiken als
u in een programma gegevens wilt invoeren in
een matrix.
20070201
u Een eenheidsmatrix opmaken [OPTN]-[MAT] -[Iden]
Gebruik het Iden-commando om een eenheidsmatrix aan te maken.
Voorbeeld 2 Maak van matrix A een 3 × 3 eenheidsmatrix
K2(MAT) 6(g)1(Iden)
da6(g)1(Mat)av(A)w
Aantal rijen en kolommen
u De dimensies van een matrix controleren [OPTN]-[MAT] -[Dim]
Gebruik het Dim-commando om de dimensies van een bestaande matrix te controleren.
Voorbeeld 3 Controleer de dimensies van matrix A uit het
Voorbeeld 1
K2(MAT) 6(g)2(Dim)
6(g)1(Mat)av(A)w
Deze weergave betekent dus dat matrix A 2 rijen en 3 kolommen heeft.
Daar het resultaat van het Dim-commando data van een lijsttype is, wordt dit opgeslagen in
het geheugen ListAns.
U kunt ook gebruikmaken van {Dim} om de dimensies van de matrix te defi niëren.
Voorbeeld 4 Defi nieer een matrix B met 2 rijen en 3 kolommen
!*( ) c,d!/( ) a
K2(MAT) 6(g)2(Dim)
6(g)1(Mat)al(B)w
2-8-12
Matrixrekenen
20070201
2-8-13
Matrixrekenen
u Een matrix bewerken met matrixcommando’s
Met de matrixcommando’s kunt u ook waarden toekennen aan een element van een matrix,
de waarde van een element van een matrix oproepen, alle elementen van een matrix
dezelfde waarde toekennen, twee matrices aaneenvoegen en een matrixkolom wegschrijven
in een lijst.
u Aan een element van een matrix een waarden toekennen of de waarde van
een element oproepen
[OPTN]-[MAT] -[Mat]
Als u het Mat-commando gebruikt om een element te bewerken, dan dient u te weten dat het
toestel voor deze invoer het volgende formaat verwacht.
Mat X [
m, n]
X ...................................naam van de matrix (A tot Z, of Ans)
m ...................................rijnummer
n ....................................kolomnummer
Voorbeeld 1 Ken in de volgende matrix aan het element op rij 1 en kolom 2 de
waarde 10 toe:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
baaK2(MAT) 1(Mat)
av(A)!+( ) b,c
!-( ) w
JJ1('MAT) w
Voorbeeld 2 Vermenigvuldig in de matrix A (uit voorbeeld 1) het element op rij 2 en
kolom 2 met het getal 5
K2(MAT) 1(Mat)
av(A)!+( ) c,c
!-( ) *fw
20070201
u Alle elementen van een matrix dezelfde waarde toekennen
[OPTN]-[MAT] -[Fill]/[Aug]
Gebruik het Fill-commando om aan alle elementen van een matrix dezelfde waarde toe
te kennen. Gebruik het Augment-commando om twee matrices samen te voegen tot één
matrix.
Voorbeeld 1 Ken aan alle elementen van matrix A de waarde 3 toe
K2(MAT) 6(g)3(Fill)
d,6(g)1(Mat)av(A)w
1(Mat)av(A)w
Voorbeeld 2 Voeg de volgende twee matrices samen:
K2(MAT) 5(Aug)
1(Mat)av(A),
1(Mat)al(B)w
A =
1
2
B =
3
4
A =
1
2
B =
3
4
2-8-14
Matrixrekenen
# De twee matrices die u wilt samenvoegen
moeten hetzelfde aantal rijen hebben.
Als dat niet het geval is, verschijnt er een
foutmelding.
# U kunt het geheugen voor de laatste matrix
gebruiken om de resultaten van de vorige invoer
toe te kennen en veranderingen aan te brengen
aan een variabele in een matrix bewerken.
Gebruik daarvoor de volgende syntax.
• Fill (
n, Mat
α
) Mat
β
• Augment (Mat
α
, Mat
β
) Mat
γ
Hier staan
α
,
β
, en
γ
voor de namen van de
variabelen A tot Z, en
n is een willekeurige
waarde.
Bovenstaande handeling heeft geen invloed op
het geheugen voor de laatste matrix.
20070201
u Een matrixkolom wegschrijven in een lijst [OPTN]-[MAT] -[ML]
Gebruik het Mat List-commando om een kolommatrix weg te schrijven in een lijst.
Mat List (Mat X,
m) List n
X = naam van de matrix (A tot Z, of Ans)
m = kolomnummer
n = nummer van de lijst
Voorbeeld Schrijf kolom 2 van de volgende matrix weg in lijst 1 :
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
K2(MAT) 2(ML)
1(Mat)av(A),c)
aK1(LIST)1(List)bw
1(List)bw
# U kunt ook !b(List) gebruiken in
plaats van K1(LIST)1(List).
2-8-15
Matrixrekenen
20070201
k Matrixrekenen [OPTN] - [MAT]
Via het menu met matrixcommando’s kunt u matrixberekeningen uitvoeren.
u De matrixcommando’s oproepen
1. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
2. Druk vervolgens op K om het optiemenu weer te geven.
3. Druk nu op 2(MAT) om het menu met matrixcommando’s te openen.
In deze paragraaf worden alleen de matrixcommando’s behandeld die dienen voor het
matrixrekenen.
• { Mat } ... {Mat-commando (om een matrix op te maken)}
• { Det } ... {Det-commando (om een determinant te berekenen)}
• { Trn } ... {Trn-commando (om matrices te transponeren)}
• { Iden } ... {Iden-commando (om een eenheidsmatrix op te maken)}
• {Ref}…{Ref-commando (commando voor row echelon form = rij-trapvorm van een
matrix)}
• {Rref}…{Rref-commando (commando voor reduced row echelon form = rij-
gereduceerde trapvorm van een matrix)}
In alle volgende voorbeelden wordt ervan uitgegaan dat de gegevens van de gebruikte
matrices reeds in het geheugen zijn opgeslagen.
2-8-16
Matrixrekenen
20080201
20070201
u Rekenkundige bewerkingen met matrices [OPTN]-[MAT] -[Mat]/[Iden]
Voorbeeld 1 Tel matrix A en matrix B op (matrix A + matrix B):
AK2(MAT) 1(Mat)av(A)+
1(Mat)al(B)w
Voorbeeld 2 Vermenigvuldig het getal 5 met de volgende matrix:
Matrix A =
1 2
3 4
AfK2(MAT) 1(Mat)
av(A)w
Voorbeeld 3 Vermenigvuldig de twee matrices uit voorbeeld 1 met elkaar (Matrix A
× Matrix B)
AK2(MAT) 1(Mat)av(A)*
1(Mat)al(B)w
Voorbeeld 4 Vermenigvuldig matrix A (uit voorbeeld 1) met een 2 × 2
eenheidsmatrix
AK2(MAT) 1(Mat)av(A)*
6(g)1(Iden)cw
Aantal rijen en kolommen
A =
1 1
2 1
2 3
2 1
B =
A =
1 1
2 1
2 3
2 1
B =
# De twee matrices moeten dezelfde
dimensies hebben om ze te kunnen
optellen of aftrekken. Als dat niet het geval
is, verschijnt een foutmelding.
# Voor een vermenigvuldiging (Matrix 1 ×
Matrix 2) moet het aantal kolommen in
matrix 1 gelijk zijn aan het aantal rijen
in matrix 2. Als dat niet het geval is,
verschijnt een foutmelding.
2-8-17
Matrixrekenen
# Bij rekenkundige bewegingen met matrices
kunt u ook een eenheidsmatrix invoeren
met het Iden-commando op de plaats van
het matrixcommando (zoals Mat A) om
berekeningen met de eenheidsmatrix uit te
voeren.
20070201
u Determinant [OPTN]-[MAT] -[Det]
Voorbeeld Bereken de determinant van de volgende matrix:
Matrix A =
1 2 3
4 5 6
−1 −2 0
K2(MAT) 3(Det)1(Mat)
av(A)w
u Getransponeerde van een matrix [OPTN]-[MAT] -[Trn]
Een matrix is getransponeerd als zijn rijen kolommen worden en zijn kolommen rijen.
Voorbeeld Bereken de getransponeerde matrix van de volgende matrix:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
K2(MAT) 4(Trn) 1(Mat)
av(A)w
2-8-18
Matrixrekenen
# Alleen van een vierkante matrix kan de
determinant berekend worden (hetzelfde
aantal rijen en kolommen). Als u probeert de
determinant voor een niet-vierkante matrix te
berekenen, verschijnt een foutmelding.
# De determinant van een 2 × 2 matrix wordt
als volgt berekend.
# De determinant van een 3 × 3 matrix wordt als
volgt berekend.
| A | =
a
11
a
12
=a
11
a
22
–a
12
a
21
a
21
a
22
= a
11
a
22
a
33
+ a
12
a
23
a
31
+ a
13
a
21
a
32
a
11
a
23
a
32
– a
12
a
21
a
33
– a
13
a
22
a
31
a
11
a
12
a
13
a
21
a
22
a
23
a
31
a
32
a
33
|A| =
20070201
2-8-19
Matrixrekenen
u Rij-trapmatrix (Row Echelon Form) [OPTN] - [MAT] - [Ref]
Dit commando gebruikt het algoritme voor Gauss eliminatie om de rij-trapvorm van een
matrix te vinden.
Voorbeeld: Bepaal de rij-trapvorm van de volgende matrix:
Matrix A =
1 2 3
4 5 6
K 2 (MAT)6 (g )4 (Ref)
1 (Mat)av (A)w
u Rij-gereduceerde trapmatrix (Reduced Row Echelon Form)
[OPTN] - [MAT] - [Rref]
Dit commando vindt de rij-gereduceerde trapvorm van een matrix.
Voorbeeld: Bepaal de rij-gereduceerde trapvorm van de volgende matrix:
Matrix A =
2 −1 3 19
1 1 −5 −21
0 4 3 0
K 2 (MAT)6 (g )5 (Rref)
1 (Mat)av (A)w
# De bewerkingen voor de rij-trapvorm en de
rij-gereduceerde trapvorm van een matrix
kunnen mogelijk onnauwkeurige resultaten
geven hetgeen te wijten is aan weggevallen
cijfers.
20080201
20070201
u Inverse van een matrix [ x
–1
]
Voorbeeld Bereken de inverse matrix van de volgende matrix:
Matrix A =
1 2
3 4
K2(MAT) 1(Mat)
av(A) !)(
x
–1
) w
u Kwadraat van een vierkante matrix [ x
2
]
Voorbeeld Kwadrateer de volgende matrix:
Matrix A =
1 2
3 4
K2(MAT) 1(Mat) av(A) xw
2-8-20
Matrixrekenen
# Alleen van een vierkante matrix (zelfde
aantal rijen en kolommen) kan een inverse
berekend worden. Als u probeert de inverse
van een niet-vierkante matrix te berekenen,
verschijnt een foutmelding.
# Een matrix waarvan de determinant 0 is,
heeft geen inverse. Als u probeert de inverse
van zo’n matrix te berekenen, verschijnt een
foutmelding.
# Van matrices waarvan de determinant bijna
0 is, zullen de inversen niet heel precies
worden berekend.
# Een inverse matrix heeft de volgende
eigenschap:
Een inverse matrix A
–1
van matrix A wordt als
volgt berekend:
Merk op dat ad – bc
0.
A A
–1
= A
–1
A = E =
1 0
0 1
A =
a b
c d
A
–1
=
1
ad – bc
d–b
–c a
20080201
20070201
u Macht van een matrix [ ]
Voorbeeld Bereken de derde macht van de volgende matrix:
Matrix A =
1 2
3 4
K2(MAT) 1(Mat) av(A)
Mdw
u In een matrix alle elementen vervangen door hun absolute waarde, door
hun geheel deel, door hun decimaal deel, of door hun grootste geheel
deel dat niet groter is dan het originele element
[OPTN] - [NUM] - [Abs]/[Frac]/[Int]/[Intg]
Voorbeeld Bepaal de matrix met als elementen de absolute waarde van de
elementen van volgende matrix:
Matrix A =
1 –2
3 4
K6( g) 4(NUM) 1(Abs)
K2(MAT) 1(Mat) av(A) w
2-8-21
Matrixrekenen
# De determinanten en de inverse
matrices worden berekend met de
eliminatiemethode, waardoor fouten
kunnen ontstaan (cijfers die wegvallen).
# Het rekenwerk gebeurt voor elk element
van de matrices apart, waardoor het
relatief lang kan duren voordat het
resultaat verschijnt.
# De fout op de weergegeven resultaten
bij het matrixrekenen is ± 1 op het laatste
tbeduidende cijfer.
# Als het resultaat van een matrixberekening
te groot is om opgeslagen te kunnen
worden in het geheugen voor de laatste
matrix, verschijnt een foutmelding.
# U kunt de inhoud van het geheugen voor de
laatste matrix als volgt overdragen naar een
andere matrix (of naar een variabele wanneer
het geheugen voor de laatste matrix een
determinant bevat).
MatAns Mat
α
Hierin is
α
de naam van een variabele (A tot
Z). Deze handeling heeft geen invloed op
de inhoud van het geheugen voor de laatste
matrix.
# Bij matrix machtberekeningen zijn
berekeningen mogelijk tot de macht 32766.
20080201
20070201
2-8-22
Matrixrekenen
k Matrixrekenen met natuurlijke schrijfwijze
u De dimensies van een matrix vastleggen
1. Druk in de modus RUN
MAT op !m(SET UP) 1(Math) J.
2. Druk op 4(MATH) om het menu MATH te openen.
3. Druk op 1(MAT) om het volgende menu te openen.
• { 2 × 2 } … {invoer van een 2 × 2 matrix}
• { 3 × 3 } … {invoer van een 3 × 3 matrix}
• {
m × n } … {invoer van een matrix met m rijen en × n kolommen (tot 6 × 6)}
Voorbeeld Maak een matrix van 2 rijen × 3 kolommen
3(
m × n )
Voer het aantal rijen in.
cw
Voer het aantal kolommen in.
dw
w
20080201
20070201
2-8-23
Matrixrekenent
u Elk element van een matrix een waarde toekennen
Voorbeeld Voer de onderstaande berekening uit
De volgende bewerking is het vervolg van het rekenvoorbeeld op de vorige pagina.
be$bcceedde
$bdceee!x( ') f
eege*iw
u Een matrix die in natuurlijke schrijfwijze is opgemaakt aan een matrix in de
modus MAT toewijzen
Voorbeeld Wijs het resultaat toe aan Mat J
!c(Mat) !-(Ans) a
!c(Mat) a)(J) w
× 8
33
6
1
13
4
'5
1
2
× 8
33
6
1
13
4
'5
1
2
# Als u drukt op D terwijl de cursor
linksboven in de matrix staat, wordt de
volledige matrix gewist.
D
20080201
20070201
Lijsten
Een lijst is een opslagplaats voor diverse gegevensitems.
Met deze rekenmachine kunt u in zes bestanden telkens zes
lijsten opslaan. De inhoud van deze lijsten kunt u gebruiken in
rekenkundige bewerkingen, in berekeningen met statistieken en
ook nog bij het werken met grafi eken.
Elementnummer Weergavevenster Element Kolom
Naam van
de lijst
Subnaam
Lijn
3-1 Een lijst invoeren en wijzigen
3-2 Bewerken van de gegevens van een lijst
3-3 Rekenkundigebewerkingen met lijsten
3-4 Bestanden met lijsten
List 1 List 2 List 3 List 4 List 5 List 26
1
SUB
56 1 107 3.5 4 0
2 37 2 75 6 0 0
3 21 4 122 2.1 0 0
4 69 8 87 4.4 2 0
5 40 16 298 3 0 0
64832486.8 3 0
7 93 64 338 2 9 0
8 30 128 49 8.7 0 0
••••••
••••••
••••••
•••••
List 1 List 2 List 3 List 4 List 5 List 26
1
SUB
56 1 107 3.5 4 0
2 37 2 75 6 0 0
3 21 4 122 2.1 0 0
4 69 8 87 4.4 2 0
5 40 16 298 3 0 0
64832486.8 3 0
7 93 64 338 2 9 0
8 30 128 49 8.7 0 0
••••••
••••••
••••••
•••••
3
Hoofdstuk
20070201
3-1 Een lijst invoeren en wijzigen
Als u de modus STAT kiest, krijgt u eerst de “List Editor” te zien. Met de List Editor kunt u
gegevens in een lijst invoeren en diverse andere bewerkingen op de gegevens in een lijst
uitvoeren.
u Getallen één voor één in een lijst invoeren
Gebruik de cursortoetsen om de naam van de lijst, de subnaam of het element te
selecteren.
Merk op dat het scherm (als dat nodig is) automatisch verschuift als u de cursor over de
lijsten beweegt.
In dit voorbeeld is het eerste element van de eerste lijst aangeklikt.
1. Voer een getal in en druk op w om dit op te slaan in het aangeklikte element van de
lijst.
dw
De cursor springt automatisch naar het volgende
element van de lijst.
2. Ken eerst het getal 4 toe aan het element op de tweede rij, en ken vervolgens het
resultaat van de som 2 + 3 toe aan het element op de volgende rij.
ewc+dw
3-1-1
Een lijst invoeren en wijzigen
# U kunt ook het resultaat van een uitdrukking
of een complex getal in een element
invoeren.
# In een enkele lijst kunt u getallen invoeren in
maximaal 999 elementen.
20070201
u Een reeks getallen invoeren
1. Gebruik de cursortoetsen om de lijstnaam aan te klikken.
2. Druk op !*( { ), en voer daarna de gewenste getallen in, maar druk telkens op ,
tussen twee getallen. Druk ten slotte, nadat het laatste getal is ingevoerd, op !/( } ).
!*( { ) g,h,i!/( } )
3. Druk op w om al deze getallen op te slaan
in de aangeklikte lijst.
w
U kunt bij het invoeren van elementen in een lijst ook gebruikmaken van reeds ingevulde
lijsten (door hun lijstnaam als term van een rekenkundige bewerking te gebruiken). Het
volgende voorbeeld laat zien hoe u een nieuwe lijst kunt maken door de overeenkomstige
elementen van twee bestaande lijsten op te tellen.
1. Gebruik de cursortoetsen om de lijstnaam aan te klikken van de lijst waarin het
resultaat weggeschreven moet worden.
2. Druk op K en voer het volgende in.
K1(LIST)1(List)b+
K1(LIST)1(List)cw
3-1-2
Een lijst invoeren en wijzigen
# U kunt ook !b(List) gebruiken in plaats
van K1(LIST)1(List).
# Denk eraan dat de komma in de reeks van in te
voeren getallen dient om de getallen te scheiden!
Na het laatste getal van de reeks mag dus in
geen geval een komma staan.
Goede invoer: {34, 53, 78}
Foutieve invoer: {34, 53, 78,}
20070201
k De getallen van een lijst veranderen
u De waarde van een element wijzigen
Gebruik de cursortoetsen om het element aan te klikken waarin u een wijziging wilt
aanbrengen. Voer de nieuwe getalwaarde in en druk op w om het vorige getal te
vervangen door het nieuwe getal.
u De inhoud van een element wijzigen
1. Gebruik de cursortoetsen om het element aan te klikken waarin u de inhoud wilt
wijzigen.
2. Druk op 6(g)2(EDIT).
3. Wijzig de gewenste gegevens.
u Een element wissen
1. Gebruik de cursortoetsen om het element aan te klikken dat u wilt wissen.
2. Druk op 6(g)3(DEL) om het getal in het aangeklikte element te wissen en om alle
getallen die eronder staan één element naar boven te schuiven.
3-1-3
Een lijst invoeren en wijzigen
# Het wissen van een element in een lijst wijzigt
niets aan de andere lijsten. Zo kunnen wegens
een verschil in “lijstlengte” fouten ontstaan als
tussen de lijsten een relatie bestaat.
20070201
u Alle elementen van een lijst wissen
Ga als volgt te werk om alle elementen van een lijst te wissen.
1. Gebruik de cursortoetsen om de lijstnaam aan te klikken van de lijst waarin u alle
elementen wilt wissen.
2. Als u drukt op 6(g)4(DEL
A), wordt u gevraagd de wisbewerking te bevestigen.
3. Druk op 1(Yes) om de aangeklikte lijst volledig te wissen, of druk op 6(No) als u
toch maar niet wilt wissen.
u Een nieuw element tussenvoegen
1. Gebruik de cursortoetsen om het element aan te klikken waarboven u een nieuw
element wilt invoegen.
2. Druk op 6(g)5(INS) om het nieuwe element dat automatisch de waarde 0 krijgt
toegekend, tussen te voegen. Dit nieuwe element duwt alle andere elementen die
eronder staan één plaats naar beneden.
# Het tussenvoegen van een element in een
lijst wijzigt niets aan de andere lijsten. Zo
kunnen wegens een verschil in “lijstlengte”
3-1-4
Een lijst invoeren en wijzigen
fouten ontstaan als tussen de lijsten een relatie
bestaat.
20070201
3-1-5
Een lijst invoeren en wijzigen
k De getallen van een lijst ordenen
Aan List 1 tot List 26 kunt u subnamen toekennen van elk acht bytes.
u Een lijst benoemen
1. Selecteer in het confi guratiescherm “Sub Name” en druk daarna op 1(On)J.
2. Gebruik de cursortoetsen om het subelement aan te klikken van de lijst die u wilt
benoemen.
3. Voer de naam in en druk op w.
Als u een naam in alfanumerieke tekens wilt invoeren, drukt u op !a om de
modus ALPHA-LOCK te kiezen.
Voorbeeld: YEAR
-(Y)c(E)v(A)g(R)
Als u de volgende bewerking uitvoert, verschijnt een subnaam in de modus RUN
MAT .
!b(List) n!+( [ ) a!-( ] ) w
(
n = lijstnummer van 1 tot 26)
# Voor de subnaam kunt u maximaal 8
bytes gebruiken. Alleen de tekens die in
het element List Editor passen, worden
weergegeven.
# Het subelement List Editor wordt niet
weergegeven wanneer u “Off” hebt geselecteerd
voor “Sub Name” in het confi guratiescherm.
20070201
k De getallen van een lijst ordenen
De getallen in een lijst kunt u in stijgende of in dalende grootte ordenen. Bij dit ordenen heeft
de plaats van de cursor op het scherm geen enkel belang.
u Eén lijst ordenen zonder de andere lijsten te veranderen
Stijgende grootte
1. Druk als de lijsten op het scherm staan op 6(g)1(TOOL) 1(SRT
A).
2. De mededeling “How Many Lists?:” verschijnt. Voer nu 1 in omdat er slechts één lijst
moet geordend worden.
bw
3. Voer als antwoord op de mededeling “Select List List No:” het nummer in van de lijst
die u wilt ordenen.
bw
Dalende grootte
Hiervoor werkt u op dezelfde wijze als voor stijgende grootte, maar druk op 2(SRT
D)
in plaats van op 1(SRT
A).
3-1-6
Een lijst invoeren en wijzigen
20070201
u Eén lijst ordenen én de ermee samenhangende lijsten mee veranderen
Wanneer lijsten met elkaar in relatie staan, is het handig dat deze relatie bewaard blijft.
Daarom beschikt u ook over de mogelijkheid om één lijst te ordenen en de andere lijsten zó
mee te veranderen dat de rijen van die lijsten onveranderd blijven.
Stijgende grootte
1. Druk als de lijsten op het scherm staan op 6(g)1(TOOL) 1(SRT
A).
2. De mededeling “How Many Lists?:” verschijnt. Druk nu op 2 omdat in totaal twee lijsten
zullen veranderen.
cw
3. Voer als antwoord op de mededeling “Select List List No:” het nummer in van de lijst
die u in stijgende grootte wilt ordenen. Hier voert u 1 in om aan te geven dat List 1
geordend moet worden.
bw
4. Voer als antwoord op de mededeling “Select Second List List No:” het nummer in van
de lijst die u aan de basislijst wilt koppelen. Hier voert u 2 in om aan te geven dat List 2
mee moet veranderen.
cw
3-1-7
Een lijst invoeren en wijzigen
20070201
3-1-8
Een lijst invoeren en wijzigen
Dalende grootte
Hiervoor werkt u op dezelfde wijze als voor stijgende grootte, maar druk op 2(SRT
D)
in plaats van op 1(SRT
A).
# U kunt tot zes lijsten ineens herordenen.
# Als u eenzelfde lijst meer dan één keer vernoemt
in dezelfde ordeningsoperatie, dan verschijnt een
foutmelding.
Dezelfde foutmelding krijgt u ook als u in
dezelfde ordeningsoperatie lijsten met een
verschillende lengte gebruikt.
20070201
3-2 Bewerken van de gegevens van een lijst
De getallen van een lijst kunnen gebruikt worden in rekenkundige bewerkingen en in
berekeningen met functies. Bovendien kunt u op de lijstgetallen zelf ook een aantal
berekeningen uitvoeren.
Al deze bewerkingen op de getallen van lijsten kunt u uitvoeren in de modus RUN
MAT ,
STAT , TABLE , EQUA en PRGM.
k Openen van het submenu “Bewerken van lijstgetallen”
Alle voorbeelden in deze paragraaf zijn uitgevoerd in de modus RUN
MAT .
Druk op K en daarna op 1(LIST) om het submenu List Data Manipulation te openen.
Hier vindt u de volgende opties:
{List}/{LM}/{Dim}/{Fill}/{Seq}/{Min}/{Max}/{Mean}/{Med}/{Aug }/{Sum}/{Prod }/{Cuml}/
{%}/{A}
Eventueel mag u in alle voorbeelden in deze paragraaf het sluiten van de haakjes op het
einde van de invoer weglaten.
u De inhoud van de lijst overbrengen naar het geheugen
voor de laatste matrix
[OPTN]-[LIST]-[LM]
K1(LIST)2(LM)1(List) <lijstnummer 1-26>
,1(List) <lijstnummer 1-26> ... ,1(List) <lijstnummer 1-26> )w
De invoer van 1(List) in de bovenstaande bewerking mag u weglaten.
Alle lijsten moeten hetzelfde aantal gegevensitems bevatten. Zo niet, krijgt u een
foutmelding.
Voorbeeld: List Mat (1, 2) w
Voorbeeld De inhoud van List 1 (2, 3, 6, 5, 4) overbrengen naar kolom 1, en de
inhoud van List 2 (11, 12, 13, 14, 15) overbrengen naar kolom 2 van het
geheugen voor de laatste matrix
AK1(LIST)2(LM)
1(List)b,
1(List)c)w
3-2-1
Bewerken van de gegevens van een lijst
20070201
u Het aantal getallen van een lijst bepalen [OPTN]-[LIST]-[Dim]
K1(LIST)3(Dim)1(List) <lijstnummer 1-26> w
Het aantal getallen van een lijst wordt ook “dimensie” genoemd.
Voorbeeld Bepaal het aantal elementen van List 1 (36, 16, 58, 46, 56)
AK1(LIST)3(Dim)
1(List)bw
u Een lijst opmaken en het aantal elementen van die lijst vastleggen
[OPTN]-[LIST]-[Dim]
Gebruik de volgende instructie om tijdens het opmaken van een lijst ook de dimensie
vast te leggen.
<aantal gegevens
n>aK1(LIST)3(Dim)1(List)
<lijstnummer1-26> w
n = 1 - 999
Voorbeeld Maak een lijst op met 5 elementen (allemaal waarde 0) en sla deze op
in List 1
AfaK1(LIST)3(Dim)
1(List) bw
U kunt de nieuwe lijst bekijken door de modus
STAT te kiezen.
Gebruik de volgende instructie om voor een matrix het aantal lijnen, het aantal kolommen en
de naam vast te leggen tijdens het opmaken van die matrix.
!*( { )<aantal lijnen
m> ,<aantal kolommen n> !/( } ) a
K1(LIST)3(Dim)K2(MAT) 1(Mat)a<naam van de matrix> w
m , n = 1 - 255, naam van de matrix: A - Z
3-2-2
Bewerken van de gegevens van een lijst
20070201
3-2-3
Bewerken van de gegevens van een lijst
Voorbeeld Maak een matrix op met 2 rijen × 3 kolommen (alle elementen waarde
0), en sla die op in A
A!*( { ) c,d!/( } ) a
K1(LIST)3(Dim)
K2(MAT) 1(Mat)av(A)w
Ziehier het resultaat:
u Alle getallen van een lijst door eenzelfde getal vervangen [OPTN]-[LIST]-[Fill]
K1(LIST)4(Fill) <waarde> ,1(List) <lijstnummer 1-26> )w
Voorbeeld Vervang alle getallen van List 1 door het getal 3
AK1(LIST)4(Fill)
d,1(List)b)w
Ziehier het resultaat:
u Een reeksgetallenin een lijst invoeren [OPTN]-[LIST]-[Seq]
K1(LIST)5(Seq) <vorm lijstgetallen> , <naam variabele> ,
<beginwaarde> , <eindwaarde> , <toename> ) w
Het resultaat van deze berekening wordt ook opgeslagen in het geheugen voor de
laatste lijst.
Voorbeeld Voer de reeks getallen 1
2
, 6
2
, 11
2
in een lijst in met de functie f(x) = X
2
.
Gebruik beginwaarde 1, eindwaarde 11, en toename 5
AK1(LIST)5(Seq)vx,
v,b,bb,f)w
Neemt u 12, 13, 14, of 15 als eindwaarde, dan krijgt u hetzelfde resultaat, omdat al deze
getallen kleiner zijn dan het eerstvolgende getal dat door de toename wordt opgeroepen,
namelijk (16).
20070201
3-2-4
Bewerken van de gegevens van een lijst
u Het kleinste the getal van een lijst opzoeken [OPTN]-[LIST]-[Min]
K1(LIST)6(g)1(Min)6(g)6(g)1(List) <lijstnummer 1-26> )w
Voorbeeld Zoek het minimum in List 1 (36, 16, 58, 46, 56)
AK1(LIST)6(g)1(Min)
6(g)6(g)1(List)b)w
u Het grootste getalvan een lijst opzoeken [OPTN]-[LIST]-[Max]
Ga te werk zoals voor het zoeken van het minimum (Min), maar druk op 6(g)2(Max) in
plaats van op 6(g)1(Min).
u Tussen twee lijsten die met het kleinste getal zoeken [OPTN]-[LIST]-[Min]
K1(LIST)6(g)1(Min)6(g)6(g)1(List) <lijstnummer 1-26>
,1(List) <lijstnummer 1-26> )w
De twee lijsten moeten evenveel getallen bevatten, anders verschijnt een foutmelding.
De opgezochte lijst wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst (ListAns).
Voorbeeld Zoek tussen de lijsten List 1 (75, 16, 98, 46, 56) en List 2 (35, 59, 58, 72,
67) die met het kleinste getal
K1(LIST)6(g)1(Min)
6(g)6(g)1(List)b,
1(List)c)w
u Tussen twee lijsten die met het grootste getal zoeken [OPTN]-[LIST]-[Max]
Ga te werk zoals voor het zoeken van de lijst met het kleinste getal (Min), maar druk op
6(g)2(Max) in plaats van op 6(g)1(Min).
De twee lijsten moeten evenveel getallen bevatten, anders verschijnt een foutmelding.
De opgezochte lijst wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst (ListAns).
20070201
u Het gemiddelde van de getallen van een lijst berekenen [OPTN]-[LIST]-[Mean]
K1(LIST)6(g)3(Mean)6(g)6(g)1(List)
<lijstnummer 1-26> )w
Voorbeeld Bereken het gemiddelde van List 1 (36, 16, 58, 46, 56)
AK1(LIST)6(g)3(Mean)
6(g)6(g)1(List)b)w
u Het gemiddelde van de getallen van een lijst berekenen als aan die getallen
een frequentie is toegekend
[OPTN]-[LIST]-[Mean]
Deze bewerking gebruikt twee lijsten: de lijst met de getalwaarden en die met de frequentie
van elke waarde. De frequentie van het eerste getal van lijst 1 wordt weergegeven door het
eerste getal van lijst 2 etc.
De twee lijsten moeten evenveel getallen bevatten, anders verschijnt een foutmelding.
K1(LIST)6(g)3(Mean)6(g)6(g)1(List)<lijstnummer 1-26
(gegevens)>,1(List)<lijstnummer 1-26 (frequentie)> )w
Voorbeeld Bereken van List 1 (36, 16, 58, 46, 56), het gemiddelde met de
frequentiegetallen opgeslagen in List 2 (75, 89, 98, 72, 67)
AK1(LIST)6(g)3(Mean)
6(g)6(g)1(List)b,
1(List)c)w
u De mediaan van een lijst berekenen [OPTN]-[LIST]-[Med]
K1(LIST)6(g)4(Med)6(g)6(g)1(List)
<lijstnummer 1-26>)w
Voorbeeld Bereken de mediaan van List 1 (36, 16, 58, 46, 56)
AK1(LIST)6(g)4(Med)
6(g)6(g)1(List)b)w
3-2-5
Bewerken van de gegevens van een lijst
20070201
u De mediaan van de getallen van een lijst berekenen als aan die getallen
een frequentie is toegekend
[OPTN]-[LIST]-[Med]
Deze bewerking gebruikt twee lijsten: de lijst met de getalwaarden en die met de frequentie
van elke waarde. De frequentie van het eerste getal van lijst 1 wordt weergegeven door het
eerste getal van lijst 2 etc.
De twee lijsten moeten evenveel getallen bevatten, anders verschijnt een foutmelding.
K1(LIST)6(g)4(Med)6(g)6(g)1(List) <lijstnummer 1-26 (data)>
,1(List) <lijstnummer 1-26 (frequentie)> )w
Voorbeeld Bereken van List 1 (36, 16, 58, 46, 56), de mediaan met
defrequentiegetallen opgeslagen in List 2 (75, 89, 98, 72, 67)
AK1(LIST)6(g)4(Med)
6(g)6(g)1(List)b,
1(List)c)w
u Lijsten samenvoegen [OPTN]-[LIST]-[Aug]
• U kunt twee verschillende lijsten tot één enkele lijst samenvoegen. Het resultaat van de
samenvoeging wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst (ListAns).
K1(LIST)6(g)5(Aug) 6(g)6(g)1(List) <lijstnummer 1-26>
,1(List) <lijstnummer 1-26> )w
Voorbeeld Voeg List 1 (–3, –2) samen met List 2 (1, 9, 10)
AK1(LIST)6(g)5(Aug)
6(g)6(g)1(List)b,
1(List)c)w
u De som van de getallen van een lijst berekenen [OPTN]-[LIST]-[Sum]
K1(LIST)6(g)6(g)1(Sum)6(g)1(List)<lijstnummer 1-26> w
Voorbeeld Bereken de som van List 1 (36, 16, 58, 46, 56)
AK1(LIST)6(g)6(g)1(Sum)
6(g)1(List)bw
3-2-6
Bewerken van de gegevens van een lijst
20070201
u Hetproduct van de getallen van een lijst berekenen [OPTN]-[LIST]-[Prod]
K1(LIST)6(g)6(g)2(Prod)6(g)1(List)<lijstnummer 1-26> w
Voorbeeld Bereken het product van List 1 (2, 3, 6, 5, 4)
AK1(LIST)6(g)6(g)2(Prod)
6(g)1(List)bw
u De cumulatieve frequentie van elk getal van een lijst berekenen
[OPTN]-[LIST]-[Cuml]
K1(LIST)6(g)6(g)3(Cuml)6(g)1(List) <lijstnummer 1-26> w
Het resultaat van deze berekening wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns).
Voorbeeld Bereken de cumulatieve frequentie van elk getal van List 1
(2, 3, 6, 5, 4)
AK1(LIST)6(g)6(g)3(Cuml)
6(g)1(List)bw
u De procentuele waardevan elk getal (ten opzichte van het totaal) van een
lijst berekenen
[OPTN]-[LIST]-[%]
K1(LIST)6(g)6(g)4(%)6(g)1(List)<lijstnummer 1-26> w
Deze mogelijkheid berekent de procentuele waarde van elk getal uit de lijst ten opzichte
van de som van alle getallen van de lijst.
Het resultaat van deze berekening wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns).
2+3=
2+3+6=
2+3+6+5=
2+3+6+5+4=
2+3=
2+3+6=
2+3+6+5=
2+3+6+5+4=
3-2-7
Bewerken van de gegevens van een lijst
20070201
Voorbeeld Bereken de procentuele waarde van elk getal van List 1 (2, 3, 6, 5, 4)
AK1(LIST)6(g)6(g)4(%)
6(g)1(List)bw
u Eenlijstmaken van de verschillen tussen opeenvolgende getallen van een
lijst
[OPTN]-[LIST]-[A]
K1(LIST)6(g)6(g)5(A)<lijstnummer 1-26> w
Het resultaat van deze berekening wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns).
Voorbeeld Bereken de verschillen tussen de opeenvolgende getallen van List 1
(1, 3, 8, 5, 4)
AK1(LIST)6(g)6(g)5(A)
bw
× 100 =2/(2+3+6+5+4)
3/(2+3+6+5+4) × 100 =
6/(2+3+6+5+4) × 100 =
5/(2+3+6+5+4) × 100 =
4/(2+3+6+5+4) × 100 =
× 100 =2/(2+3+6+5+4)
3/(2+3+6+5+4) × 100 =
6/(2+3+6+5+4) × 100 =
5/(2+3+6+5+4) × 100 =
4/(2+3+6+5+4) × 100 =
3 – 1 =
8 – 3 =
5 – 8 =
4 – 5 =
3 – 1 =
8 – 3 =
5 – 8 =
4 – 5 =
3-2-8
Bewerken van de gegevens van een lijst
# U kunt de opslagplaats in het lijstgeheugen
opgeven voor het resultaat van een berekening
met een lijst die in het geheugen voor de
laatste lijst (ListAns) wordt opgeslagen. Als u
bijvoorbeeld “ AList 1 List 2” opgeeft, wordt
het resultaat van AList 1 opgeslagen in List 2.
# De nieuwe AList heeft één element minder dan
de originele lijst.
# Er verschijnt een foutmelding als u AList laat
uitvoeren voor een lijst zonder element of met
slechts één element.
20070201
3-3 Rekenkundigebewerkingen met lijsten
In rekenkundige bewerkingen kunt u ook met lijsten werken.
Het resultaat wordt ook
opgeslagen in het geheugen voor
de laatste lijst (ListAns).
k Foutmeldingen
Een bewerking tussen twee lijsten voert deze bewerking uit op de overeenkomstige
elementen van die lijsten. Daarom verschijnt een vermenigvuldiging als beide lijsten niet
evenveel getallen bevatten.
Er verschijnt ook een foutmelding als er een wiskundige fout is in de bewerking tussen
twee elementen.
k Invoervan een lijst in een berekening
U kunt een lijstop twee manieren invoeren in een berekening.
u Eenlijst invoeren met behulp van zijn (lijst) naam
1. Druk op K om het optiemenu weer te geven.
• Dit is het functietoetsmenu dat verschijnt in de modus RUN
MAT als u drukt op K.
2. Druk op 1(LIST) om het submenu List Data Manipulation te openen.
3. Druk op 1(List) om het commando “List” te activeren en voer het gewenste
lijstnummer in.
Lijst
Getal
Lijst
Getal
+
×
÷
=
Lijst
Geheugen voor
de laatste lijst
Lijst
Getal
Lijst
Getal
+
×
÷
=
Lijst
Geheugen voor
de laatste lijst
3-3-1
Rekenkundigebewerkingen met lijsten
20070201
u Rechtstreekseen lijst getallen invoeren
Om rechtstreeks in te voeren gebruikt u {, }, en ,.
Voorbeeld 1 Voer de volgende getallen in een lijst in: 56, 82, 64
!*( { ) fg,ic,
ge!/( } )
Voorbeeld 2 Vermenigvuldig List 3
(
=
41
65
22
)
met de lijst
6
0
4
K1(LIST)1(List)d*!*( { ) g,a,e!/( } ) w
Het resultaat
246
0
88
wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns).
u Lijstgetallen aaneen andere lijst toekennen
Hiervoor maakt u gebruik van a.
Voorbeeld 1 Ken de lijstgetallen van List 3 toe aan List 1
K1(LIST)1(List)da1(List)bw
U kunt natuurlijk de lijstgetallen ook rechtstreeks invoeren. Dus in plaats van op
K1(LIST)1(List)d drukt u op
!*( { ) eb,gf,cc!/( } ).
Voorbeeld 2 Ken de lijstgetallen in het geheugen voor de laatste lijst (ListAns) toe
aan List 1
K1(LIST)1(List)!-(Ans)a1(List)bw
3-3-2
Rekenkundigebewerkingen met lijsten
20070201
u Lijstgetallen oproepen in een specifi ek lijstelement
U kunt het getal in een specifi ek lijstelement oproepen en in een berekening gebruiken. Geef
het elementnummer op door dit tussen vierkante haken te plaatsen.
Voorbeeld Bereken de sinus van het getal opgeslagen in het derde element van
List 2
sK1(LIST)1(List)c!+( [ ) d!-( ] ) w
u Eengetal invoeren in een element van een lijst
U kunt een getal toekennen aan een welbepaald element van een lijst. De waarde die het
element dan had, wordt dan overschreven met de nieuwe waarde.
Voorbeeld Voer het getal 25 in het tweede element van List 3 in
cfaK1(LIST)1(List)d!+( [ ) c!-( ] ) w
k Oproepenvan de lijstgetallen van een lijst
Voorbeeld Roep de lijstgetallen van List 1 op
K1(LIST)1(List)bw
De opgeroepen lijstgetallen worden ook opgeslagen in het geheugen voor de laatste
lijst (ListAns). Via dit geheugen kunt u ze dan in een berekening invoeren.
u De lijstgetallen opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst (ListAns)
gebruiken in een berekening
Voorbeeld Vermenigvuldig de lijstgetallen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns) met 36
K1(LIST)1(List)!-(Ans)*dgw
De invoer K1(LIST)1(List)!-(Ans) roept de lijstgetallen opgeslagen in het
geheugen voor de laatste lijst (ListAns) op.
Door deze berekening uit te voeren wordt de inhoud van het geheugen voor de laatste
lijst (ListAns) vervangen door het resultaat van deze berekening.
3-3-3
Rekenkundigebewerkingen met lijsten
20070201
k Grafi sche voorstelling van een functie vertrekkend van een lijst
Met behulp van de grafi sche functies van het toestel kunt u een functie invoeren van het type
Y1 = List1 X. Als List1 de getallen 1, 2, 3 bevat, zal deze functie drie grafi eken opleveren:
Y = X, Y = 2X en Y = 3X.
U moet echter wel rekening houden met een paar voorwaarden als u lijsten gebruikt in
grafi sche functies.
Voorbeeld Voer de getallen 1, 2, 3 in List1 in, en teken de grafi ek in de modus
GRAPH
1. Voer in de modus STAT de getallen 1, 2, 3 in List1 in.
2. Voer in de modus GRAPH de formule Y1=List1X in.
K1(List)bvw
3. Teken de grafi ek van deze gegevens.
U krijgt drie grafi eken.
k Opmaken van een lijst met getalwaarden van een wetenschappelijke
functie
Het is mogelijk om lijsten te maken met getalwaarden van een wetenschappelijke
functie. Daarvoor moet u eerst in de modus TABLE een tabel opmaken met daarin deze
getalwaarden. Daarna moet u deze tabel kopiëren naar een lijst.
Voorbeeld Maak in de modus TABLE een tabel met getalwaarden voor de formule
(Y1 = x
2
–1) en kopieer de tabel naar List1 in de modus STAT
1. Voer in de modus TABLE de fomule Y1 = x
2
–1 in.
2. Maak de tabel met getalwaarden.
3. Gebruik e om de kolom Y1 aan te klikken.
4. Druk op K1(LMEM).
3-3-4
Rekenkundigebewerkingen met lijsten
20070201
5. Druk op bw.
6. Open de modus STAT en controleer of de kolom Y1 in de modus TABLE gekopieerd is
naar List1.
k Wetenschappelijke berekeningen met lijsten
Lijsten kunt u in wetenschappelijke berekeningen op dezelfde manier gebruiken als
getallen. Is het resultaat van zo’n berekening een lijst, dan wordt deze lijst opgeslagen in het
geheugen voor de laatste lijst (ListAns).
Voorbeeld Bereken sin (List 3) met List 3
41
65
22
Gebruik radialen als hoekeenheid.
sK1(LIST)1(List)dw
Het resultaat
−0,158
0,8268
−8E−3
wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns).
Eventueel kunt u K1(LIST)1(List)d vervangen door !*( { ) eb,gf,
cc!/( } ).
Voorbeeld Bereken List 1
List 2
met List 1
1
2
3
en List 2
4
5
6
Er wordt een lijst gemaakt met de resultaten van 1
4
, 2
5
, 3
6
.
K1(LIST)1(List)bM1(List)cw
Het resultaat
1
32
729
wordt opgeslagen in het geheugen voor de laatste lijst
(ListAns).
3-3-5
Rekenkundigebewerkingen met lijsten
20070201
3-4-1
Bestanden met lijsten
3-4 Bestanden met lijsten
U kunt een volledige set met lijsten (List 1 tot List 26) opslaan in één bestand (File 1 tot File
6). Hebt u deze bestanden gemaakt, dan kunt u op een eenvoudige manier van bestand
veranderen.
u Van bestand veranderen
1. Kies de modus STAT .
Druk op !m(SET UP) om het Confi guratiescherm van de modus STAT te openen.
2. Selecteer “List File” met c.
3. Druk op 1(FILE) en voer het nummer in van het bestand dat u wilt gebruiken.
Voorbeeld Roep bestand File 3 op
1(FILE)d
w
Alle operaties die u hierna met lijsten uitvoert, gebeuren met de lijsten die in bestand File 3
zijn opgeslagen.
20070201
Oplossen van vergelijkingen
Dit toestel kan ook vergelijkingen oplossen, namelijk:
• Stelsels eerstegraadsvergelijkingen
Tweede- en derdegraadsvergelijkingen
Gebruik van de vergelijkingoplosser
Kies in het hoofdmenu de modus EQUA .
{ SIML} ... {stelsels eerstegraadsvergelijkingen
met 2 tot 6 onbekenden}
{ POLY } ... {tweede- of derdegraadsvergelijkingen}
{ SOLV } ... {variabele in een formule}
4-1 Stelsels eerstegraadsvergelijkingen
4-2 Tweede- en derdegraadsvergelijkingen
4-3 Gebruik van de vergelijkingoplosser
4-4 Wat te doen bij een fout?
4
Hoofdstuk
20070201
4-1-1
Stelsels eerstegraadsvergelijkingen
4-1 Stelsels eerstegraadsvergelijkingen
Beschrijving
Met dit toestel kunt u stelsels eerstegraadsvergelijkingen met twee tot zes onbekende
oplossen.
Stelsels eerstegraadsvergelijkingen met twee onbekenden:
a1x1 + b1x2 = c1
a2x1 + b2x2 = c2
Stelsels eerstegraadsvergelijkingen met drie onbekenden:
a1x1 + b1x2 + c1x3 = d1
a2x1 + b2x2 + c2x3 = d2
a3x1 + b3x2 + c3x3 = d3
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus EQUA .
Uitvoering
2. Kies de modus SIML (stelsels eerstegraadsvergelijkingen) en geef het aantal
onbekenden (variabelen) op.
U kunt twee tot zes onbekenden opgeven.
3. Voer elke coëffi ciënt na elkaar in.
De ingevoerde waarde wordt toegekend aan het aangeklikte element. Elke keer dat u
een coëffi ciënt invoert, schuift het aangeklikte element één plaats op:
a1 b1 c1 an bn cn ( n = 2 tot 6)
U kunt ook gebroken vormen en de waarden opgeslagen in variabelen gebruiken als
coëffi ciënt.
U kunt op elk ogenblik de zojuist ingevoerde waarde voor de coëffi ciënt annuleren door
te drukken op J voordat u drukt op w om de coëffi ciënt op te slaan. De coëffi ciënt
wordt dan teruggezet op de oorspronkelijke waarde. Vervolgens kunt u een andere
waarde invoeren.
U kunt de waarde van een coëffi ciënt veranderen nadat deze weggeschreven is door
te drukken op wen de cursor te plaatsen op de coëffi ciënt die u wilt bewerken. Voer
vervolgens de nieuwe waarde in.
Als u drukt op 3(CLR), worden alle coëffi ciënten op nul gezet.
4. Los de vergelijkingen op.
20070201
4-1-2
Stelsels eerstegraadsvergelijkingen
Voorbeeld Los de volgende stelsels eerstegraadsvergelijkingen op voor x, y, en z
4 x + y2 z = – 1
x + 6 y + 3 z = 1
– 5 x + 4 y + z = – 7
Werkwijze
1 m EQUA
2 1(SIML)
2(3)
3ewbw-cw-bw
bwgwdwbw
-fwewbw-hw
4 1(SOLV)
Resultaatscherm
# Inwendig wordt gerekend met een mantisse
van 15 cijfers, de weergave gebeurt echter
met een mantisse van 10 cijfers en een
exponent van 2 cijfers.
# Het toestel berekent de oplossing van het
stelsel eerstegraadsvergelijkingen door
de inverse matrix te berekenen van de
coëffi ciënten van de vergelijkingen. Hieronder
staat bijvoorbeeld de oplossing (
x1, x2, x3) voor
een stelsel eerstegraadsvergelijking met drie
onbekenden.
Dit heeft natuurlijk tot gevolg dat voor
coëffi ciënten die bij na 0 zijn, in de inverse
matrix fouten kunnen optreden. De oplossingen
zullen in dat geval aan precisie inboeten.
Het berekenen van de oplossing van stelsels
vergelijkingen met drie of meer onbekenden kan
zeer lang duren.
# Een foutmelding verschijnt als het toestel niet in
staat is de vergelijking op te lossen.
# Druk na de berekening op 1(REPT), wijzig
de waarden van de coëffi ciënt en bereken de
oplossing opnieuw.
–1
=
x
1
x
2
x
3
a
1
b
1
c
1
a
2
b
2
c
2
a
3
b
3
c
3
d
1
d
2
d
3
20070201
4-2-1
Tweede- en derdegraadsvergelijkingen
# Inwendig wordt gerekend met een mantisse
van 15 cijfers, de weergave gebeurt echter
met een mantisse van 10 cijfers en een
exponent van 2 cijfers.
# Het kan enige tijd duren voordat het resultaat
van de berekende derdegraadsvergelijking
op het scherm verschijnt.
# Een foutmelding verschijnt als het toestel niet in
staat is de vergelijking op te lossen.
# Druk na de berekening op 1(REPT), wijzig
de waarden van de coëffi ciënt en bereken de
oplossing opnieuw.
4-2 Tweede- en derdegraadsvergelijkingen
Beschrijving
Met dit toestel kunt u ook tweede- en derdegraadsvergelijkingen oplossen.
• Tweedegraadsvergelijking:
ax
2
+ bx + c = 0 ( a 0)
• Derdegraadsvergelijking:
ax
3
+ bx
2
+ cx + d = 0 ( a 0)
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus EQUA .
Uitvoering
2. Kies de modus POLY (vergelijking van een hogere graad) en geef de graad van de
vergelijking op.
U kunt 2 of 3 opgeven als graad voor de vergelijking.
3. Voer elke coëffi ciënt na elkaar in.
De ingevoerde waarde wordt toegekend aan het aangeklikte element. Elke keer dat u
een coëffi ciënt invoert, schuift het aangeklikte element één plaats op:
a b c
U kunt ook gebroken vormen en de waarden opgeslagen in variabelen gebruiken als
coëffi ciënt.
U kunt op elk ogenblik de zojuist ingevoerde waarde voor de coëffi ciënt annuleren door
te drukken op J voordat u drukt op w om de coëffi ciënt op te slaan. De coëffi ciënt
wordt dan teruggezet op de oorspronkelijke waarde. Vervolgens kunt u een andere
waarde invoeren.
U kunt de waarde van een coëffi ciënt veranderen nadat deze weggeschreven is door
te drukken op w en de cursor te plaatsen op de coëffi ciënt die u wilt bewerken. Voer
vervolgens de nieuwe waarde in.
Als u drukt op 3(CLR), worden alle coëffi ciënten op nul gezet.
4. Los de vergelijkingen op.
20070201
4-2-2
Tweede- en derdegraadsvergelijkingen
Voorbeeld Los de volgende derdegraatsvergelijking op (hoekeenheid = Rad)
x
3
– 2 x
2
x + 2 = 0
Werkwijze
1 m EQUA
2 2(POLY)
2(3)
3bw-cw-bwcw
4 1(SOLV)
Resultaatscherm
Meerdere oplossingen (bijvoorbeeld: x
3
+ 3 x
2
+ 3 x + 1 = 0)
Oplossing met een complex getal
(bijvoorbeeld:
x
3
+ 2 x
2
+ 3 x + 2 = 0)
De modus COMPLEX: Real (pagina 1-8-2)
De modus COMPLEX: a + bi
De modus COMPLEX: r
θ
20070201
4-3-1
Gebruik van de vergelijkingoplosser
4-3 Gebruik van de vergelijkingoplosser
Beschrijving
Het toestel kan de waarde van een variabele in een formule berekenen zonder dat u de
formule eerst moet omwerken.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus EQUA .
Uitvoering
2. Kies de modus Solve Calculation en voer de vergelijking in zoals die geschreven is.
Voer u geen gelijkteken in, dan veronderstelt het toestel dat de formule op 0 herleid is,
m.a.w. alleen het linkerlid van de gelijkheid is genoteerd en het rechterlid is 0 (maar
niet genoteerd). *
1
3. Voer in de tabel met variabelen die op het scherm verschijnt de waarden voor elke
variabele in.
U kunt ook waarden voor Upper en Lower opgeven om de boven- en ondergrens van
het oplossingsinterval te bepalen. *
2
4. Selecteer de variabele waarvoor u de vergelijkingoplosser wilt gebruiken.
“Lft” en “Rgt” verwijzen naar het linker- en rechterlid dat berekend wordt met de
oplossing.*
3
*
1
U krijgt een foutmelding als u meer dan één
gelijkteken invoert (in de formule).
*
2
Een foutmelding verschijnt als de oplossing
buiten het door u opgegeven interval ligt.
*
3
Om een probleem op te lossen met de
vergelijkingoplosser wordt de methode
van Newton gebruikt. “Lft” en “Rgt” worden
ter bevestiging weergegeven aangezien
de methode van Newton resultaten kan
opleveren die de echte oplossing zijn.
De nauwkeurigheid van het resultaat wordt
groter naarmate het verschil van deze beide
waarden dichter komt bij 0.
# De melding “Retry” wordt weergegeven als de
rekenmachine oordeelt dat er onvoldoende
convergentie is voor de weergegeven
resultaten.
# Een oplosbewerking zal een enkele oplossing
produceren. Gebruik de POLY bewerking
wanneer u meerdere oplossingen wilt verkrijgen
bij een vergelijking van een hogere orde (zoals
ax
2
+ bx + c = 0).
20070201
4-3-2
Gebruik van de vergelijkingoplosser
Voorbeeld Een voorwerp dat omhoog geschoten wordt tegen beginsnelheid
V heeft tijd T nodig om hoogte H te bereiken. Gebruik de volgende
formule om de beginsnelheid V te berekenen wanneer H = 14 (meter),
T = 2 (seconden) en de zwaartekrachtversnelling G = 9,8 (m/s
2
).
H = VT – 1/2 GT
2
Werkwijze
1 m EQUA
2 3(SOLV)
aM(H)!.(=)ac(V)a/(T)-(b/c)
a$(G)a/(T)xw
3bew(H = 14)
aw(V = 0)
cw(T = 2)
j.iw(G = 9,8)
4 Druk op fff om V = 0 aan te klikken, en druk vervolgens op 6(SOLV).
Resultaatscherm
20070201
4-4 Wat te doen bij een fout?
u Fout gemaakt tijdens het invoeren van een coëffi ciënt
Druk op J om de foute coëffi ciënt te wissen en probeer de goede coëffi ciënt in te voeren.
u Fout tijdens een berekening
Druk op J om de fout te wissen en terug te gaan naar het scherm met de coëffi ciënten.
Probeer dan de nieuwe coëffi ciënten in te voeren.
k De geheugens voor de vergelijkingen wissen
1. Kies in de modus EQUA voor de gepaste parameter (SIML of POLY).
Kies u voor het submenu SIML ( 1), druk dan op één van de functietoetsen om
het aantal onbekenden van het stelsel vast te leggen.
Kiest u voor het submenu POLY ( 2), druk dan op één van de functietoetsen
om de graad van de vergelijking vast te leggen.
Kiest u voor het submenu 3(SOLV), ga dan onmiddellijk naar stap 2.
2. Druk op 2(DEL).
3. Druk nu op 1(Yes) om de geheugens voor de vergelijkingen te wissen, of op
6(No) om ze toch maar niet te wissen.
4-4-1
Wat te doen bij een fout?
20070201
Grafi eken
In punt 5-1 en 5-2 van dit hoofdstuk vindt u basisinformatie die u nodig
hebt om een grafi ek te tekenen. In de andere punten vindt u uitleg bij
meer geavanceerde grafi sche functies en grafi ekvoorschriften.
Selecteer in het hoofdmenu het pictogram voor het grafi ek- of tabeltype
dat u respectievelijk wilt tekenen of maken.
• GRAPH … Gewone grafi eken tekenen
• CONICS … Grafi eken van kegelsneden tekenen
(5-1-5~5-1-6, 5-11-17~5-11-22)
• RUN
MAT … Manueel tekenen van grafi eken (5-6-1~5-6-4)
• TABLE Tabel met getalwaarden maken (5-7-1~5-7-16)
• DYNA … Dynamische grafi eken (5-8-1~5-8-8)
• RECUR … Grafi eken van rijvoorschriften tekenen of tabel met
getalwaarden maken (5-9-1~5-9-10)
5-1 Voorbeeldgrafi eken
5-2 Controleren wat op een grafi sch scherm
wordt weergegeven
5-3 Een grafi ek tekenen
5-4 Een grafi ek in het grafi ekgeheugen opslaan
5-5 Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
5-6 Manueel tekenen van een grafi ek
5-7 Gebruik van tabellen
5-8 Dynamische grafi eken
5-9 Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
5-10 De weergave van een grafi ek wijzigen
5-11 Onderzoek van de grafi ek van een functie
5
Hoofdstuk
20070201
5-1-1
Voorbeeldgrafi eken
5-1 Voorbeeldgrafi eken
k Een gewone grafi ek tekenen (1)
Beschrijving
U tekent een grafi ek door het voorschrift in te voeren.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
Uitvoering
2. Geef het voorschrift op waarvan u een grafi ek wilt tekenen.
Gebruik hier het scherm met het weergavemenu om het interval en de andere
parameters van de grafi ek op te geven. Zie 5-2-1.
3. Teken de grafi ek.
20070201
5-1-2
Voorbeeldgrafi eken
Voorbeeld Teken de grafi ek van y = 3 x
2
Werkwijze
1 m GRAPH
2dvxw
3 6(DRAW) (of w)
Resultaatscherm
# Druk terwijl een grafi ek op het scherm staat op
A om terug te keren naar het scherm in stap
2.
20070201
5-1-3
Voorbeeldgrafi eken
k Een gewone grafi ek tekenen (2)
Beschrijving
U kunt maximaal 20 voorschriften in het geheugen opslaan en het gewenste voorschrift
selecteren om de grafi ek ervan te tekenen.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
Uitvoering
2. Geef het voorschrifttype op en voer het voorschrift in waarvan u de grafi ek wilt tekenen.
In de modus GRAPH kunt u een grafi ek tekenen van de volgende uitdrukkingen:
voorschrift in cartesische coördinaten, voorschrift in poolcoördinaten, voorschrift waarin
x en y afhangen van een parameter, voorschrift X = constant, ongelijkheid.
3(TYPE) 1(Y=) ... cartesische coördinaten
2(
r=) ... poolcoördinaten
3(Parm) ... voorschrift waarin
x en y van een parameter afhangen
4(X=c) ... Voorschrift X = constant
5(CONV)1(
'Y=)~5('Y) ... wijzigt het voorschrifttype
6(g)1(Y>)~4(Y) ... ongelijkheid
Herhaal deze stap om het gewenste aantal voorschriften in te voeren.
Daarna moet u opgeven van welk voorschrift in het geheugen u de grafi ek wilt tekenen
(zie 5-3-6). Als u hier geen specifi eke voorschriften selecteert, worden de grafi eken
getekend van alle voorschriften die momenteel in het geheugen zijn opgeslagen.
3. Teken de grafi ek.
20070201
5-1-4
Voorbeeldgrafi eken
Voorbeeld Voer de onderstaande voorschriften in en teken de bijbehorende
grafi eken Y1 = 2
x
2
– 3, r2 = 3sin2
θ
Werkwijze
1 m GRAPH
2 3(TYPE)1(Y=)cvx-dw
3(TYPE)2(r=)dscvw
3 6(DRAW)
Resultaatscherm
(Waarin x en y afhangen
van een parameter)
(Ongelijkheid)
20070201
5-1-5
Voorbeeldgrafi eken
k Een gewone grafi ek tekenen (3)
Beschrijving
Ga als volgt te werk om de grafi ek te tekenen van het voorschrift van een parabool, cirkel,
ellips, of hyperbool.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus CONICS.
Uitvoering
2. Gebruik de cursortoetsen fc om een van de volgende voorschrifttypes op te
geven.
Grafi ektype Voorschrift
Parabool X = A (Y – K)
2
+ H
X = AY
2
+ BY + C
Y = A (X – H)
2
+ K
Y = AX
2
+ BX + C
Cirkel (X – H)
2
+ (Y – K)
2
= R
2
AX
2
+ AY
2
+ BX + CY + D = 0
Ellips
(X – H)
2
(Y K)
2
–––––––– + –––––––– = 1
A
2
B
2
Hyperbool
(X – H)
2
(Y K)
2
–––––––– – –––––––– = 1
A
2
B
2
(Y – K)
2
(X H)
2
–––––––– – –––––––– = 1
A
2
B
2
3. Voer de waarden voor de gewenste variabelen in.
4. Teken de grafi ek van het voorschrift.
20070201
5-1-6
Voorbeeldgrafi eken
Voorbeeld Teken de grafi ek van de cirkel (X–1)
2
+ (Y–1)
2
= 2
2
Werkwijze
1 m CONICS
2 ccccw
3bwbwcw
4 6(DRAW)
Resultaatscherm
(Parabool) (Ellips) (Hyperbool)
20070201
k Een gewone grafi ek tekenen (4)
Beschrijving
U kunt desgewenst de lijnstijl voor de grafi ek opgeven.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
Uitvoering
2. Geef het voorschrift op waarvan u een grafi ek wilt tekenen.
Gebruik het scherm met het weergavemenu om het interval en de andere parameters
van de grafi ek op te geven. Zie 5-2-1.
3. Selecteer de lijnstijl.
4(STYL) 1(
) … Normal (standaardinstelling)
2(
) … Thick (twee keer de normale lijndikte)
3(
) … Broken (dikke onderbroken lijn)
4(
) … Dot (stippellijn)
4. Teken de grafi ek.
De ingestelde lijnstijl geldt alleen wanneer “Connect” is geselecteerd voor “Draw Type” in het
confi guratiescherm.
5-1-7
Voorbeeldgrafi eken
# De standaardinstelling voor een ongelijkheid
(Y>, Y<) is een puntgrafi ek.
# U kunt de lijnstijl van de grafi ek veranderen in de
modus GRAPH, TABLE of RECUR.
20070201
Voorbeeld Teken de grafi ek van
y = 3 x
2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 3(TYPE)1(Y=)dvxw
3 f4(STYL)3(
)J
4 6(DRAW) (of w)
Resultaatscherm
(Normaal) (Dikke lijn) (Stippellijn)
5-1-8
Voorbeeldgrafi eken
20070201
5-2 Controleren wat op een grafi sch scherm
wordt weergegeven
k Instellen van het weergavevenster (V-Window)
Gebruik het scherm met het weergavemenu om het bereik van de x- en y-assen te defi niëren
en om de schaal op elke as te regelen. U moet steeds de gewenste parameters voor het
weergavevenster instellen voordat u een grafi ek laat tekenen.
u Het weergavevenster (V-Window) instellen
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Druk op !3(V-WIN) om het scherm met het weergavemenu op te roepen.
Voorschrift in cartesische coördinaten
Xmin … Minimale
x-waarde
Xmax … Maximale
x-waarde
Xscale … Schaal op de
x-as
Xdot … Waarde die overeenkomt met
één punt op de
x-as
Ymin … Minimale
y-waarde
Ymax … Maximale
y-waarde
Yscale … Schaal op de
y-as
Voorschrift in poolcoördinaten
T
θ
min ... minimale T,
θ
-waarde
T
θ
max ... maximale T,
θ
-waarde
T
θ
ptch ... stap (toename) van T,
θ
3. Druk op c om de gewenste parameter aan te klikken, en voer voor elke parameter
een (nieuwe) waarde in. Druk na elke invoer op w.
• { INIT}/{TRIG}/{STD} … {initiële orthonormale}/{trigonometrische}/{standaard}
vensterinstelling
• { STO }/{RCL} … {opslaan}/{oproepen} van een vensterinstelling
Als de gewenste parameters zijn ingesteld, drukt u op J of op !J(QUIT) om het
scherm met het weergavemenu te sluiten.*
1
5-2-1
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
*
1
Ook als u drukt op w zonder vooraf een
parameterwaarde te hebben ingevoerd terwijl
k wordt weergegeven, wordt dit scherm
gesloten.
20070201
5-2-2
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
u Waarop u moet letten bij het instellen van het weergavevenster (V-Window)
Als u 0 invoert voor de stapwaarde van T
θ
, verschijnt een foutmelding.
Als u een ongeldig getal invoert (getal buiten het interval, minteken zonder getal, etc.),
verschijnt een foutmelding.
Als de maximale T
θ
-waarde kleiner is dan de minimale T
θ
-waarde, wordt de
stapwaarde van T
θ
negatief.
U kunt ook uitdrukkingen (zoals 2 π ) invoeren als parameterwaarde van het
weergavevenster.
Is de instelling van het weergavevenster zó dat de assen buiten het venster vallen,
dan wordt de schaal van de as weergegeven aan de rand van het scherm die het
dichtst bij de oorsprong ligt.
Als u de parameters van het weergavevenster verandert, verdwijnt de grafi ek en
verschijnen de nieuwe assen.
Als u de waarde Xmin of Xmax verandert, wordt de waarde Xdot automatisch
aangepast. Als u de waarde Xdot verandert, wordt de waarde Xmax automatisch
aangepast.
Een grafi ek met voorschriften in poolcoördinaten (
r =) of voorschriften waarin x en
y afhangen van een parameter (Parm) zullen niet nauwkeurig zijn als de ingestelde
stapwaarde van T
θ
te groot is ten opzichte van het verschil tussen de minimale
T
θ
-waarde en de maximale T
θ
-waarde. Maar als de stapwaarde van T
θ
te klein wordt
ingesteld ten opzichte van het verschil tussen de minimale T
θ
-waarde en de maximale
T
θ
-waarde, dan zal er heel veel tijd nodig zijn om de grafi ek te tekenen.
De parameters voor het weergavevenster liggen tussen.
–9,999999999
E 97 en 9,999999999 E 97
20070201
k Initialisatie en standaardinstelling van het weergavevenster
u Het weergavevenster (opnieuw) initialiseren
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Druk op !3(V-WIN).
Het scherm met de vensterinstelling wordt weergegeven.
3. Druk op 1(INIT) om het weergavevenster te initialiseren.
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1, Xdot = 0,1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1
T
θ
min = 0, T
θ
max = 2
π
(rad), T
θ
ptch = 2
π
/100 (rad)
u Het weergavevenster initialiseren op basis van een hoekeenheid
Druk in stap 3 van de procedure onder “Het weergavevenster (opnieuw) initialiseren” op
2(TRIG) om het weergavevenster te initialiseren op basis van een hoekeenheid.
Xmin = –3
π
(rad), Xmax = 3
π
(rad), Xscale =
π
/2 (rad), Xdot =
π
/21 (rad),
Ymin = –1,6, Ymax = 1,6, Yscale = 0,5
u De standaardinstelling van het weergavevenster herstellen
Hier volgen de standaardinstellingen voor het weergavevenster van deze rekenmachine:
Xmin = –10, Xmax = 10, Xscale = 1, Xdot = 0,15873015
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 1
T
θ
min = 0, T
θ
max = 2
π
(rad), T
θ
ptch = 2
π
/100 (rad)
Druk in stap 3 van de procedure onder “Het weergavevenster (opnieuw) initialiseren” op
3(STD) om de standaardinstellingen voor het weergavevenster te herstellen.
5-2-3
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
# Na initialisatie en standaardinstelling worden
de minimale T
θ
-waarde, maximale T
θ
-waarde
en de stapwaarde van T
θ
automatisch
aangepast volgens de momenteel ingestelde
hoekeenheid.
In de modus DEG:
T
θ
min = 0, T
θ
max = 360, T
θ
ptch = 3,6
In de modus GRA:
T
θ
min = 0, T
θ
max = 400, T
θ
ptch = 4
20070201
k Geheugen van het weergavevenster
U kunt maximaal zes sets met instellingen voor het weergavevenster in het geheugen
opslaan om ze later opnieuw te gebruiken.
u De instellingen voor het weergavevenster opslaan
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Druk op !3(V-WIN) om het scherm met het weergavemenu op te roepen, en voer
de gewenste waarden in.
3. Druk op 4(STO) om het pop-up-venster te openen.
4. Druk op een cijfertoets om op te geven in welk geheugen voor het weergavevenster
u de instellingen wilt opslaan. Druk daarna op w. Als u drukt op bw, worden de
instellingen in het eerste geheugen voor het weergavevenster (V-Win1) opgeslagen.
u De instellingen uit het geheugen voor het weergavevenster oproepen
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Druk op !3(V-WIN) om het scherm met het weergavemenu op te roepen.
3. Druk op 5(RCL) om het pop-up-venster te openen.
4. Druk op een cijfertoets om op te geven uit welk geheugen voor het weergavevenster
u de instellingen wilt oproepen. Druk daarna op w. Als u drukt op bw, worden de
instellingen uit het eerste geheugen voor het weergavevenster (V-Win1) opgeroepen.
5-2-4
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
# Als u de instellingen voor het weergavevenster
opslaat in een geheugen waar al instellingen
staan, worden de vorige instellingen
overschreven door de nieuwe instellingen.
# As u de instellingen oproept, worden de huidige
instellingen voor het weergavevenster vervangen
door die welke uit het geheugen zijn opgeroepen.
20070201
k Het grafi ekinterval opgeven
Beschrijving
U kunt een interval (beginpunt, eindpunt) opgeven voordat u de grafi ek van een voorschrift
tekent.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Geef het voorschrifttype op en voer het voorschrift in. De syntax voor de invoer van het
voorschrift is de volgende:
Voorschrift ,!+( [ )Beginpunt , Eindpunt !-( ] )
4. Teken de grafi ek.
5-2-5
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
20070201
5-2-6
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
Voorbeeld Teken de grafi ek
y = x
2
+ 3 x – 2 in het interval – 2 < x < 4
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –3, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 30, Yscale = 5
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !3(V-WIN) -dwfwbwc
-bawdawfwJ
3 3(TYPE)1(Y=)vx+dv-c,
!+( [ ) -c,e!-( ] ) w
4 6(DRAW)
Resultaatscherm
# U kunt een interval opgeven wanneer u de
grafi ek tekent van voorschriften in cartesische
coördinaten, voorschriften in poolcoördinaten,
voorschriften waarin x en y afhangen van een
parameter en ongelijkheden.
20070201
5-2-7
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
k Zoomen
Beschrijving
Zoomen laat je toe om een deel van een getekende grafi ek te vergroten of te verkleinen.
Instelling
1. Teken de grafi ek.
Uitvoering
2. Geef het zoomtype op.
!2(ZOOM)1(BOX) ... Een kader vergroten
Uitzoomen van een kader wil zeggen dat u in het
weergavevenster een kader aanduidt, dat zodanig vergroot zal
worden dat dit het volledige venster vult.
2(FACT)
3(IN)/4(OUT) ... Zoomfactoren
De grafi ek wordt vergroot of verkleind volgens de opgegeven
zoomfactor en met als centrum de plaats van de cursor.
5(AUTO) ... Automatisch zoomen
De waarden voor de
y-as van het weergavevenster worden
automatisch bijgesteld volgens de y-as.
6(g)1(ORIG) ... (het originele weergavevenster oproepen)
Geeft de grafi ek op de originele grootte weer na een
zoombewerking.
6(g)2(SQR) ... Grafi ekcorrectie
De waarden voor de
x-as van het weergavevenster worden
gecorrigeerd zodat ze identiek zijn aan de waarden voor de
y-as
6(g)3(RND) ... Coördinaten afronden
De coördinaten op de huidige cursorpositie worden afgerond.
6(g)4(INTG) ... Orthonormaal assenkruis
Om over te gaan naar een orthonormaal assenkruis waarbij
elke punt breedte 1 krijgt.
6(g)5(PRE) ... Vorige
Het weergavevenster terugzetten op de instellingen vóór de
laatste zoombewerking.
Zoomfactor voor het vergroten van een kader
3. Gebruik de cursortoetsen om de cursor (
) in het midden van het scherm te plaatsen
op de gewenste positie van de kaderrand, en druk daarna op w.
4. Gebruik de pijltoetsen om de cursor te verplaatsen. Er wordt een kader weergegeven
op het scherm. Verplaats de cursor tot het gebied dat u wilt vergroten in het kader past,
druk daarna op w om dit te vergroten.
20070201
5-2-8
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
# U moet twee verschillende punten opgeven
om een kader te vergroten. De twee punten
mogen zich niet op een rechte lijn verticaal of
horizontaal van elkaar bevinden.
Voorbeeld Vergroot met behulp van een kader een deel van de grafi ek met
voorschrift
y = ( x + 5)( x + 4)( x + 3).
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –8, Xmax = 8, Xscale = 2
Ymin = –4, Ymax = 2, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
!3(V-WIN) -iwiwcwc
-ewcwbwJ
3(TYPE)1(Y=)(v+f)(v+e)
(v+d)w
6(DRAW)
2 !2(ZOOM)1(BOX)
3 d~dw
4 d~d,f~fw
Resultaatscherm
20070201
5-2-9
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
k Uit- of inzoomen volgens vastgelegde factoren
Beschrijving
U kunt een grafi ek vergroten of verkleinen volgens vastgelegde factoren en met als centrum
de plaats van de cursor.
Instelling
1. Teken de grafi ek.
Uitvoering
2. Druk op !2(ZOOM)2(FACT) om een pop-up-venster te openen en de
zoomfactor voor de x-as en y-as op te geven. Voer de gewenste waarden in en druk op
J.
3. Druk op !2(ZOOM)3(IN) om de grafi ek te vergroten, of op
!2(ZOOM)4(OUT) om de grafi ek te verkleinen. De grafi ek wordt vergroot of
verkleind met als centrum de plaats van de cursor.
4. Gebruik de cursortoetsen om de cursor te verplaatsen naar het punt dat het midden
van het nieuwe venster moet worden, en druk op J om de zoombewerking uit te
voeren.
20070201
5-2-10
Controleren wat op een grafi sch scherm wordt weergegeven
Voorbeeld Vergroot de grafi eken van de twee onderstaande uitdrukkingen met
factor 5 op de x- en y-as om te controleren of deze grafi eken elkaar
raken.
Y1 = (
x + 4)( x + 1)( x – 3), Y2 = 3 x + 22
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –8, Xmax = 8, Xscale = 1
Ymin = –30, Ymax = 30, Yscale = 5
Werkwijze
1 m GRAPH
!3(V-WIN) -iwiwbwc
-dawdawfwJ
3(TYPE)1(Y=)(v+e)(v+b)
(v-d)w
dv+ccw
6(DRAW)
2 !2(ZOOM)2(FACT) fwfwJ
3 !2(ZOOM)3(IN)
4 f~f,d~dw
Resultaatscherm
# U kunt de zoomfactor opnieuw toepassen om
de grafi ek verder te vergroten of te verkleinen.
20070201
5-3-1
Een grafi ek tekenen
5-3 Een grafi ek tekenen
U kunt maximaal 20 voorschriften van grafi eken in het geheugen opslaan. In het geheugen
opgeslagen voorschriften kunt u wijzigen, oproepen en de grafi ek ervan tekenen.
k Het grafi ektype opgeven
Voordat u een grafi ekvoorschrift in het geheugen kunt opslaan, moet u eerst het grafi ektype
opgeven.
1. Druk, als de lijst met grafi ekvoorschriften op het scherm staat, op 3(TYPE) om het
submenu voor grafi ektypes te openen. In dit menu vindt u de volgende opties:
• { Y=}/{r=}/{Parm }/{X=c} ... Grafi ek met {voorschrift in cartesische coördinaten}/
{voorschrift in poolcoördinaten}/{voorschrift waarin x en y afhangen van een
parameter}/{voorschrift X=constant}*
1
• { Y>}/{Y<}/{Yt}/{Ys} ... {Y> f (x)}/{Y<f (x)}/{Y>f (x)}/{Y<f (x)} grafi sche voorstelling van een
ongelijkheid
• { CONV}
{
'Y=}/{'Y>}/{'Y<}/{'Yt}/{'Ys}
... {het voorschrifttype van de geselecteerde uitdrukking wijzigen}
2. Druk op de functietoets voor het grafi ektype dat u wilt opgeven.
k Grafi ekvoorschriften opslaan
u Een voorschrift in cartesische coördinaten opslaan (Y=) *
2
Voorbeeld Sla het volgende voorschrift op in de geheugenzone Y1 : y = 2 x
2
– 5
3(TYPE)1(Y=) (Defi nieert het voorschrift in cartesische coördinaten)
cvx-f(Invoer van het voorschrift)
w (Opslaan van het voorschrift)
*
1
Als u probeert een grafi ek te tekenen van
een voorschrift X = constant waarin X wordt
ingevoerd, verschijnt een foutmelding.
*
2
U kunt een voorschrift niet opslaan in een
geheugenzone waar al een voorschrift van een
ander type staat. Selecteer een geheugenzone met
een voorschrift van hetzelfde type als het voorschrift
dat u wilt opslaan, of verwijder het voorschrift uit het
geheugen waarin u het andere voorschrift probeert
op te slaan.
20070201
5-3-2
Een grafi ek tekenen
u Een voorschrift in poolcoördinaten opslaan ( r=) *
1
Voorbeeld Sla het volgende voorschrift op in de geheugenzone r2 : r = 5 sin3
θ
3(TYPE)2(r=) (Defi nieert het voorschrift in poolcoördinaten)
fsdv(Invoer van het voorschrift)
w(Opslaan van het voorschrift)
u Een voorschrift opslaan waarin x en y afhangen van een parameter *
2
Voorbeeld Sla de volgende voorschriften op de geheugenzones Xt3 en Yt3 :
x = 3 sin T
y = 3 cos T
3(TYPE)3(Parm) (Defi nieert het voorschrift waarin x en y afhangen van
een parameter)
dsvw(Invoer en opslaan van het voorschrift x)
dcvw(Invoer en opslaan van het voorschrift y)
*
1
U kunt een voorschrift niet opslaan in een
geheugenzone waar al een voorschrift van een
ander type staat. Selecteer een geheugenzone
met een voorschrift van hetzelfde type als
het voorschrift dat u wilt opslaan, of verwijder
het voorschrift uit het geheugen waarin u het
andere voorschrift probeert op te slaan.
*
2
U kunt het voorschrift niet opslaan in een
geheugenzone waar al een voorschrift in
cartesische coördinaten, een voorschrift in
poolcoördinaten, een voorschrift X = constant
of een voorschrift van een ongelijkheid staat.
Selecteer een ander geheugenzone om het
voorschrift op te slaan of verwijder eerst het
bestaande voorschrift.
20070201
5-3-3
Een grafi ek tekenen
u Een voorschrift X = constant opslaan *
1
Voorbeeld Sla het volgende voorschrift op in de geheugenzone X4 : X = 3
3(TYPE)4(X=c) (Defi nieert het voorschrift X = constant)
d(Invoer van het voorschrift)
w(Opslaan van het voorschrift)
Wanneer u X, Y, T, r, of
θ
als constante invoert in de bovenstaande procedures, verschijnt
een foutmelding.
u Een ongelijkheid als voorschrift opslaan *
1
Voorbeeld Sla de volgende ongelijkheid op in de geheugenzone Y5 :
y > x
2
− 2 x − 6
3(TYPE)6(g)1(Y>) (Defi nieert het voorschrift van een ongelijkheid)
vx-cv-g(Invoer van het voorschrift)
w(Opslaan van het voorschrift)
u Een samengesteld voorschrift maken
Voorbeeld Gebruik de voorschriften in Y1 en Y2 om samengestelde voorschriften
te maken voor Y3 en Y4
Y1 = (X + 1), Y2 = X
2
+ 3
Wijs Y1
°
Y2 toe aan Y3, en Y2
°
Y1 aan Y4.
(Y1
°
Y2 = ((x
2
+ 3) +1 ) = (x
2
+ 4) Y2
°
Y1 = ( (X + 1))
2
+ 3 = X + 4 (X > −1))
Leg de voorschriften vast in Y3 en Y4.
3(TYPE)1(Y=)J4(GRPH)
1(Y)b(1(Y)c)w
J4(GRPH)1(Y)c
(1(Y)b)w
• Een samengesteld voorschrift kan uit maximaal vijf voorschriften bestaan.
*
1
U kunt een voorschrift niet opslaan in een
geheugenzone waar al een voorschrift
van een ander type staat. Selecteer een
geheugenzone met een voorschrift van
hetzelfde type als het voorschrift dat u
wilt opslaan, of verwijder het voorschrift uit het
geheugen waarin u het andere voorschrift probeert
op te slaan.
20070201
u Waarden toewijzen aan de coëffi ciënten en variabelen van een
grafi ekvoorschrift
Voorbeeld Wijs de waarden –1, 0, en 1 toe aan variabele A in Y = AX
2
−1, en teken
voor elke waarde een grafi ek
3(TYPE)1(Y=)
av(A)vx-bw
J4(GRPH)1(Y)b(av(A)
!.(=)-b)w
J4(GRPH)1(Y)b(av(A)
!.(=)a)w
J4(GRPH)1(Y)b(av(A)
!.(=)b)w
ffff1(SEL)
6(DRAW)
De drie bovenstaande schermen worden gemaakt met de functie TRACE.
Zie “5-11 Onderzoek van de grafi ek van een functie” voor meer informatie.
5-3-4
Een grafi ek tekenen
20070201
5-3-5
Een grafi ek tekenen
• Als u geen naam van de variabele opgeeft (variabele A in de bovenstaande toetsoperatie),
gebruikt de rekenmachine automatisch een van de onderstaande standaardvariabelen.
De gebruikte standaardvariabele hangt af van het type geheugenzone waar u het
grafi ekvoorschrift opslaat.
Type geheugenzone Standaardvariabele
Yn X
rn
θ
Xtn T
Ytn T
fn X
Voorbeeld Y1 (3) en Y1 (X = 3) zijn identieke waarden.
U kunt ook met dynamische grafi eken werken om te bekijken hoe de grafi ekvorm
beïnvloed wordt door gewijzigde coëffi ciënten. Zie “5-8 Dynamische grafi eken” voor meer
informatie.
20070201
k Voorschriften wijzigen en wissen
u Een opgeslagen voorschrift wijzigen
Voorbeeld Vervang de vergelijking y = 2 x
2
– 5, opgeslagen in de geheugenzone
Y1, door y = 2 x
2
– 3
e (Doet de cursor verschijnen)
eeeeeDd(Wijzigt het voorschrift)
w(Slaat het nieuwe voorschrift op)
u De lijnstijl van een grafi ekvoorschrift wijzigen
1. Gebruik op het scherm met de grafi ekvoorschriften f en c om het voorschrift te
kiezen waarvan u de lijnstijl wilt wijzigen.
2. Druk op 4(STYL).
3. Selecteer de lijnstijl.
Voorbeeld Wijzig de lijnstijl van y = 2 x
2
– 3, opgeslagen in geheugenzone Y1, in
“Broken”.
4(STYL)3( ) (Selecteert “Broken”)
5-3-6
Een grafi ek tekenen
20070201
u Het voorschrifttype wijzigen *
1
1. Druk terwijl de lijst met grafi ekvoorschriften op het scherm staat op f of op c om de
zone aan te klikken waar het voorschrift staat waarvan u het type wilt wijzigen.
2. Druk op 3(TYPE)5(CONV).
3. Selecteer het nieuwe voorschrifttype.
Voorbeeld Vervang het voorschrift y = 2 x
2
– 3, opgeslagen in geheugenzone Y1,
door y < 2 x
2
– 3
3(TYPE)5(CONV)3(
'Y<) (Wijzigt het voorschrifttype in “Y<”.)
u Een voorschrift wissen
1. Druk terwijl de lijst met grafi ekvoorschriften op het scherm staat op f of op c om de
zone aan te klikken waar het voorschrift staat dat u wilt wissen.
2. Druk op 2(DEL) of op D.
3. Druk op 1(Yes) om het voorschrift te wissen, of op 6(No) als u toch maar niet wilt
wissen.
5-3-7
Een grafi ek tekenen
*
1
U kunt het voorschrifttype alleen wijzigen voor
voorschriften in cartesische coördinaten en
voorschriften van ongelijkheden.
# De voorschriften van het type Parm zijn gekoppeld
(Xt en Yt).
20070201
k Grafi ekvoorschriften selecteren
u De status van het voorschrift (tekenen actief/niet-actief) defi niëren
1. Gebruik op het scherm met de grafi ekvoorschriften f en c om het voorschrift te
kiezen waarvan u geen grafi ek wilt tekenen.
2. Druk op 1(SEL).
Met elke druk op 1(SEL) wordt het tekenen van de grafi ek actief en niet-actief.
3. Druk op 6(DRAW).
Voorbeeld Kies de volgende voorschriften en teken hun grafi ek:
Y1 = 2
x
2
– 5, r2 = 5 sin3
θ
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
T
θ
min = 0, T
θ
max =
π
, T
θ
ptch = 2
π
/ 60
cf (Selecteer een geheugenzone met een voorschrift
waarvan u geen grafi ek wilt)
1(SEL) (Defi nieert tekenen niet-actief)
6(DRAW) of w (Tekent de grafi eken)
U kunt door middel van de instellingen in het confi guratiescherm allerlei aspecten aan het
grafi sch scherm toevoegen, zoals in onderstaande voorbeelden geïllustreerd wordt.
Grafi ekraster: actief (Axes: On Label: Off)
Deze instelling laat een raster op het scherm
verschijnen.
Assen: niet tekenen (Label: Off Grid: Off)
Deze instelling tekent de assen niet op het scherm.
Naam van de assen: vermelden (Axes: On Grid: Off)
Deze instelling laat de namen van de
x- en y-assen
op het scherm verschijnen.
5-3-8
Een grafi ek tekenen
20070201
k Geheugen voor menu’s met voorschriften van grafi eken
In het (grafi sch) geheugen voor menu’s met voorschriften van grafi eken kunt u 20
verschillende menu’s opslaan en later opnieuw oproepen.
Eén handeling volstaat om alle gegevens in zo’n menu met voorschriften van grafi eken op te
slaan.
In één menu is plaats voor: 20 voorschriften van grafi eken
Het type van elke grafi ek
De lijnstijl van elke grafi ek
De status van de grafi ek (tekenen actief/niet actief)
De instelling van het weergavevenster (V-Window) (1 stel)
u Een menu met voorschriften van grafi eken opslaan
1. Druk op 5(GMEM)1(STO) om het pop-up-venster te openen.
2. Druk op een cijfertoets om op te geven in welk geheugen met voorschriften van
grafi eken u het voorschrift wilt opslaan. Druk daarna op w. Druk op bw om het
grafi ekvoorschrift op te slaan in het eerste geheugen met voorschriften van grafi eken
(G-Mem1).
Er zijn 20 grafi ekgeheugens: G-Mem1 tot G-Mem20.
u Een menu met voorschriften van grafi eken oproepen
1. Druk op 5(GMEM)2(RCL) om het pop-up-venster te openen.
2. Druk op een cijfertoets om op te geven uit welk geheugen met voorschriften van
grafi eken u het voorschrift wilt oproepen. Druk daarna op w. Druk op bw om het
grafi ekvoorschrift op te roepen uit het eerste geheugen met voorschriften van grafi eken
(G-Mem1).
5-3-9
Een grafi ek tekenen
# Door een menu met voorschriften van
grafi eken op te slaan in een grafi ekgeheugen,
worden alle gegevens die reeds in het
aangesproken geheugen vastlagen,
overschreven.
# Als de gegevens die u wilt opslaan in een
grafi sch geheugen meer geheugencapaciteit
vergen dan beschikbaar is, dan verschijnt er een
foutmelding.
# Als u een menu met voorschriften van grafi eken
oproept, worden de huidige gegevens in de lijst
met grafi ekvoorschriften gewist.
20070201
5-4 Een grafi ek in het grafi ekgeheugen opslaan
U kunt tot 20 grafi sche voorstellingen opslaan in de grafi ekgeheugens en zo’n grafi sche
voorstelling later opnieuw oproepen. U kunt ook boven op een grafi ek die reeds op het
scherm staat, zo’n opgeslagen grafi sche voorstelling tekenen.
u Een grafi sche voorstelling opslaan in het grafi ekgeheugen
1. Druk na het tekenen van de grafi eken in de modus GRAPH op K1(PICT)1(STO)
om het pop-up-venster te openen.
2. Druk op een cijfertoets om op te geven in welk grafi ekgeheugen u de grafi sche
voorstelling wilt opslaan. Druk daarna op w. Druk op bw om de grafi sche
voorstelling op te slaan in het eerste grafi ekgeheugen (Pict 1).
Er zijn 20 grafi ekgeheugens: Pict 1 tot Pict 20.
u Een grafi sche voorstelling opnieuw oproepen
1. Druk na het tekenen van de grafi eken in de modus GRAPH op K1(PICT)2(RCL)
om het pop-up-venster te openen.
2. Druk op een cijfertoets om op te geven uit welk grafi ekgeheugen u de grafi sche
voorstelling wilt oproepen. Druk daarna op w. Druk op bw om de grafi sche
voorstelling op te roepen uit het eerste grafi ekgeheugen (Pict 1).
Als u de inhoud van het grafi ekgeheugen oproept, wordt de momenteel weergegeven
grafi ek overschreven.
Met de functie Sketch Cls (pagina 5-10-1) kunt u een grafi ek wissen die uit het
grafi ekgeheugen is opgeroepen.
5-4-1
Een grafi ek in het grafi ekgeheugen opslaan
# Slaat u de gegevens van een grafi sche
voorstelling op in een grafi ekgeheugen
waarin reeds een grafi sche voorstelling werd
opgeslagen, dan zal de reeds opgeslagen
grafi sche voorstelling overschreven worden.
# Een grafi sche voorstelling op een uitgesplitst
scherm kan niet opgeslagen worden in het
grafi ekgeheugen.
20070201
5-5 Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
k De grafi ek naar het deelscherm kopiëren
Beschrijving
Dit toestel heeft de mogelijkheid om het scherm uit te splitsen in twee delen. In elk
deelscherm kunt u een grafi ek tekenen van twee verschillende voorschriften, of een grafi ek
op normale grootte en ernaast dezelfde grafi ek uitvergroot tekenen. Zo ontstaan dubbele
grafi eken. Dubbele grafi eken bieden interessante mogelijkheden bij het onderzoeken van
grafi eken.
De linkerkant van het scherm wordt “hoofdscherm” genoemd, de rechterkant “deelscherm”.
u Hoofdscherm
De grafi ek op het hoofdscherm wordt van een voorschrift getekend.
u Deelscherm
De grafi ek op het deelscherm wordt gemaakt door de grafi ek op het hoofdscherm
te kopiëren of erop te zoomen. U kunt zelfs verschillende instellingen voor het
weergavevenster opgeven voor het hoofdscherm en het deelscherm.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het confi guratiescherm G+G voor de optie Dual Screen.
3. Stel het weergavevenster voor het hoofdscherm in.
Druk op 6(RIGHT) om het menu te openen waarin u de grafi ek op het deelscherm
kunt instellen. Druk op 6(LEFT) om terug te keren naar het hoofdscherm.
Uitvoering
4. Sla het voorschrift op en teken hiervan de grafi ek in het hoofdscherm.
5. Teken de gewenste dubbele grafi ek.
K1(COPY) ... Kopieert de grafi ek in het hoofdscherm naar het deelscherm
K2(SWAP) ... Verwisselt het hoofdscherm en het deelscherm, met hun inhoud,
van plaats
5-5-1
Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
20070201
Voorbeeld Teken de grafi ek van
y = x(x + 1)( x – 1) in het hoofdscherm en in het
deelscherm.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
(Hoofdscherm)
Xmin = –2, Xmax = 2, Xscale = 0,5
Ymin = –2, Ymax = 2, Yscale = 1
(Deelscherm)
Xmin = –4, Xmax = 4, Xscale = 1
Ymin = –3, Ymax = 3, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !m(SET UP) cc1(G+G)J
3 !3(V-WIN) -cwcwa.fwc
-cwcwbw
6(RIGHT) -ewewbwc
-dwdwbwJ
4 3(TYPE)1(Y=)v(v+b)(v-b)w
6(DRAW)
5 K1(COPY)
Resultaatscherm
5-5-2
Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
# Druk terwijl een grafi ek op het scherm staat op
A om terug te keren naar het scherm in stap
4.
20070201
k De grafi ek van twee verschillende voorschriften tekenen
Beschrijving
Ga als volgt te werk om de grafi ek van verschillende voorschriften te tekenen in het
hoofdscherm en het deelscherm.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het confi guratiescherm G+G voor de optie Dual Screen.
3. Stel het weergavevenster voor het hoofdscherm in.
Druk op 6(RIGHT) om het menu te openen waarin u de grafi ek op het deelscherm
kunt instellen. Druk op 6(LEFT) om terug te keren naar het hoofdscherm.
Uitvoering
4. Sla de voorschriften voor het hoofdscherm en het deelscherm op.
5. Selecteer het voorschrift van de grafi ek die u eventueel in het deelscherm wilt tekenen.
6. Teken de grafi ek in het hoofdscherm.
7. Verwissel het hoofdscherm en het deelscherm, met hun inhoud, van plaats.
8. Keer terug naar het scherm met de grafi ekvoorschriften.
9. Selecteer het voorschrift van de volgende grafi ek die u in het hoofdscherm wilt
tekenen.
10. Teken de grafi ek in het hoofdscherm.
5-5-3
Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
20070201
Voorbeeld Teken de grafi ek van y = x(x + 1)( x – 1) in het hoofdscherm, en de
grafi ek van y = 2 x
2
– 3 in het deelscherm.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
(Hoofdscherm)
Xmin = –4, Xmax = 4, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
(Deelscherm)
Xmin = –2, Xmax = 2, Xscale = 0,5
Ymin = –2, Ymax = 2, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !m(SET UP) cc1(G+G)J
3 !3(V-WIN) -ewewbwc
-fwfwbw
6(RIGHT) -cwcwa.fwc
-cwcwbwJ
4 3(TYPE)1(Y=)v(v+b)(v-b)w
cvx-dw
5 ff1(SEL)
6 6(DRAW)
7 K2(SWAP)
8 A
9 1(SEL)
0 6(DRAW)
Resultaatscherm
5-5-4
Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
20070201
k Gebruik van de functie ZOOM om de grafi ek uit te vergroten
Beschrijving
Ga als volgt te werk om de grafi ek op het hoofdscherm uit te vergroten en naar het
deelscherm te verplaatsen.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het confi guratiescherm G+G voor de optie Dual Screen.
3. Stel het weergavevenster voor het hoofdscherm in.
Uitvoering
4. Voer het voorschrift in en teken hiervan de grafi ek in het hoofdscherm.
5. Gebruik de functie ZOOM om de grafi ek uit te vergroten, en verplaats deze naar het
deelscherm.
5-5-5
Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
20070201
Voorbeeld Teken de grafi ek van
y = x(x + 1)( x – 1) in het hoofdscherm, en gebruik
het uitzoomen van een kader om de grafi ek uit te vergroten.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
(Hoofdscherm)
Xmin = –2, Xmax = 2, Xscale = 0,5
Ymin = –2, Ymax = 2, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !m(SET UP) cc1(G+G)J
3 !3(V-WIN) -cwcwa.fwc
-cwcwbwJ
4 3(TYPE)1(Y=)v(v+b)(v-b)w
6(DRAW)
5 !2(ZOOM)1(BOX)
c~ce~ew
f~fd~dw
Resultaatscherm
5-5-6
Twee grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
20070201
5-6-1
Manueel tekenen van een grafi ek
5-6 Manueel tekenen van een grafi ek
k Grafi ek met voorschrift in cartesische coördinaten
Beschrijving
Met het commando GRAPH in de modus RUN
MAT kunt u grafi eken met voorschriften in
cartesische coördinaten tekenen.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Voer de commando’s in om de grafi ek met voorschrift in cartesische coördinaten te
tekenen.
4. Voer het voorschrift in.
# Van bepaalde functies kunnen gemakkelijk grafi eken worden getekend d.m.v. ingebouwde
functiegrafi eken.
# U kunt ook grafi eken laten tekenen van volgende wetenschappelijke functies.
• Grafi ek met voorschrift in cartesische coördinaten
• sin x • cos x • tan xsin
–1
xcos
–1
x
tan
–1
x • sinh x • cosh x • tanh xsinh
–1
x
cosh
–1
xtanh
–1
x 'x x
2
• log x
ln x10
x
e
x
x
–1
3
'x
• Grafi ek met voorschrift in poolcoördinaten
• sin
θ
• cos
θ
• tan
θ
sin
–1
θ
cos
–1
θ
tan
–1
θ
• sinh
θ
• cosh
θ
• tanh
θ
sinh
–1
θ
cosh
–1
θ
tanh
–1
θ
'
θ
θ
2
• log
θ
ln
θ
10
θ
e
θ
θ
–1
3
'
θ
• Het invoeren voor de x en
θ
variabelen is niet nodig voor een ingebouwde functie.
• Bij het invoeren van een ingebouwde functie kunnen andere operatoren of waarden niet worden
ingevoerd.
• Grafi ekinstructies voor ingebouwde functies kunnen niet worden gebruikt als onderdeel van een
meervoudige instructie of binnen een programma.
# Voor deze grafi eken is het weergavevenster vast geïnstalleerd.
20070201
5-6-2
Manueel tekenen van een grafi ek
Voorbeeld Teken de grafi ek van y = 2 x
2
+ 3 x – 4
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 2
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 5
Werkwijze
1 m RUN
MAT
2 !3(V-WIN) -fwfwcwc
-bawbawfwJ
3 !4(SKTCH)1(Cls)w
5(GRPH)1(Y=)
4cvx+dv-ew
Resultaatscherm
20070201
5-6-3
Manueel tekenen van een grafi ek
k Een integraal grafi sch voorstellen en berekenen
Beschrijving
Met het commando GRAPH in de modus RUN
MAT kunt u een integraal van een functie
grafi sch voorstellen.
Het resultaat wordt weergegeven linksonder op het scherm, en het rekenbereik is van het
type Cross Plot.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Voer de grafi sche commando’s in om de integraal grafi sch voor te stellen.
4. Voer het voorschrift in.
20070201
5-6-4
Manueel tekenen van een grafi ek
Voorbeeld Stel de integraal
1
–2
(x + 2)( x – 1)( x – 3) dx grafi sch voor
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –4, Xmax = 4, Xscale = 1
Ymin = –8, Ymax = 12, Yscale = 5
Werkwijze
1 m RUN
MAT
2 !3(V-WIN) -ewewbwc
-iwbcwfwJ
3 !4(SKTCH)1(Cls)w
5(GRPH)5(G
dx)
4(v+c)(v-b)(v-d),
-c,bw
Resultaatscherm
20070201
5-6-5
Manueel tekenen van een grafi ek
k Meerdere grafi eken op hetzelfde scherm tekenen
Beschrijving
Ga als volgt te werk om diverse waarden toe te kennen aan een variabele in een voorschrift
en de bijbehorende grafi eken op het scherm te overschrijven.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Wijzig in het confi guratiescherm de instelling voor “Dual Screen” in “Off”.
3. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
4. Geef het voorschrifttype op en voer het voorschrift in. De syntax voor de invoer van het
voorschrift is de volgende:
Voorschrift met één variabele ,!+( [ ) variabele !.(=)
waarde , waarde , ... , waarde !-( ] )
5. Teken de grafi ek.
20070201
5-6-6
Manueel tekenen van een grafi ek
Voorbeeld Teken de grafi ek van y = A
x
2
– 3 wanneer de parameter A verandert in
de reeks 3, 1, –1.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !m(SET UP) cc3(Off)J
3 !3(V-WIN) -fwfwbwc
-bawbawcwJ
4 3(TYPE)1(Y=)av(A)vx-d,
!+( [ ) av(A)!.(=)d,b,-b!-( ] ) w
5 6(DRAW)
Resultaatscherm
# U kunt slechts de waarde van één van de
variabelen in de uitdrukking veranderen.
# Voor de naam van de variabele mag u de
volgende tekens niet gebruiken: X, Y,
r,
θ
, T.
# U kunt geen variabele toewijzen aan de
variabele in het voorschrift.
# Als de optie Simul Graph is ingeschakeld,
worden alle grafi eken voor de opgegeven
waarden van variabelen gelijktijdig getekend.
# Overschrijven is mogelijk voor het tekenen
van grafi eken met voorschrift in cartesische
coördinaten, voorschrift in poolcoördinaten,
voorschrift waarin x en y afhangen van een
parameter, voorschrift X = constant, en
voorschrift van ongelijkheden.
20070201
5-6-7
Manueel tekenen van een grafi ek
k Kopiëren en plakken gebruiken om de grafi ek van een voorschrift te
tekenen
Beschrijving
U kunt een grafi ek van een voorschrift tekenen door deze naar het klembord te kopiëren en
vervolgens in het grafi sch scherm te plakken.
U kunt twee voorschrifttypes in het grafi sch scherm plakken.
Type 1 (Y= voorschrift)
Een voorschrift met de variabele Y links van het gelijkteken wordt getekend als
Y= voorschrift.
Voorbeeld: Plak het voorschrift Y=X en teken hiervan de grafi ek
• Spaties links van Y worden genegeerd.
Type 2 (voorschrift)
Dit voorschrifttype plakken voor grafi eken Y= voorschrift.
Voorbeeld: Plak voorschrift X en teken de grafi ek van Y=X
• Spaties links van het voorschrift worden genegeerd.
Instelling
1. Kopieer het voorschrift waarvan u de grafi ek wilt tekenen naar het klembord.
2. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
3. Wijzig in het confi guratiescherm de instelling voor “Dual Screen” in “Off”.
4. Stel het weergavevenster in (V-Window).
5. Teken de grafi ek.
Uitvoering
6. Plak het voorschrift.
# Plakken wordt alleen ondersteund wanneer de
optie “Dual Screen” in het confi guratiescherm
is ingesteld op “Off”.
# Het aantal grafi eken dat u kunt tekenen
door een voorschrift te plakken is in principe
onbeperkt. De functie TRACE en andere
functies kunt toepassen op in totaal 30
grafi eken (aantal getekende grafi eken
met voorschrift 1 tot 20, plus grafi eken die
getekend worden door voorschriften te
plakken).
# Voor de grafi ek van een geplakt voorschrift
wordt het grafi ekvoorschrift dat verschijnt
wanneer u de functie TRACE of andere functies
uitvoert, als volgt weergegeven:
Y = voorschrift.
# Als u opnieuw een grafi ek tekent zonder het
grafi sch scherm leeg te maken, worden alle
grafi eken opnieuw getekend, ook die welke
gemaakt zijn door voorschriften te plakken.
20070201
5-6-8
Manueel tekenen van een grafi ek
Voorbeeld Plak, terwijl de grafi ek van
y = 2 x
2
+ 3 x – 4 wordt weergegeven, het
eerder gekopieerde voorschrift Y=X van het klembord
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 2
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 5
Werkwijze
1 m RUN
MAT
a-(Y)!.(=)v
!i(CLIP)ddd1(COPY)
2 mGRAPH
3 !m(SET UP) cc3(Off)J
4 !3(V-WIN) -fwfwcwc
-bawbawfwJ
5 3(TYPE)1(Y=)cvx+dv-ew
6(DRAW)
6 !j(PASTE)
Resultaatscherm
20070201
5-7 Gebruik van tabellen
Kies de modus TABLE door het pictogram TABLE aan te klikken in het hoofdmenu.
k Opslaan en opmaken van een tabel
u Een voorschrift opslaan
Voorbeeld Sla het voorschrift y = 3 x
2
– 2 op in de geheugenzone Y1
Gebruik f en c om de lijst met tabelvoorschriften te verplaatsen naar de geheugenzone
waar u het voorschrift wilt opslaan. Voer daarna het voorschrift in en druk op w om dit op te
slaan.
u Defi nitie van het argument
Om waarden toe te kennen aan het argument (= de variabele x) en er dan tabellen mee te
maken zijn er twee mogelijkheden:
• Het interval en de toename van het argument defi niëren
Hiermee legt u interval en toename van het argument vast.
• Een lijst gebruiken
Hiermee kent u aan het argument
x de waarden van een lijst toe die opgeslagen was in
een lijstgeheugen.
u Een tabel opmaken door interval en toename van het argument te
defi niëren
Voorbeeld Ken aan het argument x het interval –3 tot 3 en de toename 1 toe
m TABLE
5(SET)
-dwdwbw
Het interval en de toename bepalen welke waarden het argument
x zal krijgen in de tabel.
Start ............ Beginwaarde van het argument
x
End ............. Eindwaarde van het argument x
Step ............ Toename (per stap) van het argument x
Nadat deze gegevens zijn ingevoerd drukt u op J om terug te keren naar de lijst met
tabelvoorschriften.
5-7-1
Gebruik van tabellen
20070201
u Een tabel opmaken door een lijst te gebruiken
1. Roep het confi guratiescherm op terwijl de lijst met tabelvoorschriften wordt
weergegeven.
2. Klik de rubriek Variable aan en druk dan op 2(LIST) om het pop-up-venster te
openen.
3. Kies de lijst met waarden die u wilt toekennen voor het argument x.
• Om bijvoorbeeld List 6 te kiezen, drukt u op gw. Op het confi guratiescherm ziet u
dat aan de rubriek Variable de gekozen lijst wordt toegekend (List 6).
4. Nadat de gewenste lijst op het confi guratiescherm staat, drukt u op J om terug te
keren naar het vorige scherm.
u Opmaak van een tabel
Voorbeeld Maak een tabel voor de voorschriften die opgeslagen zijn in de
geheugenzones Y1 en Y3 van de lijst met tabelvoorschriften
Gebruik f en c om de voorschriften aan te klikken waarvoor u een tabel wilt maken, en
druk dan op 1(SEL) om uw keuze vast te leggen.
Voor elk uitgekozen voorschrift blijft op het venster het symbool “=”. Als u de selectie van een
voorschrift wilt opheffen, klikt u dit aan en drukt u nogmaals op 1(SEL).
Druk op 6(TABL) om de tabel met de geselecteerde voorschriften op te maken. De waarde
van het argument
x varieert afhankelijk van het interval of de inhoud van de lijst die u hebt
opgegeven.
In dit voorbeeldscherm ziet u de resultaten op basis van
de inhoud van List 6 (– 3, –2, –1, 0, 1, 2, 3).
Elk element kan maximaal zes cijfers bevatten, inclusief het minteken.
5-7-2
Gebruik van tabellen
20070201
Met de cursortoetsen kunt u de cursor over de tabel bewegen. Bij het bewegen van de
cursor krijgt u de volgende informatie:
Het getal in het aangeklikte element verschijnt volledig onderaan op het scherm (zonder
de beperking tot 6 cijfers).
De verplaatsing van de cursor laat het scherm verschuiven zodat het deel van de tabel
dat niet te zien is, zichtbaar wordt.
Als er een beeldwaarde is aangeklikt (in kolom Y1, Y2, etc.), verschijnt het voorschrift
bovenaan op het scherm.
Het argument
x wijzigen door de waarden in kolom X te vervangen
Druk op 1(FORM) of op J om terug te keren naar de lijst met tabelvoorschriften.
u Een tabel opmaken waarin ook de afgeleide getallen zijn opgenomen *
1
Op het confi guratiescherm klikt u de rubriek “Derivative” aan en zet u deze aan (ON). In de
tabellen wordt dan ook een kolom opgenomen met de afgeleide getallen.
Bevindt de cursor zich op een
afgeleid getal, dan wordt dit
linksboven aangeduid door “
dy/dx”.
u Defi nitie van het voorschrifttype
U kunt voor volgende voorschrifttypes tabellen defi niëren:*
2
Een voorschrift in cartesische coördinaten (Y=)
Een voorschrift in poolcoördinaten (
r=)
Een voorschrift waarin x en y afhangen van een parameter (Parm)
1. Druk terwijl de lijst met voorschriften wordt weergegeven op 3(TYPE).
2. Druk op de cijfertoets voor het voorschrifttype dat u wilt opgeven.
5-7-3
Gebruik van tabellen
*
1
Er verschijnt een foutmelding als een
voorschrift met een gedefi nieerd interval
of een voorschrift met een parameter is
uitgekozen.
*
2
De tabel wordt alleen gemaakt voor het
voorschrifttype dat is opgegeven in de lijst met
voorschriften (Table Func). U kunt geen tabel
maken voor een combinatie van verschillende
voorschrifttypes.
Als u in de modus GRAPH een ander
voorschrifttype dan deze drie types hebt
opgegeven, zal het voorschrifttype bij het
oproepen van de modus TABLE worden
gewijzigd in cartesische coördinaten (Y=).
20070201
k Voorschriften wijzigen en wissen
u Een voorschrift wijzigen
Voorbeeld Vervang het voorschrift y = 3 x
2
– 2, opgeslagen in de geheugenzone
Y1, door y = 3 x
2
– 5
Gebruik f en c om het voorschrift aan te klikken dat u wilt wijzigen.
Gebruik e om de cursor op het begin van het voorschrift te plaatsen.
Gebruik d en e om de cursor op het element te zetten dat u wilt
veranderen en voer dan de verandering in.
eeeeeeDf
w
6(TABL)
U kunt de lijnstijl van de grafi ek opgeven wanneer u een grafi ek met verbonden punten
(G
CON) defi nieert. De opgegeven lijnstijl wordt ook toegepast in de modus GRAPH.
Dankzij de voorziening Function Link worden alle wijzigingen in voorschriften toegepast
in de modus GRAPH en in de modus DYNA .
u Een voorschrift wissen
1. Gebruik f en c om het voorschrift aan te klikken dat u wilt wissen, en druk dan op
2(DEL) of op D.
2. Druk op 1(Yes) om het voorschrift te wissen, of op 6(No) als u toch maar niet wilt
wissen.
5-7-4
Gebruik van tabellen
20070201
5-7-5
Gebruik van tabellen
k Weergeven van een tabel
Het submenu dat onder de tabellen verschijnt, biedt de volgende mogelijkheden:
Veranderen van de waarden van het argument
x
Wijzigen (wissen, invoegen en toevoegen) van de rijen
Wissen van de tabel
Tekenen van een grafi ek door middel van verbonden punten
Tekenen van een grafi ek door middel van discrete punten
• { FORM} ... {lijst met voorschriften}
• { DEL} ... {tabel wissen}
• { ROW }
{ DEL}/{INS}/{ADD} ... rij {wissen}/{invoegen}/{toevoegen}
• { EDIT} ... {de waarde van het argument
x wijzigen}
• { G·CON}/{G·PLT } ... tekenen van een grafi ek door middel van {verbonden punten}/
{discrete punten}
u De waarde van het argument veranderen
Voorbeeld Vervang in de kolom x de waarde – 1 (op rij 3 van de tabel die op
pagina 5-7-2 is gemaakt) in – 2,5
cc -c.fw
Verandert u één van de getallen in kolom
x, dan worden in de overige kolommen de
daarmee verbonden beeldwaarden herberekend en opnieuw weergegeven.
# Probeert u een getal in kolom x te veranderen
door er een niet-toegelaten operatie op uit te
voeren (bijvoorbeeld delen door 0), dan krijgt
u een foutmelding en het getal in kolom x
wordt dan niet veranderd.
# Een getal uit een andere kolom (niet
x) kan niet
rechtstreeks veranderd worden.
20070201
5-7-6
Gebruik van tabellen
u Operaties op rijen
u Een rij wissen
Voorbeeld Wis rij 2 in de tabel opgemaakt op pagina 5-7-2.
c 3(ROW) 1(DEL)
u Een rij invoegen
Voorbeeld Voeg een rij in tussen de rijen 1 en 2 in de tabel opgemaakt op pagina
5-7-2.
c 3(ROW) 2(INS)
20070201
5-7-7
Gebruik van tabellen
u Een rij toevoegen
Voorbeeld Voeg een rij toe onder rij 7 in de tabel opgemaakt op pagina 5-7-2
cccccc 3(ROW) 3(ADD)
u Een tabel wissen
1. Open de tabel en druk op 2(DEL).
2. Druk op 1(Yes) om de tabel te wissen, of op 6(No) als u toch maar niet wilt wissen.
20070201
k Kopiëren van een kolom van een tabel naar een lijst
Het is mogelijk om een kolom van een tabel te kopiëren naar een lijst.
Gebruik d en e om de cursor op de kolom te zetten die u wilt kopiëren. U mag om het
even welke kolom kiezen om te kopiëren.
u Een tabel naar een lijst kopiëren
Voorbeeld Kopieer de inhoud van kolom x naar List 1
K1(LMEM)
Voer het nummer in van de lijst die u wilt kopiëren en druk dan op w.
bw
5-7-8
Gebruik van tabellen
20070201
k Een grafi ek tekenen op basis van een tabel
Beschrijving
Ga als volgt te werk om een tabel te maken en vervolgens een grafi ek te tekenen op basis
van de getalwaarden in de tabel.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus TABLE .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Sla de voorschriften op.
4. Geef het interval van de tabel op.
5. Maak de tabel.
6. Selecteer het voorschrifttype en teken hiervan de grafi ek.
5(G
CON) ... lijngrafi ek*
1
6(GPLT) ... puntgrafi ek*
1
Als u 6(GPLT) kiest, wordt een puntgrafi ek met een onderbroken stippellijn
getekend, ongeacht de momenteel geselecteerde lijnstijl (pagina 5-3-6).
5-7-9
Gebruik van tabellen
*
1
Druk na het tekenen van de grafi ek op !
6(G T) of op A om terug te keren naar
het scherm met de tabel.
20070201
Voorbeeld Sla de twee onderstaande voorschriften op, maak een tabel en teken
hiervan de lijngrafi ek. Geef een interval van –3 tot 3 op, en een
toename van 1.
Y1 = 3
x
2
– 2, Y2 = x
2
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = 0, Xmax = 6, Xscale = 1
Ymin = –2, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m TABLE
2 !3(V-WIN) awgwbwc
-cwbawcwJ
3 3(TYPE)1(Y=)dvx-cw
vxw
4 5(SET)-dwdwbwJ
5 6(TABL)
6 5(G
CON)
Resultaatscherm
5-7-10
Gebruik van tabellen
# Na het tekenen van een grafi ek kunt u
de functies TRACE, ZOOM of SKETCH
gebruiken.
20070201
k Een interval opgeven om een tabel te maken
Beschrijving
Ga als volgt te werk om een tabelinterval op te geven wanneer u de beeldpunten van een
spreidingsdiagram berekent op basis van een voorschrift.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus TABLE .
Uitvoering
2. Sla de voorschriften op.
3. Geef het interval van de tabel op.
4. Selecteer de voorschriften waarvoor u een tabel wilt maken.
Voor elk uitgekozen voorschrift blijft op het venster het symbool “=”.
5. Maak de tabel.
5-7-11
Gebruik van tabellen
20070201
Voorbeeld Sla de drie onderstaande voorschriften op en maak een tabel voor
voorschriften Y1 en Y3. Geef een interval van –3 tot 3 op, en een
toename van 1.
Y1 = 3
x
2
– 2, Y2 = x + 4, Y3 = x
2
Werkwijze
1 m TABLE
2 3(TYPE)1(Y=)dvx-cw
v+ew
vxw
3 5(SET)-dwdwbwJ
4 ff1(SEL)
5 6(TABL)
Resultaatscherm
5-7-12
Gebruik van tabellen
# U kunt tabellen maken van voorschriften in
cartesische coördinaten, in poolcoördinaten
en van voorschriften waarin x en y afhangen
van een parameter.
# U kunt afgeleiden in de tabellen opnemen door
de rubriek “Derivative” in het confi guratiescherm
aan (ON) te zetten.
20070201
k Een tabel en een grafi ek gelijktijdig weergeven
Beschrijving
Als u in het confi guratiescherm “T+G” opgeeft voor de optie “Dual Screen”, kunt u een tabel
en grafi ek gelijktijdig weergeven.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus TABLE .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
3. Kies in het confi guratiescherm “T+G” voor de optie “Dual Screen”.
Uitvoering
4. Voer het voorschrift in.
5. Geef het interval van de tabel op.
6. De tabel wordt weergegeven in het deelscherm aan de rechterkant.
7. Geef het grafi ektype op en teken de grafi ek.
5(G
CON) ... lijngrafi ek
6(G
PLT) ... puntgrafi ek
5-7-13
Gebruik van tabellen
# De instelling van de optie “Dual Screen” in
het confi guratiescherm wordt toegepast in de
modus TABLE en RECUR.
20070201
Voorbeeld Sla het voorschrift Y1 = 3
x
2
– 2 op en geef de tabel en lijngrafi ek
gelijktijdig weer. Geef een interval van –3 tot 3 op, en een toename
van 1.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = 0, Xmax = 6, Xscale = 1
Ymin = –2, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m TABLE
2 !3(V-WIN) awgwbwc
-cwbawcwJ
3 !m(SET UP) cc1(T+G)J
4 3(TYPE)1(Y=)dvx-cw
5 5(SET)
-dwdwbwJ
6 6(TABL)
7 5(G
CON)
Resultaatscherm
5-7-14
Gebruik van tabellen
# U kunt de tabel activeren door te drukken op
K1(CHNG) of op A.
# Na het teken van de grafi ek kunt u terugkeren
naar het scherm met de tabel door te drukken
op !6(GT) of op A.
20070201
5-7-15
Gebruik van tabellen
k Gebruik van de modus Graph-Table Linking
Beschrijving
Met de functie Dual Graph kunt u de schermen van de grafi ek en de tabellen koppelen zodat
de cursor op het grafi sch scherm naar de momenteel geselecteerde getalwaarde van de
tabel gaat.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus TABLE .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Open het confi guratiescherm, selecteer de optie “Dual Screen”, en stel deze in op
“T+G”.
Uitvoering
3. Voer het grafi ekvoorschrift in en stel het interval van de tabel in.
4. Teken met de tabel rechts op het scherm de grafi ek aan de linkerkant.
5(GCON) ... grafi ek met verbonden punten
6(G
PLT) ... puntgrafi ek
5. Druk op K2(GLINK) om de modus Graph-Table Linking op te roepen.
6. Als u c en f gebruikt om de elementen in de tabel aan te klikken, gaat de cursor
naar het overeenkomstige punt op het grafi sch scherm.
Als er meerdere grafi eken zijn, drukt u op d en e om de cursor tussen deze
grafi eken te verplaatsen.
Druk op J of op !J(QUIT) om de modus Graph-Table Linking te verlaten.
20070201
5-7-16
Gebruik van tabellen
Voorbeeld Sla het voorschrift Y1 = 3log
x op en geef hiervan de tabel en
puntgrafi ek gelijktijdig weer. Geef een interval van 2 tot 9 op, en een
toename van 1.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –1, Xmax = 10, Xscale = 1
Ymin = –1, Ymax = 4, Yscale = 1
Werkwijze
1 m TABLE
2 !3(V-WIN) -bwbawbwc
-bwewbwJ
!m(SET UP) cc1(T+G)J
3 3(TYPE)1(Y=)dlvw
5(SET)
cwjwbwJ
4 6(TABL)
6(G
PLT)
5 K2(GLINK)
6 c ~ c, f ~ f
Resultaatscherm
20070201
5-8 Dynamische grafi eken
k Gebruik van dynamische grafi eken
Beschrijving
Met dynamische grafi eken kunt u een interval van waarden opgeven voor de coëffi ciënten
van een voorschrift, en op het scherm bekijken hoe de grafi ek verandert. Zo kunt u nagaan
hoe de vorm en positie van een grafi ek worden beïnvloed door de coëffi ciënten en termen
waaruit het voorschrift is samengesteld.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus DYNA .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Kies in het confi guratiescherm voor Dynamic Type.
1(Cnt) ... Continu blijven tekenen
2(Stop) ... Automatisch stoppen na 10 maal tekenen
4. Gebruik de cursortoetsen om het voorschrifttype in de lijst te selecteren.*
1
5. Geef de coëffi ciëntwaarden op en bepaal welke coëffi ciënt de actieve parameter is.*
2
6. Geef de beginwaarde, de eindwaarde en de toename op.
7. Bepaal de tekensnelheid.
3(SPEED)1(
) ..... Pauze maken na iedere fase in het tekenen van de grafi ek
(Stop & Go)
2(
) .......Helft van de normale snelheid (Slow)
3(
) .......De snelheid waarop het toestel ingesteld is (Normal)
4(
) ......Het dubbele van de normale snelheid (Fast)
8. Teken de dynamische grafi ek.
5-8-1
Dynamische grafi eken
*
1
Het menu met de modelvoorschriften bevat de
volgende zeven voorschriften:
•Y=AX+B
•Y=A(X–B)
2
+C
•Y=AX
2
+BX+C
•Y=AX^3+BX
2
+CX+D
•Y=Asin(BX+C)
•Y=Acos(BX+C)
•Y=Atan(BX+C)
Druk op 3(TYPE) en selecteer het gewenste
voorschrifttype. Daarna kunt u het eigenlijke
voorschrift invoeren.
1(Y=) ...
voorschriften in cartesische coördinaten
2(r=) ... voorschriften in poolcoördinaten
3(Parm) ... voorschrift waarin x en y van een
parameter afhangen
Als u de modus DYNA kiest zonder een van de
drie bovenstaande voorschrifttypes in de modus
GRAPH te selecteren, wordt automatisch het
“voorschrift in cartesische coördinaten (Y=)”
gebruikt.
*
2
U kunt hier ook drukken op w om het menu
met de parameterinstellingen te openen.
# Wanneer geen dynamische functie meer
getekend kan worden, dan verschijnt op het
scherm “Too Many Functions”.
20070201
Voorbeeld Teken de dynamische grafi ek van y = A ( x – 1)
2
– 1, als de actieve
parameter A verandert van 2 naar 5 met een toename van 1. De grafi ek
wordt 10 keer getekend.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
Werkwijze
1 m DYNA
2 !3(V-WIN) 1(INIT)J
3 !m(SET UP) 2(Stop)J
4 5(B-IN)c1(SEL)
5 4(VAR) cwbw-bw
6 2(SET)cwfwbwJ
7 3(SPEED)3(
)J
8 6(DYNA)
Resultaatscherm
Herhaalt van 1 naar 4.
1
4
2
3
↓ ↑
1
4
2
3
↓ ↑
5-8-2
Dynamische grafi eken
20070201
k Over elkaar tekenen
Beschrijving
Kies voor “Locus” om de dynamische grafi ek over elkaar op hetzelfde weergavevenster te
tekenen door de coëffi ciëntwaarden te veranderen.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus DYNA .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Kies in het confi guratiescherm “On” voor de optie “Locus”.
4. Gebruik de cursortoetsen om het voorschrifttype in de lijst te selecteren.
5. Leg de coëffi ciëntwaarden vast en bepaal welke coëffi ciënt de actieve parameter is.
6. Geef de beginwaarde, de eindwaarde en de toename op.
7. Kies de normale tekensnelheid.
8. Teken de dynamische grafi ek.
5-8-3
Dynamische grafi eken
20070201
5-8-4
Dynamische grafi eken
Voorbeeld Teken de dynamische grafi ek van
y = A x, als de actieve parameter A
verandert van 1 naar 4 met een toename van 1. De grafi ek wordt 10
keer getekend.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
Werkwijze
1 m DYNA
2 !3(V-WIN) 1(INIT)J
3 !m(SET UP) c1(On)J
4 5(B-IN)1(SEL)
5 4(VAR) bwaw
6 2(SET)bwewbwJ
7 3(SPEED)3(
)J
8 6(DYNA)
Resultaatscherm
Herhaalt van 1 naar 4.
1
4
2
3
↓ ↑
1
4
2
3
↓ ↑
20070201
k Toepassingsvoorbeelden van dynamische grafi eken
Beschrijving
Met een dynamische grafi ek kunt u eenvoudige fysische verschijnselen simuleren.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus DYNA .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Kies in het confi guratiescherm “Stop” voor de optie “Dynamic Type” en “Deg” voor de
optie “Angle”.
4. Geef “Parm” (voorschrift waarin x en y afhangen van een parameter) als voorschrifttype
op, en voer een voorschrift met een actieve parameter in.
5. Leg de actieve parameter vast.
6. Geef de beginwaarde, de eindwaarde en de toename op.
7. Kies de normale tekensnelheid.
8. Begin het tekenen van de dynamische grafi ek.
5-8-5
Dynamische grafi eken
20070201
Voorbeeld Bereken de weg die in tijd T wordt afgelegd door een kogel die met
beginsnelheid V en onder een hoek van
θ
graden wordt weggeschoten.
X = (Vcos
θ
)T, Y = (Vsin
θ
)T – (1/2)gT
2
(g = 9,8m/s
2
)
Via een dynamische grafi ek kunt u de weg berekenen afgelegd door
een kogel die met een beginsnelheid van 20 meter per seconde wordt
weggeschoten, onder een horizontale hoek van 30, 45, en 60 graden
(hoekeenheid: 60-delige graden).
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –1, Xmax = 42, Xscale = 5
Ymin = –1, Ymax = 16, Yscale = 2
T
θ
min = 0, T
θ
max = 6, T
θ
ptch = 0,1
Werkwijze
1 m DYNA
2 !3(V-WIN) -bwecwfwc
-bwbgwcw
awgwa.bwJ
3 !m(SET UP) 2(Stop)
cccccc1(Deg)J
4 3(TYPE)3(Parm)
(cacav(A))vw
(casav(A))v-e.jvxw
5 4(VAR)
6 2(SET)dawgawbfwJ
7 3(SPEED)3(
)J
8 6(DYNA)
Resultaatscherm
5-8-6
Dynamische grafi eken
20070201
k De tekensnelheid van een dynamische grafi ek regelen
U kunt terwijl de dynamische grafi ek getekend wordt de tekensnelheid nog aanpassen.
Daarvoor moet u het volgende doen:
1. Terwijl de dynamische grafi ek getekend wordt, drukt u op A om het menu te openen
waarin u de tekensnelheid kunt aanpassen.
• {
} ... {stap per stap, telkens door te drukken op w}
• {
}/{ }/{ } ... {traag (de helft van de normale snelheid)}/{normaal
(standaardsnelheid)}/{snel (het dubbele van de normale snelheid)}
• { STO } ... {de voorwaarden voor het tekenen en de instelling van het weergavevenster
vastleggen in het geheugen voor dynamische grafi eken}
2. Druk op de functietoets ( 1 tot 4) die overeenkomt met de gewenste snelheid.
k Grafi ek berekenen met de functie DOT Switching
Met deze functie kunt u alle punten op de X-as van de dynamische grafi ek of elk ander punt
tekenen. Deze instelling is alleen geldig voor “Dynamic Func Y= graphic”.
1. Druk op !m(SET UP) om het confi guratiescherm weer te geven.
2. Druk op cc om de tekensnelheid te kiezen (Y=Draw Speed).
3. Kies de methode om de grafi ek te tekenen.
1(Norm) … Alle punten op de X-as tekenen (standaardinstelling)
2(High) … Elk ander punt op de X-as tekenen (hoger tekensnelheid dan normaal)
4. Druk op J.
5-8-7
Dynamische grafi eken
# Druk op w als u de ingestelde tekensnelheid
wilt wissen zonder iets te wijzigen.
# Druk op !6(GT) om terug te keren naar
het grafi ekscherm.
20070201
k Gebruik van het geheugen voor dynamische grafi eken
U kunt in het geheugen voor dynamische grafi eken de voorwaarden voor het tekenen en de
instelling van het weergavevenster opslaan, zodat u deze gegevens opnieuw kunt oproepen
als u ze nodig hebt. Daarmee wint u heel wat tijd, want dan kunt u na het oproepen
onmiddellijk met het tekenen beginnen. U kunt echter niet meer dan één set gegevens
opslaan.
Die set bestaat uit:
Grafi ekvoorschriften (maximaal 20)
Tekenvoorwaarden voor de dynamische grafi ek
Instellingen van het confi guratiescherm
Beeldweergave op het scherm
Instelling van het dynamisch scherm
u Gegevens opslaan in het geheugen voor dynamische grafi eken
1. Terwijl de dynamische grafi ek getekend wordt, drukt u op A om het menu te openen
waarin u de tekensnelheid kunt aanpassen.
2. Druk op 5(STO). Druk op 1(Yes) wanneer u wordt gevraagd of u de gegevens wilt
opslaan.
u Gegevens oproepen uit het geheugen voor dynamische grafi eken
1. Roep de lijst op met de voorschriften voor dynamische functies.
2. Druk op 6(RCL) om de opgeslagen gegevens over dynamische grafi eken op te
roepen.
5-8-8
Dynamische grafi eken
# Zijn er reeds gegevens opgeslagen in het
geheugen voor dynamische grafi eken, dan
worden deze vervangen door de nieuwe
gegevens.
# De opgeroepen gegevens vervangen alle
grafi eken die actueel waren voor dynamische
grafi eken. Die actuele gegevens zijn dan
verloren en kunnen niet meer worden
opgeroepen.
20070201
5-9 Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
k Een tabel met getalwaarden maken op basis van een rijvoorschrift
Beschrijving
U kunt drie rijvoorschriften invoeren en een tabel met getalwaarden maken.
Algemene term van de rij {
an}, bestaande uit an, n
Lineaire recursie tussen twee termen bestaande uit an+1, an, n
Lineaire recursie tussen drie termen bestaande uit an+2, an+1, an, n
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RECUR.
Uitvoering
2. Geef het voorschrifttype op.
3(TYPE)1(
an) ... {algemene term van de rij an}
2(
an+1) ... {lineaire recursie tussen
twee termen}
3(
an+2) ... {lineaire recursie tussen
drie termen}
3. Voer het rijvoorschrift in.
4. Geef het interval van de tabel op. Geef een begin- en eindpunt op voor
n. Geef indien
nodig een beginterm op en een beginpunt voor de cursor als u de grafi ek van dit
voorschrift wilt tekenen.
5. Roep de tabel van dit rijvoorschrift op.
5-9-1
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
20070201
Voorbeeld Maak een tabel voor de lineaire recursie tussen drie termen uitgedrukt
door
an+2 = an+1 + an, met een beginterm van a1 = 1, a2 = 1 (de rij van
Fibonacci), wanneer n verandert van 1 naar 6.
Werkwijze
1 m RECUR
2 3(TYPE)3(
an+2)
3 4(
n. an ··) 3(an+1)+2(an)w
4 5(SET)2(
a1)bwgwbwbwJ
5 6(TABL)
Resultaatscherm
* De eerste twee waarden komen
overeen met a1 = 1 en a2 = 1.
5-9-2
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
# Druk op 1(FORM) om terug te keren naar
het scherm waarin u rijvoorschriften opslaat.
# Als u de optie Σ Display in het confi guratiescherm
op “On” instelt, wordt de som van elke term in de
tabel berekend.
20070201
k Grafi ek tekenen van een rijvoorschrift (1)
Beschrijving
Als u een tabel voor een rijvoorschrift hebt gemaakt, kunt u de waarden tekenen op een lijn-
of een puntgrafi ek.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RECUR.
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Geef het voorschrifttype op en voer het voorschrift in.
4. Geef het tabelinterval en de begin- en eindwaarden voor
n op. Geef indien nodig de
beginterm en het beginpunt van de cursor op.
5. Selecteer het lijntype voor de grafi ek.
6. Roep de tabel van dit rijvoorschrift op.
7. Geef het grafi ektype op en teken de grafi ek.
5(G
CON) ... lijngrafi ek
6(G
PLT) ... puntgrafi ek
Als u 6(G
PLT) kiest, wordt een puntgrafi ek met een onderbroken stippellijn
getekend, ongeacht de momenteel geselecteerde lijnstijl (pagina 5-3-6).
5-9-3
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
20070201
Voorbeeld Maak een tabel van de lineaire recursie tussen twee termen uitgedrukt
door
an+1 = 2 an + 1, met een beginterm van a1 = 1, wanneer n verandert
van 1 naar 6. Gebruik de getalwaarden in de tabel om een lijngrafi ek te
tekenen.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = 0, Xmax = 6, Xscale = 1
Ymin = –15, Ymax = 65, Yscale = 5
Werkwijze
1 m RECUR
2 !3(V-WIN) awgwbwc
-bfwgfwfwJ
3 3(TYPE)2(
an+1)c2(an)+bw
4 5(SET)2(
a1)bwgwbwJ
5 1(SEL+S)f2(
)J
6 6(TABL)
7 5(GCON)
Resultaatscherm
5-9-4
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
# Na het tekenen van een grafi ek kunt u
de functies TRACE, ZOOM en SKETCH
uitvoeren.
# Na het teken van de grafi ek kunt u terugkeren
naar het scherm met de tabel door te drukken
op !6(GT) of op A.
20070201
k Grafi ek tekenen van een rijvoorschrift (2)
Beschrijving
Hieronder wordt uitgelegd hoe u een tabel maakt op basis van een rijvoorschrift en de
bijbehorende grafi ek tekent wanneer Σ Display is ingesteld op “On”.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RECUR.
2. Kies in het confi guratiescherm “On” voor Σ Display.
3. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
4. Geef het voorschrifttype op en voer het rijvoorschrift in.
5. Geef het tabelinterval en de begin- en eindwaarden voor
n op. Geef indien nodig de
beginterm en het beginpunt van de cursor op.
6. Selecteer het lijntype voor de grafi ek.
7. Roep de tabel van dit rijvoorschrift op.
8. Geef het grafi ektype op en teken de grafi ek.
5(G
CON)1(an) ... Lijngrafi ek met ordinaat an, en abscis n
6(Σ an) ... Lijngrafi ek met ordinaat Σ an, en abscis n
6(GPLT) 1(an) ... Puntgrafi ek met ordinaat an, en abscis n
6(Σ an) ... Puntgrafi ek met ordinaat Σ an, en abscis n
Als u 6(GPLT) kiest, wordt een puntgrafi ek met een onderbroken stippellijn
getekend, ongeacht de momenteel geselecteerde lijnstijl (pagina 5-3-6).
5-9-5
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
20070201
Voorbeeld Maak een tabel van de lineaire recursie tussen twee termen uitgedrukt
door
an+1 = 2 an + 1, met een beginterm van a1 = 1, wanneer n verandert
van 1 naar 6. Gebruik de getalwaarden in de tabel om een puntgrafi ek
te tekenen met ordinaat Σ an en abscis n.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = 0, Xmax = 6, Xscale = 1
Ymin = –15, Ymax = 65, Yscale = 5
Werkwijze
1 m RECUR
2 !m(SET UP) 1(On)J
3 !3(V-WIN) awgwbwc
-bfwgfwfwJ
4 3(TYPE)2(
an+1)c2(an)+bw
5 5(SET)2(
a1)bwgwbwJ
6 1(SEL+S)f2(
)J
7 6(TABL)
8 6(GPLT) 6(Σ an)
Resultaatscherm
5-9-6
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
20070201
k Webgrafi ek (WEB Graph)
Beschrijving
De grafi ek van y = f(x) wordt getekend uitgaande van an+1 = y, an = x voor een lineaire
regressie tussen twee termen an+1 = f(an) bestaande uit an+1, an. Daarna kunt u bepalen of dit
voorschrift convergent of divergent is.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RECUR.
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
3. Selecteer de lineaire recursie tussen twee termen als voorschrifttype en voer het
voorschrift in.
4. Geef het tabelinterval, de begin- en eindpunten van
n de beginterm, en het beginpunt
van de cursor op.
5. Roep de tabel van dit rijvoorschrift op.
6. Teken de grafi ek.
7. Druk op w, om de cursor te plaatsen op het beginpunt.
Druk meermaals op w.
Als het voorschrift convergent is, verschijnt een “spinnenweb” van lijnen op het scherm.
Als geen “spinnenweb” van lijnen wordt weergegeven, is het voorschrift divergent,
of valt de grafi ek buiten de grenzen van het weergavevenster. In dit geval moet u de
waarden voor V-Window verhogen en het nogmaals proberen.
Met fc kunt u de grafi ek selecteren.
5-9-7
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
# Als u de lijnstijl van de grafi ek wilt wijzigen,
drukt u na stap 4 op 1(SEL+S).
# Met de functie WEB Graph kunt u een
lijntype opgeven voor een grafi ek
y = f(x).
Het ingestelde lijntype geldt alleen wanneer
“Connect” is geselecteerd voor “Draw Type” in
het confi guratiescherm.
20070201
Voorbeeld Teken de webgrafi ek voor het rijvoorschrift
an+1 = –3( an)
2
+ 3 an,
bn+1 = 3 bn + 0,2, en controleer of het voorschrift divergent of
convergent is. Gebruik de volgende instellingen voor het
tabelinterval en het weergavevenster (V-Window).
Tabelinterval
Begin = 0, einde = 6,
a0 = 0,01, anStr = 0,01, b0 = 0,11, bnStr = 0,11
Instellingen voor het weergavevenster (V-Window)
Xmin = 0, Xmax = 1, Xscale = 1
Ymin = 0, Ymax = 1, Yscale = 1
Werkwijze
1 m RECUR
2 !3(V-WIN) awbwbwc
awbwbwJ
3 3(TYPE)2(
an+1)-d2(an)x+d2(an)w
d3(
bn)+a.cw
4 5(SET)1(
a0)
awgwa.abwa.bbwc
a.abwa.bbwJ
5 6(TABL)
6 4(WEB)
7 w~w(
an is convergent)
cw~w(
bn is divergent)
Resultaatscherm
5-9-8
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
20070201
5-9-9
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
k Een grafi ek van een rijvoorschrift tekenen op een uitgesplitst scherm
Beschrijving
Als u “T+G” hebt gekozen voor de optie Dual Screen, kunt u de tabel en grafi ek tegelijk
weergeven.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RECUR.
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
3. Kies in het confi guratiescherm T+G voor de optie Dual Screen.
Uitvoering
4. Geef het voorschrifttype op en voer het voorschrift in.
5. Geef het tabelinterval en de begin- en eindwaarden voor n op. Geef indien nodig de
beginterm en het beginpunt van de cursor op.
6. Selecteer het lijntype voor de grafi ek.
7. Roep de tabel van dit rijvoorschrift op.
8. Geef het grafi ektype op en teken de grafi ek.
5(G
CON) ... lijngrafi ek
6(G
PLT) ... puntgrafi ek
# De instelling van de optie “Dual Screen” in
het confi guratiescherm wordt toegepast in de
modus TABLE en RECUR.
20070201
5-9-10
Een grafi ek tekenen van een rijvoorschrift
Voorbeeld Maak een tabel van de lineaire recursie tussen twee termen uitgedrukt
door
an+1 = 2 an + 1, met een beginterm van a1 = 1, wanneer n verandert
van 1 naar 6. Gebruik de getalwaarden in de tabel om een lijngrafi ek te
tekenen.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = 0, Xmax = 6, Xscale = 1
Ymin = –15, Ymax = 65, Yscale = 5
Werkwijze
1 m RECUR
2 !3(V-WIN) awgwbwc
-bfwgfwfwJ
3 !m(SET UP) ccc1(T+G)J
4 3(TYPE)2(
an+1)c2(an)+bw
5 5(SET)2(
a1)bwgwbwJ
6 1(SEL+S)f2(
)J
7 6(TABL)
8 5(G
CON)
Resultaatscherm
# U kunt de tabel activeren door te drukken op
K1(CHNG) of op A.
# Na het teken van de grafi ek kunt u terugkeren
naar het scherm met de tabel door te drukken
op !6(GT) of op A.
20070201
5-10-1
De weergave van een grafi ek wijzigen
*
1
Hierboven staat het functiemenu dat wordt
weergegeven in de modus GRAPH. De
menuopties kunnen er enigszins anders uitzien in
andere modi.
*
2
Wanneer u de grafi ek van een inverse relatie
tekent, wordt de grafi ek direct getekend nadat u
deze optie selecteert.
*
3
Voor bepaalde tekenfuncties moet u twee punten
opgeven. Druk op w om het eerste punt op te geven.
Vervolgens kunt u met de pijltoetsen de cursor naar het
tweede punt verplaatsen. Druk vervolgens op w.
# U kunt een lijntype voor de volgende tekenfuncties
opgeven: Tangent, Normal, Inverse, Line, F • Line,
Circle, Vertical, Horizontal, Pen
5-10 De weergave van een grafi ek wijzigen
k Lijnstukken bijtekenen
Beschrijving
Met de tekenfunctie kunt u op een getekende grafi ek lijnen en punten bijtekenen.
U kunt vier verschillende lijntypes selecteren om een lijnstuk bij te tekenen.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Stel van het weergavevenster in (V-Window).
3. Kies in het confi guratiescherm de optie “Sketch Line” om het lijntype op te geven.
1(
) … Normal (standaardinstelling)
2(
) … Thick (twee keer de normale lijndikte)
3(
) … Broken (dikke onderbroken lijn)
4(
) … Dot (stippellijn)
4. Voer het grafi ekvoorschrift in.
5. Teken de grafi ek.
Uitvoering
6. Selecteer de tekenfunctie die u wilt gebruiken.*
1
!4(SKTCH) 1(Cls) ... Scherm wissen
2 (Tang) ... Raaklijn
3(Norm) ... Normaal van een kromme
4(Inv) ... Inverse grafi ek*
2
6(g)1(PLOT)
{Plot}/{Pl
On}/{PlOff}/{PlChg}
... tekenen van {punten}/{aan}/{uit}/{wijzigen}
6(g)2(LINE)
{lijn}/{F
lijn} ... {een lijnstuk bijtekenen tussen twee punten
getekend met 6(g)1(PLOT)/{een lijnstuk tussen twee
punten bijtekenen}
6(g)3(Crcl) ... Cirkel
6(g)4(Vert) ... Verticale lijn
6(g)5(Hztl) ... Horizontale rechte
6(g)6(g)1(PEN) ... Tekenen met de vrije hand
6(g)6(g)2(Text) ... Schrijven van commentaar
7. Verplaats de cursor (
) met de pijltoetsen op de plaats waar u wilt tekenen, en druk op
w.*
3
20070201
Voorbeeld Teken de raaklijn aan (2, 0) in de grafi ek voor
y = x ( x + 2)( x – 2).
Gebruik de volgende instellingen van het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !3(V-WIN) 1(INIT)J
3 !m(SET UP) cccccc1( )J
4 3(TYPE)1(Y=)v(v+c)(v-c)w
5 6(DRAW)
6 !4(SKTCH)2(Tang)
7 e~ew*
1
Resultaatscherm
5-10-2
De weergave van een grafi ek wijzigen
*
1
U kunt een raaklijn tekenen door de cursor
te verplaatsen en te drukken op w.
20070201
k Commentaartekst invoeren
Beschrijving
U kunt overal in de grafi ek commentaartekst invoegen.
Instelling
1. Teken de grafi ek.
Uitvoering
2. Druk op !4(SKTCH)6(g)6(g)2(Text) om de cursor in het midden van het
scherm te laten verschijnen.
3. Verplaats de cursor met de pijltoetsen naar de plaats waar u de (commentaar)tekst wilt
laten beginnen, en voer de tekst in.
5-10-3
De weergave van een grafi ek wijzigen
# Volgende karakters kunt u gebruiken om
(commentaar)tekst te schrijven: A~Z,
r,
θ
,
spatie, 0~9, ., +, –, ×, ÷, (–), EXP, π , Ans, (, ),
[, ], {, }, komma, , x
2
, ^, log, In, ',
x
',
10
x
, e
x
,
3
', x
–1
, sin, cos, tan, sin
–1
, cos
–1
,
tan
–1
, i, List, Mat,
20070201
Voorbeeld Schrijf (commentaar)tekst op de grafi ek van
y = x ( x + 2)( x – 2).
Gebruik de volgende instellingen van het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
!3(V-WIN) -fwfwbwc
-fwfwbwJ
3(TYPE)1(Y=)v(v+c)(v-c)w
6(DRAW)
2 !4(SKTCH)6(g)6(g)2(Text)
3 f~fd~d
a-(Y)!.(=)v(v+c)(v-c)
Resultaatscherm
5-10-4
De weergave van een grafi ek wijzigen
20070201
k Tekenen met de vrije hand
Beschrijving
Gebruik de optie PEN om met de vrije hand te tekenen op een grafi ek.
Instelling
1. Teken de grafi ek.
Uitvoering
2. Druk op !4(SKTCH)6(g)6(g)1(PEN) om de cursor in het midden van het
scherm te laten verschijnen.
3. Verplaats de cursor met de pijltoetsen naar het punt waar u wilt beginnen tekenen, en
druk op w.
4. Gebruik de pijltoetsen om de cursor te verplaatsen. Terwijl u de cursor verplaatst, wordt
een lijn getekend. Druk op w om te stoppen met tekenen.
Herhaal stap 3 en 4 om andere lijnen te tekenen.
5-10-5
De weergave van een grafi ek wijzigen
20070201
Voorbeeld Teken een lijn met de vrije hand op de grafi ek
y = x ( x + 2)( x – 2).
Gebruik de volgende instellingen van het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
!3(V-WIN) -fwfwbwc
-fwfwbwJ
3(TYPE)1(Y=)v(v+c)(v-c)w
6(DRAW)
2 !4(SKTCH)6(g)6(g)1(PEN)
3 f~fd~dw
4 cd…, e~e, ef…, d~dw
Resultaatscherm
5-10-6
De weergave van een grafi ek wijzigen
20070201
5-10-7
De weergave van een grafi ek wijzigen
k Achtergrond van grafi sche voorstellingen
Via het confi guratiescherm kunt u aanduiden wat u als achtergrond op het scherm wilt bij
het tekenen van de grafi sche voorstelling die in het grafi ekgeheugen is opgeslagen (Pict
1 tot Pict 20). Als u dat doet, wordt de grafi sche voorstelling die in het grafi ekgeheugen is
opgeslagen, als achtergrond voor de grafi ek gebruikt.
Voorbeeld 1 Teken met als achtergrond de grafi ek van de cirkel met
vergelijking X
2
+ Y
2
= 1 de dynamische grafi ek van Y = X
2
+ A, met A
veranderend van –1 tot 1 met een toename van 1.
Oproepen van de achtergrond.
(X
2
+ Y
2
= 1)
!m(SET UP) ccccc
2(PICT)bwJ
(Wanneer de grafi ek voor X
2
+ Y
2
= 1 in
Pict 1 is opgeslagen)
Tekenen van de dynamische grafi ek.
(Y = X
2
– 1)
↓↑
(Y = X
2
)
↓↑
(Y = X
2
+ 1)
Meer informatie over dynamische grafi eken vindt u in het punt “5-8 Dynamische
grafi eken”.
20070201
5-11 Onderzoek van de grafi ek van een functie
k Coördinaten op lijnstukken van een grafi ek afl ezen
Beschrijving
Met de functie TRACE kunt u een cursor langs de grafi ek verplaatsen en de coördinaten op
het scherm afl ezen.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Teken de grafi ek.
Uitvoering
3. Druk op !1(TRCE) om een cursor midden in de grafi ek weer te geven.*
1
4. Gebruik d en e om de cursor langs de grafi ek te verplaatsen naar het punt waar u
de afgeleide wilt weergeven.
Als meerdere grafi eken op het scherm staan, drukt u op f en c om ertussen te
bewegen langs de x-as van de huidige cursorpositie.
5. U kunt de cursor ook verplaatsen door te drukken op v om het pop-up-venster te
openen en de coördinaten in te voeren.
Het pop-up-venster wordt ook weergegeven als u de coördinaten rechtstreeks invoert.
Druk op !1(TRCE) om de functie TRACE uit te voeren.
*
1
De cursor is niet zichtbaar op de grafi ek
als die buiten het weergavegebied van
de grafi ek staat of als de foutmelding “No
Value” wordt weergegeven.
# U kunt de weergave van de coördinaten op de
cursorpositie uitschakelen door “Off te kiezen
voor de optie “Coord” in het confi guratiescherm.
5-11-1
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
Voorbeeld Lees de coördinaten af op de grafi ek met het onderstaande voorschrift.
Y1 = x
2
– 3
Gebruik de volgende instellingen van het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !3(V-WIN) -fwfwbwc
-bawbawcwJ
3(TYPE)1(Y=)vx-dw
6(DRAW)
3 !1(TRCE)
4 d~d
5 -bw
Resultaatscherm
5-11-2
Onderzoek van de grafi ek van een functie
# Hieronder ziet u hoe coördinaten worden
weergegeven voor elk voorschrifttype.
Grafi ek met poolcoördinaten
Grafi ek met een voorschrift waarin x en y
afhangen van een parameter
• Grafi sche voorstelling van een ongelijkheid
# De cursor beweegt niet als u drukt op d en e
terwijl de functie TRACE op een grafi ek van het
type “X=c” wordt uitgevoerd.
20070201
k De afgeleide weergeven
Beschrijving
Naast het gebruik van de functie TRACE om de coördinaten af te lezen, kunt u ook de
afgeleide op de huidige cursorpositie weergeven.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het confi guratiescherm On voor de optie Derivative.
3. Teken de grafi ek.
Uitvoering
4. Druk op !1(TRCE) om een cursor midden in de grafi ek weer te geven. De huidige
coördinaten en de afgeleide verschijnen nu op het scherm.
5. Gebruik d en e om de cursor langs de grafi ek te verplaatsen naar het punt waar u
de afgeleide wilt weergeven.
Als meerdere grafi eken op het scherm staan, drukt u op f en c om ertussen te
bewegen langs de
x-as van de huidige cursorpositie.
6. U kunt de cursor ook verplaatsen door te drukken op v om het pop-up-venster te
openen en de coördinaten in te voeren.
Het pop-up-venster wordt ook weergegeven als u de coördinaten rechtstreeks invoert.
5-11-3
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
Voorbeeld Lees de coördinaten en afgeleiden af langs de grafi ek met het
onderstaande voorschrift.
Y1 =
x
2
– 3
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !m(SET UP) cccc1(On)J
3 !3(V-WIN) -fwfwbwc
-bawbawcwJ
3(TYPE)1(Y=)vx-dw
6(DRAW)
4 !1(TRCE)
5 d~d
6 -bw
Resultaatscherm
5-11-4
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
k Grafi ektabellen
Beschrijving
Met de functie TRACE kunt u de coördinaten van een grafi ek afl ezen en in een tabel met
getalwaarden opslaan. Met de functie DUAL GRAPH kunt u de grafi ek en de tabel met
getalwaarden gelijktijdig opslaan. Dit is bijgevolg een belangrijk hulpmiddel om grafi eken te
onderzoeken.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het confi guratiescherm GtoT voor de optie Dual Screen.
3. Stel het weergavevenster in (V-Window).
Uitvoering
4. Sla het voorschrift op en teken de grafi ek op het actieve scherm (linkerkant).
5. Activeer de functie TRACE. Als meerdere grafi eken op het scherm staan, drukt u op
f en c om de gewenste grafi ek te selecteren.
6. Gebruik d en e om de cursor te verplaatsen en druk op w om de coördinaten
in de tabel met getalwaarden op te slaan. Herhaal deze stap om het gewenste aantal
waarden op te slaan.
7. Druk op K1(CHNG) om de tabel met getalwaarden te activeren.
8. Voer in het pop-up-venster het lijstnummer in dat u wilt opslaan.
5-11-5
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
Voorbeeld Sla in een tabel de coördinaten op bij de snijpunten waar X = 0 voor de
twee onderstaande grafi eken, en sla de tabelinhoud op in List 1.
Y1 =
x
2
– 3, Y2 = – x + 2
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !m(SET UP) cc2(GtoT)J
3 !3(V-WIN) -fwfwbwc
-bawbawcwJ
4 3(TYPE)1(Y=) vx-dw
-v+cw
6(DRAW)
5 !1(TRCE)
6 d~dwe~ew
7 K1(CHNG)
8 K2(LMEM)bw
Resultaatscherm
5-11-6
Onderzoek van de grafi ek van een functie
# In plaats van in stap 7 op K1(CHNG) te
drukken, kunt u ook op A drukken om de
tabel te activeren.
20070201
k Coördinaten afronden
Beschrijving
Met deze functie kunt u de coördinaten afronden die met de functie TRACE worden
weergegeven.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Teken de grafi ek.
Uitvoering
3. Druk op !2(ZOOM)6(g)3(RND). De instellingen voor het weergavevenster
worden automatisch aangepast op basis van de waarde Rnd.
4. Druk op !1(TRCE), en gebruik de cursortoetsen om de cursor langs te grafi ek te
verplaatsen. De coördinaten worden nu afgerond weergegeven.
5-11-7
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
Voorbeeld Geef de afgeronde coördinaten weer bij de snijpunten voor de twee
grafi eken met de onderstaande voorschriften.
Y1 =
x
2
– 3, Y2 = – x + 2
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 2
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !3(V-WIN) -fwfwbwc
-bawbawcwJ
3(TYPE)1(Y=) vx-dw
-v+cw
6(DRAW)
3 !2(ZOOM)6(g)3(RND)
4 !1(TRCE)
d~d
Resultaatscherm
5-11-8
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
k Berekenen van nulpunten
Beschrijving
Deze functie biedt diverse methoden om grafi eken te onderzoeken.
Instelling
1. Selecteer in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Teken de grafi eken.
Uitvoering
3. Selecteer de functie voor het onderzoek van de grafi ek.
!5(G-SLV) 1(ROOT) ... Berekenen van nulpunten
2(MAX) ... Maxima
3(MIN) ... Minima
4(Y-ICPT) ... Afgesneden stuk op de y-as
5(ISCT) ... Snijpunten van twee grafi eken
6(g)1(Y-CAL) ... Berekenen van de y-coördinaat als
de x-coördinaat gegeven is
6(g)2(X-CAL) ... Berekenen van de
x-coördinaat als
de y-coördinaat gegeven is
6(g)3(
dx) ... De bepaalde integraal met gegeven grenzen
4. Als meerdere grafi eken op het scherm staan, gaat de selectiecursor ( k) naar de
grafi ek met het kleinste nummer. Druk op f en c om de cursor te plaatsen op de
grafi ek die u wilt selecteren.
5. Druk op w om de grafi ek op de cursorpositie te selecteren en de waarde van het
onderzoek weer te geven.
Als een onderzoek meerdere waarden oplevert, drukt u op e om de volgende waarde
te berekenen. Druk op d om naar de vorige waarde terug te keren.
5-11-9
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20050301
Voorbeeld Teken de onderstaande grafiek en bereken het nulpunt voor Y1.
Y1 = x(x + 2)(x – 2)
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
Werkwijze
1 m GRAPH
2 !3(V-WIN)1(INIT)J
3(TYPE)1(Y=)v(v+c)(v-c)w
6(DRAW)
3 !5(G-SLV)1(ROOT)
5 e
e
Resultaatscherm
5-11-10
Onderzoek van de grafiek van een functie
# Als u een enkele grafiek onderzoekt,
verschijnen de resultaten zodra u een functie
selecteert in stap 3. Bijgevolg mag u stap
4 overslaan.
# Alleen van grafieken met voorschrift in
cartesische coördinaten of van grafische
voorstellingen van ongelijkheden kunnen
afgesneden stukken op de
y-as worden
berekend.
# Een grafiek met een voorschrift van het formaat
X = constante kunt u niet onderzoeken.
# Het afgesneden stuk op de
y-as is de punt waar
de grafiek de
y-as snijdt.
#Eén van de onderstaande twee omstandigheden
kan een slechte nauwkeurigheid veroorzaken of
het zelfs onmogelijk maken om oplossingen te
verkrijgen.
Wanneer de grafiek van de verkregen
oplossing een raakpunt is met de
x-as.
Wanneer een oplossing een buigpunt is.
20080201
20070201
k Het snijpunt van twee grafi eken berekenen
Beschrijving
Voer de volgende stappen uit om het snijpunt van twee grafi eken te berekenen.
Instelling
1. Teken de grafi eken.
Uitvoering
2. Druk op !5(G-SLV) 5(ISCT). Als drie of meer grafi eken op het scherm staan,
gaat de selectiecursor ( k) naar de grafi ek met het kleinste nummer.
3. Druk op f en c om de cursor te plaatsen op de grafi ek die u wilt selecteren.
4. Druk op w om de eerste grafi ek te selecteren. De vorm van de cursor verandert dan
van k in
.
5. Druk op f en c om de cursor te plaatsen op de tweede grafi ek.
6. Druk op w om het snijpunt voor de twee grafi eken te berekenen.
Als een onderzoek meerdere waarden oplevert, drukt u op e om de volgende waarde
te berekenen. Druk op d om naar de vorige waarde terug te keren.
5-11-11
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20050301
Voorbeeld Teken de grafiek met de volgende twee voorschriften en bereken het
snijpunt tussen grafiek Y1 en Y2.
Y1 = x + 1, Y2 = x
2
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
Werkwijze
1 m
GRAPH
!3(V-WIN) -fwfwbwc
-fwfwbwJ
3(TYPE)1(Y=)v+bw
vxw
6(DRAW)
2 !5(G-SLV)5(ISCT)
6 e
Resultaatscherm
5-11-12
Onderzoek van de grafiek van een functie
20080201
# Zijn maar twee grafieken te zien, dan wordt
het snijpunt direct berekend nadat u in stap 2
op !55 hebt gedrukt.
# Alleen van grafieken met cartesische
coördinaten en grafische voorstellingen
van ongelijkheden kunnen snijpunten
berekend worden.
# Eén van de onderstaande twee omstandigheden
kan een slechte nauwkeurigheid veroorzaken of
het zelfs onmogelijk maken om oplossingen te
verkrijgen.
•Wanneer een oplossing een raakpunt is van
twee grafieken.
•Wanneer een oplossing een buigpunt is.
20070201
k De coördinaten berekenen als de punten gegeven zijn
Beschrijving
Hieronder wordt uitgelegd hoe u de y-coördinaat berekent als x gegeven is, en de the x-
coördinaat als y gegeven is.
Instelling
1. Teken de grafi ek.
Uitvoering
2. Selecteer het voorschrift dat u wilt uitvoeren. Als meerdere grafi eken op het scherm
staan, gaat de selectiecursor ( k) naar de grafi ek met het kleinste nummer.
!5(G-SLV) 6(g)1(Y-CAL) ... Berekenen van de
y-coördinaat als x gegeven is
6(g)2(X-CAL) ... Berekenen van de
x-coördinaat als y gegeven is
3. Gebruik fc om de cursor ( k) op de gewenste grafi ek te plaatsen, en druk dan op
w om die te selecteren.
4. Voer de gegeven
x-coördinaat of y-coördinaat in.
Druk op w om de bijbehorende y-coördinaat of x-coördinaat te berekenen.
5-11-13
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
Voorbeeld Teken de grafi ek met de volgende twee voorschriften en bereken de
y-coördinaat voor x = 0,5 en de x-coördinaat voor y = 2,2 voor grafi ek
Y2.
Y1 = x + 1, Y2 = x(x + 2)( x – 2)
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
Werkwijze
1 m GRAPH
!3(V-WIN) 1(INIT)J
3(TYPE)1(Y=)v+bw
v(v+c)(v-c)w
6(DRAW)
2 !5(G-SLV) 6(g)1(Y-CAL) 2 !5(G-SLV) 6(g)2(X-CAL)
3 cw 3 cw
4 a.fw 4 c.cw
Resultaatscherm
5-11-14
Onderzoek van de grafi ek van een functie
# Zijn er meerdere resultaten voor de
bovenstaande berekening, dan kunt u met e
de volgende waarde berekenen. Druk op d
om naar de vorige waarde terug te keren.
# Is er maar één grafi ek te zien, dan mag stap 3
hierboven overslaan.
# De waarde X-CAL kan niet berekend worden voor
een grafi ek met een voorschrift waarin x en y
afhangen van een parameter.
# Na het berekenen van de coördinaten kunt u
verschillende coördinaten invoeren door eerst te
drukken op v.
20070201
k Een bepaalde integraal met gegeven grenzen berekenen
Beschrijving
Voer de volgende stappen uit om de bepaalde integraal met gegeven grenzen te berekenen.
Instelling
1. Teken de grafi ek.
Uitvoering
2. Druk op !5(G-SLV) 6(g)3(dx). Als meerdere grafi eken op het scherm staan,
gaat de selectiecursor ( k) naar de grafi ek met het kleinste nummer.
3. Gebruik fc om de cursor ( k) op de gewenste grafi ek te plaatsen, en druk dan op
w om die te selecteren.
4. Gebruik de om de cursor van de ondergrens op de gewenste positie te plaatsen,
en druk dan op w.
U kunt de cursor ook verplaatsen door te drukken op v om het pop-up-venster te
openen en de coördinaten in te voeren.
5. Gebruik e om de cursor van de bovengrens op de gewenste positie te plaatsen.
U kunt de cursor ook verplaatsen door te drukken op v om het pop-up-venster weer
te geven, en daarna de onder- en bovengrens voor het integratie-interval in te voeren.
6. Druk op w om de bepaalde integraal te berekenen.
5-11-15
Onderzoek van de grafi ek van een functie
# U kunt de onder- en bovengrens ook invoeren
op het 10-delige toetsenblok.
# Voor de berekening van een bepaalde
integraal moet de ondergrens kleiner zijn dan
de bovengrens.
# Alleen van grafi eken met voorschrift in cartesische
coördinaten kunnen bepaalde integralen berekend
worden.
20070201
Voorbeeld Teken de grafi ek met het volgende voorschrift, en bereken de
bepaalde integraal voor (–2, 0).
Y1 =
x(x + 2)( x – 2)
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –4, Ymax = 4, Yscale = 1
Werkwijze
1 m GRAPH
!3(V-WIN) -g.dwg.dwbwc
-ewewbwJ
3(TYPE)1(Y=)v(v+c)(v-c)w
6(DRAW)
2 !5(G-SLV) 6(g)3(
dx)
4 d~d(Ondergrens:
x = –2) w
5 e~e(Bovengrens:
x = 0)
6 w
Resultaatscherm
5-11-16
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
k Onderzoek van grafi eken van kegelsneden
Dit toestel heeft de mogelijkheid om met behulp van modelvergelijkingen kegelsneden
grafi sch voor te stellen.
• Brandpunt/top/excentriciteit
Lengte van latus rectum
• Middelpunt/straal
Afgesneden stuk op de
x-/y-as
Richtlijn/symmetrie-as tekenen en bespreken
Asymptoot tekenen en bespreken
1. Kies in het hoofdmenu de modus CONICS.
2. Gebruik f en c om de kegelsnede te selecteren die u wilt onderzoeken.
3. Voer de constanten van de kegelsnede in.
4. Teken de grafi ek.
Druk na het tekenen van de grafi ek van een kegelsnede op !5(G-SLV) om de volgende
submenu’s weer te geven.
u Bespreken van de parabool
• { FOCS}/{VTX}/{LEN}/{e} ... {brandpunt}/{top}/{lengte van rectum}/{excentriciteit}
• { DIR}/{SYM} ... {richtlijn}/{symmetrie-as}
• { X-IN}/{Y-IN} ... {afgesneden stuk op de x-as}/{afgesneden stuk op de y-as}
u Bespreken van de cirkel
• { CNTR}/{RADS} ... {middelpunt}/{straal}
• { X-IN}/{Y-IN} ... {afgesneden stuk op de
x-as}/{afgesneden stuk op de y-as}
u Bespreken van de ellips
• { FOCS}/{VTX}/{CNTR}/{e} ... {brandpunt}/{top}/{middelpunt}/{excentriciteit}
• { X-IN}/{Y-IN} ... {afgesneden stuk op de
x-as}/{afgesneden stuk op de y-as}
u Onderzoek van hyperbool
• { FOCS}/{VTX}/{CNTR}/{e} ... {brandpunt}/{top}/{middelpunt}/{excentriciteit}
• { ASYM} ... {asymptoot}
• { X-IN}/{Y-IN} ... {afgesneden stuk op de x-as}/{afgesneden stuk op de y-as}
De volgende voorbeeld illustreren hoe u de bovenstaande menu’s gebruikt met verschillende
grafi eken van kegelsneden.
5-11-17
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
u Het brandpunt, de top en de lengte van latus rectum berekenen
[G-SLV]-[FOCS]/[VTX]/[LEN]
Voorbeeld Bereken het brandpunt, de top en de lengte van latus rectum voor de
parabool X = (Y – 2)
2
+ 3
Gebruik de volgende instellingen van het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –1, Xmax = 10, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
m CONICS
w
bwcwdw6(DRAW)
!5(G-SLV)
1(FOCS)
(De coördinaten van het brandpunt
berekenen)
!5(G-SLV)
4(VTX)
(Berekent de top)
!5(G-SLV)
5(LEN)
(Berekent de lengte van latus rectum)
Als er twee brandpunten zijn zoals bij een ellips of een hyperbool, druk dan op e om
het tweede brandpunt te berekenen. Druk op d om opnieuw het eerste brandpunt te
krijgen.
Als er twee toppen zijn zoals bij een hyperbool, druk dan op e om de tweede top te
berekenen. Druk op d om opnieuw de eerste top te krijgen.
Als u tijdens de berekening van de toppen van een ellips op e drukt, wordt de volgende
waarde berekend. Druk op d om de vorige waarden te doorlopen. Een ellips heeft vier
toppen.
5-11-18
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
u Het middelpunt en de straal berekenen [G-SLV]-[CNTR]/[RADS]
Voorbeeld Bepaal het middelpunt en de straal van de cirkel
(X + 2)
2
+ (Y + 1)
2
= 2
2
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
m CONICS
ccccw
-cw-bwcw6(DRAW)
!5(G-SLV)
1(CNTR)
(Berekent het middelpunt)
!5(G-SLV)
2(RADS)
(Berekent de straal)
5-11-19
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
u De afgesneden stukken op de x- en op de y-as berekenen
[G-SLV]-[X-IN]/[Y-IN]
Voorbeeld Bepaal de afgesneden stukken op de x- en op de y-as van de
hyperbool
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –4, Xmax = 8, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
m CONICS
cccccccw
cwcwdwbw6(DRAW)
!5(G-SLV)
2(X-IN)
(Berekent het afgesneden stuk op de
x-as)
!5(G-SLV)
3(Y-IN)
(Berekent het afgesneden stuk op de y-as)
Druk op e om het tweede afgesneden stuk op de x-/y-as te berekenen. Druk op d om
opnieuw de eerste waarden te krijgen.
(X – 3)
2
(Y – 1)
2
= 1
2
2
2
2
(X – 3)
2
(Y – 1)
2
= 1
2
2
2
2
5-11-20
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
u De symmetrie-as en de richtlijn tekenen en bespreken
[G-SLV]-[SYM]/[DIR]
Voorbeeld Teken de symmetrie-as en de richtlijn van de parabool
X = 2(Y – 1)
2
+ 1
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –3,1, Ymax = 3,1, Yscale = 1 (standaardinstellingen)
mCONICS
w
cwbwbw6(DRAW)
!5(G-SLV)
2(SYM)
(Tekent de symmetrie-as)
!5(G-SLV)
3(DIR)
(Tekent de richtlijn)
5-11-21
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
u De asymptoten tekenen en bespreken [G-SLV]-[ASYM]
Voorbeeld Teken de asymptoten van de hyperbool
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –6,3, Xmax = 6,3, Xscale = 1
Ymin = –5, Ymax = 5, Yscale = 1
m CONICS
cccccccw
cwcwbwbw6(DRAW)
!5(G-SLV)
5(ASYM)
(Tekent de asymptoten)
u Dee excentriciteit berekenen [G-SLV]-[e]
Voorbeeld Bereken de excentriciteit van de grafi ek voor de ellips
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = –3, Xmax = 7, Xscale = 1
Ymin = –1, Ymax = 5, Yscale = 1
m CONICS
ccccccw
ewcwcwcw6(DRAW)
!5(G-SLV)
6(g)1(e)
(Berekent de excentriciteit)
(X – 1)
2
(Y – 1)
2
= 1
2
2
2
2
(X – 1)
2
(Y – 1)
2
= 1
2
2
2
2
(X – 2)
2
+
(Y – 2)
2
= 1
4
2
2
2
(X – 2)
2
+
(Y – 2)
2
= 1
4
2
2
2
# Sommige instellingen van het
weergavevenster kunnen fouten veroorzaken
in de resultaten van het onderzoek van de
grafi ek.
# De mededeling “Not Found” verschijnt op het
scherm als bij het onderzoek van de grafi ek
geen resultaat wordt gevonden.
# In de volgende twee gevallen kunnen de
resultaten van het onderzoek van de grafi ek
onnauwkeurig zijn of zelfs niet gevonden worden:
- als een oplossing de
x-as raakt.
- als een oplossing een raakpunt is van twee
grafi eken.
5-11-22
Onderzoek van de grafi ek van een functie
20070201
Statistische berekeningen
en grafi eken
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u waarnemingsgetallen in lijsten
moet invoeren en hoe u van waarnemingsgetallen het rekenkundig
gemiddelde, de mediaan, het minimum, het maximum de som, …
kunt berekenen. Verder kunt u ook verschillende tests uitvoeren, het
betrouwbaarheidsinterval bepalen en kansberekeningen maken.
Ook regressie-analyse (berekenen en tekenen) worden behandeld.
6-1 Voor u met statistische berekeningen begint
6-2 Grafi eken en berekeningen in verband met
statistische waarnemingen met één variabele
6-3 Grafi eken en berekeningen in verband met
statistische waarnemingen met twee
variabelen
6-4 Statistische berekeningen
6-5 Tests
6-6 Betrouwbaarheidsinterval
6-7 Kansverdelingsfuncties
Belangrijk!
Dit hoofdstuk bevat een aantal illustraties van grafi sche schermen. In elk
van die illustraties zijn extra gegevens ingevoerd om de karakteristieken
van de grafi ek beter te doen uitkomen. Houd er dus rekening met dat de
grafi eken die u zelf tekent er enigszins anders kunnen uitzien dan die in de
illustratie.
6
Hoofdstuk
20070201
6-1 Voor u met statistische berekeningen begint
Als u de modus STAT kiest in het hoofdmenu, wordt het scherm List Editor weergegeven.
In het scherm List Editor kunt u (waarnemings)getallen invoeren. Bij statistische
berekeningen zult u immers steeds werken met getallen die in lijsten zijn opgeslagen.
Gebruik f, c, d en e om het
gewenste element aan te klikken.
Hebt u de waarnemingsgetallen ingevoerd, dan kunt u ze gebruiken om een grafi ek
te tekenen en om hun tendens te onderzoeken. U kunt er ook een hele waaier van
regressieberekeningen op toepassen om ze beter te analyseren.
Meer informatie over het gebruik van lijsten met waarnemingsgetallen vindt u onder “3.
Lijsten”.
k Invoer van waarnemingsgetallen in lijsten
Voorbeeld Voer deze twee stellen waarnemingsgetallen in
0,5, 1,2, 2,4, 4,0, 5,2
–2,1, 0,3, 1,5, 2,0, 2,4
a.fwb.cw
c.ewewf.cw
e
-c.bwa.dw
b.fwcwc.ew
Nadat de waarnemingsgetallen zijn ingevoerd, kunt u ze gebruiken om statistische grafi eken
te tekenen en statistische berekeningen te maken.
6-1-1
Voor u met statistische berekeningen begint
# Het resultaat kan als statistische
waarnemingsgetallen worden ingevoerd, met
uitzondering van complexe getallen.
# Met de cursortoetsen f, c, d en e
kunt u met de cursor elementen aanklikken en
waarnemingsgetallen invoeren.
20070201
k Wijzigen van de karakteristiek van een statistische grafi ek
Voer de volgende stappen uit om de grafi ek te activeren of de-activeren, om het grafi ektype
en andere algemene instellingen te bepalen voor elke grafi ek in de submenu’s voor de
grafi eken (GPH1, GPH2, GPH3).
Druk, als de lijst met waarnemingsgetallen op het scherm staat, op 1(GRPH) om het
submenu voor de grafi eken te openen. In dit menu vindt u de volgende opties:
• { GPH1}/{GPH2}/{GPH3} ... grafi ek {1}/{2}/{3} tekenen*
1
{ SEL} ... {grafi ek (GPH1, GPH2, GPH3) activeren}
U kunt meerdere grafi eken opgeven.
• { SET} ... {de karakteristiek van een grafi ek vastleggen}
1. Andere karakteristieken van de grafi ek [GRPH]-[SET]
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u de andere karakteristieken van elke grafi ek (GPH1,
GPH2, GPH3) vastlegt.
• Grafi ektype (Graph Type)
Het toestel is standaard ingesteld voor een spreidingsdiagram, maar er zijn heel wat andere
mogelijkheden.
• Lijst (Xlist, Ylist)
Het toestel is standaard zo ingesteld dat List 1 wordt gebruikt bij statistische berekeningen
met één variabele, en dat voor statistische berekeningen met twee variabelen naar List 1
en List 2 wordt gekeken. Maar elke lijst kan gebruikt worden om waarnemingsgetallen op te
slaan en u kunt dan zelf ook opgeven in welke lijst de waarnemingsgetallen
x en y moeten
gesitueerd worden.
• Frequentie (Frequency)
In een statistisch diagram wordt elke waarneming of elk koppel waarnemingen afgebeeld
door een punt. Als er echter veel waarnemingen zijn, dan is door het grote aantal afgebeelde
punten het diagram onduidelijk. In dit geval kunt u een frequentielijst maken die aangeeft
hoeveel keer een bepaald waarnemingsgetal of een koppel waarnemingsgetallen voorkomt.
Eén enkel punt is dan het beeld van verschillende (koppels) waarnemingsgetallen x en y,
waardoor het diagram veel duidelijker zal zijn.
6-1-2
Voor u met statistische berekeningen begint
*
1
De standaard ingestelde karakteristiek voor
deze drie grafi eken (GPH1, GPH2, GPH3) is
een spreidingsdiagram, maar u kunt ook voor
teen ander type kiezen.
# U kunt de grafi ek activeren/de-activeren, het
grafi ektype en andere algemene
karakteristieken voor de grafi eken opgeven
in het submenu voor de grafi eken (GPH1,
GPH2, GPH3).
20070201
Vorm van de getekende punten (Mark Type)
Hiermee kunt u het teken waarmee een punt wordt aangeduid, veranderen.
u Het scherm met de karakteristieken van de grafi ek oproepen [GRPH]-[SET]
Druk op 1(GRPH)6(SET) om het scherm voor het instellen van de
grafi ekkarakteristieken op te roepen.
De ingestelde karakteristieken die u op het scherm hierboven ziet, zijn maar
voorbeelden. Wat u op het scherm ziet, kan anders zijn.
• StatGraph (de grafi ekkarakteristieken toekennen aan één van de grafi eken)
• { GPH1}/{GPH2}/{GPH3} ... toekennen aan grafi ek {1}/{2}/{3}
• Graph Type (het grafi ektype instellen)
• { Scat}/{
xy}/{NPP} ... {spreidingsdiagram met discrete punten}/{spreidingsdiagram met
verbonden punten xy}/{normale kansverdelingsgrafi ek}
• { Hist}/{Box }/{N·Dis}/{Brkn} ... {histogram (staafdiagram)}/{mediaan-verdelingsdiagram}/
{normale verdelingskromme}/{frequentiepolygoon}
• { X}/{Med}/{X^2}/{X^3}/{X^4} ... grafi ek met {lineaire regressie ten opzichte van het
gemiddelde}/{lineaire regressie ten opzichte van de mediaan}/{kwadratische
regressie}/{kubieke regressie}/{vierdemachts regressie}
• { Log}/{Exp}/{Pwr}/{Sin}/{Lgst} ... grafi ek met {logaritmische regressie}/{exponentiële
regressie}/{machtsregressie}/{sinusvormige regressie}/{logistieke regressie}
• XList (de lijst met x-waarden aanduiden)
• { LIST} ... {Lijst 1 tot 26}
YList (de lijst met y-waarden aanduiden)
• { LIST} ... {Lijst 1 tot 26}
• Frequency (de lijst met frequentiewaarden aanduiden)
• { 1} ... {alle (koppels) waarnemingsgetallen hebben frequentie 1}
• { LIST} ... {List 1 tot 26} wordt de frequentielijst
• Mark Type (vorm van de getekende punten aanduiden)
• { }/{× }/{} ... spreidingsdiagram met discrete punten
• Outliers (instelling om te sterk afwijkende punten aan te duiden op het
mediaanverdelingsdiagram)
• { On}/
{Off} ... {actief}/{niet actief}
6-1-3
Voor u met statistische berekeningen begint
20070201
2. Actieve of niet-actieve grafi ek [GRPH]-[SEL]
Hier kunt u defi niëren of u elke grafi ek in het submenu voor de grafi eken wel (On) of niet
(Off) tekent.
u Een grafi ek activeren of de-activeren
1. Druk op 1(GRPH)4(SET) om het scherm op te roepen waarin u kunt vastleggen
welke grafi ek(en) getekend moet(en) worden.
StatGraph1 staat op grafi ek 1 (GPH1 in het submenu voor de grafi eken), StatGraph2
op GPH2, en StatGraph3 op GPH3.
2. Gebruik de cursortoetsen om de gewenste grafi ek aan te klikken en druk vervolgens op
de functietoets die overeenkomt met wat u wenst.
• { On}/{Off} ... de grafi ek {actief}/{niet-actief} maken
• { DRAW } ... {alle actieve grafi eken tekenen}
3. Druk op J om terug te keren naar het submenu voor de grafi eken.
6-1-4
Voor u met statistische berekeningen begint
# De instellingen voor het weergavevenster
(V-Window) worden automatisch ingesteld
voor het tekenen van statistische grafi eken.
Als u deze instellingen manueel wilt opgeven,
moet u de optie Stat Wind veranderen in
“Manual”.
Voer de volgende stappen uit als de lijst met
statistische waarnemingsgetallen op het
scherm staat:
!m(SET UP) 2(Man)
J(terug naar het vorige menu.)
Voor de volgende grafi ektypes worden de
instellingen voor het weergavevenster
(V-Window) automatisch ingesteld, ongeacht
of de optie Stat Wind op “Manual” staat.
1-Sample Z Test, 2-Sample Z Test, 1-Prop Z
Test, 2-Prop Z Test, 1-Sample
t Test, 2-Sample
t Test, χ
2
Test, 2-Sample F Test (alleen x-as
genegeerd).
# De standaardinstelling gebruikt automatisch
de waarnemingsgetallen in List 1 data als
horizontale x-as en de waarnemingsgetallen
in List 2 als verticale
y-as. Elke verzameling
x/y waarnemingsgetallen is een punt op het
spreidingsdiagram.
20070201
6-2 Grafi eken en berekeningen in verband met
statistische waarnemingen met één variabele
Statistische waarnemingen met één variabele werken met gewone waarnemingsgetallen.
Wilt u bijvoorbeeld de gemiddelde grootte van de leden van een vereniging berekenen, dan
is de enige variabele “de grootte”.
Op statistische waarnemingen met één variabele kunt u kansverdelingsfuncties en sommen
uitvoeren. Op de volgende grafi ektypes kunt u statistische berekeningen met één variabele
uitvoeren.
U kunt ook de stappen onder “Wijzigen van de karakteristiek van een statistische grafi ek” op
pagina 6-1-2 uitvoeren om de grafi ekkarakteristieken in te stellen voordat u gaat tekenen.
k Tekenen van een normale kansverdelingsgrafi ek
Van elk waarnemingsgetal wordt de cumulatieve z-score ten opzichte van de
normaalverdeling berekend en getekend. Via XList geeft u aan in welke lijst de
waarnemingsgetallen worden ingevoerd, met Mark Type bepaalt u de vorm van de
getekende punten { / × / • }.
Druk op A, J of op !J(QUIT) om opnieuw de lijst met waarnemingsgetallen op te
roepen.
k Tekenen van een histogram (staafdiagram) (Hist)
Via XList geeft u aan in welke lijst de waarnemingsgetallen worden ingevoerd; met Freq
bepaalt u in welke lijst de frequentiewaarden worden ingevoerd. Als geen frequentie is
opgegeven, geeft u 1 op voor Freq.
w(Draw)
Het bovenstaande scherm wordt weergegeven voordat de grafi ek wordt getekend. Nu kunt u
de beginwaarden en de breedte wijzigen.
6-2-1
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met één variabele
20070201
k Tekenen van een BOX-PLOT (Med-box-diagram)
Dit soort diagram groepeert de waarnemingsgetallen in vier deelgebieden. Elk deelgebied
bevat 25% van de waarnemingsgetallen. De box stelt het tweede en het derde kwart van
de waarnemingsgetallen voor, de lijnstukken het eerste en het vierde kwart. De verticale
verdeling van de box is de afbeelding van de mediaan, het begin van het eerste lijnstuk is
de afbeelding van het minimum en het einde van het tweede lijnstuk is de afbeelding van het
maximum.
Vertrekkend vanuit de lijst met de waarnemingsgetallen drukt u eerst op 1(GRPH) om het
submenu voor de grafi eken op te roepen. Vervolgens drukt u op 6(SET),en kiest u voor
een mediaanverdelingsdiagram als grafi ektype voor de grafi ek die u wilt tekenen (GPH1,
GPH2, GPH3).
Om de waarnemingsgetallen weer te geven die sterk afwijken, kiest u eerst “MedBox”
als grafi ektype. Vervolgens activeert u op het scherm om de grafi ek te tekenen de optie
“Outliers”, en vervolgens tekent u de grafi ek.
minX
MedQ1 Q3 maxX
minX
MedQ1 Q3 maxX
6-2-2
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met één variabele
20070201
k Tekenen van een normale verdelingskromme (N
Dis)
Een normale verdelingskromme wordt getekend met behulp van de normale
verdelingsfunctie.
Via XList geeft u aan in welke lijst de waarnemingsgetallen worden ingevoerd; met Freq
bepaalt u in welke lijst de frequentiewaarden worden ingevoerd. Als geen frequentie is
opgegeven, geeft u 1 op voor Freq.
k Tekenen van een frequentiepolygoon (Brkn)
Een frequentiepolygoon wordt gevormd doordat de punten van de grafi ek bepaald door de
waarnemingsgetallen en de frequentie, met lijnstukken verbonden worden.
Via XList geeft u aan in welke lijst de waarnemingsgetallen worden ingevoerd; met Freq
bepaalt u in welke lijst de frequentiewaarden worden ingevoerd. Als geen frequentie is
opgegeven, geeft u 1 op voor Freq.
w(Draw)
Het bovenstaande scherm wordt weergegeven voordat de grafi ek wordt getekend. Nu kunt u
de beginwaarden en de breedte wijzigen.
y
=
1
(2 π) xσn
e
2xσ
n
2
(
x
x
)
2
y
=
1
(2 π) xσn
e
2xσ
n
2
(
x
x
)
2
6-2-3
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met één variabele
20070201
k Weergave van kengetallen van statistische waarnemingen met één
variabele
Statistische waarnemingen met één variabele kunnen weergegeven door middel van een
grafi ek en door middel van kengetallen. Daarom verschijnen op het scherm samen met de
grafi ek de kengetallen van de statistische waarneming wanneer u drukt op 1(1VAR).
• Gebruik c om de volledige lijst het scherm te laten passeren.
Deze lijst bevat de volgende kengetallen:
¯ x .............. gemiddelde van de waarnemingsgetallen
Σ
x ............ som van de waarnemingsgetallen
Σ
x
2
.......... som van de kwadraten van de waarnemingsgetallen
x σ n .......... standaardafwijking op de populatie
x σ n–1 ........ standaardafwijking op de steekproef
n ..............omvang van de steekproef
minX ........minimum
Q1 ............ eerste kwartiel
Med.......... mediaan
Q3 ............ derde kwartiel
maxX ....... maximum
Mod.......... modus
Mod :
n ....aantal waarnemingsgetallen voor de modus
Mod : F ....frequentie van de waarnemingsgetallen voor de modus
Druk op 6(DRAW) om terug te keren naar de oorspronkelijke statistische grafi ek.
6-2-4
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met één variabele
# Als meerdere oplossingen bestaan voor Mod,
worden die allemaal weergegeven.
20070201
6-3-1
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
6-3 Grafi eken en berekeningen in verband
met statistische waarnemingen met twee
variabelen
k Een spreidingsdiagram en xy-lijngrafi ek tekenen
Beschrijving
Ga als volgt om een spreidingsdiagram te tekenen en de punten te verbinden tot een
xy-lijngrafi ek.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus STAT .
Uitvoering
2. Voer de waarnemingsgetallen in de lijst in.
3. Stel de optie “Graph Type” in op Scat (spreidingsdiagram) of op
xy ( xy-lijngrafi ek), en
teken de grafi ek.
Druk op A, J of op !J(QUIT) om opnieuw de lijst met waarnemingsgetallen op te
roepen.
20070201
Voorbeeld Voer de volgende twee sets waarnemingsgetallen in. Teken hiervan
vervolgens een spreidingsdiagram en verbind de punten tot een
xy-lijngrafi ek.
0,5, 1,2, 2,4, 4,0, 5,2 ( xList)
–2,1, 0,3, 1,5, 2,0, 2,4 (
yList)
Werkwijze
1 m STAT
2 a.fwb.cw
c.ewewf.cw
e
-c.bwa.dw
b.fwcwc.ew
3 (spreidingsdiagram) 1(GRPH)6(SET)c1(Scat)J
1(GPH1)
3 ( xy-lijngrafi ek) 1(GRPH)6(SET)c2(
xy)J
1(GPH1)
Resultaatscherm
(Spreidingsdiagram)
(xy-lijngrafi ek)
6-3-2
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Een regressiegrafi ek tekenen
Beschrijving
Ga als volgt te werk om statistische waarnemingen met twee variabelen in te voeren, op
basis daarvan een regressieberekening te maken en de grafi ek van het resultaat te tekenen.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus STAT .
Uitvoering
2. Voer de waarnemingsgetallen in de lijst in, en teken het spreidingsdiagram.
3. Selecteer het regressietype, maak de berekening, en geeft de regressieparameters
weer.
4. Teken de regressiegrafi ek.
6-3-3
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
# Op een regressiegrafi ek kunt u de functie
TRACE uitvoeren, maar niet de functie
TRACE SCROLL.
20070201
Voorbeeld Voer de volgende twee sets waarnemingsgetallen in en teken daarvan
een spreidingsdiagram. Voer daarna een logaritmische regressie op de
waarnemingsgetallen uit om de regressieparameters weer te geven en
teken vervolgens de overeenkomstige regressiegrafi ek.
0,5, 1,2, 2,4, 4,0, 5,2 ( xList)
–2,1, 0,3, 1,5, 2,0, 2,4 ( yList)
Werkwijze
1 m STAT
2 a.fwb.cw
c.ewewf.cw
e
-c.bwa.dw
b.fwcwc.ew
1(GRPH)6(SET)c1(Scat)J
1(GPH1)
3 1(CALC)6(g)2(Log)
4 6(DRAW)
Resultaatscherm
6-3-4
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Regressie-analyse
Nadat een spreidingsdiagram van koppels waarnemingsgetallen getekend is, kunt u hiervan
diverse regressiemodellen berekenen en tekenen door te drukken op 1(CALC). Daarvoor
gebruikt u het submenu dat onder het diagram verschijnt.
• { 2VAR } ... {resultaten van statistieken met twee variabelen}
• { X}/{Med}/{X^2}/{X^3}/{X^4}/{Log}/{Exp}/{Pwr}/{Sin}/{Lgst}
... grafi ek met {lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde}/{lineaire
regressie ten opzichte van de mediaan}/{tweedegraadsregressie}/
{derdegraadsregressie}/{vierdegraadsregressie}/{logaritmische regressie}/
{exponentiële regressie}/{machtsregressie}/{sinusvormige regressie}/{logistieke
regressie}
k Weergave van regressieberekeningen
Wanneer u een regressieberekening maakt, verschijnen de berekende parameters van de
regressieformule (zoals a en b in de lineaire regressie y = ax + b) op het scherm. U kunt
deze functie gebruiken om de resultaten van de statistische berekeningen te krijgen.
De parameters van de regressieformule worden, als er een grafi ek op het scherm staat,
berekend zodra u de functietoets indrukt die aangeeft welk regressietype u wilt.
k Grafi sche afbeelding van de resultaten
Nadat de parameters van de regressieformule berekend en weergegeven zijn, kunt u de
regressieformule bewaren in een functievoorschrift en de grafi ek van de regressiekromme
tekenen door te drukken op 6(DRAW).
6-3-5
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde
Dit regressiemodel gebruikt de methode van de kleinste kwadraten en levert een rechte op
die de beeldpunten van het spreidingsdiagram zo dicht mogelijk benadert. Van deze rechte
wordt de richtingscoëffi ciënt en het afgesneden stuk op de y-as berekend
(y-coördinaat wanneer x = 0).
Hierna volgt hoe u te werk moet gaan als de lijsten met waarnemingsgetallen op het scherm
staan.
1(CALC)2(X)
6(DRAW)
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y = ax + b
a
..............regressiecoëffi ciënt (richtingscoëffi ciënt)
b ..............regressieconstante (afgesneden stuk op de y-as)
r ..............correlatiecoëffi ciënt
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
k Lineaire regressie ten opzichte van de mediaan
Dit regressiemodel levert eveneens een rechte op, maar nu wordt de invloed van extreme
waarnemingen gedempt. Daarom is dit regressiemodel betrouwbaarder dan het vorige, als
de waarnemingen onderhevig zijn aan onregelmatige (bijvoorbeeld seizoensgebonden)
uctuaties.
1(CALC)3(Med)
6(DRAW)
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y = ax + b
a
...............regressiecoëffi ciënt (richtingscoëffi ciënt)
b ...............regressieconstante (afgesneden stuk op de y-as)
6-3-6
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
# Voer een positief geheel getal in voor
frequentiewaarden. Als u andere getalwaarden
(decimalen, etc.) invoert, verschijnt een
foutmelding.
20070201
k Tweede-, derde- en vierdegraadsregressie
Dit regressiemodel levert een tweede-, derde- of vierdegraadskromme op die de
beeldpunten van het spreidingsdiagram zo dicht mogelijk benadert. Dit model gebruikt de
methode van de kleinste kwadraten om een kromme te tekenen die de beeldpunten zo dicht
mogelijk benadert. Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
Voorbeeld Tweedegraadsregressie
1(CALC)4(X^2)
6(DRAW)
Tweedegraadsregressie
Formule ................
y = ax
2
+ bx + c
a
...............regressiecoëffi ciënt van de tweede graad
b ...............regressiecoëffi ciënt van de eerste graad
c ...............regressieconstante (afgesneden stuk op de y-as)
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
Derdegraadsregressie
Formule ................
y = ax
3
+ bx
2
+ cx + d
a
...............regressiecoëffi ciënt van de derde graad
b ...............regressiecoëffi ciënt van de tweede graad
c ...............regressiecoëffi ciënt van de eerste graad
d ...............regressieconstante (afgesneden stuk op de y-as)
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
Vierdegraadsregressie
Formule ................
y = ax
4
+ bx
3
+ cx
2
+ dx + e
a ...............regressiecoëffi ciënt van de vierde graad
b ...............regressiecoëffi ciënt van de derde graad
c ...............regressiecoëffi ciënt van de tweede graad
d ...............regressiecoëffi ciënt van de eerste graad
e ...............regressieconstante (afgesneden stuk op de y-as)
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
6-3-7
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Logaritmische regressie
Dit regressiemodel geeft y als logaritmische kromme van het voorschrift x. De
standaardformule voor een logaritmische regressie is y = a + b × In x, dus als X = In x, komt
de formule overeen met de lineaire regressie y = a + bX.
1(CALC)6(g)2(Log)
6(DRAW)
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y = a + b·ln x
a
...............regressieconstante (afgesneden stuk op de Y-as)
b ............... regressiecoëffi ciënt
r ............... correlatiecoëffi ciënt
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
k Exponentiële regressie
Dit regressiemodel geeft y als verhouding van het exponentiële voorschrift van x. De
standaardformule voor een exponentiële regressie is y = a × e
bx
, dus als we de logaritmen
van beide kanten nemen, krijgen we In y = In a + bx. Stel dat Y = In y, en A = In a, dan komt
de formule overeen met de lineaire regressie Y = A + bx.
1(CALC)6(g)3(Exp)
6(DRAW)
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y = a·e
bx
a ...............regressiecoëffi ciënt
b ...............regressieconstante (afgesneden stuk op de Y-as)
r ............... correlatiecoëffi ciënt
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
6-3-8
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Machtsregressie
Dit regressiemodel geeft y als verhouding van de macht van x. De standaardformule voor
een machtsregressie is y = a × x
b
, dus als we de logaritme van beide kanten nemen, dan
krijgen we In y = In a + b × In x. Stel dat X = In x, Y = In y, en A = In a, dan komt de formule
overeen met de lineaire regressie Y = A + bX.
1(CALC)6(g)4(Pwr)
6(DRAW)
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y = a·x
b
a ...............regressiecoëffi ciënt
b ...............regressieconstante
r ............... correlatiecoëffi ciënt
r
2
.............bepalingscoëffi ciënt
MSe ........gemiddelde kwadraten van de fouten
k Sinusvormige regressie
Dit regressiemodel is voor interessant voor verschijnselen die periodiek zijn.
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y = a·sin(bx + c) + d
Vertrekkend vanuit de lijst met waarnemingsgetallen, doet u het volgende:
1(CALC)6(g)5(Sin)
6(DRAW)
Let er op dat de hoekeenheidinstelling van de rekenmachine ingesteld is op Rad (radialen)
wanneer u een grafi ek van een sinusvormige regressie tekent. De berekeningen voor
sinusvormige regressie worden uitgevoerd m.b.v. radialen zodat de grafi ek niet juist
getekend wordt als de instelling van de hoekeenheid anders is dan Rad.
Voor bepaalde waarnemingsgetallen kan de berekening heel lang duren. Dit wijst niet op
een storing van de rekenmachine.
6-3-9
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Logistieke regressie
Dit regressiemodel is vooral interessant voor verschijnselen waarvoor de ene factor continu
stijgt en de andere factor naar een limiet nadert.
Hier volgt de formule voor dit regressiemodel:
y =
c
1 + ae
–bx
1(CALC)6(g)6(g)1(Lgst)
6(DRAW)
Voor bepaalde waarnemingsgetallen kan de berekening heel lang duren. Dit wijst niet op
een storing van de rekenmachine.
k Berekeningen van de verticale afwijking
Van elk punt van het spreidingsdiagram ( y-coördinaten) dat op het scherm is aangeduid,
kunt u berekenen wat de verticale afstand van zo’n punt tot de getekende regressiegrafi ek is.
Is de lijst met waarnemingsgetallen weergegeven, roep dan het confi guratiescherm op om
aan de optie “Resid List” een lijst (“List 1” tot “List 26”) toe te kennen. De berekende verticale
afwijkingen worden dan opgeslagen in de lijst.
Het is de verticale afstand van de getekende punten tot de regressiegrafi ek die opgeslagen
wordt.
Deze afstand is positief voor de punten die boven de regressiegrafi ek liggen, en negatief
voor de punten die eronder liggen.
Verticale afwijkingen kunnen gemaakt en opgeslagen worden voor elk type regressiegrafi ek.
6-3-10
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
# Vergeet niet dat alle gegevens die eventueel
opgeslagen waren in de aangeduide
lijst voor de verticale afwijkingen worden
gewist. De verticale afwijkingen worden
bewaard in dezelfde volgorde als die van de
waarnemingsgetallen.
20070201
k Weergave van berekeningen op statistische waarnemingen met twee
variabelen
Statistische waarnemingen met twee variabelen kunnen worden weergegeven door middel
van een grafi ek en door middel van kengetallen. Daarom verschijnt op het scherm samen
met de grafi ek een submenu om de kengetallen van statistische waarnemingen met twee
variabelen te krijgen wanneer u drukt op 1(CALC)1(2VAR).
• Gebruik c om de volledige lijst het scherm te laten passeren.
o ............. gemiddelde van de
waarnemingsgetallen xList
Σ x ........... som van de
waarnemingsgetallen xList
Σ x
2
.......... som van de kwadraten van
de waarnemingsgetallen
xList
x
σ
n .......... standaardafwijking voor
xList op de populatie
x
σ
n-1 ........ standaardafwijking voor
xList op de steekproef
n ............. omvang van de steekproef
p .............. gemiddelde van de
waarnemingsgetallen yList
Σ y ........... som van de
waarnemingsgetallen yList
6-3-11
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
*
1
U kunt in de modus GRAPH de
regressieformules niet veranderen.
Σ y
2
......som van de kwadraten van de
waarnemingsgetallen yList
y
σ
n ......standaardafwijking voor yList op de
populatie
y
σ
n-1 ....standaardafwijking voor yList op de
steekproef
Σ xy.......som van de producten van de
waarnemingsgetallen xList en yList
minX ....minimum van de
waarnemingsgetallen xList
maxX ...maximum van de
waarnemingsgetallen xList
minY ....minimum van de
waarnemingsgetallen yList
maxY ...maximum van de
waarnemingsgetallen yList
k Kopie van een regressieformule naar de modus GRAPH
Wanneer de berekeningen voor het regressiemodel gemaakt zijn, kunt u de verkregen
formule kopiëren naar de modus GRAPH, en die opslaan en vergelijken.
1. Druk op 5(COPY) wanneer de resultaten van de berekeningen voor het regressiemodel
worden weergegeven (zie “Weergave van regressieberekeningen” op pagina 6-3-5).
Het submenu GRAPH wordt weergegeven.*
1
2. Gebruik f en c om de zone aan te klikken waar u de regressieformule van het
weergegeven resultaat wilt kopiëren.
3. Druk op w om de formule op te slaan en terug te keren naar het scherm met de
resultaten van de regressieberekening.
20070201
k Meerdere grafi eken op één scherm
U kunt meerdere grafi eken op één scherm tekenen als u meerdere grafi eken actief
maakt. Hoe u dat doet, kunt u terugvinden in “Wijzigen van de karakteristiek van een
statistische grafi ek; 1. Actieve of niet-actieve grafi ek”. Zijn er meerdere grafi eken actief,
en drukt u op 6(DRAW), dan worden alle actieve grafi eken getekend (zie pagina 6-1-4).
Nadat de grafi eken getekend zijn, kunt u de grafi ek aanduiden waarvoor u de statistische
berekeningen wilt maken.
1(CALC)
2(X)
De tekst bovenaan op het scherm duidt aan voor welke grafi ek er actueel gekozen is
(StatGraph1 = Graph 1, StatGraph2 = Graph 2, StatGraph3 = Graph 3).
1. Druk op c. De naam bovenaan zal dan veranderen.
2. Als de gewenste grafi ek aangeduid is, drukt u op w.
6-3-12
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
k Een grafi ek van een voorschrift op hetzelfde scherm tekenen als een
statistische grafi ek
Beschrijving
U kunt een grafi ek van een statistische waarneming met twee variabelen op hetzelfde
scherm tekenen als elke andere grafi ek van een voorschrift.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus STAT .
Uitvoering
2. Voer de waarnemingsgetallen in de lijst in, en teken de statistische grafi ek.
3. Open het menu Graph Function, en voer het voorschrift in waarvan u de grafi ek op
hetzelfde scherm als de statistische grafi ek wilt tekenen.
4. Teken de grafi ek van het voorschrift.
6-3-13
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
20070201
Voorbeeld Voer de volgende twee sets waarnemingsgetallen in. Teken daarna de
waarnemingsgetallen op een spreidingsdiagram, en teken op hetzelfde
scherm de grafi ek van het voorschrift
y = 2ln x.
0,5, 1,2, 2,4, 4,0, 5,2
–2,1, 0,3, 1,5, 2,0, 2,4
Werkwijze
1 m STAT
2 a.fwb.cw
c.ewewf.cw
e
-c.bwa.dw
b.fwcwc.ew
1(GRPH)1(GPH1)
3 2(DefG)
cIvw(Geheugenregister Y1 = 2In
x)
4 6(DRAW)
Resultaatscherm
6-3-14
Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met twee variabelen
# Op grafi eken van een voorschrift kunt u de
functie TRACE, etc. uitvoeren.
# Grafi eken van een ander voorschrifttype dan
cartesische coördinaten kunt u niet tekenen.
# Als u tijdens het invoeren van een voorschrift
drukt op J, wordt de oorspronkelijke
uitdrukking opnieuw weergegeven.
Druk op !J(QUIT) om de ingevoerde
uitdrukking te wissen en terug te keren naar de
lijst met waarnemingsgetallen.
20070201
6-4 Statistische berekeningen
Alle statistische berekeningen werden gemaakt nadat een grafi ek getekend was. U kunt
echter ook alleen de berekeningen maken.
u De lijsten vastleggen met de statistische gegevens
Voordat u een statistische berekening kunt uitvoeren, moet u de lijsten aanduiden waarin
de te gebruiken statistische gegevens zijn opgeslagen. Vertrekkend van het scherm met de
lijsten drukt u op 2(CALC)6(SET).
De betekenis van de parameters is:
1Var XList .............defi nieert de lijst met x-waarden voor statistische gegevens met
één variabele (XList)
1Var Freq ..............defi nieert de lijst met frequentiewaarden voor statistische
gegevens met één variabele (Frequency)
2Var XList .............defi nieert de lijst met
x-waarden voor statistische gegevens met
twee variabelen (XList)
2Var YList..............defi nieert de lijst met
y-waarden voor statistische gegevens met
twee variabelen (YList)
2Var Freq ..............defi nieert de lijst met frequentiewaarden voor statistische
gegevens met twee variabelen (Frequency)
Alle berekeningen in deze paragraaf worden gemaakt op basis van deze defi nities.
6-4-1
Statistische berekeningen
20070201
k Statistische berekeningen op waarnemingen met één variabele
In de voorgaande voorbeelden onder “Weergave van kengetallen van statistische
waarnemingen met één variabele” werd telkens eerst de grafi ek getekend en daarna werden
(indien gevraagd) de resultaten van de statistische berekeningen weergegeven. Dit waren
numerieke uitdrukkingen die de resultaten nodig om de grafi eken te tekenen, weergaven.
Om deze resultaten onmiddellijk te krijgen, drukt u op 2(CALC)1(1VAR).
Nu kunt u de cursortoetsen f of c gebruiken om alle resultaten voor de kengetallen te
overlopen.
Voor verdere details in verband met de gebruikte symbolen, zie “Weergave van kengetallen
van statistische waarnemingen met één variabele” (pagina 6-2-4).
k Statistische berekeningen op waarnemingen met twee variabelen
Zoals in de voorgaande voorbeelden onder “Weergave van kengetallen van statistische
waarnemingen met één variabele” werd in de voorbeelden voor statistische berekeningen
met twee variabelen telkens eerst de grafi ek getekend en daarna werden (indien gevraagd)
de resultaten van de statistische berekeningen weergegeven. Dit waren numerieke
uitdrukkingen die de resultaten nodig om de grafi eken te tekenen, weergaven.
Om deze resultaten onmiddellijk te krijgen, drukt u op 2(CALC)2(2VAR).
Nu kunt u de cursortoetsen f of c gebruiken om alle resultaten voor de kengetallen te
overlopen.
Voor verdere details in verband met de gebruikte symbolen, zie “Weergave van berekeningen
op statistische waarnemingen met twee variabelen” (pagina 6-3-11).
6-4-2
Statistische berekeningen
20070201
k Regressieberekeningen
In de voorbeelden onder “Lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde” tot “Logistieke
regressie”, werden de resultaten van de regressieberekeningen gekregen na het tekenen
van de grafi ek. Hier wordt elke coëffi ciëntwaarde van de regressielijn of regressiekromme
als getal uitgedrukt.
U kunt dezelfde uitdrukking rechtstreeks vastleggen in het invoerscherm.
Druk op 2(CALC)3(REG) om het volgende submenu te openen:
• { X}/{Med}/{X^2}/{X^3}/{X^4}/{Log}/{Exp}/{Pwr}/{Sin}/{Lgst} ...
parameters van de {lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde}/
{lineaire regressie ten opzichte van de mediaan}/{tweedegraadsregressie}/
{derdegraadsregressie}/{vierdegraadsregressie}/{logaritmische regressie}/{exponentiële
regressie}/{machtsregressie}/{sinusvormige regressie}/{logistieke regressie}
Voorbeeld Geef de resultaten weer van regressieberekeningen voor statistische
waarnemingen met één variabele
2(CALC)3(REG)1(X)
De betekenis van de parameters die op het scherm verschijnen is dezelfde als die
beschreven in “Lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde” tot “Logistieke
regressie”.
u Berekening van de bepalingscoëffi ciënt (r
2
) en MSe
In de modus STAT kunt u de bepalingscoëffi ciënt (r
2
) berekenen voor een tweedegraads-,
derdegraads- en vierdegraadsregressie. De volgende berekeningen van de gemiddelde
kwadraten van de fouten (MSe) kunt u ook op elk regressietype uitvoeren.
6-4-3
Statistische berekeningen
20070201
Lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde ...
M
Se =
Σ
1
n – 2
i=1
n
(yi – (axi + b))
2
• Tweedegraadsregressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 3
i=1
n
(y
i
– (ax
i
+ bx
i
+ c))
2
2
• Derdegraadsregressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 4
i=1
n
(yi – (axi
3
+ bxi + cxi + d ))
2
2
• Vierdegraadsregressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 5
i=1
n
(y
i
– (ax
i
4
+ bx
i
3
+ cx
i
+ dx
i
+ e))
2
2
• Logaritmische regressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 2
i=1
n
(y
i
– (a + b ln x
i
))
2
• Exponentiële regressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 2
i=1
n
(ln y
i
– (ln a + bx
i
))
2
• Machtsregressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 2
i=1
n
(ln y
i
– (ln a + b ln x
i
))
2
• Sinusvormige regressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 2
i=1
n
(y
i
– (a sin (bx
i
+ c)+d ))
2
• Logistieke regressie ...
M
Se =
Σ
1
n – 2 1 + ae
-bx
i
C
i=1
n
y
i
2
u Berekening van geschatte waarden voor regressiegrafi eken
In de modus STAT kunt u met de functie Y-CAL de geschatte y-waarde berekenen voor
een specifi eke x-waarde na het tekenen van de regressiegrafi ek voor de statistische
waarnemingen met twee variabelen.
Hier volgt de algemene werkwijze voor het gebruik van de functie Y-CAL.
1. Druk na het tekenen van een regressiegrafi ek op !5(G-SLV) 1(Y-CAL) om de
modus voor het kiezen van de grafi ek op te roepen, en druk daarna op w.
Als meerdere grafi eken op het scherm staan, gebruikt u f en c om de gewenste
grafi ek te selecteren, en drukt u vervolgens op w.
Er wordt een dialoogvenster geopend waar u de x-waarde kunt invoeren.
6-4-4
Statistische berekeningen
20070201
2. Voer de gewenste x-waarde in en druk
vervolgens op w.
Hierdoor verschijnen de coördinaten voor
x en y onder op het scherm, en gaat de
cursor naar het overeenkomstige punt op de grafi ek.
3. Drukt u nu op v of op een cijfertoets, dan verschijnt het invoervenster voor de
x-waarde opnieuw, zodat u een andere geschatte waarde kunt berekenen.
4. Druk als u klaar bent op J om de coördinaten en de cursor op het scherm te wissen.
De cursor verschijnt niet wanneer de berekende coördinaten de weergavecapaciteit
overschrijden.
De coördinaten worden niet weergegeven als “Off is opgegeven voor de optie
“Coord” in het confi guratiescherm.
U kunt de functie Y-CAL ook gebruiken met een grafi ek die met DefG is getekend.
u De regressieformule kopiëren vanuit het scherm met de resultaten van de
regressieberekening
Met de normale functie om regressieformules te kopiëren, kunt u het resultaat van de
regressieberekening kopiëren na het tekenen van een statistische grafi ek (bijvoorbeeld
Scatter Plot). In de modus STAT hebt u ook een functie om de regressieformule te kopiëren
die het resultaat van de regressieberekening is. Druk op 6(COPY) om de resulterende
regressieformule te kopiëren.
6-4-5
Statistische berekeningen
20070201
6-4-6
Statistische berekeningen
# U kunt geen geschatte waarden berekenen
voor een lineaire regressie ten opzichte van
de mediaan of voor een tweedegraads-,
derdegraads- of vierdegraadsregressie, of
voor een sinusvormige regressie, of voor een
logistieke regressie.
xi yi
10 1003
15 1005
20 1010
25 1011
30 1014
1. Kies in het hoofdmenu de modus STAT .
2. Voer de gegevens in de lijst in en teken de lineaire regressiegrafi ek.
3. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
4. Druk op de toetsen zoals aangegeven:
ca(waarde van
xi)
K5(STAT) 2(
ţ)w
De geschatte waarde
ţ wordt weergegeven
voor xi = 20.
baaa(waarde van
yi)
1(
ˆ x )w
De geschatte waarde
ˆ x wordt weergegeven
voor yi = 1000.
k Berekening van geschatte waarden ( , )
Nadat er in de modus STAT een regressiegrafi ek getekend is, kunt u in de modus
RUN
MAT de geschatte waarden van x en y voor de regressiegrafi ek berekenen.
Voorbeeld Voer een lineaire regressie uit met de gegeven
waarnemingsgetallen en bepaal de geschatte
waarden van
ţ en ů x wanneer xi = 20 en yi = 1000
20070201
k Berekening en grafi ek van een normale verdeling
In de modus RUN
MAT kunt u kansverdelingen voor statistieken met één variabele
berekenen en grafi sch voorstellen.
Druk op K6(g)3(PROB) 6(g) om een submenu met de volgende opties te openen:
• { P(}/{Q(}/{R(} ... berekeningen van de kanswaarde {P(
t)}/{Q(t)}/{R(t)}
• {
t(} ... {berekening van de gestandaardiseerde waarde t(x)}
De kansen P(
t), Q( t), en R( t), en de waarde van t(x) worden berekend met de volgende
formules.
Normale kansverdeling
Voorbeeld Onderstaande tabel geeft het resultaat van het meten van de lengte
van 20 studenten. Welk percentage studenten heeft een grootte tussen
160,5 cm en 175,5 cm, en in welk percentiel vindt u de student van
175,5 cm?
Klasse
Grootte (cm)
Frequentie
1 158,5 1
2 160,5 1
3 163,3 2
4 167,5 2
5 170,2 3
6 173,3 4
7 175,5 2
8 178,6 2
9 180,4 2
10 186,7 1
P(
t
)Q(
t
)R(
t
)
tt t
00 0
P(
t
)Q(
t
)R(
t
)
tt t
00 0
6-4-7
Statistische berekeningen
20070201
1. Kies in het hoofdmenu de modus STAT .
2. Voer de grootten in de lijst 1 en de frequentie in lijst 2 in.
3. Maak de berekeningen voor statistische gegevens met één variabele.*
1
2(CALC)6(SET)
1(LIST)bw
c2(LIST)cw!J(QUIT)
2(CALC)1(1VAR)
4. Druk op m om de modus RUN
MAT te kiezen, druk op K6(g)3(PROB) om
het menu voor kansberekeningen (PROB) op te roepen.
3(PROB) 6(g)4(t() bga.f)w
(
t-waarde voor 160,5 cm) Resultaat: –1,633855948
( –1,634)
4(t() bhf.f)w
(
t-waarde voor 175,5 cm) Resultaat: 0,4963343361
( 0,496)
1(P()a.ejg)-
1(P()-b.gde)w
(Percentage van het totaal) Resultaat: 0,638921
(63,9% van het geheel)
3(R()a.ejg)w
(Percentiel) Resultaat: 0,30995
(31,0 percentiel)
6-4-8
Statistische berekeningen
*
1
U krijgt de t-waarde onmiddellijk nadat u de
berekeningen voor de statistische gegevens met
één variabele hebt ingevoerd.
20070201
6-4-9
Statistische berekeningen
k Grafi sche voorstelling van een normale verdeling
Beschrijving
U kunt de grafi ek van een normale verdeling tekenen in de modus RUN
MAT .
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus RUN
MAT .
Uitvoering
2. Voer de commando’s in om de grafi ek met voorschrift in cartesische coördinaten te
tekenen.
3. Voer de kanswaarde in.
20070201
6-4-10
Statistische berekeningen
Voorbeeld Teken de grafi ek van de kans P (0,5).
Werkwijze
1 m RUN MAT
2 !4(SKTCH)1(Cls)w
5(GRPH)1(Y=)
3 K6(g)3(PROB) 6(g)1(P()a.fw
Resultaatscherm
20070201
6-5 Tests
De Z-test voorziet in een variatie van standaardtests. Zij laten toe te controleren of de
steekproef met de nodige precisie de populatie vertegenwoordigt als de standaardafwijking
van de populatie (bijvoorbeeld de totale bevolking van een land) gekend is, rekening
houdend met vorige tests. De Z-test wordt gebruikt voor marktstudies en voor herhaalde
opiniepeilingen.
1-Sample
Z Test : een test om het gemiddelde van een populatie met gekende
standaardafwijking te verifi ëren.
2-Sample
Z Test : een test om de gemiddelden van twee populaties met gekende
standaardafwijking te vergelijken.
1-Prop
Z Test : een test op een groep van treffers uit een populatie.
2-Prop
Z Test : een test om de groepen van treffers uit twee populaties te vergelijken.
De
t-test gebruikt de omvang van de steekproef om gegevens te krijgen en de hypothese te
testen volgens dewelke de steekproef een deel is van een bepaalde populatie.
De omgekeerde hypothese van de bewezen hypothese wordt nulhypothese genoemd,
terwijl de bewezen hypothese alternatieve hypothese wordt genoemd. De t-test wordt
normaal toegepast om de nulhypothese te verifi ëren. Daarna kan men besluiten ofwel de
nulhypothese ofwel de alternatieve hypothese te aanvaarden.
1-Sample
t Test verifi eert de hypothese gebaseerd op één steekproef uit een populatie.
2-Sample
t Test verifi eert de hypothese gebaseerd op twee steekproeven uit dezelfde
populatie.
LinearReg
t Test berekent een lineaire regressie voor de ingevoerde gegevens.
χ
2
Test verifi eert de hypothesen die betrekking hebben op groepen van steekproeven
inbegrepen in een bepaald aantal van onafhankelijke groepen. In principe genereert deze
test een tweedimensionale tabel met twee categorische variabelen (zoals ja en neen), en
evalueert de onafhankelijkheid van deze variabelen. Deze test kan bijvoorbeeld gebruikt
worden om de relatie te evalueren die er wel of niet is tussen de betrokkenheid van een
bestuurder bij een ongeval op de weg en zijn kennis van de wegcode.
2-Sample F Test verifi eert de hypothese volgens welke voorwaarde het resultaat van een
populatie zal veranderen als in de steekproef, die samengesteld is uit meerdere factoren,
één of meer van die factoren worden geschrapt. Deze test kan bijvoorbeeld gebruikt worden
om het kankerverwekkend effect te onderzoeken van verschillende verdachte factoren, zoals
tabak, alcohol, vitaminegebrek, koffi e, te weinig beweging, slechte gewoontes, etc.
ANOVA verifi eert de hypothese volgens welke voorwaarde de gemiddelden van de
populaties van steekproeven gelijk zijn als er meerdere steekproeven bestaan. Deze test
kan bijvoorbeeld gebruikt worden om te onderzoeken of verschillende combinaties van
materialen wel of geen effect hebben op de kwaliteit en de duurzaamheid van een product.
One-Way ANOVA is een eendimensionale variantieanalyse met één onafhankelijk en één
afhankelijke variabele.
Two-Way ANOVA is een tweedimensionale variantieanalyse met twee onafhankelijke
variabelen en één afhankelijke variabele.
6-5-1
Tests
20070201
De verschillende methodes van statistische berekeningen die refereren aan bovenstaande
tests worden hierna uitgelegd. Alle bijzonderheden over de principes en de terminologie van
de statistiek zijn terug te vinden in handleidingen over statistiek.
Druk in het beginscherm van de modus STAT op 3(TEST) om het testmenu op te roepen.
Dit menu bevat de volgende opties.
3(TEST)1(Z) ... Z-tests (pagina 6-5-2)
2(t) ...
t-tests (pagina 6-5-10)
3(CHI) ... χ
2
-test (pagina 6-5-18)
4(F) ...
F-test op 2 steekproeven (pagina 6-5-20)
5(ANOV) ... ANOVA (pagina 6-5-22)
k Z-tests
u Functies van Z-tests
Na het tekenen van de resultaatgrafi ek van een Z-test kunt u de volgende functies voor het
onderzoek van een grafi ek uitvoeren.
1(Z) ... Weergave van z-score.
Als u druk op 1(Z), verschijnt de z-score onder op het scherm. De cursor wordt
weergegeven op de overeenkomstige plaats in de grafi ek (tenzij die buiten het scherm valt).
Twee punten worden weergegeven voor een test met twee grenzen. Gebruik d en e om
de cursor te verplaatsen.
Druk op J om de z-score te wissen.
2(P) ... Weergave van p-waarde.
Als u drukt op 2(P), verschijnt de p-waarde onder op het scherm zonder dat de cursor
wordt weergegeven.
Druk op J om de p-waarde te wissen.
u Z-test op 1 steekproef
Deze test wordt gebruikt als de standaardafwijking van een steekproef van een populatie
gekend is, om de hypothese te verifi ëren volgens welke voorwaarde het gemiddelde van de
populatie gelijk is aan het gemiddelde van de steekproef. De Z-test op 1 steekproef wordt
toegepast op de normale kansverdezling.
o : gemiddelde van de steekproef
μ
0 : verondersteld gemiddelde van de populatie
σ
: standaardafwijking van de populatie
n : omvang van de steekproef
Z =
o
0
σ
μ
n
Z =
o
0
σ
μ
n
6-5-2
Tests
# Om de grafi ek te tekenen worden
de volgende instellingen voor het
weergavevenster (V-Window) gebruikt
Xmin = –3,2, Xmax = 3,2, Xscale = 1,
Ymin = –0,1, Ymax = 0,45, Yscale = 0,1
# Als u een analysefunctie uitvoert, worden de
z
- en p-waarden automatisch opgeslagen in de
respectieve lettervariabelen Z en P.
20070201
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
1(Z)
1(1-S)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data.............................. type van het waarnemingsgetal
μ
.................................. testvoorwaarde van het gemiddelde van de populatie (“ G
μ
0 staat voor een test met twee grenzen, “<
μ
0 voor een
test met een ondergrens, “>
μ
0 voor een test met een
bovengrens)
μ
0 ................................. verondersteld gemiddelde van de populatie
σ
.................................. standaardafwijking van de populatie (
σ
> 0)
List................................ lijst met de gegevens (List1 tot List26)
Freq .............................. lijst met de frequenties (List1 tot List26)
Save Res ...................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot
List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
¯ x .................................. gemiddelde van de steekproef
n .................................. omvang van de steekproef (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
6-5-3
Tests
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
μ
G11.4 ........................ tendens van de test
z .................................. z-score
p .................................. p-waarde
¯ x .................................. gemiddelde van de steekproef
x
σ
n-1 ............................. standaardafwijking van de steekproef
(alleen weergegeven voor Data: List)
n .................................. omvang van de steekproef
Meer informatie over de functietoetsen 1(Z) en 2(P) in het grafi sch scherm
vindt u onder “Functies van Z-tests” op pagina 6-5-2.
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde
μ
in
regel 2 niet opgeslagen.
6-5-4
Tests
20070201
u Z-test op 2 steekproeven
Deze test wordt gebruikt als de standaardafwijkingen van de steekproeven van twee
populaties gekend zijn, om de hypothese te verifi ëren volgens welke voorwaarde het
gemiddelde van de twee populaties gelijk zijn. De
Z-test op 2 steekproeven wordt toegepast
op de normale kansverdeling.
¯ x 1 : gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 : gemiddelde van steekproef 2
σ
1 :
standaardafwijking van de populatie van steekproef 1
σ
2 :
standaardafwijking van de populatie van steekproef 2
n1 : omvang van steekproef 1
n2 : omvang van steekproef 2
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
1(Z)
2(2-S)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data.............................. type van het waarnemingsgetal
μ
1 ................................. testvoorwaarde van het gemiddelde van de populatie (“ G
μ
2
staat voor een test met twee grenzen, “<
μ
2 voor een test
met een ondergrens als het gemiddelde van steekproef 1
kleiner is dan dat van steekproef 2, “>
μ
2 staat voor een test
met een bovengrens als het gemiddelde van steekproef 1
groter is dan dat van steekproef 2)
σ
1 .................................
standaardafwijking van de populatie van steekproef 1 (
σ
1 > 0)
σ
2 .................................
standaardafwijking van de populatie van steekproef 2 (
σ
2 > 0)
List(1) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 1
(List1 tot List26)
List(2) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 2
(List1 tot List26)
Freq(1)..........................
lijst met de frequenties van steekproef 1 (1 of List1 tot List26)
Freq(2)..........................
lijst met de frequenties van steekproef 2 (1 of List1 tot List26)
Save Res ......................
lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Z
=
o
1
o
2
σ
n
1
1
2
σ
n
2
2
2
+
Z
=
o
1
o
2
σ
n
1
1
2
σ
n
2
2
2
+
6-5-5
Tests
20070201
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Voorbeeld berekeningsresultaat
μ
1G
μ
2 ........................... tendens van de test
z .................................... z-score
p .................................. p-waarde
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1
(alleen weergegeven voor Data: List)
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2
(alleen weergegeven voor Data: List)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1
n 2 ................................. omvang van steekproef 2
Meer informatie over de functietoetsen 1(Z) en 2(P) in het grafi sch scherm
vindt u onder “Functies van Z-tests” op pagina 6-5-2.
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde
μ
1 in
regel 2 niet opgeslagen.
6-5-6
Tests
20070201
u Z-test op 1 groep van treffers
Deze test wordt gebruikt om te verifi ëren of waarnemingsgetallen die aan zekere criteria
voldoen een groep van treffers vormen. Deze test verifi eert de hypothese dat de omvang
van de steekproef en het aantal treffers voldoen aan de aangewezen criteria. De Z-test op 1
groep wordt toegepast op de normale kansverdeling.
p0 : verwachte proportie van treffers in de steekproef
n : omvang van de steekproef
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
1(Z)
3(1-P)
Prop.............................. testvoorwaarde voor de verhouding van de steekproef
(“G p0” staat voor een test met twee grenzen, “< p0 voor
een test met een ondergrens, “> p0” voor een test met een
bovengrens)
p 0 ................................. verwachte proportie van treffers in de steekproef (0 < p0 < 1)
x .................................. aantal treffers in de steekproef (geheel getal x > 0 )
n .................................. omvang van de steekproef (positief geheel getal)
Save Res ...................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot
List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Voorbeeld berekeningsresultaat
PropG0.5...................... tendens van de test
z .................................... z-score
p ................................... p-waarde
ˆp ................................... geschatte proportie van treffers in de steekproef
n ................................... omvang van de steekproef
Meer informatie over de functietoetsen 1(Z) en 2(P) in het grafi sch scherm
vindt u onder “Functies van Z-tests” op pagina 6-5-2.
Z
=
n
x
n
p
0
(1– p
0
)
p
0
Z
=
n
x
n
p
0
(1– p
0
)
p
0
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde Prop in
regel 2 niet opgeslagen.
6-5-7
Tests
20070201
u Z-test op 2 groepen van treffers
Deze test wordt gebruikt om de groepen treffers van twee steekproeven te vergelijken, en
verifi eert de hypothese dat de omvang van de steekproef en het aantal treffers van twee
steekproeven voldoen aan de aangewezen criteria. De Z-test op 2 groepen wordt toegepast
op de normale kansverdeling.
x1 : aantal treffers in steekproef 1
x2 : aantal treffers in steekproef 2
n1 : omvang van steekproef 1
n2 : omvang van steekproef 2
ˆp : geschatte proportie van treffers in
de steekproef
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
1(Z)
4(2-P)
p 1 ................................. testvoorwaarde voor verhouding van de steekproef (“ G p2
staat voor een test met twee grenzen, “< p2” staat voor een
test met een ondergrens als steekproef 1 kleiner is dan
steekproef 2, “> p2” staat voor een test met een bovengrens
als steekproef 1 groter is dan steekproef 2)
x 1 ................................. aantal treffers in steekproef 1 ( x1 > 0 positief geheel getal)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
x 2 ................................. aantal treffers in steekproef 2 ( x2 > 0 positief geheel getal)
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
Save Res ......................
lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Z
=
n
1
x
1
n
2
x
2
p(1p )
n
1
1
n
2
1
+
Z
=
n
1
x
1
n
2
x
2
p(1p )
n
1
1
n
2
1
+
6-5-8
Tests
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p 1>p2 ............................ tendens van de test
z ................................... z-score
p .................................. p-waarde
ˆ p 1 .................................
geschatte proportie van treffers in de steekproef voor populatie 1
ˆ p 2 .................................
geschatte proportie van treffers in de steekproef voor populatie 2
ˆ p .................................. geschatte proportie van treffers in de steekproef
n 1 ................................. omvang van steekproef 1
n 2 ................................. omvang van steekproef 2
Meer informatie over de functietoetsen 1(Z) en 2(P) in het grafi sch scherm
vindt u onder “Functies van Z-tests” op pagina 6-5-2.
6-5-9
Tests
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde p1 in
regel 2 niet opgeslagen.
20070201
k t-tests
u Functies van t-tests
Na het tekenen van de resultaatgrafi ek van een t-test kunt u de volgende functies voor het
onderzoek van een grafi ek uitvoeren.
1(T) ... Weergave van
t-score.
Als u druk op 1(T), verschijnt de
t- score onder op het scherm. De cursor wordt
weergegeven op de overeenkomstige plaats in de grafi ek (tenzij die buiten het scherm valt).
Twee punten worden weergegeven voor een test met twee grenzen. Gebruik d en e om
de cursor te verplaatsen.
Druk op J om de
t-score te wissen.
2(P) ... Weergave van p-waarde.
Druk op 2(P) om de p-waarde weer te geven onder op het scherm zonder de cursor weer
te geven.
Druk op J om de p-waarde te wissen.
6-5-10
Tests
# Om de grafi ek te tekenen worden
de volgende instellingen voor het
weergavevenster (V-Window) gebruikt:
Xmin = –3,2, Xmax = 3,2, Xscale = 1,
Ymin = –0,1, Ymax = 0,45, Yscale = 0,1
# Als u een analysefunctie uitvoert, worden de
t- en p-waarden automatisch opgeslagen in
de respectieve lettervariabelen T en P.
20070201
u t-test op 1 steekproef
Deze test gebruikt de omvang van een steekproef en het gemiddelde van een populatie om
de hypothese te verifi ëren volgens welke voorwaarde de steekproef uit de populatie komt. De
t-test op 1 steekproef wordt toegepast op de normale t-kansverdeling.
¯ x : gemiddelde van de steekproef
μ
0 : verondersteld gemiddelde van de populatie
x
σ
n-1 : standaardafwijking van de steekproef
n : omvang van de steekproef
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
2(t)
1(1-S)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data.............................. type van het waarnemingsgetal
μ
.................................. testvoorwaarde van het gemiddelde van de steekproef (“ G
μ
0 staat voor een test met twee grenzen, “<
μ
0 staat voor
een test met een ondergrens, “>
μ
0 staat voor een test met
een bovengrens)
μ
0 ................................. verondersteld gemiddelde van de populatie
List ............................... lijst met de gegevens (List1 tot List26)
Freq .............................. lijst met de frequenties (List1 tot List26)
Save Res ......................
lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
¯ x .................................. gemiddelde van de steekproef
x
σ
n-1 ............................. standaardafwijking van de steekproef ( x
σ
n-1 > 0)
n .................................. omvang van de steekproef (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
t =
o
0
μ
σ
x
n–1
n
t =
o
0
μ
σ
x
n–1
n
6-5-11
Tests
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
μ
G 11.3 ...................... tendens van de test
t ................................... t-score
p .................................. p-waarde
¯ x .................................. gemiddelde van de steekproef
x
σ
n-1 ............................. standaardafwijking van de steekproef
n .................................. omvang van de steekproef
Meer informatie over de functietoetsen 1(T) en 2(P) in het grafi sch scherm
vindt u onder “Functies van
t-tests” op pagina 6-5-10.
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde ƫ in
regel 2 niet opgeslagen.
6-5-12
Tests
20070201
u t-test op 2 steekproeven
t-test op 2 steekproeven gebruikt het gemiddelde, de variantie en de omvang van twee
steekproeven als de standaardafwijkingen van de steekproeven niet gekend zijn om de
hypothese te verifi ëren volgens welke voorwaarde de twee steekproeven uit dezelfde
populatie afkomstig zijn. De
t-test op 2 steekproeven wordt toegepast op de normale
t-kansverdeling.
Is Pooled actief, dan worden de volgende berekeningen uitgevoerd.
d
f
= n
1
+ n
2
– 2
t
=
o
1
o
2
n
1
1
+
n
2
1
x
pn–1
2
σ
t
=
o
1
o
2
n
1
1
+
n
2
1
x
pn–1
2
σ
x
p n–1
=
σ
n
1
+ n
2
–2
(n
1
–1)x
1 n–1
2
+(n
2
–1)x
2 n–1
2
σ
σ
x
p n–1
=
σ
n
1
+ n
2
–2
(n
1
–1)x
1 n–1
2
+(n
2
–1)x
2 n–1
2
σ
σ
¯ x 1 : gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 : gemiddelde van steekproef 2
x1
σ
n-1 :
standaardafwijking van steekproef 1
x2
σ
n-1 :
standaardafwijking van steekproef 2
n1 : omvang van steekproef 1
n2 : omvang van steekproef 2
xp
σ
n-1 :
standaardafwijking van de steekproef
met samengevoegde varianties
df : aantal vrijheidsgraden
Is Pooled niet actief, dan worden de volgende berekeningen uitgevoerd.
t =
o
1
o
2
x
1 n –1
2
σ
n
1
+
x
2 n –1
2
σ
n
2
t =
o
1
o
2
x
1 n –1
2
σ
n
1
+
x
2 n –1
2
σ
n
2
df =
1
C
2
n
1
–1
+
(1–C )
2
n
2
–1
df =
1
C
2
n
1
–1
+
(1–C )
2
n
2
–1
C =
x
1 n–1
2
σ
n
1
+
x
2 n–1
2
σ
n
2
x
1 n–1
2
σ
n
1
C =
x
1 n–1
2
σ
n
1
+
x
2 n–1
2
σ
n
2
x
1 n–1
2
σ
n
1
6-5-13
Tests
¯ x 1 : gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 : gemiddelde van steekproef 2
x1
σ
n-1 : standaardafwijking van steekproef 1
x2
σ
n-1 : standaardafwijking van steekproef 2
n1 : omvang van steekproef 1
n2 : omvang van steekproef 2
df : aantal vrijheidsgraden
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
2(t)
2(2-S)
20070201
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data.............................. type van de waarnemingsgetallen
μ
1 ................................. testvoorwaarde van het gemiddelde van de steekproef (“ G
μ
2 staat voor een test met twee grenzen, “<
μ
2 staat voor
een test met een ondergrens als steekproef 1 kleiner is dan
steekproef 2, “>
μ
2 staat voor een test met een bovengrens
als steekproef 1 groter is dan steekproef 2)
List(1) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 1 (List1 tot List26)
List(2) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 2 (List1 tot List26)
Freq(1).......................... lijst met de frequenties van steekproef 1 (1 of List1 tot
List26)
Freq(2).......................... lijst met de frequenties van steekproef 2 (1 of List1 tot
List26)
Pooled .......................... concentratie actief (On) of niet actief (Off)
Save Res ...................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot
List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1 ( x1
σ
n-1 > 0)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2 ( x2
σ
n-1 > 0)
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
6-5-14
Tests
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
μ
1G
μ
2 ........................... tendens van de test
t ................................... t-score
p .................................. p-waarde
d f ................................. aantal vrijheidsgraden
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2
x p
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van de steekproef met samengevoegde
varianties (alleen weergegeven voor Pooled: On)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1
n 2 ................................. omvang van steekproef 2
Meer informatie over de functietoetsen 1(T) en 2(P) in het grafi sch scherm
vindt u onder “Functies van
t-tests” op pagina 6-5-10.
6-5-15
Tests
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde
μ
1 in
regel 2 niet opgeslagen.
20070201
u t-test voor lineaire regressie
De t-test voor lineaire regressie behandelt gegevens opgeslagen in koppels ( x, y), en
plaatst al die koppels op een grafi sch scherm. De methode van de kleinste kwadraten wordt
gebruikt om de meest geschikte coëffi ciënten
a, b te bepalen voor de waarnemingsgetallen
van de regressieformule y = a + bx. Verder berekent deze test ook de correlatiecoëffi ciënt en
de t-waarde, alsook de relatie tussen x en y.
a : afgesneden stuk op
de y-as
b : richtingscoëffi ciënt
n : omvang van de
steekproef ( n > 3)
r : correlatiecoëffi ciënt
r
2
: bepalingscoëffi ciënt
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
2(t)
3(REG)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
β
&
ρ
............................ testvoorwaarde voor de p-waarde (“ G 0” staat voor een test
met twee grenzen, “< 0” voor een test met een ondergrens,
“> 0” voor een test met een bovengrens)
XList ............................. lijst met de
x-gegevens (List1 tot List26)
YList ............................. lijst met de
y-gegevens (List1 tot List26)
Freq .............................. lijst met de frequenties (List1 tot List26)
Save Res ...................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot
List26)
Execute ........................ berekening
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
b =
Σ
(x o)( y p)
i=1
n
Σ
(x o)
2
i=1
n
a = p bo t = r
n – 2
1 – r
2
b =
Σ
(x o)( y p)
i=1
n
Σ
(x o)
2
i=1
n
a = p bo t = r
n – 2
1 – r
2
# Van de t-test voor de lineaire regressie kunt u
geen grafi ek tekenen.
6-5-16
Tests
20070201
# Met [Save Res] worden de voorwaarden
β
&
ρ
in regel 2 niet opgeslagen.
# Als de lijst opgegeven door [Save Res]
identiek is aan de lijst opgegeven door [Resid
List] in het confi guratiescherm, worden
alleen de gegevens van [Resid List] in de lijst
opgeslagen.
6-5-17
Tests
Voorbeeld berekeningsresultaat
β
G 0 &
ρ
G 0 ............... tendens van de test
t ................................... t-score
p .................................. p-waarde
d f ................................. aantal vrijheidsgraden
a .................................. regressieconstante
b .................................. regressiecoëffi ciënt
s ................................... standaardfout
r ................................... correlatiecoëffi ciënt
r
2
................................. bepalingscoëffi ciënt
Druk op 6(COPY) terwijl een resultaat op het scherm staat om het functievoorschrift van
de regressie te kopiëren naar de lijst met grafi ekvoorschriften.
Als in het confi guratiescherm geen lijst is opgegeven voor [Resid List], worden de berekende
verticale afwijkingen van de regressieformule automatisch opgeslagen in de opgegeven lijst.
20070201
# De matrix moet ten minste twee rijen x twee
kolommen hebben. Als de matrix slechts
één rij of één kolom heeft, verschijnt een
foutmelding.
# Druk op 1(Mat) terwijl de parameters
“Observed” en “Expected” zijn aangeklikt om
het scherm voor het instellen van de matrix
(A tot Z) te openen.
6-5-18
Tests
# Druk tijdens het instellen van de parameters op
2('MAT) om de Matrix Editor op te roepen.
Hiermee kunt u de inhoud van matrices wijzigen
en weergeven.
k χ
2
-test
χ
2
-test verifi eert de hypothesen die betrekking hebben op groepen van steekproeven
inbegrepen in een bepaald aantal onafhankelijke groepen.
In principe genereert deze test een tweedimensionale tabel met twee categorische
variabelen (zoals ja en neen) en evalueert de onafhankelijkheid van die variabelen.
De χ
2
-test wordt toegepast op dichotomische variabelen (met twee mogelijke waarden, zoals
ja en neen).
Verwachte aantallen
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
3(CHI)
Duid vervolgens de matrix aan die de gegevens bevat. De betekenis van de parameters op
het scherm hierboven is:
Observed...................... naam van de matrix (A tot Z) die de waargenomen gegevens
bevat (positieve gehele getallen voor alle elementen)
Expected ...................... naam van de matrix (A tot Z) die de verwachte frequentie
bevat
Save Res ...................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot
List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
F
ij
=
Σ
x
ij
i=1
k
×
Σ
x
ij
j=1
k
ΣΣ
i=1
j=1
x
ij
F
ij
=
Σ
x
ij
i=1
k
×
Σ
x
ij
j=1
k
ΣΣ
i=1
j=1
x
ij
χ
2
=
ΣΣ
F
ij
i=1
k
(x
ij
F
ij
)
2
j=1
χ
2
=
ΣΣ
F
ij
i=1
k
(x
ij
F
ij
)
2
j=1
20070201
# Druk terwijl het resultaat op het scherm
staat op 6('MAT) om de Matrix Editor op
te roepen. Hiermee kunt u de inhoud van
matrices wijzigen en weergeven.
# Om de grafi ek te tekenen worden
de volgende instellingen voor het
weergavevenster (V-Window) gebruikt:
Xmin = 0, Xmax = 11,5, Xscale = 2,
Ymin = –0,1, Ymax = 0,5, Yscale = 0,1
# Als u een analysefunctie uitvoert, worden de
χ
2
- en p-waarden automatisch opgeslagen in
de respectieve lettervariabelen C en P.
6-5-19
Tests
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Voorbeeld berekeningsresultaat
χ
2
................................. χ
2
-waarde
p .................................. p-waarde
d f ................................. aantal vrijheidsgraden
Na het tekenen van een grafi ek kunt u de volgende functies voor het onderzoek van de
grafi ek uitvoeren.
1(CHI) ... Weergave van de χ
2
-waarde.
Als u drukt op 1(CHI), verschijnt de χ
2
-waarde onder op het scherm. De cursor wordt
weergegeven op de overeenkomstige plaats in de grafi ek (tenzij die buiten het scherm valt).
Druk op J om de χ
2
-waarde te wissen.
2(P) ... Weergave van p-waarde.
Druk op 2(P) om de p-waarde weer te geven onder op het scherm zonder de cursor weer
te geven.
Druk op J om de p-waarde te wissen.
20070201
6-5-20
Tests
k F-test op 2 steekproeven
De F-test op 2 steekproeven verifi eert de hypothese volgens welke voorwaarde het
resultaat voor een steekproef die samengesteld is uit meerdere factoren het resultaat voor
de populatie niet zal veranderen als één of meer van die factoren wordt geschrapt. De F-test
wordt toegepast op de F-kansverdeling.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
4(F)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data.............................. type van de waarnemingsgetallen
σ
1 ................................. testvoorwaarde voor de standaardafwijking van de populatie
(“G
σ
2 staat voor een test met twee grenzen, “<
σ
2 voor
een test met een ondergrens als steekproef 1 kleiner is dan
steekproef 2, “>
σ
2 voor een test met een bovengrens als
steekproef 1 groter is dan steekproef 2)
List(1) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 1 (List1 tot List26)
List(2) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 2 (List1 tot List26)
Freq(1)..........................
lijst met de frequenties van steekproef 1 (1 of List1 tot List26)
Freq(2)..........................
lijst met de frequenties van steekproef 2 (1 of List1 tot List26)
Save Res ......................
lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot List26)
Execute ........................ berekening of tekenen van een grafi ek
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1 ( x1
σ
n-1 > 0)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2 ( x2
σ
n-1 > 0)
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
F =
x
1 n–1
2
σ
x
2 n–1
2
σ
F =
x
1 n–1
2
σ
x
2 n–1
2
σ
20070201
# Met [Save Res] wordt de voorwaarde σ 1 in
regel 2 niet opgeslagen.
# De instellingen voor het weergavevenster
(V-Window) worden automatisch
geoptimaliseerd om de grafi ek te tekenen.
# Als u een analysefunctie uitvoert, worden de
F- en p-waarden automatisch opgeslagen in
de respectieve lettervariabelen F en P.
6-5-21
Tests
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Voorbeeld berekeningsresultaat
σ
1G
σ
2 ........................... tendens van de test
F .................................. F-waarde
p .................................. p-waarde
¯ x 1 .................................
gemiddelde van steekproef 1 (alleen weergegeven voor Data: List)
¯ x 2 .................................
gemiddelde van steekproef 2 (alleen weergegeven voor Data: List)
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2
n 1 ................................. omvang van steekproef 1
n 2 ................................. omvang van steekproef 2
Na het tekenen van een grafi ek kunt u de volgende functies voor het onderzoek van de
grafi ek uitvoeren.
1(F) ... Weergave van
F-waarde.
Als u drukt op 1(F) verschijnt de F-waarde onder op het scherm. De cursor wordt
weergegeven op de overeenkomstige plaats in de grafi ek (tenzij die buiten het scherm valt).
Twee punten worden weergegeven voor een test met twee grenzen. Gebruik d en e om
de cursor te verplaatsen
Druk op J om de
F-waarde te wissen.
2(P) ... Weergave van p-waarde.
Druk op 2(P) om de p-waarde weer te geven onder op het scherm zonder de cursor weer
te geven.
Druk op J om de p-waarde te wissen.
20070201
*
1
Met [Save Res] wordt elke verticale kolom
van de tabel in een eigen lijst opgeslagen.
De kolom uiterst links wordt opgeslagen in
de opgegeven lijst, elke kolom rechts ervan
wordt opgeslagen in de lijst met het
volgende volgnummer. Er kunnen maximaal
vijf lijsten worden gebruikt om kolommen op
te slaan. U kunt het nummer van de eerste
lijst opgeven in een interval van 1 tot 22.
6-5-22
Tests
k Variantieanalyse (ANOVA)
ANOVA verifi eert de hypothese volgens welke voorwaarde de gemiddelden van de
populaties van steekproeven gelijk zijn als er meerdere steekproeven bestaan.
One-Way ANOVA is een eendimensionale variantieanalyse met één onafhankelijk en één
afhankelijke variabele.
Two-Way ANOVA is een tweedimensionale variantieanalyse met twee onafhankelijke
variabelen en één afhankelijke variabele.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
3(TEST)
5(ANOV)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
How Many .................... selectie eendimensionale of tweedimensionale
variantieanalyse (aantal niveaus)
Factor A ........................ lijst met categorieën (List1 tot List26)
Dependnt......................
lijst voor waarnemingsgetallen van de steekproef (List1 tot List26)
Save Res ...................... eerste lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1
tot List22)*
1
Execute ........................
berekening of tekenen van een grafi ek (alleen Two-Way ANOVA)
De volgende optie verschijnt alleen voor de tweedimensionale variantieanalyse (Two-Way
ANOVA).
Factor B ........................ lijst met categorieën (List1 tot List26)
Na het instellen van alle parameters gebruikt u c om [Execute] aan te klikken en drukt u op
een van de volgende functietoetsen om de berekening te maken of de grafi ek te tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek (alleen Two-Way ANOVA).
De resultaten worden in tabelvorm weergegeven, net zoals ze in de wetenschappelijke
handboeken staan.
20070201
# Grafi eken kunt u alleen tekenen met de
tweedimensionale variantieanalyse (Two-Way
ANOVA). Het weergavevenster (V-Window)
wordt automatisch ingesteld, ongeacht de
instellingen in het confi guratiescherm.
# Met de functie TRACE kunt u het aantal
voorwaarden automatisch opslaan in
lettervariabele A, en de gemiddelde waarde
in variabele M.
6-5-23
Tests
Voorbeeld berekeningsresultaat
One-Way ANOVA
Line 1 (A) ......................
Factor A df-waarde, SS-waarde, MS-waarde, F-waarde, p-waarde
Line 2 (ERR) ................ Fout df-waarde, SS-waarde, MS-waarde
Two-Way ANOVA
Line 1 (A) ......................
Factor A df-waarde, SS-waarde, MS-waarde, F-waarde, p-waarde
Line 2 (B) ......................
Factor B df-waarde, SS-waarde, MS-waarde, F-waarde, p-waarde
Line 3 (AB) ................... Factor A × Factor B df-waarde, SS-waarde, MS-waarde, F-
waarde, p-waarde
*Line 3 wordt niet weergegeven als er slechts één
waarneming is in elk element.
Line 4 (ERR) ................ Fout df-waarde, SS-waarde, MS-waarde
F .................................. F-waarde
p .................................. p-waarde
d f ................................ aantal vrijheidsgraden
S S ................................ som van de kwadraten
M S ............................... gemiddelde kwadraten
Met de tweedimensionale variantieanalyse (Two-Way ANOVA) kunt u interactieve
puntgrafi eken tekenen. Het aantal grafi eken hangt af van Factor B, terwijl het aantal
waarnemingsgetallen op de X-as afhangt van Factor A. De Y-as is het gemiddelde van elke
categorie.
Na het tekenen van een grafi ek kunt u de volgende functies voor het onderzoek van de
grafi ek uitvoeren.
1(Trace) of !1(TRCE) ... Functie TRACE
Druk op d of op e om de cursor in de grafi ek in de gewenste richting te verplaatsen. Als
er meerdere grafi eken op het scherm staan, kunt u tussen de grafi eken bewegen door te
drukken op f en op c.
Druk op J om de cursor van het scherm te doen verdwijnen.
20070201
k Tweedimensionale variantieanalyse (Two-Way ANOVA)
u Beschrijving
De tabel toont de meetresultaten voor een metaalproduct dat na een warmtebehandeling
op twee niveaus is vervaardigd: tijd (A) en temperatuur (B). De proeven worden tweemaal
herhaald onder identieke voorwaarden.
Analyseer de variantie voor de volgende nulhypothese, met signifi cantieniveau 5%.
Ho : Geen sterkteverandering als functie van de tijd
Ho : Geen sterkteverandering als functie van de warmtebehandelingstemperatuur
Ho : Geen sterkteverandering als functie van de tijd en de
warmtebehandelingstemperatuur
u Oplossing
Gebruik de tweedimensionale variantieanalyse om de bovenstaande hypothese te testen.
Voer de bovenstaande gegevens als volgt in.
List1={1,1,1,1,2,2,2,2}
List2={1,1,2,2,1,1,2,2}
List3={113,116,139,132,133,131,126,122}
Defi nieer List 3 (de waarnemingsgetallen voor elke groep) als afhankelijke variabele
(Dependent). Defi nieer List 1 en List 2 (het aantal factoren voor elk waarnemingsgetal in List
3) respectievelijk als Factor A en Factor B.
De uitvoering van de test geeft het volgende resultaat:
• Tijdverschil (A) signifi cantieniveau P = 0,2458019517
Het signifi cantieniveau (p = 0,2458019517) is groter dan het signifi cantieniveau (0,05),
zodat de hypothese wordt afgewezen.
• Temperatuurverschil (B) signifi cantieniveau P = 0,04222398836
Het signifi cantieniveau (p = 0,04222398836) is kleiner dan het signifi cantieniveau (0,05),
zodat de hypothese wordt afgewezen.
• Interactie (A × B) signifi cantieniveau P = 2,78169946e-3
Het signifi cantieniveau (p = 2,78169946e-3) is kleiner dan het signifi cantieniveau (0,05),
zodat de hypothese wordt afgewezen.
Uit de bovenstaande test blijkt dat het tijdverschil te verwaarlozen is (niet signifi cant), dat
het temperatuurverschil signifi cant is en dat de interactie uiterst signifi cant is.
B (
warmtebehandelingstemperatuur
)B1 B2
A1 113 , 116
133 , 131
139 , 132
126 , 122
A2
A (tijd)
B (
warmtebehandelingstemperatuur
)B1 B2
A1 113 , 116
133 , 131
139 , 132
126 , 122
A2
A (tijd)
6-5-24
Tests
20070201
u Invoervoorbeeld
u Resultaten
6-5-25
Tests
20070201
6-6 Betrouwbaarheidsinterval
Een betrouwbaarheidsinterval is een interval dat de waarde van het gemiddelde van een
populatie bevat.
Een te breed interval laat niet toe om de betreffende waarde (de juiste waarde)
van de populatie goed te situeren. Een te smal interval daarentegen beperkt de
betreffende waarde en laat toe een betrouwbaar resultaat te krijgen. De meest
gebruikte betrouwbaarheidsniveaus liggen tussen 95% en 99%. Het verhogen van het
betrouwbaarheidsniveau verbreedt het betrouwbaarheidsinterval, terwijl het verlagen van
het betrouwbaarheidsniveau het betrouwbaarheidsinterval versmalt, maar het verhoogt het
risico de waarde van een populatie weg te laten. Met een betrouwbaarheidsinterval van 95%
bijvoorbeeld zal de waarde van de populatie niet behoren tot de resulterende intervallen in
5% van de gevallen.
Als u een enquête wilt uitvoeren en vervolgens de gegevens wilt verifi ëren met een t-test en
een Z-test, dan moet u ook rekening houden met de omvang van de steekproef, de breedte
van het betrouwbaarheidsinterval en het betrouwbaarheidsniveau.
Het betrouwbaarheidsniveau verandert naar gelang van de toepassing.
1-Sample
Z Interval berekent het betrouwbaarheidsinterval als de standaardafwijking van
de steekproef gekend is.
2-Sample
Z Interval berekent het betrouwbaarheidsinterval als de standaardafwijkingen van
twee steekproeven gekend zijn.
1-Prop
Z Interval berekent het betrouwbaarheidsinterval voor een onbekende groep van
treffers als het aantal gegevens gekend is.
2-Prop
Z Interval berekent het betrouwbaarheidsinterval voor twee onbekende groepen van
treffers als het aantal gegevens gekend is.
1-Sample
t Interval berekent het betrouwbaarheidsinterval als het gemiddelde van de
steekproef gekend is.
2-Sample
t Interval berekent het betrouwbaarheidsinterval als het verschil tussen de
gemiddelden van twee steekproeven gekend is.
Druk in het beginscherm van de modus STAT op 4(INTR) om het menu met de
betrouwbaarheidsintervallen op te roepen. Dit menu bevat de volgende opties.
4(INTR)1(Z) ...
Z-interval (pagina 6-6-3)
2(t) ...
t-interval (pagina 6-6-8)
# Voor berekeningen van het
betrouwbaarheidsinterval zijn geen grafi eken
mogelijk.
6-6-1
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
u Waar u moet op letten bij het invoeren van betrouwbaarheidsintervallen
Als u een waarde invoert in het interval van 0 < C-level< 1 voor C-level, wordt de waarde op
uw invoer ingesteld. Als u een waarde invoert in het interval van 1 < C-Level < 100, wordt
een waarde ingesteld van uw invoer gedeeld door 100.
# Als u een waarde van 100 of meer of een
negatieve waarde invoert, verschijnt een
foutmelding (Ma ERROR).
6-6-2
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
k Z-betrouwbaarheidsinterval
u Z-interval voor 1 steekproef
Het Z-interval voor 1 steekproef berekent het betrouwbaarheidsinterval als de
standaardafwijking van een steekproef gekend is. Het Z-interval wordt toegepast op de
normale kansverdeling.
Het betrouwbaarheidsinterval wordt als volgt aangeboden.
α is echter het signifi cantieniveau. De waarde 100 (1 – α ) % is het betrouwbaarheidsniveau.
Als het betrouwbaarheidsniveau bijvoorbeeld 95% is, dan brengt de keuze van waarde 0,95
de waarde 1 – 0,95 = 0,05 =
α .
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
4(INTR)
1(Z)
1(1-S)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................. type van het waarnemingsgetal
C-Level ......................... betrouwbaarheidsniveau (0 < C-Level < 1)
σ
................................... standaardafwijking van de populatie (
σ
> 0)
List ............................... lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
Freq .............................. lijst met de frequenties van de steekproef (1 of List1 tot 26)
Save Res ..................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ........................ berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
¯ x .................................. gemiddelde van de steekproef
n .................................. omvang van de steekproef (positief geheel getal)
Left = o Z
α
2
σ
n
R
ight = o + Z
α
2
σ
n
Left = o Z
α
2
σ
n
R
ight = o + Z
α
2
σ
n
6-6-3
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
Left .............................. ondergrens van het interval (linker grens)
Right ............................ bovengrens van het interval (rechter grens)
¯ x .................................. gemiddelde van de steekproef
x
σ
n-1 ............................. standaardafwijking van de steekproef
(alleen weergegeven voor Data: List)
n .................................. omvang van de steekproef
u Z-interval voor 2 steekproeven
Het Z-interval voor 2 steekproeven berekent het betrouwbaarheidsinterval als de
standaardafwijkingen van twee steekproeven gekend zijn.
Hieronder staat het betrouwbaarheidsinterval.
α is het signifi cantieniveau.
De waarde 100 (1 – α ) % is het betrouwbaarheidsniveau.
¯ x 1 : gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 : gemiddelde van steekproef 2
σ
1 : standaardafwijking van de
populatie van steekproef 1
σ
2 : standaardafwijking van de
populatie van steekproef 2
n1 : omvang van steekproef 1
n2 : omvang van steekproef 2
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
4(INTR)
1(Z)
2(2-S)
Left = (o
1
o
2
)Z
α
2
Right = (o
1
o
2
) + Z
α
2
n
1
1
2
σ
+
n
2
2
2
σ
n
1
1
2
σ
+
n
2
2
2
σ
Left = (o
1
o
2
)Z
α
2
Right = (o
1
o
2
) + Z
α
2
n
1
1
2
σ
+
n
2
2
2
σ
n
1
1
2
σ
+
n
2
2
2
σ
6-6-4
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................. type van de waarnemingsgetallen
C-Level ......................... betrouwbaarheidsniveau (0 < C-Level < 1)
σ
1 ................................. standaardafwijking van de populatie van de steekproef 1
(
σ
1 > 0)
σ
2 ................................. standaardafwijking van de populatie van de steekproef 2
(
σ
2 > 0)
List(1) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 1 (List1 tot 26)
List(2) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 2 (List1 tot 26)
Freq(1) ......................... lijst met de frequenties van steekproef (1 of List1 tot 26)
Freq(2) ......................... lijst met de frequenties van steekproef (2 of List1 tot 26)
Save Res ..................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ........................ berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
ű x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
ű x 2 ................................ gemiddelde van steekproef 2
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
Left ............................... ondergrens van het interval (linker grens)
Right ............................ bovengrens van het interval (rechter grens)
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1
(alleen weergegeven voor Data: List)
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2
(alleen weergegeven voor Data: List)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1
n 2 ................................. omvang van steekproef 2
6-6-5
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
u Z-interval voor 1 groep
Het Z-interval voor 1 groep berekent het betrouwbaarheidsinterval voor een onbekende
groep van treffers als het aantal gegevens gekend is.
Hieronder staat het betrouwbaarheidsinterval.
α is het signifi cantieniveau.
De waarde 100 (1 – α ) % is het betrouwbaarheidsniveau.
n : omvang van de steekproef
x : aantal treffers
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
4(INTR)
1(Z)
3(1-P)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
C-Level ......................... betrouwbaarheidsniveau (0 < C-Level < 1)
x .................................. aantal treffers (0 of een positief geheel getal)
n .................................. omvang van de steekproef (positief geheel getal)
Save Res ..................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ........................ berekening
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
Left ............................... ondergrens van het interval (linker grens)
Right ............................. bovengrens van het interval (rechter grens)
ˆ p .................................. verwachte p-waarde
n .................................. omvang van de steekproef
Left = – Z
α
2
Right = + Z
x
n
n
1
n
x
n
x
1
x
n
α
2
n
1
n
x
n
x
1
Left = – Z
α
2
Right = + Z
x
n
n
1
n
x
n
x
1
x
n
α
2
n
1
n
x
n
x
1
6-6-6
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
u Z-interval voor 2 groepen
Het Z-interval voor 2 groepen berekent het betrouwbaarheidsinterval voor twee onbekende
groepen van treffers als de aantallen gegevens gekend zijn.
Hieronder staat het betrouwbaarheidsinterval.
α is het signifi cantieniveau.
De waarde 100 (1 – α ) % is het betrouwbaarheidsniveau.
n1, n2 : omvang van de
steekproeven
x1, x2 : aantallen treffers
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
4(INTR)
1(Z)
4(2-P)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
C-Level ......................... betrouwbaarheidsniveau (0 < C-Level < 1)
x 1 ................................. aantal treffers van steekproef 1 ( x1 > 0)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
x 2 ................................. aantal treffers van steekproef 2 ( x2 > 0)
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
Save Res ..................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ........................ berekening
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
Left = – – Z
α
2
x
1
n
1
x
2
n
2
n
1
n
1
x
1
1–
n
1
x
1
+
n
2
n
2
x
2
1–
n
2
x
2
R
ight = – + Z
α
2
x
1
n
1
x
2
n
2
n
1
n
1
x
1
1–
n
1
x
1
+
n
2
n
2
x
2
1–
n
2
x
2
Left = – – Z
α
2
x
1
n
1
x
2
n
2
n
1
n
1
x
1
1–
n
1
x
1
+
n
2
n
2
x
2
1–
n
2
x
2
R
ight = – + Z
α
2
x
1
n
1
x
2
n
2
n
1
n
1
x
1
1–
n
1
x
1
+
n
2
n
2
x
2
1–
n
2
x
2
6-6-7
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
Left ............................... ondergrens van het interval (linker grens)
Right ............................. bovengrens van het interval (rechter grens)
ˆ p 1 ................................. verwachte p-waarde voor steekproef 1
ˆ p 2 ................................. verwachte p-waarde voor steekproef 2
n 1 ................................. omvang van de steekproef 1
n 2 ................................. omvang van de steekproef 2
k t-interval
u t-interval voor 1 steekproef
Het t-interval voor 1 steekproef berekent het betrouwbaarheidsinterval als het gemiddelde
van de steekproef gekend is.
Hieronder staat het betrouwbaarheidsinterval.
α is het signifi cantieniveau.
De waarde 100 (1 – α ) % is het betrouwbaarheidsniveau.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst van statistische gegevens, volgende operatie
uit.
4(INTR)
2(t)
1(1-S)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................. type van het waarnemingsgetal
C-Level ........................ betrouwbaarheidsniveau (0 < C-Level < 1)
List ............................... lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
Freq ............................. lijst met de frequenties van de steekproef (1 of List1 tot 26)
Save Res ..................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
Left = ot
n 1
α
2
Right = o+t
n 1
α
2
x
n–1
σ
n
x
n–1
σ
n
Left = ot
n 1
α
2
Right = o+t
n 1
α
2
x
n–1
σ
n
x
n–1
σ
n
6-6-8
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
¯ x ................................... gemiddelde van de steekproef
x
σ
n-1 ............................. standaardafwijking van de steekproef ( x
σ
n-1 > 0)
n .................................. omvang van de steekproef (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
Left ............................... ondergrens van het interval (linker grens)
Right ............................. bovengrens van het interval (rechter grens)
o ................................... gemiddelde van de steekproef
x
σ
n-1 ............................. standaardafwijking van de steekproef
n .................................. omvang van de steekproef
u t-interval voor 2 steekproeven
Het t-interval voor 2 steekproeven berekent het betrouwbaarheidsinterval als het verschil
tussen de gemiddelden van twee steekproeven gekend is. Het t-interval wordt toegepast op
de t-kansverdeling.
Het betrouwbaarheidsinterval wordt, als Pooled actief is, als volgt aangeboden.
Het signifi cantieniveau is
α .
De waarde 100 (1 – α ) % is het betrouwbaarheidsniveau.
Left = (o
1
o
2
)t
α
2
R
ight = (o
1
o
2
)+ t
α
2
n
1
+n
2
–2
n
1
1
+
n
2
1
x
pn–1
2
σ
n
1
+n
2
–2
n
1
1
+
n
2
1
x
pn–1
2
σ
Left = (o
1
o
2
)t
α
2
R
ight = (o
1
o
2
)+ t
α
2
n
1
+n
2
–2
n
1
1
+
n
2
1
x
pn–1
2
σ
n
1
+n
2
–2
n
1
1
+
n
2
1
x
pn–1
2
σ
x
p n–1
=
σ
n
1
+ n
2
–2
(n
1
–1)x
1 n–1
2
+(n
2
–1)x
2 n–1
2
σ
σ
x
p n–1
=
σ
n
1
+ n
2
–2
(n
1
–1)x
1 n–1
2
+(n
2
–1)x
2 n–1
2
σ
σ
6-6-9
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
Het signifi cantieniveau is α . En als Pooled niet actief is, wordt het: De waarde 100 (1 – α ) %
is het betrouwbaarheidsniveau.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst van statistische gegevens, volgende operatie
uit.
4(INTR)
2(t)
2(2-S)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................. type van het waarnemingsgetal
C-Level ........................ betrouwbaarheidsniveau (0 < C-Level < 1)
List(1) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 1 (List1 tot 26)
List(2) ........................... lijst met de gegevens van steekproef 2 (List1 tot 26)
Freq(1) ......................... lijst met de frequenties van steekproef (1 of List1 tot 26)
Freq(2) ......................... lijst met de frequenties van steekproef (2 of List1 tot 26)
Pooled .......................... actief (On) of niet actief (Off)
Save Res ..................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ........................ berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnen op bovenstaande lijst de parameters List en Freq
en in de plaats komen:
Left = (o
1
o
2
)– t
df
α
2
R
ight = (o
1
o
2
)+ t
df
α
2
+
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
2
x
2 n–1
2
σ
+
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
2
x
2 n–1
2
σ
Left = (o
1
o
2
)– t
df
α
2
R
ight = (o
1
o
2
)+ t
df
α
2
+
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
2
x
2 n–1
2
σ
+
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
2
x
2 n–1
2
σ
C =
df =
1
C
2
n
1
–1
+
(1C)
2
n
2
–1
+
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
2
x
2 n–1
2
σ
C =
df =
1
C
2
n
1
–1
+
(1C)
2
n
2
–1
+
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
1
x
1 n–1
2
σ
n
2
x
2 n–1
2
σ
6-6-10
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1 ( x1
σ
n-1 > 0)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1 (positief geheel getal)
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2 ( x2
σ
n-1 > 0)
n 2 ................................. omvang van steekproef 2 (positief geheel getal)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
Left ............................... ondergrens van het interval (linker grens)
Right ............................. bovengrens van het interval (rechter grens)
d f ................................. aantal vrijheidsgraden
¯ x 1 ................................. gemiddelde van steekproef 1
¯ x 2 ................................. gemiddelde van steekproef 2
x 1
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 1
x 2
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van steekproef 2
x p
σ
n-1 ............................ standaardafwijking van de steekproef met samengevoegde
varianties (alleen weergegeven voor Pooled: On)
n 1 ................................. omvang van steekproef 1
n 2 ................................. omvang van de steekproef 2
6-6-11
Betrouwbaarheidsinterval
20070201
6-7 Kansverdelingsfuncties
Er bestaat een heel gamma van kansverdelingsfuncties, maar de meest gekende is
de “normale kansverdeling”, die essentieel is bij statistisch rekenwerk. De normale
kansverdeling is een symmetrische kansverdeling gecentreerd rond de meest voorkomende
gemiddelden (de hoogste frequentie), en met een afnemende frequentie bij een grotere
afstand tot het centrum. De Poisson-kansverdeling, de geometrische kansverdeling en
andere vormen van kansverdeling worden in deze paragraaf eveneens behandeld.
Bepaalde tendensen kunnen vastgesteld worden zodra de vorm van de kansverdeling
vaststaat. U kunt de kans berekenen voor gegevens van een kansverdeling kleiner dan een
bepaalde waarde.
Zo kan een kansverdeling bijvoorbeeld worden gebruikt om de rentabiliteit te berekenen
bij het maken van zekere producten. Wanneer een bepaalde waarde is vastgelegd als
criterium, dan kunt u de normale kansdichtheid berekenen, als u het percentage vastlegt
van de producten die voldoen aan dit criterium. Omgekeerd zou een succespercentage
(bijvoorbeeld 80%) als hypothese kunnen vastgelegd worden en zou een normale
kansverdeling dan gebruikt kunnen worden om te bepalen welk deel van de producten zal
voldoen.
De normale kansdichtheid berekent de kans dat de gegevens van een normale
kansverdelingsfunctie onder een bepaalde x-waarde liggen.
De normale kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een normale
kansverdelingsfunctie tussen twee vastgelegde waarden liggen.
De inverse van de cumulatieve normale verdeling berekent de grenswaarde van een
specifi eke cumulatieve kans in een normale kansverdelingsfunctie.
De t-student-kansdichtheid berekent de kans dat de gegevens van een t-kansverdeling
onder een bepaalde x-waarde liggen.
De t-student-kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een t-student-
kansverdelingsfunctie tussen twee vastgelegde waarden liggen.
Zoals voor de t-kansverdelingsfunctie de kansverdeling kan berekend worden, kan ook de
χ
2
-, F-, binomiale, Poisson- , en geometrische kansverdeling worden berekend.
Druk in het beginscherm van de modus STAT op 5 (DIST) om het menu met de
kansverdelingsfuncties op te roepen. Dit menu bevat de volgende opties.
5(DIST)1(NORM) ... Normale kansverdeling (pagina 6-7-3)
2(t) ...
t-student-kansverdeling (pagina 6-7-7)
3(CHI) ... χ
2
-kansverdeling (pagina 6-7-9)
4(F) ...
F-kansverdeling (pagina 6-7-12)
5(BINM) ... Binomiale kansverdeling (pagina 6-7-16)
6(g)1(POISN) ... Poisson-kansverdeling (pagina 6-7-19)
6(g)2(GEO) ... Geometrische kansverdeling (pagina 6-7-21)
6-7-1
Kansverdelingsfuncties
20070201
u Gewone kansverdelingsfuncties
Na het tekenen van een grafi ek kunt u met de functie P-CAL een geschatte p-waarde voor
een specifi eke x-waarde berekenen.
Hier volgt de algemene werkwijze voor het gebruik van de functie P-CAL.
1. Druk na het tekenen van een kansverdelingsgrafi ek op !5(G-SLV) 1(P-CAL) om
het invoervenster van de x-waarde weer te geven.
2. Voer de gewenste
x-waarde in en druk vervolgens op w.
Hierdoor verschijnen de
x- en p-waarden onder op het scherm, en gaat de cursor
naar het overeenkomstige punt op de grafi ek.
3. Drukt u nu op v of op een cijfertoets, dan verschijnt het invoervenster voor de x-
waarde opnieuw, zodat u een andere geraamde waarde kunt berekenen.
4. Druk als u klaar bent op J om de coördinaten en de aanwijzer op het scherm te
wissen.
# Als u een analysefunctie uitvoert, worden de
x- en p-waarden automatisch opgeslagen in
de respectieve lettervariabelen X en P.
6-7-2
Kansverdelingsfuncties
20070201
k Normale kansverdeling
u Normale kansdichtheid
De normale kansdichtheid berekent de kans dat de gegevens van een normale
kansverdelingsfunctie onder een bepaalde x-waarde liggen. De normale kansdichtheid wordt
gebruikt voor gestandaardiseerde normale kansverdelingsfuncties.
(
σ
> 0)
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
1(NORM)
1(Npd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
x ................................. waarnemingsgetal
σ
................................. standaardafwijking van de populatie (
σ
> 0)
μ
................................. gemiddelde van de populatie
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening of tekenen van een grafi ek
De instelling
σ
= 1 en
μ
= 0 geeft de gestandaardiseerde normale
kansverdelingsfunctie.
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken, en drukt
u op een van de volgende functietoetsen om de berekening uit te voeren of de grafi ek te
tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p ................................. normale kansdichtheid
πσ
2
f
(x) =
1
e
2
2
σ
(x μ)
2
μ
πσ
2
f
(x) =
1
e
2
2
σ
(x μ)
2
μ
# Het weergavevenster voor het tekenen
van grafi eken wordt automatisch ingesteld
wanneer het confi guratiescherm [Stat Wind]
is ingesteld op [Auto]. De huidige instellingen
van het weergavevenster worden gebruikt
voor het tekenen van grafi eken wanneer [Stat
Wind] is ingesteld op [Manual].
6-7-3
Kansverdelingsfuncties
20070201
u Normale kansverdeling
De normale kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een normale
kansverdelingsfunctie tussen twee vastgelegde waarden liggen.
a : ondergrens
b : bovengrens
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
1(NORM)
2(Ncd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Lower .......................... ondergrens
Upper .......................... bovengrens
σ
................................. standaardafwijking van de populatie (
σ
> 0)
μ
................................. gemiddelde van de populatie
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
πσ
2
p =
1
e
dx
2
2
σ
(x μ)
2
μ
a
b
πσ
2
p =
1
e
dx
2
2
σ
(x μ)
2
μ
a
b
# Voor normale kansverdelingsfuncties zijn
geen grafi eken mogelijk.
6-7-4
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p ................................. normale kansverdeling
z:Low .......................... z:Low value (omgezet in gestandaardiseerde z-score voor
kleinste waarde)
z:Up ............................ z:Up value (omgezet in gestandaardiseerde z-score voor
hoogste waarde)
u Inverse van de cumulatieve normale verdeling
De inverse van de cumulatieve normale verdeling berekent de grenswaarde van een
specifi eke cumulatieve kans in een normale kansverdelingsfunctie.
Tail: Left
bovengrens
van het
integratie-
interval
α = ?
f (x)dx = p
f (x)dx = p
−∞
f (x)dx = p
+∞
f (x)dx = p
f (x)dx = p
−∞
f (x)dx = p
+∞
6-7-5
Kansverdelingsfuncties
Tail: Right
ondergrens
van het
integratie-
interval
α = ?
Tail: Central
boven- en
ondergrenzen
van het
integratie-
interval
α = ? β = ?
Geef de kans en gebruik deze formule om het integratie-interval te krijgen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
1(NORM)
3(InvN)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Tail .............................. grens van de kans (Left, Right, Central)
Area ............................ waarde van de kans (0 < Area < 1)
σ
................................. standaardafwijking van de populatie (
σ
> 0)
μ
................................. gemiddelde van de populatie
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ...................... berekening
20070201
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeelden berekeningsresultaat
x .................................. inverse van de cumulatieve normale verdeling
Wanneer [Left] is geselecteerd voor [Tail] :
bovengrens van het integratie-interval.
Wanneer [Right] is geselecteerd voor [Tail] :
ondergrens van het integratie-interval.
Wanneer [Central] is geselecteerd voor [Tail] :
boven- en ondergrenzen van het integratie-interval.
# Voor de inverse van de cumulatieve normale
verdeling zijn geen grafi eken mogelijk.
6-7-6
Kansverdelingsfuncties
20070201
k t-student-kansverdeling
u t-student-kansdichtheid
De t-student-kansdichtheid berekent de kans dat de gegevens van een
t-kansverdelingsfunctie onder een bepaalde x-waarde liggen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
2(t)
1(tpd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
x ................................. waarnemingsgetal
d f ................................ aantal vrijheidsgraden ( df > 0)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening of tekenen van een grafi ek
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken, en drukt
u op een van de volgende functietoetsen om de berekening uit te voeren of de grafi ek te
tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. t-student-kansdichtheid
f
(x) =
Γ
Γ
df
π
df+1
2
2
df
2
df + 1
df
x
2
1+
f
(x) =
Γ
Γ
df
π
df+1
2
2
df
2
df + 1
df
x
2
1+
# De huidige instellingen van het
weergavevenster worden gebruikt voor
het tekenen van grafi eken wanneer
het confi guratiescherm [Stat Wind] is
ingesteld op [Manual]. De onderstaande
parameters van het weergavevenster worden
automatisch ingesteld wanneer [Stat Wind] is
ingesteld op [Auto].
Xmin = –3,2, Xmax = 3,2, Xscale = 1,
Ymin = –0,1, Ymax = 0,45, Yscale = 0,1
6-7-7
Kansverdelingsfuncties
20070201
u t-student-kansverdeling
De t-student-kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een t-student-
kansverdelingsfunctie tussen twee vastgelegde waarden liggen.
a : ondergrens
b : bovengrens
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
2(t)
2(tcd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Lower .......................... ondergrens
Upper .......................... bovengrens
d f ................................ aantal vrijheidsgraden ( df > 0)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute .......................berekening
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
p =
Γ
Γ
df
π
2
df
2
df + 1
df+1
2
df
x
2
1+
d
x
a
b
p =
Γ
Γ
df
π
2
df
2
df + 1
df+1
2
df
x
2
1+
d
x
a
b
# Voor t-student-kansverdelingfuncties zijn
geen grafi eken mogelijk.
6-7-8
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. t-student-kansverdeling
t:Low ............................ t:Low value (invoer kleinste waarde)
t:Up.............................. t:Up value (invoer grootste waarde)
k χ
2
-kansverdeling
u χ
2
-kansdichtheid
De χ
2
-kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een χ
2
-kansverdelingsfunctie
onder een bepaalde x-waarde liggen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
3(CHI)
1(Cpd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
x ................................. waarnemingsgetal
d f ................................ aantal vrijheidsgraden (positief geheel getal)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening of tekenen van een grafi ek
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken, en drukt
u op een van de volgende functietoetsen om de berekening uit te voeren of de grafi ek te
tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
f
(x) =
Γ
1
2
df
df
2
x e
2
1
df
2
–1
x
2
f
(x) =
Γ
1
2
df
df
2
x e
2
1
df
2
–1
x
2
6-7-9
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. χ
2
-kansdichtheid
# De huidige instellingen van het
weergavevenster worden gebruikt voor
het tekenen van grafi eken wanneer
het confi guratiescherm [Stat Wind] is
ingesteld op [Manual]. De onderstaande
parameters van het weergavevenster worden
automatisch ingesteld wanneer [Stat Wind] is
ingesteld op [Auto].
Xmin = 0, Xmax = 11,5, Xscale = 2,
Ymin = –0,1, Ymax = 0,5, Yscale = 0,1
6-7-10
Kansverdelingsfuncties
20070201
u χ
2
-kansverdeling
De χ
2
-kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een χ
2
-kansverdelingsfunctie
tussen twee vastgelegde waarden liggen.
a : ondergrens
b : bovengrens
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
3(CHI)
2(Ccd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Lower .......................... ondergrens
Upper .......................... bovengrens
d f ................................ aantal vrijheidsgraden (positief geheel getal)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute .......................berekening
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
p =
Γ
1
2
df
df
2
x e dx
2
1
df
2
–1
x
2
a
b
p =
Γ
1
2
df
df
2
x e dx
2
1
df
2
–1
x
2
a
b
# Voor χ
2
-kansverdelingsfuncties zijn geen
grafi eken mogelijk.
6-7-11
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. χ
2
-kansverdeling
k F-kansverdeling
u F-kansdichtheid
De F -kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een F-kansverdelingsfunctie
onder een bepaalde x-waarde liggen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
4(F)
1(Fpd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
x ................................. waarnemingsgetal
n :df ............................. vrijheidsgraden van de teller (positief geheel getal)
d :df ............................. vrijheidsgraden van de noemer (positief geheel getal)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening of tekenen van een grafi ek
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken, en drukt
u op een van de volgende functietoetsen om de berekening uit te voeren of de grafi ek te
tekenen.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
6(DRAW) ... Tekent de grafi ek.
Γ
n
2
x
d
n
n
2
1
2
n
Γ
2
n + d
Γ
2
d
d
nx
1 +
n +
d
2
f
(x) =
Γ
n
2
x
d
n
n
2
1
2
n
Γ
2
n + d
Γ
2
d
d
nx
1 +
n +
d
2
f
(x) =
6-7-12
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. F-kansdichtheid
# Het weergavevenster voor het tekenen
van grafi eken wordt automatisch ingesteld
wanneer het confi guratiescherm [Stat Wind]
is ingesteld op [Auto]. De huidige instellingen
van het weergavevenster worden gebruikt
voor het tekenen van grafi eken wanneer [Stat
Wind] is ingesteld op [Manual].
6-7-13
Kansverdelingsfuncties
20070201
u F-kansverdeling
De F -kansverdeling berekent de kans dat de gegevens van een F-kansverdelingsfunctie
tussen twee vastgelegde waarden liggen.
a : ondergrens
b : bovengrens
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
4(F)
2(Fcd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Lower .......................... ondergrens
Upper .......................... bovengrens
n :df ............................. vrijheidsgraden van de teller (positief geheel getal)
d :df ............................. vrijheidsgraden van de noemer (positief geheel getal)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute .......................berekening
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
p =
Γ
n
2
dx
x
d
n
n
2
–1
2
n
Γ
2
n + d
Γ
2
d
d
nx
1 +
n + d
2
a
b
p =
Γ
n
2
dx
x
d
n
n
2
–1
2
n
Γ
2
n + d
Γ
2
d
d
nx
1 +
n + d
2
a
b
# Voor F-kansverdelingsfuncties zijn geen
grafi eken mogelijk.
6-7-14
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. F-kansverdeling
6-7-15
Kansverdelingsfuncties
20070201
k Binomiale kansverdeling
u Binomiale kansverdeling
De binomiale kansverdeling berekent de kans op x successen bij n pogingen volgens de
formule:
p : succeskans
(0 < p < 1)
n : aantal pogingen
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
5(BINM)
1(Bpd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................ type van de waarnemingsgetallen
List .............................. lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
Numtrial ...................... aantal pogingen
p ................................. succeskans (0 < p < 1)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ...................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnt op bovenstaande lijst de parameter List en in de
plaats komt:
x ................................. geheel getal van 0 tot n
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
f
(x) =
n
C
x
p
x
(1–p)
n x
(x = 0, 1, ·······, n)
f
(x) =
n
C
x
p
x
(1–p)
n x
(x = 0, 1, ·······, n)
# Voor binomiale kansverdelingsfuncties zijn
geen grafi eken mogelijk.
6-7-16
Kansverdelingsfuncties
20070201
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. binomiale kansverdeling
u Binomiale cumulatieve kansdichtheid
De binomiale cumulatieve kansdichtheid berekent de kans op hoogstens x successen bij n
pogingen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
5(BINM)
2(Bcd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................ type van de waarnemingsgetallen
List .............................. lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
Numtrial ...................... aantal pogingen
p ................................. succeskans (0 < p < 1)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ...................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnt op bovenstaande lijst de parameter List en in de
plaats komt:
x ................................. geheel getal van 0 tot n
6-7-17
Kansverdelingsfuncties
20070201
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. succeskans
6-7-18
Kansverdelingsfuncties
20070201
k Poisson-kansverdeling
u Poisson-kansverdeling
De Poisson-kansverdeling berekent de kans op x successen volgens de formule:
( x = 0, 1, 2, ···)
μ
: gemiddeld aantal
successen (
μ
> 0)
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
6(g)1(POISN)
1(Ppd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................ type van de waarnemingsgetallen
List .............................. lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
μ
................................. gemiddelde van de populatie (
μ
> 0)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnt op bovenstaande lijst de parameter List en in de
plaats komt:
x ................................. ( x > 0)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p ................................. Poisson-kansverdeling
f
(x)=
x!
e
–x
μ
μ
f
(x)=
x!
e
–x
μ
μ
# Voor Poisson-kansverdelingsfuncties zijn
geen grafi eken mogelijk.
6-7-19
Kansverdelingsfuncties
20070201
u Cumulatieve Poisson-kansdichtheid
De cumulatieve Poisson-kansdichtheid berekent de kans op hoogstens x successen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
6(g)1(POISN)
2(Pcd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................ type van de waarnemingsgetallen
List .............................. lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
μ
................................. gemiddeld aantal successen (
μ
> 0)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnt op bovenstaande lijst de parameter List en in de
plaats komt:
x ................................. ( x > 0)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p .................................. Cumulatieve Poisson-kansverdeling
6-7-20
Kansverdelingsfuncties
20070201
6-7-21
Kansverdelingsfuncties
# Voor geometrische kansverdelingsfuncties
zijn geen grafi eken mogelijk.
# Het geheel getal wordt berekend zodra de
lijstgegevens (Data:List) of de x-waarde
(Data:var) duidelijk zijn.
k Geometrische kansverdeling
u Geometrische kansverdeling
De geometrische kansverdeling berekent de kans op x successen volgens de formule:
(
x = 1, 2, 3, ···)
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
6(g)2(GEO)
1(Gpd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................ type van de waarnemingsgetallen
List .............................. lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
p ................................. succeskans (0 < p < 1)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnt op bovenstaande lijst de parameter List en in de
plaats komt:
x ................................. positief geheel getal ( x > 1)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p ................................. geometrische kansverdeling
f
(x) = p(1– p)
x – 1
f
(x) = p(1– p)
x – 1
20070201
u Cumulatieve geometrische kansdichtheid
De cumulatieve geometrische kansdichtheid berekent de kans op hoogstens x successen.
Voer, vertrekkend van het scherm met de lijst met de statistische gegevens, volgende
operatie uit.
5(DIST)
6(g)2(GEO)
2(Gcd)
De betekenis van de parameters voor het vastleggen van de karakteristiek van de gegevens
op de lijst is de volgende.
Data ............................ type van de waarnemingsgetallen
List .............................. lijst met de gegevens van de steekproef (List1 tot 26)
p ................................. succeskans (0 < p < 1)
Save Res .................... lijst voor het opslaan van de resultaten (None of List1 tot 26)
Execute ....................... berekening
Kies u bij Data voor “Var” dan verdwijnt op bovenstaande lijst de parameter List en in de
plaats komt:
x ................................. positief geheel getal ( x > 1)
Na het instellen van alle parameters, gebruikt u c om “Execute” aan te klikken en drukt u
op de onderstaande functietoets om de berekening uit te voeren.
1(CALC) ... Voert de berekening uit.
Voorbeeld berekeningsresultaat
p ................................. cumulatieve geometrische kansverdeling
# Het geheel getal wordt berekend zodra de
lijstgegevens (Data:List) of de x-waarde
(Data:var) duidelijk zijn.
6-7-22
Kansverdelingsfuncties
20070201
Financiële berekeningen
In de modus TVM (getalwaarde als functie van de tijd) kunt u de
volgende soorten fi nanciële berekeningen maken.
• Enkelvoudige interest
• Samengestelde interest
Evaluatie van een investering (cash fl ow)
• Afschrijving
Omzetten van rentevoeten (van nominaal naar reëel of
omgekeerd)
Berekening van kosten, verkoopprijs en winstmarge
Dag- en datumberekeningen
7-1 Voor u een fi nanciële berekening maakt
7-2 Een enkelvoudige interest berekenen
7-3 Een samengestelde interest berekenen
7-4 Evaluatie van een investering (cash fl ow)
7-5 Afschrijving van een lening
7-6 Omzetting van nominale rentevoet naar reële
rentevoet
7-7 Berekening van kosten, verkoopprijs en
winstmarge
7-8 Dag- en datumberekeningen
7
Hoofdstuk
20070201
7-1 Voor u een fi nanciële berekening maakt
Kies in het hoofdmenu de modus TVM. Er wordt dan een scherm Financial geopend.
Scherm Financial 1 Scherm Financial 2
• { SMPL} … {enkelvoudige interest}
• { CMPD} … {samengestelde interest}
• { CASH} … {cash fl ow (evaluatie van een investering)}
• { AMT} … {afschrijving}
• { CNVT} … {omzetting van rentevoeten}
• { COST} … {berekening van kosten, verkoopprijs en winstmarge}
• { DAYS } … {dag- en datumberekeningen}
k Parameters instellen
u Payment
• { BGN}/{END} … invoer van {begin}/{einde} van de betalingsperiode
u Modus DATE
• { 365}/{360} … Berekening uitvoeren met {365 dagen}/{360 dagen} per jaar
Let op de volgende punten als u de fi nanciële modus TVM wilt gebruiken.
Tekent u een fi nanciële grafi ek als de parameter Label geactiveerd is, dan verschijnt de
titel CASH voor de verticale as (deponering, opname), en TIME voor de horizontale as
(frequentie).
Het aantal weergegeven cijfers in de fi nanciële modus TVM is niet gelijk aan dat van de
ander modi. Het toestel gaat automatisch over op Norm 1 (voor de wetenschappelijke
schrijfwijze) als u de fi nanciële modus TVM oproept, en als er in een andere modus een
aantal beduidende cijfers (Sci) of de ingenieursnotatie (Eng) was ingesteld, dan vervallen
die instellingen.
7-1-1
Voor u een fi nanciële berekening maakt
20070201
7-1-2
Voor u een fi nanciële berekening maakt
k Grafi sche voorstelling in de fi nanciële modus TVM
Nadat u een fi nanciële berekening hebt gemaakt, kunt u de toets 6(GRPH) gebruiken om
een grafi sche voorstelling te krijgen, zoals hieronder te zien is.
Als er een grafi sche voorstelling (van een fi nanciële berekening) op het scherm is
weergegeven, dan kunt u door te drukken op 1 (Trace) of op !1 (TRCE) andere
nanciële waarden afl ezen (Trace functie). Bijvoorbeeld, in het geval van enkelvoudige
interest krijgt u door te drukken op e achtereenvolgens de waarden
PV, SI, en SFV.
Drukt u op d, dan verschijnen dezelfde waarden, maar in omgekeerde volgorde.
Het zoomen, het laten verschuiven van het scherm en het tekenen op de weergegeven
grafi ek zijn niet mogelijk in de fi nanciële modus TVM.
Het type uit te voeren fi nanciële berekening bepaalt of u een positieve of negatieve waarde
voor de actuele waarde (PV) of actuele koopprijs (PRC) moet invoeren.
De grafi sche voorstellingen mogen alleen voor referentiedoeleinden worden gebruikt
wanneer u de resultaten van de fi nanciële berekeningen in de modus TVM weergeeft.
Let er wel op dat de resultaten niet als absoluut mogen genomen worden, maar wel als
referentie kunnen dienen.
Als u een fi nanciële transactie uitvoert, vergelijk dan altijd de resultaten die u met dit toestel
krijgt met de bedragen die door uw fi nanciële instellingen worden opgegeven.
20070201
7-2 Een enkelvoudige interest berekenen
Dit toestel gebruikt de volgende formules om een enkelvoudige interest te berekenen.
u Formule
Ingesteld op 365 dagen SI : interest
per jaar n : aantal periodes
voor de interest
Ingesteld op 360 dagen PV : (begin)kapitaal
per jaar I% : jaarlijkse rentevoet
(percent)
SFV : gekapitaliseerde
waarde
Druk als het scherm Financial 1 opgeroepen is op 1(SMPL) om het scherm op te roepen
dat dient voor de berekening van de enkelvoudige interest.
1(SMPL)
n .................................. aantal periodes voor de interest (= aantal dagen)
I % ............................... rentevoet
P V ............................... (begin)kapitaal
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsen om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { SI} … {enkelvoudige interest}
• { SFV} … {gekapitaliseerde waarde}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
SI' =
n
365
× PV × i
I%
100
i =
SI' =
n
365
× PV × i
I%
100
i =
SI' =
n
360
× PV × i
I%
100
i =
SI' =
n
360
× PV × i
I%
100
i =
SI = –SI'
SFV = –(PV + SI')
SI = –SI'
SFV = –(PV + SI')
7-2-1
Een enkelvoudige interest berekenen
20070201
7-2-2
Een enkelvoudige interest berekenen
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
• { GRPH} … {grafi ek tekenen}
Druk na het tekenen van een grafi ek op !1(TRCE) om de functie Trace in te schakelen
en de resultaten op de grafi ek af te lezen.
Iedere keer dat u drukt op e wanneer de functie Trace ingeschakeld is, gaat u naar
de volgende waarde in de reeks: actuele waarde (
PV) enkelvoudige interest ( SI)
gekapitaliseerde waarde ( SFV). Als u drukt op d, worden de waarden in omgekeerde
volgorde weergegeven.
Als u drukt op J, keert u terug naar het invoerscherm voor parameters.
20070201
7-3-1
Een samengestelde interest berekenen
P V : startwaarde (kapitaal of
geleend bedrag)
F V : gekapitaliseerde waarde
PMT : bedrag van elke storting
n : aantal periodes voor de
samengestelde interest
I % : rentevoet per periode
i wordt berekend met de methode van
Newton.
S = 0 staat voor het einde van de periode
S = 1 staat voor het begin van de periode
F (i) = Formule I
u Formule II ( I% = 0)
Hierin is:
i(1 + i)
n
(1 + i × S)[(1 + i)
n
–1]
=
α
i(1 + i)
n
(1 + i × S)[(1 + i)
n
–1]
=
α
(1+ i)
n
1
=
β
(1+ i)
n
1
=
β
+ (1 + i × S)[n(1 + i)
n–1
]+
S
nFV(1 + i)
n–1
ii
PMT
(1 + i × S)[1 – (1 + i)
n
]
F(i)' =–
[
+S [1 – (1 + i)
n
]
]
+ (1 + i × S)[n(1 + i)
n–1
]+
S
nFV(1 + i)
n–1
ii
PMT
(1 + i × S)[1 – (1 + i)
n
]
F(i)' =–
[
+S [1 – (1 + i)
n
]
]
PV + PMT × n + FV = 0PV + PMT × n + FV = 0
PV =– (PMT × n + FV )PV =– (PMT × n + FV )
7-3 Een samengestelde interest berekenen
Dit toestel gebruikt de volgende formules om een samengestelde interest te berekenen.
u Formula I
Hierin is:
PV + PMT × + FV
i(1 + i)
n
(1 + i)
n
(1 + i × S)[(1+ i)
n
–1] 1
= 0
i =
100
I %
PV + PMT × + FV
i(1 + i)
n
(1 + i)
n
(1 + i × S)[(1+ i)
n
–1] 1
= 0
i =
100
I %
PV =–(PMT × + FV × )
β
α
PV =–(PMT × + FV × )
β
α
FV =–
β
PMT × + PV
α
FV =–
β
PMT × + PV
α
PMT =–
β
PV + FV ×
α
PMT =–
β
PV + FV ×
α
n =
log
{ }
log(1 + i)
(1+ i × S ) PMT + PVi
(1+ i × S ) PMT FVi
n =
log
{ }
log(1 + i)
(1+ i × S ) PMT + PVi
(1+ i × S ) PMT FVi
20070201
• Een deponering wordt aangeduid door het plusteken (+), een opname door een minteken
(–).
u Omzetten van de nominale rentevoet naar de reële rentevoet
De nominale rentevoet (waarde I% ingevoerd door de gebruiker) wordt omgezet in de reële
rentevoet ( I%’) als het aantal betalingstermijnen in een jaar ( P/Y) verschilt van het aantal
kapitalisatiemomenten per jaar van de samengestelde interest ( C/Y). Deze omzetting is
noodzakelijk voor het opstellen van een termijnspaarplan, een terugbetaling van een lening,
etc.
P/Y : aantal betalingstermijnen
per jaar
C/Y : aantal
kapitalisatiemomenten
van de interest per jaar
n, PV, PMT, FV berekenen
Nadat de nominale rentevoet is omgezet in de reële rentevoet wordt dit resultaat gebruikt in
alle verdere berekeningen.
I% berekenen
Als de nominale rentevoet (
I%) eenmaal gekend is, wordt de volgende formule gebruikt om
de reële rentevoet ( I%’) te berekenen.
P/Y : aantal
betalingstermijnen per
jaar
C/Y : aantal
kapitalisatiemomenten
van de interest per jaar
I%’ volgt dus uit I%.
FV =– (PMT × n + PV )FV =– (PMT × n + PV )
n
PMT =–
PV + FV
n
PMT =–
PV + FV
PMT
n =–
PV + FV
PMT
n =–
PV + FV
I%' =
I%
(1+ ) –1
[C / Y ]
[P / Y ]
100 × [C / Y ]
{ }
× 100
I%' =
I%
(1+ ) –1
[C / Y ]
[P / Y ]
100 × [C / Y ]
{ }
× 100
i = I%'÷100i = I%'÷100
I%' =
I%
(1+ ) –1
[C / Y ]
[P / Y ]
100
{ }
×[C / Y 100
I%' =
I%
(1+ ) –1
[C / Y ]
[P / Y ]
100
{ }
×[C / Y 100
7-3-2
Een samengestelde interest berekenen
20070201
Druk als het scherm Financial 1 opgeroepen is op 2(CMPD) om het scherm op te roepen
dat dient voor de berekening van de samengestelde interest.
2(CMPD)
n .................................. aantal periodes voor de samengestelde interest
I % ................................ rentevoet per periode
P V ............................... startwaarde (geleend bedrag in geval van een lening,
beginkapitaal in geval van een spaarplan)
PMT ............................ bedrag van elke storting (afbetaling in geval van een lening,
deponering in geval van een spaarplan)
F V ............................... gekapitaliseerde waarde (nog verschuldigd saldo in geval
van een lening, kapitaal plus interest in geval van een
spaarplan)
P /Y .............................. aantal stortingstermijnen per jaar
C /Y .............................. aantal kapitalisatiemomenten per jaar
Belangrijk!
Teken van de waarden
Het aantal periodes (
n) wordt uitgedrukt door een positieve waarde. De startwaarde ( PV) of
de gekapitaliseerde waarde ( FV) is positief, terwijl de andere waarde ( PV of FV) negatief is.
Precisie
Dit toestel gebruikt de methode van Newton om de berekeningen van de samengestelde
interest uit te voeren. Het werkt dus met benaderende waarden, zodat u dus voor de
eindresultaten hiermee rekening moet houden. Eventueel moet u die eindresultaten
nauwkeurig controleren.
7-3-3
Een samengestelde interest berekenen
20070201
7-3-4
Een samengestelde interest berekenen
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsmenu’s om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { n} … {aantal periodes voor de samengestelde interest}
• { I%} … {rentevoet per periode}
• { PV} … {startwaarde} (lening: geleend bedrag; spaarplan: beginkapitaal)
• { PMT} … {bedrag van elke storting} (lening: afbetaling; spaarplan: deponering)
• { FV} … {gekapitaliseerde waarde} (lening: nog verschuldigd saldo; spaarplan:
kapitaal plus interest)
• { AMT} … {scherm afschrijving}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
• { AMT} … {scherm afschrijving}
• { GRPH} … {grafi ek tekenen}
Druk na het tekenen van een grafi ek op !1(TRCE) om de functie Trace in te schakelen
en de resultaten op de grafi ek af te lezen.
Als u drukt op J, keert u terug naar het invoerscherm voor parameters.
20070201
7-4 Evaluatie van een investering (cash fl ow)
Dit toestel gebruikt de methode van de “discounted cash fl ow” (DCF) om de evaluatie van
een investering uit te voeren door de sommatie van cash fl ows voor een bepaalde periode.
Het toestel voert de volgende vier evaluatietypes van een investering uit:
Huidige nettowaarde (
NPV)
Gekapitaliseerde nettowaarde (
NFV)
Intern rentabiliteitspercentage (
IRR)
Periode van afschrijving* (
PBP)
* De terugverdieningperiode (
PBP) kan ook als de “verdisconteerde
terugverdieningperiode” ( DPP) worden aangeduid. Wanneer de jaarlijkse rentevoet
(I%) nul is, wordt de terugverdieningperiode PBP aandeduid als de “simpele
terugverdieningperiode” ( SPP).
De grafi sche voorstelling van de volgende cash fl ow maakt het mogelijk de beweging van de
fondsen te volgen.
In dit diagram wordt het startbedrag van de investering voorgesteld door
CF0. De cash fl ow
één jaar later wordt voorgesteld door CF1, twee jaar later worden dan CF2, enz.
De evaluatie van een investering wordt gebruikt om duidelijk aan te tonen of een investering
de in het begin verwachte winsten realiseert.
u NPV
n
: natuurlijk getal tot 254
u NFV
u IRR
In deze formule is NPV = 0 en de waarde van IRR is equivalent met i × 100. Terwijl de
opeenvolgende berekeningen door de rekenmachine worden uitgevoerd, zullen door
het afronden kleine afwijkingen ontstaan waardoor NPV nooit precies de waarde nul zal
bereiken. Hoe meer NPV de waarde nul benadert, hoe exacter IRR zal zijn.
CF
0
CF
1
CF
2
CF
3
CF
4
CF
5
CF
6
CF
7
CF
0
CF
1
CF
2
CF
3
CF
4
CF
5
CF
6
CF
7
NPV = CF0 + + + + … +
(1+ i)
CF
1
(1+ i)
2
CF2
(1+ i)
3
CF3
(1+ i)
n
CFn
i =
100
I %
NPV = CF0 + + + + … +
(1+ i)
CF
1
(1+ i)
2
CF2
(1+ i)
3
CF3
(1+ i)
n
CFn
i =
100
I %
NFV = NPV × (1 + i )
n
NFV = NPV × (1 + i )
n
0 = CF
0
+ + + + … +
(1+ i )
CF
1
(1+ i )
2
CF
2
(1+ i )
3
CF
3
(1+ i )
n
CF
n
0 = CF
0
+ + + + … +
(1+ i )
CF
1
(1+ i )
2
CF
2
(1+ i )
3
CF
3
(1+ i )
n
CF
n
7-4-1
Evaluatie van een investering (cash Flow)
20070201
u PBP
n
: Kleinste integer die de voldoet aan NPVn < 0, NPVn+1 > 0, of 0.
Druk als het scherm Financial 1 opgeroepen is op 3(CASH) om het scherm voor de
berekening van de cash fl ow te openen.
3(CASH)
I % ................................ rentevoet (%)
Csh .............................. lijst voor de cash fl ow
Als u nog geen gegevens in een lijst hebt ingevoerd, druk dan op 5('LIST) om gegevens
in een lijst in te voeren.
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsmenu’s om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { NPV} … {huidige nettowaarde}
• { IRR} … {intern rentabiliteitspercentage}
• { PBP} … {periode van de afschrijving}
• { NFV} … {gekapitaliseerde nettowaarde}
• { 'LIST} … {invoer van gegevens in een lijst}
• { LIST} … {aanduiding van een lijst voor gegevensinvoer}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
PBP =
NPV
n =
Σ
{
0 .................................. (
CF
0
> 0)
n
NPV
n
n
k
= 0
NPVn
+1
NPVn
CFk
(1
+ i
)
k
(Anders dan de bovenstaande)
...
PBP =
NPV
n =
Σ
{
0 .................................. (
CF
0
> 0)
n
NPV
n
n
k
= 0
NPVn
+1
NPVn
CFk
(1
+ i
)
k
(Anders dan de bovenstaande)
...
7-4-2
Evaluatie van een investering (cash Flow)
20070201
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
• { GRPH} … {grafi ek tekenen}
Druk na het tekenen van een grafi ek op !1(TRCE) om de functie Trace in te schakelen
en de resultaten op de grafi ek af te lezen.
Als u drukt op J, keert u terug naar het invoerscherm voor parameters.
7-4-3
Evaluatie van een investering (cash Flow)
20070201
7-5 Afschrijving van een lening
Met deze calculator kunt u voor een maandelijkse afbetaling berekenen hoeveel kapitaal
er afgelost en hoeveel interest er betaald wordt. Ook kan berekend worden, voor een
willekeurig tijdstip, wat het saldo is van het af te lossen kapitaal. Tenslotte kunt u berekenen
hoeveel kapitaal er afgelost en hoeveel interest er betaald werd in een bepaalde periode.
u Formule
a : interestdeel van een afbetaling PM1 ( INT )
b : kapitaaldeel van een afbetaling PM1 ( PRN )
c : kapitaalsaldo na de afbetaling PM2 ( BAL )
d : totaal afgelost kapitaal voor de afbetalingsperiode PM1 tot PM2 ( Σ PRN )
e : totaal betaalde interest voor de afbetalingsperiode PM1 tot PM2 ( Σ INT )
* a + b = ŽŽn afbetaling ( PMT )
c
a
b
1 afbetaling
Aantal afbetalingen
1 PM1 PM2 Laatste.............. ..................... ............
c
a
b
1 afbetaling
Aantal afbetalingen
1 PM1 PM2 Laatste.............. ..................... ............
1 afbetaling
Aantal afbetalingen
1 PM1
PM2
Laatste............... ..................
...............
d
e
1 afbetaling
Aantal afbetalingen
1 PM1
PM2
Laatste............... ..................
...............
d
e
7-5-1
Afschrijving van een lening
20070201
BAL 0 = PV ( INT1 = 0 en PRN1 = PMT bij het begin van de afbetalingsperiode)
u Renteomzetting van nominale jaarlijkse rentevoet naar reële jaarlijkse
rentevoet
De nominale rentevoet (de door de gebruiker ingevoerde waarde I%) wordt voor die leningen
waarvoor het aantal afbetalingen per jaar niet gelijk is aan het aantal kapitalisatiemomenten,
omgezet in een reële rentevoet ( I%’).
Nadat de nominale rentevoet is omgezet in de reële rentevoet wordt dit resultaat gebruikt in
alle verdere berekeningen.
Druk als het scherm Financial 1 opgeroepen is op 4(AMT) om het scherm voor de
berekening van de afschrijving van een lening te openen.
4(AMT)
PM1 .............................. eerste afbetaling in de berekening, getal van 1 tot
n
PM2 .............................. tweede afbetaling in de berekening, getal van 1 tot n
n
.................................. aantal afbetalingen
I % ................................ rentevoet
P V ............................... (geleend) kapitaal
PMT ............................ bedrag van elke afbetaling
F V ............................... saldo na de laatst uitgevoerde afbetaling
P /Y .............................. aantal afbetalingen per jaar
C /Y .............................. aantal kapitalisatiemomenten per jaar
a : INT
PM1
=IBAL
PM1–1
× i I × (PMT sign)
b : PRN
PM1
= PMT + BAL
PM1–1
× i
c : BAL
PM2
= BAL
PM2–1
+ PRN
PM2
d :
Σ
PRN = PRN
PM1
+ PRN
PM1+1
+ … + PRN
PM2
e :
Σ
INT = INT
PM1
+ INT
PM1+1
+ … + INT
PM2
PM2
PM1
PM2
PM1
a : INT
PM1
=IBAL
PM1–1
× i I × (PMT sign)
b : PRN
PM1
= PMT + BAL
PM1–1
× i
c : BAL
PM2
= BAL
PM2–1
+ PRN
PM2
d :
Σ
PRN = PRN
PM1
+ PRN
PM1+1
+ … + PRN
PM2
e :
Σ
INT = INT
PM1
+ INT
PM1+1
+ … + INT
PM2
PM2
PM1
PM2
PM1
I%' =
I%
(1+ ) –1
[C / Y ]
[P / Y ]
100 × [C / Y ]
{ }
× 100
I%' =
I%
(1+ ) –1
[C / Y ]
[P / Y ]
100 × [C / Y ]
{ }
× 100
i = I%'÷100i = I%'÷100
7-5-2
Afschrijving van een lening
20070201
7-5-3
Afschrijving van een lening
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsmenu’s om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { BAL } … {kapitaalsaldo na de afbetaling PM2}
• { INT} … {interestdeel van de afbetaling PM1}
• { PRN} … {kapitaaldeel van de afbetaling PM1}
• { Σ INT} … {totaal betaalde interest voor de afbetalingsperiode PM1 tot PM2}
• { Σ PRN} … {totaal betaald kapitaal voor de afbetalingsperiode PM1 tot PM2}
• { CMPD} … {scherm met de samengestelde interest}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
• { CMPD} … {scherm met de samengestelde interest}
• { GRPH} … {grafi ek tekenen}
Druk na het tekenen van een grafi ek op !1(TRCE) om de functie Trace in te schakelen
en de resultaten op de grafi ek af te lezen.
Wanneer u de eerste keer drukt op !1(TRCE), verschijnen
INT en PRN als n = 1.
Iedere keer dat u drukt op e verschijnen INT en PRN als n = 2, n = 3, enzovoort.
Als u drukt op J, keert u terug naar het invoerscherm voor parameters.
20070201
7-6 Omzetting van nominale rentevoet naar
reële rentevoet
In dit deel wordt uitgelegd hoe u de nominale rentevoet omzet in de reële rentevoet.
u Formule
APR
: nominale rentevoet (%)
EFF : reële rentevoet (%)
n : aantal
kapitalisatiemomenten
Druk als het scherm Financial 1 opgeroepen is op 5(CNVT) om het scherm voor de
omzetting van rentevoeten te openen.
5(CNVT)
n .................................. aantal kapitalisatiemomenten
I %................................. jaarlijkse rentevoet
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsmenu’s om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { 'EFF} … {omzetting van nominale rentevoet naar reële rentevoet}
• { 'APR} … {omzetting van reële rentevoet naar nominale rentevoet}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
E
FF =
n
APR/100
1+
–1 × 100
n
E
FF =
n
APR/100
1+
–1 × 100
n
A
PR =
100
EFF
1+
–1 × n ×100
1
n
A
PR =
100
EFF
1+
–1 × n ×100
1
n
7-6-1
Omzetting van nominale rentevoet naar reële rentevoet
20070201
7-7 Berekening van kosten, verkoopprijs en
winstmarge
De kosten, de verkoopprijs of de winstmarge kunnen berekend worden als de twee andere
waarden gekend zijn.
u Formule
CST
: kosten
SEL : verkoopprijs
MRG : winstmarge
Druk als het scherm Financial 2 opgeroepen is op 1(COST) om het scherm op te roepen
dat dient voor de berekening van kosten, verkoopprijs en winstmarge.
6(g)1(COST)
Cst ................................ kosten
Sel ................................ verkoopprijs
Mrg ............................... winstmarge
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsmenu’s om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { COST} … {berekening van kosten}
• { SEL} … {berekening van verkoopprijs}
• { MRG} … {berekening van winstmarge}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
CST = SEL
100
MRG
1–
SEL =
100
MRG
1–
CST
M
RG(%) =
SEL
CST
1–
× 100
CST = SEL
100
MRG
1–
SEL =
100
MRG
1–
CST
M
RG(%) =
SEL
CST
1–
× 100
7-7-1
Berekening van kosten, verkoopprijs en winstmarge
20070201
7-8 Dag- en datumberekeningen
U kunt het aantal dagen berekenen tussen twee gegevens datums, of bepalen wat de datum
zal zijn als u bij een bepaalde datum een aantal dagen optelt of aftrekt.
Druk als het scherm Financial 2 opgeroepen is op 2(DAYS) om het scherm op te roepen
dat dient voor de dag-/datumberekening.
6(g)2(DAYS)
d1 ................................. eerste datum
d2 ................................. tweede datum
D .................................. aantal dagen
Klik eerst d1 of d2 aan om een datum in te voeren. Als u op een cijfertoets drukt om de
maand in te voeren, verschijnt een invoerscherm zoals hieronder afgebeeld.
7-8-1
Dag- en datumberekeningen
# Via het confi guratiescherm kunt u voor
nanciële berekeningen kiezen tussen 365
of 360 dagen in een jaar. Dag-/datum-
berekeningen kunnen worden uitgevoerd met
de huidige instelling van het aantal dagen in
een jaar, maar de volgende berekeningen
kunnen niet worden uitgevoerd wanneer de
instelling wordt gemaakt voor een jaar met
360 dagen. Probeert u dat toch dan zal dit een
foutlezing veroorzaken.
(Datum) + (aantal dagen)
(Datum) – (aantal dagen)
# Het toestel kan datums berekenen van 1
januari 1901 tot 31 december 2099.
20070201
Voer de maand, de dag en het jaar in en druk na elke invoer op w.
Gebruik na het instellen van de parameters een van de volgende functietoetsmenu’s om de
overeenkomstige berekening uit te voeren.
• { PRD} … {berekent het aantal dagen tussen d1 en d2 (d2 – d1)}
• { d1+D} … {berekent d1 plus een aantal dagen (d1 + D)}
• { d1–D} … {berekent d1 min een aantal dagen (d1 – D)}
Wanneer de parameters niet juist zijn ingesteld, verschijnt een foutmelding (Ma ERROR).
Gebruik de volgende functietoetsmenu’s om heen en weer te gaan tussen de
resultaatschermen.
• { REPT} … {invoerscherm van parameters}
Datumberekeningen als het jaar op 360 dagen is ingesteld
Hieronder wordt uitgelegd hoe de berekeningen worden verwerkt wanneer de modus DATE
in het confi guratiescherm is ingesteld op 360.
• Als d1 de 31ste dag van een maand is, wordt d1 verwerkt als de 30ste dag van de maand
in kwestie.
• Is d2 de 31ste dag van een maand, dan wordt d2 verwerkt als eerste dag van de volgende
maand, tenzij d1 de 30ste dag is.
7-8-2
Dag- en datumberekeningen
20070201
Programmeren
8-1 Basishandelingen voor het programmeren
8-2 Functietoetsen in de modus PRGM
8-3 De programma-inhoud wijzigen
8-4 Bestandsbeheer
8-5 Overzicht van de commando’s
8-6 Nog enkele mogelijkheden van de
rekenmachine bij het programmeren
8-7 Lijst met commando’s in de modus PRGM
8-8 Programmablad
Dit toestel heeft een geheugen van ca. 64 Kbytes.
U kunt controleren hoeveel geheugenruimte er gebruikt en nog vrij is door
de modus MEMORY te kiezen in het hoofdmenu en daarna te drukken op
1(MAIN). Meer informatie vindt u onder “12-7 De modus MEMORY ”.
8
Hoofdstuk
20070201
8-1 Basishandelingen voor het programmeren
Beschrijving
De commando’s en berekeningen worden uitgevoerd in de volgorde die wordt gebruikt bij
manueel ingevoerde meervoudige instructies.
Instelling
1. Kies in het hoofdmenu de modus PRGM. Een lijst met programma’s verschijnt dan op
het scherm.
Aangeklikt bestand
(keuze veranderen met f en c)
De bestanden worden in alfabetische volgorde van
hun naam weergegeven.
Uitvoering
2. Leg een bestandsnaam vast.
3. Voer het programma in.
4. Voer het programma uit.
8-1-1
Basishandelingen voor het programmeren
# Is geen enkel programma opgeslagen in
het geheugen, dan komt op het scherm “No
Programs” als u de modus PRGM opent.
Alleen de parameter NEW ( 3) is dan als
optie aangeduid.
# De waarden die u rechts op het scherm naast
de lijst met programma’s ziet, geven het aantal
bytes weer dat elk programma nodig heeft.
# Een bestandsnaam kan acht karakters lang
zijn.
# In een bestandsnaam mag u de volgende
karakters gebruiken:
A tot Z, r,
θ
, spaties, [, ], {, }, ’, ”, ~, 0 tot 9, ., +,
–, ×, ÷
# Om een bestandsnaam op te slaan hebt u 32
geheugenbytes nodig.
# Het invoerscherm voor de bestandsnaam blijft
op het scherm staan als u op w drukt zonder
een bestandsnaam in te voeren.
# Druk op J om het invoerscherm voor de
bestandsnaam te sluiten en terug te keren
naar de lijst met programma’s zonder een
bestandsnaam vast te leggen.
20070201
Voorbeeld Bereken de oppervlakte (cm
2
) en het volume (cm
3
) van drie
regelmatige octaëders met een ribbe van respectievelijk 7, 10,
en 15 cm.
Sla de berekeningsformule op onder de bestandsnaam OCTA.
De formules om de oppervlakte (S) en het volume (V) van een
regelmatige octaëder met een gegeven ribbe (A) te berekenen zijn:
Werkwijze
1 m PRGM
2 3(NEW)OCTAw*
1
3 !J(PRGM)4(?)aav(A)6(g)5(:)*
2
c*!x(')d*av(A)x6(g)5(^)
!x(')c/d*av(A)Md
JJ
4 1(EXE) of w
hw(waarde van A)
S wanneer A = 7
w
V wanneer A = 7
w
wbaw
S wanneer A = 10
w
V wanneer A = 10
w
wbfw
S wanneer A = 15
w*
3
V wanneer A = 15
AA
S = 2'3 A
2
, V = A
3
––––
'2
3
S = 2'3 A
2
, V = A
3
––––
'2
3
8-1-2
Basishandelingen voor het programmeren
*
1
Als u drukt op 3(NEW), verandert cursor
van vorm om de invoer van lettertekens aan te
geven.
*
2
Hieronder wordt uitgelegd hoe u de
oppervlakte en het volume van een
regelmatige octaëder manueel berekent.
Oppervlakte S .... c*!x(')d*
<waarde van A> xw
Volume V ............ !x(')c/d*
<waarde van A> Mdw
*
3
Als u drukt op w terwijl het eindresultaat van
een programma op het scherm staat, wordt de
lijst met programma’s weergegeven.
# U kunt ook een programma in de RUN
MAT
uitvoeren door het volgende in te voeren: Prog
”<bestandsnaam>” w.
# Als u drukt op w terwijl het eindresultaat van
een op die manier uitgevoerd programma op het
scherm staat, wordt het programma opnieuw
uitgevoerd.
# Als het programma met de opgegeven Prog
”<bestandsnaam>” niet gevonden wordt, krijgt u
een foutmelding.
20070201
8-2 Functietoetsen in de modus PRGM
• { NEW} ... {nieuw programma}
u Een bestandsnaam vastleggen
• { RUN }/{BASE } ... openen van een programma {met gewoon rekenwerk}/{met rekenwerk
in een bepaald talstelsel}
• { Q} ... {invoeren van een wachtwoord}
• { SYBL} ... {invoeren van symbolen}
u Een programma invoeren —— 1(RUN) … standaardinstelling
• { TOP }/{BTM} ... {begin}/{einde} van een programma
• { SRC} ... {zoeken}
• { MENU} ... {modusmenu}
• { STAT }/{MAT }/{LIST}/{GRPH}/{DYNA }/{TABL }/{RECR}
... menu {statistieken}/{matrices}/{lijsten}/{grafi eken}/{dynamische grafi eken}/
{tabellen}/{rijen en reeksen}
• { Aa} ... {hoofdletters en kleine letters aan/uit}
• { CHAR} ... {scherm voor het kiezen van diverse wiskundige symbolen, speciale
symbolen en accenttekens}
Als u drukt op !J(PRGM), verschijnt het volgende menu PRGM (PROGRAM).
• { COM} ... {menu met de programmeercommando’s}
• { CTL} ... {menu met de controlecommando’s}
• { JUMP} ... {menu met de sprongcommando’s}
• { ?}/{^} ... {invoercommando}/{uitvoercommando}
• { CLR}/{DISP} ... menu met commando’s {wissen}/{weergeven}
• { REL} ... {menu met de relationele operatoren bij voorwaardelijke sprongen}
• { I/O} ... {menu met de invoer-/uitvoer-/transfercommando’s}
• { :} ... {scheidingsteken voor uitdrukkingen en commando’s}
Meer informatie over deze commando’s vindt u onder “8-5 Overzicht van de commando’s”.
Als u drukt op !m(SET UP), verschijnt het onderstaande menu met de
moduscommando’s.
• { ANGL}/{COOR}/{
GRID}/{AXES}/{LABL}/{DISP}/{S/L}/{DRAW }/{DERV }/{BACK }/
{FUNC}/{SIML}/{S-WIN}/{LIST}/{LOCS}/{T-VAR }/{Σ DSP}/{RESID}/{CPLX}/{FRAC }/
{YSPD}
Meer informatie over deze commando’s vindt u op pagina 1-8-1 onder “Bewerken van een
confi guratiescherm met behulp van de functietoetsen”.
8-2-1
Functietoetsen in de modus PRGM
20070201
u Een programma invoeren —— 2(BASE)
*
1
• { TOP }/{BTM}/{SRC}
• { MENU}
• { d~o} ... om een {tientallig}/{zestientallig}/{tweetallig}/{achttallig} getal in te voeren
• { LOG} ... {logische operatoren}
• { DISP} ... het weergegeven getal omzetten in {tientallig}/{zestientallig}/{tweetallig}/
{achttallig} talstelsel
• { Aa}/{CHAR}
Als u drukt op !J(PRGM), verschijnt het volgende menu PRGM (PROGRAM).
• { Prog } ... {programma oproepen}
• { JUMP}/{?}/{^}
• { REL} ... {menu met logische operatoren}
• { :} ... {scheidingsteken voor uitdrukkingen en commando’s}
Als u drukt op !m(SET UP), verschijnt het onderstaande menu met de
moduscommando’s.
• { Dec}/{Hex }/{Bin}/{Oct}
• { EXE}/{EDIT}
... programma {uitvoeren}/{wijzigen}
• { NEW} ... {nieuw programma}
• { DEL}/{DEL
A}
... {specifi ek programma}/{alle programma’s} wissen
• { SRC}/{REN}
... bestandsnaam {zoeken}/{wijzigen}
8-2-2
Functietoetsen in de modus PRGM
*
1
De programma’s die u invoert na het drukken
op 2(BASE), worden aangeduid door
B
rechts van de bestandsnaam.
20070201
8-3-1
De programma-inhoud wijzigen
8-3 De programma-inhoud wijzigen
k Debuggen van een programma
Een fout in een programma waardoor het niet normaal loopt, wordt een “bug” genoemd, en
het wegwerken van dit fout wordt “debuggen” genoemd. Er zit een bug in uw programma als:
Foutmeldingen verschijnen terwijl het programma loopt
De resultaten niet zijn wat u verwacht
u Debuggen na een foutmelding
Een foutmelding zoals bijvoorbeeld hieronder verschijnt als zich een probleem voordoet
terwijl het programma loopt.
Als deze boodschap verschijnt, drukt u op J om de cursor naar de plaats te laten springen
waar het probleem zit. De cursor knippert op de plaats waar het probleem zich bevindt. Kijk
in de “Lijst met mogelijke foutmeldingen” (pagina
α
-1-1) om te weten te komen wat u moet
doen om de fout weg te werken.
Drukken op J helpt u niet de fout te vinden als de toegangscode dit niet toelaat.
U krijgt dan alleen het scherm met de lijst van programma’s te zien.
u Debuggen als de resultaten niet zijn wat u verwacht
Als het resultaat van een programma niet klopt met wat u verwacht, controleer dan de
opbouw van het programma en wijzig deze waar nodig.
1(TOP) ...... De cursor springt naar het begin
van de invoer
2(BTM)...... De cursor springt naar het einde
van de invoer
20070201
k Een nieuw programma maken vertrekkend van een bestaand
programma
Soms kunt u een nieuw programma invoeren vertrekkend van een bestaand programma
in het geheugen. Hiervoor roept u gewoon het bestaande programma op, maakt u de
gewenste wijzigingen en voert u het programma opnieuw uit.
Voorbeeld Vertrek van het programma OCTA (pagina 8-1-2) om een programma
aan te maken dat de oppervlakte (cm
2
) en het volume (cm
3
) van een
regelmatige tetraëder berekent als de lengte van een ribbe 7, 10,
en 15 cm is.
Geef aan dit programma de bestandsnaam TETRA.
De formules om de oppervlakte (S) en het volume (V) van een
regelmatige tetraëder met een gegeven ribbe (A) te berekenen zijn:
Gebruik de volgende toetsen om het programma in te voeren.
Lengte van ribbe A ....... !J(PRGM)4(?)aav(A)6(g)5(:)
Oppervlakte S .............. !x(')d*av(A)x6(g)5(^)
Volume V ...................... !x(')c/bc*av(A)Md
Vergelijk dit programma met dat voor de berekening van de oppervlakte en het volume van
een regelmatige octaëder.
Lengte van ribbe A ....... !J(PRGM)4(?)aav(A)6(g)5(:)
Oppervlakte S .............. c*!x(')d*av(A)x6(g)5(^)
Volume V ...................... !x(')c/d*av(A)Md
Het is dus mogelijk om het programma TETRA te maken door in het programma OCTA het
volgende te veranderen:
• Wis c* (onderstreept met een golvend lijntje)
• Vervang d door bc (onderstreept met een recht lijntje)
AA
S = '3 A
2
, V = A
3
––––
'2
12
S = '3 A
2
, V = A
3
––––
'2
12
8-3-2
De programma-inhoud wijzigen
20070201
8-3-3
De programma-inhoud wijzigen
Wijzig nu OCTA om het programma TETRA te maken.
1. Verander eerst de naam.
6(g)2(REN)ATETRAw
2. Verander dan de inhoud.
2(EDIT)
eeeeeeDD
cDbc
J
3. Test het programma eens uit.
1(EXE) of w
hw(waarde van A)
w
w
wbaw
w
w
wbfw
w
20070201
8-3-4
De programma-inhoud wijzigen
k Gegevens binnenin een programma opzoeken
Voorbeeld Zoek de letter “A” in het programma OCTA
1. Roep het programma op.
2. Druk op 3 (SRC) en voer het gegeven in dat u zoekt.
3(SRC)
av(A)
3. Druk op w om het zoeken te starten. De cursor zoekt de programmatekst af en stopt
als hij het gezochte de eerste keer tegenkomt.*
1
4. Druk op w of 1 (SRC) om naar de volgende plaats van het gezochte te gaan.*
2
*
1
Als het gezochte niet in het programma
worden gevonden, verschijnt de melding “Not
Found”.
*
2
Als er geen andere voorbeelden van
de gegevens worden gevonden die u
specifi ceerde, wordt de zoekactie beëindigd.
# Wat u niet kunt opzoeken op deze manier zijn
de tekens ( _) (nieuwe regel) en ( ^) (pauze).
# Als de programma-inhoud op het scherm
staat, kunt u de cursor met de cursortoetsen
in het programma verplaatsen en een nieuwe
zoekactie uitvoeren. Denk er wel aan dat het
zoeken steeds gebeurt vanaf de plaats waar de
cursor zich bevindt wanneer u drukt op w.
# Als u het gezochte gevonden is, kunt u de
zoekactie beëindigen door een karakter in te
voeren of door de cursor met de cursortoetsen
te verplaatsen, waardoor de zoekaanduiding
verdwijnt.
# Als u zich vergist bij het invoeren van het
gezochte, drukt u gewoon op A Dan wordt het
reeds ingevoerde gewist zodat u opnieuw kunt
zoeken.
20070201
8-4-1
Bestandsbeheer
8-4 Bestandsbeheer
k Een bestand zoeken
u Een bestand met gegeven beginletters vinden
Voorbeeld Zoek met behulp van de beginletters het programmabestand OCTA
1. Als de lijst met programma’s op het scherm staat, drukt u op 6(g)1(SRC) en voert
u de beginletters in van het bestand dat u zoekt.
6(g)1(SRC)
OCT
2. Druk op w om het zoeken naar de bestandsnamen te starten.
Alle bestandsnamen die beginnen met de opgegeven beginletters verschijnen op het
scherm.
# Wordt geen bestandsnaam gevonden die
begint met de opgegeven initialen, dan
verschijnt de melding “Not Found”. Druk in dat
geval op J om de foutmelding te wissen.
20070201
8-4-2
Bestandsbeheer
k Een bestandsnaam bewerken
Voorbeeld Verander de bestandsnaam van TRIANGLE in ANGLE
1. Wanneer de lijst met programma’s op het scherm staat, gebruikt u f en c om het
bestand aan te klikken waarvan u de naam wilt wijzigen. Is dit gebeurd, dan drukt u op
6(g)2(REN).
2. Breng de gewenste veranderingen aan.
DDD
3. Druk op w om de nieuwe naam te registreren en terug te keren naar de lijst met
programma’s.
De programma’s in de lijst worden opnieuw gesorteerd rekening houdend met de gewijzigde
bestandsnaam.
k Een programma wissen
u Eén bepaald programma wissen
1. Wanneer de lijst met programma’s op het scherm staat, doorloopt u deze met f en
c, en klikt u het bestand aan dat u wilt wissen.
2. Druk op 4(DEL).
3. Druk op 1(Yes) om het aangeklikte programma te wissen, of op 6(No) als u toch
maar niet wilt wissen.
# Wanneer de nieuwe naam al als
programmanaam geregistreerd is, dan
verschijnt de melding “Already Exists”. Hierop
kunt u op twee manieren reageren:
- Druk op J. U krijgt dan de mogelijkheid om
de zojuist ingevoerde naam aan te passen.
- Druk op A U krijgt dan de mogelijkheid om
opnieuw een naam in te voeren.
20070201
8-4-3
Bestandsbeheer
u Alle programma’s tegelijk wissen
1. Wanneer de lijst met programma’s op het scherm staat, drukt u op 5(DEL
A).
2. Druk op 1(Yes) om alle programma’s in de lijst te wissen, of op 6(No) als u toch
maar niet wilt wissen.
Alle programmabestanden ineens wissen kan ook door de modus MEMORY te kiezen
vanuit het hoofdmenu en te drukken op 1(MAIN) om het scherm met geheugeninformatie
op te roepen.
Meer informatie vindt u onder “12-7 De modus MEMORY ”.
k Een wachtwoord registreren
Als u een programma maakt, kunt u dit beveiligen met een (geheim) wachtwoord zodat het
niet door om het even wie kan worden opgeroepen.
Deze programma’s kunnen uiteraard niet meer gebruikt worden als u het wachtwoord
vergeet.
Voorbeeld Open een programmabestand onder de naam AREA en beveilig dit met
het wachtwoord CASIO
1. Als de lijst met bestandsnamen op het scherm staat, moet u drukken op 3(NEW) om
de naam van het nieuwe programmabestand te kunnen invoeren.
3(NEW)
AREA
2. Druk op 5(Q) en voer het wachtwoord in.
5(Q)
CASIO
# Het registreren van een wachtwoord gebeurt
op dezelfde manier als het registreren van een
bestandsnaam.
20070201
8-4-4
Bestandsbeheer
3. Druk op w om de bestandsnaam én het wachtwoord te registreren. Nu kunt u het
eigenlijke programma invoeren.
4. Zodra het volledige programma is ingevoerd, drukt u op !J(QUIT) om het
programmabestand op te slaan en terug te keren naar de lijst met bestandsnamen. De
met een wachtwoord beveiligde bestanden worden in deze lijst gekenmerkt door een
asterisk rechts van de bestandsnaam.
k Een met een wachtwoord beveiligd programma oproepen
Voorbeeld Roep het met het wachtwoord CASIO beveiligde programmabestand
AREA op
1. Wanneer de lijst met bestandsnamen op het scherm staat, doorloopt u deze met f
en c, en klikt u het bestand aan dat u wilt oproepen.
2. Druk op 2(EDIT).
3. Voer het wachtwoord in en druk op w om het programmabestand op te roepen.
# Als u bij het opslaan van het nieuwe
programma op w drukt zonder een
wachtwoord in te voeren, wordt enkel
het bestand opgeslagen (dus zonder het
wachtwoord). Door op w te drukken zonder
een wachtwoord in te voeren, wordt enkel de
bestandsnaam geregistreerd (dus zonder het
wachtwoord).
# Als u een onjuist wachtwoord invoert wanneer u
een met een wachtwoord beveiligd programma
oproept, verschijnt de foutmelding “Mismatch”.
Druk op J. U krijgt dan de mogelijkheid om
het wachtwoord opnieuw in te voeren.
20070201
8-5-1
Overzicht van de commando’s
8-5 Overzicht van de commando’s
k Overzicht van de commando’s
Break ...............................................................................................................8-5-6
ClrGraph ....................................................................................................... 8-5-12
ClrList ............................................................................................................8-5-12
ClrMat ............................................................................................................8-5-12
ClrText ...........................................................................................................8-5-12
DispF-Tbl, DispR-Tbl .....................................................................................8-5-13
Do~LpWhile .....................................................................................................8-5-5
DrawDyna ..................................................................................................... 8-5-13
DrawFTG-Con, DrawFTG-Plt ........................................................................8-5-13
DrawGraph .................................................................................................... 8-5-13
DrawR-Con, DrawR-Plt .................................................................................8-5-13
DrawR Σ -Con, DrawR Σ -Plt .............................................................................8-5-14
DrawStat ........................................................................................................8-5-14
DrawWeb ...................................................................................................... 8-5-14
Dsz ..................................................................................................................8-5-9
For~To~(Step~)Next ........................................................................................8-5-4
Getkey ........................................................................................................... 8-5-15
Goto~Lbl ....................................................................................................... 8-5-10
If~Then~(Else~)IfEnd ......................................................................................8-5-4
Isz ..................................................................................................................8-5-11
Locate ............................................................................................................ 8-5-16
OpenComport38k/CloseComport38k ........................................................... 8-5-17
Prog ................................................................................................................ 8-5-7
RclCapt ......................................................................................................... 8-5-18
Receive ( / Send ( ..........................................................................................8-5-17
Receive38k/Send38k ................................................................................... 8-5-17
Return .............................................................................................................. 8-5-8
Stop ................................................................................................................ 8-5-8
While~WhileEnd ..............................................................................................8-5-6
? (Invoercommando) ........................................................................................8-5-2
^ (Uitvoercommando) .....................................................................................8-5-3
: (Commando voor meervoudige instructies) ...................................................8-5-3
_ (Nieuwe regel-commando) ........................................................................8-5-3
(Scheidingsteken voor commentaartekst) .....................................................8-5-3
S (Voorwaardelijke instructie-commando) ...................................................8-5-11
=, , >, <, , (Relationele operatoren) ....................................................... 8-5-18
20070201
8-5-2
Overzicht van de commando’s
In deze paragraaf worden bij de beschrijving van de commando’s de volgende afspraken
gebruikt.
Tekst in vette karakters ..... De commando’s en andere parameters die altijd
moeten worden ingevoerd, zijn vet afgedrukt.
{Accolades} ........................ Accolades worden gebruikt om een aantal parameters
aan te duiden waarvan er één moet genomen worden
als commando. Deze accolades moet u bij het
invoeren van het commando weglaten.
[Rechte haken] .................. Rechte haken worden gebruikt om parameters aan te
duiden die afhangen van een voorwaarde. Ook rechte
haken moet u bij het invoeren van het commando
weglaten.
Numerieke uitdrukkingen ... Numerieke uitdrukkingen (zoals 10, 10 + 20, A) stellen
constanten, berekeningen, numerieke waarden van
variabelen, … voor.
Letterkarakters ................... Letterkarakters om tekenreeksen (strings) zoals AB in
te voeren.
k Basiscommando’s
? (Invoercommando)
Functie: Vraagt om een waarde toe te kennen aan een variabele terwijl het programma
loopt.
Syntax: ? <naam van de variabele>, ”<prompt>” ? <naam van de variabele>
Voorbeeld: ? A
Beschrijving:
Dit commando stopt tijdelijk het programmaverloop en vraagt om aan een variabele een
waarde toe te kennen. De uitvoering van dit commando laat “?” op het scherm verschijnen
en er wordt gewacht op de invoer van die waarde. Als een prompt is opgegeven, verschijnt
“<prompt>?” zodat u de gevraagde gegevens kunt invoeren. Voor een prompt kan een tekst
van 255 bytes worden gebruikt.
Het antwoord op dit commando moet een constante waarde zijn, eventueel in de vorm van
een berekening. Het mag echter geen meervoudige instructie zijn.
U kunt een naam van een lijst, matrix, functietoetsgeheugen (fn), grafi ek (Yn), etc. als
naam van de variabele opgegeven.
20070201
8-5-3
Overzicht van de commando’s
^ ( Uitvoercommando)
Functie: Last een pauze in en geeft een tussenresultaat.
Beschrijving:
Dit commando onderbreekt tijdelijk het programmaverloop en geeft het resultaat weer dat
juist vóór dit commando bereikt werkt. Dit resultaat kan een tekst of een getal zijn.
Dit commando wordt gebruikt op plaatsen waar bij manuele berekeningen normaliter op
w wordt gedrukt.
: ( Commando voor meervoudige instructies)
Functie: Koppelt twee instructies aan elkaar opdat ze in volgorde en zonder onderbreking
na elkaar zouden worden uitgevoerd.
Beschrijving:
Anders dan bij het uitvoercommando ( ^), worden de door dit commando
aaneengekoppelde instructies zonder onderbreking uitgevoerd.
Dit commando wordt niet alleen gebruikt om twee berekeningsinstructies, maar ook om
twee commando’s na elkaar uit te voeren.
Er kan ook een nieuwe regel-commando _ in plaats van een meervoudige instructie-
commando gebruikt worden.
_ ( Nieuwe regel-commando)
Functie: Koppelt twee instructies aan elkaar opdat ze in volgorde en zonder onderbreking
na elkaar zouden worden uitgevoerd, maar schrijft de tweede instructie wel op een nieuwe
regel.
Beschrijving:
Dit commando geeft hetzelfde resultaat als het commando voor meervoudige instructies.
Met het nieuwe regel-commando kunt u een lege regel in een programma invoegen.
Het gebruik van dit commando, in plaats van een meervoudige instructie-commando,
vergemakkelijkt het lezen van een programma.
’ ( Scheidingsteken voor commentaartekst)
Functie: Duidt commentaartekst aan die in een programma wordt ingevoegd.
Beschrijving: Alles wat volgt op de apostrof wordt als niet-uitvoerbare commentaartekst
beschouwd.
20070201
k Keuze- en herhalingscommando’s (COM)
If~Then~(Else~)IfEnd
Functie: De Then-instructie wordt alleen uitgevoerd wanneer de If-voorwaarde waar is
(niet gelijk aan nul). De Else-instructie wordt uitgevoerd wanneer de If-voorwaarde onwaar is
(0). De IfEnd-instructie wordt altijd uitgevoerd na de Then- of de Else-instructie.
Syntax:
If <voorwaarde>
_
:
^
Then <instructie>
_
:
^
<instructie>
numerieke uitdrukking
_
:
^
Else <instructie>
_
:
^
<instructie>
_
:
^
IfEnd
Parameters: voorwaarde, numerieke uitdrukking
Beschrijving:
(1) If ~ Then ~ IfEnd
• Als de If-voorwaarde waar is, wordt de Then-instructie uitgevoerd en daarna de instructie
die volgt op IfEnd.
• Is de If-voorwaarde onwaar, dan wordt de instructie na IfEnd uitgevoerd.
(2) If ~ Then ~ Else ~ IfEnd
• Als de If-voorwaarde waar is, wordt de Then-instructie uitgevoerd en daarna de instructie
na IfEnd.
• Als de voorwaarde onwaar is, wordt de Else-instructie uitgevoerd en daarna de instructie
na IfEnd.
For~To~(Step~)Next
Functie: Dit commando herhaalt een aantal keer alle instructies die zich tussen For en Next
bevinden. Als de herhaling begint, heeft de referentievariabele een startwaarde. Bij iedere
herhalingsbeurt stijgt de waarde van deze variabele met één. De herhaling stopt als de
referentievariabele de eindwaarde bereikt.
Syntax:
For <startwaarde> <naam van de referentievariabele> To <eindwaarde>
Step <stapwaarde>
_
:
^
Next
Parameters:
• naam van de referentievariabele: A tot Z
• startwaarde: getal of een uitdrukking die een getal als resultaat heeft zoals sin x, A,
etc.
• eindwaarde: getal of een uitdrukking die een getal als resultaat heeft zoals sin x, A,
etc.
• stapwaarde: numeriek getal (standaardinstelling: 1)
8-5-4
Overzicht van de commando’s
20070201
8-5-5
Overzicht van de commando’s
Beschrijving:
De stapwaarde is standaard ingesteld op 1.
Als de startwaarde kleiner is dan de eindwaarde en u geeft een positieve stapwaarde
op, dan wordt de referentievariabele voor elke uitgevoerde instructie verhoogd. Als de
startwaarde groter is dan de eindwaarde en u geeft een negatieve stapwaarde op, dan
wordt de referentievariabele voor elke uitgevoerde instructie verlaagd.
Do~LpWhile
Functie: Dit commando herhaalt zolang de voorwaarde waar is alle instructies die zich
tussen Do en LpWhile bevinden.
Syntax:
Do
_
:
^
<instructie>
_
:
^
LpWhile < voorwaarde >
numerieke uitdrukking
Parameters: numerieke uitdrukking
Beschrijving:
Dit commando herhaalt alle instructies ingesloten in de lus, zolang de voorwaarde waar is.
Wordt de voorwaarde vals (0), dan gaat het programma verder met de eerste instructie na
LpWhile.
De voorwaarde staat hier achter de LpWhile-instructie. Dit is de reden waarom ze pas
getest wordt na elke herhalingscyclus en daarom wordt de herhalingscyclus minstens één
keer doorlopen.
20070201
8-5-6
Overzicht van de commando’s
While~WhileEnd
Functie: Dit commando herhaalt een aantal keer alle instructies die zich tussen While en
WhileEnd bevinden, zolang de voorwaarde waar is.
Syntax:
While < voorwaarde >
_
:
^
<instructie>
_
:
^
WhileEnd
numerieke uitdrukking
Parameters: numerieke uitdrukking
Beschrijving:
Dit commando herhaalt alle instructies ingesloten in de lus, zolang de voorwaarde waar is.
Als de voorwaarde vals wordt (0), dan gaat het programma verder vanaf de instructie na
WhileEnd.
De voorwaarde staat hier achter de While-instructie. Dit betekent dat ze getest wordt vóór
elke herhalingscyclus. De hele herhalingscyclus wordt overgeslagen als de voorwaarde in
het begin al vals is.
k Controlecommando’s (CTL)
Break
Functie: Dit commando onderbreekt het programma, terwijl het bezig is met het doorlopen
van een lus, en gaat verder met het eerste commando na de lus.
Syntax: Break
Beschrijving:
Door dit commando wordt een sprong gemaakt uit een lus naar het eerstvolgende
commando na de lus.
Dit commando kan dienen om de instructies For, Do, en While af te breken.
20070201
8-5-7
Overzicht van de commando’s
Prog
Functie: Dit commando start een subprogramma in een programma. In de modus RUN
MAT is dat een nieuw programma.
Syntax: Prog ”naam van het programma”
Voorbeeld: Prog ”ABC”
Beschrijving:
Ook als dit commando binnen een lus staat, wordt de lus onmiddellijk onderbroken en het
subprogramma gestart.
Dit commando kan zo dikwijls als nodig binnen een hoofdprogramma gebruikt worden om
subprogramma’s op te roepen waarin specifi eke problemen berekend worden.
Een hoofdprogramma kan op verschillende plaatsen eenzelfde subprogramma
aanspreken.
Verschillende hoofdprogramma’s kunnen eenzelfde subprogramma aanspreken.
Hoofdprogramma Subprogramma’s
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4
Een opgeroepen subprogramma wordt uitgevoerd vanaf het begin. Als het subprogramma
is uitgevoerd, worden verder gegaan met de eerste instructie volgend op het commando
Prog.
Een commando Goto~Lbl binnenin een subprogramma beperkt zich tot dat subprogramma
en heeft geen invloed op dit hoofdprogramma. U kunt hiermee niet springen naar een
parameter buiten het subprogramma.
Als de naam na het commando Prog geen bestaande bestandsnaam is, dan ontstaat er
een fout.
In de modus RUN
MAT zal de invoer van het commando Prog, gevolgd door het drukken
op w ervoor zorgen dat het genoemde programma start.
D
CEIJ
Prog ”E” Prog ”I” Prog ”J”
A
Prog ”D”
Prog ”C”
D
CEIJ
Prog ”E” Prog ”I” Prog ”J”
A
Prog ”D”
Prog ”C”
20070201
8-5-8
Overzicht van de commando’s
Return
Functie: Dit commando veroorzaakt de terugkeer van een subprogramma naar het
hoofdprogramma.
Syntax: Return
Beschrijving:
Het commando Return binnen een hoofdprogramma stopt de uitvoering van dit programma.
Het commando Return binnen een subprogramma stopt de uitvoering van dit programma,
zodat u terugkeert naar het programma van waaruit naar het subprogramma is gesprongen.
Stop
Functie: Dit commando beëindigt de uitvoering van een programma.
Syntax: Stop
Beschrijving:
Dit commando beëindigt de uitvoering van een programma.
Dit commando binnen een lus beëindigt nog altijd de uitvoering van het programma zonder
dat een fout wordt veroorzaakt.
20070201
8-5-9
Overzicht van de commando’s
k Sprongcommando’s (JUMP)
Dsz
Functie: Dit commando is een sprong met een teller die de waarde van de
referentievariabele vermindert met één. Als deze waarde nul is, wordt er een instructie
verder gesprongen.
Syntax:
Waarde variabele 0
Dsz <naam variabele> : <instructie>
_
:
^
<instructie>
Waarde variabele = 0
Parameters: naam variabele: A tot Z, r,
θ
[Voorbeeld] Dsz B: de waarde van B vermindert met 1.
Beschrijving:
Dit commando vermindert de waarde van een referentievariabele met één, en vergelijkt
die nieuwe waarde dan met 0. Is de nieuwe waarde niet 0, dan wordt de eerstvolgende
instructie uitgevoerd. Is ze wel 0, dan wordt een sprong gemaakt over de instructie naar
de instructie die volgt na het eerstvolgende commando voor meervoudige instructies (:), of
pauzecommando ( ^), of nieuwe regel-commando ( _).
20070201
8-5-10
Overzicht van de commando’s
Goto~Lbl
Functie: Dit commando veroorzaakt een onvoorwaardelijke sprong naar een welbepaalde
plaats.
Syntax: Goto <getal of variabele> ~ Lbl <getal of variabele>
Parameters: getal: (van 0 tot 9), variabele (van A tot Z,
r,
θ
)
Beschrijving:
Dit commando bestaat uit twee delen: Goto n ( n is een getal of variabele, zoals hierboven
beschreven) en Lbl n ( n is de waarde gedefi nieerd door Goto n). Dit commando doet
de uitvoering van het programma springen naar de Lbl-instructie waarvan de waarde n
overeenstemt met die welke in de Goto-instructie wordt aangegeven.
Dit commando kan gebruikt worden om terug te gaan naar het begin van, of naar een
andere willekeurige plaats in het programma.
Dit commando kan gecombineerd worden met sprongen met een voorwaarde of met een
teller.
Is er geen Lbl-instructie waarvan de waarde overeenstemt met die aangegeven door Goto,
dan ontstaat een fout.
20070201
Isz
Functie: Dit commando is een sprong met een teller die de waarde van een
referentievariabele vermindert met één. Als deze waarde nul is, wordt er een instructie
verder gesprongen.
Syntax:
Waarde variabele 0
Isz <naam variabele>: <instructie>
_
:
^
<instructie>
Waarde variabele = 0
Parameters: naam variabele: A tot Z, r,
θ
[Voorbeeld] Isz A: de waarde van A vermeerdert met 1.
Beschrijving:
Dit commando vermeerdert de waarde van een referentievariabele met één, en vergelijkt
die nieuwe waarde dan met 0. Is de nieuwe waarde niet 0, dan wordt de eerstvolgende
instructie uitgevoerd. Is ze wel 0, dan wordt een sprong gemaakt over die instructie naar
de instructie die volgt na het eerstvolgende commando voor meervoudige instructies (:), of
pauzecommando ( ^), of nieuwe regel-commando ( _).
(voorwaardelijke instructie-commando)
Functie: Deze code wordt gebruikt om de voorwaarden vast te leggen van een
voorwaardelijke instructie. De instructie wordt uitgevoerd als de voorwaarde vals is.
Syntax:
Waar
<links> <relationele operator> <rechts> <instructie>
_
:
^
<instructie>
Valse
Parameters:
links/rechts: variabele (A tot Z,
r,
θ
), numerieke constante, berekening met variabelen
(zoals: A × 2)
relationele operator:=, , >, <, , (pagina 8-5-18)
Beschrijving:
Een voorwaardelijke instructie vergelijkt de waarden van twee variabelen of de resultaten
van twee berekeningen, waarna de instructie wel of niet wordt uitgevoerd, naar gelang van
het resultaat van de vergelijking.
Is het resultaat van de vergelijking waar, dan wordt het programma voortgezet met de
instructie die volgt op het commando . Is het resultaat van de vergelijking vals, dan
wordt over deze instructie gesprongen naar de instructie die volgt na het eerstvolgende
commando voor meervoudige instructies (:), pauzecommando ( ^), of nieuwe regel-
commando ( _).
8-5-11
Overzicht van de commando’s
20070201
8-5-12
Overzicht van de commando’s
k Wiscommando’s (CLR)
ClrGraph
Functie: Dit commando wist het grafi sch scherm en herstelt de standaardinstellingen (INIT)
van het weergavevenster.
Syntax: ClrGraph
Beschrijving: Dit commando wist het grafi sch scherm terwijl het programma loopt.
ClrList
Functie: Dit commando wist de gegevens van een lijst.
Syntax: ClrList <naam lijst>
ClrList
Parameters: naam lijst: 1 tot 26, Ans
Beschrijving: Dit commando wist de inhoud van de lijst die is opgegeven door “naam lijst”.
Als niets is opgegeven voor “naam lijst”, worden alle gegevens gewist.
ClrMat
Functie: Dit commando wist de gegevens van een matrix.
Syntax: ClrMat <naam matrix>
ClrMat
Parameters: naam matrix: A tot Z, Ans
Beschrijving: Dit commando wist de inhoud van de matrix die is opgegeven door “naam
matrix”. Als niets is opgegeven voor “naam matrix”, worden alle gegevens gewist.
ClrText
Functie: Dit commando wist tekst van het scherm.
Syntax: ClrText
Beschrijving: Dit commando wist de tekst van het scherm tijdens de uitvoering van het
programma.
20070201
8-5-13
Overzicht van de commando’s
k Weergavecommando’s (DISP)
DispF-Tbl, DispR-Tbl
Geen parameters
Functie: Deze commando’s geven numerieke tabellen weer.
Beschrijving:
Deze commando’s berekenen, volgens voorwaarden die in het programma zijn
gedefi nieerd, numerieke tabellen terwijl het programma loopt.
DispF-Tbl berekent een tabel afgeleid van een voorschrift, terwijl DispR-Tbl een tabel
berekent afgeleid van een rij.
DrawDyna
Geen parameters
Functie: Dit commando tekent een dynamische grafi ek.
Beschrijving: Dit commando tekent een dynamische grafi ek volgens de voorwaarden die in
het programma zijn gedefi nieerd.
DrawFTG-Con, DrawFTG-Plt
Geen parameters
Functie: Deze commando’s tekenen een grafi ek vertrekkend van een voorschrift.
Beschrijving:
Deze commando’s tekenen grafi eken vertrekkend van een voorschrift volgens de
voorwaarden die in het programma zijn gedefi nieerd.
DrawFTG-Con tekent die grafi ek door middel van verbonden punten. DrawFTG-Plt tekent
die grafi ek door middel van discrete punten.
DrawGraph
Geen parameters
Functie: Dit commando tekent een grafi ek.
Beschrijving: Dit commando tekent een grafi ek volgens de voorwaarden die in dit
programma zijn gedefi nieerd.
DrawR-Con, DrawR-Plt
Geen parameters
Functie: Deze commando’s tekenen een grafi ek van een rij met an(bn of cn) als verticale as
en
n als horizontale as.
Beschrijving:
Deze commando’s tekenen een grafi ek van een rij met
an(bn of cn) als verticale as en n als
horizontale as volgens de voorwaarden die in het programma gedefi nieerd zijn.
DrawR-Con tekent die grafi ek door middel van verbonden punten. DrawR-Plt tekent die
grafi ek door middel van discrete punten.
20070201
8-5-14
Overzicht van de commando’s
DrawR Σ -Con, DrawR Σ -Plt
Geen parameters
Functie: Deze commando’s tekenen een sommatiegrafi ek van een rij met Σ an(Σ bn of Σ cn) als
verticale as en
n als horizontale as.
Beschrijving:
Deze commando’s tekenen een sommatiegrafi ek van een rij met Σ an(Σ bn of Σ cn) als
verticale as en n als horizontale as volgens de voorwaarden die in het programma
gedefi nieerd zijn.
• DrawR Σ -Con tekent die grafi ek door middel van verbonden punten. DrawR Σ -Plt tekent die
grafi ek door middel van discrete punten.
DrawStat
Functie: Dit commando tekent een statistische grafi ek.
Syntax: Zie “Statistische berekeningenen grafi eken in een programma” (pagina 8-6-9).
Beschrijving:
Dit commando tekent een statistische grafi ek volgens de voorwaarden die in het programma
zijn gedefi nieerd.
DrawWeb
Functie: Dit commando tekent een web-grafi ek van een rij.
Syntax: DrawWeb <naam van het voorschrift>, <aantal stappen>
Voorbeeld: DrawWeb
an+1 ( bn+1 of cn+1), 5
Beschrijving:
Dit commando tekent een web-grafi ek van een rij.
Wordt het aantal stappen niet opgegeven, dan stelt het toestel dit aantal automatisch in op
30.
20070201
8-5-15
Overzicht van de commando’s
k In-/uitvoercommando’s (I/O)
Getkey
Functie: Dit commando gedraagt zich als een variabele die de waarde aanneemt die
overeenkomt met de code van de laatst geactiveerde toets.
Syntax: Getkey
Beschrijving:
Dit commando gedraagt zich als een variabele die de waarde aanneemt die overeenkomt
met de code van de laatst geactiveerde toets.
Toets Code
1
79
2
69
3
59
4
49
5
39
6
29
!
78
K
68
J
58
m
48
a
77
x
67
M
57
J
47
f
28
c
37
d
38
e
27
v
76
l
66
I
56
s
46
c
36
t
26
$
75
Toets Code
M
65
(
55
)
45
,
35
a
25
D
44
.
61
a
71
b
72
c
62
d
52
e
73
f
63
g
53
h
74
i
64
j
54
-
41
+
42
-
32
*
43
/
33
E
51
w
31
Als vóór dit commando op geen enkele toets werd gedrukt, krijgt de variabele de waarde 0.
Dit commando kan in een lus worden gebruikt.
20070201
8-5-16
Overzicht van de commando’s
Locate
Functie: Dit commando schrijft (een aantal) alfanumerieke karakters op een welbepaalde
plaats op het scherm.
Syntax: Locate <kolomnummer>, <regelnummer>, <waarde>
Locate <kolomnummer>, <regelnummer>, <numerieke uitdrukking>
Locate <kolomnummer>, <regelnummer>, ”<string>”
[Voorbeeld] Locate 1, 1, ”AB” _
Parameters:
• regelnummer: een getal van 1 tot 7
• kolomnummer: een getal van 1 tot 21
• waarde en numerieke uitdrukking
• string: een aantal letterkarakters
Beschrijving:
Dit commando schrijft getallen, de inhoud van een variabele of een tekst op een
welbepaalde plaats op het scherm. Als er een berekening is ingevoerd, wordt het resultaat
van deze berekening weergegeven.
De regel wordt aangeduid door een getal van 1 tot 7, en de kolom door een getal van 1 tot
21.
Voorbeeld: Cls _
Locate 7, 1, ”CASIO FX”
Dit programma schrijft “CASIO FX” in het midden van het scherm.
In sommige gevallen zal eerst het commando ClrText nodig zijn voordat u het
bovenstaande programma laat lopen.
(21, 1)
(21, 7)
(1, 1)
(1, 7)
(21, 1)
(21, 7)
(1, 1)
(1, 7)
20070201
8-5-17
Overzicht van de commando’s
Receive ( / Send (
Functie: Dit commando regelt het ontvangen van gegevens van en het verzenden van
gegevens naar een aangesloten toestel.
Syntax: Receive (<gegevens>) / Send (<gegevens>)
Beschrijving:
Dit commando regelt het ontvangen van gegevens van en het verzenden van gegevens
naar een aangesloten toestel.
De volgende gegevens kunnen met dit commando worden ontvangen (verzonden):
Waarden die aan een variabele zijn toegekend
Matrixgegevens (de volledige matrix, geen aparte getallen uit de matrix)
Lijstgegevens (de volledige matrix, geen aparte getallen uit de lijst)
OpenComport38k/CloseComport38k
Functie: Opent en sluit de 3-pens seriële COM-poort.
Beschrijving: Zie het onderstaande commando Receive38k/Send 38k.
Receive38k/Send38k
Functie: Regelt het verzenden en ontvangen van gegevens met een snelheid van 38 kbps.
Syntax: Send38k <uitdrukking>
<naam variabele>
Receive38k
<naam lijst>
Beschrijving:
Het commando OpenComport38k moet vóór dit commando worden uitgevoerd.
Het commando CloseComport38k moet na dit commando worden uitgevoerd.
Als dit commando wordt uitgevoerd wanneer de verbindingskabel niet is aangesloten,
wordt het programma voortgezet zonder foutmelding.
20070201
8-5-18
Overzicht van de commando’s
k Relationele operatoren met een voorwaardelijke instructie (REL)
=, ,>,<,,
Functie: Relationele operatoren worden samen met een voorwaardelijke instructie-
commando gebruikt.
Syntax:
<links> <relationele operator> <rechts>
Parameters:
links/rechts: variabele (A tot Z,
r,
θ
), numerieke constante, berekening met variabelen (zoals:
A × 2)
relationele operator: =, , >, <, ,
k Andere commando’s
RclCapt
Functie: Geeft de inhoud weer van het intern geheugen dat door het nummer wordt
aangeduid.
Syntax: RclCapt <nummer intern geheugen> .... (nummer intern geheugen: 1 tot 20)
20070201
8-6 Nog enkele mogelijkheden van de
rekenmachine bij het programmeren
k Weergave van tekst
Om een tekst in te lassen in een programma, moet u deze tekst bij het invoeren tussen
aanhalingstekens plaatsen. De tekst zal dan letterlijk weergegeven worden tijdens de
uitvoering van het programma. Op die manier kunt u bij de invoer van gegevens of uitvoer
van resultaten mededelingen op het scherm laten verschijnen.
Programma Weergave
”CASIO” CASIO
? X ?
”X =” ? X X = ?
Als de tekst gevolgd wordt door een berekeningsformule, vergeet dan niet een
pauzecommando ( ^) in te voegen tussen de tekst en de berekening.
Als meer dan 21 karakters zijn ingevoerd, zal de tekst automatisch verder gaan op de
volgende regel. Vult deze tekst het scherm volledig, dan zal dit automatisch opschuiven.
U kunt maximaal 255 geheugenbytes gebruiken voor tekst of commentaar.
k Rij-operaties op een matrix in een programma
Met deze commando’s kunt u rij-operaties op een matrix uitvoeren in een programma.
Voor dit type programma moet u opletten dat u de modus RUN
MAT kiest en daarna de
Matrix Editor gebruikt om de matrix in te voeren, om vervolgens naar de modus PRGM
over te stappen om deze matrix dan in het programma te introduceren.
u Twee rijen van plaats verwisselen (Swap)
Voorbeeld 1 Verwissel in de volgende matrix rij 2 en rij 3 van plaats:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
De syntax die u moet gebruiken is de volgende:
Swap A, 2, 3
_
Van plaats te verwisselen rijen
Naam van de matrix
Mat A
De uitvoering van dit programma geeft het volgende
resultaat:
8-6-1
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
20070201
u Een rij met een getal te vermenigvuldigen ( `Row)
Voorbeeld 2 Vermenigvuldig in de matrix uit voorbeeld 1 rij 2 met het getal 4
De syntax die u moet gebruiken is de volgende:
`
Row 4, A, 2
_
Rij
Naam van de matrix
Getal waarmee vermenigvuldigd wordt
Mat A
De uitvoering van dit programma geeft het volgende resultaat:
u Een rij met een getal vermenigvuldigen en het resultaat optellen bij een
andere rij ( `Row+)
Voorbeeld 3 Vermenigvuldig in de matrix uit voorbeeld 1 rij 2 met het getal 4, en tel
dit resultaat op bij rij 3
De syntax die u moet gebruiken is de volgende:
`
Row+ 4, A, 2, 3
_
Op te tellen rijen
Rij waarvoor het product moet worden berekend.
Naam van de matrix
Getal waarmee vermenigvuldigd wordt
Mat A
De uitvoering van dit programma geeft het volgende resultaat:
8-6-2
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
20070201
u Een rij optellen bij een andere rij (Row+)
Voorbeeld 4 Tel in de matrix uit voorbeeld 1 rij 2 op bij rij 3
De syntax die u moet gebruiken is de volgende:
Row+ A, 2, 3
_
nummer van de rij waarbij opgeteld moet worden
nummer van de rij die opgeteld moet worden
Naam van de matrix
Mat A
De uitvoering van dit programma geeft het volgende resultaat:
k Grafi eken in een programma
Voorschriften van grafi eken kunt u in een programma verwerken. Hiermee kunt u een of
meer grafi eken op het scherm tekenen. De syntaxen die u moet gebruiken zijn de volgende:
• Instelling van het weergavevenster
View Window –5, 5, 1, –5, 5, 1 _
• Invoer van het voorschrifttype
Y = Type _ ...................Defi nieert het voorschrifttype.
”X
2
– 3” Y1 _
Tekenen van de grafi ek
DrawGraph _
Voorbeeld van een programma
1
ClrGraph _
1
!J612J
2
View Window –10, 10, 2, –120, 150, 50 _
2
!31J
3
Y = Type _
3
4431
”X^4–X^3–24X
2
+ 4X + 80” @ Y1 _
4
J41JJ
4
5
G SelOn 1 _
5
4411J
6
BrokenThickG 1 _
6
43
7
DrawGraph
7
!J622
De uitvoering van dit programma geeft als
resultaat:
8-6-3
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
20070201
8-6-4
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
u Syntax van andere voorschriften van grafi eken
• V-Window
View Window <Xmin>, <Xmax>, <Xscale>, <Ymin>, <Ymax>, <Yscale>,
<T
θ
min>, <T
θ
max>, <T
θ
pitch>
StoV-Win <gebied van V-Win> ....... gebied: 1 tot 6
RclV-Win <gebied van V-Win> ....... gebied: 1 tot 6
• Zoom
Factor <X-factor>, <Y-factor>
ZoomAuto ........... Geen parameter
• Pict
StoPict < gebied van afbeelding > .... gebied: 1 tot 20
numerieke uitdrukking
RclPict < gebied van afbeelding > ... gebied: 1 tot 20
numerieke uitdrukking
• Sketch
PlotOn <X-coördinaat>, <Y-coördinaat>
PlotOff <X-coördinaat>, <Y-coördinaat>
PlotChg <X-coördinaat>, <Y-coördinaat>
PxlOn<regelnummer>, <kolomnummer>
PxlOff<regelnummer>, <kolomnummer>
PxlChg<regelnummer>, <kolomnummer>
PxlTest( <regelnummer>, <kolomnummer>[)]
Text <regelnummer>, <kolomnummer>, ”<tekst>”
Text <regelnummer>, <kolomnummer>, <uitdrukking>
SketchThick <Sketch of Graph instructie>
SketchBroken <Sketch of Graph instructie>
SketchDot <Sketch of Graph instructie>
SketchNormal <Sketch of Graph instructie>
Tangent <functie>, <X-coördinaat>
Normal <functie>, <X-coördinaat>
Inverse <functie>
Line
F-Line <X-coördinaat 1>, <Y-coördinaat 1>, <X-coördinaat 2>, <Y-coördinaat 2>
Circle <X-coördinaat middelpunt>, <Y-coördinaat middelpunt>, <R-waarde straal>
Vertical <X-coördinaat>
Horizontal <Y-coördinaat>
20070201
k Dynamische grafi eken in een programma
Dynamische grafi eken kunt u in een programma verwerken. Het vastleggen in het
programma van het interval van de parameter van de dynamische grafi ek moet u als volgt
doen:
• Interval van de parameter
1 D Start _
5 D End _
1 D pitch _
Voorbeeld van een programma
ClrGraph _
View Window –5, 5, 1, –5, 5, 1 _
Y = Type _
”AX + 1” Y1 _
1
J41JJ
1
2
D SelOn 1 _
2
451
3
D Var A _
3
3
1
4
D Start _
4
J51
5
5
D End _
5
2
1
6
D pitch _
6
3
7
DrawDyna
7
!J623
De uitvoering van dit programma geeft als
resultaat:
8-6-5
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
20070201
k Tabellen afgeleid van een voorschrift in een programma
Tabellen afgeleid van een voorschrift kunt u in een programma verwerken. Van zo’n tabel
kunt u dan de grafi ek tekenen. De syntaxen die u moet gebruiken zijn de volgende:
• Defi nitie van het interval van de tabel
1 F Start _
5 F End _
1 F pitch _
• Opmaken van de numerieke tabel
DispF-Tbl _
Tekenen van de grafi ek
Grafi ek door middel van verbonden punten: DrawFTG-Con _
Grafi ek door middel van discrete punten: DrawFTG-Plt _
Voorbeeld van een programma
ClrGraph _
ClrText _
View Window 0, 6, 1, –20, 106, 10 _
Y = Type _
”3X
2
– 2” Y1 _
1
T SelOn 1 _
1
4611
0
2
F Start _
2
J611
6
3
F End _
3
2
1
4
F pitch _
4
3
5
DispF-Tbl ^
5
!J6241
6
DrawFTG-Con
6
!J6242
De uitvoering van dit programma geeft als resultaat:
Numerieke tabel Grafi ek
8-6-6
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
20070201
k Tabellen afgeleid vanrijen en reeksen in een programma
Tabellen afgeleid van rijen en reeksen kunt u in een programma verwerken. Van zo’n tabel
kunt u dan de grafi ek tekenen. De syntaxen die u moet gebruiken zijn de volgende:
• Invoer van het voorschrift
a n+1 Type _ .... Defi nieert het type.
”3
an + 2” an+1_
”4
bn + 6” bn+1_
• Defi nitie van het interval van de tabel
1 R Start _
5 R End _
1
a0_
2
b0_
1
an Start _
3
bn Start _
• Opmaken van de numerieke tabel
DispR-Tbl _
Tekenen van de grafi ek
Grafi ek door middel van verbonden punten: DrawR-Con _, DrawR Σ -Con_
Grafi ek door middel van discrete punten: DrawR-Plt _, DrawR Σ -Plt_
• Statistische berekeningen en grafi eken in een programma (web-grafi ek)
DrawWeb
an+1, 10 _
8-6-7
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
20070201
8-6-8
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
1
46232J
2
42
3
3
4
J6221
5
2
6
3
7
6661
8
!J6251
9
!J6252JJJ
0
46243
De uitvoering van dit programma geeft als resultaat:
Numerieke tabel Web-grafi ek
k Lijsten sorteren in een programma
Met deze commando’s kunt u gegevens van lijsten sorteren van klein naar groot (stijgend) of
van groot naar klein (dalend).
• Stijgende orde
12
SortA ( List 1, List 2, List 3 )
Te sorteren lijsten (maximum zes)
1
431
2
K11
• Dalende orde
3
SortD ( List 1, List 2, List 3 )
Te sorteren lijsten (maximum zes)
3
432
Voorbeeld van een programma
View Window 0, 1, 1, –0.2, 1, 1 _
1
an+1 Type _
23
”–3 an
2
+ 3 anan+1_
4
0 R Start _
5
6 R End _
6
0.01 a0_
7
0.01 an Start _
8
DispR-Tbl ^
0
9
DrawWeb an+1, 30
20070201
k Nulpunten in een programma
Met deze commando’s kunt u nulpunten berekenen. De syntax die u moet gebruiken is de
volgende:
Solve( f(x), n, a, b)
Bovengrens
Ondergrens
Waarde van de initiële benadering
Voorbeeld van een programma
1
Solve( 2X
2
+ 7X – 9, 1, 0, 1)
1
K41
In het voorschrift
f(x), kan alleen X als variabele worden gebruikt. De andere variabelen (A
tot Z, r,
θ
) worden als constanten behandeld en hun actueel toegekende waarde wordt in
de berekeningen gebruikt.
De invoer van het sluithaakje, van de ondergrens a en de bovengrens b mag worden
weggelaten.
k Statistische berekeningenen grafi eken in een programma
Het inlassen van statistische berekeningen en hun grafi eken in een programma maakt het
mogelijk om met statistische gegevens te rekenen en de resultaten grafi sch weer te geven.
u De voorwaarden en het tekenen van een statistische grafi ek defi niëren
Na “StatGraph” moet u de volgende voorwaarden defi niëren:
Tekenen of niet tekenen van de grafi ek (DrawOn/DrawOff)
• Grafi ektype
• Lijst met
x-waarden (naam van de lijst)
• Lijst met
y-waarden (naam van de lijst)
• Lijst met de frequentiewaarden (naam van de lijst)
Vorm van de getekende punten
8-6-9
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
# In de resultaten van de berekende nulpunten
kunnen fouten zitten.
# U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie ( Σ ), van
een extremum (maximum/minimum), van een
nulpunt (Solve), gebruiken als term van een
berekening van een nulpunt.
20070201
De karakteristieken van een (statistische) grafi ek hangen af van het grafi ektype. Meer
informatie vindt u onder “Wijzigen van de karakteristiek van een statistische grafi ek” (pagina
6-1-2).
U legt de karakteristiek voor een spreidingsdiagram of
xy-diagram met discrete of met
verbonden punten als volgt vast:
S-Gph1 DrawOn, Scatter, List 1, List 2, 1, Square _
In het geval u verbonden punten een
xy-diagram wilt, vervangt u “Scatter” door “ xyLine”.
U legt de karakteristiek voor een normale kansverdeling als volgt vast:
S-Gph1 DrawOn, NPPlot, List 1, Square _
U legt de karakteristiek voor een histogram als volgt vast:
S-Gph1 DrawOn, Hist, List 1, List 2 _
De karakteristiek voor de andere grafi eken van statistische waarnemingen met 1
variabele legt u op dezelfde manier vast, maar u moet “Hist” vervangen door het gewenste
grafi ektype.
Voor een histogram: ...................................... Hist
Voor een mediaan-verdelingsdiagram: .......... MedBox*
1
Voor een normale verdelingskromme: ........... N-Dist
Voor een frequentie-polygoon: ...................... Broken
U legt de karakteristiek voor een regressiekromme (bijvoorbeeld een lineaire regressie ten
opzichte van het gemiddelde) als volgt vast:
S-Gph1 DrawOn, Linear, List 1, List 2, List 3 _
De karakteristiek voor de hieronder volgende regressiegrafi eken legt u op dezelfde manier
vast, maar u moet “Linear” vervangen door het gewenste grafi ektype.
Voor een lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde: ....... Linear
Voor een lineaire regressie ten opzichte van de mediaan: ............. Med-Med
Voor een tweedemachts regressie: ................................................ Quad
Voor een derdemachts regressie: .................................................. Cubic
Voor een vierdemachts regressie: .................................................. Quart
Voor een logaritmische regressie: .................................................. Log
Voor een exponentiële regressie: ................................................... Exp
Voor een machtsregressie: ............................................................. Power
8-6-10
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
*
1
Outliers:On
S-Gph1 DrawOn, MedBox, List 1, 1, 1
Outliers:Off
S-Gph1 DrawOn, MedBox, List 1, 1, 0
20070201
8-6-11
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
1
!m6631
2
4121J
3
11J
4
24J
5
J4141
6
!J621
De uitvoering van dit programma geeft als
resultaat volgend spreidingsdiagram:
k Statistische berekeningen maken
• Berekeningen op statistische waarnemingen met één variabele
1
1-Variable List1, List 2
Lijst met frequentiegetallen (Frequency)
Lijst met x -waarden (XList)
1
4161
U legt de karakteristiek voor een sinusoïdale regressie als volgt vast:
S-Gph1 DrawOn, Sinusoidal, List 1, List 2 _
U legt de karakteristiek voor een logistieke regressie als volgt vast:
S-Gph1 DrawOn, Logistic, List 1, List 2 _
Voorbeeld van een programma
ClrGraph _
1
S-Wind Auto _
{1, 2, 3} List 1 _
{1, 2, 3} List 2 _
23 4 5
S-Gph1 DrawOn, Scatter, List 1, List 2, 1, Square _
6
DrawStat
20070201
• Berekeningen op statistische waarnemingen met twee variabelen
1
2-Variable List 1 , List 2 , List 3
Lijst met frequentiegetallen (Frequency)
Lijst met
y -waarden (YList)
Lijst met
x -waarden (XList)
1
4162
• Regressieberekeningen
1
LinearReg List 1 , List 2 , List 3
Regressie-
type*
8-6-12
Nog enkele mogelijkheden van de rekenmachine bij het programmeren
Lijst met frequentiegetallen (Frequency)
Lijst met
y -waarden (YList)
Lijst met x -waarden (XList)
1
41661
* U kunt voor volgende regressietypes kiezen:
LinearReg ......... lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde
Med-MedLine .... lineaire regressie ten opzichte van de mediaan
QuadReg .......... tweedemachts regressie
CubicReg .......... derdemachts regressie
QuartReg .......... vierdemachts regressie
LogReg ............. logaritmische regressie
ExpReg ............. exponentiële regressie
PowerReg ......... machtsregressie
• Sinusoïdale regressieberekening
SinReg List 1 , List 2
Lijst met y -waarden (YList)
Lijst met
x -waarden (XList)
• Logistieke regressieberekening
LogisticReg List 1 , List 2
Lijst met y -waarden (YList)
Lijst met
x -waarden (XList)
20070201
8-7-1
Lijst met commando’s in de modus PRGM
8-7 Lijst met commando’s in de modus PRGM
Programma RUN
Niveau 1
STAT
MAT
LIST
GRPH
DYNA
TABL
RECR
Niveau 2
DRAW
GRPH
List
MARK
CALC
Swap
×Rw
×Rw+
Rw+
Srt-A
Srt-D
SEL
TYPE
STYL
GMEM
On
Off
Var
TYPE
On
Off
TYPE
STYL
SEL+S
TYPE
n.an··
RANG
Niveau 3
On
Off
GPH1
GPH2
GPH3
Scat
xy
Hist
Box
N-Dis
Brkn
X
Med
X^2
X^3
X^4
Log
Exp
Pwr
Sin
NPP
Lgst
1VAR
2VAR
X
Med
X^2
X^3
X^4
Log
Exp
Pwr
Sin
Lgst
On
Off
Y=
r=
Parm
X=c
Y>
Y<
Y
Y
·····
······
Sto
Rcl
Y=
r=
Parm
Y=
r=
Parm
·····
······
On
Off
·····
······
an
an+
1
an+2
n
an
an+
1
bn
bn+
1
cn
cn+
1
a0
a1
Commando
DrawOn
DrawOff
S-Gph1_
S-Gph2_
S-Gph3_
Scatter
xyLine
Hist
MedBox
N-Dist
Broken
Linear
Med-Med
Quad
Cubic
Quart
Log
Exp
Power
Sinusoidal
NPPlot
Logistic
List_
Square
Cross
Dot
1-Variable_
2-Variable_
LinearReg_
Med-MedLine_
QuadReg_
CubicReg_
QuartReg_
LogReg_
ExpReg_
PowerReg_
SinReg_
LogisticReg_
Swap_
*
Row_
*
Row+_
Row+_
SortA(
SortD(
G_SelOn_
G_SelOff_
Y=Type
r=Type
ParamType
X=cType
Y>Type
Y<Type
Y
Type
Y
Type
NormalG
_
ThickG
_
BrokenThickG
_
DotG
_
StoGMEM
_
RclGMEM
_
D
_
SelOn
_
D
_
SelOff
_
D
_
Var
_
Y=Type
r=Type
ParamType
T
_
SelOn
_
T
_
SelOff
_
Y=Type
r=Type
ParamType
NormalG
_
ThickG
_
BrokenThickG
_
DotG
_
R
_
SelOn
_
R
_
SelOff
_
NormalG
_
ThickG
_
BrokenThickG
_
DotG_
anType
an+
1Type
an+
2Type
n
an
an+
1
bn
bn+
1
cn
cn+
1
Sel_a0
Sel_a1
Toets [
F4
](
MENU
)
Niveau 2
List
LM
Dim
Fill
Seq
Min
Max
Mean
Med
Aug
Sum
Prod
Cuml
%
A
Mat
ML
Det
Trn
Aug
Iden
Dim
Fill
Ref
Rref
i
Abs
Arg
Conj
ReP
ImP
'r
'
a+bi
Solve
d/dx
d
2
/dx
2
dx
FMin
FMax
Σ(
logab
ˆ x
ˆy
sinh
cosh
tanh
sinh
-1
cosh
-1
tanh
-1
X!
nPr
nCr
Ran#
P(
Q(
R(
t(
Abs
Int
Frac
Rnd
Intg
RndFi
r
g
’”
Pol(
Rec(
'
DMS
m
n
p
f
k
M
G
T
P
E
Sto
Rcl
fn
And
Or
Not
Rcl
Level 1
LIST
MAT
CPLX
CALC
STAT
HYP
PROB
NUM
ANGL
ESYM
PICT
FMEM
LOGIC
CAPT
Niveau 3
Commando
List_
ListMat(
Dim_
Fill(
Seq(
Min(
Max(
Mean(
Median(
Augment(
Sum_
Prod_
Cuml_
Percent_
AList_
Mat_
MatList(
Det_
Trn_
Augment(
Identity_
Dim_
Fill(
Ref_
Rref_
i
Abs_
Arg_
Conjg_
ReP_
ImP_
'r
'
a+bi
Solve(
d/dx(
d
2
/dx
2
(
(
FMin(
FMax(
Σ(
logab(
ˆx
ˆy
sinh_
cosh_
tanh_
sinh
-1
_
cosh
-1
_
tanh
-1
_
!
P
C
Ran#
_
P(
Q(
R(
t(
Abs_
Int_
Frac_
Rnd
Intg_
RndFix(
r
g
Pol(
Rec(
'DMS
m
n
p
f
k
M
G
T
P
E
StoPict_
RclPict_
fn
_And_
_Or_
Not_
RclCapt_
μ
μ
θ
θ
Toets [
OPTN
]
Programma RUN
Niveau 1
STAT
MAT
LIST
GRPH
DYNA
TABL
RECR
Niveau 2
DRAW
GRPH
List
MARK
CALC
Swap
×Rw
×Rw+
Rw+
Srt-A
Srt-D
SEL
TYPE
STYL
GMEM
On
Off
Var
TYPE
On
Off
TYPE
STYL
SEL+S
TYPE
n.an··
RANG
Niveau 3
On
Off
GPH1
GPH2
GPH3
Scat
xy
Hist
Box
N-Dis
Brkn
X
Med
X^2
X^3
X^4
Log
Exp
Pwr
Sin
NPP
Lgst
1VAR
2VAR
X
Med
X^2
X^3
X^4
Log
Exp
Pwr
Sin
Lgst
On
Off
Y=
r=
Parm
X=c
Y>
Y<
Y
Y
·····
······
Sto
Rcl
Y=
r=
Parm
Y=
r=
Parm
·····
······
On
Off
·····
······
an
an+
1
an+2
n
an
an+
1
bn
bn+
1
cn
cn+
1
a0
a1
Commando
DrawOn
DrawOff
S-Gph1_
S-Gph2_
S-Gph3_
Scatter
xyLine
Hist
MedBox
N-Dist
Broken
Linear
Med-Med
Quad
Cubic
Quart
Log
Exp
Power
Sinusoidal
NPPlot
Logistic
List_
Square
Cross
Dot
1-Variable_
2-Variable_
LinearReg_
Med-MedLine_
QuadReg_
CubicReg_
QuartReg_
LogReg_
ExpReg_
PowerReg_
SinReg_
LogisticReg_
Swap_
*
Row_
*
Row+_
Row+_
SortA(
SortD(
G_SelOn_
G_SelOff_
Y=Type
r=Type
ParamType
X=cType
Y>Type
Y<Type
Y
Type
Y
Type
NormalG
_
ThickG
_
BrokenThickG
_
DotG
_
StoGMEM
_
RclGMEM
_
D
_
SelOn
_
D
_
SelOff
_
D
_
Var
_
Y=Type
r=Type
ParamType
T
_
SelOn
_
T
_
SelOff
_
Y=Type
r=Type
ParamType
NormalG
_
ThickG
_
BrokenThickG
_
DotG
_
R
_
SelOn
_
R
_
SelOff
_
NormalG
_
ThickG
_
BrokenThickG
_
DotG_
anType
an+
1Type
an+
2Type
n
an
an+
1
bn
bn+
1
cn
cn+
1
Sel_a0
Sel_a1
Toets [
F4
](
MENU
)
Niveau 2
List
LM
Dim
Fill
Seq
Min
Max
Mean
Med
Aug
Sum
Prod
Cuml
%
A
Mat
ML
Det
Trn
Aug
Iden
Dim
Fill
Ref
Rref
i
Abs
Arg
Conj
ReP
ImP
'r
'
a+bi
Solve
d/dx
d
2
/dx
2
dx
FMin
FMax
Σ(
logab
ˆ x
ˆy
sinh
cosh
tanh
sinh
-1
cosh
-1
tanh
-1
X!
nPr
nCr
Ran#
P(
Q(
R(
t(
Abs
Int
Frac
Rnd
Intg
RndFi
r
g
’”
Pol(
Rec(
'
DMS
m
n
p
f
k
M
G
T
P
E
Sto
Rcl
fn
And
Or
Not
Rcl
Level 1
LIST
MAT
CPLX
CALC
STAT
HYP
PROB
NUM
ANGL
ESYM
PICT
FMEM
LOGIC
CAPT
Niveau 3
Commando
List_
ListMat(
Dim_
Fill(
Seq(
Min(
Max(
Mean(
Median(
Augment(
Sum_
Prod_
Cuml_
Percent_
AList_
Mat_
MatList(
Det_
Trn_
Augment(
Identity_
Dim_
Fill(
Ref_
Rref_
i
Abs_
Arg_
Conjg_
ReP_
ImP_
'r
'
a+bi
Solve(
d/dx(
d
2
/dx
2
(
(
FMin(
FMax(
Σ(
logab(
ˆx
ˆy
sinh_
cosh_
tanh_
sinh
-1
_
cosh
-1
_
tanh
-1
_
!
P
C
Ran#
_
P(
Q(
R(
t(
Abs_
Int_
Frac_
Rnd
Intg_
RndFix(
r
g
Pol(
Rec(
'DMS
m
n
p
f
k
M
G
T
P
E
StoPict_
RclPict_
fn
_And_
_Or_
Not_
RclCapt_
μ
μ
θ
θ
Toets [
OPTN
]
20080201
20070201
8-7-2
Lijst met commando’s in de modus PRGM
Niveau 1
V-WIN
FACT
STAT
GRPH
DYNA
TABL
RECR
EQUA
TVM
Niveau 2
X
Y
T,
R-X
R-Y
R-T,
Xfct
Yfct
X
Y
GRPH
PTS
Y
r
Xt
Yt
X
Strt
End
Pitch
Strt
End
Pitch
Reslt
FORM
RANG
Reslt
S-Rlt
S-Cof
P-Rlt
P-Cof
n
I%
PV
PMT
FV
P/Y
C/Y
Niveau 3
min
max
scal
dot
min
max
scal
min
max
ptch
min
max
scal
dot
min
max
scal
min
max
ptch
n
x
Σx
Σx
2
xσn
xσn-
1
minX
maxX
y
Σy
Σy
2
Σxy
yσn
yσn-
1
minY
maxY
a
b
c
d
e
r
r
2
MSe
Q
1
Med
Q
3
Mod
Strt
Pitch
x
1
y
1
x
2
y
2
x
3
y
3
an
an+
1
an+
2
bn
bn+
1
bn+
2
cn
cn+
1
cn+
2
Strt
End
a
0
a
1
a
2
b
0
b
1
b
2
c
0
c
1
c
2
anSt
bnSt
cnSt
Commando
Xmin
Xmax
Xscl
Xdot
Ymin
Ymax
Yscl
T
min
T max
T ptch
RightXmin
RightXmax
RightXscl
RightXdot
RightYmin
RightYmax
RightYscl
RightT min
RightT max
RightT ptch
Xfct
Yfct
n
x
Σx
Σx
2
xσn
xσn-
1
minX
maxX
y
Σy
Σy
2
Σxy
yσn
yσn-
1
minY
maxY
a
b
c
d
e
r
r
2
MSe
Q
1
Med
Q
3
Mod
H_Start
H_pitch
x
1
y
1
x
2
y
2
x
3
y
3
Y
r
Xt
Yt
X
D_Start
D_End
D_pitch
F_Start
F_End
F_pitch
F_Result
an
an+
1
an+
2
bn
bn+
1
bn+
2
cn
cn+
1
cn+
2
R_Start
R_End
a
0
a
1
a
2
b
0
b
1
b
2
c
0
c
1
c
2
anStart
bnStart
cnStart
R_Result
Sim_Result
Sim_Coef
Ply_Result
Ply_Coef
n
I%
PV
PMT
FV
P/Y
C/Y
Toets [
VARS
]
θθ
θ
θ
θθ
θ
θ
Niveau 1
ANGL
COOR
GRID
AXES
LABL
DISP
S/L
DRAW
DERV
BACK
FUNC
SIML
S-WIN
LIST
LOCS
T-VAR
Σ DSP
RESID
CPLX
FRAC
Y
SPD
Niveau 2
Deg
Rad
Gra
On
Off
On
Off
On
Off
On
Off
Fix
Sci
Norm
ENG
·····
······
Con
Plot
On
Off
None
Pict
On
Off
On
Off
Auto
Man
File
On
Off
Rang
List
On
Off
None
List
Real
a+bi
r
d/c
ab/c
Norm
High
Niveau 3
On
Off
Eng
Commando
Deg
Rad
Gra
CoordOn
CoordOff
GridOn
GridOff
AxesOn
AxesOff
LabelOn
LabelOff
Fix_
Sci_
Norm_
EngOn
EngOff
Eng
S-L-Normal
S-L-Thick
S-L-Broken
S-L-Dot
G-Connect
G-Plot
DerivOn
DerivOff
BG-None
BG-Pict_
FuncOn
FuncOff
SimulOn
SimulOff
S-WindAuto
S-WindMan
File_
LocusOn
LocusOff
VarRange
VarList_
Σ dispOn
Σ dispOff
Resid-None
Resid-List_
Real
a+bi
r
d/c
ab/c
Y=DrawSpeedNorm
Y=DrawSpeedHigh
Toets [
SHIFT
] [
MENU
] (SET UP)
Niveau 1
COM
CTL
JUMP
?
^
CLR
DISP
REL
I/O
:
Niveau 2
If
Then
Else
I-End
For
To
Step
Next
Whle
WEnd
Do
Lp-W
Prog
Rtrn
Brk
Stop
Lbl
Goto
Isz
Dsz
Text
Grph
List
Mat
Stat
Grph
Dyna
F-Tbl
R-Tbl
=
>
<
Lcte
Gtky
Send
Recv
S38k
R38k
Open
Close
Niveau 3
Tabl
G-Con
G-Plt
Tabl
Web
an-Cn
Σa-Cn
an-Pl
Σa-Pl
Commando
If_
Then_
Else_
IfEnd
For_
_To_
_Step_
Next
While_
WhileEnd
Do
LpWhile_
Prog_
Return
Break
Stop
Lbl_
Goto_
Isz_
Dsz_
?
^
ClrText
ClrGraph
ClrList_
ClrMat_
DrawStat
DrawGraph
DrawDyna
DispF-Tbl
DrawFTG-Con
DrawFTG-Plt
DispR-Tbl
DrawWeb_
DrawR-Con
DrawR Σ-Con
DrawR-Plt
DrawR Σ -Plt
=
>
<
Locate_
Getkey
Send(
Receive(
Send38k_
Receive38k_
OpenComport38k
CloseComport38k
:
Toets [
SHIFT
] [
VARS
] (PRGM)
θ
θ
Niveau 1
V-WIN
FACT
STAT
GRPH
DYNA
TABL
RECR
EQUA
TVM
Niveau 2
X
Y
T,
R-X
R-Y
R-T,
Xfct
Yfct
X
Y
GRPH
PTS
Y
r
Xt
Yt
X
Strt
End
Pitch
Strt
End
Pitch
Reslt
FORM
RANG
Reslt
S-Rlt
S-Cof
P-Rlt
P-Cof
n
I%
PV
PMT
FV
P/Y
C/Y
Niveau 3
min
max
scal
dot
min
max
scal
min
max
ptch
min
max
scal
dot
min
max
scal
min
max
ptch
n
x
Σx
Σx
2
xσn
xσn-
1
minX
maxX
y
Σy
Σy
2
Σxy
yσn
yσn-
1
minY
maxY
a
b
c
d
e
r
r
2
MSe
Q
1
Med
Q
3
Mod
Strt
Pitch
x
1
y
1
x
2
y
2
x
3
y
3
an
an+
1
an+
2
bn
bn+
1
bn+
2
cn
cn+
1
cn+
2
Strt
End
a
0
a
1
a
2
b
0
b
1
b
2
c
0
c
1
c
2
anSt
bnSt
cnSt
Commando
Xmin
Xmax
Xscl
Xdot
Ymin
Ymax
Yscl
T
min
T max
T ptch
RightXmin
RightXmax
RightXscl
RightXdot
RightYmin
RightYmax
RightYscl
RightT min
RightT max
RightT ptch
Xfct
Yfct
n
x
Σx
Σx
2
xσn
xσn-
1
minX
maxX
y
Σy
Σy
2
Σxy
yσn
yσn-
1
minY
maxY
a
b
c
d
e
r
r
2
MSe
Q
1
Med
Q
3
Mod
H_Start
H_pitch
x
1
y
1
x
2
y
2
x
3
y
3
Y
r
Xt
Yt
X
D_Start
D_End
D_pitch
F_Start
F_End
F_pitch
F_Result
an
an+
1
an+
2
bn
bn+
1
bn+
2
cn
cn+
1
cn+
2
R_Start
R_End
a
0
a
1
a
2
b
0
b
1
b
2
c
0
c
1
c
2
anStart
bnStart
cnStart
R_Result
Sim_Result
Sim_Coef
Ply_Result
Ply_Coef
n
I%
PV
PMT
FV
P/Y
C/Y
Toets [
VARS
]
θθ
θ
θ
θθ
θ
θ
Niveau 1
ANGL
COOR
GRID
AXES
LABL
DISP
S/L
DRAW
DERV
BACK
FUNC
SIML
S-WIN
LIST
LOCS
T-VAR
Σ DSP
RESID
CPLX
FRAC
Y
SPD
Niveau 2
Deg
Rad
Gra
On
Off
On
Off
On
Off
On
Off
Fix
Sci
Norm
ENG
·····
······
Con
Plot
On
Off
None
Pict
On
Off
On
Off
Auto
Man
File
On
Off
Rang
List
On
Off
None
List
Real
a+bi
r
d/c
ab/c
Norm
High
Niveau 3
On
Off
Eng
Commando
Deg
Rad
Gra
CoordOn
CoordOff
GridOn
GridOff
AxesOn
AxesOff
LabelOn
LabelOff
Fix_
Sci_
Norm_
EngOn
EngOff
Eng
S-L-Normal
S-L-Thick
S-L-Broken
S-L-Dot
G-Connect
G-Plot
DerivOn
DerivOff
BG-None
BG-Pict_
FuncOn
FuncOff
SimulOn
SimulOff
S-WindAuto
S-WindMan
File_
LocusOn
LocusOff
VarRange
VarList_
Σ dispOn
Σ dispOff
Resid-None
Resid-List_
Real
a+bi
r
d/c
ab/c
Y=DrawSpeedNorm
Y=DrawSpeedHigh
Toets [
SHIFT
] [
MENU
] (SET UP)
Niveau 1
COM
CTL
JUMP
?
^
CLR
DISP
REL
I/O
:
Niveau 2
If
Then
Else
I-End
For
To
Step
Next
Whle
WEnd
Do
Lp-W
Prog
Rtrn
Brk
Stop
Lbl
Goto
Isz
Dsz
Text
Grph
List
Mat
Stat
Grph
Dyna
F-Tbl
R-Tbl
=
>
<
Lcte
Gtky
Send
Recv
S38k
R38k
Open
Close
Niveau 3
Tabl
G-Con
G-Plt
Tabl
Web
an-Cn
Σa-Cn
an-Pl
Σa-Pl
Commando
If_
Then_
Else_
IfEnd
For_
_To_
_Step_
Next
While_
WhileEnd
Do
LpWhile_
Prog_
Return
Break
Stop
Lbl_
Goto_
Isz_
Dsz_
?
^
ClrText
ClrGraph
ClrList_
ClrMat_
DrawStat
DrawGraph
DrawDyna
DispF-Tbl
DrawFTG-Con
DrawFTG-Plt
DispR-Tbl
DrawWeb_
DrawR-Con
DrawR Σ-Con
DrawR-Plt
DrawR Σ -Plt
=
>
<
Locate_
Getkey
Send(
Receive(
Send38k_
Receive38k_
OpenComport38k
CloseComport38k
:
Toets [
SHIFT
] [
VARS
] (PRGM)
θ
θ
20070201
8-7-3
Lijst met commando’s in de modus PRGM
Niveau 1
d~o
LOG
DISP
Niveau 2
d
h
b
o
Neg
Not
and
or
xor
xnor
'
Dec
'
Hex
'
Bin
'
Oct
Niveau 3
Commando
d
h
b
o
Neg_
Not_
and
or
xor
xnor
'
Dec
'
Hex
'
Bin
'
Oct
Niveau 1
Dec
Hex
Bin
Oct
Niveau 2
Niveau 3
Commando
Dec
Hex
Bin
Oct
Toets [SHIFT][MENU](SET UP)
Programma BASE
Toets [
F4
](
MENU
)
Niveau 1
Prog
JUMP
?
^
REL
:
Niveau 2
Lbl
Goto
lsz
Dsz
=
>
<
Niveau 3
Commando
Prog_
Lbl_
Goto_
lsz_
Dsz_
?
^
=
>
<
:
Toets [SHIFT][VARS](PRGM)
Niveau 1
ZOOM
V-WIN
SKTCH
Niveau 2
Fact
Auto
V-Win
Sto
Rcl
Cls
Tang
Norm
Inv
GRPH
PLOT
LINE
Crcl
Vert
Hztl
Text
PIXL
Test
STYL
Niveau 3
Y=
r=
Parm
X=c
G- dx
Y>
Y<
Y
Y
Plot
Pl-On
Pl-Off
Pl-Chg
Line
F-Line
On
Off
Chg
·····
······
Commando
Factor_
ZoomAuto
ViewWindow_
StoV-Win_
RclV-Win_
Cls
Tangent_
Normal_
Inverse_
Graph_Y=
Graph_r=
Graph(X,Y)=(
Graph_X=
Graph_
Graph_Y>
Graph_Y<
Graph_Y
Graph
_
Y
Plot_
PlotOn
_
PlotOff_
PlotChg_
Line
F-Line_
Circle_
Vertical_
Horizontal_
Text_
PxlOn_
PxlOff_
PxlChg_
PxlTest(
SketchNormal
_
SketchThick
_
SketchBroken
_
SketchDot_
Toets [
SHIFT
]
∫∫
Niveau 1
d~o
LOG
DISP
Niveau 2
d
h
b
o
Neg
Not
and
or
xor
xnor
'
Dec
'
Hex
'
Bin
'
Oct
Niveau 3
Commando
d
h
b
o
Neg_
Not_
and
or
xor
xnor
'
Dec
'
Hex
'
Bin
'
Oct
Niveau 1
Dec
Hex
Bin
Oct
Niveau 2
Niveau 3
Commando
Dec
Hex
Bin
Oct
Toets [SHIFT][MENU](SET UP)
Programma BASE
Toets [
F4
](
MENU
)
Niveau 1
Prog
JUMP
?
^
REL
:
Niveau 2
Lbl
Goto
lsz
Dsz
=
>
<
Niveau 3
Commando
Prog_
Lbl_
Goto_
lsz_
Dsz_
?
^
=
>
<
:
Toets [SHIFT][VARS](PRGM)
Niveau 1
ZOOM
V-WIN
SKTCH
Niveau 2
Fact
Auto
V-Win
Sto
Rcl
Cls
Tang
Norm
Inv
GRPH
PLOT
LINE
Crcl
Vert
Hztl
Text
PIXL
Test
STYL
Niveau 3
Y=
r=
Parm
X=c
G- dx
Y>
Y<
Y
Y
Plot
Pl-On
Pl-Off
Pl-Chg
Line
F-Line
On
Off
Chg
·····
······
Commando
Factor_
ZoomAuto
ViewWindow_
StoV-Win_
RclV-Win_
Cls
Tangent_
Normal_
Inverse_
Graph_Y=
Graph_r=
Graph(X,Y)=(
Graph_X=
Graph_
Graph_Y>
Graph_Y<
Graph_Y
Graph
_
Y
Plot_
PlotOn
_
PlotOff_
PlotChg_
Line
F-Line_
Circle_
Vertical_
Horizontal_
Text_
PxlOn_
PxlOff_
PxlChg_
PxlTest(
SketchNormal
_
SketchThick
_
SketchBroken
_
SketchDot_
Toets [
SHIFT
]
∫∫
20070201
8-8-1
Programmablad
8-8 Programmablad
Controleer of het aantal vrije geheugenbytes voldoende is voor het programma.
Programmanaam Ontbinden in factoren
Beschrijving
Dit programma deelt een natuurlijk getal in factoren totdat alle priemfactoren zijn bepaald.
Doel
Dit programma accepteert als invoer het natuurlijk getal A, deelt dit door B (2, 3, 5, 7....) om
de priemfactoren van A te vinden.
Als de deling geen rest heeft, wordt het resultaat van de bewerking toegewezen aan A.
Deze werkwijze wordt herhaald tot B > A.
Voorbeeld
440730 = 2 × 3 × 3 × 5 × 59 × 83
20070201
8-8-2
Programmablad
egc
w
w
ww
w
20070201
8-8-3
Programmablad
Programmanaam Differentiatie in rekenkundige-meetkundige rijen
Beschrijving
Na het invoeren van de termen voor rij 1, 2, en 3, bepaalt dit programma op basis van
de verschillende ratio’s van de termen of het om een rekenkundige rij dan wel om een
meetkundige rij gaat.
Doel
Dit programma bepaalt of een specifi eke rij een rekenkundige dan wel een meetkundige rij
is.
Voorbeeld 1 5, 10, 15, ... Rekenkundige rij
Voorbeeld 2 5, 10, 20, ... Meetkundige rij
20070201
8-8-4
Programmablad
Voorbeeld 1 Voorbeeld 2
f
w
f
w
ba
w
ba
w
bf ca
ww
20070201
8-8-5
Programmablad
Programmanaam Ellips
Beschrijving
Dit programma toont een getallentabel met de volgende waarden op basis van de invoer van
de brandpunten van een ellips, de som van de afstand tussen de meetkundige plaatsen en
brandpunten, en de afstand (stapgrootte) van X.
Y1: Coördinaten van de bovenhelft van de ellips
Y2: Coördinaten van de onderhelft van de ellips
Y3: Afstanden tussen rechtse brandpunt en meetkundige plaatsen
Y4: Afstanden tussen linkse brandpunt en meetkundige plaatsen
Y5: Som van Y3 en Y4
Daarna tekent het programma de brandpunten en waarden Y1 en Y2.
Doel
Dit programma toont dat de som van de
afstanden tussen de meetkundige plaatsen en
twee brandpunten van een ellips gelijk zijn.
20070201
8-8-6
Programmablad
d
w
ba
w
b
w
w
20070201
8-8-7
Programmablad
Programmanaam Draaibeeld van een fi guur
Beschrijving
Dit programma tekent een hoek op het coördinaat bepaald door een top, en draait die
vervolgens om een specifi eke hoek rond de top.
Doel
Dit programma demonstreert de transformatie van coördinaten met behulp van een matrix.
Belangrijk!
Deg (= zestigdelige graden) moet als hoekeenheid voor dit programma zijn ingesteld.
20070201
8-8-8
Programmablad
d
w fcde
...
fcde
...
w
wfcde
...
da
w
wfcde
...
w
20070201
8-8-9
Programmablad
Programmanaam Binnenhoeken en oppervlakte van een driehoek
Beschrijving
Dit programma berekent de binnenhoeken en oppervlakte van een driehoek, gedefi nieerd
door de coördinaten voor hoeken A, B, en C.
Doel
Dit programma berekent de binnenhoeken en oppervlakte van een driehoek, gedefi nieerd
door de coördinaten voor hoeken A, B, en C.
Belangrijk!
Als u dezelfde coördinaten voor twee hoeken (A, B, C) opgeeft, verschijnt een foutmelding.
20070201
8-8-10
Programmablad
b
a
w
a
w
b
w
a
w
a
w!x
(
'
)
d
w
20070201
9
Spreadsheet
Met deze toepassing hebt u krachtige voorzieningen voor het
werken met spreadsheets altijd binnen handbereik.
9-1 Overzicht van spreadsheets
9-2 Bestandsbewerkingen en herberekening
9-3 Basishandelingen op het scherm Spreadsheet
9-4 Celgegevens invoeren en wijzigen
9-5 Commando’s van de modus S
SHT
9-6 Statistische grafi eken
9-7 Gebruik van de functie CALC
9-8 Gebruik van het geheugen in de modus S
SHT
Hoofdstuk
20070201
9-1 Overzicht van spreadsheets
In dit deel vindt u uitleg over het scherm Spreadsheet en basisinformatie over de menu’s en
commando’s in dit scherm.
k Gebruik van de modus S
SHT
Klik in het hoofdmenu het pictogram S
SHT aan.
De modus S
SHT wordt nu opgeroepen en een spreadsheet verschijnt op het scherm.
De eerste keer dat u de modus S
SHT oproept, maakt de rekenmachine automatisch een
bestand met de naam “SHEET” voor de weergegeven spreadsheet.
k Confi guratie van het scherm Spreadsheet
Een spreadsheet bestaat uit “cellen”. De celinhoud kan als volgt zijn samengesteld:
Bestandsnaam
Toont zoveel mogelijk
karakters van de
bestandsnaam.
Kolomletters (A tot Z)
Rijnummers
(1 tot 999)
Celcursor
Invoervak
Toont de inhoud van de cel waar de
celcursor staat. Als meerdere cellen
geselecteerd zijn, verschijnt het
geselecteerde celbereik in het invoervak.
Functiemenu
Elke cel kan een getal, uitdrukking, tekst of formule bevatten. Formules kunnen verwijzen
naar een specifi eke cel of naar een celbereik.
Elke cel heeft een unieke naam, bestaande uit de kolomletter en het rijnummer. In het
bovenstaande voorbeeld is de naam van de cel waar de celcursor staat “A1”.
9-1-1
Overzicht van spreadsheets
20070201
k Functies in het menu van de modus S
SHT
• { FILE} … {weergave van het submenu FILE}
• { NEW} … {maakt een nieuw spreadsheetbestand}
• { OPEN} … {weergave van een lijst met opgeslagen spreadsheetbestanden}
U kunt een bestand in deze lijst selecteren en dit openen of wissen.
• { SV
AS} … {slaat de weergegeven spreadsheet op onder een nieuwe naam (Opslaan
als)}
• { RECAL} … {herberekent de formules in de weergegeven spreadsheet}
• { EDIT} … {weergave van het submenu EDIT}
• { CUT}/{PASTE } … 1(CUT) geeft aan dat u de momenteel geselecteerde cel(len) wilt
knippen.
Hierdoor verandert de functietoets 1 in (PASTE), zodat u de
celcursor kunt verplaatsen en de geknipte cel kunt plakken door
te drukken op 1(PASTE). Als u de celinhoud plakt, worden de
oorspronkelijke cellen leeggemaakt.
• { COPY} … 2(COPY) geeft aan dat u de momenteel geselecteerde cel(len) wilt
kopiëren. Hierdoor verandert de functie van de toets 1 in (PASTE), zodat
u de celcursor kunt verplaatsen en de gekopieerde cel kunt plakken door te
drukken op 1(PASTE). Bij het plakken wordt de oorspronkelijke celinhoud
niet gewijzigd.
• { CELL} … {roept de inhoud van de momenteel geselecteerde cel (slechts één cel) op
om die te wijzigen}
• { JUMP} … {weergave van het submenu JUMP}
• { GO} … {weergave van een dialoogvenster om de celcursor naar een specifi eke cel
te verplaatsen}
• { TOP } … {verplaatst de celcursor naar rij 1 van de kolom waar de celcursor nu
staat}
• { TOP } … {verplaatst de celcursor naar kolom A van de rij waar de celcursor nu
staat}
• { BOT } … {verplaatst de celcursor naar de laatste rij van de kolom waar de
celcursor nu staat}
• { BOT } … {verplaatst de celcursor naar kolom Z van de rij waar de celcursor nu
staat}
9-1-2
Overzicht van spreadsheets
20070201
• { SEQ} … {maakt een numerieke reeks op dezelfde manier als het commando “Seq(”
(pagina 3-2-3)}
De reeks begint bij de opgegeven cel, en kan ingesteld worden om rijgewijs
of kolomgewijs te veranderen. De richting van de verandering wordt bepaald
door de optie “Move” in het confi guratiescherm (pagina 1-8-5).
• { FILL} … {weergave van een invoerscherm voor een formule, uitdrukking, getal, of
tekst, waarmee alle momenteel geselecteerde cellen worden ingevuld}
• { SRT
A} … {sorteert de cellen van de momenteel geselecteerde rij of kolom in
oplopende volgorde (A, B, C...)}
• { SRT
D} … {sorteert de cellen van de momenteel geselecteerde rij of kolom in
afl opende volgorde (Z, Y, X...)}
• {
DEL} … {weergave van het submenu DEL}
• { ROW } … {wist de volledige rij(en) van de momenteel geselecteerde cel(len), zodat
alles wat eronder staat naar boven opschuift}
• { COL} … {wist de volledige kolom(men) van de momenteel geselecteerde cel(len),
zodat alles wat rechts ervan staat naar links opschuift}
• { ALL} … {wist de inhoud van alle cellen in de momenteel weergegeven spreadsheet}
• { INS} … {weergave van het submenu INS}
• { ROW } … {voegt boven de geselecteerde rijen hetzelfde aantal rijen in als in de
momenteel geselecteerde rijen}
• { COL} … {voegt rechts van de geselecteerde kolommen hetzelfde aantal kolommen in
als in de momenteel geselecteerde kolommen}
• {
CLR} … {wist de inhoud van de momenteel geselecteerde cel(len)}
• {
GRPH} … {weergave van hetzelfde grafi sch menu als in de modus STAT }
{GPH1}/{GPH2}/{GPH3}/{SEL}/{SET}
Bepaalde functies in het menu dat wordt weergegeven wanneer u drukt op
6(SET) verschillen van die welke verschijnen wanneer u drukt op 6(SET)
in de modus STAT .
• { CALC} … {weergave van hetzelfde menu CALC (statistische berekening) als in de modus
STAT }
{1VAR }/{2VAR }/{REG}/{SET}
Bepaalde functies in het menu dat wordt weergegeven wanneer u drukt op
6(SET) verschillen van die welke verschijnen wanneer u drukt op 6(SET)
in de modus STAT . Zie “9-7 Gebruik van de functie CALC” voor meer
informatie.
9-1-3
Overzicht van spreadsheets
20070201
• { STO } … {weergave van het submenu STO}
• { VAR } … {wijst de celinhoud toe aan een variabele}
• { LIST} … {slaat de inhoud van een celbereik op als lijst}
• { FILE} … {slaat de inhoud van een celbereik op als bestand}
• { MAT } … {slaat de inhoud van een celbereik op als matrix}
• {
RCL} … {weergave van het submenu RCL}
• { LIST} … {importeert gegevens uit een lijst in de spreadsheet}
• { FILE} … {importeert gegevens uit een bestand in de spreadsheet}
• { MAT } … {importeert gegevens uit een matrix in de spreadsheet}
u Functies in het menu Data Input
• { GRAB} … {activeert de modus Grab om celreferenties in te voeren}
Meer informatie vindt u onder “Verwijzen naar een specifi eke cel”
(pagina 9-4-6).
• { $} … {invoer van het commando voor een absolute referentie ($) in een cel}
• {
:} … {invoer van het commando voor het celbereik (:) in een cel}
• {
If} … {invoer van het commando “CellIf(” van de modus S
SHT}
• {
CEL} … {weergave van een submenu om de volgende commando’s van de modus
S
SHT in te voeren} “CellMin(”, “CellMax(”, “CellMean(”, “CellMedian(”,
“CellSum(”, “CellProd(”
• {
REL} … {weergave van een submenu om de volgende relationele operatoren in te
voeren} “=”, “ ”, “>”, “<”, “ ”, “
9-1-4
Overzicht van spreadsheets
# Meer informatie over de commando’s van
de modus S
SHT die u kunt oproepen
met 4(If) en 5(CEL),vindt u onder “9-5
Commando’s van de modus S
SHT”.
20070201
9-2-1
Bestandsbewerkingen en herberekening
9-2 Bestandsbewerkingen en herberekening
In dit deel worden de diverse bewerkingen beschreven die u kunt uitvoeren met bestanden
in de modus S
SHT. Verder wordt uitgelegd hoe u de formules in een spreadsheet
herberekent.
k Bewerkingen op spreadsheetbestanden
u Een nieuw bestand maken
1. Druk in de modus S
SHT op 1(FILE)1(NEW).
Er verschijnt een dialoogvenster waarin u de
bestandsnaam kunt opgeven.
2. Voer de naam van het spreadsheetbestand
in (8 karakters), en druk op w.
Een lege spreadsheet wordt weergegeven.
# Als er in het geheugen al een
spreadsheetbestand staat met de naam die
u in stap 2 hebt ingevoerd, dan opent de
rekenmachine dit bestand in plaats van een
nieuw bestand te maken.
20070201
9-2-2
Bestandsbewerkingen en herberekening
u Een bestand openen
1. Druk in de modus S
SHT op 1(FILE)2(OPEN).
Een lijst met bestaande
spreadsheetbestanden verschijnt op het
scherm.
2. Gebruik f en c om de naam aan te klikken van het bestand dat u wilt openen.
3. Druk op w.
De in stap 2 geselecteerde spreadsheet wordt geopend.
u Een bestand wissen
1. Druk in de modus S
SHT op 1(FILE)2(OPEN).
Een lijst met bestaande spreadsheetbestanden verschijnt op het scherm.
2. Gebruik f en c om de naam aan te klikken van het bestand dat u wilt wissen.
3. Druk op 1(DEL).
4. Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op 1(Yes) om het bestand te wissen, of
druk op 6(No) om de wisbewerking ongedaan te maken.
5. Druk op J om vanuit de bestandslijst terug te keren naar de spreadsheet.
# Als u het momenteel geopende bestand wist,
wordt dit scherm automatisch gesloten en
wordt automatisch een nieuw bestand
gemaakt met de naam “SHEET”. Daarna verschijnt
een lege spreadsheet op het scherm.
20070201
9-2-3
Bestandsbewerkingen en herberekening
u Een bestand opslaan onder een nieuwe naam (Opslaan als)
1. Druk in de modus S
SHT op 1(FILE)3(SV
AS).
Er verschijnt een dialoogvenster waarin u de bestandsnaam kunt opgeven.
2. Voer de bestandsnaam in (8 karakters), en druk op w.
k Automatisch opslaan
De modus S
SHT heeft een functie Auto Save waardoor elke wijziging die u in het
spreadsheetbestand aanbrengt, automatisch wordt opgeslagen. Dit betekent dat u de
spreadsheet niet manueel hoeft op te slaan.
k Een formule herberekenen
Ga als volgt te werk om de formules in een spreadsheet te herberekenen.
u Alle formules in een spreadsheet opnieuw uitvoeren
Druk terwijl de spreadsheet op het scherm staat op 1(FILE)4(RECAL).
Alle formules worden opnieuw uitgevoerd en de bijgewerkte resultaten verschijnen in de
desbetreffende cellen.
# Als er al een bestand bestaat met de naam
die u in stap 2 invoert, wordt u gevraagd of u
het bestaande bestand wilt vervangen door
het nieuwe bestand.
Druk op 1(Yes) om het bestaande bestand
te vervangen door het nieuwe bestand, of
druk op 6(No) om terug te keren naar de
spreadsheet zonder het bestand op te slaan.
# Gebruik van de functie Auto Calc
Als de optie “Auto Calc” in het confi guratiescherm
op “On” is ingesteld (pagina 1-8-5), worden
alle formules in een spreadsheet uitgevoerd en
worden de celwaarden automatisch bijgewerkt
telkens als u de spreadsheet opent, wijzigt etc. De
optie “Auto Calc” is standaard ingesteld op “On”.
Formules in een spreadsheet worden niet
automatisch uitgevoerd als de optie “Auto Calc”
op “Off” is ingesteld.
In dit geval moet u drukken op 1(FILE)
4(RECAL) om de formules opnieuw uit te
voeren en de celwaarden zo nodig bij te werken.
# De uitdrukkingen in alle cellen worden
herberekend wanneer de optie “Auto Calc” op
“On” is ingesteld. Hierdoor kan de berekening
langer duren.
20070201
9-3-1
Basishandelingen op het scherm Spreadsheet
9-3 Basishandelingen op het scherm
Spreadsheet
In dit deel wordt uitgelegd welke basishandelingen u moet uitvoeren om cellen te selecteren
en de celcursor in een spreadsheet te verplaatsen.
k Celcursor
De celcursor is de selectiebalk die de momenteel geselecteerde cel(len) in de spreadsheet
aangeeft.
Als u een enkele cel met de celcursor selecteert, verschijnt de inhoud (getal, formule etc.)
van deze cel in het invoervak boven het functiemenu onder in het scherm Spreadsheet.
Selecteert u meerdere cellen met de celcursor, dan verschijnt het geselecteerde celbereik
in het invoervak.
Meer informatie over het selecteren van cellen vindt u onder “Selecteren van cellen”
(pagina 9-3-2).
k De celcursor verplaatsen
U kunt de celcursor verplaatsen met de cursortoets, of met het commando JUMP.
u De celcursor verplaatsen met de cursortoets
Als een enkele cel is geselecteerd, kunt u de celcursor met de cursortoets naar boven,
naar beneden, naar links of naar rechts verplaatsen.
20070201
u De celcursor verplaatsen met het commando JUMP
Als u de celcursor wilt
verplaatsen naar
op deze plaats:
Moet u dit doen:
Een specifi eke cel
1. Druk op 2(EDIT)4(JUMP)1(GO).
2. Voer in het dialoogvenster “Go To Cell” dat wordt
weergegeven de naam van de doelcel in (A1 tot Z999)
3. Druk op w.
Rij 1 van de huidige kolom
Druk op 2(EDIT)4(JUMP)2(TOP ).
Kolom A van de huidige rij
Druk op 2(EDIT)4(JUMP)3(TOP ).
De onderste rij van
de huidige kolom
Druk op 2(EDIT)4(JUMP)4(BOT ).
Kolom Z van de huidige rij
Druk op 2(EDIT)4(JUMP)5(BOT ).
u De verplaatsing van de celcursor bepalen tijdens de invoer van
celgegevens
De celcursor is standaard ingesteld om naar de volgende rij te gaan wanneer u drukt op
w na het beëindigen van de invoer in een spreadsheetcel. Met de optie “Move” in het
confi guratiescherm kunt u ervoor kiezen de celcursor naar rechts te verplaatsen. Meer
informatie vindt u onder “1-8 Werken met het confi guratiescherm”.
k Selecteren van cellen
Als u een bewerking in een cel wilt uitvoeren, moet u deze eerst selecteren. U kunt een
afzonderlijke cel, een celbereik, alle cellen in een rij of kolom, of alle cellen in de spreadsheet
selecteren.
u Een afzonderlijke cel selecteren
Gebruik de cursortoetsen of het commando JUMP om de celcursor naar de gewenste cel
te verplaatsen.
Meer informatie vindt u onder “De celcursor verplaatsen” (pagina 9-3-1).
# Het functietoetsmenu EDIT blijft op het
scherm nadat de celcursor naar de doelcel is
gesprongen. Druk op J om terug te keren
naar pagina 1 van het functiemenu.
9-3-2
Basishandelingen op het scherm Spreadsheet
20070201
u Een volledige rij selecteren
Druk op d terwijl de celcursor in een cel van kolom A staat. De volledige rij waar de
celcursor staat wordt nu geselecteerd.
Staat de celcursor bijvoorbeeld in cel A1, dan kunt u door te drukken op d de volledige rij
1 selecteren (A1 tot Z1). In het invoervak verschijnt “A1:Z1”.
u Een volledige kolom selecteren
Druk op f terwijl de celcursor in een cel van rij A staat. De volledige kolom waar de
celcursor staat wordt nu geselecteerd.
Staat de celcursor bijvoorbeeld in cel A1, dan kunt u door te drukken op f de volledige
kolom 1 selecteren (A1 tot A999). In het invoervak verschijnt “A1:A999”.
u Alle cellen in een spreadsheet selecteren
Voer een van de volgende twee handelingen uit:
Druk op d wanneer alle cellen van kolom A geselecteerd zijn.
Druk op f wanneer alle cellen van rij 1 geselecteerd zijn.
Als alle cellen geselecteerd zijn, verschijnt in het invoervak de bestandsnaam van de
momenteel geopende spreadsheet.
In dit voorbeeld is de naam van de spreadsheet “SHEET”.
9-3-3
Basishandelingen op het scherm Spreadsheet
20070201
u Een celbereik selecteren
1. Plaats de celcursor in de begincel van het
bereik dat u wilt selecteren.
2. Druk op !i(CLIP).
De celcursor verandert van een selectiebalk
in een markering met een dikke lijn.
Als u de celcursor verplaatst, verschijnt in
het invoervak het momenteel geselecteerde
celbereik.
3. Plaats de celcursor met de cursortoetsen
in de eindcel van het bereik dat u wilt
selecteren.
De geselecteerde cellen worden gemarkeerd.
Als u de selectie van de cellen ongedaan wilt maken, drukt u op J. In dit geval gaat
de celcursor naar de eindcel van het bereik dat u geselecteerd hebt.
9-3-4
Basishandelingen op het scherm Spreadsheet
# Als u drukt op !i(CLIP) terwijl een
volledige rij is geselecteerd, wordt deze rij
het beginpunt van het selectiebereik. Met de
cursortoetsen f en c kunt u aanvullende
rijen selecteren.
# Als u drukt op !i(CLIP) terwijl een volledige
kolom is geselecteerd, wordt deze kolom
het beginpunt van het selectiebereik. Met de
cursortoetsen d en e kunt u aanvullende
kolommen selecteren.
20070201
9-4 Celgegevens invoeren en wijzigen
In dit deel wordt uitgelegd hoe u formules, tekst en andere celgegevens in de spreadsheet
invoert en wijzigt. Verder wordt beschreven hoe u cellen kopieert, invoegt en wist.
Denk erom dat u in de modus S
SHT geen complexe getallen kunt gebruiken.
k Basishandelingen voor de invoer van celgegevens
U moet de bewerkingsmodus openen om gegevens in een cel in te voeren. U kunt de
bewerkingsmodus op twee manieren openen: de gebruikte methode varieert naargelang u
nieuwe gegevens of bestaande celgegevens invoert.
Als u dit wilt doen: Moet u deze methode gebruiken:
De huidige celinhoud vervangen door
gegevens in.
Selecteer de cel selecteren en voer de
nieuwe gegevens.
De huidige celinhoud behouden om
gegevens te wijzigen of toe te voegen.
Selecteer de cel en druk op 2(EDIT)
3(CELL). Breng daarna de gewenste
wijzigingen in de celinhoud aan.
De inhoud van de cel waar de
celcursor staat wordt doorgaans
rechts uitgelijnd in het invoervak
(het is niet mogelijk gegevens in te
voeren en te wijzigen).
9-4-1
Celgegevens invoeren en wijzigen
In bewerkingsmodus wordt de
celinhoud links uitgelijnd, om aan
te geven dat u geen gegevens kunt
invoeren en wijzigen.
20070201
u De huidige celinhoud vervangen door nieuwe gegevens
1. Verplaats de celcursor naar de cel waar u gegevens wilt invoeren.
2. Voer de gewenste gegevens in.
Gebruik de toetsen van de rekenmachine om getallen, wiskundige uitdrukkingen of
tekst in te voeren, en de functietoetsmenu’s om commando’s in te voeren.
De bewerkingsmodus wordt geopend zodra u begint gegevens in te voeren.
De ingevoerde gegevens worden links uitgelijnd in het invoervak.
De invoercursor staat op de plaats waar
u momenteel gegevens invoert. Met de
pijl naar links en naar rechts kunt u de
invoercursor verplaatsen.
Invoercursor
3. Als u klaar bent, drukt u op w.
Druk op w om de celcursor naar de volgende cel te verplaatsen. Door de optie
“Move” in het confi guratiescherm in te stellen kunt u ervoor kiezen de celcursor naar
de volgende rij of naar de volgende kolom te verplaatsen (pagina 1-8-5).
Als de optie “Auto Calc” is ingeschakeld (pagina 1-8-5), worden alle formules in de
spreadsheet herberekend wanneer u drukt op w.
Als u de gegevensinvoer ongedaan wilt maken, drukt u op J. U krijgt dan opnieuw
de oorspronkelijke celinhoud zonder de ingevoerde gegevens.
u De huidige celinhoud wijzigen
1. Verplaats de celcursor naar de cel waar u gegevens wilt wijzigen.
De celinhoud verschijnt rechts uitgelijnd in
het invoervak.
9-4-2
Celgegevens invoeren en wijzigen
20070201
2. Druk op 2(EDIT)3(CELL).
De bewerkingsmodus wordt geopend. Dit wordt
aangegeven doordat de celinhoud in het invoervak
links wordt uitgelijnd. De invoercursor verschijnt
ook links van het eerste teken in het invoervak.
3. Wijzig de gegevens in het invoervak.
4. Als u klaar bent, drukt u op w.
Als de optie “Auto Calc” is ingeschakeld (pagina 1-8-5), worden alle formules in de
spreadsheet herberekend wanneer u drukt op w.
Als u de gegevensinvoer ongedaan wilt maken, drukt u op J. U krijgt dan opnieuw
de oorspronkelijke celinhoud zonder de wijzigingen.
k Een formule invoeren
Een formule is een uitdrukking die in de modus S
SHT wordt berekend en geëvalueerd
wanneer u die invoert of de bijbehorende gegevens wijzigt, etc.
Een formule begint altijd met een gelijkteken (=), en kan bestaan uit het volgende:
• Getallen
• Wiskundige uitdrukkingen
• Celverwijzingen
• Ingebouwde functiecommando’s van de rekenmachine (pagina 2-4-1)
• Commando’s in de modus S
SHT (pagina 9-5-1)
Is de optie “Auto Calc” ingeschakeld (pagina 1-8-5), dan worden formules dynamisch
berekend telkens als de bijbehorende waarden veranderen, en wordt in de spreadsheet altijd
het laatste resultaat weergegeven.
Hieronder volgt een eenvoudig voorbeeld waarin een formule in cel B5 het gemiddelde
berekent van de waarden in de cellen B1 tot B3.
9-4-3
Celgegevens invoeren en wijzigen
20070201
u Invoervoorbeeld van formule
In dit voorbeeld voeren we 60 in cel A1 in en nemen we daarna de volgende formules op in
de aangegeven cellen: B1: =sin(A1), B2: =cos(A1), B3: =tan(A1), B4: =B1/B2
We zullen ook aantonen dat de door B3 en B4 berekende waarden identiek zijn, zelfs als we
de waarde van A1 wijzigen, bijgevolg is sin (
x) ÷ cos ( x) = tan ( x) waar.
Opmerking
In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat de rekenmachine als volgt is ingesteld.
De optie “Move” in het confi guratiescherm (pagina 1-8-5) is ingesteld op “Low”
(standaardinstelling).
De optie “Angle” in het confi guratiescherm is ingesteld op “Deg” (zestigdelige graden).
In dit voorbeeld worden ook celverwijzingen gebruikt Meer informatie over celverwijzingen
vindt u op pagina 9-4-5.
u Formules invoeren
1. Verplaats de celcursor naar cel A1, en voer gaw in.
2. Verplaats de celcursor naar cel B1, en voer het volgende in:
!.(=)sav(A)bw
Druk op w om de celcursor naar cel B2 te verplaatsen.
3. Ga als volgt te werk om de formules voor cellen B2 tot B4 in te voeren:
!.(=)cav(A)bw
!.(=)tav(A)bw
!.(=)al(B)b/al(B)cw
4. Verplaats de celcursor naar cel A1, en voer
daw in.
Hierdoor verschijnen de bijgewerkte waarden in cellen B1 tot B4, herberekend met
de nieuwe waarde die u in cel A1 hebt opgegeven. Aangezien de door B3 en B4
berekende waarden identiek zijn, zelfs als we de waarde van A1 wijzigen,
is sin ( x) ÷ cos ( x) = tan ( x) waar.
9-4-4
Celgegevens invoeren en wijzigen
20070201
9-4-5
Celgegevens invoeren en wijzigen
k Gebruik van celverwijzingen
Een celverwijzing is een symbool dat verwijst naar de waarde van de ene cel om die in een
andere cel te gebruiken. Als u in cel C2 bijvoorbeeld “=A1+B1” invoert, wordt de huidige
waarde van cel A1 opgeteld bij de huidige waarde van cel B1, en wordt het resultaat
weergegeven in cel C2.
Er bestaan twee soorten celverwijzingen: relatieve en absolute verwijzingen. Het is van
belang dat u het onderscheid begrijpt tussen relatieve en absolute celverwijzingen. Zo niet,
zal uw spreadsheet niet de verwachte resultaten opleveren.
Relatieve celverwijzingen
Een relatieve celverwijzing varieert afhankelijk van de plaats in de spreadsheet. De
celverwijzing “=A1” in cel C2 bijvoorbeeld, verwijst naar de cel “twee kolommen links
van en één cel hoger dan” de huidige cel (C2 in dit geval). Als we de inhoud van cel C2
kopiëren en plakken, bijvoorbeeld in cel D12, dan verandert de celverwijzing automatisch
in “=B11”, omdat B11 twee kolommen links van en één cel hoger dan cel D12 ligt.
Houd ermee rekening dat relatieve celverwijzingen altijd dynamisch op die manier
veranderen wanneer u ze verplaatst door te kopiëren en te plakken.
Belangrijk!
Als u een relatieve celverwijzing kopieert uit het invoervak, wordt die als tekst naar het
klembord gekopieerd en ongewijzigd geplakt. Als in cel C2 “=A1” staat en u kopieert “=A1”
van het invoervak en plakt dit bijvoorbeeld in cel D12, dan staat in cel D12 ook “=A1”.
Absolute celverwijzingen
Een absolute celverwijzing blijft altijd ongewijzigd, ongeacht de plaats of de doellocatie
van het kopiëren of plakken. U kunt de rij en kolom in een celverwijzing samen of
afzonderlijk absoluut maken. Hoe u dat doet, wordt hieronder uitgelegd.
Deze celverwijzing: Heeft de volgende functie:
$A$1 Altijd verwijzen naar kolom A, rij 1
$A1 Altijd verwijzen naar kolom A, maar de rij wordt
dynamisch aangepast wanneer u de celverwijzing
verplaatst, net als bij een relatieve celverwijzing
A$1 Altijd verwijzen naar rij A, maar de kolom wordt
dynamisch aangepast wanneer u de celverwijzing
verplaatst, net als bij een relatieve celverwijzing
Stel bijvoorbeeld dat in cel C1 verwezen wordt naar cel A1. Hieronder staat de betekenis
van elke celverwijzing wanneer u de inhoud van cel C1 kopieert naar cel D12.
$A$1 $A$1
$A1 $A12
A$1 B$1
20070201
9-4-6
Celgegevens invoeren en wijzigen
k Verwijzen naar een specifi eke cel
Hieronder wordt uitgelegd hoe u verwijst naar cel A1 (met de waarde 3) en de berekening A1
× 2 uitvoert.
u Verwijzen naar een specifi eke cel
1. Verplaats de celcursor naar cel A2, en voer
!.(=) in.
2. Druk op 1(GRAB).
De modus Grab wordt geopend: hierdoor
wordt het functiemenu als volgt gewijzigd.
Met het functiemenu in de modus Grab
kunt u de cursor eenvoudiger in de
spreadsheet verplaatsen.
Als u de celcursor wilt
verplaatsen naar:
Drukt u op:
Een specifi eke cel
2(GO)
Rij 1 van de huidige kolom
3(TOP )
Kolom A van de huidige rij
4(TOP )
De onderste rij van de huidige kolom
5(BOT )
Kolom Z van de huidige rij
6(BOT )
3. Druk op f om de celcursor naar cel A1 te verplaatsen.
4. Druk op 1(SET).
De verwijzing naar cel A1 wordt ingevoerd.
# In plaats van het commando GRAB
(1(GRAB) in stap 2), kunt u ook de
gewenste letters en cijfers manueel invoeren.
In plaats van stappen 2 tot 4 in de
bovenvermelde procedure, kunt u ook
av(A)b invoeren om “A1” te
typen. Meer informatie vindt u onder
“Invoervoorbeeld van formule” (pagina
9-4-4).
20070201
9-4-7
Celgegevens invoeren en wijzigen
5. Vervolgens voert u *c in.
6. Druk op w om de formule op te slaan.
Resultaat van A1 × 2
k Verwijzen naar een celbereik
U kunt naar een celbereik verwijzen om de cellen te sommeren, het gemiddelde ervan te
berekenen etc.
Ga als volgt te werk om een formule in te voeren die de som berekent van cellen A6 tot B7,
en het resultaat in cel A4 invoert. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de cellen A6 tot B7 reeds
de onderstaande waarden bevatten.
AB
612
734
u Verwijzen naar een celbereik
1. Verplaats de celcursor naar cel A4, en voer daarna !.(=) in.
2. Druk op de volgende toetsen om het commando Sum in te voeren.
5(CEL)5(Sum)
“CellSum(” is een commando van de modus S
SHT. Meer informatie vindt u onder
“9-5 Commando’s van de modus S
SHT”.
3. Druk op J1(GRAB).
De modus Grab wordt geopend.
4. Plaats de celcursor met de cursortoetsen in de
eerste cel van het bereik dat u wilt selecteren (in
dit voorbeeld A6).
20070201
9-4-8
Celgegevens invoeren en wijzigen
5. Druk op !i(CLIP).
De celcursor verandert van een
selectiebalk in een markering met een
dikke lijn.
6. Plaats de celcursor met de cursortoetsen in de
laatste cel van het bereik dat u wilt selecteren (in
dit voorbeeld B7).
Gebruik de functietoetsen 2 tot 6 om de celcursor te verplaatsen. De beschikbare
functies worden beschreven in stap 2 onder “Verwijzen naar een specifi eke cel”
(pagina 9-4-6).
7. Druk op 1(SET) om het celbereik vast te leggen.
Het celbereik (A6:B7) wordt ingevoerd.
8. Druk op w om de formule op te slaan.
Geeft de som van de waarden in cellen A6 tot B7.
# In plaats van het commando “CLIP”
(!i(CLIP) in stap 5) om een celbereik te
selecteren, kunt u ook het commando “GRAB”
en “:” gebruiken. Als u deze methode wilt
gebruiken, voert u de volgende stappen uit
in plaats van stap 3 tot 7 in de bovenstaande
procedure.
3. Druk op 1(GRAB) om de modus Grab
te openen.
4. Verplaats de celcursor naar de eerste cel van het
bereik (A6), en druk daarna op 1(SET).
• De modus Grab wordt afgesloten en een
verwijzing naar cel A6 wordt ingevoerd.
5. Druk op 3(:).
6. Druk op 1(GRAB) om de modus Grab opnieuw
te openen.
7. Verplaats de celcursor naar de laatste cel van het
bereik (B7), en druk daarna op 1(SET).
• Het celbereik (A6:B7) wordt ingevoerd.
20070201
9-4-9
Celgegevens invoeren en wijzigen
k Het symbool van de absolute celverwijzing ($) invoeren
U kunt het symbool van de absolute celverwijzing op de huidige cursorpositie invoeren door
te drukken op 2($) in het functiemenu van de bewerkingsmodus. Meer informatie vindt u
onder “Absolute celverwijzingen” (pagina 9-4-5).
u Het symbool voor de absolute celverwijzing invoeren
Voorbeeld Voer =$A$1 in cel C1 in
1. Verplaats de celcursor naar cel C1, en voer
daarna !.(=) in.
2. Druk op 2($).
3. Druk op 1(GRAB) om de modus Grab te openen,
en verplaats de celcursor naar cel A1.
4. Druk op 1(SET).
5. Druk op d om de cursor links van de “1”
te plaatsen.
6. Druk op 2($).
7. Druk op w om de formule vast te leggen.
20070201
9-4-10
Celgegevens invoeren en wijzigen
k Een constante invoeren
Een uitdrukking of waarde die u invoert zonder die te laten voorafgaan door een gelijkteken
(=) wordt een “constante” genoemd omdat deze waarde niet beïnvloed wordt door gegevens
buiten de cel waarin ze is opgenomen.
Voert u een wiskundige uitdrukking als constante in, dan krijgt u in de cel het resultaat te
zien. Als een uitdrukking een onvolledige of ongeldige syntax gebruikt, of een lijst of matrix
als resultaat heeft, verschijnt de foutmelding “Syntax ERROR”.
In de volgende tabel ziet u de verschillende soorten constanten en de resultaten die hierdoor
worden weergegeven.
Constante
Weergegeven
resultaat
2005 2005
7+3 10
sin 30 0.5
sin X+1 *
1
1.5
AX *
1
*
2
60
dim {1,2,3} 3
1=0 0
1>0 1
sin Syntax ERROR
{1,2,3} Syntax ERROR
*
1
Als 30 is toegewezen aan variabele X en 2
aan variabele A.
*
2
Een tekenreeks zoals AX wordt behandeld als
een reeks variabelen (pagina 2-2-1).
Wanneer u een tekenreeks als tekst wilt
behandelen, moet u die beginnen met een
aanhalingsteken (“).
20070201
9-4-11
Celgegevens invoeren en wijzigen
k Tekst invoeren
Een tekenreeks die begint met een aanhalingsteken (") wordt als tekst behandeld en
ongewijzigd weergegeven. Het aanhalingsteken (") wordt niet als onderdeel van de tekst
weergegeven.
In de cel kunnen maximaal zes
tekens worden weergegeven.
Als de tekst niet in een enkele cel
past, loopt die door naar de volgende
cel aan de rechterkant wanneer die
leeg is.
k Een numerieke reeks in een spreadsheet maken
Hieronder wordt uitgelegd hoe u een numerieke reeks maakt (zelfde werkwijze als voor het
commando Seq op pagina 3-2-3), en het resultaat automatisch invoert in een reeks cellen,
beginnend met de cel die u opgeeft.
u Een numerieke reeks gebruiken in een spreadsheet
Voorbeeld Maak een numerieke reeks met de volgende parameters, beginnend
met cel A1
Functie: f ( x) = X
2
Variabele: X
Beginwaarde: 1
Eindwaarde: 15
Toename: 7
1. Verplaats de celcursor naar de cel waarin u de gemaakte numerieke reeks wilt
invoeren.
2. Druk op 2(EDIT)5(SEQ).
Er verschijnt een dialoogvenster zoals rechts
weergegeven.
Dit is de cel die u in stap 1 hebt geselecteerd.
U kunt in totaal 249 bytes invoeren in de velden Expr, Var, Start, End, en Incre van het
dialoogvenster Sequence.
20070201
9-4-12
Celgegevens invoeren en wijzigen
3. Geef de vereiste parameters op om de reeks te maken.
Hieronder ziet u welke parameters verplicht zijn.
Parameter Beschrijving
Expr
Functie
f(x) om de reeks te maken
Var
Naam van de variabele in de functie
f(x)
Zelfs als een functie slechts één variabele heeft, moet u de naam hier
opgeven.
Start
De beginwaarde (Start), eindwaarde (End) en toename (Incre) van de
waarden toegewezen aan de variabele die gedefi nieerd is door Var
Als u bijvoorbeeld Start: 1, End: 15, en Incre: 7 opgeeft, worden bij het
maken van de reeks de volgende waarden aan de variabele toegekend:
1, 8, 15.
End
Incre
Gebruik de cursortoetsen f en c om te bewegen tussen parameters, en voor elke
parameter de vereiste gegevens in te voeren. Hieronder ziet u hoe het scherm wordt
weergegeven nadat u de gegevens voor dit voorbeeld hebt ingevoerd.
4. Druk na het invoeren van alle gegevens op
6(EXE) of op w.
De waarden van de gemaakte reeks
worden ingevoerd in de spreadsheet,
beginnend met de cel die u in stap 1 hebt
geselecteerd.
# Als in een cel binnen het celbereik met de
ingevoerde reekswaarden al gegevens
staan, worden die vervangen door de nieuwe
reekswaarden.
# De reekswaarden worden rij- of kolomgewijs in
de cellen ingevoerd, afhankelijk van de instelling
voor de optie “Move” in het confi guratiescherm.
De optie “Move” is standaard ingesteld om
gegevens rijgewijs (van boven naar beneden)
in te voeren. Meer informatie vindt u onder “1-8
Werken met het confi guratiescherm”.
20070201
k Dezelfde inhoud in een celbereik invullen
Ga als volgt te werk om in een celbereik dezelfde formule, uitdrukking, waarde of tekst in te
voeren.
u Een celbereik met dezelfde inhoud invullen
Voorbeeld Gebruik het commando “FILL om in de cellen A2 tot B3 de formule =
A1+1 in te voeren
De celnaam A1 van de formule is een relatieve verwijzing. Dit betekent dat
de formule = A1+1 is in cel A2, = A2+1 in cel A3, etc.
In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat u 1 hebt ingevoerd in cel A1, en
2 in cel B1.
1. Selecteer het celbereik van A2 tot B3.
Meer informatie vindt u onder “Een celbereik selecteren” (pagina 9-3-4).
2. Druk op 2(EDIT)6(g)1(FILL).
Het dialoogvenster Fill wordt weergegeven.
Dit is het celbereik dat u in stap 1 hebt geselecteerd.
3. Voer terwijl de rij “Formula” is aangeklikt de inhoud in waarmee u alle cellen uit het
geselecteerde bereik wilt invullen.
Hier voeren we “=A1+1” in.
9-4-13
Celgegevens invoeren en wijzigen
20070201
4. Druk op w.
5. Druk op 6(EXE) of op w.
Het commando “FILL” wordt uitgevoerd en de
opgegeven inhoud wordt in het geselecteerde
celbereik opgenomen.
De celverwijzing A1 is een relatieve verwijzing. Hieronder ziet u de formules die
werkelijk in elke cel worden ingevoerd.
AB
2 =A1+1 =B1+1
3 =A2+1 =B2+1
9-4-14
Celgegevens invoeren en wijzigen
# Als er al gegevens staan in een cel binnen
het geselecteerde celbereik, dan worden
de bestaande gegevens vervangen door de
nieuwe gegevens.
20070201
9-4-15
Celgegevens invoeren en wijzigen
k Knippen en plakken
In dit deel wordt uitgelegd hoe u gegevens in een spreadsheet kunt knippen en naar een
andere plaats plakken. U kunt de inhoud van een afzonderlijke cel of van een celbereik
knippen.
u Invloed van knippen en plakken op celverwijzingen
Voor het knippen en plakken gelden bijzondere voorschriften die bepalen hoe de
celverwijzingen (pagina 9-4-5) in de geknipte en geplakte cellen worden behandeld. Er
gelden twee verschillende sets van voorschriften voor de volgende twee gevallen:
Wanneer cellen in het geknipte gebied verwijzen naar cellen buiten het geknipte gebied
Wanneer cellen in het geknipte gebied verwijzen naar cellen die ook in het geknipte
gebied liggen
Wanneer een cel in het geknipte gebied verwijst naar een cel buiten het geknipte
gebied
In dit geval worden alle celverwijzingen behandeld als absolute celverwijzingen,
ongeacht hun type (absolute of relatieve verwijzing).
Voorbeeld Neem een spreadsheet met de volgende gegevens:
A1: 4, B1: =A1+1, C1: =B1+2.
Knip B1:C1 (linkerscherm) en plak de gegevens in B2:C2
(rechterscherm).
Aangezien de uitdrukking in cel B1 verwijst naar cel A1, die buiten het
geknipte gebied (B1:C1) ligt, wordt de verwijzing A1 ongewijzigd geplakt
(zoals een absolute celverwijzing) in cel C2.
20070201
Wanneer een cel in het geknipte gebied verwijst naar een cel die ook in het
geknipte gebied ligt
In dit geval worden alle celverwijzingen behandeld als relatieve celverwijzingen,
ongeacht hun type (absolute of relatieve verwijzing).
Voorbeeld Neem een spreadsheet met de volgende gegevens:
A1: 4, B1: =A1+1, C1: = $B$1+2.
Knip B1:C1 (linkerscherm) en plak de gegevens in B2:C2
(rechterscherm).
Aangezien de uitdrukking in cel C1 verwijst naar cel B1, die ook in het
geknipte gebied (B1:C1) ligt, verandert de verwijzing $B$1 in $B$2 (zoals
een relatieve celverwijzing) wanneer die in cel C2 wordt geplakt, ongeacht
het feit dat dit een absolute celverwijzing is.
u Spreadsheetgegevens knippen en plakken
1. Selecteer de cel(len) die u wilt knippen.
Meer informatie vindt u onder “Een afzonderlijke cel selecteren” (pagina 9-3-2) en
“Een celbereik selecteren” (pagina 9-3-4).
2. Druk op 2(EDIT)1(CUT).
De gegevens worden geselecteerd en de plakmodus wordt geopend, zodat het
functietoetsmenu 1 verandert in (PASTE).
In de volgende stappen kunt u de plakmodus op elk ogenblik verlaten door te drukken
op J.
9-4-16
Celgegevens invoeren en wijzigen
# Meer informatie over absolute en relatieve
celverwijzingen vindt u onder “Gebruik van
celverwijzingen” op pagina 9-4-5.
20070201
3. Gebruik de cursortoetsen om de celcursor te verplaatsen naar de cel waarvan u de
gegevens wilt plakken.
Als u in stap 1 een celbereik hebt geselecteerd, wordt de cel die u met de celcursor
selecteert de linkerbovencel van het geplakte bereik. Als u het celbereik A1:B2 knipt,
kunt u door de celcursor op cel C1 te plaatsen de cellen naar C1:D2 plakken.
4. Druk op 1(PASTE).
De gegevens uit de cel(len) die u in stap 1 hebt geselecteerd worden geknipt en
geplakt op de locatie die u in stap 3 hebt geselecteerd.
k Kopiëren en plakken
In dit deel wordt uitgelegd hoe u gegevens in een spreadsheet kunt kopiëren en naar een
andere plaats plakken. U kunt de inhoud van een afzonderlijke cel of van een celbereik
kopiëren. Als u gegevens kopieert, kunt u ze meermaals op verschillende locaties plakken.
u Spreadsheetgegevens kopiëren en plakken
1. Selecteer de cel(len) die u wilt kopiëren.
Meer informatie vindt u onder “Een afzonderlijke cel selecteren” (pagina 9-3-2) en
“Een celbereik selecteren” (pagina 9-3-4).
2. Druk op 2(EDIT)2(COPY).
De gegevens worden geselecteerd en de plakmodus wordt geopend, zodat het
functietoetsmenu 1 verandert in (PASTE).
In de volgende stappen kunt u de plakmodus op elk ogenblik verlaten door te drukken
op J.
9-4-17
Celgegevens invoeren en wijzigen
# Als er al gegevens staan in een cel in het
geplakte gebied, worden die vervangen door
de geplakte gegevens.
# Als een formule in de geplakte gegevens
staat, wordt die altijd opnieuw uitgevoerd na
het plakken. Hierbij is het zonder belang of
de optie “Auto Calc” in het confi guratiescherm
(pagina 1-8-5) in- of uitgeschakeld is.
# Als in de gegevens die u plakt relatieve
celverwijzingen staan, worden die behandeld
volgens de standaardvoorschriften voor
relatieve celverwijzingen. Meer informatie vindt
u onder “Relatieve celverwijzingen” (pagina
9-4-5).
20070201
3. Gebruik de cursortoetsen om de celcursor te verplaatsen naar de cel waarvan u de
gegevens wilt plakken.
Als u in stap 1 een celbereik hebt geselecteerd, wordt de cel die u met de celcursor
selecteert de linkerbovencel van het geplakte bereik. Als u het celbereik A1:B2
kopieert, kunt u door de celcursor op cel C1 te plaatsen de cellen naar C1:D2
plakken.
4. Druk op 1(PASTE).
De gegevens uit de cel(len) die u in stap 1 hebt geselecteerd worden geplakt op de
locatie die u in stap 3 hebt geselecteerd.
5. Aangezien de plakmodus actief blijft, kunt u stap 3 en 4 herhalen om dezelfde
gegevens desgewenst naar andere locaties te plakken.
6. Druk na het plakken van de gegevens op J om de plakmodus te verlaten.
9-4-18
Celgegevens invoeren en wijzigen
# Als er al gegevens staan in een cel in het
geplakte gebied, worden die vervangen door
de geplakte gegevens.
# Wordt een relatieve celverwijzing door het
kopiëren en plakken ongeldig, dan wordt de
ongeldige verwijzing vervangen door “?” in
de cel waar die wordt geplakt. Stel dat u de
inhoud van cel A3 (=A1+A2) kopieert en plakt
in cel B2.
Wordt de relatieve celverwijzing A1 in A3
(die staat voor “twee cellen hoger”) in cel B2
geplakt, dan wordt dit een ongeldige verwijzing
aangezien er zich twee cellen hoger dan cel
B2 geen cel bevindt. Hierdoor verandert de
celverwijzing in “B?” wanneer die geplakt
wordt in cel B2. De inhoud van de cel B2 wordt
vervangen door “ERROR”.
# Als de optie “Auto Calc” in het
confi guratiescherm is ingesteld op “On” (pagina
1-8-5), dan verschijnt “ERROR” zodra de
gegevens worden geplakt. Is de optie “Auto
Calc” uitgeschakeld, dan wordt de celinhoud
niet gewijzigd tijdens het plakken, zodat in de
doelcel (B2) dezelfde gegevens verschijnen als
in de oorspronkelijke broncel (A3) tot de inhoud
van de spreadsheet wordt herberekend en
bijgewerkt.
20070201
k Spreadsheetgegevens sorteren
U kunt spreadsheetgegevens kolom- of rijgewijs sorteren. U kunt sorteren in oplopende of
afl opende volgorde.
Belangrijk!
• Sorteren is alleen mogelijk als het geselecteerde celbereik alleen constanten bevat.
u Spreadsheetgegevens sorteren
1. Selecteer de reeks cellen in een afzonderlijke rij of kolom die u wilt sorteren.
Meer informatie vindt u onder “Een celbereik selecteren” (pagina 9-3-4).
2. Selecteer in het functiemenu de sorteerbewerking die u wilt uitvoeren.
Oplopend sorteren: 2(EDIT)6(g)2(SRT
A)
Afl opend sorteren: 2(EDIT)6(g)3(SRT
D)
Na het selecteren van de sorteermethode worden de gegevens gesorteerd.
k Cellen wissen en invoegen
U kunt een afzonderlijke cel, of een volledige rij of kolom met cellen wissen. U kunt ook een
rij of kolom met lege cellen invoegen.
u Een volledige rij of kolom met cellen wissen
1. Selecteer een of meer cellen in de rij(en) of kolom(men) die u wilt wissen.
Deze celselectie mag u gebruiken
om rijen 1 en 2 of kolommen A en
B te wissen.
9-4-19
Celgegevens invoeren en wijzigen
# U kunt alleen gegevens voor een afzonderlijke
rij of een afzonderlijke kolom sorteren. Als u
probeert te sorteren wanneer meerdere rijen
of kolommen zijn geselecteerd, verschijnt de
foutmelding “Range ERROR”.
# De foutmelding “Syntax ERROR” wordt
weergegeven als een formule of tekst staat in
de gegevens die u probeert te sorteren.
U kunt ook de volledige rij of kolom
selecteren die u wilt wissen.
In dit geval drukt u op 3(DEL) in
stap 2 hieronder om de volledige rij of
kolom onmiddellijk te wissen, zonder
het submenu DEL weer te geven.
2. Druk op 3(DEL) om het submenu DEL te openen.
20070201
3. In het submenu DEL kunt u de gewenste actie uitvoeren.
Als u dit wilt doen: Drukt u op:
De volledige rij(en) met de momenteel geselecteerde cel(len)
wissen en alles wat eronder staat naar boven opschuiven.
1(ROW)
De volledige kolom(men) met de momenteel geselecteerde
cel(len) wissen en alles wat rechts ervan staat naar links
opschuiven.
2(COL)
Als u het submenu DEL wilt verlaten zonder iets te wissen, drukt u op J in plaats
van op een functietoets.
u De inhoud van alle cellen in een spreadsheet wissen
1. Druk op 3(DEL)3(ALL).
2. Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op 1(Yes) om de gegevens te wissen, of
druk op 6(No) om de wisbewerking ongedaan te maken.
Als alle gegevens zijn gewist, verschijnt een lege spreadsheet met de celcursor in cel
A1.
9-4-20
Celgegevens invoeren en wijzigen
20070201
u Rijen of kolommen met lege cellen invoegen
1. Selecteer een of meer cellen om op te geven hoeveel rijen of kolommen u wilt
invoegen.
Voor het selecteren gelden dezelfde voorschriften als voor het wissen van rijen en
kolommen. Meer informatie vindt u in stap 1 onder “Een volledige rij of kolom met
cellen wissen” (pagina 9-4-19).
2. Druk op 4(INS) om het submenu INS te openen.
3. In het submenu INS kunt u de gewenste actie uitvoeren.
Als u dit wilt doen: Drukt u op:
Boven de geselecteerde rijen hetzelfde aantal rijen invoegen als
in de huidige selectie.
1(ROW)
Boven de geselecteerde kolommen hetzelfde aantal kolommen
invoegen als in de huidige selectie.
2(COL)
Als u het submenu INS wilt verlaten zonder iets te in te voegen, drukt u op J in
plaats van op een functietoets.
Als het celbereik A1:Z999 door het invoegen van rijen of kolommen wordt
overschreden, verschijnt de foutmelding “Range ERROR”.
k De celinhoud wissen
Ga als volgt te werk om de inhoud van specifi eke cellen te wissen.
u De celinhoud wissen
1. Selecteer de cel(len) waarvan u de inhoud wilt wissen.
2. Druk op 5(CLR).
De inhoud van de momenteel geselecteerde cellen wordt gewist.
9-4-21
Celgegevens invoeren en wijzigen
20070201
9-5 Commando’s van de modus S
SHT
In dit deel wordt uitgelegd hoe u de commando’s van de modus S
SHT gebruikt.
u Een commando van de modus S
SHT invoeren
1. Selecteer de cellen waarin u de formule met het commando van de modus S
SHT wilt
invoeren.
2. Druk op 2(EDIT)3(CELL) of op !.(=) om de bewerkingsmodus te openen.
2(EDIT)3(CELL) kunt u gebruiken als al gegevens staan in de geselecteerde cel.
3. Druk op de functietoets voor het commando dat u wilt invoeren.
Zo voert u het volgende commando in: Druk op:
Voor meer
informatie:
CellIf( (Voorwaarde)
4(If)
Pagina 9-5-2
CellMin( (Minimum van cellen)
5(CEL)1(Min)
Pagina 9-5-2
CellMax( (Maximum van cellen)
5(CEL)2(Max)
Pagina 9-5-3
CellMean( (Gemiddelde van cellen)
5(CEL)3(Mean)
Pagina 9-5-3
CellMedian( (Mediaan van cellen)
5(CEL)4(Med)
Pagina 9-5-3
CellSum( (Som van cellen)
5(CEL)5(Sum)
Pagina 9-5-4
CellProd( (Product van cellen)
5(CEL)6(Prod)
Pagina 9-5-4
4. Invoer van de andere parameters.
Welke extra parameters u dient in te voeren, hangt af van het commando dat u
gebruikt. Meer informatie vindt u onder “Overzicht van de commando’s van de modus
S
SHT op pagina 9-5-2.
9-5-1
Commando’s van de modus S • SHT
20070201
k Overzicht van de commando’s van de modus S
SHT
In dit deel vindt u nadere uitleg over de functie en syntax van elk commando, met daarnaast
praktijkvoorbeelden van het gebruik. Alles gegevens tussen vierkante haken ([ ]) in de syntax
van elk commando mag u weglaten.
u CellIf(
Functie: Retourneert uitdrukking 1 waarin de vergelijking of ongelijkheid waar is, en
uitdrukking 2 als deze onwaar is.
Syntax: CellIf( vergelijking, uitdrukking 1, uitdrukking 2 [ ) ]
CellIf( ongelijkheid, uitdrukking 1, uitdrukking 2 [ ) ]
Voorbeeld: Als de waarde in cel A1 groter is dan die in cel B1, voert u de waarde van cel
A1 in cel A2 in. Zo niet, voert u de waarde van cel B1 in cel A2 in.
u CellMin(
Functie: Retourneert de kleinste waarde in het opgegeven celbereik.
Syntax: CellMin( begincel: eindcel [ ) ]
Voorbeeld: Bepaal de kleinste waarde in het werkblad met A3 als linkerbovenhoek en C5
als rechterbenedenhoek, en voer het resultaat in cel A1 in:
9-5-2
Commando’s van de modus S • SHT
20070201
u CellMax(
Functie: Retourneert de grootste waarde in het opgegeven celbereik.
Syntax: CellMax( begincel: eindcel [ ) ]
Voorbeeld: Bepaal de grootste waarde in het werkblad met A3 als linkerbovenhoek en C5
als rechterbenedenhoek, en voer het resultaat in cel A1 in:
u CellMean(
Functie: Retourneert het gemiddelde van de waarden in het opgegeven celbereik.
Syntax: CellMean( begincel: eindcel [ ) ]
Voorbeeld: Bepaal het gemiddelde van de waarden in het werkblad met A3 als
linkerbovenhoek en C5 als rechterbenedenhoek, en voer het resultaat in cel
A1 in:
u CellMedian(
Functie: Retourneert de mediaan van de waarden in het opgegeven celbereik.
Syntax: CellMedian( begincel: eindcel [ ) ]
Voorbeeld: Bepaal de mediaan van de waarden in het werkblad met A3 als
linkerbovenhoek en C5 als rechterbenedenhoek, en voer het resultaat in cel
A1 in:
9-5-3
Commando’s van de modus S • SHT
20070201
u CellSum(
Functie: Retourneert de som van de waarden in het opgegeven celbereik.
Syntax: CellSum( begincel: eindcel [ ) ]
Voorbeeld: Bepaal de som van de waarden in het werkblad met A3 als linkerbovenhoek
en C5 als rechterbenedenhoek, en voer het resultaat in cel A1 in:
u CellProd(
Functie: Retourneert het product van de waarden in het opgegeven celbereik.
Syntax: CellProd( begincel: eindcel [ ) ]
Voorbeeld: Bereken het product van de waarden in cellen B3 tot B5, en voer het resultaat
in cel A1 in:
9-5-4
Commando’s van de modus S • SHT
20070201
9-6-1
Statistische grafi eken
9-6 Statistische grafi eken
In dit deel wordt uitgelegd hoe u de grafi ek tekent van spreadsheetgegevens.
k Overzicht
Behalve de selectie van de waarnemingsgetallen waarvan u de grafi ek wilt tekenen, kunt u
in de modus S
SHT dezelfde grafi sche bewerkingen gebruiken als in de modus STAT . Dit
deel beschrijft de verschilpunten tussen de grafi sche functies in de modus S
SHT en de
modus STAT .
k Gebruik van het menu Graph
Druk op 6(g)1(GRPH) om het submenu GRPH te openen.
In het submenu GRPH verschijnen dezelfde functies als wanneer u drukt op 1(GRPH)
in de modus STAT van List Editor. Hieronder wordt elke functie uitgelegd, en wordt
aangegeven waar u meer informatie hierover terugvindt.
Toets Beschrijving Voor meer informatie:
1(GPH1)
Tekent een grafi ek volgens de instellingen
voor StatGraph1 (zie 6(SET) hieronder).
“Wijzigen van de
karakteristiek van een
statistische grafi ek”
(pagina 6-1-2)
2(GPH2)
Tekent een grafi ek volgens de instellingen
voor StatGraph2 (zie 6(SET) hieronder).
3(GPH3)
Tekent een grafi ek volgens de instellingen
voor StatGraph3 (zie 6(SET) hieronder).
4(SEL)
Geeft een scherm waar voor het uitkiezen
van de grafi ekkarakteristiek (StatGraph1,
StatGraph2, of StatGraph3). In dit scherm
kunt u ook meerdere grafi eken tegelijk
tekenen.
“2. Actieve of niet-actieve
grafi ek” (pagina 6-1-4)
6(SET)
Geeft een scherm weer om de
grafi ekkarakteristieken in te stellen (grafi sch
voor te stellen gegevens, grafi ektype, etc.). In
dit instelscherm kunt u afzonderlijke waarden
opgeven voor StatGraph1, StatGraph2, en
StatGraph3.
“1. Andere karakteristieken
van de grafi ek” (pagina
6-1-2)
“Grafi ekkarakteristieken
instellen” (pagina 9-6-2)
De functietoetsen 1 tot 4 in het menu hebben vrijwel dezelfde functies als die in de
modus STAT . Bepaalde functies in het menu dat wordt weergegeven wanneer u drukt op
6(SET) verschillen van die welke verschijnen wanneer u drukt op 6(SET) in de modus
STAT . Op deze verschilpunten wordt dieper ingegaan in het deel “Grafi ekkarakteristieken
instellen” op pagina 9-6-2.
20070201
9-6-2
Statistische grafi eken
k Grafi ekkarakteristieken instellen
Druk op 6(SET) in het submenu GRPH om een scherm te openen, zoals hieronder
weergegeven, waarin u de grafi ek kunt instellen.
In de modus STAT kunt u de grafi ek tekenen van waarnemingsgetallen die met List
Editor zijn ingevoerd. In de modus S
SHT kunt u de grafi ek tekenen van de gegevens
die in de spreadsheetcellen zijn ingevoerd. De grafi sche instellingen in de modus S
SHT
zijn bijgevolg bedoeld om het celbereik te selecteren van de waarnemingsgetallen die
u grafi sch wilt voorstellen. De instellingen in de modus STAT daarentegen, zijn bedoeld
om het nummer op te geven van de lijst (List1 tot List26) met de grafi sch voor te stellen
waarnemingsgetallen.
Hieronder worden de grafi sche instellingen van de spreadsheet beschreven die u op elk
instelscherm kunt confi gureren.
u XCellRange (celbereik van de gegevens op de x-as)
• { Cell} … {het opgegeven celbereik komt overeen met de gegevens op de x-as}
u YCellRange (celbereik van gegevens op de y-as)
• { Cell} … {het opgegeven celbereik komt overeen met de gegevens op de y-as}
u Frequency (frequentie van een waarde)
• { 1} … {geeft 1 op als frequentie van de waarden in het celbereik opgegeven door
XCellRange en YCellRange}
• { Cell} … {celbereik dat de frequentie bepaalt voor elke cel opgegeven door XCellRange
en YCellRange}
Voorbeeld: als XCellRange = A3:A5, YCellRange = B3:B5, en Frequency = C3:
C5, dan is de frequentie van A3 en B3 gelijk aan de waarde in C3, de frequentie
van A4 en B4 aan de waarde in C4, etc.
Meer informatie over andere instellingen vindt u onder “1. Andere karakteristieken van de
grafi ek” op pagina 6-1-2.
20070201
9-6-3
Statistische grafi eken
k Grafi sche voorstelling van statistische gegevens
Hieronder wordt geïllustreerd hoe u statistische waarnemingen in de modus S
SHT grafi sch
voorstelt. Verder komen hier diverse methoden aan bod om het celbereik met de grafi sche
gegevens te defi niëren.
u Grafi sche voorstelling van statistische waarnemingen
Voorbeeld Voer de volgende gegevens in de spreadsheet in, en teken hiervan een
spreidingsdiagram.
Hoogte Schoenmaat
A 155 23
B 165 25,5
C 180 27
D 185 28
E 170 25
1. Voer de statistische gegevens in een spreadsheet in.
Hier voeren we de bovenvermelde gegevens in
het celbereik A1:B5 in.
2. Selecteer het celbereik dat u grafi sch wilt voorstellen.
Hier selecteren we het celbereik A1:B5.
3. Druk op 6(g)1(GRPH) om het submenu GRPH te openen.
4. Druk op 6(SET).
Het instelscherm StatGraph1 wordt
weergegeven. De eerste kolom van de cellen
die u in stap 2 hebt geselecteerd, wordt
weergegeven voor XCellRange, terwijl de tweede
kolom voor YCellRange wordt weergegeven.
Desgewenst kunt u de instellingen voor XCellRange en YCellRange manueel
wijzigen. Meer informatie vindt u onder “Instellen van het celbereik voor grafi sche
gegevens” (pagina 9-6-5).
20070201
9-6-4
Statistische grafi eken
5. Stel de grafi ekkarakteristieken in.
Meer informatie over het instellen van de karakteristieken Graph Type en Mark
Type, vindt u onder “1. Andere karakteristieken van de grafi ek” op pagina 6-1-2,
“6-2 Grafi eken en berekeningen in verband met statistische waarnemingen met
één variabele”, en “6-3 Grafi eken en berekeningen in verband met statistische
waarnemingen met twee variabelen”.
Meer informatie over het instellen van frequentiewaarden vindt u onder “Instellen van
de frequentie” (pagina 9-6-6).
6. Als u alle karakteristieken hebt ingesteld, drukt u op J om het grafi sch instelscherm
te sluiten.
7. Druk op 1(GPH1).
De grafi ek wordt getekend volgens de instellingen
voor StatGraph1.
20070201
9-6-5
Statistische grafi eken
k Instellen van het celbereik voor grafi sche gegevens
Het celbereik XCellRange en YCellRange op het grafi sch scherm worden automatisch
ingesteld afhankelijk van de cellen die u in de spreadsheet selecteert. Ga als volgt te werk
om deze instellingen manueel te veranderen.
De automatische instellingen voor XCellRange en YCellRange verwijzen altijd naar een
reeks rijen in een specifi eke kolom. Met de manuele instellingen kunt u een reeks rijen in een
specifi eke kolom, of een reeks kolommen in een specifi eke rij opgeven.
u De instellingen voor XCellRange en YCellRange manueel wijzigen
1. Druk op 6(SET) in het submenu GRPH om het instelscherm te openen.
2. Gebruik de cursortoetsen f en c om
XCellRange aan te klikken.
3. Druk op 1(CELL) of voer een waarde in.
Als u drukt op 1(CELL), verschijnt de huidige instelling voor XCellRange (in dit
voorbeeld A3:A5) met een invoercursor, zodat u die kunt bewerken.
Als u een waarde invoert, wordt het huidige celbereik vervangen door de opgegeven
waarde.
Het functiemenu verandert bij de dubbele punt (:).
4. Celbereik invoeren of wijzigen.
Druk op 1(:) om een dubbele punt in te voeren.
5. Na het instellen van XCellRange drukt u op Jc om naar YCellRange te gaan. Voer
vervolgens stap 3 tot 4 om dit celbereik in te stellen.
6. Druk na het instellen van alle parameters op J.
20070201
9-6-6
Statistische grafi eken
k Instellen van de frequentie
De frequentie geeft aan hoeveel keer elk statistisch waarnemingsgetal wordt herhaald. De
frequentie is standaard ingesteld op 1. Met deze instelling wordt elk waarnemingsgetal ( x) of
koppel waarnemingsgetallen ( x, y) als één punt op de grafi ek voorgesteld.
Als er echter veel waarnemingsgetallen zijn, kan het tekenen van één punt per
waarnemingsgetal (
x) of koppel waarnemingsgetallen ( x, y) tot gevolg hebben dat de grafi ek
onnauwkeurig en moeilijk leesbaar wordt. In dit geval kunt u een frequentiewaarde voor
elk waarnemingsgetal opgeven om het aantal getekende punten van veelvoorkomende
waarnemingsgetallen te beperken. Hierdoor wordt de grafi ek beter leesbaar.
u De frequentie van elk waarnemingsgetal opgeven
1. Voer de frequentiewaarden in de spreadsheet in.
In dit voorbeeld voert u de frequentiewaarden in
voor de voorbeeldgegevens op pagina 9-6-3.
Frequentiekolom (C)
2. Druk op 6(SET) in het submenu GRPH om het instelscherm te openen.
3. Gebruik de cursortoetsen f en c om Frequency aan te klikken.
4. Druk op 2(CELL).
Nu kunt u het celbereik voor de frequentie invoeren. Het functiemenu verandert bij de
dubbele punt (:).
5. Voer het celbereik voor de frequenties in (C1:C5 in dit voorbeeld).
Druk op 1(:) om een dubbele punt in te voeren.
6. Druk na het instellen van alle parameters op J.
20070201
9-7-1
Gebruik van de functie CALC
9-7 Gebruik van de functie CALC
In dit deel wordt uitgelegd hoe u met de functie CALC statistische berekeningen op
spreadsheetgegevens kunt uitvoeren.
k Overzicht
Behalve de selectie van de waarnemingsgetallen, kunt u in de modus SSHT dezelfde
statistische berekeningen uitvoeren als in de modus STAT . Dit deel beschrijft de
verschilpunten tussen de functies voor statistische berekeningen in de modus SSHT en de
modus STAT .
u Oproepen van het submenu CALC
Druk op 6(g)2(CALC) om het submenu CALC te openen.
In het submenu CALC verschijnen dezelfde functies als wanneer u drukt op 2(CALC)
in de modus STAT van List Editor. Hieronder wordt elke functie uitgelegd, en wordt
aangegeven waar u meer informatie hierover terugvindt.
Toets Beschrijving Voor meer informatie:
1(1VAR)
Druk hier om statistische berekeningen met
één variabele uit te voeren.
“Statistische berekeningen
op waarnemingen met één
variabele” (pagina 6-4-2)
2(2VAR)
Druk hier om statistische berekeningen met
twee variabelen uit te voeren.
“Statistische berekeningen
op waarnemingen met
twee variabelen” (pagina
6-4-2)
3(REG)
Druk hier om regressieberekeningen uit te
voeren.
“Regressieberekeningen”
(pagina 6-4-3)
6(SET)
Opent een scherm waarin u de gegevens
invoert die u voor de statistische
berekeningen wilt gebruiken door te drukken
op 1(1VAR), 2(2VAR), en op 3(REG).
“Confi gureren van
gegevens voor statistische
berekeningen” (pagina
9-7-2)
De functietoetsen 1 tot 3 in het menu hebben vrijwel dezelfde functies als die in de
modus STAT . De instellingen die u kunt confi gureren met 6(SET) verschillen van die in
de modus STAT .
20070201
9-7-2
Gebruik van de functie CALC
k Confi gureren van gegevens voor statistische berekeningen
Als u een statistische berekening wilt uitvoeren in de modus S
SHT, moet u de gegevens in
de spreadsheet invoeren en het celbereik opgeven voor de statistische berekening. Druk in
het submenu CALC op 6(SET) om de cellen voor statistische berekening te defi niëren. Het
instelscherm wordt weergegeven.
Hier volgt de betekenis van de opties in dit scherm.
u 1Var XCell (celbereik van x-variabele voor statistische berekeningen met één
variabele)
• { Cell} … {geeft het celbereik op van de waarden voor de x-variabele voor statistische
berekeningen met één variabele}
u 1Var Freq (frequentiewaarde)
• { 1} … {geeft 1 op als frequentie voor de waarde in het celbereik opgegeven in 1Var
XCell}
• { Cell} … {celbereik dat de frequentie bepaalt voor elke cel opgegeven door 1Var XCell}
u 2Var XCell (celbereik van x-variabele voor statistische berekeningen met twee
variabelen)
• { Cell} … {geeft het celbereik op van de waarden voor de x-variabele voor statistische
berekeningen met twee variabelen}
u 2Var YCell (celbereik van de y-variabele voor statistische berekeningen met
twee variabelen)
• { Cell} … {geeft het celbereik op van de waarden voor de y-variabele voor statistische
berekeningen met twee variabelen}
u 2Var Freq (frequentiewaarde)
• { 1} … {geeft 1 op als frequentie voor de waarde in het celbereik opgegeven in 2Var XCell
en 2Var YCell}
• { Cell} … {celbereik dat de frequentie bepaalt voor elke cel opgegeven door 2Var XCell
en 2Var YCell}
20070201
9-7-3
Gebruik van de functie CALC
k Statistische berekeningen uitvoeren
Hieronder wordt geïllustreerd hoe u statistische berekeningen in de modus
S
SHT uitvoert.
u Een statistische berekening uitvoeren
Voorbeeld Voer de onderstaande gegevens in een spreadsheet in, en
pas daarop statistische berekeningen met twee variabelen en
regressieberekeningen toe
Hoogte Schoenmaat Frequentie
A 155 23 1
B 165 25,5 2
C 180 27 2
D 185 28 1
E 170 25 3
1. Voer de statistische gegevens in een spreadsheet in.
Hier voeren we gegevens in het celbereik A1:B5 in, en de frequentiewaarden in het
celbereik C1:C5.
2. Selecteer het celbereik waar u de gegevens invoert (A1:B5).
3. Druk op 6(g)2(CALC) om het submenu CALC te openen.
4. Druk op 6(SET) om het instelscherm voor statistische berekeningen weer te geven.
De eerste kolom van de cellen die u in stap 2 hebt geselecteerd, wordt weergegeven
voor 1Var XCell, terwijl de tweede kolom voor 2Var YCell wordt weergegeven.
U kunt het celbereik manueel wijzigen door dezelfde handelingen uit te voeren als om
de celbereik voor het tekenen van grafi eken in te stellen. Meer informatie vindt u onder
“De instellingen voor XCellRange en YCellRange manueel wijzigen” (pagina 9-6-5).
5. Gebruik de cursortoetsen f en c om 2Var Freq aan te klikken.
6. Druk op 2(CELL).
Nu kunt u het celbereik voor de frequentie invoeren. Het functiemenu verandert bij de
dubbele punt (:).
7. Voer het celbereik in voor de frequentiewaarden (C1:C5).
Druk op 1(:) om een dubbele punt in te voeren.
8. Druk na het instellen van alle parameters op w.
20070201
9-7-4
Gebruik van de functie CALC
9. Druk op J2(2VAR).
De lijst met resultaten voor statistische
berekeningen met twee variabelen wordt
weergegeven. Gebruik de cursortoets omhoog en
omlaag om in het resultaatscherm te bladeren.
Meer informatie over de betekenis van alle waarden op het resultaatscherm vindt
u onder “Weergave van berekeningen op statistische waarnemingen met twee
variabelen” op pagina 6-3-11.
10. Druk op J3(REG)1(X).
De lineaire regressiecoëffi ciënten worden
weergegeven voor de oorspronkelijke gegevens.
Meer informatie over de betekenis van de coëffi ciëntwaarden op dit scherm vindt u
onder “Lineaire regressie ten opzichte van het gemiddelde” op pagina 6-3-6.
11. Als u drukt op J , keert u terug naar het scherm Spreadsheet.
20070201
9-8-1
Gebruik van het geheugen in de modus S • SHT
9-8 Gebruik van het geheugen in de modus S
SHT
In dit deel wordt uitgelegd hoe u spreadsheetgegevens in het geheugen opslaat, en hoe u
opgeslagen gegevens in een spreadsheet importeert.
k Spreadsheetgegevens opslaan
U kunt spreadsheetgegevens toewijzen aan een variabele, of opslaan in het geheugen voor
lijsten, bestanden of matrices.
k Spreadsheetgegevens aan een variabele toewijzen
Voer de volgende stappen uit om de inhoud van een afzonderlijke cel toe te wijzen aan een
variabele (A tot Z, r, of
θ
).
u De celinhoud aan een variabele toewijzen
1. Plaats de celcursor op de cel waarvan u de inhoud aan een variabele wilt toekennen.
2. Druk op 6(g)3(STO) 1(VAR).
In het veld “Cell” ziet u de naam van de cel die u
geselecteerd hebt in stap 1.
3. Druk op c om “Var Name” aan te klikken.
4. Voer de naam van de variabele in (A tot Z,
r, of
θ
), en druk daarna op w.
5. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens aan de variabele toe te kennen.
Als reeds gegevens aan de door u geselecteerde variabele zijn toegekend, worden
die vervangen door de nieuwe gegevens.
# Als u in elk type geheugen een cel met een
formule opslaat, dan wordt het resultaat van
de berekening opgeslagen.
# Als u stap 5 in de bovenstaande procedure
uitvoert terwijl de door u geselecteerde cel
leeg is, tekst bevat of er ERROR voor wordt
weergegeven, dan krijgt u een foutmelding.
20070201
9-8-2
Gebruik van het geheugen in de modus S • SHT
k Spreadsheetgegevens opslaan in het lijstgeheugen
Ga als volgt te werk om een reeks cellen in een specifi eke kolom of rij te selecteren, en de
celgegevens in het lijstgeheugen op te slaan (List1 tot List26).
u De inhoud van een celbereik in het lijstgeheugen opslaan
1. Selecteer het celbereik waarvan u de gegevens in het lijstgeheugen wilt opslaan.
U kunt een reeks cellen in een kolom of in een rij selecteren. Als u een andere
confi guratie van cellen selecteert, verschijnt een foutmelding.
2. Druk op 6(g)3(STO) 2(LIST).
• In het veld “Cell Range” ziet u het celbereik dat u
geselecteerd hebt in stap 1.
3. Druk op c om “List [1~26]” aan te klikken.
4. Voer een lijstnummer in van 1 tot 26, en druk vervolgens op w.
5. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens in het lijstgeheugen op te slaan.
Als reeds gegevens aan het door u geselecteerde lijstgeheugen zijn toegekend,
worden die vervangen door de nieuwe gegevens.
k Spreadsheetgegevens opslaan in het bestandsgeheugen
Ga als volgt te werk om een celbereik te selecteren en de bijbehorende gegevens op
te slaan in het bestandsgeheugen (File1 tot File6). De gegevens worden rij per rij in
volgorde van links naar rechts opgeslagen. Elke kolom wordt opgeslagen als lijst in het
bestandsgeheugen (List1 tot List26).
Hieronder ziet u hoe de spreadsheetgegevens in het celbereik A1:C3 worden opgeslagen in
File6.
Spreadsheet Bestandsgeheugen
File6
List2 List3List1
231
564
897
File6
List2 List3List1
231
564
897
# Als u stap 5 in de bovenstaande procedure
uitvoert, wordt de waarde in elke cel die leeg
is, tekst bevat of waarvoor ERROR wordt
weergegeven, veranderd in 0.
20070201
9-8-3
Gebruik van het geheugen in de modus S • SHT
u De inhoud van een celbereik in het bestandsgeheugen opslaan
1. Selecteer het celbereik waarvan u de gegevens in het bestandsgeheugen wilt opslaan.
2. Druk op 6(g)3(STO) 3(FILE).
• In het veld “Cell Range” ziet u het celbereik dat u
geselecteerd hebt in stap 1.
3. Druk op c om “File [1~6]” aan te klikken.
4. Voer een bestandsnummer in van 1 tot 6, en druk vervolgens op w.
5. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens in het bestandsgeheugen op te slaan.
Als reeds gegevens aan het door u geselecteerde bestandsgeheugen zijn toegekend,
worden die vervangen door de nieuwe gegevens.
k Spreadsheetgegevens opslaan in het matrixgeheugen
Ga als volgt te werk om de inhoud van een celbereik op te slaan in het matrixgeheugen
(A tot Z).
u De inhoud van een celbereik in het matrixgeheugen opslaan
1. Selecteer het celbereik waarvan u de gegevens in het matrixgeheugen wilt opslaan.
2. Druk op 6(g)3(STO) 4(MAT).
• In het veld “Cell Range” ziet u het celbereik dat u
geselecteerd hebt in stap 1.
3. Druk op c om “Mat Name” aan te klikken.
4. Voer de naam in van het matrixgeheugen (A tot Z) waar u de gegevens wilt opslaan.
5. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens in het matrixgeheugen op te slaan.
Als reeds gegevens aan het door u geselecteerde matrixgeheugen zijn toegekend,
worden die vervangen door de nieuwe gegevens.
# Als u stap 5 in de bovenstaande procedure
uitvoert, wordt de waarde in elke cel die leeg
is, tekst bevat of waarvoor ERROR wordt
weergegeven, veranderd in 0.
20070201
k Gegevens uit het geheugen oproepen
In dit deel wordt uitgelegd hoe u gegevens uit het geheugen voor lijsten, bestanden en
matrices oproept, en deze in een spreadsheet invoert beginnende van een specifi eke cel.
Verder wordt uitgelegd hoe u variabelen in constanten en formules van de spreadsheet
gebruikt.
Opmerking
Als u gegevens uit het geheugen voor lijsten, bestanden of matrices oproept, verschijnt
een foutmelding als de opgeroepen gegevens buiten het toegestane celbereik van de
spreadsheet liggen (A1:Z999).
Als u een matrix van 2 rijen maal 4 kolommen oproept uit het matrixgeheugen, bijvoorbeeld
beginnende met de cel X2, dan valt de matrix buiten het celbereik van de spreadsheet, zoals
u hieronder ziet. In dit geval krijgt u een foutmelding.
Dat geldt ook wanneer u gegevens in een spreadsheet plakt.
Het gebied dat de matrix
nodig heeft (gearceerd)
valt buiten de spreadsheet,
zodat een foutmelding
verschijnt.
k Gegevens uit het lijstgeheugen oproepen
Ga als volgt te werk om een lijstgeheugen (List1 tot List26) te selecteren en de inhoud in
een spreadsheet in te voeren. De gegevens worden rij- of kolomgewijs in de spreadsheet
ingevoerd, afhankelijk van de instelling voor de optie “Move” in het confi guratiescherm.
Opmerking
De optie “Move” is standaard ingesteld om gegevens rijgewijs (van boven naar beneden)
in te voeren. Als u gegevens kolomgewijs (van links naar rechts) wilt invoeren, moet u
de optie “Move” anders instellen. Meer informatie vindt u onder “1-8 Werken met het
confi guratiescherm”.
u Gegevens uit een lijstgeheugen oproepen in een spreadsheet
1. Selecteer in de spreadsheet de eerste cel van het bereik waar u de opgeroepen
gegevens wilt invoeren.
2. Druk op 6(g)4(RCL)1(LIST) om het scherm voor het oproepen van de gegevens
te openen, zoals hieronder aangegeven.
In het veld “1st Cell” ziet u de naam van de cel die
u geselecteerd hebt in stap 1.
3. Voer het lijstnummer (List1 tot List26) in van het lijstgeheugen waarvan u de gegevens
wilt oproepen, en druk daarna op w.
4. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens op te roepen.
9-8-4
Gebruik van het geheugen in de modus S • SHT
20070201
u Gegevens uit een bestandsgeheugen oproepen in een spreadsheet
1. Selecteer in de spreadsheet de linkerbovencel van het bereik waar u de opgeroepen
gegevens wilt invoeren.
2. Druk op 6(g)4(RCL)2(FILE) om het scherm voor het oproepen van de gegevens
te openen, zoals hieronder aangegeven.
In het veld “1st Cell” ziet u de naam van de cel die
u geselecteerd hebt in stap 1.
3. Voer het bestandsnummer (File1 tot File26) in van het bestandsgeheugen waarvan u
de gegevens wilt oproepen, en druk daarna op w.
4. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens op te roepen.
u Gegevens uit een matrixgeheugen oproepen in een spreadsheet
1. Selecteer in de spreadsheet de linkerbovencel van het bereik waar u de opgeroepen
gegevens wilt invoeren.
2. Druk op 6(g)4(RCL)3(MAT) om het scherm voor het oproepen van de gegevens
te openen, zoals hieronder aangegeven.
In het veld “1st Cell” ziet u de naam van de cel die
u geselecteerd hebt in stap 1.
3. Voer de naam (A tot Z) in van het matrixgeheugen waarvan u de gegevens wilt
oproepen, en druk daarna op w.
4. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens op te roepen.
u Een variabele gebruiken in een spreadsheet
U kunt namen van variabelen (A tot Z) opnemen in constanten of formules die u
in spreadsheetcellen invoert. In dit geval wordt de waarde opgeroepen die aan de
overeenkomstige variabele is toegekend.
Als bijvoorbeeld 1 is toegekend aan variabele A, en 2 aan variabele B, en u voert =A+B in
cel A1 in, dan wordt 3 weergegeven voor cel A1.
9-8-5
Gebruik van het geheugen in de modus S • SHT
20070201
eActivity
eActivity is een documentatietool en notitieblok voor studenten.
Met de documentatietool kan een leraar elektronische voorbeelden
en praktijkgevallen maken met bijbehorende tekst, wiskundige
uitdrukkingen, grafi eken en tabellen.
Via eActivity kan de student problemen verkennen, notities
optekenen als leidraad bij het leren en de probleemoplossing en
hun leerervaring delen door hun werk in een bestand op te slaan.
U kunt ook eActivity -“guides” maken die de handelingen
beschrijven die op de rekenmachine moeten worden uitgevoerd
om de gewenste resultaten te bereiken. Door het uitvoeren van
een guide, kunt u gemakkelijker de grafi sche berekeningen van uw
rekenmachine leren.
10-1 Overzicht van eActivity
10-2 Werken met eActivity bestanden
10-3 Gegevens in eActivity bestanden invoeren en
wijzigen
10-4 Gebruik van Matrix Editor en List Editor
10-5 Scherm over het geheugengebruik van het
eActivity bestand
10-6 eActivity Guide
10
Hoofdstuk
20070201
10-1 Overzicht van eActivity
In eActivity kunt u tekst, wiskundige uitdrukkingen en toepassingsgegevens invoeren en
wijzigen, en uw invoer opslaan in een bestand, “eActivity” genaamd.
k Gebruik van de modus e ACT
Klik in het hoofdmenu het pictogram eACT aan.
• Er verschijnt een bestandslijst zoals hieronder aangegeven.
Als geen bestanden zijn
opslagen in de modus e
ACT
10-1-1
Overzicht van eActivity
# Als er geen eActivity bestanden zijn,
wordt alleen de functietoets 2(NEW)
weergegeven.
# Als u de modus eACT voor het eerst wilt
oproepen, hebt u 128 Kbytes of meer vrije
geheugenruimte nodig. Als er onvoldoende vrije
geheugenruimte is, verschijnt de foutmelding
“Memory ERROR”.
Als wel bestanden zijn
opslagen in de modus e
ACT
k Functies in het menu File List
Hierna worden de functies in het menu File List beschreven.
• { OPEN} ... {opent het eActivity bestand dat of de map die momenteel in de bestandslijst
is geselecteerd}
• { NEW} ... {maakt een nieuw eActivity bestand}
• { DEL} ... {wist het eActivity bestand dat momenteel in de bestandslijst is geselecteerd}
• { SRC} ... {start de zoekactie naar bestanden}
20070201
k Werkruimte in het functiemenu
Als u een eActivity bestand opent, verschijnt een werkruimte met de huidige inhoud van
eActivity.
Hieronder ziet u waaruit de werkruimte van eActivity is samengesteld. Merk op dat alle
informatie van eActivity op één enkel scherm kan worden weergegeven. De donkere lijn in
het voorbeeld toont wat momenteel op het scherm staat, de lichte lijn toont het gedeelte van
eActivity dat niet wordt weergegeven. U kunt alle onderdelen van eActivity weergeven door
het scherm naar boven of naar beneden te verschuiven.
In de werkruimte kunt u tekst, formules, datastrips en andere gegevens in eActivity invoegen.
Tekstregels
Strip
Wiskundige regels
Regeleinde
Strip met guide *
1
De inhoud van het functiemenu in de werkruimte hangt af van de momenteel geselecteerde
regel (of strip).
10-1-2
Overzicht van eActivity
*
1
geeft een strip met guide aan.
Voor meer informatie over de guide zie “10-6
eActivity Guide”.
20070201
k Functies in het menu Text Line
• { FILE} … {weergave van het submenu FILE}
• { SAVE } … {slaat het bestand dat u wijzigt op en overschrijft de vorige (niet-gewijzigde)
versie}
• { SV
AS} … {slaat het bestand dat u wijzigt op onder een nieuwe naam (Opslaan als)}
• { OPT} … {voert een opschoonbewerking van het opslaggeheugen uit}
Meer informatie vindt u onder “Het opslaggeheugen optimaliseren” (pagina
12-7-16).
• { CAPA } … {weergave van de grootte van het momenteel geopende eActivity bestand,
alsook van de beschikbare geheugenruimte voor het huidige bestand}
• {
STRP} … {voegt een strip in}
• {
TEXT} … {verandert de huidige regel van een tekstregel in een wiskundige regel}
• {
CHAR} … {weergave van een scherm voor het kiezen van diverse wiskundige symbolen,
speciale symbolen en accenttekens}
• { Aa} … {hoofdletters en kleine letters aan/uit}
Deze functie is alleen actief tijdens de invoer van letterkarakters (pagina 1-1-3)
• { JUMP} … {weergave van het submenu JUMP}
• { TOP } … {verplaatst de cursor naar het begin van het bestand}
• { BTM} … {verplaatst de cursor naar het einde van het bestand}
• {
DELL} … {wist de regel die momenteel is geselecteerd of waar de cursor staat}
• {
INS} … {weergave van een submenu om een nieuwe regel in te voegen boven de
momenteel geselecteerde regel of de huidige cursorpositie}
• { TEXT} … {voegt een tekstregel in}
• { CALC} … {voegt een wiskundige regel in}
• { STOP } … {voegt een regeleinde in}
• {
MATH } … {weergave van een menu MATH voor invoer in natuurlijke schrijfwijze van
matrices en wiskundige functies}
Meer informatie vindt u onder “Gebruik van het menu MATH” (pagina 1-3-12).
• { 'MAT } … {weergave van Matrix Editor (pagina 2-8-2)}
• {
'LIST} … {weergave van List Editor (pagina 6-1-1)}
10-1-3
Overzicht van eActivity
20070201
k Functies in het menu Math Line en Stop Line
• { FILE} … Idem als {FILE} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
STRP} … Idem als {STRP} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
CALC} … {verandert de huidige regel van een wiskundige regel in een tekstregel}
• {
MATH } … {weergave van een menu MATH voor invoer in natuurlijke schrijfwijze van
matrices en wiskundige functies}
Meer informatie vindt u onder “Gebruik van het menu MATH” (pagina 1-3-12).
• { INS} … Idem als {INS} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
JUMP} … Idem als {JUMP} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
DELL} … {wist de regel die momenteel is geselecteerd of waar de cursor staat}
Als u de wiskundige regel wist, worden zowel de ingevoerde uitdrukking als
het resultaat gewist.
• { 'MAT } … {weergave van Matrix Editor (pagina 2-8-2)}
• {
'LIST} … {weergave van List Editor (pagina 6-1-1)}
10-1-4
Overzicht van eActivity
20070201
10-1-5
Overzicht van eActivity
k Functies van het menu Strip
• { FILE} … Idem als {FILE} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3), behalve
voor {SIZE}.
• { SIZE} … {weergave van de grootte van de strip die momenteel geselecteerd is of waar
de cursor staat}
• {
STRP} … Idem als {STRP} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
INS} … {voegt een nieuwe regel in boven de momenteel geselecteerde strip}
• { TEXT} … {voegt een tekstregel in}
• { CALC} … {voegt een wiskundige regel in}
• { STOP } … {voegt een regeleinde in}
• { CHAR} … Idem als {CHAR} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
Aa} … Idem als {A a} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
JUMP} … Idem als {JUMP} onder “Functies in het menu Text Line” (pagina 10-1-3).
• {
DELL} … {wist de strip die momenteel is geselecteerd of waar de cursor staat}
• {
'MAT } … {weergave van Matrix Editor (pagina 2-8-2)}
• {
'LIST} … {weergave van List Editor (pagina 6-1-1)}
• {
GUIDE} … {maakt een guide voor een strip (pagina 10-6-1)}
k Basisbewerkingen op eActivity bestanden
In dit deel vindt u een overzicht van de volgende bewerkingen in eActivity:
Een nieuw eActivity bestand maken
Tekst, numerieke uitdrukkingen, strips, en andere gegevens invoeren
Toepassingen openen vanaf een strip en werken met het toepassingsscherm
Een eActivity bestand opslaan
Voor dit overzicht wordt het probleem uit het volgende voorbeeld gebruikt:
Bereken de oplossing van 2
x
2
+ x – 3 = 0 (worteltrekken van y = 2 x
2
+ x – 3).
Teken de grafi ek van
y = 2 x
2
+ x – 3 en bevestig de bovenstaande oplossing.
Gebruik de functie G-SLV om de wortels te trekken op het grafi sch scherm.
20070201
10-1-6
Overzicht van eActivity
1. Kies in het hoofdmenu de modus e
ACT.
2. Een nieuw eActivity bestand maken.
1. Druk op 2(NEW).
2. Voer de eActivity bestandsnaam in (8 karakters) in het dialoogvenster dat wordt
weergegeven, en druk op w.
Een lege werkruimte wordt weergegeven met een cursor op de tekstregel (voor invoer
op de tekstregel).
Cursor op tekstregel
3. Voer in de tekstregel commentaar, informatie over het eActivity probleem e.d. in.
1. Hier voeren we de onderstaande tekst in.
2. Druk na het invoeren van de volledige tekst op w.
De cursor gaat na van het teksteinde naar het begin van de volgende regel.
4. Voer de uitdrukking (2 x
2
+ x – 3 = 0) in de wiskundige regels in en bereken de
oplossing.
In dit voorbeeld gebruiken we de functie SOLVE, die we als volgt instellen.
Initieel geschatte waarde: 0
Ondergrens: 0
Bovengrens: 10
Meer informatie over de functie SOLVE vindt u op pagina 8-6-9.
1. Druk eerst op 3(TEXT) om naar de wiskundige regel te gaan.
Cursor op wiskundige regel
20070201
10-1-7
Overzicht van eActivity
2. Geef de SOLVE-berekening op en voer het voorschrift in.
AK4(CALC)1(Solve)
cvx+v-d,
3. Voer de initieel geschatte waarde, de ondergrens en de bovengrens in.
a,a,ba)
4. Druk op w om de oplossing te berekenen voor
x.
De oplossing ( x = 1) wordt weergegeven en de
cursor gaat naar het begin van de volgende regel.
5. Druk tweemaal op J om het optiemenu (OPTN) te sluiten.
5. Teken nu een grafi ek en voeg een grafi sche strip in eActivity in.
1. Druk op 2(STRP).
In het dialoogvenster dat wordt weergegeven ziet
u de lijst met strips die u kunt invoegen.
2. Selecteer “Graph” in de lijst en druk daarna op w.
De grafi sche strip wordt ingevoegd en u kunt een
titel opgeven.
3. Typ een titel voor de lijst (bijvoorbeeld “Graph
draw”), en druk daarna op w.
De titel wordt opgeslagen en de strip wordt
aangeklikt.
20070201
10-1-8
Overzicht van eActivity
6. Teken de grafi ek van de uitdrukking met behulp van de grafi sche strip.
1. Druk op w na het selecteren van de grafi sche strip “Graph draw” die u in stap 5 hebt
aangemaakt.
Een grafi sch scherm wordt weergegeven.
2. Druk op !6(GT) om terug te keren naar het scherm Graph Editor.
3. Voer in regel Y1 het voorschrift (
y = 2 x
2
+ x – 3) in waarvan u de grafi ek wilt tekenen.
4. Druk op 6(DRAW) om de grafi ek van dit voorschrift te tekenen.
Een grafi sch scherm wordt weergegeven. Aangezien de grafi ek de x-as snijdt op –1,5
en 1, mogen we afl eiden dat de oplossing ( x = 1) in stap 4 geldig is. De waarde –1,5 is
niet als oplossing opgenomen omdat we 0 als ondergrens hebben opgegeven.
De getekende grafi ek wordt opgeslagen in de strip die we in stap 5 hebben
aangemaakt.
5. Druk op !a(') om terug te keren naar de werkruimte van eActivity.
7. Gebruik de functie G-SLV om de wortels te trekken op het grafi sch scherm.
1. Selecteer de grafi sche strip die is aangemaakt in stap 5, en druk daarna op w.
Het grafi sch scherm wordt weergegeven met de grafi ek die we in stap 6 hebben
getekend.
2. Gebruik G-SLV om de wortel te trekken van y = 2 x
2
+ x – 3.
!5(G-SLV) 1(ROOT) .... (Trekt de eerst wortel)
e ..........................................(Trekt de volgende wortel)
Meer informatie over de functie G-SLV vindt u op pagina 5-11-9.
3. Druk op !a(') om terug te keren naar de werkruimte van eActivity.
8. Het eActivity bestand opslaan.
Druk op 1(FILE)1(SAVE) om het bestand op te slaan. Eerder opgeslagen
bestandsversies worden overschreven door het gewijzigde bestand.
20070201
10-2 Werken met eActivity bestanden
In dit deel wordt uitgelegd welke bewerkingen u in het scherm met de eActivity bestanden
kunt uitvoeren.
k Bewerkingen op eActivity bestanden
u Een nieuw bestand aanmaken
1. Als u het bestand in een specifi eke map wilt aanmaken, selecteert u de gewenste map
met f en c. Vervolgens drukt u op 1(OPEN) of op w.
Als de eActivity werkruimte wordt weergegeven, drukt u op J om de bestandslijst
weer te geven.
Mapnaam
Het is niet nodig een map te openen om een nieuw bestand aan te maken in de
hoofddirectory op het interne geheugen.
Meer informatie over het aanmaken van een nieuwe map vindt u in “Een map
aanmaken in het opslaggeheugen” op pagina 12-7-5.
2. Druk op 2(NEW).
Er verschijnt een dialoogvenster waarin u de
bestandsnaam kunt opgeven.
3. Voer de eActivity bestandsnaam in (8 karakters),
en druk op w.
Er wordt een scherm met een lege werkruimte
geopend.
Cursor
In de bestandsnaam mag u de volgende karakters gebruiken:
A tot Z, {, }, ’, ~, 0 tot 9
10-2-1
Werken met eActivity bestanden
20070201
u Een bestand openen
1. Als u het bestand dat u wilt openen in een specifi eke map staat, selecteert u de
gewenste map met f en c. Vervolgens drukt u op 1(OPEN) of op w.
2. Selecteer het bestand dat u wilt openen met f en c, en druk vervolgens op
1(OPEN) of op w*
1
.
Het geselecteerde bestand wordt nu geopend.
u Een bestand wissen
1. Als u het bestand dat u wilt wissen in een specifi eke map staat, selecteert u de
gewenste map met f en c. Vervolgens drukt u op 1(OPEN) of op w.
2. Selecteer het bestand dat u wilt wissen met
f en c, en druk vervolgens op 3(DEL).
3. Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op 1(Yes) om het bestand te wissen, of
druk op 6(No) om de wisbewerking ongedaan te maken.
u Een bestand zoeken
1. Als de bestandslijst op het scherm staat, drukt u op
4(SRC).
Er wordt een zoekvenster geopend.
2. Voer de volledige of gedeeltelijke naam in van het bestand dat u zoekt.
De karakters van de bestandsnaam worden van links naar rechts gezocht. Dit
betekent dat wanneer u hier “IT” typt, bestanden met de naam ITXX, ITABC, en IT123
wel worden gevonden, maar bestanden met de naam XXIT en ABITC niet.
3. Druk op w.
Als een bestandsnaam wordt gevonden die
overeenkomt met de in stap 2 ingevoerde
tekst, dan wordt de naam gemarkeerd in de
bestandslijst.
Als geen overeenkomst wordt gevonden, verschijnt het bericht “Not Found” (niet
gevonden). Druk op J om het dialoogvenster te sluiten.
10-2-2
Werken met eActivity bestanden
*
1
Als een geheugenfout optreedt in stap
2, moet u intern geheugen vrijmaken en
klembordgegevens wissen, of gegevens
verplaatsen naar de vaste schijf van uw
computer.
20070201
10-3 Gegevens in eActivity bestanden invoeren
en wijzigen
Hieronder ziet u welke gegevens van eActivity bestanden u kunt invoeren en bewerken.
Tekstregels
Strip
Wiskundige regels
Regeleinde
Tekstregel
In een tekstregel kunt u karakters, getallen en uitdrukkingen als niet-uitvoerbare tekst
invoeren.
Wiskundige regels
Via wiskundige regels kunt u berekeningen in eActivity uitvoeren. Als u een wiskundige
uitdrukking invoert, verschijnt het resultaat rechts uitgelijnd op de volgende regel. U
kunt dezelfde bewerkingen uitvoeren als in de modus RUN
MAT wanneer “Math” als
invoermodus is geselecteerd.
Regeleinde
Met een regeleinde kunt u de berekening op een bepaald punt onderbreken.
Strip
Via een strip kunt u gegevens uit grafi eken, grafi eken van kegelsneden, spreadsheets, en
andere toepassingen in eActivity insluiten. Er is ook een strip Notes, waarmee u gegevens
kunt invoegen uit Notes, de teksteditor van eActivity.
Voor een strip kan ook operationele guide worden gemaakt.
10-3-1
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
20070201
k Navigeren in de werkruimte van eActivity
u De werkruimte van eActivity verticaal verschuiven
U kunt de werkruimte per regel verschuiven.
Druk op f als de cursor in de bovenste regel van de werkruimte staat om het scherm
één regel naar boven te verschuiven. Druk op c als de cursor in de onderste regel
staat om het scherm één regel naar beneden te verschuiven.
u Springen naar het begin of het einde van de werkruimte van eActivity
Druk op 6(g)1(JUMP)1(TOP) om naar het begin van het scherm te gaan.
Druk op 6(g)1(JUMP)2(BTM) om naar het einde van het scherm te gaan.
k Gebruik van een tekstregel
In een tekstregel kunt u karakters, getallen en uitdrukkingen als niet-uitvoerbare tekst
invoeren.
u Een tekstregel invoeren
1. Verander in de werkruimte van eActivity de regel op de huidige cursorpositie in een
tekstregel, of voeg een nieuwe tekstregel in.
“De huidige regel veranderen in een tekstregel” (pagina 10-3-3)
“Een tekstregel invoegen” (pagina 10-3-3)
2. Voer de tekst of uitdrukking in die u in de tekstregel wilt opnemen.
“De inhoud van een tekstregel invoeren en wijzigen” (pagina 10-3-4)
10-3-2
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
20070201
10-3-3
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
u De huidige regel veranderen in een tekstregel
1. Controleer in de werkruimte van eActivity het menu van de functietoets 3.
Staat het toetsmenu 3 op “TEXT”, dan betekent dit dat de huidige regel al een
tekstregel is. In dit geval kunt u tekst in de regel invoeren zonder stap 2 hieronder uit
te voeren.
Staat het toetsmenu 3 op “CALC”, dan betekent dit dat de huidige regel een
wiskundige regel is. Voer de onderstaande stap 2 uit om deze regel te veranderen in
een tekstregel.
2. Druk op 3(CALC) om de wiskundige regel te veranderen in een tekstregel.
Tekstcursor
3 Het toetsmenu wordt “TEXT”.
Wanneer een strip is geselecteerd, kunt u de bovenvermelde procedure niet uitvoeren
om een regel in een tekstregel te veranderen. In dit geval moet u te werk gaan zoals
beschreven onder “Een tekstregel invoegen”, of de cursor op een regel plaatsen die geen
strip is.
u Een tekstregel invoegen
Om een tekstregel in te voegen terwijl
de cursor op deze positie staat:
Drukt u op deze toets:
In een tekstregel
6(g)3(INS)1(TEXT)
In een wiskundige regel
5(INS)1(TEXT)
In een strip
3(INS)1(TEXT)
De tekstregel wordt ingevoegd boven de regel of strip op de huidige cursorpositie.
20070201
10-3-4
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
u De inhoud van een tekstregel invoeren en wijzigen
In een tekstregel kunt u maximaal 255 geheugenbytes als tekst gebruiken. De tekst
in de tekstregel loopt automatisch terug, zodat deze in het weergavegebied past
(terugloopfunctie). Merk echter op dat numerieke uitdrukkingen en commando’s niet met
elkaar verbonden zijn.*
1
Een woord dat buiten het scherm valt wordt weergegeven door
een pijl ( ]'). U kunt de linker en rechter cursortoetsen gebruiken, om door het scherm
te bladeren om datgene weer te geven dat niet zichtbaar is. Druk in dit geval op de pijl
naar links en naar rechts om de tekst te verschuiven.
Druk op de functietoets 5(Aa) om te schakelen tussen hoofdletters en kleine letters.
Deze functie is alleen actief tijdens de invoer van letterkarakters (pagina 1-1-3) De
tekstcursor is “
wanneer u invoer in hoofdletters, en wanneer u invoer in kleine
letters hebt geselecteerd.
U kunt een regelterugloop in de tekstregel invoeren door te drukken op w. Houd ermee
rekening dat geen symbool voor de regelterugloop wordt weergegeven.
Als de tekst uit meerdere regels bestaat, kunt u door de toets A in te drukken de regel
wissen waarin de cursor staat. Het gedeelte van tekst dat in de andere regels staat wordt
niet gewist.
k Gebruik van wiskundige regels
In een wiskundige regel kunt u een berekening in een eActivity bestand invoeren, en
daarna dezelfde berekeningen uitvoeren als in de modus RUN
MAT wanneer “Math”
als invoermodus is geselecteerd. Wiskundige regels bestaan altijd uit twee delen: een
uitdrukking en een resultaat.
Hieronder worden de verschilpunten beschreven tussen berekeningen in eActivity en
berekeningen in de modus RUN
MAT .
Wanneer u een wiskundige uitdrukking in eActivity invoert, verandert de invoermodus
(pagina 1-3-10) altijd in “Math”, ongeacht de momenteel ingestelde invoermodus van de
rekenmachine.
De terugloopfunctie werkt niet bij wiskundige regels. Aan de linker- en rechterkant van
de wiskundige regels verschijnen pijlen ( ]'), om aan te geven dat een gedeelte van
de berekening niet in het weergavegebied past. In dit geval kunt u de linker of rechter
cursortoetsen gebruiken om door de berekening te bladeren.
In eActivity kunt u regeleinden invoeren.
*
1
Ook wordt ieder woord dat het symbool '”,
{ of “10” bevat, dat ingevoerd wordt in het
menu dat verschijnt als u op 4(CHAR) drukt,
niet met elkaar verbonden.
# Wanneer u een wiskundige uitdrukking in een
tekstregel invoert, verandert de invoermodus
(pagina 1-3-10) altijd in “Math”, ongeacht de
momenteel ingestelde invoermodus van de
rekenmachine.
# Druk op 6(g)4(MATH) om het submenu
MATH te openen. Hier kunt u in natuurlijke
schrijfwijze matrices, afgeleiden, integralen e.d.
invoeren. Meer informatie over het invoeren
van gegevens in het menu MATH vindt u onder
“Gebruik van het menu MATH” (pagina 1-3-12).
# Elke wiskundige uitdrukking die u in een
tekstregel invoert is niet-uitvoerbaar.
20070201
10-3-5
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
u Een berekeningsformule in eActivity invoeren
1. Verander in de werkruimte van eActivity de regel op de huidige cursorpositie in een
wiskundige regel, of voeg een nieuwe wiskundige regel in.
“De huidige regel veranderen in een wiskundige regel” hieronder
“Een wiskundige regel invoegen” (pagina 10-3-6)
2. Voer de uitdrukking in.
Voorbeeld: s$!E(π )cg
“De inhoud van een wiskundige regel invoeren en
wijzigen” (pagina 10-3-6)
Cursor op wiskundige regel
3. Druk op w om de berekening uit te voeren en het
resultaat weer te geven.
u De huidige regel veranderen in een wiskundige regel
1. Controleer in de werkruimte van eActivity het menu van de functietoets 3.
Staat het toetsmenu 3 op “CALC”, dan betekent dit dat de huidige regel al een
wiskundige regel is. In dit geval kunt u een uitdrukking in de regel invoeren zonder
stap 2 hieronder uit te voeren.
Staat het toetsmenu 3 op “TEXT”, dan betekent dit dat de huidige regel een
tekstregel is. Voer de onderstaande stap 2 uit om deze regel te veranderen in een
wiskundige regel.
2. Druk op 3(TEXT) om de tekstregel te veranderen in een wiskundige regel.
Cursor op wiskundige regel
Hierdoor verandert het toetsmenu 3 in “CALC”.
# Wanneer een strip is geselecteerd, kunt u
de bovenvermelde procedure niet uitvoeren
om een regel in een wiskundige regel te
veranderen. In dit geval moet u te werk gaan
zoals beschreven onder “Een wiskundige regel
invoegen”, of de cursor verplaatsen naar een regel
die geen strip is.
20070201
10-3-6
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
u Een wiskundige regel invoegen
Om een wiskundige regel in te voegen
terwijl de cursor op deze positie staat:
Drukt u op deze toets:
In een wiskundige regel
5(INS)2(CALC)
In een tekstregel
6(g)3(INS)2(CALC)
In een strip
3(INS)2(CALC)
De wiskundige regel wordt ingevoegd boven de regel of strip op de huidige cursorpositie.
u De inhoud van een wiskundige regel invoeren en wijzigen
U kunt de inhoud van een wiskundige regel invoeren en wijzigen op dezelfde manier
als in de modus RUN
MAT wanneer “Math” als invoermodus is geselecteerd (in het
confi guratiescherm).
k Gebruik van regeleinden
Telkens als u een uitdrukking wijzigt in een wiskundige regel van eActivity met meerdere
wiskundige regels, kunt u alle wiskundige regels herberekenen door te drukken op w.
De herberekening kan enige tijd duren als er veel wiskundige regels zijn of als er complexe
berekeningen in een wiskundige regel zijn.
Als u niet wilt wachten tot alle uitdrukkingen herberekend zijn wanneer u een wijziging
aanbrengt, kunt u een regeleinde invoeren tussen de wiskundige regel(s) die u wijzigt. Als u
dan drukt op w, worden de wiskundige regels herberekend tot het regeleinde, waarna de
berekening onderbroken wordt.
u Een regeleinde invoegen
Om een regeleinde in te voegen terwijl
de cursor op deze positie staat:
Drukt u op deze toets:
In een wiskundige regel
5(INS)3(STOP)
In een tekstregel
6(g)3(INS)3(STOP)
In een strip
3(INS)3(STOP)
Het regeleinde wordt ingevoegd boven de regel of strip op de huidige cursorpositie.
20070201
10-3-7
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
u Voorbeeld van regeleinde
In het volgende scherm ziet u hoe u met regeleinden de stappen in een berekening kunt
groeperen.
A
B
A: Als u
θ
vervangt door een waarde (hier
π
6
) in de uitdrukking in regel 1,
wordt (sin
θ
)
2
+
(cos
θ
)
2
berekend in regel 3, en verschijnt het resultaat in regel 4 (1). Als u in dit voorbeeld
een waarde in regel 1 vervangt en drukt op w, wordt het resultaat van 1 berekend.
Willen we de diverse waarden voor
θ
testen zonder alle onderliggende wiskundige regels
te herberekenen, dan voegen we op de hierboven aangeduide plaats een regeleinde in.
Telkens als we daarna de waarde
θ
veranderen en drukken op w, wordt (sin
θ
)
2
+ (cos
θ
)
2
herberekend, waarna de berekening wordt onderbroken.
B: Deze wiskundige regels zijn niet nodig om de diverse waarden te testen voor
θ
.
20070201
k Een strip invoegen
Via een strip kunt u gegevens uit grafi eken, grafi eken van kegelsneden, spreadsheets,
en andere toepassingen in eActivity insluiten. Bedenk dat u in elke strip slechts één
toepassingsscherm (bijvoorbeeld het scherm Graph of het scherm Graph Editor voor
gegevens in de modus GRAPH kunt gebruiken.
Een strip bestaat uit een titelveld aan de linkerkant en een veld met de schermnaam aan de
rechterkant.
Titelveld
U kunt maximaal 16
karakters invoeren voor
een titel van een strip.
10-3-8
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# Wanneer u een toepassing oproept vanuit
een strip, verschijnt het actieve
toepassingsscherm, terwijl eActivity verder
op de achtergrond wordt uitgevoerd. Houd er
echter rekening mee dat elke bewerking die
u in de toepassing uitvoert een bewerking in
eActivity is.
# Alle gegevens die u invoert in het
toepassingsscherm dat u via een datastrip
oproept, wordt opgeslagen in het geheugen
van de datastrip en niet in het bestand met de
toepassingsgegevens.
# Afzonderlijke gegevens worden opgeslagen in
elk geheugen van de strip. Als u meerdere strips
maakt die aan hetzelfde toepassingsscherm
zijn gekoppeld, verschijnen op het
toepassingsscherm de specifi eke resultaten van
elke strip.
Veld met de schermnaam
Dit is de naam van het scherm
dat in de strip is opgenomen.
Gebruik f en c om een strip aan te klikken en druk op w om het overeenkomstige
toepassingsscherm te openen.
De gegevens waarmee u bewerkingen uitvoert in een toepassingsscherm dat u via een
strip hebt opgeroepen (grafi ekvoorschriften, etc.) worden opgeslagen in het geheugen van
de strip. Dit betekent dat de gegevens in de strip beschikbaar zijn als u de toepassing van
daaruit oproept of vanuit de strip naar een andere toepassing overschakelt.
20070201
u Een strip invoegen
1. Verplaats de cursor naar de locatie waar u de strip
wilt invoegen.
2. Druk op 2(STRP).
In het dialoogvenster dat wordt weergegeven ziet u
de lijst met strips die u kunt invoegen.
3. Gebruik f en c om de naam van de strip aan te klikken voor het gegevenstype dat
u wilt insluiten.
Als u dit gegevenstype wilt insluiten:
Selecteert u een strip
van dit type:
Het scherm met berekeningen in de modus RUN
MAT Run (Math)*
1
Het scherm Graph in de modus GRAPH Graph
Het scherm Graph Editor in de modus GRAPH
(lijst met grafi ekvoorschriften)
Graph Editor
Het scherm Table Editor in de modus TABLE
(lijst met tabelvoorschriften)
Table Editor
Het scherm Conics Graph in de modus CONICS Conics Graph
Het scherm Conics Editor in de modus CONICS Conics Editor
Het scherm Stat Graph in de modus STAT Stat Graph
Het scherm List Editor in de modus STAT List Editor
Het scherm Solver in de modus EQUA Solver
Het scherm Recur Editor in de modus RECUR Recur Editor
Het scherm Notes*
2
Notes
Het scherm Matrix Editor in de modus RUN
MAT Matrix Editor
Het scherm Simul Equation in de modus EQUA Simul Equation
Het scherm Poly Equation in de modus EQUA Poly Equation
10-3-9
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
*
1
Bij het opstarten van de rekenmachine is de
invoermodus “Math”.
*
2
Notes is een toepassing die u alleen vanuit
eActivity kunt oproepen. Meer informatie vindt u
onder “Gebruik van Notes” (pagina 10-3-18).
20070201
Als u dit gegevenstype wilt insluiten:
Selecteert u een strip
van dit type:
Het scherm Dynamic Graph in de modus DYNA Dynamic Graph
Het scherm Financial in de modus TVM Financial
Het scherm Spreadsheet in de modus S
SHT SpreadSheet
4. Druk op w.
De strip wordt ingevoegd boven de regel of strip op
de huidige cursorpositie.
5. Druk op d of op e om de tekstcursor weer te
geven, en voer de titel van de strip in
(16 karakters).
De tekstcursor wordt ook weergegeven als u tekst
begint in te voeren zonder eerst te drukken
op d of op e.
6. Druk op w om de titel aan de strip toe te wijzen.
10-3-10
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# Als u drukt op w terwijl een strip is
aangeklikt (geselecteerd), zoals in stappen
4 en 6 hierboven, wordt het actieve
toepassingsscherm weergegeven. Meer
informatie vindt u onder “Een toepassing
vanuit een strip oproepen” (pagina 10-3-12).
20070201
10-3-11
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
u De titel van een strip wijzigen
1. Gebruik f en c om de strip aan te klikken
waarvan u de titel wilt wijzigen.
2. Voer de nieuwe titel in.
Druk op d of op e om de tekstcursor weer te geven, en wijzig daarna de huidige
titel.
• Als u drukt op een karaktertoets zonder eerst te
drukken op d of op e, wordt de huidige titel
gewist en wordt het teken ingevoerd.
3. Als u klaar bent, drukt u op w.
Druk op J om de invoer van de titel ongedaan te maken zonder de huidige titel te
wijzigen.
20070201
u Een toepassing vanuit een strip oproepen
1. Gebruik de cursortoetsen f en c om de
strip aan te klikken waarvan u de toepassing wilt
oproepen.
2. Druk op w.
De eerste keer dat u de toepassing oproept na het
invoegen van een strip, is het toepassingsscherm
leeg.
3. In het toepassingscherm kunt u gegevens en grafi eken invoeren, en andere
bewerkingen uitvoeren.
In een toepassingsscherm dat u vanuit een strip in eActivity oproept kunt u dezelfde
bewerkingen uitvoeren als wanneer de toepassing gewoon wordt uitgevoerd. Meer
informatie over het gebruik van elke toepassing vindt u in het gedeelte van deze
gebruikssanwijzing waarin de modus van de toepassing aan bod komt.
Meer informatie vindt u ook onder “Praktijkvoorbeelden van strips” (pagina 10-3-13).
u Schakelen tussen de werkruimte van eActivity en een toepassingsscherm
dat vanuit een strip is opgeroepen
Druk op !a(').
U schakelt tussen beide schermen: het actieve scherm verschijnt op de voorgrond, het
andere scherm gaat naar de achtergrond.
10-3-12
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# Als u een strip Conics Graph selecteert en
drukt op w zonder grafi ekgegevens in te
voeren, wordt het scherm Conics Editor
weergegeven in plaats van het scherm Conics
Graph.
20070201
u Schakelen tussen een toepassingsscherm dat vanuit een strip is
opgeroepen en een ander toepassingsscherm
Druk op !,(,).
Gebruik in de lijst met toepassingen die wordt
weergegeven f en c om de naam aan te klikken
van het scherm waarop u wilt overschakelen, en druk
daarna op w.
Als u op !,(,) drukt, terwijl het scherm dat
onmiddellijk is verschenen nadat u een strip Graph
hebt ingevoegd nog steeds wordt weergegeven, wordt
er overgeschakeld naar het scherm Graph Editor.
k Praktijkvoorbeelden van strips
In dit deel wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden geïllustreerd hoe u strips in de
werkruimte van eActivity invoegt, hoe u een toepassingsscherm vanuit een strip oproept en
hoe u gegevens invoert.
u Voorbeeld van een strip Graph
Dit voorbeeld toont hoe u een strip Graph maakt om de grafi ek te tekenen van het voorschrift
y = x
2
.
Belangrijk om te weten...
Het grafi sch scherm wordt opgeroepen vanuit de strip Graph, maar u moet overschakelen
op het scherm Graph Editor om het voorschrift in te voeren.
u Een strip Graph maken
1. Druk in de werkruimte van eActivity op 2(STRP), selecteer “Graph” in de lijst met
strips die wordt weergegeven, en druk daarna op w.
Hierdoor wordt een strip Graph ingevoegd.
2. Voer de titel van de strip in, en druk op w.
Hier voeren we “Graph draw” in.
10-3-13
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# In het punt “Voorbeeld van een strip Table
Editor” (pagina 10-3-15) wordt geïllustreerd
hoe u tussen toepassingen kunt schakelen.
# Zelfs als u hebt gedrukt op !,(,) om
vanuit een strip op een andere toepassing over
te schakelen, kunt u !a(') nog gebruiken
om te schakelen tussen de werkruimte van
eActivity en het toepassingsscherm.
20070201
3. Druk op w om het grafi sch scherm op te roepen.
Aangezien we nog geen gegevens hebben ingevoerd, is het grafi sch scherm leeg.
4. Druk op !6(GT) om het scherm Graph Editor te openen.
De lijst met grafi ekvoorschriften van de huidige strip Graph wordt weergegeven.
Aangezien deze lijst losstaat van de lijst met grafi ekvoorschriften in de modus
GRAPH, is deze lijst leeg omdat dit een nieuwe strip Graph is.
5. Voer het voorschrift in waarvan u de grafi ek wilt
tekenen (Y1 = X
2
in dit voorbeeld).
6. Druk op 6(DRAW) om de grafi ek van dit voorschrift
te tekenen.
Het grafi sch scherm wordt weergegeven met een
grafi ek van het voorschrift dat u in het scherm
Graph Editor hebt ingevoerd.
7. Druk op !a(') om terug te keren naar de
werkruimte van eActivity.
8. Druk op w om het grafi sch scherm opnieuw te
openen.
Hierdoor wordt de grafi ek hertekend van het voorschrift dat u in stap 5 hebt ingevoerd.
10-3-14
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# U kunt een eerder gekopieerd voorschrift van
het klembord plakken in een grafi sch scherm
dat u vanuit een strip Graph hebt opgeroepen.
Houd er echter rekening mee dat een grafi ek
die wordt getekend door het voorschrift
te plakken, niet in het geheugen van de strip Graph
wordt opgeslagen. Meer informatie vindt u onder
“Kopiëren en plakken gebruiken om een grafi ek te
tekenen” (pagina 10-3-16).
20070201
u Voorbeeld van een strip Table Editor
In dit voorbeeld gebruiken we een strip Table Editor om het voorschrift y = x
2
in te voeren,
en te verwijzen naar “List 1” van List Editor voor het interval van de x-variabele om een tabel
met getalwaarden te maken.
Belangrijk om te weten...
Voer het voorschrift y = x
2
in met behulp van Table Editor.
Stel in het confi guratiescherm Table Editor zodanig in dat verwezen wordt naar “List 1” voor
de
x-variabele en dat de tabel met getalwaarden wordt gemaakt.
Roep List Editor op om de gegevens voor het interval van de
x-variabele in te voeren in
List 1.
u Een strip Table Editor maken
1. Druk in de werkruimte van eActivity op 2(STRP), selecteer “Table Editor” in de lijst
met strips die wordt weergegeven, en druk daarna op w.
Hierdoor wordt een strip Table Editor ingevoegd.
2. Voer de titel van de strip in, en druk op w.
Hier voeren we “Table create” in.
3. Druk op w om het scherm Table Editor op te roepen.
Een leeg scherm Table Editor wordt weergegeven.
4. Voer het voorschrift in waarvan u de tabel wilt
maken (Y1 = X
2
in dit voorbeeld).
5. Druk op !m(SET UP) om het confi guratiescherm te openen.
Het scherm Table Editor Setup wordt weergegeven en de optie “Variable” is aangeklikt.
6. Druk op 2(LIST). Voer in het dialoogvenster dat verschijnt “1” in en druk daarna
op w.
Geef List 1 op als variabele om de tabel met getalwaarden te maken.
7. Druk op J om het confi guratiescherm te sluiten.
10-3-15
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
20070201
8. Open het scherm List Editor (pagina 6-1-1).
• Druk op !,(,) om de lijst met toepassingen weer te geven, selecteer List
Editor, en druk daarna op w.
9. Voer de waarden in List 1 in.
10. Keer terug naar het scherm Table Editor.
Druk op !,(,) om de lijst met toepassingen weer te geven, selecteer Table
Editor, en druk daarna op w.
11. Als het scherm Table Editor wordt weergegeven,
drukt u op w.
De tabel met getalwaarden wordt gemaakt voor
het voorschrift
y = x
2
met de waarden in List 1 als
interval voor de x-variabele.
12. Druk op !a(') om terug te keren naar de werkruimte van eActivity.
k Kopiëren en plakken gebruiken om een grafi ek te tekenen
U kunt een eerder gekopieerd voorschrift van het klembord plakken in een grafi sch scherm
dat u vanuit een strip Graph hebt opgeroepen. Houd er echter rekening mee dat de geplakte
gegevens niet worden overgenomen in het voorschrift dat in het geheugen van de strip
Graph is opgeslagen. Met kopiëren en plakken krijgt u een snelle, tijdelijke momentopname
van de grafi ek die van een voorschrift is getekend.
10-3-16
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# Druk na het terugkeren naar de werkruimte
van eActivity in stap 12 op w om het scherm
Table Editor te openen waar het voorschrift
staat dat u invoert. Druk terwijl het scherm
Table Editor wordt weergegeven op w om
terug te keren naar de tabel met getalwaarden
in stap 11.
# Zoals u in dit voorbeeld ziet, worden alle
gegevens en instellingen van het
toepassingsscherm dat vanuit een strip is
opgeroepen, in het geheugen van de strip
opgeslagen.
20070201
u Kopiëren en plakken gebruiken om een grafi ek te tekenen
1. Voer de stappen 1 tot 7 onder “Een strip Graph
maken” (pagina 10-3-13) uit om een strip Graph te
maken met de titel “Graph draw”.
Controleer na het voltooien van stap 7 of de
strip Graph aangeklikt is in de werkruimte van
eActivity. Als dat niet het geval is, gebruik dan de
cursortoetsen f en c om de strip Graph aan te
klikken.
2. Druk op 3(INS)1(TEXT) om een tekstregel in te voeren.
3. Voer de volgende uitdrukking in de tekstregel in: Y = X
2
– 1.
4. Gebruik de cursortoetsen f en c om de cursor te verplaatsen naar de uitdrukking
die u hebt ingevoerd (Y = X
2
– 1), en kopieer die naar het klembord.
In het deel “Het kopieerbereik opgeven” (pagina 1-3-5) wordt uitgelegd hoe u tekst
naar het klembord kopieert.
5. Gebruik de cursortoetsen ( f , c) om de strip
Graph aan te klikken, en druk vervolgens op w.
Hierdoor wordt de grafi ek getekend van het
voorschrift dat in het geheugen van de strip
“Graph draw” is opgeslagen.
6. Druk op !j(PASTE).
Hierdoor wordt de grafi ek getekend van het
voorschrift dat op het klembord staat (Y = X
2
– 1).
7. Druk op !a(') om terug te keren naar de werkruimte van eActivity.
8. Druk op w om het grafi sch scherm opnieuw te openen.
Hierdoor wordt de grafi ek hertekend van het voorschrift dat in het geheugen van de
strip “Graph draw” is opgeslagen.
10-3-17
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# In het bovenstaande voorbeeld wordt een
uitdrukking gebruikt die u vanuit de werkruimte
van eActivity hebt gekopieerd. U kunt echter
ook een uitdrukking uit een andere toepassing
kopiëren en vervolgens in eActivity plakken.
20070201
k Gebruik van Notes
Notes is een teksteditor die u alleen in eActivity kunt gebruiken. U kunt het scherm Notes
oproepen vanuit een strip Notes in de werkruimte van eActivity.
In het scherm Notes kunt u de volgende bewerkingen uitvoeren.
u Tekst invoeren en wijzigen
In het scherm Notes wordt tekst ingevoerd op de huidige cursorpositie. Om gegevens in te
voeren en te wijzigen, om de cursor te verplaatsen en het scherm verticaal te verschuiven
gaat u op dezelfde manier te werk als in een gewone tekstregel van eActivity. Meer
informatie over deze bewerkingen vindt u onder “De inhoud van een tekstregel invoeren en
wijzigen” (pagina 10-3-4) en “De werkruimte van eActivity verticaal verschuiven”
(pagina 10-3-2). De toewijzing van de functiemenu’s voor het scherm Notes kan evenwel
verschillen van die voor tekstregels. Meer informatie vindt u onder “Functiemenu in het
scherm Notes”.
u Tekst kopiëren en plakken
Gebruik !i(CLIP) om tekst te kopiëren, en !j(PASTE) om die te plakken. Meer
informatie vindt u onder “Gegevens kopiëren en plakken via het klembord” (pagina 1-3-5).
u Functiemenu in het scherm Notes
Hieronder wordt het functiemenu van het scherm Notes beschreven.
• { JUMP} … {weergave van een menu JUMP waarmee u naar het begin ( 1(TOP)) of het
einde ( 2(BTM)) van de gegevens gaat}
• { DEL
L} … {wist de regel op de huidige cursorpositie}
• { INS} … {voegt één nieuwe regel in boven de regel op de huidige cursorpositie}
• { MATH } … {weergave van een menu MATH voor invoer in natuurlijke schrijfwijze van
matrices en wiskundige functies}
Meer informatie vindt u onder “Gebruik van het menu MATH” (pagina 1-3-12).
• { CHAR} … {weergave van een scherm voor het kiezen van diverse wiskundige symbolen,
speciale symbolen en accenttekens}
• { Aa} … {hoofdletters en kleine letters aan/uit}
10-3-18
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
20070201
k Een regel of strip van eActivity wissen
Ga als volgt te werk om een regel of strip uit een werkruimte van eActivity te wissen. Denk
erom dat wanneer u een wiskundige regel wist, zowel de ingevoerde uitdrukking als het
resultaat worden gewist.
u Een regel of strip wissen
1. Gebruik de cursortoetsen f en c om de strip
aan te klikken die u wilt wissen.
2. Druk op 6(g)2(DEL
L).
3. Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op
1(Yes) om de regel of strip te wissen, of druk op
6(No) om de wisbewerking ongedaan te maken.
10-3-19
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
20070201
k Een eActivity bestand opslaan
Na het invoeren of wijzigen van gegevens in de werkruimte van eActivity, kunt u deze
opslaan in een bestand onder een nieuwe naam (Opslaan als), of de vorige versie van het
gewijzigde bestand overschrijven (Opslaan). Als u kiest voor de optie Save As, worden de
vorige en de nieuwe versie van het bestand opgeslagen.
u Het bestaande bestand vervangen door de nieuwe versie
Druk in de werkruimte van eActivity op 1(FILE)1(SAVE).
u Een bestand opslaan onder een nieuwe naam (Opslaan als)
1. Druk op 1(FILE)2(SVAS).
Er verschijnt een dialoogvenster waarin u de bestandsnaam kunt opgeven.
2. Voer de eActivity bestandsnaam in (8 karakters), en druk op w.
10-3-20
Gegevens in eActivity bestanden invoeren en wijzigen
# Als u drukt op J om eActivity te sluiten
terwijl nog niet opgeslagen wijzigingen op het
scherm staan, wordt u gevraagd of u deze
wijzigingen eerst wilt opslaan. Als dit bericht
verschijnt, kunt u het volgende doen:
Druk op 1(Yes) om de wijzigingen op
te slaan en de vorige bestandsversie te
overschrijven.
Druk op 6(No) om af te sluiten zonder de
wijzigingen op te slaan.
Druk op A om terug te keren naar de
werkruimte van eActivity.
# Als er al een bestand bestaat met de naam
die u in stap 2 invoert, wordt u gevraagd of u
het bestaande bestand wilt vervangen door
het nieuwe bestand. Druk op 1(Yes) om het
bestaande bestand te vervangen, of druk op
6(No) om het opslaan ongedaan te maken en
terug te keren naar het dialoogvenster voor de
invoer van de bestandsnaam in stap 1.
20070201
10-4 Gebruik van Matrix Editor en List Editor
Naast de stripbewerking voor het oproepen van toepassingsschermen in eActivity (pagina
10-3-12), kunt u het functiemenu eActivity ook gebruiken om Matrix Editor en List Editor op
te roepen.
k Matrix Editor oproepen
U kunt Matrix Editor oproepen om een matrix in te voeren op een MATH-regel in de
werkruimte voor eActivity.
Opmerking
De gegevens die u aanmaakt door Matrix Editor op te roepen volgens de onderstaande
methode, kunt u alleen gebruiken in de berekeningsregel van de werkruimte voor eActivity.
Deze gegevens verschillen en staan los van die welke u aanmaakt door Matrix Editor op te
roepen via een strip of in de modus RUN
MAT .
u Matrix Editor oproepen
Voer een van de volgende handelingen uit in de werkruimte voor eActivity.
Matrix Editor oproepen terwijl
de cursor op deze positie staat:
Druk op de volgende toetsen:
In een tekstregel
6(g)6(g)1('MAT)
In een MATH-regel
6(g)3('MAT)
In een strip
6(g)3('MAT)
u Terugkeren naar de werkruimte voor eActivity workspace vanuit Matrix
Editor
Druk op J.
u Werken met Matrix Editor
Om te werken met Matrix Editor voert u dezelfde bewerkingen uit als om Matrix Editor op te
roepen in de modus RUN
MAT . Meer informatie vindt u onder “2-8 Matrixrekenen”.
u Matrixrekenen met een matrix die via Matrix Editor is opgeslagen
Ga op dezelfde manier te werk als in de modus RUN
MAT om een bestaande matrix van
Matrix Editor te gebruiken in de werkruimte voor eActivity. Meer bijzonderheden vindt u onder
“Matrices invoeren en bewerken” (pagina 2-8-2), “Bewerkingen op de elementen van een
matrix” (pagina 2-8-5), en “Een matrix bewerken met matrixcommando’s” (pagina 2-8-10).
10-4-1
Gebruik van Matrix Editor en List Editor
20070201
k List Editor oproepen
U kunt List Editor oproepen om een lijst in te voeren op een MATH-regel in de werkruimte
voor eActivity.
Opmerking
De gegevens die u aanmaakt door List Editor op te roepen door de volgende handelingen uit
te voeren, kunt u alleen gebruiken in de berekeningsregel van de werkruimte voor eActivity.
Deze gegevens verschillen van die welke u aanmaakt door List Editor op te roepen vanuit
een strip of in de modus RUN
MAT .
u List Editor oproepen
Voer een van de volgende handelingen uit in de werkruimte voor eActivity.
List Editor oproepen terwijl
de cursor op deze positie staat:
Druk op de volgende toetsen:
In een tekstregel
6(g)6(g)2('LIST)
In een MATH-regel
6(g)4('LIST)
In een strip
6(g)4('LIST)
u Terugkeren naar de werkruimte voor eActivity workspace vanuit List Editor
Druk op J.
u Werken met List Editor
Om te werken met List Editor voert u dezelfde bewerkingen uit als om List Editor op te
roepen in de modus STAT .
Raadpleeg punt “3. Lijsten” en “Invoer van waarnemingsgetallen in lijsten” (pagina 6-1-1)
voor meer informatie over het invoeren van gegevens in List Editor en het uitvoeren van
berekeningen met List Editor.
10-4-2
Gebruik van Matrix Editor en List Editor
# De indeling van het functiemenu dat
verschijnt wanneer u List Editor oproept
vanuit de werkruimte voor eActivity verschilt
enigszins van de indeling wanneer u List
Editor oproept in de modus STAT . De
functies zijn echter identiek.
Oorspronkelijk functiemenu
1(TOOL) Submenu
20070201
10-5-1
Scherm over het geheugengebruik van het eActivity bestand
10-5 Scherm over het geheugengebruik van het
eActivity bestand
De grootte van een eActivity bestand is beperkt. In het scherm over het geheugengebruik
van het eActivity bestand kunt u de huidige geheugenruimte controleren en nagaan
hoeveel geheugen er vrij is voor het eActivity bestand dat u bewerkt. U kunt ook de grootte
weergeven van de strip die gemarkeerd is of waar de cursor momenteel staat.
u Het scherm over het geheugengebruik van het eActivity bestand
weergeven
1. Druk in de werkruimte voor eActivity op
1(FILE)4(CAPA).
Er verschijnt een scherm zoals hiernaast
afgebeeld, met de huidige grootte van het
eActivity bestand (Total Data Size) en de vrije
ruimte in het hoofdgeheugen om extra gegevens
op te slaan (Free Bytes).
2. Druk op J om het scherm over het
geheugengebruik te sluiten.
• De maximaal toegestane grootte van één enkel eActivity bestand bedraagt ca. 30.000 bytes. De
werkelijke maximumgrootte hangt af van het gebruik van het interne geheugen en het klembord.
De werkelijke maximale bestandsgrootte kan kleiner zijn dan 30.000 bytes, afhankelijk van
de manier waarop het interne geheugen en het klembord worden gebruikt.
u Het scherm over het geheugengebruik van de strip weergeven
1. Klik met f en c de strip aan waarvan u het geheugengebruik wilt weergeven.
2. Druk op 1(FILE)5(SIZE).
Het scherm over het geheugengebruik van de
geselecteerde strip wordt weergegeven.
3. Druk op J om het scherm over het
geheugengebruik te sluiten.
20070201
10-6 eActivity Guide
eActivity Guide is een functie die u helpt bij het navigeren door de wetenschappelijke
functies.
U kunt berekeningen op uw rekenmachine uitvoeren door eenvoudig de instructies te volgen
die op het scherm verschijnen.
Door de eActivity Guide te gebruiken om lessen voor te bereiden, kunnen studenten
bewerkingen op de rekenmachine leren zonder de gebruiksaanwijzing te gebruiken.
Studenten kunnen in hun eigen tempo bewerkingen in de klas leren.
Een guide maken
In iedere eActivity-strip worden bewerkingen opgenomen. U kunt ook opmerkingen over de
bewerkingen toevoegen.
Aangezien een guide alleen bewerkingen opneemt die in een strip zijn opgenomen, kunnen
bewerkingen die na het uitvoeren van de strip zijn uitgevoerd (naar een andere strip gaan,
naar een ander bestand gaan), niet worden opgenomen.
Een guide beheren
Een guide beheren die u gemaakt heeft, zal opeenvolgend bewerkingen en opmerkingen
weergeven. De student leert, door de geïnstrueerde handelingen uit te voeren, op
eenvoudige wijze de bewerkingen van de rekenmachine kennen.
Drie typen bewerkingspatronen
eActivity Guide heeft drie typen bewerkingspatronen zoals hieronder beschreven. Een guide
kan gemaakt worden door het combineren van deze drie patronen.
1-toetsbewerking Een opmerking is toegevoegd aan iedere bewerking.
n-toetsbewerking: Een opmerking is toegevoegd aan iedere bewerkingsreeks.
AUTO-bewerking Een bewerkingsreeks wordt automatisch uitgevoerd, met een opmerking
bevestigd aan de automatische bewerking.
(Voorbeelden: Grafi ek en kader inzoomen; specifi catie van een
grafi ekbereik)
10-6-1
eActivity Guide
20070201
k Een guide maken
u De modus guide maken openen
1. Selecteer op de werkruimte van de eActivity een strip en druk op 6(g) om pagina
twee van het functiemenu weer te geven.
In dit voorbeeld selecteren wij een Graph Editor-strip.
2. Druk op 5(GUIDE).
Opent de modus guide maken en geeft het
keuzescherm bewerkingspatroon weer.
• { nKEYS} ... {maakt een n-toetsbewerking}
• { 1-KEY} ... {maakt een 1-toetsbewerking}
• { AUTO } ... {maakt een AUTO-bewerking}
• { END} ... {sluit de modus guide maken af}
• { PLAY } ... {speelt de opgenomen bewerkingen af}
U moet deze optie ook selecteren als u een opgenomen bewerking wilt
selecteren en bewerken. PLAY wordt niet weergegeven als er geen
toetshandelingen zijn opgenomen.
10-6-2
eActivity Guide
# Als u op 5(GUIDE) drukt, terwijl een
geselecteerde strip al gegevens bevat,
verschijnt er een bevestigingsbericht op
het scherm dat u vraagt of u de bestaande
bewerkingsgegevens wilt verwijderen.
1(Yes) ... Verwijdert de bestaande
bewerkingsgegevens van de strip en
start de modus guide maken vanuit
een lege strip.
6(No) ... Breekt het maken van een guide af
en keert terug naar de werkruimte
van de eActivity.
20070201
u Maak een n-toetsbewerking
1. Druk in het keuzescherm bewerkingspatroon op 1(nKEYS).
Naar aanleiding hiervan wordt het onderstaande dialoogvenster weergegeven.
Toetsindicator
1(OK) ... Start opname invoer toets.
f ... Geeft rechtsboven de toetsindicator weer.
c ... Geeft rechtsonder de toetsindicator weer.
2. Druk op 1(OK).
3. Voer de bewerkingsreeks in.
In dit voorbeeld voeren we een grafi ekreeks in.
-vx+bw
(Voert de grafi ekfunctie in.)
Geeft aan dat het
opnameproces loopt.
6(DRAW)
(Tekent de grafi ek.)
!5(G-SLV) 6(g)3(
dx)
(Selecteert het integratiecommando.)
10-6-3
eActivity Guide
20070201
4. Druk op A, nadat de invoer is voltooid.
Een opmerkingenvenster wordt weergegeven.
5. Voer een opmerking in over de bewerkingsreeks.
6. Druk na het invoeren van de opmerking op w, om de invoer van de n-toetsbewerking
vast te leggen.
Naar aanleiding hiervan wordt er teruggekeerd
naar het keuzescherm bewerkingspatroon. Nu
kunt u de guide bewerken door op 5(PLAY) te
drukken en de bewerking selecteren die u wilt
veranderen.
Zie “Een guide bewerken” (pagina 10-6-9) voor meer informatie over de bewerkingsguides.
10-6-4
eActivity Guide
# U kunt twee regels invoeren in het
opmerkingenvenster.
20070201
10-6-5
eActivity Guide
u Maak een 1-toetsbewerking
De volgende bewerking veronderstelt dat u verder gaat met de procedure onder “Maak een
n-toetsbewerking” (pagina 10-6-3).
1. Druk in het keuzescherm bewerkingspatroon op
2(1-KEY).
2. Druk op een toets.
Hier drukken we op w.
Een opmerkingenvenster wordt weergegeven.
w
(Voert het integratiecommando uit.)
3. Voer een opmerking in over de bewerkingsreeks.
4. Druk na het invoeren van de opmerking op w, om de invoer van de 1-toetsbewerking
vast te leggen.
Naar aanleiding hiervan wordt er teruggekeerd naar het keuzescherm
bewerkingspatroon. Nu kunt u de guide bewerken door op 5(PLAY) te drukken en
de bewerking selecteren die u wilt veranderen.
Zie “Een guide bewerken” (pagina 10-6-9) voor meer informatie over de bewerkingsguides.
20070201
10-6-6
eActivity Guide
u Een AUTO-bewerking maken
De volgende bewerking veronderstelt dat u verder gaat met de procedure onder “Maak een
1-toetsbewerking” (pagina 10-6-5).
1. Druk in het keuzescherm bewerkingspatroon op 3(AUTO).
Naar aanleiding hiervan verschijnt het
dialoogvenster dat aan de rechterkant is
weergegeven.
1(OK) ... Start opname invoer toets.
f ... Geeft rechtsboven de toetsindicator weer.
c ... Geeft rechtsonder de toetsindicator weer.
2. Druk op 1(OK).
1 ... Het uitvoeren van de guide voert een automatische toetsinvoer uit, op een lage
snelheid. Gebruik deze optie voor bewerkingen die de leraar uitlegt terwijl deze
worden uitgevoerd en voor trace-bewerkingen uitgevoerd door
G-Solve-analyses.
2 ... Het uitvoeren van de guide voert een automatische toetsinvoer uit op
gemiddelde snelheid. Gebruik deze optie voor het invoeren van eenvoudige
waarden, vergelijkingen en bewerkingen van het functiemenu.
3 ... Het uitvoeren van de guide voert een automatische toetsinvoer uit op hoge
snelheid. Gebruik deze optie voor tracing of inzoomen van een grafi ek.
4 ... Het uitvoeren van de guide voert een automatische toetsinvoer uit op ultra
hoge snelheid. Gebruik deze optie als u een lijst aanmaakt of matrixgegevens
aanlegt. Deze snelheid is te snel voor het oog.
3. Druk op 1, 2, 3 of 4.
4. Voer de toetsbewerkingsreeks in.
Hier voeren we de volgende toetsreeks in.
eeee (15 keer)
w
20070201
10-6-7
eActivity Guide
5. Druk op A, nadat de invoer is voltooid.
Een opmerkingenvenster wordt weergegeven.
6. Voer een opmerking in over de bewerkingsreeks.
7. Druk na het invoeren van de opmerking op w, om de invoer van de AUTO-bewerking
vast te leggen.
Naar aanleiding hiervan wordt er teruggekeerd naar het keuzescherm
bewerkingspatroon. Nu kunt u de guide bewerken door op 5(PLAY) te drukken en
de bewerking selecteren die u wilt veranderen.
u Wijzig de positie van het opmerkingenvenster
Terwijl u de opmerking invoert, kunt u de functietoetsen gebruiken om de weergavepositie
van het opmerkingenvenster te wijzigen. Deze mogelijkheid is erg handig als een belangrijk
deel van het scherm geblokkeerd wordt door het opmerkingenvenster.
• { BTM} ... {geeft het opmerkingenvenster onder aan het scherm weer}
• { TOP } ... {geeft het opmerkingenvenster bovenaan het scherm weer}
• { HIDE} ... {verbergt het opmerkingenvenster}
1(BTM) 2(TOP) 3(HIDE)
# Er zijn geen \-toets en ]-
toetshandelingen opgenomen. De \- en
]-toetsen zijn niet beschikbaar tijdens het
maken van een guide. (Alleen bij modellen
met een \- en ]-toets.)
# Er kunnen maximaal 999 toetshandelingen per
strip worden opgenomen.
20070201
10-6-8
eActivity Guide
u De modus guide maken afsluiten
1. Druk tijdens het maken van een guide op 4(END).
Naar aanleiding hiervan verschijnt het
dialoogvenster dat aan de rechterkant is
weergegeven.
1(Yes) ... Schakelt de instelling strip afsluiten in. Als u de guide gebruikt als demo,
wordt de strip afgesloten en de werkruimte van de eActivity keert terug
naar het scherm nadat de guide is voltooid.
6(No) ... Schakelt de instelling strip afsluiten uit. De strip wordt niet afgesloten als
de guide voltooid is. Selecteer deze optie als u wilt dat studenten verder
gaan met hun bewerking door gebruik te maken van de strip, nadat de
guide is voltooid.
2. Druk op 1(Yes) of 6(No).
Beëindigt het maken van de guide en keert terug naar de werkruimte van de eActivity.
# Een lopende handeling voor het maken van
een guide kan worden geannuleerd door op
!a(')te drukken. Het dialoogvenster
voor het afsluiten van de strip, verschijnt niet
als de handeling voor het maken van een
guide wordt geannuleerd.
# Het maken van de guide kan ook worden
geannuleerd door het indrukken van de m-
toets, om over te schakelen naar een andere
modus terwijl een guide wordt gemaakt. Het
dialoogvenster voor het afsluiten van de strip
wordt ook in dit geval niet weergegeven.
# De grootte van het geheugen dat gebruikt wordt
bij strips wordt berekend als u de toets 1(Yes)
of 6(No) indrukt. Zie “Het scherm over het
geheugengebruik van de strip weergeven”
(pagina 10-5-1) voor meer informatie.
# U kunt geen bewerking van een gemaakte guide
afsluiten terwijl de toepassingslijst (pagina
10-3-13) op het scherm wordt weergegeven.
Selecteer een toepassing uit de toepassingslijst
of sluit de toepassingslijst en sluit vervolgens de
gemaakte guide af.
20070201
k Een guide bewerken
Er kunnen twee methoden gebruikt worden om een guide te bewerken.
Het bewerken van een guide die u momenteel aan het maken bent
Het bewerken van een guide van een bestaande strip van de werkruimte van de eActivity
k De guide bewerken die u aan het maken bent
u Het scherm toetsbewerking weergeven
In dit voorbeeld laten wij zien hoe u het scherm van de b toetsbewerking van de
grafi ekfunctie(Y1 = −X
2
+ 1) weer kunt geven, die is ingevoerd aan het eind van de bewerking
onder “Maak een n-toetsbewerking” (pagina 10-6-3).
1. Druk in het keuzescherm bewerkingspatroon op
5(PLAY).
• {
} ... {springt naar de eerste toets}
• {
} ... {springt naar de n-toetsen}
Door op deze toets te drukken wordt er een dialoogvenster geopend voor
de invoer van een waarde, om aan te geven naar hoeveel toetsen er
gesprongen moet worden.
• {
} ... {start het automatische afspeelproces vanaf de huidige positie}
Een dialoogvenster wordt weergegeven dat gebruikt kan worden om
de afspeelsnelheid aan te geven. Druk op A om het automatische
afspeelproces stop te zetten.
• {
} ... {springt naar de n-toetsen vooruit}
Door op deze toets te drukken wordt er een dialoogvenster weergegeven
voor het invoeren van een waarde, om aan te geven naar hoeveel toetsen
gesprongen moet worden.
• {
} ... {springt naar de laatste toets en geeft het scherm weer voor het maken van
een guide}
2. Druk op 2(
).
Naar aanleiding hiervan wordt het onderstaande
dialoogvenster weergegeven.
10-6-9
eActivity Guide
20070201
3. Voer een waarde in om het aantal toetsen aan te geven waarnaar u wilt springen en
druk op w.
Hier willen we naar de b-toets springen, dus voeren we hw in.
Dit cijfer geeft het aantal huidige toetsbewerkingen
aan vanaf het begin van de functie. In geval
van een AUTO-bewerking, wordt de letter “A”
toegevoegd aan het begin van dit cijfer (A005).
• { nKEYS} ... {voegt een n-toetsbewerking toe op de positie in het scherm}
• { 1-KEY} ... {voegt een 1-toetsbewerking toe op de positie in het scherm}
• { EDIT} ... {begint met het bewerken van de toets op de huidige positie}
• { END} ... {sluit de bewerking af}
• { PLAY } ... {geeft het dialoogvenster weer voor het selecteren van de toets die
bewerkt moet worden}
• { NEXT} ... {geeft de volgende toets weer}
Gebruik de pijltjestoetsen f en c, om de positie van de toetsindicator te wijzigen.
f ... Geeft de toetsindicator rechtsboven weer.
c ... Geeft de toetsindicator rechtsonder weer.
4. Druk op 3(EDIT).
Dit geeft het scherm b toetsbewerking weer.
• { INS} ... {voegt een toets voor de huidige toets toe}
• { OVW } ... {overschrijft de huidige toets}
• { NOTE } ... {huidige opmerking bewerken}
• { AUTO } ... {voegt na de huidige toets een AUTO-bewerking toe}
Zie “Een AUTO-bewerking maken” (pagina 10-6-6).
• { DEL} ... {verwijdert de huidige toets}
• { DEL
A} ... {verwijdert alles uit de huidige toets}
10-6-10
eActivity Guide
20070201
k Voorbeeld bewerken
In dit voorbeeld laten wij zien hoe u de grafi ekfunctie (Y1 = −X
2
+ 1) kunt bewerken, die is
ingevoerd aan het eind van de bewerking onder “Maak een n-toetsbewerking” (pagina
10-6-3).
u −X
2
+ 1 wijzigen in −2X
2
+ 1 (door het invoegen van een c-toets voor de
v-toets)
1. Dit geeft het scherm v toetsbewerking weer.
2. Druk op 1(INS).
3. Druk op c.
Dit voert een c-toets voor de v-toets in en
geeft het scherm “guide maken” van de
v-toets weer.
10-6-11
eActivity Guide
20070201
u −2X
2
+ 1 wijzigen in −2X
2
+ 2 (door het overschrijven van de b-toets door
de c-toets)
1. Dit geeft het scherm b toetsbewerking weer.
2. Druk op 2(OVW).
3. Druk op c.
Dit overschrijft de b-toets door de c-toets en
geeft het scherm “guide maken” van de volgende
toets ( w-toets) weer.
u Een opmerking bewerken van een n-toetsbewerking
1. Dit geeft het scherm - toetsbewerking weer.
2. Druk op 3(NOTE).
3. Bewerk de opmerking en druk op w.
Dit geeft het scherm “guide maken” van de
--toets weer.
10-6-12
eActivity Guide
20070201
u Wijzig −2X
2
+ 2 in 2X
2
+ 2 (door het verwijderen van de --toets)
1. Dit geeft het scherm - toetsbewerking weer.
2. Druk op 5(DEL).
3. Druk op 1(Yes).
Dit verwijdert de --toets en geeft het scherm
“guide maken” van de volgende toets ( c-toets)
weer.
10-6-13
eActivity Guide
20070201
u Een bewerking afsluiten
1. Druk op 4(END).
2. Druk op 1(Yes) of 6(No).
De bewerkte bewerking afsluiten en terugkeren naar de werkruimte van de eActivity.
u De guide bewerken van een bestaande strip van de werkruimte van de
eActivity
1. Selecteer op de werkruimte van de eActivity een strip die al een guide heeft en druk op
6(g) om pagina twee van het functiemenu weer te geven.
2. Druk op 5(GUIDE).
Dit geeft het eerste scherm van de toetsbewerking
weer.
3. De bewerkingen vanaf hier zijn identiek aan degene onder “Een guide maken” (pagina
10-6-2) en “De guide bewerken die u aan het maken bent” (pagina 10-6-9).
10-6-14
eActivity Guide
20070201
u Een guide beheren
Dit voorbeeld laat zien hoe u de gemaakte guide onder “Een guide maken” (pagina 10-6-2)
moet beheren.
1. Selecteer in de werkruimte van de eActivity de optie grafi ekstrip en druk op w.
Naar aanleiding hiervan verschijnt het scherm dat
aan de rechterkant is weergegeven.
2. Druk op de toets die wordt aangegeven door de toetsindicator, die rechtsboven of
rechtsonder op het scherm verschijnt.
Hierdoor wordt de volgende toets die wordt
ingedrukt rechtsboven of rechtsbeneden
weergegeven.
3. Voer de toetsbewerking uit overeenkomstig de toetsen die op het scherm worden
weergegeven.
Strip AAN afsluiten: Als de guide is voltooid wordt
w rechtsboven of
rechtsbeneden op het scherm
weergegeven.
Strip UIT afsluiten: De strip kan vrij worden gebruikt als de guide is voltooid. Houd
echter in gedachten dat deze bewerking de strip niet opslaat.
10-6-15
eActivity Guide
20070201
4. Druk op w als de strip wordt ingeschakeld.
Naar aanleiding hiervan verschijnt het
dialoogvenster dat aan de rechterkant is
weergegeven.
1(Yes) ... Sluit de strip af en keert terug naar de werkruimte van eActivity.
6(No) ... Keert terug naar het scherm in stap 3.
10-6-16
eActivity Guide
# Als u een andere toets indrukt dan degene
die rechtsboven of rechtsbeneden op
het scherm is weergegeven, wordt het
onderstaande dialoogvenster weergegeven.
De guidebewerking wordt niet verder
uitgevoerd als u de instructies hiervan niet
volgt.
J of A .....Keert terug naar het vorige
scherm.
!a(') ...Sluit strip af en geeft de
werkruimte van de eActivity weer.
# Als u op A drukt tijdens de invoer van de
automatische toets van een AUTO-bewerking,
wordt de toetsinvoer stopgezet en wordt het
standaard scriptscherm weergegeven. Het
afspelen van de guide kan niet opnieuw worden
gestart vanaf de plaats waar het afspelen is
gestopt.
20070201
k Bewerkingstechnieken voor de eActivity Guide
u Een guide aan het einde bewerken
Druk in het bewerkingsscherm op 5(PLAY) 5( ).
u Om SETUP of V-Window in te voegen, dienen er wijzigingen te worden
aangebracht in een toetsreeks
Op het bewerkingsscherm dient u de locatie aan te geven waar u de wijzigingen wilt
aanbrengen, een n-toetsbewerking in te voegen en vervolgens de gewijzigde bewerking in te
voeren.
u Om studenten toe te staan om met hun eigen bewerking verder te gaan, na
het uitvoeren van een probleemguide
Voer een n-toetsbewerking in met het voorbeeld en selecteer de optie “No” voor de optie
strip afsluiten aan het eind van het maken van de guide.
u Een guide maken die begint met de invoer van gegevens in een lijst
Gebruik een AUTO-bewerking voor de opsomming van de gegevensinvoer als u een guide
maakt die begint met het invoeren van gegevens in een lijst. Selecteer de optie “Ultra-fast”
voor de afspeelsnelheid van de gegevensinvoer. Hierdoor worden de gegevens op een hoge
snelheid ingevoerd, als de guide wordt uitgevoerd.
10-6-17
eActivity Guide
20070201
Menu met
systeeminstellingen
In het menu met systeeminstellingen kunt u
systeemgegevens bekijken en systeemparameters instellen.
In het menu voor systeeminstellingen kunt u de volgende
acties uitvoeren:
• Het schermcontrast instellen
• Automatische uitschakeling instellen
• De systeemtaal opgeven
• De versie van het besturingssysteem en de toepassing
• De rekenmachine initialiseren
11-1 Gebruik van het menu met
systeeminstellingen
11-2 Systeeminstellingen
11-3 Versielijst
11-4 Initialiseren (Reset)
Hoofdstuk
11
20070201
11-1-1
Gebruik van het menu met systeeminstellingen
11-1 Gebruik van het menu met
systeeminstellingen
Kies in het hoofdmenu de modus SYSTEM en geef de volgende menuopties weer.
1(
) ... {schermcontrast instellen}
2(
) ... {automatische uitschakeling instellen, tijdseenheid achtergrondverlichting
(alleen voor modellen die zijn uitgerust met een achtergrondverlichting)}
3(LANG) ... {systeemtaal}
4(VER) ... {versie}
5(RSET) ... {toestel initialiseren}
20070201
11-2 Systeeminstellingen
k Contrast instellen
Kies de optie (Contrast) om het schermcontrast in te stellen.
Wanneer het beginscherm van de modus SYSTEM wordt weergegeven, drukt u op 1(
)
om het scherm Contrast Adjustment weer te geven.
• Druk op de cursortoets e om de tekens op het scherm donkerder te maken.
• Druk op de cursortoets d om de tekens op het scherm lichter te maken.
• Druk op 1(INIT) om het schermcontrast terug op de fabrieksinstelling te zetten.
Als u drukt op J of op !J(QUIT), keert u terug naar het beginscherm van de modus
SYSTEM.
U kunt het contrast instellen terwijl een scherm wordt weergegeven door te drukken op !
en daarna op e of op d. Druk nogmaals op ! om het scherm voor de contrastinstelling
te verlaten.
11-2-1
Systeeminstellingen
20070201
k Instellingen energiebesparing
U kunt 10 of 60 minuten instellen als tijdseenheid waarna het apparaat automatisch wordt
uitgeschakeld. U kunt ook de tijdseenheid van de achtergrondverlichting instellen.
u Stel de automatische uitschakeltijd in
1. Wanneer het beginscherm van de modus SYSTEM wordt weergegeven, drukt u op
2( ) om het scherm Power Properties weer te geven.
2. Gebruik f en c om de optie “Auto Power Off
te selecteren.
1(10) ... {10 minuten}(standaardinstelling)
2(60) ... {60 minuten}
Als u drukt op J of op !J(QUIT), keert u terug naar het beginscherm van de modus
SYSTEM.
u De tijdseenheid van de achtergrondverlichting instellen (alleen voor
modellen die uitgerust zijn met een achtergrondverlichting)
1. Druk op het beginscherm van de modus SYSTEM op 2( ) om het scherm Power
Properties weer te geven.
2. Gebruik f en c om de optie “Backlight Duration”
te selecteren.
1(10) ... {schakelt 10 seconden na de laatste toetshandeling de
achtergrondverlichting uit}
2(30) ... {schakelt 30 seconden na de laatste toetshandeling de
achtergrondverlichting uit} (standaardinstelling)
3(Always) ... {de achtergrondverlichting blijft ingeschakeld tot de toets
achtergrondverlichting wordt ingedrukt of de rekenmachine wordt
uitgeschakeld}
Als u drukt op J of op !J(QUIT), keert u terug naar het beginscherm van de modus
SYSTEM.
11-2-2
Systeeminstellingen
# Het selecteren van de opties “60 Min.” voor
de instelling automatische uitschakeltijd (Auto
Power Off) en “Always” voor tijdseenheid
achtergrondverlichting (Backlight Duration)
zorgen er voor dat de batterij snel leeg is.
20070201
k Systeemtaal instellen
Met de optie LANG kunt u bepalen in welke taal ingebouwde toepassingen worden
weergegeven. Met invoegtoepassingen (add-ins) kunt u diverse andere talen installeren.
u De berichttaal kiezen
1. Druk in het beginscherm van de modus SYSTEM op 3(LANG) om het keuzescherm
Message Language weer te geven.
• Als u op uw rekenmachine Add-in voor
berichttaalgegevens hebt geïnstalleerd, zullen
de desbetreffende talen op het keuzescherm
“Message Language” worden weergegeven.
2. Kies de gewenste taal met de cursortoetsen f en c, en druk vervolgens op
1(SEL).
3. Er wordt een pop-upvenster weergegeven in de taal die u geselecteerd hebt.
Controleer de inhoud en druk vervolgens op J.
Als u drukt op J of op !J(QUIT), keert u terug naar het beginscherm van de modus
SYSTEM.
u De menutaal kiezen
1. Druk in het beginscherm van de modus SYSTEM op 3(LANG) om het keuzescherm
Message Language weer te geven.
2. Druk op 6(MENU).
3. Kies de gewenste taal met de cursortoetsen f en c, en druk vervolgens op
1(SEL) om de gewenste taal te kiezen.
4. Er wordt een pop-upvenster weergegeven in de taal die u geselecteerd hebt.
Controleer de inhoud en druk vervolgens op J.
• Druk op 6(MSG) om terug te keren naar het keuzescherm Message Language.
Als u drukt op J of op !J(QUIT), keert u terug naar het beginscherm van de modus
SYSTEM.
11-2-3
Systeeminstellingen
20070201
11-3-1
Versielijst
*
1
Alleen de geïnstalleerde invoegtoepassingen
(add-ins) worden weergegeven.
# De versie van het besturingssysteem dat in
feite verschijnt, hangt af van het model van de
rekenmachine.
11-3 Versielijst
In de versielijst vindt u de volgende opties.
Versie van het besturingssysteem
Versies van de invoegtoepassing (add-in)
Versies van de add-in berichtgegevens
Versies van de add-in menugegevens
• Gebruikersnaam
U kunt de gewenste gebruikersnaam registreren.
u Versiegegevens bekijken
1. Druk in het beginscherm van de modus SYSTEM op 4(VER) om de versielijst weer
te geven.
2. Gebruik f en c om in het scherm te bladeren. De inhoud van de lijst wordt
hieronder weergegeven.
Versie van het besturingssysteem
Naam en versie van de invoegtoepassing (add-in)*
1
Taal en versie van de berichten
Taal en versie van de menu’s
Gebruikersnaam
Als u drukt op J of op !J(QUIT), keert u terug naar het beginscherm van de modus
SYSTEM.
20070201
11-3-2
Versielijst
u Een gebruikersnaam registreren
1. Druk terwijl de versielijst op het scherm staat op 1(NAME) om het invoerscherm van
de gebruikersnaam te openen.
2. Voer maximaal acht karakters voor de gebruikersnaam in.
3. Druk na het invoeren van de naam op w om de naam te registreren en terug te keren
naar de versielijst.
• Als u de ingevoerde gebruikersnaam wilt annuleren en terugkeren naar de versielijst
zonder de naam te registreren, drukt u op J.
20070201
11-4 Initialiseren (Reset)
1. Wanneer het beginscherm van de modus SYSTEM wordt weergegeven, drukt u op
5(RSET) om het eerste scherm Reset weer te geven.
1(STUP) ... {confi guratie initialiseren}
2(MAIN) ... {gegevens in hoofdgeheugen wissen}
3(ADD) ... {gegevens in invoegtoepassing wissen}
4(SMEM) ... {gegevens in opslaggeheugen wissen}
5(A&S) ... {gegevens in invoegtoepassing en opslaggeheugen wissen}
Als u in het bovenstaande scherm drukt op 6(g), verschijnt het tweede scherm
Reset.
1(M&S) ... {gegevens in hoofd- en opslaggeheugen wissen}
2(ALL) ... {alle geheugens wissen}
De volgende tabel toont de functies van de functietoetsen. U kunt de functietoetsen
gebruiken om specifi eke data te wissen.
Functies van de functietoets
Confi guratie
informatie
initialseren
Data van
hoofdgeheugen
uitwissen
Invoegtoe-
passingen
uitwissen
Data van opslaggeheugen
uitwissen (exclusief
invoegtoepassingen)
1
(STUP)
2
(MAIN)
3
(ADD)
4
(SMEM)
5
(A&S)
6
(
g
)
1
(M&S)
6
(
g
)
2
(ALL)
11-4-1
Initialiseren (Reset)
20070201
11-4-2
Initialiseren (Reset)
2. Druk op de functietoets voor de RESET-bewerking die u wilt uitvoeren.
3. Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op 1(Yes) om de opgegeven RESET-
bewerking uit te voeren, of druk op 6(No) om deze bewerking ongedaan te maken.
Scherm dat verschijnt wanneer
2(MAIN) ingedrukt wordt bij
stap 2.
4. Wanneer de RESET-bewerking is voltooid, verschijnt een bericht.
• Alle geheugens wissen: Druk op J om de rekenmachine opnieuw op te starten en
terug te keren naar het hoofdmenu.
• Andere: Druk op J om het bericht te wissen.
Scherm dat verschijnt wanneer
2(MAIN) ingedrukt wordt bij
stap 2.
20070201
Uitwisselen van gegevens
In dit hoofdstuk vindt u alle informatie die u nodig hebt om
programma’s en andere gegevens uit te wisselen tussen
twee CASIO Power Graphic rekenmachines. Deze toestellen
moeten verbonden worden met de standaard meegeleverde
verbindingskabel.
U kunt ook de meegeleverde USB-kabel gebruiken om de
rekenmachine te verbinden met een computer en afbeeldingen
en andere gegevens uit te wisselen.
12-1 Het koppelen van twee toestellen
12-2 Het koppelen van een rekenmachine en een
computer
12-3 Het uitwisselen van gegevens
12-4 Waarop u moet letten tijdens het uitwisselen
van gegevens
12-5 Verzenden van afbeeldingen
12-6 Invoegtoepassingen (add-ins)
12-7 De modus MEMORY
12
Hoofdstuk
20070201
12-1-1
Het koppelen van twee toestellen
12-1 Het koppelen van twee toestellen
Hieronder wordt uitgelegd hoe u twee rekenmachines met de standaard meegeleverde
verbindingskabel aaneen kunt koppelen.
u Twee toestellen aaneen koppelen
1. Controleer eerst of beide toestellen uitgeschakeld zijn.
2. Verbind beide toestellen met de kabel.
3. Voer op beide toestellen de volgende stappen uit om 3PIN als kabeltype op te geven.
(1) Kies in het hoofdmenu de modus LINK.
(2) Druk op 4(CABL). Het keuzescherm van het kabeltype wordt weergegeven.
(3) Druk op 2(3PIN).
Voorbeeld: Twee fx-9860G rekenmachines aansluiten
Kabel
# Voor deze confi guratie worden de volgende
modellen ondersteund.
fx-9860G SD
fx-9860G
fx-9860G AU
fx-9860G Slim
20070201
12-2 Het koppelen van een rekenmachine en
een computer
U kunt ook de meegeleverde USB-kabel gebruiken om de rekenmachine te verbinden met
een computer en afbeeldingen en andere gegevens uit te wisselen.
In de gebruikersdocumentatie voor de meegeleverde FA-124 software vindt u
meer informatie over de bediening, de computers die u kunt aansluiten, en de
hardwarebeperkingen.
Het kan zijn dat u bepaalde gegevenstypes niet kunt uitwisselen met een computer.
u De rekenmachine verbinden met een computer
1. Controleer eerst of de rekenmachine en de computer uitgeschakeld zijn.
2. Sluit de USB-kabel aan op de computer.
3. Verbind het andere uiteinde van de USB-kabel met de rekenmachine.
4. Zet eerst de rekenmachine aan en daarna de computer.
5. Voer op de rekenmachine de volgende handelingen uit om de USB-kabel als kabeltype
op te geven.
(1) Kies in het hoofdmenu de modus LINK.
(2) Druk op 4(CABL). Het keuzescherm van het kabeltype wordt weergegeven.
(3) Druk op 1(USB).
Voorbeeld: Een fx-9860G rekenmachine aansluiten op een computer
Nadat het doorsturen van gegevens beëindigd is, zet u eerst de rekenmachine uit en dan
pas computer. Ontkoppel daarna beide toestellen.
12-2-1
Het koppelen van een rekenmachine en een computer
# Via de rekenmachine fx-9860G SD/fx-9860G/
fx-9860G AU/fx-9860G Slim kunt u ook met
een computer programma’s uitwisselen die
met een rekenmachine van de serie CASIO
CFX-9850 zijn aangemaakt.
# Voor informatie over de vereisten van het
computersysteem, zie gebruiksaanwijzing
FA-124.
20070201
12-3 Het uitwisselen van gegevens
Kies in het hoofdmenu de modus LINK. Op het scherm verschijnt dan het menu waarmee u
het uitwisselen van gegevens kunt regelen.
• { TRAN} ... {menu om het verzenden te regelen}
• { RECV} ... {menu om het ontvangen te regelen}
• { CABL} ... {menu om het kabeltype te selecteren}
• { WAKE } ... {menu om de functie Wakeup in te stellen}
• { CAPT} ... {menu om afbeeldingen te verzenden}
Het verzenden gebeurt volgens volgende parameters:
3-pens seriële poort
Snelheid (BPS): max. 9600 bps (verbinding met serie CFX-9850)
max. 115200 bps (verbinding met andere fx-9860G SD/fx-9860G/
fx-9860G AU/fx-9860G Slim)
Pariteit (PARITY): NONE
• USB-poort
De communicatiesnelheid voldoet aan de USB-normen.
12-3-1
Het uitwisselen van gegevens
20070201
k Het uitwisselen van gegevens
Verbind de beide toestellen, en voer de volgende handelingen uit.
Ontvangend toestel
Om het toestel klaar te maken voor de ontvangst van gegevens, drukt u op 2(RECV) als
het menu voor het regelen van uitwisselingen op het scherm staat.
Het toestel gaat in wachtstand, klaar om gegevens te ontvangen. De ontvangst begint op het
moment dat het andere toestel begint met zenden.
Zendend toestel
Om het toestel klaar te maken voor het verzenden van gegevens, drukt u op 1(TRAN) als
het menu voor het regelen van uitwisselingen op het scherm staat.
Het scherm voor het uitkiezen van gegevenstypes wordt weergegeven.
• { MAIN} ... {gegevens in hoofdgeheugen}
• { SMEM} ... {gegevens in het opslaggeheugen}
12-3-2
Het uitwisselen van gegevens
20070201
12-3-3
Het uitwisselen van gegevens
Druk op 1(MAIN) of op 2(SMEM) om het scherm voor het uitkiezen van gegevens op te
roepen.
Als op 1(MAIN) wordt gedrukt Als op 2(SMEM) wordt gedrukt
• { SEL} ... {nieuwe gegevens selecteren}
• { CRNT} ... {eerder geselecteerde gegevens automatisch selecteren*
1
}
u Geselecteerde gegevenstypes verzenden (Bijvoorbeeld: gebruikersgegevens
verzenden)
Druk op 1(SEL) of op 2(CRNT) om het scherm voor het uitkiezen van gegevenstypes op
te roepen.
• { SEL} ... {om het aangeklikte gegevenstype aan te duiden}
• { ALL} ... {alle gegevens selecteren}
• { TRAN} ... {de aangeduide gegevenstypes verzenden}
Gebruik de toetsen f en c om de cursor te verplaatsen naar het gegevenstype dat u
wilt aanduiden. Druk dan op 1(SEL) om deze aanduiding te bevestigen. De uitgekozen
gegevenstypes worden aangeduid met het teken ”. Druk nu op 6(TRAN) om te
verzenden.
Om een keuze te annuleren, klikt u het gegevenstype opnieuw aan en drukt u nogmaals
op 1(SEL).
Alleen de gegevenstypes met vastgelegde geheugeninhoud verschijnen op het
keuzescherm. Als niet alle gegevenstypes op het keuzescherm kunnen, dan zal het venster
verschuiven als u de cursor naar het laatste gegevenstype op het scherm verplaatst.
*
1
Het eerder geselecteerde datageheugen
wordt gewist wanneer u een van de volgende
handelingen uitvoert.
- Het uitgewisselde gegevenstype wijzigen
- Naar een ander modus overgaan
20070201
uEen verzending uitvoeren
Nadat u de te verzenden gegevenstypes hebt aangeduid, drukt u op 6(TRAN). Het
zendend toestel vraagt nu om dit te bevestigen.
1(Yes) ... de gegevens worden verzonden
6(No) ... het scherm voor het uitkiezen van de gegevens verschijnt opnieuw
Druk op 1(Yes) om met het verzenden te beginnen.
Het verzenden kunt u onderbreken door op A te drukken.
Wanneer de verzending is uitgevoerd, verschijnen er volgende schermen.
Zendend toestel Ontvangend toestel
Druk op J om terug te keren naar het menu dat het uitwisselen van gegevens regelt.
12-3-4
Het uitwisselen van gegevens
# Invoegtoepassingen (add-ins), talen en
menu’s van invoegtoepassingen worden
bewaard in het opslaggeheugen van het
ontvangend toestel.
# Commerciële invoegtoepassingen kunt u niet
overbrengen.
20070201
12-3-5
Het uitwisselen van gegevens
k Het kabeltype opgeven
Voer de volgende handelingen uit om het kabeltype op te geven om gegevens uit te
wisselen.
1. Druk in het menu dat het uitwisselen van gegevens
regelt op 4(CABL).
Het keuzescherm van het kabeltype wordt
weergegeven.
• { USB} ... {USB-kabel}
• { 3PIN} ... {3-pens kabel}
2. Druk op 1(USB) of op 2(3PIN) om het kabeltype te selecteren en terug te keren
naar het menu voor het regelen van uitwisselingen.
k De functie Wakeup van het ontvangend toestel instellen
Wanneer de functie Wakeup op het ontvangend toestel is geactiveerd, wordt dit automatisch
ingeschakeld wanneer de gegevensuitwisseling begint.
Wanneer u gegevens uitwisselt tussen twee rekenmachines (3PIN als kabeltype
geselecteerd), schakelt het ontvangend toestel na activering automatisch in
ontvangstmodus. Wanneer gegevens worden uitgewisseld met een computer (USB als
kabeltype geselecteerd), kunt u door de USB-kabel eerst met de computer en dan met de
rekenmachine te verbinden (terwijl de rekenmachine uitstaat), de rekenmachine inschakelen
en de ontvangstmodus activeren.
1. Druk op het ontvangend toestel in het menu dat het
uitwisselen van gegevens regelt op 5(WAKE).
Het instelscherm Wakeup wordt weergegeven.
• { On} ... {de functie Wakeup inschakelen}
• { Off} ... {de functie Wakeup uitschakelen}
2. Druk op 1(On).
De functie Wakeup wordt ingeschakeld en u keert terug naar het menu dat het
uitwisselen van gegevens regelt.
3. Zet het ontvangend toestel aan.
4. Verbind het ontvangend toestel met het zendend toestel.
5. Als u het verzenden op het zendend toestel start, wordt het ontvangend toestel
automatisch ingeschakeld en worden de gegevens uitgewisseld.
20070201
12-4 Waarop u moet letten tijdens het
uitwisselen van gegevens
Volgende gegevenstypes kunnen verzonden worden.
Gegevenstype Inhoud
Controle op
overschrijven *
1
<PROGRAM> Groep programma’s
Programmanamen
Programma-inhoud
(Alle programma’s worden weergegeven)
Ja
<MATRIX> Groep matrices
MAT
n
Inhoud van de geheugens voor matrices (A tot
Z, en Ans)
Ja
<LISTFILE> Groep lijstbestanden
LIST
n
Inhoud van de lijstgeheugens (1 tot 26, en Ans) Ja
LIST FILE n
Inhoud van de geheugens voor lijstbestanden
(1 tot 6)
Ja
Y=DATA
Grafi sche gegevens, actief/niet-actief,
weergavevenster, zoomfactoren
Neen
<G-MEM> Groep grafi ekgeheugens
G-MEM
n
Inhoud van de grafi ekgeheugens (1 tot 20) Ja
<V-WIN> Groep geheugens voor de weergavevensters
V-WIN
n
Inhoud van de geheugens voor
weergavevensters
Neen
<PICTURE> Groep geheugens voor afbeeldingen
PICT
n
Inhoud van de geheugens voor (grafi sche)
afbeeldingen (1 tot 20)
Neen
DYNA MEM Voorschriften van een dynamische grafi ek Ja
EQUATION Coëffi ciënten van een vergelijking Neen
ALPHA MEM Inhoud van het lettergeheugen Neen
<F-MEM> Groep functietoetsgeheugens
F-MEM
n
Inhoud van het functietoetsgeheugen Neen
STAT Resultaten van statistische berekeningen Neen
TABLE Tabelgegevens Neen
FINANCIAL Financiële gegevens Neen
<S-SHEET> Groep spreadsheets
12-4-1
Waarop u moet letten tijdens het uitwisselen van gegevens
20070201
12-4-2
Waarop u moet letten tijdens het uitwisselen van gegevens
Gegevenstype Inhoud
Controle op
overschrijven *
1
Namen van
spreadsheet-
gegevens
Spreadsheetgegevens (Alle spreadsheet-
gegevens worden weergegeven)
Ja
RECURSION Rijen en reeksen Neen
<CAPTURE> Groep interne geheugens
CAPT
n
Gegevens uit het interne geheugen (1 tot 20) Neen
SETUP Instellingen Neen
SYSTEM
Besturingssysteem en door toepassingen
gedeelde gegevens (klembord,
herhalingsfunctie, wijzigingsoverzicht, etc.),
die niet hierboven vermeld staan
Neen
Namen van
invoegtoepassingen
(add-ins)
Gegevens van invoegtoepassingen (add-ins)
(Alle invoegtoepassingen worden
weergegeven)
Neen
*
1
Zonder controle op het overschrijven: als het ontvangend toestel gegevenstypes van
dezelfde soort bevat, dan worden die gegevens zonder meer overschreven door de
nieuwe gegevens.
Met controle op het overschrijven: als het ontvangend toestel gegevenstypes van
dezelfde soort bevat, dan verschijnt een vraag of de reeds opgeslagen gegevens
vervangen moeten worden door de nieuwe gegevens.
Naam van het gegevenstype
1(YES) ... {het aangesproken geheugen wordt overschreven}
6(NO) ... {het geheugen voor het volgende gegevenstype wordt aangesproken}
Let op het volgende als u gegevens gaat uitwisselen.
U veroorzaakt een fout als u probeert gegevens te verzenden naar een toestel dat niet op
ontvangen staat. Als dat gebeurt, druk dan op J om de fout op te heffen en herbegin
de hele operatie.
Er ontstaat een fout als het ontvangend toestel geen gegevens ontvangt binnen zes
minuten nadat u het toestel hebt ingesteld op ontvangst. Als dat gebeurt, druk dan op
J om de fout op te heffen.
20070201
12-4-3
Waarop u moet letten tijdens het uitwisselen van gegevens
Er ontstaat een fout als tijdens het uitwisselen van gegevens de verbinding tussen
de toestellen onderbroken wordt, of als de parameters van twee toestellen niet
overeenkomen of als er zich een ander probleem in de communicatie voordoet. Als
dat gebeurt, druk dan op J om de fout op te heffen en verhelp het probleem voordat
u opnieuw probeert gegevens uit te wisselen. Houd er wel rekening mee dat als de
uitwisseling van gegevens onderbroken wordt door op J te drukken of doordat een
fout ontstaat, alle gegevens die tot aan de onderbreking ontvangen waren zich in het
geheugen van het ontvangend toestel zullen bevinden.
Er ontstaat een fout als het geheugen van het ontvangend toestel vol geraakt tijdens
het uitwisselen van gegevens. Als dat gebeurt, druk dan op J om de fout op te heffen
en maak daarna eerst in het ontvangend toestel geheugenruimte vrij door overtollige
gegevens te wissen. Probeer het vervolgens opnieuw.
k Gegevens uitwisselen met een rekenmachine van een ander model
De gegevens over de lijnstijl van grafi eken in deze rekenmachine kunt u uitwisselen met
de gegevens over de lijnkleur van de CFX-9850.
Het verzenden van het volgende gegevenstype naar een CFX-9850 veroorzaakt een
fout.
 Alle gegevens van List, G-Mem, Pict of F-Mem, behalve voor de gegevennummers 1
tot en met 6
CFX-9850 ondersteunt maximaal zes gegevens van List, G-Mem, Pict, en F-Mem.
 Meer dan 255 gegevens van lijstelementen
CFX-9850 ondersteunt maximaal 255 lijstelementen.
 Een lijst met een complex getal
CFX-9850 ondersteunt geen complexe getallen.
Het verzenden van een van de volgende gegevenstypes naar een CFX-9850 veroorzaakt
geen fout, maar de gegevens worden niet opgeslagen in het geheugen van de CFX-
9850.
Tabelinstellingen
Rijen en reeksen
Financiële gegevens
Spreadsheetgegevens
Gegevens van invoegtoepassingen (add-ins)
Hardcopy-geheugen
Instellingen
Het verzenden van V-Window
x-pixelgegevens naar de CFX-9850 kan de gegevens
beschadigen.
20070201
12-5 Verzenden van afbeeldingen
k Afbeeldingen verzenden naar een computer
Voer de volgende handelingen uit om een schermbeeld van de rekenmachine naar een
computer te verzenden. U moet deze stappen uitvoeren wanneer de FA-124 software op de
computer draait.
1. Verbind de rekenmachine via de USB-kabel met de computer.
2. Druk op de rekenmachine op 6(CAPT).
Het menu om afbeeldingen te verzenden
wordt weergegeven.
• { Mem} ... {de verzending van afbeeldingen uitschakelen}
• { PC} ... {de manuele verzending van afbeeldingen inschakelen}
• { OHP} ... {de automatische verzending van afbeeldingen inschakelen}
3. Druk op 2(PC).
De manuele verzending van afbeeldingen wordt ingeschakeld en u keert terug naar het
menu dat het uitwisselen van gegevens regelt.
4. Open op de rekenmachine het schermbeeld dat u wilt verzenden.
5. Verzend de afbeelding met behulp van de FA-124 software.
6. Druk op de rekenmachine op !h(CAPTURE).
7. Het schermbeeld wordt naar de computer verzonden.
12-5-1
Verzenden van afbeeldingen
# Als u “PC” selecteert (manuele verzending
van afbeeldingen inschakelen), wordt het
schermbeeld automatisch vastgelegd.
# De volgende schermbeelden kunt u niet
automatisch verzenden naar een andere
rekenmachine of computer.
- Het scherm dat wordt weergegeven tijdens de
verzending van gegevens
- Het scherm dat wordt weergegeven tijdens een
berekening
- Het scherm dat wordt weergegeven na het
initialiseren van het toestel (reset)
- Het scherm met de melding “low battery”
20070201
k Automatische verzending van afbeeldingen op een OHP-toestel
(OH-9860*
1
)
Voer de volgende handelingen uit om het schermbeeld van deze rekenmachine met vaste
tussentijden naar een OHP-toestel te verzenden.
1. Verbind de rekenmachine via de USB-kabel met het OHP-toestel.
2. Voer in het hoofdmenu de modus LINK in.
3. Druk op 4(CABL).
Het menu voor het uitkiezen van het type kabel wordt weergegeven.
4. Druk op 1(USB).
5. Druk op 6(CAPT).
Het menu om afbeeldingen te verzenden wordt weergegeven.
6. Druk op 3(OHP).
De automatische verzending van afbeeldingen
wordt ingeschakeld en u keert terug naar het menu
dat het uitwisselen van gegevens regelt.
7. Open het schermbeeld dat u wilt verzenden.
8. De weergegeven afbeelding wordt automatisch naar het OHP-toestel verzonden.
9. Ga terug naar stap 7 om een andere afbeelding automatisch te verzenden.
10. U kunt de automatische verzending van afbeeldingen onderbreken door te drukken op
6(CAPT)1(Mem) in het menu dat het uitwisselen van gegevens regelt.
Zie de gebruiksaanwijzing die met het OHP-toestel meegeleverd wordt voor informatie
aangaande het OHP-toestel en hoe u de rekenmachine gebruikt terwijl het OHP-toestel
aangesloten is.
12-5-2
Verzenden van afbeeldingen
*
1
De OH-9860 is afzonderlijk verkrijgbaar.
20070201
12-5-3
Verzenden van afbeeldingen
k Aansluiten op een projector
U kunt de calculator aansluiten op een CASIO projector en de inhoud van het scherm van de
calculator op een scherm projecteren.
u Aansluitbare projectoren (vanaf juli 2007)
XJ-S35, XJ-S36, XJ-S46
U kunt de calculator ook aansluiten op de multifunctionele presentatieset model YP-100
en vanaf andere projectoren projecteren dan het hierboven genoemde model.
u Projecteren van de inhoud van het scherm van de calculator vanaf een
projector
1. Voer in het hoofdmenu de modus LINK in.
2. Druk op 4(CABL).
Het menu voor het uitkiezen van het type kabel wordt weergegeven.
3. Druk op 1(USB).
4. Druk op 6(CAPT).
Het menu om afbeeldingen te verzenden wordt weergegeven.
5. Druk op 3(OHP).
Het menu van de datacommunicatie wordt weergegeven.
6. Sluit m.b.v. de met de calculator meegeleverde USB kabel aan op de projector (of YP-
100 eenheid).
u Waarop u moet letten bij het maken van aansluitingen
Let er op de instellingen “Wakeup” en “Capture” van de calculator te confi gureren
voordat u de aansluiting tot stand brengt.
Nadat u de calculator op een projector (of model YP-100) aansluit, kan er een
zandlopericoon geprojecteerd blijven op het scherm. Als dit het geval is, zal de normale
display hersteld worden door een bewerking uit te voeren op de calculator.
Mocht de calculator stopt met de normale werking, verbreek dan de aansluiting van de
USB kabel en breng de aansluiting vervolgens weer tot stand. Mocht dit het probleem
niet oplossen, verbreek dan de aansluiting van de USB kabel, schakel de projector (of
model YP-100) uit en vervolgens weer in en breng de aansluiting van de USB kabel
vervolgens weer tot stand.
20070201
12-6-1
Invoegtoepassingen (add-ins)
12-6 Invoegtoepassingen (add-ins)
Via invoegtoepassingen (add-ins) kunt u beschikbare toepassingen en andere software
afzonderlijk installeren om de rekenmachine aan uw specifi eke eisen aan te passen.
Invoegtoepassingen worden geïnstalleerd vanaf een computer die de uitwisseling van
gegevens gebruikt zoals beschreven op pagina 12-3-1.
De volgende software kunt u als invoegtoepassing (add-in) installeren.
u Invoegtoepassing
Na het installeren van de toepassing verschijnt het bijbehorende pictogram in het
hoofdmenu, en kunt u deze uitvoeren als een ingebouwde toepassing.
u Ingebouwde toepassingen upgraden
Dit zijn upgrades voor de toepassingen die in het ROM-geheugen van de rekenmachine zijn
voorgeprogrammeerd.
u Gegevens over de taal van het schermbericht
Deze gegevens hebt u nodig om een schermbericht in andere talen weer te geven. Wanneer
u deze gegevens installeert, verschijnen alle schermberichten in de opgegeven taal.
u Gegevens over de taal van het functietoetsmenu
Deze gegevens hebt u nodig om functietoetsmenu’s in andere talen weer te geven. Wanneer
u deze gegevens installeert, verschijnen de functietoetsmenu’s in de opgegeven taal.
20070201
k Een invoegtoepassing en berichttaalgegevens (Message Language
Data) installeren met FA-124 PROGRAM-LINK
1. Dubbelklik “FA-124” op het bureaublad van uw computer.
Hierdoor wordt FA-124 PROGRAM-LINK gestart.
2. Klik op de
icoon om over te schakelen naar het weergeven van de inhoud van het
opslaggeheugen (Storage Memory).
3. Klik met de rechter muisknop op “Default” (Standaard) in het Computer venster.
4. Selecteer “Import fx-9860 File” (fx-9860 bestand importeren) op het snelkoppelmenu dat
verschijnt.
Hierdoor verschijnt een dialoogvenster voor het selecteren van het gewenste bestand.
5. Klik op het bestandstype en selecteer een bestandstype.
Invoegtoepassing: Selecteer “G1A File(*.g1a)”.
Add-in voor berichttaalgegevens (Message Language Data): Selecteer
“G1L File(*.g1l)”.
12-6-2
Invoegtoepassingen (add-ins)
20070201
6. Selecteer de invoegtoepassing die u wilt installeren.
Als u een invoegtoepassing installeert van de CD-ROM (Physium, Geometry, enz.),
navigeer dan naar de CD-ROM die zich in het CD-ROM station van uw computer
bevindt en selecteer vervolgens de invoegtoepassing.
Als u een add-in-bestand installeert dat u van het web gedownload heeft, selecteer dan
het gedownloade add-in-bestand.
7. Klik op [Open].
Hierdoor zou het geïmporteerde invoegtoepassingsbestand in het Computer venster
moeten verschijnen.
* Als de “Memory Full Error” (Geheugen vol) fout verschijnt, wis dan bestanden in het
Computer venster die u niet langer nodig heeft. Klik vervolgens “Default” (Standaard)
met de rechter muisknop en klik daarna op selecteer vervolgens “Optimization”
(Optimalisatie) van het snelkoppelmenu dat verschijnt. Start daarna de procedure vanaf
stap 3 opnieuw.
8. Schakel op de rekenmachine de modus LINK in en
confi gureer de volgende instellingen: Cable Type: USB;
Wakeup: On; Capture: Memory (kabeltype: USB;
Ontwaking: Aan; Vastleggen: Geheugen).
9. Sluit de rekenmachine d.m.v. de USB kabel aan op uw computer en klik vervolgens op de
icoon.
Hierdoor wordt een aansluiting tot stand gebracht tussen de rekenmachine en FA-124
PROGRAM-LINK en wordt de geheugeninhoud van de rekenmachine weergegeven in
het fx-9860 venster.
12-6-3
Invoegtoepassingen (add-ins)
20070201
10. Klik in het Computer venster op de rechter muisknop bij de invoegtoepassing die u wilt
installeren en klik daarna op “Copy” (Kopiëren) op het snelkoppelmenu dat verschijnt.
11. Klik in het fx-9860 venster op de rechter muisknop bij de gebruikersnaam en selecteer
“Paste” (Plakken) op het snelkoppelmenu dat verschijnt.
* In plaats van de stappen 10 en 11 kunt u de invoegtoepassing ook van het Computer
venster slepen en neerzetten op de gebruikersnaam in het fx-9860 venster.
12-6-4
Invoegtoepassingen (add-ins)
20070201
12. De data zal van het Computer venster worden gekopieerd naar het fx-9860 venster.
13. Nadat de kopieerbewerking voltooid is verschijnt de invoegtoepassing onder de
gebruikersnaam in het fx-9860 venster.
14. Klik op de icoon.
Hierdoor wordt de aansluiting tussen de rekenmachine
en FA-124 PROGRAM-LINK beëindigd en verschijnt
het bericht “Complete!” (Voltooid!) in de display van de
rekenmachine.
15. Druk bij de rekenmachine op de J toets en vervolgens op de m toets.
Bevestig dat de icoon van de invoegtoepassing zich
op het hoofdmenu (MAIN MENU) bevindt.
Zie “De berichttaal kiezen” (pagina 11-2-3) voor informatie over het gebruik van add-in
berichttaalgegevens.
12-6-5
Invoegtoepassingen (add-ins)
20070201
12-7-1
De modus MEMORY
12-7 De modus MEMORY
Deze rekenmachine heeft twee afzonderlijke geheugengebieden: een “hoofdgeheugen” en
een “opslaggeheugen”. Het hoofdgeheugen is een werkgebied waar u gegevens invoert,
berekeningen maakt en programma’s uitvoert. De gegevens in het hoofdgeheugen zijn
relatief veilig, maar kunnen gewist worden wanneer de batterijen leeg raken of wanneer u
het toestel volledig initialiseert (reset).
Het opslaggeheugen werkt met het “fl ashgeheugen”. Dit betekent dat de gegevens
bewaard blijven, ook wanneer de voeding wordt onderbroken. Doorgaans gebruikt u het
opslaggeheugen voor gegevens die u veilig over een langere periode wilt bewaren en die u
alleen in het hoofdgeheugen laadt wanneer u ze nodig hebt.
Kies de modus MEMORY om gegevens uit te wisselen tussen het hoofdgeheugen en het
opslaggeheugen, en om andere geheugenbewerkingen uit te voeren.
Klik in het hoofdmenu het pictogram MEMORY aan om de modus MEMORY te kiezen en het
beginscherm weer te geven.
• { MAIN} ... {informatie uit het hoofdgeheugen weergeven}
• { SMEM} ... {informatie uit het opslaggeheugen weergeven}
• { BKUP} ... {reservekopie van hoofdgeheugen}
• { OPT} ... {opslaggeheugen optimaliseren}
20070201
k Scherm met geheugeninformatie
Druk op 1(MAIN) om gebruiksgegevens over het hoofdgeheugen te bekijken.
Druk op 2(SMEM) om gebruiksgegevens over het opslaggeheugen te bekijken.
Gebruik de cursortoetsen f en c om het gewenste pictogram aan te klikken, en
controleer het aantal geheugenbytes dat door elk gegevenstype wordt gebruikt.
Op regel 7 ziet u hoeveel geheugenbytes momenteel vrij zijn in het geselecteerde
geheugen (hoofdgeheugen of opslaggeheugen).
De eerste keert dat u gegevens in het opslaggeheugen opslaat, wordt automatisch een
geheugenzone gereserveerd, waardoor de waarde voor “Free” met 65535 bytes afneemt.
In het scherm van het hoofdgeheugen verwijst < > naar een gegevensgroep. In de
schermen van het opslaggeheugen verwijst [ ] naar mappen.
12-7-2
De modus MEMORY
20070201
Klik een gegevensgroep of map aan en druk op w om de inhoud van de gegevensgroep of
map weer te geven. Als u drukt op J, keert u terug naar het vorige scherm.
Als de inhoud van de map van het opslaggeheugen wordt weergegeven, ziet u op de eerste
regel de naam van de map.
Mapnaam
(leeg wanneer de
hoofdmap wordt
weergegeven)
u U kunt de volgende gegevens controleren.
Hoofdgeheugen
Gegevensnaam Inhoud
ALPHA MEM Lettervariabelen
<MATRIX> Groep matrices
MAT
n ( n = A tot Z, en Ans)
Matrix
<LISTFILE> Groep lijstbestanden
LIST
n ( n = 1 tot 26, en Ans)
Inhoud van het lijstgeheugen
LIST FILE n ( n = 1 tot 6)
Lijstbestand
STAT Resultaten van statistische berekeningen
Y=DATA Grafi sche gegevens
<G-MEM> Groep grafi ekgeheugens
G-MEM
n ( n = 1 tot 20)
Grafi ekgeheugen
<V-WIN> Groep geheugens voor de weergavevensters
V-WIN
n ( n = 1 tot 6)
Groep geheugens voor de weergavevensters
<PICTURE> Groep geheugens voor afbeeldingen
PICT
n ( n = 1 tot 20)
Beeldgeheugen
DYNA MEM Dynamisch grafi ekgeheugen
TABLE Tabelgegevens
EQUATION Vergelijkingen
FINANCIAL Financiële gegevens
w
J
w
J
12-7-3
De modus MEMORY
20070201
Gegevensnaam Inhoud
<CAPTURE> Groep interne geheugens
CAPT
n ( n = 1 tot 20)
Intern geheugen
CONICS Instellingen van kegelsneden
<PROGRAM> Groep programma’s
Elke programmanaam Programma’s
<S-SHEET> Groep spreadsheets
Elke spreadsheetnaam Spreadsheetgegevens
Elke naam van de
invoegtoepassing (add-in)
Toepassingsspecifi eke gegevens
<F-MEM> Groep functietoetsgeheugens
F-MEM
n ( n = 1 tot 20)
Functietoetsgeheugen
SETUP Instellingen
SYSTEM
Besturingssysteem en door toepassingen gedeelde
gegevens (klembord, herhalingsfunctie,
wijzigingsoverzicht, etc.), die niet hierboven vermeld zijn
Opslaggeheugen *
1
Gegevensnaam Inhoud
*.g1m bestandsnamen
Gegevens in de tabel van het hoofdgeheugen die naar
het opslaggeheugen is gekopieerd.
Deze bestandsnamen hebben de extensie “.g1m”.
eActivity gegevensnamen eActivity gegevens in het opslaggeheugen.
Namen van invoegtoepassin-
gen (add-ins) (toepassingen,
talen, menu’s)
Invoegtoepassingen, talen en menu’s van
invoegtoepassingen in het opslaggeheugen.
Mapnamen Tussen vierkante haken ([ ]).
Onbekend Gebied dat onbruikbaar is in verband met een schrijffout,
etc.
12-7-4
De modus MEMORY
*
1
De melding “No Data” wordt weergegeven
wanneer het opslaggeheugen leeg is.
20070201
k Een map aanmaken in het opslaggeheugen
Ga als volgt te werk om mappen in het opslaggeheugen aan te maken en te hernoemen.
u Een nieuwe map aanmaken
1. Druk terwijl de gegevens van het opslaggeheugen op het scherm staan, op 4(MKF)
om het scherm te openen waar u de mapnaam kunt invoeren.
2. Voer maximaal acht karakters in voor de naam die
u aan de map wilt geven.
U mag alleen de volgende karakters gebruiken: A tot Z, {, }, ’, ~, 0 tot 9
Als u een ongeldig karakter invoert, verschijnt de foutmelding “Invalid Name”.
De foutmelding “Invalid Name” wordt ook weergegeven als de ingevoerde naam
reeds door een bestaand bestand wordt gebruikt.
Als u de aanmaak van de map wilt annuleren, drukt u op J.
3. Druk op w om de map aan te maken en terug te
keren naar het scherm met de informatie over het
opslaggeheugen.
12-7-5
De modus MEMORY
20070201
u Een map hernoemen
1. Selecteer in het scherm met de informatie over het opslaggeheugen de map die u wilt
hernoemen.
2. Druk op 5(RN
F) om het scherm te openen om de map te hernoemen.
3. Voer maximaal acht karakters in voor de naam die
u aan de map wilt geven.
U mag alleen de volgende karakters gebruiken: A tot Z, {, }, ’, ~, 0 tot 9
Als u een ongeldig karakter invoert, verschijnt de foutmelding “Invalid Name”.
De foutmelding “Invalid Name” wordt ook weergegeven als de ingevoerde naam reeds
door een bestaand bestand wordt gebruikt.
Als u de aanmaak van de map wilt annuleren, drukt u op J.
4. Druk op w om de map te hernoemen en terug te
keren naar het scherm met de informatie over het
opslaggeheugen.
k Gegevens selecteren
Ga als volgt te werk om de te kopiëren en te wissen gegevens te selecteren.
Druk op 1(SEL) om het aangeklikte item te selecteren. Dit item wordt aangeduid door de
zwarte selectie-aanwijzer ( ) die ernaast staat. Als u nogmaals drukt op 1(SEL) , wordt
de selectie van het item opgeheven en verdwijnt de selectie-aanwijzer.
1(SEL)
12-7-6
De modus MEMORY
20070201
Desgewenst kunt u meerdere bestanden selecteren.
1(SEL)
Als u een groep of map selecteert, wordt de volledige inhoud ervan ook geselecteerd. Als u
de selectie van een groep of map opheft, wordt de selectie van de bijbehorende inhoud ook
ongedaan gemaakt.
Als u een of meer afzonderlijke items in een gegevensgroep of map selecteert, verschijnt
de zwarte selectie-aanwijzer ( ) naast het item, terwijl naast de groeps- of mapnaam een
witte selectie-aanwijzer wordt weergegeven ( g).
De huidige selectie van gegevens blijft behouden, zelfs als u een van de volgende
handelingen uitvoert.
Opslaan/laden
Zoeken
Als u terugkeert naar het beginscherm van de modus MEMORY , wordt de huidige selectie
van alle geselecteerde items opgeheven.
w
w
J
J
12-7-7
De modus MEMORY
20070201
k Gegevens kopiëren
U kunt gegevens kopiëren tussen het hoofdgeheugen en het opslaggeheugen.
u Kopiëren van het hoofdgeheugen naar het opslaggeheugen
Opmerking
Voer de volgende stappen uit om de geselecteerde gegevens in één enkel bestand op
te slaan. Wijs een naam aan het bestand toe. Deze naam wordt in het opslaggeheugen
bewaard.
1. Selecteer in het scherm met informatie over het hoofdgeheugen de gegevens die u wilt
kopiëren.
2. Druk op 2(COPY).
Het keuzescherm van de map wordt weergegeven.
3. Selecteer de map waarnaar u de gegevens wilt kopiëren.
Er verschijnt een scherm waar u de bestandsnaam kunt invoeren.
4. Voer de naam in die u aan het bestand wilt geven.
Als u de kopieerbewerking wilt annuleren, drukt u op J.
5. Druk op w.
De gegevens worden gekopieerd.
6. Als de kopieerbewerking beëindigd is, verschijnt de melding “Complete!”. Als u drukt op
J, keert u terug naar het beginscherm van de modus MEMORY .
Als u een *.g1m bestand naar het hoofdgeheugen kopieert, wordt het bestand teruggezet op
het oorspronkelijke type (niet-g1m).
12-7-8
De modus MEMORY
20070201
k Foutcontroles tijdens het kopiëren van gegevens
De volgende foutcontroles worden uitgevoerd tijdens het kopiëren van gegevens.
Controle op lage batterijspanning
De rekenmachine controleert de batterijspanning voordat de gegevens worden gekopieerd.
Als de batterijspanning op niveau 1 staat, verschijnt de foutmelding “low battery” en kunt u de
gegevens niet kopiëren.
Controle op beschikbare geheugenruimte
De rekenmachine gaat na of er voldoende vrije geheugenruimte is om de gekopieerde
gegevens op te slaan.
De foutmelding “Memory Full” wordt weergegeven als er onvoldoende vrije
geheugenruimte is.
De foutmelding “Too Many Data” verschijnt wanneer er te veel gegevens worden gekopieerd.
De foutmelding “Fragmentation ERROR” wordt weergegeven wanneer er voldoende vrije
geheugenruimte is, maar een opschoonbewerking (defragmentatie) noodzakelijk is.
Als de foutmelding “Fragmentation ERROR” wordt weergegeven, moet u het geheugen
optimaliseren (zie pagina 12-7-16).
Controle op overschrijven
De rekenmachine controleert of er op de doellocatie van de kopieerbewerking gegevens
staan met dezelfde naam als de gegevens die worden gekopieerd.
Als er gegevens met dezelfde naam zijn, moet u bevestigen of u die gegevens wilt
overschrijven.
1(Yes) ... de nieuwe gegevens overschrijven de bestaande gegevens
6(No) ... gaat naar het volgende gegevenstype zonder de gegevens met dezelfde naam
te kopiëren
Als u drukt op A, wordt de kopieerbewerking geannuleerd en keert u terug naar het
beginscherm van de modus MEMORY .
12-7-9
De modus MEMORY
20070201
De controle op overschrijven wordt alleen voor de volgende gegevenstypes uitgevoerd. Alle
andere gegevenstypes worden gekopieerd zonder te controleren of er gegevensbestanden
met dezelfde naam bestaan.
• Programma’s
• Matrices
• Lijstbestanden
• Grafi ekgeheugens
• Dynamisch grafi ekgeheugens
• Spreadsheetgegevens
De controle op overschrijven wordt alleen voor gegevens van hetzelfde type uitgevoerd. Als
verschillende gegevenstypes dezelfde naam hebben, wordt de kopieerbewerking uitgevoerd
zonder rekening te houden met de gegevens die dezelfde naam hebben.
De controle op overschrijven wordt alleen op de doellocatie van de kopieerbewerking
uitgevoerd.
Controle op niet-overeenkomende types
eActivity gegevens, invoegtoepassingen (add-ins), talen en menu’s van invoegtoepassingen
en reservekopiegegevens kunt u niet naar het hoofdgeheugen kopiëren. Als u dat toch doet,
verschijnt een foutmelding dat het type niet overeenkomt.
12-7-10
De modus MEMORY
20070201
k Bestanden wissen
Voer de volgende handelingen uit om gegevens in het hoofdgeheugen en het
opslaggeheugen te wissen.
u Een bestand in het hoofdgeheugen wissen
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY op 1(MAIN).
De lijst met bestanden in het hoofdgeheugen wordt weergegeven.
2. Selecteer het bestand dat u wilt wissen. Desgewenst kunt u meerdere bestanden
selecteren.
3. Druk op 6(DEL).
Druk op 1(Yes) om het bestand te wissen.
Druk op 6(No) om de wisbewerking te annuleren.
u Een bestand in het opslaggeheugen wissen
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY op 2(SMEM).
De lijst met bestanden in het opslaggeheugen wordt weergegeven.
2. Selecteer het bestand dat u wilt wissen. Desgewenst kunt u meerdere bestanden
selecteren.
3. Druk op 6(DEL).
Druk op 1(Yes) om het bestand te wissen.
Druk op 6(No) om de wisbewerking te annuleren.
12-7-11
De modus MEMORY
20070201
k Een bestand zoeken
Ga als volgt te werk om een specifi ek bestand in het hoofdgeheugen, het opslaggeheugen te
zoeken.
u Een bestand in het hoofdgeheugen zoeken
Voorbeeld Zoek alle bestanden in het hoofdgeheugen waarvan de naam begint
met de letter “R”
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY op 1(MAIN).
De lijst met bestanden in het hoofdgeheugen wordt weergegeven.
2. Druk op 3(SRC).
Typ de letter “R” als trefwoord.*
1
Het eerste bestand waarvan de naam begint met de letter “R” wordt op het scherm
gemarkeerd.
12-7-12
De modus MEMORY
*
1
U kunt maximaal acht karakters invoeren voor
het trefwoord.
# De melding “Not Found” wordt weergegeven
als er voor het ingevoerde trefwoord geen
bestandsnamen worden gevonden.
20070201
u Een bestand in het opslaggeheugen zoeken
Voorbeeld Zoek alle bestanden in het opslaggeheugen waarvan de naam begint
met de letter “S”
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY op 2(SMEM).
De lijst met bestanden in het opslaggeheugen wordt weergegeven.
2. Druk op 3(SRC).
Typ de letter “S” als trefwoord.
Het eerste bestand waarvan de naam begint met de letter “S” wordt op het scherm
gemarkeerd.
12-7-13
De modus MEMORY
# De melding “Not Found” wordt weergegeven
als er voor het ingevoerde trefwoord geen
bestandsnamen worden gevonden.
20070201
k Een reservekopie maken van de gegevens in het hoofdgeheugen
(back-up)
U kunt een reservekopie maken van alle gegevens in het hoofdgeheugen, en die bewaren
in het opslaggeheugen. Zo nodig kunt u de reservekopiegegevens later terugzetten in het
hoofdgeheugen.
u Een reservekopie maken van gegevens in het hoofdgeheugen (back-up)
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY
op 4(BKUP).
2. Druk op 1(SAVE).
Het keuzescherm van de map wordt weergegeven.
3. Gebruik f en c om de map te selecteren waar u de gegevens wilt opslaan.
4. Druk op w om de reservekopie te maken.
Als de reservekopie is gemaakt, verschijnt de melding “Complete!”.
Druk op J om terug te keren naar het scherm dat in stap 1 is weergegeven.
De volgende melding verschijnt alleen als er reeds reservekopiegegevens in het
opslaggeheugen staan.
Druk op 1(Yes) om een reservekopie van de gegevens te maken, of op 6(No) om de
reservekopiebewerking te annuleren.
De foutmelding “Memory Full” verschijnt alleen als er onvoldoende vrije ruimte in het
opslaggeheugen is om de reservekopiebewerking uit te voeren.
12-7-14
De modus MEMORY
# De reservekopiegegevens worden opgeslagen
in een bestand met de naam BACKUP.g1m.
20070201
u Reservekopiegegevens terugzetten in het hoofdgeheugen
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY op 4(BKUP).
In het scherm dat wordt weergegeven kunt u bevestigen of er wel of niet
reservekopiegegevens in het opslaggeheugen staan.
2. Druk op 2(LOAD).
Het keuzescherm van de map wordt weergegeven.
3. Gebruik f en c om een map te selecteren.
4. Druk op w.*
1
Er verschijnt een bericht waarin u dient te
bevestigen of u de reservekopiegegevens wel of
niet wilt terugzetten.
Druk op 1(Yes) om de gegevens te herstellen en de huidige inhoud van het
hoofdgeheugen te wissen.
Druk op 6(No) om de reservekopiebewerking te annuleren.
Als de terugzetbewerking is voltooid, verschijnt de melding “Complete!”.
Druk op J om terug te keren naar het scherm dat in stap 1 is weergegeven.
12-7-15
De modus MEMORY
*
1
Als geen reservekopiegegevens in het
geheugen staan, verschijnt de melding “No
Data”. Druk op J om terug te keren naar het
scherm in stap 1.
20070201
12-7-16
De modus MEMORY
k Het opslaggeheugen optimaliseren
Wanneer u veelvuldig gegevens opslaat en laadt, kan het opslaggeheugen erg
gefragmenteerd raken. Als gevolg van deze fragmentatie kunt u in bepaalde
geheugenblokken geen gegevens opslaan. Daarom is het raadzaam periodiek het
opslaggeheugen te optimaliseren. Hierdoor worden de gegevens in het opslaggeheugen
gedefragmenteerd en wordt het geheugen effi ciënter gebruikt.
u Het opslaggeheugen optimaliseren
1. Druk in het beginscherm van de modus MEMORY
op 5(OPT) om het opslaggeheugen te
optimaliseren.
Als het optimaliseren beëindigd is, verschijnt de melding “Complete!”.
Als u drukt op J , keert u terug naar het beginscherm van de modus MEMORY .
# Het kan zijn dat de beschikbare
geheugencapaciteit na het optimaliseren
ongewijzigd blijft. Dit wijst niet op een storing
van de rekenmachine.
20070201
Bijlage
1 Lijst met mogelijke foutmeldingen
2 Gebruikte intervallen
α
20070201
α
-1-1
Lijst met mogelijke foutmeldingen
1 Lijst met mogelijke foutmeldingen
Foutmelding Betekenis Remedie
Syntax ERROR
Fout tegen de syntax
Poging om een ongeldig
commando in te voeren
Druk op J om de fout te
vinden en verbeter ze.
Ma ERROR Het resultaat valt buiten het
interval van de berekening.
Een berekening valt buiten het
domein van de functiedefi nitie.
Fout tegen de wiskunde (deling
door nul etc.)
Onnauwkeurigheid in het resultaat
van een sommatieberekening ( Σ ) ,
afgeleid getal, etc.
Onmogelijk om oplossingen te
vinden voor een vergelijking etc.
Controleer de getalleninvoer en
verbeter waar nodig. Zorg dat
de invoer binnen het toegestane
interval ligt.
Go ERROR
1 Bij Lbl
n hoort Goto n.
2 Er is geen enkel programma te
vinden in de programmazone
Prog ”bestandsnaam”.
1 Voer op de juiste wijze een
commando Lbl
n in dat hoort
bij Goto n , of wis Goto n als dit
commando niet nodig is.
2 Sla een programma op in
de programmazone Prog
”bestandsnaam”, of wis de
instructie Prog ”bestandsnamen”
als die niet nodig is.
Nesting
ERROR
De vertakking van de
subprogramma’s Prog
”bestandsnaam” heeft meer dan
10 niveaus.
Kijk na of Prog ”bestandsnaam”
niet gebruikt is om van een
subprogramma terug naar het
hoofdprogramma te gaan. Wis
in dat geval de onnodige Prog
”bestandsnaam”.
Kijk na of er bij sprongen naar
subprogramma’s niet opnieuw
naar het hoofdprogramma wordt
gesprongen. Controleer ook of
elke RETURN correct is.
Stack ERROR De berekening vraagt te veel
capaciteit van één van de
stapelgeheugens voor getallen of
commando’s.
Vereenvoudig tot het
stapelgeheugen voor getallen
maximaal 10 en dat voor
commando’s maximaal 26
niveaus nodig heeft.
Verdeel de formule in minstens
twee delen.
20070201
α
-1-2
Lijst met mogelijke foutmeldingen
Foutmelding Betekenis Remedie
Memory
ERROR
De berekening of
geheugenbewerking
overschrijdt de resterende
geheugencapaciteit.
Gebruik alleen het aantal
geheugens dat momenteel is
toegestaan.
Vereenvoudig de gegevens die
opgeslagen moeten worden
zodat ze wel passen in de
beschikbare geheugenruimte.
Wis andere onnodige gegevens
zodat er geheugenruimte
vrijkomt.
Argument
ERROR
De kenmerken van het argument
voldoen niet aan de voorwaarden
nodig voor zo’n soort argument.
Verbeter het argument.
Dimension
ERROR
De dimensie gebruikt bij het
rekenen met matrices of lijsten is
verkeerd.
Kijk de dimensie van de matrices
of de lijsten na.
Range ERROR
1 Er is een ongeldige waarde voor
het weergavevenster (V-Window)
ingevoerd.
2 Het instelbereik voor het
weergavevenster (V-Window) is
overschreden bij het hertekenen
van een grafi ek.
3 Er is een ongeldige waarde
ingevoerd in het intervalscherm en
om deze waarde voor uitvoering te
gebruiken.
4 Het cellenbereik van de
spreadsheet is overschreden door
het plakken, oproepen of een
andere celbewerking.
1 Verbeter de waarde voor
V-Window tot die binnen het
interval ligt.
2 Teken de grafi ek opnieuw met
gepaste instellingen.
3 Voer een waarde in die binnen
het interval ligt.
4 Herhaal de procedure en
zorg dat het cellenbereik niet
overschreden wordt.
Condition
ERROR
U probeert een berekening of
functie uit te voeren voordat aan
alle uitvoeringsvoorwaarden is
voldaan.
Controleer de voorwaarden en
verbeter die waar nodig.
Non-Real
ERROR
De berekening geeft een complex
getal terwijl Real is opgegeven
in het confi guratiescherm van
de modus Complex, hoewel het
argument een reëel getal is.
Wijzig de modus Complex in een
andere optie dan Real.
Complex
Number In List
De lijst met complexe getallen voor
de berekening of bewerking met
complexe getallen is ongeldig.
Verander alle gegevens uit de
lijst in reële getallen.
20070201
α
-1-3
Lijst met mogelijke foutmeldingen
Foutmelding Betekenis Remedie
Can’t Solve!
Adjust initial
value or bounds.
Then try again
Er is geen oplossing binnen het
opgegeven interval gevonden
voor een Solve-berekening.
Wijzig het opgegeven bereik.
Verbeter de ingevoerde
uitdrukking.
No Variable Er is geen variabele opgegeven
in een grafi ekfunctie die voor
dynamische grafi eken wordt
gebruikt.
Er ontbreekt een variabele in een
Solve-vergelijking.
Geef een variabele op voor het
grafi ekvoorschrift.
Voer een Solve-vergelijking met
een variabele in.
Com ERROR Probleem met de
verbindingskabel of met het
overeenstemmen van de
parameters bij het uitwisselen van
gegevens tussen twee toestellen.
Controleer of de verbindingskabel
goed is aangesloten. Ga na of de
parameters juist zijn ingesteld.
Transmit
ERROR
Probleem met de
verbindingskabel of met het
overeenstemmen van de
parameters bij het uitwisselen van
gegevens tussen twee toestellen.
Controleer of de verbindingskabel
goed is aangesloten. Ga na of de
parameters juist zijn ingesteld.
Receive
ERROR
Probleem met de
verbindingskabel of met het
overeenstemmen van de
parameters bij het uitwisselen van
gegevens tussen twee toestellen.
Controleer of de verbindingskabel
goed is aangesloten. Ga na of de
parameters juist zijn ingesteld.
Memory Full Het geheugen van het
ontvangend toestel is vol geraakt
tijdens het uitwisselen van
gegevens.
Wis enkele opgeslagen
gegevens in het geheugen
van het ontvangend toestel en
probeer het nogmaals.
Time Out Er is niet aan de
convergentievoorwaarden
voldaan voor een Solve- of
integraalberekening.
Als u een Solve-berekening
uitvoert, probeer dan de
oorspronkelijk geraamde
standaardwaarde te veranderen.
Als u een integraal berekent, voer
dan een grotere tolerantiewaarde
tol in.
Circular
ERROR
Er is een kringverwijzing (zoals
“=A1” in cel A1) in de cel van de
spreadsheet.
Wijzig de celinhoud zodat de
kringverwijzing verdwijnt.
Please
Reconnect
De verbinding is verbroken
tijdens het bijwerken van het
besturingssysteem.
Probeer opnieuw verbinding te
maken.
Too Many Data Er zijn te veel gegevens. Verwijder de onnodige gegevens.
20070201
α
-1-4
Lijst met mogelijke foutmeldingen
Foutmelding Betekenis Remedie
Fragmentation
ERROR
U moet geheugenruimte vrijmaken
voordat u meer gegevens kunt
opslaan.
Maak geheugenruimte vrij.
Invalid Name Er staan ongeldige karakters in de
opgegeven bestandsnaam.
Gebruik de juiste karakters om
een geldige bestandsnaam in te
voeren.
Invalid Type Er is een ongeldig gegevenstype
opgegeven.
Geef geldige gegevens op.
Storage
Memory Full
Het interne geheugen is vol
geraakt.
Verwijder de onnodige gegevens.
Data ERROR Er is een gegevensfout
opgetreden.
Controleer of u gegevens van het
juiste type wegschrijft en probeer
het nogmaals.
20070201
α
-2-1
Gebruikte intervallen
2 Gebruikte intervallen
Functie
Interval voor oplossingen
met reële getallen
Aantal
cijfers intern
Nauwkeurigheid
Opmerkingen
sin
x
cos
x
tan
x
(DEG) |
x
| < 9
×
(10
9
(RAD) |
x
| < 5
×
10
7
π
rad
(GRA) |
x
| < 1
×
10
10
grad
15 cijfers
In principe is de
nauwkeurigheid
±
1 op het 10e
cijfer.*
Voor tan
x
:
|
x
|
90(2
n
+1): DEG
|
x
|
≠ π
/2(2
n
+1): RAD
|
x
|
100(2
n
+1): GRA
sin
–1
x
cos
–1
x
tan
–1
x
|
x
|
<
1
""
|
x
| < 1
×
10
100
sinh
x
cosh
x
tanh
x
|
x
|
<
230,9516564
""
Belangrijk!
sinh en tanh worden
singuliere punten
wanneer
x
= 0. In de
nabijheid van het singuliere
punt kunnen de fouten
cumuleren terwijl de
nauwkeurigheid afneemt.
|
x
| < 1
×
10
100
sinh
–1
x
cosh
–1
x
tanh
–1
x
|
x
| < 1
×
10
100
""1
<
x
< 1
×
10
100
|
x
| < 1
log
x
In
x
1
×
10
–99
<
x
< 1
×
10
100
""
Complexe getallen mogen
als argument worden
gebruikt.
10
x
e
x
–1
×
10
100
<
x
< 100
""
Complexe getallen mogen
als argument worden
gebruikt.
–1
×
10
100
<
x
<
230,2585092
'
x
x
2
0
<
x
< 1
×
10
100
""
Complexe getallen mogen
als argument worden
gebruikt.
|
x
|
<1
×
10
50
1/
x
3
'
x
|
x
| < 1
×
10
100
,
x
0
""
Complexe getallen mogen
als argument worden
gebruikt.
|
x
| < 1
×
10
100
x
!
0
<
x
<
69
(
x
is een geheel getal)
""
nPr
nCr
Resultaat < 1
×
10
100
n
,
r
(
n
en
r
zijn gehele
getallen)
0
<
r
<
n
,
n
< 1
×
10
10
""
20070201
α
-2-2
Gebruikte intervallen
Functie
Interval voor oplossingen
met reële getallen
Aantal
cijfers intern
Nauwkeurigheid
Opmerkingen
Pol (
x
,
y
)
x
2
+
y
2
< 1
×
10
100
15 cijfers
In principe is de
nauwkeurigheid
±
1
op het 10e cijfer.*
Rec
(
r
,
θ
)
|
r
| < 1
×
10
100
(DEG) |
θ
| < 9
×
(10
9
(RAD) |
θ
| < 5
×
10
7
π
rad
(GRA) |
θ
| < 1
×
10
10
grad
" "
Voor tan
θ
:
|
θ
|
90(2
n
+1): DEG
|
θ
|
≠ π
/2(2
n
+1): RAD
|
θ
|
100(2
n
+1): GRA
°
°
|
a
|,
b
,
c
< 1
×
10
100
0
<
b
,
c
""
|
x
| < 1
×
10
100
Zestigtallige weergave:
|
x
| < 1
×
10
7
^(
x
y
)
x
> 0:
–1
×
10
100
<
y
log
x
< 100
x
= 0 :
y
> 0
x
< 0 :
y
=
n
,
m
––––
2
n
+1
(
m
,
n
zijn gehele getallen)
Maar:
–1
×
10
100
<
y
log |
x
| < 100
""
Complexe getallen mogen
als argument worden
gebruikt.
x
'
y
y
> 0 :
x
0
–1
×
10
100
<
1
x
log
y
< 100
y
= 0 :
x
> 0
y
< 0 :
x
= 2
n
+1,
2
n
+1
––––
m
(
m
0;
m , n
zijn gehele
getallen)
Maar:
–1
×
10
100
<
1
x
log |
y
| < 100
""
Complexe getallen mogen
als argument worden
gebruikt.
a
b
/
c
Het totaal van integer, teller
en noemer mag niet groter
dan 10 cijfers zijn (inclusief
scheidingstekens).
""
* Voor een enkelvoudige berekening is de rekenfout
±
1 op het 10e cijfer. (In de wetenschappelijke
schrijfwijze is de rekenfout
±
1 bij het laatste beduidende cijfer.) Het kan zijn dat fouten cumuleren
als intern herhaaldelijk berekeningen moeten uitgevoerd worden, zoals bijvoorbeeld ^(
x
y
),
x
'
y
,
x
!
,
3
'
x
,
n
P
r
,
n
C
r
, etc. De resultaten zullen in zulke gevallen niet meer betrouwbaar zijn.
In de nabijheid van het singuliere punt en het buigpunt van een functie kunnen de fouten
cumuleren en groter worden.
20071001
20070201
α
-2-3
Gebruikte intervallen
Functie Interval
Bewerkingen
in het twee-,
acht-, tien- en
zestientallig
talstelsel
Na omzetting behoren de ingevoerde getallen tot het volgende interval:
DEC: –2147483648
<
x
<
2147483647
BIN: 1000000000000000
<
x
<
1111111111111111 (negatief)
0
<
x
<
111111111111111 (0, positief)
OCT: 20000000000
<
x
<
37777777777 (negatief)
0
<
x
<
17777777777 (0, positief)
HEX: 80000000
<
x
<
FFFFFFFF (negatief)
0
<
x
<
7FFFFFFF (0, positief)
CASIO Europe GmbH
Bornbarch 10, 22848 Norderstedt,
Germany
Dit merkteken is alleen van toepassing in de landen binnen de EU.
CASIO COMPUTER CO., LTD.
6-2, Hon-machi 1-chome
Shibuya-ku, Tokyo 151-8543, Japan
SA0802-D
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518
  • Page 519 519
  • Page 520 520
  • Page 521 521
  • Page 522 522
  • Page 523 523
  • Page 524 524
  • Page 525 525
  • Page 526 526
  • Page 527 527
  • Page 528 528
  • Page 529 529
  • Page 530 530
  • Page 531 531
  • Page 532 532
  • Page 533 533
  • Page 534 534
  • Page 535 535
  • Page 536 536
  • Page 537 537
  • Page 538 538
  • Page 539 539
  • Page 540 540
  • Page 541 541
  • Page 542 542
  • Page 543 543
  • Page 544 544
  • Page 545 545
  • Page 546 546
  • Page 547 547
  • Page 548 548
  • Page 549 549
  • Page 550 550
  • Page 551 551
  • Page 552 552
  • Page 553 553
  • Page 554 554
  • Page 555 555
  • Page 556 556
  • Page 557 557
  • Page 558 558
  • Page 559 559
  • Page 560 560
  • Page 561 561
  • Page 562 562
  • Page 563 563
  • Page 564 564
  • Page 565 565
  • Page 566 566
  • Page 567 567
  • Page 568 568
  • Page 569 569
  • Page 570 570
  • Page 571 571
  • Page 572 572
  • Page 573 573
  • Page 574 574
  • Page 575 575
  • Page 576 576
  • Page 577 577
  • Page 578 578
  • Page 579 579
  • Page 580 580
  • Page 581 581
  • Page 582 582
  • Page 583 583
  • Page 584 584
  • Page 585 585
  • Page 586 586
  • Page 587 587
  • Page 588 588
  • Page 589 589
  • Page 590 590
  • Page 591 591
  • Page 592 592
  • Page 593 593
  • Page 594 594
  • Page 595 595
  • Page 596 596
  • Page 597 597
  • Page 598 598
  • Page 599 599
  • Page 600 600
  • Page 601 601
  • Page 602 602
  • Page 603 603

Casio fx-9860G Slim Handleiding

Type
Handleiding