54
191816 17151412 1310 118 96 74 52 31
OPEN
A
STOP
LOOP
1
LOOP
2
LOOP
2
LOOP
1
CLOSE
FSW
EMERGENCY
OUT
1
OUT
2
OUT
4
OUT
3
GND
GND
GND
+24
V
+24
V
OUT
3
J1
191816 17151412 1310 118 96 74 52 31
OPEN
A
STOP
LOOP
1
LOOP
2
LOOP
2
LOOP
1
CLOSE
FSW
EMERGENCY
OUT
1
OUT
2
OUT
4
OUT
3
GND
GND
GND
+24
V
+24
V
OUT
3
J1
4.5. KLEMMENBORD J9 - ACCESSOIRES (FIG. 2)
PE : aardingsaansluiting
N : Voeding 230 V~ (nulleiding)
L : Voeding 230 V~ (lijn)
Voor een goede werking is het verplicht de kaart op
de aardgeleider in de installatie aan te sluiten. Zorg
bovenstrooms van het systeem voor een geschikte
magnetothermische differentieelschakelaar.
4.2. KLEMMENBORD J1 - ACCESSOIRES (FIG. 2)
LOOP 1 - Voeding loop1 (OPEN - klemmen 1-2): sluit de loop die u als
impulsgever OPEN wilt gebruiken aan op deze twee klemmen.
LOOP 2 - Voeding loop2 (SAFETY/CLOSE - klemmen 3-4): sluit de loop die u als
impulsgever SAFETY/CLOSE wilt gebruiken aan op deze twee klemmen.
OPEN - Commando “Openen” (N.O. - klem 5): hiermee wordt iedere
impulsgever bedoeld (bijv.: drukknop) die, door een contact te sluiten, het
commando tot openen en/of sluiten van de slagboom geeft.
Om meerdere impulsgevers voor totale opening te
installeren, moeten de N.O.-contacten parallel worden
aangesloten (zie fig. 4).
CLOSE - Commando “Sluiten” (N-O. - klem 6): hiermee wordt iedere
impulsgever bedoeld (bijv.: drukknop) die, door een contact te sluiten,
het commando tot sluiten van de slagboom geeft.
Om meerdere impulsgevers voor totale opening te
installeren, moeten de N.O.-contacten parallel worden
aangesloten (zie fig. 4).
FSW - Contact beveiligingen bij sluiting (N.C. - klem 7): De beveiligingen
bij sluiting hebben tot doel het gebied waarin de boom zich tijdens
het sluiten beweegt te beschermen door de beweging om te draaien.
Ze grijpen nooit in tijdens de openingscyclus. Als de Beveiligingen bij
sluiting worden ingeschakeld met het automatische systeem open,
verhinderen ze de sluitingsbeweging.
Om meerdere beveiligingsinrichtingen bij sluiting te
installeren, moeten de N.C.-contacten in serie worden
aangesloten.
Als er geen beveiligingsinrichtingen bij sluiting worden
aangesloten, maak dan een verbinding tussen de
klemmen FSW en FAIL SAFE (fig. 8).
STOP - STOP-contact (N.C. - klem 8): hiermee wordt iedere inrichting
bedoeld (bijv. een drukknop) die door een contact te openen de
beweging van het automatische systeem kan stoppen.
Om meerdere STOP-beveiligingsinrichtingen te
installeren, moeten de N.C.-contacten in serie worden
aangesloten.
Als er geen stop-inrichtingen worden aangesloten,
maak dan een verbinding tussen de klemmen STOP
en GND (fig. 8).
EMERGENCY - Contact NOODSITUATIE (N.C. - klem 9): hiermee wordt iedere
schakelaar bedoeld die, als hij in noodgevallen wordt ingeschakeld,
de slagboom doet opengaan en daarbij de werking blokkeert tot
het contact wordt hersteld.
Als er geen noodinrichtingen worden aangesloten,
maak dan een verbinding tussen de klemmen
4.4. CONNECTOR J8 - CONDENSATOR MOTOR (FIG. 2)
Snelconnector om de aanloopcondensator van de motor aan te
sluiten.
Aansluiting van een beveiligingsinrichting
Aansluiting zonder beveiligingsvoorzieningen met N.C.-contact
Fig. 7
Fig. 8
4.3. KLEMMENBORD J2 - MOTOR, WAARSCHUWINGSLAMP EN
VENTILATOR (FIG. 2)
M (COM-MOT1-MOT2): Aansluiting Motor
LAMP (LAMP-COM): Uitgang waarschuwingslamp (230 V ~)
VENTILATOR (FAN-COM): Uitgang ventilator (230 V ~)
EMERGENCY en GND (fig. 8).
GND (Klemmen 10-11-19) - Minuspol Zubehörversorgung
24 Vdc (klemmen 12-13)- Positieve aansluiting voeding accessoires
De max. belasting van de accessoires is 500 mA. Om
de opname te berekenen moeten de instructies van de
afzonderlijke accessoires worden geraadpleegd.
OUT 1 - Uitgang 1 (klem 14): Het is mogelijk de uitgang in te stellen op
één van de functies beschreven in Programmering 2° niveau (zie par.
5.2) De default waarde is FAILSAFE.
OUT 2 - Uitgang 2 (klem 15): Het is mogelijk de uitgang in te stellen op
één van de functies beschreven in Programmering 2° niveau (zie par.
5.2) De default waarde is SLAGBOOM GESLOTEN.
OUT 3 - Uitgang 3 (klem 16-17):Het is mogelijk de uitgang in te stellen
op één van de functies beschreven in Programmering 2° niveau (zie
par. 5.2) De default waarde is CONTROLELAMPJE
Sluit op deze klemmen, volgens de aanwijzingen in fig. 2, eventueel
een controlelampje van max. 24Vdc - 3 W aan.
Om het systeem goed te laten werken mag het
aangegeven vermogen niet worden overschreden.
OUT 4 - Uitgang 4 (klem 18): Het is mogelijk de uitgang in te stellen
op één van de functies beschreven in Programmering 2° niveau (zie
par. 5.2) De default waarde is SLAGBOOMVERLICHTING