Mode AVIC HD1 BT Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Mode AVIC HD1 BT Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
1
BELANGRIJKE INFORMATIE
BETREFFENDE UW NIEUWE NAVIGATIESYSTEEM EN HET GEBRUIK VAN
DEZE HANDLEIDING
De navigatie-elementen van dit navigatiesysteem (en de optionele achteruitkijk-
camera, indien deze is aangeschaft) zijn uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de
bediening van uw voertuig. U mag het autonavigatiesysteem niet beschouwen als
vervanging van uw eigen beoordelingsvermogen en alertheid tijdens het rijden.
Gebruik dit navigatiesysteem nooit om in geval van nood naar ziekenhuizen, politi-
estations of dergelijke instellingen te rijden. Bel dan het juiste hulpdienstnummer.
Gebruik dit navigatiesysteem (of de optionele achteruitkijkcamera, indien deze is
aangeschaft) niet indien hierdoor op enigerlei wijze uw aandacht van het veilig
besturen van uw auto kan worden afgeleid. Neem altijd de gangbare beperkingen
en aanwijzingen voor weggebruikers in acht, boven het advies en de begeleiding
die dit navigatiesysteem biedt. Volg strikt de geldende verkeersvoorschriften, ook
als dit navigatiesysteem tegenstrijdige aanwijzingen geeft.
In deze handleiding wordt de inbouw van het navigatiesysteem in uw auto
beschreven. De bediening van het navigatiesysteem wordt beschreven in de
afzonderlijke Bedieningshandleiding of Hardwarehandleiding die bij het navi-
gatiesysteem wordt geleverd.
Bouw dit navigatiesysteem niet in op plaatsen waar zij (i) het zicht van de bestu-
urder kunnen hinderen, (ii) de werking van een van de bedieningssystemen of
veiligheidsvoorzieningen van de auto, inclusief airbags en knoppen van
waarschuwingsknipperlichten nadelig kunnen beïnvloeden of (iii) een belemmer-
ing kunnen vormen voor het vermogen van de bestuurder om het voertuig veilig
te bedienen. In bepaalde gevallen is het wellicht niet mogelijk dit navigatiesys-
teem in te bouwen vanwege het type voertuig of de vorm van het interieur van het
voertuig.
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
BELANGRIJKE INFORMATIE .................... 1
BETREFFENDE UW NIEUWE
NAVIGATIESYSTEEM EN HET
GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING
.................................................................... 1
BELANGRIJKE
VEILIGHEIDSMAATREGELEN ............ 3
LEES DEZE INFORMATIE BETREFFENDE
UW NAVIGATIESYSTEEM
ZORGVULDIG DOOR EN BEWAAR DE
INFORMATIE VOOR EVENTUELE
NASLAG .................................................... 3
Aansluitingen .............................................. 4
-
Alvorens u dit navigatiesysteem inbouwt
-
Voorkomen van beschadigingen
-
Bijgeleverde accessoires
Systeemcomponenten aansluiten........................ 7
Het stroomsnoer aansluiten (1) .......................... 9
Het stroomsnoer aansluiten (2) ........................ 11
Voor aansluiting op een los verkrijgbare
eindversterker............................................ 13
Bij aansluiting van een achteruitkijkcamera .... 15
Tijdens de aansluiting van een extern
videocomponent ........................................ 16
Tijdens de aansluiting van de externe eenheid
met videobron............................................ 16
Tijdens het aansluiten van het achterdisplay.... 17
-
Tijdens het gebruik van een achterdisplay dat
op de achter video-uitgang is aangesloten
Inbouwen.................................................... 18
Voorkomen van elektromagnetische storingen
.................................................................. 19
Voor de installatie ............................................ 19
Dit navigatiesysteem inbouwen ...................... 20
-
Opmerkingen betreffende het inbouwen
-
Bijgeleverde accessoires
-
Installatie met gebruikmaking van de
schroefgaten aan de zijkanten van de
navigatie-eenheid
Bevestigen van de GPS antenne ...................... 23
-
Opmerkingen betreffende het bevestigen
-
Bijgeleverde accessoires
-
Bevestigen van de antenne binnen in de auto
(op de hoedenplank)
-
Bevestigen van de antenne aan de buitenzijde
van de auto (op de carrosserie)
De microfoon installeren.................................. 26
-
Bijgeleverde accessoires
-
Montage op de zonneklep
-
Installatie op stuurkolom
Stel de microfoonhoek af ................................ 27
Na het inbouwen van dit
navigatiesysteem .............................. 28
2
Inhoudsopgave
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSMAATREGELEN
3
LEES DEZE INFORMATIE BETREFFENDE UW NAVIGATIESYSTEEM
ZORGVULDIG DOOR EN BEWAAR DE INFORMATIE VOOR EVENTUELE NASLAG
1. Lees de handleiding zorgvuldig door voordat u het navigatiesysteem gaat
inbouwen.
2. Bewaar de handleiding voor eventuele naslag in de toekomst.
3. Neem alle waarschuwingsinformatie in acht en volg de instructies nauwkeurig op.
4. Onder bepaalde omstandigheden kan dit navigatiesysteem foutieve informatie op
het scherm tonen betreffende de positie van uw auto, de afstand tot bepaalde
plaatsen die u op het scherm ziet en de kompasrichting. Ook heeft het systeem
een aantal beperkingen, zoals het ontbreken van informatie over eenrichtingswe-
gen, tijdelijke verkeersomleidingen en eventueel gevaarlijke routes. Uw eigen
beoordelingsvermogen heeft daarom te allen tijde voorrang boven de informatie
die het systeem geeft.
5. Evenals bij het gebruik van andere accessoires in uw auto dient u erop te letten
dat het navigatiesysteem niet uw aandacht van de weg afleidt. Indien u moeil-
ijkheden heeft bij de bediening van het apparaat of als de informatie op het beeld-
scherm niet duidelijk is, parkeer de auto dan op een veilige plaats langs de weg
voordat u het probleem probeert op te lossen.
6. Tijdens het rijden dient u altijd de veiligheidsgordel te dragen. Bij een ongeluk is
de kans op letsel aanzienlijk groter als u de veiligheidsgordel niet draagt.
7. De wetgeving van sommige landen kan beperkingen opleggen aan de plaatsing en
het gebruik van navigatiesystemen in uw voertuig. Zorg ervoor dat bij de inbouw
en de bediening van uw navigatiesysteem alle toepasselijke wetten en regels wor-
den nageleefd.
Probeer het navigatiesysteem niet zelf in te bouwen of onderhoud aan het systeem te
verrichten. Inbouw en onderhoud van elektronische apparatuur en auto-accessoires
door personen die niet de vereiste vakopleiding en ervaring hebben in dit soort
werkzaamheden, kunnen resulteren in een elektrische schok of een andere gevaar-
lijke situatie.
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
4
Aansluitingen
Pioneer raadt u af het navigatiesysteem zelf in te bouwen. Wij adviseren u om alleen
bevoegd Pioneer onderhoudspersoneel, dat speciaal is opgeleid en ervaring heeft met
mobiele elektronica, dit navigatiesysteem te laten instellen en inbouwen.
VOER NOOIT ZELF ONDERHOUD UIT AAN DIT NAVIGATIESYSTEEM. Bij
verkeerd inbouwen of onderhoud van dit navigatiesysteem en de aansluitkabels
bestaat de kans op een elektrische schok of een andere gevaarlijke situatie, en kan het
navigatiesysteem schade oplopen die niet onder de garantie valt.
Indien u besluit de installatie zelf uit te voeren, een speciale opleiding heeft gehad
en ervaring heeft met het inbouwen van mobiele elektronica, volg dan nauwgezet
alle stappen van de installatiehandleiding.
Maak alle draden met kabelklemmen of isolatietape vast. Let er tevens op dat er
geen draden blootliggen.
Sluit de gele draad van dit navigatiesysteem niet direct aan op de accu van de auto.
Als de draad direct is verbonden met de accu, kan de isolatie door de motortrillin-
gen losraken op de plaats waar de draad van het interieur naar de motorruimte
loopt. Als de isolatie van de gele draad door het contact met metalen delen scheurt,
kan er kortsluiting ontstaan, hetgeen tot een zeer gevaarlijke situatie leidt.
Wanneer de GPS antennedraad of de microfoondraad zich rond de stuurkolom of
de versnellingspook wikkelt, ontstaat een bijzonder gevaarlijke situatie. Zorg
ervoor dat dit navigatiesysteem, de kabels en de bedrading op zon manier worden
aangebracht dat ze geen belemmering vormen tijdens het rijden.
Zorg ervoor dat de kabels en draden zo worden geleid en bevestigd dat ze niet ver-
strikt raken in de bewegende onderdelen van de auto of deze niet hinderen. Dit
geldt met name voor het stuur, de versnellingshendel, de handrem, de geleid-
ingsrails voor de verstelbare stoelen, de portieren of een van de regelmechanismen
van het voertuig.
Laat de draden niet langs plaatsen lopen waar ze blootgesteld worden aan hoge
temperaturen. Als de isolatie van de draden erg warm wordt, kunnen ze
beschadigd raken, waardoor er kortsluiting of een storing ontstaat er mogelijk per-
manente beschadiging aan dit navigatiesysteem optreedt.
Maak de GPS antennedraad niet korter en ook niet langer. Wijzigen van de
antennedraad kan resulteren in kortsluiting.
Maak ook geen enkele andere draad korter. Wanneer dit gebeurt, is het mogelijk
dat het beveiligingscircuit (zekeringhouder, zekeringweerstand of filter) niet goed
meer functioneert.
Tap nooit stroom af van de stroomtoevoerdraad van het navigatiesysteem voor de
voeding van andere elektronische apparatuur. De stroomcapaciteit van de draad
kan overschreden worden, met oververhitting tot gevolg.
Het zwarte snoer is de aardverbinding. Dit snoer dient afzonderlijk van de aarde
van producten met een hoog stroomverbruik, zoals eindversterkers, te worden
geaard. Aard niet meer dan één product samen met de aarde van een ander prod-
uct. U dient bijvoorbeeld elke versterkermodule afzonderlijk, los van de aarde van
het navigatiesysteem te aarden. Door de aarde met elkaar te verbinden, kan er
brand en/of schade aan producten ontstaan als de massaverbinding losraakt.
5
Aansluitingen
Alvorens u dit navigatiesysteem inbouwt
Dit navigatiesysteem is bestemd voor inbouw in voertuigen met een negatief geaarde
12-volts accu. Controleer voor de installatie de accuspanning van uw voertuig.
Voorkomen van beschadigingen
Wanneer u een stekker lostrekt, pak dan de stekker zelf vast. Trek niet aan de draad,
want het is mogelijk dat u deze uit de stekker trekt.
Dit navigatiesysteem kan niet in een voertuig worden ingebouwd dat geen ACC (acces-
soire) stand op het contactslot heeft.
Om kortsluiting te voorkomen dient u de losgekoppelde draad af te dekken met iso-
latieband. Het is met name van belang alle ongebruikte speakerdraden te isoleren.
Wanneer deze onbedekt blijven, kan er kortsluiting ontstaan.
Sluit de stekkers met dezelfde kleur aan op de corresponderende gekleurde poort, d.w.z.
de blauwe stekker op de blauwe poort, zwart op zwart, enz.
Zie voor nadere informatie over het aansluiten van de eindversterker en andere
toestellen de gebruikershandleiding en voer de aansluiting vervolgens uit zoals hierin
beschreven.
Aangezien een uniek BPTL circuit wordt gebruikt, mag de zijde van de speakerdraad
niet direct worden geaard en mogen de zijden van de speakerdraden niet met elkaar
worden verbonden. Zorg ervoor dat zijde van de speakerdraad wordt verbonden met
de zijde van de speakerdraad op het navigatiesysteem.
Als de RCA aansluiting op dit navigatiesysteem niet wordt gebruikt, verwijder dan niet
de dopjes die aan het einde van de aansluiting zijn bevestigd.
Wanneer de Auto ANT modus op Radio is ingesteld kan de antenne van de auto
worden ingeklapt door de hieronderstaande instructies op te volgen.
Zet de radiobron (AM of FM) op een andere bron
Zet de bron uit
Zet de contactschakelaar uit (ACC OFF)
Wanneer de Auto ANT modus op Power is ingesteld kan de antenne alleen
ingeklapt worden wanneer de contactschakelaar is uitgezet (ACC OFF).
Geen ACC standACC stand
O
N
S
T
A
R
T
O
F
F
A
C
C
O
N
S
T
A
R
T
O
F
F
Om kortsluiting te vermijden, dient u
vooral voor het installeren de negatieve
() accukabel los te maken.
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
6
Sluit nooit speakers aan met een uitgangswaarde van minder dan 50 W of een imped-
antiewaarde die buiten de specificatie van 4 tot 8 ohm voor uw navigatiesysteem valt.
Wanneer er luidsprekers worden aangesloten met andere uitgangs- en/of imped-
antiewaarden, kan dit tot gevolg hebben dat ze vlam vatten, beginnen te roken of
beschadigd raken.
Wanneer de contactschakelaar wordt aangezet (ACC AAN), wordt er een regelsignaal
uitgevoerd via de blauw/witte draad. Verbind de draad met een op afstand bediende
regelklem van een extern gevoed versterkersysteem (max. 300 mA 12 V DC). Het
regelsignaal wordt uitgevoerd via de blauw/witte draad, ook wanneer de audiobron is
uitgeschakeld.
Wanneer er in combinatie met dit systeem een externe versterker wordt gebruikt, zorg er
dan voor dat de blauwe draad wordt verbonden met de aansluiting van de versterker. De
blauw draad mag evenmin worden aangesloten op de stroomklem van de auto-antenne.
Een dergelijke verbinding kan een excessieve stroomafname tot gevolg hebben, waar-
door het apparaat slecht functioneert. Daarnaast kan de auto-antenne van het voertuig
beschadigd raken.
Bijgeleverde accessoires
MicrofoonRCA connector 2
(CONNECTOR 2)
<
Zie bladzijde 7, 12, 15, 17
>
RCA connector 1
(CONNECTOR 1)
<
Zie bladzijde 10, 13, 16
>
GPS antenneVerlengsnoer
(voor snelheidssignaal)
Verlengsnoer
(voor achteruit-signaal)
StekkerStroomsnoer
<
Zie bladzijde 9, 11, 15
>
De navigatie-eenheid
7
Aansluitingen
Systeemcomponenten aansluiten
Teneinde het risico van ongelukken en
de mogelijke schending van toepas-
selijke wettelijke regels te voorkomen,
mag dit navigatiesysteem wanneer de
auto rijdt uitsluitend voor navigatie-
doeleinden worden gebruikt. Daarnaast
mogen displays achter niet zó geplaatst
zijn dat ze een visuele afleiding vormen
voor de bestuurder.
In sommige landen is het bekijken van
beelden op een display in een voertuig,
zelfs door andere personen dan de
bestuurder, verboden. Indien dergelijke
regels van toepassing zijn, dient men
zich hieraan te houden en mogen de
videobron of TV-onderdelen van dit
navigatiesysteem niet worden gebruikt.
8
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
Dock connector poort
iPod met
Dock Connector
iPod adapter
(bijv. CD-IB100II)
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Zwart
Blauw
Multi-CD-speler
(afzonderlijk verkrijgbaar)
IP-BUS kabel
(meegeleverd met iPod adapter)
9
Aansluitingen
Het stroomsnoer aansluiten (1)
ISO connector
*1
*2
*4
*3
*5
Opmerking:
Afhankelijk van het soort voertuig, kan
de functie van *3 en *5 afwijken. Sluit
in dit geval *2 op *5 en *4 op *3 aan.
Dopje (*1)
Wanneer dit aansluitpunt niet
wordt gebruikt, verwijder het
dopje dan niet.
Zorg ervoor dat de draden die op elkaar
worden aangesloten dezelfde kleur hebben.
Zekering (10 A)
Geel (*3)
Ondersteuning
(of accessoire)
Geel (*2)
Naar het aansluitpunt, staat altijd
onder stroom, onafhankelijk van
de stand van het contactslot.
Rood (*5)
Accessoire
(of ondersteuning)
Rood (*4)
Naar het elektrische aansluitpunt,
bestuurd door het contactslot
(12 V DC) AAN/UIT.
Zwart (aarde)
Naar de (metalen)
carrosserie van het voertuig.
Oranje/wit
Naar de aansluiting van
de lichtschakelaar.
Opmerking:
In sommige voertuigen bestaat de ISO-
stekker uit twee aansluitingen, zorg ervoor
dat met beide verbinding wordt gemaakt.
Luidsprekerdraden
Wit: linksvoor +
Wit/zwart: linksvoor
Grijs: rechtsvoor +
Grijs/zwart: rechtsvoor
Groen: linksachter + of subwoofer + (*9)
Groen/zwart: linksachter of subwoofer (*9)
Paars: rechtsachter + of subwoofer + (*9)
Paars/zwart: rechtsachter of subwoofer (*9)
Geel/zwart
Indien het voertuig een onderdrukkingssignaal naar
deze terminal kan sturen, dan kan de
onderdrukkingsfunctie op dit navigatiesysteem worden
geactiveerd wanneer de terminal op *8 is aangesloten.
Zorg ervoor dat u de zekering alleen vervangt door
een zekering met de waarde die op de zekering-
houder wordt aangegeven.
Opmerking:
Wanneer een subwoofer (*9) op dit navigatiesysteem
is aangesloten in plaats van op een achterluidspreker,
zet de uitgangsinstelling voor de achterspreker dan op
de oorspronkelijke instelling. (Zie de handleiding).
De subwoofer-uitgang van dit navigatiesysteem is
monaural.
10
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
(*8)
RCA connector 1
Blauw (*6)
Blauw (*7)
Naar de regelklem van het auto-
antennerelais (max. 300 mA 12 V DC).
Afhankelijk van het type voertuig verschilt de pen-stand van
de ISO-stekker. Sluit *6 en *7 aan wanneer pen 5 voor de
besturing van de antenne wordt gebruikt. Bij andere typen
voertuigen mogen *6 en *7 nooit worden aangesloten.
Stroomsnoer
Opmerking:
De audiobron wordt op mute of zacht gezet, terwijl de volgende geluiden
van de navigatie niet worden gedempt of verzwakt. Zie voor nadere
gegevens de Bedieningshandleiding.
- stembegeleiding van de navigatie
- inkomende beltoon en inkomende stem van de mobiele telefoon die via
Bluetooth draadloze technologie op dit navigatiesysteem zijn aangesloten
De navigatie-eenheid
Opmerking:
Deze antenne wordt automatisch ingeklapt maar de
timing is afhankelijk van de instelling. (Zie bladzijde
5). Voor meer informatie over het wijzigen van de
Auto ANT modus, zie Instellingen van de auto-
antenne wijzigen in de Handleiding.
Geel/zwart
Wanneer u een apparaat met een mutefunctie gebruikt, dient u deze aan te
sluiten op het Audio Mute-snoer. Is dit niet het geval, sluit dan niets aan
op het Audio Mute-snoer.
Opmerking:
De snoeren voor dit navigatiesysteem kunnen
voorzien zijn van andere kleuren dan die van andere
producten, zelfs wanneer ze dezelfde functie hebben.
Wanneer dit navigatiesysteem wordt aangesloten op
een ander product, raadpleeg dan de bij beide
producten meegeleverde handleidingen en sluit
snoeren op elkaar aan die dezelfde functie hebben.
Roze (CAR SPEED SIGNAL INPUT)
Via deze draad wordt het rijsnelheidssignaal aan het navigatiesysteem
doorgegeven. U dient de draad te verbinden met het
snelheidsdetectiecircuit van de auto of met de ND-PG1
snelheidspulsgenerator (afzonderlijk verkrijgbaar). Indien deze
verbinding niet wordt gemaakt, bestaat er een grotere kans dat de
voertuigpositie foutief op het scherm wordt aangegeven.
EEN ONJUISTE AANSLUITING KAN ERNSTIGE SCHADE OF
ERNSTIG LETSEL, MET INBEGRIP VAN EEN ELEKTRISCHE
SCHOK, TOT GEVOLG HEBBEN. BOVENDIEN KAN EEN
ONJUISTE AANSLUITING LEIDEN TOT EEN VERSTOORDE
WERKING VAN HET ANTIBLOKKEERSYSTEEM, DE
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE OF DE INDICATIE VAN DE
SNELHEIDSMETER.
DE LICHTGROENE DRAAD OP DE
STROOMSTEKKER IS BESTEMD VOOR HET
DETECTEREN VAN DE PARKEERSTATUS EN
MOET WORDEN AANGESLOTEN OP DE
STROOMAANSLUITING VAN DE
HANDREMSCHAKELAAR. EEN ONJUISTE
AANSLUITING OF EEN VERKEERD GEBRUIK
VAN DEZE DRAAD KAN ERTOE LEIDEN DAT DE
TOEPASSELIJKE WETGEVING NIET WORDT
NAGELEEFD EN KAN ERNSTIG LETSEL OF
ERNSTIGE SCHADE TOT GEVOLG HEBBEN.
Lichtgroen
Via deze draad wordt de stand van de handrem (aangetrokken/ontspannen)
aan het autonavigatiesysteem doorgegeven. De draad moet verbonden
worden met de stroomaansluiting van de handremschakelaar.
Als deze verbinding verkeerd wordt gemaakt of niet wordt gemaakt,
zullen sommige functies van het navigatiesysteem niet werken.
Wij adviseren om de pulsdraad voor snelheid aan te sluiten voor
een nauwkeurigere navigatie en betere verbinding.
Wanneer de pulsdraad voor snelheid om een of andere reden niet
beschikbaar is, dan adviseren wij om de pulsgenerator (ND-PG1)
te gebruiken.
Opmerking:
De positie van het snelheidsdetectiecircuit en d positie van de
parkeerremschakelaar variëren afhankelijk van het voertuigmodel.
Win advies in bij uw erkende Pioneer dealer of een vakkundige
installateur.
11
Aansluitingen
Het stroomsnoer aansluiten (2)
Aansluitmethode
Klem de stroomdraad van de
handremschakelaar in de
stekker vast.
Maak de stekkerhelften met
een kabeltang dicht.
Stroomdraad
Massadraad
Handremschakelaar
Draad van snelheidsdetectiecircuit
Motormanagementsysteem
Stekker
Laat het verlengsnoer
en de draad van het
snelheidsdetectiecircuit
op de afgebeelde wijze
door de stekker lopen.
Maak de
stekkerhelften
met een
kabeltang dicht.
Maak het
dekseltje dicht.
Aansluitmethode
Stroomsnoer
RCA
connector 2
Gebruik alleen het meegeleverde verlengsnoer. Het gebruik
van een ander verlengsnoer kan leiden tot brand, rook
en/of beschadiging van dit navigatiesysteem.
12
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
Opmerking:
De snoeren voor dit navigatiesysteem kunnen
voorzien zijn van andere kleuren dan die van andere
producten, zelfs wanneer ze dezelfde functie hebben.
Wanneer dit navigatiesysteem wordt aangesloten op
een ander product, raadpleeg dan de bij beide
producten meegeleverde handleidingen en sluit
snoeren op elkaar aan die dezelfde functie hebben.
Paars/wit (REVERSEGEAR SIGNAL INPUT)
Via deze draad wordt aan het navigatiesysteem
doorgegeven of de auto vooruit of achteruit rijdt. U
dient de paars/witte draad te verbinden met de
draad waarvan de spanning verandert wanneer de
schakelhendel in de achteruit wordt gezet. Als de
sensor niet is aangesloten, kan deze wellicht niet
goed waarnemen of uw voertuig voor- of achteruit
rijdt. De positie van uw voertuig zoals
waargenomen door de sensor kan in dit geval
afwijken van de actuele positie.
Aansluitmethode
Klem de draad van het
achteruitrijlicht in de stekker vast.
Maak de stekkerhelften
met een kabeltang dicht.
Draad van
achteruitrijlicht
Zekeringweerstand
Kijk waar het achteruitrijlicht van
uw auto is (het licht dat gaat branden
wanneer de schakelhendel in de
achteruit [R] wordt gezet) en zoek de
draad van het achteruitrijlicht in de
kofferruimte.
De navigatie-eenheid
Verlengsnoer
(voor achteruit-signaal)
Verlengsnoer
(voor snelheidssignaal)
5 m
5 m
Opmerking:
Als de ND-PG1 snelheidsimpulsgenerator
(afzonderlijk verkrijgbaar) wordt gebruikt,
moet erop worden gelet dat deze kabel wordt
aangesloten.
Wanneer u een achteruitkijkcamera gebruikt,
zorg er dan voor dat deze kabel is aangesloten.
Anders kunt u niet overschakelen op het beeld
van de achteruitkijkcamera.
Zie pagina 15.
Geel/zwart (GUIDE ON)
Ingeval dit navigatiesysteem in combinatie wordt
gebruikt met het andere Pioneer audiotoestel
voor het voertuig en de stereo van de auto
geel/zwarte draden heeft, sluit de toestellen dan
aan op deze draden. Hierdoor wordt het volume
van de stereo-installatie in het voertuig automa-
tisch zachter wanneer;
de stembegeleiding klinkt.
de mobiele telefoon wordt gebruikt via een
Bluetooth apparatuur.
u via spraak het systeem bedient.
13
Aansluitingen
Voor aansluiting op een los verkrijgbare eindversterker
De navigatie-eenheid
23 cm
15 cm
15 cm
15 cm
RCA connector 1
Subwoofer uitgang of non-
fading uitgang
(SUBWOOFER OUTPUT of
NON-FADING OUTPUT)
Achteruitgang
(REAR OUTPUT)
Vooruitgang
(FRONT OUTPUT)
Blauw/wit
Naar de systeemregelklem van de eindversterker
(max. 300 mA 12 V DC).
Sluit deze draad niet aan op de
bedieningsaansluiting van de auto-antenne.
14
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
+
+
+
+
+
+
Subwoofer Subwoofer
Links Rechts
Breng deze aansluitingen tot stand bij gebruik
van de optionele versterker.
RCA kabels
(afzonderlijk
verkrijgbaar)
Eindversterker
(afzonderlijk
verkrijgbaar)
Eindversterker
(afzonderlijk
verkrijgbaar)
Eindversterker
(afzonderlijk
verkrijgbaar)
Systeem-afstandsbediening
Voorluidspreker Voorluidspreker
Achterluidspreker Achterluidspreker
Opmerking:
Afhankelijk van uw betreffende subwoofer systeem kunt u de RCA uitgang van de
subwoofer veranderen. (Zie de handleiding.)
Bij aansluiting van een achteruitkijkcamera
Bij gebruik van dit navigatiesysteem met een achteruitkijkcamera is het mogelijk om
automatisch naar de video van de achteruitkijkcamera te schakelen wanneer de ver-
snellingspook in de ACHTERUIT (R) stand wordt gezet.
Met behulp van de achteruitkijkfunctie kunt u ook controleren wat zich tijdens het rijden
achter u bevindt.
GEBRUIK DE SE INGANG ALLEEN VOOR DE ACHTERUIT- OF DE SPIEGELREFLEX-
ACHTERUITKIJKCAMERA. ANDERSSOORTIG GEBRUIK KAN LETSEL OF SCHADE TOT
GEVOLG HEBBEN.
Het beeld op het scherm kan omgekeerd worden weergegeven.
De achteruitkijkcamera is een hulpmiddel bij dit navigatiesysteem om eventuele aanhangwagens of
opleggers in de gaten te houden of om op een kleine plaats in te parkeren. Gebruik deze functie niet
voor amusementsdoeleinden.
Het object dat met de achteruitkijkcamera wordt bekeken, kan dichterbij of verder weg lijken dan in
werkelijkheid het geval is.
Houd er rekening mee dat de randen van de beelden die door de achteruitkijkcamera worden vast-
gelegd, enigszins afwijkend kunnen zijn, afhankelijk van het feit of er volledige schermbeelden
worden weergegeven tijdens het achteruitrijden, en of de beelden worden gebruikt om de achterkant
te controleren wanneer de auto vooruit rijdt.
15
Aansluitingen
15 cm
Verlengsnoer (voor achteruit-signaal)
5 m
RCA connector 2
Stroomsnoer
Paars/wit
Aansluiten op de achteruitkijkcamera. Niet
aansluiten op andere apparatuur.
Opmerking:
De navigatie-eenheid
Zekeringweerstand
Bruin
(REAR VIEW CAMERA IN)
Opmerking:
De Camera Input moet op
System Settings worden ingesteld
wanneer de achteruitkijkcamera wordt
aangesloten. (Zie de handleiding voor
meer informatie).
Gebruik uitsluitend de meegeleverde verlengsnoer.
Gebruik van een andere kabel kan tot brand, rook
en/of schade aan dit navigatiesysteem leiden.
Over de aansluitmethode
RCA kabels
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Acheruitkijkcamera
Naar video-uitgang
Zie bladzijde 11.
Tijdens de aansluiting van een extern videocomponent
De AV Input in System Settings moet op Video worden ingesteld wanneer het
externe videocomponent wordt aangesloten (Zie de handleiding voor meer informatie.)
Tijdens de aansluiting van de externe eenheid met videobron
De AV Input in System Settings moet op EXT ingesteld worden wanneer het
externe videocomponent wordt aangesloten. (Zie de handleiding voor meer informatie.)
De navigatie-eenheid
RCA connector 1
Naar IP-BUS uitgang
IP-BUS kabel (afzonderlijk verkrijgbaar)
Geel
(VIDEO INPUT)
Naar video-uitgang
Zwart
Blauw
Pioneer externe eenheid
(afzonderlijk verkrijgbaar)
RCA kabel
(afzonderlijk verkrijgbaar)
De navigatie-eenheid
RCA connector 1
Naar audio-uitgangen
Geel
(VIDEO INPUT)
Rood, wit
(AUDIO INPUT)
Naar video-uitgang
RCA kabels
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Extern
videocomponent
(afzonderlijk
verkrijgbaar)
16
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
17
Aansluitingen
Tijdens het aansluiten van het achterdisplay
Tijdens het gebruik van een achterdisplay dat op de achter video-uitgang is aangesloten
Plaats het achterdisplay NOOIT zo dat de bestuurder de videobron kan bekijken tij-
dens het rijden.
De achter video-uitgang van dit navigatiesysteem is voor de aansluiting van een display
zodat de passagiers op de achterbank de videobron kunnen bekijken. U kunt via AV
Source Menu de achterschermmodus instellen. (Zie de handleiding voor meer infor-
matie.).
Opmerkingen:
De kaartnavigatiebeelden op het display achter wijken af van de beelden van het standaard
NTSC-formaat. Daarom hebben zij een slechtere kwaliteit dan de beelden die op het display
voor verschijnen.
Het navigatiesyteem schakelt automatisch tussen het NTSC kleurensysteem en het PAL
kleurensysteem voor elke video en stuurt de videosignalen naar het Achterdisplay. Om
ervoor te zorgen dat het Actherdisplay de juiste videosignalen ontvangt, adviseren wij een
Achterdisplay te gebruiken met een functie die automatisch tussen NTSC en PAL schakelt
(bijv. AVD-W1100V).
De navigatie-eenheid
Naar audio-ingangen
RCA connector 2
Geel
(REAR MONITOR OUTPUT)
Rood, wit
(REAR MONITOR OUTPUT)
Achterdisplay met RCA
ingangsaansluitingen
Naar video-ingang
RCA kabels
(afzonderli
j
k verkri
jg
baar)
Inbouwen
Pioneer raadt u af het navigatiesysteem zelf in te bouwen of eventueel onder-
houd te verrichten. Bij verkeerd inbouwen of onderhoud van dit navigatiesys-
teem bestaat op een elektrische schok of een andere gevaarlijke situatie. Laat
inbouwen en onderhoud van het navigatiesysteem over aan bevoegd Pioneer
servicepersoneel.
Installeer dit navigatiesysteem nooit op plaatsen of op een manier waardoor:
* Het letsel kan toebrengen aan de bestuurder of de passagiers wanneer plot-
seling hard geremd wordt.
* Het een belemmering kan vormen voor de bediening van het voertuig door
de bestuurder, zoals op de vloer voor de stoel van de bestuurder, of dicht-
bij het stuur of de versnellingshendel.
Controleer of er niets achter het dashboard of de panelen zit wanneer u hierin
gaten gaat boren. Let erop dat u geen brandstofleidingen, remleidingen, elek-
tronische componenten, communicatiedraden of voedingskabels beschadigt.
Wanneer u schroeven gebruikt, let er dan op dat deze niet in contact komen
met de elektrische bedrading. Door de trilling kunnen isolatiedraden
beschadigd raken, met als gevolg kortsluiting of anderssoortige beschadigin-
gen aan het voertuig.
Gebruik de bijgeleverde onderdelen op de voorgeschreven wijze, zodat dit
navigatiesysteem juist wordt ingebouwd. Indien u andere onderdelen
gebruikt, kunt u beschadigingen aan het navigatiesysteem veroorzaken of
het navigatiesysteem kan losraken.
Wanneer de GPS antennedraad of de microfoondraad zich rond de stu-
urkolom of de versnellingspook wikkelt, ontstaat een bijzonder gevaarlijke
situatie. Let er bij het inbouwen van dit navigatiesysteem op dat u op geen
enkele wijze gehinderd wordt bij de normale besturing van de auto.
Zorg ervoor dat de draden niet loshangen en geraakt kunnen worden door een
portier of stoelverschuivingsmechanisme, met eventueel kortsluiting tot gevolg.
Controleer nadat u het navigatiesysteem heeft ingebouwd of de andere appa-
ratuur in uw auto naar behoren werkt.
De wetgeving van sommige landen kan beperkingen opleggen aan de plaats-
ing en het gebruik van navigatiesystemen in uw voertuig of dit zelfs ver-
bieden. Zorg ervoor dat bij het gebruik, de inbouw en de bediening van uw
navigatiesysteem alle toepasselijke wetten en regels worden nageleefd.
18
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
19
Inbouwen
Bouw dit navigatiesysteem niet in op plaatsen waar zij (i) het zicht van de
bestuurder kunnen hinderen, (ii) de werking van een van de bedieningssyste-
men of veiligheidsvoorzieningen van de auto, inclusief airbags en knoppen
van waarschuwingsknipperlichten nadelig kunnen beïnvloeden of (iii) een
belemmering kunnen vormen voor het vermogen van de bestuurder om het
voertuig veilig te bedienen.
Bouw het navigatiesysteem in tussen de stoel van de bestuurder en de stoel
van de voorste inzittende, zodat hij niet wordt geraakt door de bestuurder of
inzittende als het voertuig abrupt afremt.
Bouw het navigatiesysteem nooit in voor of naast de plaats in het dashboard,
het portier of de stijl van waaruit een van de airbags van het voertuig in
werking wordt gesteld. Zie voor nadere informatie over het toepassingsge-
bied van de voorste airbags de Gebruikershandleiding.
Bouw dit navigatiesysteem niet in op een plaats waar zij de prestaties van
een van de besturingssystemen van het voertuig, inclusief airbags en hoofds-
teunen, nadelig kunnen beïnvloeden.
Voorkomen van elektromagnetische storingen
Om storingen te voorkomen moeten de volgende voorwerpen zo ver mogelijk van dit
navigatiesysteem alsmede andere kabels en draden worden geplaatst:
- TV antenne en antennekabel
- FM, MG/LG antenne met de kabel
- GPS antenne met de kabel
Daarnaast dient u elke antennedraad zover mogelijk van de andere antennedraden te
leggen.
Bind de draden niet samen, leg ze niet naast elkaar en laat ze elkaar niet kruisen.
Door de elektromagnetische ruis die daardoor ontstaat, wordt de kans op fouten op de
plaats waar het display bevestigd is vergroot.
Voor de installatie
Raadpleeg uw dichtstbijzijnde dealer als het voor het installeren van dit product nodig
blijkt gaten te boren of andere wijzigingen aan te brengen aan de auto.
Voordat u dit navigatiesysteem definitief installeert, is het raadzaam tijdelijk alle
aansluitingen te maken om te kijken of deze correct zijn en alles naar behoren functioneert.
Dit navigatiesysteem mag niet op een positie worden ingebouwd waar de opening van het
LCD paneel door andere voorwerpen belemmerd wordt, zoals de versnellingspook.
Controleer, voordat u het navigatiesysteem inbouwt, of er voldoende ruimte is om te
voorkomen dat het LCD paneel de beweging van de versnellingspook belemmerd. Dit
kan de werking van de versnellingspook verstoren of tot een defect aan het mechanisme
van dit navigatiesysteem leiden.
Dit navigatiesysteem inbouwen
Opmerkingen betreffende het inbouwen
Installeer dit navigatiesysteem niet op plaatsen waar ze kunnen worden blootgesteld aan
hoge temperaturen of vocht, zoals:
* Dichtbij een radiator, luchtopening of airconditioningsapparaat.
* Op plaatsen blootgesteld aan direct zonlicht, zoals op het dashboard.
* Op plaatsen waar water op het apparaat terecht kan komen, zoals dicht in de buurt van
een portier.
Installeer dit navigatiesysteem op een plek die stevig genoeg is om het gewicht van het
product te dragen. Kies een plaats waar dit navigatiesysteem stevig kan worden geïn-
stalleerd en zorg voor een veilige bevestiging.
De actuele locatie van het voertuig kan alleen correct worden weergegeven wanneer het
navigatiesysteem goed bevestigd is.
Installeer het navigatiesysteem horizontaal op een oppervlak met een tolerantie tussen 0
en 30 graden. Wanneer de installatiehoeken links en rechts meer dan 5 graden zijn, dan
kan het toelaatbare bereik met 10 graden worden verhoogd door corrigerende afstellin-
gen te maken. (Zie De installatiehoek corrigeren in de handleiding). Wanneer de roze
kabel (CAR SPEED SIGNAL INPUT) niet wordt aangesloten, dan kunnen de hoeken
aan de linker- en rechterkant tot binnen vijf graden afwijken. Een verkeerde installatie
van dit apparaat waarbij het oppervlak meer dan het aantal toegestane graden gekanteld
is, verhoogt het risico op fouten in het locatiedisplay en leidt tot minder geode prestaties
van het display.
De snoeren mogen het in onderstaande Fig. weergegeven gebied niet bedekken, anders
kunnen de versterkers en het navigatiemechanisme niet naar behoren functioneren.
Ingeval van oververhitting wordt de halfgeleider-laser beschadigd. Bouw de navigatie-
eenheid daarom niet in op een plaats waar deze te warm kan worden, bijvoorbeeld naast
een radiator.
Bedek dit gebied niet.
Wanneer de hoek meer dan vijf graden
is, maak dan corrigerende afstellingen
20
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
21
Inbouwen
Bijgeleverde accessoires
De navigatie-eenheid
Drukkingsschroef
(5 × 6 mm)
(8 st.)
Schroef met
platte kop
(5 × 6 mm)
(8 st.)
Frame
Installatie met gebruikmaking van de schroefgaten aan de zijkanten van de navigatie-eenheid
1. De navigatie-eenheid op de meegeleverde montageconsole vastzetten
Plaats de navigatie-eenheid zodat de schroefgaten op de eenheid en de schroefgaten op de
console op één lijn staan. Draai de schroeven op 3 of 4 plaatsen aan elke kant aan. Gebruik
drukkingsschroeven (5 × 6 mm) of schroeven met platte kop (5 × 6 mm), afhankelijk van
de vorm van de schroefgaten op de console.
Opmerking :
In sommige autos past het hoofdtoestel niet goed in het dashboard. Gebruik in dit geval het
meegeleverde frame om de ruimte op te vullen.
22
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
Meegeleverde montageconsole
Drukkingsschroef of
schroef met platte kop
Gebruik uitsluitend de
meegeleverde
schroeven.
Dashboard of console
Buig de pal naar beneden
als deze in de weg zit
23
Inbouwen
Bevestigen van de GPS antenne
Maak de GPS antennedraad niet korter en ook niet langer. Wijzigingen aan
de antennekabel kunnen leiden tot kortsluiting of storingen en permanente
schade aan het navigatiesysteem.
Opmerkingen betreffende het bevestigen
Indien u de GPS antenne binnen in de auto aanbrengt, gebruik dan het metalen plaatje
dat bij het systeem wordt geleverd. Als dit plaatje niet gebruikt wordt, zal de ontvangst-
gevoeligheid onbevredigend zijn.
Maak het bijgeleverde metalen plaatje niet kleiner, aangezien dit resulteert in een lagere
gevoeligheid van de GPS antenne.
Trek niet aan de antennedraad wanneer u de GPS antenne wilt verwijderen. De magneet
van de antenne is erg krachtig en u zou de draad kunnen lostrekken van de antenne.
De GPS antenne wordt bevestigd met behulp van de magneet. Let er bij het bevestigen
van de GPS antenne op dat u geen krassen op de carrosserie veroorzaakt.
Wanneer u de GPS antenne op de buitenzijde van de auto heeft aangebracht, dient u
deze los te maken en in de auto te leggen voordat u door een autowasserette rijdt. Indien
dit wordt verzuimd, kan de antenne losraken en kunnen krassen op de carrosserie
ontstaan.
Verf de GPS antenne niet, aangezien dit de prestatie van de antenne beïnvloedt.
Dak
Kofferdeksel
Hoedenplank
De antenne dient op een zo horizontaal
mogelijk oppervlak te worden beves-
tigd, op een plaats waar de ontvangst
van de radiogolven zo min mogelijk
wordt gehinderd. De antenne kan de
radiogolven van de satelliet alleen ont-
vangen als er geen obstakel tussen de
antenne en de satelliet is.
Het verdient aanbeveling de antenne
op het dak of op het kofferdeksel van
de auto te bevestigen.
Bijgeleverde accessoires
Bevestigen van de antenne binnen in de auto (op de hoedenplank)
Bevestig het metalen plaatje op een zo horizontaal mogelijke ondergrond op een plaats
waar de GPS antenne de golven door de ruit kan ontvangen. Plaats de GPS antenne op het
metalen plaatje. (De GPS antenne heeft een magneet aan de onderzijde.)
Opmerkingen:
Let er bij het aanbrengen van het metalen plaatje op dat het niet in kleine onderdelen wordt
gesneden.
De ruiten van sommige autos laten de signalen van de GPS satellieten niet door. In dat geval
dient u de GPS antenne aan de buitenzijde van de auto te bevestigen.
GPS antenne
Metalen plaatje
Verwijder het beschermvel aan
de onderkant van het plaatje.
Zorg dat het oppervlak
waarop u het metalen plaatje
gaat aanbrengen, droog is en
vrij van stof, olie, vet enz.
Opmerking:
Het metalen plaatje bevat een
sterk kleefmiddel, dat na
verwijdering sporen op het
oppervlak kan achterlaten.
Klemmen
Gebruik de klemmen om de draad op
de vereiste plaatsen tegen het
interieur van de auto te bevestigen.
Waterbestendig
isolatieblokje
Klem (5 st.)Metalen plaatjeGPS antenne
24
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
25
Inbouwen
Bevestigen van de antenne aan de buitenzijde van de auto (op de carrosserie)
Bevestig de GPS antenne op een zo horizontaal mogelijke ondergrond zoals op het dak of
kofferdeksel. (De GPS antenne heeft een magneet aan de onderzijde.)
GPS antenne
De antennedraad via de bovenzijde van het
portier naar binnen leiden
Maak een U-vormige lus in de
draad voordat u deze naar binnen
leidt, om te voorkomen dat
regenwater langs de draad in de
auto druppelt.
Klemmen
Gebruik de klemmen
om de draad op de
vereiste plaatsen tegen
het interieur van de
auto te bevestigen.
Waterbestendig isolatieblokje
Zorg dat het waterbestendige
isolatieblokje bij het sluiten
van het kofferdeksel op de
rubberen afdichtstrip valt.
Maak een U-vormige lus in
de draad voordat u deze over
de rubberen afdichtstrip leidt,
om te voorkomen dat
regenwater langs de draad in
de auto druppelt.
Klemmen
Gebruik de klemmen om
de draad op de vereiste
plaatsen tegen het interieur
van de auto te bevestigen.
Rubberen afdichtstrip
De antennedraad via het kofferdeksel naar binnen leiden
De microfoon installeren
Installeer de microfoon in de juiste richting en op de juiste afstand zodat de microfoon
gemakkelijk de stem van de bestuurder kan opvangen.
Sluit de microfoon aan op het navigatiesysteem nadat het system is uitgezet. (ACC OFF)
Bijgeleverde accessoires
Montage op de zonneklep
1. Plaats de microfoon in de microfoonklem.
2. Bevestig de microfoonklem aan de zonneklep.
Plaats de microfoon in de zonneklep terwijl de klep omhoog staat. De microfoon kan de
stem van de bestuurder niet opvangen wanneer de zonneklep naar beneden is geklapt.
Microfoonklem
Klemmen
Gebruik de klemmen
om de draad op de
vereiste plaatsen tegen
het interieur van de auto
te bevestigen.
Microfoon
Microfoonklem
Klem (5 stuks)Dubbelzijdig bandMicrofoonklemMicrofoon
26
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
27
Inbouwen
Installatie op stuurkolom
1. Plaats de microfoon in de microfoonklem.
2. Bevestig de microfoonklem op de stuurkolom.
Stel de microfoonhoek af
De microfoonhoek kan worden afgesteld door de microfoonklem naar voren of achteren te
zetten.
Dubbelzijdig band
Plaats de microfoonklem op de
stuurkolom en houd hem uit de
buurt van het stuurwiel.
Klemmen
Gebruik de klemmen
om de draad op de
vereiste plaatsen tegen
het interieur van de
auto te bevestigen.
Microfoon
Microfoonklem
Zet het microfoonsnoer in de groef.
Na het inbouwen van dit navigatiesysteem
1. Sluit de accu aan.
Controleer nogmaals of alle aansluitingen op de juiste wijze zijn gemaakt en dit navi-
gatiesysteem correct is ingebouwd. Monteer de auto-onderdelen die u bij het inbouwen van
het apparaat heeft verwijderd. Sluit tot slot de massakabel () weer op de massapool ()
van de accu aan.
2. Start de motor.
3. Druk op de RESET toets op de navigatie-eenheid.
Druk met een spits voorwerp, zoals de punt van een pen, op de RESET toets van het navi-
gatiesysteem.
4. Voer de volgende instellingen uit:
1. Maak de nodige afstellingen aan de installatiehoek. (Zie De installatiehoek afstellen in
de handleiding)
2. Rij totdat de geïnitialiseerde sensors normaal gaan werken.
3. Stel de tijd en de taal in.
Zie de Bedieningshandleiding of Hardwarehandleiding voor nadere bijzonderheden
omtrent de instellingen van het navigatiesysteem.
Na installatie van dit navigatiesysteem dient u op een veilige plaats te controleren of
het voertuig normaal functioneert.
28
English
Español
Deutsch
Français
Italiano
Nederlands
/