HP EliteBook Revolve 810 G3 Base Model Tablet Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Gebruikershandleiding
© Copyright 2015 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel, Celeron, Centrino en Pentium
zijn handelsmerken van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. AMD is een
handelsmerk van Advanced Micro Devices, Inc.
SD Logo is een handelsmerk van de
betreffende eigenaar. Java is een handelsmerk
van Sun Microsystems, Inc. in de Verenigde
Staten. Microsoft en Windows zijn in de
Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van bedrijven die behoren tot
de Microsoft-groep.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en diensten
staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen
aansprakelijkheid voor technische fouten,
drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie, januari 2015
Artikelnummer van document: 780917-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Niet alle functies zijn beschikbaar in alle edities
van Windows. Voor deze computer is mogelijk
bijgewerkte en/of afzonderlijk aangeschafte
hardware, stuurprogramma's en/of software
vereist om volledig te kunnen profiteren van
de functionaliteit van Windows. Ga naar
http://www.microsoft.com voor meer
informatie.
Voor de meest recente gebruikershandleiding
gaat u naar
http://www.hp.com/support en
selecteert u uw land of regio. Selecteer Drivers
en downloads en volg de instructies op het
scherm.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden of
anderszins gebruiken van een softwareproduct
dat vooraf op deze computer is geïnstalleerd,
bevestigt u dat u gehouden bent aan de
voorwaarden van de HP EULA (End User
License Agreement). Indien u niet akkoord gaat
met deze licentievoorwaarden, kunt u
uitsluitend aanspraak maken op de
mogelijkheid het gehele, ongebruikte product
(hardware en software) binnen 14 dagen te
retourneren, voor een volledige restitutie op
basis van het restitutiebeleid van de
desbetreffende verkoper.
Neem contact op met de verkoper voor meer
informatie of om te vragen om een volledige
restitutie van de prijs van de computer.
Veiligheidswaarschuwing
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de computer
beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te
blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet
wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht
materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten
voor oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for
Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950-1).
iii
iv Veiligheidswaarschuwing
Inhoudsopgave
1 Welkom ........................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer .................................................................................................................. 4
Rechterkant ........................................................................................................................................................... 4
Linkerkant .............................................................................................................................................................. 7
Beeldscherm .......................................................................................................................................................... 8
Bovenkant ............................................................................................................................................................ 10
Touchpad ........................................................................................................................................... 10
Lampjes ............................................................................................................................................. 11
Toetsen .............................................................................................................................................. 12
Onderkant ............................................................................................................................................................ 13
Achterkant ........................................................................................................................................................... 15
3 Verbinding maken met een netwerk .............................................................................................................. 16
Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................................................. 16
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken .................................................... 16
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ............................................................. 16
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken .................................................. 17
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 17
Gebruikmaken van een internetprovider ....................................................................... 17
WLAN configureren ......................................................................................................... 18
Draadloze router configureren ....................................................................................... 18
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................................ 18
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) ....................................................... 19
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................................... 20
HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 20
Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen (alleen bepaalde modellen) .............................................. 21
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................................................... 21
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ..................................................... 22
Verbinding maken met een bekabeld netwerk: LAN (alleen bepaalde modellen) ............................................. 22
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten ..................................................... 23
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................................. 23
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ..................................................................................... 23
Touchpadbewegingen gebruiken ..................................................................................................... 23
v
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................................ 24
Tikken .............................................................................................................................. 24
Schuiven .......................................................................................................................... 25
Knijpen met twee vingers om te zoomen ....................................................................... 25
Klikken met twee vingers ............................................................................................... 26
Draaien (alleen bepaalde modellen) .............................................................................. 26
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) ...................................................... 27
Rechterrandveegbeweging .......................................................................... 27
Linkerrandveegbeweging ............................................................................. 28
Bovenrandveegbeweging ............................................................................ 28
Toetsenbord gebruiken ....................................................................................................................................... 29
Sneltoetsen in Windows gebruiken .................................................................................................. 29
Sneltoetsen herkennen ..................................................................................................................... 29
Toetsenblokken gebruiken ............................................................................................................... 31
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 31
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ........................... 32
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde
toetsenblok .................................................................................................. 32
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ...................................................... 32
5 Multimedia ................................................................................................................................................. 33
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken ......................................................................... 33
Audio .................................................................................................................................................................... 33
Luidsprekers aansluiten .................................................................................................................... 33
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................................ 34
Hoofdtelefoons/microfoons aansluiten ........................................................................................... 34
Audiofuncties van de computer controleren .................................................................................... 34
Webcam ............................................................................................................................................................... 35
Video .................................................................................................................................................................... 35
DisplayPort ........................................................................................................................................ 36
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream Transport ........... 37
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een optionele
hub) ................................................................................................................................. 37
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een
ingebouwde hub) ............................................................................................................ 37
Met Miracast compatibele draadloze schermen zoeken en aansluiten (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................................................... 38
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................. 39
Computer afsluiten (uitschakelen) ..................................................................................................................... 39
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................................... 40
vi
Standen voor energiebesparing gebruiken ...................................................................................... 40
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) .................................... 40
Slaapstand activeren en beëindigen .............................................................................. 40
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten ............. 41
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ....................................... 41
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand .................................... 41
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................................... 42
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................................ 42
Accucontrole gebruiken .................................................................................................. 43
Acculading weergeven .................................................................................................... 43
Accuwerktijd maximaliseren .......................................................................................... 43
Omgaan met een lage acculading .................................................................................. 43
Een lage acculading herkennen ................................................................... 43
Problemen met een lage acculading verhelpen .......................................... 44
Accu plaatsen of verwijderen ......................................................................................... 44
Accu plaatsen ............................................................................................... 44
Accu verwijderen .......................................................................................... 45
Accuvoeding besparen .................................................................................................... 45
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen) ............... 45
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) ................ 46
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen) ............. 46
Externe netvoeding gebruiken ......................................................................................................... 46
Netvoedingsadapter testen ............................................................................................ 47
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 48
Geheugenkaartlezers gebruiken ......................................................................................................................... 48
Geheugenkaart plaatsen ................................................................................................................... 48
Geheugenkaart verwijderen ............................................................................................................. 49
USB-apparaat gebruiken ..................................................................................................................................... 49
USB-apparaat aansluiten .................................................................................................................. 50
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................................ 50
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................................. 51
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................................. 51
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................ 52
Schijfeenheden hanteren .................................................................................................................................... 52
Vaste schijven gebruiken ..................................................................................................................................... 52
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ...................................................... 53
Het onderpaneel verwijderen of vervangen ..................................................................................... 54
Het onderpaneel verwijderen ......................................................................................... 54
Het onderpaneel terugplaatsen ..................................................................................... 55
vii
Vaste schijf vervangen of upgraden ................................................................................................. 56
Vaste schijf verwijderen .................................................................................................. 56
Vaste schijf installeren ................................................................................................... 58
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................ 59
Schijfopruiming gebruiken ............................................................................................. 59
9 Beveiliging .................................................................................................................................................. 60
De computer beveiligen ....................................................................................................................................... 60
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................................... 61
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................................... 61
Wachtwoorden instellen in Computer Setup .................................................................................... 62
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................................ 62
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven ......................................................................... 63
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ....................................................................... 63
DriveLock-wachtwoord instellen ................................................................................... 64
DriveLock-wachtwoord invoeren ................................................................................... 65
DriveLock-wachtwoord wijzigen .................................................................................... 65
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................................. 65
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken ..................................................................... 66
Wachtwoord voor Automatische DriveLock opgeven .................................................... 66
Automatische DriveLock-beveiliging verwijderen ......................................................... 67
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................................... 67
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................................ 68
Essentiële beveiligingsupdates installeren ........................................................................................................ 68
HP Client Security gebruiken ............................................................................................................................... 69
HP Touchpoint Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................................... 69
Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................................. 69
10 Onderhoud ................................................................................................................................................ 70
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ...................................................................................................... 70
De computer reinigen .......................................................................................................................................... 72
Reinigingsprocedures ....................................................................................................................... 73
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks) ................................................................. 73
Zijkanten of deksel reinigen ........................................................................................... 73
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ....................................................................... 73
Programma's en stuurprogramma's bijwerken .................................................................................................. 73
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................................. 74
11 Back-up en herstel ..................................................................................................................................... 75
Een back-up maken van uw gegevens ................................................................................................................ 75
viii
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................................... 75
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................................ 76
f11-herstelprogramma's gebruiken ................................................................................................. 76
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) ................ 77
Het gebruik van Windows vernieuwen of Windows opnieuw instellen ........................................... 78
HP Software Setup gebruiken ........................................................................................................... 78
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) ....................................................... 79
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................................. 79
Computer Setup starten ................................................................................................................... 79
Navigeren en selecteren in Computer Setup .................................................................................... 79
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ......................................................................... 80
BIOS-update uitvoeren ..................................................................................................................... 81
BIOS-versie vaststellen .................................................................................................. 81
BIOS-update downloaden ............................................................................................... 81
MultiBoot gebruiken ............................................................................................................................................ 82
Opstartvolgorde van apparaten ....................................................................................................... 82
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen .......................................................................................... 83
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup .................................................. 83
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt .......................................... 83
MultiBoot Express instellen ............................................................................................ 84
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ....................................................................... 84
Het gebruik van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) .......................................................................................... 84
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden ...................................... 85
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................................ 85
13 Ondersteuning ........................................................................................................................................... 86
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................................... 86
Labels ................................................................................................................................................................... 87
14 Specificaties ............................................................................................................................................. 88
Ingangsvermogen ................................................................................................................................................ 88
Omgevingsvereisten ............................................................................................................................................ 89
Bijlage A De computer op reis gebruiken .......................................................................................................... 90
Bijlage B Problemen oplossen ......................................................................................................................... 91
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen .............................................................................................. 91
Problemen oplossen ............................................................................................................................................ 91
De computer kan niet worden ingeschakeld .................................................................................... 91
ix
Het computerscherm is leeg ............................................................................................................. 91
De software werkt niet goed ............................................................................................................ 92
De computer staat aan maar reageert niet ...................................................................................... 92
De computer is ongewoon warm ...................................................................................................... 92
Een extern apparaat werkt niet ........................................................................................................ 93
De draadloze netwerkverbinding werkt niet .................................................................................... 93
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ..................................................................... 93
Bijlage C Elektrostatische ontlading ................................................................................................................ 94
Index ............................................................................................................................................................. 95
x
1Welkom
Nadat u de computer hebt ingesteld en geregistreerd, raden wij de volgende stappen aan om optimaal te
profiteren van uw slimme investering:
TIP: Als u snel wilt terugkeren naar het startscherm van de computer vanuit een geopende app of het
bureaublad van Windows, drukt u op de Windows-toets
op het toetsenbord. Als u nogmaals op de
Windows-toets drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u verbinding
kunt maken met internet. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 16 voor meer informatie.
Werk uw antivirussoftware bij: bescherm uw computer tegen schade door virussen. De software is
vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 67 voor meer
informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 23 voor aanvullende informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer geïnstalleerde
software.
Typ a op het startscherm, klik op Apps en selecteer uit de weergegeven opties. Voor meer informatie
over het gebruik van software die bij de computer is geleverd, raadpleegt u de instructies van de
softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of staan op de website van de
fabrikant.
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken. Zie
Back-up en herstel op pagina 75.
1
Informatie zoeken
U hebt Installatie-instructies al gebruikt om de computer in te schakelen en deze handleiding op te zoeken.
Gebruik de volgende tabel voor informatiebronnen met productinformatie, instructies en meer.
Hulpmiddelen Informatie
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
HP Support Assistant
Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Voor de meest recente gebruikershandleiding gaat u naar
http://www.hp.com/support en selecteert u uw land of
regio. Selecteer Drivers en downloads en volg de
instructies op het scherm.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Wereldwijde ondersteuning
Ga naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html voor ondersteuning in uw taal.
Online chatten met een technicus van HP
Telefoonnummers voor ondersteuning
Locaties HP Servicecentrum
HP website
Voor de meest recente gebruikershandleiding gaat u naar
http://www.hp.com/support en selecteert u uw land of
regio. Selecteer Drivers en downloads en volg de
instructies op het scherm.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
Handleiding voor veiligheid en comfort
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Typ support in het startscherm en selecteer de app
HP Support Assistant.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding en
gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
1. Typ support in het startscherm en selecteer de app
HP Support Assistant.
2. Selecteer achtereenvolgens Deze computer en
Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Beperkte garantie*
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app HP
Help en ondersteuning, selecteert u Deze computer en
selecteert u vervolgens Garantie en services.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische handleidingen
op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie
van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de garantie niet in drukvorm wordt
verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments of schrijf naar:
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, USA
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italy
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden op het
servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: Stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een
stand voor energiebesparing. Het beeldscherm en andere
niet-benodigde componenten worden uitgeschakeld.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand. De hibernationstand is een stand voor
energiebesparing waarin de minste energie wordt
verbruikt.
OPMERKING: Bij bepaalde modellen is de functie Intel® Rapid
Start Technology ingeschakeld in de fabriek. Rapid Start
Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te
activeren als die zich in een inactieve toestand bevindt. Zie
Standen voor energiebesparing gebruiken op pagina 40 voor
meer informatie.
(2)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/
uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: De aan-uitknop ingedrukt houden, resulteert
in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minimaal vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: Bij bepaalde modellen is de functie Intel® Rapid
Start Technology ingeschakeld in de fabriek. Rapid Start
Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te
activeren als die zich in een inactieve toestand bevindt. Zie
Standen voor energiebesparing gebruiken op pagina 40 voor
meer informatie.
Raadpleeg uw energieopties voor meer informatie over uw
energie-instellingen. Typ energie in het Startscherm,
selecteer Energie- en slaapstandinstellingen en daarna
Energie en slaapstand in de lijst van toepassingen.
(3) Draaivergrendelingknop Als de tablet aanstaat, kunt u op de draaivergrendelingknop
drukken om de functie automatische draaivergrendeling van
het beeldscherm te vergrendelen. Druk nogmaals op de knop
om de autorotatiefunctie uit te schakelen.
– of –
Veeg vanaf de rechterkant van het aanraakscherm om de
charms weer te geven, tik op Instellingen, tik op het
schermpictogram en tik vervolgens op het pictogram van de
autorotatievergrendeling. Als u de autorotatievergrendeling uit
wilt schakelen, tikt u opnieuw op het pictogram van de
autorotatievergrendeling.
(4)
Volumeknop Hiermee wordt het volume van de luidspreker op de tablet
geregeld.
Als u het volume van de luidspreker wilt verlagen, drukt u
op de --zijde van de knop.
Als u het volume van de luidspreker wilt verhogen, drukt u
op de +-zijde van de knop.
(5) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(6)
Micro SD-geheugenkaartlezer Hiermee worden optionele geheugenkaarten gelezen die
informatie opslaan, beheren, delen of openen.
Ga als volgt te werk om een kaart te plaatsen:
Houd de kaart met het etiket naar boven en de aansluitingen
richting het slot, plaats de kaart in het slot en druk de kaart
naar binnen tot deze stevig vastzit.
Ga als volgt te werk om een kaart te verwijderen:
Druk de kaart naar binnen totdat deze er uitgaat.
(7)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding,
een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een kabel
van een televisietoestel aansluiten. Ook kunt u hierop de
microfoon van een optionele headset aansluiten. Deze ingang
biedt geen ondersteuning voor optionele apparaten met
uitsluitend een microfoon.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het
risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor meer informatie over
veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het
startscherm support en selecteert u daarna de app HP
Support Assistant.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
Rechterkant 5
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: Zorg dat de apparaatkabel een connector met
vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon) als audio-
in (microfoon) ondersteunt.
(8)
Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat wanneer u de computer gebruikt.
(2) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
Linkerkant 7
Beeldscherm
Uw computer kan dienst doen als een standaardnotebook, maar kan ook gedraaid worden in een
tabletconfiguratie, zodat u gebruik te maken van de mogelijkheden van een aanraakscherm met een groot
aantal apps.
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat de scharnieren van het scherm in notebookstand beschadigd raken,
mag het scherm niet linksom gedraaid worden en mag de draaihandeling niet geforceerd worden.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Uw notebook wijzigen in een tablet
1. Draai het beeldscherm 180 graden met de wijzers van de klok mee tot het scherm naar achteren is
gericht.
VOORZICHTIG: Om schade aan de scharnieren van het beeldscherm te voorkomen, roteert u het
beeldscherm in de notebookconfiguratie niet tegen de wijzers van de klok in.
2. Klap het beeldscherm naar beneden op het toetsenbord.
Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit om de tablet weer te wijzigen in een notebook.
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's (wireless
wide area networks).
(2) Omgevingslichtsensor Hiermee wordt de helderheid van het beeldscherm automatisch
aangepast aan het licht in uw omgeving.
(3) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(4) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(5) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(6) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken. Op
sommige modellen kunt u met streaming video videovergaderen en
online chatten.
Beeldscherm 9
Onderdeel Beschrijving
Open HP Support Assistant voor informatie over het gebruik van de
webcam. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
(7) Windows-knop Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een geopende
app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u nogmaals op de Windows-toets drukt, keert u
terug naar het vorige scherm.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte over
uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm
support en selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(2) Touchpadzone Hiermee worden uw vingerbewegingen gelezen om de pointer
te verplaatsen of items op het scherm te activeren.
OPMERKING: Het touchpad ondersteunt ook
randveegbewegingen. Zie
Randveegbewegingen (alleen
bepaalde modellen) op pagina 27 voor meer informatie.
(3) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(4) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. Met het toetsenbord kunt u nu
alleen hoofdletters typen.
(2)
Lampje Geluid uit
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(3)
Lampje Geluid uit van microfoon
Oranje: het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
(4)
Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie,
zoals een draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor
draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
(5) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(6) Touchpadlampje
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
Bovenkant 11
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de num
lock-toets of de esc-toets of de b-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3)
Windows-toets Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een
geopende app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u nogmaals op de Windows-toets drukt,
keert u terug naar het vorige scherm.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd
die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6)
Windows-applicatietoets Hiermee geeft u opties voor een geselecteerd object weer.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Onderhoudsklep Geeft toegang tot de vaste schijf, het slot voor de LAN-
module, het slot voor de WWAN-module (alleen bepaalde
modellen) en het slot voor de geheugenmodule.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is goedgekeurd
voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie
die verantwoordelijk is voor de regelgeving met
betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in
uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer
reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het
vervangen van de module een waarschuwing verschijnt,
verwijdert u de module om de functionaliteit van de
computer te herstellen. Neem daarna via HP Support
Assistant contact op met de ondersteuning. Als u HP
Support Assistant op het startscherm wilt openen,
selecteert u de app HP Support Assistant.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u
de computer gebruikt.
Onderkant 13
Onderdeel Beschrijving
(3)
NFC-sensor (Near Field Communication) Hiermee kunt u draadloos verbinding maken,
communiceren en gegevens overdragen van en naar de
Near Field Communication (NFC) compatibele apparaten.
(4) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(5)
Ontgrendeling voor het afdekplaatje van de
accuruimte
Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
RJ-45-netwerkconnector met lampjes Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
Groen (links): het netwerk is verbonden.
Oranje (rechts): er vinden activiteiten plaats in
het netwerk.
(2)
USB 3.0-poort Hiermee kunt u een optioneel USB-apparaat
aansluiten, zoals een toetsenbord, muis, externe
schijf, printer, scanner of USB-hub.
Zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 49 voor
meer informatie over de verschillende typen USB-
poorten.
(3)
Bevestigingspunt voor de beveiligingskabel Hier kunt u een optionele beveiligingskabel
bevestigen op de computer.
OPMERKING: De beveiligingskabel is bedoeld om
dieven te ontmoedigen, maar kan mogelijk niet
voorkomen dat de computer wordt gestolen of
beschadigd.
(4)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor
of projector, aan op het apparaat.
(5)
USB 3.0-oplaadpoort Hiermee kunt u een optioneel USB-apparaat
aansluiten, zoals een toetsenbord, muis, externe
schijf, printer, scanner of USB-hub. Via standaard-
USB-poorten worden niet alle USB-apparaten
opgeladen of ze worden opgeladen met een lage
bedrijfsstroom. Sommige USB-apparaten moeten
worden gevoed en vereisen het gebruik van een poort
met eigen voeding.
OPMERKING: Via de USB-oplaadpoorten kunnen
ook bepaalde typen mobiele telefoons en MP3-
spelers worden opgeladen, zelfs wanneer de
computer uit staat.
Zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 49 voor
meer informatie over de verschillende typen USB-
poorten.
(6) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(7)
Lampje van de netvoedingsadapter
Wit: de netvoedingsadapter is aangesloten en
de accu is opgeladen.
Oranje: de netvoedingsadapter is aangesloten
en de accu wordt opgeladen.
Uit: de computer werkt op gelijkstroomvoeding.
Achterkant 15
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot miljoenen
websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer beschikt mogelijk over een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer aansluiten op
LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken of WLAN’s genoemd) op kantoor,
thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, cafés, hotels en universiteiten. In een
draadloos netwerk communiceert de computer met een draadloze router of een draadloos
toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless Wide-
Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt maken.
Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met zendmasten voor
mobiele telefonie) die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN) opzetten
om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers, telefoons,
printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met
andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar
bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in HP Ondersteuningsassistent voor meer informatie over de
technologie voor draadloze communicatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen,
selecteert u de app HP Support Assistant.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met een of meer van deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer
regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie, toets voor draadloze
communicatie of toets voor vliegtuigmodus (in dit hoofdstuk knop voor draadloze communicatie
genoemd) (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en bij bepaalde modellen een of twee lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn
alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en als uw computer een lampje voor draadloze
communicatie heeft, brandt dit lampje (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze
communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het
lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met een
netwerk en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Netwerk en internet en vervolgens Netwerkcentrum.
Open HP Support Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat uit andere
computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik van
draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en accessoires,
en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een draadloze router,
waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, printer en bestanden
kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact op met
een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De internetprovider
helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel waarmee u de computer met
voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang tot
internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur nodig:
Een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge snelheid
via een internetprovider
Een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2)
Een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3)
OPMERKING: Sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw internetprovider
na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten op
internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het configureren van een draadloze router, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: U wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze communicatie
eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de router. Als de
computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen en vervolgens via uw
draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is
het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals cafés en luchthavens, zijn
mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot,
kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig
surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten onbeveiligde
signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk zijn
verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel software- als
hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens die via
het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Open HP Support Assistant voor meer
informatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP
Support Assistant.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het lampje
voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u op de knop
voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te geven.
3. Selecteer Instellingen en klik op het netwerkstatuspictogram.
4. Selecteer uw WLAN in de lijst.
5. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Typ de code en klik vervolgens op Aanmelden.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het bereik van
een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op het Windows-
bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteert u Netwerkcentrum
openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met
opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe
netwerkverbinding te maken.
6. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang de
WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of vaste
obstakels zoals wanden en vloeren.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP Mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet vanaf
meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP Mobiel
breedband hebt u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele netwerkdiensten
genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie (telecomprovider). De dekking
voor HP Mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie.
Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te
houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg
bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
LTE (Long Term Evolution): biedt toegang tot netwerken die de LTE-technologie ondersteunen.
Mogelijk hebt u het serienummer van de module voor HP Mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel
breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de accuruimte van de computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber
identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over het netwerk. Bij
sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is
geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP Mobiel breedband die bij uw
computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan ook los van de computer een
afzonderlijke SIM-kaart verstrekken.
Raadpleeg voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart
Een SIM-kaart plaatsen
en verwijderen (alleen bepaalde modellen) op pagina 21 in dit hoofdstuk.
Informatie over HP Mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP Mobiel breedband dat bij de
computer is geleverd.
HP Mobile Connect gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Mobile Connect is een prepaid, mobiele breedbandservice die zorgt voor een rendabele, beveiligde,
eenvoudige en flexibele mobiele breedbandverbinding voor uw computer. Om HP Mobile Connect te kunnen
gebruiken, moet uw computer beschikken over een SIM-kaart en de app HP Mobile Connect. Voor meer
informatie over HP Mobile Connect en de beschikbaarheid ervan, gaat u naar
http://www.hp.com/go/
mobileconnect.
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Een SIM-kaart plaatsen en verwijderen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Schakel de computer uit met behulp van de opdracht Afsluiten.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit.
OPMERKING: De SIM-kaart op de computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte
afgebeelde SIM-kaart.
OPMERKING: Bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de computer
moet worden geplaatst.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voeding weer aan.
10. Sluit de externe apparaten weer aan.
11. Schakel de computer in.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze vervolgens
uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten geven
locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 21
Raadpleeg de Help van de HP GPS and Location-software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van fysieke
kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Toetsenbord
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk: LAN (alleen
bepaalde modellen)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van draadloos
werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
De aansluiting op een LAN vereist een 8-pins RJ-45-(netwerk)kabel en een netwerkaansluiting op de
computer.
U sluit als volgt de netwerkkabel aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of op een
router.
OPMERKING: Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat de
ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
22 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het scherm
navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunnen op het
touchpad van uw computer of op een touchscreen gebruikt worden (alleen bepaalde modellen).
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoetsen of hotkeyfuncties op het toetsenbord waarmee u
veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: Naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te schaffen)
externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan
uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen. U
kunt ook demonstraties van touchpadbewegingen bekijken.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad stelt u in staat op het computerscherm te navigeren en de pointer te besturen met eenvoudige
vingerbewegingen.
TIP: Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van een
externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Touchpadbewegingen worden niet in alle apps ondersteund.
Cursorbesturing gebruiken 23
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het touchpad.
Tik met één vinger in de touchpadzone om een keuze te maken. Dubbeltik op een item om het te
openen.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
Knijpen met twee vingers om te zoomen
Door te knijpen met twee vingers kunt u afbeeldingen of tekst in- en uitzoomen.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna van elkaar af te
bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
Cursorbesturing gebruiken 25
Klikken met twee vingers
Door met twee vingers te klikken kunt u menuselecties maken voor een object op het scherm.
OPMERKING: Het klikken met twee vingers heeft dezelfde functies als het rechtsklikken met de muis.
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en druk op het menu opties voor het geselecteerde object.
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Plaats uw linkerwijsvinger in de touchpadzone. Gebruik vervolgens de wijsvinger van uw rechterhand
om een draaiende beweging te maken van twaalf uur naar drie uur. Voor een omgekeerde draaiing
beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor bepaalde apps waarin u een object of afbeelding kunt bewegen. U
kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het wijzigen van
instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Rechterrandveegbeweging
Door vanaf de rechterrand te vegen krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken en delen, apps
kunt starten, toegang kunt krijgen tot apparaten en instellingen kunt wijzigen.
Veeg uw vinger zachtjes vanaf de rechterrand om de charms weer te geven.
Cursorbesturing gebruiken 27
Linkerrandveegbeweging
Met de linkerrandveegbeweging krijgt u toegang tot uw recent geopende apps, zodat u er snel tussen kunt
schakelen.
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linker rand van het Touchpad om te schakelen tussen recent geopende
apps.
Schuif van de linkerrand van het touchpad om tussen apps te schakelen.
Bovenrandveegbeweging
Met de bovenrandveegbeweging worden opties voor app-opdrachten weergegeven waarmee u apps kunt
aanpassen.
BELANGRIJK: Wanneer er een app is geopend, verschilt de veegbeweging vanaf de bovenrand per app.
Veeg voorzichtig met uw vinger vanaf de bovenrand om de opties voor app-opdrachten weer te geven.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u specifieke functies
uitvoeren.
TIP: Met de Windows-toets
op het toetsenbord kunt u snel terugkeren naar het startscherm vanuit
een geopende app of het bureaublad van Windows. Als u nogmaals op de Windows-toets drukt, keert u terug
naar het vorige scherm.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw toetsenbord
andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit gedeelte worden
beschreven.
Sneltoetsen in Windows gebruiken
Windows beschikt over sneltoetsen waarmee u snel acties kunt uitvoeren. Druk op de Windows-toets
alleen of in combinatie met een bepaalde toets om een toegewezen actie uit te voeren.
Sneltoetsen herkennen
Een sneltoets is een combinatie van de fn-toets (2) en ofwel de esc-toets (1) of een van de functietoetsen
(4).
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f1 Hiermee wordt de omgevingslichtsensor bediend.
Toetsenbord gebruiken 29
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f2 Hiermee geeft u de oplaadgegevens weer voor alle geïnstalleerde accu's. Op het scherm wordt zowel
weergegeven welke accu's worden opgeladen als de resterende lading van elke accu.
fn+f3 Hiermee activeert u de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus wordt
geactiveerd.
Om de slaapstand te beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert om het risico van gegevensverlies te
beperken.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een
monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn+f4 drukt,
overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en het computerscherm en de monitor
tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens op de
computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere apparaten die beeldgegevens
op de computer ontvangen.
fn+f5 Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
fn+f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Hiermee schakelt u de microfoon uit.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: De toetsenbordverlichting is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel de
toetsenbordverlichting uit om energie te besparen.
fn+f12 Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: Met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een draadloze
verbinding tot stand wilt brengen, moet er een draadloos netwerk zijn ingesteld.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(2) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lock-toets, wordt
het geïntegreerde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok
functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern
numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
(5) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt
als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de
toets.
Toetsenbord gebruiken 31
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lock om het geïntegreerd numeriek toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn+num
lock om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie.
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer het
toetsenblok is ingeschakeld:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel of niet
zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-
toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer
branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
32 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
5Multimedia
De computer beschikt mogelijk over de volgende componenten:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken
Afhankelijk van het computermodel hebt u voor het afspelen, pauzeren, vooruitspoelen en terugspoelen van
een mediabestand de volgende media-activiteitsbesturingselementen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer of op bepaalde modellen met een externe optischeschijfeenheid kunt u muziek-cd’s
afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-inhoud van internet (inclusief radio) streamen, audio
opnemen, of audio en video mixen om multimedia te maken. Om uw luisterervaring te verbeteren sluit u
externe audioapparaten, zoals luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-uitgang)
op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de computer. Pas
eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 33
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van het computermodel, kunt u het volume aanpassen met gebruik van:
Volumeknoppen
Sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Volumetoetsen
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support
en selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
OPMERKING: Het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem en binnen bepaalde
programma's.
OPMERKING: Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over het type bediening
dat de computer voor het volume heeft.
Hoofdtelefoons/microfoons aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons of headsets op de audio-uit (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfooningang) op de computer aansluiten. Er zijn veel headsets met geïntegreerde microfoons in de
handel verkrijgbaar.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze hoofdtelefoons of headsets aan te sluiten op de
computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor meer
informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support en selecteert
u daarna de app HP Support Assistant.
Audiofuncties van de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en
neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
3. Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal en
klik daarna op Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ geluiden op het startscherm en selecteer Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon.
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
Webcam
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst een
voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
Videobeelden vastleggen en delen
Streaming video verzenden met chatsoftware
Foto's maken
Video
Uw HP computer is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete websites kunt
bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken zonder dat u een
netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, kunt u de videopoort van de computer gebruiken om een externe monitor,
projector of tv aan te sluiten.
De computer beschikt over de volgende externe videopoort:
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste poort
van de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over de videopoorten van
de computer.
Webcam 35
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De DisplayPort
levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: Als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, hebt u een (afzonderlijk
aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden aangesloten. De op
het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden weergegeven op het DisplayPort-
apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op fn+f4 om het computerschermbeeld te schakelen tussen vier weergavestanden:
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm van de
computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Als u de optie 'Uitspreiden' kiest, moet u ervoor zorgen dat u de schermresolutie van het
externe apparaat als volgt wordt aangepast. Typ configuratiescherm op het startscherm en
selecteer Configuratiescherm. Selecteer Vormgeving aan persoonlijke voorkeur aanpassen.
Selecteer onder Weergave de optie Schermresolutie aanpassen.
OPMERKING: Als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorontgrendelknop omlaag om de
kabel los te maken op de computer.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream
Transport
Met MultiStream Transport (MST) kunt u meerdere bekabelde beeldschermen aansluiten op uw computer. U
kunt op verschillende manieren verbinding maken, afhankelijk van het type grafische controller die op uw
computer is geïnstalleerd en of uw computer al dan niet een ingebouwde hub heeft. Ga naar Apparaatbeheer
om de op uw computer geïnstalleerde hardware weer te geven.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Selecteer Systeem en beveiliging, selecteer Systeem en klik op Apparaatbeheer in de linkerkolom.
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een optionele hub)
OPMERKING: Met een Intel grafische controller kunt u maximaal drie externe weergaveapparaten
aansluiten.
Ga als volgt te werk voor het configureren van meerdere beeldschermen:
1. Sluit een externe hub (afzonderlijk aan te schaffen) aan op de DisplayPort van de computer met een DP-
naar-DP-kabel (afzonderlijk aan te schaffen). Zorg ervoor dat de voedingsadapter van de hub is
aangesloten op de netvoeding.
2. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts op de hub.
3. Als Windows een beeldscherm detecteert dat op de DP-hub is aangesloten, wordt het dialoogvenster
DisplayPort Topology Notification weergegeven. Klik op de juiste opties om uw beeldschermen te
configureren. Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het computerscherm
naar alle ingeschakelde beeldschermen wordt gekopieerd, of Uitspreiden, waarbij het beeld op het
scherm op alle ingeschakelde beeldschermen wordt weergegeven.
OPMERKING: Als dit dialoogvenster niet wordt weergegeven, controleert u of elk extern apparaat op
de juiste poort van de hub is aangesloten. Voor meer informatie typt u schermresolutie in het
startscherm of drukt u op fn+f4; volg daarna de instructies op het scherm.
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een ingebouwde hub)
Met uw interne hub en de Intel grafische controller, kunt u maximaal drie weergaveapparaten in de volgende
configuraties aansluiten:
Twee 1920 x 1200 DP-beeldschermen + één 1920 x 1200 VGA-beeldscherm aangesloten op een
optioneel dockingstation
Een 2560 x 1600 DP-beeldschermen + één 1920 x 1200 VGA-beeldscherm aangesloten op een
optioneel dockingstation
Ga als volgt te werk voor het configureren van meerdere beeldschermen:
1. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poort of DisplayPorts (DP) op de basis van de
computer of het dockingstation.
2. Als Windows een beeldscherm detecteert dat op de DP-hub is aangesloten, wordt het dialoogvenster
DisplayPort Topology Notification weergegeven. Klik op de juiste opties om uw beeldschermen te
configureren. Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het computerscherm
naar alle ingeschakelde beeldschermen wordt gekopieerd, of Uitspreiden, waarbij het beeld op het
scherm op alle ingeschakelde beeldschermen wordt weergegeven.
Video 37
OPMERKING: Als dit dialoogvenster niet wordt weergegeven, controleert u of elk extern apparaat op
de juiste poort van de hub is aangesloten. Voor meer informatie typt u schermresolutie in het
startscherm of drukt u op fn+f4; volg daarna de instructies op het scherm.
Met Miracast compatibele draadloze schermen zoeken en aansluiten (alleen
bepaalde modellen)
Volg de onderstaande stappen om met Miracast compatibele draadloze schermen te zoeken en weer te
geven zonder uw huidige apps te verlaten.
Miracast openen:
Wijs de rechterboven- of rechteronderhoek van het startscherm aan om de charms weer te geven, klik
op Apparaten en op Project en volg de instructies op het scherm.
– of –
Bij bepaalde modellen klikt u op het startscherm op het pictogram HP Quick Access to Miracast en volgt
u de instructies op het scherm.
38 Hoofdstuk 5 Multimedia
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/uit-knop
verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer afsluiten (uitschakelen)
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Wanneer u de accu moet vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer
Wanneer u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Wanneer de computer lange tijd niet wordt gebruikt en de externe voedingsbron wordt losgekoppeld
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van
de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of sluimerstand
beëindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan.
3. Klik op Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op de startknop in de linkeronderhoek van het scherm en selecteer
Afsluiten of afmelden en daarna Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te gebruiken,
probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Computer afsluiten (uitschakelen) 39
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt.
Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een
externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van
audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet mogelijk
wanneer de computer in de slaapstand staat.
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde modellen is de functie Intel RST (Rapid Start Technology) standaard ingeschakeld. Rapid Start
Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te activeren als deze zich in een inactieve toestand
bevindt.
Rapid Start Technology beheert uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: Rapid Start Technology stelt u in staat de slaapstand te selecteren. Om de slaapstand te
beëindigen, drukt u op een willekeurige toets en activeert u het touchpad of drukt u kort op de aan/uit-
knop.
Sluimerstand: met Rapid Start Technology wordt de sluimerstand geïnitieerd na een inactieve periode in
de slaapstand wanneer de computer op accuvoeding of een externe voedingsbron werkt of wanneer de
accu een kritiek niveau bereikt. Nadat de sluimerstand is geactiveerd, drukt u op de aan/uit-knop om uw
werk te hervatten.
OPMERKING: U kunt Rapid Start Technology uitschakelen in Setup Utility (BIOS). Als u de sluimerstand
handmatig wilt kunnen initiëren, moet deze door de gebruiker geactiveerde sluimerstand worden
ingeschakeld via Energiebeheer. Zie
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en
afsluiten op pagina 41.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan. Als de lijst met emoticons wordt
geopend, klikt u op Instellingen, het pictogram Energie en vervolgens op Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beëindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
U kunt gebruikers als volgt de sluimerstand handmatig laten activeren en energiebeheerinstellingen en time-
outs laten wijzigen via het onderdeel Energiebeheer:
1. Typ energiebeheer op het startscherm en selecteer vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Als u de sluimerstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop. De aan/uit-lampjes gaan branden en
uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen, moet uw
Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het Windows-bureaublad. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel
toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Wijs op het Windows-bureaublad op het pictogram van de energiemeter om de acculading en het
huidige energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. U kunt ook energiebeheer in het
startscherm typen en vervolgens Energiebeheer selecteren.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding
werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram ook een bericht
weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de
slaapstand of de sluimerstand:
1. Typ energiebeheer op het startscherm en selecteer vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Opties voor energiebeheer instellen 41
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken: de bij de
computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De accuwerktijd
van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer,
programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de
computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is
aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in
geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op
externe netvoeding werkt, schakelt de computer automatisch over op accuvoeding wanneer de
netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: Wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd, zodat u langer kunt doen met de acculading. Op bepaalde
computermodellen kan worden geschakeld tussen grafische modi, zodat u langer kunt doen met de
acculading.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
HP Help en ondersteuning biedt hulpprogramma’s en informatie over de accu. Om accu-informatie te openen,
selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te slaan
teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het startscherm en
selecteert u daarna Accuprestaties.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accucontrole gebruiken
HP Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het startscherm en
selecteert u daarna Accuprestaties.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding
werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt
u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op
de werking van de lampjes.
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het
volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de acculading aan.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: Zie
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 41 voor meer
informatie over de energiemeter.
Opties voor energiebeheer instellen 43
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan.
Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
Netvoedingsadapter
Optioneel docking- of uitbreidingsapparaat
Optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk op en
schakelt u de computer uit.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit.
De accu-ontgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de computer
vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via Windows voordat u
de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu uit de computer (2).
Accuvoeding besparen
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Open het onderdeel Energiebeheer en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u deze
niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u deze
apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om beschadiging
van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de capaciteit
minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Opties voor energiebeheer instellen 45
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit elkaar te halen,
te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe contactpunten; laat de accu niet
in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte accu's. Om
deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support en selecteert u daarna de app HP Support
Assistant. Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het
startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen)
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct wordt
opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de accu onder de
garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een bericht verwijst u naar de
website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu.
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter,
een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde compatibele adapter.
OPMERKING: Zie de poster Installatie-instructies in de doos van de computer voor informatie over het
aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel docking- of
uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
Wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen).
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: De volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Opties voor energiebeheer instellen 47
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur
met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types geheugenkaarten die
worden ondersteund op de computer.
Geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om beschadiging
van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er kan een menu met beschikbare opties
verschijnen.
48 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: Als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern
apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke
software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website
van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0, 1.1, 2.0 of
3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom voorziet. Een
optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden
gebruikt.
USB-apparaat gebruiken 49
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om beschadiging van
een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak
om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van een USB-
connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af die
gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Verwijder het apparaat.
50 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de stekker uit
het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het apparaat
in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat in.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en koppelt u het
los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen,
schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het
stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-poort
op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-poort met
eigen voeding op de computer.
USB-drives zijn er van de volgende types:
1,44-MB diskettedrive
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
Optionele externe apparaten gebruiken 51
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen die voorzichtig moeten worden
behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die
betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Ontlaad, voordat u de schijfeenheid aanraakt, de statische elektriciteit door een geaard oppervlak aan
te raken.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig; laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaapstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het
besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl de optische-schijfeenheid naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In beveiligingsapparatuur
waarmee handbagage wordt gescand, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische
velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
Vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te
drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
52 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Intel® Smart Response Technology (SRT) is een cachefunctie van Intel® Rapid Storage Technology (RST) die
de prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers met een SSD de
mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de vaste schijf. Hierdoor hebt
u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit, terwijl u tegelijkertijd betere
systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet u SRT
tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U schakelt SRT als
volgt tijdelijk uit:
1. Typ Intel in het startscherm en selecteer Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en klik vervolgens op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Opnieuw instellen op beschikbaar.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de wijziging aan en
schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen wijzigingen aanbrengen in de
RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
Vaste schijven gebruiken 53
Het onderpaneel verwijderen of vervangen
Het onderpaneel verwijderen
Verwijder het onderpaneel om toegang te krijgen tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf en andere
componenten.
1. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 45).
2. Verwijder met de onderhoudsruimte naar u toe gericht de drie vergrendelingsschroeven in het midden
van de eenheid en de twee schroeven aan de voorkant van de eenheid (1). De twee schroeven aan de
voorkant van de eenheid hebben rubberen deksel die verwijderd moeten worden voordat u bij de
schroeven kunt. Verwijder vervolgens de twee schroeven in het midden van het onderpaneel (2).
3. Schuif het onderpaneel in de richting van de voorkant van de computer (3) en breng het omhoog (4) om
het paneel te verwijderen.
54 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Het onderpaneel terugplaatsen
Plaats het onderpaneel terug nadat u het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met kennisgevingen
en andere onderdelen hebt bekeken.
Plaats de onderhoudsklep als volgt terug:
1. Plaats het onderpaneel onderaan op zijn plaats (1), lijn het goed uit en schuif het naar de accuruimte tot
de serviceklep vastklikt (2).
2. Plaats de onderhoudsruimte naar u toe en plaats de drie borgschroeven in het midden van de eenheid
en de twee schroeven aan de rand van de eenheid terug (3). Vervang de rubberen afdekplaatjes voor de
twee randschroeven. Vervang de twee schroeven in het midden van de serviceklep (4).
OPMERKING: Als u de optionele schroef wilt gebruiken, vindt u deze achter de onderhoudsklep.
3. Plaats de accu (zie Accu plaatsen op pagina 44).
Vaste schijven gebruiken 55
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf
niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan door op de
aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op en zet de computer uit.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder de accu en het afdekplaatje van de accuruimte (zie
Accu verwijderen op pagina 45).
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
5. Draai de borgschroef van de vaste schijf (1) los. Kantel de vaste schijf naar een hoek van 45 graden en
til deze op uit de vasteschijfruimte (2). De vaste schijf is een SSD die niet op een gewone vaste schijf
lijkt.
Vaste schijven gebruiken 57
Vaste schijf installeren
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
U installeert een vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf schuin in de vasteschijfruimte (1) en leg de vaste schijf daarna plat in de
vasteschijfruimte.
2. Draai de schroef van de vaste schijf (2) vast.
3. Plaats het onderpaneel terug (zie Het onderpaneel terugplaatsen op pagina 55).
4. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 44).
5. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
6. Schakel de computer in.
58 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
Ga als volgt te werk om een schijfopruiming uit te voeren:
1. Typ op het scherm Start schijf en selecteer vervolgens Apps verwijderen om schijfruimte vrij te
maken.
2. Volg de instructies op het scherm.
Vaste schijven gebruiken 59
9 Beveiliging
De computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van vertrouwelijke
bestanden en die verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Mogelijk zijn niet alle in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen beschikbaar op uw computer.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security Manager, in combinatie met een wachtwoord,
smartcard, contactloze kaart, vastgelegde vingerafdrukken of
andere verificatiegegevens.
Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord of Automatic DriveLock-wachtwoord in
Computer Setup*
Ongeoorloofd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter.
Voorziening voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
HP software voor stationsversleuteling
Windows Defender
Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Computer Setup
en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd verwijderen van de computer Bevestigingspunt voor een beveiligingsslot (in combinatie met
een optionele beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. u kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad, EasyPoint-
muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in Computer Setup.
60 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt verscheidene
typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt beveiligen.
Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer Setup, dat geen
deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
De BIOS-beheerder en DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup ingesteld en worden
beheerd door het systeem-BIOS.
Wachtwoorden van Automatische DriveLock worden in Computer Setup ingeschakeld.
Windows-wachtwoorden worden alleen in het Windows-besturingssysteem ingesteld.
Als HP SpareKey eerder ingesteld is en als u het BIOS-beheerderswachtwoord vergeten bent, kunt u HP
SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het hulpprogramma.
Als u zowel het DriveLock-gebruikerswachtwoord als het DriveLock-hoofdwachtwoord bent vergeten,
die in Computer Setup zijn ingesteld, is de vaste schijf die met deze wachtwoorden is beveiligd
permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een voorziening van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere voorzieningen
van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg tijdens het maken van wachtwoorden de door het programma ingestelde vereisten.
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw Windows-
wachtwoord niet voor applicaties of websites.
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden op te
slaan voor al uw websites en applicaties. U kunt ze later op een beveiligde manier zien als u ze niet meer
weet.
Sla wachtwoorden niet in een bestand op de computer op.
De volgende tabellen bevatten veelvoorkomende Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden en een
beschrijving van hun functie.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met het instellen van een Windows-
beheerderswachtwoord wordt niet het BIOS-
beheerderswachtwoord ingesteld.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Raadpleeg HP Support Assistant voor informatie over het instellen van een Windows-beheerderswachtwoord of Windows-
gebruikerswachtwoord in het startscherm. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP
Support Assistant.
Wachtwoorden gebruiken 61
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: Als er functies ingeschakeld zijn die voorkomen
dat het BIOS-beheerderswachtwoord wordt verwijderd, kunt u
het BIOS-beheerderswachtwoord pas verwijderen zodra deze
functies worden uitgeschakeld.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Wordt ook gebruikt om DriveLock-
beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt ingesteld bij
DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden) tijdens het
activeringsproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord instellen
zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld bij DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) tijdens het
activeringsproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord instellen
zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Een nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de
instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Een BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Een BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op
enter.
8. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven
Naast de prompt BIOS-beheerderswachtwoord typt u uw wachtwoord (met behulp van dezelfde soort
toetsen die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen). Druk vervolgens op enter. Na drie mislukte
pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw opstarten en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en
bewaar dit uit de buurt van de computer om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf
permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent
vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op een
Wachtwoorden gebruiken 63
schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. Het
station moet in de computer of een geavanceerde poortreplicator zijn geplaatst om te worden benaderd
middels de DriveLock-wachtwoorden.
OPMERKING: U kunt de DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-beheerderswachtwoord hebt
ingesteld.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden gebruikt
wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is ofwel voor de systeembeheerder ofwel voor de gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging van
de vaste schijf te halen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een schijf
worden gehaald.
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord DriveLock instellen (wereldwijd).
5. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en druk
vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
8. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
12. Bevestig de DriveLock-beveiliging van de geselecteerde schijfeenheid door DriveLock te typen in het
bevestigingsveld en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: Bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine
letters.
13. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of
externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het
hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld). Druk daarna
op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord hebt ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw
proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord wijzigen).
8. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
U kunt een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt verwijderen:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
Wachtwoorden gebruiken 65
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de
instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord instellen voor Automatic DriveLock.
Wanneer het wachtwoord voor Automatic DriveLock is ingeschakeld, worden een willekeurig
gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u gemaakt. Wanneer een van de gebruikers
de wachtwoordgegevens opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-
hoofdwachtwoord gebruikt om de schijfeenheid te ontgrendelen.
OPMERKING: U kunt de Automatic DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-
beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock opgeven
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Automatic DriveLock (Automatische stationsvergrendeling) en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en volgt u de
instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Automatische DriveLock-beveiliging verwijderen
U kunt een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt verwijderen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools (Hulpmiddelen
voor vaste schijf) > Automatic DriveLock (Automatische stationsvergrendeling) en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
7. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
mogelijk blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's en
hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen
kan ook eventuele schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen pas ontdekte virussen.
Windows Defender is vooraf geïnstalleerd op de computer. Wij raden u aan om een antivirusprogramma te
blijven gebruiken om uw computer volledig te beveiligen.
Open HP Support Assistant voor meer informatie over computervirussen. Als u HP Support Assistant vanuit
het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Antivirussoftware gebruiken 67
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een firewall kan
een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan een oplossing zijn
die zowel uit hardware als software bestaat.
Er zijn twee soorten firewalls waaruit u kunt kiezen:
Hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is geïnstalleerd;
Netwerkgebaseerde firewalls die tussen het ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het systeem
worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker gedefinieerde
beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het geval is,
zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen
van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren.
U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de
firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem blijvend wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen
beveiligingslekken en computervirussen.
U kunt ervoor kiezen of updates automatisch geïnstalleerd moeten worden. Om de instellingen aan te
passen, typt u configuratiescherm op het startscherm en selecteert u Configuratiescherm. Selecteer
achtereenvolgens Systeem en beveiliging, Windows Update en Instellingen wijzigen en volg de instructies
op het scherm.
68 Hoofdstuk 9 Beveiliging
HP Client Security gebruiken
HP Client Security-software is op computermodellen vooraf geïnstalleerd. De software is toegankelijk via de
HP Client Security-tegel op het startscherm, het pictogram op het Windows bureaublad in het systeemvak,
rechts van de taakbalk en via het Windows configuratiescherm. De software is voorzien van
beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk en
kritieke gegevens. Raadpleeg de Help van de HP Client Security-software voor meer informatie.
HP Touchpoint Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Touchpoint Manager is een IT-cloudoplossing waarmee bedrijven hun activa op een effectieve manier
kunnen beheren en beveiligen. Met HP Touchpoint Manager bent u beveiligd tegen schadelijke software en
andere aanvallen, wordt de status van het device gecontroleerd en zijn klanten minder tijd kwijt aan het
oplossen van problemen met het device en beveiligingsproblemen van de eindgebruiker. Klanten kunnen de
software snel downloaden en installeren. Dit is veel voordeliger dan wanneer u intern op zoek gaat naar een
oplossing.
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: Er is een beveiligingskabel ontworpen waarvan op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
moet uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders uitzien dan
op de afbeelding in dit gedeelte. Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de plaats van het
bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot
met de sleutel.
HP Client Security gebruiken 69
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer vergroten door
een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door een
upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te voeren.
OPMERKING: Voordat u een geheugenmodule toevoegt of vervangt, controleert u of de computer de meest
recente BIOS-versie bevat. Voer indien nodig een update uit van het BIOS. Zie
BIOS-update uitvoeren
op pagina 81.
VOORZICHTIG: Als de computer niet over de meest recente BIOS-versie beschikt voordat u een
geheugenmodule installeert of vervangt, kunnen er diverse problemen met het systeem ontstaan.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het stopcontact en
verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken. Zorg
dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u een
procedure start.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een geheugenmodule niet
wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan door op de
aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: Als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals configuratie wilt
gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: Het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 45).
4. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 54).
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
70 Hoofdstuk 10 Onderhoud
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen om schade aan de module
te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen om schade aan de module te
voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats
zit (2).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 71
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel de
linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
VOORZICHTIG: Zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de module te
voorkomen.
7. Plaats het onderpaneel terug (zie Het onderpaneel terugplaatsen op pagina 55).
8. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 44).
9. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
10. Schakel de computer in.
De computer reinigen
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
Dimethyl benzyl ammoniumchloride 0,3 procent maximale concentratie (bijvoorbeeld wegwerpdoekjes
die in verschillende merken worden geleverd)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer kunnen
veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het geen alcohol,
aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoffen bevat.
72 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd kunnen
er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om het risico
van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de netvoeding los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen schoonmaakmiddelen of
vloeistoffen direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er vloeistoffen op het oppervlak terecht
komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks)
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd doekje
schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap die
bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een wegwerpdoekje dat
geschikt is voor dit doel.
OPMERKING: Wanneer u het deksel van de computer reinigt, verwijdert u het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het
oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er geen
vloeistof tussen de toetsen komt.
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-doek of
een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een
wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te verwijderen,
gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's. Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook aanmelden voor het
ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates beschikbaar komen.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken 73
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke HP computers zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand gelezen
en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download Manager kunt u
een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaq's beschikbaar zijn om te worden
gedownload.
SoftPaq Download Manager zoekt op de FTP-site van HP naar updates voor de database en software. Als er
updates worden gevonden, worden deze automatisch gedownload en toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager wilt
gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload en
geïnstalleerd. Ga naar
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor het downloaden en installeren
van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Typ s op het startscherm. Typ softpaq in het zoekvak en selecteer vervolgens HP SoftPaq Download
Manager. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: Klik op Ja als u daarom wordt gevraagd.
74 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u back-up- en herstelhulpprogramma's van Windows om back-
ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige vaste schijf,
om systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen) met behulp van de geïnstalleerde optische-
schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optische-schijfeenheid, of om
systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken
om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ herstellen op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven opties.
BELANGRIJK: Als u f11-opstartherstel of USB-mediaherstel gebruikt om uw systeem te herstellen, moet
de accu van de tablet ten minste 70% resterend accuvermogen hebben voordat u het herstelproces start.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u naar
deze onderwerpen in Help en ondersteuning van Windows.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze te
bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te
verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van
software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en
ondersteuning van Windows voor meer informatie.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet onmiddellijk
na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als u nieuwe software
en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd een
redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor meer informatie over de back-upvoorzieningen van
Windows.
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende hulpprogramma's om
uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: u kunt de Windows-functie ‘Back-up maken en terugzetten’ gebruiken
om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van
Windows Automatisch herstellen om problemen te verhelpen die voorkomen dat Windows correct
opstart.
f11 herstelprogramma's: met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de vaste
schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle softwareprogramma's die in
de fabriek zijn geïnstalleerd.
Een back-up maken van uw gegevens 75
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 8 aanschaffen
om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg
Media met het
Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 77 voor aanvullende
informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor instructies over het herstellen van bestanden en
mappen als u informatie wilt terugzetten waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Automatisch herstellen:
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig. Alle
bestanden die u hebt gemaakt en alle software die u hebt geïnstalleerd op de computer, worden definitief
verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het besturingssysteem en
de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de herstelimage-partitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ bestand op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
– of –
Typ computer in het startscherm en selecteer Deze computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de herstelimage-partitie niet vermeld staan, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem
Windows 8 en de media Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te
schaffen). Raadpleeg
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) op pagina 77 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de herstelimage-partitie worden vermeld, start u de computer opnieuw op
door de shift-toets in te drukken en vast te houden terwijl u op Opnieuw opstarten klikt.
4. Selecteer achtereenvolgens Problemen oplossen, Geavanceerde opties en Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning van Windows.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt geïnstalleerd,
worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en HP
programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd opnieuw. Software die niet in de
fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
76 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de herstelimage-partitie aanwezig is. Typ computer in het startscherm
en selecteer Deze computer.
OPMERKING: Als de herstelimage-partitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem en de
programma's herstellen met behulp van de media met het Windows-besturingssysteem en de media
Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg
Media
met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 77 voor
aanvullende informatie.
3. Als de herstelimage-partitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu)
onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het scherm
wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen)
Als u een dvd met het Windows-besturingssysteem wilt bestellen, neemt u contact op met de
klantenondersteuning. Raadpleeg het boekje Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning dat bij de
computer is geleverd. U kunt ook contactgegevens vinden op de website van HP. Ga naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm.
VOORZICHTIG: Als u media met het Windows-besturingssysteem gebruikt, wordt de inhoud van de vaste
schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software
die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is,
herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de
hulpprogramma's.
Een volledige installatie van het besturingssysteem starten met behulp van een dvd met het Windows-
besturingssysteem:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de dvd met het Windows-besturingssysteem in de optischeschijfeenheid en start de computer
opnieuw op.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als u hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Doe het volgende wanneer de installatie is voltooid:
1. Werp de media met het Windows-besturingssysteem uit en plaats de media Driver Recovery
(Terugzetten van het stuurprogramma).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware en vervolgens de aanbevolen toepassingen.
Systeemherstelactie uitvoeren 77
Het gebruik van Windows vernieuwen of Windows opnieuw instellen
Als uw computer niet naar behoren werkt en u het systeem stabieler wilt maken, kunt u met de optie
Windows Vernieuwen helemaal opnieuw beginnen terwijl toch alle belangrijke dingen behouden blijven.
Met de optie Opnieuw instellen van Windows voert u een gedetailleerde herformattering van de computer uit
of verwijdert u persoonlijke gegevens voordat u de computer wegdoet of recyclet. Raadpleeg Help en
ondersteuning voor meer informatie over deze voorzieningen.
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het
selecteren van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
1. Typ op het startscherm HP Software Setup.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
78 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC
Hardware Diagnostics (UEFI)
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de communicatie tussen
alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden, beeldscherm, toetsenbord, muis en
printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde
van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Computer Setup. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Externe toetsenborden of muizen die via een USB-poort zijn aangesloten, kunnen uitsluitend
worden gebruikt in Computer Setup als de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
U start Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Navigeren en selecteren gaat in Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
OPMERKING: U kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad, EasyPoint-muisbesturing of
USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in Computer Setup.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen en
drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op het
onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de toets voor pijl omhoog of pijl omlaag op het
toetsenbord.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van
Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Gebruik een van de volgende methoden om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Afsluiten rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
Computer Setup gebruiken 79
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten)
en druk daarna op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) >Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en
druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
OPMERKING: Door het herstellen van de fabrieksinstellingen wordt de vasteschijfmodus niet gewijzigd.
Als u alle instellingen in Computer Setup wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt te werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Hoofd > Standaardinstellingen herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Hoofd > Wijzigingen opslaan en afsluiten en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
80 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
BIOS-update uitvoeren
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie
over de installatie en het oplossen van problemen.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten welke
versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven door te
drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Hoofd > Systeeminformatie.
3. Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram Afsluiten in
de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten)
en druk daarna op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om het risico van schade aan de computer of een mislukte installatie te beperken,
downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optioneel
dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden en
installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact
te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Typ support op het startscherm en selecteer de app HP Support Assistant.
2. Klik op Updates and tune-ups (Updates en verbeteringen) en klik vervolgens op Check for HP updates
now (Nu controleren op HP-updates).
3. Volg de instructies op het scherm.
4. Voer in de downloadsectie de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd en vergelijk ze. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update
Computer Setup gebruiken 81
kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de
vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Als de update recenter is dan uw BIOS, noteert u het pad naar de locatie op uw vaste schijf waar de
BIOS update gedownload is. U hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te
installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm
verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Typ bestand op het startscherm en selecteer Bestandsverkenner.
2. Klik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk lokale schijf
(C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het gedownloade
bestand van de vaste schijf verwijderen.
MultiBoot gebruiken
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde apparaten. Met
het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald in welke volgorde het systeem
de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten. Opstartapparaten kunnen
optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten (NIC's), vaste schijven en USB-
apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden die de computer nodig heeft om op de
juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat ze als
zodanig kunnen worden gebruikt.
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup. U kunt
ook op esc drukken wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op
de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9 drukt, wordt een menu
weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt kiezen. Tot slot kunt u met
MultiBoot Express de computer zo configureren dat bij het opstarten altijd wordt gevraagd welk
opstartapparaat u wilt gebruiken.
82 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
U kunt in Computer Setup de volgorde wijzigen waarin bij het aanzetten van de computer wordt gezocht
naar een opstartapparaat.
U kunt het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt. Druk daarna op f9 om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.
U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een
opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere keer wordt
gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer een van deze opties met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen:
Geavanceerd > Opstartopties > UEFI-opstartvolgorde > UEFI hybride
Geavanceerd > Opstartopties > UEFI-opstartvolgorde > UEFI native opstartmodus
Geavanceerd > Opstartopties > Verouderde opstartvolgorde > Verouderde opstartmodus
Druk op enter.
4. Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de pijl
omhoog of drukt u op de toets +.
– of –
Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de pijl
omlaag of drukt u op de toets -.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk daarna op enter.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te werk:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te zetten of
opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
MultiBoot gebruiken 83
MultiBoot Express instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat telkens
wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van MultiBoot wordt
weergegeven:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Advanced (Geavanceerd) > Boot options
(Opstartopties) > MultiBoot Express Boot Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot Express menu (in
seconden)) en druk op enter.
4. In het veld MultiBoot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot Express menu (in seconden))
geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden weergegeven, voordat
de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-instelling. (Als u 0 kiest, wordt het
Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Hoofd > Wijzigingen opslaan en afsluiten. Druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren
Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
mogelijkheden:
Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste locatie
binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een willekeurige
toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op nadat u een
opstartapparaat hebt geselecteerd en op enter hebt gedrukt.
Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane tijd is
verstreken.
Het gebruik van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
HP PC Hardware Diagnostics is een Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) waarmee u diagnostische
tests kunt uitvoeren om te bepalen of de computerhardware goed werkt. Het hulpprogramma wordt buiten
het besturingssysteem uitgevoerd om hardwareproblemen te kunnen isoleren van problemen die worden
veroorzaakt door het besturingssysteem of andere softwarecomponenten.
U kunt HP PC Hardware Diagnostics UEFI als volgt starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op, druk snel op esc en druk daarna op f2.
Het BIOS zoekt op drie plaatsen naar de diagnoseprogramma's in de volgende volgorde:
a. Aangesloten USB-station
84 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
OPMERKING: Zie HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
op pagina 85 om het hulpprogramma van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-
station te downloaden.
b. Vaste schijf
c. BIOS
2. Als het diagnoseprogramma wordt geopend, selecteert u het type diagnosetest dat u wilt uitvoeren met
de pijltoetsen op het toetsenbord en volgt u de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u een diagnosetest wilt stoppen, drukt u op esc.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
OPMERKING: De instructies voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) zijn alleen
beschikbaar in het Engels.
Er zijn twee opties voor het downloaden van HP PC Hardwarediagnose naar een USB-apparaat:
Optie 1: HP PC Diagnose-startpagina: biedt toegang tot de nieuwste versie van UEFI
1. Ga naar
http://hp.com/go/techcenter/pcdiags.
2. Klik op de koppeling UEFI Download en selecteer vervolgens Uitvoeren.
Optie 2: Support and Drivers-pagina: biedt downloadmogelijkheden voor een specifiek product voor eerdere
en latere versies
1. Ga naar
http://www.hp.com.
2. Wijs boven aan de pagina Ondersteuning aan en klik vervolgens op Drivers downloaden.
3. Voer de productnaam in het tekstvak in en klik op Start.
– of –
Klik op Nu zoeken zodat HP uw product automatisch kan detecteren.
4. Selecteer achtereenvolgens uw computermodel en uw besturingssysteem.
5. Klik in het gedeelte Diagnostic op HP UEFI Support Environment (Omgeving voor HP UEFI-
ondersteuning).
– of –
Klik op Downloaden en selecteer Uitvoeren.
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen zijn geconfigureerd met HP Sure Start, een technologie die voortdurend het
BIOS van de computer controleert op aanvallen of beschadigingen. Als het BIOS beschadigd raakt of wordt
aangevallen, herstelt HP Sure Start automatisch het BIOS in de eerder veilige staat, zonder tussenkomst van
de gebruiker.
HP Sure Start is geconfigureerd en al ingeschakeld zodat de meeste gebruikers de standaardconfiguratie van
HP Sure Start kunnen gebruiken. De standaardconfiguratie kan worden aangepast door geavanceerde
gebruikers.
Voor de meest recente documentatie over HP Sure Start gaat u naar
http://www.hp.com/support en
selecteert u uw land. Selecteer Drivers en downloads en volg de instructies op het scherm.
HP Sure Start gebruiken (alleen bepaalde modellen) 85
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in HP Support Assistant geen uitsluitsel geeft over uw
vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
U kunt hier:
Online chatten met een technicus van HP
OPMERKING: Ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken
Een HP servicecentrum zoeken
86 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven, bevinden zich op een van de 3 plaatsen,
afhankelijk van uw computermodel: aan de onderkant van de computer, in de accuruimte of onder het
onderpaneel.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie voor het identificeren van uw computer. Wanneer u contact
opneemt met de ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en modelnummer opgeven.
Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met de ondersteuning.
Onderdeel
(1) Serienummer
(2) Productnummer
(3) Garantieperiode
Label met certificaat van echtheid van Microsoft® (alleen bepaalde modellen van vóór Windows 8):
bevat de Windows-productsleutel. U hebt de productsleutel mogelijk nodig wanneer u het
besturingssysteem wilt bijwerken of problemen met het systeem wilt oplossen. HP-platforms waarop
Windows 8 of Windows 8.1 vooraf is geïnstalleerd, hebben geen fysiek label. Er is echter wel
elektronisch een digitale productsleutel geïnstalleerd.
OPMERKING: Deze digitale productsleutel wordt automatisch herkend en geactiveerd door Microsoft-
besturingssystemen als u het besturingssysteem Windows 8 of Windows 8.1 opnieuw installeert via
door HP goedgekeurde herstelmethoden.
Label(s) met kennisgevingen: bevatten kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: bevatten informatie over
optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een aantal landen/regio's
waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
Labels 87
14 Specificaties
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt reizen
met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron voor
gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben. Hoewel de
computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend aangeraden de
computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron die door HP is geleverd
en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkstroom bij 2,31 A - 45 W
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A - 65 W
19,5 V gelijkstroom bij 4,62 A - 90 W
19,5 V gelijkstroom bij 10,25 A - Slim 200 W
19,5 V gelijkstroom bij 11,79 A - Slim 230 W
OPMERKING: Dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: De bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
88 Hoofdstuk 14 Specificaties
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3.048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Omgevingsvereisten 89
A De computer op reis gebruiken
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals geheugenkaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfruimte haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en voorkomt u gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Als u moet vliegen, neemt u de computer mee als handbagage. Geef de computer niet af met uw overige
bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven.
In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden röntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Elke maatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten. Overleg vooraf
met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op de
verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module voor
mobiel breedband, bijvoorbeeld een 802.11b/g-apparaat, een GSM-apparaat (Global System for Mobile
Communications) of een GPRS-apparaat (General Packet Radio Service), houdt u er dan rekening mee
dat het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval zijn
aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als
u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf
toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
Neem de volgende suggesties in acht als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Informeer naar de douanebepalingen voor computers in de landen of regio’s die u gaat bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt gebruiken.
De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere apparaten zijn
bedoeld om het risico van elektrische schokken, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
90 Bijlage A De computer op reis gebruiken
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg HP Support Assistant voor aanvullende informatie over de computer en koppelingen naar
websites. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP
Support Assistant.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding vereist. HP
biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
Online chatten met een technicus van HP
OPMERKING: Chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken
Een HP servicecentrum zoeken
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende voeding
levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: Gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit de
computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of het
netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet hebt uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de volgende
instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de
aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het beeldscherm wordt
uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de computer is ingeschakeld
maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft bereikt. Om deze en andere
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen 91
voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Accu op het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik u vervolgens op
Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt dat
wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten op de
computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt de
weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer externe
beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van het
scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik op het
pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten aan de hand
van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar reageert niet
op pagina 92.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het toetsenbord,
voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde totdat de computer wordt
afgesloten:
VOORZICHTIG: Noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer de
computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur. Zorg
dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de
computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen. Gebruik de
computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door
een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of een voorwerp van zacht
materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het
gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de
computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die
toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information
Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
92 Bijlage B Problemen oplossen
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat compatibel is met het besturingssysteem, met name als het een ouder
apparaat betreft.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of deactiveren, klikt
u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te activeren, schakelt u het
selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren, schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of de
lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw in.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt u een
of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad
van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het filmbeeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Problemen oplossen 93
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar in
aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens een metalen
deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit vanaf
vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van
schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of installeren van
onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer loskoppelt. Pas daarna kunt
u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig mogelijk
hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet statisch
geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of hulp nodig
hebt bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
94 Bijlage C Elektrostatische ontlading
Index
A
aan/uit
Accu 42
besparen 45
opties 40
aan/uit-knop 39
aan/uit-knop herkennen 4
aan/uit-lampjes 4
aan/uit-schakelaar 39
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 23
accu
lage acculading 43
ontladen 43
resterende lading weergeven 43
vervangen 46
voeding besparen 45
Accu
afvoeren 46
opbergen 45
accu, temperatuur 45
Accucontrole 43
Accu-informatie zoeken 42
Accuruimte 87
accuruimte herkennen 14
Accuvoeding 42
afsluiten 39
antennes voor draadloze
communicatie herkennen 9
Antivirussoftware 67
audiofuncties, controleren 34
audiofuncties controleren 34
audio-ingang (microfoon)
herkennen 5
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
herkennen 5
Automatische DriveLock, wachtwoord
opgeven 66
verwijderen 67
B
Bedrijfs-WLAN, verbinding maken
19
Beeldschermen, schakelen tussen
30
Beeldschermhelderheid, toetsen 30
Beeldscherm schakelen 30
Beheerderswachtwoord 61
bekabelde beeldschermen, zoeken en
aansluiten 37
Beschrijfbare media 40
besparen, voeding 45
Beveiliging, draadloze
communicatie 18
beveiligingskabel, sleuf herkennen
15
BIOS
update downloaden 81
update uitvoeren 81
versie vaststellen 81
Bluetooth, label 87
Bluetooth-apparaat 16, 22
C
Caps Lock, lampje herkennen 11
Computer, reizen met 45, 90
computer reageert niet 39
Computer Setup
BIOS administrator password
(BIOS-
beheerderswachtwoord) 62
DriveLock-wachtwoord 63
fabrieksinstellingen herstellen
80
navigeren en selecteren 79
Connector, netvoeding 15
D
de computer uitschakelen 39
DisplayPort, aansluiten 36
DisplayPort herkennen 15
dockingconnector herkennen 6
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 19
benodigde apparatuur 18
Beveiliging 18
functioneel bereik 19
gebruiken 17
Openbare WLAN, verbinding
maken 19
verbinding maken 19
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 16
knop 16
Draadloze communicatie, knop 16
Draaien, touchpadbeweging 26
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 63
instellen 64
opgeven 65
verwijderen 65
wijzigen 65
Dvd met het Windows-
besturingssysteem 77
E
Elektrostatische ontlading 94
Esc-toets herkennen 12
Essentiële updates, software 68
externe apparaten 51
externe netvoeding gebruiken 46
Externe schijfeenheid 51
F
F11-herstelprogramma 76
firewallsoftware 68
Fn-toets, herkennen 12
fn-toets herkennen 29
Functietoetsen, herkennen 12
G
gebruiken
externe netvoeding 46
standen voor energiebesparing
40
Gebruikerswachtwoord 61
geheugenkaart 40
ondersteunde types 48
plaatsen 48
verwijderen 49
geheugenkaart, herkennen 5
geheugenkaartlezer, herkennen 5
Index 95
Geheugenmodule
plaatsen 71
vervangen 70
verwijderen 70
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 9
Geïntegreerd numeriek toetsenblok
herkennen 12, 31
geluidsvolume
aanpassen 34
Knoppen 34
toetsen 34
Geluid uit, toets herkennen 30
Gezichtsherkenning 35
GPS 21
H
harde schijf
Installeren 58
verwijderen 56
herstel 78
herstellen, vaste schijf 76
Herstelpartitie 76
high-definitionapparatuur,
aansluiten 38
hoofdtelefoon en microfoons,
aansluiten 34
hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 5
hotkeys
draadloze communicatie 30
helderheid van beeldscherm
verhogen 30
helderheid van beeldscherm
verlagen 30
toetsenbordverlichting 30
Hotkeys
gebruiken 29
geluidsvolume aanpassen 30
Geluidsvolume verhogen 30
geluidsvolume verlagen 30
schakelen tussen
beeldschermen 30
HP Client Security 69
HP Mobiel breedband,
uitgeschakeld 21
HP Mobile Connect 20
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
downloaden 85
gebruiken 84
HP Touchpoint Manager 69
hubs 49
I
in-/uitgangen
netwerk 15
RJ-45 (netwerk) 15
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 5
audio-uitgang (hoofdtelefoon) 5
Ingangsvermogen 88
Installatie van draadloos netwerk
18
interne microfoons herkennen 9
Internetverbinding instellen 18
K
kabels
USB 50
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 87
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 87
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 87
Knijpen met twee vingers om te
zoomen Touchpadbeweging 25
knop geluid, herkennen 5
knoppen
aan-uit 4
geluidsvolume 5
linkerknop van touchpad 10
rechterknop van touchpad 10
Knoppen
aan/uit 39
geluidsvolume 34
media 33
Kritiek lage acculading 40
L
labels
certificaat van echtheid van
Microsoft 87
Labels
Bluetooth 87
kennisgevingen 87
keurmerk voor draadloze
communicatie 87
Serienummer 87
WLAN 87
lage acculading 43
Lampje microfoon uit herkennen 11
lampjes
aan/uit 4
Caps Lock 11
draadloze communicatie 11
microfoon, geluid uitschakelen
11
netvoedingsadapter/accu 15
Num Lock 11
RJ-45 (netwerk) 15
Touchpad 11
webcam 9
lampje van de netvoedingsadapter/
accu 15
lampje voor draadloze
communicatie 11, 16
Leesbare media 40
Luchthavenbeveiligingsapparatuur
52
luidsprekers herkennen 5, 7
M
Media afspelen,
bedieningselementen 33
media sneltoetsen 33
microfooningang (audio-ingang)
herkennen 5
Microsoft, certificaat van echtheid,
label 87
Miracast 38
Muis, externe
voorkeuren instellen 23
MultiStream Transport 37
N
Netvoedingsadapter, testen 47
netvoedingsadapter testen 47
netvoedingsconnector herkennen
15
netwerkconnector herkennen 15
Num lock, extern toetsenblok 32
Num Lock, lampje 11
O
Omgevingslichtsensor 9
Omgevingsvereisten 89
onderdelen
beeldscherm 8
bovenkant 10
linkerkant 7
96 Index
Onderkant 13
rechterkant 4
Onderdelen
achterkant 15
onderhoud
Schijfopruiming 59
onderhoudsklep herkennen 13
Ontgrendeling accuafdekplaatje 14
Opbergen, accu 45
Openbare WLAN, verbinding maken
19
opnieuw instellen 78
Opties voor energiebeheer
instellen 40
optionele externe apparaten,
gebruiken 51
optische-schijfeenheid 51
Oudere systemen, USB-
ondersteuning 79
P
poorten
DisplayPort 15, 36
USB 3.0-opladen (ingeschakeld)
15
Poorten
Miracast 38
Problemen, oplossen 91
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 93
Productnaam en productnummer,
van computer 87
R
Reizen, met computer 45, 87
reizen met de computer 90
RJ-45-(netwerk)connector
herkennen 15
RJ-45-(netwerk)lampjes
herkennen 15
S
Schakelaar, aan/uit 39
Schijfeenheden
externe 51
gebruiken 52
omgang met 52
optische 51
vaste 51
Schijfmedia 40
Schuiven, touchpadbeweging 25
Serienummer 87
Serienummer, van computer 87
Setupprogramma
fabrieksinstellingen herstellen
80
navigeren en selecteren 79
SIM-kaart
plaatsen 21
slaapstand
activeren 40
beëindigen 40
Slaapstand
activeren 41
beëindigen 41
sleuven
beveiligingskabel 15
geheugenkaartlezer 5
sneltoetsen
accu laden 30
geluidsvolume aanpassen 30
Slaapstand 30
uitgeschakeld
luidsprekergeluid 30
Sneltoetsen
beschrijving 29
sneltoetsen, media 33
sneltoetsen op toetsenbord
herkennen 29
SoftPaqs, downloaden 74
software
antivirus 67
essentiële updates 68
Firewall 68
Schijfopruiming 59
Software Schijfopruiming 59
standen voor energiebesparing 40
Sure Start
gebruiken 85
T
Temperatuur 45
toetsen
esc 12
fn 12
functie 12
geluidsvolume 34
media 33
Windows-applicaties 12
Windows-toets 12
toetsenblok
geïntegreerd numeriek 12
herkennen 31
Toetsenblok, extern
gebruiken 32
num lock 32
toetsenbordverlichting 30
Toets voor draadloze communicatie
herkennen 30
Touchpad
gebruiken 23
knoppen 10
Touchpadbewegingen
draaien 26
Knijpen met twee vingers om te
zoomen 25
schuiven 25
Touchpadlampje herkennen 10, 11
Touchpadzone
herkennen 10
U
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 79
USB 3.0-oplaadpoort herkennen 15
USB 3.0-poort 15
USB-apparaten
beschrijving 49
verbinding maken 50
verwijderen 50
USB-hubs 49
USB-kabel, aansluiten 50
USB-poorten herkennen 15
uw computer onderhouden 72
uw computer reinigen 72
V
Vaste schijf
externe 51
vaste schijf herstellen 76
Ventilatieopeningen, herkennen 7,
13
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 19
vernieuwen 78
video 35
Volumetoetsen herkennen 30
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 41
Index 97
Wachtwoorden
beheerder 61
BIOS-beheerder 62
DriveLock 63
gebruiker 61
webcam 9, 35
Webcam, herkennen 9
Webcamlampje, herkennen 9
Windows
Opnieuw instellen 78
vernieuwen 78
Windows-applicatietoets
herkennen 12
Windows-knop
herkennen 10
Windows-toets, herkennen 12
WLAN, label 87
WLAN-antennes, herkennen 9
WLAN-apparaat 17, 87
WWAN-antennes herkennen 9
WWAN-apparaat 16, 20
98 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108

HP EliteBook Revolve 810 G3 Base Model Tablet Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor