Kaysun Aquantia PRO Handleiding

Type
Handleiding
BELANGRIJK:
Hartelijk dank voor de aankoop van ons product.
Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u de unit in gebruik neemt en bewaar deze voor
toekomstig gebruik.
INSTALLATIE- EN
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Aquantia R-32 PRO
Bibloc - Buitenunit
KHP-BI 4 DVR2
KHP-BI 6 DVR2
KHP-BI 8 DVR2
KHP-BI 10 DVR2
KHP-BI 12 DVR2
KHP-BI 14 DVR2
KHP-BI 16 DVR2
KHP-BI 12 DTR2
KHP-BI 14 DTR2
KHP-BI 16 DTR2
05
02
INHOUD
1
2
05
3
06
4
08
08
5
15
15
8
16
17
16
Accessoires die worden meegeleverd met het apparaat
2.1
Locatie in koude klimaten selecteren
Voorkom direct zonlicht
5.1
5.2
Voorzorgsmaatregelen bij aanbrengen van elektrische bedrading
Voorzorgsmaatregelen voor de bedrading van de voeding
Vereiste veiligheidsinrichting
Verwijder kap van de schakelkast
Installatie van de buitenunit voltooien
8.1
8.2
8.3
8.4
8.5
Afmetingen
Installatievoorschriften
Positie van de afvoeropening
Ruimtevereisten voor onderhoud
6.1
6.2
6.3
6.4
6
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
ACCESSOIRES
VOORBEREIDINGEN VOOR INSTALLATIE
BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET KOELMIDDEL
INSTALLATIELOCATIE
INSTALLATIEVOORZORGSMAATREGELEN
BEDRADING BUITENUNIT
7
INSTALLEER DE VERBINDINGSLEIDING
12
11
13
14
14
12
Rkoelmiddelleidingen
Lekdetectie
Warmte-isolatie
Verbindingsmethode
Verwijder vuil of water in de leidingen
Luchtdicht testen
Lucht verwijderen met vacuümpomp
Toe te voegen hoeveelheid koelmiddel
7.1
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
7.8
14
14
09
09
10
10
05
07
09
11
15
7.914
Hoeveelheid olie die moet worden toegevoegd
28
13
12
14
OVERDRAGEN AAN KLANT
GEBRUIK EN FUNCTIES
TECHNISCHE SPECIFICATIES
36
15
INFORMATIE-SERVICE
10
OVERZICHT VAN HET APPARAAT
TESTUITVOERING
9
18
17
20
22
Demonteren van het apparaat
Elektronische besturingskast
4~16 kW 1-fasige modellen
12~16 kW 3-fasige modellen
9.1
9.2
9.3
9.4
11
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ LEKKEN VAN KOELMIDDEL
25
26
34
28
28
28
28
28
28
Beschermingsmiddelen
Over stroomuitval
Verwarmingscapaciteit
Compressorbeveiliging
Koelen en verwarmen
Kenmerken van verwarmingsfunctie
Ontdooien tijdens verwarmen
Storingscodes
13.1
13.2
13.3
13.4
13.5
13.6
13.7
13.8
28
29
17
25
8/10/12/14/16 kW
4/6 kW
Bedradingsschema: 8 / 10 kW bijvoorbeeld
Elektrisch regelsysteem
Koelmiddelsysteem
8/10 kW
4/6 kW
12/14/16 kW
12/14/16 kW
Verwijder de
transportsteun
Verwijder de holle plaat na
de installatie.
OPMERKING
Verwijder eerst de geluidsisolerende bescherming van de compressor.
Zorg ervoor dat de transportsteun is verwijderd.
De warmtepomp zal abnormaal trillen en geluid maken wanneer de transportsteun voor de compressor op zijn
plaatst zit.
Draag handschoenen bij het uitvoeren van de bovenstaande handelingen om handverwondingen te voorkomen.
Zet de geluidsisolerende bescherming terug op zijn plaats na het verwijderen van de transportsteun.
01
Onderhoud mag alleen worden uitgevoerd zoals aanbevolen door de fabrikant van de apparatuur. Onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden waarbij de hulp van andere deskundig personeel nodig is moeten worden uitgevoerd onder
toezicht van de persoon die bevoegd is voor het gebruik van brandbare koelmiddelen.
WAARSCHUWING
Let op: brandgevaar/brandbare materialen
02
Lees vóór de installatie deze instructies zorgvuldig door. Houd deze handleiding bij de hand voor toekomstige
raadpleging.
Onjuiste installatie van apparatuur of accessoires kan leiden tot een elektrische schok, kortsluiting, lekkage, brand of
andere schade aan de apparatuur. Zorg ervoor dat u alleen gebruik maakt van accessoires die zijn gemaakt door de
leverancier en speciaal zijn ontworpen voor de apparatuur. Laat de installatie te allen tijde over aan een professional.
Alle in deze handleiding beschreven activiteiten moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur. Zorg tijdens
de installatie en onderhoud van het apparaat ervoor dat u passende persoonlijke beschermingsmiddelen draagt,
zoals handschoenen en een veiligheidsbril.
Neem contact op met uw dealer voor verdere ondersteuning.
INFORMATIE
i
1 VEILIGHEIDSMAATREGELEN
De hier vermelde voorzorgsmaatregelen zijn onderverdeeld in de onderstaande typen. Ze zijn zeer belangrijk, dus zorg ervoor
dat u ze nauwgezet volgt.
Betekenissen van symbolen voor GEVAAR, WAARSCHUWING, LET OP en OPMERKING.
Geeft een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan leiden tot ernstig letsel.
GEVAAR
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan leiden tot ernstig letsel.
WAARSCHUWING
LET OP
Geeft een mogelijke gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, kan leiden tot licht of middelzwaar
letsel. Het wordt ook gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige praktijken.
Geeft een situatie aan die kan leiden tot accidentele schade aan apparatuur of eigendommen.
OPMERKING
Verklaring van symbolen op de binnen- of buitenunit
WAARSCHUWING
LET OP
LET OP
LET OP
LET OP
Dit symbool geeft aan dat de handleiding zorgvuldig moet worden gelezen.
Dit symbool geeft aan dat dit apparaat gebruik maakt van een brandbaar koelmiddel.
Er bestaat brandgevaar als gelekt koelmiddel wordt blootgesteld aan een externe
ontstekingsbron.
Dit symbool geeft aan dat onderhoudspersoneel moet omgaan met deze apparatuur aan
de hand van de installatiehandleiding.
Dit symbool geeft aan dat onderhoudspersoneel moet omgaan met deze apparatuur aan
de hand van de installatiehandleiding.
Dit symbool geeft aan dat informatie beschikbaar is, zoals de gebruikers- of
installatiehandleiding.
03
Voordatu elektrische aansluitonderdelen, moet u de stroomschakelaar uitzetten.
Wanneer servicepanelen worden verwijderd, kunnen delen onder spanning gemakkelijk per ongeluk worden
aangeraakt.
Laat het apparaat nooit onbeheerd achter zonder onderhoudspaneel tijdens de installatie of onderhoud.
Raak waterleidingen tijdens en onmiddellijk na gebruik niet aan, aangezien de leidingen heet kunnen zijn en u uw
handen eraan kunt branden. Om letsel te voorkomen moet u wachten met het aanraken van de leidingen tot ze een
normale temperatuur bereiken of u moet veiligheidshandschoenen dragen.
Raak geen schakelaars aan met natte vingers. Het aanraken van een schakelaar met natte vingers kan een
elektrische schok veroorzaken.
Wanneeru elektrische onderdelen moet aanraken, schakelt u alle stroomtoevoer naar het apparaat uit.
GEVAAR
Verscheur plastic verpakkingen en gooi ze weg. Deze moeten buiten het bereik van kinderen gehouden worden
vanwege het verstikkingsgevaar.
Gooi verpakkingsmaterialen zoals spijkers en andere houten of metalen dingen op een veilige manier weg om letsel te
voorkomen.
Verzoek uw dealer of gekwalificeerd personeel om het installatiewerk volgens deze handleiding uit te voeren.
Installeer het apparaat niet zelf. Onjuiste installatie kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken of brand
Gebruik voor het installatiewerk alleen de voorgeschreven accessoires en onderdelen. Het gebruik van niet
voorgeschreven onderdelen kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken, brand of losraken/vallen van het
apparaat.
Installeer het apparaat op een plaats die zijn gewicht kan dragen. Onvoldoende fysieke kracht kan ervoor zorgen dat
de apparatuur valt, met mogelijk letsel als gevolg.
Voer het voorgeschreven installatiewerk uit met volledige inachtneming van sterke wind, orkanen of aardbevingen.
Onjuist installatiewerk kan leiden tot ongevallen door vallend gereedschap of apparatuur.
Zorg ervoor dat alle elektrische werkzaamheden op een apart circuit worden uitgevoerd door gekwalificeerd
personeel en volgens de lokale wet- en regelgeving en deze handleiding. Onvoldoende capaciteit van het
voedingscircuit of onjuiste elektrische aanleg kunnen leiden tot elektrische schokken of brand.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar installeert volgens de lokale wet- en regelgeving. Als u geen
aardlekschakelaar installeert, kan dit leiden tot elektrische schokken en brand.
Zorg ervoor dat alle bedrading veilig is. Gebruik de voorgeschreven draden en controleer of de aansluitklemmen of
draden/kabels beschermd zijn tegen water en andere nadelige externe krachten. Onvolledig aansluiten of
aanbrengen kan brand veroorzaken.
Bekabel de voeding op dusdanig wijze dat het voorpaneel stevig kan worden vastgezet. Als het voorpaneel niet op
zijn plaats zit kunnen de aansluitklemmen oververhit raken of leiden tot elektrische schokken of brand.
Zorg na het voltooien van het installatiewerk ervoor dat er geen koelmiddel lekt.
Raak koelmiddel nooit rechtstreeks aan om ernstige bevriezing te voorkomen. Raak de koelleidingen tijdens en
onmiddellijk na gebruik nooit aan, aangezien de koelleidingen heet of koud kunnen zijn afhankelijk van de toestand van
het koelmiddel dat door de koelleidingen, compressor en andere koelonderdelen stroomt. Brandwonden of
bevriezing zijn mogelijk als u de koelleidingen aanraakt. Om letsel te voorkomen moet u wachten met het aanraken van
de leidingen tot ze een normale temperatuur bereiken of u moet veiligheidshandschoenen dragen.
Raak de interne onderdelen (pomp, back-upverwarming enz.) tijdens en onmiddellijk na gebruik niet aan. Het
aanraken van de interne onderdelen kan brandwonden veroorzaken. Om letsel te voorkomen moet u wachten met het
aanraken van de interne onderdelen tot ze een normale temperatuur bereiken of u moet
veiligheidshandschoenen dragen.
WAARSCHUWING
Aard het apparaat.
De aardweerstand moet voldoen aan de lokale wet- en regelgeving.
Sluit het aardedraad niet aan op gas- of waterleidingen, bliksemafleiders of telefoonaardedraden.
Onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
- GasleidingenBrand of een explosie kan optreden bij een gaslek.
- WaterleidingenHarde vinylbuizen zijn geen effectieve aarding.
- Bliksemafleiders of aardedraden van de telefoonDe elektrische drempelwaarde kan abnormaal stijgen als deze
door een bliksemschicht wordt geraakt.
Installeer de voedingskabel op minstens 1 meter (3 ft) afstand van televisies of radio's om interferentie of ruis te
voorkomen (afhankelijk van de radiogolven, is een afstand van 1 meter (3 ft) mogelijk niet voldoende om ruis op te
heffen).
Was het apparaat nooit met water. Dit kan elektrische schokken of brand veroorzaken. Het apparaat moet worden
geïnstalleerd volgens de nationale bedradingsvoorschriften. Indien de voedingskabel beschadigd is, moet deze
worden vervangen door de fabrikant, zijn onderhoudsmonteur of gelijkwaardig gekwalificeerd personeel om gevaar
te voorkomen.
LET OP
04
OPMERKING
Over gefluoreerde gassen
- Deze airconditioner bevat gefluoreerde gassen. Zie het desbetreffende label op het apparaat voor specifieke
informatie over het type gas en de hoeveelheid. Nationale gasvoorschriften moeten worden nageleefd.
- Installatie, onderhoud en reparatie van het apparaat moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur.
- Deïnstallatie en recycling van het product moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur.
- Als het systeem is voorzien van een lekdetectiesysteem, moet dit minstens elke 12 maanden worden gecontroleerd
op lekken. Wanneer het apparaat wordt gecontroleerd op lekken, is het zeer raadzaam om alle controles te
registreren.
Installeer het apparaat niet op de volgende plaatsen:
- Waar een nevel van (minerale) olie of oliedampen aanwezig zijn. Kunststofonderdelen kunnen worden aangetast
en hierdoor losraken of gaan lekken.
- Waar corrosieve (bijtende) gassen (zoals zwavelzuurgas) worden geproduceerd. Waar corrosie van koperleidingen
of gesoldeerde onderdelen kan leiden tot koelmiddellekkage.
- Waar machines zijn die elektromagnetische golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
regelsysteem ontregelen en storing van de apparatuur veroorzaken.
- Waar brandbare gassen kunnen lekken, waar koolstofvezels of ontbrandbare stof in de lucht rondzweven of waar
gewerkt wordt met vluchtige brandbare stoffen zoals thinner of benzine. Deze typen gas kunnen brand
veroorzaken.
- Waar de lucht een hoog zoutgehalte heeft, zoals in de buurt van de zee.
- Waar de spanning regelmatig fluctueert, zoals in fabrieken.
- In voer- of vaartuigen.
- Waar zuur- of alkalische dampen aanwezig zijn.
Dit apparaat kan alleen worden gebruikt door kinderen van 8 jaar en ouder en personen met verminderde fysieke,
sensorische of mentale vermogens of gebrek aan ervaring en kennis als ze geïnstrueerd worden over het veilig
gebruik van het apparaat en als ze de mogelijke gevaren begrijpen. Kinderen mogen niet spelen met het apparaat.
Reinigings- en gebruikersonderhoud mag niet zonder toezicht door kinderen worden uitgevoerd.
Kinderen moeten onder toezicht staan om ervan verzekerd te zijn dat ze niet met het apparaat spelen.
Als de voedingskabel beschadigd is, moet de kabel worden vervangen door de fabrikant of zijn onderhoudsmonteur
of een gelijkwaardig gekwalificeerde persoon.
VERWIJDERING: dit product mag niet als ongesorteerd huishoudelijk afval worden weggegooid. Dergelijk afval
moet afzonderlijk worden verzameld om speciaal te worden verwerkt. Gooi elektrische apparaten niet weg als
ongesorteerd huishoudelijk afval, maar gebruik gescheiden inzamelingsvoorzieningen. Neem contact op met uw
lokale overheid voor informatie over de beschikbare inzamelingssystemen. Als elektrische apparaten op
vuilnisbelten of afvalstortplaatsen worden weggegooid, bestaat de kans dat er gevaarlijke stoffen in het grondwater
lekken en zo in de voedselketen terechtkomen, wat gevaarlijk is voor uw gezondheid en welzijn.
De bedrading moet worden uitgevoerd door professionele monteurs volgens de nationale bedradingsvoorschriften
en dit schakelschema. De vaste bedrading moet in overeenstemming met de nationale regelgeving zijn voorzien van
een all-polige onderbrekingsinrichting met een scheidingsafstand van minstens 3 mm in alle polen en een
aardlekschakelaar (RCD) van minder dan 30 mA.
Controleer het installatiegebied (muren, vloeren enz.) op verborgen gevaren, zoals water, elektriciteit en gas,
voordat u begint aan de bekabeling of het aanleggen van leidingen.
Controleer vóór installatie of de voeding van de gebruiker voldoet aan de elektrische installatievereisten van het
apparaat (inclusief betrouwbare aarding, lekkage en elektrische belasting met draaddiameter, enz.). Het product
mag pas worden geïnstalleerd als er wordt voldaan aan de voorschriften voor de elektrische installatie van het
product.
Bij het installeren van meerdere airconditioners op een gecentraliseerde manier, moet u de load balance van de
3-fasige voeding controleren en voorkomen dat meerdere apparaten op dezelfde fase van de 3-fasige voeding
worden samengevoegd.
De unit moet stevig worden bevestigd, met zonodig versterkingsmaatregelen.
2 ACCESSOIRES
2.1 Accessoires die worden meegeleverd met het apparaat
Hoeveelheid
Technische
gegevenshandleiding
1
1
1
Vorm
Naam
Installatiemateriaal
Voorbereidingen voor installatie
Zorg ervoor dat u de modelnaam en het serienummer van het apparaat bevestigt.
Behandeling
3 VOORBEREIDINGEN VOOR INSTALLATIE
Energielabel 1
05
Installatie- en
gebruikershandleiding
buitenunit (deze handleiding)
Verbindingsadapter
voor de wateruitlaat
1. Hanteer het apparaat met de tilband links en het handvat rechts en trek beide zijden van de tilband tegelijkertijd omhoog om te
voorkomen dat de tilband loskomt van het apparaat.
1
1
1
1
2. Tijdens het hanteren van het apparaat
houd beide zijden van de tilband horizontaal.
houd uw rug recht
3. Verwijder na het monteren van het apparaat de tilband van het apparaat door aan 1 kant van de tilband te trekken.
Raak de luchtinlaat en aluminium vinnen van het apparaat niet aan om letsel te voorkomen.
Gebruik om schade te voorkomen niet de grepen in de ventilatorroosters.
De unit is topzwaar! Voorkom dat het apparaat valt door verkeerde hellen tijdens de omgang ermee.
LET OP
4 BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET KOELMIDDEL
Dit product bevat gefluoreerd gas dat niet naar de lucht mag worden afgevoerd.
Koelmiddeltype: R32; GWP-hoeveelheid: 675.
GWP=Aardopwarmingsvermogen
Hoeveelheid door de fabriek voorgevuld koelmiddel in het apparaat
Koelmiddel/kg Ton CO2 equivalent
4 kW 1,50 1,02
6 kW 1,50 1,02
8 kW 1,65 1,11
10 kW 1,65 1,11
Model
06
Hoeveelheid door de fabriek voorgevuld koelmiddel in het apparaat
Koelmiddel/kg Ton CO2 equivalent
1-fasig 12kW 1,84 1,24
1-fasig 14kW 1,84 1,24
1-fasig 16kW 1,84 1,24
3-fasig 12kW 1,84 1,24
3-fasig 14kW 1,84 1,24
3-fasig 16kW 1,84 1,24
Model
5 INSTALLATIELOCATIE
Neem passende maatregelen om te voorkomen dat het apparaat door kleine dieren wordt gebruikt als schuilplaats.
Kleine dieren die in contact komen met elektrische onderdelen kunnen storingen, rook of brand veroorzaken. Geef
de klant de nodige aanwijzingen om het gebied rondom het apparaat schoon te houden.
WAARSCHUWING
Frequentie van controles op lekkage van koelmiddel
- Apparatuur die minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen of hermetisch afgesloten apparatuur bevat, die
dienovereenkomstig is geëtiketteerd en minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat, wordt niet aan
lekcontroles onderworpen.
- Apparaten die gefluoreerde broeikasgassen van 5 ton CO2 of hoger bevatten, maar minder dan 50 ton
CO2-equivalent, moeten minstens elke 12 maanden worden gecontroleerd. Bij gebruik van een lekdetectiesysteem
moet dit minstens elke 24 maanden gebeuren.
- Alleen gecertificeerd personeel is bevoegd voor de installatie, bediening en onderhoud van dit apparaat.
LET OP
Kies een installatieplaats die voldoet aan de volgende condities en waarmee uw klant akkoord gaat.
- Plaatsen die goed geventileerd zijn.
- Plaatsen waar het apparaat buren niet stoort.
- Veilige plaatsen die berekend zijn op het gewicht en trilling van het apparaat en waar het apparaat waterpas staat.
- Plaatsen waar er geen mogelijkheid is van lekken van brandbaar gas of producten.
- De apparatuur is niet bedoeld voor gebruik in een mogelijk explosieve omgevingslucht.
- Plaatsen waar genoeg ruimte is voor onderhoud.
- Plaatsen waar de lengten van leidingen en bedrading binnen de toelaatbare bereiken vallen.
- Plaatsen waar water dat uit het apparaat lekt geen schade kan veroorzaken aan de locatie (bijvoorbeeld in het geval van
een geblokkeerde afvoerleiding).
- Plaatsen waar regen zoveel mogelijk kan worden vermeden.
- Installeer het apparaat niet op plaatsen die vaak worden gebruikt als werkruimte. Bij bouwwerkzaamheden (bijvoorbeeld
slijpen enz.) waar veel stof wordt gemaakt, moet het apparaat worden afgedekt.
- Plaats geen voorwerpen of apparatuur bovenop het apparaat (bovenplaat).
- Klim, zit en sta niet op het apparaat.
- Zorg ervoor dat voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen in geval van lekkage van koelmiddel volgens de
relevante lokale wet- en regelgeving.
- Installeer het apparaat niet in de buurt van de zee of op plaatsen waar corrosiegas aanwezig is.
Let bij het installeren op plaatsen die blootgesteld zijn aan sterke wind op het volgende.
Sterke wind van 5 m/sec of meer die tegen de luchtuitlaat van het apparaat blaast, kan storing veroorzaken (b.v. afzuiging van
afvoerlucht), en kan de onderstaande gevolgen hebben:
- Afname van de operationele capaciteit.
- Regelmatige snelle vorstvorming tijden het verwarmen.
- Verstoring van de werking door een hogere druk.
- Doorbranden van motor. 08
- Wanneer een sterke wind voortdurend tegen de voorkant van het apparaat blaast, kan de ventilator zeer snel gaan draaien
tot het breekt.
07
>300
>300
>600
(muur of obstakel)
Handhaaf
afstand
Luchtuitlaat
Luchtinlaat
Luchtinlaat
>600
(eenheid: mm)
Onder normale omstandigheden, zie de onderstaande
afbeeldingen voor de installatie van het apparaat:
Installeer het apparaat met de zuigzijde naar de muur
gericht om blootstelling aan wind te voorkomen.
Installeer het apparaat nooit op een plaats waar de
zuigzijde rechtstreeks aan wind kan blootstaan.
Installeer een horizontale keerplaat aan de
luchtafvoerzijde van het apparaat om blootstelling aan
wind te voorkomen.
In gebieden met zware sneeuwval is het erg belangrijk
om een installatieplaats te kiezen waar de sneeuw het
toestel niet aantast. Als zijwaartse sneeuwval mogelijk
is, moet u ervoor zorgen dat de warmtewisselaarspoel
niet wordt blootgesteld aan sneeuw (bouw eventueel
een zijdelingse overkapping).
5.1 Locatie in koude klimaten selecteren
Zie “Behandeling” in sectie “3 Voorbereidingen Voor Installatie”.
Als u het apparaat in een koud klimaat gebruikt,
volg dan de onderstaande aanwijzingen.
OPMERKING
08
Bouw een grote luifel.
Bouw een voetstuk.
Installeer het apparaat hoog genoeg van de grond om te
voorkomen dat hij wordt ondergesneeuwd.
5.2 Voorkom direct zonlicht
De buitentemperatuur wordt gemeten met de thermistor
van de buitenunit, waardoor het noodzakelijk is om de
buitenunit in de schaduw of onder een overkapping te
installeren om direct zonlicht te vermijden zodat de
thermistor niet beïnvloed wordt door de warmte van zon.
Er kan ook worden gekozen voor een andere vorm van
bescherming van het apparaat.
Zorg ervoor dat er voldoende ruimte is om de
installatie uit te voeren. Plaats de uitlaatzijde in een
rechte hoek ten opzichte van de windrichting.
Leg een waterafvoerkanaal rondom de fundering
aan om afvalwater rondom het apparaat af te
voeren.
Als het water niet goed uit het apparaat wegloopt,
monteert u het apparaat op een fundering van
betonblokken, enz. (De hoogte van de fundering
moet ongeveer 100 mm zijn (zie afbeelding: 6-3).
Bij het installeren van het apparaat op een plaats
die regelmatig blootgesteld staat aan sneeuw,
moet u er specifiek voor zorgen dat de fundering zo
hoog mogelijk wordt verheven.
Als u het apparaat installeert op
een bouwframe, installeer dan een
waterdichte plaat (niet inbegrepen)
op ongeveer 100 mm van de
onderzijde van het apparaat om
druipen van afvoerwater te
voorkomen (zie de
rechterafbeelding).
Bij onoverdekte omgevingen moet een sneeuwwerende
beschutting moet worden geïnstalleerd: (1) om te
voorkomen dat regen en sneeuw de warmtewisselaar
aantasten, resulterend in slechte verwarmingscapaciteit
van het apparaat en na lange accumulatie de
warmtewisselaar bevriest; om te voorkomen dat de
luchtthermistor van de buitenunit wordt blootgesteld aan
direct zonlicht, waardoor opstarten wordt verhinderd; (3)
om ijzel te voorkomen.
WAARSCHUWING
OPMERKING
(eenheid: mm)
Betonnen
kelder
Rubberen
schokbestend
ige mat
Vaste grond of
dakbedekking
Afb: 6-3 Afb: 6-4
Model A B C D E F G H I
4/6kW
8/10/12/14/16kW
1008
1118
375
456
426
523
663
656
134
191
110
110
170
170
712
865
160
230
4/6 kW (eenheid: mm)
8/10/12/14/16 kW (eenheid: mm)
H
B
Afb: 6-1 Afb: 6-2
FG
I
A
BC
E D
C
A
E D
H
FG
I
09
6.1 Afmetingen
6 INSTALLATIEVOORZORGSMAATREGELEN
Controleer de sterkte en het niveau van de installatieondergrond zodat het apparaat niet trilt of lawaai maakt tijdens het
gebruik.
Zet het apparaat goed vast met funderingsbouten volgens de tekening in de onderstaande afbeelding (gebruik vier
Schroef de funderingsbouten tot 20 mm van het funderingsoppervlak in.
6.2 Installatievoorschriften
A(mm)
Eenheid
4~16 kW
Afb: 6-6
Afvoeropening
4/6 kW
Afvoeropening
De afvoeropening is afgedicht met een
rubberen stop. Als de kleine afvoeropening
niet voldoet aan de afvoervereisten, mag de
grote afvoeropening tegelijkertijd worden
gebruikt.
8/10/12/14/16 kW
1) Bij het installeren van één apparaat per rij.
6.4.2 Bij een installatie van meerdere rijen
10
6.3 Positie van de afvoeropening
6.4 Ruimtevereisten voor onderhoud
6.4.1 In geval van een gestapelde installatie
Er moet een elektrische verwarmingsband worden geïnstalleerd als het water bij koud weer niet kan worden afgevoerd,
zelfs niet als de grote afvoeropening open staat.
Het wordt aanbevolen om het apparaat te installeren met de elektrische basisverwarming.
LET OP
1) Als de toegang tot de luchtuitlaat wordt geblokkeerd. 2) Als de toegang tot de luchtinlaat wordt geblokkeerd.
Het is noodzakelijk om de waterafvoeraansluitleiding te installeren als het apparaat gestapeld wordt gemonteerd,
waardoor condensaatstroom naar de warmtewisselaar wordt voorkomen.
OPMERKING
Afb: 6-5
≥500mm
A
≥200mm
≥500mm
≥200mm
≥300mm
7 INSTALLEER DE VERBINDINGSLEIDING
7.1 Rkoelmiddelleidingen
gas vloeibaar
Afb. 7-1
2) Bij het installeren van meerdere dwarsverbonden apparaten per rij.
Eenheid A(mm) B1(mm) B2(mm) C(mm)
4~16 kW
Eenheid A(mm) B1(mm) B2(mm) C(mm)
4~16 kW
Afb: 6-7
Afb: 6-8
11
B2
A
B1
C
H
≥500mm
≥500mm B2
A
B1
C
H
4~16kW
12
A
B
Controleer punt van buitenunit
Controleer punt van binnenunit DC
Afb. 7-2
12
Wees voorzichtig met componenten bij aansluiting van verbindingsleidingen.
Om te voorkomen dat de koelmiddelleidingen tijdens het lassen oxideren, moet stikstof worden bijgevuld. Anders zal
het circulatiesysteem verstopt raken.
LET OP
7.2 Lekdetectie
Gebruik zeepwater of lekdetector om elke verbinding te controleren op lekkage (zie Afb. 7-2).
A is een afsluiter aan de hogedrukzijde
B is een lagedrukafsluiter aan de zijkant
C en D zijn verbindingsleidingen van binnen- en buitenunits
7.3 Warmte-isolatie
Om te voorkomen dat kou of warmte in de verbindingsleiding naar de externe omgeving wordt afgevoerd tijdens de werking van de
apparatuur, moet u zorgen voor effectieve isolatiemaatregelen voor de gas- en vloeistofleiding apart.
1) De buis aan de gaszijde moet geschuimd isolatiemateriaal met gesloten cellen gebruiken, dat brandvertragend is van B1-klasse en de
hittebestendigheid tot boven 120°C.
2) Wanneer de buitendiameter van koperen buis mm is, moet de dikte van de isolerende laag ten minste 15 mm zijn. Wanneer de
3) Gebruik bijgevoegde warmte-isolerende materialen, en breng deze aan zonder opening voor de verbindingsdelen van de
binnenunitleidingen.
1) Grootte van leidingen van gaszijde en vloeistofzijde
2) Verbindingsmethode
8/10kW
Koelmiddel Gaszijde / vloeistofzijde
R32
R32
4/6kW
MODEL
Gaszijde Vloeibare zijde
AffakkelenAffakkelen
AffakkelenAffakkelen
4~16kW buitenunit
Binnenunit
3-fasig 12/14/16 kW
R32
R32
1-fasig 12/14/16 kW
Binnenunit
Buitenunit
H
Afbeelding 7-3
L1
13
7.4 Verbindingsmethode
4~16 kW
50m
20m
Models
Max. leidinglengte (H+L1)
Max.
hoogteverschil
(H)
30m
Als de buitenunit zich boven de hydrokit (binnenunit) bevindt
Als de buitenunit zich onder de hydrokit (binnenunit) bevindt
Opmerking: Er moet extra olie worden geleverd aan 8/10kW-modellen in het geval van langere
leidingen (H+L1) dan 30 m. Controleer paragraaf “7.9 Hoeveelheid olie die moet worden
toegevoegd”.
15m 15m
4/6 kW 0 g (L-15)×20 g
8/10/12/14/16 kW 0 g (L-15)×38 g
Totale hoeveelheid extra koelmiddel
Koelmiddel toevoegen
Model
Totale lengte van vloeistofleiding L(m)
14
7.5 Verwijder vuil of water in de leidingen
1) Verwijder vuil of water voordat u de leidingen aansluit op de buiten- en binnenunits.
2) Was de leidingen met stikstof onder hoge druk; gebruik nooit koelmiddel van de buitenunit.
7.6 Luchtdicht testen
Laad stikstof onder druk na het aansluiten van de leidingen van de binnen- en buitenunit om luchtdicht te testen.
LET OP
7.7 Lucht verwijderen met vacuümpomp
1) Gebruik vacuümpomp om een vacuüm te trekken, gebruik nooit koelmiddel om te ontluchten.
2) Vacuüm trekken moet gebeuren vanaf de vloeistofzijde.
7.8 Toe te voegen hoeveelheid koelmiddel
Onder druk staande stikstof [4,3MPa (44 kg / cm2) voor R32] moet worden gebruikt bij de luchtdichte testen.
Draai de kleppen voor hoge/lage druk vast voordat ustikstof onder druk laadt.
Laad de drukstikstof via de connector op de drukventielen.
Luchtdichte testen mogen nooit zuurstof, ontvlambaar gas of giftig gas gebruiken.
Bereken het toegevoegde koelmiddel op basis van de diameter en de lengte van de vloeistofpijpleiding van de aansluiting van de
buitenunit/binnenunit.
Als de lengte van de buis aan de vloeistofzijde minder dan 15 meter is, is het niet nodig om meer koelmiddel toe te voegen, dus moet
de lengte van de buis aan de vloeistofzijde bij het berekenen van het toegevoegde koelmiddel 15 worden ingekort.
7.9 Hoeveelheid olie die moet worden toegevoegd
Buitenunits van 8/10 kW hebben extra olie nodig in het geval van langere leidingen dan 30 m.
Het vereiste olietype is FW68S. Bereken de toegevoegde olie volgens de leidingafstanden tussen de buitenunit en de binnenunit.
Voor de rest van de modellen is het niet nodig om extra olie toe te voegen.
L 30m30m < L < 50m
4/6kW 0g
0g
8/10kW
0g
9.5g * L – 190g
Extra toe te voegen olie (g)
Model
Totale pijplengte "L" (m)
12/14/16kW
0g
0g
15
De vast bedrading moet worden voorzien van een hoofdschakelaar of andere vorm van onderbreking, met een
contactscheiding in alle polen, volgens de relevante lokale wet- en regelgeving. Schakel de voeding uit voordat u
aansluitingen maakt. Gebruik alleen koperdraden. Knijp nooit gebundelde kabels en zorg ervoor dat ze niet in contact
komen met de leidingen en scherpe randen. Zorg ervoor dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de
aansluitklemconnectors. Alle veldbedrading en componenten moeten worden geïnstalleerd door een erkende
elektricien en voldoen aan de relevante lokale wet- en regelgeving.
De veldbedrading moeten worden uitgevoerd volgens het met het apparaat meegeleverde aansluitschema en de
onderstaande instructies.
Zorg ervoor dat u een aparte voeding gebruikt. Gebruik nooit een voeding die gedeeld wordt met een ander apparaat.
Zorg voor aarding. Aard het apparaat niet aan een gas- of waterpijp, overspanningsafleider of telefoonaardedraad.
Onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar (30 mA) installeert. Als dit wordt nagelaten is er kans op een elektrische
schok.
Zorg ervoor dat u de benodigde zekeringen of stroomonderbrekers installeert.
WAARSCHUWING
De aardlekschakelaar moet een hoge snelheid type stroomonderbreker van 30 mA (<0,1 s) zijn.
OPMERKING
Dit apparaat is voorzien van een omvormer. Het installeren van een faseverschuivingscondensator reduceert niet alleen het
verbeteringseffect van de voedingsfactor, maar kan ook een abnormale verhitting van de condensator veroorzaken door
hoogfrequente golven. Installeer nooit een faseverschuivingscondensator, aangezien dit kan leiden tot ongevallen.
Bevestig de kabels op dusdanige wijze dat ze niet in contact komen met de leidingen (vooral aan de hogedrukzijde).
Zet de elektrische bedrading volgens de afbeelding vast zodat ze niet in contact komen met de leidingen, vooral aan de
hogedrukzijde.
Zorg ervoor dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de aansluitklemconnectors.
Zorg bij het installeren van de aardlekschakelaar ervoor dat deze compatibel is met de omvormer (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis) om het onnodig openen van de aardlekschakelaar te voorkomen.
8.1 Voorzorgsmaatregelen bij aanbrengen van elektrische bedrading
8 BEDRADING BUITENUNIT
8.2 Voorzorgsmaatregelen voor de bedrading van de voeding
Gebruik de juiste schroevendraaier om de aansluitklemschroeven vast te draaien. Kleine schroevendraaiers kunnen de
schroefkop beschadigden en ervoor zorgen dat de schroef niet goed wordt vastgedraaid.
Het te hard vastdraaien van de aansluitklemschroeven kan de schroeven beschadigen.
Voorzie de voedingsleiding van een aardlekschakelaar en zekering.
Zorg er bij de bedrading voor dat de voorgeschreven draden worden gebruikt en dat alle aansluitingen volledig worden
uitgevoerd. Bevestig de draden zodanig dat kracht van buitenaf geen invloed heeft op de aansluitingen.
Gebruik een ronde krimpklem voor aansluiting op het klemmenbord van de voeding. Als deze door onvermijdelijke redenen
niet kan worden gebruikt, moet u de volgende instructies in acht nemen.
Sluit geen verschillende meterdraden aan op dezelfde voedingsaansluiting (losse aansluitingen kunnen leiden tot
oververhitting).
Zie de onderstaande afbeelding voor het correct aansluiten van draden op dezelfde meter.
-
-
Bedradingsgrootte
(mm²)
Eenheid 4 kW 6 kW 8 kW 10 kW 12 kW 14 kW 16 kW 12 kW 3-PH 14 kW 3-PH 16 kW 3-PH
Maximale
overbelastingsbe-
veiliging (MOP)(A)
Maximale
overbelastingsbe-
veiliging (MOP)(A)
18 18 19 19 30 30 30 14 14 14
4,0 4,0 4,0 4,0 6,0 6,0 6,0 2,5 2,5 2,5
Spanning
(V)
Hz Min.
(V)
Max.
(V)
MCA
(A)
TOCA
(A)
MFA
(A)
MSC
(A)
RLA
(A)
KW FLA
(A)
Buitenunit
Voedingspanning
Compressor
OFM
1
1
1
1
14 18 -13,50 0,10 0,50
264 25220-240 50 198
-14,50 0,17 1,5016 19264 25220-240 50 198
-
17 19 15,50 0,17 1,50
264198 25220-240 50
12 25 -0,10 0,50220-240 50 198 264 18 11,50
Systeem
6 kW
4 kW
8 kW
10 kW
-
25 30 23,50 0,17 1,50
264198 35220-240 5012 kW
-
26 30 24,50 0,17 1,50
264198 35220-240 5014 kW
1-
27 30 25,50 0,17 1,50
264198 35220-240 5016 kW
-
10 14 9,15 0,17 1,50
456342 16380-415 5012 kW 3-PH
1-
11 14 10,15 0,17 1,50
456342 16380-415 5014 kW 3-PH
-
12 14 11,15 0,17 1,50
456342 16380-415 5016 kW 3-PH
Tabel 8-2
16
Bepaalde waarden zijn maximale waarden (zie elektrische gegevens voor exacte waarden).
8.4 Verwijder kap van de schakelkast
1. Selecteer de draaddiameters (minimumwaarde) afzonderlijk voor elke unit op basis van tabel 8-1 en tabel 8-2, waarbij de
nominale stroom in tabel 8-1 MCA in tabel 8-2 betekent. In het geval dat de MCA hoger is dan 63A, moeten de draaddiameters
worden geselecteerd volgens de nationale bedradingsregelgeving.
2. Selecteer een stroomonderbreker met een contactscheiding in alle polen van minimaal 3 mm voor volledige scheiding, waarbij
MFA wordt gebruikt om de stroomonderbrekers en aardlekschakelaars te selecteren:
8.3 Vereiste veiligheidsinrichting
Nominale stroom van
apparaat: (A)
Nominaal dwarsdoorsnedeoppervlak (mm2)
Flexibele snoeren
Kabel voor vaste bedrading
Tabel 8-1
3 0,5 en 0,75 1 en 2,5
>3 en 6 0,75 en 1 1 en 2,5
>6 en 10 1 en 1,5 1 en 2,5
>10 en 16 1,5 en 2,5 1,5 en 4
>16 en 25 2,5 en 4 2,5 en 6
>25 en 32 4 en 6 4 en 10
>32 en 50 6 en 10 6 en 16
>50 en 63 10 en 16 10 en 25
OPMERKING
MCA : Min. Circuit Amp. (A)
TOCA : Totaal Overstroom Amp. (A)
MFA : Max. Zekering Amp. (A)
MSC : Max. Zekering Amp. (A)
FLA : De ingangsstroom van de compressor bij werking op de maximale frequentie onder normale koel- of
verwarmingsomstandigheden. Hz kan nominale belastingstroom bedienen. (A);
KW : Nominaal motorvermogen
FLA : Stroomsterkte bij vollast. (A)
VOEDING VAN
BUITENUNIT
1-fasig
VOEDING VAN
BUITENUNIT
3-fasig
L N
L N
LPS
ZEKERING
XT1
LPS
ZEKERING
L1 NL2 L3
C NBA
XT1
17
9 OVERZICHT VAN HET APPARAAT
9.1 Demonteren van het apparaat
De aardlekschakelaar moet een hoge snelheid type stroomonderbreker van 30 mA (<0,1 s) zijn.
Gebruik 3-aderige afgeschermde draad.
OPMERKING
A
B
C
D
E
F
8.5 Installatie van de buitenunit voltooien
Isoleer en bevestig de koelmiddelleidingen en interconnectiekabel als volgt:
A Gasleiding
B Isolatie gasleidingen isolatie
C Type afwerking
D Vloeistofleiding
E Isolatie vloeistofleiding
F Interconnectiekabel
PCB A
PCB B
8/10 kW
PCB A
PCB B
4/6 kW
4/6 kW 8/10/12/14/16 kW
Deur 1 Voor toegang tot de compressor en
elektrische onderdelen.
Deur 1
Toegang tot de compressor en
elektrische onderdelen
WAARSCHUWING
Schakel alle stroom uit d.w.z. de voeding van het apparaat, de back-upverwarming en tank voor warm leidingwater
(indien van toepassing) — voordat u deuren 1 verwijdert.
De onderdelen in het apparaat kunnen heet zijn.
9.2 Elektronische besturingskast
18
PCB A
PCB B
12/14/16 kW 1-fasig
PCB A
PCB B PCB C
12/14/16 kW 3-fasig
(Achterkant)
PE1
PE2
CN30
19
De afbeelding is alleen ter referentie, raadpleeg het werkelijke product.
OPMERKING
9.3 4~16 kW 1-fasige modellen
1) PCB A, omvormermodule
2) PCB A, 12-16 kW, omvormermodule
8
9
6
4
5
7
1 2 3
1
2
3
4
5
Assemblage-unit Assemblage-unit
Codering
Codering
6
7
8
9
/ /
Compressor-aansluitpoort U
1 2 3
CN20
CN19
CN32
CN502
CN23
CN6
CN501
4
8
5
6
7
9
10
1
2
3
4
5
Assemblage-unit Assemblage-unit
Codering Codering
6
7
8
9
10
Poort voor ventilator (CN19)
Uitgangspoort voor +12V/9V (CN20)
Compressor-aansluitpoort U
Compressor-aansluitpoort V
Compressor-aansluitpoort W Gereserveerd (CN6)
Poort voor communicatie met PCB B (CN32)
Ingangspoort L voor gelijkrichterbrug (CN501)
Ingangspoort N voor gelijkrichterbrug (CN502)
Poort voor hoge drukschakelaar (CN23)
CN20
Opmerking: voor 4-6 kW, 2 condensatoren.
20
Poort voor ventilator (CN19)
Uitgangspoort voor +12V/9 V (CN20)
Compressor-aansluitpoort V
Compressor-aansluitpoort W
Gereserveerd(CN302)
Poort voor communicatie met PCB B (CN32)
Ingangspoort N voor gelijkrichter(CN502)
Ingangspoort L voor gelijkrichter(CN501)
21
Assemblage-unit Assemblage-unit
Codering
18
19
20
21
22
23
24
25
26
Gereserveerd (CN3)
Uitgangspoort N naar PCB A (CN27)
Poort voor communicatie met PCB A (CN17)
Poort voor aardedraad (PE1)
Gereserveerd (CN26)
Poort voor aardedraad (PE2)
Ingangspoort voor fasedraad (CN11)
Ingangspoort voor nuldraad (CN10)
Ingangspoort voor +12V/9V (CN24)
Poort voor de buiten- en condensor-
temperatuursensoren (CN9)
Poort voor hoge drukschakelaar (CN13)
Poort voor afvoertemperatuursensor (CN8)
Poort voor de druksensor (CN4)
Poort voor communicatie met hydro-box-
besturingskaart (CN29)
Gereserveerd (CN20)
Gereserveerd (CN38)
Poort voor de elektrische expansieklep (CN33)27
28
29
Digitaal display (DSP1)
Poort voor elektrische verwarmingstape chassis
(CN16) (optioneel)
Poort voor de elektrische verwarmingstape 1 compressor (CN7)
Poort voor de 4-wegklep (CN6)
Poort voor de SV6-klep (CN5)
Poort voor de elektrische verwarmingstape 2 compressor (CN18)
Poort voor de aanzuigtemperatuursensor (CN1)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Codering
12
11
10
14
13 30
Uitgangspoort L naar PCB A (CN28)
3) PCB B, 4-16 kW, hoofdbesturingskaart
54
11
109
12
13
2029 28 27 32 22 1226 25 24
1CN28
CN22
2
3CN27
678
14
15
17
18
19
16
43 33 23 13 03
PE2 PE1
DISP1
CN10
CN11
CN9
CN4
CN1
CN17
CN24
CN8
CN14
CN29
CN26
CN3
CN18
CN21CN7 CN5 CN6 CN16 CN19
CN55
CN33 CN2 CN30 CN36 CN37 CN38 CN20
Gereserveerd (CN22)
15
16
17
Poort voor lagedrukschakelaar (CN14)
Gereserveerd (CN37)
Gereserveerd (CN36)
Poort voor communicatie (gereserveerd, CN30)
Poort voor communicatie (gereserveerd, CN2)
Gereserveerd (CN55)
32
31
33
34
Gereserveerd (CN19)
Gereserveerd (CN21)
CN13
22
9.4 12~16 kW 3-fasige modellen
1) PCB A, omvormermodule
Uitgangspoort voor +15 V (CN20)
Compressor-aansluitpoort V (CN18)
Ingangspoort P_in voor IPM-module (CN1)
Ingangspoort P_out voor IPM-module (CN5)
1
2
3
4
5
6
7
Assemblage-unit Assemblage-unit
Codering Codering
9
10
11
12
13
8
Compressor-aansluitpoort W (CN19)
Compressor-aansluitpoort U (CN17)
Voedingsingang poort L3 (CN15)
Voedingsingang poort L1 (CN16)
Voedingsingang poort L2 (CN7)
Poort voor communicatie met PCB B (CN8)
PED-besturingskaart (CN22)
Poort voor hoge drukschakelaar (CN23)
Poort voor communicatie met PCB C (CN2)
CN17
CN1
CN23
CN2
CN8
CN22
CN20
CN15
CN19
CN18
CN7
CN16
CN5
1
2
5
4
3
6
8
9
7
13
10
11
12
23
2) PCB B, hoofdbesturingskaart
2
6
13
CN30
CN11
CN27
S3
CN37
CN20
CN8
CN5
CN35
CN36
S5
SW4
SW3
CN22
CN18
CN10
CN7
CN6CN4
CN53
CN9
CN24
CN28
S6
CN29
CN31
CN38
CN21
CN41 CN26
CN109
+
+
ON
21
ON
21
3
3
ON
21
ON
21
3
3
A
.
8
14
20V
PGND
12V
GND
.
9V
GND1
.
2
7
9
16
.
.
.
18V
.
V i n 6
1
3
17
27
19
8
7
24
9
23
4
5
18
10 11
14
25
12
22
16
20
21
15
26
28
29
30
1
2
3
4
5
6
7
Poort voor communicatie met hydro-box-
besturingskaart (CN24)
Assemblage-unit Assemblage-unit
Codering Codering
9
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
Gereserveerd (CN21)
Poort voor de druksensor (CN8)
Poort voor de temperatuursensor Th (CN5)
Poort voor de druksensor (CN6)
Voedingspoort van PCB C (CN41)
Poort voor aardedraad (CN38)
Poort voor de elektrische verwarmingstape 2 (CN7)
Poort voor de 4-wegklep (CN18)
Gereserveerd (CN11)
Poort voor de buiten- en condensor-
temperatuursensoren (CN9)
8
10
11
12
13
Poort voor de elektrische verwarmingstape 1 (CN10)
Poort voor communicatie met PCB C (CN4)
Poort voor de 2-wegklep 6 (CN27)
26
Poort voor communicatie met de voedingsmeter (CN26)
14
27
28
29
Poort voor de 2-wegklep 5 (CN20)
Poort voor communicatie met PCB A (CN36)
Poort voor de elektrische expansieklep (CN22)
Poort voor ventilator 310 VDC voeding (CN53)
Poort voor lagedrukschakelaar en snelle
controle (CN29)
Poort voor ventilator 15 VDC voeding (CN30)
Poort voor communicatie H1H2E (CN37)
Poort voor lagedrukschakelaar (CN31)
Poort voor communicatie XYE (CN28)
Poort voor ventilator (CN109)
DIP-schakelaar (S5, S6)
Draaiende DIP-schakelaar (S3)
Sleutel voor geforceerde koeling&controle (S3, S4)
Poort voor de temperatuursensoren (TW_out, TW_in,
T1, T2, T2B) (CN35)(Gereserveerd)
30
Digitaal display (DSP1)
24
Assemblage-unit Assemblage-unit
Codering Codering
1
2
3
4
5
6
7
9
Voeding L3 (CN200)
Voeding L2 (CN201)
Voeding N (CN203)
Gereserveerd (CN211)
fdbesturingskaart (CN30)
3) PCB C, filterbord
PCB C 3-fasig 12/14/16 kW
PE1
PE2
PE3
CN202
CN201CN200CN203
CN204 CN205 CN206
CN212
CN211
CN8
CN213 CN214
CN30
2
5
4 3
6
13
12
7
8
9
10 11
14
15
1
16
8
Voedingspoort 310 VDC (CN212)
Aardedraad (PE3)
Voedingspoort voor omvormermodule (CN214)
Poort voor FAN-reactor (CN213)
Poort voor communicatie met PCB B (CN8)
10
11
Voeding L1(L1)
Voedingspoort voor hoo
Voedingsfiltering L1 (L1’)
Voedingsfiltering L2 (L2’)
Voedingsfiltering L3 (L3’)
12
13
14
15
16
Poort voor aardedraad (PE1)
Poort voor aardedraad (PE2)
De ruimte is gevuld met lekkend koelmiddel
(Alle koelmiddel is weggelekt.)
4/6 kW Afb. 11-1
Buitenunit Binnenunit
25
10 TESTUITVOERING
Werk volgens de "belangrijkste punten voor uitvoeren van test" op de kap van de elektrische schakelkast.
11 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ LEKKEN VAN KOELMIDDEL
LET OP
Installeer een mechanische ventilator om de koelmiddeldikte te verminderen, onder een kritisch niveau. (regelmatig
ventileren).
Installeer een lekalarmvoorziening voor de mechanische ventilator als u niet regelmatig kunt ventileren.
De maximale vulhoeveelheid koelmiddel in een afgesloten ruimte.
De maximale hoeveelheid koelmiddel in het apparaat moet in overeenstemming zijn met het volgende:
mmax = 2,5 x (LFL) x 1,8 x (A)
of het vereiste minimale vloeroppervlak Amin om een apparaat met koudemiddelvulling te installeren mc moet in overeenstemming
zijn met het volgende:
Amin=(mc / (2,5 x (LFL) x 1,8))
waar
mmax is de toegestane maximale lading in een ruimte, in kg
B ij ruimte, in m2
Amin is het vereiste minimale omgevingsruimte, in m2
mc is de hoeveelheid koelmiddel in het apparaat, in kg
LFL is de laagste ontvlambare limiet in kg/m3, de waarde is 0,306 voor R32-koelmiddel
5/4 1/2
5/4 2
Wanneer de hoeveelheid koelmiddel in het apparaat meer dan 1,842 kg is, moet aan de volgende vereisten worden voldaan.
Het proefdraaien kan pas beginnen als de buitenunit minimaal 12 uur op de stroom is aangesloten.
Het proefdraaien kan niet beginnen voordat alle kleppen zijn aangebracht.
Forceer het apparaat niet, anders kan het apparaat de beveiligingsstatus bereiken of zelfs gevaar veroorzaken.
Max. differance in height
downside
De ruimte is gevuld met lekkend koelmiddel.
(Alle koelmiddel is weggelekt.)
8/10/12/14/16 kW Afb. 11-2
Binnenunit
Buitenunit
26
B. Lekalarm met betrekking tot
mechanische ventilator
A. Ventilator
(Lekalarm moet worden geïnstalleerd op
plaatsen die koelmiddel kunnen bevatten)
Binnenunit
Afb. 11-3
12 OVERDRAGEN AAN KLANT
De gebruikershandleiding van de binnenunit en de gebruikershandleiding van de buitenunit moeten aan de klant worden gegeven.
Leg de inhoud van de gebruikershandleiding gedetailleerd uit aan de klanten.
Max. differance in height
downside
27
WAARSCHUWING
LET OP
Vraag uw dealer om de warmtepomp te installeren.
Onjuiste installatie door uzelf kan leiden tot waterlekkage,
elektrische schokken en brand.
Vraag uw dealer voor updates, reparatie en onderhoud.
Onvolledige updates, reparaties en onderhoud kunnen
waterlekkage, elektrische schokken en brand veroorzaken.
Schakel de stroomtoevoer uit en neem contact op met u
dealer voor instructies om elektrische schokken, brand
of letsel te voorkomen, of als u abnormaliteit zoals een
geur van brand constateert.
Laat de binnenunit of de afstandsbediening nooit nat
worden.
Dit kan een elektrische schok of brand veroorzaken.
Druk nooit op de knop van de afstandsbediening met
een hard, puntig voorwerp.
De afstandsbediening kan beschadigd worden.
Vervang nooit een zekering door een andere zekering
met de verkeerde nominale stroom of andere draden
wanneer een zekering doorslaat.
Gebruik van draad of koperdraad kan ertoe leiden dat het
apparaat defect raakt of brand veroorzaakt.
Langdurig blootstelling aan de luchtstroom kan
schadelijk zijn voor uw gezondheid.
Steek geen vingers, stangen of andere voorwerpen in
de luchtinlaat of -uitlaat.
Dit kan letsel veroorzaken als de ventilator met hoge
snelheid draait.
Gebruik nooit ontvlambare spray zoals haarlak in de
omgeving van het apparaat.
Dit kan brand veroorzaken.
Steek nooit voorwerpen in de luchtinlaat of -uitlaat.
Voorwerpen die de ventilator met hoge snelheid raken,
kunnen gevaar opleveren.
Gooi dit product niet weg als ongesorteerd
gemeentelijk afval. Dergelijk afval moet apart
worden ingezameld voor speciale
behandeling.
Gooi elektrische apparaten niet weg als
ongesorteerd gemeentelijk afval. Neem contact
op met de plaatselijke overheid voor informatie
over de beschikbare inzamelpunten.
Als elektrische apparaten worden weggegooid op
stortplaatsen, kunnen gevaarlijke stoffen in de
grondwater lekken en in de voedselketen
terechtkomen, wat schadelijk is voor gezondheid en
welzijn.
Neem contact op met uw dealer om lekkage van
koelmiddel te voorkomen.
Wanneer het systeem wordt geïnstalleerd en in een kleine
ruimte wordt gebruikt, moet de concentratie van het
koelmiddel onder gespecificeerde limieten worden houden.
Anders kan de zuurstofgebrek in de ruimte ontstaan, wat
tot gevaarlijke situaties kan leiden.
Het koelmiddel in de warmtepomp is veilig en lekt
normaal niet.
Als het koelmiddel in de ruimte lekt, kan contact met open
vuur, verwarming of een fornuis schadelijk gas
veroorzaken.
Schakel alle verwarmingsapparaten uit, ventileer de
ruimte en neem contact op met de dealer waar u het
apparaat hebt gekocht.
Gebruik de warmtepomp niet totdat een onderhoudsmonteur
bevestigt dat het gedeelte waar het koelmiddel lekt, is
gerepareerd.
Gebruik de warmtepomp niet voor andere doeleinden.
Gebruik de apparaat niet voor het koelen van
precisie-instrumenten, voedsel, planten, vlees of
kunstwerken om schade of aantasting te voorkomen.
Het apparaat uitzetten, de stroomonderbreker
uitschakelen of het netsnoer loskoppelen voordat u het
apparaat schoonmaakt.
Dit om mogelijke elektrische schokken en letsel te
voorkomen.
Zorg ervoor dat een aardlekdetector is geïnstalleerd om
elektrische schokken of brand te voorkomen. Zorg
ervoor dat de warmtepomp geaard is.
Zorg ervoor dat het apparaat is geaard en dat de aardedraad
niet is aangesloten op een gas- of waterleiding,
bliksemafleider of telefoonaardedraad om elektrische
schokken te voorkomen.
Verwijder de ventilatorbescherming van de buitenunit
niet om letsel te voorkomen.
Hanteer de warmtepomp niet met natte handen.
Dit kan een elektrische schok veroorzaken.
Raak de vinnen van de warmtewisselaar niet aan.
De vinnen zijn scherp en kunnen snijwonden veroorzaken.
Voorwerpen die kunnen worden beschadigd door vocht
uit de binnenunit uit de buurt houden.
nCondens kan ontstaan als de luchtvochtigheid hoger is da
80%, de afvoeropening verstopt is of het filter vuil is.
Controleer na langdurig gebruik de standaard en de
fitting op beschadigingen.
Als het apparaat beschadigd is, kan het omvallen en letsel
veroorzaken.
Om zuurstofgebrek te voorkomen, moet de ruimte
voldoende worden geventileerd als andere
verwarmingsapparatuur samen met de warmtepomp
wordt gebruikt.
Installeer een afvoerslang om goede afvoer te
verzekeren.
Vocht door slechte afwatering kan de omgeving, meubels,
etc. aantasten.
Raak nooit de interne delen van de controller aan.
Verwijder het voorpaneel niet. Sommige interne onderdelen
zijn gevaarlijk en aanraking kan storingen veroorzaken.
Voer het onderhoud nooit zelf uit.
Neem contact op met uw dealer voor onderhoud.
OPMERKING
OPMERKING
28
13 GEBRUIK EN FUNCTIES
13.1 Beschermingsmiddelen
Koeling
Verwarming
Wanneer de beveiligingsapparatuur start, sluit u de
handmatige aan/uit-schakelaar en herstart nadat het probleem
is opgelost.
13.2 Over stroomuitval
Als de stroom wordt onderbroken, moet u alle werkzaamheden
onmiddellijk stoppen
13.3 Verwarmingscapaciteit
Een beveiligingsfunctie voorkomt dat de warmtepomp geactiveerd
voor enkele minuten als het opnieuw opstart onmiddellijk na gebruik.
De binnenunit in hetzelfde systeem kan niet tegelijkertijd koelen
en verwarmen.
13.6 Kenmerken van verwarmingsfunctie
13.7 Ontdooien tijdens verwarmen
Tijdens het ontdooien stoppen de ventilatormotoren van de buitenunit.
13.4 Compressorbeveiliging
13.5 Koelen en verwarmen
Stel kleine kinderen, planten of dieren nooit
rechtstreeks bloot aan de luchtstroom.
Dit kan een negatieve invloed hebben op kinderen, dieren
en planten.
Laat een kind niet op de buitenunit klimmen en plaats
er geen voorwerpen op.
Vallen of tuimelen kan letsel veroorzaken.
Gebruik de warmtepomp niet wanneer u een
insecticide of ontsmettingsmiddel in de ruimte
gebruikt.
Dit om te voorkomen dat chemicaliën in het apparaat
worden afgezet, wat de gezondheid van mensen die
overgevoelig zijn voor chemicaliën in gevaar kan brengen.
Plaats geen apparaten die open vuur produceren op
plaatsen die worden blootgesteld aan de luchtstroom
van het apparaat of onder de binnenunit.
Hitte kan onvolledige verbranding of vervorming van het
apparaat veroorzaken.
Installeer de warmtepomp niet op plaatsen waar
ontvlambaar gas kan ontsnappen.
Als het gas lekt en rond de warmtepomp blijft hangen, kan
er brand uitbreken.
Het apparaat is niet bedoeld voor gebruik door jonge
kinderen of mensen met verminderde vermogens.
Jonge kinderen moeten in het oog gehouden worden
onder om te voorkomen dat ze met het apparaat spelen
De zonwering van de buitenunit moet periodiek worden
gereinigd en gecontroleerd.
Deze raamvorm is een warmteafvoer van componenten
die, als ze vast komen te zitten, de levensduur van de
onderdelen kunnen aantasten als gevolg van langdurige
oververhitting.
De temperatuur van het koelcircuit kan hoog zijn. Houd
de verbindingskabel uit de buurt van de koperen
leiding.
Met deze beveiligingsapparatuur wordt de warmtepomp
uitgeschakeld als een herstart wordt geforceerd.
De beschermingsvoorzieningen kunnen worden geactiveerd in
diverse omstandigheden:
geblokkeerd.
buitenunit.
Als storingen optreden door bliksem of mobiele telefoons, schakelt
u de handmatige aan/uit-schakelaar uit en dan weer aan. Druk
vervolgens op de ON/OFF-knop.
De stroomtoevoer wordt weer ingeschakeld. Als de automatische
herstartfunctie is geactiveerd, wordt het apparaat automatisch
opnieuw opgestart.
Het verwarmen gebeurt met een warmtepompproces waarbij warmte
wordt geabsorbeerd uit de buitenlucht en wordt afgegeven aan het
water binnenshuis. In de verwarmingsmodus absorbeert de
airconditioner warmte van buitenaf en geeft deze binnen warmte af.
Zodra de buitentemperatuur is verlaagd, neemt de
verwarmingscapaciteit af.
Het wordt geadviseerd het apparaat samen met verwarmingsapparatuur
te gebruiken wanneer de buitentemperatuur erg laag is.
In extreme koude hoger gelegen gebieden zullen binnenunits
uitgerust met elektrische verwarming om betere prestaties leveren
(raadpleeg de gebruikershandleiding van de binnenunit voor details)
1 De motor in de buitenunit blijft 60 seconden actief om
restwarmte af te voeren wanneer de buitenunit tijdens het
verwarmen het commando UIT ontvangt.
2. Als een storing in de warmtepomp optreedt, sluit u de
warmtepomp opnieuw aan op de voeding en schakelt u deze
vervolgens opnieuw in.
Als de warmtepompbeheerder de bedrijfsmodus heeft ingesteld, kan
de warmtepomp niet op andere modi dan de vooraf ingestelde modus
werken. Stand-by of Geen prioriteit wordt weergegeven in het
bedieningspaneel.
Aan het begin van het verwarmen wordt het water niet onmiddellijk
heet. Na 3-5 minuten (afhankelijk van de temperatuur binnen of
buiten de kamer) nadat de binnenwarmtewisselaar is verwarmd,
wordt het water heet.
Tijdens gebruik kan de ventilatormotor in de buitenunit onder hoge
temperatuur stoppen met draaien.
Tijdens het verwarmen zal de buitenunit soms bevriezen. Om de
efficiëntie te verhogen, begint het apparaat automatisch met
ontdooien (ongeveer 2 ~ 10 minuten) en vervolgens wordt water uit
de buitenunit afgevoerd.
STORINGSCODE STORING OF BEVEILIGING STORINGSOORZAAK EN CORRIGERENDE MAATREGEL
1. De T3-sensorconnector zit los. Sluit hem opnieuw aan.
2. De T3-sensorconnector is nat of er zit water in. Droog de
connector. Voeg watervaste lijm toe
3. T3-sensorstoring; vervang de sensor.
Storing van
temperatuursensor van de
condensorkoelmiddeluitlaat
(T3).
1. Controleer of de voedingskabels goed zijn aangesloten om
fase-uitval te voorkomen.
2. Controleer of de volgorde van de nul- en fasedraad
omgekeerd zijn aangesloten.
Fase-uitval of nul- en
fasedraad zijn omgekeerd
aangesloten (alleen voor
3-fasige modellen)
1. De T4-sensorconnector zit los. Sluit hem opnieuw aan.
2. De T4-sensorconnector is nat of er zit water in. Droog de
connector. Voeg watervaste lijm toe
3. T4-sensorstoring; vervang de sensor.
Storing van
omgevingstemperatuursensor
(T4).
1. De Th-sensorconnector zit los. Sluit hem opnieuw aan.
2. De Th-sensorconnector is nat of er zit water in. Droog de
connector. Voeg watervaste lijm toe
3. Th-sensorstoring; vervang de sensor.
Storing van
aanzuigtemperatuursensor
(Th)
1. Geen draadverbinding tussen hoofdbesturingskaart PCB B
en hoofdbesturingskaart van hydraulische module. Sluit de
draad aan.
2. Controleer op een sterk magnetische veld of sterke
stroomstoringsbronnen zoals liften, stroomtransformatoren
enz. Scherm het apparaat af of verplaats het apparaat naar
een andere plek.
Communicatiestoring tussen
de binnen- en buitenunit
1. De Tp-sensorconnector zit los. Sluit hem opnieuw aan.
2. De Tp-sensorconnector is nat of er zit water in. Droog de
connector. Voeg watervaste lijm toe
3. Tp-sensorstoring; vervang de sensor.
Storing van
afvoertemperatuursensor (Tp)
1. Controleer of de PCB- en driverbord voorzien zijn van
stroom. Controleer of het PCB-indicatielampje brandt of niet.
Sluit de voedingskabel opnieuw aan als het lampje niet brandt.
2. Als het lampje wel brandt, controleer dan de
draadverbinding tussen de hoofd-PCB en driver-PCB. Sluit de
draad opnieuw aan of vervang hem als deze loszit of kapot is.
3. Vervang respectievelijk de hoofd-PCB- en driverbord.
Communicatiestoring tussen
omvormermodule PCB A en
hoofdbesturingskaart PCB B
3x L0/L1 -bescherming
29
Wanneer een veiligheidsvoorziening wordt geactiveerd, wordt er een storingscode in het bedieningspaneel weergegeven.
Zie de onderstaande tabel voor een lijst van alle storingen en corrigerende maatregelen.
Reset de veiligheidsvoorziening door het apparaat UIT en IN te schakelen.
Neem contact op met uw lokale dealer als het resetten van deze veiligheidsvoorziening mislukt.
13.8 Storingscodes
30
1. Een sterke wind of orkaan heeft ervoor gezorgd dat de
ventilator in de tegenovergestelde richting heeft gedraaid.
Verander de richting van het apparaat of maak een beschutting
om de ventilator te beschermen tegen (zeer) harde wind.
2. De ventilatormotor is kapot en moet worden vervangen.
Storing van DC-ventilator
1. Controleer of de voedingsingang in het beschikbare bereik is.
2. Schakel het apparaat diverse keren snel uit en in. Laat het
apparaat langer dan 3 minuten uitgeschakeld dan ingeschakeld.
3. Het circuitdefectgedeelte van de hoofdbesturingskaart is
defect. Vervang de hoofd-PCB.
Spanningsstoring van het
hoofdcircuit
1. De druksensorconnector zit los. Sluit hem opnieuw aan.
2. Druksensorstoring; vervang de sensor.
Druksensorstoring
Zie P0
Lagedrukbescherming
(Pe <0,6) kwam 3 keer voort
in een uur
Zie H6
H6 werd 10x in 2 uur
weergegeven
1. De EEprom-parameter is fout, schrijf de EEprom-gegevens
opnieuw.
2. EEprom-chiponderdeel is kapot en moet worden vervangen.
3. Hoofd-PCB is kapot en moet worden vervangen.
Storing van het modulebord
van de omvormer EEprom
1. Het systeem heeft onvoldoende koelmiddel. Vul opnieuw
met de juiste hoeveelheid koelmiddel.
2. Bij de verwarmingsmodus of SWW-modus is de
warmtewisselaar buiten vuil of iets blokkeert het oppervlak.
Reinig de warmtewisselaar buiten of verwijder de blokkade.
3. De waterstroom is te laag in de koelmodus. Verhoog de
waterstroom.
4. De elektrische expansieklep is vergrendeld of de
wikkelconnector zit los. Tik-tik de klepbehuizing en sluit de
connector aan en koppel hem los. Herhaal dit proces meerdere
keren om ervoor te zorgen dat de klep goed werkt.
Lagedrukbeherming
STORINGSOORZAAK EN CORRIGERENDE MAATREGELSTORINGSCODE STORING OF BEVEILIGING
31
1. Dezelfde reden als P1.
2. Voedingsspanning van het apparaat is laag; verhoog de
spanning naar het benodigde bereik.
Overbelastingsbeveiliging van
de compressor.
Warmtemodus, DHW-modus:
1. De waterloop is laag; watertemperatuur is hoog, of er lucht
zit in het watersysteem. Ontlucht.
2. De waterdruk is lager dan 0,1 Mpa; vul het water bij voor
een waterdruk van 0,15~0,2 Mpa.
3. Teveel koelmiddel gebruikt. Vul opnieuw met de juiste
hoeveelheid koelmiddel.
4. De elektrische expansieklep is vergrendeld of de
wikkelconnector zit los. Tik-tik de klepbehuizing en sluit de
connector aan en koppel hem los. Herhaal dit proces meerdere
keren om ervoor te zorgen dat de klep goed werkt. Installeer
de wikkeling op de juiste SWW-modus:
Watertankwarmtewisselaar is kleiner. Koelmodus:
1. De deksel van de warmtewisselaar is niet verwijderd.
Verwijder deze.
2. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt
geblokkeerd. Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de
obstructie.
Hogedrukbescherming
1. Dezelfde reden als P1.
2. TW_out temperatuursensor zit los. Sluit hem opnieuw aan.
3. T1 temp.sensor zit los. Sluit hem opnieuw aan.
4. T5 temp.sensor zit los. Sluit hem opnieuw aan.
Hoge afvoertemperatuur
bescherming.
1. Voedingsspanning van het apparaat is laag; verhoog de
spanning naar het benodigde bereik.
2. De ruimte tussen de apparaten is te nauw voor
warmtewisseling. Vergroot de ruimte tussen de apparaten.
3. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt
geblokkeerd. Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de
obstructie.
4. De ventilator werkt niet. De ventilatormotor of ventilator is
kapot en moet worden vervangen.
5. Teveel koelmiddel gebruikt. Vul opnieuw met de juiste
hoeveelheid koelmiddel.
6. Waterdebiet is te laag door lucht in het systeem of er is geen
voldoende opvoerhoogte. Ontlucht en selecteer de pomp
opnieuw.
7. Sensor waterafvoertemperatuur is los of gebroken, sluit
opnieuw aan of vervang door een nieuwe.
9. Moduledraden of -schroeven zitten lost. Sluit de draden en
bevestig de schroeven opnieuw. De lijm van de
warmtegeleidende is droog of aangetast. Voeg wat
warmtegeleidende lijm toe.
10. De draadaansluiting zit los of is gevallen. Sluit het draad
opnieuw aan.
11. Het modulebord van de omvormer is defect, vervang door
een nieuwe.
12. Als bevestigd is dat het regelsysteem goed werkt, dan is de
compressor kapot en moet deze worden vervangen.
13. De sluitkleppen zijn gesloten, open de sluitkleppen.
Modulebescherming
STORINGSOORZAAK EN CORRIGERENDE MAATREGELSTORINGSCODE STORING OF BEVEILIGING
STORINGSCODE STORING OF BEVEILIGING STORINGSOORZAAK EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Bescherming tegen hoge
koelmiddeluitlaattemp. van de
condensor.
1. De deksel van de warmtewisselaar is niet verwijderd.
Verwijder deze.
2. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt
geblokkeerd. Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de
obstructie.
3. Er is niet genoeg ruimte is rondom het apparaat voor
warmtewisseling.
4. De ventilatormotor is kapot en moet worden vervangen.
DC-generatrix
laagspanningsbeveiliging
1. Controleer de voeding.
2. Als de voeding, het led-lichtje en de PN-spanning (als deze
380 V is) in orde zijn, betreft het meestal een probleem met het
moederbord. Als het led-lichtje niet brandt, koppel de voeding
los, controleer de IGBT, controleer de dioxides; als de
spanning onjuist is, is de omvormerkaart beschadigd en moet
deze worden vervangen.
3. Als de IGBT in orde is, betekent dit de omvormerkaart goed
werkt; als de gelijkrichterbrug onjuist is, controleer dan de brug
(dezelfde werkwijze als voor IGBT: koppel de voeding los,
controleer of de dioxides beschadigd zijn).
4. Meestal als F1 optreedt wanneer de compressor start, kan
het een probleem met het moederbord zijn. Als F1 optreedt
wanneer de ventilator start, kan dit komen door de
omvormerkaart.
Temperatuur
transducermodule te hoog
beveiligd
1. Voedingsspanning van het apparaat is laag; verhoog de
spanning naar het benodigde bereik.
2. De ruimte tussen de apparaten is te nauw voor
warmtewisseling. Vergroot de ruimte tussen de apparaten.
3. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt
geblokkeerd. Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de
obstructie.
4. De ventilator werkt niet. De ventilatormotor of ventilator is
kapot en moet worden vervangen.
5. Waterdebiet is te laag door lucht in het systeem of er is geen
voldoende opvoerhoogte. Ontlucht en selecteer de pomp
opnieuw.
6. Sensor waterafvoertemperatuur is los of gebroken, sluit
opnieuw aan of vervang door een nieuwe.
PED PCB-storing
1. Wacht 5 minuten na het uitschakelen van de stroom en
schakel de stroom weer in. Kijk vervolgens of de stroom
kan worden hersteld;
2. Als de stroom niet kan worden hersteld, verwijder de
PED-veiligheidsplaat, schakel de stroom opnieuw in en kijk
of deze kan worden hersteld;
3. Als de stoom niet kan worden hersteld, moet het
modulebord worden vervangen.
32
33
STORINGSCODE STORING OF BEVEILIGING STORINGSOORZAAK EN CORRIGERENDE
MAATREGEL
Modulebeveiliging
DC-generatrix
laagspanningsbeveiliging
DC-generatrix
hoogspanningsbeveiliging
Nulsnelheidbeveiliging
MCE-storing
1. Controleer de druk van het warmtepompsysteem;
2. Controleer de faseweerstand van de compressor;
3. Controleer aansluitvolgorde van de U, W,
W-voedingsleidingen tussen de omvormerkaart en de
compressor;
4. Controleer de aansluitingen van de L1, L2,
L3-voedingsleidingen tussen de omvormerkaart en het
filterbord;
5. Controleer de omvormerkaart.
Snelheidsverschil >15 Hz
beveiliging tussen de voor- en
achterkant klok
Snelheidsverschil >15 Hz
beveiliging tussen de
werkelijke en ingestelde
snelheid
P6
Model
Voeding
Nominaal opgenomen
vermogen 2200 W 3300 W
Nominale stroom 10,5 A 14,5 A
1065*800*485
1500 g 1650 g
15,9
DN32
-25~+35°C
-5~+43°C
-25~+43°C
Vinspoel
R32
9,52
220-240V~ 50Hz
Raadpleeg de technische gegevens
DC motor / horizontaal
Dubbel roterende DC-omvormer
15,9
6,35
20 g/m 38 g/m
4 kW 6 kW 10 kW8 kW
1180*890*560
2600 W
12,0 A
3600 W
16,0A
1008*712*426 1118*865*523
34
14 TECHNISCHE SPECIFICATIES
Nominale capaciteit
Afmetingen (B×H×D) [mm]
Verpakking (BxHxD) [mm]
Ventilatormotor
Compressor
Warmtewisselaar
Type
Hoeveelheid
Nettogewicht
Brutogewicht
Gaszijde
Vloeibare zijde
Afvoeraansluiting
Max. leidinglengte
Koelmiddel
Gewicht
Aansluitingen
Koelmiddel toevoegen
Max. hoogteverschil
Verwarmingsmodus
Koelmodus
Warm water-modus
Bedrijfstemperatuurbereik
58 kg
63,5 kg
75 kg
89 kg
50m
30m (als ODU hoger is) / 20m (als ODU lager is)
50m (Controleer paragraaf “7.9 Hoeveelheid olie die moet
worden toegevoegd” in geval van langere leidingen dan 30m)
35
DC-motor / horizontaal
Model
Voeding
Nominaal opgenomen
vermogen 5400 W 5400 W
Nominale stroom 24,5 A 9,0 A
Nominale capaciteit
Afmetingen (B×H×D) [mm]
Verpakking (BxHxD) [mm] 1190*970*560
Ventilatormotor
Compressor
Warmtewisselaar
Type
Hoeveelheid 1840 g 1840 g
Nettogewicht
Brutogewicht
Gaszijde
Vloeibare zijde
Afvoeraansluiting
Max. leidinglengte
50 m
Max. hoogteverschil
Verwarmingsmodus
Koelmodus
Warm water-modus
15,9
DN32
Bedrijfstemperatuurbereik
-25~+35 °C
-5~+43 °C
-25~+43 °C
Vinspoel
Koelmiddel
R32
Gewicht
Aansluitingen
9,52
220-240V~ 50Hz
Zie de technische gegevens
Dubbel roterende DC-omvormer
15,9
9,52
Koelmiddel toevoegen 38 g/m
12 kW 14 kW 16 kW
3-fasig
12 kW
3-fasig
1190*970*560
6100 W
26,0 A
6100 W
11,0 A
16 kW 14 kW
3-fasig
5700 W
25,0 A
5700 W
10,0 A
380-415V 3N~ 50Hz
1118*865*523 1118*865*523
97 kg
110,5 kg
112 kg
125,5 kg
30m (als ODU hoger is) / 20m (als ODU lager is)
36
15 INFORMATIE-SERVICE
1) Controle van het gebied
Voordat er wordt begonnen aan de werkzaamheden op systemen die brandbare koelmiddelen bevatten, moeten
veiligheidscontroles worden uitgevoerd om het risico op ontsteking tot een minimum te beperken. Voor reparaties aan het
koelmiddelsysteem moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen voordat er wordt begonnen aan de
werkzaamheden aan het systeem.
2) Werkprocedure
Werkzaamheden moeten middels een gecontroleerde procedure worden uitgevoerd om het risico op de aanwezigheid van
brandbaar gas/damp tijdens het werk tot een minimum te beperken.
3 Algemeen werkgebied
Alle onderhouds- en ander personeel dat werkzaam is in de omgeving moeten instructies ontvangen over de aard van het werk
dat zal worden uitgevoerd. Werkzaamheden in besloten ruimten moet worden vermeden. Het gebied rond het werkgebied moet
worden afgezet. Zorg ervoor dat de omstandigheden in het gebied veilig zijn gemaakt door middel van controle op de
aanwezigheid van brandbare materialen.
4) Controleren op aanwezigheid van koelmiddel
Het werkgebied moet voor en tijdens het werk worden gecontroleerd met een geschikte koelmiddeldetector, zodat de monteur
zich bewust is van een mogelijk brandbare omgevingslucht. Zorg ervoor dat de gebruikte lekdetectieapparatuur geschikt is voor
gebruik met brandbare koelmiddelen, dus vonkvrij, goed afgesloten of intrinsiek veilig.
5) Aanwezigheid van brandblusser
Als heet werk wordt uitgevoerd op koelapparatuur of bijbehorende onderdelen, moet passende brandblusapparatuur
voorhanden zijn. Houd een poederblusser of CO2-brandblusser in de buurt van het vulgebied.
6) Geen ontstekingsbronnen
Personen die werkzaamheden uitvoeren op een koelmiddelsysteem waarbij leidingen met brandbaar koelmiddel (of waar
koelmiddel in heeft gezeten) worden blootgelegd, mogen nooit op zodanige wijze ontstekingsbronnen gebruiken dat dit kan
leiden tot brand- of explosiegevaar. Alle mogelijke ontstekingsbronnen, waaronder het roken van sigaretten, moeten zo ver
mogelijk uit de buurt worden gehouden van de locatie waar installatie-, reparatie-, verwijderings- en afvoerwerkzaamheden
plaatsvinden, waarbij brandbaar koelmiddel mogelijk vrijkomt in het omliggend gebied. Voorafgaand aan de werkzaamheden,
moet het gebied rondom de apparatuur worden geïnspecteerd om brand- of ontstekingsgevaren uit te sluiten. VERBODEN TE
ROKEN-borden moeten zichtbaar worden aangebracht.
7) Geventileerd gebied
Zorg ervoor dat het gebied in de open lucht is of goed geventileerd is voordat u in het systeem breekt of hete werkzaamheden
verricht. Een zekere mate van ventilatie moeten worden aangehouden tijdens de werkzaamheden. De ventilatie moet al het
vrijgekomen koelmiddel veilig verspreiden en bij voorkeur naar de buitenlucht afvoeren.
8) Controle van koelapparatuur
Vervangende elektrische componenten moeten geschikt zijn voor hun beoogde doel en de juiste specificatie hebben. De
onderhoudsrichtlijnen van de fabrikant moeten te allen tijde worden nageleefd. Neem bij twijfel contact op met de technische
ondersteuning van de fabrikant. De volgende controles moeten worden toegepast op installaties die brandbare koelmiddelen
gebruiken:
De omvang van de lading moet in overeenstemming zijn met de ruimte waarin de koelmiddel bevattende onderdelen zijn
geïnstalleerd;
De ventilatieapparatuur en -uitlaten werken naar behoren en zijn niet verstopt;
Als een indirect koelcircuit wordt gebruikt, moeten de secundaire circuits worden gecontroleerd op de aanwezigheid van
koelmiddel; de markering op de apparatuur blijft zichtbaar en leesbaar.
Onleesbare markeringen, indicaties en borden moeten worden gecorrigeerd;
Koelpijp of -componenten moeten worden geïnstalleerd op een plaats waar het onwaarschijnlijk is dat ze worden
blootgesteld aan een substantie die componenten met koelmiddel kan aantasten, tenzij de componenten zijn gemaakt van
materialen die inherent bestand zijn tegen corrosie of voldoende beschermd zijn tegen corrosie.
9) Controle van elektrische apparaten
Voorafgaand aan de reparatie en onderhoud aan elektrische componenten moeten veiligheidscontroles en
componenteninspectieprocedures worden uitgevoerd. Bij een storing die de veiligheid in gevaar kan brengen, mag er geen
elektrische voeding op het circuit worden aangesloten tot de storing naar tevredenheid is verhopen. Als de storing niet meteen
kan worden verholpen maar een verdere werking noodzakelijk is, moet een passende tijdelijke oplossing worden gebruikt. Dit
zal worden gemeld aan de eigenaar van de apparatuur zodat alle partijen op de hoogte zijn.
Deze voorafgaande veiligheidscontroles omvatten:
Dat condensatoren zijn ontladen: dit moet worden gedaanop een veilige manier om vonkvorming te voorkomen;
Ervoor zorgen dat er geen onder spanning staande componenten en bedrading bloot komen te liggen tijdens het vullen,
afpompen, doorspoelen of ontluchten van het systeem;
Het systeem moet betrouwbaaren correct geaard zijn.
10) Reparatie van afgedichte componenten
a) Bij het repareren van afgedichte componenten moet voor het verwijderen van deksels enz. alle elektrische voeding zijn
losgekoppeld van de apparatuur waaraan zal worden gewerkt. Als elektrische voeding absoluut noodzakelijk is tijdens het
onderhoud van de apparatuur, moet een permanente vorm van lekdetectie worden geplaatst bij het meest kritieke punt om te
waarschuwen voor een mogelijk gevaarlijke situatie.
37
b) Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de onderstaande punten om ervoor te zorgen dat de behuizing tijdens de
werkzaamheden aan elektrische componenten niet dusdanig wordt gewijzigd dat het beschermingsniveau negatief wordt
beïnvloed. Dit omvat schade aan kabels, een buitensporig aantal aansluitingen, aansluitklemmen die niet volgens de originele
specificaties zijn gemaakt, schade aan verzegelingen, onjuiste montage van kabeldoorvoeren enz.
Verzeker dat het apparaat veilig is gemonteerd.
Zorg ervoor dat afdichtingen of afdichtingsmaterialen niet zodanig zijn aangetast dat ze binnendringen van brandbare
gassen mogelijk maken. Vervangende onderdelen moeten voldoen aan de specificaties van de fabrikant.
11) Reparatie van intrinsiek veilige componenten
Zorg ervoor dat de permanente inductieve of capacitieve belasting op het circuit niet hoger is dan de toelaatbare spanning en
stroomsterkte voor de gebruikte apparatuur. Intrinsiek veilige componenten zijn de enige typen waaraan gewerkt kan worden
in de aanwezigheid van een brandbare omgevingslucht. De testapparatuur moet de juist spanning hebben. Vervang
componenten alleen met componenten die door de fabrikant zijn voorgeschreven. Andere onderdelen kunnen gelekt
koelmiddel ontsteken dat zich in de omgevingslucht bevindt.
12) Bedrading
Controleer of de bedrading niet onderhevig is aan slijtage, corrosie, overmatige druk, trillingen, scherpe randen of andere
nadelige milieueffecten. Bij de controle moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen van veroudering of continue
trillingen van bronnen zoals compressoren of ventilatoren.
13) Detectie van brandbare koelmiddelen
In geen geval mogen potentiële ontstekingsbronnen worden gebruikt bij het zoeken naar of detectie van koelmiddellekken. Een
halide-lekzoeklamp (of andere detectoren met een niet-afgeschermde vlam) mogen niet worden gebruikt.
14) Lekdetectiemethoden
De volgende lekdetectiemethoden zijn aanvaardbaar voor systemen die brandbare koelmiddelen bevatten. Elektronische
lekdetectoren moeten worden gebruikt om brandbare koelmiddelen te detecteren, maar de gevoeligheid is mogelijk niet
afdoende of moet opnieuw worden gekalibreerd (detectieapparatuur moet worden gekalibreerd in een koelmiddelvrij gebied).
Zorg ervoor dat de detector geen potentiële ontstekingsbron is en geschikt is voor het koelmiddel. Lekdetectieapparatuur moet
op een LFL-percentage van het koelmiddel worden ingesteld en worden gekalibreerd aan de hand van het gebruikte koelmiddel
en het passend gaspercentage (maximaal 25%) wordt bevestigd. Lekdetectievloeistoffen zijn geschikt voor gebruik met de
meeste koelmiddelen, maar het gebruik van schoonmaakmiddelen met chloor moet worden vermeden omdat de reactie van
chloor met het koelmiddel de koperen leidingen kan corroderen. Als een lek vermoed wordt, moeten alle niet-afgeschermde
vlammen verwijderd of gedoofd worden. Wanneer een koelmiddellek vastgesteld wordt dat hard moet worden gesoldeerd, moet
alle koelmiddel uit het systeem worden afgepompt, of worden geïsoleerd (met behulp van afsluitkleppen) in een deel van het
systeem dat ver verwijderd is van het lek. Het systeem moet zowel voor als tijdens het hard solderen worden doorgespoeld met
zuurstofvrije stikstof (OFN).
15) Verwijdering en evacuatie
Conventionele procedures moeten worden toegepast bij het onderbreken van het koelcircuit voor reparatie- of andere
doeleinden. Met oog op brandgevaar is het is echter belangrijk om de beste praktijken te volgen. De volgende procedures
moeten worden nageleefd:
Koelmiddel verwijderen;
Spoel het systeem door met inert gas;
Evacueer;
Spoel opnieuw door met inert gas;
Open het circuit door te snijden of hardsolderen.
Het koelmiddel moet worden afgepompt naar de daarvoor bestemde opvangcilinders. Het systeem moet worden gespoeld met
OFN om het apparaat veilig te stellen. Dit proces moet mogelijk meerdere keren herhaald worden.
Perslucht of zuurstof mogen niet worden gebruikt voor deze taak.
Het doorspoelen wordt gedaan door het vacuüm in het systeem te breken met OFN en door te gaan met vullen tot de
bedrijfsdruk is bereikt, om vervolgens naar de omgevingslucht te ventileren en tot slot een vacuüm te trekken. Dit proces moet
worden herhaald tot er geen koelmiddel meer in het systeem zit.
Wanneer de laatste vulling van OFN wordt toegepast, zal het systeem zich ontluchten tot aan de atmosferische druk om de
werkzaamheden mogelijk te maken. Dit proces is absoluut noodzakelijk wanneer er hard-soldeerwerkzaamheden moeten
worden verricht op de leidingen.
Zorg ervoor dat de uitlaat van de vacuümpomp zich niet in de buurt van ontstekingsbronnen bevindt en dat er genoeg ventilatie
is.
16) Vulprocedures
Naast de conventionele vulprocedures moeten de volgende voorschriften worden nageleefd:
Zorg ervoor dat bij gebruik van laadapparatuur geen verontreiniging met verschillende koelmiddelen optreedt. Om de
hoeveelheid koelmiddel in slangen of leidingen tot een minimum te beperken, moet u ervoor zorgen dat ze zo kort mogelijk
worden gehouden.
Het gebruik van siliconenkit kan de effectiviteit van sommige lekdetectieapparatuur negatief beïnvloeden. Intrinsiek
veilige componenten hoeven niet te worden geïsoleerd voordat u eraan werkt.
OPMERKING
38
Cilinders moeten rechtop worden gehouden.
Zorg ervoor dat het koelmiddelsysteem geaard is voordat u het systeem vult met koelmiddel.
Label het systeem wanneer het vullen is voltooid (of daarvoor).
Uiterste voorzichtigheid is geboden om het koelmiddelsysteem niet overmatig te vullen.
Voor het vullen van het systeem moet de systeemdruk worden getest met OFN. Het systeem moet op lekken worden getest
na het vullen, voorafgaand aan inbedrijfstelling. Een aanvullende lektest moet worden uitgevoerd voordat de locatie wordt
verlaten.
17) Buitenbedrijfstelling
Voordat deze procedure wordt uitgevoerd, is het noodzakelijk dat de monteur volledig en op gedetailleerde wijze vertrouwd is
met de apparatuur. De aanbevolen beste praktijk is dat alle koelmiddel veilig wordt afgepompt. Voordat de taak wordt
uitgevoerd moet een monster worden genomen van de olie en het koelmiddel.
Voor het geval dat analyse vereist is voorafgaand aan het hergebruik van het afgepompte koelmiddel. De beschikbaarheid van
elektrische voeding is noodzakelijk voordat aan de taak wordt begonnen.
a) Raak vertrouwd met de apparatuur en zijn werking.
b) Isoleer het systeem elektrisch
c) Zorg voor het uitvoeren van de procedure ervoor dat:
Mechanische afhandelingsapparatuur beschikbaar is voor afhandeling van koelmiddelcilinders, indien nodig;
Alle persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn en correct worden gebruikt;
Het afpompproces te allen tijde onder toezicht staat van een deskundige;
De afpompunits en -cilinders voldoen aan de passende normen.
d) Zuig het koelmiddelsysteem af, indien mogelijk.
e) Als een vacuüm niet mogelijk is, maak dan een spruitstuk zodat het koelmiddel uit de verschillende delen van het systeem
kan worden verwijderd.
f) Zorg ervoor dat de cilinder op de weegschaal staat voor het afpompen.
g) Start de afpompunit en gebruik deze volgens de instructies van de fabrikant.
h) Vul de cilinders niet overmatig. (niet meer dan 80% van het totale cilindervolume).
i) Overschrijd niet de maximale bedrijfsdruk van de cilinder, zelfs niet tijdelijk.
j) Wanneer de cilinders correct zijn gevuld en het proces is voltooid, moet u ervoor zorgen dat de cilinders en de apparatuur
snel van de locatie worden verwijderd en alle afsluitkleppen op de apparatuur zijn gesloten.
k) Het afgepompte koelmiddel mag niet worden gebruikt in een ander koelmiddelsysteem, tenzij het wordt gezuiverd en
gecontroleerd. 18) Labeling
De apparatuur moet worden voorzien van een label dat aangeeft dat deze geen koelmiddel meer bevat en buiten bedrijf is
gesteld. Het label moet gedateerd en getekend worden. Zorg ervoor dat apparatuur is voorzien van labels die aangeven dat de
apparatuur brandbaar koelmiddel bevat.
19) Afpompen
Bij het verwijderen van koelmiddel uit een systeem, voor onderhoud of buitenbedrijfstelling, is het een aanbevolen goede
praktijk om alle koelmiddelen veilig te verwijderen.
Zorg bij het overbrengen van koelmiddel naar cilinders ervoor dat alleen geschikte koelmiddelcilinders worden gebruikt. Zorg
ervoor dat er voldoende cilinders beschikbaar zijn voor de totale hoeveelheid koelmiddel in het systeem. Alle gebruikte cilinders
zijn speciaal bedoeld en moeten gelabeld worden voor het afgepompte koelmiddel (oftewel, speciale cilinders voor het
afpompen van koelmiddel). Cilinders moeten worden voorzien van een overdrukklep en bijbehorende afsluitkleppen die goed
werken.
Lege koelmiddelcilinders moeten worden afgevoerd en, indien mogelijk, worden gekoeld voor vóór het afpompen.
De afpompapparatuur moet in goed staat verkeren, met een set van gebruiksinstructies voorhanden, en geschikt zijn voor het
afpompen van brandbare koelmiddelen. Bovendien moet een set van goed werkende, gekalibreerde weegschalen beschikbaar
zijn.
Slangen moeten voorzien worden van goed werkende, lekvrije sluitkoppelingen. Controleer voordat u de afpompunit gebruikt
of deze goed werkt, goed is onderhouden en dat bijbehorende elektrische componenten afgedicht zijn om ontsteking van
eventueel vrijgekomen koelmiddel te voorkomen. Raadpleeg de fabrikant bij twijfel.
Het afgepompte koelmiddel moet worden teruggebracht naar de leverancier in de juiste cilinder en met een WTN-document
(“Waste Transfer Note”) dat alle relevante gegevens van de overdracht bevat. Vermeng geen koelmiddelen in de afpompunits
en vooral niet in de cilinders.
Zorg bij het verwijderen van de compressor of compressorolie ervoor dat ze zijn afgevoerd tot een acceptabel niveau zodat er
geen brandbaar koelmiddel in de smeerolie overblijft. Het afvoerproces moeten worden uitgevoerd voordat de compressor naar
de leveranciers wordt teruggebracht. Alleen de elektrische verwarming naar de compressorbehuizing mag worden gebruikt om
dit proces te versnellen. Olie moet op een veilige manier uit een systeem worden afgevoerd.
20) Vervoer, markering en opslag voor apparaten
Vervoer van apparatuur met brandbare koelmiddelen volgens de vervoersvoorschriften
De markering van apparatuur met borden volgens de lokale voorschriften
De verwijdering van apparatuur met brandbare koelmiddelen volgens de nationale voorschriften
Opslag van apparatuur/toestellen
De opslag van de apparatuur moet gebeuren volgens de instructies van de fabrikant.
Opslag van verpakte (onverkochte) apparatuur
Opslagverpakkingsbescherming moet op een dusdanige manier worden toegepast dat mechanische schade aan de apparatuur
in de verpakking niet leidt tot koelmiddellekkage.
Het maximumaantal onderdelen dat gezamenlijk mag worden opgeslagen wordt bepaald door de lokale voorschriften.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Omschrijving Omschrijving
Item
10
11
12
13
14
15
16
17
Item
Compressor
4-wegklep
Gasvloeistofscheider
Luchtzijde van de warmtewisselaar
Elektronische expansieklep
Elektromagnetische terugslagklep
Zeef
Afvoertemperatuursensor
Buitentemperatuursensor
Sensor warmtewisselaar buitenunit
Afsluiter (gas)
Afsluiter (vloeistof)
Hogedrukschakelaar
Lagedrukschakelaar
Druksensor
Capillair
Aanzuigtemperatuursensor
BIJLAGE A: koelmiddelcyclus
LP
HP
1 3
13
2
4
77
5
14
8
9
10
Koeling
Verwarmen
15
11
12
6 16
17
39
40
XT3
Naar de verwarmingstape
van afvoeropening
4/6 kW
8/10 kW
De afbeelding is alleen ter
referentie, raadpleeg het
werkelijke product.
De spanning van de
E-verwarmingstape mag niet
hoger zijn dan 40 W/200 mA,
voedingsspanning 230 VAC.
OPMERKING
BIJLAGE B:
de E-verwarmingstape bij de afvoeropening aanbrengen (door de klant)
Breng de E-verwarmingstape aan bij de afvoeropening naar de XT3-draadkoppeling.
41
12/14/16 kW 1-fasig
12/14/16 kW 3-fasig
XT3
Naar de verwarmingstape
van afvoeropening
De afbeelding is alleen ter
referentie, raadpleeg het
werkelijke product.
De spanning van de
E-verwarmingstape mag niet
hoger zijn dan 40 W/200 mA,
voedingsspanning 230 VAC.
OPMERKING
16125300003059 V.A
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48

Kaysun Aquantia PRO Handleiding

Type
Handleiding