Network Service
Boot (Opstarten via
netwerkservice)
Hiermee schakelt u de mogelijkheid in of uit om de computer op te starten vanaf een
besturingssysteem dat op een netwerkserver is geïnstalleerd. (Deze optie is alleen beschikbaar voor
modellen met een netwerkadapter. De netwerkkaart moet in dit geval een PCI-uitbreidingskaart zijn
of in de systeemkaart zijn geïntegreerd.)
System IDs
(Systeemidentificatie)
Hiermee kunt u het volgende instellen:
●
Inventarisnummer (18-bits code) en eigendomslabel (80-bits code die tijdens POST wordt
weergegeven). Raadpleeg de Handleiding Desktop Management op de dvd Documentatie en
diagnose voor meer informatie.
●
Eigensdomlabel. Dit label wordt weergegeven onder het POST-splashscherm dat kan worden
gebruikt om vast te stellen wie de eigenaar van de computer is.
●
Serienummer van het chassis of UUID-nummer (Universal Unique Identifier). Het UUID-
nummer kan alleen worden gewijzigd als het huidige serienummer van het chassis ongeldig
is. (Deze identificatienummers worden normaal gesproken in de fabriek ingesteld en dienen
ter eenduidige identificatie van het systeem.)
●
Lokale toetsenbordinstelling (bijvoorbeeld VS of Nederlands) voor het invoeren van
systeemidentificatie.
DriveLock Security
(DriveLock-beveiliging)
Hiermee kunt u een hoofd- of gebruikerswachtwoord toewijzen aan, of wijzigen voor, vaste schijven.
Als deze functie is ingeschakeld, moet een van de DriveLock-wachtwoorden worden ingevoerd
tijdens de POST. Als geen van beide wachtwoorden wordt ingevoerd, is de vaste schijf niet
toegankelijk tot een van de wachtwoorden wordt ingevoerd tijdens de volgende koude start.
OPMERKING: Deze keuzemogelijkheid verschijnt alleen als ten minste één schijfeenheid die
DriveLock ondersteunt, is aangesloten op het systeem.
Raadpleeg de Handleiding Desktop Management op de dvd Documentatie en diagnose voor meer
informatie.
OS Security
(Beveiliging
besturingssysteem)
(bepaalde modellen)
Data Execution Prevention (enable/disable) (Voorkomen van gegevensuitvoering) (in-/uitschakelen)
(bepaalde modellen). Hiermee helpt u schending van de beveiliging van het besturingssysteem te
voorkomen.
OPMERKING: De optie die u hier selecteert, heeft alleen gevolgen als de gebruikte processor en
het gebruikte besturingssysteem de beveiligingsfunctie ondersteunen en gebruiken.
Setup Security Level
(Niveau van
configuratiebeveiliging)
Met deze optie kunt u eindgebruikers beperkte toegang tot bepaalde configuratieopties geven,
zonder dat zij het instelwachtwoord hoeven te kennen.
Hiermee beschikken beheerders over de flexibiliteit om essentiële configuratieopties te beschermen
tegen wijzigingen, terwijl zij gebruikers wel de mogelijkheid kunnen bieden systeeminstellingen te
bekijken en minder essentiële opties te configureren. De beheerder stelt voor elke afzonderlijke
configuratieoptie toegangsrechten in via het menu Setup Security Level (Niveau van
configuratiebeveiliging). Standaard wordt aan alle configuratieopties het instelwachtwoord
toegewezen, zodat de gebruiker tijdens de zelftest (POST) het juiste instelwachtwoord moet
opgeven om wijzigingen in een optie te kunnen aanbrengen. De beheerder kan bepaalde items
instellen op None (Geen), zodat de gebruiker de desbetreffende opties kan wijzigen wanneer
Computer Setup is geopend met een ongeldig wachtwoord. De optie None (Geen) wordt vervangen
door Power-On Password (Opstartwachtwoord) als een opstartwachtwoord is ingesteld.
OPMERKING: Als de gebruiker Computer Setup wil openen terwijl deze het instelwachtwoord niet
kent, moet Setup Browse Mode (Bladermodus voor Computer Setup) zijn ingesteld op Enable
(Inschakelen).
Computer Setup: Power (Voeding)
OPMERKING: Welke opties van Computer Setup (Computerinstellingen) precies worden
ondersteund, is mede afhankelijk van de hardwareconfiguratie.
Tabel 4 Computer Setup: Security (Beveiliging) (vervolg)
NLWW Mogelijkheden van Computer Setup (F10) (Computerinstellingen) 7