SKODA Octavia (2017/02) de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEBOEKJE
Wagen en infotainment
ŠKODA OCTAVIA

5E0012732AL
Voorwoord
U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor het vertrouwen.
De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over veilig-
heid, wagenverzorging, onderhoud en zelfhulp, alsmede technische wagen-
gegevens staan in dit instructieboekje.
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat dit een voorwaarde vormt
voor een juiste bediening van de wagen.
Bij het gebruik van de wagen dienen altijd de algemeen geldende landspeci-
fieke wettelijke bepalingen (bv. voor het vervoer van kinderen, het buiten
werking stellen van de airbag, het gebruik van banden, het verkeer etc.) in
acht te worden genomen.
Houd uw aandacht a.u.b. altijd bij het autorijden! Als bestuurder draagt u de
volledige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Wij wensen u veel plezier met uw ŠKODA en te allen tijde een goede reis.
ŠKODA AUTO

5E0012732AL
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 5
Gedrukt instructieboekje 7
Online-instructieboekje 8
Omschrijvingen 9
Opbouw van het instructieboekje en verdere
informatie 10
Gebruikte afkortingen
Veiligheid
Passieve veiligheid 12
Algemene aanwijzingen
12
Juiste en veilige zithouding
12
Noodoproep
15
Veiligheidsgordels
16
Veiligheidsgordels gebruiken 16
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
18
Airbagsysteem
19
Beschrijving van het airbagsysteem
19
Airbags buiten werking stellen
22
Veilig vervoer van kinderen 23
Kinderzitje 23
Bevestigingssystemen
26
Bediening
Bestuurdersruimte 31
Overzicht 30
Instrumenten en controlelampjes 32
Instrumentenpaneel
32
Controlelampjes 33
Informatiesysteem 43
Bestuurdersinformatiesysteem 43
Bediening van het informatiesysteem 45
Ritgegevens (multifunctie-indicatie) 45
MAXI DOT-display 48
Service-intervalindicatie 50
Personalisering 50
Ontgrendelen en openen
52
Ontgrendelen en vergrendelen 52
Alarmsysteem 57
Achterklep met handmatige bediening 58
Elektrische achterklep 59
Ruitbediening
60
Panorama-schuif-kanteldak
63
Licht en zicht 65
Licht
65
Binnenverlichting
71
Zicht
73
Ruitenwissers en -sproeiers
74
Binnenspiegel 76
Stoelen en hoofdsteunen
78
Voorstoelen
78
Zitplaatsen achterin
81
Hoofdsteunen
82
Stoelverwarming 83
Stuurwielverwarming 84
Praktische uitrusting
85
Interieuruitrusting 85
Elektrische stopcontacten
92
Asbakken en sigarettenaansteker 94
Tablethouder 95
Vervoeren van lading
96
Bagageruimte en transport 96
Variabele bagageruimtevloer
104
Scheidingsnet 106
Transport op de dakdragers 107
Verwarming en ventilatie 108
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic 108
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 113
Online-diensten ŠKODA Connect
115
Inleidende informatie 115
Care Connect-diensten 116
Infotainment Online-diensten 117
Infotainment
Inleidende informatie
119
Belangrijke aanwijzingen
119
Infotainmentoverzicht 120
Infotainmentbediening
123
Infotainmentbediening
123
Spraakbediening
127
Update van de infotainment-software
130
Infotainment-instellingen - Columbus,
Amundsen, Bolero
131
Infotainment-systeeminstellingen
131
Instellingen van het menu Radio 134
Instellingen van het menu Media
135
Instellingen van het menu Afbeeldingen 135
Instellingen van het menu Video-dvd 135
Instellingen van het menu Telefoon
136
Instellingen van het menu SmartLink+ 137
Instellingen van het menu Navigatie
137
Infotainment-instellingen - Swing 140
Infotainment-systeeminstellingen 140
Instellingen van het menu Radio
141
Instellingen van het menu Media 142
2
Inhoudsopgave
Instellingen van het menu Telefoon 142
Instellingen van het menu SmartLink+ 143
Radio 143
Bediening 143
Media 147
Bediening 147
Audiobronnen
149
Afbeeldingen 154
Viewer 154
Video-dvd 156
Videospeler 156
Media Command
158
Bediening
158
Telefoon
160
Inleidende informatie 160
Koppeling en verbinding
163
Gebruiken van de simkaart in de externe
module
165
rSAP
167
Telefoonfuncties 167
Tekstberichten (Sms)
170
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
172
Hotspot (WLAN) 172
Dataverbinding
174
SmartLink+ 175
Inleidende informatie 175
Android Auto
176
Apple CarPlay 177
MirrorLink
®
177
Applicatie ŠKODA One App 179
Navigatie 180
Inleidende informatie
180
Online-kaart Google Earth
183
Reisdoel zoeken en invoeren 184
Import eigen reisdoelen 188
Kaart 191
Routegeleiding 194
Route 197
Wegpuntmodus 199
Verkeersinformatie 201
Wagensystemen
203
CAR - Wageninstellingen 203
Rijden
Wegrijden en rijden 205
Motor starten en afzetten
205
Start-stopsysteem
207
Remmen en parkeren
209
Handmatig schakelen en pedalen 210
Automatische versnellingsbak
211
Motor inrijden en zuinig rijden
214
Schade aan de wagen voorkomen
215
Hulpsystemen
217
Algemene aanwijzingen 217
Rem- en stabiliteitssystemen
217
OFF ROAD-modus
220
Parkeerhulp (ParkPilot)
222
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-
herkenning
226
Achteruitrijcamera 229
Inparkeersysteem
232
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer
Assist)
237
Snelheidsregelsysteem 239
Snelheidsbegrenzer 240
Automatische afstandsregeling (ACC)
242
Front Assist 247
Keuze van de rijmodus (Driving Mode
Selection)
250
Proactieve inzittendenbescherming (Crew
Protect Assist) 253
Rijstrookassistent (Lane Assist) 254
Verkeerstekenherkenning 256
Vermoeidheidsherkenning 258
Bandenspanningscontrole 259
Trekhaak en aanhangwagen
260
Trekhaak 260
Trekhaak gebruiken 265
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 271
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
271
Service-intervallen
273
Verzorging en onderhoud 275
Controleren en bijvullen
280
Brandstof
280
Motorruimte
284
Motorolie
286
Koelvloeistof 288
Remvloeistof
289
Accu
290
Wielen
293
Velgen en banden
293
Gebruik bij winterse omstandigheden 296
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
298
Nooduitrusting 298
Wiel verwisselen
299
Bandenafdichtset 303
Starthulp 305
Wagen afslepen
306
3
Inhoudsopgave
Afstandsbediening en uitneembaar lampje -
batterij/accu vervangen 308
Noodontgrendeling/-vergrendeling 309
Ruitenwisserbladen vervangen 310
Zekeringen en gloeilampjes 312
Zekeringen 312
Gloeilampjes
316
Technische gegevens
Technische gegevens
321
Fundamentele wagengegevens 321
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype
329
Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor
nieuwe wagens
Productaansprakelijkheid
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschrif-
ten en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA,
aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
Hiervoor gelden de hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert de firma ŠKODA AUTO
het volgende.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan uw wagen die binnen
twee jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan de lak van uw wagen
die binnen drie jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door doorroesten die binnen 12
jaar na begin van de garantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het doorroesten van carrosse-
riedelen van binnenuit verstaan.
Het begin van de garantie is de dag, waarop aan de eerste koper na aankoop
de nieuwe wagen door de ŠKODA Partner wordt overhandigd
1)
. Deze datum
moet door de ŠKODA Partner in het instructieboekje van uw wagen bij » Do-
cumentatie van de aflevering van de wagen overeenkomstig worden vermeld.
De reparatie van de wagen kan plaatsvinden door vervanging of reparatie van
het defecte onderdeel. Vervangen onderdelen worden eigendom van de
ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA garantie worden ontleend. In
het bijzonder kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering van een ver-
vangend product, op ontbinding van de koopovereenkomst, op een vervangen-
de wagen gedurende de duur van de reparatie of op een schadevergoeding.
Indien uw ŠKODA bij een ŠKODA Partner in een land van de Europese Econo-
mische Ruimte (dus de landen van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en
Liechtenstein) of Zwitserland is gekocht, kan in elk van deze landen bij een
ŠKODA Servicepartner aanspraak worden gemaakt op de ŠKODA garantie.
Indien uw ŠKODA bij een ŠKODA Partner in een land buiten de Europese Eco-
nomische Ruimte en Zwitserland is gekocht, kan ook bij een ŠKODA Service-
partner buiten de Europese Economische Ruimte en Zwitserland aanspraak
worden gemaakt op de ŠKODA garantie.
De tijdige en vakkundige uitvoering van alle door de firma ŠKODA AUTO voor-
geschreven servicewerkzaamheden vormt een voorwaarde om aanspraak te
kunnen maken op de ŠKODA garantie. In geval van aanspraken op de ŠKODA
garantie dient te worden aangetoond dat alle door de firma ŠKODA AUTO
voorgeschreven servicewerkzaamheden tijdig en vakkundig zijn uitgevoerd. In
geval van niet of niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO
uitgevoerde servicewerkzaamheden blijven evenwel garantie-aanspraken be-
staan indien u kunt aantonen dat het defect niet is ontstaan door het niet of
niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO uitvoeren van de
servicewerkzaamheden.
Natuurlijke slijtage van uw wagen valt niet onder de ŠKODA garantie. Onder
de ŠKODA garantie vallen ook geen defecten aan naderhand gemonteerde on-
derdelen evenals defecten aan de wagen die hierdoor zijn veroorzaakt. Hetzelf-
de geldt voor accessoires die niet af fabriek zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Eveneens bestaan geen garantie-aanspraken indien het defect door een van de
volgende oorzaken is ontstaan.
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling (bv. bij autosportevene-
menten of overbelading), ondeskundige verzorging en onderhoud of onge-
oorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het instructieboekje resp. in andere
af fabriek geleverde handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bv. een ongeval, hagel, overstroming enz.).
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke
bepalingen, kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de da-
tum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
5
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door
ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door
ŠKODA AUTO niet toegestane wijze is veranderd (bv. tuning).
Een niet tijdig bij een specialist gemeld defect of een defect dat niet vakkun-
dig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rechten van de koper aangaan-
de de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspra-
ken uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet beperkt.
Mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van zekerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan, kunt u door de mobili-
teitsgarantie toch uw reis voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA Servicepartner, telefoni-
sche technische ondersteuning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde dag kan plaatsvinden, kan
de ŠKODA Servicepartner zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u klaarzetten.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de algemene voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie. Hij kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen mededelen. Indien voor
uw wagen geen mobiliteitsgarantie geldt, informeert u dan bij een ŠKODA Ser-
vicepartner naar de mogelijkheden.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij aanschaf van uw nieuwe wagen een ŠKODA garantieverlenging
heeft aangeschaft, wordt hiermee de 2-jarige ŠKODA garantie aangaande de
kosteloze uitvoering van alle garantiereparaties verlengd tot de door u geko-
zen duur resp. tot het bereiken van het gekozen kilometrage, afhankelijk van
wat het eerst wordt bereikt.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen doorroesten blijven door de
ŠKODA garantieverlenging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA garantieverlenging is te ver-
krijgen bij uw ŠKODA Partner.
Let op
De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
6
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Gedrukt instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat de belangrijkste informatie vermeld aan-
gaande de bediening van de wagen. Het instructieboekje met aanvullende in-
formatie is als online-versie beschikbaar op de ŠKODA-internetpagina's » afb.
1 op pag. 8.
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en
voor alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
In dit instructieboekje worden altijd alle uitrustingsvarianten beschreven, zon-
der dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke uitrusting
worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustingscomponen-
ten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van de wagen heeft betrekking op het koopcontract
van uw wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opne-
men met een ŠKODA Partner.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als alge-
mene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens. Te
allen tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen daarom geen aanspraken worden afgeleid.
Wij adviseren, de internetpagina's, waarnaar in dit instructieboekje wordt ver-
wezen, in de klassieke weergave weer te geven. Bij de mobiele weergave van
de internetpagina's wordt mogelijk niet alle benodigde informatie weergege-
ven.
7
Gedrukt instructieboekje
Online-instructieboekje
Afb. 1
Online-instructieboekje op de
ŠKODA-internetpagina's
Het online-instructieboekje bevat aanvullende informatie die in de gedrukte
versie van het instructieboekje niet staat vermeld.
Voor de weergave van het online-instructieboekje als volgt te werk gaan.
1. De QR-code » afb. 1 inlezen of het volgende adres in de webbrowser inge-
ven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
De internetpagina met een modeloverzicht van het merk ŠKODA wordt
geopend.
2. Het gewenste model selecteren - er wordt een menu met de instructie-
boekjes weergegeven.
3. De productieperiode en de taal kiezen.
4. Een van de volgende varianten van het instructieboekje selecteren.
Bestand in pdf-formaat
Online-versie van het instructieboekje
Variant voor het mobiele apparaat - Applicatie MyŠKODA App
8
Online-instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA
Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werk-
plaats zijn.
- Werkplaats die contractueel door de firma ŠKODA
AUTO of de betreffende importeur is geautoriseerd servicewerkzaam-
heden aan wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA origi-
nele onderdelen te verkopen.
- Onderneming die door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treffende importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk
ŠKODA te verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden
hieraan uit te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en
ŠKODA originele onderdelen te verkopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1 s
- lang indrukken (bv. van een toets) > 1 s
Verklaring van symbolen
Verwijzing naar de inleidende module van een hoofdstuk met belangrijke
informatie en veiligheidsaanwijzingen
Situaties waarin de wagen zo snel mogelijk tot stilstand dient te worden
gebracht
® Geregistreerd handelsmerk
Tekstmelding op het MAXI DOT-display
Tekstmelding op het segmentdisplay
Verwijzing naar de volgende bedieningsstap
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwonding-
of levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
9
Omschrijvingen
Opbouw van het instructieboekje en verdere informatie
Opbouw van het instructieboekje
Het instructieboekje is hiërarchisch in de volgende delen onderverdeeld.
Segment (bv. Raadgevingen voor het gebruik) - de titel van het segment
staat onderaan de linkerbladzijde vermeld
Hoofdstuk (bv. Controleren en bijvullen) - de titel van het hoofdstuk staat
altijd onderaan de rechterbladzijde vermeld
Subhoofdstuk (bv. Motorolie)
Inleiding van onderwerp - moduleoverzicht binnen het subhoofd-
stuk, inleidende informatie over de inhoud van het subhoofdstuk, even-
tueel voor het gehele subhoofdstuk geldende aanwijzingen.
Module (bv. Controleren en bijvullen)
Informatiezoeken
Bij het informatiezoeken in het instructieboekje adviseren we om de Tref-
woordenlijst aan het einde van het instructieboekje te gebruiken.
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Eenheden
De volume-, gewichts-, snelheids- en afmetingeninformatie wordt in metrische
eenheden vermeld, tenzij anders vermeld.
Displayweergave
In dit instructieboekje wordt voor de weergave op het display in het instru-
mentenpaneel de weergave op het MAXI DOT-display gebruikt, voor zover
niet anders is aangegeven.
Hulp in noodgevallen
In geval van pech kunt u de benodigde contactgegevens van de reparatie-
dienst vinden op de volgende plaatsen.
Contactgegevens van de ŠKODA Partner (bv. raamsticker)
Infotainment (menu Telefoon - Pech-/Infoservice)
Mobiele applicatie ŠKODA
ŠKODA-websites
10
Opbouw van het instructieboekje en verdere informatie
Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
1/min Omwentelingen per minuut van de motor
ABS Antiblokkeersysteem
ACC Automatische afstandsregeling
AG Automatische versnellingsbak
AGM Accutype
ASR Aandrijfslipregeling
CNG Gecomprimeerd aardgas
CO
2
Koolstofdioxide
COC Conformiteitsverklaring
DPF Roetfilter
DSG Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling
DSR Actieve stuurbekrachtiging
EDS Elektronische differentieelsper
ECE Europese Economische Commissie
EPC Controle van de motorelektronica
ESC Stabiliseringscontrole
ET Inpersdiepte van de velg
EU Europese Unie
G-TEC Aanduiding van wagens op aardgas
HBA Remassistent
HHC Bergwegrijhulp
KESSY Sleutelloos ontgrendelen, starten en vergrendelen
kW Kilowatt, eenheid voor het vermogen
Led Soort verlichting
M1
Een uitsluitend of voornamelijk voor het personenvervoer
ontworpen personenwagen
MCB Multi Collision Brake
MG Schakelbak
MPI Benzinemotor met Multi-Point-inspuitsysteem
Afkorting Betekenis
MSR Motorsleepmomentregeling
N1
Een uitsluitend of voornamelijk voor het transport van goe-
deren ontworpen bestelwagen
Nm Newtonmeter, eenheid voor het motorkoppel
PIN Persoonlijk identificatienummer
Qi Standaard voor draadloos opladen door elektrische inductie
TDI CR
Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail inspuitsys-
teem
TSA Aanhangwagenstabilisator
TSI Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspuiting
VIN Chassisnummer
W Watt, eenheid voor het vermogen
Wi-Fi Draadloos datanetwerk
XDS Functieaanvulling op elektronische differentieelsper
11
Gebruikte afkortingen
Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met
betrekking tot het thema passieve veiligheid. We hebben hier alles samenge-
vat wat u bv. over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid van kinderen enz.
moet weten.
Verdere belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid kunt u ook vin-
den in de volgende hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboek-
je moet daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
De werking van de verlichting en de knipperlichten controleren.
De werking van de ruitenwissers en de toestand van de ruitenwisserbladen
controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Ervoor
zorgen dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en de achterklep sluiten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
Kinderen beschermen in een geschikt kinderzitje » pag. 23, Veilig vervoer
van kinderen.
De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding
in te nemen. » pag. 12, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Voor de verkeersveiligheid moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
Laat u niet van het verkeer afleiden (door bv. passagiers, telefoongesprekken
enz.).
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet tegen het dashboard leunen.
De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor alle inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
De ledematen niet uit het raam steken.
De voeten niet op de zitting leggen.
12
Veiligheid
ATTENTIE
De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden be-
schermd.
Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 23, Veilig vervoer van kinde-
ren.
Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensge-
vaarlijke verwondingen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 2
Juiste zithouding van de bestuurder / juiste stand van handen aan
het stuurwiel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 13.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de bestuurdersstoel in lengterich-
ting zo instellen dat de afstand van de benen tot het dashboard op knie-
hoogte ten minste 10 cm bedraagt » afb. 2 -
B
.
De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt
met licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 2 -
A
.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 2 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 16, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 10 cm aanhouden.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar!
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 2. Nooit het stuurwiel
op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan de
binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij de activering van de
airbag zware verwondingen aan uw armen, handen en hoofd oplopen.
Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in de bestuurdersvoetenruimte
bevinden, omdat deze tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen.
U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te rem-
men of gas te geven.
13
Passieve veiligheid
Stand van het stuurwiel instellen
Afb. 3 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 13.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting
1
zwenken » afb. 3.
Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2
worden versteld.
De borghendel tot de aanslag in pijlrichting
3
drukken.
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
De borghendel na de instelling altijd vergrendelen, zodat de stand van het
stuurwiel niet onbedoeld verandert - gevaar voor ongevallen!!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 13.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 2
op pag. 13 -
C
(geldt niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen).
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 16, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm in acht nemen, an-
ders kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zitting! Door een ver-
keerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een
verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u
zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 13.
Met het oog op de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen achterin en
om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de
volgende aanwijzingen in acht worden genomen.
De hoofdsteunen zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun
zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 2
op pag. 13 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 16, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
14
Veiligheid
Noodoproep
Alleen geldig voor sommige landen
Afb. 4
Controlelampje en noodoproep-
knop
Het noodoproepsysteem (hierna systeem) dient voor het automatisch of hand-
matig opbouwen van een verbinding met een noodoproepnummer.
Over dit systeem beschikken wagens met de dienst Care Connect » pag. 115.
Na de verbindingsopbouw vindt de communicatie met de centrale plaats via de
in wagen gemonteerde luidsprekers en de microfoon.
Controlelampje en noodoproepknop » afb. 4
Controlelampje
- Verbindingsopbouw met het noodoproepnummer
Automatische verbindingsopbouw
Bij een ongeval met airbag-activering bouwt het systeem automatisch een ver-
binding op met een noodoproepnummer.
Bij een minder zwaar ongeval biedt het systeem automatisch via het infotain-
mentbeeldscherm de verbindingsopbouw met een noodoproep- of pechnum-
mer aan.
Handmatige verbindingsopbouw
De knop
B
» afb. 4 meer dan dan 3 s ingedrukt houden (de verbindingsop-
bouw kan door opnieuw indrukken van de knop worden beëindigt).
Voor de verbindingsopbouw de op het infotainmentbeeldscherm / op het
display van het instrumentenpaneel getoonde melding bevestigen of enkele
seconden wachten, de verbindingsopbouw vindt automatisch plaats. Het
controlelampje
A
knippert groen.
A
B
De werking van het systeem wordt na het inschakelen van het contact door
het branden van het controlelampje
A
aangegeven » afb. 4.
Bij een systeem dat gereed is voor gebruik brandt het controlelampje groen.
Bij een systeemstoring brandt het controlemapje rood.
ATTENTIE
Voor de werking van het systeem moet een mobiel telefoonnetwerk be-
schikbaar zijn - indien geen mobiel telefoonnetwerk beschikbaar is, is geen
noodoproep mogelijk.
Bij een systeemstoring bestaat de kans dat het systeem bij een ongeval
niet wordt geactiveerd! Dit moet direct door een specialist worden gecon-
troleerd.
Let op
Het systeem stuurt, tegelijkertijd met de verbindingsopbouw naar het nood-
oproepnummer, de wagen- resp. inzittendengegevens op het tijdstip van het
ongeval (bv. het chassisnummer, de locatie van de wagen, het aantal gordel-
dragende inzittenden, het aantal geactiveerde airbags enz.) naar de noopo-
proepcentrale.
Bevindt de wagen zich in een gebied zonder werkende noodoproepsysteem-
infrastructuur dan worden geen wagengegeven doorgegevens aan de noodop-
roepcentrale.
15
Passieve veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
23, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen! Dat geldt ook voor
andere passagiers - er bestaat gevaar voor verwondingen!
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 12, Juiste en veilige zithou-
ding.
De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
ATTENTIE (vervolg)
De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
Veel lagen kleding en ook losse kleding (bv. een mantel over een colbert)
belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels.
Geen klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veilig-
heidsgordels (bv. voor het inkorten van de veiligheidsgordels bij kleinere
personen) gebruiken.
De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed
functioneren als de achterbankleuning correct is vergrendeld » pag. 81.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
278.
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Indien een be-
schadiging aan een van de onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
(bv. de gordelband, de gordelverbindingen, de oprolautomaat, het gordel-
slot) wordt vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel direct door
een specialist worden vervangen.
Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval zijn belast door een specialist
laten vervangen. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgor-
dels worden gecontroleerd.
16
Veiligheid
Goed verloop van gordelband
Afb. 5 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel /
gordelverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 6
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 16.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schou-
der (in geen geval langs de nek) lopen en goed tegen het bovenlichaam aanlig-
gen » afb. 5 - .
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over
de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 5 - .
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelgedeelte zo laag mogelijk tegen
het bekken aanliggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend
» afb. 5 - .
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 6 - .
Of: De borgklem in de richting van de pijlen
1
samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting
2
» afb. 6 - .
Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld.
ATTENTIE
Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bv. pennen,
brillen, balpennen, sleutels). Deze voorwerpen kunnen tot verwondingen
leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 7
Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 16.
Vóór het omgespen
De hoofdsteun correct instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen).
De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
17
Veiligheidsgordels
Omgespen
De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken.
De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 7 - steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de slotgesp goed in
het slot is vastgeklikt.
Losmaken
De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 7 -
, de slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Inleiding voor het onderwerp
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid
van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt
getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accelereren, bij het rijden in de
bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, moet de oprolautomaat direct door een specialist worden ge-
controleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder en bijrijder wordt door de gor-
delspanners op de oprolautomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door
de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt
voorkomen.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden
mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
18
Veiligheid
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra inzit-
tendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De maximale beschermende werking van de airbag wordt alleen bereikt in
combinatie met een correct omgegespte veiligheidsgordel, de airbag is
geen vervanging voor de veiligheidsgordel.
De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 36.
Systeembeschrijving
Afb. 8 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 8
Voorairbags
Bestuurdersknie-airbag
Zij-airbags voorin
Zij-airbags achterin
Hoofdairbags
A
B
C
D
E
Voorairbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van de bestuurder en de bijrijder gedempt en het ge-
vaar voor letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd.
De voorairbags zijn gemarkeerd met het opschrift  in het stuurwiel en in
het dashboard aan bijrijderszijde.
Bestuurdersknie-airbag - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag
wordt de voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en het verwon-
dingsrisico voor de benen verminderd.
De knie-airbag is met het opschrift  op de zijkant van het dashboard aan
bestuurderszijde gemarkeerd.
Zij-airbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voor-
waartse beweging van de inzittenden gedempt en het gevaar voor letsel voor
het volledige bovenlichaam (borst, buik en bekken) aan de zijde die naar het
portier is gericht verminderd.
De zij-airbags voor zijn gemarkeerd met een label met het opschrift

aan
de leuning van de voorstoelen. De zij-airbags achterin zijn met het opschrift

tussen het instapgedeelte en de leuning van de achterbank gemarkeerd.
Hoofdairbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico
voor hoofd en hals verminderd.
De hoofdairbags zijn met het opschrift

op de B-stijlbekleding gemar-
keerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende onderdelen.
Individuele airbags.
Controlelampje in het instrumentenpaneel » pag. 36.
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 22.
Controlelampje voor de bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 22.
19
Airbagsysteem
Airbagactivering
Afb. 9
Gasgevulde airbags
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij het activeren wordt de airbag gevuld met gas en ontvouwt deze zich. Het
opblazen van de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk hierbij is de hardheid van
het voorwerp waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid, enz.
Voor de activering van de airbags is de optredende mate van vertraging door-
slaggevend. Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van
de wagen onder de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft,
worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de bot-
sing vrij sterk vervormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
Bestuurdersvoorairbag.
Bijrijdersvoorairbag.
Bestuurdersknie-airbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
Zij-airbag voorin.
Zij-airbag achterin.
Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
De alarmlichten worden ingeschakeld.
Alle portieren worden ontgrendeld.
De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting is ingeschakeld - schakelaar ).
Wanneer volgt er geen airbagactivering?
Bij lichte frontale aanrijdingen, lichte aanrijdingen van opzij en aanrijdingen van
achteren, kantelen van de wagen of een koprol vindt er geen airbagactivering
plaats.
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 10
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen bij een correcte zithouding worden bereikt
» pag. 12.
Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een
verkeerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan op-
treden. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzi-
tje worden vervoerd » pag. 25.
20
Veiligheid
ATTENTIE (vervolg)
Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specia-
list laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een on-
geval niet worden geactiveerd.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
Het oppervlak van het stuurwiel evenals het dashboard in het bereik van
de voorairbags en de knie-airbag alleen met een droge of vochtige doek
reinigen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor voorairbags
Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 10 -
A
. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofd-
steunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
22, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
In het gebied waarin de voorairbags naar buiten komen, mogen zich vóór
de inzittenden op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voor-
werpen bevinden.
Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de in-
bouwplaatsen van de airbags en het gebied waarin de airbags naar buiten
komen mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals bekerhouders,
telefoonhouders enz.
Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
plaatsen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de knie-airbag
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte ten minste 10 cm bedraagt » afb.
10 -
B
. Indien het in verband met de lichaamsgrootte niet mogelijk blijkt
aan deze voorwaarde te voldoen, contact opnemen met een specialist.
ATTENTIE (vervolg)
Het oppervlak van de airbagmodule in het onderste gedeelte van het
dashboard onder de stuurkolom mag niet worden beplakt, afgedekt of
worden bewerkt. Op de afdekking van de airbagmodule of in de nabijheid
daarvan mag niets worden gemonteerd.
Geen volumineuze of zware voorwerpen (sleutelbossen enzovoort.) aan
de contactsleutel bevestigen. Deze kunnen bij het activeren van de knie-air-
bag in het interieur worden geslingerd en u verwonden.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
Aan de kledinghaken in de wagen slechts lichte kleding hangen en in de
zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zit-
ten. Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken.
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 272.
Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enz., op de rugleu-
ningen worden uitgeoefend - gevaar voor beschadiging van de zij-airbag.
De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd!
U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Omdat de air-
bag aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-
vrijgegeven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aan-
zienlijk worden beperkt.
Beschadigingen van de originele stoelbekleding of van de stiksels bij de
inbouwplaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
21
Airbagsysteem
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. de stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitge-
voerd. Meer informatie » pag. 272.
Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Inleiding voor het onderwerp
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 11 op pag. 22 -
.
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
Het buiten werking stellen van de airbags wordt door het controlelampje
aangegeven » pag. 36.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de
volgende situaties.
Indien een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel moet wor-
den gebruikt » pag. 23.
Indien ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel de afstand
van ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen
niet kan worden aangehouden.
Indien in verband met een handicap speciale accessoires in de buurt van het
stuurwiel nodig zijn.
Indien andere stoelen worden gemonteerd (bv. orthopedische stoelen zonder
zij-airbag).
ATTENTIE
Als bij de verkoop van de wagen een airbag buiten werking is gesteld, dan
moet de koper daarvan op de hoogte worden gebracht!
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 11
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje voor
bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 11 -
De bijrijdersairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van het
contact brandt het controlelampje

» afb. 11 -
De bijrijdersvoorairbag is in paraatheid gebracht - na het inschakelen van
het contact brandt 65 s het controlelampje

Buiten werking stellen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard
volledig uitklappen
» .
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand  draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.


22
Veiligheid
In paraatheid brengen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen
» .
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand  draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje 
brandt.
ATTENTIE
De sleutel tijdens het rijden niet in de sleutelschakelaar gestoken laten zit-
ten. Door trillingen kan de sleutel de sleuf verdraaien en de airbag in paraat-
heid brengen! De airbag kan dan bij een ongeval onverwacht geactiveerd
worden - er bestaat gevaar voor verwondingen en levensgevaar!
De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraatheid brengen van de airbag.
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u
een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag
veroorzaken.
Als de controlelampjes   knipperen, dan wordt de bijrijdersvoor-
airbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk
door een specialist laten controleren.
VOORZICHTIG
Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadi-
gen!
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
Om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, is het ver-
voer van kinderen uitsluitend in kinderzitjes toegestaan!
Voor de montage en het gebruik van het kinderzitje de aanwijzingen in dit in-
structieboekje en in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen kinderen altijd op de zitplaatsen achter-
in mee te nemen. Kinderen alleen in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel
vervoeren.
Er moeten kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Europese Unie wor-
den gebruikt.
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
Bij het verlaten van de wagen kinderen nooit zonder toezicht in de wagen
achterlaten. In een noodsituatie zijn ze mogelijk niet in staat om de wagen
zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder
lage temperaturen bestaat er levensgevaar!
Het kind dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! Anders
zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden ge-
slingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaarlijk
verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
23
Veilig vervoer van kinderen
ATTENTIE (vervolg)
Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats achterin moet de be-
treffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
hoofdsteun zo hoog mogelijk instellen.
Indien de hoofdsteun ook in de hoogste stand het inbouwen van het kin-
derzitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd » pag. 82. Na
het uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 12 Stickers met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Daarop attenderen ook de stickers die zich op de volgende plaatsen bevinden.
Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 12 - .
Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 12 - .
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld »
.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij een in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel
nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje be-
vindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De
airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, moet de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid wor-
den gebracht.
24
Veiligheid
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 13
Stickers met waarschuwings-
aanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 13.
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag
Afb. 14
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje
wel goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Kinderen mogen zich nooit in het gebied bevinden waarin de zij-airbag naar
buiten komt » afb. 14 - .
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescherming
kan bieden » afb. 14 - .
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij een in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd
wordt vervoerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levens-
gevaarlijk verwonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
25
Veilig vervoer van kinderen
Groep Bijrijdersstoel
Zitplaatsen achterin
buitenste
Zitplaats achterin
midden
0
tot 10
kg
U U U
0+
tot 13
kg
U U U
1
9-18 kg
U U U
2
15-25
kg
U U U
3
22-36
kg
U U U
Kinderzitjecategorie "universeel" - Kinderzitje dat voor de bevestiging op
de stoel met de veiligheidsgordel is bedoeld.
Bevestigingssystemen
Inleiding voor het onderwerp
Bevestigingsogen van het

-systeem
Afb. 15
Labels van het -systeem
U
 is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Tussen de rugleuning en zitting van de buitenste zitplaatsen achterin resp. de
bijrijdersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen voor de bevestiging van
een kinderzitje met het -systeem.
Eerst de afdekkappen
A
verwijderen om bij de bevestigingsogen te kunnen
komen » afb. 15. Na het uitbouwen van het kinderzitje de afdekkappen weer
aanbrengen.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer in-
formatie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma.
26
Veiligheid
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bij een in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd
wordt vervoerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levens-
gevaarlijk verwonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
b)
Buitenste zitplaatsen achterin Middelste zitplaats achterin
0
tot 10 kg
E X IL-SU X
0+
tot 13 kg
E
X IL-SU XD
C
1
9-18 kg
D
X
IL-SU
IUF
X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X IL-SU X
3
22-36 kg
- X IL-SU X
a)
De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
b)
Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het

-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor het inbouwen van een

-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
IL-SU De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het -systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is geschikt voor -kinderzitje met de goedkeuring "universeel" en bevestiging met de bevestigingsgordel van het  .
X Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
27
Veilig vervoer van kinderen
Bevestigingsogen van het  -systeem
Afb. 16
Bevestigingsogen van het 
-systeem
  is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van
het kinderzitje beperkt.
De bevestigingsogen
A
voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met
het


-systeem zitten aan de achterzijde van de rugleuningen van de bui-
tenste zitplaatsen achterin » afb. 16.
Enkele landspecifieke typen kunnen ook zijn uitgerust met een bevestigings-
oog
B
aan de achterzijde van de middelste rugleuning achterin » afb. 16.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het  -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
Kinderzitjes met het  -systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
28
Veiligheid
29
Veilig vervoer van kinderen
Afb. 17
Voorbeeld van bestuurdersruimte bij wagens met links stuur
30
Bediening
Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 60
Elektrische buitenspiegelverstelling
77
Portiergreep 56
Luchtroosters 112
Parkeerkaarthouder 85
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht 67
Snelheidsregelsysteem
239
Snelheidsbegrenzer 240
Grootlichtassistent
68
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag
19
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem
43
Instrumentenpaneel
32
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers
74
Informatiesysteem
43
Infotainment
120
Toets voor alarmlichten
70
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag 22
Binnenspiegel 76
Opbergvak aan bijrijderszijde
89
Bijrijdersvoorairbag 19
Externe infotainmentmodule (in dashboardkastje)
122
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (in het opbergvak aan bijrijderszijde) 22
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier
61
Opbergvak 86
Lichtschakelaar
65
Ontgrendelingshendel van motorkap 285
Opbergvak 85
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 244
Borghendel voor stuurwielverstelling 14
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot 206
Startknop 206
Handremhendel 209
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak)
210
Keuzehendel (automatische versnellingsbak)
211
Afhankelijk van de uitrusting:
12 volt stopcontact 93
Sigarettenaansteker 95
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Centrale vergrendeling 54
Start-stopsysteem
207
Aandrijfslipregeling ASR
219
Stabiliseringscontrole ESC
218
/
Selecteren van de rijmodus
250
Inparkeersysteem 232
Parkeerhulp
222
Bandenspanningscontrole
259
Opbergvak / Phonebox
86, 86
USB- en AUX-ingang
87
Bediening voor verwarming / airconditioning
109
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 17.
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
31
Bestuurdersruimte
Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 18
Instrumentenpaneel
Toerenteller » pag. 32
Met controlelampjes » pag. 33
Display » pag. 43
Snelheidsmeter
Met controlelampjes » pag. 33
Afhankelijk van de uitrusting
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 32
Aardgasmeter
1)
Rij controlelampjes » pag. 33
Bedieningstoets:
Tijd instellen » pag. 43
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 43
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag.
50
Benzine- / dieselmeter » pag. 33
1
2
3
4
5
6
7
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

/
Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller
1
» afb. 18 op pag. 32 geeft het actuele motortoerental per
minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerenteller naar de eerstvolgen-
de versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D/S van de automatische
versnellingsbak kiezen.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 44.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade!
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 19
Koelvloeistoftemperatuurmeter
1)
Geldt voor G-TEC-wagens.
32
Bediening
De weergave » afb. 19 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
Koude bereik - de naald staat in het bereik
A
, de motor heeft zijn bedrijfs-
temperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen en sterke motorbelas-
ting moeten worden voorkomen.
Bedrijfsbereik - de naald staat in bereik
B
.
Hogetemperatuurbereik - de naald staat in het bereik
C
, de koelvloeistof-
temperatuur is te hoog, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden » pag. 39.
Brandstofmeter - Aardgas
Afb. 20
Aardgasmeter
De weergave » afb. 20 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De inhoud van de aardgastank bedraagt ongeveer 15 kg.
Indien de brandstofvoorraad het reservebereik bereikt, wordt op het display
het symbool
en een verzoek om aardgas te tanken weergegeven.
Let op
De pijl naast het symbool in de aardgasmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Brandstofmeter - Benzine/Diesel
Afb. 21
Brandstofmeter - Benzine/Die-
sel
De weergave » afb. 21 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De inhoud van de brandstoftank voor benzine/diesel bedraagt voor wagens
met voorwielaandrijving ongeveer 50 liter, voor wagens met vierwielaandrij-
ving ongeveer 55 liter.
Wanneer de naald het reservebereik
A
bereikt » afb. 21, gaat het controle-
lampje
in het instrumentenpaneel branden » pag. 38.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en beschadiging
van het uitlaatsysteem.
Let op
De pijl naast het symbool in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand aan
van bepaalde functies resp. storingen.
33
Instrumenten en controlelampjes
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
De controlelampjes bevinden zich op de volgende plaatsen in het instrumen-
tenpaneel » afb. 18 op pag. 32.
Toerenteller
1
Display
2
Snelheidsmeter
3
Rij controlelampjes
5
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje
(gevaar) of
(waarschuwing) in de rij met
controlelampjes branden.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen sommige controlelampjes op het
display gekleurd worden weergegeven. Het koelvloeistofcontrolelampje kan
bv. op de volgende manieren worden weergegeven.
- Segmentdisplay/monochromatisch ("zwart-wit") MAXI DOT-display
- gekleurd MAXI DOT-display
ATTENTIE
Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarm-
lichten in » pag. 70. De gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand
neerzetten.
De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaam-
heden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen
beslist te worden opgevolgd » pag. 284.
Handrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de handrem is aangetrokken.
Wanneer bij aangetrokken handrem een snelheid van 5 km/h wordt overschre-
den, klinkt een geluidssignaal.
De handrem loszetten.
Remsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pag. 289.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 36,
Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de bestuurder resp. bijrijder heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid hoger dan 30 km/h knippert het controlelampje en klinkt er
gelijktijdig een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje continu.
34
Bediening
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 242.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-
systeem)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - de stuurbekrachtiging is volledig uitgevallen en voor het sturen is
aanmerkelijk meer kracht nodig.
brandt - de stuurbekrachtiging is gedeeltelijk uitgevallen en voor het sturen
kan meer kracht nodig zijn.
Het contact uitschakelen, de motor opnieuw starten en een korte afstand rij-
den.
Als het controlelampje
niet uit gaat, de motor afzetten,
niet verder rij-
den. De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje
niet uit gaat, kan voorzichtig verder worden gere-
den. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (KESSY-systeem)
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
knippert
Stuurvergrendeling defect. Stop!
STUURINRICHTING DEFECT STOP
De motor afzetten, niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bv. infotainment), het contact weer in te scha-
kelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Stuurvergrendeling: werkplaats!
STUURINRICHTING WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (KESSY-systeem)
knippert
Stuurwiel bewegen!
STUURWIEL BEWEGEN
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
Wanneer de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, dan moet de hulp van
een specialist worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje uitgaan.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/Tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Indien uw wagen met het ESC-systeem is uitgerust, is de ASR in het ESC-sys-
teem geïntegreerd.
knippert - de ESC resp. de ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje uitgaan.
35
Instrumenten en controlelampjes
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 218 of ASR-systeem » pag.
219.
Tractiecontrole (ASR) uitgeschakeld
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Let op
Bij wagens zonder het ESC-systeem brandt bij de deactivering van het ASR-
systeem het controlelampje niet, er wordt alleen een melding op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 34,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje
na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.

Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.

brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Veiligheidssystemen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Systeemstoring
brandt - er is een storing in het airbagsysteem.
Storing: airbag
STORING AIRBAG
36
Bediening
De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden.
Airbag/ gordelspanner uitgeschakeld.
AIRBAG/ GORDELSPANNER UIT
Proactieve inzittendenbescherming
brandt en op het display in het instrumentenpaneel wordt een van de vol-
gende meldingen weergegeven.
Proactieve inzittendenbescherming niet beschikbaar.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERM_ NIET BESCHIKBAAR
of
Proactieve inzittendenbescherming: beperkte werking.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERMING BEPERKT
De veiligheidsgordel voor de bestuurder en de bijrijder moet worden vervan-
gen.
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij een storing van de veiligheidssystemen bestaat het gevaar dat de syste-
men bij een ongeval niet worden geactiveerd. Deze moeten direct door een
specialist worden gecontroleerd.
Bandenspanning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden is de bandenspanning veranderd.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 294.
De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 299 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 303.
De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 259.
Systeemstoring
knippert ongeveer 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het sys-
teem voor de bandenspanningscontrole zijn.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
Als het controlelampje na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje uitgaan.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
De wielen van één as zijn zwaarder belast (bv. bij het rijden met een aanhang-
wagen of bij bergop of bergaf rijden).
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bv. bij een sportieve rijstijl en op gladde of
onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumentenpaneel ver-
traagd of helemaal niet gaan branden.
37
Instrumenten en controlelampjes
Remblokken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de remblokken zijn versleten.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Brandstofreserve - Benzine/Diesel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de benzine-/dieselvoorraad in de brandstoftank heeft de reserve-
hoeveelheid (circa 6 liter) bereikt.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Tanken » pag. 280.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
De controlelampjes
geven de toestand van het Lane Assist-systeem aan.
Nadere informatie over het Lane Assist-systeem » pag. 254.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik).
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje niet knippert,
is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
De aanhangwagengloeilampjes controleren.
Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het rempedaal intrappen.
Rijden op aardgas
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de wagen werkt op aardgas.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
38
Bediening
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Versnellingsbak oververhit
Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak oververhit. Doorrijden mogelijk.
VERSNELLINGSBAK OVERVERHIT
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Versnellingsbak oververhit. Stop! Instructieboekje!
VERSN_BAK OVERVERHIT STOP
Niet verder rijden!Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uitgaat,
niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Versnellingsbakstoring
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
VERSN_BAK DEFECT WERKPLAATS
De motor afzetten,
niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
brandt
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
STORING VERSN_BAK GEEN ACHTERUIT
brandt
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
STORING VERSNELLINGSBAK
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - bij draaiende motor wordt de accu niet geladen.
Omdat tijdens het rijden de accu wordt ontladen, dienen alle niet beslist
noodzakelijke elektrische verbruikers (bv. infotainment) te worden uitge-
schakeld.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Controleer koelvloeistof! Instructieboekje!
KOELVLOEISTOF CONTROLEREN
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 289.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
Het contact uitschakelen.
De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje opnieuw gaat branden niet verder rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
39
Instrumenten en controlelampjes
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje!
STOP MOTOR OVERVERHIT
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Als het controlelampje knippert, niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
Motoroliepeil te laag
brandt
Oliepeil: olie bijvullen!
OLIE BIJVULLEN
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Oliepeil verlagen!
OLIEPEIL TE HOOG
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Bij een te hoog oliepeil kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk
de hulp van een specialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Oliesensor: werkplaats!
OLIESENSOR WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Roetfilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden
in het roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat » , ge-
durende minimaal 15 minuten of tot het uitgaan van het controlelampje als
volgt worden gereden.
4. of 5e versnelling ingeschakeld (automatische versnellingsbak: stand
D / S).
Rijsnelheid minimaal 70 km/h.
Motortoerental tussen 1.800-2.500 1/min.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje uit.
40
Bediening
Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje niet en
begint het controlelampje te knipperen.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen, er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlamba-
re materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof)
in contact kan komen.
VOORZICHTIG
Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de le-
vensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Partner kan
u vertellen in welke landen diesel met een hoog zwavelgehalte wordt gebruikt.
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hierdoor wordt het verbran-
dingsproces van roetdeeltjes in het roetfilter begunstigd.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 286.
Grootlichtassistent
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de grootlichtassistent is ingeschakeld » pag. 68, Grootlichtassis-
tent (Light Assist).
Start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
De controlelampjes geven de toestand van het start-stopsysteem aan
» pag. 207.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Water in het brandstoffilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het brandstoffilter met waterafscheider filtert vuil en water uit de brandstof.
Indien in de afscheider teveel water aanwezig is, verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de volgende informatie.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Water in brandstoffilter. Instructieboekje!
WATER IN BRANDSTOFFILTER
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
De controlelampjes geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
242 aan.
41
Instrumenten en controlelampjes
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het controlelampje wordt alleen op het MAXI DOT-display getoond.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 247.
Front Assist
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt
De Front Assist heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch een
noodstop gemaakt » pag. 247.
De Front Assist wordt automatische gedeactiveerd bij de activering van de
ESC Sport » pag. 218 resp. bij de deactivering van de ASR » pag. 219.
De Front Assist is momenteel niet beschikbaar » pag. 250.
met de tekst

brandt - de Front Assist is gedeactiveerd » pag. 249.
Besparingsmodus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de wagen bevindt zich in de besparingsmodus door de ingreep van
het actieve cilindermanagement of door de vrije stand van de automatische
versnellingsbak.
OFF ROAD-modus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - aan de voorwaarden voor de ingreep van de OFF ROAD-modus is
voldaan » pag. 220, OFF ROAD-modus.
knippert - de bergafdaalhulp grijpt nu in.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt - er is sprake van een DCC-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Service
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 50, Service-
intervalindicatie.
42
Bediening
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Inleiding voor het onderwerp
Display in instrumentenpaneel
Afb. 22
Displaytypes: MAXI DOT / segmentdisplay
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 22.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
1)
Herkende verkeerstekens
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
Portierwaarschuwing
Eco-tips
Service-intervalindicatie
Buitentemperatuur
1
2
3
4
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Tijd
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Buitentemperatuur
Controlelampjes
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Service-intervalindicatie
Meldingen
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het dis-
play een grafische waarschuwing.
Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
Op de toets
A
» afb. 23 op pag. 43 drukken.
Tijd instellen
Afb. 23
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
5
6
7
8
9
10
1)
Geldt voor wagens met af fabriek ingebouwd navigatiesysteem.
43
Informatiesysteem
De toets
A
» afb. 23 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets
A
loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de beginstand.
De tijd kan ook in het infotainment in het menu

/
Tijd en datum
worden ingesteld.
Schakeladvies
Afb. 24
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 24
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp. betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bv. bij het inhalen.
Wagentoestand
Afb. 25
Wagentoestand
Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes
(gevaar) resp.
(waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment in het menu

/
Wagen-
status
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
Met behulp van de functietoetsen
het menupunt Wagenstatus selecte-
ren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 25
A
Wagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
 Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
44
Bediening
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 26
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Indrukken (boven of onder) - Indicaties kiezen / waarden instellen
Indrukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Indrukken (boven of onder) - Bewegen in het gekozen menu
Ingedrukt houden (boven of onder) - Hoofdmenu tonen
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 27 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
A
B
A
B
A
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Indrukken - Menu Telefoon tonen; Oproep beantwoorden/beëindigen; ge-
kozen contact oproepen
Vasthouden - Laatste oproep herhalen; oproep afwijzen
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Ingedrukt houden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Draaien - Beweging in het gekozen menu
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Let op
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle functies beschikbaar te zijn. Hier-
op wijst het systeem door een tekstmelding op het infotainmentbeeldscherm.
Ritgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk. Na
het inschakelen van het contact wordt de informatie weergegeven die voor
het uitschakelen van het contact het laatst was geselecteerd.
Als bij wagens met MAXI DOT-display de rijgegevens na het inschakelen van
het contact niet worden weergegeven, dan moet in het hoofdmenu het menu-
punt
Rijgegevens
worden gekozen en bevestigd » pag. 48.
De eenheden en de weergave van sommige informatie kan in het infotainment
in het menu

/
Eenheden
worden ingesteld.
Let op
De instelling van de getoonde weergaven wordt in het actieve gebruikersac-
count individueel opgeslagen » pag. 50.
B
B
45
Informatiesysteem
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen. Bij G-TEC-wagens worden de volgende gegevens getoond - Totale
actieradius / actieradius op aardgas / actieradius op benzine.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het
geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven. Bij G-TEC-wa-
gens wordt het gemiddelde verbruik van de op dat moment gebruikte brand-
stof weergegeven.
Momenteel brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen
wordt het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen
verschijnt --,- km/l). Bij G-TEC-wagens wordt het momentele verbruik van de
actueel gebruikte brandstof weergegeven (bij stilstaande of langzaam rijdende
wagen wordt bij het rijden op aardgas het brandstofverbruik in kg/h weerge-
geven).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen

.
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Verkeerstekenherkenning - verkeerstekenweergave » pag. 256, Verkeerste-
kenherkenning.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave.
Gemiddelde snelheid - wordt sinds het wissen van het geheugen doorlopend
berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de eerste 300 m
van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
Comfortverbruikers - informatie over het totaalverbruik van de comfortver-
bruikers in l/h evenals een lijst van drie verbruikers (bv. airconditioning e.a.), die
het grootste aandeel in het brandstofverbruik hebben.
Bijtankhoeveelheid
1)
- nadat circa 10 l brandstof uit de volle brandstoftank is
verbruikt, wordt op het display een brandstofhoeveelheid in l weergegeven die
zeker kan worden bijgetankt.
Aardgaskwaliteit - de aardgaskwaliteit wordt in een percentage van 70% tot
100% weergegeven. Hoe hoger de waarde, hoe geringer het aardgasverbruik.
Koelvloeistoftemperatuur - als de temperatuur tussen 70 en 120 °C ligt, is de
bedrijfstemperatuur bereikt. Als de temperatuur lager dan 70 °C is, moeten
hoge motortoerentallen en zware motorbelasting worden vermeden. Als de
temperatuur hoger dan 120 °C is, gaat in het instrumentenpaneel het controle-
lampje
branden » pag. 39.
De mogelijkheid bestaat om in het infotainment in het menu

/
Instrumentenpaneel
de weergave van de menupunten van de multifunctie-indica-
tie op het display van het instrumentenpaneel in- of uit te schakelen en de rijg-
egevens terug te zetten.
Infotainmentweergave
Afb. 28
Rijgegevens
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Rijgegevens
aan-
tippen.
Schermweergave » afb. 28
Afgelegde afstand
Rijtijd
A
B
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
46
Bediening
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Grafische weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder
dan 300 km bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het
symbool )
Globale actieradius
1)
Met de functietoetsen kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
Sinds start - Ritgeheugen
Langetermijn - Reisgeheugen
Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
(
) resp.
(
) selecteren en bevestigen.
De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
(
) resp.
(
) selecteren en bevestigen.
Met de gewenste snelheid rijden.
De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aangepast.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
() resp. () selecteren en bevestigen.
Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
C
D
E
F
G
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
Geheugen
Afb. 29
Geheugenweergave: MAXI
DOT-display () / segmentdis-
play ()
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op
het display op positie
A
worden weergegeven » afb. 29.
Sinds start
(
) resp. "1" (
)
In het geheugen worden rijgegevens van het inschakelen tot het uitschakelen
van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van het
contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden samen met de ac-
tuele ritinformatie opgeslagen.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
Lange tijd
(
) resp. "2" (
)
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9.999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
() resp. "3" ()
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
1)
Bij wagens met CNG-aandrijving wordt de globale actieradius met benzine en met CNG afzonderlijk weer-
gegeven.
47
Informatiesysteem
Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
Gemiddeld brandstofverbruik.
Afgelegde afstand.
Gemiddelde snelheid.
Rijtijd.
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
MAXI DOT-display
Inleiding voor het onderwerp
Op het MAXI DOT-display (hierna display) wordt afhankelijk van de uitrusting
informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsystemen en
dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 45.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
Rijgegevens
» pag. 45
Hulpsystemen
» pag. 49
Navigatie
» pag. 48
Audio
» pag. 48
Telefoon
» pag. 48
Wagen
» pag. 44
Laptimer
» pag. 49
Let op
Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 132, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 140, Instelling van de infotain-
menttaal.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
Rijadviezen
Kompas
Laatste reisdoelen
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
worden de volgende gegevens weergegeven.
Radio
Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen).
TP-verkeersberichten
Media
Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bv. artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-tag in het
audiobestand is opgeslagen.
Menupunt
Telefoon
In het menupunt
Telefoon
wordt de oproepenlijst met de volgende symbolen
weergegeven.
Binnenkomende oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
48
Bediening
Symbolen op het display
Ladingstoestand van de telefoonaccu
1)
Signaalsterkte
1)
Een telefoon is met het apparaat verbonden
Gemiste oproepen (als er meer gemiste oproepen zijn, wordt naast het
symbool het aantal gemiste oproepen weergegeven)
Microfoon uitgeschakeld
Menupunt
Hulpsystemen
In het menupunt
Hulpsystemen
kunnen de volgende systemen worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
Front Assist
Lane Assist
Uitparkeerhulp
Assistent voor dodehoekherkenning
Menupunt
Laptimer
(stopwatch)
De functie Laptimer biedt de mogelijkheid de rondetijd te meten, bv. op een
circuit. De gemeten tijd wordt op het display weergegeven.
De gemeten tijd wordt in minuten, seconden en tienden van een seconde
weergegeven.
De volgende functies zijn beschikbaar.
Start
- De tijdmeting handmatig starten resp. de onderbroken meting voort-
zetten
Sinds start
- De tijdmeting automatisch bij het wegrijden starten
Statistiek
- De gemeten tijden analyseren en terugzetten
Tijdmeting
Om de meting handmatig te starten, het menupunt
Laptimer
-
Start
selecteren.
Om de meting automatisch te starten, het menupunt
Laptimer
-
Sinds start
se-
lecteren. De tijdmeting start automatisch bij het wegrijden.
Om de meting de volgende ronde gedurende de tijdmeting te starten, het
menupunt
Nwe. ronde
selecteren.
Gedurende de tijdmeting wordt op het display ook informatie over de snelste
en de laatste rondetijd weergegeven.
Tussentijd meten
Gedurende de tijdmeting het menupunt
Tussentijd
selecteren. Op het display
wordt gedurende circa 5 seconden de tussentijd weergegeven.
De tussentijd kan tijdens een ronde herhaaldelijk worden gemeten.
Meting onderbreken
Gedurende de tijdmeting het menupunt
Stop
selecteren.
De tijdmeting wordt onderbroken; de volgende functies staan ter beschikking.
Doorgaan
- De meting van de actuele rondetijd voortzetten
Nwe. ronde
- De meting van de volgende rondetijd starten
Ronde annul.
- De tijdmeting annuleren (de geannuleerde rondetijd wordt niet
opgeslagen)
Beëindigen
- De tijdmeting beëindigen (de afgebroken rondetijd wordt opge-
slagen)
Gemeten tijden analyseren
Het menupunt
Laptimer
-
Statistiek
selecteren.
De volgende informatie wordt weergegeven.
Snelste:
- De snelste ronde
Langzaamste:
- De langzaamste ronde
Gemiddeld:
- De gemiddelde rondetijd
Totale tijd:
- Het totaal van de rondetijden
Gemeten tijden terugzetten
Het menupunt
Laptimer
-
Statistiek
-
Terugzetten
selecteren.
ATTENTIE
Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volle-
dige verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen.
Gebruik de
Laptimer
alleen als u uw wagen in elke verkeerssituatie volledig
onder controle hebt.
1)
Deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons ondersteund.
49
Informatiesysteem
Let op
Met het systeem kunnen maximaal 11 rondetijden worden gemeten.
De meting van een rondetijd wordt na 99 uur, 59 min. en 59 sec. beëindigd.
Als deze tijd is bereikt, start de meting van de nieuwe rondetijd automatisch.
De gemeten tijden kunnen niet afzonderlijk worden teruggezet.
Indien de gemeten tijden niet worden teruggezet, blijven deze ook na het uit-
schakelen van het contact opgeslagen.
Service-intervalindicatie
Inleiding voor het onderwerp
De service-intervalindicatie informeert u over het aantal kilometer resp. dagen
tot de volgende servicebeurt.
Informatie met betrekking tot de service-intervallen » pag. 273.
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
Afb. 30
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 30 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Ser-
vice
wordt weergegeven.
Toets
A
loslaten.
Op het display verschijnen gedurende 4 seconden het symbool en meldin-
gen over het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicetermijn.
De weergaven over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de vol-
gende servicetermijn kunnen ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden weergegeven.
Servicemeldingen
Meldingen vóór het bereiken van de servicetermijn
Voordat de servicetermijn wordt bereikt verschijnt op het display na het in-
schakelen van het contact het symbool en een melding met betrekking tot
het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Meldingen bij het bereiken van de servicetermijn
Zodra de servicetermijn bereikt is, verschijnt op het display na het inschakelen
van het contact het symbool en de melding.
Service-intervalindicatie terugzetten
Wij adviseren het terugzetten van de indicatie door een specialist te laten uit-
voeren.
Wij adviseren de service-intervalindicatie niet zelf terug te zetten. Anders kan
de service-interval indicatie mogelijk verkeerd worden ingesteld waardoor
eventuele storingen aan de wagen zouden kunnen optreden.
Variabel service-interval
Bij wagens met variabel service-interval worden na het terugzetten van de
olieservice-weergave bij een specialist de waarden van een nieuwe service-in-
terval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
van de wagen worden berekend.
Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfs-
omstandigheden van de wagen aangepast.
Personalisering
Inleiding voor het onderwerp
Dankzij de personalisering hebben meerdere bestuurders de mogelijkheid,
middels een gebruikersaccount dat aan de betreffende wagensleutel is toege-
wezen, om een wagen met individueel ingestelde systeemfuncties te gebrui-
ken.
ATTENTIE
Instellingen alleen bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
50
Bediening
Werking
Afb. 31
Naar een ander gebruikersaccount wisselen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 50.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier wor-
den alle gepersonaliseerde functies overeenkomstig het gebruikersaccount in-
gesteld, dat aan de sleutel is toegewezen waarmee de wagen werd ontgren-
deld.
Elke wijziging van de ingestelde gepersonaliseerde functies wordt automatisch
in het actieve gebruikersaccount opgeslagen.
Voor de personalisering zijn drie standaard gebruikersaccounts evenals een
Gast
-account beschikbaar.
Naar een ander gebruikersaccount wisselen
Het wisselen naar een ander gebruikersaccount kan op het display van het in-
strumentenpaneel » afb. 31 binnen 10 s na het inschakelen van het contact
plaatsvinden.
Een accountwissel kan ook op een later tijdstip in het infotainment in het menu

/
Wagenstatus
plaatsvinden (indien eerst
Bandenspanningscon-
trole
wordt weergegeven, dan met de pijl of naar
Wagenstatus
omschakelen).
Wordt een account gekozen, waarin niet alle door het systeem benodigde
punten zijn ingesteld, dan kan op het infotainmentbeeldscherm automatisch
een configuratieassistent worden weergegeven » pag. 127.
Elektrisch instelbare bestuurdersstoel (hierna stoel)
Het instellen van de stand van de stoel vindt in de volgende gevallen plaats.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier.
Na het wisselen naar een ander gebruikersaccount en bij een snelheid onder
5 km/h.
De stoelinstelling kan als volgt worden beëindigd.
Door het aantippen van de functietoets
Annuleren
op het infotainmentbeelds-
cherm.
Door het indrukken van een willekeurige toets op de stoel » pag. 79.
Let op
Wagens met de personaliseringsfunctie worden af fabriek met drie sleutels
geleverd.
Overzicht van enkele gepersonaliseerde functies
Lees en bekijk eerst op bladzijde 50.
Rijmodus - laatst gekozen modus, modusinstelling
Individual
.
Instelling van de elektrisch instelbare bestuurdersstoel.
Buitenspiegelverstelling.
Hulpsystemen - rijstrookhulp (Lane Assist), inparkeerhulp (ParkPilot).
Licht - sfeerverlichting, comfortknipperen, COMING HOME / LEAVING HO-
ME.
Climatronic - temperatuur in de afzonderlijke bereiken, aanjagertoerental, cir-
culatiefunctie.
Infotainment-instellingen - helderheidsniveau van het beeldscherm, toetsen-
toewijzing.
Radio - klankinstellingen, zendersortering.
Media - willekeurige weergave/titelherhaling, gekozen videoformaat.
Spraakbediening - akoestische signalen.
Navigatie - thuisadres, alternatieve routes, aanbevolen routes, herinnering
aan brandstofgebrek.
Let op
De omvang van de gepersonaliseerde functies is afhankelijk van het infotain-
menttype.
Instelling van de personalisering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 50.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Personalisatie
aantippen.
De volgende menupunten worden weergegeven.
51
Informatiesysteem
Personalisering
Actief
- Activering/deactivering van de personalisering
Gebruikersaccount kiezen
Een lijst met de gebruikersaccounts met de optie, gebruikersaccounts te be-
heren en om naar een ander account te wisselen.
- Gebruikersaccounts beheren met de volgende opties:
Gebruikersaccount hernoemen
- hernoemen van het gebruikersaccount (geldt
niet voor het
Gast
-account)
Instellingen kopiëren naar een ander account
- kopiëren van de instellingen van een
actief gebruikersaccount naar een ander gebruikersaccount
Gebruikersaccount terugzetten
- terugzetten van het gekozen gebruikersac-
count op de fabrieksinstellingen
Instellen
Sleuteltoewijzing:
- Opties voor toekenning van de sleutel aan het gebruikersac-
count:
Handmatig
- herkende sleutel moet handmatig aan het actieve gebruikersac-
count worden toegewezen
Automatisch
- herkende sleutel wordt bij het wisselen naar een ander ac-
count automatisch aan het actieve gebruikersaccount toegewezen
Sleutel aan huidig gebruikersaccount toewijzen
- handmatige toewijzing van de her-
kende sleutel aan het actieve gebruikersaccount - de aanwijzingen op het in-
fotainmentbeeldscherm opvolgen
Alles terugzetten
- terugzetten van de personalisering en de gebruikersac-
counts op de fabrieksinstellingen
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 55.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en daarna binnen 45 seconden er geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet
gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.
ATTENTIE
Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen (bv. kinderen) zouden de wagen kunnen vergrende-
len, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - gevaar
voor verwondingen en ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig
zijn, bv. kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze personen
zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te verlaten
of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen be-
staat er levensgevaar!
52
Bediening
VOORZICHTIG
Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
De groef in de sleutel schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof
en dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en derge-
lijke negatief beïnvloeden.
Met de sleutel via de slotcilinder ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 32
Linker wagenzijde: Sleutelbewe-
gingen voor het ont-/vergrende-
len
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 52.
De wagen met de sleutel ontgrendelen/vergrendelen » afb. 32
Wagen ontgrendelen
Wagen vergrendelen
VOORZICHTIG
Indien de slotcilinder van een afdekkap is voorzien, moet voor het ontgrende-
len/vergrendelen van de wagen met de sleutel eerst de afdekkap worden ver-
wijderd » pag. 309.
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 33
Sleutel met uitklapbare sleutel-
baard
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
Beschrijving van de sleutel » afb. 33
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Afhankelijk van de uitrusting:
Achterklep ontgrendelen (door drukken)/ontgrendelen en gedeeltelijk
openen (door vasthouden) (wagens met handmatige klepbediening)
Achterklep openen/sluiten/beweging van achterklep stoppen (wagens
met elektrische klepbediening)
Vergrendelingsknop voor het uitklappen/inklappen van de sleutelbaard
Controlelampje voor de batterijstatus - als de batterij leeg is, knippert na
het indrukken van een knop op de sleutel het controlelampje niet
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Door het indrukken van de knop
wordt de achterklep ontgrendeld.
Door het vasthouden van de knop
wordt de achterklep ontgrendeld en uit
het slot gedrukt (gedeeltelijk geopend).
Als de achterklep met de knop
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na
het sluiten automatisch vergrendeld. De tijd na afloop waarvan de klep wordt
vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 58.
VOORZICHTIG
De werking van de afstandsbediening kan door interferentie van zenders in
de buurt van de wagen worden gestoord.
Het werkingsgebied van de sleutel bedraagt ongeveer 30 m. Als de centrale
vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan ongeveer 3 m op de af-
standsbediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 308.
A
B
53
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 34 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrende-
ling resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de
sleutel.
De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 34 -
.
De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
34 -
.
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
De wagen kan niet van buiten worden vergrendeld als het contact niet is uitge-
schakeld.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het vastpakken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 35
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Geen van de portieren is geopend.
Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop drukken » afb. 35.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool in
de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
54
Bediening
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van
nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor wordt een mogelijke inbraakpoging in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact geattendeerd door
de volgende melding op het display in het instrumentenpaneel.
Let op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
LET OP SAFELOCK
Inschakelweergave
Als de safebeveiliging is ingeschakeld, knippert het controlelampje in het be-
stuurdersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere
tussenpozen te knipperen.
Uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
57.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert 2 seconden snel, gaat
vervolgens uit en begint na ongeveer 30 seconden regelmatig met langere tus-
senpozen te knipperen.
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het
portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de por-
tiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen
personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portie-
ren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren
maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen -
levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor
het ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt be-
vindt, en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas
bij het nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie kunnen alle portieren en de achterklep vanaf een snelheid
van 15 km/h worden vergrendeld. Het openen van de portieren en de achter-
klep van buitenaf is dan niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
55
Ontgrendelen en openen
Portier openen/sluiten
Afb. 36 Portiergreep / portiergreep
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 52.
Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en portier-
greep
A
in pijlrichting aantrekken » afb. 36.
Om het portier van binnenuit te openen, aan de portiergreep
B
trekken en
het portier van u af drukken.
Om het portier van binnenuit te sluiten, de portiergreep
C
vastpakken en
het portier sluiten.
ATTENTIE
Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou het tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Kindersloten
Afb. 37 Achterportier: kinderslot in-/uitschakelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
Kinderbeveiliging met handmatige bediening
Om in te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand
draaien » afb.
37.
Om het kinderslot uit te schakelen, de vergrendeling met de sleutel in stand
draaien.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52.
Afstandsbediening synchroniseren
Als de toetsen van de sleutel meerdere malen buiten het werkingsgebied van
het systeem zijn bediend of de batterij in de sleutel is vervangen en de wagen
niet met de afstandsbediening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel wor-
den gesynchroniseerd.
Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
56
Bediening
Storing in centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 309.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 308.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 57.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd.
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van de portieren.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets
op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Afb. 38
Toets van interieurbewaking en
afsleepalarm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 57.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
57
Ontgrendelen en openen
De beide systemen moeten worden uitgeschakeld als de mogelijkheid bestaat
dat het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen
of huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of
moet worden afgesleept.
Deactivering
Het contact uitschakelen en het bestuurdersportier openen.
De knop op de middentunnel aan bestuurderszijde indrukken » afb. 38, in
de knop gaat het symbool branden.
De wagen binnen 30 seconden vergrendelen.
Door het deactiveren van beide systemen wordt de safebeveiliging uitgescha-
keld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan, ook wanneer deze is vergrendeld
- gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou
kunnen barsten - gevaar voor verwondingen!
Achterklep openen/sluiten
Afb. 39 Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 58.
Om te openen knop
A
in pijlrichting
1
drukken » afb. 39.
De klep in pijlrichting
2
oplichten.
Om te sluiten knop
B
vastpakken en in pijlrichting
3
trekken.
Let op
Knop
A
» afb. 39 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 58.
Als de achterklep met de knop in de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd na afloop waarvan de achterklep na het sluiten automatisch wordt ver-
grendeld, kan door een specialist worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
58
Bediening
Elektrische achterklep
Inleiding voor het onderwerp
De achterklep (hierna klep) kan elektrisch en in noodgevallen handmatig wor-
den bediend » pag. 60.
ATTENTIE
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan - gevaar voor ongevallen!
Nooit met een geopende klep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het
interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
De klep alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het openings-
resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Erop letten dat bij het sluiten van de klep geen lichaamsdelen worden in-
geklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het openen van de achterklep moet erop worden gelet dat er zich
geen personen in het openingsbereik van de klep bevinden - gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
Niet proberen om de klep tijdens het elektrisch sluiten met de hand te sluiten -
gevaar voor beschadiging van het systeem van de elektrische klepbediening.
VOORZICHTIG
Controleren of zich in het openings- resp. sluitbereik van de klep geen voor-
werpen bevinden die de beweging zouden kunnen hinderen (bv. lading op de
dakdragers of op de aanhangwagen enzovoort) - gevaar voor beschadiging van
de klep!
Indien de klep belast is (bv. door een laag sneeuw) kan het openen van de
klep onder bepaalde omstandigheden stoppen. De sneeuw verwijderen om de
elektrische bediening weer te activeren.
Als de klep zelfstandig sluit (bv. door een laag sneeuw) klinkt een onderbro-
ken signaaltoon.
De klep moet altijd worden gesloten voordat de accukabels worden losge-
maakt.
Bedieningsbeschrijving
Afb. 40
Klepbediening
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 59.
Mogelijkheden voor het openen van de klep
Door het indrukken van greep
A
» afb. 40.
Door het vasthouden van knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Mogelijkheden voor het sluiten van de klep
Door het indrukken van knop
B
» afb. 40.
Door het indrukken van greep
A
.
Mogelijkheden voor het stoppen van de klepbeweging
Door het indrukken van knop
B
» afb. 40.
Door het indrukken van knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Door het indrukken van greep
A
.
Geluidssignalen
Bij het openen van de klep met knop
C
of
D
klinken akoestische signalen.
59
Ontgrendelen en openen
Let op
Als tijdens het openen en sluiten van de achterklep haastig wordt ingestapt,
kan er een schok in de wagen optreden, waardoor de beweging van de klep
wordt onderbroken.
Bovenste stand van de klep instellen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 59.
De bovenste stand van de klep kan worden ingesteld (bv. bij beperkte ruimte
voor het openen van de klep vanwege de hoogte van de garage of voor een
comfortabelere bediening afhankelijk van de grootte van de persoon).
Bovenste stand van de klep instellen
De klep in de gewenste stand houden.
Knop
B
» afb. 40 op pag. 59 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Bovenste uitgangsstand van de klep instellen
De klep handmatig, voorzichtig, tot de aanslag optillen.
Knop
B
» afb. 40 op pag. 59 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch
signaal klinkt.
Let op
De bovenste positie die bij het automatisch openen van de klep wordt bereikt,
is altijd lager dan de maximale bovenste positie die bij met handmatig openen
van de klep is te bereiken.
Functiestoringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 59.
Voorbeelden van functiestoringen
Beschrijving van de storing Mogelijke oplossingen
De klep kan niet worden ge-
opend
Ontgrendelen van de klep » pag. 310
De klep reageert niet op een
openingssignaal
Een eventueel obstakel (bv. sneeuw) verwijde-
ren, de klep opnieuw openen » pag. 59
Drukken op greep
A
» afb. 40 op pag. 59 en
omhoogtrekken van de achterklep
Beschrijving van de storing Mogelijke oplossingen
De klep blijft in de bovenste
positie staan
Het handmatig sluiten van de klep
De klep is geopend en de ac-
cukabels zijn losgemaakt.
Handmatig sluiten
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de klep in het slot op het mid-
den van de rand boven het ŠKODA-embleem drukken.
Ruitbediening
Inleiding voor het onderwerp
De ruiten kunnen met de aan de betreffende portierbekleding bevestigde slin-
ger mechanisch worden bediend.
Het is mogelijk alle ruiten vanaf de bestuurdersplaats, en via de betreffende
schakelaars de ruiten in het bijrijdersportier en in de achterportieren, elektrisch
te bedienen.
ATTENTIE
De ruiten altijd voorzichtig en gecontroleerd sluiten. Anders kunt u zich-
zelf of de passagiers aanzienlijke verwondingen door knellen toebrengen.
Het systeem is uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing » pag. 62. Bij
weerstand door een obstakel (bv. inklemmen van een lichaamsdeel) wordt
het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag.
De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden gesloten - gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
De ruiten schoon houden (ijsvrij en dergelijke), om een correcte werking van
de mechanische en elektrische ruitbedieningen te waarborgen.
De elektrisch bediende ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de ac-
cukabels worden losgemaakt.
Let op
Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen en
kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan.
60
Bediening
Mechanische ruitbediening
Afb. 41 Ruitbediening: Links/rechts
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Om de ruit te openen de ruitslinger in pijlrichting
A
draaien » afb. 41.
Om de ruit te sluiten de ruitslinger in pijlrichting
B
draaien.
Elektrische ruitbediening
Afb. 42
Schakelaars voor de ruitbedie-
ning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Alle ruiten kunnen vanaf de bestuurdersplaats worden bediend. De ruit in het
bijrijdersportier en de ruiten in de achterportieren worden ook via de schake-
laars in het betreffende portier bediend.
Schakelaars voor de ruitbediening » afb. 42
Linker voorportier
Rechter voorportier
Linker achterportier
A
B
C
Rechter achterportier
Deactiveren/activeren van de schakelaars in de achterportieren (dit kan
handig zijn, wanneer er bv. kinderen achterin zitten)
Ruiten openen/sluiten
Om te openen de betreffende schakelaar iets indrukken en zo lang ingedrukt
houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar tot aan de aanslag omlaagdrukken, de ruit gaat automa-
tisch geheel open. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Om te sluiten de betreffende schakelaar iets aantrekken en zo lang vasthou-
den, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar kort tot aan de aanslag aantrekken, de ruit gaat automa-
tisch geheel dicht. Door opnieuw aan de schakelaar te trekken stopt de ruit.
Schakelaars in de achterportieren deactiveren/activeren
Voor het deactiveren/activeren van de ruitbedieningsschakelaars in de ach-
terportieren, de knop
E
indrukken. Als de schakelaars zijn gedeactiveerd,
gaat het controlelampje
in de knop
E
branden.
Let op
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u de ruiten nog circa 10 minuten be-
dienen.
Na het openen van het bestuurders- of bijrijdersportier is bediening van de
ruit alleen via de schakelaar
A
» afb. 42 mogelijk, als deze gedurende circa 2
seconden wordt ingedrukt resp. wordt aangetrokken.
D
E
61
Ontgrendelen en openen
Ruiten in het bijrijdersportier en in de achterportieren
openen/sluiten
Afb. 43
Schakelaar van ruitbediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
In het bijrijdersportier en in de achterportieren bevindt zich een schakelaar
voor de betreffende ruit.
Om te openen de schakelaar aan onderzijde iets indrukken en zo lang inge-
drukt houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar aan onderzijde kort indrukken, de ruit gaat automatisch
geheel open. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Om te sluiten de schakelaar aan bovenzijde iets indrukken en zo lang inge-
drukt houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar aan de bovenzijde kort indrukken, de ruit gaat automatisch
geheel dicht. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Sluitkrachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 60.
De elektrisch bediende ruiten zijn uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit
weer enkele centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert,
wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centime-
ters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor
de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog
steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedu-
rende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluit-
krachtbegrenzing is nog ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als binnen de volgende 10 se-
conden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle
kracht gesloten!
Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer inge-
schakeld.
Comfortbediening van de ruiten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De comfortbediening van de ruiten biedt de mogelijkheid om alle ruiten ineens
(resp. alleen de ruit in het bestuurdersportier) te openen resp. te sluiten. De
werking van de comfortbediening kan individueel in het infotainment in het
menu

/
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Openen
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de openingsstand vasthouden » afb. 42 op pag. 61.
of: De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de ontgrende-
lingsstand houden tot alle elektrisch bediende ruiten zijn geopend.
Sluiten
De knop op de sleutel ingedrukt houden.
of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de sluitstand vasthouden » afb. 42 op pag. 61.
of: De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de vergrende-
lingsstand houden tot alle elektrisch bediende ruiten zijn gesloten.
Bij het KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portier-
greep van het voorportier houden » afb. 34 op pag. 54.
Voorwaarde voor de correcte werking van de comfortbediening van de ruiten
is het functioneren van het automatisch openen resp. sluiten van alle ruiten.
Het comfortopenen resp. -sluiten van de ruiten met behulp van de sleutel in de
slotcilinder van het bestuurdersportier is alleen mogelijk binnen 45 seconden
na het vergrendelen van de wagen.
62
Bediening
Door het loslaten van de betreffende schakelaar wordt de beweging van de
ruit gestopt.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanisme
oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is uit-
geschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de rui-
ten zijn gedeactiveerd. In dit geval moet het systeem als volgt worden geacti-
veerd.
Ruit in het bestuurdersportier
Het contact inschakelen.
Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
Ruiten in de overige portieren
Het contact inschakelen.
De betreffende schakelaar aan bovenzijde indrukken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw aan bovenzijde indrukken en gedurende
1 seconde vasthouden.
Panorama-schuif-kanteldak
Inleiding voor het onderwerp
Het panorama-schuif-kanteldak (hierna schuif-kanteldak) kan alleen bij inge-
schakeld contact en bij een temperatuur hoger dan -20 °C worden bediend.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-kanteldak nog circa 10
minuten bedienen. Zodra echter het bestuurders- of bijrijdersportier wordt ge-
opend, kan het schuif-kanteldak niet meer worden bediend.
ATTENTIE
Bij de bediening van het schuif-kanteldak en het rolgordijn voorzichtig han-
delen om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwon-
dingen!
VOORZICHTIG
In de winterperiode moet u vóór het openen eventueel aanwezig ijs en snee-
uw van het schuif-/kanteldak verwijderen om beschadiging van het openings-
mechanisme te voorkomen.
Vóór het loskoppelen van de accu moet het schuif-kanteldak worden geslo-
ten.
Bediening
Afb. 44
Bediening van het schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 63.
Bediening van het schuif-kanteldak » afb. 44
Volledig openen
In de geluidsarme stand openen
Gedeeltelijk openen
Volledig sluiten
Omhoogzetten (schakelaar in stand )
Terugzetten (schakelaar in stand )
Nadat de schakelaar de eerste keer in stand (tegen de veerdruk in) is ge-
draaid, stopt het schuif-kanteldak in de stand, waarin de hoeveelheid windge-
ruis laag is. Nadat de schakelaar opnieuw in stand is gedraaid, kantelt het
schuif-kanteldak tot de aanslag omhoog.
A
1
2
63
Ontgrendelen en openen
Krachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 63.
Het schuif-/kanteldak is met een sluitkrachtbegrenzing uitgerust.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de gla-
zen ruit weer enkele centimeters omlaag.
ATTENTIE
Wanneer het schuif-kanteldak wordt gesloten door in pijlrichting
2
aan de
uitsparing van de schakelaar te trekken » afb. 44 op pag. 63 en het sluiten
door een obstakel wordt belemmerd, dan wordt bij de derde sluitpoging de
krachtbegrenzing uitgeschakeld (als de tijd tussen de individuele sluitpogin-
gen korter dan 5 seconden is). Het schuif-kanteldak sluit met volle kracht-
gevaar voor verwondingen.
Comfortbediening van schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 63.
Met de comfortbediening is het mogelijk, het schuif-kanteldak met de sleutel
resp. bij het KESSY-systeem via de sensor in de portiergreep van het voorpor-
tier te openen of te sluiten.
Om het dak omhoog te zetten de knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de ontgrende-
lingsstand houden.
Om het dak te sluiten de knop
op de sleutel ingedrukt houden (bij het
KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portiergreep
van het voorportier houden).
of: De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in de vergrende-
lingsstand houden.
Door het onderbreken van de vergrendeling wordt de sluitprocedure onder-
broken.
Bediening van het schuif-kanteldak activeren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 63.
Als de bediening van het schuif-kanteldak niet werkt (bv. na het losmaken en
aansluiten van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen en de schakelaar in stand zetten » afb. 44 op pag.
63.
De schakelaar aan de uitsparing omlaag en naar voren trekken en vasthou-
den.
Na circa 10 seconden gaat het schuif-kanteldak open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijn met handmatige bediening
Afb. 45
Bediening van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 63.
Om het rolgordijn te openen in pijlrichting
A
aan de handgreep trekken
» afb. 45.
Om het rolgordijn te sluiten in pijlrichting
B
aan de handgreep trekken.
64
Bediening
Rolgordijn met elektrische bediening
Afb. 46
Schakelaar voor de bediening
van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 63.
Bediening van het rolgordijn » afb. 46
Openen - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Sluiten - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Het rolgordijn kan ook worden bediend, door de betreffende schakelaar vast
te houden (beweging starten) en in de gewenste stand van het rolgordijn los te
laten.
Bediening van het rolgordijn activeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 63.
Is de bediening van het rolgordijn buiten werking (bv. na het los- en vastmaken
van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen en de schakelaar in stand zetten » afb. 46 op pag.
65.
Toets indrukken en vasthouden.
Na ongeveer 10 seconden gaat het rolgordijn open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
ATTENTIE
De automatische aansturing rijverlichting  dient alleen als ondersteu-
ning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te con-
troleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden in te
schakelen.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Als het licht is inge-
schakeld is het lampglas na korte tijd weer vrij van condens.
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 47
Lichtschakelaar
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar
A
» afb.
47 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 67
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 70
Dimlicht inschakelen

65
Licht en zicht
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenkoplampen
De lichtbundelhoogteverstelling kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld.
Afhankelijk van de belading van de wagen de lichtbundelhoogte van de halo-
geenkoplampen op het beeldscherm in de volgende standen instellen.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Afhankelijk van de belading van de wagen kunnen ook de standen , , worden
ingesteld.
De ledkoplampen hebben geen handmatige lichtbundelhoogteverstelling. Na
het inschakelen van het contact passen deze zich automatisch aan de bela-
dings- en rijtoestand van de wagen aan.
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, wordt het
dimlicht automatisch uitgeschakeld
1)
en brandt het stadslicht. Het stadslicht
wordt na het eruit trekken van de contactsleutel, bij wagens met het KESSY-
systeem na het openen van het bestuurdersportier, uitgeschakeld.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.
Dagrijverlichting (DAY LIGHT)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het voorste en evt. ook het
achterste gedeelte van de wagen (geldt slechts voor enkele landen).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand of .
Het contact is ingeschakeld.
De functie is geactiveerd.
Deactiveren/activeren
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden
gedeactiveerd/geactiveerd.
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Let op
De verlichting kan onder bepaalde omstandigheden automatisch inschakelen,
ook als de lichtschakelaar in de stand staat.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de dagrijverlichting
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
1)
Geldt niet voor de stand

, zo lang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME wordt voldaan
» pag. 70.
66
Bediening
Knipper- en grootlicht
Afb. 48
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 65.
Bedieningshendelstanden » afb. 48
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen (tegen de veerdruk in)
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal (tegen de veerdruk in) inscha-
kelen
Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden ingeschakeld.
Het knipperlicht wordt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan automa-
tisch uitgeschakeld.
Met de bedieningshendel kan de grootlichtassistent worden in- en uitgescha-
keld » pag. 68.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel iets omhoog of omlaag wordt gedrukt, gaan de be-
treffende knipperlichten driemaal knipperen.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.
Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu

/
Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.

ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het comfortknipperen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 49
Lichtschakelaar: Stand AUTO
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
Staat de lichtschakelaar in de stand

» afb. 49, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand

, dan brandt de tekst

naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De voorruitwissers zijn langer dan 30 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
67
Licht en zicht
Instelling, activering resp. deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de hou-
der van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet af-
dekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van automatische aansturing
rijverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve ge-
bruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Ledkoplampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
De ledkoplampen (hierna systeem) zorgen op basis van de rijgegevens automa-
tisch voor de best mogelijke lichtbundel voor de wagen.
Het systeem werkt automatisch in de volgende modi: bebouwde kom, buiten-
weg, snelweg en mist.
Voor de verlichting van het wegdek in bochten zorgt de statische bochtenver-
lichting van de koplampen.
Het systeem blijft in werking zolang de lichtschakelaar in stand  staat.
ATTENTIE
Bij een systeemstoring worden de koplampen automatisch in een nood-
stand gezet, die het eventueel verblinden van tegenliggers voorkomt. Daar-
om wordt de lichtbundel vóór de wagen verkort. De hulp van een specialist
inroepen.
Grootlichtassistent (Light Assist)
Afb. 50 Sensorzichtvenster voor de grootlichtassistent/ systeem
in-/uitschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
De grootlichtassistent (hierna systeem) schakelt het grootlicht automatisch in
of uit, aangepast aan de bestaande verkeers- (andere wagens) en omgevings-
omstandigheden (zoals rijden door een verlicht dorp).
Het in-/uitschakelen van het grootlicht wordt door een sensor gestuurd » afb.
50.
De activering/deactivering van het systeem vindt plaats in het infotainment in
het menu

/
Licht
Light Assist
.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele landen boven 40 km/h).
De voorruit is bij de sensor schoon.
In-/uitschakelen
Voor het inschakelen van het systeem de bedieningshendel tegen de veer-
druk in in de stand
A
drukken » afb. 50, in het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje branden.
Voor het uitschakelen van het automatisch ingeschakelde grootlicht de be-
dieningshendel tegen de veerdruk in in de stand
B
drukken » afb. 50, het
controlelampje gaat uit.
68
Bediening
Voor het handmatig inschakelen van het grootlicht de bedieningshendel te-
gen de veerdruk in in de stand
A
drukken » afb. 50, het controlelampje
gaat uit.
Het grootlicht wordt automatisch uitgeschakeld als de snelheid beneden 30
km/h zakt.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een storingmelding. De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Het systeem dient slechts ter ondersteuning, de bestuurder wordt hierdoor
niet van zijn plicht ontheven, het groot- en dimlicht zo nodig handmatig aan
de gegeven omstandigheden aan te passen (bv. bij slechte weers- of licht-
omstandigheden, bij het passeren van gebrekkig verlichte verkeersdeelne-
mers, of indien het zicht van de sensor door een obstakel wordt beperkt).
VOORZICHTIG
De sensor niet afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling van de grootlichtassistent in het infotainment wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Afb. 51
Lichtschakelaar - mistlam-
pen/mistachterlicht inschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
Het inschakelen van de mistlampen of het mistachterlicht is mogelijk onder
de volgende voorwaarde.
De lichtschakelaar staat in stand , of » afb. 51.
Voor het inschakelen van de mistlampen de lichtschakelaar in stand
1
trek-
ken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Om het mistachterlicht in te schakelen de lichtschakelaar in stand
2
trek-
ken. In het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Als de wagen geen mistlampen heeft, wordt het mistachterlicht ingeschakeld
door de lichtschakelaar in de enige mogelijke stand te trekken.
Het uitschakelen van de mistlampen en het mistachterlicht gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Let op
Tijdens het rijden met een op het aanhangwagenstopcontact aangesloten ver-
voermiddel (bv. aanhangwagen, fietsdrager) brandt alleen het mistachterlicht
van het extra vervoermiddel. De trekhaak moet af fabriek ingebouwd zijn resp.
uit het ŠKODA accessoireprogramma ingebouwd worden.
Mistlampen met CORNER-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde au-
tomatisch in (bv. bij het afslaan) als aan de volgende voorwaarden is voldaan.
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk ingedraaid
1)
.
De rijsnelheid ligt onder 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen in-
geschakeld.
1)
Bij een conflict tussen de beide inschakelvarianten (bv. als de voorwielen naar links zijn verdraaid en het
rechterknipperlicht is ingeschakeld) heeft het knipperlicht de hoogste prioriteit.
69
Licht en zicht
COMING HOME / LEAVING HOME
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
De functie COMING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het uitschakelen van het contact en het openen van het bestuurdersportier
wordt verlicht.
De functie LEAVING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na
het ontgrendelen van de wagen met de sleutel, wordt verlicht.
De functie schakelt de verlichting alleen dan in, als er slechte zichtomstandig-
heden zijn en de lichtschakelaar in de stand  staat.
De beide functies kunnen in het infotainment in het menu

/
Licht
geactiveerd/gedeactiveerd en ingesteld worden.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
houder van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet
afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Als deze functie continu geactiveerd is, wordt de accu sterk belast.
Let op
De individuele instelling van de beide functies wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 50.
Alarmlichten
Afb. 52
Toets voor alarmlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
Om in of uit te schakelen de knop indrukken » afb. 52.
Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje in de
toets, samen met de controlelampjes in het instrumentenpaneel.
De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan bij een heftige remma-
noeuvre gebeuren. Na het weer wegrijden of accelereren worden de alarmlich-
ten automatisch uitgeschakeld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij
afslaan), dan worden de alarmlichten tijdelijk uitgeschakeld en alleen het knip-
perlicht aan de betreffende wagenzijde knippert.
Parkeerlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
Het parkeerlicht is voor de verlichting van de geparkeerde wagen bedoeld.
Parkeerlicht aan een zijde
inschakelen
Het contact uitschakelen.
De bedieningshendel tot de aanslag in stand
of
drukken » afb. 48 op pag.
67.
Het parkeerlicht aan de betreffende wagenzijde wordt ingeschakeld.
Parkeerlicht aan beide zijden
inschakelen
Het contact inschakelen en de lichtschakelaar in de stand
draaien » pag.
65, het stadslicht wordt ingeschakeld.
Het contact uitschakelen en de wagen vergrendelen.
Na het verwijderen van de contactsleutel en het openen van het bestuurder-
sportier klinkt er een akoestisch waarschuwingssignaal. Na enkele seconden of
na het sluiten van het bestuurdersportier wordt het akoestische waarschu-
wingssignaal beëindigd.
VOORZICHTIG
Door het inschakelen van het parkeerlicht wordt de accu aanzienlijk belast.
Het parkeerlicht kan vanwege een te geringe acculadingstoestand automa-
tisch uitschakelen. Als het parkeerlicht aan beide zijden bij uitgeschakeld con-
tact wordt ingeschakeld, wordt het niet automatisch uitgeschakeld!
70
Bediening
Instapverlichting
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
De verlichting bevindt zich aan de onderzijde van de buitenspiegel en verlicht
het instapgedeelte van het voorportier.
De verlichting schakelt zich na het ontgrendelen of bij het openen van het wa-
genportier in (afhankelijk van de gegeven lichtomstandigheden).
De verlichting schakelt zich binnen 30 seconden na het sluiten van het voor-
portier of bij het inschakelen van het contact uit.
Rijden in het buitenland
Lees en bekijk eerst op bladzijde 65.
Tijdens het rijden in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gere-
den (links-/rechtsrijdend verkeer) kunnen de koplampen het tegemoetkomend
verkeer verblinden. Daarom is het noodzakelijk om een aanpassing van de halo-
geenkoplampen te laten uitvoeren door een specialist.
De instelling van de ledkoplampen kan door het inschakelen van de Reismodus
in het infotainment in het menu

/
Licht
worden uitgevoerd. In de-
ze modus volgt geen automatische lichtbundelaanpassing voor de wagen.
Binnenverlichting
Inleiding voor het onderwerp
De binnenverlichtingen werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij uitgescha-
keld contact wordt de binnenverlichting na ongeveer 10 minuten automatisch
uitgeschakeld.
Binnenverlichting voorin
Afb. 53 Bediening van de verlichting voorin: Variant 1 / variant 2
Standen van de tuimelschakelaar
A
» afb. 53
Inschakelen
Automatische bediening (middenstand)
Uitschakelen
Bij variant 2 is voor de middenstand (automatische bediening) geen symbool
aanwezig.
In-/uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar
B
) » afb.
53
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Automatische bediening - stand
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 30 seconden na het sluiten van alle portieren.
71
Licht en zicht
Binnenverlichting achterin
Afb. 54 Binnenverlichting achterin: Variant 1 / variant 2
Afb. 55
Binnenverlichting achterin: Vari-
ant 3
De verlichting achterin (varianten 1 en 2) wordt samen met de binnenverlich-
ting voorin automatisch in-/uitgeschakeld. Bij uitgeschakelde binnenverlichting
voorin kan de binnenverlichting achterin naar behoefte worden in- resp. uitge-
schakeld.
Variant 1 en 2 (door indrukken van de schakelaar) » afb. 54
Binnenverlichting achterin in-/uitschakelen
Linkerleeslampje achterin in- en uitschakelen
Rechterleeslampje achterin in-/uitschakelen
A
B
C
Variant 3 - (door bewegen van het transparante kapje
D
) » afb. 55
Binnenverlichting achterin inschakelen
Automatische bediening
1)
Binnenverlichting achterin uitschakelen
Sfeerverlichting
Afb. 56
Instelling van de sfeerverlichting
De sfeerverlichting zorgt voor een kleurige verlichting van de zijdelingse por-
tierbekledingen en een witte verlichting van de voetenruimte.
Het inschakelen van de verlichting volgt automatisch na het openen van het
portier, het uitschakelen volgt automatisch na het vergrendelen van de wagen
of 30 s na het sluiten van het portier bij uitgeschakeld contact.
De sfeerverlichting kan in het infotainment in het menu

/
Binnen-
verlichting
worden ingesteld.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 56
In-/uitschakelen van de sfeerverlichting
Activering van helderheidsinstelling voor alle gedeeltes tegelijkertijd
Activering van de helderheidsinstelling voor de portieren
Activering van de helderheidsinstelling voor de voetenruimtes
Keuze tussen kleuropties / helderheidsinstelling
Functietoetsen voor het selecteren van de verlichtingskleur / helderheids-
instelling
Voor de weergave van
B
,
C
en
D
de functietoets aantippen.
A
B
C
D
E
F
1)
In deze stand wordt de binnenverlichting achterin samen met de verlichting voorin automatisch in-/uitge-
schakeld.
72
Bediening
Let op
De instelling van de sfeerverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmentty-
pe) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag.
50.
Zicht
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Aan de zonnekleppen mogen geen voorwerpen worden bevestigd, die het
zicht beperken of bij plotseling remmen of een aanrijding de inzittenden in
gevaar zouden kunnen brengen.
Voor- en achterruitverwarming
Afb. 57
Toetsen voor de achterruit- en voorruitverwarming: Climatro-
nic / handmatige airconditioning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 73.
De verwarming dient voor de ontwaseming resp. beluchting van de voor-/ach-
terruit.
De verwarming werkt alleen als de motor draait.
Toetsen voor de verwarming (afhankelijk van de wagenuitrusting) » afb. 57
Achterruitverwarming in-/uitschakelen
Voorruitverwarming in-/uitschakelen
Als de verwarming ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een lampje.
Na 10 minuten schakelt de verwarming automatisch uit.
Als bij ingeschakelde verwarming de motor wordt afgezet en binnen 10 minu-
ten weer wordt gestart, dan wordt de verwarming voortgezet.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de verwarming automatisch uit » pag.
290, Automatische verbruikersuitschakeling - Ontlaadbeveiliging van de accu.
Indien het lampje in resp. onder de toets knippert, vindt geen verwarming
plaats door een te lage accuspanning.
Wanneer de Climatronic herkent dat de voorruit zou kunnen beslaan, wordt
de voorruitverwarming automatisch ingeschakeld. Deze functie kan op het Cli-
matronic-bedieningsgedeelte in het menu

worden geactiveerd/ge-
deactiveerd.
Zonnekleppen voor
Afb. 58
Klep omlaagklappen / klep opklappen / make-upspiegel en par-
keertickethouder
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 73.
Bediening en beschrijving van de zonneklep » afb. 58
Klep naar voorruit zwenken
Klep naar portier zwenken
Make-upspiegel met afdekking (de afdekking kan in pijlrichting worden
opengeschoven)
Parkeertickethouder
1
2
A
B
73
Licht en zicht
Rolgordijn
Afb. 59 Rolgordijn
Lees en bekijk eerst op bladzijde 73.
Het rolgordijn bevindt zich in een behuizing op de bagageruimteafdekking.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de magnetische houders
B
haken » afb. 59.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting
2
uit de
houders
B
trekken » afb. 59. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en
zonder beschadiging kan oprollen.
Ruitenwissers en -sproeiers
Inleiding voor het onderwerp
De ruitenwissers en de sproeierinstallatie werken alleen bij ingeschakeld con-
tact en gesloten motorkap resp. achterklep.
ATTENTIE
Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder
eerst de voorruit te verwarmen. De ruitensproeiervloeistof zou kunnen
vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken.
VOORZICHTIG
Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de
voorruit worden weggeklapt. Vóór het wegklappen van de ruitenwissers van
de ruit de wissers in de servicestand zetten » pag. 311.
Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact
controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwis-
sers bij bevroren ruitenwisserbladen worden ingeschakeld, kunnen zowel de
ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd.
Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig losmaken van de ruit en vrijma-
ken van sneeuw en ijs.
Voorzichtig met de ruitenwissers omgaan - gevaar voor beschadiging van de
voorruit door de ruitenwisserarmen.
Bij weggeklapte voorste ruitenwisserarmen het contact niet inschakelen -
gevaar voor beschadiging van de motorkap door de wisserarmen.
Bij een obstakel op de voorruit proberen de wissers vijfmaal dit obstakel weg
te schuiven. Daarna blijven de ruitenwissers staan om beschadiging van de wis-
sers te voorkomen. De ruitenwissers pas na het verwijderen van het obstakel
opnieuw inschakelen.
Let op
Elke derde keer dat het contact wordt uitgeschakeld, wordt de ruststand van
de ruitenwissers vóór gewijzigd. Dit voorkomt het vroegtijdig slijten van de
wisserbladen.
De ruitensproeiers van de voorruit worden bij draaiende motor en een bui-
tentemperatuur van minder dan +10 °C verwarmd.
74
Bediening
Ruitenwissers en -sproeiers vóór
Afb. 60
Bediening van de ruitenwisser-
en sproeierinstallatie vóór
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 74.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 60
Snel ruiten wissen
Langzaam ruiten wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen van de ruit
Automatisch wissen van de ruit bij regen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand

- door de instelling
van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Besproeien en wissen van de ruit
Na het loslaten van de bedieningshendel voeren de wissers nog 2 tot 3 wisser-
slagen uit.
Bij een snelheid van meer dan 2 km/h maken de ruitenwissers 5 seconden na
de laatste wisbeweging nog een wisslag om de laatste druppels van de ruit te
wissen. Deze functie kan bij een specialist worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Het automatische wissen bij regen kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het automatisch wissen bij regen dient alleen ter ondersteuning. De be-
stuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen de ruitenwisserfunctie
afhankelijk van het zicht handmatig in te stellen.




A
Let op
Als het wissen zonder onderbreking gebeurt, varieert de wissnelheid afhan-
kelijk van de rijsnelheid.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische rui-
tenwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve
gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Achterruitwisser en -sproeiers/achteruitrijcamera-
reinigingssysteem
Afb. 61
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 61
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit
Besproeien van de achteruitrijcamera (tegen de veerdruk in)
Ruit wissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking plaatsvindt, dan wordt auto-
matisch de achterruit in regelmatige intervallen gewist.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.

75
Licht en zicht
Let op
Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achterruit automatisch gewist.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische ach-
terruitwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 74.
Onder de volgende omstandigheden worden de koplampen gereinigd.
Het contact is ingeschakeld.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt circa -12 tot +39 .
Bij elke eerste en na elke tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de
voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. De instelling
van het sproei-interval kan door een specialist worden aangepast (maximaal na
elke twintigste keer sproeien van de voorruit).
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het gezichtsveld, maar laten objecten kleiner en
verder weg lijken. Daarom de binnenspiegel gebruiken om de afstand tot
achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spie-
gelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prik-
kelen.
Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betref-
fende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water
afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
Dimstand binnenspiegel
Afb. 62
Binnenspiegel: Met handmatige dimfunctie / met zelfdimfunctie
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 76.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 62
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimming
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 62 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
1
2
76
Bediening
ATTENTIE
Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bv. door het rolgordijn van de achter-
ruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
Buitenspiegel
Afb. 63
Buitenspiegelbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 76.
De buitenspiegels kunnen (afhankelijk van de wagenuitrusting) over een hand-
matige of een elektrische inklapfunctie, een zelfdimfunctie en een geheugen-
functie beschikken.
De draaiknop kan in de volgende standen (afhankelijk van de wagenuitrus-
ting) worden gezet
Spiegelglas links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelglas rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen bij draaiende motor)
Spiegels elektrisch inklappen (om terug te klappen de draaiknop in een an-
dere stand draaien) »
Spiegelvlakken instellen
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen » afb. 63.
Als de spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelvlakken met de
hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelvlak te
drukken.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Met deze functie kunnen de beide spiegelvlakken tegelijk worden ingesteld.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
De draaiknop voor de spiegelbediening in de stand voor de bestuurdersspie-
gelinstelling draaien.
De spiegelvlakken in de gewenste stand instellen.
Handmatig inklapbare spiegels
De spiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden geklapt. Om de
spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zijruit terug
te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
Automatisch inklappen/terugklappen van beide spiegels
De buitenspiegels worden na het vergrendelen van de wagen in de parkeer-
stand ingeklapt. Na het ontgrendelen van de wagen worden de spiegels in de
rijstand teruggeklapt » .
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Spiegel met zelfdimming
De buitenspiegeldimfunctie wordt samen met de zelfdimmende binnenspiegel
geregeld » pag. 76.
Geheugenfunctie voor spiegels (wagens met elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel)
Er bestaat de mogelijkheid om de actuele instelling van de buitenspiegelvlak-
ken tijdens het opslaan van de bestuurdersstoelstand mee op te slaan » pag.
79, Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 80, Memo-
ry-functie van de radiografische afstandsbediening.
Spiegelvlak van de bijrijdersspiegel kantelen (wagens met elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel)
Het bijrijdersspiegelvlak kan in de opgeslagen stand worden gekanteld, om tij-
dens het achteruitrijden beter zicht op de stoeprand te hebben.
77
Licht en zicht
Werkingsvoorwaarden
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Spiegels en
wissers
worden geactiveerd.
De instelling van het spiegelvlak werd al eerder opgeslagen » pag. 79,
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 80, Memo-
ry-functie van de radiografische afstandsbediening.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop voor de spiegelbediening staat in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling.
Het spiegelvlak keert weer terug naar de oorspronkelijke stand als de draai-
knop in een andere stand wordt gezet of als de snelheid hoger dan 15 km/h is.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld, er bestaat gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De elektrisch inklapbare buitenspiegels nooit met de hand in- of terugklap-
pen - gevaar voor beschadiging van de spiegels!
Wordt de spiegel door invloeden van buitenaf (bv. door aanraken tijdens het
manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel eerst met de draaiknop in-
klappen en een luid klapgeluid afwachten.
Let op
De individuele instelling van de spiegelfuncties wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 50.
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen instellen - anders bestaat
gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecon-
troleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan.
Handmatig instellen
Afb. 64
Bedieningselementen van de
stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 78.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
pijlrichting wordt getrokken, gedrukt of gedraaid » afb. 64.
Stoel in langsrichting instellen (na het loslaten van de bedieningshendel
moet de vergrendeling hoorbaar vergrendelen)
Zittinghoogte instellen
1)
Kanteling van de stoelleuning instellen (bij de instelling moet de stoelleu-
ning worden ontlast, dat wil zeggen er niet tegenaan leunen)
Bolling van de welving van de lendensteun instellen
A
B
C
D
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
78
Bediening
Let op
In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ont-
staan.
Elektrische instelling
Afb. 65 Bedieningselementen van de stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 78.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement in
de richting van of bij de pijlen wordt ingedrukt » afb. 65.
Zitting instellen
1 - In langsrichting verschuiven
2 - Kanteling wijzigen
3 - Hoogte wijzigen
Rugleuning instellen
4 - Kanteling wijzigen
Lendensteun instellen
5 - Welving verschuiven
6 - Bolling van welving veranderen
ATTENTIE
De elektrische voorstoelinstelling werkt ook bij uitgeschakeld contact.
Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelf-
standig zijn (bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar
voor verwonding!
A
B
C
Let op
Is de kantelhoek van de rugleuning ten opzichte van de zitting groter dan ca.
110°, dan is het om veiligheidsredenen niet mogelijk, deze instelling in het ge-
heugen van de elektrisch verstelbare stoel en van de sleutel op te slaan.
Bij wagens met personalisering wordt de instelling van de bestuurdersstoel in
het actieve gebruikersaccount individueel opgeslagen » pag. 50.
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel
Afb. 66
Set-toets en geheugentoetsen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 78.
Onder de geheugentoetsen
B
aan de bestuurdersstoel kunnen de instellingen
van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelstand worden opgeslagen » afb. 66.
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelinstellingen voor het vooruitrijden
opslaan
Het contact inschakelen en de stoel en de buitenspiegels instellen.
De toets

A
» afb. 66 indrukken en aansluitend binnen 10 s de gewenste
geheugentoets
B
indrukken. Het opslaan wordt met een akoestisch signaal
bevestigd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
Contact inschakelen en de gewenste geheugentoets
B
» afb. 66 indrukken.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 77.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
79
Stoelen en hoofdsteunen
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt opgeslagen.
Opgeslagen instelling oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurdersportier de gewenste ge-
heugentoets
B
indrukken.
In andere gevallen (bv. bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurderspor-
tier) de toets vasthouden.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Let op
Met elke nieuwe opslag van de stoel- en buitenspiegelinstellingen voor voor-
uitrijden moet ook de instelling van de bijrijdersspiegel voor achteruitrijden op-
nieuw worden opgeslagen.
Memory-functie van de radiografische afstandsbediening
Geldt voor wagens, die niet over de personaliseringsfunctie beschikken.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 78.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de bestuurdersstoel- en buiten-
spiegelinstellingen opgeslagen en aan de sleutel toegewezen, waarmee de wa-
gen wordt vergrendeld.
Bij het hierna weer ontgrendelen van de wagen met dezelfde sleutel en het
openen van het bestuurdersportier worden de bestuurdersstoel en de buiten-
spiegels in de voor deze sleutel opgeslagen stand gezet.
De werking kan in het infotainment in het menu

/
Stoelen
worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

/
Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
De wagen met de sleutel met radiografische afstandsbediening ontgrendelen
en het contact inschakelen.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 77.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buitenspie-
gel wordt in het geheugen van deze sleutel opgeslagen.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Inklapbare bijrijdersstoelleuning
Afb. 67
Bijrijdersstoelleuning neerklap-
pen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 78.
De bijrijdersstoelleuning kan (afhankelijk van de wagenuitrusting) naar voren in
een horizontale stand worden geklapt.
Om naar voren te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleu-
ning in pijlrichting
2
neerklappen » afb. 67. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Om terug te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleuning
tegen de pijlrichting in
2
terugklappen. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
ATTENTIE
Indien de rugleuning naar voren is geklapt, mag alleen de zitplaats achter
de bestuurdersstoel worden gebruikt om personen te vervoeren.
Als op de neergeklapte rugleuning voorwerpen worden vervoerd, moet
de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld » pag. 22.
80
Bediening
ATTENTIE (vervolg)
De stoelleuning niet verstellen tijdens het rijden - gevaar voor verwondin-
gen en ongevallen!
Bij het verstellen van de rugleuning mogen zich geen ledematen tussen de
zitting en de rugleuning bevinden - gevaar voor verwondingen!
Op de neergeklapte rugleuning nooit de volgende voorwerpen vervoeren.
Voorwerpen die het zicht voor de bestuurder kunnen beperken.
Voorwerpen die de bediening van de wagen door de bestuurder onmo-
gelijk kunnen maken (bv. als ze onder de pedalen of in de buurt van de be-
stuurder terecht kunnen komen).
Voorwerpen die (bv. bij sterk accelereren, verandering van richting of
remmen) letsel aan de inzittenden van de wagen kunnen toebrengen.
Armsteun instellen
Afb. 68
Armsteun instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 78.
Om de hoogte in te stellen de armsteun in pijlrichting
A
in een van de vier
grendelstanden optillen » afb. 68.
Om omlaag te klappen de armsteun in pijlrichting
A
voorbij de bovenste
aanslag optillen en dan weer omlaagklappen.
Om de langsrichting in te stellen de armsteun in pijlrichting
B
in de gewen-
ste positie verschuiven.
Zitplaatsen achterin
Inleiding voor het onderwerp
Rugleuningen
Afb. 69 Rugleuning vanuit de passagiersruimte neerklappen / gordel
naar de zijbekleding toe trekken
Afb. 70
Rugleuning vanuit de bagageruimte naar voren klappen: Vari-
ant 1 / variant 2
Alvorens de rugleuningen naar voren te klappen de voorstoelen zodanig ver-
stellen, dat deze door de neergeklapte rugleuningen niet worden beschadigd.
Zo nodig de hoofdsteunen verwijderen » pag. 83.
Neerklappen vanuit de passagiersruimte
De ontgrendelingsgreep
A
in pijlrichting
1
drukken en de rugleuning in pijl-
richting
2
neerklappen » afb. 69.
Bij de ongedeelde rugleuning moeten de ontgrendelingsgrepen
A
aan beide
zijden van de rugleuning tegelijkertijd worden ingedrukt.
81
Stoelen en hoofdsteunen
Neerklappen vanuit de bagageruimte
Bij wagens met scheidingsnet moet eerst de linker en daarna de rechter en
middelste achterbankleuning worden ontgrendeld. Het scheidingsnet moet in
de behuizing zijn gerold.
De betreffende hendel in pijlrichting trekken » afb. 70. De rugleuning wordt
ontgrendeld en eventueel naar voren geklapt.
Terugklappen
De buitenste veiligheidsgordel
C
in pijlrichting
3
naar de zijbekleding toe
trekken » afb. 69.
De rugleuning tegen de pijlrichting in
2
optillen tot de ontgrendelingsgreep
A
hoorbaar vergrendelt. Dit controleren door aan de rugleuning te trekken.
Verzeker u ervan dat de rode markering
B
niet zichtbaar is.
Bij de ongedeelde rugleuning moeten de beide buitenste veiligheidsgordels
naar de zijbekleding worden getrokken. Na het terugklappen van de rugleuning
moeten de ontgrendelingsgrepen
A
aan beide zijden van de rugleuning hoor-
baar vergrendelen en mag de rode pen
B
aan geen van beide zijden van de
rugleuning zichtbaar zijn.
ATTENTIE
De rugleuningen moeten in geval van bezette zitplaatsen achterin correct
vergrendeld zijn.
Bij het vervoeren van voorwerpen die zijn vastgezet in de vergrote baga-
geruimte die is ontstaan door het naar voren klappen van rugleuning, moet
beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon
die op de resterende zitplaats achterin zit.
De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling
remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen glijden - kans op letsel.
VOORZICHTIG
Bij het bedienen van de rugleuningen mogen de veiligheidsgordels niet bekneld
raken - gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
Armsteun omlaagklappen
Afb. 71
Armsteun omlaagklappen
De armsteun kan omlaaggeklapt worden door aan de lus
A
in pijlrichting te
trekken » afb. 71.
De omlaaggeklapte armsteun kan als tafel worden gebruikt.
Hoofdsteunen
Inleiding voor het onderwerp
Let op
Bij de sportstoelen zijn de hoofdsteunen in de stoelleuningen geïntegreerd en
kunnen niet in hoogte worden ingesteld noch worden verwijderd.
Hoogte van de hoofdsteunen voorin instellen
Afb. 72
Hoogte van de hoofdsteun voor-
in instellen
Om de hoogte in te stellen de vergrendelingknop
A
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste richting verschuiven » afb. 72.
82
Bediening
Hoogte van de hoofdsteunen achterin instellen
Afb. 73 Hoogte van de hoofdsteun achterin instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
73.
Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
A
in
pijlrichting
2
vasthouden en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Hoofdsteunen achterin verwijderen/aanbrengen
Afb. 74
Hoofdsteun achterin verwijderen/plaatsen
Voor het verwijderen/plaatsen van de hoofdsteunen moet de betreffende rug-
leuning gedeeltelijk naar worden worden geklapt » pag. 81.
Om de hoofdsteun te verwijderen, deze tot de aanslag uit de rugleuning
trekken.
De vergrendelingsknop
A
in pijlrichting
1
indrukken, tegelijkertijd met een
schroevendraaier met een breedte van max. 5 mm de vergrendelingsknop in
de opening
B
in pijlrichting
2
drukken en de hoofdsteun in pijlrichting
3
verwijderen » afb. 74.
Om de hoofdsteun te plaatsen, deze zo ver in pijlrichting
4
in de rugleuning
schuiven, tot de vergrendelingsknop vastklikt.
Stoelverwarming
Afb. 75 Toets voor verwarming van de voorstoelen / zitplaatsen achter-
in
De rugleuningen en zittingen van de voorstoelen en de buitenste zitplaatsen
achterin kunnen elektrisch worden verwarmd.
Toetsen voor de stoelverwarming » afb. 75
Stoelverwarming links
Stoelverwarming rechts
Om de verwarming met maximumverwarmingsvermogen in te schakelen op
toets resp. drukken.
Door herhaaldelijk op de toets te drukken wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld, tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit
wordt aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes on-
der resp. in de toets.
De stoelverwarming werkt alleen als de motor draait.
Bij uitschakelen van het contact wordt ook de stoelverwarming uitgeschakeld.
Wordt de motor binnen 10 minuten weer gestart, dan wordt de bestuurders-
stoelverwarming overeenkomstig de instelling van voor het uitschakelen van
het contact automatisch weer ingeschakeld.
83
Stoelen en hoofdsteunen
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bv. door medicijngebruik,
door verlamming of door chronische ziekte (bv. diabetes), raden wij aan ge-
heel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Als u de stoelver-
warming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten regelmatig een
pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van de belasting die
tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te beoordelen wendt u
zich tot uw behandelend arts.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen moeten in acht worden genomen om schade aan de
stoelen te vermijden.
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan andere puntbelastingen
blootstellen.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop geen personen zit-
ten.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop voorwerpen (bv. een
kinderzitje, een tas) zijn neergelegd of bevestigd.
De stoelverwarming niet inschakelen bij stoelen waarop extra stoelhoezen of
beschermhoezen zijn aangebracht.
Let op
Neemt de boordspanning af, dan schakelt de stoelverwarming automatisch uit
» pag. 290, Automatische verbruikersuitschakeling - Ontlaadbeveiliging van de
accu.
Stuurwielverwarming
Afb. 76
Functietoets voor de stuurwiel-
verwarming
Stuurwielverwarming met infotainment in-/uitschakelen
Voor het in-/uitschakelen de toets  op de Climatronic indrukken → de
functietoets op het infotainmentbeeldscherm aantippen. Bij ingeschakelde
verwarming is het symbool in de functietoets
A
oranje » afb. 76.
Stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming
Voor het activeren/deactiveren van de stuurwielverwarming samen met de
bestuurdersstoelverwarming de toets  op de Climatronic indrukken, aan-
sluitend de functietoets
Stoel- en stuurverwarming koppelen
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen.
Voor het in-/uitschakelen van de stuurwielverwarming de toets voor de be-
stuurdersstoelverwarming indrukken.
Wordt de stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming
ingeschakeld, dan wordt op het infotainmentbeeldscherm de functietoets
weergegeven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden uit-/ingescha-
keld.
Verwarmingsvermogen van de stuurwielverwarming instellen
De toets

op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
Stuurwielverwarming op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Een van de drie verwarmingsstanden kiezen (deze blijft ook na het afzetten
van de motor opgeslagen).
Het gekozen verwarmingsvermogen van de stuurwielverwarming (aantal seg-
menten) wordt op het infotainmentbeeldscherm getoond
B
» afb. 76.
Let op
De stuurwielverwarming werkt alleen als de motor draait.
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stuurwielverwarming automatisch
uit.
84
Bediening
Praktische uitrusting
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven en uw aandacht van de verkeerssitua-
tie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Verzeker u ervan dat tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuur-
dersvoetenruimte kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bv. een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door de geopende klep of
door losliggende voorwerpen in het opbergvak.
Let erop, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
De toegestane belasting van de opbergvakken en tassen niet overschrij-
den - gevaar voor verwondingen of beschadiging van de vakken en tassen!
As, sigaretten, sigaren en dergelijke mogen alleen in de asbak worden ge-
deponeerd - brandgevaar!
De opbergvakken en prullenbak zijn geen vervanging voor asbakken en
mogen ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar!
VOORZICHTIG
Geen grote of scherpe voorwerpen in de opbergvakken en tassen plaatsen -
gevaar voor beschadiging van de vakken en tassen.
Kaarthouder
Afb. 77
Kaarthouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
De tickethouder » afb. 77 is bedoeld voor het bevestigen van bv. parkeertic-
kets.
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afb. 78
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Om te openen de handgreep optillen en het vak in pijlrichting openklappen
» afb. 78.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 0,5 kg.
85
Praktische uitrusting
Opbergvakken in de portieren
Afb. 79 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 85.
Opbergvakken » afb. 79
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 0,5 l
ATTENTIE
Het opbergvak
A
» afb. 79 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken - gevaar voor
een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
Opbergvak voorin de middenconsole
Afb. 80 Opbergvak openen / niet-afsluitbaar opbergvak
A
B
C
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Om te openen in pijlrichting op de rand drukken » afb. 80 - .
Om te sluiten tegen de pijlrichting in aan de rand trekken.
Bepaalde type-uitvoeringen hebben een opbergvak zonder deksel » afb. 80 -
.
Phonebox
Afb. 81
Phonebox
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Het afsluitbare opbergvak in de middenconsole voorin kan met de Phonebox-
functie zijn uitgerust.
Wordt een telefoon met het display naar boven gericht op het vlak in het op-
bergvak » afb. 81 gelegd, dan wordt het telefoonsignaal door de dakantenne
versterkt.
Telefoons die de Qi-standaard voor het draadloos opladen ondersteunen, kun-
nen in het opbergvak tevens draadloos worden opgeladen.
Tijdens het draadloos opladen mag zich tussen het vlak en de op te laden tele-
foon geen voorwerp bevinden.
ATTENTIE
De telefoon kan tijdens het draadloos opladen warm worden, daarom
dient deze voorzichtig uit het opbergvak te worden genomen.
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen
door de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor ver-
wondingen. Bevindt zich in het opbergvak een heet geworden metalen
voorwerp, dan de telefoon verwijderen en het voorwerp in het opbergvak
laten afkoelen!
86
Bediening
VOORZICHTIG
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen door
de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor beschadiging
van de telefoon.
Bij enkele telefoons kan door de opwarming het opladen worden onderbro-
ken of kan de telefoon uitschakelen.
Tussen het vlak en de op te laden telefoon geen elektronische of magneti-
sche opslagmedia (bv. SD-kaarten, USB-sticks, kaarten met magneetstrips of
chip) aanbrengen - gevaar voor dataverlies en beschadiging van de datadrager.
Verschijnt op het infotainmentbeeldscherm een melding dat de mobiele tele-
foon niet kan worden geladen, dan als volgt te werk gaan.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden telefoon geen voorwerp
aanwezig is. Indien dit het geval is, dan het voorwerp en de telefoon verwij-
deren. De telefoon weer midden op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden telefoon tijdens het rijden niet is
gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de telefoon verwijderen en weer mid-
den op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Let op
Bij de start van het draadloos laden wordt op het infotainmentbeeldscherm
een overeenkomstige melding weergegeven.
Voor de optimale telefoonsignaalsterkte en het ongestoord draadloos laden
adviseren wij, de telefoon, indien mogelijk, zonder beschermhoes in het op-
bergvak te leggen.
In het opbergvak een telefoon van maximaal 160x84 mm leggen.
USB- en AUX-ingangen
Afb. 82
USB- en AUX-ingang voorin / USB-ingangen achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
De USB-ingang (met gemarkeerd) en AUX-ingang (met  gemarkeerd)
bevinden zich boven het opbergvak voorin de middenconsole » afb. 82.
De USB-ingangen (met gemarkeerd) bevinden zich uitrustingsafhankelijk
eveneens in de middenconsole achterin.
De USB-ingang in de middenconsole voorin kan zowel worden gebruikt voor
het opladen als voor dataoverdracht. De USB-ingangen in de middenconsole
achterin zijn alleen bedoeld voor het opladen.
Informatie over het gebruik » pag. 151, USB-ingang en » pag. 151, AUX-in-
gang.
Bekerhouders
Afb. 83
Bekerhouders voorin / achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
De bekerhouders bevinden zich in de middenconsole voorin
A
, en in de arm-
steun achterin
B
» afb. 83.
In de bekerhouders kunnen twee bekers worden geplaatst.
In de voorste houder
A
kan een beker met een hand worden geopend door de
beker in de houder te drukken en het deksel te verdraaien.
ATTENTIE
Geen breekbare bekers (bv. glas, porselein) gebruiken. Bij een ongeval kan
dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
87
Praktische uitrusting
VOORZICHTIG
Geen geopende bekers tijdens het rijden in de bekerhouders laten staan. Drank
kan bv. bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onderdelen of
de stoelbekleding beschadigen.
Afvalbak
Afb. 84
Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen
Afb. 85
Zak vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
De afvalbak kan in het opbergvak in het voorportier worden geplaatst.
Afvalbak aanbrengen
De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting
A
» afb. 84 indrukken.
De afvalbak naar behoefte in pijlrichting
B
verschuiven.
Afvalbak verwijderen
De afvalbak tegen de pijlrichting in
A
verwijderen » afb. 84.
Afvalbak openen/sluiten
Het deksel in pijlrichting
C
» afb. 84 optillen.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting
1
indrukken » afb.
85.
De zak samen met het frame in pijlrichting
2
naar beneden lostrekken.
De zak van het frame verwijderen.
De nieuwe zak door het frame trekken en de randen van de zak in de richting
van de pijlen
3
over het frame leggen.
De zak met het frame in pijlrichting
4
in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
Multimediahouder
Afb. 86
Multimediahouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Multimediasteun » afb. 86
Opbergvak voor het opbergen van twee munten
Opbergvak voor de sleutel
Opbergvak voor het opbergen van een mobiele telefoon
A
B
C
88
Bediening
Opbergvak onder de armsteun voorin
Afb. 87
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Om te openen de armsteun aan de handgreep
A
in pijlrichting tot de aan-
slag trekken » afb. 87.
Om te sluiten de armsteun tegen de pijlrichting in omlaagklappen.
Brillenvak
Afb. 88
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Om te openen op de rand van het brillenvak bij
A
drukken. Het vak klapt in
pijlrichting open » afb. 88.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van het brillenvak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en ver-
grendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 89
Opbergvak openen / opbergvak sluiten en luchttoevoer bedie-
nen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 85.
Het opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die gaat branden bij het
openen van het vak), een pennen- en kaarthouder en een luchtrooster.
Opbergvak
Om het opbergvak te openen in pijlrichting
1
aan greep
A
trekken en het
deksel in pijlrichting
2
klappen » afb. 89.
Om te
sluiten het deksel tegen de pijlrichting in
3
zwenken, tot het hoor-
baar vastklikt.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien » afb. 89.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien.
Als de luchttoevoer is geopend en de airconditioning is ingeschakeld, stroomt
gekoelde lucht in het opbergvak.
Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt
aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 3 kg.
89
Praktische uitrusting
Opbergvak voor de paraplu
Afb. 90
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Het opbergvak onder de bijrijdersstoel dient voor het opbergen van een para-
plu.
Om te openen in pijlrichting
1
op de greep drukken en het vak in pijlrichting
2
openklappen » afb. 90.
Om het deksel te sluiten, dit tegen de pijlrichting in
2
zwenken tot het
hoorbaar vergrendelt.
VOORZICHTIG
De paraplu nooit vochtig in het opbergvak opbergen - gevaar voor beschadi-
ging van de paraplu.
Let op
Wij adviseren u, de paraplu uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Kledinghaken
Afb. 91
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Op de middelste portierstijlen en aan de achterste grepen van de hemelbekle-
ding boven de achterportieren zitten kledinghaken » afb. 91.
De maximaal toegestane belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de functionaliteit van de hoofdairbag resp. gevaar
voor verwondingen door de kledingbeugel.
Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 92
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
De opbergtassen » afb. 92 zijn bedoeld voor het opbergen van bijvoorbeeld
kaarten, tijdschriften en dergelijke.
90
Bediening
Klaptafel aan de rugleuning van de voorstoel
Afb. 93
Klaptafel uitklappen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Om uit te klappen in de horizontale stand de tafel in pijlrichting optillen » afb.
93.
Door tegen de pijlrichting in te drukken de tafel weer in de verticale stand
klappen.
De maximaal toegestane belasting van de tafel bedraagt 10 kg.
ATTENTIE
Tijdens het rijden moet de tafel omlaaggeklapt zijn - anders bestaat er ge-
vaar voor verwondingen.
Geen breekbaar drinkgerei (bv. van glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
Opbergvak achterin in de middenconsole
Afb. 94
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
Om te openen aan het bovenste gedeelte van de uitsparing trekken en het
vak in pijlrichting openklappen » afb. 94.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken.
In het opbergvak bevindt zich een dempingselement. Dit kan na het openen
van het opbergvak tot de aanslag worden verwijderd.
Skiluik
Afb. 95
Deksel openen: Vanuit passagiersruimte / vanuit bagageruimte
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 85.
Na het naar voren klappen van de armsteun achterin en het deksel, komt in de
rugleuning een opening vrij, waar de skizak doorheen kan worden gestoken.
Om te openen vanuit de passagiersruimte de armsteun achterin gedeelte-
lijk omlaagklappen » pag. 82.
Greep
A
in pijlrichting
1
trekken en het deksel in pijlrichting
2
omlaag-
klappen » afb. 95.
Om te openen vanuit de bagageruimte het borgoog
B
in pijlrichting ver-
schuiven en het deksel met de armsteun naar voren klappen.
Om te sluiten het deksel en de armsteun achterin tot de aanslag omhoog-
klappen, tot deze hoorbaar vastklikken.
Het deksel moet na het sluiten vergrendeld zijn. Zorg ervoor, dat het rode veld
boven het borgoog
B
niet zichtbaar is.
91
Praktische uitrusting
ATTENTIE
Het skiluik is uitsluitend bestemd voor het vervoeren van ski's, die zich in de
correct bevestigde, uitneembare skizak moeten bevinden.
Uitneembare skizak
Afb. 96
Band aantrekken / skizak vastzetten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 85.
De uitneembare skizak (hierna skizak) dient uitsluitend voor het vervoeren van
ski's en stokken (max. 4 paar).
Skizak en ski's opbergen
De armsteun achterin en het deksel in de rugleuning naar beneden klappen
» afb. 95 op pag. 91.
De lege skizak zodanig in de opening plaatsen, dat het uiteinde met de rits-
sluiting in de bagageruimte zit.
De ski's met de punten naar voren en de stokken met de punten naar achter-
en in de uitneembare skizak schuiven en de zak sluiten.
Skizak en ski's bevestigen
De trekband
A
vóór de bindingen stevig om de ski's vastmaken » afb. 96. De
band moet strak om de ski's zitten.
De rugleuning iets naar voren klappen » pag. 81.
De bevestigingsriem
B
door de opening in de rugleuning om de bovenzijde
van de rugleuning leiden.
Vervolgens de rugleuning terugklappen, tot de grendelknop vergrendelt. Dit
controleren door aan de rugleuning te trekken.
De bevestigingsriem
B
in het slot
C
steken tot hij hoorbaar vastklikt.
ATTENTIE
Het totale gewicht van de vervoerde ski's mag niet meer dan 24 kg be-
dragen.
De ski's en de zak altijd veilig opbergen en vastmaken - anders bestaat
gevaar voor verwondingen resp. ongevallen!
VOORZICHTIG
De skizak nooit vochtig opvouwen en opbergen - gevaar voor beschadiging
van de skizak.
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven en uw aandacht van de verkeerssitua-
tie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Verzeker u ervan dat tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuur-
dersvoetenruimte kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
Bij gebruik van 12 volt stopcontacten de volgende aanwijzingen in acht nemen.
De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de elektrische
installatie van de wagen.
92
Bediening
Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
12 volt stopcontact
Afb. 97
Afdekking van de 12 volt stopcontacten: In de middenconsole
voorin / in de bagageruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 92.
Vóór het gebruik de afdekking van het stopcontact verwijderen » afb. 97 -
of de afdekking van het stopcontact openen » afb. 97 -
.
De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
230 volt stopcontact
Afb. 98
Afdekking van het 230 volt stopcontact openklappen / 230 volt
stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 92.
Het 230 volt stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij het insteken van de
stekker wordt de zekering ontgrendeld, het stopcontact wordt geactiveerd en
het controlelampje boven het stopcontact gaat groen branden (knippert het
rood, dan is het stopcontact gedeactiveerd).
Het stopcontact werkt bij draaiende motor (in stop-werking bij wagens met
start-stopsysteem) en tot ongeveer 10 minuten na het afzetten van de motor,
zolang er voor het afzetten van de motor een verbruiker op het stopcontact
was aangesloten (het controlelampje knippert groen).
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact in pijlrichting openen
» afb. 98 en de stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact ste-
ken.
Voordat de stekker van de elektrische verbruiker uit het stopcontact wordt
verwijderd, de afdekking van het stopcontact gedeeltelijk in pijlrichting
openklappen.
Een automatische deactivering van het stopcontact kan bijvoorbeeld om de
volgende redenen gebeuren.
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Hoge stopcontacttemperatuur.
Als de oorzaken van de deactivering niet meer aanwezig zijn, kan het stopcon-
tact automatisch worden geactiveerd.
Als er geen automatische activering volgt, dan moeten de aangesloten appara-
ten van het stopcontact worden losgemaakt en na korte tijd weer worden aan-
gesloten.
ATTENTIE
Let erop dat er geen vloeistof of vocht in het stopcontact terechtkomt -
levensgevaar! Als vocht in het stopcontact komt, moet het volledige stop-
contact droog zijn voordat dit weer kan worden gebruikt.
De kinderbeveiliging van het stopcontact wordt bij het gebruik van adap-
ters en verlengkabels die onder spanning staan ontgrendeld - gevaar voor
verwondingen!
Geen geleidende voorwerpen (bv. breinaalden) in de contacten van het
stopcontact steken – levensgevaar!
93
Praktische uitrusting
VOORZICHTIG
Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een tweepins 230 volt stekker en een totale vermogensafna-
me van maximaal 150 watt worden gebruikt.
De stekker van het elektrische apparaat moet tot de aanslag in het stopcon-
tact worden gestoken, anders kan de kinderbeveiliging worden ontgrendeld en
het stopcontact worden geactiveerd, maar wordt het elektrische apparaat
toch niet van spanning voorzien.
Op het stopcontact geen lampen met neonbuizen aansluiten - gevaar voor
beschadiging van de lampen.
Bij verbruikers met een eigen netvoeding (bv. notebooks) eerst de netvoe-
ding zelf, en pas daarna de verbruiker erop aansluiten.
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
De asbakken kunnen worden gebruikt voor het neerleggen van as, sigaretten,
sigaren en dergelijke.
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
Asbak
Afb. 99
Asbak verwijderen / openen / demonteren
Afb. 100
Asbakinzetstuk achter verwijde-
ren
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 94.
Uitneembare asbak
De asbak in pijlrichting
A
verwijderen » afb. 99. Het aanbrengen gebeurt in
omgekeerde volgorde.
Om de asbak te openen het bovenste dekselgedeelte in pijlrichting
B
draai-
en. Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Om te demonteren het complete deksel in pijlrichting
1
tot de aanslag
draaien en in pijlrichting
2
verwijderen. Het monteren gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Asbak met uitneembaar inzetstuk
Om uit te nemen het inzetstuk van de asbak tot de aanslag openen, het in-
zetstuk bij
C
vastpakken en in pijlrichting eruit nemen » afb. 100.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
94
Bediening
Sigarettenaansteker
Afb. 101
Sigarettenaansteker
Lees en bekijk eerst op bladzijde 94.
Om de aansteker te gebruiken, deze tot de aanslag indrukken en wachten
tot de gloeiende aansteker tevoorschijn springt » afb. 101.
De gloeiende aansteker direct uitnemen, gebruiken en terug in het stopcon-
tact plaatsen.
ATTENTIE
De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur.
Voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - gevaar voor
brandwonden.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximaal toegestane belasting van de houder bedraagt 750 g.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de houder nooit overschrijden - er be-
staat gevaar voor beschadiging of een beperkte werking.
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
Afb. 102
Aanbrengen: Adapter / houder
Afb. 103 Verwijderen: Houder / adapter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 95.
Om te plaatsen de geopende adapter op de geleidestangen van de hoofd-
steunen voorin plaatsen en in pijlrichting
1
vastklikken » afb. 102 » .
De houder in pijlrichting
2
in de adapter vastklikken.
Om te verwijderen borgoog
A
in pijlrichting
3
trekken en de houder in pijl-
richting
4
uit de adapter nemen » afb. 103.
Op de adapter drukken en deze in pijlrichting
5
van de geleidingsstangen
voor de hoofdsteunen verwijderen.
95
Praktische uitrusting
ATTENTIE
Voorzichtig omgaan met de adapter - gevaar voor letsel aan de vingers.
Houder bedienen
Afb. 104
Houder kantelen en draaien
Afb. 105
Grootte van de houder aanpas-
sen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 95.
De houder kan 30° in pijlrichting
1
worden gekanteld en 360° in pijlrichting
2
worden gedraaid» afb. 104.
Om de houdergrootte aan te passen borglip
A
in pijlrichting
3
eruit trek-
ken en het gedeelte
B
in pijlrichting
4
in de gewenste positie verschuiven
» afb. 105.
Let op
Indien in de houder geen extern apparaat aanwezig is, adviseren wij het gedeel-
te
B
tot de aanslag naar beneden te verschuiven. Anders kunnen bij bepaalde
snelheden storende geluiden optreden.
Vervoeren van lading
Bagageruimte en transport
Inleiding voor het onderwerp
Bij het vervoeren van zware voorwerpen veranderen de rijeigenschappen door
de verplaatsing van het zwaartepunt. Snelheid en rijstijl moeten hierop worden
afgestemd.
Bij het vervoeren van lading de volgende aanwijzingen in acht nemen
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen en met geschikte span-
banden aan de bevestigingsogen vastzetten of bagagenetten gebruiken, zo-
dat de lading niet kan verschuiven.
Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen.
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zo-
veel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen ver-
oorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van
het gewicht van het voorwerp.
Bagageruimteverlichting
Het lampje wordt in- resp. uitgeschakeld als de achterklep wordt geopend
resp. gesloten.
Als de achterklep geopend en het contact uitgeschakeld is, gaat het lampje au-
tomatisch na 10 minuten uit.
ATTENTIE
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingsele-
menten, netten, haken enz. nooit overschrijden. Zwaardere voorwerpen
zouden onvoldoende beveiligd zijn - gevaar voor verwondingen!
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestane gewicht van de
wagen niet overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Niet vastgezette of onjuist bevestigde lading kan bij een plotselinge ma-
noeuvre of een ongeval door de wagen worden geslingerd - gevaar voor
verwondingen!
96
Bediening
ATTENTIE (vervolg)
Een losse lading kan een activerende airbag raken en de inzittenden ver-
wonden - levensgevaar!
Bij het vervoeren van lading die vastgezet is in de vergrote bagageruimte,
die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist wor-
den gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de
resterende zitplaats achterin zit.
VOORZICHTIG
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bevestigingselemen-
ten, netten, haken enz. nooit overschrijden - deze kunnen beschadigd raken.
Erop letten dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming en de
draden van de in de achterruit resp. in de achterste zijruiten geïntegreerde an-
tenne niet door schurende voorwerpen worden beschadigd.
In de netten en opbergvakken in de bagageruimte geen scherpe voorwerpen
plaatsen - gevaar voor beschadiging van de netten en de vakken.
De voorwerpen voorzichtig in de opbergvakken leggen en deze niet puntvor-
mig belasten - gevaar voor beschadiging van de vakken.
Bevestigingselementen
Afb. 106
Bevestigingselementen: Variant 1 / variant 2 (G-TEC)
Afb. 107 Bevestigingselementen: Variant 3 / variant 4
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De bevestigingselementen zitten aan beide zijden van de bagageruimte.
Overzicht van de bevestigingselementen» afb. 106 en » afb. 107
Bevestigingselementen voor de bevestiging van bagagenetten en multi-
functionele tas
Bevestigingsogen alleen voor de bevestiging van bagagenetten
Bevestigingsogen voor de bevestiging van lading en bagagenetten (bij va-
riant 1 zijn het achterste en middelste oog ook bedoeld voor bevestiging
van de multifunctionele tas)
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Het bevestigingsoog
B
bevindt zich achter de neerklapbare achterbankleu-
ning .
De maximale toelaatbare statische belasting van de afzonderlijke bevestigings-
ogen
C
en
E
bedraagt 350 kg.
De maximale toelaatbare statische belasting van de afzonderlijke bevestigings-
ogen
D
bedraagt 150 kg.
A
B
C
D
E
97
Vervoeren van lading
Bagagenetten
Afb. 108 Bevestigingsvoorbeelden voor netten
Afb. 109
Langstas bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 108 en » afb. 109
Dwarstas
Bodemnet
Langstas
De maximaal toegestane belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt
1,5 kg.
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer en deze zich
in de bovenste stand bevindt, kunnen voor de bevestiging van de netten de be-
vestigingsogen
E
» afb. 107 op pag. 97 worden gebruikt.
A
B
C
VOORZICHTIG
Bij wagens met bevestigingsogen
D
» afb. 106 op pag. 97 kan alleen de
dwarstas achter de stoelen en het bodemnet worden bevestigd (het net kan in
het achterste gedeelte aan de achterste bevestigingselementen
A
» afb. 106
op pag. 97 worden bevestigd).
Multifunctionele tas
Afb. 110
Multifunctionele tas bevestigen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De tas » afb. 110 kan aan de bevestigingselementen
A
en aan achterste en
middelste bevestigingsogen
C
» afb. 106 op pag. 97 worden bevestigd.
De maximaal toegestane belasting van de aan de bevestigingselementen be-
vestigde tas bedraagt 3 kg.
VOORZICHTIG
Bij wagens met variabele bagageruimtevloer is de bevestiging van de tas aan
de bevestigingselementen niet mogelijk.
98
Bediening
Uitklapbare dubbele haak
Afb. 111
Uitklapbare dubbele haak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Afhankelijk van de uitvoering van de wagen bevindt zich aan een of aan beide
zijden van de bagageruimte een uitklapbare dubbele haak » afb. 111 voor de be-
vestiging van kleinere bagagestukken (bv. tassen e.d.).
Aan elke zijde van de dubbele haak kan bagage met een maximumgewicht van
5 kg worden opgehangen.
Uitklapbare haken
Afb. 112
Haak omlaagklappen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevinden zich uitklapbare haken voor
het ophangen van kleinere bagagestukken (bv. tassen e.d.).
Om te gebruiken op het onderste gedeelte
A
van de haak drukken en deze
in pijlrichting naar beneden klappen » afb. 112.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 7 kg.
Bodembekleding bevestigen
Afb. 113 Bodembekleding bevestigen: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
Bevestigingsvarianten van de bodembekleding » afb. 113
Met de lus aan een haak van de bagageruimteafdekking
Met de haak aan het frame van de achterklep
VOORZICHTIG
Voor variant 1 gelden de volgende aanwijzingen.
De haak aan de bagageruimteafdekking is alleen bedoeld voor de bevestiging
van de bodembekleding, geen voorwerpen eraan ophangen - gevaar voor be-
schadiging van de haak.
De bodembekleding mag alleen bij geopende achterklep aan de haak worden
bevestigd, daarom vóór het sluiten van de klep controleren, of de bodembekle-
ding niet aan de haak is bevestigd - gevaar voor beschadiging van de haak.
VOORZICHTIG
De bodembekleding kan bij variant 2 alleen worden bevestigd als de variabele
bagageruimtevloer zich ingeklapt in de bovenste positie bevindt » afb. 127 op
pag. 105.
Dubbelzijdige bodembekleding
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
In de bagageruimte kan een dubbelzijdige bodembekleding worden aange-
bracht. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
99
Vervoeren van lading
VOORZICHTIG
De dubbelzijdige bodembekleding kan alleen worden gebruikt bij wagens zon-
der variabele bagageruimtevloer » pag. 104 - gevaar voor beschadiging van de
variabele bagageruimtevloer.
Net aan de bagageruimteafdekking
Afb. 114
Net aan bagageruimteafdekking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Het net aan de onderzijde van de bagageruimteafdekking » afb. 114 is geschikt
voor het vervoeren van lichte en zachte voorwerpen.
De maximale toelaatbare belasting van het net bedraagt 1,5 kg.
Bagageruimteafdekking
Afb. 115 Bagageruimteafdekking verwijderen
Afb. 116
Bagageruimteafdekking achter
de achterbank opgeborgen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
Als de ophangkoorden
A
» afb. 115 aan de achterklep zijn bevestigd, wordt bij
het openen van de achterklep de bagageruimteafdekking (hierna afdekking)
mee opgetild.
De afdekking kan uit de wagen worden verwijderd en evt. achter de achter-
bankleuning worden opgeborgen » afb. 116. Vóór het verwijderen van de af-
dekking moet het rolgordijn achterin worden opgerold » pag. 74.
Uitbouwen
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
in pijlrichting
1
loshaken » afb. 115.
De opgetilde afdekking vasthouden en aan beide zijkanten tegen de onderzij-
de van de afdekking bij de houders
C
drukken.
De afdekking in pijlrichting
2
verwijderen.
Inbouwen
De steunen
B
op de afdekking boven de houders
C
op de zijbekleding
plaatsen » afb. 115.
Aan beide zijden op de bovenzijde van de afdekking bij de houders
C
druk-
ken. De steunen
B
moeten in de houders
C
aan beide zijden van de bagage-
ruimte vastklikken.
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
vasthaken.
ATTENTIE
Tijdens het rijden mogen zich geen voorwerpen op de afdekking bevinden -
gevaar voor verwondingen bij een plotselinge remmanoeuvre of een aanrij-
ding!
100
Bediening
VOORZICHTIG
Op de volgende aanwijzingen letten, om het kantelen van de afdekking en
daardoor het beschadigen van de afdekking en de zijbekleding te voorkomen.
De afdekking moet op juiste wijze worden geplaatst en de lading mag niet
hoger zijn dan de afdekking.
De afdekking mag in opgetilde stand niet door kanteling tegen het achter-
kleprubber drukken.
In de spleet tussen de afdekking in de bovenste stand en de rugleuning
mag zich geen enkel voorwerp bevinden.
Oprolbare afdekking
Afb. 117
Oprolbare afdekking: Uittrekken / oprollen / verwijderen
Afb. 118
Zij-afdekkingen verwijderen / oprolbare bagageruimteafdek-
king opbergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Eruit trekken
De afdekking bij greep
A
vastpakken en in pijlrichting
1
tot de aanslag eruit
trekken, tot deze hoorbaar vergrendelt » afb. 117.
Oprollen
De afdekking bij het greepgedeelte
A
in pijlrichting
2
drukken » afb. 117.
De afdekking rolt automatisch op. De op deze manier opgerolde afdekking
kan worden verwijderd.
Verwijderen/aanbrengen
Op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting
3
drukken en de afdekking in
pijlrichting
4
verwijderen » afb. 117.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Opbergen
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer, kan de ver-
wijderde oprolbare bagageruimteafdekking in de uitsparingen van de bagage-
ruimtezijbekleding worden opgeborgen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand samenklappen » pag.
105.
De zij-afdekkingen in pijlrichting
1
verwijderen » afb. 118.
Het voorste gedeelte van de oprolbare bagageruimteafdekking links onder
een deel van de zijbekleding
A
schuiven.
Het achterste gedeelte van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrich-
ting
2
klappen.
De zij-afdekkingen tegen de pijlrichting in
1
weer aanbrengen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand uitklappen.
ATTENTIE
Op de oprolbare afdekking mogen geen voorwerpen worden geplaatst -
gevaar voor beschadiging van de afdekking en bij een plotselinge remma-
noeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor verwondingen!
Let op
Indien de oprolbare bagageruimteafdekking en de dakdragers gelijktijdig moe-
ten worden opgeborgen, moet het achterste gedeelte van de oprolbare baga-
geruimteafdekking de achterste dakdrager bedekken.
101
Vervoeren van lading
Opbergvak met cargo-element
Afb. 119
Opbergvak verwijderen
Afb. 120
Cargo-element verwijderen / bevestigingsvoorbeeld van de la-
ding
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
Het opbergvak met het cargo-element kan zich afhankelijk van de uitrusting
aan een resp. aan beide zijden van de bagageruimte bevinden.
De ruimte achter het opbergvak is bedoeld om kleine voorwerpen tot een ge-
zamenlijk gewicht van 2,5 kg in te bewaren.
Het cargo-element is bedoeld voor het bevestigen en borgen van ladingen met
een totaalgewicht van 8 kg.
Opbergvak
De opbergvakafdekking in pijlrichting verwijderen » afb. 119. Het aanbren-
gen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Cargo-element
Voor het gebruik het Cargo-element in pijlrichting verwijderen » afb. 120 - .
De lading met behulp van het Cargo-element zo dicht mogelijk bij de achter-
bank bevestigen » afb. 120 - .
Na het gebruik het Cargo-element op de oorspronkelijke plek opbergen.
Opbergvakken onder de bodembekleding
Afb. 121 Bodembekleding optillen / opbergvakken onder de bodembe-
kleding
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Bij wagens, die niet met een noodreservewiel zijn uitgerust, bevinden zich on-
der de bodembekleding van de bagageruimte de opbergvakken
B
» afb. 121.
Elk opbergvak
B
is bedoeld om voorwerpen tot een gewicht van 15 kg in te
bewaren.
Gebruik van de opbergvakken
De bagageruimte met variabele bagageruimtevloer indelen » pag. 105.
De bodembekleding in pijlrichting optillen » afb. 121 en de haak
A
aan de bo-
venzijde van de variabele bagageruimtevloer vasthaken.
De lading in de opbergvakken opbergen.
Haak
A
loshaken en de bodembekleding tegen de pijlrichting in terugklap-
pen (evt. de variabele bagageruimtevloer in de oorspronkelijke positie terug-
klappen).
Bij het vervoer van hogere voorwerpen in de vakken moet haak
A
in de bo-
venzijde van de variabele bagageruimtevloer zijn vastgehaakt.
102
Bediening
VOORZICHTIG
Vóór het sluiten van de achterklep controleren of de in de opbergvakken ver-
voerde lading niet tegen de bagageruimteafdekking stoot - gevaar voor het
beschadigen van de afdekking.
Multifunctionele tas
Afb. 122
Multifunctionele tas: Eruit trekken / aanbrengen / inschuiven /
verwijderen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 96.
De multifunctionele tas (hierna tas) is bedoeld voor het opbergen van kleding-
stukken en lichte voorwerpen zonder scherpe randen.
De maximaal toelaatbare belasting van de multifunctionele tas bedraagt 3 kg.
Eruit trekken en plaatsen
De voorste haken aan beide zijden van de bagageruimte in pijlrichting
1
om-
laag klappen » afb. 122.
De achterste lijst
A
met beide handen vastpakken en de tas in pijlrichting
2
naar buiten trekken.
De achterste rand op de beide neergeklapte haken in pijlrichting
3
tot de
aanslag aanbrengen.
Inschuiven
De achterste rand in pijlrichting
4
van de haken losnemen en de tas in pijl-
richting
5
erin schuiven » afb. 122.
De achterste lijst tegen de voorste lijst leggen en aan beide uiteinden
B
aan-
drukken.
De voorste haken aan beide zijden van de bagageruimte tegen de pijlrichting
in
1
terugklappen.
Verwijderen/aanbrengen
De oprolbare afdekking verwijderen » pag. 101.
De tas in pijlrichting
6
uit de steunen verwijderen » afb. 122.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het met
gekenmerkte uiteinde van de rand in de rechtersteun en het met
gekenmerkte uiteinde in de linkersteun aanbrengen. De pijlen moeten naar
voren wijzen.
Uitneembare lamp
Afb. 123
Uitneembare lamp
103
Vervoeren van lading
Afb. 124 Uitneembare lamp: Eruit nemen/plaatsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
De lamp bevindt zich aan de rechterzijde van de bagageruimte en kan worden
gebruikt voor de verlichting van de bagageruimte of als draagbare lamp.
De lamp is voorzien van magneten. Daardoor kan deze bv. aan de wagencar-
rosserie worden bevestigd.
Beschrijving van de lamp » afb. 123
Knop voor het in of uitschakelen van de lamp
Deel dat brandt, als de lamp in de houder zit
Deel dat brandt, als de lamp niet in de houder zit
Zit de lamp in de houder, dan brandt deze bij geopende achterklep.
Om de lamp uit te nemen deze bij
D
vastpakken en in pijlrichting
1
eruit
zwenken » afb. 124.
Om de uitgenomen lamp in te schakelen knop
A
indrukken » afb. 123. Door
opnieuw indrukken wordt de lamp uitgeschakeld.
Om de lamp te plaatsen deze eerst met het achterste deel
E
in de houder
plaatsen » afb. 124 en daarna in pijlrichting
2
nadrukken, tot de lamp hoor-
baar vastklikt.
Als de lamp niet wordt uitgeschakeld en deze vervolgens correct in de houder
wordt geplaatst, worden de leds in het voorste gedeelte van de lamp
C
» afb.
123 automatisch uitgeschakeld.
Indien de lamp niet correct in de houder is geplaatst, brandt de lamp niet bij
het openen van de achterklep en worden de batterijen niet opgeladen.
A
B
C
Lamp opladen
De lamp is voorzien van drie oplaadbare NiMH-batterijen van het type AAA. De
batterijen worden bij draaiende motor continu opgeladen (het volledig opladen
van de batterijen duurt ongeveer 3 uren).
Batterijen vervangen » pag. 309.
VOORZICHTIG
De lamp is niet waterdicht, daarom moet deze tegen vocht worden beschermd
- anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Voertuigen van de klasse N1
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 96.
Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn,
moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die
voldoet aan de norm EN 12195 (1 - 4).
Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektri-
sche installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat deze bij de aanpassing en bij
het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd.
Variabele bagageruimtevloer
Inleiding voor het onderwerp
Standen van de variabele bagageruimtevloer
Afb. 125
Variabele bagageruimtevloer in bovenste stand instellen / vari-
abele bagageruimtevloer in bovenste stand
104
Bediening
Afb. 126 Variabele bagageruimtevloer in de onderste stand instellen /
variabele bagageruimtevloer in de onderste stand
De variabele bagageruimtevloer kan in de bovenste en onderste stand worden
ingesteld.
In bovenste stand instellen
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
» afb. 125 ongeveer 20 cm op-
tillen en naar u toe trekken.
De bagageruimtevloer ter hoogte van de oprolbare bagageruimteafdekking
in pijlrichting
1
optillen tot u een klik hoort en naar voren drukken.
De ruimte onder de variabele bagageruimtevloer kan worden gebruikt voor het
opbergen van voorwerpen, bv. de uitgebouwde oprolbare bagageruimteafdek-
king » pag. 101, de dakdragers » pag. 107 en dergelijke.
De maximaal toelaatbare belasting van de variabele bagageruimtevloer in deze
stand bedraagt 75 kg. Voor het transport van zware voorwerpen moet de vari-
abele bagageruimtevloer in de onderste stand worden gezet » afb. 126.
In onderste stand instellen
Controleren, of de ruimte onder de variabele bagageruimtevloer leeg is.
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
» afb. 126 over de tildrempel in
pijlrichting
2
optillen.
De bagageruimtevloer zo ver in pijlrichting
3
naar u toe trekken, tot deze in
de onderste stand zakt en naar voren drukken.
Variabele bagageruimtevloer samenklappen/uitklappen
Afb. 127 Variabele bagageruimtevloer samenklappen / samengeklapte
variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand
Om samen te klappen de variabele bagageruimtevloer aan greep
A
in pijl-
richting
1
optillen » afb. 127.
De variabele bagageruimtevloer met een beweging in pijlrichting
2
samen-
klappen.
Het uitklappen gebeurt in omgekeerde volgorde.
De variabele bagageruimtevloer wordt in de bovenste en onderste stand op
dezelfde manier samen-/uitgeklapt.
Bagageruimte indelen
Afb. 128
Bagageruimte met variabele ba-
gageruimtevloer indelen
Om in te delen de variabele bagageruimtevloer aan greep
A
optillen en de
achterste rand van de variabele bagageruimtevloer in pijlrichting in de groe-
ven
B
schuiven » afb. 128.
In de groeven
B
is de variabele bagageruimtevloer tegen beweging geborgd.
105
Vervoeren van lading
Het uitklappen gebeurt in omgekeerde volgorde.
De variabele bagageruimtevloer wordt in de bovenste en onderste stand op
dezelfde manier ingedeeld/uitgeklapt.
Scheidingsnet
Inleiding voor het onderwerp
Scheidingsnet gebruiken
Afb. 129
Gedeelte van de oprolbare bagageruimteafdekking opklap-
pen / ontgrendelingshendel
Afb. 130 Correct vastgezet scheidingsnet achter de achterbank in uitge-
trokken toestand
Het scheidingsnet kan achter de achterbank resp. de voorstoelen omhoog
worden getrokken en bevestigd.
Scheidingsnet achter de achterbank uittrekken en bevestigen
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting uit-
klappen » afb. 129.
Het scheidingsnet bij de dwarsstang
C
eruit trekken en in een van de beves-
tigingen
D
inhaken » afb. 130.
Aan de andere zijde in pijlrichting op de dwarsstang drukken en in de betref-
fende bevestiging
D
inhaken.
Controleer dat de dwarsstang van het scheidingsnet correct in beide beves-
tigingen
D
zit.
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking tegen de pijlrich-
ting in terugklappen » afb. 129.
Scheidingsnet achter de achterbank oprollen
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting uit-
klappen » afb. 129.
Op de dwarsstang drukken en eerst aan de ene en vervolgens aan de andere
zijde uit de bevestigingen
D
» afb. 130 nemen.
De dwarsstang
C
zo houden, dat het scheidingsnet langzaam en zonder be-
schadiging kan oprollen.
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking tegen de pijlrich-
ting in terugklappen » afb. 129.
Scheidingsnet achter de voorstoelen uittrekken en oprollen
De werkwijze is gelijk aan die achter de achterbank. Voor het uittrekken van
het scheidingsnet moeten de achterbankleuningen naar voren worden geklapt.
Na het inrollen van het scheidingsnet in de behuizing de achterbankleuningen
terugklappen » pag. 81.
VOORZICHTIG
Als het scheidingsnet bij het uittrekken blokkeert, de ontgrendelingshendel
B
in pijlrichting drukken » afb. 129.
106
Bediening
Scheidingsnetbehuizing uit- en inbouwen
Afb. 131
Scheidingsnetbehuizing uitbou-
wen
Om uit te bouwen de achterbankleuningen naar voren klappen en het rech-
terachterportier openen.
De behuizing
A
in pijlrichting
1
schuiven en in pijlrichting
2
uit de steunen
nemen » afb. 131.
Om in te bouwen de uitsparingen in de behuizing
A
in de steunen van de
achterbankleuningen plaatsen en de behuizing tegen de pijlrichting in
1
tot
aan de aanslag verschuiven.
De achterbankleuningen in de uitgangsstand terugklappen.
Transport op de dakdragers
Afb. 132 Bevestigingspunten
Afb. 133 Zij-afdekkingen van de bagageruimte verwijderen / dakdragers
opbergen
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uitrusting aan de bevestigings-
punten » afb. 132 of aan de dakreling worden bevestigd.
De bevestigingspunten
A
en
B
zitten aan beide zijden van de wagen » afb.
132.
Het uit- en inbouwen van de dakdwarsdragers gebeurt overeenkomstig de bij-
gevoegde handleiding.
Dakbelasting
Het maximaal toegestane gewicht van de lading incl. de dragers is 75 kg.
Dakdragers opbergen
Bij wagens met een variabele bagageruimtevloer kunnen de dakdragers in de
uitsparingen van de bagageruimtezijbekleding worden opgeborgen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand samenklappen » pag.
105.
De zij-afdekkingen van de bagageruimte in pijlrichting
1
verwijderen » afb.
133.
De sleutel uit de dakdrager trekken » en in de uitsparing
C
opbergen.
De voorste dakdrager
A
in de voorste uitsparingen van de zijbekledingen en
de achterste dakdrager
B
in de achterste uitsparingen van de zijbekleding
aanbrengen.
De zij-afdekkingen van de bagageruimte tegen de pijlrichting in
1
weer aan-
brengen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand uitklappen » pag. 104.
107
Vervoeren van lading
ATTENTIE
Voor de verkeersveiligheid bij het transport van lading op de dakdragers de
volgende instructies in acht nemen.
De lading op de dakdragers altijd gelijkmatig verdelen en correct vastzet-
ten met geschikte sjorriemen of spanbanden.
Bij het vervoeren van zware resp. grote voorwerpen op het dakdragersys-
teem kunnen de rijeigenschappen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt veranderen. Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden
aanpassen.
De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maxi-
maal toelaatbare gewicht van uw wagen mogen in geen geval worden over-
schreden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Vóór het opbergen van de dakdragers moet de sleutel uit de drager worden
getrokken - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de sleutel.
Indien de oprolbare bagageruimteafdekking en de dakdragers gelijktijdig
moeten worden opgeborgen, moet het achterste gedeelte van de oprolbare
bagageruimteafdekking de achterste dakdrager bedekken.
VOORZICHTIG
Let erop dat het schuif-kanteldak of de achterklep bij het openen niet tegen
de daklading stoot.
Let erop dat de dakantenne niet door de vervoerde lading wordt geraakt.
Let op
Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Verwarming en ventilatie
Verwarming, handmatige airconditioning, Climatronic
Inleiding voor het onderwerp
De verwarming verwarmt en ventileert het interieur van de wagen. De aircon-
ditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koeling werkt onder de volgende voorwaarden.
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Als de koeling is ingeschakeld wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de werking van de koelfunctie te verhogen, kan kortstondig de circulatie-
functie worden ingeschakeld » pag. 111.
Gezondheidsbescherming
Om gezondheidsrisico's (bv. verkoudheid) te verminderen, de volgende aanwij-
zingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur in het interieur
mag niet groter dan 5 °C zijn.
De koeling moet 10 minuten voor het einde van de rit worden uitgeschakeld.
Een keer per jaar moet de airconditioning door een specialist worden gedes-
infecteerd.
ATTENTIE
De aanjager moet altijd ingeschakeld zijn om te voorkomen dat de ruiten
beslaan. Anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koeling onder bepaalde om-
standigheden lucht met een temperatuur van ongeveer 5 °C stromen.
108
Bediening
Let op
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bv. ijs, sneeuw en bladeren zijn,
zodat de verwarming en de koeling optimaal kunnen functioneren.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Verwarming en handbediende airconditioning
Afb. 134
Bedieningselementen van de verwarming/airconditioning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 108.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 134.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Aanjagertoerental instellen (stand 0: aanjager uit, stand 6: hoogste toeren-
tal)
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 112
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 113
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 73
Koelfunctie in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 73
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 111
Bij ingeschakelde functie brandt onder de toets het controlelampje.
A
B
C
D

Informatie over de koelfunctie
Na het indrukken van de toets  gaat het controlelampje onder de toets
branden, ook als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De
koelfunctie wordt ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden is voldaan
» pag. 108.
Als de luchtverdeelregelaar in de stand wordt gedraaid, wordt het koelsys-
teem ingeschakeld.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
handbediende airconditioning onder omstandigheden het stationair toerental
worden verhoogd.
Climatronic (automatische airconditioning)
Afb. 135
Bedieningselementen van de Climatronic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 108.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 135.
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de linkerzijde
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de rechterzijde
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 112
Aanjagertoerental instellen (de instelling wordt door het aantal brandende
controlelampjes in de draaiknop weergegeven)
A
B
C
D
109
Verwarming en ventilatie
Temperatuur voor de linkerzijde (resp. voor beide zijden) instellen
1)
Temperatuur verlagen / Temperatuur verhogen
Temperatuur voor de rechterzijde (resp. voor beide zijden) instellen
2)
Temperatuur verlagen / Temperatuur verhogen
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 113
 Climatronic uitschakelen.
Interieurtemperatuursensor
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 111
Intensieve luchtstroom naar de voorruit in-/uitschakelen (bij het inscha-
kelen wordt ook de luchtstroom naar de ruiten en  ingeschakeld)
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 73
In-/uitschakelen van de voorruitverwarming » pag. 73
Climatronic in het infotainment instellen (bij enkele functies ook bedie-
nen)
Temperatuur in complete interieur met de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde synchroniseren
Automatische regeling inschakelen » pag. 111
Koelfunctie in-/uitschakelen
Als de functie ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een controle-
lampje.
Temperatuur instellen
De temperatuur kan op het Climatronic-bedieningselement of in het infotain-
ment worden ingesteld » pag. 110. Tussen 16 °C en 29,5 wordt de tempe-
ratuur automatisch geregeld.
Bij een temperatuurinstelling onder 16 °C gaat in de temperatuurmeter 
branden, de Climatronic werkt met maximale koelcapaciteit.
Bij een temperatuurinstelling boven 29,5 °C gaat in de temperatuurmeter 
branden, de Climatronic werkt met maximaal verwarmingsvermogen.
VOORZICHTIG
De interieurtemperatuursensor
H
» afb. 135 niet afdekken, omdat anders de
werking van de Climatronic ongunstig wordt beïnvloed.
E
F
G
H




Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd.
De instelling van de Climatronic wordt in het actieve gebruikersaccount indi-
vidueel opgeslagen » pag. 50.
Climatronic in het infotainment bedienen
Afb. 136
Infotainment: Hoofdmenu Cli-
matronic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 108.
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

op het Climatronic-be-
dieningselement indrukken.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 136.
A
Weergave van de actuele functie (resp. instellingen van de functie)
van de Climatronic
B
Instelling van gewenste temperatuur voorin - linkerzijde
C
Instelling van gewenste temperatuur voorin - rechterzijde
D
Instelling van het vermogen in de -functie
E
In-/uitschakelen en instellen van het aanjagertoerental, de koeling, de
luchtverdeling en de circulatiefunctie
a)
Gekleurde weergave van de luchtstroom uit de luchtroosters
(blauwe kleur - temperatuurverlaging/ rode kleur - temperatuurver-
hoging)
 In-/uitschakelen van de Climatronic
1)
Geldt voor wagens met links stuur.
2)
Geldt voor wagens met rechts stuur.
110
Bediening
 In-/uitschakelen van de temperatuursynchronisatie in het gehele in-
terieur overeenkomstig de temperatuurinstelling aan bestuurderszij-
de
a)
Instelling van de interieurvoorverwarming en -ventilatie
In-/uitschakelen van de voorruitverwarming
a)
In-/uitschakelen van de stuurwielverwarming
a)
Verdere instellingen van de Climatronic
a)
Bij ingeschakelde functie is het symbool in de functietoets oranje.
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets  op het Climatronic-bedieningsgedeelte indrukken → de functie-
toets op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Aircoprofiel:
- Instelling van het vermogen in de -functie (geldt voor het in-
fotainment Swing)
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automatische circulatiefunctie
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de snelle interieurver-
warming
Voorruitverwarming automatisch
- Activering/deactivering van de automatische
voorruitverwarming
Climatronic - Automatische regeling
Lees en bekijk eerst op bladzijde 108.
De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en
de ruiten in het interieur te ontvochtigen.
Om in te schakelen de toets

» afb. 135 op pag. 109 indrukken.
Om
uit te schakelen een willekeurige toets voor de luchtverdeling indrukken
of het aanjagertoerental wijzigen. De temperatuurregeling wordt echter
voortgezet.
Bij langer indrukken van de toets  wordt  automatisch ingeschakeld.
Functies
De automatische regeling werkt in drie functies - zwak, middel, intensief. De
instelling van de afzonderlijke functies vindt plaats via de functietoets
D
» afb.
136 op pag. 110.
Na het inschakelen van de automatische regeling werkt de Climatronic in de
laatst geselecteerde functie. De actueel geselecteerde functie wordt op het
infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Circulatiefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 108.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het
interieur van de wagen komt. In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het in-
terieur aangezogen en weer in het interieur geleid.
Om in te schakelen de toets indrukken. Het controlelampje onder de
toets gaat branden.
Om uit te schakelen de toets opnieuw indrukken. Het controlelampje on-
der de toets gaat uit.
Verwarming en handmatige airconditioning
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de luchtverdeelregelaar in de stand
wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie uitgeschakeld. Door opnieuw op
toets
te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden
ingeschakeld.
Wordt bij ingeschakelde koeling (toets

) de temperatuurregelaar linksom
"gedraaid", dan wordt de circulatiefunctie ingeschakeld.
Climatronic
De Climatronic kan over een sensor beschikken, die bij verhoogde concentra-
ties schadelijke stoffen in de aangezogen lucht de circulatiefunctie automa-
tisch inschakelt.
Als de concentratie schadelijke stoffen tot het normale niveau daalt, wordt au-
tomatisch de circulatiefunctie uitgeschakeld.
Het automatisch in-/uitschakelen van de circulatiefunctie kan door het indruk-
ken van de toets  op de Climatronic en door het aansluitend aantippen van
de functietoetsen
Automatische circulatie
in het infotainmentbeeldscherm
worden ingesteld. Het automatisch in-/uitschakelen functioneert bij een tem-
peratuur hoger dan 2 °C.
Een uitschakeling van de circulatiefunctie volgt na het indrukken van de toets
, evt. automatisch afhankelijk van de luchtvochtigheid in het wageninteri-
eur.
111
Verwarming en ventilatie
ATTENTIE
De circulatiefunctie niet langdurig ingeschakeld laten, want in dat geval
wordt geen buitenlucht toegevoerd. De "verbruikte" lucht kan vermoei-
dheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroorzaken,
waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten beslaan. Zo-
dra de ruiten beslaan, de circulatiefunctie direct uitschakelen - gevaar voor
ongevallen!
VOORZICHTIG
We adviseren om bij ingeschakelde circulatiefunctie niet in de wagen te roken.
De uit het interieur aangezogen rook slaat neer op de verdamper van de air-
conditioning. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blij-
vende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging
van de verdamper) kan worden opgelost.
Luchtroosters
Afb. 137 Luchtroosters voorin
Afb. 138 Luchtroosters achterin
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 108.
Bij de luchtroosters 3, 4 » afb. 137 en 6 » afb. 138 kan de richting van de lucht-
stroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden
geopend en gesloten.
De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement
A
» afb. 137 resp. » afb. 138 in de gewenste richting te verstellen.
Om te openen regelaar
B
» afb. 137 resp. » afb. 138 omhoog draaien.
Om te sluiten regelaar
B
» afb. 137 resp. » afb. 138 omlaag draaien.
Afhankelijk van de instelling van de luchtverdeling komt de luchtstroom uit de
volgende luchtroosters.
Luchtuitstroomrichting instel-
len
Luchtroosters » afb. 137 en » afb. 138
 1, 2, 4
1, 2, 4, 5, 7
3, 4, 6
4, 5, 7
3, 4, 5, 6, 7
VOORZICHTIG
De luchtroosters niet afdekken - de luchtverdeling kan worden verslechterd.
112
Bediening
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie)
Inleiding voor het onderwerp
De interieurvoorverwarming verwarmt het wageninterieur en de motor. Voor
de verwarming wordt brandstof uit de brandstoftank verbruikt.
De interieurvoorventilatie biedt de mogelijkheid om bij afgezette motor bui-
tenlucht naar het interieur te voeren, waardoor de temperatuur in het interieur
effectief wordt verlaagd (bv. als de wagen in de zon staat geparkeerd).
De extra verwarming (interieurvoorverwarming- en ventilatie (hierna interieur-
voorverwarming) zorgt voor de verwarming/ventilatie afhankelijk van de in-
stelling van de airconditioning en de luchtroosters vóór het uitschakelen van
het contact.
ATTENTIE
De extra verwarming mag nooit in gesloten ruimtes (bv. garages) worden
gebruikt - vergiftigingsgevaar!
De extra verwarming mag tijdens het tanken niet werken - brandgevaar.
De uitlaatpijp van de extra verwarming bevindt zich aan de onderzijde van
de wagen. Bij gebruik van de interieurvoorverwarming de wagen niet op
plaatsen parkeren waar de uitlaatgassen met licht ontvlambare materialen,
bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof en dergelijke, in
contact kunnen komen - gevaar voor brand.
VOORZICHTIG
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bv. ijs, sneeuw en bladeren zijn,
zodat de extra verwarming optimaal kan functioneren.
Let op
De interieurvoorverwarming schakelt de aanjager pas in, als de koelvloeistof-
temperatuur een waarde van circa 50 °C heeft bereikt.
In de motorruimte kan tijdens de werking van de interieurvoorverwarming
waterdamp worden gevormd.
In-/uitschakelen
Afb. 139 Toets voor het in-/uitschakelen (Climatronic / handbediende
airconditioning)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Voorwaarden voor de werking van de interieurvoorverwarming.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende (in het instrumentenpaneel brandt het
controlelampje niet).
Handmatig in-/uitschakelen
Met de toets
op het bedieningselement van de airconditioning » afb. 139.
Met de toets
(inschakelen) /

(uitschakelen) op de afstandsbediening.
Automatisch in-/uitschakelen
Via een ingestelde en geactiveerde inschakeltijd in het infotainment.
Overeenkomstig de omgevingsomstandigheden.
Het uitschakelen van de interieurvoorverwarming gebeurt automatisch bij
brandstofgebrek (het controlelampje in het instrumentenpaneel gaat bran-
den).
Na het uitschakelen werken de waterpomp en de interieurvoorverwarming
nog even door om de resterende brandstof in de verwarming te verbranden.
Automatisch in-/uitschakelen instellen
Climatronic: op de Climatronic de toets  indrukken → de functietoets op
het infotainmentbeeldscherm aantippen. Er volgt de weergave van de laatst in-
gestelde werking met de optie, deze te veranderen.
Handbediende airconditioning: in het infotainment in het menu

/ de
functietoets aantippen.
113
Verwarming en ventilatie
Voor het overige de aanwijzingen op het infotainmentscherm opvolgen.
Als automatisch inschakelen is geactiveerd, gaat na het uitschakelen van het
contact gedurende circa 10 seconden het controlelampje in de toets bran-
den » afb. 139.
Bediening in het infotainment
Afb. 140
Interieurvoorverwarming: Hoofdmenu / instelling van de voor-
keuzetijd
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 113.
Hoofdmenu openen
Op de Climatronic de toets

indrukken → de functietoets
op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Of bij wagens met handbediende airconditioning:
In het infotainment in het menu

/ de functietoets aantippen.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 140
Vertrektijd - weekdag en tijdstip waarop de wagen rijklaar moet zijn
Instelling van functie (verwarmen/ventileren)
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering van de inschakeltijd
Instelling van de voorkeuzetijd 1-3 en de resterende looptijd (10-60 minu-
ten)
Bij ingeschakelde verwarming worden de vensters rood weergegeven / bij
ingeschakelde ventilatie worden de vensters blauw weergegeven
Actueel getoonde inschakeltijd
Activering van actueel getoonde inschakeltijd
Instelling van vertrektijd: Dag, uur, minuut
A
B
C
D
E
F
G
H
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief zijn. De geactiveerde
voorkeuzetijd wordt na het automatisch starten weer gedeactiveerd. Voor de
volgende start moet een van de voorkeuzetijden worden geactiveerd.
Let op
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er tussen zondag en maandag
een positie waarbij geen dag wordt aangegeven. Als deze positie wordt gese-
lecteerd, zal de wagen op het gekozen tijdstip rijklaar zijn, ongeacht de dag.
Als een andere tijd wordt ingesteld, wordt de geactiveerde inschakeltijd au-
tomatisch gedeactiveerd. De voorkeuzetijd moet opnieuw worden geacti-
veerd.
Radiografische afstandsbediening
Afb. 141
Radiografische afstandsbedie-
ning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 113.
Beschrijving van de radiografische afstandsbediening » afb. 141
Controlelampje
Antenne
Interieurvoorverwarming inschakelen
Interieurvoorverwarming uitschakelen
Voor het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming de radiografische
afstandsbediening verticaal houden, met de antenne
B
» afb. 141 naar boven
gericht. De antenne niet met de vingers of de handpalm afdekken.
Het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming met de radiografische
afstandsbediening is alleen mogelijk, wanneer de afstand tussen de afstands-
bediening en de wagen ten minste 2 m bedraagt.
A
B

114
Bediening
Weergave controlelampje
A
Betekenis
Brandt 2 seconden groen. De extra verwarming is ingeschakeld.
Brandt 2 seconden rood. De extra verwarming is uitgeschakeld.
Knippert 2 seconden langzaam groen.
Het inschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden snel groen.
De interieurvoorverwarming is ge-
blokkeerd, bv. omdat de brandstof-
tank bijna leeg is of de interieurvoor-
verwarming een storing heeft.
Knippert 2 seconden rood.
Het uitschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden oranje, daarna
groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is echter wel ontvan-
gen.
Brandt 2 seconden oranje, knippert
daarna groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is niet ontvangen.
Knippert 5 seconden oranje.
De batterij is ontladen, het in- resp.
uitschakelsignaal is niet ontvangen.
De batterij vervangen » pag. 309.
VOORZICHTIG
De radiografische afstandsbediening moet worden beschermd tegen vocht,
sterke schokken en directe zonnestraling - gevaar voor beschadiging van de
afstandsbediening.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt bij geladen batterij enkele
honderden meters (afhankelijk van obstakels tussen de afstandsbediening en
de wagen, weersomstandigheden, batterijtoestand e.a.).
Online-diensten ŠKODA Connect
Inleidende informatie
Inleiding
De ŠKODA Connect online-diensten kunnen af fabriek worden besteld. Een in-
bouw naderhand en activering van de online-diensten is niet mogelijk.
Afb. 142
Sticker bij een wagen met de
Care Connect-diensten
Afb. 143
ŠKODA Connect internetpagi-
na's
De ŠKODA Connect online-diensten vormen een uitbreiding van de wagen-
functies en het infotainment en omvatten de volgende diensten.
Care Connect » pag. 116
Infotainment Online » pag. 117
Een wagen met de Care Connect-diensten is voorzien van een sticker op de
voorruit aan bestuurderszijde » afb. 142.
De sticker wijst erop dat de wagen informatie over snelheid en wagenpositie
verstuurt. Bij de verkoop of verhuur is de eigenaar resp. de verhuurder ver-
plicht de persoon die de wagen koopt of huurt hierover te informeren.
115
Online-diensten ŠKODA Connect
Voor het gebruik van de online-diensten is het noodzakelijk op de ŠKODA
Connect Portal een gebruikersprofiel aan te maken en hierin de wagen te regi-
streren.
De actuele voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten ŠKODA
Connect incl. "verklaring bescherming persoonsgegevens" zijn te vinden in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal.
De toegang tot de ŠKODA Connect Portal, informatie over de online-diensten
en beschikbare applicaties e.d., is te vinden op de ŠKODA-internetpagina's. De-
ze kunnen worden geopend door het inlezen van de QR-code » afb. 143 of na
het ingeven van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen mogelijk niet alle ŠKODA Connect-functies beschik-
baar zijn. Nadere informatie hierover is te vinden op de ŠKODA-internetpagi-
na's.
In enkele landen kunnen sommige ŠKODA Connect-functies vanaf een be-
paalde snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking,
maar een gevolg van de wettelijke, landspecifieke voorschriften.
Let op
Persoonlijke klantgegeven worden door ŠKODA AUTO overeenkomstig de
algemeen geldende bepalingen inzake bescherming persoonsgegevens verza-
meld, bewaard en verwerkt.
Enkele ŠKODA Connect-diensten kunnen links naar internetpagina's of infor-
matie van derden (bv. kaartweergave, informatie over brandstofprijzen) bevat-
ten. ŠKODA AUTO is geen eigenaar van deze informatie en is daarom niet ver-
antwoordelijk voor de weergegeven inhoud en juistheid van deze informatie.
Activering van de online-diensten
Activeringsvoorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
Er is een mobiel telefoonnetwerk beschikbaar (geldt voor wagens met
Care Connect-diensten).
Het infotainment is via een dataverbinding verbonden met het internet
» pag. 174 (geldt niet voor wagens met Care Connect-diensten).
Het GPS-signaal is beschikbaar.
Voor de activering van de online-diensten is in het infotainment het invoeren
van een in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal gegenereerde
activeringspincode noodzakelijk.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Het invoeren van de activeringspincode vindt plaats in het infotainment in
het menu

ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
.
Geldt voor het infotainment Swing
Het invoeren van de activeringspincode vindt plaats in het infotainment in
het menu

ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
.
Na het invoeren van de activeringspincode de activering in het gebruikers-
profiel op de ŠKODA Connect Portal afronden.
Care Connect-diensten
Inleiding
De Care Connect-diensten bieden de mogelijk tot een informa-
tie-/pech-/noodoproep, de overdracht van informatie m.b.t. de wagenstatus
naar de gekozen Service-Partner of de bediening van enkele wagenfuncties
met de op de mobiele telefoon geïnstalleerde ŠKODA Connect-applicatie.
Om de Care Connect-diensten te kunnen gebruiken, moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan.
De registratie in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal is vol-
tooid.
De activeringspincode voor de onlinediensten in het infotainment is inge-
voerd.
Er is een mobiel telefoonnetwerk beschikbaar.
116
Bediening
Informatie-/pech-/noodoproep
Alleen geldig voor sommige landen.
Afb. 144
Controlelampje en informa-
tie-/pech-/noodoproeptoetsen
Het informatie-/pech-/noodoproepsysteem (hierna systeem) dient voor het
opbouwen van een verbinding met een informatie-/pech-/noodoproepnum-
mer.
Na de verbindingsopbouw vindt de communicatie met de centrale plaats via de
in wagen gemonteerde luidsprekers en de microfoon.
De informatie-/pech-/noodoproep is gratis.
Controlelampje en systeemtoetsen » afb. 144
Controlelampje
- Verbindingsopbouw met het informatienummer
- Verbindingsopbouw met het pechnummer in geval van pech
- Verbindingsopbouw met het noodoproepnummer » pag. 15
Verbindingopbouw met het informatie-/pechnummer starten
De toets
B
resp.
C
» afb. 144 indrukken (de verbindingsopbouw kan door
opnieuw indrukken van de toets worden beëindigd).
Informatieoproep
Het informatienummer kan bij problemen met de onlinediensten of voor infor-
matie over de producten en diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
Pechoproep
De pechoproep dient voor een snelle verbindingsopbouw met het pechnum-
mer in geval van pech.
Tijdens de pechoproep verstuurt de wagen informatie over de wagen en de
wagenpositie naar de reparatiedienst. Het probleem kan hierdoor sneller wor-
den opgelost.
A
B
C
D
De werking van het systeem wordt na het inschakelen van het contact door
het branden van het controlelampje
A
aangegeven » afb. 144.
Bij een systeem dat gereed is voor gebruik brandt het controlelampje groen.
Bij een systeemstoring brandt het controlemapje rood.
Infotainment Online-diensten
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De Infotainment Online-diensten vormen een functie-uitbreiding van het met
het internet verbonden infotainment (bv. met weersvoorspellingen, het zoeken
van tankstations met informatie over brandstofprijzen e.d).
Om de Infotainment Online-diensten te kunnen gebruiken, moet aan de vol-
gende voorwaarden zijn voldaan.
De registratie in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal is vol-
tooid.
De activeringspincode voor de onlinediensten in het infotainment is inge-
voerd.
Het infotainment is via een dataverbinding verbonden met het internet
» pag. 174.
Hoofdmenu
Afb. 145
Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken en vervolgens
de functietoets aantippen.
117
Online-diensten ŠKODA Connect
Hoofdmenu » afb. 145
Nieuws uit de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal inge-
stelde RSS
1)
-kanalen
Online-zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen
» pag. 186
Online-zoeken van parkeerplaatsen met informatie over vrije plaatsen
» pag. 186
Weersvoorspelling in de buurt van de wagenpositie of bij het reisdoel
Online-reisdoelzoeken » pag. 184
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte reisdoelen » pag. 190
Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aan-
gemaakte routes » pag. 198
Online-update van de navigatiegegevens (geldt voor het infotainment Co-
lumbus) en import van de categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 181
Voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten
Instellingen van de online-diensten » pag. 134
1)
RSS (Really Simple Syndication) - Formaat voor eenvoudige, gestructureerde en vaak veranderende inhoud
van internetpagina's.
118
Bediening
Infotainment
Inleidende informatie
Belangrijke aanwijzingen
Inleiding
ATTENTIE
Het infotainment alleen zo gebruiken, dat u in elke verkeerssituatie de
wagen volledig onder controle hebt (bv. tijdens het rijden geen tekstberich-
ten schrijven, de telefoon niet koppelen of verbinden, niet met de contac-
tenlijst werken, geen bestemming invoeren, geen WLAN- of SmartLink-
verbinding opbouwen e.d.) - anders bestaat gevaar voor ongevallen!
De aansluitkabel van het externe apparaat altijd zo plaatsen, dat deze bij
het rijden geen belemmering vormt.
ATTENTIE
Het volume zodanig instellen dat u akoestische signalen van buiten, (bij-
voorbeeld de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer) altijd
goed kunt horen.
Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen sommige infotainmentfuncties vanaf een bepaalde
snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking, maar
een gevolg van de wettelijke voorschriften.
Mobiele telefoons en applicaties
Afb. 146
QR-code met verwijzing naar de
internetpagina's voor de contro-
le van de compatibiliteit van de
apparaten
De beschikbaarheid van enkele in dit instructieboekje beschreven functies
is afhankelijk van het type aan te sluiten apparaat en van de hierop geïnstal-
leerde applicaties.
Mobiele telefoons
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment
compatibel is met de gekozen mobiele telefoons. Deze controle vindt plaats
door het inlezen van de QR-code » afb. 146 of na het ingeven van het volgende
adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/infotainment
Vanwege het grote aantal mobiele telefoons en de continue doorontwikkeling
van deze apparaten kan ŠKODA AUTO de compatibiliteit met het infotainment
niet altijd zonder voorbehoud garanderen. Er wordt geadviseerd de correcte
werking bij de betreffende wagen, samen met de ŠKODA Partner, vooraf fy-
siek te controleren.
Er worden alleen die versies van de geselecteerde telefoons getest en onder-
steund die uit het officiële distributienetwerk afkomstig zijn. Hetzelfde geldt
ook voor de firmware en software.
De functies van de te testen mobiele telefoon kunnen afwijken van een andere
eenzelfde mobiele telefoon afhankelijk van de specificatie van het betreffende
land of de provider.
Voor het testen worden mobiele telefoons gebruikt met het besturingssys-
teem en in de versie die op het moment van deze tests beschikbaar waren
Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de mogelijkheden van een mobiele
telefoon met een ander besturingssysteem kunnen afwijken van de geteste
mobiele telefoon.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor wijzigingen door de fabrikant van de
mobiele telefoon en de leverancier van de applicaties.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan het infotain-
ment of aan de wagen als gevolg van het gebruik van verkeerde of illegale ap-
plicaties resp. door een ondeskundig of ongeoorloofd gebruik van mobiele te-
lefoons.
Applicaties
Op externe apparaten (bv. mobiele telefoons, tablets) kunnen applicaties geïn-
stalleerd worden die het mogelijk maken, extra informatie op het infotain-
mentbeeldscherm weer te geven of het infotainment te bedienen.
119
Inleidende informatie
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue doorontwikkeling ervan,
kunnen de beschikbare applicaties mogelijk niet op alle externe apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werking hiervan niet zonder
voorbehoud garanderen.
Aan applicaties, het gebruik ervan en de benodigde dataverbinding kunnen
kosten verbonden zijn.
De omvang van de beschikbare applicaties en de functies ervan zijn infotain-
ment-, voertuig- en landsafhankelijk.
De werking van de mobiele applicaties kan door de kwaliteit van de internet-
verbinding beïnvloed worden.
Enkele applicaties zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van services van der-
den.
Infotainmentoverzicht
Beschrijving - infotainment Columbus
Afb. 147 Infotainment Columbus
In-/uitschakelen van het infotainment

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 126

- Weergave van het hoofdbeeldscherm "HOME" » pag. 126
Volumeverhoging
Volumeverlaging
Touchscreen » pag. 122
1
2
3
Beschrijving - infotainment Amundsen
Afb. 148
Infotainment Amundsen
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 143

- Menu Media » pag. 147

- Menu Telefoon » pag. 160

- Spraakbediening » pag. 127

- Menu Navigatie » pag. 180

- Menu SmartLink » pag. 175

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 203

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 126
Touchscreen » pag. 122
1
2
3
4
5
6
7
8
9
120
Infotainment
Beschrijving - infotainment Bolero
Afb. 149
Infotainment Bolero
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 143

- Menu Media » pag. 147

- Menu Telefoon » pag. 160

- Spraakbediening » pag. 127

- Infotainment-instellingen » pag. 131

- Menu SmartLink » pag. 175

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 203

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 126
Touchscreen » pag. 122
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Beschrijving - infotainment Swing
Afb. 150
Infotainment Swing
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 143

- Menu Media » pag. 147
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu Telefoon » pag. 160

- Geluidsonderdrukking

- Infotainment-instellingen » pag. 140
Afhankelijk van de uitrusting:

- Menu SmartLink (indrukken) / In-/uitschakelen van de spraakbe-
diening van de functie SmartLink (ingedrukt houden) » pag. 175

- Klankinstellingen » pag. 140

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 203
Touchscreen » pag. 122
SD-kaartopening » pag. 150
1
2
3
4
5
6
7
8
121
Inleidende informatie
Externe module
Geldt niet voor het infotainment Swing.
Afb. 151 Externe module: Infotainment Columbus met simkaartopening /
infotainment Columbus zonder simkaartopening
Afb. 152 Externe module: Infotainment Bolero / infotainment Amundsen
De externe module bevindt zich in het opbergvak aan de bijrijderszijde.
SD1-kaartopening
SD2-kaartopening
- Cd/dvd-uitschuiftoets
Cd/dvd-opening
Simkaartopening
Touchscreen
Het infotainment is uitgerust met een touchscreen dat door een lichte vinger-
aanraking kan worden bediend.
1
2
3
4
5
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 131.
VOORZICHTIG
Het beeldscherm kan niet worden bediend met aangetrokken handschoenen
of door aanraking met de vingernagel.
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt die de werking van het touchscreen niet beïn-
vloedt.
Met een zachte doek en eventueel schone spiritus kan vuil van het beeld-
scherm worden verwijderd.
122
Infotainment
Infotainmentbediening
Infotainmentbediening
Bedieningsprincipes en beeldschermgedeelten
Afb. 153 Beeldschermgedeeltes / beeldschermweergave
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 153
Statusregel met tijd- en buitentemperatuurweergave en verdere informa-
tie
Informatie en bediening van het actuele menu
Functietoetsen van het actuele menu
Omschrijving van het actuele menu
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Schuifregelaar
Menupunt met "checkbox"
- Functie is ingeschakeld
- Functie is uitgeschakeld
Openen van een submenu van het menupunt met "pop-up-venster"
Functietoetsen
De beeldschermgedeelten die een functie of een menu bevestigen, worden
"functietoetsen" genoemd.
Witte tekst - De toets is actief en daardoor bruikbaar
Grijze tekst - De toets is inactief en daardoor niet bruikbaar
Groene omranding - Actueel gekozen toets
A
B
C
D
E
F
G
H
Menu/menupunt/functie selecteren
Door een vingerbeweging over het beeldscherm in de gewenste richting.
Door vingerbeweging over de schuifknop
Door draaien aan draaiknop (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Menu/menupunt/functie bevestigen
Door de functietoets aan te tippen.
Door indrukken van draaiknop (geldt niet voor het infotainment Colum-
bus).
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Door aantippen van de functietoets .
Door aantippen van het beeldscherm buiten het "pop-up-venster".
Door het indrukken van de betreffende toets naast het beeldscherm (bv. in
het menu Media door het indrukken van de toets

) (geldt niet voor het
infotainment Columbus).
Menupunt/functiewaarde selecteren
- Gekozen menupunt/functiewaarde
- Niet gekozen menupunt/functiewaarde
Waarde instellen
Door aantippen van de functietoets
of
in het onderste beeldschermge-
deelte.
Door aanraking of vingerbeweging over de schaal.
Door draaien aan draaiknop
(geldt niet voor het infotainment Columbus).
Let op
Afhankelijk van de uitrusting kan het infotainment ook met de toetsen op de
rechter bedieningshendel of via de toetsen op het multifunctiestuurwiel wor-
den bediend. Meer informatie » pag. 45.
123
Infotainmentbediening
Bediening van de menu's
Afb. 154 Bediening van de menu's
Bediening van de menu's » afb. 154
Doorbladeren van de lijstinvoeren van het menu
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Columbus)
Verkleining/vergroting van het menuvenster (geldt voor het infotainment
Amundsen, Bolero, Swing)
Openen/sluiten van het menuvenster
Sluiten van het menuvenster
Alfanumeriek toetsenbord
Afb. 155
Voorbeeld van toetsenbord-
weergave
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen letters, cijfers en tekens worden
getypt.
A
B
C
D
Beschrijving van het alfanumerieke toetsenbord » afb. 155
Invoerregel
Contextafhankelijk:
- Wisselen tussen hoofdletters en kleine letters en omgekeerd
 - Wisselen naar speciale tekens
 - Wisselen naar cijfers
Contextafhankelijk:
 - Wisselen naar cijfers
 - Wisselen naar Latijnse letters
- Wisselen naar Cyrillische letters
Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het aantal
gekozen vermeldingen getoond)
Wissen van het ingegeven teken
Door ingedrukt houden worden de varianten van de betreffende letter
weergegeven.
Wisselen tussen toetsenborden met specifieke tekens van de gekozen
talen » pag. 132 resp. » pag. 140
Invoeren van een spatie
Naar links verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Naar rechts verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Bevestiging van het ingegeven teken
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante vermeldingen.
Het te zoeken resultaat (bijvoorbeeld een telefooncontact) moet inclusief de
speciale tekens (diakritische tekens) worden ingevoerd.
Door aantippen van de functietoets wordt er een lijst met de betreffende
vermeldingen geopend.
Infotainment in-/uitschakelen
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het infotainment in te schakelen op
indrukken.
Om het infotainment uit te schakelen op
ingedrukt houden.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
A
B
C

124
Infotainment
Automatisch inschakelen van het infotainment
Indien het infotainment voor het uitschakelen van het contact niet met
is
uitgeschakeld, schakelt dit na het inschakelen van het contact automatisch in.
Automatisch uitschakelen van het infotainment
Als de sleutel bij ingeschakeld infotainment uit het contactslot wordt verwij-
derd, wordt het infotainment automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de wagen is voorzien van een startknop, wordt het infotainment na
het afzetten van de motor en het openen van het bestuurdersportier automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitgeschakeld contact schakelt het infotainment na ca. 30 minuten automa-
tisch uit.
Het infotainment kan zich onder bepaalde omstandigheden automatisch uit-
schakelen. Het infotainment informeert hierover middels een tekstmelding op
het infotainmentbeeldscherm.
Herstart van het infotainment
Wanneer het infotainment niet meer reageert (wanneer dit zogezegd "be-
vriest"), kan het opnieuw worden opgestart, door
langer dan 10 s ingedrukt
te houden.
Tijd en datum in standby-modus weergeven
Bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment (standby-modus) be-
staat de mogelijkheid, de tijd en de datum in het infotainmentbeeldscherm
weer te geven.
De weergave kan door een zijdelingse vingerbeweging over het beeldscherm
worden gewijzigd.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in
stand-bymodus
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het in-/uitschakelen van de tijd- en datumweergave de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
Tijd weergeven in stand-by-
modus
aantippen.
Volume instellen
Elke volumeverandering wordt op het beeldscherm weergegeven.
Geldt voor het infotainment Columbus
Om het volume te verhogen, de functietoets
aantippen.
Om het volume te verlagen, de functietoets
aantippen.
Voor geluidsonderdrukking de functietoets
ingedrukt houden en het vo-
lume op 0 zetten.
of:
indrukken.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing
Om het volume te verhogen, de draaiknop
rechtsom draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
naar links op 0 zetten.
of: De toets

indrukken (geldt voor het infotainment Swing).
Bij een geluidsonderdrukking verschijnt op het beeldscherm het symbool
.
Was er op het moment van de geluidsonderdrukking een geluidsweergave uit
een bron in het menu Media, dan volgt er een weergaveonderbreking (pauze)
1)
.
VOORZICHTIG
Een te hoog ingesteld volume kan leiden tot geluidsresonanties in de wagen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
1)
Geldt niet voor AUX.
125
Infotainmentbediening
Infotainmentmenu's
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 156
Infotainment Columbus:
Overzicht van het info-
tainmentmenu
Afb. 157
Infotainment Amundsen, Bolero:
Overzicht van het infotainment-
menu
Voor de weergave van het overzicht van de infotainmentmenu's de toets

indrukken.
Overzicht van de infotainmentmenu's » afb. 156 resp. » afb. 157
Menu Radio » pag. 143
Menu Media » pag. 147
Online-diensten » pag. 115
Menu SmartLink » pag. 175
Bij een opgebouwde verbinding met een extern apparaat wordt in plaats
van het symbool een symbool van de concrete verbinding weergege-
ven
-
Android Auto
» pag. 176
-
Apple CarPlay
» pag. 177
-
MirrorLink®
» pag. 177
Menu Telefoon » pag. 160
Instellingen van de wagensystemen » pag. 203
Menu Navigatie » pag. 180 (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Lijst met verkeersmeldingen (TMC) » pag. 201 (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Menu Media Command » pag. 158 (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Menu Afbeeldingen » pag. 154
Klankinstellingen » pag. 131
Infotainment-instellingen » pag. 131
Hoofdbeeldscherm "HOME"
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 158
Hoofdbeeldscherm HO-
ME
Voor de weergave de toets

indrukken.
In het hoofdbeeldscherm "HOME" bevinden zich drie vensters.
In het venster links » afb. 158 wordt altijd de navigatiekaart weergegeven.
Door aantippen van het beeldscherm binnen dit venster wordt het hoofdmenu
Navigatie weergegeven.
De inhoud van het venster rechts kan worden gewijzigd. Door het ingedrukt
houden van de functietoets
A
wordt de lijst met selecteerbare menu's weer-
gegeven.
Door aantippen van functietoets
A
of door dubbel met de vinger te tikken op
het beeldscherm binnen het betreffende venster wordt het bijbehorende
hoofdmenu weergegeven.
126
Infotainment
Indien meerdere pagina's in het venster aanwezig zijn, worden in het gedeelte
B
de bijbehorende symbolen weergegeven. Door een vingerbeweging over
het beeldscherm binnen het betreffende venster kunnen deze pagina's worden
weergegeven.
Configuratiehulp
Afb. 159
Configuratiehulp: Weergave-
voorbeeld
De configuratiehulp wordt automatisch weergegeven, indien er na het inscha-
kelen van het infotainment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn of
als een nieuw gebruikersaccount voor de personalisering is gekozen.
Het deactiveren van de automatisch weergave van de configuratiehulp is mo-
gelijk door het aantippen van de functietoets
Niet meer weergeven
.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Columbus, Amundsen,
Bolero de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Configura-
tiehulp
aantippen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Swing de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Met de configuratiehulp is het mogelijk de volgende menupunten na elkaar in
te stellen.
Betekenis van de gebruikersaccount voor de personalisering » pag. 50
Tijd- en datumformaat
Opslaan van de radiozenders met het momenteel sterkste ontvangstsig-
naal in de eerste geheugengroep van ieder afzonderlijk frequentiebereik
Koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment
Thuisadres (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Instelling van de ŠKODA Connect online-diensten
Het ingestelde menupunt is voorzien van het symbool .
De menupunten kunnen door aantippen van de betreffende functietoets in ge-
bied
A
» afb. 159 worden ingesteld.
Bediening via een applicatie op het externe apparaat
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Enkele infotainmentfuncties kunnen met een applicatie op het ondersteunde
externe apparaat worden bediend.
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe

indrukken
en aansluitend
Dataoverdracht mobiele apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijgeven. Hiertoe

indrukken
en aansluitend
Dataoverdracht mobiele apparaten
Bediening door apps:
Be-
vestigen
/
Toestaan
aantippen.
Het infotainment via WLAN verbinden met een extern apparaat » pag. 172.
Op het externe apparaat een applicatie voor de infotainmentbediening (bv.
ŠKODA Media Command starten).
Let op
Instructies voor infotainmentbediening via ŠKODA Media Command zijn on-
derdeel van de applicatie.
Spraakbediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De menu's Navigatie, Telefoon, radio en Media kunnen met spraakcommando's
worden bediend.
De spraakbediening kan zowel door de bestuurder als de bijrijder worden ge-
bruikt.
Functievoorwaarden van de spraakbediening
Het infotainment is ingeschakeld.
Er volgt geen telefoongesprek via een met het infotainment verbonden te-
lefoon.
De parkeerhulp is niet actief.
127
Infotainmentbediening
Aanwijzingen voor de optimale verstaanbaarheid van de spraakcomman-
do's
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op het
infotainmentbeeldscherm het symbool weergegeven wordt en de ingave-
toon volledig geklonken heeft.
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder lange
spreekpauzes.
Een slechte uitspraak voorkomen.
De portieren en ruiten sluiten, daardoor worden storende invloeden op de
spraakbediening uit de omgeving voorkomen.
Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, zodat de spraak-
commando's niet door de hogere omgevingsgeluiden worden overstemd.
Tijdens de spraakbediening andere geluiden in de wagen (bv. tegelijkertijd
sprekende inzittenden) beperken.
ATTENTIE
Het noodnummer dient altijd handmatig te worden gekozen. Uw spraak-
commando's worden in stresssituaties mogelijk niet herkend. De telefoon-
verbinding kan dan mogelijk niet worden opgebouwd of het opbouwen van
de verbinding kan dan te veel tijd in beslag nemen.
VOORZICHTIG
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening niet beschikbaar. Dit
wordt door het infotainment kenbaar gemaakt met een tekstmelding, die na
het instellen van de infotainmenttaal op het beeldscherm verschijnt.
Let op
Gedurende de spraakbediening worden geen navigatiemeldingen en verkeers-
informatie weergegeven.
Spraakbediening in-/uitschakelen
Afb. 160
Spraakbediening: Hoofdmenu
Inschakelen
De toets op het multifunctiestuurwiel of de toets

op het infotainment
indrukken (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Het hoofdmenu wordt getoond » afb. 160.
Uitschakelen
Tweemaal op de toets
op het multifunctiestuurwiel of tweemaal op de
toets

op het infotainment drukken (geldt niet voor het infotainment Co-
lumbus).
of: Het spraakcommando "Spraakbediening beëindigen" uitspreken.
Bedieningsprincipe
Afb. 161
Voorbeeld van de beeldscherm-
weergave
In het hoofdmenu van de spraakbediening » afb. 160 op pag. 128 staan de ba-
sisspraakcommando's voor de afzonderlijke menu's.
Verdere spraakcommando's worden getoond door de betreffende functie-
toets aan te tippen resp. de naam van het betreffende commando (bv. Naviga-
tie) uit te spreken. Op het display wordt het volgende weergegeven » afb. 161.
128
Infotainment
Contextafhankelijk:
Het systeem wacht op een spraakcommando
Het systeem herkent een spraakcommando
Het systeem speelt een melding af
De spraakcommando-invoer is gestopt
Beschikbare lijstinvoeren
Mogelijke spraakcommando's
Weergave verdere mogelijke spraakcommando's
Spraakcommando's, die uitgesproken kunnen worden, worden tussen "aanha-
lingstekens" weergegeven.
Let op
De weergave van de spraakbedieningssymbolen
A
» afb. 161 geschiedt afhan-
kelijk van de uitvoering ook op het display van het instrumentenpaneel.
Spraakcommando's
Ingeven
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op
het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven wordt en de in-
gavetoon volledig geklonken heeft. De ingavetoon kan in-/uitgeschakeld
worden. Hiertoe

indrukken en aansluitend
Spraakbediening
aantippen.
Zolang het infotainment melding afspeelt, is het niet nodig op het einde van de
melding te wachten. De infotainmentmelding kan door het indrukken van de
toets

(geldt niet voor het infotainment Columbus) of de toets op het
multifunctiestuurwiel worden beëindigd. Vervolgens kan er een spraakcom-
mando worden uitgesproken. De spraakbediening wordt hierdoor beduidend
sneller.
Stoppen
Hierdoor kan meer tijd voor de spraakcommando-ingave worden gewonnen
(bv. in de lijst met gevonden contacten).
De spraakcommando-ingave kan worden gestopt door een vinger over het
beeldscherm naar boven/naar beneden te bewegen of de regelaar te draai-
en (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Bij het stoppen wisselt het symbool van naar .
A
B
C
Voortzetten
De procedure voor de spraakcommando-invoer kan op een van de volgende
manieren weer worden voortgezet.
Door aantippen van de functietoets .
Door indrukken van de toets

op het infotainment (geldt niet voor het in-
fotainment Columbus).
Door drukken op de toets op het multifunctiestuurwiel.
Niet herkennen van een spraakcommando
Wordt een spraakcommando door het infotainment drie maal na elkaar niet
herkend, dan wordt de spraakbediening gestopt.
Correctie van een spraakcommando-ingave
Een spraakcommando kan worden gecorrigeerd, gewijzigd of opnieuw worden
ingegeven, door de toets

(geldt niet voor het infotainment Columbus) of
de toets
op het multifunctiestuurwiel te bedienen. Dit is echter alleen mo-
gelijk zolang het symbool
op het beeldscherm weergegeven wordt.
Er hoeft dus niet te worden gewacht tot het moment dat het spraakcomman-
do door het infotainment wordt herkend.
Spraakcommando's die tijdens de spraakbediening altijd toepasbaar zijn
Spraakcommando Functie
"Terug" Terugkeren naar het vorige menu
"Help" Mogelijke spraakcommando's weergeven
Spraakcommando's die tijdens het doorbladeren van de lijstinvoeren
kunnen worden gebruikt
Spraakcommando Functie
"Volgende pagina"
Menu/lijst/map doorbladeren
"Vorige pagina"
"Eerste pagina"
"Laatste pagina"
Aanvullende informatie
Navigatie - geldt voor het infotainment Columbus
Komt de ingestelde infotainmenttaal overeen met de taal van het bij de ingave
van het reisdoel ingestelde land, dan kan de bestemming in één stap worden
ingevoerd.
129
Infotainmentbediening
Het spraakcommando "Navigeren" en de stad, de straat en het huisnummer
(voor zover dit in de navigatiedata aanwezig is), het bijzondere reisdoel (POI) of
een contact met vooraf opgeslagen adres kunnen direct worden uitgesproken.
Navigatie - geldt voor het infotainment Amundsen
Voor de ingave van het reisdoel is het noodzakelijk om eerst "Adres invoeren"
uit te spreken en aansluitend de aanwijzingen van het infotainment op te vol-
gen.
Aan het huisnummer kan zo nodig een toevoeging in de vorm van een getal
worden toegevoegd. Indien het huisnummer met eventueel de toevoeging in
de ingevoerde straat aanwezig is, geeft het infotainment de gevonden num-
mercombinaties weer.
De ingave van een reisdoel door middel van het spraakcommando is niet mo-
gelijk, voor zover het in te geven reisdoel zich in een land bevindt, waarvan de
taal niet overeenkomt met een taal voor de spraakbediening.
Navigatie - geactiveerde online-diensten
Bij geactiveerde ŠKODA Connect » pag. 115 online-diensten is het zoeken naar
bijzondere reisdoelen ook online mogelijk door het geven van het spraakcom-
mando "Online bijzonder reisdoel zoeken".
Radio
Om een radiozender door middel van een spraakcommando te selecteren,
moet de zender in de lijst met beschikbare zenders » pag. 144 of in de geheu-
genlijst » pag. 145 zijn opgeslagen.
Update van de infotainment-software
Afb. 162
Beschikbare software-updates
op de ŠKODA-internetpagina's
De Software-update zorgt voor de optimale werking van het infotainment (bv.
compatibiliteit met nieuwe telefoons).
Actuele informatie over de beschikbare softwareversie van het infotainment is
te vinden op de ŠKODA-internetpagina's. Deze controle vindt plaats door het
inlezen van de QR-code » afb. 162 of na het ingeven van het volgende adres in
de webbrowser.
http://go.skoda.eu/updateportal
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
130
Infotainment
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Infotainment-systeeminstellingen
Klankinstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Volume
- Volume-instelling
Meldingen
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Navigatiemeldingen
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Spraakbediening
- Volume-instelling van spraakweergave
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Volumeregeling
- Instelling van de volumeverhoging bij snelheidstoename
AUX-volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
Zacht
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hard
- Hoog volume
Bluetooth-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel
aangesloten apparaat
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bijvoor-
beeld radiovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radi-
ovolume) bij een navigatiemelding
Bassen - Middentonen - Hogetonen
- Instelling van de equalizer
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
CANTON Equalizer
- Instelling van equalizer
Individueel
- Instelling van hoge tonen, middentonen en lage tonen
Profiel
- Instelling van profiel (bijvoorbeeld
Rock
,
Klassiek
enz.)
CANTON optimalisatie
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Voor
- Voor de voorstoelen geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
CANTON Surround
- Instelling van het ruimteklankniveau ("-9" stereo / "+9" vol-
ledig surround)
Subwoofer
- Instelling van het subwoofervolume
Sound focus
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Bestuurder
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geen navigatiemeldingen bij telefoongesprek
- Uit-/inschakelen van de navigatie-
meldingen tijdens een telefoongesprek (geldt niet voor het infotainment Bo-
lero)
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aan-
tippen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Helderheidsstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geluid menutoetsen
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het indruk-
ken van een toets naast het beeldscherm
Benaderingssensoren
- In-/uitschakelen van de naderingssensoren (bij ingescha-
kelde functie wordt bv. in het hoofdmenu Navigatie bij benadering van het
beeldscherm door een vinger de onderste balk met functietoetsen weerge-
geven)
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aan-
tippen.
Tijdbron:
- Instellingen van tijdbron: Handmatig/GPS (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Tijd:
- Tijdinstellingen
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Tijdzone:
- Selecteren van de tijdzone
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
131
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Taal / Language
aantippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Bij enkele talen wordt na het bevestigen de functietoets
Vrouwelijk
resp.
Manne-
lijk
voor de keuze van de stem voor de infotainmentmeldingen getoond.
Let op
Het infotainment toont met een melding op het beeldscherm als er een taal
wordt gekozen waarvoor geen spraakbediening beschikbaar is.
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbord-
talen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken (functietoets resp. ).
Instellingen van de eenheden
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantip-
pen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Verbruik:
- Verbruikseenheden
Verbruik CNG:
- CNG-verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Instelling van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat (bv. de applicatie ŠKODA One
App) of de bediening van enkele infotainmentfuncties via de applicaties van
het externe apparaat (bv. ŠKODA Media Command).
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht
mobiele apparaten
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht
Bediening door apps:
- Instelling van de infotainmentbediening via de applicaties
van het externe apparaat (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Deactiveren
- Deactivering van de infotainmentbediening via een extern ap-
paraat
Bevestigen
- Infotainmentbediening met vereiste bevestiging
Toestaan
- Infotainmentbediening zonder vereiste bevestiging
Instellingen van de spraakbediening
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraakbediening
aantippen.
Voorbeeldcommando's (infotainmentsysteem)
- In-/uitschakelen van de weergave
van het menu met basisspraakcommando's bij het inschakelen van de spraak-
bediening
Starttoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
inschakelen van de spraakbediening
Eindtoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
uitschakelen van de spraakbediening
Ingavetoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal voor
het ingeven van een spraakcommando
Eindtoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal na het
ingeven van een spraakcommando
Veilig verwijderen van het externe apparaat
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen
aantippen en het te verwijderen externe apparaat selecteren.
132
Infotainment
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellin-
gen
aantippen.
In dit menu kunnen alle of alleen geselecteerde instellingen worden terugge-
zet.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantip-
pen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam:
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
WLAN-instellingen
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
aantip-
pen.
WLAN
- Lijst met beschikbare hotspots van de externe apparaten
WLAN
- In-/uitschakelen van WLAN van het infotainment
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
hotspot van het externe apparaat door middel van WPS (geldt voor het in-
fotainment Amundsen)
Handmatige instellingen
- Instelling van de parameters voor het zoeken van en
verbinden met de hotspot van het externe apparaat
Netwerknaam
- Ingave van de hotspot-naam
Netwerksleutel
- Instelling van het toegangswachtwoord
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging
WPA2
- WPA2-beveiliging
Geen beveiliging
- Zonder beveiliging (zonder de vereiste ingave van het
toegangswachtwoord)
Verbinden
- Verbindingsopbouw
Zoeken
- Zoeken/weer opstellen van de lijst met beschikbare hotspots
Mobiele hotspot
- Instelling van de infotainment-hotspot (in de functietoets
wordt het symbool met het aantal verbonden externe apparaten weerge-
geven)
Mobiele hotspot
- In-/uitschakelen van de infotainment-hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
infotainment-hotspot door middel van WPS (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Instellingen hotspot (WLAN)
- Instelling van de parameters voor de verbinding
met de infotainment-hotspot
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de verbindingsbeveiliging
WPA2
- WPA2-beveiliging
Geen beveiliging
- Zonder beveiliging (zonder de vereiste ingave van het
toegangswachtwoord)
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van
de infotainment-hotspot
Opslaan
- Opslag van de ingestelde parameters van de infotainment-hot-
spot
Netwerkinstellingen
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart en het infotainment Amundsen met aangesloten CarStick-appa-
raat.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Netwerk
aantip-
pen.
Instellingen netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de betreffende te-
lefoonprovider (APN-instellingen)
Naam toegangspunt: ...
- Instelling van de naam van het toegangspunt
Gebruikersnaam: ...
- Instelling van de gebruikersnaam
Password: ...
- Wachtwoordinstelling
133
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Authenticatie
- Instelling van controlemethode
Normal
- Zonder controle
Veilig
- Controle vereist
Toegangspunt (APN) terugzetten
- Wissen van de parameters voor de netwerk-
instelling
Opslaan
- Opslag van de parameters voor de netwerkinstelling
Netwerkprovider: ...
- Selectie van de netwerkprovider (het menupunt is zicht-
baar, wanneer de simkaart in de externe module is aangebracht)
Dataroaming
- In-/uitschakelen van gebruik van dataverbindingsroaming
Details actuele verbinding
- Weergave van de informatie van de gedownloade ge-
gevens (door aantippen van de functietoets
Terugzetten
wordt de gegevensin-
formatie gewist)
Dataverbinding:
- Gebruiksinstelling van de dataverbinding (internetverbinding)
van de in de externe module aangebrachte simkaart
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is niet mogelijk
Navragen
- Het gebruik van de dataverbinding is pas mogelijk na bevestiging
Uit
- Het gebruik van de dataverbinding is altijd mogelijk
Instellingen van de ŠKODA Connect online-diensten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect
(onlinediensten)
aantippen of de toets

indrukken en vervolgens de functie-
toets
aantippen.
Netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de telefoonprovider (geldt
niet voor het infotainment Bolero) » pag. 133, Netwerkinstellingen
WLAN
- WLAN-instellingen van het infotainment (geldt niet voor het infotain-
ment Bolero) » pag. 133, WLAN-instellingen
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de navi-
gatiedatabase, versie van de Bluetooth
®
-software wordt weergegeven.
Voor een software-update de functietoets
Software updaten
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Geheugen wissen
- Wissen van de voorkeuzetoetsen
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
Regio voor zenderlogo:
- Instelling van de regio voor zenderlogo's
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
134
Infotainment
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-verkeersberichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB - DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-
programmavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroe-
pen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Wissel naar een andere zender
- In-/uitschakelen van de automatische omschake-
ling naar een andere zender met dezelfde inhoud bij wegvallen van het signaal
(geldt voor het infotainment Columbus)
L-band
- In-/uitschakelen van beschikbaarheid van de L-band
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
L-band
Voor de DAB-radio-ontvangst worden in diverse landen verschillende frequen-
tiegebieden gebruikt. In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen op de
zogenaamde L-band beschikbaar.
Als er in het betreffende land geen DAB-radio-ontvangst via de L-band is, dan
adviseren we om de L-band uit te schakelen. Het zenderzoeken verloopt daar-
door sneller.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Jukebox beheren
- Beheer (toevoegen/wissen) van ondersteunde bestanden
(audio/video) in het interne infotainmentgeheugen (geldt voor het infotain-
ment Columbus)
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
WLAN
- WLAN-instellingen (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen)
Instellingen video (DVD)
- Instelling van parameters van de dvd-video (geldt voor
het infotainment Columbus)
Veilig verwijderen:
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Instellingen van het menu Afbeeldingen
In het hoofdmenu Afbeeldingen de functietoets aantippen.
Afbeeldingsweergave:
- Instelling van de beeldweergave
Volledig
- Weergave van de maximale beeldgrootte met behoud van het
beeldformaat
Automatisch
- Volledigbeeldweergave
Weergavetijd:
- Instelling van de beeldweergavetijd in de diashow
Diashow herhalen
- In-/uitschakelen van herhalen van diashow
Instellingen van het menu Video-dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
In het hoofdmenu Video-dvd de functietoets aantippen.
135
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Afhankelijk van de geplaatste dvd verschijnen er enkele van de volgende me-
nupunten.
Formaat:
- Instelling van het beeldformaat van de beeldschermweergave
Audiokanaal:
- Selecteren van het audiokanaal
Ondertiteling:
- Selecteren van de ondertiteling
Pincode voor kinderbeveiliging ingeven/wijzigen
- Beheer van de pincode voor de
kinderbeveiliging
Kinderbeveiliging:
- Instellingen van de kinderbeveiliging
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree telefoon
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug
naar het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek ge-
toond)
Telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekoppelde te-
lefoons / Selecteren van de telefoon
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Voicemailnummer:
- Invoer van het telefoonnummer van de mailbox
Netwerk kiezen
- Keuze van de telefoonprovider van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met sim-
kaartopening in de externe module)
Prioriteren:
- Keuze van de prioriteit van de telefoondiensten van de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus met simkaartopening in de externe module)
Automatisch
- Afhankelijk van de telefoonprovider
Telefoongesprek
- Telefoongesprekken krijgen voorrang
Dataoverdracht
- Een dataverbinding krijgt voorrang
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Achternaam
- Indeling op contactachternaam
Naam
- Indeling op contactvoornaam
Profielnaam:
- Wijzigen van het profiel van de in de externe module aange-
brachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Contacten importeren:
- Importeren van de telefooncontacten
Apparaatcontacten kiezen
- Openen van het menu met gekoppelde telefoons
(geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in de externe
module - voor zover de simkaart in de externe module is aangebracht)
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon niet vergeten
- In-/uitschakelen van waarschuwing
voor het vergeten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met
het infotainment was verbonden)
Afbeeldingen voor contacten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van
de aan de contacten gekoppelde afbeeldingen
Conferentie
- In-/uitschakelen van de conferentiegesprekken
Oproepinstellingen
- Instelling van de telefoonfuncties van de in de externe mo-
dule aangebrachte simkaart tijdens een oproep (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Wachtfunctie:
- In-/uitschakelen van de weergave van de optie voor het aan-
nemen van een inkomende oproep tijdens het gesprek, vaststellen van de
actuele doorschakelinstelling
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Eigen nummer zenden:
- Instelling van de telefoonnummerweergave bij degene
die de oproep ontvangt
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Netwerkafhankelijk
- Weergave afhankelijk van de telefoonprovider
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Oproepen wissen
- Wissen van de met de in de externe module aangebrachte
simkaart gekozen oproepsoort (geldt voor het infotainment Columbus met
simkaartopening in de externe module)
Alle
- Wissen van alle oproepen
Gemiste oproepen
- Wissen van gemiste oproepen
Gekozen nummers
- Wissen van uitgaande oproepen
Beantw. oproepen
- Wissen van beantwoorde oproepen
136
Infotainment
Sms-instellingen
- Instelling van de tekstberichten van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaar-
topening in de externe module)
Standaard account
- Instelling voor het gebruik van de tekstberichten op de
simkaart of de verbonden telefoon
Geen standaard
- Zonder prioriteit (keuze van de simkaart of van de verbon-
den telefoon is nodig)
SIM
- Lijst met tekstberichten op de simkaart
MAP
- Lijst met tekstberichten in de verbonden telefoon
Servicecenter-nummer:
- Instelling van het nummer van de sms-dienst van de
telefoonprovider
Verzonden sms opslaan
- In-/uitschakelen van het opslaan van tekstberichten
op de simkaart
Geldigheidsduur:
- Instelling van de tijdsduur, waarin de telefoonprovider zal
proberen om het bericht te verzenden (bv. wanneer de ontvanger niet be-
reikbaar is) bij uitgeschakeld infotainment)
Sms wissen
- Wissen van op de simkaart opgeslagen tekstberichten
Alle
- Wissen van alle tekstberichten
Inkomend
- Wissen van de ingekomen tekstberichten
Uitgaand
- Wissen van de klaarstaande tekstberichten
Verzonden
- Wissen van de verzonden tekstberichten
Telefooninterface "Business"
- In-/uitschakelen van de telefoonfunctie van de ex-
terne module (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in
de externe module)
Simkaart alleen voor dataverbinding gebruiken
- Inschakelen - Activering van alleen
datadiensten / uitschakelen - Activering van de data- en telefoondiensten
van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Netwerk
- Instelling van het telefoonprovidernetwerk van de in de externe
module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met
simkaartopening in de externe module) » pag. 133
Instellingen pincode
- Instelling van de pincode van de in de externe module aan-
gebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaarto-
pening in de externe module)
Automatische pincode ingave
- In-/uitschakelen van het opslaan van de pincode
op de simkaart
Pincode wijzigen
- Wijzigen van de pincode van de simkaart
2e pincode toevoegen
- Ingave van de tweede pincode van de simkaart (bij in-
geschakelde functie
Automatische pincode ingave
, bijvoorbeeld als de simkaart
de dataverbinding via een andere telefoonprovider ondersteunt)
Oproepen doorschakelen
- Instelling van het doorschakelen van de binnenko-
mende oproepen (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Alle oproepen
- Doorschakelen van alle binnenkomende oproepen
Indien bezet
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep tijdens een te-
lefoongesprek
Niet bereikbaar
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de wa-
gen buiten het bereik van het telefoonprovidersignaal is
Als geen antwoord
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de
binnenkomende oproep niet wordt aangenomen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Beeldscherm richten:
- Instelling van de beeldschermuitrichting
Liggend formaat
- Liggende weergave
Staand formaat
- Staande weergave
Met 180 graden gedraaid
- In-/uitschakelen van het met 180° draaien van het
beeldscherm
Weergave MirrorLink®-aanwijzingen toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave
van meldingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeelds-
cherm
Instellingen van het menu Navigatie
Routeopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
3 alternatieve routes voorstellen
- In-/uitschakelen van het menu voor alternatieve
routes (zuinig, snel, kort)
Route:
- Instelling van favoriete route
Meestgeb. routes
- Weergeven/verbergen van de meestgereden routes in het
extra venster
Dynamische route
- In-/uitschakelen van de dynamische routewijziging op basis
van TMC-verkeersmeldingen
137
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Autosnelwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van autosnel-
wegen voor de routeberekening
Veerboten en autotreinen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
veerboten en autotreinen voor de routeberekening
Tolwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
autosnelwegen voor de routeberekening
Tunnels mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige tun-
nels voor de routeberekening
Wegen met vignetplicht mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
vignetplichtige wegen voor de routeberekening
Beschikbare vignetten weergeven
- Kiezen van de landen waarvoor een geldig vig-
net aanwezig is (vignetplichtige straten worden voor de routeberekening ge-
bruikt)
Let op aanhangwagen
- In-/uitschakelen van het rekening houden met een
aanhangwagen voor de routeberekening » pag. 195
Kaart
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
aantippen.
Verkeerstekens weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van verkeerste-
kens
Rijbaanadvies
- In-/uitschakelen van de weergave van het rijstrookadvies
Instellingen Google Earth™
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzondere
reisdoelen op de Google Earth
kaart
Informatie over bezienswaardigheden
- In-/uitschakelen van de weergave van in-
formatie over bezienswaardigheden
Informatie over ondernemingen
- In-/uitschakelen van de weergave van informa-
tie over ondernemingen
Wikipedia-informatie
- In-/uitschakelen van de weergave van Wikipedia-infor-
matie
Favorieten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van favorieten
Bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzonde-
re reisdoelen
Categorieën voor bijzondere reisdoelen kiezen
- Kiezen van de categorieën voor
getoonde bijzondere reisdoelen
Merklogo's voor bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van bij de ge-
toonde bijzondere reisdoelen beschikbare firmalogo's
Instellingen verkeersstroom
- Instellingen van de weergave van een door de onli-
ne-verkeersinformatie ontvangen verkeersopstopping
Vrije rit weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met vrij
doorstromend verkeer
File weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van routes met druk ver-
keer
Verkeersstoring weergeven (symbolen op kaart)
- In-/uitschakelen van de weerga-
ve van routes met een verkeersopstopping
Geheugen beheren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
aantippen.
Contacten sorteren:
- Instelling van indeling van het telefoonboek
Op achternaam
- Sortering van de contacten op achternamen
Op voornaam
- Sortering van de contacten op voornamen
Thuisadres bepalen
- Ingave van het thuisadres
Mijn bijzondere reisdoelen wissen
- Wissen van de eigen categorie voor bijzondere
reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen updaten (SD/USB)
- Importeren/actualiseren van de eigen
categorie voor bijzondere reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen oproepen (online)
- Online-import/update van in het ge-
bruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte categorieën ei-
gen bijzondere reisdoelen
Reisdoelen importeren (SD/USB)
- Importen van de reisdoelen in het vCard-for-
maat
Gebruikersgegevens wissen
- Wissen van gebruikersgegevens (door het aantip-
pen van de functietoets
Wissen
en bevestigen van de wisprocedure)
Laatste reisd.
- Wissen van de laatste reisdoelen
Reisdoelgeh.
- Wissen van de opgeslagen reisdoelen
Onlinereisd.
- Wissen van de opgeslagen online-reisdoelen
Routes
- Wissen van de opgeslagen routes
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
- Wissen van de eigen categorieën bij-
zondere reisdoelen
Historie plaatsen
- Wissen van de historie van de via een adres eerder inge-
voerde plaatsnamen
Thuisadres
- Wissen van het opgeslagen thuisadres
Vlaggetjesreisdoel
- Wissen van het vlaggetjesreisdoel
Wegpunten
- Wissen van de punten in het menu Wegpuntmodus (geldt voor
het infotainment Columbus)
Meestgeb. routes
- Wissen van de meestgereden routes
138
Infotainment
Navigatiemeldingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Navigatiemeldingen
aantippen.
Volume
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bijvoor-
beeld radiovolume) bij navigatiemelding
Navigatiemeldingen:
- Instelling van de weergavesoort van de navigatiemeldin-
gen
Uitgebreid
- Alle navigatiemeldingen
Verkort
- Verkorte navigatiemeldingen
Alleen bij storingen
- Alleen navigatiemeldingen bij een routewijziging
Geen navigatiemeldingen bij telefoongesprek
- In-/uitschakelen van de navigatiemel-
dingen tijdens een telefoongesprek
Aanwijzing: "Mijn bijzondere reisdoelen"
- In-/uitschakelen van een akoestische aan-
wijzing voor benadering van een eigen reisdoel (als dit wordt ondersteund
door het geïmporteerde eigen reisdoel) (geldt voor het infotainment Colum-
bus)
Maximumsnelheden
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Maximumsnelheden
aantip-
pen.
De geldende maximumsnelheden in het betreffende land worden getoond.
Bij ingeschakelde functie
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
» pag. 139, Uitgebreide
instellingen, worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maxi-
mumsnelheden getoond.
Tankopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Tankopties
aantippen.
Voorkeurstankstation kiezen
- Keuze van het voorkeurstankstationmerk (de voor-
keurstankstations worden bij het zoeken op de eerste drie posities van de
lijst weergegeven)
Tankwaarschuwing
-In-/uitschakelen van de weergave van een waarschuwing,
met de optie het dichtstbijzijnde tankstation op te zoeken als de brandstof-
voorraad de reservehoeveelheid bereikt
Versie-informatie
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Er wordt een lijst met landen getoond waarvoor navigatiegegevens beschik-
baar zijn, samen met de datum van de laatste update.
Een update van de navigatiegegevens is mogelijk door het aantippen van de
functietoets
Updaten (SD/USB)
resp.
Updaten (online)
.
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Uitgebreide instellingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantip-
pen.
Tijdweergave:
- Keuze van de tijdweergave in de statusregel
- geschatte aankomsttijd op het reisdoel
- geschatte rijtijd tot het reisdoel
Statusregel:
- Selecteren van het type reisdoel waarvoor in de statusregel de
afgelegde afstand en de rijtijd worden getoond (hiermee wordt ook bepaald,
welk type reisdoel na het kiezen van
op de kaart wordt getoond)
- routedoel
- volgende tussenstop
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
- In-/uitschakelen van de weergave van de
landspecifieke maximumsnelheden bij het overschrijden van de landsgrens
Demomodus
- In-/uitschakelen van de routegeleiding in de demo-modus
Startpunt demomodus bepalen
- Invoeren van het startpunt van de routegeleiding
in de demomodus door het ingeven van het adres of via de actuele wagenpo-
sitie
139
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Infotainment-instellingen - Swing
Infotainment-systeeminstellingen
Geluidsinstellingen
De toets

of

indrukken en vervolgens de functietoets
Klank
aantip-
pen.
Volume
- Volume-instelling
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Meldingen
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Volumeregeling
-Volumeverhoging bij snelheidsverhoging
Entertainment volume lager
- Verlaging van het audiovolume (bv. radiovolume)
bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radi-
ovolume) bij een navigatiemelding
AUX-volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
BT-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel aange-
sloten apparaat
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
Bassen - Middentonen - Hogetonen
- Instelling van de equalizer
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantip-
pen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
1)
Helderheidsstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantip-
pen.
Tijd:
- Tijdinstellingen
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijdwissel
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweergave:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Taal/Language
aantip-
pen.
De infotainmenttaal selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken (functietoets ).
Instellingen van de eenheden
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
1)
Het infotainment schakelt de beeldschermweergave uit als het beeldscherm gedurende meer dan 10 secon-
den niet wordt aangeraakt of geen van de toetsen wordt bediend.
140
Infotainment
Volume:
- Volume-eenheden
Verbruik:
- Brandstofverbruikseenheden
Verbruik CNG:
- CNG-verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
In-/uitschakelen van de dataoverdracht
Met ingeschakelde dataoverdracht is een dataoverdracht mogelijk tussen het
infotainment en een extern apparaat (bv. voor de ŠKODA One App applica-
ties).
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht mobiele
apparaten
aantippen.
Veilig verwijderen van de externe gegevensbron
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijderen
aan-
tippen en het te verwijderen externe apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aantippen.
In dit menu kunnen afzonderlijke of alle instellingen tegelijkertijd worden her-
steld.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-ap-
paraten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
Instellingen van de ŠKODA Connect online-diensten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
ŠKODA Connect (onli-
nediensten)
aantippen.
Dienstenbeheer
- Informatie over licenties van de betreffende online-diensten
en de mogelijkheid deze in of uit te schakelen
Registratie
- Invoeren van de activeringspincode van de online-diensten (in het
gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aanwezig)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
De informatie over de infotainmenthardware en -software, versie van de navi-
gatiedatabase, versie van de Bluetooth
®
-software wordt weergegeven.
Voor een software-update de functietoets
Software updaten
aantippen.
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/infotainment
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentiege-
bied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugen
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zen-
ders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
141
Infotainment-instellingen - Swing
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Geheugen wissen
- Wissen van de onder voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
1)
Zenderlijst sorteren:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zender-
lijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
Alfabet
- Alfabetische sortering op zendernaam
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu
Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-berichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Autom. omsch. DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische omschakeling
van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt () achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Activeer AUX
- Activering/deactivering van de AUX-ingang
Veilig verwijderen
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Handsfree telefoon
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug
naar het infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek ge-
toond)
Telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekoppelde te-
lefoons / Selecteren van de telefoon
Zoeken
- Naar beschikbare telefoons zoeken
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
142
Infotainment
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Achternaam
- Indeling op contactachternaam
Naam
- Indeling op contactvoornaam
Cont. import.
- Import van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Selecteren van de beltoon (afhankelijk van de aangesloten
telefoon)
Herinnering: mobiele telefoon niet vergeten
- In-/uitschakelen van waarschuwing
voor het vergeten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met
het infotainment was verbonden)
Parallel gesprek
- In-/uitschakelen van de optie om twee gelijktijdig actieve te-
lefoongesprekken te bedienen
Instellingen van het menu SmartLink+
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataover-
dracht voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Sta automatische koppeling met Bluetooth toe
- In-/uitschakelen van de optie om
het aan te sluiten externe apparaat via Bluetooth
®
te koppelen en te verbin-
den
Weergave MirrorLink®-aanwijzingen toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave
van meldingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeelds-
cherm
Radio
Bediening
Inleiding
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot een analoge radio-ontvangst van
zenders in het FM- en AM-frequentiegebied evenals een digitale radio-ont-
vangst DAB.
VOORZICHTIG
Bij wagens met ruitantennes de ruiten niet met folie of met stickers die me-
taal bevatten beplakken - de ontvangst van het radiosignaal kan worden be-
lemmerd.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen en bergen kunnen het radiosignaal
storen. In het ergste geval wordt geen enkel radiosignaal ontvangen.
Hoofdmenu
Afb. 163
Radio: Hoofdmenu (DAB)
Voor de weergave van het hoofdmenu op de toets

drukken.
of: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 163
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Keuze van radioband (FM / AM / DAB)
Keuze van geheugengroep voor voorkeuzezenders
Andere zender kiezen
Lijst van beschikbare zenders
A
B
C
D
E
143
Radio
Handmatig/halfautomatisch zenderzoeken
Radiotekstweergave / afbeeldingenpresentatie (DAB) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
Instellingen van het menu Radio
Informatiesymbolen in de statusregel
Symbool Betekenis
 Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
  Verkeersinformatiesignaal is niet beschikbaar
  RDS-functie is uitgeschakeld (FM)
  Alternatieve frequentie AF is uitgeschakeld (FM)
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
Als een weergegeven zendernaam continu verandert, dan is het mogelijk de
actuele tekst te fixeren, door met een vinger langer op het beeldscherm bij de
zendernaam te drukken. De zendernaam wordt compleet weergegeven, door
een vinger op de zendernaam te houden.
DAB-hoofdmenu weergeven (geldt niet voor het infotainment Swing)
In de DAB-frequentieband is de weergave van extra informatie en afbeeldin-
gen (slideshow) mogelijk, zolang de actueel ingestelde zender deze informatie
uitzendt.
De weergavevariant kan uit het menu gekozen worden, dat als volgt wordt
weergegeven.
In het hoofdmenu Radio in het
DAB
-bereik de functietoets
aantippen.
Zender zoeken en frequentie selecteren
Zender zoeken
In het hoofdmenu Radio de functietoets of aantippen.
Afhankelijk van de instelling
Pijltoetsen:
wordt een beschikbare zender uit
de zenderlijst of een onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender van het
momenteel gekozen frequentiebereik ingesteld.
Frequentie selecteren
Voor de weergave van de waarde van de actueel gekozen frequentie in het
hoofdmenu Radio de functietoets aantippen.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde de schuifknop of de
functietoetsen in het onderste beeldschermgedeelte gebruiken resp. de
regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Zender na elkaar kort afspelen (Scan)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders van het momenteel geko-
zen frequentiebereik gedurende enkele seconden horen.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders in het infotainment Colum-
bus, Amundsen, Bolero te starten, in het hoofdmenu Radio de functietoets
Scan
aantippen.
Om de scanfunctie te beëindigen, de functietoets aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders in het infotainment Swing te
starten/te beëindigen, in het hoofdmenu Radio de draaiknop
indrukken.
Lijst met beschikbare zenders
Afb. 164 Voorbeeld van lijst met beschikbare FM/DAB-zenders
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor sortering (FM) van de zenders op naam, groep of genre, de functietoets
A
» afb. 164 aantippen » .
144
Infotainment
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor de filtering van de zenders op programmatype (bv. cultuur, muziek,
sport enz.) in de FM
1)
- en DAB
2)
-zenderlijst de functietoets
A
» afb. 164 aan-
tippen.
Informatiesymbolen
Symbool Betekenis
Zender die onder een voorkeuzetoets is opgeslagen
Actueel opgeslagen zender
 Zender met verkeersinformatie
(bv.) 
Type van het uitgezonden programma (FM) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
(bv.)  Type van regionale zending (FM)
(bv.)
Type van het uitgezonden programma (FM, DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
De zenderontvangst is niet beschikbaar (DAB)
De zenderontvangst is niet zeker (DAB) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen, Bolero, Swing)
Zender met weergave van afbeeldingen (DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
Lijst updaten
Infotainmentafhankelijk wordt de zenderlijst als volgt geüpdatet:
Frequen-
tie
Columbus Amundsen, Bolero Swing
FM automatisch automatisch automatisch
AM automatisch handmatig handmatig
DAB automatisch handmatig handmatig
Voor handmatig updaten de functietoets » afb. 164 aantippen.
VOORZICHTIG
Voor sortering van de zenders op genre moeten de functies RDS en AF inge-
schakeld zijn. Deze functies kunnen in het hoofdmenu Radio in het FM-fre-
quentiebereik door aantippen van de functietoets
Uitgebreide instellingen
worden in- of uitgeschakeld.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete zenders
Voor elk frequentiebereik zijn voor het opslaan van de favoriete zenders
C
voorkeuzetoetsen beschikbaar, die telkens in drie groepen
E
zijn onderver-
deeld » afb. 163 op pag. 143.
Voor het opslaan van een zender in het hoofdmenu Radio de gewenste
functietoets
C
zo lang indrukken tot een geluidssignaal te horen is.
Voor het opslaan van een zender in de zenderlijst de functietoets van de
gewenste zender vasthouden, de geheugengroep selecteren en de gewenste
voorkeuzetoets aantippen.
Wordt een zender onder een reeds bezette voorkeuzetoets opgeslagen, dan
wordt deze voorkeuzetoets overschreven.
Zenderlogo's - Columbus, Amundsen, Bolero
In het infotainmentgeheugen zijn zenderlogo's opgeslagen, die bij het opslaan
van de zenders onder de voorkeuzetoetsen automatisch worden gekoppeld.
Zenderlogo automatisch toekennen
Voor het deactiveren/activeren in het hoofdmenu Radio de functietoets
Uitgebreide instellingen
Automatische opslag zenderlogo's
aantippen.
Zenderlogo handmatig toevoegen
In het hoofdmenu
Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo handmatig verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
1)
Geldt bij ingeschakelde RDS-functie.
2)
Geldt bij gekozen alfabetische sortering van de zenderlijst.
145
Radio
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp.
Wij adviseren een resolutie tot 500x500 pixels.
Zenderlogo's - Swing
De voorkeuzetoets van een voorkeuzezender kan naast de omschrijving ook
het zenderlogo bevatten.
Zenderlogo toekennen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart, USB)
selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
of: De functietoets
Alles
aantippen om de logo's van alle voorkeuzezenders
tegelijkertijd te wissen.
Het verwijderen bevestigen/afbreken.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp (wij ad-
viseren het png-formaat te gebruiken).
Maximale resolutie 400x240 pixels.
TP-verkeersinformatie
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatie in het hoofdmenu Ra-
dio de functietoets
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
Tijdens een verkeersmelding is het mogelijk, de actuele melding af te breken
resp. de verkeersinformatie te deactiveren.
Let op
Als de momenteel ingestelde zender geen verkeersinformatie uitzendt of het
signaal is niet beschikbaar, dan zoekt het infotainment op de achtergrond au-
tomatisch naar een andere verkeersinformatiezender.
Tijdens de weergave in het menu Media of een zender op de AM-frequentie-
band wordt de verkeersinformatie van de laatst gekozen zender op de FM-fre-
quentieband ontvangen.
146
Infotainment
Media
Bediening
Hoofdmenu
Afb. 165
Media: Hoofdmenu
Afb. 166
Albumoverzicht (geldt
voor het infotainment
Columbus)
Voor de weergave van het hoofdmenu op de toets

drukken.
of: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 165
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Selecteren van de audiobron
Gekozen audiobron resp. gekozen albumafbeelding / weergave van het al-
bumoverzicht (geldt voor het infotainment Columbus)
Afhankelijk van audiobronsoort:
Map-/titellijst
Multimedia-database
Instellingen van het menu Media » pag. 135 resp. » pag. 142
A
B
C
D
Albumoverzicht (geldt voor het infotainment Columbus)
Door een vingerbeweging in gedeelte
D
» afb. 166 wordt een albumoverzicht
getoond. De beweging binnen het albumoverzicht vindt plaats door een vinger
over het beeldscherm naar rechts of links te bewegen. Na 10 s sinds de laatste
aanraking wordt het hoofdmenu getoond.
Let op
De informatie over de weergegeven titel wordt op het beeldscherm ge-
toond, als deze als zogenaamde ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien
geen ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weergegeven resterende weer-
gavetijd niet overeen te komen met de daadwerkelijk resterende weergavetijd.
Audiobron selecteren
Afb. 167
Weergavevoorbeeld keuze van
de audiobron
In het hoofdmenu Media de functietoets
A
» afb. 167 aantippen en de ge-
wenste audiobron selecteren.
Door het kiezen van audiobron start de weergave van de beschikbare titels
(geldt niet voor AUX).
Weergavebediening - Columbus, Amundsen, Bolero
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na het star-
ten van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 165 op pag.
147 (na 3 s na de start van de titel-
weergave)
147
Media
Functie Handeling
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 165 op pag.
147 (binnen 3 s na de start van de ti-
telweergave)
Weergeven van de volgende titel
Aantippen van
Vingerbeweging naar links in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 165 op pag.
147
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
Zoeken (geldt voor bronnen met weer
te geven multimediadatabase) (geldt
voor het infotainment Columbus)
Aantippen van
In-/uitschakelen van de weergave van
dergelijke titels volgens informatie uit
de zgn. ID3-tag (geldt voor het info-
tainment Columbus)
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 165 op pag. 147 mogelijk.
Weergavebediening - Swing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Functie Handeling
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na het star-
ten van de titelweergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 165 op pag. 147 mogelijk.
Mappen-/titellijst
Afb. 168
Map-/titellijst
Voor de weergave van de map-/titellijst in het hoofdmenu Media de functie-
toets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron onder-
steund wordt).
Voor de weergave een titel kiezen.
Map-/titellijst » afb. 168
Gekozen audiobron / map van audiobron (de beweging binnen de map
vindt plaats door het aantippen van de functietoets voor de map)
Opties van map-/titelweergave
Weergave van de multimedia-database (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
A
B
C
148
Infotainment
Map
Afspeellijst
Actueel weergegeven titel / gestopte titelweergave
De titel kan niet worden afgespeeld (door aantippen van de functietoets
wordt de oorzaak getoond).
Let op
In de lijst worden de eerste 1.000 vermeldingen (titels, mappen e.d.) met de
oudste aanmaakdatum weergegeven.
De inleessnelheid van de map-/titellijst is afhankelijk van het type audiobron,
de verbindingssnelheid alsmede van het datavolume.
Multimedia-database
Afb. 169
Multimedia-database
Voor de weergave van de multimedia-database in het hoofdmenu Media de
functietoets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron
ondersteund wordt).
De audiobestanden worden naar hun eigenschappen in afzonderlijke categorie-
en
B
gesorteerd.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Multimedia-database » afb. 169
Gekozen audiobron / gekozen categorie / map van de audiobron
Sorteringscategorieën
Weergave van de map-/titellijst (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
A
B
C
Audiobronnen
Inleiding
Voor de weergave de gewenste audiobron aansluiten of aanbrengen. Start
de weergave niet automatisch dan de audiobron selecteren » pag. 147.
Indien AUX als audiobron wordt gekozen, moet de weergave op het aangeslo-
ten apparaat worden gestart.
VOORZICHTIG
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aangesloten audiobronnen
opslaan. ŠKODA draagt geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte of
beschadigde bestanden resp. aangesloten audiobronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron het
volume verlagen.
Bij het aansluiten van een externe audiobron kunnen op het display van de ex-
terne bron aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen dienen in acht
te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd (bv. goedkeuring voor
de dataoverdracht enz.).
Let op
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het auteursrecht in uw land in acht
nemen.
Cd/dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 170 Cd/dvd-opening
149
Media
De cd-/dvd » afb. 170-opening zit in een externe module in het dashboardkas-
tje aan de bijrijderszijde.
Voor het aanbrengen een cd/dvd, met de bedrukte zijde naar boven, zo ver in
de cd-opening schuiven, tot deze automatisch naar binnen wordt getrokken.
Voor het uitwerpen de toets indrukken, de cd/dvd wordt in de uitneempo-
sitie geschoven.
Als de uitgeschoven cd/dvd niet binnen 10 seconden wordt verwijderd, wordt
deze om veiligheidsredenen weer naar binnen getrokken. Hierbij wordt echter
niet naar de cd/dvd-bron gewisseld.
ATTENTIE
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productiedatum conform de natio-
nale/internationale normen DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21
CFR, Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalificeerd. De laserstraal in
dit klasse 1 laserproduct is zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar
bestaat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal door het infotainment
afgeschermd wordt. Dit betekent echter niet dat de aanwezige laser zon-
der zijn behuizing niet als een laserproduct van een hogere klasse zou kun-
nen worden gekwalificeerd. Om deze reden dient de behuizing van het in-
fotainment in geen geval te worden geopend.
VOORZICHTIG
Beslist wachten tot de eerder geplaatste cd/dvd is uitgeschoven, voordat
een nieuwe cd/dvd wordt geplaatst. Anders kan de speler in het infotainment
worden beschadigd.
In de cd/dvd-speler alleen originele -audio-cd's/video-dvd's of standaard cd-
r/rw's resp. dvd±r/rw's schuiven.
De cd/dvd's niet beplakken!
Bij te hoge resp. te lage buitentemperaturen kan de cd-/dvd-weergave mo-
gelijk niet werken.
Bij koude weersomstandigheden of hoge luchtvochtigheid kan vocht in het
infotainment neerslaan (condensatie). Dit kan leiden tot overslaan of de weer-
gave verhinderen. Zodra het vocht is verdwenen, werkt de weergave weer vol-
ledig.
Let op
Na het indrukken van de toets duurt het enkele seconden, voor de cd/dvd
uitgeschoven wordt.
Op slechte of onverharde wegen kan de weergave overspringen.
Als de cd/dvd is beschadigd, niet leesbaar is of verkeerd is geplaatst, ver-
schijnt op het beeldscherm de volgende melding
Storing: Cd/dvd
.
Cd's/dvd's met kopieerbeveiliging worden onder bepaalde omstandigheden
niet of slechts beperkt weergegeven.
SD-kaart
Afb. 171
Infotainment Columbus,
Amundsen, Bolero: SD-kaart
erin schuiven
Afb. 172
Infotainment Swing: SD-kaart
erin schuiven
De SD-kaart in pijlrichting met de afgesneden hoek naar rechts gericht in de
sleuf schuiven, tot deze "vergrendelt" » afb. 171 resp. » afb. 172.
Voor het verwijderen van de SD-kaart in het hoofdmenu Media de functie-
toets
Veilig verwijderen
aantippen.
Op de ingestoken SD-kaart drukken. De SD-kaart "springt" in de verwijder-
positie.
150
Infotainment
VOORZICHTIG
Geen SD-kaarten met afgebroken schuif voor de schrijfbeveiliging gebruiken
- gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Bij gebruik van SD-kaarten in een adapter kan de SD-kaart tijdens het rijden
door het bewegen van de wagen uit de adapter vallen.
USB-ingang
Inbouwplaats van de USB-ingang en informatie over het gebruik ervan » pag.
87.
Op de USB-ingang kan een audiobron rechtstreeks of via een verbindingskabel
worden aangesloten.
Voor het aansluiten de USB-audiobron in de betreffende ingang steken.
Voor het verwijderen van de USB-audiobron in het hoofdmenu Media de
functietoets
Veilig verwijderen
aantippen.
De audiobron uit de betreffende USB-ingang lostrekken.
USB-audiobron laden
Bij ingeschakeld infotainment wordt na het aansluiten van de USB-audiobron
het opladen automatisch gestart (geldt voor audiobronnen waarbij opladen via
de USB-stekker mogelijk is).
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opladen via het stroomnet ver-
schillen.
Afhankelijk van het verbonden externe apparaat en van de frequentie van het
gebruik kan de laadstroom mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen mogelijk niet herkennen dat ze
worden opgeladen.
VOORZICHTIG
USB-verlengkabels of adapters kunnen de werking van de aangesloten audio-
bron negatief beïnvloeden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
AUX-ingang
Inbouwplaats van de AUX-ingang » pag. 87.
Voor het aansluiten de stekker van de AUX-audiobron in de betreffende bus
steken.
Voor het verwijderen de stekker van de AUX-audiobron lostrekken.
VOORZICHTIG
De AUX-ingang mag alleen voor externe audioapparaten worden gebruikt!
Als de op de AUX-ingang aangesloten audiobron is voorzien van een adapter
voor externe voeding, kan het voorkomen dat het geluid wordt gestoord.
Let op
Voor de AUX-ingang wordt een jackplugstekker 3,5 mm (Stereo Jack) ge-
bruikt.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bluetooth
®
-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobestanden van een aangesloten
Bluetooth
®
-speler met het A2DP- resp. AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten via Bluetooth
®
worden ge-
koppeld, maar slechts één daarvan kan als Bluetooth
®
-speler worden gebruikt.
Aansluiten/verwijderen
Voor het aansluiten van de Bluetooth
®
-speler de speler op het infotainment
aansluiten - dezelfde aanwijzingen voor het koppelen van het infotainment
met een telefoon opvolgen » pag. 164.
Voor het verwijderen van de Bluetooth
®
-speler de verbinding in de lijst met
gekoppelde apparaten beëindigen » pag. 164.
Bluetooth
®
-speler vervangen (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
Wanneer men een Bluetooth
®
-speler, die tegelijkertijd als telefoon met het in-
fotainment verbonden is, wil vervangen, dan verschijnt hierover een betreffen-
de melding in het infotainmentbeeldscherm.
De verbinding met de actueel verbonden Bluetooth
®
-speler beëindigen en de
koppelingsprocedure herhalen » pag. 164, Beheer gekoppelde externe appa-
raten.
151
Media
VOORZICHTIG
Is met het infotainment een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto
verbonden, dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth
®
mogelijk.
Jukebox
Geldt voor het infotainment Columbus.
In de Jukebox (in het interne geheugen van het infotainment) kunnen onder-
steunde audio-/videobestanden van aangesloten audiobronnen geïmporteerd
worden.
Bestanden importeren
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Importeren
aantippen.
De gewenste bron kiezen.
De gewenste map of bestanden kiezen.
De functietoets
aantippen.
Bestanden wissen
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Wissen
aan-
tippen.
De gewenste mappen of bestanden in de gekozen categorie kiezen.
De functietoets
Wissen
aantippen.
Bezettingsgraad van het infotainmentgeheugen weergeven
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
aantippen.
Er wordt informatie over de bezette en vrije ruimte van het infotainmentge-
heugen en het aantal bestanden weergegeven, dat nog geïmporteerd kan wor-
den.
Let op
De reeds gekopieerde bestanden worden herkend en zijn voor het opnieuw
kopiëren niet meer beschikbaar (grijs weergegeven).
Het kopiëren en tegelijkertijd weergeven van audio- resp. videobestanden in
de cd/dvd-speler is niet mogelijk.
WLAN
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het infotainment maakt het mogelijk, audiobestanden van een via het WLAN
van het apparaat verbonden extern apparaat af te spelen.
Een extern apparaat, dat de DLNA-technologie (Digital Living Network Allian-
ce) ondersteunt, met het WLAN van het infotainment verbinden » pag. 172.
Eventueel in het aangesloten apparaat de UPnP-applicatie (Universal Plug
and Play), die de weergave mogelijk maakt, starten.
De audiobron
WLAN
kiezen.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Columbus,
Amundsen, Bolero
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
MTP
Apparaten met
het besturings-
systeem Android
of Windows Pho-
ne (mobiele tele-
foon, tablet)
Apple
Apparaten met
het besturings-
systeem iOS (iP-
hone, iPod)
Cd/dvd
(geldt voor
het info-
tainment
Columbus)
Cd-/dvd-
speler
Audio-cd (maximaal
80 minuten);
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
Dvd-audio,
Dvd-video
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
152
Infotainment
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestands-
uffix
Max. bi-
trate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Multika-
nalen
a)
Afspeel-
lijsten
Windows Media
Audio
9 en 10
wma 384 kbit/s
96 kHz
Nee
m3u
pls
wpl
m3u8
asx
WAV wav
Door het
formaat
bepaald
(ca.
1,5 Mbit/s)
MPEG-1; 2 en
2,5
Layer 3
mp3
320 kbit/s
48 kHz
MPEG-2 en 4
aac; mp4;
m4a
Ja
FLAC;
OGG-Vorbis
flac; ogg
Door het
formaat
bepaald
(ca.
5,5 Mbit/s)
a)
Geldt voor het CANTON-soundsysteem.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Swing
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie onder-
steunende USB-appara-
ten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,4)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
153
Media
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
Afbeeldingen
Viewer
Hoofdmenu
Geldt niet voor het infotainment Swing.
Afb. 173
Afbeeldingen: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken en vervolgens
de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 173
Selecteren van de afbeeldingenbron
Map-/beeldlijst
Weergave van het vorige beeld
Starten van diashow
Stoppen van diashow
Weergave van het volgende beeld
Instellingen van het menu Afbeeldingen
Draaien van het beeld 90° naar links
Draaien van het beeld 90° naar rechts
Weergave van de uitgangsbeeldgrootte (met behoud van het beeldfor-
maat)
Routegeleiding naar GPS-coördinaten (de weergave vindt alleen plaats, zo-
lang de afbeelding de GPS-coördinaten bevat) (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen) » pag. 190
A
154
Infotainment
Doorbladeren aansturen
Functie Handeling
Weergave van het volgende
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
links (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Weergave van het vorige
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
rechts (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Vergroting van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze uit elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar rechts (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Verkleinen van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar links (geldt
niet voor het infotainment Columbus)
Beweging van afbeelding bij
vergrote weergave
Vingerbeweging over het beeldscherm in de
gewenste richting
Kantelen met 90°
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
links- resp. rechtsom bewegen (bij uitgangs-
weergave)
Aantippen van of
Maximale vergroting van de
weergave
Dubbel met vinger tikken op het beeld-
scherm
Weergave van de uitgangs-
beeldgrootte (met behoud van
het beeldformaat)
Opnieuw dubbel met vinger op het beeld-
scherm tikken
Drukken op draaiknop (geldt niet voor het
infotainment Columbus)
VOORZICHTIG
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door
aangesloten Apple-apparaten niet ondersteund.
Ondersteunde afbeeldingbronnen en bestandsformaten
Ondersteunde afbeeldingbronnen
Bron Type Specificatie
Bestandssys-
teem
SD-kaart
Standaardfor-
maat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-apparaten
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware)
USB 1.x; 2.x en 3.x
of hoger met de
ondersteuning
van USB 2.x
Cd/dvd (geldt voor
het infotainment
Columbus)
Cd-r/rw (maxi-
maal 700 MB);
Dvd±r/rw
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde bestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuffix
Max. resolutie
(Megapixel)
BMP bmp 4
JP(E)G jpg; jpeg 4; 64
GIF gif 4
PNG png 4
Let op
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt 20 MB.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde afbeeldingbronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
155
Afbeeldingen
Video-dvd
Videospeler
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 174
Video-dvd: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu een cd/dvd in de betreffende opening
in de externe module aanbrengen.
of: In het hoofdmenu Media de gewenste videobron kiezen, de map-/titellijst
weergeven en het videobestand starten.
Hoofdmenu » afb. 174
Keuze van videobron
Weergave-tijdbalk
Informatie over het gekozen videobestand (bijvoorbeeld videotitel, hoofd-
stuk)
Weergave van het menu Video-dvd
Instellingen van het menu Video-dvd
Let op
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij snelheden boven 5 km/h
uitgeschakeld. Alleen de geluidsweergave wordt voortgezet. Op het beeld-
scherm wordt de volgende melding weergegeven.
A
B
C
Weergave aansturen
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van /
Weergave van de vorige video
Aantippen van binnen 3 s na het
starten van het afspelen
Afspelen van de actuele video vanaf
het begin
Aantippen van na 3 s na het starten
van het afspelen
Snel achteruit Ingedrukt houden van
a)
Weergave van de volgende video Aantippen van
Snel vooruit Ingedrukt houden van
a)
Vooruit-/terugspoelen van de video
naar het gewenste tijdstip
Aantippen van de weergave-tijdbalk
B
» afb. 174 op pag. 156
a)
Des te langer de functietoets wordt ingedrukt, des te sneller de video wordt vooruit- of teruggespoeld.
Dvd-menu
Afb. 175
Dvd-menu
Voor de weergave van het dvd-menu in het hoofdmenu Video-dvd de func-
tietoets » afb. 174 op pag. 156 aantippen.
Beschrijving van het dvd-menu » afb. 175
Bedieningspaneel
Voorbeeld van het weergegeven menu
A
B
156
Infotainment
Functietoetsen op het bedieningspaneel
Symbool Functie
/ Verschuiven van bedieningspaneel naar links/rechts
/ In-/uitschakelen van volledige beeldweergave van
bedieningspaneel
Sluiten van bedieningspaneel
Beweging in EPG/teletekst
 Bevestiging
Hoofdmenu
Terugkeer naar het hoofdmenu Video-dvd
Ondersteunde videobronnen en bestandsformaten
Ondersteunde videobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder
speciale soft-
ware);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
Cd/dvd
Cd-/dvd-
speler
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
standaardmatige
dvd;
Dvd-video;
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde videobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestandsuffix
Maximum aantal
beelden per se-
conde
Max. resolutie
MPEG-1
.mpeg
30 352 x 288
MPEG-2
25 720 x 576
MPEG-4 .mp4
QuickTime .mov
Matroska .mkv
DivX; XviD
.avi
MJPEG
157
Video-dvd
Media Command
Bediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De functie Media Command maakt het mogelijk, de weergave van audiobe-
standen of video's van maximaal twee tablets, die via WLAN met het infotain-
ment verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
De functie Media Command maakt de bediening mogelijk van tablets met het
besturingssysteem Android of iOS.
Tablet met het infotainment verbinden
De hotspot (WLAN) van het infotainment inschakelen (de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hot-
spot
aantippen).
Wi-Fi op de tablet inschakelen.
Een Wi-Fi-verbinding op de tablet opbouwen » pag. 172, Hotspot (WLAN).
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Command starten.
VOORZICHTIG
Zijn meerdere apparaten via WLAN met het infotainment verbonden, dan be-
staat het risico dat de kwaliteit van de WLAN-verbinding en zo doende ook de
functie van de Media Command belemmerd wordt.
Hoofdmenu
Afb. 176
Hoofdmenu: een tablet
Afb. 177
Hoofdmenu: twee ta-
blets
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Hoofdmenu » afb. 176 resp. » afb. 177
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Weergave-aansturing
Beeld van de weergegeven video (geldt voor het infotainment Columbus)
Naam van het bediende tablet / Wisselen naar het hoofdmenu van het
tweede tablet » afb. 177 (bij weergegeven symbool
)
Verlaging/verhoging van het tablet-volume (geldt voor het infotainment
Columbus)
Verlaging/verhoging van het tablet-volume (geldt voor het infotainment
Amundsen)
Weergave van het hoofdmenu en bediening van het eerste tablet
Weergave van het hoofdmenu en bediening van het tweede tablet
Keuze van de weergavebron
WLAN-instellingen » pag. 133
Bron selecteren en weergave aansturen
Voor de keuze van de weergavebron in het hoofdmenu de functietoets
aantippen en de bron-tablet kiezen.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden geko-
zen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titelweergave op de beide ta-
blets op hetzelfde moment.
A
B
C
D
E
F
G
158
Infotainment
De weergave kan via het infotainment of via elke tablet, en zelfs onafhankelijk
van elkaar, aangestuurd worden. Daardoor bestaat de mogelijkheid, op de ta-
blets tegelijkertijd verschillende titels af te spelen.
Weergave-aansturing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van
(na 3 s na het starten van de titel-
weergave)
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van
(binnen 3 s na de start van de titel-
weergave)
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 176 op pag. 158 mogelijk.
Let op
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om audiobestanden of video's
vanaf een in de tablet gestoken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze
titels kan beperkt zijn.
Ondersteunde bestandsformaten
Type Formaat:
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10
(H264)
XVID
Type Formaat:
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3 (mp3)
AAC (4,1+)
M4A (4,1+)
OGG
FLAC
WAV (4,1+)
159
Media Command
Telefoon
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een telefoon die via Bluetooth
®
met
het infotainment verbonden is en het gebruik van de simkaart in de externe
module.
De simkaart in de externe module kan voor data- en telefoondiensten worden
gebruikt (geldt voor het infotainment Columbus).
Zijn met het infotainment telefoons met meerdere simkaarten verbonden, dan
kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoons worden aan-
genomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
Het infotainment maakt het mogelijk om te kiezen of men met tekstberichten
van de basistelefoon (indien dit door de telefoon wordt ondersteund) of met
tekstberichten van de simkaart die in de externe module is gestoken wil wer-
ken.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar. Een eventuele dataverbinding via de simkaart
blijft mogelijk » pag. 174.
Geldt voor het infotainment Swing
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een met het infotainment via Blue-
tooth
®
verbonden telefoon.
Is met het infotainment een telefoon met meerdere simkaarten verbonden,
dan kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoon worden
aangenomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
ATTENTIE
Altijd de algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen voor het
bedienen van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen.
Mogelijke verbindingstypes
Afhankelijk van het aantal verbonden Bluetooth
®
-apparaten, het verbindingstype en het gebruik van de simkaart in de externe module zijn de volgende functies
beschikbaar.
160
Infotainment
Geldt voor het infotainment Columbus
Verbin-
dings-
variant
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
Derde apparaat Vierde apparaat
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
1.
rSAP
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten,
dataverbinding,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
- Bluetooth
®
-speler
a)
-
2.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
dataverbinding Bluetooth
®
-speler
a)
-
3.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
- -
binnenkomende oproe-
pen
berichten,
dataverbinding
Bluetooth
®
-speler
a)
-
4. -
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten
b)
,
dataverbinding
HFP (binnenkomende
oproepen),
berichten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
telefooncontacten
b)
,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Bij elke verbindingsvariant kan telkens slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
b)
Als telefooncontacten vanuit het derde apparaat naar het infotainment worden geïmporteerd, dan is het niet mogelijk om de telefooncontacten uit de simkaart die in de externe module is gestoken te gebruiken.
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
HFP (binnenkomende oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Geldt voor het infotainment Swing
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen),
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
161
Telefoon
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 178
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden of als een simkaart met geactiveerde telefoondiensten
in de externe module is gestoken.
Voor de weergave de toets

indrukken.
of: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 178
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool
)
Symbool van de basistelefoon
- een via Bluetooth
®
verbonden telefoon
- een simkaart met geactiveerde telefoondiensten, in de externe mo-
dule aangebracht
Weergave van de lijst met gekoppelde telefoons die als bron voor de tele-
fooncontacten beschikbaar zijn
- geen telefoon voor telefooncontacten is verbonden
- een telefoon voor telefooncontacten is verbonden
A
B
C
D
E
F
Kiezen van het noodoproepnummer
1)2)
resp. functietoets van het favoriete
contact » pag. 169
Verwisselen van de basistelefoon door de extra telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactlijst afhankelijk van het verbindingstype
» pag. 168
Weergave van een menu met tekstberichten (sms) / optie voor het ge-
bruik van een simkaart of van een telefoon voor het oproepen van het me-
nu met tekstberichten (sms) (bij nieuwe tekstberichten verschijnt bij de
functietoets het aantal mededelingen)
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast de
functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 136
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van het telefoonnetwerk, bij aanwezige simkaart in de ex-
terne module of rSAP-verbinding en ook verbindingstype en dataover-
dracht
Signaalsterkte van het datadienstnetwerk (geldt voor het infotainment
Columbus, Amundsen)
Een via Bluetooth
®
aangesloten telefoon (geldt voor het infotainment
Columbus)
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Ontvangen sms
Uitgevoerde dataoverdracht
Aanduiding van de draadloze laadfunctie van de telefoon » pag. 86 (geldt
voor het infotainment Columbus)
De pincode van de in de externe module gestoken simkaart is niet inge-
voerd
Ingeschakelde hotspot (WLAN) van het infotainment (met het aantal
aangesloten externe apparaten)
G
H

1)
In enkele landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
2)
Bij actieve Care Connect online-diensten vindt de verbindingsopbouw met het noodoproepnummer plaats
via deze dienst.
162
Infotainment
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Swing.
Afb. 179
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden
ingedrukt.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 179
Naam van de verbonden telefoon (door aantippen wordt de lijst met ge-
koppelde telefoons weergegeven)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool )
Kiezen van het noodoproepnummer
1)2)
resp. functietoets van het favorie-
te contact » pag. 169
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactenlijst » pag. 168
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast
de functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 142
A
B
C
D
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Koppeling en verbinding
Inleiding
Het bereik van de verbinding tussen de telefoon en het infotainment is beperkt
tot het interieur van de wagen.
Om een telefoon met het infotainment te kunnen verbinden, moeten de beide
apparaten met elkaar via Bluetooth
®
worden gekoppeld.
De koppelingsprocedure is van het aantal al verbonden telefoons of van het
gebruik van de in de externe module gestoken simkaart afhankelijk (geldt voor
het infotainment Columbus) » pag. 165.
Afhankelijk van het infotainmenttype kunnen maximaal 20 externe apparaten
worden gekoppeld. Na het bereiken van het maximale aantal wordt door de
koppeling van het volgende externe apparaat het langst niet-gebruikte appa-
raat vervangen.
Voor het verbinden met een al gekoppelde telefoon hoeft er niet te worden
gekoppeld. Het is voldoende om de telefoon in de lijst met gekoppelde tele-
foons op te zoeken en de verbinding te maken.
ATTENTIE
De koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment alleen
bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
1)
In enkele landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
2)
Bij actieve Care Connect online-diensten vindt de verbindingsopbouw met het noodoproepnummer plaats
via deze dienst.
163
Telefoon
Voorwaarden voor de koppeling
Afb. 180
QR-code met verwijzing naar de
ŠKODA-internetpagina's
De telefoon kan onder de volgende voorwaarden met het infotainment wor-
den gekoppeld.
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth
®
-functie van het infotainment en van de telefoon is inge-
schakeld.
De zichtbaarheid van het infotainment en de telefoon is ingeschakeld.
De telefoon bevindt zich binnen het bereik van het Bluetooth
®
-signaal van
het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Met het infotainment is geen extern apparaat via Apple CarPlay verbon-
den.
De koppeling kan zowel vanaf het infotainment als vanaf de telefoon worden
uitgevoerd.
Tijdens de koppelings- en verbindingsprocedure worden op het infotainment-
beeldscherm en op het telefoondisplay aanwijzingen weergegeven. Deze mel-
dingen dienen in acht te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd
(bv. goedkeuring voor het importeren van contacten, verbinding van de Blue-
tooth
®
-speler enz.).
Compatibiliteit en update
Door het inlezen van de QR-code » afb. 180 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, kan informatie over de compatibiliteit van de tele-
foons en beschikbare updates voor het Bluetooth
®
van het infotainment wor-
den weergegeven.
http://go.skoda.eu/infotainment
Koppelings- en verbindingsprocedure
Telefoon met het infotainment koppelen
Beschikbare externe Bluetooth
®
-apparaten in de telefoon opzoeken.
Het infotainment selecteren (de naam van het infotainment kan in het hoofd-
menu Telefoon door aantippen van de functietoets
Bluetooth
Naam:
).
worden gecontroleerd).
De pincode bevestigen en zo nodig invoeren en bevestigen om de koppeling
te bevestigen.
De telefoon wordt met het infotainment verbonden of alleen hieraan gekop-
peld, en wel afhankelijk van het aantal reeds verbonden externe apparaten en
van het gebruik van de in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het
infotainment Columbus).
infotainment met de telefoon koppelen
Indien geen telefoon met het infotainment is verbonden, de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen resp. de
toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantip-
pen.
Indien een telefoon met het infotainment is verbonden, dan in het hoofdme-
nu Telefoon de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
Als in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart met
geactiveerde telefoondiensten is gestoken, dan in het hoofdmenu Telefoon
de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
In de lijst met gevonden externe Bluetooth
®
-apparaten de gewenste telefoon
kiezen.
De pincode bevestigen (zo nodig invoeren en bevestigen), om de koppeling
te bevestigen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de koppelings- en verbindingspro-
cedure meldingen en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervan-
ging van het verbonden externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Mogelijke verbindingstypen voor telefoons, eventueel voor de simkaart in de
externe module » pag. 160.
Beheer gekoppelde externe apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde appara-
ten
aantippen.
164
Infotainment
In de lijst met gekoppelde externe apparaten kunnen bij de afzonderlijke exter-
ne apparaten de volgende symbolen voor de Bluetooth
®
-profielen verschijnen.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
Grijs
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
wit Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Geldt voor het infotainment Columbus met de in de externe module aange-
brachte simkaart
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs
Extern apparaat kan alleen voor het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat worden verbonden
blauw
Extern apparaat is verbonden en het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat is mogelijk
Geldt voor het infotainment Swing
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
wit Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
wit
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
groen Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Verbinding opbouwen
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de verbindingsprocedure meldingen
en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervanging van het verbon-
den externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Verbinding verbreken
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe apparaten
kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen kie-
zen.
Wissen van het gekoppelde externe apparaat
Om te wissen een van de volgende functietoetsen aantippen.
- Wissen van alle externe apparaten
- Wissen van het gewenste externe apparaat
Het wissen door het aantippen van de functietoets
Wissen
bevestigen.
Gebruiken van de simkaart in de externe module
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Afb. 181 Simkaart in de externe module steken
De in de externe module gestoken simkaart kan voor telefoon- en datadien-
sten worden gebruikt.
Voor het gebruik van de simkaart moet de telefoonfunctie van de externe mo-
dule zijn ingeschakeld.
Alle wissen
resp.
Alle
165
Telefoon
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
Simkaart insteken
De simkaartopening bevindt zich in een externe module in het dashboardkastje
aan bijrijderszijde.
Er moet een simkaart van het formaat mini (standaardformaat 25x15 mm)
worden gebruikt.
De simkaart (met de afgesneden hoek naar links gericht) in de betreffende
opening steken, tot deze "vastklikt" » afb. 181.
Als vóór het aanbrengen van de simkaart een of meerdere telefoons met het
infotainment verbonden waren en eveneens de telefoondiensten van de sim-
kaart worden geselecteerd, dan wordt de verbinding met de eerder verbonden
telefoons verbroken.
Simkaart de eerste keer gebruiken
Bij het voor de eerste keer in de externe module steken van de simkaart ver-
schijnt het volgende menu.
Ook telefonie
- Data- en telefoondiensten worden geactiveerd (het hoofdmenu
Telefoon wordt weergegeven).
Alleen dataverbindingen
- Alleen de datadiensten van de ingestoken simkaart
worden geactiveerd.
Indien men op een later moment de geactiveerde diensten wil wijzigen, dan in
het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Simkaart alleen voor dataverbinding
gebruiken
aantippen.
Pincode ingeven en opslaan
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of
Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan moet
u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijktijdig
bevestigd.
Dataverbinding met de simkaart opbouwen
Na het selecteren van de diensten en eventuele ingave van de pincode wordt
een menu voor de dataverbindingsopbouw weergegeven.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Bij onvoldoende ingesteld netwerk vraagt het infotainment om een netwerkin-
stelling.
De functietoets
Instellingen netwerk
aantippen.
De dataprovider kiezen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de getoonde lijst, informeer dan
bij uw provider of een van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
Om de netwerkinstellingen te controleren en zo nodig overeenkomstig de
aanwijzingen van uw dataprovider aan te passen de functietoets
Instellingen
netwerk
aantippen.
De gebruiksinstelling van de dataverbinding via de simkaart is mogelijk in het
menupunt

Netwerk
Dataverbinding:
.
Dataverbindingsnetwerk (APN-toegangspunt) handmatig instellen
Indien geen automatische dataverbindingsopbouw plaatsvindt of als men het
netwerk (APN-toegangspunt) handmatig wil instellen, dan als volgt te werk
gaan.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Netwerk
Instel-
lingen netwerk
aantippen.
De handmatige instelling uitvoeren overeenkomstig de aanwijzingen van de
provider.
Om de opgestelde waarden op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
Pincode wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Instellingen pincode
Pincode
wijzigen
aantippen.
De nieuwe pincode ingeven en bevestigen.
Simkaart verwijderen
Op de ingestoken simkaart drukken.
De simkaart "springt" in de verwijderpositie.
De simkaart uit de opening verwijderen.
166
Infotainment
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans
dat het infotainment wordt beschadigd.
Geen simkaart met adapter gebruiken, de simkaart kan tijdens het rijden
door trillingen van de wagen uit de adapter vallen - de kans bestaat dat de ex-
terne module wordt beschadigd.
Als men de simkaart uit de opening laat steken, dan kan deze tijdens het rij-
den door wagentrillingen uit de opening vallen.
Let op
Indien een simkaart in de externe module is aangebracht en de optie voor het
gebruik van de telefoondiensten van de simkaart wordt geselecteerd, wordt
de actueel verbonden telefoon losgekoppeld. Vervolgens kan alleen de extra
telefoon met het infotainment worden verbonden.
rSAP
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Het Bluetooth
®
-profiel rSAP (telecommunicatie van de simgegevens) maakt in
tegenstelling tot het Bluetooth
®
-profiel HFP tevens het gebruik mogelijk van
de datadiensten van de verbonden telefoon (als dit profiel door de telefoon
wordt ondersteund en de datadiensten in deze telefoon zijn geactiveerd) » pag.
174.
Voor het gebruik van het Bluetooth
®
-profiel rSAP moet de telefoonfunctie van
de externe module zijn ingeschakeld.
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
De koppelings- en verbindingsprocedure vindt op dezelfde manier plaats als bij
het Bluetooth
®
-profiel HFP » pag. 163.
Als het rSAP-profiel van de te verbinden telefoon wordt ondersteund, dan pro-
beert het infotainment bij voorkeur via dit profiel verbinding te maken. Afhan-
kelijk van de telefoon is het mogelijk om de verbinding via het rSAP-profiel in
de telefoon te verbieden of toe te staan.
Let op
Als zich in de externe module een simkaart met actieve telefoondiensten be-
vindt, dan is het mogelijk om de telefoon via het rSAP-profiel met het infotain-
ment te verbinden.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto met het infotain-
ment wordt verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding via rSAP niet
mogelijk.
Telefoonfuncties
Telefoonnummer invoeren en kiezen
Telefoonnummer ingeven en kiezen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het numerieke toetsenbord ingeven.
Het ingegeven nummer door aantippen van de functietoets
selecteren.
Functietoetsen van het numerieke toetsenbord
Ingeven van het laatst gekozen nummer / keuze van ingegeven telefoon-
nummer
Noodoproep (geldt alleen voor sommige landen)
Pechoproep in geval van pech
Informatie-oproep (informatie betreffende de producten en diensten
van het merk ŠKODA)
Keuze van het voicemailnummer (voor het infotainment Swing wordt de
functie niet ondersteund)
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Weergave van de functietoetsen voor de beweging van de cursor in
de invoerregel
Nood-, pech- en informatie-oproep
Als er geen nood-, pech- resp. informatie-oproep kan worden gedaan, dan een
afspraak maken bij de ŠKODA Servicepartner.
Bij actieve Care Connect online-diensten vindt de verbindingsopbouw met het
nood-, pech- of informatienummer plaats via deze dienst » pag. 117.
Contact via numerieke toetsenbord zoeken
Het numerieke toetsenbord kan ook voor het zoeken van een contact worden
gebruikt.
167
Telefoon
Indien bijvoorbeeld de cijfers 32 worden ingevoerd, dan worden naast het nu-
merieke toetsenbord de contacten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weerge-
geven.
Voicemailbox (geldt niet voor het infotainment Swing)
Als het voicemailboxnummer niet wordt geïmporteerd of als dit niet is inge-
voerd, dan kan dit als volgt worden ingevoerd of gewijzigd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Voicemail-
nummer:
aantippen.
Voor het kiezen van het voicemailboxnummer de functietoets aantippen
of op het numerieke toetsenbord de functietoets ingedrukt houden.
Let op
Het numerieke toetsenbord kan ook tijdens een telefoongesprek worden
weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
Afb. 182 Lijst met telefooncontacten / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, er wordt een lijst
met de telefooncontacten weergegeven » afb. 182- .
Als de basistelefoon met het infotainment is verbonden, dan worden de tele-
fooncontacten uit deze telefoon gebruikt.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde telefoondiensten bevindt, dan zijn de telefooncontacten van
de simkaart beschikbaar. Eventueel kan nog een extern apparaat voor het im-
porteren van telefooncontacten worden geselecteerd, door de functietoets
A
» afb. 178 op pag. 162 aan te tippen.
Functietoetsen
Contact zoeken
Keuze van een nummer in de lijst met telefooncontacten (indien een tele-
fooncontact meerdere telefoonnummers bevat, wordt na de keuze van het
contact een menu met de voor dit contact opgeslagen telefoonnummers
getoond).
Weergave van de contactdetails
Keuze van het nummer in de contactdetails
Bewerken van het telefoonnummer van het contact voordat er wordt ge-
beld
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Voorlezen van de contactnaam door de gegenereerde infotainmentstem
Openen van het menu voor het verzenden van een tekstbericht (sms)
Infotainment Columbus, Amundsen:
Begin van de routegeleiding naar het contactadres
Lijst importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon resp. de simkaart (geldt voor
het infotainment Columbus) met het infotainment, begint het importeren van
de telefooncontacten in het infotainmentgeheugen. Het importeren kan ook
meerdere minuten duren.
In het telefoonboek van het apparaat zijn 4.000 (geldt voor het infotainment
Columbus) resp. 2.000 (geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero, Swing)
vrije geheugenplaatsen voor geïmporteerde telefooncontacten beschikbaar.
Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers bevatten.
Het aantal geïmporteerde contacten kan in het menupunt
Gebruikersprofiel
Contacten importeren:
resp.
Cont. import.
worden bepaald.
Als er tijdens het importeren een fout optreedt, verschijnt op het beeldscherm
een overeenkomstige melding.
Lijst updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het infotainment wordt de lijst
automatisch geüpdatet.
Het updaten kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Contacten
importeren:
resp.
Cont. import.
aantippen.
A
B
C
168
Infotainment
Beheer voorkeurscontacten (favorieten)
Afb. 183
Favoriete contacten
Favoriet toekennen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 183 aan-
tippen.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Verbinding met een favoriet maken
De functietoetsen voor voorkeurscontacten maken het direct kiezen van het
telefoonnummer van het contact mogelijk.
De favorieten zijn in twee geheugengroepen beschikbaar.
Voor het wisselen van geheugengroep de functietoets
B
» afb. 183 aantip-
pen.
Voor het kiezen de bezette functietoets
A
» afb. 183 aantippen.
Toegekende favoriet wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste functietoets
A
» afb. 183 inge-
drukt houden.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Favoriet wissen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Favorieten
beheren
aantippen.
De gewenste functietoets van het favoriete contact aantippen en het wissen
bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantippen van de functietoets
Alle
wissen
/
Alle
en het bevestigen van het wissen worden gewist.
Oproeplijst
Afb. 184 Oproeplijst / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets aantippen, er wordt een op-
roeplijst weergegeven » afb. 184 -
.
De oproeplijst kan ook tijdens een telefoongesprek worden weergegeven.
Functietoetsen
Instelling van de weergave afhankelijk van de soort oproep
Alle
- Lijst met alle oproepen
Gemiste oproepen
/
Gemiste
- Lijst met gemiste oproepen
Gekozen nummers
/
Gek.
- Lijst van gekozen nummers
Beantw. oproepen
/
Beantwoorde
- Lijst met beantwoorde oproepen
Keuze van een nummer in de oproepenlijst
Weergave van de contactdetails
Keuze van het nummer in de contactdetails
Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen (geldt
niet voor het infotainment Swing)
Symbolen voor de oproepsoort
Geaccepteerde oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
Telefoongesprek
Afhankelijk van de gesprekscontext kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
A
B
C
169
Telefoon
Keuze beëindigen / inkomende oproep afwijzen / oproep beëindigen
Inkomende oproep aannemen / naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Conferentie tot stand brengen » pag. 170
Oproepdetails tonen (voor zover het contact in de lijst is opgeslagen)
» pag. 168
Handsfreeset uit-/inschakelen (gesprek naar de telefoon/naar het
infotainment omschakelen)
Voor het uitschakelen van de handsfreeset, in het hoofdmenu Telefoon de
functietoets
Handsfree telefoon
tijdens een actief gesprek aantippen.
Voor het inschakelen van de handsfreeset, de functietoets
tijdens een ac-
tief gesprek aantippen.
Conferentie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De conferentie is een gezamenlijk telefoongesprek met minimaal 3 en maxi-
maal 6 deelnemers.
Conferentie starten/extra deelnemers oproepen
Gedurende een oproep/een conferentie de volgende oproep uitvoeren.
of: De nieuwe binnenkomende oproep beantwoorden door de functietoets
aan te tippen.
Om de conferentie te starten resp. naar de conferentie terug te keren, de
functietoets aantippen.
Actieve conferentie
Tijdens een actueel conferentiegesprek verschijnt op het scherm de gespreks-
duur. Contextafhankelijk kunnen de volgende functies worden gekozen.
Conferentie vasthouden - Conferentie tijdelijk verlaten (deze wordt op
de achtergrond voortgezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Conferentiedetails weergeven
Conferentiedetails
Tijdens de actuele conferentie de functietoets aantippen.
Er wordt een lijst van de andere conferentiedeelnemers getoond. Afhankelijk
van het telefoontype kunnen de volgende functies worden gekozen.
Deelnemerdetails weergeven
Gesprek met een deelnemer buiten de conferentie om
Gesprek met een conferentiedeelnemer beëindigen
Tekstberichten (Sms)
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 185
Hoofdmenu tekstberichten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, het hoofdmenu
voor tekstberichten wordt getoond » afb. 185.
Eventueel kiezen of als bron van de tekstberichten de in de externe module
gestoken simkaart of de telefoon (geldt voor het infotainment Columbus)
moet worden gebruikt.
Afhankelijk van het type verbonden telefoon kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Openen van een lijst met sjablonen voor snel antwoorden
Nieuwe sms
- Schrijven en verzenden van het bericht
Inkomend
- Openen van een lijst met ontvangen berichten
Verzonden
- Openen van een lijst met verzonden berichten
Uitgaand
- Openen van een lijst met berichten die niet zijn verzonden
Sjablonen
- Openen van een lijst met concepten (berichten in bewerking)
Gewist
- Openen van een lijst met gewiste berichten
A
170
Infotainment
Contactgegevens verzenden
- Verzending van de contactdetails (contactvisite-
kaartje) (geldt voor het infotainment Columbus)
Keuze van de bron van de tekstberichten (geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Weergave van de gekozen bron van de tekstberichten (geldt voor het
infotainment Columbus)
Als zich in de externe module een simkaart met telefoondiensten bevindt en
tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is verbonden, dan kan worden
ingesteld voor welke bron, na het aantippen van de functietoets in het
hoofdmenu Telefoon, een menu met tekstberichten automatisch moet worden
weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoetsen
Sms-instellingen
Standaard
account
aantippen.
De gewenste menupunt kiezen.
Nieuw tekstbericht
Opstellen en verzenden van bericht
In het hoofdmenu voor tekstberichten de functietoets
aantippen » afb.
185 op pag. 170.
Een tekstbericht schrijven en bevestigen, er wordt een weergave van het
tekstbericht getoond.
De functietoets
aantippen.
De ontvanger van het bericht uit de getoonde contactenlijst selecteren of de
functietoets
aantippen en het telefoonnummer ingeven.
Om verdere ontvangers toe te voegen, de functietoets
aantippen.
Om het tekstbericht te versturen, de functietoets aantippen.
Weergave van tekstbericht
Nadat de weergave van het bericht is geopend, kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Opslaan van het bericht als concept
Openen van een lijst met sjablonen met de mogelijkheid om de gemar-
keerde tekst door het gekozen sjabloon te vervangen
Openen van de contactenlijst
Het bericht kan worden gewijzigd, door het bericht in de weergave aan te ra-
ken.
Contactenlijst
Nadat de contactenlijst is geopend, kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Toevoegen van een contact aan de ontvangerlijst
Ingeven van het telefoonnummer
Terugkeren naar weergave van bericht
Door aantippen van de functietoets
Zoeken
wordt een lijst met beschikbare te-
lefooncontacten weergegeven.
Na het kiezen van het contactnummer of ingeven van het telefoonnummer
verschijnt op het beeldscherm de ontvangerlijst.
Ontvangerlijst
Door het aantippen van een van de functietoetsen kunnen de volgende func-
ties worden uitgevoerd.
Weergave van de contactenlijst met de mogelijkheid om verdere ont-
vangers van het bericht toe te voegen/te verwijderen (om terug te keren
naar de ontvangerlijst de functietoets
aantippen)
Verwijderen van het contact uit de ontvangerlijst
Verzenden van bericht
Terugkeren naar weergave van bericht
Ontvangen tekstbericht
Bij ontvangst van een nieuw bericht wordt naast de functietoets
het aantal
van de nieuw ontvangen berichten en tegelijk in de statusregel het symbool
weergegeven.
Voor het openen van een lijst met ontvangen berichten in het hoofdmenu
Telefoon de functietoets aantippen.
Een bericht kiezen.
De inhoud van het bericht en het volgende menu worden weergegeven.
171
Telefoon
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Weergave van een menu met overige opties
Antwoorden met sjabloon
- Beantwoording met een sjabloon
Huidige sms wissen
- Verwijderen van het getoonde tekstbericht (geldt
voor het infotainment Columbus, als de simkaart in de externe module is
gestoken of de telefoon via het
®
-profiel rSAP is verbonden)
Nummers weergeven
- Herkenning van de telefoonnummers in het bericht
inclusief het contactnummer (herkende nummers kunnen direct worden
gekozen resp. vóór het bellen worden bewerkt of hieraan kan een be-
richt worden verzonden)
Doorsturen van een bericht, met de optie om het bericht nog vóór het ver-
zenden aan te passen
Antwoord aan de afzender via een bericht
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Hotspot (WLAN)
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de weergave van audiobestanden
in het menu Media (indien het aangesloten externe apparaat dit mogelijk
maakt) of voor de bediening van het infotainment via een applicatie in het ex-
terne apparaat (bv. ŠKODA Media Command of ŠKODA One App) worden ge-
bruikt.
Voorwaarde voor de WLAN-functie is, dat het contact is ingeschakeld. Na het
inschakelen van het contact verschijnt de laatst gebruikte WLAN-verbinding.
Het is mogelijk om maximaal 8 externe apparaten op de infotainment-hotspot
aan te sluiten en tegelijkertijd het infotainment met de hotspot van een ander
extern apparaat te verbinden.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde datadiensten bevindt of als een verbinding met de telefoon
via het Bluetooth
®
-Profil rSAP aanwezig is, dan is het niet mogelijk een verbin-
ding met de hotspot van het externe apparaat tot stand te brengen.
Extern apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment
verbinden
Infotainment-hotspot in-/uitschakelen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
Mobiele hotspot
aantippen.
Infotainment-hotspot instellen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
aantippen.
De instelling van de benodigde menupunten in het volgende menu uitvoeren.
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de verbindingsbeveiliging
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de
infotainment-hotspot
172
Infotainment
De functietoets
Opslaan
aantippen, om de ingestelde parameters van de info-
tainment-hotspot op te slaan.
Verbinding maken
In het externe apparaat WiFi inschakelen en beschikbare hotspots zoeken.
De infotainment-hotspot selecteren (eventueel het benodigde wachtwoord
invoeren).
Het tot stand brengen van de verbinding bevestigen.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op de infotainment-hotspot
via WPS inschakelen.
Let op
Indien het externe apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment is
verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding van het externe apparaat
niet mogelijk.
Infotainment met de hotspot (WLAN) van het externe apparaat
verbinden
Afb. 186
Lijst met beschikbare WLAN-
netwerken
Voor het in-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment de toets

indrukken en vervolgens de functietoets →
WLAN
WLAN
WLAN
aan-
tippen.
Beschikbare hotspots tonen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
1)
aantippen.
Bij ingeschakelde WLAN-functie wordt een lijst met de beschikbare of eerder
verbonden hotspots met de volgende informatie en functietoetsen weergege-
ven » afb. 186.
Zoeken naar beschikbare hotspots
In-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment
Automatisch tot stand brengen van de beveiligde verbinding met de hot-
spot door middel van WPS (geldt voor het infotainment Amundsen)
Handmatig naar hotspots zoeken en verbinding opbouwen
Functietoetsen van de beschikbare hotspots
Verbreken van de verbinding met de actueel verbonden hotspot door het
wissen van het toegangswachtwoord uit het infotainmentgeheugen (de
functietoets wordt alleen weergegeven als een verbinding tot stand is ge-
bracht)
Actuele verbinding
Wi-Fi-sterkte van de hotspot van het externe apparaat
Verbinding maken
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven, eventueel de lijst door het aan-
tippen van de functietoets
Zoeken
actualiseren.
De gewenste hotspot selecteren.
Als de toegang tot de hotspot met een wachtwoord is beveiligd, dan moet
het vereiste wachtwoord worden ingegeven.
Verbinding handmatig zoeken en tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven.
De functietoets
Handmatige instellingen
aantippen en de benodigde hotspot-pa-
rameters instellen.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Als de parameters voor het zoeken correct zijn ingesteld en de hotspot be-
schikbaar is, dan wordt de verbinding tot stand gebracht.
A
B
C
D
E
F
1)
Zolang het infotainment met de hotspot van het externe apparaat is verbonden, wordt in deze functietoets
de naam hiervan aangegeven
173
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op het externe apparaat via
WPS inschakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Verbinding met de hotspot beëindigen
Bij de gewenste hotspot (WLAN) de toets

indrukken en vervolgens de
functietoets →
WLAN
WLAN
Wissen
aantippen.
Dataverbinding
Via een dataverbinding kan het infotainment met internet worden verbonden.
De dataverbinding kan op een van de volgende manieren worden opgebouwd.
Dataverbinding via WLAN
Het infotainment met de hotspot van een extern apparaat met geactiveerde
datadiensten verbinden » pag. 173, Infotainment met de hotspot (WLAN) van
het externe apparaat verbinden.
Dataverbinding via de simkaart in de externe module (geldt voor het
infotainment Columbus)
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in de externe module steken
» pag. 165, Gebruiken van de simkaart in de externe module.
Dataverbinding via rSAP (geldt voor het infotainment Columbus)
Het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP met een telefoon met ge-
activeerde datadiensten verbinden » pag. 167, rSAP.
Dataverbinding via CarStick (geldt voor het infotainment Amundsen)
Voorwaarde voor de correcte werking is een in de CarStick aangebrachte mini
simkaart (standaardafmetingen 25x15 mm) met geactiveerde datadiensten.
Het CarStick-apparaat ondersteunt mobiele telefoonnetwerken met de stan-
daard 2G en 3G.
Voor de verbindingsopbouw als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In de voorste USB-ingang » pag. 87 de CarStick met aangebrachte simkaart
steken.
Wachten tot het controlelampje op de CarStick continu brandt.
Het infotainmentbeeldscherm aflezen en zo nodig het benodigde netwerk
van de dataprovider instellen.
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven.
De ingegeven pincode bevestigen.
of
Wilt u de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen opslaan, dan moet
u de functietoets aantippen, de pincode wordt opgeslagen en gelijktijdig
bevestigd.
De weergave van de signaalsterkte, het verbindingstype en een eventuele da-
taoverdracht wordt in de statusregel weergegeven met het symbool links
naast de tijdweergave.
De parameters van de telefoonprovider zijn instelbaar » pag. 133.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans dat
het CarStick-apparaat wordt beschadigd.
Let op
Aan het gebruik van de internetverbinding kunnen door de contractvoorwaar-
den van uw dataprovider kosten verbonden zijn.
174
Infotainment
SmartLink+
Inleidende informatie
Inleiding
Afb. 187
Informatie over SmartLink op de
ŠKODA-internetpagina's
Door het lezen van de QR-code » afb. 187 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over het SmartLink systeem.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartlink
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde applicaties van een ex-
tern, via USB aangesloten apparaat op het infotainmentbeeldscherm weer te
geven en te bedienen.
SmartLink ondersteunt de volgende communicatiesystemen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
®
Door middel van de applicaties op het verbonden externe apparaat bestaat bij-
voorbeeld de mogelijkheid om navigatie te gebruiken, te telefoneren, muziek
te luisteren enz.
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele applicaties tijdens het rijden
niet of slechts beperkt mogelijk.
Afhankelijk van het type van het verbonden externe apparaat kunnen enkele
applicaties met de stem, via het infotainmentbeeldscherm, met de bedienings-
elementen van het infotainment of met de toetsen op het multifunctiestuur-
wiel worden bediend.
De spraakbediening van het aangesloten externe apparaat kan door het inge-
drukt houden van de toets

resp.

of het ingedrukt houden van de
toets op het multifunctiestuurwiel worden geactiveerd.
VOORZICHTIG
Voor de verbindingsopbouw is het noodzakelijk dat de datum en tijd in het in-
fotainment correct ingesteld zijn. Als de datum en tijd aan de hand van het
GPS-signaal worden ingesteld, dan kunnen bij een slechte ontvangst van het
GPS-signaal problemen met de verbindingsopbouw optreden.
Let op
Tijdens de verbindingsprocedure kunnen op het infotainmentbeeldscherm en
op het telefoondisplay aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen
moeten in acht worden genomen en eventueel worden bevestigd (bv. voor het
vrijgeven van de dataoverdracht, het vrijgeven van de contactimport, het vrij-
geven van de tekstberichten).
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bij enkele aangesloten apparaten is het voor een probleemloze werking van
de SmartLink-functie nodig, dat het aangesloten apparaat gedurende de totale
verbindingstijd "ontgrendeld" is.
Hoofdmenu
Afb. 188
Hoofdmenu: Geen verbinding / voorbeeld van een actieve ver-
binding
Voor het weergeven van het hoofdmenu SmartLink de toets

resp.

indrukken.
175
SmartLink+
Hoofdmenu - Functietoetsen
Actieve verbinding
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbinding verbreken
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 137 resp. » pag. 143
Verbinding opbouwen
Het externe apparaat via een aansluitkabel op de USB-ingang aansluiten
» pag. 87.
In het hoofdmenu SmartLink het aangesloten externe apparaat en het type
communicatiesysteem kiezen » afb. 188 - .
Verbinding verbreken
Om de verbinding te beëindigen, in het hoofdmenu SmartLink de functie-
toets
aantippen » afb. 188 -
.
of: De kabel van de USB-ingang losmaken.
Als de verbinding door het aantippen van de functietoets
in het hoofdmenu
SmartLink is beëindigd, dan moet bij het opnieuw aansluiten van het externe
apparaat de verbinding opnieuw worden opgebouwd.
Als de verbinding door het losmaken van de kabel van de USB-ingang is beëin-
digd, dan wordt bij het opnieuw aansluiten van het externe apparaat het hoofd-
menu van de als laatste actieve verbinding weergegeven.
Android Auto
Inleiding
De Android Auto-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Als een extern apparaat via Android Auto met het infotainment is verbonden,
dan worden alle op dat moment verbonden telefoons en de Bluetooth
®
-speler
losgekoppeld.
A
Het aan te sluiten externe apparaat bouwt automatisch een nieuwe telefoon-
verbinding via Bluetooth
®
als basistelefoon op Het aansluiten van een extra te-
lefoon en het gebruik van telefoondiensten van de in de externe module gesto-
ken simkaart zijn tijdens de duur van de verbinding niet mogelijk. Een eventu-
ele dataverbinding via de in de externe module gestoken simkaart blijft moge-
lijk » pag. 174.
Een via Android Auto verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan is het
mogelijk dat deze door het starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Android Auto-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's van
Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaarborgd.
Hoofdmenu
Afb. 189
Android Auto: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie in het gedeelte
A
Navigatieapplicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoongesprekken, ontvangen tekst-
berichten, opdrachten in de werkmap, weer en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en de optie om naar het
hoofdmenu SmartLink terug te keren
Starten van de applicatie
De functietoets van de betreffende applicatie aantippen om de applicatie te
starten.
176
Infotainment
Als naast de functietoets in het gedeelte
A
het symbool verschijnt, dan
wordt door het opnieuw aantippen van deze functietoets een lijst met verdere
applicaties getoond.
Apple CarPlay
Inleiding
De Apple CarPlay-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
De dataverbinding is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
De spraakbediening is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar. Een eventuele dataverbinding via de simkaart
blijft mogelijk » pag. 174.
Een via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze door het starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie be-
eindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Apple CarPlay-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaar-
borgd.
Hoofdmenu
Afb. 190
Apple CarPlay: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie
Lijst met beschikbare applicaties
Verdere pagina's met applicaties (weergave van de volgende pagina door
zijdelingse vingerbeweging over het beeldscherm)
Afhankelijk van hoelang de functietoets wordt bediend:
Aantippen - Terugkeren naar het hoofdmenu Apple CarPlay
Vasthouden - Inschakelen van de spraakbediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu Apple CarPlay de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb. 190 selecteren.
MirrorLink
®
Inleiding
Afb. 191
Informatie over MirrorLink® op
de ŠKODA-internetpagina's
De MirrorLink
®
-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden opge-
bouwd.
A
B
177
SmartLink+
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Voor het gebruik van het menu Telefoon moet de telefoon nog vóór het op-
bouwen van de MirrorLink
®
-verbinding via Bluetooth
®
met het infotainment
worden verbonden.
Een via MirrorLink
®
verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze niet door het starten van de routegeleiding in de MirrorLink
®
-applicatie
beëindigd.
Door het lezen van de QR-code » afb. 191 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de MirrorLink
®
-applicaties.
http://go.skoda.eu/connectivity
Hoofdmenu
Afb. 192
MirrorLink®: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink » pag. 175
Weergave van een lijst met actieve applicaties met de mogelijkheid deze
te beëindigen
Weergave van de laatst getoonde applicatie (zo lang een applicatie inge-
schakeld is / weergave van de displayinhoud van het aangesloten externe
apparaat
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 137 resp. » pag. 143
Lijst met applicaties
Verdere pagina's met applicaties (door met de vinger opzij te bewegen
over het beeldscherm worden verdere pagina's met applicaties weergege-
ven)
Applicatie is niet gecertificeerd voor bediening tijdens het rijden
Bediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu MirrorLink
®
de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb.
192 op pag. 178 selecteren.
De applicatie start en de volgende functietoetsen worden getoond.
Weergave van de functietoetsen onder/boven (geldt niet voor het in-
fotainment Swing)
Verschuiven van de functietoetsen in de gewenste beeldscherm-
hoek (geldt voor het infotainment Swing)
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
®
Verbergen/weergeven van de functietoetsen (geldt voor het infotainment
Amundsen, Bolero)
De regelaar
indrukken.
Weergave van de actieve applicatie
In het hoofdmenu van de MirrorLink
®
-verbinding de functietoets
» afb. 192
op pag. 178 aantippen, de als laatste weergegeven applicatie wordt weerge-
geven.
Voor het weergeven van een andere applicatie moet in het hoofdmenu van de
MirrorLink
®
-verbinding de functietoets van de gewenste applicatie
A
» afb.
192 op pag. 178 worden aangetipt.
Beëindiging van de actieve applicatie
De functietoets aantippen.
De functietoets van de gewenste applicatie met het symbool aantippen.
Door het aantippen van de functietoets
Alle sluiten
worden alle actieve applica-
ties beëindigd.
A
B
178
Infotainment
Functieproblemen
Als er problemen met de MirrorLink
®
-verbinding optreden, dan kan in het
beeldscherm een van de volgende meldingen worden getoond.
Storing: overdracht
- het externe apparaat losmaken en weer aansluiten
MirrorLink®-audio is niet beschikbaar
- het externe apparaat losmaken en weer aan-
sluiten
MirrorLink® is met dit mobiele apparaat slechts beperkt beschikbaar.
- het aangesloten
apparaat kan niet tijdens het rijden worden gebruikt
Het mobiele apparaat is geblokkeerd. Het mobiele apparaat deblokkeren om MirrorLink® te
gebruiken, alstublieft
- het aangesloten externe apparaat "deblokkeren"
De app kan niet worden gestart of werkt niet.
- het externe apparaat losmaken en
weer aansluiten
Applicatie ŠKODA One App
Inleidende informatie
Afb. 193
Informatie over de applicatie
ŠKODA One App op de ŠKODA-
internetpagina's
Met een met het infotainment verbonden mobiele telefoon is het mogelijk in
de applicatie ŠKODA One App rijgegevens te bewerken en te analyseren.
De applicatie ŠKODA One App is in de onlineshops App Store en Google Play
verkrijgbaar.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 193 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de applicatie ŠKODA One App.
http://go.skoda.eu/skodaoneapp
Voor de volledige werking van de applicatie ŠKODA One App moet de data-
overdracht van externe apparaten zijn ingeschakeld.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten op de
toets

drukken en vervolgens de functietoets →
Dataoverdracht mobiele
apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor het inschakelen van de data-overdracht van externe apparaten op de
toets

drukken en vervolgens de functietoets →
Dataoverdracht mobiele ap-
paraten
aantippen.
Let op
Enkele functies van de applicatie zijn mogelijk niet in alle landen beschikbaar, er
kan eventueel een functiebeperking tijdens het rijden bestaan » pag. 119, Mobi-
ele telefoons en applicaties.
Verbinding met het infotainment maken
De mobiele telefoon kan worden verbonden met het infotainment via de func-
tie SmartLink of via Wi-Fi.
Verbinding via SmartLink
Het contact inschakelen.
De verbinding via SmartLink (resp. MirrorLink
®
) opbouwen » pag. 175.
In de lijst met beschikbare applicaties de applicatie ŠKODA One App selecte-
ren.
Afhankelijk van het type aangesloten mobiele telefoon kunnen enkele applica-
ties met de stem, via het infotainment of via de toetsen op het multifunctio-
neel stuurwiel worden bediend.
Na de verbindingsopbouw kan de inhoud van de applicatie op het infotain-
mentbeeldscherm worden weergegeven.
Een eventuele verbinding van de mobiele telefoon met het infotainment via
Wi-Fi wordt na de verbinding via SmartLink beëindigd.
Verbinding via Wi-Fi (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Het contact inschakelen.
De Wi-Fi-verbinding opbouwen » pag. 172.
Op de mobiele telefoon de applicatie ŠKODA One App starten.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken.
179
SmartLink+
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de applicatie ŠKODA One App beëindigen.
De mobiele telefoon losmaken van de USB-ingang resp. de Wi-Fi-verbinding
beëindigen.
Navigatie
Inleidende informatie
Navigatie - werkingsverloop
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De routegeleiding wordt als volgt gestart.
Een nieuw reisdoel opzoeken/invoeren of een van de opgeslagen reisdoelen
selecteren.
In de reisdoeldetails het starten van de routegeleiding bevestigen, eventueel
de routeopties instellen.
Het favoriete routetype selecteren, als het infotainment dit verlangt.
Er volgt een routeberekening en de routegeleiding start.
De routegeleiding vindt plaats met behulp van grafische rijadviezen en naviga-
tiemeldingen.
Het is mogelijk om tijdens de routegeleiding andere reisdoelen aan de route
toe te voegen of om de route aan te passen.
Als een verkeersinformatiezender beschikbaar is, dan kan informatie over ver-
keersopstoppingen door het infotainment worden geanalyseerd en eventueel
een alternatieve route worden aangeboden.
Als van de route wordt afgeweken, wordt de route opnieuw berekend.
GPS-satellietsignaal
Het infotainment maakt voor de routegeleiding gebruik van het GPS-satelliet-
signaal (Global Positioning System).
Buiten het bereik van het GPS-satellietsignaal (bv. in het bos, in tunnels, par-
keergarages) voert het infotainment de routegeleiding slechts beperkt uit met
behulp van in de wagen aanwezige sensoren.
Het infotainment biedt de mogelijk om in het extra venster
Positie
» afb. 197 op
pag. 183 de volgende informatie over de actuele geografische wagenpositie
en over het satellietsignaal weer te geven.
Geografische lengte
Geografische breedte
180
Infotainment
Hoogte boven de zeespiegel
Aantal ontvangen/beschikbare satellieten
Als geen GPS-satellietsignaal beschikbaar is, worden geen waarden weergege-
ven
Navigatiegegevens
Navigatiegegevensbron Columbus
De navigatiegegevens zijn in het interne infotainmentgeheugen opgeslagen.
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen, moet de originele SD-kaart
met de navigatiegegevens in de betreffende opening in de externe module zijn
gestoken » pag. 122.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verloren is, kan een nieuwe origi-
nele SD-kaart uit het programma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie niet.
Versie van de navigatiegegevens vaststellen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Navigatiegegevens bijwerken
We adviseren om de navigatiegegevens geregeld te actualiseren (bv. in ver-
band met nieuw aangelegde wegen, gewijzigde verkeerstekens).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevens online updaten
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 117 online-diensten kunnen de na-
vigatiegegevens voor het infotainment Columbus online worden geüpdatet
» pag. 181, Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel importe-
ren/updaten.
Indien een update van de navigatiegegevens voor de actuele wagenpositie of
het reisdoel beschikbaar is, wordt door het infotainment een automatische
melding gegeven en een updatemogelijkheid aangeboden.
Een online-update van de navigatiegegevens kan ook handmatig als volgt wor-
den uitgevoerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Upda-
ten (online)
Kaartupdate
aantippen.
Het/de gewenste land/regio selecteren.
De functietoets
Opvragen
aantippen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
Om de update van de navigatiegegeven af te ronden het contact gedurende
minimaal 30 min uitschakelen.
Navigatiegegevens en categorieën bijzondere reisdoel
importeren/updaten
Afb. 194
Menu voor het importeren/up-
daten van de navigatiegegevens
en categorieën bijzondere reis-
doelen
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 117 online-diensten bestaat de mo-
gelijkheid om navigatiegegevens te downloaden/te updaten (geldt voor het in-
fotainment Columbus) of categorieën bijzondere reisdoelen te downloaden.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten
(online)
Opvragen
aantippen.
of
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven » afb. 194.
De functietoets aantippen en een van de volgende menupunten selecte-
ren.
Alle
- Import van alle beschikbare navigatiebestanden
Favorieten
- Import van de navigatiebestanden van bepaalde landen/regio's
(geldt voor het infotainment Columbus)
181
Navigatie
Mijn bijzondere reisdoelen
- Import van de in het gebruikersprofiel op de ŠKODA
Connect Portal aangemaakte categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 189
Kaartupdate
- Import van de voor de betreffende landen/regio's beschikbare
navigatiebestanden (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 181, Navi-
gatiegegevens online updaten
De functietoets
Opvragen
aantippen en de downloadprocedure bevestigen.
Tijdens de updateprocedure is het infotainment volledig beschikbaar.
Hoofdmenu
Afb. 195
Navigatie: Hoofdmenu
Voor de weergave de toets

indrukken.
of: Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 195
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Zoeken/invoeren van een nieuwe
reisdoel
Er vindt een routegeleiding plaats - Het volgende menu wordt weerge-
geven:
Routeplan
- Weergave van het routeplan » pag. 197
Route op kaart wijzigen
- Weergave van een menu voor het wijzigen van de
route op de kaart (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 198
File vooruit
- Handmatige instelling van de verkeersopstopping » pag. 203
Reisdoel ingeven
- Zoeken/invoeren van een nieuw(e) reisdoel / tussenstop
» pag. 184
Routegeleiding stoppen
- Beëindiging van de routegeleiding » pag. 196
Het volgende menu wordt weergegeven:
Huidige positie opslaan
- Opslaan van de actuele wagenpositie als vlagge-
tjesreisdoel » pag. 188
Routes
- Weergave van de lijst met opgeslagen routes » pag. 198
Reisdoelen
- Weergave van de lijst met opgeslagen reisdoelen » pag. 187
Laatste reisd.
- Weergave van de lijst met de laatste reisdoelen waarheen
een routegeleiding heeft plaatsgevonden » pag. 187
Thuisadres
- Routegeleiding naar het thuisadres » pag. 188
Zoeken naar bijzondere reisdoelen in de categorieën , en
Instellingen voor kaartweergave » pag. 191
Bediening van de
Media
/
Radio
-weergave
Instellingen van de Navigatie » pag. 137
Kaart
Afb. 196
Kaartbeschrijving
Op de kaart kunnen de volgende informatie en functietoetsen worden ge-
toond. » afb. 196
Wagenpositie
Route
Functietoetsen voor de kaartbediening » pag. 191
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoelen
Functietoets voor de weergave van een verkeersopstopping » pag. 202
Informatie over maximumsnelheid
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Reisdoelpositie
Thuisadres
Favorietenpositie
Informatie in de statusregel
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Afstand tot reisdoel
A
B
C
D
E
F
G
182
Infotainment
Route naar de tussenstop
Geschatte rijtijd tot het reisdoel
Geschatte rijtijd tot de tussenstop
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Extra venster
Afb. 197
Extra venster
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Split-
screen
aantippen.
Voor het selecteren van de inhoud van het splitscreen
A
» afb. 197 de func-
tietoets
aantippen en afhankelijk van de context een van de volgende me-
nu's selecteren.
Audio
- Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
Kompas
- Weergave van de actuele wagenpositie ten opzichte van de wind-
streken
Meestgeb. route.
- Weergave van de drie meest gereden routes (als geen route-
geleiding plaatsvindt) » pag. 196
Manoeuvre
- Weergave van grafische rijadviezen (als een routegeleiding
plaatsvindt) » pag. 196
Positie
- Weergave van de geografische coördinaten van de actuele wagenpo-
sitie
Kaart
- Weergave van de voorbeeldkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus) » pag. 193
Online-kaart Google Earth
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus.
Voor de weergave van de Google Earth
-kaart moet aan de volgende voor-
waarden zijn voldaan.
De Infotainment Online online-diensten zijn geactiveerd » pag. 117.
Er is een dataverbinding opgebouwd en er is internettoegang » pag. 174.
Het signaal van de dataprovider voor de dataverbinding is aanwezig.
Let op
In de Google Earth
-weergave is geen integratie van de symbolen van de ca-
tegorieën bijzondere reisdoelen mogelijk.
Bij het rijden door een tunnel verandert de 3D-weergave van de Google
Earth
-kaart automatisch in de 2D-weergave.
De snelheid van de Google Earth
is afhankelijk van de snelheid van de inter-
netverbinding.
Google Earth
-online-kaart
Afb. 198
Google Earth™-kaart
Op de Google Earth
-kaart wordt de kaart met de van het internet gedown-
loade afbeeldingen weergegeven.
Voor de weergave in het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Google
Earth™
aantippen.
De kaart- en symboolweergave op de Google Earth
-kaart is afhankelijk van
de aanbieder Google, Inc.
183
Navigatie
Reisdoel zoeken en invoeren
Reisdoel/bijzonder reisdoel zoeken
Afb. 199 Reisdoel zoeken: Hoofdmenu / lijst met gevonden reisdoelen
Afb. 200
Reisdoel online zoeken: Hoofdmenu / lijst met gevonden reis-
doelen
De functie maakt het zoeken naar reisdoelen of bijzonder reisdoelen (POI)
door het invoeren van trefwoorden mogelijk.
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingev.
aantippen.
of
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Indien geen menu voor het zoeken van een reisdoel wordt weergegeven,
maar een voor het ingeven via het adres of op de kaart, dan de functietoets
Zoeken
aantippen.
Reisdoel in de navigatiegegeven zoeken
De functietoets
A
» afb. 199 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor de weergave van de opgezochte reisdoelen de functietoets
C
» afb.
199 aantippen.
Reisdoel online zoeken
De functietoets
A
» afb. 200 aantippen.
In de invoerregel de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie bij-
zondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Voor de weergave van de opgezochte reisdoelen de functietoets
C
» afb.
200 aantippen.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 199 resp. » afb. 200
Zoekselectie
- Zoeken naar een reisdoel of bijzonder reisdoel (POI) aan de hand van
de naam
- Zoeken naar een bijzonder reisdoel op de route (alleen mogelijk als een
routegeleiding bezig is)
- Zoeken naar een reisdoel in de omgeving van het ingevoerde reisdoel
(na het selecteren in de reisdoeldetails » pag. 194)
- Online-bijzonder reisdoel zoeken
Invoerregel
Afhankelijk van of een teken in de invoerregel staat, wordt het volgende
menu getoond.
- Weergave van een lijst met gevonden reisdoelen overeenkomstig de
ingevoerde tekens » afb. 199 -
- Weergave van een lijst met online gevonden reisdoelen overeenkom-
stig de ingevoerde tekens » afb. 200 -
- Kiezen van het type zoeken/invoeren van reisdoelen (geen teken
ingevoerd)
A
B
C
184
Infotainment
Zoeken
- Zoeken naar reisdoel/bijzonder reisdoel » afb. 199
Adres
- Reisdoel invoeren via het adres » pag. 185, Reisdoel via het adres
ingeven
Op kaart
- Reisdoel invoeren via het kaartpunt of met behulp van GPS-
coördinaten » pag. 186
Lijst met de laatste reisdoelen (geen teken ingevoerd) / lijst met uitge-
zochte reisdoelen
Alfanumeriek toetsenbord
Signaalsterkte van de datadiensten en actieve dataoverdracht
Lijst met gevonden reisdoelen
In de lijst met gevonden reisdoelen worden maximaal 6 reisdoelen, met een
letter gemarkeerd, getoond.
In de navigatiegegevens gevonden reisdoelen.
Online gevonden reisdoelen.
Reisdoel via het adres ingeven
Afb. 201 Reisdoel via het adres ingeven: Hoofdmenu / lijst met gevon-
den plaatsen
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingev.
aantippen.
Als het menu voor het invoeren van reisdoelen via het adres » afb. 201 -
niet wordt weergegeven, de functietoets
Adres
aantippen.
Reisdoel ingeven
Het adres van het reisdoel ingeven en vervolgens bevestigen.
D
E
F
Tijdens het ingeven worden in de ingaveregel contextafhankelijk de betreffen-
de namen (bv. plaats- of straatnaam) voorgesteld. Er wordt de voorkeur gege-
ven aan reeds eerder ingegeven namen.
De huidige positie van het voorgestelde reisdoel, dat in de ingaveregel tussen
haakjes staat, kan op de kaart door het aantippen van de functietoets
Kaart
worden weergegeven.
Lijst met gevonden plaatsen
Het is mogelijk dat tijdens het ingeven van een plaatsnaam automatisch een
kaart met een lijst van plaatsen met dezelfde naam wordt aangegeven » afb.
201 - .
De lijst met gevonden plaatsen kan ook tijdens het ingeven van het adres door
het aantippen van de functietoets worden opgeroepen.
In de lijst met gevonden plaatsen worden maximaal 6 plaatsen, met een letter
gemarkeerd, getoond. Op de kaart zijn dan deze plaatsen met het symbool
en een letter gemarkeerd die overeenkomt met de letter in de lijst met gevon-
den reisdoelen.
Als er meerdere plaatsen werden gevonden, dan kan de lijst worden doorge-
bladerd, door de regelaar
te draaien (geldt niet voor het infotainment Co-
lumbus) of de schuifknop te verschuiven.
Let op
Tijdens het ingeven van een plaatsnaam is het mogelijk om in plaats van een
straat het centrum van de ingegeven plaats als reisdoel te kiezen door het aan-
tippen van de functietoets
Centrum
.
Na het ingeven van de straatnaam kan het huisnummer of de kruising aan de
hand van de naam/het nummer van de straat die hierop uitkomt worden inge-
geven.
185
Navigatie
Reisdoel op kaart en met behulp van GPS-coördinaten ingeven
Afb. 202 Reisdoel ingeven: Reisdoelingave via het kaartpunt / via de
GPS-coördinaten
Kaart weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingev.
aantippen.
Vervolgens de functietoets
aantippen en het menupunt
Op kaart
selec-
teren.
Reisdoel via het punt invoeren
Tijdens het invoeren van een bestemming op de kaart kan de aangegeven
kaartschaal handmatig worden gewijzigd » pag. 192, Manieren om de kaart-
schaal handmatig te wijzigen.
Door het aanraken van het beeldscherm het gewenste reisdoel in het vizier
verschuiven » afb. 202 - .
Het invoeren van het reisdoel door het aantippen van de functietoets  be-
vestigen.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
De functietoets met de gewenste waarde van de GPS-coördinaten voor de
geografische breedte en geografische lengte aantippen » afb. 202 - .
De gewenste waarde instellen en de reisdoelinvoer door het aantippen van
de functietoets  bevestigen.
Als in de navigatiegegevens van het infotainment informatie over ingevoerde
punten beschikbaar is, dan worden deze in plaats van de GPS-coördinaten aan-
gegeven (bv. adres
A
» afb. 202).
Tankstation, restaurant of parkeerplaats zoeken
Afb. 203 Lijst met gevonden tankstations: in de navigatiegegevens / on-
line
Afb. 204
Lijst met gevonden parkeerplaatsen: in de navigatiegegevens /
online
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot het snel opzoeken van tankstati-
ons, restaurants of parkeerplaatsen in de navigatiegegevens of online.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
resp. aantippen.
De functietoets van de gewenste categorie aantippen.
of
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets →
resp.
aan-
tippen.
Reisdoel in de navigatiegegeven zoeken
Contextafhankelijk wordt een lijst met gevonden bijzondere reisdoelen van de
gekozen categorie weergegeven.
186
Infotainment
Er vindt geen routegeleiding plaats - de dichtstbijzijnde reisdoelen in een
omtrek van 200 km van de actuele wagenpositie worden weergegeven.
Er vindt een routegeleiding plaats - de reisdoelen op de route of in de direc-
te omgeving van de route worden weergegeven.
Reisdoel online zoeken
Bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 117 online-diensten wordt een lijst
met gevonden bijzondere reisdoelen van de gekozen categorie in de omgeving
van de wagenpositie weergegeven, onafhankelijk van het feit of er wel of niet
een routegeleiding plaatsvindt.
Nadat het reisdoel is opgezocht, is het mogelijk tussen de lijst van de in de na-
vigatiegegevens of online gevonden reisdoelen te wisselen door een van de
volgende functietoetsen op plaats
A
» afb. 203 resp. » afb. 204 aan te tippen.
Weergave van de lijst van de in de navigatiegegevens opgezochte reisdoe-
len.
Weergave van de lijst van online opgezochte reisdoelen.
Let op
Bij ingeschakelde functie
Tankopties
Voorkeurstankstation kiezen
worden de
voorkeurstankstations bij het zoeken naar tankstations op de eerste drie posi-
ties weergegeven.
Laatste reisdoelen
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisd.
aantippen.
Details van het laatste reisdoel (geldt niet voor het infotainment Columbus)
In het hoofdmenu
Navigatie de toets

indrukken.
Als geen routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het laatste
reisdoel aangegeven waarnaar een routegeleiding heeft plaatsgevonden. Als
een routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het uiteindelijke
reisdoel aangegeven
Laatste reisdoelen in het menu voor het zoeken van reisdoelen/bijzondere
reisdoelen
In het menu voor het zoeken naar reisdoelen in het gebied
D
» afb. 199 op
pag. 184 wordt een beknopte lijst met de laatste reisdoelen getoond.
Functietoetsen in de lijst met laatste reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van de details van het gekozen reisdoel » pag. 194
Reisdoelgeheugen
Afb. 205
Lijst met opgeslagen reisdoelen / categorie van de opgeslagen
reisdoelen kiezen
Lijst met opgeslagen reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
» afb. 205 -
aantippen en een van de volgende catego-
rieën van de opgeslagen reisdoelen kiezen » afb. 205 -
.
Alle opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel (wagenpositie ten tijde van de opslag)
- Opgeslagen reisdoel (handmatig opgeslagen reisdoel / in vCard-for-
maat geïmporteerd reisdoel)
- Favoriet (reisdoel met extra favorieteneigenschap)
Favorieten (de locatie van de favoriet wordt op de kaart door het symbool
weergegeven).
Telefooncontactadressen van de verbonden telefoon resp. de ingestoken
simkaart.
In het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen » pag. 190
Functietoetsen van de lijst met opgeslagen reisdoelen
- Zoeken op naam reisdoel (de functietoets wordt weergegeven, indien
meerdere vermeldingen op de volgende pagina van de lijst aanwezig zijn)
- Weergave van reisdoeldetails » pag. 194
Zoeken
Zoeken
187
Navigatie
Reisdoel opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisd.
aantippen.
De functietoets op het gewenste reisdoel aantippen, de reisdoeldetails
worden aangegeven.
De functietoets
Opslaan
aantippen.
Het reisdoel eventueel hernoemen en het opslaan bevestigen.
"Vlaggetjesreisdoel" (actuele wagenpositie) opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Huidige positie opslaan
aantip-
pen.
Door het vervolgens aantippen van de functietoets
Hernoemen
kan het vlagge-
tjesreisdoel worden hernoemd en als reisdoel in het reisdoelgeheugen wor-
den opgeslagen.
Door het opslaan van het volgende vlaggetjesreisdoel wordt het laatst opge-
slagen vlaggetjesreisdoel overschreven. Om het bestaande vlaggetjesreisdoel
te behouden, moet dit reisdoel in het infotainmentgeheugen worden opgesla-
gen.
Reisdoel als favoriet opslaan/opheffen
Het is niet mogelijk om een contactadres, een vCard-reisdoel of een afbeel-
ding als favoriet op te slaan.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets
op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Favoriet
aantippen.
Reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Thuisadres
Thuisadres vastleggen
Bij een niet ingevuld thuisadres als volgt handelen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie of via de adresingave vastleggen.
Thuisadres wijzigen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Thuis-
adres bepalen
aantippen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
Het thuisadres bewerken, bijvoorbeeld via de actuele wagenpositie of via het
vastleggen van het adres.
Thuisadres wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Gebrui-
kersgegevens wissen
Thuisadres
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Import eigen reisdoelen
Inleiding
Afb. 206
MyDestination-applicatie op de
ŠKODA-internetpagina's
Afb. 207
ŠKODA Connect internetpagi-
na's
In dit hoofdstuk staan reisdoelen beschreven die in het infotainmentgeheugen
kunnen worden geïmporteerd.
188
Infotainment
De eigen reisdoelen kunnen m.b.v. de ŠKODA-applicatie "MyDestination", in
het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie worden aangemaakt.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 206 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt nadere informatie over de applicatie
"MyDestination" weergegeven.
http://go.skoda.eu/my-destination
De toegang tot de ŠKODA Connect Portal is te vinden op de ŠKODA Connect
internetpagina's. Deze kunnen worden geopend door het inlezen van de QR-
code » afb. 207 of na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Reisdoelen in vCard-formaat
In het infotainmentgeheugen kan een eigen reisdoel in vCard-formaat (*.vcf)
van een SD-kaart of een USB-bron worden geïmporteerd.
Importeren
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met het be-
stand van het eigen reisdoel aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Reisdoe-
len importeren (SD/USB)
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Routegeleiding
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
Het gewenste geïmporteerde reisdoel opzoeken en selecteren.
Het eigen reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
De functietoets op het gewenste eigen reisdoel aantippen.
In de reisdoeldetail de functietoets
Bewerken
Wissen
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
In de applicatie "MyDestination" aangemaakte categorieën
bijzondere reisdoelen
Import/actualisering
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met de cate-
gorieën bijzondere reisdoelen aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bij-
zondere reisdoelen updaten (SD/USB)
aantippen.
Als in het infotainmentgeheugen een gelijknamige categorie voor eigen bijzon-
dere reisdoelen al bestaat, dan wordt deze bij het importeren overschreven.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bij-
zondere reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 194.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bij-
zondere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakt categorieën bijzondere reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte cate-
gorieën bijzondere reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheugen worden
geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van een categorie bijzondere reisdoelen zijn de ge-
activeerde Infotainment Online » pag. 117 diensten.
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
Updaten (on-
line)
aantippen.
of
189
Navigatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten van de navigatiegegevens en
categorieën bijzondere reisdoelen weergegeven » afb. 194 op pag. 181.
De functietoets
Mijn bijzondere reisdoelen
Opvragen
aantippen.
Indien nieuwe categorieën bijzondere reisdoelen beschikbaar zijn, wordt het
aantal en de bestandsgrootte door het infotainment weergegeven.
De functietoets
Starten
aantippen, om de import te starten.
Om de import af te ronden de functietoets
Volgende
aantippen en de import
bevestigen.
Categorie bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bij-
zondere reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
De geïmporteerde categorie bijzondere reisdoelen kiezen.
De integratie van de symbolen van de categorieën bijzondere reisdoelen op de
Google Earth
-kaart is niet mogelijk.
Routegeleiding naar een reisdoel van de geïmporteerde categorie
bijzondere reisdoelen
Op de kaart het symbool van de categorie bijzondere reisdoelen aantippen.
Er worden details van het gekozen reisdoel getoond » pag. 194.
Alle categorieën eigen bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bij-
zondere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
In het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal"
aangemaakte reisdoelen
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie aangemaakte reisdoelen kunnen in het infotainmentgeheu-
gen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de reisdoelen zijn de geactiveerde
Infotainment Online » pag. 117 diensten.
Reisdoelen importeren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
of
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets aantippen.
De functietoets
Updaten
aantippen.
Indien nieuwe reisdoelen beschikbaar dan de import ervan bevestigen.
Indien in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect een reisdoel is aangemaakt en naar het infotainment verstuurd, wordt
na het inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm een mel-
ding over een nieuw reisdoel weergegeven met de optie deze te importeren.
Routegeleiding naar een online-reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantip-
pen.
In de weergegevens lijst met online-reisdoelen het gewenste reisdoel zoeken
en selecteren.
Online-reisdoelen wissen
Voor het wissen van alle online-reisdoelen in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgegevens wissen
Onlinereisd.
aantippen.
Voor het wissen van een online-reisdoel in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
Reisdoelen
Bewerken
Wissen
aantippen.
Afbeelding met GPS-coördinaten
Afb. 208
Afbeelding met GPS-coördina-
ten
Het infotainment biedt de mogelijkheid van een routegeleiding naar de in de
afbeelding opgeslagen GPS-coördinaten.
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Afbeeldingen
aantippen.
De aangesloten bron selecteren en de afbeelding met GPS-coördinaten ope-
nen.
190
Infotainment
De functietoets » afb. 208 in de afbeelding aantippen, er wordt een menu
met de optie voor het starten van de routegeleiding geopend.
De afbeelding kan uit een extern apparaat afkomstig zijn, waarin bij het opstel-
len van het beeld GPS-coördinaten worden opgeslagen. Deze kan eventueel in
de applicatie "MyDestination" worden vervaardigd en geïmporteerd » afb. 206
op pag. 188.
Kaart
Kaartpunt aantippen
Afb. 209
Menu na het aantippen van het
kaartpunt
Door het aantippen van de kaart in het hoofdmenu Navigatie worden het sym-
bool
en een menu met de volgende menupunten (contextafhankelijk) weer-
gegeven » afb. 209.
Weergave van de details van het geselecteerde punt (bv. adres)
Weergave van de details van het bijzondere reisdoel / weergave van de
lijst met bijzondere reisdoelen (functietoets
)
Begin van de routegeleiding naar het geselecteerde punt
Invoegen van het geselecteerde punt als volgende reisdoel in de actuele
routegeleiding
Begin van de routegeleiding naar de favoriet
Begin van de routegeleiding naar het thuisadres
Reisdoel zoeken in de omgeving van het geselecteerde punt » pag. 184
Definiëren van het startpunt voor de demo-modus (als deze ingescha-
keld is) » pag. 195
Bijzondere reisdoelen op de kaart tonen
Voor het in-/uitschakelen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Bijz. reisdoelen
aantippen.
A
B
C
Om de aan te geven bijzondere reisdoelen te selecteren, in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijzondere reisdoelen kie-
zen
aantippen en de gewenste categorieën (maximaal 10) kiezen.
Opties van kaartweergave
Afb. 210
Opties voor de kaartweergave
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De volgende functietoetsen worden weergegeven » afb. 210.
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
Weergave van de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het reisdoel
Weergave van de positie van het reisdoel resp. van de volgende tussen-
stop op de kaart (afhankelijk van de instelling van het menupunt )
Uitgebreide instellingen
Statusregel:
)
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunctie (afhankelijk van de ac-
tueel ingeschakelde wagenverlichting)
Kaartweergave in dagfunctie
Kaartweergave in nachtfunctie
In-/uitschakelen van de weergave van het extra venster » pag. 183
In-/uitschakelen van de weergave van de gekozen bijzondere reisdoelenca-
tegorie » pag. 191, Kaartpunt aantippen
In-/uitschakelen van de weergave van de Google Earth
-online-kaart
» pag. 183
Als de kaartschaal van de 2D- resp. 3D-weergave kleiner is dan 10 km (5 mijl),
dan wordt de kaart automatisch als 2D ingesteld en naar het noorden gericht.
Als de schaal tot boven deze waarde wordt vergroot, dan wordt de kaart naar
de uitgangsweergave teruggeschakeld.
A
B
C
D
E
F
191
Navigatie
Kaartschaal
Afb. 211
Infotainment Columbus:
Functietoetsen voor de
kaartschaalwijziging
Afb. 212
Infotainment Amundsen: Functietoetsen voor de kaartschaal-
wijziging
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal handmatig te wijzigen of de au-
tomatische schaalwijziging in te schakelen.
De functietoets
A
» afb. 211 resp. » afb. 212 aantippen.
Bij
B
» afb. 211 resp. » afb. 212 worden functietoetsen voor wijziging van de
kaartschaal weergegeven.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en deze naar elkaar resp. uit
elkaar trekken.
De functietoets
A
aantippen en de gewenste schaal met de schuifknop of
de functietoetsen / » afb. 211 instellen (geldt voor het infotainment Co-
lumbus).
De regelaar draaien (geldt niet voor het infotainment Columbus).
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Als de automatische schaal actief is, wijzigt de kaartschaal automatisch, afhan-
kelijk van de gereden route (snelweg - kleine kaartschaal/plaats - grote kaart-
schaal) alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
Voor het inschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets wordt groen gemarkeerd.
De automatische schaal is alleen actief als de kaart op de wagenpositie gecen-
treerd is (de functietoets resp. wordt niet weergegeven).
Voor het uitschakelen van de automatische schaalwijziging in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets
wordt wit gemarkeerd.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt verschoven of de schaal
handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
A
aantippen.
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden verkleind en vervolgens
weer hersteld.
Wijziging van de kaartrichting
Afb. 213
Wijziging van kaartrichting
Een wijziging van de kaartrichting is onder de volgende voorwaarden mogelijk.
De kaart bevindt zich in de 2D-weergave.
De kaart is gecentreerd (de functietoets /
wordt niet weergegeven).
De kaartschaal bedraagt max. 10 km.
192
Infotainment
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht
Een wijziging van de kaartrichting is alleen in de 2D-weergave mogelijk, als de
kaart gecentreerd is (de functietoets resp. wordt niet weergegeven
» pag. 193, Kaartcentrering).
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht
Voor het wijzigen van de kaartrichting in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
1)
A
» afb. 213 aantippen.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool van de wagenpositie draait, de kaart en het Poolster-symbool
1)
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool
1)
draaien, het symbool
van de wagenpo-
sitie draait niet.
Kaartcentrering
Afb. 214
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of routepositie worden ge-
centreerd.
Op de kaart in de functietoets
A
» afb. 214 worden afhankelijk van de kaart-
weergave de volgende symbolen weergegeven.
Centrering op de wagenpositie (in de 2D- of 3D-kaartweergave)
Centrering op de reisdoelpositie (in de reisdoelpositieweergave)
Centrering en weergave van de complete route (in de routeweerga-
ve)
Opties van kaartweergave in extra venster
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 215
Kaart in extra venster
In het extra venster de functietoets
A
» afb. 215 aantippen.
Contextafhankelijk worden er enkele van de volgende functietoetsen bij
B
weergegeven.
Kaartweergave met de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het
reisdoel
Wijziging van kaartrichting
1)
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Verkeerstekensweergave
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de in de navigatiegegevens opge-
slagen of door de frontcamera herkende verkeerstekens tijdens de routegelei-
ding op het infotainmentbeeldscherm te tonen
G
» afb. 196 op pag. 182.
1)
De letter binnen het symbool is van de ingestelde infotainmenttaal afhankelijk.
193
Navigatie
Voor het in-/uitschakelen van de verkeerstekenweergave in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Verkeerstekens weergeven
aantippen.
Voor sommige wagens bestaat de mogelijkheid om een waarschuwing in te
stellen bij het overschrijden van de toegestane, door een verkeersteken be-
grensde snelheid.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Snelheidswaarschuwing:
aantippen.
Voor het rijden met aanhangwagen adviseren wij om de herkenning van ver-
keerstekens m.b.t. aanhangwagens in te schakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
aantippen.
Routegeleiding
Inleiding
Door het starten van de routegeleiding naar een reisdoel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden ingevoegd.
De routegeleiding gebeurt als volgt.
Door grafische rijadviezen op het infotainmentbeeldscherm en op het display
van het instrumentenpaneel.
Door navigatiemeldingen.
Het infotainment probeert desondanks een routegeleiding mogelijk te maken,
ook als de navigatiegegevens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreffende gebied zijn.
Telkens wanneer u de rijadviezen negeert of van de route afwijkt, wordt de
route opnieuw berekend.
VOORZICHTIG
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de actuele situatie afwijken (bv.
door verouderde navigatiegegevens).
Reisdoeldetails
Afb. 216 Details van het: in de navigatiegegevens / online opgezochte
reisdoel
In de reisdoeldetails » afb. 216 worden de volgende menupunten en functies
weergegeven.
Gebied met functietoetsen
Gedetailleerde reisdoelinformatie
Reisdoelpositie op de kaart
Uitgebreide reisdoelinformatie (indien beschikbaar)
Signaalsterkte van de datadiensten en actieve dataoverdracht
Weergave van reisdoeldetails
De reisdoeldetails kunnen op een van de volgende manieren worden weerge-
geven.
Tijdens het invoeren van een reisdoel.
Door aantippen van de functietoets in de reisdoellijst.
Door indrukken van de toets

in het hoofdmenu Navigatie (geldt niet voor
het infotainment Columbus) - de details van het laatste reisdoel worden
weergegeven.
Functietoetsen
Met behulp van de functietoetsen bij
A
kunnen contextafhankelijk de volgen-
de functies worden uitgevoerd.
Start/stop van de routegeleiding.
Zoeken naar een reisdoel in de buurt » pag. 184.
Instelling van de routeopties.
Reisdoel opslaan.
A
B
C
D
E
194
Infotainment
Bewerking van het reisdoel (het reisdoel kan worden gewist, hernoemd of als
favoriet worden opgeslagen).
Kiezen van het telefoonnummer van het bijzondere reisdoel (als een telefoon
met het infotainment is verbonden » pag. 163, Koppeling en verbinding)
Routeberekening en start van de routegeleiding
Afb. 217
Alternatieve routes
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde routeopties. Deze route-
opties kunnen worden ingesteld:
Routeopties
.
Alternatieve routes
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes wordt na de berekening van
een nieuwe route het volgende menu getoond » afb. 217.
- Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd en een zo kort moge-
lijke afstand - de route is groen gemarkeerd
- Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een omweg nodig is -
de route is rood gemarkeerd
- Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een langere reistijd
nodig is - de route is oranje gemarkeerd
In de functietoetsen van de alternatieve routes wordt informatie over de rou-
telengte alsmede de geschatte rijtijd en de volgende symbolen (geldt voor het
infotainment Columbus) getoond.
Gebruik van een tolsnelweg
Gebruik van een trein/veerpont
Gebruik van een toltunnel
Gebruik van een provinciale tolweg
Gebruik van een vignetplichtige provinciale weg
A
B
C
De mogelijkheid bestaat een al berekende alternatieve route te selecteren,
voordat de berekening van de overige routes is afgerond.
Door het kiezen van de routesoort wordt de routegeleiding gestart.
Wordt er binnen 30 s na het berekenen van alle routes geen route gekozen,
dan wordt de routegeleiding automatisch gestart overeenkomstig de ingestel-
de routesoort die de voorkeur heeft.
Routeberekening voor rijden met aanhangwagen
Voor het rijden met een aanhangwagen resp. met een ander op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen aangesloten accessoire, adviseren wij de aanhang-
wagenherkenning in te schakelen en zo nodig de maximumsnelheid bij aan-
hangwagengebruik in te stellen.
Voor de routeberekening voor het rijden met aanhangwagen in het hoofdme-
nu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
Voor het instellen van de maximumsnelheid voor het rijden met aanhangwa-
gen de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Bestuurders-
hulpsysteem
Aanhangwagenherkenning
Maximumsnelheid voor aanhangwagens
aantippen.
Demomodus
De Demo-modus is een rijsimulatie naar het ingevoerde reisdoel. De functie
biedt de mogelijkheid om de berekende route "als simulatie" te bekijken.
Bij ingeschakelde Demo-modus wordt vóór het starten van de routegeleiding
een menu voor de routegeleiding in de Demo-modus of normale functie ge-
toond.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Uitge-
breide instellingen
Demomodus
aantippen.
Bij ingeschakelde Demo-modus kan het routestartpunt worden gedefinieerd
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Start-
punt demomodus bepalen
aantippen.
Het startpunt door het invoeren van het adres of via de actuele wagenpositie
definiëren.
Het startpunt van de Demo-modus kan ook worden ingesteld, zolang de de-
momodus is ingeschakeld, door het gewenste kaartpunt aan te tippen en het
menupunt
Startpunt (demomodus)
te selecteren » pag. 191, Kaartpunt aantippen.
195
Navigatie
Grafische rijadviezen
Afb. 218 Rijadviezen / rijadviesdetail
De weergave van de grafische rijadviezen gebeurt in het extra scherm
Manoeuv-
re
en op het display in het instrumentenpaneel.
In het splitscreen
Manoeuvre
worden de volgende rijadviezen getoond » afb. 218.
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Rijdadviezen met straatnamen / straatnummers, met de route en de rijtijd
tot de manoeuvreplaats
Detail van het rijadvies (wordt in de buurt van het manoeuvre getoond)
Rijstrookadvies
Het infotainment maakt in het extra venster
Manoeuvre
ook melding van via
TMC ontvangen verkeersopstoppingen, alsmede op snelwegen op parkeer-
plaatsen, tankstations of restaurants.
Snelheidsbegrenzingen
Bij ingeschakelde functie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepas-
seerd
worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maximum-
snelheden getoond.
Deze snelheidsbegrenzingen kunnen door het aantippen van de functietoets
Maximumsnelheden
in het hoofdmenu Navigatie worden weergegeven.
Navigatiemeldingen
Het infotainment geeft tijdens de routegeleiding navigatiemeldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een per-
fecte verstaanbaarheid van de melding (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan
niet altijd worden gegarandeerd.
A
B
C
D
De laatste navigatiemelding kan door het indrukken van de draaiknop wor-
den herhaald (geldt niet voor het infotainment Columbus).
Het tijdstip van de navigatiemelding is afhankelijk van het wegtype waarop
wordt gereden en de gereden snelheid.
De soort van de navigatiemeldingen kan worden gekozen .
Navigatiemeldin-
gen
.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Meestgebruikte routes
De meestgebruikte routes worden door het infotainment automatisch opge-
slagen. Hiervan kunnen max. 3 routes worden aangeboden die het beste over-
eenkomen met de actuele tijd, de dag van de week en de wagenpositie.
Een routegeleiding naar een van de meestgebruikte routes kan worden gestart
zolang geen routegeleiding plaatsvindt.
Voor de weergave van het menu met de meestgebruikte routes, in het extra
venster de functietoets
Meestgeb. route.
Op kaart tonen
aantippen.
De gewenste route kiezen.
Er volgt een berekening van de gekozen route en de routegeleiding start.
De menuweergave in het extra venster kan in het hoofdmenu Navigatie door
het aantippen van de functietoets
Routeopties
Meestgeb. route
in-/uitge-
schakeld worden.
De opgeslagen meestgebruikte routes kunnen in het hoofdmenu Navigatie
door het aantippen van de functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgege-
vens wissen
Meestgeb. route.
gewist worden.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Beëindigen van de routegeleiding
De routegeleiding kan op een van de volgende manieren worden beëindigd.
Het definitieve reisdoel wordt bereikt.
196
Infotainment
In het hoofdmenu Navigatie door het aantippen van de functietoets
Rou-
tegeleiding stoppen
.
Door het uitschakelen van het contact gedurende langer dan 120 min.
Afbreken van de routegeleiding
Als het contact uit- en weer ingeschakeld wordt, dan wordt de routegeleiding,
afhankelijk van de onderbroken tijd, op een van de volgende manieren voortge-
zet.
Binnen 15 minuten - de routegeleiding wordt voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Van 15 min tot 120 min - na het bevestigen van de melding in het infotain-
mentbeeldscherm wordt de routegeleiding voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Na 120 minuten - de routegeleiding wordt beëindigd.
Route
Routeplan
Afb. 219 Routeplan: Een routedoel / meerdere routedoelen
Tijdens de routegeleiding kan het routeplan (informatie over de actuele route)
worden weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeplan
aantippen.
Een routedoel
In het routeplan wordt op het reisdoel de volgende informatie weergegeven
» afb. 219 - .
Gebied met functietoetsen
Reisdoelinformatie
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / resterende rijtijd tot het reis-
doel
1)
Resterende afstand tot het reisdoel
Gekozen routesoort (zuinigste, snelste, kortste)
Actuele wagenpositie (adres / GPS-coördinaten)
De weergave van de aankomsttijd of de resterende rijtijd kan als volgt worden
ingesteld.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Tijd-
weergave:
aantippen.
Meerdere routedoelen
In het routeplan wordt op de betreffende reisdoelen de volgende informatie
weergegeven » afb. 219 -
.
Gebied met functietoetsen
Tussenstop (met doorlopend nummer)
Definitief reisdoel
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Route naar reisdoel / tussenstop
Verwisseling van de reisdoelen
Wissen van het reisdoel
Voortzetting van de routegeleiding vanaf het gekozen reisdoel (eerdere
tussenstops worden overgeslagen)
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 194
Reisdoel aan de route toevoegen
Bij
A
de functietoets
Reisdoel ingev.
aantippen en een nieuw reisdoel invoeren.
of: Bij
A
de functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met
opgeslagen reisdoelen kiezen.
Elk volgend reisdoel wordt in de lijst als eerstvolgende reisdoel toegevoegd.
A
B
C
D
A
1)
Indien de aankomsttijd op het definitieve reisdoel resp. resterende rijtijd langer is dan 24 uur wordt binnen
het symbool
weergegeven.
197
Navigatie
Reisdoelen onderling wisselen
De betreffende functietoets ingedrukt houden en het reisdoel naar de ge-
wenste positie verschuiven.
Bij op de route al bereikte reisdoelen wordt onder de reisdoelnaam de aanwij-
zing
Reisdoel bereikt
getoond. Het is niet meer mogelijk om deze tussenstops on-
derling te verwisselen.
Route opslaan
Bij
A
de functietoets
Opslaan
aantippen.
De bewerkte route als nieuwe route opslaan of de bestaande berekende rou-
te vervangen.
De route wordt in de routelijst opgeslagen » pag. 198.
Routegeleiding beëindigen
Bij
A
de functietoets
Stoppen
aantippen.
Routewijziging op de kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 220 Routewijziging op de kaart / omleidingspunt
Een route die geen tussenstops bevat, kan tijdens de routegeleiding worden
gewijzigd door het invoegen van een omleidingspunt.
Omleidingspunt invoegen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het beeldscherm op de route aanraken en het kruispunt naar de gewenste
plaats op de kaart (bv.
A
» afb. 220) verschuiven.
Het omleidingspunt
B
» afb. 220 wordt aan de route toegevoegd.
De functietoets  aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt aanpassen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het omleidingspunt
B
aanraken en naar een ander punt op de kaart ver-
schuiven.
De functietoets  aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt verwijderen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
De functietoets
Wegpunt wissen
aantippen.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Routelijst
In de routelijst bestaat de mogelijkheid routes te maken, te importeren, op te
slaan, te wissen of de routegeleiding te starten.
Nieuwe route
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
Nieuwe route
aantip-
pen.
Een reisdoel op een van de volgende manieren invoegen.
De functietoets
Reisdoel ingev.
aantippen en een nieuwe reisdoel invoeren.
of
De functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met opgesla-
gen reisdoelen kiezen.
Om de opgestelde route op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
De functietoets
Starten
aantippen, om een routegeleiding te starten.
Routeimport
De in het gebruikersprofiel op de ŠKODA Connect Portal aangemaakte route
kan in het infotainmentgeheugen worden geïmporteerd.
Voorwaarde voor de import van de route zijn de geactiveerde Infotainment
Online » pag. 117 diensten.
198
Infotainment
Indien de aangemaakte route naar het infotainment is verstuurd, wordt na het
inschakelen van het contact op het infotainmentbeeldscherm automatisch
een melding over een nieuwe route weergegeven met de optie deze te impor-
teren.
Indien de route bij ingeschakeld contact naar het infotainment is verstuurd,
dan wordt de routeimport door het infotainment pas na het opnieuw inschake-
len van het contact aangeboden (het contact moet gedurende minimaal 15 min
uitgeschakeld zijn).
De routeimport kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
of
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
De routelijst wordt weergegeven.
De functietoets
Routes importeren
aantippen.
Indien een nieuwe route beschikbaar is, dan wordt door het infotainment een
overeenkomstige melding gegeven.
De functietoets
Opvragen
aantippen, om de routeimport te starten.
De geïmporteerde route kan in de lijst met opgeslagen routes worden weerge-
geven.
Beheer van opgeslagen routes
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
De gewenste route en vervolgens een van de volgende functies kiezen.
- Opgeslagen route wissen
- Route bewerken » pag. 197, Routeplan
- Route berekenen en routegeleiding starten » pag. 195, Routebereke-
ning en start van de routegeleiding
Wegpuntmodus
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus.
Deze modus is geschikt voor routes buiten de gebaande wegen of voor gebie-
den waarvoor geen kaartgegevens beschikbaar zijn.
Wissen
Bewerken
Starten
Het infotainment kan de gereden wegpuntenrit opnemen door automatisch of
handmatig geplaatste wegpunten.
Aansluitend is er de mogelijkheid de routegeleiding naar de opgeslagen weg-
puntenrit te starten of de wegpuntenrit op de SD-kaart op te slaan.
Hoofdmenu
Afb. 221
Wegpuntmodus: Hoofd-
menu
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Wegpuntmodus inschakelen
aantippen.
Het hoofdmenu wordt weergegeven » afb. 221.
Bij actieve routegeleiding wordt deze beëindigd na het kiezen van het menu
Wegpuntmodus.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 221
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Opnemen van een wegpuntenrit
starten / Beheer opgeslagen wegpuntenritten tonen / Menu verlaten
Er wordt een wegpuntenrit opgenomen - Opnemen van een wegpun-
tenrit stoppen / Wegpunt handmatig instellen / Menu verlaten
Er vindt een routegeleiding plaats - Routegeleiding stoppen / Het vol-
gende wegpunt overslaan / Menu verlaten
Instelling van de kaartweergave / Weergeven/verbergen van het extra
venster / Weergeven/verbergen van bijzondere reisdoelen op de kaart
Bediening van de
Radio
/
Media
-weergave
De instelling Navigatie is in het menu Wegpuntmodus niet beschikbaar

199
Navigatie
Wegpunten opnemen
Afb. 222
Opnemen van een weg-
puntenrit
Opname van een wegpuntenrit starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntenrit opnemen
aantippen.
Een van de volgende methodes om op te nemen kiezen.
Op kaart kiezen
- Reisdoel op de kaart ingeven en het opnemen van de weg-
punten starten
Opname starten
- Opnemen van de wegpunten starten zonder een reisdoel in te
geven
Opnemen van een wegpuntenrit
Nadat de opname van een wegpuntenrit is gestart kan, afhankelijk van de con-
text, de volgende informatie worden weergegeven » afb. 222.
Automatisch geplaatste wegpunten
Handmatig geplaatste wegpunten
Splitscreen
Wegpunten
met het aantal geplaatste wegpunten/het maximaal
toegestane aantal wegpunten
Wegpunt handmatig plaatsen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt handmatig
plaatsen
aantippen.
Opname beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Opname stoppen
aan-
tippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra het menu Wegpuntmodus wordt ver-
laten.
A
B
C
De opgenomen wegpunten worden na de opname samengevoegd in een weg-
puntenrit en opgeslagen in het wegpuntenritgeheugen.
Na het stoppen van de opname kan deze niet worden hervat. Een nieuwe op-
name moet worden gestart.
Opgeslagen wegpuntenrit rijden
Afb. 223
Weergave van een wegpuntenrit / rijden van een wegpuntenrit
Routegeleiding starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
aantippen.
In de getoonde lijst de gewenste route selecteren.
De functietoets
aantippen.
Een van de volgende menu's kiezen » afb. 223 -
.
Rit omkeren
- De volgorde van de wegpunten omdraaien (geschikt voor het rij-
den van de wegpuntenrit in omgekeerde richting)
Volgend wegpunt
- Het volgende wegpunt overslaan
Starten
- Routegeleiding starten
Routegeleiding
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden door het infotainment geen
navigatiemeldingen gegeven.
Tijdens het rijden de op het infotainmentbeeldscherm weergegeven wegpun-
tenrit zo nauwkeurig mogelijk volgen.
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden in het splitscreen
Wegpunten
de richting en afstand tot het volgende wegpunt, het volgnummer van het vol-
gende wegpunt en het totale aantal wegpunten
B
» afb. 223 - weergege-
ven.
200
Infotainment
De wegpuntenrit van de huidige wagenpositie tot het volgende wegpunt "ver-
kleint" geleidelijk tijdens het rijden "vanaf"
C
» afb. 223.
Als dicht genoeg langs het volgende wegpunt wordt gereden, wordt de route-
geleiding voortgezet naar het volgende wegpunt.
Als u een wegpunt wilt overslaan, maar niet wilt dat dit uit de wegpuntenrit
"verdwijnt" (bv. omdat de afstand tot dit wegpunt te groot is), dan is het mo-
gelijk dit wegpunt "over te slaan" en de routegeleiding voort te zetten naar het
daaropvolgende wegpunt.
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt overslaan
aan-
tippen.
Routegeleiding beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Routegeleiding beëindi-
gen
aantippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra de Wegpuntmodus wordt verlaten.
Wegpuntenritgeheugen beheren
Voor het weergeven van een lijst met opgeslagen en geïmporteerde weg-
puntritten in het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpun-
tengeheugen
aantippen.
In de functietoets voor de wegpuntenrit verschijnen de naam van de wegpun-
tenrit, de datum en het tijdstip van opslaan alsmede het aantal wegpunten.
De gewenste wegpuntenrit en vervolgens een van de volgende menupunten
kiezen.
Opslaan van de wegpuntenrit op de SD-kaart
Wissen van de wegpuntenrit
Hernoemen van de wegpuntenrit
Weergave van de wegpuntenrit » afb. 223 op pag. 200
Wegpuntenrit van de SD-kaart importeren
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
Importeren
aantippen.
De bron voor de opgeslagen wegpuntenrit kiezen en de import bevestigen.
Verkeersinformatie
Lijst met verkeersmeldingen
Afb. 224 Lijst met verkeersmeldingen: TMC-bron / online-bron
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ontvangst van verkeersmeldingen
met informatie over verkeersopstoppingen via TMC (Traffic Message Channel)
of online (bij geactiveerde Infotainment Online » pag. 117 online-diensten).
Voor de weergave van de lijst met verkeersmeldingen de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets aantippen.
In de lijst met verkeersmeldingen en op de kaart worden maximaal 6 meldin-
gen getoond, die van het symbool van een verkeersopstopping en een letter
zijn voorzien (bv.
,
,
) » afb. 224.
Naar de op de route aanwezige verkeersmeldingen wordt door middel van een
navigatiemelding gewezen.
Bron van de verkeersmelding
Bij
C
» afb. 224 kunnen de volgende symbolen worden weergegeven.
TMC-verkeersmelding (bij doorgestreept symbool bevindt het infotain-
ment zich buiten het bereik van verkeersmeldingenaanbieders)
Online-verkeersmelding
Weergaveopties
Er vindt geen routegeleiding plaats - alle verkeersmeldingen worden ge-
toond.
Er vindt een routegeleiding plaats - na het aantippen van de functietoets
B
» afb. 224 kunnen in het getoonde menu door het aantippen van de functie-
toets
Alle
alle verkeersmeldingen, of door het aantippen van de functietoets
Route
, alleen de op de route aanwezige verkeersmeldingen worden gekozen.

201
Navigatie
Een verkeersmelding kan enkele van de volgende punten bevatten.
Symbool van de verkeersopstopping
Nummer van de betreffende weg
Naam van de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
TMC-melding
Het symbool van de verkeersopstopping (bv. , , ) staat voor de opstop-
ping en de lengte van de opstopping wordt op de kaart rechts langs de route
weergegeven.
Contextafhankelijk wordt het symbool van de verkeersopstopping op een van
de volgende manieren weergegeven.
Er volgt geen routegeleiding
Rood - Alle verkeersopstoppingen
Er volgt een routegeleiding
Grijs - De verkeersopstopping ligt niet op de route
Rood - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt niet opnieuw
berekend en de route voert via de verkeersopstopping.
Oranje - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt opnieuw
berekend en er wordt een omleidingsroute aangeboden
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
online-melding
De kleurmarkering van de verkeersopstopping is afhankelijk van de aanbieder
van de online-verkeersmeldingen.
Voor het instellen van de weergave van de verkeersopstopping in het hoofd-
menu Navigatie de functietoets
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantip-
pen.
Actualisering
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het infotainment automatisch con-
tinu geactualiseerd.
Detail van de verkeersmelding
Afb. 225 Detail van de verkeersmelding: TMC-bron / online-bron
De weergave van verkeersmeldingdetails is afhankelijk van het feit of de be-
treffende verkeersmelding van een TMC-bron » afb. 225 -
of online-bron
» afb. 225 -
afkomstig is.
Om deze weer te geven, in de lijst met verkeersmeldingen de gewenste ver-
keersmelding kiezen.
of: Op de kaart het symbool van de verkeersopstopping aanraken.
Contextafhankelijk worden de volgende informatie en functietoetsen getoond
» afb. 225.
Kaart met de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Ontvangsttijdstip en informatie over de verkeersmeldingenaanbieder (is
ŠKODA Connect de aanbieder dan gaat het om een online-verkeersmel-
ding)
Symbool van de verkeersopstopping
Lengte van de verkeersopstopping
Dynamische route
Het infotainment biedt de mogelijkheid om tijdens de routegeleiding een ana-
lyse van de ontvangen verkeersmeldingen te maken. Als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan, wordt een omleidingsroute berekend en wordt de
overeenkomstige melding gegeven.
A
B
C
D
E
202
Infotainment
De functie van de dynamische route is ingeschakeld.
De in de verkeersmelding aanwezige verkeersopstopping bevindt zich op
de route.
De verkeersopstopping wordt door het infotainment als zeer belangrijk
beoordeeld.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Route-
opties
Dynamische route
aantippen.
Verkeersopstopping op de route handmatig ingeven/verwijderen
Bij kennis over een verkeersopstopping (bijvoorbeeld een file) tijdens de route-
geleiding kan deze verkeersopstopping handmatig in de route worden ingege-
ven.
Na het invoeren voert het infotainment een nieuwe routeberekening uit en
biedt eventueel een alternatieve route aan.
Verkeersopstopping ingeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
File vooruit
aantippen.
De lengte van de verkeersopstopping instellen.
De verkeersopstopping wordt op de kaart rechts langs de route rood weerge-
geven.
Verkeersopstopping verwijderen
De verkeersopstopping wordt na de uitgevoerde routegeleiding van de route
verwijderd of kan als volgt handmatig worden verwijderd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
"File vooruit" opheffen
aantip-
pen.
Wagensystemen
CAR - Wageninstellingen
Inleiding
In het menu CAR kunnen ritgegevens en wageninformatie worden getoond en
enkele wagensystemen worden ingesteld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het terugzetten op de fabrieksinstellingen kan in het infotainment in het menu

/
Fabrieksinstellingen
worden uitgevoerd.
Let op
De instellingen van de wagensystemen kunnen alleen bij ingeschakeld contact
worden uitgevoerd.
Hoofdmenu
Afb. 226
Functietoetsen in het hoofdme-
nu
De toets

/

indrukken, het hoofdmenu met de volgende functie-
toetsen wordt weergegeven » afb. 226.
Selecteren van de volgende menupunten
Comfortverbruikers
Rijgegevens
DriveGreen
Wagenstatus
Bediening van de weergave - Radio/media

203
Wagensystemen
Afhankelijk van de wagenuitrusting met handbediende airconditioning:
Instelling van interieurvoorverwarming en -ventilatie / bediening van voor-
ruitverwarming
Instellingen van de wagensystemen
204
Infotainment
Rijden
Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
Inleiding voor het onderwerp
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid, met de sleutel in het
contact of de startknop het contact in- of uit te schakelen en de motor te
starten/af te zetten.
ATTENTIE
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor onge-
vallen!
Als de wagen wordt voortbewogen met niet-draaiende motor moet het
contact altijd ingeschakeld zijn. Anders kan het stuurslot vergrendelen - er
bestaat gevaar voor ongevallen!
De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot
stilstand is gekomen » pag. 210, Parkeren. Anders kan het stuurslot ver-
grendelen - er bestaat gevaar voor ongevallen!
De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten, er bestaat
gevaar voor ongevallen, diefstal en andere!
De motor nooit in afgesloten ruimten (bv. in een garage) laten draaien -
vergiftigings- en levensgevaar!
VOORZICHTIG
De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - ge-
vaar voor schade aan de startmotor en de motor!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor en de katalysator! Als starthulp kan de accu van een andere wagen
worden gebruikt.
Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt. Het sys-
teem kan de geldige sleutel herkennen, ook als deze op het dak van de wagen
is vergeten - gevaar voor verlies of beschadiging van de sleutel!
Let op
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempe-
ratuur.
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 205.
Door de elektronische wegrijblokkering (hierna wegrijblokkering) en het stuur-
slot wordt diefstal of onbevoegd gebruik van de wagen bemoeilijkt.
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering zorgt ervoor dat de motor alleen kan worden gestart met
behulp van de originele sleutel.
Storing van de wegrijblokkering
Bij een storing van de componenten van de wegrijblokkering in de sleutel kan
de motor niet worden gestart. Op het display van het instrumentenpaneel ver-
schijnt een melding dat de wegrijblokkering actief is.
Om te starten de andere sleutel gebruiken, eventueel de hulp van een specia-
list inroepen.
Stuurslot - vergrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel uit het contact trekken en het stuur-
wiel draaien, tot het stuurslot vergrendelt.
Bij wagens met een startknop de motor afzetten en het bestuurdersportier
openen. Als het bestuurdersportier wordt geopend en daarna het contact
wordt uitgeschakeld, wordt het stuurslot pas na het vergrendelen van de wa-
gen automatisch vergrendeld.
Stuurslot - ontgrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het con-
tact inschakelen. Als dat niet lukt, dan het stuurwiel iets heen en weer bewe-
gen om het stuurslot te ontgrendelen.
Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurderspor-
tier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen
van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
ATTENTIE
De wagen nooit met vergrendelde stuurinrichting laten rollen - gevaar voor
ongevallen!
205
Wegrijden en rijden
Contact in-/uitschakelen
Afb. 227 Standen van de sleutel in het contactslot / startknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 205.
Standen van de sleutel in het contactslot » afb. 227 -
Contact uitgeschakeld, motor afgezet
Contact ingeschakeld
Motor starten
Contact bij wagens met startknop in- en uitschakelen
Op de knop drukken » afb. 227 -
, het contact wordt in- resp. uitgescha-
keld.
Bij wagens met schakelbak mag bij het in- resp. uitschakelen van het contact
het koppelingspedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het systeem te
starten.
Bij wagens met automatische versnellingsbak mag bij het in- resp. uitschake-
len van het contact het rempedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het
systeem te starten.
Motor starten/afzetten
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 205.
Voor het starten van de motor
De handrem stevig aantrekken.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutrale stand zetten,
het koppelingspedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor is aange-
slagen.
1
2
3
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P of
N zetten » en het rempedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor
is aangeslagen.
Motor starten
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
3
draaien » afb. 227 op pag.
206 - , er wordt gestart. Vervolgens de sleutel loslaten, de motor slaat au-
tomatisch aan.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand
1
draaien.
De startprocedure na 30 s herhalen.
Bij wagens met een startknop de knop kort indrukken » afb. 227 op pag. 206
- , de motor slaat automatisch aan.
Bij wagens met dieselmotoren gaat tijdens het starten het voorgloeicontrole-
lampje
branden. Na het uitgaan van het controlelampje slaat de motor aan.
Motor afzetten
De wagen stilzetten.
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
1
draaien » afb. 227 op pag.
206 -
.
Bij wagens met een startknop de knop indrukken » afb. 227 op pag. 206 -
,
de motor en het contact worden gelijktijdig uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de contactsleutel alleen
worden verwijderd als de keuzehendel in stand P staat.
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
stilstaat, maar nog ongeveer 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Nooduitschakeling van de motor bij wagens met startknop
Het systeem is met een beveiliging tegen onbedoeld afzetten uitgerust, de
motor kan tijdens het rijden alleen bij een noodgeval worden afgezet.
De knop ingedrukt houden » afb. 227 op pag. 206 - of tweemaal binnen
1 seconde indrukken.
Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld.
VOORZICHTIG
Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten
van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan.
206
Rijden
Let op
Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te
horen zijn.
Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn inge-
schakeld - de accu wordt anders onnodig belast.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook bij uitge-
schakeld contact) nog circa 10 minuten verder draaien.
Problemen bij de motorstart - wagens met startknop
Afb. 228
Motor starten - knop met de
sleutel indrukken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 205.
Indien de motor niet kan worden gestart en op het display van het instrumen-
tenpaneel een melding verschijnt dat de sleutel niet door het systeem kon
worden herkend of dat er sprake is van een systeemstoring, moet worden ge-
probeerd de motor als volgt te starten.
De startknop met de sleutel indrukken » afb. 228.
Als motor niet aanslaat, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
VOORZICHTIG
De sleutel kan mogelijk door het systeem niet worden herkend, als de batterij
in de sleutel bijna leeg is of als het signaal wordt gestoord.
Start-stopsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het start-stopsysteem (hierna systeem) reduceert de CO
2
-uitstoot en schade-
lijke emissies en spaart brandstof.
Als het systeem herkent, dat bij het stoppen en tijdens stilstand (bv. bij een
verkeerslicht) geen draaiende motor nodig is, wordt de motor afgezet en voor
het wegrijden weer gestart.
De werking van het systeem is van vele factoren afhankelijk. Aan enkele ervan
moet de bestuurder voldoen, de andere zijn systeemafhankelijk en kunnen niet
worden beïnvloed en zijn niet zichtbaar.
Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn,
verschillend reageren.
Het systeem wordt elke keer bij het inschakelen van het contact (ook als het
met de toets handmatig is gedeactiveerd) automatisch geactiveerd.
Let op
Als de motor systeemafhankelijk is afgezet, blijft het contact ingeschakeld.
Werking
Afb. 229
Displayweergave
Wagens met schakelbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt, de
versnellingshendel in de neutrale stand wordt gezet en het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagens met automatische versnellingsbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en
het rempedaal wordt ingetrapt.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het rempedaal wordt losgelaten.
207
Wegrijden en rijden
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te wor-
den voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h.
Systeemtoestand
De systeemtoestand wordt bij het stoppen op het display weergegeven » afb.
229.
De motor wordt automatisch afgezet, bij het wegrijden wordt automatisch
opnieuw gestart.
De motor is niet automatisch afgezet.
Bij het stoppen wordt bv. in de volgende gevallen de motor niet afgezet.
De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet be-
reikt.
De ladingstoestand van de accu is te laag.
Het stroomverbruik is te hoog.
Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental,
groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur).
Als bij automatisch afgezette motor het systeem herkent dat het draaien van
de motor noodzakelijk is (bv. na het herhaaldelijk intrappen van het rempedaal),
dan wordt de motor automatisch weer gestart.
Meer informatie over de actuele systeemtoestand kan op het infotainment-
beeldscherm in het menu

/
Wagenstatus
worden weergegeven.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een betreffende storingmelding. De hulp van een specialist in-
roepen.
Let op
Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de
bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend,
moet de motor handmatig worden gestart.
Indien een wagen met automatische versnellingsbak met een lage snelheid
rijdt (bv. in de file) en na licht intrappen van het rempedaal blijft staan, vindt er
geen automatische motoruitschakeling plaats. Door krachtiger intrappen van
het rempedaal wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Bij wagens met automatisch versnellingsbak wordt de motor niet automa-
tisch afgezet als het systeem een manoeuvre als gevolg van een grote stuur-
wielverdraaiing herkent.
Systeem handmatig deactiveren/activeren
Afb. 230
Toets voor het start-stopsys-
teem
Om te deactiveren/activeren de knop
indrukken » afb. 230.
Als het systeem is gedeactiveerd, brandt in de toets het symbool
.
Wordt het systeem gedeactiveerd, dan wordt dit na het uit- en inschakelen
van het contact automatisch weer geactiveerd.
Let op
Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan
wordt de motor automatisch gestart.
208
Rijden
Remmen en parkeren
Inleiding voor het onderwerp
De slijtage van de remmen is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en
de rijstijl. Onder verzwaarde omstandigheden (bv. stadsverkeer, sportieve rijst-
ijl) moet de toestand van de remmen ook tussen de onderhoudsbeurten door
worden gecontroleerd een specialist.
De remwerking kan vertraagd inzetten door vochtige resp. in de winter be-
vroren of met een zoutlaag bedekte remmen. De remmen moeten worden
gereinigd en gedroogd door enkele keren te remmen » .
Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevor-
derd door langdurig stilstaan en matig gebruik van de remmen. De remmen
moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen » .
Voordat van een lange of steile helling bergafwaarts wordt gereden, snelheid
verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugschakelen.
Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de remmen
ontlast. Als er toch moet worden bijgeremd, moet dit met tussenpozen gebeu-
ren.
Noodstopwaarschuwing - bij een noodstop kunnen de remlichten automa-
tisch gaan knipperen als waarschuwing voor het achteropkomende verkeer.
Nieuwe remblokken moeten eerst "worden ingeremd", want deze bieden in
het begin geen optimale remwerking. Daarom ongeveer de eerste 200 km bij-
zonder voorzichtig rijden.
Een te laag remvloeistofpeil kan storingen in het remsysteem veroorzaken. In
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden » pag. 34, Rem-
systeem. Als het controlelampje niet brandt en toch een langere remweg
wordt geconstateerd, dan moet de rijstijl worden aangepast aan de onbekende
storingsoorzaak en de beperkte remwerking - direct de hulp van een specialist
inroepen.
De rembekrachtiger verhoogt de druk die met het rempedaal wordt opge-
wekt. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - ge-
vaar voor ongevallen!
Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde ver-
snelling en in een laag toerenbereik, moet het koppelingspedaal worden in-
getrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger kun-
nen hebben - gevaar voor ongevallen!
Het rempedaal niet intrappen wanneer er niet hoeft te worden geremd.
Dit leidt tot oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere
remweg en een hogere slijtage - gevaar voor ongevallen!
De remmen alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie dit
toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden ge-
bracht.
De aanbevelingen met betrekking tot nieuwe remblokken in acht nemen.
Bij het stoppen en parkeren de handrem altijd stevig aantrekken, anders
kan de wagen wegrollen - gevaar voor ongevallen!
Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort,
moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet
wordt beïnvloed. Anders kunnen de voorremmen oververhit raken - gevaar
voor ongevallen!
Handrem
Afb. 231
Handrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
De handrem blokkeert de wagen tijdens het stoppen en parkeren tegen onge-
wenste beweging.
Aantrekken
De handremhendel volledig omhoogtrekken.
209
Wegrijden en rijden
Loszetten
De handremhendel iets omhoogtrekken en tegelijkertijd de grendelknop
» afb. 231 indrukken.
De hendel met ingedrukte grendelknop volledig omlaag bewegen.
Bij aangetrokken handrem en ingeschakeld contact brandt het controlelampje
in het instrumentenpaneel.
Als per ongeluk met aangetrokken handrem wordt weggereden, klinkt een
waarschuwingstoon. De handremwaarschuwing wordt geactiveerd als langer
dan ongeveer 3 seconden met een snelheid van meer dan 5 km/h wordt gere-
den.
ATTENTIE
De aangetrokken handrem helemaal loszetten. Een gedeeltelijk losgezette
handrem leidt tot oververhitting van de achterste remmen. Dit kan de
werking en levensduur van het remsysteem negatief beïnvloeden - gevaar
voor ongevallen!
Let op
Voor het aantrekken van de handrem de armsteun tot de aanslag naar achter-
en schuiven » pag. 81.
Parkeren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 209.
Om te stoppen en parkeren een plek met een geschikte ondergrond zoeken
»
.
De handelingen bij het parkeren alleen in de aangegeven volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempedaal ingetrapt houden.
De handrem stevig aantrekken.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de achteruitversnelling R
inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden. Daarom
de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met
licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, bladeren, gemorste brandstof
en dergelijke) in contact kan komen. - er bestaat brandgevaar en er kunnen
zware verwondingen ontstaan!
Bij het verlaten van de wagen personen die bv. de wagen zouden kunnen
vergrendelen of de remmen loszetten, nooit zonder toezicht in de wagen
achterlaten - gevaar voor ongevallen en verwondingen!
Handmatig schakelen en pedalen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het koppe-
lings- of gaspedaal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onder-
delen van de koppeling.
Handmatig schakelen
Afb. 232
Schakelschema
Lees en bekijk eerst op bladzijde 210.
Op de versnellingshendel staat het schakelschema weergegeven » afb. 232.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 44.
Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor
wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden.
210
Rijden
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en ver-
volgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 232.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
ATTENTIE
De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor
ongevallen of beschadigingen!
VOORZICHTIG
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellings-
hendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het
schakelmechanisme leiden.
Pedalen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 210.
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend!
In de bestuurdersvoetenruimte mag alleen een vloermat (af fabriek of uit het
originele ŠKODA accessoireprogramma) worden gebruikt, die aan de aanwezi-
ge bevestigingspunten is bevestigd.
ATTENTIE
In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden, an-
ders kan de pedaalbediening worden belemmerd - gevaar voor ongevallen!
Automatische versnellingsbak
Inleiding voor het onderwerp
De automatische versnellingsbak schakelt automatisch, afhankelijk van de mo-
torbelasting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rij-
modus.
De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel
ingesteld.
ATTENTIE
Geen gas geven als voor het wegrijden de stand voor vooruitrijden met de
keuzehendel wordt ingesteld - gevaar voor ongevallen!
Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar
voor ongevallen!
Als de wagen bij draaiende motor in de gekozen stand D, S, R of tiptronic
stil moet blijven staan, dan moet de wagen met het rempedaal of de par-
keerrem tegen wegrollen worden geblokkeerd. Bij stationair toerental
wordt de krachtoverbrenging niet volledig onderbroken - de wagen kruipt.
Bij het verlaten van de wagen dient altijd keuzehendelstand P te worden
ingeschakeld. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Indien men de keuzehendel tijdens het rijden vanuit stand N in stand D / S wil
zetten, moet de motor met stationair toerental draaien.
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspe-
daal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de
versnellingsbak.
Keuzehendelstand kiezen
Afb. 233
Keuzehendelstanden / display-
weergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 211.
Door deze te verschuiven kan de keuzehendel in een van de volgende standen
worden gezet » afb. 233. In sommige standen moet de grendelknop worden in-
gedrukt » pag. 212, Keuzehendelvergrendeling.
211
Wegrijden en rijden
Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde
versnelling op het display weergegeven » afb. 233.
Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingescha-
keld.
De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd.
Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en stati-
onair toerental worden ingesteld.
Neutraal (neutrale stand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven
wielen is onderbroken.
Vooruitrijden / sportprogramma - het schakelen vindt in de stand S bij
hogere motortoerentallen plaats dan in stand D
(tegen de veerdruk in) - keuze tussen de standen D en S
Als bij draaiende motor de rijmodus Sport wordt geselecteerd » pag. 250, Keu-
ze van de rijmodus (Driving Mode Selection), wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand S gezet.
E - Stand voor economisch rijden
Als de rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving - Eco) » pag. 250 wordt gese-
lecteerd en de keuzehendel in stand D/S staat, wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand E gezet. Deze stand kan met de keuzehendel niet worden in-
geschakeld.
De vooruitversnellingen worden in stand E bij lagere motortoerentallen dan in
stand D automatisch geschakeld.
Keuzehendelvergrendeling
Afb. 234
Grendelknop
P
R
N
D/S
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 211.
De keuzehendel is in stand P en N geblokkeerd, zodat de stand voor vooruitrij-
den niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in
beweging kan komen.
De keuzehendel wordt bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h ver-
grendeld.
De keuzehendelvergrendeling wordt door het gaan branden van het controle-
lampje aangeven.
Keuzehendel uit stand P of N halen
Het rempedaal intrappen en tegelijkertijd de grendelknop in pijlrichting
1
» afb. 234 drukken.
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal
te worden ingetrapt.
Bij het snel schakelen via stand N (bv. van R naar D/S) wordt de keuzehendel
niet geblokkeerd. Hierdoor is bv. het vrijrijden van een vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in stand N, bevindt ter-
wijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehendelvergrendeling geac-
tiveerd.
Kan de keuzehendel niet op de gebruikelijke wijze uit stand P worden gehaald,
dan deze worden noodontgrendeld » pag. 310.
Let op
Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D/S of omgekeerd wil zet-
ten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorko-
men dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld.
212
Rijden
Handmatig schakelen (tiptronic)
Afb. 235
Keuzehendel / multifunctie-
stuurwiel
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 211.
De tiptronic biedt de mogelijkheid om de versnellingen handmatig via de keu-
zehendel of met de peddels onder het multifunctiestuurwiel te schakelen.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de keuzehendel
De keuzehendel vanuit stand D/S naar rechts (bij wagens met rechts stuur
naar links) drukken. De actueel ingeschakelde versnelling blijft behouden.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de peddels onder het
multifunctiestuurwiel
Voor het omschakelen een van de schakelpeddels
-
/
+
kort naar het stuur-
wiel trekken » afb. 235.
Voor het opheffen van het handmatig schakelen de peddel
+
langer dan 1 s
naar het stuurwiel trekken.
Indien de schakelpeddels
-
/
+
gedurende meer dan 1 minuut niet worden be-
diend, wordt het handmatig schakelen automatisch uitgeschakeld.
Schakelen
Om op te schakelen de keuzehendel naar voren
+
tikken of de peddel
+
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 235.
Om terug te schakelen de keuzehendel naar achteren
-
tikken of de peddel
-
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 235.
De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display » afb. 233 op pag.
211 weergegeven.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 44.
Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het
maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende ver-
snelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak
pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
Let op
In sommige gevallen, bv. bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig zijn hand-
matig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van de rem-
men en daarmee de remslijtage verminderd.
Wegrijden en rijden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 211.
Wegrijden en tijdelijk stoppen
Het rempedaal intrappen en vasthouden.
De motor starten.
De grendelknop indrukken en de keuzehendel in de gewenste stand zetten
» pag. 211.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Bij het tijdelijk stoppen (bv. bij een kruising) hoeft stand N niet te worden inge-
steld. Hier moet het rempedaal worden ingetrapt om te voorkomen dat de wa-
gen wegrolt.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kickdownfunctie)
Bij het volledig intrappen van het gaspedaal in de stand voor vooruitrijden
wordt de kickdownfunctie ingeschakeld.
Er wordt een zodanige versnelling gekozen, dat de maximale acceleratie wordt
bereikt.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-controlfunctie)
1)
De Launch-controlfunctie is in de stand S of in tiptronic beschikbaar.
De ASR deactiveren » pag. 217, Rem- en stabiliteitssystemen.
Start-stopsysteem deactiveren » pag. 208, Systeem handmatig deactive-
ren/activeren.
Het rempedaal met de linkervoet intrappen en ingetrapt houden.
Het gaspedaal met de rechtervoet volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten - de wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
1)
Deze functie geldt alleen voor sommige motoren.
213
Wegrijden en rijden
In nullaststand rijden ("vrijloop")
Bij het loslaten van het gaspedaal beweegt de wagen zonder de remwerking
van de motor.
Werkingsvoorwaarden
De keuzehendel staat in stand D/S.
De rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving- Eco) is gekozen » pag. 250,
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection).
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
De versnelling wordt automatisch weer ingeschakeld als het gas- of rempedaal
wordt bediend of als de linkerschakelpeddel
-
naar het stuurwiel toe wordt
getrokken » pag. 213, Handmatig schakelen (tiptronic).
ATTENTIE
Een vlotte acceleratie kan (bv. op een glad wegdek) leiden tot het verlies
van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen!
Motor inrijden en zuinig rijden
Inleiding voor het onderwerp
Motor inrijden
Tijdens de eerste 1 500 km is de rijstijl bepalend voor de kwaliteit van het in-
loopproces bij de nieuwe motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met meer dan 3/4 van het maximaal
toegestane motortoerental belasten en niet met een aanhangwagen rijden.
Tussen 1.000 en 1.500 km kan de motorbelasting geleidelijk worden opge-
voerd tot het maximaal toegestane motortoerental.
Tips voor zuinig rijden
Het brandstofverbruik is o.a. afhankelijk van de rijstijl, de staat van het wegdek
en de weersomstandigheden.
Voor een zuinige rijstijl de volgende aanwijzingen in acht nemen.
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » pag. 44.
Volgas en hoge snelheden vermijden.
De motor minder stationair laten draaien.
Korte ritten vermijden.
De correcte bandenspanning in acht nemen » pag. 294.
Onnodige ballast vermijden.
Vóór het rijden de dakdragers verwijderen als deze niet worden gebruikt.
Elektrische verbruikers (bv. stoelverwarming) slechts zo lang inschakelen als
nodig is. In het infotainment kunnen in het menu

/
Comfortver-
bruikers
maximaal drie verbruikers worden weergegeven die momenteel het
grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Vóór het inschakelen van de koelfunctie kort ventileren. De koelfunctie niet
gebruiken bij geopende ruiten.
Bij hoge rijsnelheden de ruiten niet open laten staan.
DriveGreen-functie
Afb. 236
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de infor-
matie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden.
DriveGreen kan op het infotainmentbeeldscherm in het menu

/
DriveGreen
worden weergegeven.
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene
punt). Bij accelereren beweegt de naald omlaag, bij afremmen omhoog.
214
Rijden
B
"Groen blad"
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij een minder zuini-
ge rijstijl wordt het blad zonder groene kleur weergegeven of volledig verbor-
gen.
C
Staafdiagram
Des te hoger de groene staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Elke staaf
geeft de rijzuinigheid in stappen van 5 seconden weer, de actuele staaf staat
links.
D
Puntentoekenning (0 - 100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij het aantippen
van de functietoets
D
wordt een gedetailleerd waarderingsoverzicht getoond
van hoe zuinig er tijdens de laatste 30 minuten werd gereden.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
de beoordeling van de vorige rit toegevoegd (donkergroen weergegeven sta-
ven).
E
Gemiddeld brandstofverbruik sinds de start
Bij het aantippen van de functietoets
E
wordt een gedetailleerd overzicht ge-
toond van het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste 30 minuten.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
het gemiddelde brandstofverbruik van de vorige rit toegevoegd (donkergroen
weergegeven staven).
F
Symbolen
Op het display kunnen de volgende vier symbolen worden weergegeven, die
over de actuele rijstijl informeren.
Zuinige rijstijl
De actuele snelheid is negatief voor het brandstofverbruik.
De rit is niet regelmatig, onnodig accelereren en remmen moet worden
voorkomen
Schakeladvies
Tips voor zuinig rijden
Bij het aantippen van het blad
B
worden tips voor zuinig rijden getoond.
Let op
Bij het terugzetten van het ritgeheugen "vanaf start" worden ook het gemid-
delde verbruik
E
, de ritanalyse
D
alsmede het diagram
C
teruggezet.

Radiateurjaloezieën
De voor de radiateur aangebrachte radiateurjaloezieën (hierna jaloezieën) hel-
pen de CO
2
-uitstoot en schadelijke emissies te reduceren en brandstof te spa-
ren.
Wanneer het systeem vaststelt dat het mogelijk is de luchtstroming door de
radiateur te verminderen, sluit het de jaloezieën. Hierdoor wordt de luchtweer-
stand van de wagen verlaagd.
Als bij een storing in de werking van de jaloezieën een snelheid van ca. 150
km/h wordt bereikt, verschijnt op het display in het instrumentenpaneel een
melding.over de functiebeperking van de jaloezieën.
Na weergave van deze melding wordt de topsnelheid van de wagen automa-
tisch begrensd op ca. 160 km/h. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aan-
gepast.
Als deze melding in de winter verschijnt, kan ijs of sneeuw bij de jaloezieën de
melding veroorzaken. Nadat het ijs resp. de sneeuw is ontdooid, werken de ja-
loezieën weer.
Als de beperkte werking niet door ijs of sneeuw werd veroorzaakt, de hulp van
een specialist inroepen.
Schade aan de wagen voorkomen
Inleiding voor het onderwerp
Aanwijzingen voor het rijden
Alleen op wegen en in terrein rijden, die geschikt zijn voor de technische toe-
stand van de wagen » pag. 321, Technische gegevens.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de beslissing of de wagen ge-
schikt is om te rijden in de betreffende omstandigheden.
Bij ritten op onverharde wegen of in het terrein adviseren we de OFF ROAD-
modus » pag. 220 te activeren.
215
Wegrijden en rijden
ATTENTIE
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden. Een te hoge snelheid of een verkeer-
de rijmanoeuvre kan ernstige verwondingen en materiële schade veroorza-
ken.
Brandbare voorwerpen, zoals onder de wagenbodem ingeklemde droge
bladeren of takken kunnen door hete onderdelen ontbranden - brandge-
vaar!
VOORZICHTIG
Op de bodemvrijheid van de wagen letten! Bij het rijden over objecten die ho-
ger zijn dan de bodemvrijheid kunnen deze de wagen beschadigen.
Onder de wagenbodem ingeklemde voorwerpen moeten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Deze voorwerpen kunnen schade aan de wagen (bv. aan
delen van het brandstofsysteem of het remsysteem) veroorzaken.
Rijden door water
Afb. 237
Maximaal toelaatbare water-
hoogte bij rijden door water
Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bv. overstroomde
wegen) te voorkomen, op het volgende letten:
Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil
mag maximaal tot de onderkant van de dorpel reiken » afb. 237.
Ten hoogste stapvoets rijden, anders kan zich voor de wagen een boeggolf
vormen, waardoor water in de wagensystemen (bv. in het luchtinlaatsysteem
van de motor) kan komen.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten.
VOORZICHTIG
Als er water in de wagensystemen (bv. in het luchtinlaatsysteem van de mo-
tor) komt, kan er ernstige schade aan de wagen ontstaan!
Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw
wagen kunnen overschrijden.
Niet door zout water rijden, het zout kan corrosie veroorzaken. Een wagen
die met zout water in contact is geweest grondig met zoet water afspoelen.
216
Rijden
Hulpsystemen
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de bestuur-
der niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
De verhoogde veiligheid en inzittendenbescherming door de hulpsyste-
men mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar
voor ongevallen!
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige en door het systeem
vastgelegde grenzen. Om deze reden kan de bestuurder enkele reacties van
het systeem in bepaalde situaties als ongewenst of vertraagd waarnemen.
Daarom dient men steeds alert te zijn om zelf te kunnen ingrijpen!
De hulpsystemen alleen zodanig activeren, deactiveren en instellen dat u
uw wagen in elke verkeerssituatie volledig onder controle hebt - gevaar
voor ongevallen!
Radarsensor
Afb. 238
Inbouwplaats van de radarsen-
sor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 217.
De radarsensor (hierna sensor) registreert m.b.v. elektromagnetische golven
de verkeerssituatie voor de wagen. De sensor zit onder een afdekking » afb.
238.
De sensor maakt onderdeel uit van het ACC-systeem » pag. 242 en Front As-
sist » pag. 247.
De werking van de sensor kan in een van de volgende situaties beperkt of he-
lemaal niet beschikbaar zijn.
De sensorafdekking is door modder, sneeuw of dergelijke verontreinigd.
Het gedeelte vóór en om de sensorafdekking is door stickers, extra koplam-
pen of dergelijke afgedekt.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
In uitzonderingsgevallen kan de sensor onder de afdekking afgedekt zijn (bv.
door sneeuw).
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding van het ACC-
systeem » pag. 247, Storingen of de Front Assist » pag. 250, Storingen.
ATTENTIE
Indien het vermoeden bestaat dat de sensor is beschadigd, het ACC-sys-
teem en de Front Assist deactiveren » pag. 244, » pag. 249. De sensor door
een specialist laten controleren.
Door een botsing resp. schade aan de voor- of onderzijde van de wagen
kan de werking van de sensor gehinderd worden - gevaar voor ongevallen!
De sensor door een specialist laten controleren.
Het gebied voor en om de sensorafdekking heen niet bedekken. Dit kan
de werking van de sensor beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De sneeuw met een handveger en het ijs met een oplosmiddelvrije ontdoois-
pray van de sensorafdekking verwijderen.
Rem- en stabiliteitssystemen
Inleiding voor het onderwerp
De rem- en stabiliteitssystemen worden elke keer als het contact wordt inge-
schakeld automatisch geactiveerd, voor zover er niets anders staat vermeld.
De storingsindicatie staat in het hoofdstuk » pag. 33, Controlelampjes.
217
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De ESC verbetert de wagenstabiliteit in rijdynamische grenssituaties (bv. als
de wagen dreigt te gaan slingeren) door het afremmen van de afzonderlijke
wielen, om de rijrichting aan te houden.
Tijdens een ESC-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
ESC Sport
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
ESC Sport maakt een sportievere rijstijl mogelijk. Bij geactiveerd ESC Sport
volgen bij licht over- resp. ondersturen van de wagen geen ingrepen van de
ESC en is de ASR is zo ingeperkt, dat doordraaien van de wielen van de aange-
dreven as mogelijk is.
Activering
De toets » afb. 239 op pag. 219 ingedrukt houden.
of: In het infotainment in het menu

/
de functietoets
ESC-systeem:
ESC Sport
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Deactivering
Toets » afb. 239 op pag. 219 indrukken.
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor onder-
steunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de
wagen.
Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van
het rempedaal, die gepaard gaan met geluid.
Bij een ABS-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De MSR voorkomt neiging tot blokkeren van de aangedreven wielen bij het te-
rugschakelen of abrupt gas loslaten (bv. op ijzig of anderszins glad wegdek).
Indien de aangedreven wielen blokkeren, dan wordt het motortoerental auto-
matisch verhoogd. Daardoor wordt de remwerking van de motor verminderd
en kunnen de wielen weer vrij draaien.
218
Rijden
Tractiecontrole (ASR)
Afb. 239 Systeemtoets: Wagen met ESC / wagen zonder ESC
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De ASR voorkomt het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De
ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt
overgebracht. Daardoor wordt bv. het rijden op wegen met weinig grip verge-
makkelijkt.
Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje in het instrumenten-
paneel.
Deactivering
Toets
» afb. 239 indrukken.
of: De toets
indrukken » afb. 239
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
ASR uit
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Activering
Toets » afb. 239 indrukken.
of: De toets
indrukken » afb. 239
of: In het infotainment in het menu

/ de functietoets
ESC-systeem:
Ingeschakeld
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Het is zinvol het systeem al-
leen in bv. de volgende situaties te deactiveren:
Bij het rijden met sneeuwkettingen.
Bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen.
Let op
Bij wagens zonder het ESC-systeem brandt bij de deactivering van het ASR-
systeem het controlelampje niet, er wordt alleen een melding op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 218.
Het EDS voorkomt het doordraaien van het betreffende wiel van de aangedre-
ven as. Het EDS remt een van de eventueel doordraaiende wielen af en brengt
de aandrijfkracht over op het andere aangedreven wiel. Daardoor wordt het rij-
den op een ondergrond met een verschillende grip onder de afzonderlijke wie-
len van de aangedreven as vergemakkelijkt.
Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt de EDS
automatisch uit. Zodra de rem is afgekoeld, wordt de EDS weer automatisch
geactiveerd.
Het XDS is een uitbreiding op het elektronische sperdifferentieel (EDS). Het
XDS reageert echter op de ontlasting van het wiel van de aangedreven as in de
binnenbocht bij snel rijden door bochten.
Door een remingreep op het ontlaste wiel wordt het doordraaien door het XDS
verhinderd. Dat heeft een positieve uitwerking op de rijstabiliteit en bestuur-
baarheid van de wagen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De DSR ondersteunt de bestuurder in kritieke situaties bij het tegensturen om
de wagen te stabiliseren. De DSR wordt bv. geactiveerd bij hard remmen op
verschillende soorten wegdek aan de rechter- en linkerwagenzijde.
219
Hulpsystemen
Remassistent (HBA)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten.
De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal.
Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig in-
getrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch
uitgeschakeld.
Bergwegrijhulp (HHC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
Met de HHC is het mogelijk bij het wegrijden op hellingen de voet van het
rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder dat de wagen vanzelf om-
laagrolt.
De wagen wordt nog ongeveer 2 seconden na het loslaten van het rempedaal
door het systeem afgeremd.
De HHC is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier gesloten
is. De HHC is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op een helling.
Multi Collision Brake (MCB)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen
te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aanrij-
ding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd.
De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende
basisvoorwaarden wordt voldaan.
Er heeft zich een frontale aanrijding of een aanrijding van opzij met een
bepaalde hevigheid voorgedaan.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, de ESC en andere noodzakelijke elektrische systemen blijven
na de botsing gebruiksklaar.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 218.
De TSA helpt bij het stabiliseren van de combinatie in situaties waarin de aan-
hangwagen en vervolgens de gehele combinatie begint te slingeren.
De TSA remt de afzonderlijke wielen van de trekkende wagen af, om de slin-
gerbeweging van de gehele combinatie te verminderen.
Voor een correcte werking van de TSA-functie dient aan de volgende voor-
waarden te worden voldaan:
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aangeschaft uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma.
De aanhangwagen is via het stopcontact voor de aanhangwagen elektrisch
met de trekkende wagen verbonden.
De ASR is geactiveerd .
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Meer informatie » pag. 260, Trekhaak en aanhangwagen.
OFF ROAD-modus
Inleiding voor het onderwerp
De OFF ROAD-modus omvat functies die helpen bij het rijden op moeilijk be-
gaanbare onverharde wegen.
Maar ook bij geactiveerde OFF ROAD-modus wordt de wagen geen echte
terreinwagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
VOORZICHTIG
De OFF ROAD-modus is niet bedoeld voor gebruik op de gewone weg.
Om een correcte werking van de OFF ROAD-modus te waarborgen, moeten
bij alle vier de wielen dezelfde door ŠKODA AUTO goedgekeurde banden zijn
gemonteerd.
220
Rijden
Werking
Afb. 240 Toets voor de keuze van de rijmodus / functietoets op het in-
fotainmentbeeldscherm
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
De OFF ROAD-modus grijpt in bij een snelheid tot 30 km/h.
Wij adviseren de OFF ROAD-modus altijd te activeren bij het rijden op onver-
harde wegen.
Voor de activering op de toets » afb. 240 drukken.
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt een rijmodusmenu » afb. 240.
De functietoets
Offroad
op het infotainmentbeeldscherm aantippen. In het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Voor de deactivering op de toets
» afb. 240 drukken en op het infotain-
mentbeeldscherm een andere dan de rijmodus
Offroad
selecteren.
In de OFF ROAD-modus zijn de volgende functies geïntegreerd.
Bergafdaalhulp » pag. 221
ESC OFF ROAD » pag. 222
ASR OFF ROAD » pag. 222
EDS OFF ROAD » pag. 222
ABS OFF ROAD » pag. 222
Let op
Als de motor tijdens het rijden "afslaat" en binnen 30 s weer wordt gestart, dan
wordt de OFF ROAD-modus weer automatisch geactiveerd.
Bergafdaalhulp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
De bergafdaalhulp (hierna assistent) houdt door automatische remingrepen op
alle vier de wielen een constante snelheid aan bij het voor- en achteruitrijden
op steile hellingen.
Tijdens een ingreep van het hulpsysteem knippert het controlelampje in het
instrumentenpaneel.
Een ingreep van de assistent gebeurt automatisch onder de volgende om-
standigheden.
De motor draait.
Bij wagens met schakelbak staat de versnellingshendel in de neutrale
stand resp. is de 1e, 2e, 3e versnelling of de achteruitversnelling ingescha-
keld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in de
stand R, N, D/S of in de tiptronic-stand.
De helling bedraagt ten minste 10% (bij het rijden over drempels kan de
grens kortstondig tot 8% dalen).
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
Rijsnelheid
De afdaling met een aangepaste snelheid van ongeveer 2 - 30 km/h beginnen,
de bergafdaalhulp houdt deze snelheid vervolgens constant.
Als bij wagens met schakelbak een vooruit- (of de achteruitversnelling) is in-
geschakeld, dan moet de snelheid hoog genoeg zijn om de motor niet te laten
"afslaan".
De rijsnelheid kan worden gewijzigd door het rem- of gaspedaal te bedienen.
Dit geldt ook als de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehen-
del in de stand N staat. De ingreep van de assistent wordt na het loslaten van
het pedaal weer hervat.
ATTENTIE
Voor de correcte werking van de assistent moet de ondergrond voldoende
grip bieden. De assistent kan om natuurkundige redenen niet correct func-
tioneren op een gladde ondergrond (bv. ijs, modder en dergelijke). - gevaar
voor ongevallen!
221
Hulpsystemen
Let op
Als de assistent de wagen automatisch afremt, gaan de remlichten niet bran-
den.
ESC OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
Het ESC OFF ROAD vergemakkelijkt het rijden op een onverharde onder-
grond, doordat geen ingrepen door het ESC worden uitgevoerd bij licht
over-/onderstuur van de wagen.
ASR OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
ASR OFF ROAD vergemakkelijkt het wegrijden en rijden op een onverharde
ondergrond, door de wielen gedeeltelijk te laten doordraaien.
Let op
Bij uitgeschakeld ASR » pag. 219 werkt de OFF ROAD-modus zonder de on-
dersteuning van ASR OFF ROAD.
EDS OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
EDS OFF ROAD ondersteunt de bestuurder tijdens het rijden op een onder-
grond met verschillende weerstand onder de aangedreven wielen of bij het rij-
den over een hobbelig wegdek.
Een doordraaiend wiel resp. doordraaiende wielen worden eerder en met meer
kracht dan tijdens een ingreep van het standaard EDS-systeem afgeremd.
ABS OFF ROAD
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 220.
ABS OFF ROAD ondersteunt de bestuurder bij het remmen op een onverharde
ondergrond (bv. rolsplit, sneeuw en dergelijke).
Het systeem vormt door een gecontroleerd blokkeren van de wielen, vóór het
afgeremde wiel een "verhoging" van opgestuwd materiaal, wat de remweg
verkort.
De maximale systeemwerking wordt bereikt als de voorwielen in de rechtuit-
stand staan.
Parkeerhulp (ParkPilot)
Inleiding voor het onderwerp
De parkeerhulp (hierna systeem) signaleert tijdens het manoeuvreren door
middel van akoestische signalen resp. de infotainmentschermweergave obsta-
kels in de buurt van de wagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Bewegende personen of objecten kunnen door de systeemsensoren mo-
gelijk niet worden herkend.
Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de sys-
teemsignalen niet altijd reflecteren. Het gevaar bestaat, dat dergelijke ob-
jecten of personen door de systeemsensoren mogelijk niet kunnen worden
herkend.
Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op de signalen
van de systeemsensoren. Het gevaar bestaat, dat obstakels door de sys-
teemsensoren mogelijk niet kunnen worden herkend.
Voor het manoeuvreren controleren of zich voor en achter de wagen
geen klein obstakel, bv. een steen, dunne paal of iets dergelijks, bevindt. Dit
obstakel kan door de systeemsensoren mogelijk niet worden herkend.
222
Rijden
VOORZICHTIG
De systeemsensoren » afb. 241 op pag. 223 schoon en sneeuw- en ijsvrij
houden en niet met voorwerpen afdekken, anders kan de systeemfunctie be-
perkt zijn.
Onder ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp.
hoge temperaturen en dergelijke) kan de werking van het systeem minder
goed zijn - "onjuiste obstakelherkenning".
Extra gemonteerde accessoires, zoals bv. een fietsendrager, kunnen de sys-
teemfunctie beïnvloeden.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 222.
In het infotainment in het menu

/
de functietoets
Parkeren en ma-
noeuvreren
aantippen.
ParkPilot - Instelling van de parkeerhulp
Automatische inschakeling
- Activering/deactivering van de verkleinde weerga-
ve van de parkeerhulp (bij vooruitrijden)
Volume voor
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de obsta-
kelherkenning voor
Toonhoogte voor
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning voor
Volume achter
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning achter
Toonhoogte achter
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning achter
Entertainment volume lager (inparkeren)
/
Entertainment volume lager
- Verlaging van
het audiovolume (bv. radiovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Manoeuvreerremfunctie
- Activering/deactivering van de automatische nood-
stop
Werking
Afb. 241 Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Voorin /
achterin
Afb. 242
Afgetast gebied en reikwijdte
van de sensoren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 222.
Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de
bumper en een obstakel. De ultrasone sensoren bevinden zich afhankelijk van
de wagenuitvoering in de achterbumper of eveneens in de voorbumper » afb.
241.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten » afb.
242.
Variant 1: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
C
,
D
.
Variant 2: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
.
Variant 3: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
,
E
.
223
Hulpsystemen
Globaal bereik van de sensoren (in cm)
Gebied » afb. 242
Variant 1
(4 sensoren)
Variant 2
(8 sensoren)
Variant 3
(12 sensoren)
A
- 120 120
B
- 60 90
C
160 160 160
D
60 60 90
E
- - 90
Geluidssignalen
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen
de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het
obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone. Vanaf dat moment niet
verder rijden in de richting van het obstakel!
De akoestische signalen kunnen in het infotainment worden ingesteld » pag.
223.
Rijden met aanhangwagen
Tijdens het rijden met aanhangwagen resp. een ander op het aanhangwagen-
stopcontact aangesloten accessoire zijn alleen de gebieden
A
en
B
» afb. 242
van het systeem actief.
Let op
Indien bij wagens met de variant 3 na de systeemactivering niet alle velden
rondom de wagen worden weergegeven, moet de wagen enkele meters voor-
uit resp. achteruit worden bewogen.
De geluidssignalen voor de obstakelherkenning aan voorzijde zijn af fabriek
hoger dan die voor de obstakelherkenning aan achterzijde.
De individuele instelling van de akoestische signalen wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 50.
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
Afb. 243
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 222.
Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 243
A
Rijbaanweergave.
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulp-
weergave.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp.
Deactivering/activering van de automatische noodrem.
Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
Er bevindt zich een obstakel in het botsbereik van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is kleiner dan 30 cm). Het rijden in de rich-
ting van het obstakel stoppen!
Er bevindt zich een obstakel in de rijrichting van de wagen (de afstand
tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Er bevindt zich een obstakel buiten de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Systeemstoring (er volgt geen weergave van obstakels).
Rijbaanweergave
De rijbaanweergave
A
» afb. 243 geeft de rijbaan weer, waarheen de wagen
bij de huidige stuurwiel- en versnellings-/keuzehendelstand zal rijden.
Staat de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in stand
N, dan wordt de rijbaan voor de wagen weergegeven.
224
Rijden
Activering/deactivering
Afb. 244
Systeemtoets (variant 2 en 3)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 222.
Activering
De activering van het systeem gebeurt door het inschakelen van de achteruit-
versnelling en bij wagens met de varianten 2 en 3 ook door het indrukken van
de toets
» afb. 244.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Deactivering
Bij wagens met de variant 1 wordt het systeem gedeactiveerd door uit de ach-
teruitversnelling te schakelen.
Bij wagens met de varianten 2 en 3 wordt het systeem door het indrukken van
de toets
of automatisch bij een snelheid boven 15 km/h gedeactiveerd (het
symbool
in de toets gaat uit).
Storingsindicatie
Wagens met de variant 1
Na de systeemactivering klinkt gedurende circa 3 seconden een akoestisch
signaal (nabij de wagen bevindt zich geen obstakel).
Wagens met de varianten 2 en 3
Na de systeemactivering knippert in de toets het symbool .
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een melding over een
storing in het ParkPilot-systeem (tegelijk klinkt er een akoestisch signaal).
De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Het systeem kan met de toets alleen bij een snelheid onder 15 km/h worden
geactiveerd.
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden
Afb. 245
Infotainmentbeeldscherm:
Weergave bij automatische acti-
vering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 222.
De automatische systeemactivering gebeurt tijdens het vooruitrijden met een
snelheid tot 10 km/h, als de wagen een obstakel nadert.
Na activering wordt in het linkergedeelte van het infotainmentbeeldscherm
het volgende weergegeven » afb. 245.
Akoestische signalen worden vanaf een afstand van circa 50 cm tot het obsta-
kel gegeven.
De automatische weergave kan in het infotainment worden geactiveerd of ge-
deactiveerd » pag. 223.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de automatisch weerga-
ve wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersac-
count voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Automatische noodstop
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 222.
Herkent het systeem bij het achteruitrijden met een snelheid tot 10 km/h een
aanrijdingsgevaar, dan volgt een automatische noodstop, om de gevolgen van
de aanrijding te verminderen.
225
Hulpsystemen
Deactivering/activering
De remfunctie kan in het infotainment in het menu
Parkeren en manoeuvreren
worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 223.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de functie, afhankelijk van de
instelling voor het uitschakelen van het contact, gedeactiveerd/geactiveerd.
De remfunctie kan ook eenmalig met de functietoets » afb. 243 op pag.
224 worden gedeactiveerd.
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-herkenning
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 246
Inbouwplaats radarsensoren
De uitparkeerhulp en de assistent voor "dodehoek"-herkenning werken beide
op basis van de informatie van de radarsensoren in de achterbumper » afb.
246. De radarsensoren zijn van buitenaf niet zichtbaar.
Uitparkeerhulp
De uitparkeerhulp (hierna systeem) waarschuwt tijdens het vooruit uitparke-
ren uit een haakse parkeerruimte voor van opzij naderende voertuigen.
Zo nodig probeert het systeem door automatisch te remmen, een ongeval te
voorkomen resp. de gevolgen te beperken.
Assistent voor "dodehoek"-herkenning
De assistent voor "dodehoek"-herkenning (hierna systeem) signaleert wagens
die in dezelfde richting op de naastgelegen rijstrook rijden en in de zogenaam-
de dode hoek zitten.
De "dode hoek" is een gebied dat noch via de buitenspiegel nog direct vanuit
de wagen goed zichtbaar is.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
ATTENTIE
Door een botsing resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de
werking van de systemen gehinderd worden - gevaar voor ongevallen! De
wagen door een specialist laten controleren.
Het gebied rond de sensor niet afdekken - de werking van de systemen
kan hierdoor worden beperkt.
Sneeuw, ijs en dergelijke in het gebied rond de sensor direct verwijde-
ren.
ATTENTIE
De assistent voor "dodehoek"-herkenning kent fysieke en systeembepaalde
grenzen. Daarom kan het systeem in de volgende situaties een wagen op
de naastliggende rijstrook mogelijkerwijze vertraagd of helemaal niet op-
merken.
Als er een wagen met zeer hoge snelheid nadert.
Bij het rijden door een bijzonder scherpe bocht of op een rotonde.
VOORZICHTIG
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, zijn beide systemen niet beschikbaar.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van de systemen beperkt zijn - "onjuiste
wagenherkenning".
Extra aan de achterzijde van de wagen gemonteerde accessoires (bv. een
fietsendrager), kunnen de werking van de systemen hinderen.
226
Rijden
Uitparkeerhulp - werking
Afb. 247 Infotainmentbeeldscherm: Waarschuwingsweergave / rijsitua-
tie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 226.
Bij ingeschakeld contact wordt het gebied naast en achter de wagen door het
systeem bewaakt. Wordt er aan de achterzijde van de wagen een kruisend
voertuig herkend » afb. 247, dan waarschuwt het systeem hiervoor.
Waarschuwing - wagens met parkeerhulp
Er klinkt een aanhoudende toon en op het infotainmentbeeldscherm verschijnt
een van de beide waarschuwingsniveaus » afb. 247.
Een naderend voertuig wordt herkend. Stoppen met achteruitrijden en de
omgeving van de wagen controleren.
Er wordt een wagen in het ongevalbereik herkend. Stoppen met achteruit-
rijden
.
Waarschuwing - wagens zonder parkeerhulp
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in het instrumentenpaneel
verschijnt een aanwijzing voor de bestuurder, op het achteropkomend verkeer
te letten.
Automatische noodstop
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert en het systeem een drei-
gend ongeval herkent, dan kan dit bij een rijsnelheid tot circa 10 km/h de wa-
gen automatisch afremmen. Op het display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt een betreffende melding.
A
B
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 226.
Bij een snelheid boven 15 km/h wordt het gebied naast en achter de wagen
door het systeem bewaakt. Tegelijkertijd worden de afstand en het snelheids-
verschil tussen uw wagen en de andere wagens in het gecontroleerde gebied
gemeten.
Het systeem controleert tijdens het rijden in een normale rijstrook de naastlig-
gende rijstrook links en rechts.
Wordt er een wagen in het gebied van de "dode hoek" herkend, verwijst het
systeem naar deze wagen door het controlelampje
in de buitenspiegel.
Systeembeperking
Het systeem is niet in staat om de concrete rijstrookbreedte te herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een wagen in een verder gele-
gen rijstrook reageren.
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de rand van de rijstrook.
Bij het rijden door bochten.
Het systeem kan op andere voorwerpen op de wegrand, zoals bijvoorbeeld ho-
ge vangrails, geluidsschermen enz. reageren.
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - rijsituaties en
waarschuwingen
Afb. 248
Rijsituatie / controlelampje in linkerbuitenspiegel verwijst naar
de rijsituatie
227
Hulpsystemen
Afb. 249 Rijsituatie / controlelampje in rechterbuitenspiegel verwijst
naar de rijsituatie
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 226.
In de volgende rijsituaties verwijst het controlelampje in de buitenspiegel naar
een herkend voertuig in de "dode hoek".
Uw wagen
B
wordt door voertuig
A
ingehaald » afb. 248.
Uw wagen
C
haalt wagen
D
in met een snelheid die maximaal 10 km/h ho-
ger is » afb. 249. Is de snelheid tijdens het inhalen nog hoger, dan volgt er
geen waarschuwing via het controlelampje.
De waarschuwingsmelding gebeurt altijd in de buitenspiegel aan de wagenzij-
de waar een wagen in de "dode hoek" wordt herkend.
Hoe groter het snelheidsverschil tussen de beide wagens, des te vroeger volgt
middels het controlelampje de waarschuwing voor de wagen, waardoor u
wordt ingehaald.
Twee waarschuwingsniveaus
brandt - er is een wagen in de "dode hoek" herkend.
knippert - er is een wagen in de "dode hoek" herkend en het knipperlicht is
ingeschakeld.
Aanvullende waarschuwing bij wagens met Lane Assist
knippert ook dan, als het stuurwiel in de richting van de wagen in de "dode
hoek" is verdraaid. Daarvoor moet de Lane Assist » pag. 254 zijn geactiveerd
en de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend zijn.
Als in dit geval uw wagen de begrenzingslijn passeert, wijst het systeem daar-
op door het stuurwiel kort te laten trillen.
Let op
De helderheid van het controlelampje is afhankelijk van de instelling van de
wagenverlichting. Bij ingeschakeld dim- of grootlicht is de helderheid van het
controlelampje minder.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 226.
De activering resp. deactivering van de systemen kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden.
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 49, Menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment in het menu

/
Bestuurdershulpsysteem
(geldt
voor de assistent voor de "dodehoek"-bewaking).
In het infotainment in het menu

/
Parkeren en manoeuvreren
(geldt
voor de uitparkeerhulp).
Na het uit- en inschakelen van het contact blijven de systemen, afhankelijk van
de laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
Let op
Bij het activeren van de assistent voor "dodehoek"-herkenning gaan de contro-
lelampjes in de beide buitenspiegels kort branden.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 226.
Als de systemen om onbekende reden niet beschikbaar zijn, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. Het gebied om de sensor schoonmaken resp. het obstakel
verwijderen » afb. 246 op pag. 226.
Systemen niet beschikbaar
Zijn de systemen niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Zijn de
systemen dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
228
Rijden
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Inleiding voor het onderwerp
De achteruitrijcamera (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied achter de wagen te tonen.
Er zijn vier modi voor verschillende situaties tijdens het inparkeren en manoeu-
vreren beschikbaar. Het wisselen van modus gebeurt met de functietoetsen
op het beeldscherm » pag. 230.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem herkent geen obstakels. De hulpvakken en -lijnen worden
door het systeem onafhankelijk van de wagenomgeving weergegeven. De
bestuurder moet zelf inschatten of de wagen veilig in de gekozen parkeer-
ruimte kan worden geparkeerd.
Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de
systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie
over het schoonmaken » pag. 276.
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek), kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een aanrijding resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de came-
ra eventueel uit de juiste stand worden gebracht. In dit geval moet het sys-
teem door een specialist worden gecontroleerd.
Let op
De camera is uitgerust met een reinigingssysteem » pag. 75. Het besproeien
volgt automatisch samen met het besproeien van de achterruit.
Werking
Afb. 250
Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 229.
De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep
van de achterklep » afb. 250.
Bereik achter de wagen » afb. 250
Registratiegebied van de camera
Vlakken buiten het registratiegebied van de camera
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren onder
de volgende voorwaarden ondersteunen.
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
De achterklep is volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Het gebied achter de wagen is duidelijk zichtbaar.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
A
B
229
Hulpsystemen
Activering/deactivering
Afb. 251
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 229.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling
of door op de toets
te drukken » afb. 251.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Op het display wordt de modus voor haaks inparkeren getoond.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd door de toets
in te drukken, het contact
uit te schakelen en de keuzehendel in stand P te zetten of bij het vooruit rijden
met een snelheid hoger dan 15 km/h (het symbool
in de toets gaat uit).
Functietoetsen
Afb. 252
Functietoetsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
De mogelijkheid bestaat, met de functietoetsen tussen de parkeer- en ma-
noeuvreermodus te wisselen en bepaalde instellingen uit te voeren.
Functietoetsen » afb. 252
Verlaten van de weergave van het gebied achter de wagen
Modus - haaks inparkeren
Modus - fileparkeren
Modus - naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole
Modus - controle van het gebied achter de wagen (breedbeeldweergave)
Beeldscherminstelling - Helderheid, contrast, kleur
Parkeerhulp (miniweergave)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
Wisselen naar volbeeldweergave
Oriëntatielijnen en rijbaan
Afb. 253
Oriëntatie- en rijbaanlijnen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
In de modi voor het haaks inparkeren en fileparkeren verschijnen op het beeld-
scherm oriëntatielijnen voor het schatten van de afstand, alsmede rijbaanlijnen.
Schermweergave » afb. 253
De afstand bedraagt ongeveer 40 cm (veiligheidsafstandsgrens).
De afstand bedraagt ongeveer 100 cm.
De afstand bedraagt ongeveer 200 cm.
De rijbaanlijnen eindigen ongeveer 300 cm achter de wagen.
De afstand kan afhankelijk van de belading van de wagen en de helling van de
rijbaan licht variëren.
A
B
C
D
E
F
G
A
B
C
D
230
Rijden
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagenbreedte
incl. de buitenspiegels.
Rijbaan
De rijbaanlijnen
D
» afb. 253 wijzigen afhankelijk van de stuurinslag en tonen
de rijbaan die de wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
Modus - haaks inparkeren
Afb. 254
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een
haaks op de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Een geschikte parkeerruimte kiezen.
Toets » afb. 251 op pag. 230 indrukken.
De gekozen parkeerruimte
1
» afb. 254 langzaam voorbij rijden en de wagen
stoppen.
De achteruitversnelling inschakelen.
Het stuurwiel zo draaien dat de rijbaanlijnen in de parkeerruimte
2
leiden.
Voorzichtig achteruitrijden en daarbij zodanig sturen dat de gele lijnen nog
steeds in de parkeerruimte leiden.
Uiterlijk wanneer de rode lijn de achterste begrenzing van de parkeerruimte
(bijvoorbeeld stoeprand)
3
raakt, de wagen stoppen.
Modus - fileparkeren
Afb. 255
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een pa-
rallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Bij het voorbij rijden van een parkeerruimte de toets
» afb. 251 op pag.
230 indrukken.
De functietoets
C
» afb. 252 op pag. 230 aantippen.
Op het beeldscherm worden de hulpvakken voor beide rijbaanzijden getoond.
Het knipperlicht voor de zijde waar men wil inparkeren, inschakelen.
De hulpvakken voor de andere zijde verdwijnen.
De wagen zodanig stoppen dat er geen obstakel in het gat tussen de hulp-
vakken
1
» afb. 255 staat en het achterste vak niet over de zijdelingse be-
grenzing van de parkeerruimte
2
uitsteekt.
Het stuurwiel zo lang in de aanbevolen richting
3
draaien, tot de kleur van
het trapeziumkader
4
groen wordt. Het stuurwiel in deze stand houden.
Zodra op het beeldscherm de pijl
5
verschijnt, achteruitrijden (de pijl wordt
tijdens het achteruitrijden in de parkeerruimte steeds korter).
Op het beeldscherm verschijnen de gele rijbaanlijnen
6
alsmede de groene lijn
7
.
231
Hulpsystemen
Wordt tijdens het achteruitrijden de stuurinslag gecorrigeerd, dan verschijnt
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting).
In dit geval het stuurwiel zo draaien dat de gele lijnen
6
en de rode lijn
8
samenvallen.
Voorzichtig achteruitrijden, tot op het beeldscherm verschijnt of de groe-
ne lijn
7
met de zijdelingse begrenzing (bv. stoeprand) van parkeerruimte
2
samenvalt.
De wagen stoppen en zo lang tegengesteld draaien tot de gele lijnen
6
met
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting) samenvallen. Het stuurwiel in deze
stand houden.
Op het beeldscherm wordt oriëntatielijnen weergegeven » afb. 253 op pag.
230.
Voorzichtig achteruitrijden.
De wagen stoppen, als op het beeldscherm
verschijnt, resp. op een veilige
afstand tot het obstakel.
Let op
De geleiding in de parkeerruimte wordt systeemmatig afgebroken als het
stuurwiel gedurende een langere tijd tegengesteld aan de vereiste rijbaan ge-
draaid staat. De inparkeermanoeuvre moet opnieuw worden gestart.
Modus - naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole
Afb. 256
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen, van bo-
venaf getoond.
Wagens met trekhaak
Is de wagen af fabriek van een trekhaak voorzien, ondersteunt deze modus de
bestuurder bij het naderen door de wagen van een aanhangwagendissel.
Schermweergave » afb. 256
Kogelkop van trekhaak
Lijnen voor afstandsschatting (tussenafstand ongeveer 10 cm)
Lijn voor het naderen van een aanhangwagendissel
Aanhangwagendissel
De lijn
C
beweegt afhankelijk van de stuurinslag en toont de rijbaan die de
wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
Wagens zonder trekhaak
Is de wagen af fabriek niet voorzien van een trekhaak, dan verschijnt op het
beeldscherm op een afstand van ongeveer 40 cm achter de wagen een rode
lijn voor het controleren van de afstand tot obstakels.
Modus - controle van het gebied achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen in de
beeldschermweergave getoond.
De modus is geschikt voor het totaaloverzicht van de situatie achter de wagen.
Inparkeersysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het inparkeersysteem (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren in geschikte parkeerruimtes parallel aan en haaks op de rijbaan en bij
het uitparkeren uit parkeerruimtes parallel aan de rijbaan.
Het systeem neemt alleen de stuurbewegingen tijdens het inparkeren in resp.
uitparkeren uit de parkeerruimte over. De bestuurder bedient het rem-, gas-
resp. koppelingspedaal evenals de versnellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
A
B
C
D
232
Rijden
Het inparkeersysteem is een uitbreiding van de parkeerhulp » pag. 222 en
werkt op basis van de door de ultrasoonsensoren geregistreerde gegevens.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig
worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden op-
gevolgd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom moet u in
dergelijke situaties het systeem niet gebruiken.
VOORZICHTIG
De juiste analyse van de parkeerruimte en de parkeermanoeuvre is afhankelijk
van de afmeting van de wielen.
Het systeem kan alleen goed werken, wanneer wielen met de door ŠKODA
AUTO goedgekeurde wielmaat op de wagen zijn gemonteerd.
Het systeem niet gebruiken als op de wagen sneeuwkettingen of een nood-
reservewiel zijn gemonteerd.
Als andere door ŠKODA AUTO goedgekeurde wielen zijn gemonteerd, kan
de uiteindelijke positie van de wagen in de parkeerruimte in geringe mate af-
wijken. Dat kan door een nieuwe instelling van het systeem door een specialist
worden voorkomen.
VOORZICHTIG
Als andere voertuigen achter of op de stoeprand parkeren, kan het systeem
uw wagen ook over de stoeprand of erop leiden - gevaar voor beschadiging
van de wielen. Zo nodig tijdig ingrijpen.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
Het inparkeren kan op elk moment door het indrukken van de toets » afb.
257 op pag. 233 of door een stuuringreep van de bestuurder worden beëin-
digd.
Werking
Afb. 257
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 233.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Tijdens het zoeken naar een parkeerruimte wordt de parkeerruimtegrootte
gemeten en geanalyseerd.
Op het display in het instrumentenpaneel (hierna display) worden geschikte
parkeerruimtes getoond en wordt er een parkeermodus aanbevolen.
Op het display worden aanwijzingen en informatie vóór het begin en tijdens
het parkeren getoond.
Op basis van de berekende rijbaan worden de voorwielen tijdens het inparke-
ren automatisch gedraaid.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem kan alleen een parkeerruimte zoeken als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan:
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is lager dan circa 40 km/h (fileparkeren).
De rijsnelheid is lager dan circa 20 km/h (haaks inparkeren).
De afstand tot een rij geparkeerde wagens bedraagt ongeveer 0,5 - 1,5 m.
De ASR is geactiveerd » pag. 219.
Het systeem kan alleen inparkeren als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
Het parkeren korter duurt dan 6 minuten.
Er volgt geen ingreep van de bestuurder tijdens het automatisch sturen.
De ASR is geactiveerd » pag. 219.
233
Hulpsystemen
Er wordt niet door de ASR ingegrepen.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
Activering/deactivering
Het systeem kan door het indrukken van toets worden geactiveerd/gedeac-
tiveerd » afb. 257.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool .
Parkeerruimte zoeken
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 233.
Het systeem zoekt een parkeerruimte in een rij parallel en haaks geparkeerde
wagens aan bijrijders- of bestuurderszijde.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langzaam aan een rij geparkeerde wagens voorbij rijden.
Het systeem met de toets
activeren » afb. 257 op pag. 233.
Het systeem zoekt automatisch naar een parkeerruimte aan de bijrijderszijde.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan verschijnt op het display de aanbe-
volen parkeermodus » afb. 259 op pag. 235 -
of » afb. 260 op pag. 235 -
.
Het knipperlicht aan bestuurderszijde bedienen als u aan die kant van de straat
naar een parkeerruimte wilt zoeken. De displayweergave wijzigt en het sys-
teem zoekt naar een parkeerruimte aan de bestuurderszijde.
Let op
Wordt tijdens het zoeken naar parkeerruimte op het display het symbool
(km/h) weergegeven dan moet de rijsnelheid worden verlaagd tot minder dan
40 km/h (fileparkeren) resp. minder dan 20 km/h (parkeerruimte haaks op de
rijbaan).
Parkeermodus wisselen
Afb. 258 Menu's met de parkeermodi: Displayweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 233.
Tijdens het zoeken naar parkeerruimte en vóór het begin van het parkeren kan
op het display een menu met een andere geschikte parkeermodus worden ge-
toond.
Parkeermodi » afb. 258
In een fileparkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de toets
» afb. 257 op
pag. 233 te drukken.
Na het doorschakelen van alle aangeboden parkeermodi volgt bij opnieuw in-
drukken van de toets
de systeemdeactivering.
Wil men naar de oorspronkelijke parkeermodus terugkeren, dan moet er op-
nieuw op de toets
worden gedrukt.
234
Rijden
Inparkeren
Afb. 259 In een fileparkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Afb. 260
In een haakse parkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 233.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het achteruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij langs of haaks geparkeerde wagens.
Displayweergave » afb. 259 of » afb. 260
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing verder door te rijden.
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing achteruit te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar voren te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar achter te rijden.
Procedure bij achteruit inparkeren
De gevonden parkeerruimte wordt op het display weergegeven » afb. 259 -
of » afb. 260 - .
Verder naar voren rijden, tot op het display de weergave - verschijnt.
Stoppen en erop letten dat de wagen tot het begin van de inparkeerma-
noeuvre niet meer vooruit beweegt.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Zodra op het display de volgende melding wordt weergegeven:
Stuuringreep
actief. Let op omgeving!
, het stuurwiel loslaten. Het systeem neemt de besturing
over.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
Zo nodig kan de parkeermanoeuvre met verdere stappen worden voortgezet.
Als op het display de pijl naar voren knippert - , de 1e versnelling inschake-
len resp. de keuzehendel in stand D/S zetten.
Op het display wordt het symbool (rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig rijden.
Als op het display de pijl naar achteren knippert -
, opnieuw de achteruit-
versnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Op het display wordt het symbool
(rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig achteruitrijden.
Deze stappen kunnen meerdere malen achter elkaar worden herhaald.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
235
Hulpsystemen
Vooruit inparkeren
Afb. 261
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren: Dis-
playweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 233.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het vooruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij haaks geparkeerde wagens.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan met de toets
» afb. 257 op pag.
233 de parkeermodus vooruit » afb. 258 op pag. 234 -
kiezen. Op het dis-
play wordt het volgende weergegeven » afb. 261.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
De systeemactivering middels de toets
is ook dan mogelijk, als de wagen
reeds gedeeltelijk in een geschikte parkeerruimte werd bewogen.
Uit een parallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte uitparkeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 233.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het uitparkeren uit een fileparkeer-
ruimte.
Uitparkeermanoeuvre
Toets
» afb. 257 op pag. 233 indrukken.
Op het display verschijnt de melding:
Park Assist: knipperlicht aan en achteruit insch!
Het knipperlicht voor de rijbaanzijde inschakelen waar uit de parkeerruimte
moet worden weggereden.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
Als de parkeerruimte te klein is, dan kan er niet met hulp van het systeem wor-
den uitgeparkeerd. Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een
betreffende melding.
Automatische remondersteuning
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 233.
Automatische remondersteuning bij snelheidsoverschrijding
Wordt tijdens de parkeermanoeuvre een snelheid van 7 km/h voor de eerste
keer overschreden, dan wordt de snelheid door het systeem automatisch tot
onder 7 km/h verlaagd. Daardoor wordt het afbreken van de parkeermanoeuv-
re voorkomen.
Automatische noodstop
Herkent het systeem tijdens de parkeermanoeuvre een gevaar voor een aanrij-
ding, dan wordt er een automatische noodstop uitgevoerd, om de gevolgen
van de aanrijding te verminderen.
De parkeermanoeuvre wordt als gevolg van de noodstop afgebroken.
VOORZICHTIG
De automatische noodstop wordt door het systeem niet geactiveerd als de in-
parkeermanoeuvre bv. om reden van de tweede snelheidsoverschrijding van 7
km/h wordt afgebroken!
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 233.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven.
236
Rijden
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, omdat er sprake is van een storing aan de wa-
gen, dan verschijnt er een melding over de onbeschikbaarheid. De hulp van een
specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De aanhangwagenmanoeuvreerhulp (hierna systeem) ondersteunt de bestuur-
der bij het achteruitrijden en manoeuvreren met een aanhangwagen.
Het systeem neemt tijdens het manoeuvreren alleen de stuurbeweging over.
De bestuurder bedient het rem-, gas- resp. koppelingspedaal evenals de ver-
snellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem houdt geen rekening met de omgeving van de wagen, er
vindt geen obstakelherkenning plaats.
Tijdens het manoeuvreren altijd de beweging van de aanhangwagen in de
gaten houden en zo nodig de manoeuvre zelf afbreken om ongevallen of
schade aan de wagen en de aanhangwagen te voorkomen.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom het sys-
teem in dergelijke situaties met uiterste voorzichtigheid gebruiken.
VOORZICHTIG
Aan de hand van de knikhoek van de dissel wordt de positie van de aanhang-
wagen door de camera achter geanalyseerd en de stuurbeweging door het
systeem uitgevoerd. Om deze reden mag de dissel niet door externe invloeden
zijn afgedekt.
De cameralens achter mag niet vervuild zijn, omdat anders het systeem niet
beschikbaar is of de werking ervan aanzienlijk beperkt.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
De parkeermanoeuvre kan op elk moment het het indrukken van de toets
» afb. 262 op pag. 237 of door een stuuringreep worden beëindigd.
De correcte systeemwerking kan alleen worden gegarandeerd, indien een
een- of tweeassige aanhangwagen zonder gestuurde as is aangekoppeld.
Werking
Afb. 262
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
De positie van de aanhangwagen wordt door het systeem met de camera ach-
ter herkend. Door stuurbewegingen wordt de aanhangwagen in de door de be-
stuurder ingestelde richting gestuurd.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
De motor draait.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd.
Het bestuurdersportier en de achterklep zijn volledig gesloten.
237
Hulpsystemen
De aanhangwagen is aangesloten op het stopcontact voor de aanhangwa-
gen.
De aanhangwagen wijkt niet te ver uit.
Bepaling van de dissellengte
Om de bestuurder de grootstmogelijke instelhoek m.b.t. de doelpositie van de
aanhangwagen beschikbaar te stellen, moet het systeem de dissellengte ken-
nen.
Voor het bepalen van de dissellengte moet met aangekoppelde aanhangwagen
een paar keer worden afgeslagen of door bochten worden gereden.
De manoeuvreerhoek wordt op het display
5
weergegeven » afb. 263 op pag.
238.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Het systeem wordt geactiveerd door de achteruitversnelling in te schakelen
en de toets
in te drukken » afb. 262 op pag. 237.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
De deactivering van het systeem vindt plaats door het indrukken van de toets
(het symbool
in de toets gaat uit).
Aanhangwagen manoeuvreren
Afb. 263
Display van het instrumentenpaneel: Aanhangwagen manoeu-
vreren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
Aanhangwagen manoeuvreren
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Controleer of de combinatie stilstaat.
Het stuurwiel loslaten en de toets indrukken.
Het sturen wordt door het systeem overgenomen.
Op het display wordt het symbool van de stelknop voor de buitenspiegels
weergegeven » afb. 263 - .
De stelknop voor de buitenspiegels » pag. 77, Buitenspiegel naar links of
rechts kantelen overeenkomstig de gewenste rijrichting van de aanhangwa-
gen.
Op het display wordt het silhouet van de achterzijde van de wagen met de aan-
hangwagen in bovenaanzicht weergegeven » afb. 263 -
.
De werkelijke positie van de aanhangwagen wordt door het het silhouet
2
weergegeven.
De doelpositie van de aanhangwagen wordt door de contour
3
weergegeven.
De stelknop voor de buitenspiegels kantelen om de contour
3
in de doelpo-
sitie in te stellen.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
De ingestelde knikhoek kan tijdens het achteruitrijden verder gecorrigeerd
worden door de stelknop voor de buitenspiegels te kantelen.
De combinatie in de gewenste positie tot stilstand brengen.
Indien een vooruitversnelling wordt ingeschakeld resp. de modus D/S wordt
ingesteld, dan wordt het systeem gedeactiveerd.
Voor het uitrichten van de combinatie (aanhangwagen en wagen in een lijn) de
stelknop voor de buitenspiegels in pijlrichting
1
kantelen » afb. 263. De aan-
hangwagencontour
3
draait in stand
4
.
Voorzichtig achteruit- en vooruitrijden tot de gewenste positie van de com-
binatie is bereikt.
Let op
Gedurende de tijd dat het systeem actief is, kunnen de buitenspiegels niet
worden ingesteld.
238
Rijden
Automatische remingreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 237.
In de volgende situaties wordt het systeem gedeactiveerd en volgt een auto-
matische remingreep.
Indien tijdens het manoeuvreren de toets wordt ingerukt, het bestuurder-
sportier wordt geopend of het stuurwiel wordt vastgepakt.
Indien de hoek tussen wagen en aanhangwagen tijdens het manoeuvreren
door het systeem als te groot wordt beoordeeld.
Indien een bepaalde snelheid tijdens het manoeuvreren, op basis van de ac-
tuele hoek tussen wagen en aanhangwagen, door het systeem als te groot
wordt beoordeeld en een reactie van de bestuurder op de waarschuwing om
te remmen uitblijft.
Snelheidsregelsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid constant, zon-
der dat het gaspedaal hoeft te worden bediend. De toestand waarbij de GRA
de snelheid constant houdt, wordt hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Na het bedienen van het koppelingspedaal vindt geen onderbreking van
de regeling plaats! Als bv. een andere versnelling is ingeschakeld en het
koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regeling voortgezet.
Werking
Afb. 264 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusin-
dicaties van het snelheidsregelsysteem
Afb. 265
Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 239.
Statusindicaties van het snelheidsregelsysteem » afb. 264, » afb. 265
Snelheid ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers
van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheid ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
239
Hulpsystemen
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
Het snelheidsregelsysteem is geactiveerd .
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De actuele snelheid is hoger dan 20 km/h.
Dit is echter alleen mogelijk als het motorvermogen of de motorremwerking
dit toelaten.
ATTENTIE
Als het motorvermogen of de motorremwerking niet voldoende is om de
ingestelde snelheid aan te houden, moet de bediening van het gas- en rem-
pedaal worden overgenomen!
Beschrijving van de bediening
Afb. 266
Bedieningselementen van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 239.
Overzicht van de bedieningselementen van het SRS » afb. 266
A
 Snelheidsregelsysteem activeren (regeling inactief)
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsregelsysteem deactiveren (ingestelde snelheid wissen)
B
 Regeling weer hervatten
a)
/ snelheid verhogen
C
 Regeling starten / snelheid verlagen
a)
Als geen snelheid is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid overgenomen.
Na het starten van de regeling regelt het snelheidsregelsysteem de wagen af
op de actuele snelheid. In het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
.
De automatische regelingsonderbreking vindt plaats als een van de volgende
situaties zich voordoet.
Het rempedaal wordt bediend.
Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bv. ESC).
Door de activering van een airbag.
ATTENTIE
Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na gebruik altijd uitschakelen.
De regeling niet hervatten, indien de ingestelde snelheid voor de bestaan-
de verkeerssituatie te hoog is.
Let op
Tijdens de regeling kan de snelheid door het bedienen van het gaspedaal wor-
den verhoogd. Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid tot de opge-
slagen waarde.
Snelheidsbegrenzer
Inleiding voor het onderwerp
De snelheidsbegrenzer beperkt de maximum rijsnelheid tot de ingestelde snel-
heidslimiet.
Deze limiet kan alleen worden overschreden door het gaspedaal volledig in te
trappen.
De toestand, waarbij de snelheidsbegrenzer een mogelijke overschrijding van
de ingestelde snelheidslimiet voorkomt, wordt hierna regeling genoemd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
240
Rijden
Werking
Afb. 267 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusindi-
caties van de snelheidsbegrenzer
Afb. 268
Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van de snel-
heidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 240.
Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 267, » afb. 268
Snelheidslimiet ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de
cijfers van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheidslimiet ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De snelheidsbegrenzer is actief.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
Na het starten van de regeling wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet
opgeslagen en in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje branden.
Overschrijding van de snelheidslimiet tijdens de regeling
Als tijdens de regeling een overschrijding van de snelheidslimiet vereist is, bij-
voorbeeld tijdens het inhalen, dan moet het gaspedaal volledig worden inge-
trapt.
Bij het overschrijden van de snelheidslimiet (bv. bij bergaf rijden) klinkt er een
akoestisch signaal en het controlelampje in het instrumentenpaneel knip-
pert.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is
gedaald.
Bedieningsbeschrijving - variant met SRS
Afb. 269
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant met
SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 240.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
269
A
 Snelheidsregelsysteem activeren (vereiste voorwaarde voor de
aansluitende activering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer moet de schake-
laar in stand  zetten en vervolgens de toets
D
indrukken.
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
241
Hulpsystemen
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Let op
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 269 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het SRS geactiveerd.
Bedieningsbeschrijving - variant met ACC
Afb. 270
Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer (variant met
ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 240.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
270
1
 ACC activeren (vereiste voorwaarde voor de aansluitende acti-
vering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer de schakelaar
in stand  zetten en vervolgens de toets
B
indrukken.
2
 Regeling weer herstellen
a)
/ snelheidslimiet met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
5
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Regeling starten / snelheidslimiet in sprongen van 1 km/h verla-
gen
B
 Tussen ACC en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Inleiding voor het onderwerp
De automatische afstandsregeling (hierna ACC) houdt de ingestelde snelheid
resp. afstand ten opzichte van voorliggers aan zonder dat het gaspedaal of het
rempedaal hoeft te worden bediend.
Het gebied voor de wagen en de afstand tot de voor u rijdende voertuigen
wordt door een radarsensor bewaakt » pag. 217.
De toestand waarbij de ACC de snelheid resp. afstand constant houdt, wordt
hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
De bestuurder moet elk moment gereed zijn om de bediening van het
gas- en rempedaal over te nemen.
De ACC reageert niet bij het naderen van een stilstaand obstakel (bv. de
staart van een file, een voertuig met pech of een voor een verkeerslicht
wachtend voertuig).
De ACC reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
Als de vertraging van de ACC niet voldoende is, de wagen direct met het
rempedaal afremmen.
242
Rijden
ATTENTIE
De ACC uit veiligheidsoverwegingen niet in de volgende situaties gebrui-
ken.
Bij het nemen van afritten op snelwegen of bij wegwerkzaamheden om zo
een ongewenste acceleratie naar de opgeslagen snelheid te voorkomen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Op slecht wegdek (bv. ijzel, gladde rijbaan, grind, onverhard wegdek).
Bij het rijden door "scherpe" bochten of op steile hellingen/afdalingen.
Bij het rijden door plaatsen waar zich metalen objecten bevinden (bv. me-
talen loodsen, spoorbanen en dergelijke).
Bij het rijden door ingedeelde gesloten ruimtes (bv. parkeergarages, veer-
boten, tunnels en dergelijke).
Let op
De ACC is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
De ACC vermindert de snelheid door automatisch het gas los te laten resp.
met een remingreep. Indien een automatische snelheidsvermindering met een
remingreep plaatsvindt, gaat het remlicht branden.
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aange-
sloten aanhangwagen is de ACC niet beschikbaar.
De regeling wordt automatisch afgebroken bij een ingreep van remonders-
teunende hulpsystemen (bv. ESC) of bij het overschrijden van het maximaal
toegestane motortoerental.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 242.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
ACC (autom. afstandsregeling) - Instelling van de automatische afstandsre-
geling
Rijprogramma:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische
afstandsregeling
1)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertui-
gen
Werking
Afb. 271 Display in het instrumentenpaneel: Voorbeelden van ACC-mel-
dingen
Afb. 272
Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van de ACC
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
De ACC biedt de mogelijkheid, een snelheid van 30 - 160 resp. 210 km/h (af-
hankelijk van de uitrusting) alsmede de afstand tot voorliggers in het bereik
van een zeer kleine tot een zeer grote afstand in te stellen.
De ACC past de ingestelde snelheid aan de herkende voorligger aan en houdt
hierbij de geselecteerde afstand aan.
De ACC kan met behulp van de radarsensor een voorligger op een afstand van
circa 120 m herkennen.
1)
Bij wagens waarbij de rijmodus kan worden gekozen, vindt deze instelling als volgt plaats » pag. 250.
243
Hulpsystemen
ACC-meldingen » afb. 271
Voertuig herkend (regeling actief)
Lijn die de verschuiving van de tussenliggende afstand bij het instellen aan-
geeft » pag. 246, Afstandsniveau instellen
Ingestelde afstand ten opzichte van de voorligger
Voertuig herkend (regeling inactief)
Statusindicaties van de ACC » afb. 272
Regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie grijs weergegeven).
Regeling actief - geen voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cij-
fers van de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Regeling inactief - geen snelheid opgeslagen.
Regeling actief - voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cijfers van
de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Aanwijzing voor snelheidsverlaging
Als de vertraging van de ACC met betrekking tot een voorligger niet voldoen-
de is, gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en op het
display verschijnt de melding, om het rempedaal te bedienen.
Regeling overeenkomstig het voertuig op de naastgelegen rijstrook
Tijdens de regeling kan uw wagen overeenkomstig het voertuig op de naast-
gelegen rijstrook worden geregeld.
Dit kan bij een snelheid van meer dan 80 km/h dan voorkomen, als uw wagen
sneller dan het voertuig op de naastgelegen rijstrook aan bestuurderszijde rijdt.
Op het display wordt het herkende voertuig op de naastgelegen rijstrook ge-
toond.
Let op
Enkele weergaven van de ACC op het display van het instrumentenpaneel kun-
nen door weergaven van andere functies worden afgedekt. Een ACC-weerga-
ve word bij een wijziging van de ACC-status automatisch kort weergegeven.
Automatisch wegrijden en stoppen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met behulp van de ACC
tot stilstand vertragen en weer in beweging komen.
1
2
3
4
Vertragen tot stilstand
Als een voor u rijdend voertuig tot stilstand vertraagt, vertraagt de ACC ook
de eigen wagen tot stilstand.
Wegrijden na een stopfase
Indien het voor u rijdende voertuig direct na de stopfase weer in beweging
komt, komt de eigen wagen ook in beweging en wordt de snelheid weer gere-
geld. Bij een langere stopfase wordt de regeling automatisch onderbroken.
Bedieningsoverzicht
Afb. 273
Bedieningshendel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Overzicht van de ACC-functies die met de hendel worden bediend » afb.
273
1
 ACC activeren (regeling inactief)
2
 Regeling starten (weer herstellen) / snelheid met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 ACC deactiveren
5
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Afstandsniveau instellen
B
 Regeling starten / snelheid in sprongen van 1 km/h verlagen
Indien de hendel vanuit de stand  direct tegen de veerdruk in stand 
wordt gezet, wordt de actuele snelheid opgeslagen en de regeling gestart.
244
Rijden
Regeling starten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
ACC is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of ene hogere ver-
snelling ingeschakeld en de actuele snelheid is hoger dan 25 km/h.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand en de actuele snelheid is hoger dan 2
km/h.
Regeling starten
Op de toets  » afb. 273 op pag. 244 indrukken.
of: De hendel tegen de veerdruk in stand

» afb. 273 op pag. 244 instel-
len.
De ACC neemt de actuele snelheid over en start de regeling, in het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Wordt de regeling gestart, doordat de hendel in de stand

wordt gezet,
en is er reeds een snelheid opgeslagen, dan neemt de ACC deze snelheid over
en voert de regeling uit.
Let op
Indien bij wagens met automatische versnellingsbak de regeling bij een snel-
heid van minder dan 30 km/h wordt gestart, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen. De snelheid neemt automatisch toe tot 30 km/h resp. wordt gere-
geld aan de hand van de snelheid van de voorligger.
Regeling onderbreken/weer herstellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 242.
Regeling onderbreken
De hendel tegen de veerdruk in stand  » afb. 273 op pag. 244 instellen.
of: Het rempedaal intrappen.
De regeling wordt onderbroken, de snelheid blijft opgeslagen.
Regeling weer herstellen
De regeling starten » pag. 245, Regeling starten.
Let op
De regeling wordt eveneens onderbroken als het koppelingspedaal langer dan
30 s wordt ingetrapt of de ASR wordt gedeactiveerd.
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
De gewenste snelheid wordt met de bedieningshendel ingesteld of gewijzigd
» afb. 273 op pag. 244.
Snelheid in sprongen van 10 km/h instellen/wijzigen () - Voorwaarden
ACC is geactiveerd.
Snelheid in sprongen van 1 km/h verhogen/verlagen (/) - Voorwaar-
den
ACC is geactiveerd.
De wagen wordt geregeld.
Snelheid door het overnemen van de actuele snelheid wijzigen (

) - Voor-
waarden
ACC is geactiveerd.
De wagen rijdt met een andere dan de opgeslagen snelheid.
Let op
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het gaspedaal
wordt verhoogd, wordt de regeling tijdelijk onderbroken. Na het loslaten van
het gaspedaal wordt de regeling automatisch weer hersteld.
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het rempedaal
wordt verlaagd, wordt de regeling onderbroken. De regeling moet opnieuw
worden gestart om deze weer te herstellen » pag. 245.
Indien de wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt geregeld,
dan wordt door de eerste keer drukken op de toets  de actuele snelheid op-
geslagen, door opnieuw drukken op de toets  wordt de snelheid in stappen
van 1 km/h verlaagd.
245
Hulpsystemen
Afstandsniveau instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Het afstandsniveau ten opzichte van de voorligger kan met de hendel » afb.
273 op pag. 244 of in het infotainment » pag. 243, Instellingen in het infotain-
ment worden ingesteld.
Instelling met de hendel
De schakelaar  tegen de veerdruk in stand of instellen » afb. 273 op
pag. 244.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de lijn
2
» afb. 271 op
pag. 243, die de afstandsverschuiving weergeeft.
Met de schakelaar  op de hendel de lijn
2
op de gewenste afstand in-
stellen.
Let op
Indien de afstand in het infotainment is gewijzigd, wordt de wijziging pas na
aansluitende activering van de ACC merkbaar.
Des te hoger de rijsnelheid, des te groter is de afstand ten opzichte van de
voorligger.
De individuele instelling van het afstandsniveau wordt (afhankelijk van het in-
fotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering op-
geslagen » pag. 50.
Bijzondere rijsituaties
Afb. 274 In bochten / smalle of versprongen rijdende voertuigen
Afb. 275 Verandering van rijstrook van andere voertuigen / stilstaande
voertuigen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 242.
De volgende (en soortgelijke) rijsituaties vragen om bijzondere aandacht en zo
nodig het ingrijpen van de bestuurder (remmen, gasgeven e.d.).
In bochten
Bij het in- of uitrijden van langgerekte bochten kan het gebeuren dat een op de
naastgelegen rijstrook rijdende wagen in het door de radar gedetecteerde be-
reik terechtkomt » afb. 274 -
. De eigen wagen wordt dan op basis van deze
wagen geregeld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Een smal of versprongen rijdend voertuig kan pas door de ACC worden her-
kend, als het zich in het door de radar gedetecteerde bereik bevindt » afb. 274
-
.
Verandering van rijstrook van andere voertuigen
Voertuigen die op korte afstand naar de eigen rijstrook wisselen » afb. 275 - ,
kunnen door de radarsensor niet altijd tijdig worden herkend.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent geen stilstaande objecten! Indien een door de ACC geregi-
streerd voertuig afslaat of uitwijkt en zich voor dit voertuig een stilstaand
voertuig bevindt » afb. 275 - , reageert de ACC niet op dit stilstaande voer-
tuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale opbouwen
Lading of opbouwdelen van andere voertuigen die aan de zijkant, aan achterzij-
de of bovenzijde voorbij de voertuigcontouren steken, kan de ACC mogelijk
niet herkennen.
246
Rijden
Inhalen en rijden met aanhangwagen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Bij het inhalen
Indien de eigen wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt gere-
geld en het knipperlicht wordt bediend, beoordeelt de ACC dit als de start van
een inhaalmanoeuvre. De ACC versnelt de wagen automatisch en vermindert
hierdoor de afstand ten opzichte van de voorligger.
Indien de wagen naar de linker rijbaan wisselt en er geen voorligger wordt her-
kend, accelereert de ACC tot de ingestelde snelheid en houdt deze constant.
Een acceleratie kan op elk moment door het intrappen van het rempedaal of
het drukpunt  op de bedieningshendel » afb. 273 op pag. 244 worden af-
gebroken.
Rijden met aanhangwagen
Bij het rijden met aanhangwagen of bij een andere op het aanhangwagenstop-
contact aangesloten accessoire werkt de ACC-regeling met verminderde dy-
namiek. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aangepast.
Storingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Als de ACC om onbekende reden niet beschikbaar is, dan gaat op het display in
het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en wordt een overeen-
komstige melding weergegeven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 238 op pag. 217.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. De ACC werkt weer, nadat de sneeuw op de sensor is
weggedooid.
ACC niet beschikbaar
Is de ACC niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbeschik-
baarheid. Stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is de ACC dan nog
steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
ACC-storing
Bij een ACC-storing verschijnt een storingmelding. De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Inleiding voor het onderwerp
Front Assist (hierna systeem) waarschuwt voor het gevaar van een aanrijding
met een wagen of met een ander zich voor de wagen bevindend obstakel en
probeert zo nodig door een automatische remingreep een aanrijding te voor-
komen resp. de gevolgen ervan te minimaliseren.
Het gedeelte voor de wagen wordt door een radarsensor » pag. 217 gecontro-
leerd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem reageert niet op kruisende of tegemoetkomende voertui-
gen.
VOORZICHTIG
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aangeslo-
ten aanhangwagen is het systeem niet beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Front Assist (afstandsbewakingssysteem) - Instelling van de assistent voor
de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertuigen
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Voorwaarschuwing
(variant 1) - Activering/deactivering van de voorwaarschu-
wing
247
Hulpsystemen
Voorwaarschuwing
(variant 2) - Activering/deactivering en instelling van de af-
standsstap, waarbij er wordt gewaarschuwd
Afstandswaarschuwing weergeven
- Activering/deactivering van de afstands-
waarschuwing
Werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger.
Waarschuwt voor een dreigende aanrijding.
Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep.
Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een
automatische remingreep uitgevoerd.
Het systeem kan alleen werken als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd » pag. 219.
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 5 km/h in voorwaartse rich-
ting.
Let op
Het systeem kan slecht functioneren of niet beschikbaar zijn, bv. in "scherpe"
bochten of tijdens een ESC-ingreep » pag. 218.
Afstandswaarschuwing
Afb. 276
Display in het instrumentenpaneel: Afstandswaar-
schuwing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
De weergave van de afstandswaarschuwing gebeurt bij wagens met het MAXI
DOT-display.
Indien een veilige afstand ten opzichte van de voorligger wordt onderschre-
den, verschijnt op het display het controlelampje » afb. 276.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de ac-
tuele verkeerssituatie!
De afstand waarbij de waarschuwing wordt gegeven, is afhankelijke van de ac-
tuele rijsnelheid.
De waarschuwing kan in een snelheidsbereik van circa 60 km/h tot 210 km/h
worden gegeven.
Waarschuwing en automatisch remmen
Afb. 277
Display in het instrumentenpaneel: Voorwaarschu-
wing resp. noodstop bij lage snelheid
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
Noodstop bij lage snelheid
Bij aanrijdingsgevaar in een snelheidsbereik van ongeveer 5 km/h tot 30 km/h
wordt op het display het controlelampje » afb. 277 weergegeven en zet het
systeem een automatische remming in.
Voorwaarschuwing
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar herkent, verschijnt op het display het
controlelampje » afb. 277 en klinkt er een akoestisch signaal.
248
Rijden
De voorwaarschuwingsweergave kan in de volgende situaties plaatsvinden.
Bij aanrijdingsgevaar met een bewegend obstakel in een rijsnelheidsbereik
van circa 30 km/h tot 210 km/h.
Bij het gevaar van een aanrijding met een stilstaand obstakel in een snel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 85 km/h.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Dringende waarschuwing en automatisch remmen - een bewegend
obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een zich bewegend obstakel, genereert het systeem automa-
tisch door een actieve remingreep een korte remschok, om opnieuw te waar-
schuwen voor het gevaar van een mogelijke aanrijding.
Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Automatisch remmen - een stilstaand obstakel
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een stilstaand obstakel in een snelheidsbereik van ongeveer 30
km/h tot 60 km/h, zet het systeem een automatische remming in.
Informatie over het automatische remmen
Indien het systeem een automatische remingreep uitvoert, neemt de druk in
het remsysteem toe en kan het rempedaal niet met de gebruikelijke pedaalslag
worden ingetrapt.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Remondersteuning
Als de bestuurder bij een dreigende aanrijding onvoldoende remt, verhoogt het
systeem automatisch de remkracht.
De remondersteuning vindt alleen plaats zolang het rempedaal krachtig ge-
noeg wordt ingetrapt.
Voetgangerherkenning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
De voetgangerherkenning kan helpen om ongevallen met overstekende voet-
gangers te voorkomen resp. de gevolgen van en ongeval te verminderen.
Het systeem waarschuwt voor een dreigende aanrijding, bereidt de wagen
voor op een noodstop, ondersteunt bij het remmen of voert een automatische
remming uit.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
30 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje » afb.
277 op pag. 248.
Voorwaarschuwing en automatisch remmen
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar in een snelheidsgebied van 30 km/h
tot 65 km/h herkend, verschijnt op het display het controlelampje » afb. 277
op pag. 248 en klinkt er een akoestisch signaal.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt
of voor het obstakel worden uitgeweken!
Als de bestuurder niet op de voorwaarschuwing reageert, begint het systeem
de wagen automatisch af te remmen.
Deactivering/activering
Afb. 278 Toetsen/stelwiel: Op de bedieningshendel / op het multifunc-
tiestuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
De functie wordt elke keer als het contact wordt ingeschakeld automatisch
geactiveerd.
Het systeem kan alleen in uitzonderingssituaties worden gedeactiveerd » .
249
Hulpsystemen
Bij wagens met MAXI DOT-display kan het systeem in het hoofdmenu worden
gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 49, Menupunt
Hulpsystemen
.
Deactivering/activering bij wagens met segmentdisplay
Toets
» afb. 278
Handeling Functie
A
Ingedrukt houden naar bo-
ven/onder
Menupunt Front Assist weergeven
B
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
Deactivering/activering bij wagens met multifunctiestuurwiel
Toets/kar
telwiel
» afb. 278
Handeling Functie
C
Indrukken Menupunt Front Assist weergeven
D
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
Deactivering/activering en instelling in infotainment
In het infotainment kunnen het complete systeem resp. de functie voorwaar-
schuwing en afstandswaarschuwing worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag.
247, Instellingen in het infotainment.
Indien de functie afstandswaarschuwing voor het uitschakelen van het contact
gedeactiveerd is, blijft deze na het inschakelen van het contact gedeactiveerd.
ATTENTIE
In de volgende situaties moet de Front Assist om veiligheidsredenen wor-
den uitgeschakeld.
Als de wagen wordt afgesleept.
Als de wagen op een rollenbank staat.
Als een waarschuwing resp. een systeemingreep zonder reden plaats-
vond.
Indien de wagen bv. wordt vervoerd op een oplegger, een veerboot of
dergelijke.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 238 op pag. 217.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. Het systeem werkt weer, nadat de sneeuw op de sen-
sor is weggedooid.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. Stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is het systeem dan
nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
Inleiding voor het onderwerp
Door het selecteren van de rijmodus kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl
worden aangepast.
De volgende modi zijn beschikbaar
Eco
,
Comfort
,
Normal
,
Sport
,
Individual
en
Offroad
.
De modus
Comfort
is alleen beschikbaar bij wagens met dynamische onderstel-
regeling (DCC) en de modus
Offroad
alleen bij de Octavia Scout.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
250
Rijden
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De dynamische onderstelregeling (hierna DCC) biedt de mogelijkheid om de
schokdemperkarakteristiek voor een sportieve, normale of comfortabele rijstijl
in te stellen, door de betreffende rijmodus te kiezen.
De DCC analyseert tijdens het rijden continu het stuurgedrag en de wegde-
komstandigheden en past de onderstelregeling overeenkomstig de gekozen
rijmodus aan.
Modus
Eco
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De modus is geschikt voor een rustige rijstijl en helpt bij het verminderen van
het brandstofverbruik.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt rustiger dan in de modus
Normal
.
Het schakeladvies wordt zodanig geregeld, dat een zo laag mogelijk brandstof-
verbruik wordt gerealiseerd » pag. 44.
Indien het start-stopsysteem handmatig is gedeactiveerd » pag. 208, wordt
deze automatisch geactiveerd.
De automatische versnellingsbak wordt automatisch in de modus E gezet
» pag. 212.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling rustiger plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 242.
Ledkoplampen
De wagen zit in de bespaarmodus » pag. 68. De koplampen zitten in de basisaf-
stelling en passen zich niet aan de rijrichting aan.
Airconditioning (Climatronic)
De airconditioning wordt zodanig geregeld om energie te sparen. Om deze re-
den kan bv. de gewenste interieurtemperatuur later dan in de modus
Normal
worden bereikt.
Let op
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, is de rijmodus
Eco
niet beschikbaar.
De maximale acceleratie (kick-down-functie) is ook in de rijmodus
Eco
moge-
lijk.
Modus
Comfort
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De modus is voor het rijden op wegen met slecht wegdek of voor lange snel-
wegritten geschikt.
Modus
Normal
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De modus is geschikt voor een normale rijstijl.
Modus
Sport
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De modus is geschikt voor een sportieve rijstijl.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
DCC
De DCC stelt het onderstel voor de sportieve rijstijl in.
Stuurinrichting
De stuurbekrachtiging wordt iets verminderd, voor het sturen is meer kracht
nodig.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt dynamischer dan in de modus
Normal
.
Vooras sperdifferentieel
De aandrijfkrachtverdeling tussen de voorwielen wordt aangepast aan een
sportieve rijstijl.
251
Hulpsystemen
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling sneller plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 242.
Ledkoplampen
De koplampen passen zich dynamischer aan de rijrichting aan dan in de modus
Normal
» pag. 68.
Proactieve inzittendenbescherming
Het eerste beschermingsniveau wordt gedeactiveerd » pag. 253.
Motorgeluid
Het motorgeluid is in het interieur sterker waarneembaar dan in de modus
Nor-
mal
.
Modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
In de modus
Individual
kan elk systeem afzonderlijk worden ingesteld » pag.
253, Instellingen van de modus
Individual
.
Modus
Offroad
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
De modus
Offroad
is geschikt voor het rijden buiten verharde wegen.
Meer informatie » pag. 220, OFF ROAD-modus.
Let op
De modus
Offroad
wordt na het uit- en inschakelen van het contact gedeacti-
veerd en de modus
Normal
wordt automatisch ingesteld.
Moduskeuze en infotainmentweergave
Afb. 279 Toets voor het selecteren van de rijmodus: Variant 1 / variant 2
Afb. 280
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
Handelwijze bij de keuze van de rijmodus
Op toets
resp.
» afb. 279 drukken.
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt een rijmodusmenu » afb. 280.
De moduswisseling gebeurt door het herhaaldelijk indrukken van de toets
resp. of door het aantippen van de betreffende functietoets op het info-
tainmentbeeldscherm.
Indien een andere rijmodus dan
Normal
is geselecteerd, brandt in de toets het
symbool resp. .
Was voor het afzetten van de motor de modus
Sport
of
Individual
(aandrijving -
Sport) gekozen, dan wisselt de aandrijving na de motorstart naar de modus
Normal
. Om de aandrijving weer op
Sport
in te stellen, de modus
Sport
of
Individual
kiezen resp. de keuzehendel van de automatische versnellingsbak in de stand S
zetten.
252
Rijden
Functietoetsen op het beeldscherm » afb. 280
Instelling van de modus
Individual
resp. informatie voor het instellen van de
actueel gekozen modus.
Annuleren van het menu voor het selecteren van de rijmodus.
Modi (de toets van de gekozen modus is groen weergegeven).
Let op
De momenteel geselecteerde rijmodus wordt in het infotainment in de sta-
tusregel naast het symbool weergegeven.
De gekozen rijmodus resp. de instelling van de modus
Individual
wordt in het
actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Wordt het rijmodusmenu niet bediend, dan wordt er na enkele seconden om-
geschakeld naar het laatst gekozen menu resp. wordt het infotainment uitge-
schakeld.
Instellingen van de modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 250.
In de modus
Individual
kunnen de volgende menupunten worden ingesteld:
DCC:
- Instelling van de schokdemperkarakteristiek
Stuurinrichting:
- Instelling van de karakteristiek van de stuurbekrachtiging
Aandrijving:
- Instellen van de aandrijvingskarakteristiek
Differentieelsper vooras:
- Instelling van de karakteristiek van de differentieels-
per op de vooras
ACC:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische afstands-
regeling
Dynamische bochtenverl.:
- Instelling van de karakteristiek van de koplampen
met led-diodes
Klimatisering:
- Instelling van de karakteristiek van de Climatronic
Motorgeluid:
- Instelling van het motorgeluid in de wagen
Modus terugzetten
- Instelling van alle menupunten in de modus
Individual
naar
Normal
Annuleren
- Behouden van de momentele instelling
Terugzetten
- Instelling van alle menupunten naar de modus
Normal
A
B
C
Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect Assist)
Inleiding voor het onderwerp
De proactieve inzittendenbescherming (hierna systeem) verhoogt de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen in situaties die tot een aanrijding of tot
het over de kop slaan kunnen leiden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Let op
De levensduur van de systeemcomponenten wordt elektronisch bewaakt.
Meer informatie » pag. 36, Veiligheidssystemen.
Bij buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag dient de gordelspannerfunc-
tie voor de bijrijdersstoel te worden uitgeschakeld.
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 253.
In kritische rijsituaties (bv. bij een noodstop of een plotselinge verandering van
rijrichting) kunnen de volgende maatregelen afzonderlijk of tegelijkertijd
plaatsvinden om het risico van ernstig letsel te verminderen.
De omgegespte veiligheidsgordels voor bijrijder en bestuurder worden auto-
matisch dicht over het lichaam gespannen.
Geopende ruiten in de voor- en achterportieren worden automatisch tot een
spleet van ongeveer 5 cm gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
Zodra de kritische rijsituatie voorbij is, worden de veiligheidsgordels weer ont-
spannen.
Het systeem heeft twee beschermingsniveaus.
Het eerste beschermingsniveau
Het systeem grijpt reeds in situaties die bij een dynamische rijstijl kunnen op-
treden. Hierbij helpt het de bestuurder en de bijrijder in de juiste zitpositie te
houden.
253
Hulpsystemen
Het eerste beschermingsniveau kan op een van de volgende manieren worden
gedeactiveerd.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Deactivering van de ASR » pag. 219.
Door het selecteren van de rijmodus
Sport
» pag. 252.
Na het uit- en inschakelen van het contact worden beide beschermingsniveaus
van het systeem geactiveerd, tenzij de rijmodus
Sport
is gekozen.
Het tweede beschermingsniveau
Het systeem grijpt pas in als de situatie als zeer kritiek wordt beoordeeld (bv.
een noodstop bij hoge snelheid).
Dit beschermingsniveau kan niet worden gedeactiveerd.
Wagens met het systeem Front Assist
Bij wagens met het systeem Front Assist kan een systeemingreep ook gebeu-
ren als het gevaar voor een ongeval met een vóór de wagen staand obstakel
wordt herkend.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 281
Sensor voor Lane Assist
Lane Assist (hierna systeem) helpt om de wagen tussen de begrenzingslijnen
van een rijstrook te houden.
Het systeem herkent de begrenzingslijnen van de rijstrook met behulp van een
sensor » afb. 281.
Indien de wagen een herkende begrenzingslijn nadert, voert het systeem een
lichte stuurbeweging uit in tegengestelde richting van de begrenzingslijn. Deze
corrigerende stuuringreep kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Het systeem kan de wagen binnen de rijstrook houden, maar neemt niet
de besturing van de wagen over. De bestuurder is steeds volledig verant-
woordelijk voor de stuurbewegingen.
Sommige obstakels of markeringen op de rijbaan kunnen als begrenzings-
lijnen worden herkend - een foutieve stuuringreep kan het gevolg zijn.
ATTENTIE
Het systeem kan de begrenzingslijn bv. in de volgende situaties mogelijker-
wijs helemaal niet of onjuist herkennen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Bij het rijden door "scherpe" bochten.
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
VOORZICHTIG
Geen stickers en dergelijke voor de sensor op de voorruit plakken, om de
werking van het systeem niet te belemmeren.
Let op
Het systeem is bedoeld voor het rijden op snelwegen en wegen met kwalita-
tief goede langsmarkeringen.
Het systeem kan ononderbroken en onderbroken lijnen herkennen.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 254.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
254
Rijden
Lane Assist (rijstrookassistent) - Instelling van de rijstrookassistent
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Adaptieve rijstrookgeleiding
- Activering/deactivering van de adaptieve rijst-
rookgeleiding
Werking
Afb. 282
Monochroom display van het instrumentenpaneel: Voorbeel-
den van systeemweergaven
Afb. 283 Kleuren display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van
systeemweergaven
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 254.
Systeemweergaven» afb. 282 en » afb. 283
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep.
Het systeem grijpt in - bij het naderen van de rechter begrenzingslijn.
De adaptieve rijstrookgeleiding wordt uitgevoerd.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan ca. 65 km/h.
De begrenzingslijn aan minimaal een zijde van de rijstrook wordt herkend.
De handen van de bestuurder rusten op het stuurwiel.
De rijstrook is breder dan circa 2,5 m.
Indien het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij het afslaan), vindt bij het na-
deren van de begrenzingslijn geen stuuringreep plaats. Het systeem beoor-
deelt de situatie als een bedoelde verandering van rijstrook.
Controlelampjes in het instrumentenpaneel
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is actief en gereed voor een ingreep of grijpt momenteel in.
Adaptieve rijstrookgeleiding
De adaptieve rijstrookgeleiding helpt met behulp van stuuringrepen de door de
bestuurder gekozen positie tussen de herkende begrenzingslijnen vast te hou-
den.
Indien de positie op de rijstrook wordt gewijzigd, past het systeem zich binnen
zeer korte tijd aan en houdt de nieuw gekozen positie vast.
Stuurwieltrillingen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat het systeem door stuurwiel-
trillingen erop wijst, dat een stuuringreep door de bestuurder nodig is.
Het systeem is niet in staat om de wagen door een stuuringreep binnen de
rijstrook te houden.
Tijdens een intensieve systeembepaalde stuuringreep kan het systeem de
begrenzingslijnen plotseling niet herkennen.
ATTENTIE
De systeemfunctie kan beperkt zijn, indien bv. in spoorvorming, op een af-
lopend wegdek of bij zijwind wordt gereden.
255
Hulpsystemen
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 254.
De activering resp. deactivering van het systeem kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 49, Menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment » pag. 254, Instellingen in het infotainment.
In het infotainment kan ook de adaptieve rijstrookgeleiding worden geacti-
veerd resp. gedeactiveerd.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de systeeminstelling behou-
den.
Let op
De instelling van het systeem wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in
het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 254.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De voorruit schoonmaken resp. het
obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. Probeer het systeem opnieuw te activeren. Is het systeem dan
nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Oproep het stuur over te nemen
Heeft het systeem herkend, dat er geen handen op het stuurwiel liggen, dan
kan het niet correct werken. Er verschijnt een oproep om het stuur over te ne-
men. De handen op het stuurwiel leggen.
Verkeerstekenherkenning
Inleiding voor het onderwerp
De verkeerstekenherkenning (hierna systeem) toont bepaalde verkeerstekens
(bijvoorbeeld maximumsnelheden) op het display van het instrumentenpaneel
en waarschuwt eventueel bij een snelheidsoverschrijding.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Verticale verkeerstekens hebben altijd voorrang boven de displayweerga-
ven. De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor het inschatten van de
verkeerssituatie.
De snelheidsindicaties in de weergegeven verkeerstekens hebben betrek-
king op de snelheidseenheden in het betreffende land. De weergave op
het display kan dus afhankelijk van het betreffende land staan voor km/h of
mph.
ATTENTIE
De verkeerstekens kunnen systeembepaald bv. in de volgende situaties
mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist worden weergegeven.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
Hoge rijsnelheid.
De verkeerstekens zijn afgedekt (bv. door bomen, sneeuw of vuil).
De verkeerstekens voldoen niet aan de norm (rond met een rode rand) of
zijn beschadigd.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonborden bevestigd.
De verkeerstekens zijn gewijzigd (de navigatiegegevens zijn niet meer ac-
tueel).
256
Rijden
Let op
Het systeem is slechts in enkele landen beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 256.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Verkeerstekenherkenning - Instelling van de verkeerstekenherkenningsassis-
tent
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering van extra verkeers-
tekens op het display in het instrumentenpaneel
Snelheidswaarschuwing:
- Instelling van een waarschuwing bij overschrijden
van de toegestane snelheid
Waarschuwing bij meer dan
- Instelling van het waarschuwingstijdstip met de
optie om de toegestane snelheid in een gebied tussen 0 tot 20 km/h te
overschrijden
Aanhangwagenherkenning
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
- Activering/deactivering van de
weergave van verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering van het rekening hou-
den met een aanhangwagen voor de routeberekening in de navigatie
Maximumsnelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maximumsnelheid voor
aanhangwagengebruik
Werking
Afb. 284
Sensor voor de verkeersteken-
herkenning
Afb. 285 Display in het instrumentenpaneel: Weergavevoorbeelden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 256.
Beschrijving van de weergaven en getoonde verkeerstekens
Displayweergave » afb. 285
Weergave van herkende verkeerstekens » pag. 45, Ritgegevens (multi-
functie-indicatie)
Aanvullende weergave (monochroom display)
Aanvullende weergave (kleurendisplay)
Het systeem kan op het display de volgende herkende verkeerstekens (verti-
cale verkeerstekens) weergeven.
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
Daarnaast kunnen nog aanvullende tekens worden weergegeven (bv. snel-
heidsbeperking bij nat wegdek of verkeerstekens met tijdelijke geldigheid).
Het systeem geeft alleen verkeerstekens weer, die zich in het "zichtbereik" van
de sensor bevinden » afb. 284.
De informatie van de sensor wordt aangevuld met informatie uit het infotain-
mentnavigatiesysteem. Daarom kunnen verkeerstekens met snelheidsgeboden
ook op weggedeelten zonder verkeerstekens worden weergegeven.
Waarschuwing bij overschrijden van de toegestane snelheid
De waarschuwing bij het overschrijden van de toegestane snelheid (aan de
hand van het herkende verkeersteken) kan in het infotainment worden geacti-
veerd en ingesteld » pag. 257.
257
Hulpsystemen
Modus voor aanhangwagengebruik
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak is het mogelijk, in het infotain-
ment de weergave van verkeerstekens geldig voor het rijden met aanhangwa-
gen, te activeren resp. deactiveren en de maximumsnelheid voor het rijden met
aanhangwagen in te stellen » pag. 257, Instellingen in het infotainment.
Let op
Bevindt men zich bv. op een snelweg zonder snelheidsbeperkingen, dan wordt
op het display van het instrumentenpaneel een verkeersteken m.b.t. de beëin-
diging van alle beperkingen weergegeven.
Extra weergave
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 256.
Indien het menupunt Verkeerstekens momenteel niet wordt weergegeven
» afb. 285 op pag. 257 -
, wordt het verkeersteken met de snelheidsbeper-
king in het bovenste displaygedeelte weergegeven » afb. 285 op pag. 257 -
,
.
Indien tegelijkertijd meerdere verkeerstekens worden herkend, wordt op het
kleurendisplay ook het volgende verkeersteken gedeeltelijk weergegeven -
» afb. 285 op pag. 257 -
.
Alle herkende verkeerstekens kunnen via de multifunctie-indicatie in het me-
nupunt Verkeerstekenherkenning worden weergegeven » afb. 285 op pag. 257
-
.
De extra weergave kan in het infotainment worden geactiveerd/gedeactiveerd
» pag. 257.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de extra weergave wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Storingen en aanwijzingsmeldingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 256.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven.
Sensor afgedekt/verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een aanwijzing om de voorruit schoon te maken. De voorruit schoonmaken
resp. het obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Systeembeperking (navigatiegegevens niet beschikbaar)
Geeft het infotainmentnavigatiesysteem geen gegevens door, dan verschijnt
er een melding met betrekking tot de beperkte werking van het systeem. Con-
troleren of actuele kaartgegevens worden gebruikt resp. of de wagen zich in
een gebied bevindt waarvoor geen navigatiegegevens beschikbaar zijn.
Vermoeidheidsherkenning
De vermoeidheidsherkenning (hierna systeem) adviseert de bestuurder een
rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheidsver-
schijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Vanaf het begin van de rit beoordeelt het systeem het stuurgedrag bij snelhe-
den tussen 65-200 km/h. Als tijdens het rijden veranderingen in het rijgedrag
optreden die door het systeem als mogelijke vermoeidheidsverschijnselen
worden geanalyseerd, wordt een pauze-advies gegeven.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu

/
Bestuurders-
hulpsysteem
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool
en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
258
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
Let op
In enkele rijsituaties kan het systeem de rijstijl verkeerd beoordelen en daar-
door onterecht een pauze-advies geven (bv. bij een sportieve rijstijl, onder on-
gunstige weersomstandigheden of bij een slecht wegdek).
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
in het
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal » pag. 37.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn
opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
Wijziging van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Controlelampje
in het instrumentenpaneel gaat branden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 217, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 294.
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
waarschuwen, bv. bij een klapband.
Vóór het opslaan van de bandenspanningswaarden moeten de banden tot
de voorgeschreven bandenspanning worden opgepompt » pag. 294. Bij het
opslaan van onjuiste bandenspanningswaarden kan het systeem mogelij-
kerwijze ook bij een te lage bandenspanning geen waarschuwing geven.
VOORZICHTIG
De bandenspanningswaarden moeten elke 10.000 km of 1x per jaar worden
opgeslagen, om een correcte systeemwerking te waarborgen.
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
Afb. 286
Toets voor opslaan / voorbeeld
van de beeldschermweergave:
er wordt een bandenspannings-
verandering linksvoor gemeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 259.
Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
In het infotainment in het menu

/ de functietoets
Wagenstatus
aantippen.
Met de functietoetsen het menupunt Bandencontrole kiezen.
De functietoets  aantippen » afb. 286.
Verder de op het beeldscherm verschijnende aanwijzingen opvolgen.
259
Hulpsystemen
Een melding op het beeldscherm informeert over het opslaan van de banden-
spanningswaarden.
Let op
Bij brandend controlelampje in het instrumentenpaneel kan in het infotain-
ment de betreffende band worden weergegeven » afb. 286.
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak
Inleiding voor het onderwerp
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik bedraagt 75 kg, bij wagens
met vierwielaandrijving 80 kg en bij G-TEC-wagens 56 kg. Overige gegevens
(bv. op het typeplaatje van de trekhaak) geven alleen informatie over de test-
waarden van de trekhaak.
ATTENTIE
Voor elke rit met aangebrachte kogelkop controleren of deze correct in
de bevestigingsschacht is aangebracht en bevestigd.
Indien de kogelkop niet correct in de bevestigingsschacht is aangebracht
en bevestigd, mag deze niet worden gebruikt - gevaar voor ongevallen.
Geen veranderingen of aanpassingen aan de trekhaak uitvoeren.
De bevestigingsschacht van de trekhaak altijd schoon houden. Vuil verhin-
dert het correct bevestigen van de kogelkop!
Let op
Indien de trekhaak volledig is uitgebouwd, dan moet deze beslist door de origi-
nele versterking van de achterbumper worden vervangen waartoe ook een be-
vestiging voor het sleepoog behoort.
260
Rijden
Beschrijving
Afb. 287 Drager van de trekhaak / kogelkop / sleutelvarianten
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 260.
De kogelkop is afneembaar en bevindt zich in het opbergvak voor het reserve-
wiel/noodwiel.
Drager van de trekhaak, kogelkop en sleutelvarianten (afhankelijk van de
uitrusting) » afb. 287
13-polig stopcontact
Borgoog
Bevestigingsschacht
Afdekkap
Beschermkap
Kogelkop
Bedieningshendel
Slotkap
Ontspanpen
Slot
Vergrendelingskogel
Sleutel - variant 1
Sleutel - variant 2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Paraatheidsstand instellen
Afb. 288 1e stap: Sleutelvariant 1 / sleutelvariant 2
Afb. 289
2e stap: Beide sleutelvarianten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
De kogelkop kan alleen worden gemonteerd als deze zich in de paraatheids-
stand bevindt.
1e stap - geldt voor sleutelvariant 1
De kap van het slot verwijderen.
De sleutel
A
in het slot steken, zodat de groene markering naar boven is ge-
keerd.
De sleutel
A
in pijlrichting
1
draaien, zodat de rode markering naar boven is
gekeerd » afb. 288.
1e stap - geldt voor sleutelvariant 2
De kap van het slot verwijderen.
De sleutel
B
zodanig in het slot,dat het sleuteloog omlaag wijst .
De sleutel
B
in pijlrichting
2
draaien, zodat het sleuteloog omhoog wijst
» afb. 288.
261
Trekhaak en aanhangwagen
2e stap - geldt voor beide sleutelvarianten
De kogelkop onder de beschermkap beetpakken.
De ontspanpen
C
in pijlrichting
3
tot de aanslag erin drukken en tegelijker-
tijd de bedieningshendel
D
tot de aanslag in pijlrichting
4
drukken » afb.
289.
De bedieningshendel
D
blijft in deze stand vergrendeld.
Instelling van de paraatheidsstand controleren
Afb. 290
Paraatheidsstand: Sleutelvariant 1 / sleutelvariant 2 / stand van
de hendel en de ontspanpen van de beide sleutelvarianten
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 260.
Correct ingestelde paraatheidsstand » afb. 290
Geldt voor de sleutelvariant 1 - de rode markering van de sleutel
A
is naar
boven gericht.
Geldt voor de sleutelvariant 2 - het sleuteloog
B
is naar boven gericht.
De bedieningshendel
C
is in de onderste stand geblokkeerd.
De ontspanpen
D
kan worden bewogen.
De sleutel kan in de paraatheidsstand niet worden verwijderd of in een andere
stand worden gedraaid. De zo ingestelde kogelkop is gereed voor montage.
Kogelkop monteren - 1e stap
Afb. 291 Kogelkop aanbrengen / ontspanpen in uitgeschoven toestand
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 260.
Kogelkop aanbrengen - geldt voor beide sleutelvarianten
De afdekkap voor de bevestigingsschacht
4
naar beneden lostrekken » afb.
287 op pag. 261.
De kogelkop in de paraatheidsstand instellen » pag. 261, Paraatheidsstand in-
stellen.
De kogelkop vanaf de onderzijde» afb. 291 vastpakken en in de bevesti-
gingsschacht in pijlrichting
1
schuiven totdat deze hoorbaar vastklikt » .
De hendel
A
draait zelfstandig in pijlrichting
2
omhoog en de ontspanpen
B
komt naar buiten (het rode en groene gedeelte is zichtbaar) » .
Als de bedieningshendel
A
niet zelfstandig draait of als de ontspanpen
B
niet
naar buiten komt, moet de kogelkop door het tot de aanslag omlaagdraaien
van de hendel
A
uit de bevestigingsschacht worden verwijderd en moeten de
contactoppervlakken van de kogelkop en de bevestigingsschacht worden ge-
reinigd.
ATTENTIE
Bij het bevestigen van de kogelkop moeten de handen uit het draaibereik
van de bedieningshendel worden gehouden - gevaar voor letsel aan de vin-
gers!
Nooit proberen de bedieningshendel met geweld omhoog te trekken om
de sleutel te draaien. De kogelkop zou dan niet correct bevestigd zijn!
262
Rijden
Kogelkop monteren - 2e stap
Afb. 292 Slot vergrendelen: Sleutelvariant 1 / sleutelvariant 2
Afb. 293
Kap op het slot aanbrengen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
Geldt voor sleutelvariant 1
De sleutel
A
in pijlrichting
1
draaien, zodat de groene markering naar bo-
ven is gekeerd » afb. 292.
De sleutel in pijlrichting
2
verwijderen.
Geldt voor sleutelvariant 2
De sleutel
B
in pijlrichting
3
draaien, zodat het sleuteloog omlaag wijst
» afb. 292.
De sleutel in pijlrichting
4
verwijderen.
Geldt voor beide sleutelvarianten
De kap
C
op het slot in pijlrichting
5
steken en indrukken » afb. 293.
De kogelkop op een correcte bevestiging controleren » pag. 263, Correcte
bevestiging controleren.
ATTENTIE
Na de montage van de kogelkop altijd het slot vergrendelen en de sleutel
verwijderen. De kogelkop mag niet met aangebrachte sleutel worden ge-
bruikt.
Correcte bevestiging controleren
Afb. 294
Correct bevestigde kogelkop
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
Correct bevestigde kogelkop » afb. 294
De ogelkop moet stevig in de bevestigingsschacht zitten, bij sterk "schud-
den" mag er geen speling zijn.
De bedieningshendel
A
staat helemaal bovenaan.
De ontspanpen
B
steekt helemaal uit (het rode en groen gedeelte is
zichtbaar).
De sleutel is verwijderd en de kap
C
zit op het slot.
Kogelkop verwijderen - 1e stap
Afb. 295
Kap van slot verwijderen
263
Trekhaak en aanhangwagen
Afb. 296 Slot ontgrendelen: Sleutelvariant 1 / sleutelvariant 2
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 260.
Op de kogelkop mag geen aanhangwagen resp. geen ander accessoire aange-
koppeld zijn. Wij adviseren voor het verwijderen van de kogelkop de be-
schermkap op de kogelkop te zetten.
Geldt voor beide sleutelvarianten
De kap
A
in pijlrichting
1
» afb. 295 van het slot verwijderen.
Geldt voor sleutelvariant 1
De sleutel
B
in pijlrichting
2
in het slot steken, zodat de groene markering
naar boven is gekeerd.
De sleutel
B
in pijlrichting
3
draaien, zodat de rode markering naar boven is
gekeerd » afb. 296.
Geldt voor sleutelvariant 2
De sleutel
C
in het slot in pijlrichting
4
steken, zodat het sleuteloog omlaag
wijst.
De sleutel
C
in pijlrichting
5
draaien, zodat het sleuteloog omhoog wijst
» afb. 296.
Kogelkop verwijderen - 2e stap
Afb. 297
Kogelkop losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
De kogelkop van onderen vastpakken » afb. 297.
De ontspanpen
A
in pijlrichting
1
tot de aanslag erin drukken en tegelijker-
tijd de bedieningshendel
B
tot de aanslag in pijlrichting
2
drukken .
In deze stand is de kogelkop los en valt vrij naar beneden in de hand. Indien de
kogelkop na het losmaken niet vrij in de hand valt dan met de andere hand van
bovenaf hierop drukken.
De afdekkap
4
» afb. 287 op pag. 261 op de bevestigingsschacht aanbren-
gen.
Indien de bedieningshendel
B
wordt vastgehouden en niet tot de aanslag naar
beneden wordt gedrukt, beweegt deze na het verwijderen van de kogelkop
weer naar boven en vergrendelt niet in de paraatheidsstand. De kogelkop
moet dan vóór de volgende inbouw in deze stand worden gebracht » pag. 261,
Paraatheidsstand instellen.
De kogelkop dient vóór het opbergen in de bak met het wagengereedschap te
worden gereinigd.
ATTENTIE
De kogelkop nooit los in de bagageruimte laten liggen. Deze zou bij een
plotselinge remmanoeuvre beschadigingen kunnen veroorzaken en de inzit-
tenden in gevaar kunnen brengen!
264
Rijden
VOORZICHTIG
De kogelkop in de paraatheidsstand, met de sleutel naar boven gekeerd, in de
box opbergen - anders gevaar voor beschadiging van de sleutel!
Bij de omgang met de bedieningshendel niet teveel kracht uitoefenen (bv.
niet erop staan)!
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Afb. 298
Weergave van de maximale
lengte van de gemonteerde ac-
cessoires en het maximaal toe-
gestaan gewicht van de acces-
soires afhankelijk van het la-
dingszwaartepunt
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager) moet de maximale lengte
hiervan evenals het maximaal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van de gemonteerde accessoire (vanaf de kogelkop van
de trekhaak gemeten) bedraagt 70 cm » afb. 298.
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading neemt bij
toenemende afstand van het zwaartepunt van de belasting van de kogelkop
van de trekhaak af.
Afstand van zwaartepunt
van belasting van kogelkop
Toegestane totaalgewicht van accessoire
incl. belading
A
0 cm 75 kg / 56 kg
a)
B
30 cm 75 kg / 56 kg
a)
C
60 cm 35 kg / 28 kg
a)
D
70 cm 0 kg / 0 kg
a)
a)
Geldt voor G-TEC-wagens.
VOORZICHTIG
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading evenals de
maximale lengte van de accessoire nooit overschrijden - gevaar voor bescha-
diging van de kogelkop.
Let op
Wij adviseren het accessoire uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Trekhaak gebruiken
Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen
Afb. 299
13-polig stopcontact eruit zwen-
ken, bevestigingsoog
Aan- en loskoppelen
De kogelkop inbouwen.
Het 13-polige stopcontact bij
A
vastpakken en in pijlrichting zwenken » afb.
299.
De beschermkap
5
» afb. 287 op pag. 261 verwijderen.
De aanhangwagen (de accessoire) op de kogelkop bevestigen.
De afdekkap van het stopcontact openklappen en de stekker van de aan-
hangwagen (de accessoire) in het 13-polige stopcontact
A
steken » afb.
299. (Als de aanhangwagen/de accessoire over een 7-polige stekker be-
schikt, een overeenkomstige adapter uit de originele ŠKODA accessoires ge-
bruiken).
De losbreekkabel van de aanhangwagen in het borgoog
B
haken (de los-
breekkabel moet in alle aanhangwagenstanden ten opzichte van de wagen
doorhangen).
Het loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
265
Trekhaak en aanhangwagen
Buitenspiegels
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan worden overzien, moeten er
extra buitenspiegels worden geplaatst.
Koplampen
De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen (accessoire)
omhoogkomen en de verlichting kan andere verkeersdeelnemers verblinden.
Lichtbundelhoogte van de koplampen aanpassen » pag. 65, Bediening van ver-
lichtingsfunctie
1)
.
Voeding van het aanhangwagen-/accessoirestroomcircuit
Bij de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (accessoi-
re) wordt de aanhangwagen (accessoire) door de wagen van stroom voorzien
(zowel bij in- als uitgeschakeld contact).
Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker
ontladen.
Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar
de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken.
ATTENTIE
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de
accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschok-
ken leiden.
Geen aanpassingen aan de elektrische installatie van de wagen en de aan-
hangwagen (de accessoire) uitvoeren - gevaar voor ongevallen of zware
verwondingen door stroomschokken.
ATTENTIE (vervolg)
Na de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (ac-
cessoire) moet de aanhangwagen-/accessoireverlichting op goede werking
worden gecontroleerd.
Het borgoog nooit gebruiken voor het afslepen - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de ac-
cessoire) kan tot een defecte wagenelektronica leiden.
De totale vermogensopname van alle op het aanhangwagen-/accessoires-
troomcircuit aangesloten verbruikers mag maximaal 350 watt bedragen, an-
ders bestaat er gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Aanhangwagen beladen
De bandenspanning van de wagen aanpassen aan "volledig beladen"» pag.
294.
Verdelen van de lading
De lading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de aanhangwagenas liggen. De lading goed vastzetten, zodat deze
niet kan verschuiven.
Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling zeer
ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder voor-
zichtig.
ATTENTIE
Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk
beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengewicht
Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschre-
den.
1)
Geldt niet voor wagens met ledkoplampen.
266
Rijden
Toegestaan aanhangwagengewicht - Octavia
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,0 l/85 kW TSI
MG 1300 610
DSG 1300 620
1,2 l/63 kW TSI MG 1100 610
1,4 l/81 kW TSI G-TEC
MG 1400 690
DSG 1400 700
1,4 l/110 kW TSI
MG 1500 620
DSG 1500 630
1,6 l/81 kW MPI
MG 1100 600
AG 1100 620
1,8 l/132 kW TSI
MG 1600 650
DSG 1600 660
DSG 4x4 1600 710
1,6 l/66 kW TDI CR MG 1400 640
1,6 l/85 kW TDI CR
MG 1500 650
DSG 1500 650
2,0 l/105 kW TDI CR
MG 1600 660
DSG 1600 670
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1600 660
MG 4x4 2000 710
DSG 1600 670
DSG 4x4 2000 730
2,0 l/135 kW TDI CR DSG 4x4 1800 730
Toegestaan aanhangwagengewicht - Octavia RS
Motor
Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
2,0 l/169 kW TSI
MG -
a)
-
a)
DSG -
a)
-
a)
267
Trekhaak en aanhangwagen
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
2,0 l/135 kW TDI CR
MG -
a)
-
a)
DSG -
a)
-
a)
DSG 4x4 -
a)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
Toegestaan aanhangwagengewicht - Octavia Combi
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,0 l/85 kW TSI
MG 1300 620
DSG 1300 630
1,2 l/63 kW TSI MG 1100 620
1,4 l/81 kW TSI G-TEC
MG 1400 700
DSG 1400 710
1,4 l/110 kW TSI
MG 1500 630
DSG 1500 640
1,6 l/81 kW MPI
MG 1100 610
AG 1100 620
1,8 l/132 kW TSI
MG 1600 660
DSG 1600 670
DSG 4x4 1600 720
1,6 l/66 kW TDI CR MG 1400 650
1,6 l/85 kW TDI CR
MG 1500 660
DSG 1500 660
2,0 l/105 kW TDI CR
MG 1600 670
DSG 1600 680
268
Rijden
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1600 670
MG 4x4 2000 720
DSG 1600 680
DSG 4x4 2000 740
2,0 l/135 kW TDI CR DSG 4x4 1800 730
Toegestaan aanhangwagengewicht - Octavia Combi RS
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
2,0 l/169 kW TSI
MG -
a)
-
a)
DSG -
a)
-
a)
2,0 l/135 kW TDI CR
MG -
a)
-
a)
DSG -
a)
-
a)
DSG 4x4 -
a)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
Toegestaan aanhangwagengewicht - Octavia Combi Scout
Motor
Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,8 l/132 kW TSI DSG 4x4 -
a)
-
a)
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 -
a)
-
a)
DSG 4x4 -
a)
-
a)
2,0 l/135 kW TDI CR DSG 4x4 -
a)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
ATTENTIE
De toegestane kogeldruk en het maximale aanhangwagengewicht niet
overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengebruik
Rijsnelheid
Om veiligheidsredenen met de aanhangwagen niet sneller dan 100 km/h (als
de trekkende wagen een personenwagen uit klasse M1 is) resp. 80 km/h (als
de trekkende wagen een bedrijfswagen uit klasse N1 is) rijden.
269
Trekhaak en aanhangwagen
Direct snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met
aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwa-
genwielen.
Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem kan
fungeren.
ATTENTIE
Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden.
VOORZICHTIG
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig
belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Alarmsysteem
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarm-
systeem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt
onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoi-
re) aankoppelt of loskoppelt » pag. 57.
Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen (accessoire) in het
alarmsysteem.
De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust.
De aanhangwagen (accessoire) is via het stopcontact voor de aanhangwa-
gen elektrisch met de trekkende wagen verbonden.
De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen (accessoire)
is gebruiksklaar.
De wagen is vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld.
De aanhangwagen (accessoire) is niet uitgerust met ledachterlichten.
270
Rijden
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen
Inleiding voor het onderwerp
Bij het gebruik van accessoires en bij het uitvoeren van aanpassingen, repara-
ties of technische wijzigingen aan uw wagen moeten de aanwijzingen en richt-
lijnen van ŠKODA AUTO in acht worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wagen mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd. Ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden (inclusief ingrepen aan elektronische onderdelen en de bij-
behorende software) kunnen storingen tot gevolg hebben - gevaar voor
ongevallen en eventueel verhoogde slijtage van delen!
We raden u aan voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA
accessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de be-
trouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegarandeerd.
Geen producten gebruiken die niet door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd,
hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële
technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Als de wagen in landen met sterk afwijkende weersomstandigheden wordt ge-
bruikt, contact opnemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of er be-
paalde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, om de volledige
werking van de wagen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen (bv.
verversing van de koelvloeistof, vervanging van de accu en dergelijke).
Wettelijke controles
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
In vele landen bestaan wettelijke regelingen om de bedrijfszekerheid, de ver-
keersveiligheid en eventueel de uitlaatgasemissiewaarden van de wagen regel-
matig te laten controleren. Deze controles kunnen door werkplaatsen of test-
centra worden uitgevoerd die door de wetgever hiervoor zijn aangewezen.
De ŠKODA Servicepartners bereiden de wagen desgewenst op de keuringen
voor of zorgen voor de uitvoering daarvan.
Ook indien u uw wagen zelf bij een wettelijk erkend deskundige ter controle
wilt aanbieden, adviseren wij u van tevoren advies in te winnen bij de ŠKODA
Servicepartner.
ŠKODA Servicepartner
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de aanwijzingen en richtlijnen van
ŠKODA AUTO. Alle service- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd
in het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van
uw wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen
aan uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
De originele ŠKODA onderdelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen,
omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderde-
len voldoen volledig aan de ŠKODA AUTO voorschriften en zijn identiek aan de
gebruikte onderdelen in de serieproductie.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaam-
heid van deze onderdelen.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
271
Verzorging en onderhoud
De originele ŠKODA accessoires
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te let-
ten.
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebrui-
ken. ŠKODA AUTO staat garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid van deze accessoires voor uw wagen. Bij gebruik van andere pro-
ducten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw
wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische
keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele acces-
soires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
Spoiler
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
ATTENTIE
Als uw nieuwe wagen is uitgerust met een originele spoiler op de voorbum-
per in combinatie met de spoiler op de achterklep, moeten de volgende
aanwijzingen in acht worden genomen - anders bestaat gevaar voor onge-
vallen en zware verwondingen!
De wagen die voorzien is van een spoiler op de voorbumper moet altijd
zijn uitgerust met de bijbehorende spoiler op de achterklep.
Een originele spoiler op de voorbumper mag niet alleen of in combinatie
met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties, het vervangen van, het toevoegen van of het verwij-
deren van spoilers adviseren wij met een ŠKODA Servicepartner te over-
leggen.
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen
kunnen storingen tot gevolg hebben.
Componentenbescherming
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Sommige elektronische onderdelen (bv. het instrumentenpaneel) zijn af fabriek
met een componentenbescherming uitgerust. Deze zorgt voor een beperkte
werking van deze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een andere
wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten de wagen.
Airbags
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn
uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking
van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en
zware verwondingen!
Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik
van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbag-
systeem ongunstig beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en dodelijke ver-
wondingen!
ATTENTIE
Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper en aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uit-
gevoerd.
Geen wijzigingen aanbrengen aan de afzonderlijke delen van het airbag-
systeem - dit kan tot activering van een airbag leiden.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
272
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Daarbij ontstane beschadigingen kunnen de werking van het
airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en dodelijke
verwondingen! De volgende aanwijzingen moeten worden opgevolgd.
Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Nooit met verwijderde portierbekledingen of met openingen in de bekle-
dingen rijden.
Terugname en recycling van oude wagens
Lees en bekijk eerst op bladzijde 271.
Alle nieuwe wagens van het merk ŠKODA kunnen voor 95% worden gerecy-
cled.
Service-intervallen
Inleiding voor het onderwerp
Om ervoor te zorgen dat alle door de fabrikant voorgeschreven servicebeurten
op het juiste moment worden uitgevoerd en er geen wordt vergeten, wijst de
service-intervalindicatie op het instrumentenpaneel u hierop » pag. 50.
De uitgevoerde servicesoorten kunnen aan de hand van het geprinte bewijs uit
het digitale Serviceplan en de betreffende facturen worden aangetoond.
De aangegeven service-intervallen zijn gebaseerd op normale bedrijfsomstan-
digheden.
In geval van zwaardere bedrijfsomstandigheden is het nodig enkele service-
werkzaamheden al vóór de volgende servicebeurt of tussen de aangegeven
service-intervallen in te laten uitvoeren. Dit betreft hoofdzakelijk het reinigen
resp. vervangen van het luchtfilterelement in gebieden met veel stof alsmede
het controleren en vervangen van de getande riem, maar ook wagens met een
roetfilter waarbij de motorolie zwaarder kan worden belast.
Onder verzwaarde omstandigheden wordt het volgende verstaan:
Zwavelhoudende brandstof.
Veelvuldig stadsverkeer.
Langer stationair draaiende motor (bv. taxi's).
Gebruik van de wagen in gebieden met veel stof.
Vaak rijden met een aanhangwagen.
Overwegend stop-and-go-gebruik, zoals dat in de stad kan voorkomen.
Langdurig gebruik onder winterse omstandigheden.
De specialist kan u informeren of bij de gebruiksomstandigheden van uw wa-
gen werkzaamheden tussen de normale service-intervallen in noodzakelijk zijn.
Door de concrete omvang van de noodzakelijke werkzaamheden, afhankelijk
van model, uitrusting en toestand van uw wagen, kunnen verschillende servi-
cekosten ontstaan.
Let op
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen resp. bijvullen van bedrijfs-
vloeistoffen zijn voor de klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders vermeld in de garantiebepalingen van ŠKODA AUTO of
in andere overeenkomsten.
Over de actuele werkzaamheden m.b.t. de servicebeurten wordt u door de
specialist geïnformeerd.
Overzicht van de service-intervallen
Afb. 300 Sticker met wagengegevens: Service-interval
Het door de fabrikant voorgeschreven service-interval staat op de sticker met
wagengegevens vermeld » afb. 300. De sticker met wagengegevens is in het
instructieboekje en onder de bekleding in de bagageruimte geplakt.
273
Verzorging en onderhoud
Voor uw wagen geldt een van de volgende service-intervallen.
Vaste service-interval QI1.
Vaste service-interval QI2.
Vaste service-interval QI3.
Vaste service-interval QI4.
Variabele service-interval QI6.
Bij een variabel service-interval is het beslist noodzakelijk dat alleen de
voorgeschreven motorolie wordt gebruikt.
Indien deze motorolie niet beschikbaar is, geldt voor de olieverversing een vast
service-interval. In dit geval moet de wagen op het vaste service-interval wor-
den omgecodeerd.
Let op
De betreffende motoroliespecificaties » pag. 286.
Bij wagens met variabele service-interval QI6 kunt u een verandering naar
vaste service-interval resp. terug naar variabele service-interval laten uitvoeren
door een specialist.
Vast service-interval QI1 - QI4
Olieservice
QI1 Elke 5.000 km of 1 jaar
a)
.
QI2 Elke 7.500 km of 1 jaar
a)
.
QI3 Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
QI4 Elke 15.000 km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 1
QI1 -
QI4
Eerste na 30.000 km of 2 jaar
a)
, vervolgens elke
30.000 km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 2
Elke 15.000 km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 3
Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
Remvloeistof
Service
QI1 -
QI4
Eerste verversing na 3 jaar, daarna elke 2 jaar.
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
Informatie over de variant die geldt voor uw wagen is verkrijgbaar bij de ŠKODA Partner.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst. Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij
hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat
kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen!
Let op
Bij gebruik van diesel met een verhoogd zwavelgehalte geldt een Olieservice
na telkens 7.500 km. In welke landen het zwavelgehalte van de dieselbrandstof
verhoogd is, kan een specialist u vertellen.
Variabel service-interval QI6
Het bepalen van de Olieservice-intervallen is afhankelijk van de gebruiksinten-
siteit en de lokale gebruiksomstandigheden van de wagen. Zo wordt een wa-
gen bij het rijden van korte ritten anders belast dan bij lange snelwegritten. De
intervallen zijn dan ook variabel.
Olieservice
Volgens service-intervalindicatie (uiterlijk na 30.000 km
of 2 jaar
a)
).
Inspectie
b)
Variant 1
Eerste na 30.000 km of 2 jaar
a)
, vervolgens elke 30.000
km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 2
Elke 15.000 km of 1 jaar
a)
.
Remvloeistof
Service
Eerste verversing na 3 jaar, daarna elke 2 jaar.
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
Informatie over de variant die geldt voor uw wagen is verkrijgbaar bij de ŠKODA Partner.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst. Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij
hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat
kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen!
274
Raadgevingen voor het gebruik
Digitaal Serviceplan
Een specialist bevestigt het betreffende Bewijs van uitgevoerde servicebeur-
ten niet in dit instructieboekje, maar in het service-informatiesysteem met de
naam Digitaal Serviceplan.
Daarom adviseren wij u als bewijs voor de uitgevoerde onderhoudswerkzaam-
heden altijd het betreffende Bewijs van uitgevoerde servicebeurten te laten
printen.
Voordelen van het digitaal Serviceplan
Hoog veiligheidsniveau voor wat betreft manipulatie van de vermeldingen.
Transparante documentatie van uitgevoerde servicewerkzaamheden.
Bescherming tegen verlies of beschadiging van de vermeldingen - de klant
ontvangt bij behoefte een compleet bewijs van uitgevoerde servicebeurten.
De mogelijkheid het bewijs compleet in elektronische vorm op te vragen.
De wagen kan bij elke willekeurige specialist (ook in het buitenland) worden
onderhouden - de databank is wereldwijd bereikbaar.
Verhoogde transparantie bij aanschaf van een gebruikte wagen door centraal
opgeslagen vermeldingen.
De systeemvermeldingen ondersteunen de klant bij validatie van aanspraken
uit de ŠKODA verlengde garantie en de levenslange mobiliteitsgarantie.
Verzorging en onderhoud
Inleiding voor het onderwerp
Regelmatige en deskundige verzorging is belangrijk voor het waardebehoud
van uw wagen.
Bij het gebruik van de verzorgingsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de
verpakking in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het
originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
ATTENTIE
Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn voor
de gezondheid.
Het onderhoudsmiddel altijd veilig bewaren voor personen die niet volle-
dig zelfstandig zijn, bv. kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging!
VOORZICHTIG
Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, ruwe keukensponsjes en derge-
lijke gebruiken - gevaar voor beschadiging van de lak.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische oplosmiddelen gebruiken -
gevaar voor beschadiging van het te reinigen materiaal.
Let op
Wij adviseren de wagen bij een ŠKODA Servicepartner te laten reinigen en on-
derhouden.
Wassen van de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 275.
De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de
wagen is vaak te wassen.
Hoe langer insectenresten, vogelpoep, wegenzout en andere agressieve afzet-
tingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperaturen,
bv. door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werking.
Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen
grondig worden gereinigd.
Met de hand wassen
De wagen van boven naar beneden wassen met een zachte spons of een was-
handschoen en veel water en daarbij indien nodig geschikte reinigingsmiddelen
gebruiken. De spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uit-
spoelen.
Voor de wielen, dorpels en het onderste gedeelte van de wagen een andere
spons gebruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en daarna drogen met een ge-
schikte doek.
Automatische wasstraten
Vóór het wassen van de wagen moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen
(sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak en dergelijke) worden genomen.
Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers,
autotelefoonantenne) kunt u het beste vooraf contact opnemen met de ex-
ploitant van de wasinstallatie.
275
Verzorging en onderhoud
Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conserve-
ring dienen de ruitenwisserbladen met geschikte reinigingsmiddelen te wor-
den gereinigd en ontvet.
Hogedrukreiniger
Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies
voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dit geldt vooral voor aanwijzin-
gen met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot het wagenoppervlak.
ATTENTIE
Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kun-
nen een nadelig effect op de remwerking hebben - gevaar voor ongevallen!
Bij het reinigen van de bodem of de binnenzijde van de wielkasten voor-
zichtig te werk gaan - gevaar voor verwondingen aan scherpe randen van
metalen delen!
VOORZICHTIG
De wagen niet in de volle zon wassen, bij het wassen geen druk op de carros-
serie uitoefenen. Daarbij mag de temperatuur van het water max. 60 °C bedra-
gen - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de lak van de wagen.
Vóór het rijden door een automatische wasstraat de buitenspiegels inklappen
- gevaar voor beschadiging.
VOORZICHTIG
Wagen wassen met hogedrukreiniger
De folie mag niet met een hogedrukreiniger worden gewassen - gevaar voor
beschadiging.
Als de wagen in de winter wordt gewassen, mag de waterstraal niet direct
op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achter-
klep worden gericht - er bestaat gevaar voor bevriezen.
Tijdens de reiniging steeds een voldoende grote spuitafstand aanhouden tot
de sensoren van de parkeerhulp, het objectief van de achteruitrijcamera, tot de
externe sierdelen en kunststofbeschermdelen (bv. dakdragersysteem, spoilers,
beschermlijsten) en andere niet-metalen wagenonderdelen, zoals rubber slan-
gen of dempingsmaterialen.
De sensoren van de parkeerhulp mogen maar kort worden bespoten en er
moet een minimumafstand van 10 cm worden aangehouden - er bestaat ge-
vaar voor beschadiging.
Wagen aan de buitenzijde verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 275.
Onderdeel van de
wagen
Situatie Oplossing
Lak
Gemorste
brandstof
Schoon water, doek, (zo snel mogelijk
schoonmaken)
Geen druppel-
vorming op de
lak
Met harde was conserveren (min. twee
keer per jaar), was op schone en droge
carrosserie aanbrengen
Matte lak
Polijstmiddel gebruiken, daarna conser-
veren (als het polijstmiddel geen con-
serverende bestanddelen bevat)
Kunststof delen Verontreiniging
schoon water, doek/spons evt. daar-
voor bedoelde reinigingsmiddelen
Verchroomde
en geanodiseerde
onderdelen
Verontreiniging
Schoon water, doek met eventueel ge-
schikt reinigingsmiddel, daarna met
zachte, droge doek oppoetsen
Folie Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Ruiten
en buitenspiegel-
glazen
Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Koplampen/ver-
lichting
Verontreiniging Zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Achteruitrijcame-
ra
Verontreiniging
Met schoon water wassen en met
zachte doek drogen
Sneeuw/ijs
Handveger / daarvoor bedoeld ont-
dooiingsmiddel
Portierslotcilinder Sneeuw/ijs Geschikt ontdooiingsmiddel
Ruitenwissers /
wisserbladen
Verontreiniging Ruitenreiniger, spons of doek
Wielen Verontreiniging
Schoon water, daarna met geschikte
middelen conserveren
a)
Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauw water.
276
Raadgevingen voor het gebruik
De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderde-
len van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd.
De trekhaak is onderhoudsvrij. De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een
geschikt smeervet behandelen.
Conservering van de holle ruimtes
Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek voor-
zien van conserveringswas die permanente bescherming biedt.
Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit
met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine wor-
den gereinigd.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden be-
schermd.
Wij adviseren de beschermlaag - bij voorkeur voor het begin en na afloop van
het koude jaargetijde - te laten controleren.
Levensduur van de folie
Milieu-invloeden (bv. zonnestraling), vocht, luchtvervuiling, steenslag) hebben
een negatief effect op de levensduur van de folie. De folie veroudert en wordt
poreus. Dit is volledig normaal en is geen defect.
De zonnestraling kan eveneens de sterkte van de kleur van de folie beïnvloe-
den.
Bij het transport van lading op de dakdragers (bv. dakbox) bestaat een ver-
hoogd gevaar voor beschadiging van de folie.
VOORZICHTIG
Lak
Beschadigingen zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen of met harde was behandelen.
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak.
Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aan-
brengen.
Kunststof delen
Geen lakverzorgingsmiddelen gebruiken.
Verchroomde en geanodiseerde onderdelen
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor oppervlaktekrassen.
Folie
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de folie.
Bij het reinigen geen vuile doeken of sponzen gebruiken.
Om ijs en sneeuw te verwijderen, geen ijskrabber of soortgelijke middelen
gebruiken.
De folie niet polijsten
De folie niet met een hogedrukreiniger wassen.
Rubber afdichtingen
De portierrubbers en ruitgeleiders met geen enkel middel behandelen - de
beschermende laklaag kan worden aangetast.
Ruiten en buitenspiegelglazen
De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen reinigen - ge-
vaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of ruitantenne.
Geen doek gebruiken die ook voor het polijsten van de carrosserie is ge-
bruikt - hierdoor kunnen de ruiten vervuilen en het zicht verslechteren.
Koplampen/verlichting
De koplampen/verlichting niet droog afvegen, geen scherpe voorwerpen
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermlak en scheurvorming
bij de lampglazen.
Achteruitrijcamera
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor bescha-
diging van de camera.
Sneeuw/ijs niet met warm/heet water verwijderen.
Bij het wassen nooit water onder druk of een stoomreiniger gebruiken.
Voor het schoonmaken geen schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Portierslotcilinder
Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de
slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder!
Wielen
Ernstige vervuiling van de wielen kan onbalans van de wielen veroorzaken -
het resultaat kan een trilling zijn, die onder bepaalde omstandigheden voortij-
dige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
277
Verzorging en onderhoud
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen
Afb. 301
Inbouwplaats van de ijskrabber,
ijskrabber uitnemen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 275.
Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een
kunststof krabber gebruiken. Deze zit aan de binnenzijde van de tankklep.
De tankklep openen en de ijskrabber in pijlrichting eruit schuiven » afb. 301.
VOORZICHTIG
De ijskrabber in één richting bewegen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van het ruitoppervlak.
Sneeuw of ijs niet verwijderen van oppervlakken die ernstig vervuild zijn (bv.
met fijn zand of strooizout) - gevaar voor beschadiging van het oppervlak.
Sneeuw of ijs voorzichtig verwijderen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de op de wagen af fabriek aangebrachte stickers.
Verzorging van het interieur
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 275.
Onderdeel van de
wagen
Situatie Oplossing
Natuurnappa /
Kunstleer /
Alcantara
®
/
Stof
Stof, vuile op-
pervlakken
Stofzuiger
Verontreiniging
(vers)
water, licht vochtige katoenen-/wollen
doek evt. milde zeepoplossing
a)
, dan
met zachte doek afvegen
Hardnekkige
vlekken
Speciaal daarvoor bedoeld reinigings-
middel
Verzorging (na-
tuurnappa)
Met regelmatige tussenpozen met een
lederverzorgingsmiddel behandelen en
na elke reiniging een verzorgende crè-
me met UV-bescherming en impreg-
neereffect gebruiken
Verzorging (Al-
cantara
®
/ stof)
Hardnekkige haren met een "reinigings-
handschoen" verwijderen
Pillen op stoffen met een borstel ver-
wijderen
Kunststof delen Verontreiniging
Water, licht vochtige doek of spons,
eventueel geschikt reinigingsmiddel
Ruiten Verontreiniging
Afspoelen met schoon water en drogen
met geschikte doek
Bekleding van
elektrisch ver-
warmde stoelen
Verontreiniging Geschikt reinigingsmiddel
Veiligheidsgordels
»
Verontreiniging Zachte doek en milde zeepoplossing
a)
a)
Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauw water.
278
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigings-
middelen het materiaal kunnen beschadigen.
Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte par-
fumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden.
VOORZICHTIG
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ stof
Langere periodes in fel zonlicht vermijden. Deze materialen zo nodig be-
schermen door ze te bedekken om verbleken te voorkomen.
Verse vlekken (bv. door pennen, lippenstift, schoensmeer en dergelijke) zo
snel mogelijk verwijderen.
Let erop, dat het natuurnappa bij het schoonmaken nergens te nat wordt
en dat er geen water in de naden sijpel - gevaar voor beschadiging van het
leer!
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadi-
ging van het bekledingoppervlak.
Voor Alcantara
®
-stoelbekleding geen leerreiniger, boenwas, schoenpoets,
vlekkenverwijderaar en dergelijke gebruiken.
Sommige kledingstoffen (bv. donkere spijkerstof ) zijn onvoldoende kleu-
recht - daardoor kan de stoelbekleding duidelijk zichtbaar verkleuren. Dit is
geen gebrek van de bekledingsstof.
Scherpe delen van kleding (bv. ritsen, klinknagels, gordels met scherpe
randen) kunnen de bekledingsstoffen in de wagen beschadigen. Een dergelij-
ke beschadiging kan niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - ge-
vaar voor beschadiging van het dashboard.
Ruiten
Geen stickers op de verwarmingsdraden of ruitantenne plakken - gevaar
voor beschadiging.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Niet met water of andere vloeistoffen schoonmaken - gevaar voor bescha-
diging van het verwarmingssysteem.
Niet drogen door de verwarming in te schakelen.
Veiligheidsgordels
De gordels na het schoonmaken laten drogen voordat ze worden opgerold.
Let op
Gedurende het gebruik van de wagen kunnen de leren en Alcantara
®
delen klei-
ne zichtbare veranderingen (bv. rimpels, verkleuringen) laten zien.
279
Verzorging en onderhoud
Controleren en bijvullen
Brandstof
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 302
Sticker met voorgeschreven
brandstof
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 302.
De tankinhoud bedraagt bij wagens met voorwielaandrijving circa 50 liter, bij
wagens met 4-wielaandrijving circa 55 liter, waarvan 6 liter als reserve.
ATTENTIE
De brandstoffen resp. de brandstofdampen zijn explosief - er bestaat le-
vensgevaar!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brand-
stoftoevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en bescha-
diging van het uitlaatsysteem.
Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - er bestaat gevaar
voor lakschade.
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet worden gebruikt, kunt u
contact opnemen met een ŠKODA Partner. Deze zal u vertellen of in het be-
treffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt geleverd
en of het door de fabrikant is toegestaan een andere brandstof te tanken.
Benzine en diesel tanken
Afb. 303 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken.
Afb. 304
Brandstofvulopening bij wagens
met dieselmotor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 280.
Tanken onder de volgende omstandigheden.
De wagen is ontgrendeld.
Het contact is uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming en -ventilatie is uitgeschakeld.
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 303.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in de uitsparing in pijlrichting
4
op de tankklep
steken.
Het vulpistool tot de aanslag in de brandstofvulopening steken en tanken.
Als het vulpistool voor de eerste keer uitschakelt, is de brandstoftank vol. Het
vullen niet voortzetten.
280
Raadgevingen voor het gebruik
Het vulpistool uit de brandstofvulopening nemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening plaatsen en tegen de pijlrichting in
3
draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten tot deze correct is vergrendeld.
Beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof bij wagens met
dieselmotor
De brandstofvulopening bij wagens met dieselmotor kan worden uitgerust
met een beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof » afb. 304.
Als het dieselvulpistool niet gemakkelijk in de brandstofvulopening kan worden
geschoven, moet deze met lichte druk heen en weer worden bewogen tot het
vulpistool correct naar binnen schuift.
De diameter van het dieselvulpistool kan in enkele landen identiek zijn aan het
benzinevulpistool. In deze landen dient de beveiliging tegen tanken van ver-
keerde brandstof door een specialist te worden uitgebouwd.
Loodvrije benzine
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 280.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 302 op pag. 280.
De wagen kan alleen met loodvrije benzine worden gebruikt, die aan de norm
EN 228
1)
voldoet en maximaal 10 % bioethanol (E10) bevat.
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden getankt (gering vermo-
gensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden gebruikt (gering vermogens-
verlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine minimaal 95 RON
Alleen benzine tanken van min. 95 RON.
In noodgevallen kan benzine van 91, 92 of 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan benzine van 91, 92 of 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
Wanneer benzine wordt gebruikt met een lager octaangetal dan voorge-
schreven, dan de rit alleen voortzetten met gemiddelde toerentallen en een
minimale motorbelasting. Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschre-
ven octaangetal tanken.
Benzine met een octaangetal lager dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet
worden gebruikt!
Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens boven-
genoemde normen (bv. gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of
het contact inschakelen.
VOORZICHTIG
Benzinetoevoegingen (additieven)
Loodvrije benzine conform de norm EN 228
1)
voldoet aan alle voorwaarden
voor een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
brandstoftoevoegingen (additieven) aan de benzine toe te voegen - gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
De volgende additieven en toevoegingen mogen niet worden gebruikt -
gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsysteem!
Toevoegingen met metaaldeeltjes (metaalhoudende additieven), in het bij-
zonder met mangaan en ijzer.
Brandstoffen met metaaldeeltjes (bv. LRP - lead replacement petrol).
1)
In Duitsland ook DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met RON 95 en 91 of DIN 51626-2 resp. E5
voor loodvrije benzine met RON 95 en 98.
281
Controleren en bijvullen
Let op
Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zon-
der beperkingen worden gebruikt.
Bij wagens waarvoor benzine 95/min. 92 resp. 93 RON wordt voorgeschre-
ven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON
niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofverbruik.
Bij wagens waarvoor benzine van minimaal 95 RON wordt voorgeschreven,
kan het gebruik van benzine hoger dan 95 RON voor een vermogenstoename
en een lager brandstofverbruik zorgen.
Diesel
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 280.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 302 op pag. 280.
De wagen kan alleen met diesel worden gebruikt, die aan de norm EN 590
1)
voldoet en maximaal 7 % bioethanol (B7)
2)
bevat.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidige of te verwachten weers-
omstandigheden. Bij het personeel van het tankstation navragen of de aange-
boden diesel geschikt is voor deze omstandigheden.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovenge-
noemde normen (bv. benzine) hebt getankt, niet de motor starten of het con-
tact inschakelen!
Biobrandstof RME mag niet worden gebruikt!
VOORZICHTIG
Dieseltoevoegingen (additieven)
De dieselbrandstof volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
toevoegingen (additieven) aan de diesel toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
CNG (gecomprimeerd aardgas) tanken
Afb. 305
Vulopening voor het tanken van aardgas
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 280.
Onder de volgende omstandigheden aardgas tanken.
De wagen is ontgrendeld.
De motor en het contact zijn uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming en -ventilatie is uitgeschakeld » pag. 113.
De bediening bij de diverse aardgastankinstallaties kan verschillend zijn. Bij het
tanken van aardgas bij een u onbekende tankinstallatie moet u de daar aanwe-
zige instructies volgen of het tanken door het personeel van het tankstation la-
ten uitvoeren.
Tankprocedure
De tankklep openen.
De dop
A
» afb. 305 in pijlrichting verwijderen en de vulkoppeling van de
tankinstallatie op de vulopening
B
aanbrengen.
1)
In Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R 52368-2005 / EN 590:2004,
in India IS 1460/Bharat IV of in geval van nood IS 1460/Bharat III.
2)
In Duitsland overeenkomstig de norm DIN 52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN 590.
282
Raadgevingen voor het gebruik
De brandstoftank is vol als de compressor van de tankinstallatie automatisch
uitschakelt.
Controleren of de afdichtring
C
» afb. 305 in de vulopening
B
is blijven zit-
ten. Als de afdichtring op de vulkoppeling is geschoven, dan moet hij weer in
de vulopening worden aangebracht.
De dop
A
op de vulopening aanbrengen en de tankklep sluiten tot deze cor-
rect is vergrendeld.
De aardgas-tankinstallaties beschikken over een bescherming tegen overvul-
len die afhankelijk is van de buitentemperatuur. Bij zeer hoge buitentemperatu-
ren kan het voorkomen dat de aardgastank eventueel niet volledig kan worden
volgetankt.
Wanneer de wagen direct na het tanken is geparkeerd, kan de wijzer van de
gasvoorraadmeter bij het starten mogelijk niet exact hetzelfde peil aangeven
als direct na het tanken. Dit betreft geen lekkage in het systeem, maar een
drukdaling veroorzaakt door de afkoeling van het gas in de aardgastank na het
tanken.
De maximale levensduur van de aardgastank bedraagt 20 jaar.
De inhoud van de aardgastank bedraagt ongeveer 15 kg.
ATTENTIE
Aardgas is zeer explosief en zeer brandgevaarlijk.
Tijdens het tanken nooit in de wagen stappen. Wanneer in uitzonderings-
gevallen in de wagen moet worden gestapt, het portier sluiten en daarbij
een metalen oppervlak aanraken voordat de vulkoppeling weer wordt aan-
geraakt. Anders kunnen elektrostatische ontladingen optreden - brandge-
vaar!
Let op
Tijdens het tanken treden geluiden op, deze zijn echter geen reden om u zor-
gen te maken. Bij onzekerheid de hulp inroepen van het personeel van het
tankstation.
CNG
Afb. 306 Plaats van de CNG-sticker / CNG-sticker
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 280.
Een G-TEC-wagen mag op CNG en loodvrije benzine rijden » pag. 281.
Plaats van de CNG-sticker bij aardgaswagens » afb. 306.
Automatisch omschakelen van rijden op aardgas naar rijden op benzine -
het automatisch omschakelen van rijden op aardgas naar rijden op benzine ge-
beurt bv. in de volgende gevallen.
Bij een lege aardgastank of onvoldoende druk in de tank.
Na het tanken van aardgas.
Bij zeer lage omgevingstemperaturen.
Voor een correcte werking van het brandstofsysteem moet de benzinetank
elke 6 maanden zodanig worden leeggereden, dat het controlelampje gaat
branden.
Gaslekkage
Bij het vermoeden van een gaslekkage (waarneembare geur) als volgt handel-
en.
De wagen stilzetten.
Het contact uitschakelen.
Sigaretten doven, vonk- of brandgevaarlijke voorwerpen uitschakelen en uit
de wagen verwijderen.
De portieren en de achterklep openen om de wagen voldoende te ventileren.
Bij aanhoudende gaslucht niet verder rijden.
Als het niet mogelijk is de wagen met gaslekkage uit de afgesloten ruimte
(bv. een tunnel, onderdoorgeleiding, veerboot enz.) te rijden, onmiddellijk het
alarmnummer bellen.
283
Controleren en bijvullen
De hulp van een specialist inroepen om de storing aan de gasinstallatie te laten
verhelpen.
Bij een verkeersongeval
Als bij een verkeersongeval een gaslekkage wordt vermoed, als volgt handelen.
Het contact uitschakelen.
Sigaretten doven, vonk- of brandgevaarlijke voorwerpen uitschakelen en uit
de wagen verwijderen.
Alle passagiers laten uitstappen.
Alle personen uit de buurt van de wagen houden. Een minimale afstand van
10 meter tot de wagen wordt aangeraden.
De reddingsdiensten op de hoogte brengen dat het gaat om een aardgaswa-
gen.
Regelmatige controles van de aardgasinstallatie
Aan aardgaswagens moeten regelmatig gasinstallatietests door een specialist
worden uitgevoerd. De eigenaar van de wagen is verantwoordelijk voor het
correct uitvoeren van de controles.
Elke 2 jaar
Tankdop controleren.
Vulaansluiting en afdichtring in vulaansluiting controleren, eventueel afdicht-
ring reinigen.
Gassysteem op lekkage controleren en visuele controle van de aardgastank
uitvoeren.
Elke 20 jaar
Visuele controle van de aardgastank.
ATTENTIE
De gaslucht in de wagen of tijdens het tanken niet onderschatten - er be-
staat gevaar voor brand, explosie en verwondingen.
De aardgastanks aan de wagen mogen niet worden blootgesteld aan de
inwerking van ongewenste warmtebronnen.
Motorruimte
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bv. een deken) afdekken -
brandgevaar!
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende instructies in acht ne-
men - gevaar voor verwondingen of brand. De motorruimte van de wagen
is een gevaarlijk gebied!
ATTENTIE
Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de
motorruimte
De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
het systeem KESSY het bestuurdersportier openen.
De handrem stevig aantrekken.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand
plaatsen. Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in
stand P plaatsen.
De motor laten afkoelen.
De motorkap nooit openen als er stoom of koelvloeistof uit de motor-
ruimte komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen
stoom/koelvloeistof meer naar buiten komt.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte
Alle personen uit de buurt van de motorruimte houden.
Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding!
Nooit in de koelluchtventilator grijpen. De koelluchtventilator kan nog on-
geveer 10 minuten na het uitschakelen van het contact plotseling gaan
draaien!
In de buurt van de motor niet roken en geen open vuur of vonkgevaarlijke
voorwerpen gebruiken.
284
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE (vervolg)
Geen voorwerpen (bv. poetsdoeken of gereedschap) in de motorruimte
laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade.
De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloei-
stoffen lezen en opvolgen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende mo-
tor
Wanneer bij draaiende motor in de motorruimte moet worden gewerkt,
dan moet goed op de draaiende motordelen en elektrische installaties
worden gelet - levensgevaar!
Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken.
Kortsluiting in de elektrische installatie, vooral bij de accu, voorkomen.
VOORZICHTIG
Alleen bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificaties bijvullen - gevaar voor
beschadiging van de wagen!
Let op
Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma resp. uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden besteld.
Wij adviseren de bedrijfsvloeistoffen door een specialist te laten verversen.
Motorkap openen en sluiten
Afb. 307
Motorkap openen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 284.
Motorkap openen
Controleren of de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn weggeklapt -
gevaar voor beschadiging van de motorkap.
Het voorportier openen en in pijlrichting
1
aan de ontgrendelingshendel on-
der het dashboard trekken » afb. 307.
De ontgrendelingshendel in pijlrichting
2
drukken, de motorkap wordt ont-
grendeld.
De motorkap in pijlrichting
3
optillen.
De motorkapsteun in pijlrichting
4
uit de houder verwijderen.
De geopende klep tegenhouden door het uiteinde van de steun in pijlrichting
5
in de opening aan te brengen.
Motorkap sluiten
De motorkap optillen.
De motorkapsteun losmaken en in de daarvoor bestemde houder drukken.
285
Controleren en bijvullen
De motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm met een vlotte bewe-
ging sluiten, zodat deze correct wordt vergrendeld.
Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel een wagen met geopende motorkap grafisch weergegeven.
ATTENTIE
Nooit met een motorkap rijden die niet correct is gesloten - gevaar voor
ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Overzicht motorruimte
Afb. 308
Overzichtvoorbeeld van de motorruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 284.
Koelvloeistofexpansiereservoir 289
Motoroliepeilstok
288
Motorolievulopening
288
Remvloeistofreservoir 289
Accu 290
Ruitensproeiervloeistofreservoir
286
A
B
C
D
E
F
Ruitensproeiervloeistof
Afb. 309
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 284.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir
A
bevindt zich in de motorruimte » afb.
309.
De vulhoeveelheid van het reservoir bedraagt circa 3 liter, bij wagens met ko-
plampsproeiers circa 4,7 liter
1)
.
Een geschikte ruitensproeiervloeistof voor de huidige of de te verwachten
weersomstandigheden gebruiken. Wij adviseren de ruitensproeiervloeistof uit
het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
VOORZICHTIG
Als de wagen is voorzien van koplampsproeiers, ruitensproeiervloeistofsoor-
ten gebruiken die de polycarbonaatcoating van de koplampen niet aantasten -
gevaar voor beschadiging van de koplampen.
Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit de vulhals verwijderen - de
vloeistofslangen kunnen anders vervuild raken en er kunnen storingen aan de
ruitensproeierinstallatie optreden.
Motorolie
Inleiding voor het onderwerp
Af fabriek is de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die het
hele jaar (behalve in extreem koude klimaatzones) kan worden gebruikt.
1)
Voor enkele landen 4,7 l voor beide varianten.
286
Raadgevingen voor het gebruik
Wij adviseren om het verversen van de olie door een ŠKODA Servicepartner te
laten uitvoeren.
De motorolie moet bij de voorgeschreven service-intervallen worden ververst
» pag. 273.
De motor gebruikt afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden een
kleine hoeveelheid olie (maximaal 0,5 l/1.000 km). Tijdens de eerste 5.000 km
kan het olieverbruik ook daarboven liggen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 284.
VOORZICHTIG
Aan de motorolie geen extra additieven toevoegen - gevaar voor motorschade.
Let op
Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Specificatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 287.
De hierna aangegeven specificaties (VW-normen) kunnen afzonderlijk of in
combinatie met andere specificaties op de verpakking staan.
Wagens met variabele service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,0 l/85 kW TSI
VW 508 00
optioneel VW 504 00
a)
1,2 l/63 kW TSI
1,4 l/110 kW TSI
1,8 l/132 kW TSI
VW 504 00
2,0 l/169 kW TSI
a)
Het gebruik van VW 504 00 motorolie in plaats van VW 508 00 kan een geringe verslechtering van de uit-
laatgasemissiewaarden tot gevolg hebben.
Dieselmotoren Specificatie
1,6 l/66, 85 kW TDI
VW 507 00
2,0 l/105, 110, 135 kW TDI
Wagens met vaste service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,0 l/85 kW TSI
VW 502 00
1,2 l/63 kW TSI
1,4 l/81 kW TSI G-TEC
1,4 l/110 kW TSI
1,6 l/81 kW MPI
1,8 l/132 kW TSI
2,0 l/169 kW TSI
Dieselmotoren Specificatie
1,6 l/66, 85 kW TDI
VW 507 00
2,0 l/105, 110, 135 kW TDI
Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel motorolie VW 505 01 wor-
den gebruikt.
VOORZICHTIG
Indien de in de tabel vermelde motorolie niet beschikbaar is, kunnen ook an-
dere oliën worden bijgevuld. Om motorschade te vermijden, mag tot de vol-
gende olieverversing slechts max. 0,5 l motorolie met de volgende specificatie
worden bijgevuld:
Benzinemotoren: ACEA A3/ACEA B4 of API SN, (API SM);
Dieselmotoren: ACEA C3 of API CJ-4.
287
Controleren en bijvullen
Controleren en bijvullen
Afb. 310 Varianten van de oliepeilstok
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 287.
De olie onder de volgende omstandigheden controleren en bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motorbedrijfstemperatuur is bereikt.
De motor is afgezet.
Peil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is terugge-
stroomd.
De oliepeilstok uit de motor trekken en met een schone doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag in de motor steken en opnieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok weer in de motor steken.
Het oliepeil moet in zone
A
liggen » afb. 310. Als het oliepeil onder zone
A
ligt, olie bijvullen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening
C
eraf draaien » afb. 308 op pag. 286.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen » pag. 287.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening weer zorgvuldig vastdraaien.
VOORZICHTIG
Het oliepeil mag in geen geval buiten het gebied
A
liggen » afb. 310 - gevaar
voor beschadiging van de motor en het uitlaatsysteem.
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is of als het oliepeil boven zone
A
ligt, niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist
inroepen.
Let op
Een te laag motoroliepeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan bran-
den van het controlelampje en door de betreffende melding weergegeven
» pag. 40. Toch adviseren wij om het oliepeil regelmatig met de oliepeilstok te
controleren.
Koelvloeistof
Inleiding voor het onderwerp
De koelvloeistof koelt de motor en bestaat uit water en antivries (met additie-
ven die het koelsysteem tegen corrosie beschermen en kalkafzetting voorko-
men).
Het antivriesaandeel in de koelvloeistof moet 40 tot 60% bedragen.
De correcte mengverhouding tussen het water en de antivries moet zo nodig
door een specialist worden gecontroleerd en eventueel worden gecorrigeerd.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 284.
Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de
motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - gevaar voor verbran-
ding en verwondingen door koelvloeistofspatten!
Als bescherming tegen koelvloeistofspatten de vuldop bij het openen met
een doek afdekken.
Koelvloeistof en koelvloeistofdampen zijn schadelijk voor de gezondheid -
contact met koelvloeistof voorkomen. Als de ogen en huid met koelvloei-
stof in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedurende ten
minste enkele minuten met veel water afspoelen en indien nodig medische
hulp inroepen.
288
Raadgevingen voor het gebruik
VOORZICHTIG
De radiateur niet afdekken en geen onderdelen (bv. extra koplampen) vóór de
luchtinlaten monteren - gevaar voor oververhitting van de motor.
Controleren en bijvullen
Afb. 311
Koelvloeistofexpansiereservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 288.
De koelvloeistof onder de volgende omstandigheden controleren en bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is niet warm (bij een motor die op bedrijfstemperatuur is kan het
controleresultaat onnauwkeurig zijn).
De motor is afgezet.
Koelvloeistofpeil controleren - het koelvloeistofpeil moet tussen markeringen
A
en
B
liggen » afb. 311. Als het koelvloeistofpeil onder de markering
B
ligt,
koelvloeistof bijvullen.
Bijvullen
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid koelvloeistof aanwezig zijn
» .
Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop
voorzichtig losschroeven.
Nieuwe koelvloeistof met de juiste specificatie bijvullen.
De dop vastdraaien tot deze correct is vergrendeld.
De specificatie van de koelvloeistof is op het koelvloeistofexpansiereservoir
aangegeven » afb. 311.
Als er geen voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, dan alleen gedestil-
leerd resp. gedemineraliseerd water bijvullen en de mengverhouding tussen
het water en het antivries zo snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
VOORZICHTIG
Bij een leeg expansiereservoir geen koelvloeistof bijvullen. Daardoor zou er
lucht in het systeem kunnen komen - gevaar voor motorschade! Niet verder
rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering
A
» afb. 311. De warme
koelvloeistof zou uit het koelsysteem kunnen worden geperst - gevaar voor
beschadiging van de onderdelen in de motorruimte.
Als het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is, niet verder rijden! De
motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Een koelvloeistofadditief dat niet voldoet aan de specificaties kan de corro-
siewerende werking van het koelsysteem verminderen - gevaar voor beschadi-
ging van het koelsysteem en de motor.
Als iets anders dan gedestilleerd (gedemineraliseerd) water wordt bijgevuld,
moet de koelvloeistof door een specialist worden ververst - gevaar voor mo-
torschade.
Koelvloeistofverlies kan worden veroorzaakt door
lekkage in het koelsys-
teem - gevaar voor motorschade. Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een
specialist inroepen.
Let op
Een te laag koelvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 39. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
Remvloeistof
Afb. 312
Remvloeistofreservoir
De remvloeistof onder de volgende omstandigheden controleren.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
289
Controleren en bijvullen
Remvloeistofpeil controleren - het remvloeistofpeil moet tussen markeringen
"MIN" en "MAX" liggen » afb. 312.
Specificatie - de remvloeistof moet voldoen aan de norm VW 501 14 (deze
norm voldoet aan de eisen van de norm FMVSS 116 DOT4).
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 284.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de mar-
kering "MIN" » afb. 312 zakt, kan het remsysteem lek zijn. Niet verder rij-
den - gevaar voor ongevallen! De hulp van een specialist inroepen.
Let op
De remvloeistof wordt ververst bij een voorgeschreven inspectie.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 34. Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig via het reser-
voir te controleren.
Accu
Inleiding voor het onderwerp
De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voe-
ding van elektrische verbruikers in de wagen.
Automatische verbruikersuitschakeling - Ontlaadbeveiliging van de accu
Het boordnetsysteem probeert als volgt te voorkomen dat de accu wordt ont-
laden als deze zwaar wordt belast.
Door verhoging van het stationair motortoerental.
Door de vermogensbegrenzing van bepaalde verbruikers.
Door het uitschakelen van sommige verbruikers (bv. stoelverwarming, ach-
terruitverwarming), net zo lang als nodig is.
Waarschuwingssymbolen op de accu
Symbool Betekenis
Altijd een veiligheidsbril dragen!
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd handschoenen
en een beschermende bril dragen!
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en
niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
ATTENTIE
Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, bijtende werking of
vergiftiging! Bijtende dampen in de lucht irriteren en veroorzaken schade
aan de luchtwegen en de ogen. De volgende waarschuwingsaanwijzingen in
acht nemen.
Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huid-
bescherming dragen.
Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betref-
fende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water
afspoelen. Onmiddellijk medische hulp inroepen.
De accu uit de buurt houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen).
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen
van de accu kan lopen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu bestaat gevaar voor explosie, brand, ver-
wondingen of bijtende werking! De volgende waarschuwingsaanwijzingen
in acht nemen.
Niet roken, geen open vuur of licht gebruiken en geen vonkgevaarlijke
werkzaamheden uitvoeren.
Een ontladen accu kan gemakkelijk bevriezen. Nooit een bevroren of
ontdooide accu opladen. Een bevroren accu vervangen.
290
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE (vervolg)
Nooit een beschadigde accu gebruiken.
De accupolen niet met elkaar verbinden. Door het doorverbinden van bei-
de polen ontstaat kortsluiting.
VOORZICHTIG
Let erop, dat het accuzuur niet in aanraking komt met de wagen - gevaar voor
beschadiging van de wagen.
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de accu door een specialist te la-
ten uitvoeren.
Een accu die ouder is dan 5 jaar laten vervangen.
Toestand controleren
Afb. 313
Accu: Afdekking openklappen / kijkglas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 290.
De toestand van de accu wordt regelmatig in het kader van de inspectie bij een
specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Bij accu's met een accuzuurstand-indicator kan aan de hand van de verkleuring
van deze indicator de accuzuurstand worden gecontroleerd. Bij accu's met de
aanduiding "AGM" vindt geen accuzuurstand-controle plaats.
De accu kan, afhankelijk van de uitrusting, voorzien zijn van een afdekking, de-
ze kan in pijlrichting worden opengeklapt » afb. 313 - .
Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van de indicator. Daarom vóór
de controle voorzichtig op het kijkglas tikken » afb. 313 - .
Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden
vervangen.
Ontlading van de accu
Bij veelvuldige korte ritten wordt de accu onvoldoende opgeladen.
Bij lage temperaturen neemt de accucapaciteit af.
Als de wagen langer dan 3 tot 4 weken niet wordt gebruikt, de minpool van
de accu losmaken of de accu constant opladen met een zeer lage laadstroom.
Laden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 290.
De accu alleen opladen, als het contact en alle verbruikers uitgeschakeld zijn.
De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Opladen
Bij wagens met start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de
-klem
van de acculader op de
-pool van de accu en de
-klem van de acculader
op het massapunt van de motor aansluiten » pag. 305.
Bij wagens zonder start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de klem-
men van de acculader op de bijbehorende accupolen (
op
,
op
) aan-
sluiten.
De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat in-
schakelen.
Na de laden: Eerst de acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de accu.
Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van
de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld.
291
Controleren en bijvullen
ATTENTIE
Bij het opladen van de accu komt waterstof vrij - explosiegevaar. Een ex-
plosie kan ook worden veroorzaakt door een vonk die ontstaat bij het los-
koppelen van de accu of het lostrekken van een stekker.
Het zogenaamde "snelladen" van de accu is gevaarlijk. Hiervoor is een
speciale acculader en vakkennis nodig. Daarom het "snelladen" door een
specialist laten uitvoeren.
Losmaken, aansluiten en vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 290.
De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelfde
afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben.
Wij adviseren de accu door een specialist te laten vervangen.
Om de accukabels los te maken, het contact uitschakelen en eerst de min-
pool en pas daarna de pluspool van de accu losmaken.
Om de accukabels aan te sluiten, eerst de pluspool
en pas daarna de min-
pool
van de accu aansluiten.
Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende
functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken.
Functie / voorziening Ingebruikname
Ruitbediening » pag. 63
Panorama-schuif-kanteldak » pag. 64
Rolgordijn » pag. 65
Tijdinstellingen » pag. 43
VOORZICHTIG
De accukabels alleen losmaken bij uitgeschakeld contact en uitgeschakelde
verbruikers - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Vóór het losmaken van accukabels de elektrische achterklep, de elektrisch
bediende ruiten, het schuif-kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten - an-
ders kunnen storingen in deze uitrustingselementen optreden.
De aansluitkabels in geen geval verwisselen - brandgevaar.
Let op
Wij adviseren de wagen na het losmaken en weer aansluiten van de accukabels
door een specialist te laten controleren, zodat de volledige werking van de wa-
gen is gewaarborgd.
292
Raadgevingen voor het gebruik
Wielen
Velgen en banden
Inleiding voor het onderwerp
Gebruiksinstructies voor wielen
Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip,
daarom bijzonder voorzichtig rijden.
Banden met het meeste profiel moeten altijd op de voorwielen worden ge-
bruikt.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Wij adviseren om
velgen en wielbouten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te ge-
bruiken.
Wielen en banden koel, droog en donker opslaan. De banden zelf dienen
staand te worden opgeslagen.
Levensduur van banden
Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen.
Ook als ze niet worden gebruikt. Wij adviseren om geen banden te gebruiken
die ouder dan 6 jaar zijn.
De productiedatum is aangegeven op de bandwang (eventueel aan de binnen-
zijde). Bv. DOT ... 10 17... betekent dat de band in week 10 van het jaar 2017 is
geproduceerd.
Schade aan banden
Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigin-
gen (bv. scheuren, vervormingen en dergelijke).
In het bandprofiel vastzittende voorwerpen (bv. kleine stenen en dergelijke) di-
rect verwijderen.
Voorwerpen die de band zijn binnengedrongen (bv. spijkers en dergelijke), niet
verwijderen en de hulp van een specialist inroepen.
Montage van nieuwe banden
Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden gebruiken met de-
zelfde constructie, maat (afrolomtrek) en hetzelfde profiel op elke as.
Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden vervan-
gen.
Draairichtinggebonden banden
Sommige banden kunnen draairichtinggebonden zijn. De draairichting is door
een pijl op de wang van de band gekenmerkt.
De aangegeven draairichting van de band strikt aanhouden, anders kunnen de
volgende bandeigenschappen ongunstig worden beïnvloed.
Rijstabiliteit.
Grip.
Rolgeluid en bandenslijtage.
ATTENTIE
Nooit banden gebruiken waarvan de toestand en leeftijd niet bekend zijn -
gevaar voor ongevallen.
Nooit met beschadigde banden rijden - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De banden moeten worden beschermd tegen het contact met bedrijfsstof-
fen (bv. olie, vet en brandstof), omdat deze voor beschadigingen kunnen zor-
gen. Als de banden met deze middelen in contact komen, adviseren we om de
banden bij een specialist te laten controleren.
Velgen met geslepen of gepolijst oppervlak niet gebruiken in winterse om-
standigheden - gevaar voor beschadiging van de velgen (bv. door strooizout).
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de velgen en banden door een
specialist te laten uitvoeren.
Wij adviseren om banden, sneeuwkettingen en wieldoppen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
293
Wielen
Bandenspanning
Afb. 314 Sticker met een tabel met bandenspanningswaarden / banden
oppompen
De voorgeschreven bandenspanningswaarden staan op de sticker met picto-
grammen
A
» afb. 314 (voor enkele landen zijn de pictogrammen door tekst
vervangen).
De bandenspanning moet altijd aan de belading worden aangepast.
Bandenspanning voor halve belading
Bandenspanning voor het milieu ontlastend gebruik (iets lager brandstof-
verbruik en iets lagere uitstoot van schadelijke stoffen)
Bandenspanning voor volle belading
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor de voorgeschreven ban-
denspanning. Het is geen opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de technische wagendocumenten
en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document).
Bandenspanningswaarde voor de vooras
Bandenspanningswaarde voor de achteras
Bandenspanning controleren
De bandenspanning (inclusief die van het reservewiel of noodreservewiel) min-
stens eenmaal per maand en voor elke grote rit controleren.
De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde
bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen.
B
C
D
E
F
G
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspannings-
wijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen
» pag. 259.
ATTENTIE
Niet met een verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bv. bij schade aan een band) moet
worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige stuurbe-
wegingen en zonder krachtig remmen tot stilstand te brengen - gevaar
voor ongevallen.
Let op
De conformiteitsverklaring (het zogenoemde CVO-document) is verkrijgbaar
bij een ŠKODA
1)
Partner.
Bandenslijtage en wielen verwisselen
Afb. 315
Bandslijtagemerktekens / verwisselen van wielen
De bandenslijtage neemt toe in de volgende situaties.
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, snel accelereren/remmen).
Onjuiste balancering van de wielen (de wielen na vervanging of reparatie van
de banden of bij "trillingen" in het stuurwiel laten balanceren).
Verkeerde uitlijning.
1)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
294
Raadgevingen voor het gebruik
Onderin het profiel van de banden zitten slijtagemerktekens die de toegesta-
ne minimale profieldiepte weergeven » afb. 315 - . Een band wordt als versle-
ten beschouwd, wanneer deze merktekens gelijkliggen met het loopvlak. Mar-
keringen op de bandwangen, zoals de letters "TWI" en/of andere symbolen (bv.
), geven de plaats van de slijtagemerktekens aan.
Voor een gelijkmatige slijtage van alle banden adviseren we om de wielen elke
10.000 km overeenkomstig het schema te om te wisselen » afb. 315 - .
ATTENTIE
De banden uiterlijk vervangen wanneer deze tot de slijtagemerktekens
zijn afgesleten - gevaar voor ongevallen.
Een verkeerde wieluitlijning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor onge-
vallen.
Ongewone trillingen of "scheeftrekken" van de wagen kan duiden op ban-
denschade. Snelheid verminderen en stoppen! Als de banden geen tekenen
van uitwendige beschadiging vertonen, de hulp van een specialist inroepen.
Reservewiel
De afmeting van het reservewiel is identiek aan de af fabriek gemonteerde
wielen.
Na het monteren van het reservewiel moet de bandenspanning worden aange-
past.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 259.
ATTENTIE
Als bij bandenpech het reservewiel met tegengestelde draairichting moet
worden gemonteerd, dan bijzonder voorzichtig rijden. De best mogelijke ei-
genschappen van de band zijn in deze situatie niet meer van toepassing.
Als het reservewiel qua afmetingen of uitvoering afwijkt van de banden
waarmee wordt gereden (bv. bij winterbanden, draairichtinggebonden ban-
den), mag het reservewiel alleen in geval van pech korte tijd en met een
voorzichtige rijstijl worden gebruikt .
Noodreservewiel
Het noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde specialist,
omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Het noodreservewiel is altijd voorzien van een waarschuwingssticker, die zich
op de velg bevindt.
Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden
gelet.
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
Het noodreservewiel oppompen met de maximale vuldruk voor de wagen
» pag. 294 ( de voorgeschreven bandenspanning van noodreservewiel R 18 is
4,2 bar).
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 259.
ATTENTIE
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden!
Bij het rijden met een noodreservewiel niet volgas accelereren of krachtig
remmen en ook niet snel door bochten rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodreservewiel.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in
acht nemen.
Bandenmarkering
Verklaring van de tekens op de band - bv. 195/65 R 15 91 T
195 Bandbreedte in mm
65 Hoogte-/breedteverhouding in %
R Code voor bandconstructie - Radiaal
15 Velgdiameter in inch
91 Belastingsindex
T Snelheidscode
Belastingsindex - geeft het maximaal toegestane draagvermogen van een
afzonderlijke band aan
Belastingsindex
88 89 90 91 92 93 94 95
Belasting
(in kg)
560 580 600 615 630 650 670 690
295
Wielen
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toelaatbare snelheid met gemon-
teerde banden van de betreffende categorie aan
Snelheids-
code
S T U H V W Y
Top-
snelheid
(in km/h)
180 190 200 210 240 270 300
ATTENTIE
Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en
snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Gebruik bij winterse omstandigheden
Allweather-banden- (of "winter")-banden
Allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een bergtop-/snee-
uwvloksymbool
) verbeteren de rijeigenschappen van de wagen in winterse
omstandigheden.
Voor de beste rijeigenschappen moeten op alle vier de wielen allweather- of
"winter"-banden met een minimumprofieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Wanneer "winter"-banden zijn gemonteerd deze tijdig weer vervangen door
zomerbanden, want met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen als-
mede bij temperaturen boven 7 °C de rijeigenschappen beter met bovendien
een kortere remweg, minder afrolgeluid en minder bandenslijtage.
Snelheidscode
Er mogen allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een berg-
top-/sneeuwvloksymbool
) met een lagere snelheidscategorie dan aangege-
ven in de technische voertuigdocumentatie worden gemonteerd, op voor-
waarde dat de toegestane topsnelheid van deze banden niet wordt overschre-
den ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wagen hoger ligt.
De snelheidsbegrenzing voor allweather- of "winter"-banden kan in het info-
tainment in het menu

/
Banden
worden ingesteld.
Indien de wagen beschikt over allweather- of "winter"-banden met een lagere
snelheidscategorie dan de vermelde topsnelheid van de wagen (betreft niet af
fabriek geleverde banden) moet in het interieur in het gezichtsveld van de be-
stuurder een waarschuwingssticker met de topsnelheid voor de snelheidscate-
gorie van de gemonteerde banden worden aangebracht. Het waarschuwings-
bord (sticker) kan worden vervangen als de maximale waarde van de voor de
gemonteerde banden bestemde snelheidscategorie wordt ingesteld in het in-
fotainmentsysteem
1)
. Deze waarde geeft de maximaal toegestane rijsnelheid
weer met gemonteerde allweather- of "winter"-banden en mag niet worden
overschreden.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag in winterse omstandigheden.
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd en
zijn alleen te gebruiken bij de volgende velg-bandcombinaties.
Octavia
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6J x 15
a)
43 mm 195/65 R15
6J x 15
a)
47 mm 195/65 R15
6J x 16
b)
48 mm 205/55 R16
6J x 16
b)
50 mm 205/55 R16
6J x 17
b)
45 mm 205/50 R17
6J x 17
b)
48 mm 205/50 R17
a)
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 13 mm.
b)
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 12 mm.
Octavia Scout
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6J x 16
a)
50 mm 205/55 R16
6J x 17
a)
45 mm 205/50 R17
6J x 16
a)
48 mm 205/55 R16
1)
Geldt voor sommige landen.
296
Raadgevingen voor het gebruik
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6J x 16
b)
48 mm 205/60 R16
6J x 17
a)
48 mm 205/50 R17
6J x 17
b)
48 mm 205/55 R17
a)
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 12 mm.
b)
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 9 mm.
Octavia RS
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6J x 17
a)
45 mm 205/50 R17
6J x 17
a)
48 mm 205/50 R17
a)
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter zijn dan 12 mm.
ATTENTIE
De kettingen niet op sneeuw- en ijsvrije routes gebruiken - het rijgedrag
kan ongunstig worden beïnvloed en er bestaat gevaar voor schade aan de
band.
297
Wielen
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Nooduitrusting
Inleiding voor het onderwerp
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
Afb. 316
Plaats van de verbanddoos en de gevarendriehoek: Variant 1 /
variant 2
De volgende informatie is geldig voor de verbanddoos en de gevarendriehoek
uit het originele ŠKODA accessoireprogramma.
Plaatsing van de verbanddoos
De verbanddoos kan met behulp van een spanband aan de rechterzijde van de
bagageruimte worden bevestigd » afb. 316.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 1
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven en met de spanband worden beves-
tigd » afb. 316 - . Bij wagens op aardgas bevindt de gevarenhoek zich onder
de bodembekleding in de bagageruimte.
Gevarendriehoek - variant 2
De gevarendriehoek kan met behulp van spanbanden aan de rechterzijde van
de bagageruimte worden bevestigd » afb. 316 - .
ATTENTIE
De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
Plaats van het reflectievest
Afb. 317
Opbergvak voor reflectievest
Het reflectievest kan in de houders onder de voorstoelen worden opgeborgen
» afb. 317.
Brandblusser
Afb. 318
Brandblusser losmaken
De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bestuurdersstoel
bevestigd.
Voor het verwijderen van de brandblusser de vergrendelingen aan beide rie-
men in pijlrichting losmaken » afb. 318 en de brandblusser verwijderen.
Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en
met de riemen vastzetten.
De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser.
298
Tips om het zelf te doen
De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van
deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd.
ATTENTIE
De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre
of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
Wagengereedschap
Afb. 319
Wagengereedschap
De bak met het wagengereedschap bevindt zich in het opbergvak voor het
(nood)reservewiel en kan afhankelijk van de uitrusting met een band zijn vast-
gezet.
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgende onderdelen in het
wagengereedschap aanwezig te zijn.
schroevendraaier,
sleutel voor het uit- en inbouwen van het achterlicht,
opzetstuk voor de antidiefstalwielbouten,
sleepoog,
beugel voor het lostrekken van de wieldoppen,
krik met aanwijzingenplaatje,
slinger voor de krik,
wielsleutel,
1
2
3
4
5
6
7
8
losklem voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten,
bandenafdichtset.
ATTENTIE
De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld.
In geen geval hiermee andere voertuigen of lasten opkrikken - gevaar voor
verwondingen.
Het gereedschap altijd veilig opbergen in de bak en deze met de band aan
het (nood)reservewiel bevestigen - anders zouden de inzittenden bij een
plotselinge remmanoeuvre of een aanrijding verwondingen kunnen oplo-
pen.
VOORZICHTIG
De krik vóór het opbergen in de bak met wagengereedschap weer in de begin-
stand schroeven - gevaar voor beschadiging van de bak.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wagendocumentiemap.
Wiel verwisselen
Voorbereidende werkzaamheden
Veiligheidshalve vóór het verwisselen van een wiel langs de weg de
volgende aanwijzingen in acht nemen.
De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer neerzetten - hiertoe een
plaats met een vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met
schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De handrem stevig aantrekken.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand opstellen.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het verwisselen van een wiel moe-
ten de passagiers zich naast de weg ophouden (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
9
10
299
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Wiel verwisselen
Het (nood)reservewiel verwijderen » pag. 300.
De wieldop » pag. 301 of de afdekkappen » pag. 301 verwijderen.
De wielbouten losdraaien » pag. 302 » .
De wagen zo ver opkrikken » pag. 302 dat het te verwisselen wiel de bodem
niet meer raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het defecte wiel voorzichtig verwijderen.
Het (nood)reservewiel aanbrengen en de wielbouten handvast aandraaien.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel om en om de tegenover elkaar liggende wielbouten ("krui-
selings") vastdraaien » pag. 302.
De wieldop » pag. 301 of de afdekkappen » pag. 301 weer aanbrengen.
Bij de montage van een wiel met draairichtinggebonden banden op de draai-
richting letten » pag. 293.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Indien de bouten ge-
corrodeerd zijn en zwaar draaien, moeten deze worden vervangen.
ATTENTIE
De wielbouten maar een klein stukje (ongeveer één omwenteling) los-
draaien, zolang de wagen niet is opgekrikt. Ander kan het wiel loskomen en
eraf vallen - gevaar voor ongevallen.
De wielbouten in geen geval invetten of inoliën - gevaar voor ongevallen.
Afsluitende werkzaamheden
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het omgewisselde wiel in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte opbergen en met een borgbout bevestigen.
Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de
riem bevestigen.
De bandenspanning van het gemonteerde wiel controleren en indien nodig
aanpassen. Bij wagens met bandenspanningscontrole de bandenspannings-
waarden in het systeem opslaan » pag. 259.
Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt 120 Nm.
De beschadigde banden vervangen. Een bandenreparatie wordt afgeraden.
ATTENTIE
Een te hoog aantrekmoment van de wielbouten kan de schroefdraad be-
schadigen en leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken op
de velg. Bij een te laag aantrekmoment kunnen de wielen tijdens het rijden
losraken - gevaar voor ongevallen. Tot het controleren van het aantrekmo-
ment bijzonder voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden.
(Nood-)reservewiel verwijderen/opbergen
Afb. 320
Wiel verwijderen
Het wiel bevindt zich in de kuip onder de bodembekleding in de bagageruimte
en is met een speciale borgbout
B
bevestigd » afb. 320.
Wiel verwijderen
De bodembekleding in de bagageruimte optillen.
De bevestigingsband losmaken en de bak met het wagengereedschap ver-
wijderen.
De borging
A
in pijlrichting
1
lostrekken » afb. 320.
De bout
B
in pijlrichting
2
eruit draaien en het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de reservewielkuip leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende openingen in de velg trek-
ken.
De borgbout
B
tegen de pijlrichting in
2
erin schroeven » afb. 320.
De borging
A
tegen de pijlrichting in
1
aanbrengen.
De bak met het wagengereedschap in het wiel aanbrengen en met de band
vastzetten.
De bodembekleding in de bagageruimte terugklappen.
300
Tips om het zelf te doen
Wieldop
Wieldop lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen om de rand van de wieldop
haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rus-
ten en de wieldop lostrekken.
Wieldop aanbrengen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken.
De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek cor-
rect vastklikt.
Aan de achterzijde van de af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma geleverde wieldop staat de positie van de antidiefstalwielbout aange-
geven met een symbool. Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze op
deze plaats worden ingebouwd » .
ATTENTIE
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma
te gebruiken. Bij andere wieldoppen kan mogelijk een voldoende luchttoe-
voer voor de koeling van de remmen niet zijn gegarandeerd - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Als de wieldop op een andere dan de voor de antidiefstalwielbout aangege-
ven positie wordt aangebracht, bestaat gevaar voor beschadiging van de wiel-
dop.
De wieldop alleen met de hand aandrukken, niet op de wieldop slaan - gevaar
voor beschadiging van de wieldop.
Let op
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Afdekkappen van de wielbouten
Afb. 321
Afdekkap lostrekken
Om de kap te verwijderen, de losklem tot de aanslag op de kap aanbrengen
en deze in pijlrichting lostrekken » afb. 321.
Om de kap te monteren, deze tot de aanslag op de wielbout aanbrengen.
Antidiefstalwielbouten
Afb. 322
Antidiefstalwielbout en opzet-
stuk
De antidiefstalwielbouten beschermen de wielen tegen diefstal. Deze kunnen
uitsluitend met het opzetstuk
B
» afb. 322 worden losgedraaid/vastgedraaid.
Adapter
B
tot de aanslag op de antidiefstalwielbout
A
steken.
De wielsleutel tot de aanslag op het opzetstuk
B
aanbrengen en de wielbout
losdraaien/vastdraaien.
Het opzetstuk verwijderen.
Om een wiel te kunnen wisselen moet het opzetstuk voor de antidiefstal-
wielbouten altijd in de wagen worden meegevoerd!
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen moet de antidiefstalwielbout worden aangebracht overeenkomstig de
positie die op de achterzijde van de wieldop is aangegeven.
301
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Let op
Wij adviseren de sticker met het codenummer te bewaren. Aan de hand hier-
van kan een vervangende adapter uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden aangeschaft.
Wielbouten losdraaien en vastzetten
Afb. 323
Wielbouten losdraaien
De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken. Voor de antidiefstalwiel-
bouten het bijbehorende opzetstuk gebruiken » afb. 322 op pag. 301.
Om de bouten los te draaien, het uiteinde van de wielsleutel vastpakken en
de bout ongeveer één omwenteling in pijlrichting draaien » afb. 323.
Om de bouten vast te draaien, het uiteinde van de wielsleutel vastpakken en
de bout tegen de pijlrichting in vastdraaien » afb. 323.
ATTENTIE
Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de
voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij kunt u zich het beste
aan de wagen vasthouden en zorgen dat u stevig staat - gevaar voor ver-
wondingen.
Wagen opkrikken
Afb. 324 Steunpunten voor de krik: Variant 1 / variant 2
Afb. 325
Krik aanbrengen
De veiligheidsaanwijzingen raadplegen voordat de wagen wordt opgekrikt » .
Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt. Voor het plaatsen van de krik het steunpunt kiezen dat
het dichtst bij de lekke band ligt.
De steunpunten bevinden zich bij de dorpel variant 1
A
resp. variant 2
B
» afb. 324.
De krikslinger
7
in het montagegat van de krik
6
haken » pag. 299.
De grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op een vlakke onder-
grond plaatsen, zodat de krik loodrecht ten opzichte van het kriksteunpunt is
aangebracht » afb. 325 - .
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, tot de klauw van de krik de
rand omvat » afb. 325 - .
De wagen verder opkrikken tot het defecte wiel net vrij van de grond hangt.
302
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor ver-
wondingen.
De wagen beveiligen tegen onverwacht wegrollen.
De grondplaat van de krik altijd beveiligen tegen wegglijden.
Op losse ondergrond (bv. grind) onder de krik een brede en stabiele on-
derlegger plaatsen.
Op gladde oppervlakken (bv. kasseien) onder de krik een slipvaste on-
derlegger (bv. een rubberen vloermat) plaatsen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
Nooit met een lichaamsdeel (bv. arm of been) onder de wagen komen als
deze omhoog is gebracht.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst - ge-
vaar voor beschadiging van de wagen.
Bandenafdichtset
Inleiding voor het onderwerp
De volgende informatie is van toepassing voor de af fabriek gemonteerde ban-
denafdichtset.
Met behulp van de bandenafdichtset kunnen bandenperforaties met een dia-
meter tot ongeveer 4 mm worden afgedicht.
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen geval een normale bandenre-
paratie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervan-
gen resp. bij een specialist informeren naar de reparatiemogelijkheden.
Voorwerpen die de band zijn binnengedrongen (bv. spijkers en dergelijke), niet
verwijderen.
De bandenafdichtset in de volgende gevallen niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handleiding van het flesje met
bandenafdichtmiddel aangegeven minimumtemperatuur.
Bandenperforaties van meer dan 4 mm.
Beschadiging van de bandwang.
De houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken.
ATTENTIE
Als de huid met het afdichtmiddel in aanraking is gekomen, de betreffen-
de plaatsen direct afspoelen.
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht
nemen.
Beschrijving van de bandenafdichtset
Afb. 326
Beschrijving van de bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 303.
De bandenafdichtset bevindt zich in een bak onder de bodembekleding van de
bagageruimte.
sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph",
ventielsleutel,
vulslang met vuldop,
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedieningselementen kan verschil-
lend zijn, afhankelijk van het type luchtcompressor dat bij de wagen is ge-
leverd)
knop voor verlagen van de bandendruk,
12 volt kabelstekker,
1
2
3
4
5
6
303
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
bandenvulslang,
bandenspanningmeter,
aan-uitschakelaar,
fles met bandenafdichtmiddel,
reserve-ventielinzetstuk.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompressor of in de wagendocumen-
tiemap.
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de
bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 303.
Veiligheidshalve vóór een wielreparatie langs de weg de volgende
aanwijzingen in acht nemen.
De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer neerzetten - hiertoe een
plaats met een vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De handrem stevig aantrekken.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand opstellen.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de reparatie moeten de passagiers
zich naast de weg ophouden (bv. achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Band afdichten en oppompen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 303.
Afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band afschroeven.
De ventielsleutel
2
» afb. 326 op pag. 303 op het ventielinzetstuk plaatsen,
zodat het ventielinzetstuk in de sleuf van de ventielsleutel past.
Het ventielinzetstuk uit het ventiel draaien en op een schone ondergrond
(doek, stuk papier en dergelijke) leggen.
7
8
9
10
11
De fles
10
enkele malen krachtig schudden.
De vulslang
3
stevig op de fles
10
draaien. De folie op de vuldop van de fles
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang
3
verwijderen en de fles op het bandenventiel
aansluiten.
De fles
10
ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de
fles in de band vullen.
De vulslang van het bandventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk met de ventielsleutel
2
weer in het ventiel schroeven.
Oppompen
De bandenvulslang
7
» afb. 326 op pag. 303 stevig op het bandenventiel
schroeven.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P la-
ten.
De motor starten.
De stekker
6
in het 12 volt stopcontact steken » pag. 93.
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
Zodra een bandenspanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de luchtcompressor
uitschakelen. Maximale werkingstijd 6 minuten » .
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
7
van
het ventiel afschroeven.
De wagen ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden, zodat het afdichtmid-
del zich in de band kan "verdelen".
De vulslang van de luchtcompressor
7
opnieuw stevig op het ventiel draaien
en het oppompen herhalen.
De betreffende sticker
1
op het dashboard in het gezichtsveld van de be-
stuurder aanbrengen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit met maximaal 80 km/h resp.
50 mph worden voortgezet.
ATTENTIE
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - gevaar voor verbrandingsgevaar!
304
Tips om het zelf te doen
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na 6 minuten draaien uitschakelen - gevaar voor
compressorschade! De luchtcompressor enkele minuten laten afkoelen, voor-
dat u deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met een gerepareerde band
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 303.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 294.
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band. De volgende aanwijzingen moeten worden
opgevolgd.
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 284.
Bij het gebruik van de accu moeten de volgende waarschuwingsaanwijzin-
gen in acht worden genomen » pag. 290.
ATTENTIE (vervolg)
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp uitvoeren met behulp van de accu van
een andere wagen - gevaar voor explosie en bijtende werking!
Nooit starthulp uitvoeren bij accu's met een te lage accuzuurstand - ge-
vaar voor explosie en bijtende werking!
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
Afb. 327
Starthulp:
- ontladen accu,
- stroomleverende accu / mas-
sapunt van de motor bij het start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 305.
Als door een ontladen accu de motor niet kan worden gestart, kan de accu van
een andere wagen worden gebruikt om de motor te starten. Hiertoe zijn start-
kabels nodig met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklem-
men.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 volt zijn. De capaciteit (in Ah)
van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Het ene uiteinde
1
aansluiten op de pluspool van de ontladen accu.
Het andere uiteinde
2
aansluiten op de pluspool van de stroomleverende
accu.
Het ene uiteinde
3
aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu.
Bij wagens met start-stop-systeem klem
4
aan het massapunt van de mo-
tor
A
vastmaken » afb. 327.
305
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Bij wagens zonder start-stopsysteem het andere uiteinde
4
aansluiten op
een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct
op het motorblok zelf.
Motor starten
De motor van de stroomleverende wagen starten en stationair laten draaien.
Daarna de wagen met de ontladen accu starten.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de startprocedure afbreken
en na een halve minuut herhalen.
De startkabels precies in omgekeerde volgorde van het vastmaken verwijde-
ren.
ATTENTIE
De startkabel nooit op de minpool van de ontladen accu aansluiten - ex-
plosiegevaar.
De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met
elkaar in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting!
De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elek-
trisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - gevaar voor
kortsluiting!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motor-
ruimte kunnen worden geraakt - gevaar voor verwondingen en beschadi-
ging van de wagen.
Wagen afslepen
Aanwijzingen voor het afslepen
Afb. 328 Gevlochten sleepkabel / gedraaide sleepkabel
Voor het afslepen met een sleepkabel alleen een gevlochten kunstvezelkabel
» afb. 328 - gebruiken » .
De sleepkabel resp. de sleepstang aan het voorste sleepoog » pag. 307, ach-
terste sleepoog » pag. 307 resp. aan de kogelkop van de trekhaak » pag. 260
bevestigen.
Voorwaarden voor het slepen.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen niet met omhoogge-
brachte achteras worden afgesleept - gevaar voor versnellingsbakscha-
de!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wa-
gen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een bergingsvoer-
tuig resp. aanhangwagen worden vervoerd.
De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h.
Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan
50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen
worden vervoerd.
Bestuurder van de slepende wagen
Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden de koppeling langzaam op laten
komen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas ge-
ven.
Pas echt wegrijden als de kabel gespannen is.
Bestuurder van de gesleepte wagen
Indien mogelijk moet de wagen worden gesleept met draaiende motor. De
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende mo-
tor, anders moet het rempedaal aanmerkelijk harder worden ingetrapt en
voor het sturen meer kracht worden uitgeoefend.
Als de motor niet kan worden gestart, het contact inschakelen zodat het
stuurwiel niet kan blokkeren en de knipperlichten, de ruitenwissers en de rui-
tensproeierinstallatie kunnen worden ingeschakeld.
De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische ver-
snellingsbak de keuzehendelstand N selecteren.
De sleepkabel tijdens het slepen altijd strak houden.
306
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE
Voor het slepen geen gedraaide sleepkabel gebruiken » afb. 328 - , het
sleepoog kan anders uit de wagen worden gedraaid - er bestaat gevaar
voor ongevallen.
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn - er bestaat gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor motorscha-
de. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pag. 305,
Starthulp.
Bij het slepen over onverharde wegen bestaat voor beide wagens het gevaar,
dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken.
Let op
Wij adviseren de sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Sleepoog voor
Afb. 329
Afdekkap verwijderen / sleepoog monteren
Afdekkap verwijderen/aanbrengen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 329.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te in te bouwen, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb.
329 tot de aanslag vastdraaien » .
Voor het vastdraaien adviseren wij bv. de wielsleutel, het sleepoog van een an-
dere wagen of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken dat door het oog kan
worden gestoken.
Om het sleepoog te verwijderen, dit tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
ATTENTIE
Het sleepoog altijd stevig vastzetten, anders kan het sleepoog bij het af- of
aanslepen losraken.
Sleepoog achter
Afb. 330
Afdekkap verwijderen / sleepoog monteren - variant 1
Afb. 331 Afdekkap verwijderen / sleepoog monteren - variant 2
307
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Afdekkap verwijderen/aanbrengen
Voor het verwijderen in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en deze in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 330.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te monteren, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb. 330
resp. » afb. 331 tot de aanslag vastdraaien » .
Voor het vastdraaien adviseren wij bv. de wielsleutel, het sleepoog van een an-
dere wagen of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken dat door het oog kan
worden gestoken.
Om het sleepoog te verwijderen, dit tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
Wagens met een trekhaak
Bij wagens met af fabriek gemonteerde trekhaak zit achter de afdekking geen
montagegat voor het inschroefbare sleepoog. Voor het afslepen de kogelkop
gebruiken » pag. 260, Trekhaak.
ATTENTIE
Het sleepoog altijd stevig vastzetten, anders kan het sleepoog bij het af- of
aanslepen losraken.
Afstandsbediening en uitneembaar lampje - batterij/accu
vervangen
Inleiding voor het onderwerp
VOORZICHTIG
De vervangende batterij resp. accu's moet/moeten overeenkomen met de
oorspronkelijke specificatie.
Bij het vervangen van de batterij resp. accu op de juiste polariteit letten.
Let op
Wij adviseren de defecte batterij resp. accu's door een specialist te laten ver-
vangen.
Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot ge-
volg dat deze afdekking beschadigd raakt. Een vervangende sierafdekking kan
bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft.
Sleutel
Afb. 332
Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 308.
De sleutelbaard uitklappen.
Het batterijdeksel
A
» afb. 332 met de duim of met een platte schroeven-
draaier bij
B
losmaken.
Het batterijdeksel in pijlrichting
1
openklappen.
De ontladen batterij in pijlrichting
2
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
A
aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont-/vergrendeld,
moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 56.
308
Tips om het zelf te doen
Afstandsbediening van de extra verwarming
(interieurvoorverwarming)
Afb. 333 Deksel openen / batterij verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 308.
Met een dunne platte schroevendraaier afdekking
A
bij
B
losmaken » afb.
333.
De afdekking in pijlrichting
1
openklappen en in pijlrichting
2
eruit schui-
ven.
De batterij met de schroevendraaier bij
C
losmaken en deze vervangen.
De afdekking tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en erop drukken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Uitneembare lamp
Afb. 334
Vergrendelingsclip op het accu-
deksel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 308.
De accuafdekking met een smal, puntig voorwerp bij de vergrendelingsclip
A
loswippen » afb. 334.
Accu's vervangen.
Het batterijdeksel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
VOORZICHTIG
Wordt bij het vervangen een verkeerd accutype of worden niet-oplaadbare
batterijen gebruikt, bestaat er gevaar voor beschadiging van de lamp en de
elektrische installatie.
Noodontgrendeling/-vergrendeling
Inleiding voor het onderwerp
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
Afb. 335 Handgreep van het bestuurdersportier: Slotafdekking open-
klappen / slotcilinder met sleutel
Het bestuurdersportier kan met de sleutel via de slotcilinder worden noodont-
grendeld/noodvergrendeld.
Aan de portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven en de afdekking in
pijlrichting openklappen » afb. 335.
De portiergreep loslaten.
Bij wagens met links stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar boven gekeerd » afb. 335 in de slotcilinder steken en de wa-
gen ont- resp. vergrendelen.
Bij wagens met rechts stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar beneden gekeerd in de slotcilinder steken en de wagen ont-
resp. vergrendelen.
309
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Aan de portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ontstaat.
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Afb. 336
Noodvergrendeling: Rechter-/linker achterportier
Het betreffende achterportier openen en de afdekking
A
verwijderen » afb.
336.
De sleutel in de sleuf steken en in pijlrichting draaien (tegen de veerdruk in).
De afdekking
A
weer plaatsen.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Achterklep ontgrendelen
Afb. 337 Klep ontgrendelen: Variant 1 / variant 2
De achterklep kan handmatig van binnenuit worden ontgrendeld.
In de uitsparing resp. opening in de klepbekleding » afb. 337 een schroeven-
draaier of vergelijkbaar gereedschap tot de aanslag inbrengen.
Door bewegen in pijlrichting wordt de klep ontgrendeld.
Noodontgrendeling keuzehendel
Afb. 338 Afdekking losmaken / keuzehendel ontgrendelen
De handrem stevig aantrekken.
Het opbergvak voorin de middenconsole openen.
De afdekking
A
bij de pijlen vastpakken en voorzichtig in pijlrichting
1
aan
de voorzijde en vervolgens aan de achterzijde optillen » afb. 338.
In pijlrichting
2
op het gele kunststof onderdeel drukken, gelijktijdig de
grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de hendel in stand N zet-
ten.
Wordt de keuzehendel opnieuw in stand P gezet, dan wordt deze opnieuw ge-
blokkeerd.
Ruitenwisserbladen vervangen
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot
tweemaal vervangen.
310
Tips om het zelf te doen
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
Afb. 339
Servicestand van de ruitenwis-
serarmen instellen
Afb. 340
Ruitenwisserblad van de voorruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 310.
Vóór het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wis-
serarmen in de servicestand zetten.
Servicestand instellen
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 seconden de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb. 339 en
ongeveer 2 seconden vasthouden.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 340.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en de borging
A
in pijlrichting
2
drukken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
schuiven, tot het blad ver-
grendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb.
339.
De wisserarmen gaan naar de basisstand.
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Afb. 341
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 310.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 341.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en de borging
A
in pijlrichting
2
drukken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
schuiven, tot het blad ver-
grendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
311
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 342
Doorgebrande zekering
De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen bevei-
ligd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje te
herkennen » afb. 342
/
.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 284.
VOORZICHTIG
De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampèra-
ge vervangen.
Als een nieuw geplaatste zekering na korte tijd opnieuw doorbrandt, de hulp
van een specialist inroepen.
Zekeringen "niet repareren" en ook niet door zwaardere vervangen - gevaar
voor brand en een andere elektrische installatie kan worden beschadigd.
Let op
Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een ver-
bruiker kunnen meerdere zekeringen horen.
Zekeringen in het dashboard - Wagen met links stuur
Afb. 343
Opbergvak aan bestuurderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 312.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bestuurderszijde.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
Het zijdelingse opbergvak bij
A
vastpakken en door te trekken in pijlrichting
1
openklappen (voor het openklappen is meer kracht nodig) » afb. 343.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 346 op pag. 314.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Het vak door drukken in pijlrichting
2
sluiten tot deze hoorbaar vergrendelt.
312
Tips om het zelf te doen
Zekeringen in het dashboard - Wagen met rechts stuur
Afb. 344 Opbergvak aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 312.
De zekeringenhouder bevindt zich achter het opbergvak aan bijrijderszijde.
Opbergvak openklappen en zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Een schroevendraaier onder de zij-afdekking schuiven » afb. 344.
De afdekking in pijlrichting
1
ontgrendelen.
De afdekking in pijlrichting
2
eruit schuiven.
Het opbergvak openen.
Een schroevendraaier vanaf de zijkant in pijlrichting
3
in het dashboard
schuiven.
Met de schroevendraaier de blokkeerstang
A
van het opbergvak in pijlrich-
ting
4
ontgrendelen.
Het opbergvak in pijlrichting
5
verwijderen.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 346 op pag. 314.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Opbergvak terugklappen
De aanslagbuffer
B
van het opbergvak achter de houders
C
erin trekken
» afb. 344.
Het opbergvak tegen de pijlrichting in
5
inschuiven.
De blokkeerstang aanbrengen en tegen de pijlrichting in
4
met de schroe-
vendraaier vergrendelen.
De zij-afdekking tegen de pijlrichting in
2
inschuiven.
De zij-afdekking tegen de pijlrichting in
1
nadrukken.
Het opbergvak sluiten.
Zekeringenoverzicht in het dashboard
Afb. 345
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 312.
Nr. Verbruiker
1 Vrij
2 Vrij
3 Spanningsstabilisator voor taxi's
4 Stuurwielverwarming
5 Databus
6 Sensor van het alarmsysteem
7
Airconditioning, verwarming, ontvanger van de radiografische af-
standsbediening voor de interieurvoorverwarming, automatische
versnellingsbak, relais voor achterruitverwarming
8
Lichtschakelaar, regensensor, diagnoseaansluiting, sfeerverlichting,
regelapparaat voor koplampen
9 4-wielaandrijving
10 Infotainmentbeeldscherm
11 Licht links
12 Infotainment
13 Gordelspanner - bestuurderszijde
313
Zekeringen en gloeilampjes
Nr. Verbruiker
14 Aanjager voor airconditioning, verwarming
15 Elektronische stuurkolomvergrendeling
16 Phonebox, draadloos opladen van de telefoon
17 Instrumentenpaneel, noodoproep
18 Achteruitrijcamera
19 KESSY-systeem
20 Bedieningshendel onder het stuurwiel
21 Adaptieve schokdempers
22 Trekhaak- stopcontact
23 Panorama-schuif-kanteldak
24 Licht - rechts
25
Centrale vergrendeling - linkervoorportier, ruitbediening - links, lin-
kerbuitenspiegel - verwarming, wegklapfunctie, spiegelinstelling
26 Verwarmbare voorstoelen
27 Binnenverlichting
28 Trekhaak - verlichting links
29 Vrij
30 Stoelverwarming achter
31 Vrij
32 Parkeerhulp, inparkeersysteem
33 Airbag, schakelaar voor alarmlichten
34
ASR, ESC, bandenspanningscontrole, airconditioning, schakelaar
achteruitrijlicht, zelfdimmende spiegel, start-stopsysteem, ver-
warmbare stoelen achterin, sportsoundgenerator
35
Lichtbundelhoogteverstelling, diagnosestekker, sensor (camera)
achter de voorruit, radarsensor
36 Koplamp rechts
37 Koplamp links
38 Trekhaak - verlichting rechts
39
Centrale vergrendeling - rechtervoorportier, ruitbediening - rechts,
rechterbuitenspiegel - verwarming, wegklapfunctie, spiegelinstel-
ling
Nr. Verbruiker
40 12 volt stopcontact
41 Gordelspanner - bijrijderszijde
42
Centrale vergrendeling - achterportieren, koplampsproeiers, ruiten-
sproeierinstallatie
43 Muziekversterker
44 Trekhaak- stopcontact
45 Elektrisch verstelbare stoelen
46 230 volt stopcontact
47 Achterruitwisser
48 Assistent voor dodehoekherkenning
49 Motorstart, koppelingspedaalschakelaar
50 Openen van de achterklep
51 Multifunctie-eenheid voor taxi's
52 Spanningsstabilisator voor taxi's, USB-aansluiting
53 Achterruitverwarming
Zekeringen in de motorruimte
Afb. 346 Afdekking van de zekeringenkast: Afdekking verwijde-
ren/kunststof klem voor zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 312.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
314
Tips om het zelf te doen
De vergrendelingsknoppen van de afdekking in pijlrichting
1
samendrukken
en de afdekking in pijlrichting
2
verwijderen » afb. 346.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder verwijderen
» afb. 346.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
De afdekking plaatsen, de vergrendelingsknoppen van de afdekking indruk-
ken en vergrendelen.
VOORZICHTIG
De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed
worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar
voor schade aan de wagen!
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Afb. 347
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 312.
Nr. Verbruiker
1 ESC, ABS
2 ESC, ABS
3 Motorregelsysteem
4
Koelluchtventilator, olietemperatuursensor, luchtmassameter, klep
voor brandstofdrukregeling, elektrische extra verwarming, olie-
drukklep, omschakelklep voor uitlaatgasterugvoer
5
Contact, spoel van het CNG-relais, verstuivers, klep voor brandstof-
dosering
6 Remsensor
Nr. Verbruiker
7
Waterpomp, radiateurjaloezieën, oliedrukklep, versnellingsbakoliek-
lep
8 Lambdasonde
9
Contact, voorgloeisysteem, uitlaatklep, verwarming van de carte-
rontluchting
10 Brandstofpomp, contact
11 Extra verwarming
12 Extra verwarming
13 Automatische versnellingsbak
14 Voorruitverwarming
15 Claxon
16 Contact, brandstofpomp, CNG-relais
17 ABS, ESC, motorregeling, relais voor voorruitverwarming
18 Databus, accugegevensmodule
19 Ruitenwissers voorruit
20 Alarmsysteem
21 Voorruitverwarming
22 Motorregeling, spanningsstabilisator voor taxi's
23 Startmotor
24 Extra verwarming
31 Onderdrukpomp
32 Vrij
33 Oliepomp voor automatische versnellingsbak
34 Voorasdifferentieel
35 Vrij
36 Vrij
37 Interieurvoorverwarming
38 Vrij
315
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven,
voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervan-
gen van andere gloeilampjes of leds moet door een specialist worden uitge-
voerd.
In geval van twijfel adviseren wij om het vervangen van een gloeilampje door
een specialist te laten uitvoeren of anderszins professionele hulp in te roepen.
Vóór het vervangen van gloeilampjes het contact en de verlichting uitschake-
len.
Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van
hetzelfde type. De beschrijving staat op de lampsokkel of op het lampenglas.
Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-, groot-
licht of de mistlamp de lampafstelling door een specialist te laten controleren.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 284.
Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moei-
lijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen
worden veroorzaakt.
H7- en H8-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging van
het gloeilampje springen - gevaar voor verwondingen! Daarom adviseren
wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een veiligheidsbril
te dragen.
VOORZICHTIG
Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken - ook de allerklein-
ste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp. Een schone doek, servet
of iets dergelijks gebruiken.
De afdekking van de gloeilamp in de koplamp moet altijd goed worden ge-
plaatst, anders kan er water en vuil in de koplamp komen, gevaar voor schade
aan de koplamp.
Let op
Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te
nemen.
Overzicht van gloeilampjes in de halogeenkoplampen
Afb. 348
Linkerkoplamp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Overzicht van de gloeilampjes » afb. 348
Dimlicht
Grootlicht
Gloeilampje voor dimlicht vervangen
Afb. 349
Gloeilampje voor dimlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
De beschermkap
A
» afb. 348 op pag. 316 in pijlrichting draaien.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
losdraaien » afb. 349.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
A
B
316
Tips om het zelf te doen
De stekker lostrekken.
De stekker op het nieuwe gloeilampje aansluiten, zodat de fixeernok
A
op
het gloeilampje naar boven wijst.
De stekker met het gloeilampje in de koplamp tegen de pijlrichting in
2
aan-
brengen tot deze vastklikt.
De beschermkap
A
» afb. 348 op pag. 316 aanbrengen en tegen de pijlrich-
ting in draaien.
Gloeilampje voor grootlicht vervangen
Afb. 350
Gloeilampje voor grootlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
De beschermkap
B
» afb. 348 op pag. 316 in pijlrichting draaien.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
losdraaien » afb. 350.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
verwijderen.
De stekker lostrekken.
De stekker op het nieuwe gloeilampje aansluiten, zodat de fixeernok
A
op
het gloeilampje naar beneden wijst.
De stekker met het gloeilampje in de koplamp tegen de pijlrichting in
2
aan-
brengen tot deze vastklikt.
De beschermkap
B
» afb. 348 op pag. 316 aanbrengen en tegen de pijlrich-
ting in draaien.
Gloeilampje voor mistlamp vervangen - variant 1
Afb. 351
Mistlamp uitbouwen / gloeilampje vervangen - variant 1
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Beschermrooster en koplamp verwijderen
In opening
A
» afb. 351 de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen in-
brengen.
Door trekken aan de haak in pijlrichting
1
het beschermrooster in pijlrich-
ting
2
verwijderen.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
De koplamp in pijlrichting
3
voorzichtig verschuiven en in pijlrichting
4
ver-
wijderen.
Gloeilampje vervangen
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
5
drukken.
De stekker in pijlrichting
6
losmaken.
De sokkel met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
7
draaien.
De sokkel met het gloeilampje in pijlrichting
8
verwijderen.
317
Zekeringen en gloeilampjes
Een nieuwe sokkel met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting in
7
draaien.
De stekker monteren.
Koplamp en beschermrooster plaatsen
De mistlamp tegen de pijlrichting in
4
» afb. 351 plaatsen, tegen de pijlrich-
ting in
3
verschuiven en vastdraaien.
Het beschermrooster plaatsen en voorzichtig erin drukken, tot het hoorbaar
vastklikt.
Gloeilampje voor mistlamp vervangen - variant 2
Afb. 352 Mistlamp uitbouwen / gloeilampje vervangen - variant 2
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Afdekking en koplamp uitbouwen
In opening
A
» afb. 352 de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
inbrengen.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting
1
te trekken.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
De koplamp in pijlrichting
2
oplichten en in pijlrichting
3
voorzichtig ver-
wijderen.
Gloeilampje vervangen
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
4
drukken.
De stekker in pijlrichting
5
losmaken.
De sokkel met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
6
draaien.
De sokkel met het gloeilampje in pijlrichting
7
verwijderen.
Een nieuwe sokkel met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting in
6
draaien.
De stekker monteren.
Koplamp en afdekking plaatsen
De mistlamp tegen de pijlrichting in
3
» afb. 352 plaatsen en vastdraaien.
De afdekking plaatsen en voorzichtig erin drukken, tot het hoorbaar vastklikt.
Achterlicht uit- en inbouwen
Afb. 353 Achterlicht uitbouwen
318
Tips om het zelf te doen
Afb. 354 Stekkervarianten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
Uitbouwen
De achterklep openen.
In opening
A
1)
» afb. 353 de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
inbrengen.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting
1
te trekken.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
Het achterlicht vastpakken en in pijlrichting
2
voorzichtig eruit trekken.
De stekker
C
lostrekken.
Stekker lostrekken
Het stekkertype varieert afhankelijk van de wagenuitvoering » afb. 354.
Bij stekkers met zijdelingse vergrendelingslippen deze in richting van de pij-
len
A
resp.
B
drukken en de stekker voorzichtig lostrekken.
Bij de stekker met uittrekbare vergrendelingslip
C
deze in pijlrichting
1
trekken, de borgnok in pijlrichting
2
drukken en de stekker voorzichtig los-
trekken.
Inbouwen
De stekker in het achterlicht steken. De vergrendelingslippen op de stekker
moeten goed vastklikken.
Het achterlicht met de nokken
D
in de uitsparingen
E
in de carrosserie
aanbrengen » afb. 353.
Het achterlicht voorzichtig erin drukken » .
Het achterlicht vastdraaien en de afdekking aanbrengen. De afdekking moet
correct vastklikken.
De achterklep sluiten.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het inbouwen van het achterlicht de kabelstreng niet wordt
ingeklemd tussen de carrosserie en de verlichting - gevaar voor beschadiging
van de elektrische installatie en waterlekkage.
Wij adviseren, om bij onzekerheid of de kabelstreng niet is ingeklemd, de
aansluiting van het achterlicht door een specialist te laten controleren.
Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de wa-
gen en het achterlicht niet worden beschadigd.
Gloeilampjes in het achterlicht vervangen - variant 1
Afb. 355
Buitenste gedeelte van het achterlicht / binnenste gedeelte
van het achterlicht met gloeilampjes
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
De lamphouder
» afb. 355 met de schroevendraaier uit het wagengereed-
schap eraf schroeven en de lamphouder uit het achterlicht verwijderen.
Het betreffende gloeilampje tot de aanslag linksom draaien en uit de fitting
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting plaatsen en tot de aanslag rechtsom
draaien.
De lamphouder in het achterlicht plaatsen en erin schroeven.
1)
De positie van de opening kan afhankelijk van de uitvoering van de wagen verschillend zijn.
319
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampjes in het achterlicht vervangen - variant 2
Afb. 356 Buitenste gedeelte van het achterlicht / fitting met gloeilampje
verwijderen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 316.
De fitting met het gloeilampje
A
in pijlrichting
1
draaien » afb. 356.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
uit het lamphuis verwijderen.
Het defecte gloeilampje in de fitting linksom draaien en verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting aanbrengen en tot de aanslag rechtsom
draaien.
De fitting met het gloeilampje weer in het lamphuis plaatsen en tot de aan-
slag
-linksom-
draaien.
320
Tips om het zelf te doen
Technische gegevens
Technische gegevens
Fundamentele wagengegevens
Inleiding voor het onderwerp
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje.
De rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meeruitvoeringen
(bv. airconditioning).
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder om-
standigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling
van bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vast-
gelegd.
De vermelde waarden gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoerin-
gen.
Wagengegevens
Afb. 357
Sticker met wagengegevens
Afb. 358
Typeplaatje
Sticker met wagengegevens
De sticker met wagengegevens » afb. 357 is in het instructieboekje en onder
de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens.
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Model
Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoering, motorvermogen,
motorcode
Gedeeltelijke wagenbeschrijving
Vrijgegeven banddiameter in inch
1)
De voor de wagen vrijgegeven banden- en velgenmaten staan in de technische
wagendocumentatie alsmede in de conformiteitsverklaring (het zogenoemde
CVO-document) vermeld
2)
.
Typeplaatje
Het typeplaatje » afb. 358 bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde
van de wagen.
Het typeplaatje bevat de volgende gegevens.
Fabrikant van de wagen
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Maximaal toelaatbaar gewicht
Maximaal toelaatbaar treingewicht (wagen + aanhangwagen)
Maximaal toegestane voorasbelasting
Maximaal toegestane achterasbelasting
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
6
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
2)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
321
Technische gegevens
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de
rechter veerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linker onder-
hoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typepla-
tje.
Het VIN kan ook in het infotainment in het menu

/
Service
worden
weergegeven.
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Aanvullende informatie (geldt voor Rusland)
Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpa-
pieren vermeld, veld 17.
Maximaal toegestaan treingewicht
Het vermelde maximum toegestaan treingewicht geldt alleen voor hoogtes tot
1.000 m boven de zeespiegel.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het
klimvermogen af. Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maximaal
toegestaan treingewicht van de combinatie met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende
wagen en de beladen aanhangwagen.
ATTENTIE
De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen
niet worden overschreden - gevaar voor ongevallen en beschadiging!
Rijklaar gewicht
Deze waarde is slechts een richtwaarde en is bepaald zonder verdere ge-
wichtsverhogende uitrustingen (bv. airconditioning, reservewiel en dergelijke).
Het rijklaar gewicht is bepaald met een bestuurder van 75 kg incl. bedrijfsvloei-
stoffen en wagengereedschap en een voor 90% gevulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht - Octavia
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,0 l/85 kW TSI
MG 1225
DSG 1247
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,2 l/63 kW TSI MG 1225
1,4 l/81 kW TSI G-TEC
MG 1394
DSG 1419
1,4 l/110 kW TSI
MG 1255
DSG 1269
1,6 l/81 kW MPI
MG 1213
AG 1253
1,8 l/132 kW TSI
MG (EU5) 1318
MG (EU6) 1320/1318
a)
DSG 4x4 1428
DSG (EU4, EU5) 1333
DSG (EU6) 1335/1333
a)
1,6 l/66 kW TDI CR MG 1305
1,6 l/85 kW TDI CR
MG 1305
DSG 1320
2,0 l/105 kW TDI CR
MG 1325
DSG 1345
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1332
MG 4x4 1438
DSG 1352
DSG 4x4 1468
2,0 l/135 kW TDI CR DSG 4x4 1463
a)
Alleen geldig voor sommige landen.
Rijklaar gewicht - Octavia RS
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
2,0 l/169 kW TSI
MG -
a)
DSG -
a)
2,0 l/135 kW TDI CR
MG -
a)
DSG -
a)
DSG 4x4 -
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
322
Technische gegevens
Rijklaar gewicht - Octavia Combi
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,0 l/85 kW TSI
MG 1247
DSG 1269
1,2 l/63 kW TSI MG 1247
1,4 l/81 kW TSI G-TEC
MG 1416
DSG 1441
1,4 l/110 kW TSI
MG 1277
DSG 1291
1,6 l/81 kW MPI
MG 1235
AG 1275
1,8 l/132 kW TSI
MG (EU5) 1340
MG (EU6) 1342/1340
a)
DSG 4x4 1450
DSG (EU4, EU5) 1355
DSG (EU6) 1357/1355
a)
1,6 l/66 kW TDI CR MG 1327
1,6 l/85 kW TDI CR
MG 1327
DSG 1342
2,0 l/105 kW TDI CR
MG 1347
DSG 1367
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1354
MG 4x4 1458
DSG 1374
DSG 4x4 1490
2,0 l/135 kW TDI CR DSG 4x4 1485
a)
Alleen geldig voor sommige landen.
Rijklaar gewicht - Octavia Combi RS
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
2,0 l/169 kW TSI
MG -
a)
DSG -
a)
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
2,0 l/135 kW TDI CR
MG -
a)
DSG -
a)
DSG 4x4 -
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
Rijklaar gewicht - Octavia Combi Scout
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,8 l/132 kW TSI DSG 4x4 -
a)
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 4x4 -
a)
DSG 4x4 -
a)
2,0 l/135 kW TDI CR DSG 4x4 -
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
Let op
Op verzoek kan het exacte gewicht van uw wagen bij een specialist worden
opgevraagd.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan gewicht en het rijklaar ge-
wicht is het mogelijk bij benadering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewichten:
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het gewicht van het dakdragersys-
teem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rijklaar gewicht behoren.
De kogeldruk bij het rijden met een aanhangwagen (max. 75 kg resp. 80 kg
voor wagen met vierwielaandrijving resp. 56 kg voor G-TEC-wagens).
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-
voorschriften en EU-richtlijnen
De waarden voor het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies waren ten tijde
van de redactiesluiting niet beschikbaar.
323
Technische gegevens
De waarden van het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies staan op de
ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van
de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd.
Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door
de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De
rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een weg-
ingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenweg-
cyclus.
Let op
De op de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie ver-
melde emissie- en brandstofverbruikswaarden zijn vastgesteld volgens de re-
gels en voorwaarden, die door juridische voorschriften of technische voor-
schriften voor het vaststellen van technische en verkoopgegevens van voertui-
gen zijn vastgelegd.
Afhankelijk van de omvang van de uitvoeringen, de rijstijl, de verkeerssitua-
ties, de weersomstandigheden en de toestand van de wagen kunnen bij het
gebruik van de wagen in de praktijk verbruikswaarden ontstaan, die van de op
de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie vermelde
brandstofverbruikswaarden afwijken.
324
Technische gegevens
Afmetingen - Octavia
Afb. 359
Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 359 Afmetingen Octavia Octavia 4x4 Octavia RS
A
Hoogte
Basismaat 1461 1459 -
a)
G-TEC-wagens 1458 - -
B
Spoorbreedte voor » pag. 327
C
Breedte 1814 1814 -
a)
D
Spoorbreedte achter » pag. 327
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2017 2017 -
a)
F
Bodemvrijheid 141 138 -
a)
G
Wielbasis
Basismaat 2686 2680 -
a)
Wagens met de 1,8 l/132 kW TSI-motor 2680 - -
G-TEC-wagens 2680 - -
H
Lengte 4670 4670 -
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
325
Technische gegevens
Afmetingen - Octavia Combi
Afb. 360
Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 360 Afmetingen Octavia Combi
Octavia Combi
4x4
Octavia Combi
RS
Octavia Combi
Scout
A
Hoogte
Basismaat 1465 1463 -
a)
-
a)
G-TEC-wagens 1462 - - -
B
Spoorbreedte voor » pag. 327
C
Breedte 1814 1814 -
a)
-
a)
D
Spoorbreedte achter » pag. 327
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2017 2017 -
a)
-
a)
F
Bodemvrijheid 141 139 -
a)
-
a)
G
Wielbasis
Basismaat 2686 2680 -
a)
-
a)
Wagens met de 1,8 l/132 kW TSI-motor 2680 - - -
G-TEC-wagens 2680 - - -
H
Lengte 4667 4667 -
a)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
326
Technische gegevens
Spoorbreedte voor/achter
Motor
Spoorbreedte vooraan
Spoorbreedte achter-
aan
1,0 l/85 kW TSI 1549 1540
1,2 l/63 kW TSI 1549 1540
1,4 l/81 kW TSI G-TEC 1543 1549
1,4 l/110 kW TSI 1543 1534
1,6 l/81 kW MPI 1549 1540
1,8 l/132 kW TSI 1543 1542
2,0 l/169 kW TSI -
a)
-
a)
1,6 l/66 kW TDI CR 1549 1540
1,6 l/85 kW TDI CR 1549 1540
2,0 l/105 kW TDI CR 1543 1534
2,0 l/110 kW TDI CR 1543 1534/1542
b)
2,0 l/135 kW TDI CR 1543 1542
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
b)
Geldt voor de Octavia 4x4/Octavia Combi 4x4.
327
Technische gegevens
Overbouwhellingshoek
Afb. 361 Overbouwhellingshoek: Octavia / Octavia Combi
Hoek » afb. 361
Overbouwhellingshoek voor
Overbouwhellingshoek achter
De overbouwhellingshoek-waarden geven de maximale hoek van een helling
aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of
de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met
de maximale asbelasting voor resp. achter.
A
B
Overbouwhellingshoek (°) - Octavia
» afb. 361
Octavia Octavia 4x4 Octavia RS
A B A B A B
Basismaat 14 12,1 14,2 12,4 -
a)
-
a)
G-TEC-wagens 14,1 13,3 - - - -
Wagens met de 1,8 l/132 kW TSI-motor 14,1 12,5 - - - -
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
Overbouwhellingshoek (°) - Octavia Combi
» afb. 361
Octavia Combi Octavia Combi 4x4 Octavia Combi RS Octavia Combi Scout
A B A B A B A B
Basismaat 14 12,4 14,2 12,3 -
a)
-
a)
-
a)
-
a)
G-TEC-wagens 14 13,3 - - - - - -
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
328
Technische gegevens
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype
Inleiding voor het onderwerp
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van
bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
De uitlaatgasnorm staat vermeld in de technische wagendocumentatie en in de conformiteitsverklaring (in het zgn. COC-document), dat bij een ŠKODA Partner
verkrijgbaar is
a)
.
a)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
1,0 l/85 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 85/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/2000-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 3/999
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 203 202 201 200
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,9 10 10,1 10,2
1,2 l/63 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 63/4300-5300
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 160/1400-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1197
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 181 178
Acceleratie 0-100 km/h (s) 12 12,2
329
Technische gegevens
1,4 l/81 kW TSI G-TEC motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/4800-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 195 195 193 193
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,9 11 11 11,1
1,4 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 219 219 216 216
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,1 8,2 8,2 8,3
1,6 l/81 kW MPI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/5800
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 155/3800-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG AG MG AG
Topsnelheid (km/h) 192 190 191 188
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,6 12 10,8 12,2
330
Technische gegevens
1,8 l/132 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 132/5100-6200 (132/4500-6200)
a)
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1250-5000 (280/1350-4500)
a)
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1798
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG DSG DSG 4x4 MG DSG DSG 4x4
DSG 4x4
Scout
Topsnelheid (km/h) 231 231 229 229 229 227 -
b)
Acceleratie 0-100 km/h (s) 7,3 7,4 7,4 7,4 7,5 7,5 -
b)
a)
Geldt voor 4x4 wagens.
b)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
2,0 l/169 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) -
a)
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) -
a)
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) -
a)
Carrosserie Octavia RS Octavia Combi RS
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) -
a)
-
a)
-
a)
-
a)
Acceleratie 0-100 km/h (s) -
a)
-
a)
-
a)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
1,6 l/66 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 66/2750-4600
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 230/1400-2750
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 186 183
Acceleratie 0-100 km/h (s) 12,2 12,3
331
Technische gegevens
1,6 l/85 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 85/3250-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3200
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 203 202 201 200
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,1 10,2 10,2 10,3
2,0 l/105 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 105/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 320/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 215 212 213 210
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,7 8,9 8,7 9
2,0 l/110 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 320/1750-3000 (340/1750-3000)
a)
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak MG MG 4x4 DSG DSG 4x4 MG MG 4x4
MG 4x4
Scout
DSG DSG 4x4
DSG 4x4
Scout
Topsnelheid (km/h) 218 215 215 212 216 213 -
b)
213 210 -
b)
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,5/8,4
a)
8,5 8,6/8,5
a)
8,3 8,6/8,5
a)
8,6 -
b)
8,7/8,6
a)
8,4 -
b)
a)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU6.
b)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
332
Technische gegevens
2,0 l/135 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 135/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 380/1750-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Versnellingsbak
MG
RS
DSG
RS
DSG 4x4
DSG 4x4
RS
MG
RS
DSG
RS
DSG 4x4
DSG 4x4
Scout
DSG 4x4
RS
Topsnelheid (km/h) -
a)
-
a)
228 -
a)
-
a)
-
a)
226 -
a)
-
a)
Acceleratie 0-100 km/h (s) -
a)
-
a)
7,1 -
a)
-
a)
-
a)
7,2 -
a)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
333
Technische gegevens
Trefwoordenlijst
A
A2DP/AVRCP 164
Aanhangwagen
Aan- en loskoppelen 265
Aanhangwagengebruik 269
Beladen 266
Gewicht 266
Aanhangwagengebruik 269
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp 237
Activering/deactivering 238
Automatische remingreep
239
Manoeuvreren
238
Werking 237
Aanhangwagenstabilisator (TSA) 220
Aanpassingen en technische wijzigingen 271
Aanwijzingen voor het afslepen 306
Aardgaswagens
Zie CNG
283
ABS 36, 218
ACC 41
Zie Automatische afstandsregeling 242
Accessoires
271
Accu
Accu's van uitneembare lamp vervangen 309
Afdekking 291
Automatische verbruikersuitschakeling 290
Controlelampje 39
Losmaken en aansluiten
292
Opladen 291
Toestand controleren 291
Veiligheidsaanwijzingen 290
Vervangen 292
Winterse omstandigheden
291
Accu opladen 291
Achterklep 58, 59
Automatische vergrendeling 58
Openen/sluiten 58, 59
Achterruit - Verwarming 73
Achteruitrijcamera 229
Actieve stuurondersteuning (DSR) 219
Activering van de online-diensten 116
Adres
Via het adres ingeven 185
Afbeeldingen
Bediening 155
Beeldbron kiezen 154
Bestandsformaten 155
Hoofdmenu 154
Instellen 135
Ondersteunde bestandsformaten 155
Ondersteunde bronnen 155
Veilig verwijderen van de datadrager 132
Voorwaarden en beperkingen
155
Weergave 135
Afbreken van de routegeleiding 197
Afsleepalarm 57
Afslepen 306
Afstandsbediening
Batterij vervangen
308
Ontgrendelen/vergrendelen 53
Synchronisatieprocedure 56
Afstandswaarschuwing 248
Afvalbak 88
Afvoer
Terugname en recycling van oude wagens
273
Airbag 19
Aanpassingen en nadelige effecten voor het
airbagsysteem 272
Activering
20
Buiten werking stellen 22
Controlelampje 36
Airbagsysteem 19
Airconditioning 108
Circulatiefunctie 111
Climatronic 109
Handbediende airconditioning 109
Luchtroosters 112
Alarm 57
Aanhangwagen 270
Alarmlichten 70
Alarmsysteem 57
Aanhangwagen 270
Alfanumeriek toetsenbord 124
Allweather-banden 296
Alternatieve routes 137
AM 143, 144
Amundsen
Externe module 122
Infotainmentbeschrijving 120
Android Auto 176
Antiblokkeersysteem (ABS)
218
Antidiefstalwielbouten 301
APN 133
Apple CarPlay 177
Applicaties
Disclaimer
119
Applicatie ŠKODA One App 179
Armsteun
Achterin 82
Voorin 81
Asbak 94
ASR
35, 36, 219
Assistent voor dodehoekbewaking
Rijsituaties en waarschuwingen 227
Werking 227
Assistent voor dodehoekherkenning 226
Audiobron
149
Auto-Check-Control
Wagentoestand 44
Automatische aansturing rijverlichting 67
334
Trefwoordenlijst
Automatische afstandsregeling 41, 242
Afstandsniveau instellen 246
Automatisch wegrijden en stoppen 244
Bedieningsoverzicht 244
Bijzondere rijsituaties 246
Controlelampje 35
Gewenste snelheid instellen/wijzigen 245
Inhalen 247
Instellingen in het infotainment 243
Radarsensor 217
Regeling onderbreken/weer herstellen 245
Regeling starten 245
Rijden met aanhangwagen 247
Storingen 247
Werking 243
Automatische verbruikersuitschakeling 290
Automatische versnellingsbak 211
Controlelampje 39
Handmatig schakelen op het multifunctie-
stuurwiel
213
Keuzehendel 211
Keuzehendel uit stand halen 212
Keuzehendelvergrendeling 212
Kickdown
213
Launch-control 213
Noodontgrendeling keuzehendel 310
Storingen 39
Tiptronic 213
Wegrijden en rijden 213
Automatisch uitschakelen van het infotain-
ment
124
AUX 87, 151
Instellen 135
B
Bagageruimte 96
Achterklep ontgrendelen 310
Afdekking 100
Bagagenetten 98
Bevestigingselementen 97
Bodembekleding bevestigen 99
Dakdragers opbergen 107
Dubbelzijdige bodembekleding 99
Handmatig ontgrendelen 310
Multifunctionele tas 103
Net aan bagageruimteafdekking 100
Opbergvakken onder de bodembekleding 102
Oprolbare afdekking 101
Scheidingsnet 106
Uitklapbare dubbele haak 99
Uitklapbare haken 99
Uitneembare lamp 103
Vak met cargo-element 102
Variabele bagageruimtevloer 104
Verlichting 96
Voertuigen van de klasse N1 104
Zie Achterklep 58
Bagageruimteafdekking
100
Oprolbare afdekking 101
Banden 293
Bandenspanning 294
Nieuw 293
Schade
293
Slijtagemerktekens 294
Verklaring van de tekens 295
Bandenafdichtset 303
Bandencontrole
Zie Bandenspanningscontrole 259
Bandenmaat
295
Bandenreparatie 303
Bandenspanning 294
Controlelampje 37
Bandenspanningscontrole 259
Controlelampje
37
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave 259
Batterij
In de afstandsbediening van de extra verwar-
ming (interieurvoorverwarming) vervangen 309
In de sleutel vervangen 308
Bediening
Afbeeldingen 155
Media 147
Radio 143
Spraakbediening 128
Telefoon 162, 163
Beëindigen van de routegeleiding 196
Beeldscherm
Zie Infotainmentbeeldscherm 122
Beeldschermweergave 123
Beheer gekoppelde apparaten 164
Beheer van de ŠKODA Connect online-dien-
sten 134, 141
Beheer van opgeslagen routes 198
Bekerhouders
87
Benzine 281
Bergafdaalhulp 221
Bergwegrijhulp (HHC) 220
Besparingsmodus
Controlelampje
42
Bestandsformaten
Afbeeldingen 155
Media 152
Video-dvd 157
Voorwaarden en beperkingen 152
Bestuurdersinformatiesysteem
43
Bestuurdersruimte 31
Verlichting 71
Bevestigingselementen 97
Bijvullen
Koelvloeistof
289
Motorolie 288
Ruitensproeiervloeistof 286
Bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven 191
335
Trefwoordenlijst
Bijzonder reisdoel 189, 191
Binnenspiegel 76
Binnenverlichting 71, 72
Sfeerverlichting 72
Bluetooth
A2DP/AVRCP 133
Gekoppelde externe apparaten 133
In-/uitschakelen 133, 141
Instellen 133, 136, 141
Naam 133
Profielen 164
rSAP 167
Update 130, 141
Updaten 134
Zichtbaarheid 133, 141
Bluetooth-speler 151
Bluetooth®-update 164
Bodembekleding bagageruimte 99
Bolero
Externe module
122
Infotainmentbeschrijving 121
Boordcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 45
Brandblusser
298
Brandstof 280
Aardgasmeter 33
Benzine-/dieselmeter 33
CNG tanken 282
Controlelampje 38
Diesel
282
Loodvrije benzine 281
Tanken 280
Zie Brandstof 280
Brandstof besparen 214
Brandstoffilter
41
Brandstofreserve
Benzine / Diesel 38
Brandstofverbruik 323
Brillenvak 89
Buiten werking stellen
Airbag 22
C
CAR 203
Care Connect 116
Informatieoproep 117
Noodoproep 117
Pechoproep 117
Cargo-element 102
CarStick 174
Categorieën eigen bijzondere reisdoelen 189
Cd
149
Centrale vergrendeling
52
Problemen 56
Chassisnummer (VIN) 321
Circulatiefunctie 111
Claxon 31
Climatronic
108
Automatische regeling 111
Bedieningselementen 109
Circulatiefunctie 111
In het infotainment bedienen 110
CNG
283
Aardgasmeter 33
Bij een verkeersongeval 283
Controlelampje 38
Gaslekkage 283
Regelmatige keuringen 283
Sticker
283
Tanken 282
Columbus
Externe module 122
Infotainmentbeschrijving 120
Comfortbediening
Schuif-kanteldak
64
Comfortbediening van de ruiten 62
Comfortknipperen 67
COMING HOME 70
Compatibiliteit van de telefoon 164
Componentenbescherming 272
Computer
Zie Multifunctie-indicatie 45
Configuratiehulp 127
Contacten importeren 136, 142
Contact inschakelen 206
Contactslot 206
Contact uitschakelen 206
Controle
Wettelijke controles
271
Controlelampjes
33
Controleren
Accutoestand 291
Koelvloeistof 289
Kogelkop correct bevestigen 263
Motorolie
288
Oliepeil 288
Remvloeistof 289
CORNER
Zie Mistlampen met CORNER-functie 69
Crew Protect Assist
253
D
DAB 143, 144
Extra informatie 143
Instellen 135, 142
Radiotekst en afbeeldingenpresentatie 143
DAB-slideshow
143
Dagrijverlichting 66
Dak
Belasting 107
Dakdragers 107
Dataoverdracht externe apparaten
127, 132, 141
Data roaming 133
336
Trefwoordenlijst
Dataverbinding
CarStick 174
Internet 174
rSAP 174
Simkaart 174
Verbindingsopbouw 174
WLAN 174
Datum 131, 140
DAY LIGHT
Zie Dagrijverlichting 66
DCC 42, 251
Defect lampje 40
Demo-modus 139
Demomodus 195
Diesel 282
Digitaal Serviceplan 275
Digitale klok 43
Dimlicht 65
Disclaimer
Applicaties
119
Externe apparaten 119
Mobiele telefoons 119
Display
In instrumentenpaneel
43
Draagvermogen van de band 295
Dragers 107
Driehoek 298
DriveGreen 214
Driving Mode Selection 250
DSR
219
Dvd 149
Dvd-video
Hoofdmenu 156
Instellen 135
Menu
156
Ondersteunde bestandsformaten 157
Ondersteunde bronnen 157
Videobron kiezen 156
Weergeven 156
Dynamische onderstelregeling (DCC) 42, 251
Dynamische route 202
E
EDS 219
Eenheden 132, 140
Elektrische achterklep
Bovenste stand van klep instellen 60
Functiestoringen 60
Handmatig bedienen 59
Openen/sluiten 59
Sluitkrachtbegrenzing
59
Elektrische energie besparen
214
Elektrische ruitbediening 60, 62
Schakelaar in de achterportieren 62
Schakelaar in het bijrijdersportier 62
Schakelaars in het bestuurdersportier 61
Storingen
63
Elektronische wegrijblokkering 205
Elektronisch sperdifferentieel (EDS, XDS) 219
Emissiewaarden 323
EPC 36
Equalizer
131
ESC
ESC Sport 218
Werkingswijze 218
Externe apparaten
Disclaimer 119
Externe module
122
Cd/dvd 149
SD-kaart 150
Simkaart 165
Video-dvd 156
Extra toetsenbordtalen
132, 140
Extra venster 183
Kaart 193
Manoeuvre 196
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 113
In het infotainment bedienen 114
Instellen 113
Radiografische afstandsbediening 114
F
Fabrieksinstellingen 133, 141, 203
Favoriet 187, 194
FM 143, 144
Instellen
134, 142
Folie
276
Frequentiebereik 143, 144
Front Assist 247
Afstandswaarschuwing 248
Controlelampje 42
Deactivering/activering
249
Instellingen in het infotainment 247
Radarsensor 217
Storingen 250
Voetgangerherkenning 249
Waarschuwing en automatisch remmen
248
Werking 248
Functietoetsen 123
G
Garantie
5
Gebruikersaccount
Configuratiehulp
127
Gebruikersprofiel 136, 142
Gebruiksinstructies voor wielen 293
Gecomprimeerd aardgas
Zie CNG 283
Geheugen
47
Geheugen beheren 138
337
Trefwoordenlijst
Geheugenfunctie voor stoel 79
Geluid 140
Geografische breedte 180
Geografische lengte 180
Gevarendriehoek 298
Gewichten 321, 322, 323
Gloeilampjes
Vervangen 316
Google Earth™ 183, 191
Gordeloprolautomaten 18
Gordels 16
Gordelspanners 18
GPS
180
Grafische rijadviezen
196
Grootlicht 67
Controlelampje 38
Grootlichtassistent 68
Grootlichtassistent 41, 68
H
Haken 99
Handbediende airconditioning
Bedieningselementen 109
Handmatige airconditioning
Circulatiefunctie
111
Handmatig schakelen
Zie Schakelen
210
Handrem 209
Controlelampje 34
HBA 220
Hendel
ACC
244
Bediening van het informatiesysteem 45
Front Assist 249
Knipper-/grootlicht 67
Ruitenwissers
75
Snelheidsbegrenzer met ACC 242
Snelheidsbegrenzer met SRS 241
Snelheidsregelsysteem 240
Herstart van het infotainment 124
HHC 220
Hoofdbeeldscherm HOME 126
Hoofdmenu
Afbeeldingen 154
Android Auto 176
Apple CarPlay 177
Infotainment Online 117
Media 147
Media Command 158
MirrorLink® 178
Navigatie 182
Radio 143
SmartLink+ 175
Sms 170
Telefoon 162, 163
Video-dvd
156
Wegpuntmodus 199
WLAN 172
Hoofdsteunen 82
Hoofdsteunen achterin
Hoogte instellen
83
Verwijderen/aanbrengen 83
Hoofdsteunen voorin
Hoogte instellen 82
Hulpsystemen 217
I
Import
Categorieën bijzondere reisdoelen 189
Categorieën bijzondere reisdoelen (online) 181, 189
Reisdoelen (online) 190
Reisdoelen (vCard) 189
Routes (online)
198
Informatie-oproep 167
Informatieoproep 117
Informatiesysteem 43
Laptimer 49
MAXI DOT-display 48
Multifunctie-indicatie 45
Schakeladvies 44
Service-intervalindicatie 50
Stopwatch 49
Infotainment 119
Infotainmentbediening 123
Infotainmentbeeldscherm 123
Infotainmentbediening via een applicatie op
het externe apparaat 127
Infotainmentbeeldscherm 131, 140
Bediening 123
Belangrijke aanwijzingen 122
Gedeelten 123
Onderhoud 122
Toetsenbord 124
Infotainmentbeschrijving
Amundsen
120
Bolero 121
Columbus 120
Swing 121
Infotainmentmenu's
126
Infotainment Online 117
Infotainmentoverzicht 120
Infotainmenttaal 132, 140
Inparkeersysteem 232
Automatische remondersteuning 236
Inparkeren
235, 236
Parkeermodus wisselen 234
Parkeerruimte zoeken 234
Storingen 236
Uit een parallel aan de rijbaan liggende par-
keerruimte uitparkeren
236
Inrijden
Banden 293
Motor 214
Remblokken 209
338
Trefwoordenlijst
Inschakelen van het infotainment 124
Instellen
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 113
Gordelhoogte 17
Hoofdsteunen 82
Spiegel 76, 77
Standen van de variabele bagageruimtevloer 104
Stoelen 78
Stuurwiel 14
Tijd 43
Instellingen
Afbeeldingen 135
APN 165
AUX 135
Bluetooth 133, 136, 141
Codecs 135
Configuratiehulp 127
DAB
135, 142
Dataoverdracht externe apparaten 132, 141
Dataverbinding 133
Eenheden 132, 140
Equalizer 131
Extra toetsenbordtalen
132, 140
Favorieten selecteren 169
FM 134, 142
Gebruikersprofiel 169
Geheugen beheren 138
Geluid 140
Informatie over de versie van de navigatiege-
gevens
139
Infotainment 131, 140
Infotainmentbeeldscherm 131, 140
Infotainmenttaal 132, 140
Kaart
138
Klank 131
Maximumsnelheden 139
Media 135, 142
Navigatie 137
Navigatiemeldingen
139
Netwerk 133
Op fabrieksinstellingen terugzetten 133, 141, 203
Pincode 136
Radio 134, 141
SmartLink+ 137, 143
Sms 136
Software-update 130, 141
Software updaten 134
Soundsysteem 131
Spraakbediening 132
Subwoofer 131
Surround 131
Systeeminformatie 130, 134, 141
ŠKODA Connect 134, 141
Tankopties 139
Telefoon 136, 142
Tijd en datum 131, 140
Uitgebreide instellingen 139
Video-dvd
135
Volume 125
Wagen 203
WLAN 133
Instrumentenpaneel 32
Controlelampjes
33
Wagentoestand 44
Zie Instrumentenpaneel 32
Interieurbewaking 57
Internet 174
Invoerscherm
Taalteken
140
Invoerscherm met toetsenbord 124
iPad-houder 95
ISOFIX 26, 27
J
Juiste zithouding 12, 14
Jukebox 152
K
Kaart
Automatische schaal 192
Bediening 182
Bijzondere reisdoelen weergeven 191
Google Earth™ 183, 191
Handmatige schaal 192
Hoofdmenu 182
In extra venster 193
Kaartcentrering 193
Richting 192
Rijbaanadvies 138
Snelle kaartweergave 192
Verkeerstekens 193
Verkeerstekenweergave 138
Weergave 182
Weergave bijzondere reisdoelen 138
Weergaveopties 191
Kaarthouder
85
KESSY
Contact in-/uitschakelen 206
Motor starten/afzetten 206
Ontgrendelen/vergrendelen 54
Keuzehendel
211
Keuzehendelbediening 211
Keuzehendelvergrendeling 38
Kinderen en veiligheid 23
Kindersloten 56
Kinderzitje 23
Groepenindeling
25
Inbouwplaats 25, 27
ISOFIX 26, 27
Op de bijrijdersstoel 24, 25
TOP TETHER 28
Klank
131
Klaptafel 91
Kledinghaken 90
Kleppen 73, 74
339
Trefwoordenlijst
Klok 43
Weergave wijzigen 125
Knipperen 67
Knipperlicht 67
Knipperlichten
Controlelampje 38
Knop voor centrale vergrendeling 54
Koelvloeistof 288
Bijvullen 289
Controlelampje 39
Controleren 289
Temperatuurweergave 32
Kogelkop
Bevestiging controleren 263
Monteren, stap 1 262
Monteren, stap 2 263
Paraatheidsstand 262
Paraatheidsstand instellen 261
Verwijderen, stap 1
263
Verwijderen, stap 2 264
Koppelingsprocedure 164
Krachtbegrenzing
Schuif-kanteldak 63, 64
Krik
299
Aanbrengen 302
L
L-band 135
Laatste reisdoelen 187
Lading 323
Lampjes
Controlelampje
40
Controlelampjes 33
Lane Assist 38, 254
Laptimer 49
LEAVING HOME
70
Ledkoplampen 68
Licht 65
Alarmlichten 70
Automatisch in- en uitschakelen 67
Bestuurdersruimte 71
COMING HOME / LEAVING HOME 70
Dagrijverlichting 66
Dimlicht 65
Gloeilampjes vervangen 316
Grootlichtassistent 68
Grootlichtsignaal 67
In-/uitschakelen 65
Knipper-/grootlicht 67
Koplampsproeiers 76
Ledkoplampen 68
Lichtbundelhoogteverstelling 65
Mistlampen/mistachterlicht 69
Mistlampen met CORNER-functie 69
Parkeerlicht 70
Rijden in het buitenland
71
Stadslicht 65
Licht in-/uitschakelen 65
Light Assist
Zie Grootlichtassistent 68
Lijst
Beschikbare radiozenders
144
Met mappen/titels 148
Met telefooncontacten 168
Lijst met gekoppelde externe apparaten 164
Lijst met verkeersmeldingen 201
Luchtroosters
112
M
Make-up-spiegel 73
Manoeuvre
Grafische rijadviezen 196
Navigatiemeldingen
196
MAXI DOT
Zie MAXI DOT-display 48
MAXI DOT-display 48
Bediening 45
Hoofdmenu 48
Laptimer 49
Menupunt Audio 48
Menupunt Hulpsystemen 49
Menupunt Navigatie 48
Menupunt Telefoon 48
Stopwatch 49
Maximumsnelheden 139
MCB 220
Mechanische ruitbediening
Openen/sluiten 61
Media
Audiobron 149
Audiobron selecteren 147
AUX 87, 151
Bedienen 147
Bestandsformaten
152
Bluetooth-audio 151
Browser 148
Cd/dvd 149
Hoofdmenu 147
Instellen
135, 142
Jukebox 152
Lijst 148
Multimedia-database 149
Ondersteunde bronnen 152
SD-kaart 150
Spraakbediening
127
USB 87, 151
Veilig verwijderen van de datadrager 132
Veilig verwijderen van de gegevensbron 141
Voorwaarden en beperkingen 152
Weergavebediening
147
WLAN 152
Media Command
Aansturen 158
Hoofdmenu 158
Ondersteunde formaten
159
340
Trefwoordenlijst
Meestgebruikte routes 196
Menu Dvd-video 156
MirrorLink® 177
Mistachterlicht 69
Controlelampje 36
Mistlampen 69
Controlelampje 38
Mistlampen/mistachterlicht 69
Mistlampen met CORNER-functie 69
Mobiele telefoon
Disclaimer 119
MODE-toets
Zie Rijmodus 250
Modi van de automatische versnellingsbak 211
Motor
Aanwijzingsmeldingen 39
Inrijden 214
Motor afzetten 206
Motorkap
285
Motornummer 321
Motorolie 286
Bijvullen 288
Controlelampje 40
Controleren
288
Specificatie 287
Verversen 286
Motorruimte 284
Accu 290
Koelvloeistof 288
Motorolie
286
Overzicht 286
Remvloeistof 289
Ruitensproeiervloeistof 286
Motorsleepmomentregeling (MSR) 218
Motor starten
206
Starthulp 305
Wegrijblokkering 205
MSR 218
Multi Collision Brake (MCB) 220
Multifunctie-indicatie
Functies 45
Geheugen 47
Indicatie-overzicht 46
Multifunctiestuurwiel 45
Multifunctionele tas 98, 103
Multimedia
Zie Media 147
Multimedia-database 149
Multimediahouder 88
Mute 125
N
N1 104
Navigatie
Adres van reisdoel 185
Afbeelding met GPS 190
Afbreken van de routegeleiding 197
Alternatieve routes
137
Beëindigen van de routegeleiding 196
Contacten 187
Demo-modus 139
Demomodus 195
Dynamische route
137
Extra venster 183
Favorieten 187
Favoriete routesoort 137
Geheugen beheren 138
Geïmporteerde reisdoelen 138
GPS
180
Grafische rijadviezen 196
Hoofdmenu 182
Instellen 137
Kaart 138
Kaartcentrering
193
Kaartrichting 192
Kaartschaal 192
Kaartweergave in extra venster 193
Laatste reisdoelen 187
Maximumsnelheden 139
Meestgebruikte routes 196
Navigatiegegevens 181
Navigatiegegevens online updaten 181
Navigatiegegevens updaten 181
Navigatiemeldingen 139, 196
Omleidingspunt 198
Opties van kaartweergave 191
Reisdoeldetails 194
Reisdoelgeheugen 187
Reisdoelimport 189
Reisdoel op kaart 186
Reisdoelweergave 191
Reisdoelweergave in extra venster 193
Reisdoel zoeken 184
Rijden met aanhangwagen 195
Route 194
Route-informatie
197
Routeberekening 195
Routebewerking 197
Routegeleiding 194
Routelijst 198
Routeopties
137
Routeplan 197
Routeweergave 191
Routeweergave in extra venster 193
Routewijziging 198
Spraakbediening 127
Start van de routegeleiding
195
Statusregel 139
Tankopties 139
Thuisadres 188
Tussenstop 194
Uitgebreide instellingen
139
Update van de navigatiegegevens 139
Verkeersopstopping 203
Versie-informatie 139
341
Trefwoordenlijst
Voorwoord 180
Wegpuntmodus 199
Werken met de navigatie 180
Navigatiegegevens 181
Navigatiegegevens updaten 181
Navigatiemeldingen 139, 196
Netten 98, 100
Netwerk
Data roaming 133
Dataverbinding 133
Instellen 133, 136
Waarden van de gedownloade data 133
Nieuwe route 198
Nood
Wagen met de trekhaak afslepen 308
Wiel verwisselen 299
Noodgeval
Alarmlichten 70
Bandenreparatie
303
Keuzehendelontgrendeling 310
Motor per knopdruk starten/afzetten 206, 207
Portier ont-/vergrendelen 309, 310
Starthulp 305
Wagen afslepen
306
Noodoproep 15, 117, 167
Zie Noodoproep 15
Noodreservewiel 295
Verwijderen/opbergen 300
Nooduitrusting
Brandblusser
298
Gevarendriehoek 298
Krik 299
Reflectievest 298
Verbanddoos 298
Wagengereedschap
299
O
OFF ROAD 220
Bergafdaalhulp 221
OFF ROAD-modus
Controlelampje 42
Zie OFF ROAD 220
Olie
Zie Motorolie 288
Oliepeilstok 288
Omleidingspunt 198
Onderhouden van de wagen 275
Onderhoud van de wagen
Buitenzijde 278
Ondersteunde bronnen
Afbeeldingen 155
Media 152
Video-dvd 157
Online
Care Connect-diensten 116
Categorieën bijzondere reisdoelen importeren 181, 189
Detail van de verkeersmelding 202
Infotainment Online-diensten
117
Kaart Google Earth™ 183
Lijst met verkeersmeldingen 201
Navigatiegegevens updaten 181
Online-diensten activeren 116
Parkeerplaats zoeken
186
Reisdoeldetails 194
Reisdoelimport 187, 190
Reisdoel zoeken 184
Routeimport 198
ŠKODA Connect 115
ŠKODA Connect Portal
115
Tankstation zoeken 186
Online-diensten 115
Inleiding 115
Online-instructieboekje 8
Online-reisdoelen
187
Ontgrendelen
Afstandsbediening 53
Individuele instellingen 55
KESSY 54
Knop voor centrale vergrendeling 54
Sleutel 53
Ontgrendelen en vergrendelen 52
Ontgrendeling
In noodgevallen 309
Opbergmogelijkheden 85
Opbergplaats voor reflectievest 298
Opbergvak
Aan bestuurderszijde 85
Aan bijrijderszijde 89
Achterin in de middenconsole 91
Brillenvak 89
In de portieren 86
Onder de armsteun voorin 89
Voor de paraplu 90
Voorin de middenconsole 86
Opbergvakken 85
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen
187
Reisdoelgeheugen 187
Oproepen doorschakelen 136
Oproepen wissen 136
Oproeplijst
Oproeplijst
169
Originele accessoires 272
Originele onderdelen 271
Oude wagens
Terugname en recycling 273
Overbouwhellingshoek 328
Overzicht
Bestuurdersruimte
31
Controlelampjes 33
Motorruimte 286
Zekeringen 312
342
Trefwoordenlijst
P
Parkeerhulp 222
Activering/deactivering 225
Automatische noodstop 225
Automatische systeemactivering bij vooruitrij-
den 225
Instellingen in het infotainment 223
Weergave op het infotainmentbeeldscherm 224
Werking 223, 233
Parkeerplaats 186
Parkeren 210
Achteruitrijcamera 229
Inparkeersysteem 232
Parkeerhulp 222
Uitparkeerhulp 226
ParkPilot 222
Passieve veiligheid 12
Rijveiligheid 12
Vóór elke rit
12
Pechoproep 117, 167
Pedalen 211
Vloermatten 211
Personalisatie
Overzicht van enkele gepersonaliseerde func-
ties
51
Werking 51
Personalisering 50
Configuratiehulp 127
Instellen 51
Phonebox
86
Pincode
Instellen 136
POI 189
Portier
Kindersloten
56
Noodvergrendeling 310
Noodvergrendeling van het bestuurdersportier 309
Openen/sluiten 56
Portierwaarschuwing 43
Praktische uitrusting
12 volt stopcontacten in de bagageruimte 93
12 volt stopcontacten in het interieur 93
230 volt stopcontact 93
Afvalbak 88
Asbak 94
Bekerhouders 87
Brillenvak 89
Kaarthouder 85
Kledinghaken 90
Multimediahouder 88
Opbergvak 85
Opbergvak voor de paraplu 90
Reflectievest 298
Rugleuning met skiluik 91
Sigarettenaansteker 95
Tassen 90
Uitneembare skizak
92
Principes van infotainmentbediening 123
Proactieve inzittendenbescherming 36, 253
Productaansprakelijkheid 5
R
Radiateurjaloezieën 215
Radio
Bedienen 143
Frequentiebereik 144
Hoofdmenu 143
Instellen 134, 141
L-band
135
Lijst met beschikbare zenders 144
Radiozenderlogo 145, 146
Scan 144
Spraakbediening 127
Verkeersinformatie (TP)
146
Voorkeuzetoetsen 145
Radiografische afstandsbediening
Extra verwarming (interieurvoorverwarming-
en ventilatie) 114
Radiozender
Opslaan 145
Zender selecteren en zoeken 144
Radiozenderlogo's 145, 146
Updaten 134
Regeling
Lichtbundelhoogte 65
Registratie van de ŠKODA Connect online-
diensten 134, 141
Reinigen van de wagen
Buitenzijde 278
Ruiten 278
Reiniging van de wagen 275
Buitenzijde 276
Interieur 278
Wassen
275
Reisdoel
Afbeelding met GPS 190
Eigen reisdoel 189
Favoriet 187, 194
Laatste reisdoelen
187
Online-reisdoelen 187
Opgeslagen reisdoel 187
Op kaart ingeven 186
Opslaan 194
Telefooncontact 187
Thuisadres
188
vCard 187
Vlaggetjesreisdoel 187
Zoeken 184
Reisdoelbeheer
Favoriet
194
Opslaan 194
Reisdoeldetails 194
Reisdoeldetails 194
Reisdoelgeheugen 187
343
Trefwoordenlijst
Reisdoel ingeven 185, 186
Reisdoel opslaan 194
Reisdoel wissen 194
Remassistent (HBA) 220
Rembekrachtiger 209
Remblokken
Controlelampje 38
Nieuw 209
Remmen
Controlelampje 34
Handrem 209
Informatie voor het remmen 209
Inrijden 214
Rem- en stabiliteitssystemen 217
Rembekrachtiger 209
Remvloeistof 289
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Controlelampje 38
Remsystemen
217
Remvloeistof 289
Controleren 289
Specificatie 289
Reparaties en technische wijzigingen 271
Reservewiel
295
Verwijderen/opbergen 300
Restaurant 186
Rijbaanadviezen 196
Rijden
Brandstofverbruik 323
Emissiewaarden
323
Rijden door water 216
Topsnelheid 329
Rijden met aanhangwagen
Navigatie 195
Rijden met een aanhangwagen
260
Rijden op aardgas
Controlelampje 38
Rijgegevens 46
Rijklaar gewicht 322
Rijmodus 250
Comfort 251
Dynamische onderstelregeling (DCC) 251
Eco 251
Individual 252
Instellingen van de modus Individual 253
Moduskeuze en infotainmentweergave 252
Normal 251
Offroad 252
Sport 251
Rijstrookassistent 254
Activering/deactivering 256
Instellingen in het infotainment 254
Storingen 256
Werking 255
Roetfilter 40
Rolgordijn van het schuif-kanteldak 64, 65
Rolhoes
Zie Bagageruimteafdekking
101
Route 194
Nieuwe route 198
Online-routeimport 198
Route-opslag
197
Routelijst 198
Route-informatie 197
Routeberekening 195
Rijden met aanhangwagen 195
Routebewerking 197
Routelijst
198
Routeopties 137
Routeplan 197
rSAP 167
Dataverbinding 174
Ruitbediening
60
Ruiten
Bedienen 60
Ruitensproeierinstallatie 74
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen 286
Controlelampje 41
Ruitenwissers en -sproeiers 74
Automatische achterruitwisser 75
Bedienen 75
Controlelampje voor ruitensproeiervloeistof-
peil 41
Ruitenwisserbladen vervangen 311
Servicestand van de ruitenwisserarmen 311
Vloeistof bijvullen 286
S
Safebeveiliging 55
SAFE, SAFELOCK
Zie Safebeveiliging
55
Schade aan de wagen voorkomen 215
Schakelaars in het bestuurdersportier
Elektrische ruitbediening 61
Schakelen
Keuzehendel
211
Tiptronic 213
Versnellingshendel 210
Schakeling
Informatie over ingeschakelde versnelling
44
Schakeladvies 44
Scheidingsnet 106
Schuif-kanteldak
Bedienen 63
Bediening activeren 64
Bediening van het rolgordijn activeren
65
Rolgordijn 64, 65
SD-kaart 150
Veilig verwijderen 141
Service 271
Controlelampje
42
Service-intervalindicatie 50
Service-interval 273
344
Trefwoordenlijst
Service-intervalindicatie 50
Service-intervallen 273
Serviceplan 275
Sfeerverlichting 72
Sigarettenaansteker 95
Simkaart
Aanbrengen 165
Dataverbinding 174
Pincode 165
Pincode veranderen 165
Verwijderen 165
Skiluik 91
Skizak 92
Ski's vervoeren 91
Sleepoog 307
Sleutel
Batterij vervangen 308
Contact in-/uitschakelen 206
Motor starten/afzetten
206
Ontgrendelen 53
Vergrendelen 53
Sluitkrachtbegrenzing
Elektrische achterklep 59
Ruiten
62
SmartLink+ 175
Android Auto 176
Apple CarPlay 177
Applicatie ŠKODA One App 179
Hoofdmenu 175
Inleiding
175
Instellen 137, 143
MirrorLink® 177
Sms
Hoofdmenu 170
Nieuw bericht
171
Ontvangen bericht 171
Sneeuwkettingen 296
Snelheidsbegrenzer 38, 240
Snelheidsbegrenzingen 196
Snelheidscodeletter 295
Snelheidsregelsysteem 239
Controlelampje 38
Software-update 130, 134, 141
SOS-toets
Zie Noodoproep 15
Soundsysteem 131
Speedlimiter 38, 240
Spiegel 73, 76
Spoiler 272
Spraakbediening 127
Bedieningsprincipe 128
Commando's 129
Correctie van een spraakcommando-ingave 129
Help 129
In-/uitschakelen 128
Ingave stoppen/herstellen 129
Instellen
132
Niet herkennen van een spraakcommando 129
SSID 133
Stabiliseringscontrole (ESC) 35, 218
Stabiliteitssystemen 217
Stadslicht
65
Standby 125
Start-stop 207
Controlelampje 41
Systeem handmatig deactiveren/activeren 208
Werking 207
Start-stopsysteem
207
Starthulp 305
Starthulp 305
Startknop
Contact in-/uitschakelen 206
Motor starten/afzetten
206
Problemen bij de motorstart 207
Stuurslot vergrendelen/ontgrendelen 205
Start van de routegeleiding 195
Statusregel 123, 182
Navigatie 139
Telefoon 162, 163
Sticker met wagengegevens 273, 321
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
Sticker met wagengegevens en typeplaatje 321
Stoelen
Achterbankleuning 81
Achterin 81
Armsteun 81
Armsteun achterin 82
Elektrisch instellen 79
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare
stoel 79
Handmatig instellen 78
Hoofdsteunen 82
In het geheugen van de radiografische af-
standsbediening opslaan 80
Inklapbare bijrijdersstoelleuning
80
Instellen 78
Opslaan 79
Verwarming 83
Voor 78
Stoelen elektrisch instellen
79
Stoelen handmatig instellen 78
Stoelen instellen 12
Stopcontacten
12 volt stopcontacten in de bagageruimte 93
12 volt stopcontacten in het interieur 93
230 V
93
Stoppen
Zie Parkeren 210
Stopwatch 49
Stuurbekrachtiging 35
Stuurslot ontgrendelen
205
Stuurslot vergrendelen 205
Stuurwiel
Instellen 14
Juiste zithouding 13
345
Trefwoordenlijst
Toetsen 45
Verwarming 84
Subwoofer 131
Surround 131
Swing
Infotainmentbeschrijving 121
Systeeminformatie 130, 134, 141
T
Taalkarakters
132
Tablethouder 95
Tanken 280
Brandstof 280
Tankopties
139
Tankstation
186
Tankstationlogo 138
Tas in de bagageruimte 98
Tassen 90
Technische gegevens 321
Tekstberichten
170
Telecommunicatie van de simgegevens 167
Telefoon
Basistelefoon 160
Bediening 162, 163
Bluetooth-profielen
164
Bluetooth®-update
164
Compatibiliteit 164
Conferentiegesprek 170
Contacten importeren 136, 142
Extra telefoon 160
Favorieten beheren
136, 142
Functies 167
Gebruikersprofiel 136, 142
Hoofdmenu 162, 163
Informatie-oproep 167
Inleidende informatie
160
Instellen 136, 142
Koppelen 163
Koppelingsprocedure 164
Met het infotainment verbinden 163
Noodoproep 167
Oproepen doorschakelen 136
Oproepen wissen 136
Oproepinstellingen 136
Oproeplijst 169
Pechoproep 167
Premium 136
rSAP 160, 167
Simkaart 160
Sms-instellingen 136
Spraakbediening 127
Tekstberichten (sms) 170
Telefoonboek 168
Telefoongesprek 169
Telefoonnummer invoeren 167
Telefoonnummer selecteren 167
Verbindingstypes
160
Voicemailbox 167
Voorkeurscontacten 169
Voorwaarden voor de koppeling 164
Telefoonboek 168
Telefoonconferentie
170
Telefoonfuncties 167
Telefoongesprek 169
Telefoonnummer 167
Telefoon Premium
rSAP 167
Simkaart
165
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terug-
zetten 43
Terugname en recycling van oude wagens 273
Thuisadres 138, 188
Tijd
131, 140
Tiptronic 213
TMC
Detail van de verkeersmelding 202
Dynamische route 202
Lijst met verkeersmeldingen 201
Toerenteller 32
Toets CAR 203
Toetsenbord 124
Toets HOME 126
Toets MENU 126
Topsnelheid 329
TOP TETHER 28
Touchscreen 122
TP (Verkeersinformatie) 146
Tractiecontrole (ASR) 35, 219
Traffic
Detail van de verkeersmelding 202
Dynamische route 202
Lijst met verkeersmeldingen 201
Trailer Assist
237
Transport
Bagageruimte 96
Dakdragers 107
Trekhaak en aanhangwagen 260
Trekhaak
260, 265
Accessoires 265
Beschrijving 261
Kogeldruk 260
TSA 220
Tussenstop 194
Typeplaatje
321
U
Uitklapbare dubbele haak 99
Uitlaatgascontrolesysteem 36
Uitneembare lamp 103
Accu's vervangen
309
Uitneembare skizak 92
346
Trefwoordenlijst
Uitparkeerhulp 226
Activering/deactivering 228
Storingen 228
Werking 227
Uitschakelen
Alarm 57
Uitschakelen van het infotainment 124
Update van de navigatiegegevens 139
USB 87, 151
Veilig verwijderen 141
V
Vakken 85
Variabele bagageruimtevloer
104
vCard
187, 189
Veiligheid 12
Airbag 19
Hoofdsteunen 82
ISOFIX 26, 27
Juiste zithouding
12
Kinderzitjes 23
TOP TETHER 28
Veilig vervoer van kinderen 23
Veiligheidsgordels 16
Controlelampje
34, 39
Goed verloop 17
Gordeloprolautomaten 18
Gordelspanners 18
Hoogte-instelling 17
Omgespen en losmaken 17
Veilig verwijderen van de datadrager
132
Veilig verwijderen van de externe gegevens-
bron 141
Velgen 293
Verbanddoos 298
Verbinding met de hotspot van het externe ap-
paraat
173
Verbinding met de infotainment-hotspot 172
Verbindingstypes van de telefoon 160
Vergrendelen
Afstandsbediening 53
Individuele instellingen 55
KESSY 54
Knop voor centrale vergrendeling 54
Sleutel 53
Vergrendeling
In noodgevallen 310
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-sys-
teem) 35
Verkeersinformatie (TP) 146
Verkeersmeldingen (TMC) 201, 202
Verkeersopstopping 203
Verkeerstekenherkenning 256
Aanwijzingsmeldingen 258
Extra weergave 258
Instellingen in het infotainment 257
Storingen
258
Werking 257
Verkeerstekens
Infotainmentweergave 193
Zie Verkeerstekenherkenning 256
Verlichting
Bagageruimte
96
Binnenverlichting 71
Instapgedeelte 71
Sfeerverlichting 72
Vermoeidheidsherkenning 258
Versnellingsbak
Aanwijzingsmeldingen
39
Vertraagde vergrendeling van achterklep
Zie Achterklep 58
Vervangen
Accu
292
Accu's van uitneembare lamp 309
Batterij 308, 309
Gloeilampjes 316
Ruitenwisserbladen 311
Zekeringen 312
Vervanging van onderdelen 271
Verversen
Motorolie 286
Vervoer van kinderen 23
Verwarming 108, 109
Buitenspiegel 77
Circulatiefunctie 111
Stoelen 83
Stuurwiel 84
Voor- en achterruit 73
Verwisselen
Wielen 299
Verzorging en onderhoud 271
Verzorging van de wagen
Buitenzijde 276
Interieur
278
Vest 298
Videospeler 156
Viewer 154
VIN
Chassisnummer
321
Vlaggetjesreisdoel 187
Vloermatten 211
Zie Vloermatten 211
Voertuigcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 45
Voicemailbox
167
Volume 125
Volume-instelling 125
Voor- en achterruit ontdooien 73
Voorgloeisysteem 36
Voorkeurscontacten
169
Voorruit - Verwarming 73
Voorstoelen 78
Voorwaarden voor de koppeling 164
347
Trefwoordenlijst
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 47
Waarschuwingssymbolen
Zie Controlelampjes 33
Wagen - Instellingen 203
Wagenafmetingen 325, 326
Wagen afslepen 306
Wagenbreedte 325, 326
Wagengereedschap 299
Wagenhoogte 325, 326
Wagenlengte 325, 326
Wagen opkrikken 302
Wagen parkeren
Zie Parkeren 210
Wagensystemen 203
Wagentoestand
Auto-Check-Control 44
Wassen van de wagen 275
Water
Rijden door
216
Water in het brandstoffilter 41
Weergave
Aardgashoeveelheid 33
Benzine-/dieselvoorraad
33
Koelvloeistoftemperatuur 32
Media 147
Schakelen 44
Video-dvd 156
Weergave voor lage temperatuur 41
Weersomstandigheden
271
Wegpunten opnemen 200
Wegpuntenritgeheugen 200, 201
Wegpuntmodus 199
Hoofdmenu 199
Wegpunten opnemen
200
Wegpuntenritgeheugen 200, 201
Wegpunt handmatig plaatsen 200
Wegrijblokkering 205
Wielbouten
Afdekkappen 301
Antidiefstalwielbouten 301
Losdraaien en vastzetten 302
Wielen 293
Bandenspanning 294
Belastingsindex 295
Draairichtinggebonden banden 293
Leeftijd van banden 293
Opslag van banden 293
Schade aan banden 293
Sneeuwkettingen 296
Snelheidscodeletter 295
Verwisselen 299
Wieldop 301
Winterbanden 296
Wiel verwisselen 299
Winterbanden
296
Winterse omstandigheden 296
Accu 291
Allweather-banden 296
Diesel 282
Sneeuwkettingen
296
Winterbanden 296
Wisinterval 75
WLAN 152, 172
Client 173
Dataverbinding 174
Hotspot
172
WPS 133
WLAN client
Instellen 133
WLAN Client 173
WLAN hotspot
172
Instellen 133
WPS 133
X
XDS 219
Z
Zeeniveau 180
Zekeringen 312
In de motorruimte 314, 315
In het dashboard 312, 313
Kunststof klem 314
Zender
Zie Hoofdmenu 143
Zender opslaan 145
Zicht 73
Zitplaatsen achterin 81
Zoeken
Online-reisdoelen
184
Parkeerplaats 186
Reisdoel 184
Restaurant 186
Tankstation
186
Zonnekleppen 73, 74
Zuinig rijden 214
Andere tekens
ŠKODA Connect 115
Dienstenbeheer
134, 141
Instellen
134, 141
Registreren 134, 141
ŠKODA Connect online-diensten
Diensten activeren 134, 141
Registreren 134
ŠKODA Connect Portal
115
348
Trefwoordenlijst
349
Trefwoordenlijst
350
Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeel-
ten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toege-
staan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het au-
teursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2017
www.skoda-auto.com
Návod k obsluze
Octavia holandsky 02.2017
5E0012732AL

5E0012732AL
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356

SKODA Octavia (2017/02) de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor