Volvo 2005 Handleiding

Categorie
Telefoons
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor















 






















 
 


 
 
 
  
  
 

O W N E R S M A N U A L V O LV O S 8 0
T P 6 6 7 5
TP 6675 (USA & Canada) AT0340 13.000.09.03 Printed in Sweden,
T
Elanders Graphic Systems AB, Göteborg 2003

52665-S80 USA.indd 2003-08-19, 07:421
WEB
EDITION
Volvo Service
Bepaalde onderhoudswerkzaamheden aan het elektrische systeem van de auto kunnen alleen worden uitgevoerd met
speciaal ontwikkelde elektronische apparatuur. Neem daarom altijd eerst contact op met uw Volvo-werkplaats,
voordat u onderhoudswerkzaamheden aan het elektrische systeem laat uitvoeren.
Accessoires aanbrengen
Een verkeerde aansluiting en installatie van accessoires kan de werking van de elektronische systemen van de auto
negatief beïnvloeden. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de elektronische
systemen is ingevoerd. Neem daarom altijd eerst contact op met uw Volvo-werkplaats, voordat u accessoires
installeert die in verbinding staan met of van invloed zijn op het elektrische systeem.
Voertuiggegevens registreren
Een of meer computers in uw Volvo zijn geschikt voor het vastleggen van gedetailleerde informatie over onder andere
de regelmaat waarmee de veiligheidsgordels worden gedragen door de bestuurder en passagier, de verschillende
systeem- en modulefuncties en statusgegevens met betrekking tot de motor, gasklep, stuurinrichting, remmen en
andere systemen.
Deze informatie kan gegevens bevatten over de manier waarop de bestuurder rijdt met de auto. Dit type gegevens kan
betrekking hebben op zaken zoals de rijsnelheid, het gebruik van de remmen en het gaspedaal, en de stand van het
stuurwiel. Deze informatie kan worden opgeslagen tijdens het rijden met de auto, tijdens een aanrijding of een bijna-
aanrijding.
De opgeslagen informatie kan worden uitgelezen en gebruikt door:
Volvo Car Corporation
onderhouds- en reparatiebedrijven;
de politie en andere overheidsinstanties;
andere geïnteresseerde partijen die bevoegd zijn - of die uw toestemming hebben gekregen - deze informate
te raadplegen.
1
Inhoud
Achter in dit instructieboekje vindt u een alfabetisch register.
Behalve de standaarduitrusting worden in dit instructieboekje ook
extra uitrusting en accessoires beschreven. Ook worden alternatieve
uitvoeringen beschreven, zoals handgeschakelde en automatische
versnellingsbakken. In bepaalde landen zijn de wettelijke
voorschriften van invloed op het uitrustingsniveau. Hierdoor kan
het zijn dat op bepaalde pagina’s van het instructieboekje uitrusting
wordt beschreven die niet op uw auto is aangebracht.
De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in dit instructie
boekje zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
Pag.
Veiligheid 7
Veiligheid 7
Instrumenten, schakelaars,
bedieningsorganen 25
Klimaatregeling 45
Interieur 57
Sloten en alarmsysteem 67
Starten, rijden, schakelen 77
Wielen en banden 97
Zekeringen, gloeilampen vervangen 103
Onderhoud en service 115
Specificaties 133
Audio 141
Telefoon 159
Register 173
2
8501984d
Dashboard - auto’s met stuur links
Display ................................... 30
Toerenteller ............................. 26
Automatische versnellingsbak . 26
Klok ........................................ 26
Buitentemperatuursensor ........ 26
Brandstofmeter ....................... 26
Temperatuurmeter .................. 26
Snelheidsmeter ....................... 26
Kilometerteller ....................... 26
Dagteller ................................. 26
Waarschuwingslampjes ......... 27
Groot licht/Dimlicht ................ 35
Breedtelichten/Parkeerlichten. 35
Mistlampen ............................. 35
Instrumentenverlichting .......... 35
Koplamphoogteverstelling ...... 35
Alarmlichten .............. 38
Elektronische klimaatregeling, ECC ................. 48
Handmatige klimaatregeling met AC ................ 52
Elektrische stoelverwarming ............................. 38
Elektrische verwarming - achterruit,
buitenspiegels ..................................................... 38
Radio ..... 141
Stuurwielafstelling ................... 36
Airbag ......................................... 9
Cruise control ........................... 34
Bedieningspaneel voor radio . 147
Ruitensproeier .......................... 37
Richtingaanwijzerhendel ......... 36
Boordcomputer ........................ 33
3
8502061d
Dashboard - autos met stuur rechts
Radio ..... 141
Groot licht/Dimlicht ................ 35
Breedtelichten/Parkeerlichten. 35
Mistlampen ............................. 35
Instrumentenverlichting .......... 35
Koplamphoogteverstelling ...... 35
Elektronische klimaatregeling, ECC ................. 48
Handmatige klimaatregeling met AC ................ 52
Elektrische stoelverwarming ............................. 38
Elektrische verwarming - achterruit,
buitenspiegels ..................................................... 38
Stuurwielafstelling .................. 36
Airbag ........................................ 9
Cruise control .......................... 34
Bedieningspaneel voor radio . 147
Ruitensproeier ......................... 37
Richtingaanwijzerhendel ........ 36
Boordcomputer ....................... 33
Display ................................... 30
Toerenteller ............................. 26
Automatische versnellingsbak . 26
Klok ........................................ 26
Buitentemperatuursensor ........ 26
Brandstofmeter ....................... 26
Temperatuurmeter .................. 26
Snelheidsmeter ....................... 26
Kilometerteller ....................... 26
Dagteller ................................. 26
Waarschuwingslampjes ......... 27
Alarmlichten .............. 38
4
8502000d
Interieur - autos met stuur links
Portieren en sloten .................. 68
Alarmsysteem ......................... 73
Elektrisch bediende ramen ..... 40
Bediening elektrisch bediende
buitenspiegels .......................... 41
Handgeschakelde
versnellingsbak .................... 82
Automatische
versnellingsbak .................... 83
Geartronic ............................. 85
Handrem ............................... 39
Schakelaar in
middenconsole ..................... 31
Handmatig verstelbare voorstoelen ........... 58
Elektrisch verstelbare voorstoelen ............. 60
Stoelverwarming ........................................ 38
Bekleding reinigen ................................... 119
Rugleuning achterbank omlaag klappen ... 65
Skiluik ........................................................ 65
Hoofdsteun omlaagklappen ....................... 31
Hoofdsteun afstellen .................................. 59
Kinderslot ................................................... 72
Geïntegreerd kinderzitje ............................ 22
Handschoenenkastje ........ 62
5
8502062d
Interieur - autos met stuur rechts
Handschoenenkastje ..... 62
Handgeschakelde
versnellingsbak .................... 82
Automatische
versnellingsbak .................... 83
Geartronic ............................. 85
Handrem ............................... 39
Schakelaar in
middenconsole ..................... 31
Rugleuning achterbank omlaag klappen . 65
Skiluik ...................................................... 65
Hoofdsteun omlaagklappen ..................... 31
Hoofdsteun afstellen ................................ 59
Kinderslot ................................................. 72
Geïntegreerd kinderzitje .......................... 22
Handmatig verstelbare voorstoelen ........... 58
Elektrisch verstelbare voorstoelen ............. 60
Stoelverwarming ........................................ 38
Bekleding reinigen ................................... 119
Portieren en sloten .................. 68
Alarmsysteem ......................... 73
Elektrisch bediende ramen ..... 40
Bediening elektrisch bediende
buitenspiegels .......................... 41
6
8000233d
Exterieur
Gloeilamp groot licht vervangen ... 108
Gloeilamp dimlicht vervangen ..... 108
Gloeilamp breedtelicht/
parkeerlicht vervangen .................. 109
Gloeilamp richtingaanwijzer
vervangen ...................................... 109
Gloeilamp mistlamp vervangen .... 111
Koplampwisserblad vervangen ..... 132
Banden ........................ 97
Wielen ........................ 97
Remmen ..................... 18
Reservewiel .............. 100
Wielen verwisselen ... 102
Vuldop van brandstoftank ........ 78
Tanken ...................................... 78
Zuinig rijden ............................. 80
Schuifdak .................... 42
Carrosserie reinigen ................ 118
Roestwering ............................ 116
Lakwerk bijwerken ................. 117
Kofferdeksel ............................................................ 70
Gloeilamp achteruitrijlicht vervangen .................. 110
Gloeilamp remlicht vervangen ............................. 110
Gloeilamp achterlicht vervangen .......................... 110
Gloeilamp richtingaanwijzer vervangen .............. 110
Gloeilamp mistlamp vervangen ............................ 110
Gloeilamp kentekenplaatverlichting vervangen 112
7
Veiligheid
Veiligheidsgordels 8
SRS (airbag) en SIPS-airbag (zij-airbag) 9
SIPS-airbag 11
(IC) Opblaasgordijnen 15
WHIPS-systeem 16
Remsysteem 18
Stabiliteitssysteem 20
Kinderen in de auto 21
8
Let op het volgende:
· gebruik geen klemmen of andere accessoires
die ervoor zorgen dat u de gordel niet strak
langs uw lichaam kunt trekken;
· zorg dat er geen slagen in de gordel zitten;
· de heupgordel moet laag zitten - niet over de
buik;
· trek de heupgordel over de heupen door aan
de diagonale schoudergordel te trekken, zie
de bovenstaande afbeelding.
Elke gordel is bestemd ter bescherming van
slechts één persoon!
Wanneer u de gordel losmaakt: druk op de rode
knop in de vergrendeling. Laat de haspel de
gordel naar binnen trekken.
Veiligheidsgordels
Heupgordel strak trekken
De heupgordel moet laag zitten
8801947d
Doe altijd de veiligheidsgordel
om
Zelfs bij alleen hard remmen kan het niet dragen
van een veiligheidsgordel ernstige gevolgen
hebben!
Vraag uw passagiers daarom altijd de veiligheids-
gordel om te doen! Dit om te voorkomen dat bij
een aanrijding de passagiers op de achterbank
tegen de rugleuning van de voorstoelen worden
geslingerd. Alle inzittenden kunnen daarbij
gewond raken.
Gebruik de veiligheidsgordel als volgt: trek de
gordel langzaam uit en maak hem vast door de
borglip in de vergrendeling te steken. Een
duidelijke klik geeft aan, dat de gordel vastzit.
De gordel is normaal gesproken niet geblokkeerd,
zodat u zich ongehinderd kunt bewegen.
In de volgende gevallen is de gordel geblok
keerd, zodat deze niet verder worden uitge-
trokken:
· wanneer u de gordel te snel uittrekt;
· wanneer u remt of optrekt;
· als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming van de veiligheids
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhouding.
WAARSCHUWING!
Als de veiligheidsgordel is blootgesteld
aan grote krachten, zoals bijvoorbeeld bij
een aanrijding, dan dient de gehele
veiligheidsgordeleenheid, inclusief haspel,
bevestigingen, bouten en vergrendeling te
worden vervangen. Ook al ziet de gordel
er onbeschadigd uit, er kunnen toch
beschermende eigenschappen verloren zijn
gegaan. Vervang de veiligheidsgordel als
deze versleten of beschadigd is. Repareer
of wijzig nooit zelfstandig de veiligheids-
gordel, maar laat dit door een erkende
Volvo-werkplaats doen.
9
8801919d
SRS (Airbag) en SIPS-airbagSRS (airbag) en SIPS-airbag (zij-airbag)
WAARSCHUWING!
De SIPS-airbag is bedoeld als extra veiligheid;
niet als aanvulling op/vervanging van de veiligheidsgordel.
Beide SIPS-airbags vormen een aanvulling op het aanwezige
SIPS*-systeem. Voor maximale bescherming:
Doe de veiligheidsgordel altijd om.
SRS (airbag) en SIPS-airbag (zij-airbag)
Voor een nog betere veiligheid is de auto, als aanvulling op de gebruikelijke
driepuntsveiligheidsgordels, uitgerust met airbags. De markering SRS is
aangebracht op het stuurwiel en, als de auto is uitgerust met een passagiers-
airbag, op het dashboard boven het handschoenenkastje. De airbag is in
het midden van het stuurwiel gevouwen. Aan de passagierszijde bevindt
de airbag zich in een vakje boven het handschoenenkastje.
De SIPS-airbags zorgen voor een nog grotere veiligheid in de auto. Beide
SIPS-airbags bevinden zich in de frames van de voorstoelen.
8801907e
8802092M
* Side Impact Protection System
8802099m
De SIPS-airbags bevinden zich in de frames
van de voorstoelen
De passagiersairbag bevindt zich boven het
handschoenenkastje met de markering SRS
De passagiersairbag bevindt zich boven het
handschoenenkastje met de markering SRS
10
SRS (airbag)
SRS-systeem autos met stuur links
4
2
1
2
4
3
1
8801896d
3. Sensor
4. Gordelspanner
1.Gasgenerator
2. Airbag
SRS-systeem autos met stuur rechts
1.Gasgenerator
2. Airbag
2
4
3
1
4
2
1
8801923d
3. Sensor
4. Gordelspanner
SRS-systeem
(airbags in het stuurwiel en dashboard)
Het SRS-systeem bestaat uit een gasgenerator (1) met daaromheen een
opblaasbare airbag (2). Bij een voldoende krachtige botsing wordt de
ontsteking van de gasgenerator geactiveerd door een sensor (3). De
airbag wordt opgeblazen en wordt tegelijkertijd warm. Om de klap op te
vangen loopt de airbag leeg, wanneer de inzittende de airbag raakt.
Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal.
Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen, neemt enkele
tienden van seconden in beslag.
N.B. De sensor (3) reageert verschillend afhankelijk van het wel of niet
gebruiken van de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de
passagiersstoel. Stop daarom nooit de passagiersgordel in de bestuur-
dersgordelhouder. Er kunnen botsingen plaatsvinden waarbij slechts één
airbag geactiveerd wordt.
Volvo Dual-Stage Airbag
(Tweetraps airbags)
Bij minder krachtige aanrijdingen die desondanks gevaar voor verwon-
dingen opleveren, worden de airbags opgeblazen tot ruim de helft van het
totale volume. Bij krachtiger aanrijdingen worden de airbags volledig
opgeblazen.
Veiligheidsgordels en gordelspanners
Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met pyrotechnische gordelspanners
(4). Een kleine lading, geïntegreerd in de gordelhaspel, wordt bij een
aanrijding tot ontploffing gebracht. Hierdoor worden de veiligheidsgordels
aangetrokken en strak over het lichaam getrokken om eventuele ruimtes
in de kleding op te nemen. De gordel houdt de inzittende beter tegen. De
gordelspanners van de voorstoelen treden alleen in werking wanneer de
veiligheidsgordel is vergrendeld.
11
SIPS-airbag (zij-airbag)
SIPS-airbagsysteem autos met stuur links
1
8801920d
2
3
SIPS-airbagsysteem autos met stuur rechts
2
8801922d
3
1
1. Airbag
2. Kabel
3. Gasgenerator
1. Airbag
2. Kabel
3. Gasgenerator
SIPS-airbagsysteem
(airbag voor botsingen van opzij)
Het systeem bestaat uit gasgeneratoren (3), elektrische sensoren, een kabel
(2) en airbags voor aanrijdingen van opzij (1). Bij een voldoende krachtige
aanrijding, wordt de gasgenerator geactiveerd door een sensor. De airbags
voor aanrijdingen van opzij worden vervolgens opgeblazen. De airbag
wordt opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. De klap van
een aanrijding wordt opgevangen, waarna de airbag weer leegloopt. De
SIPS-airbags worden alleen opgeblazen aan de kant waar de aanrijding
plaatsvindt.
12
SRS (airbag) en SIPS-airbag (zij-airbag)
3800639d
8801995d
TM
TM
TM
VEHICLE
SRS
9430422
FURTHERINFORMATION.
SEEOWNERSMANUALFOR
SPECIFIEDDATEBELOW.
PLACEDACCORDINGTO
SHALLBESERVICEDORRE-
MENTALRESTRAINTSYSTEM
ELEMENTSOFTHESUPPLE-
RELIABILITY,CERTAIN
SYSTEM,SIPSBAGAND
ASUPPLEMENTALRESTRAINT
THISCARISEQUIPPEDWITH
TOPROVIDECONTINUED
INFLATABLECURTAIN,
WAARSCHUWING!
Verricht nooit zelf reparaties aan het SRS- of SIPS-airbagsysteem.
Ingrepen in het systeem kunnen aanleiding geven tot storingen in de
werking en ernstige verwondingen veroorzaken. Laat dergelijke
ingrepen daarom over aan een erkende Volvo-werkplaats.
Op de sticker(s) van de portierstijl(en) staan het jaar en de maand
vermeld waarin u contact dient op te nemen met uw erkende Volvo-
werkplaats voor het controleren en eventueel vervangen van de airbags/
gordelspanners. Neem voor informatie over de systemen contact op met
uw Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje (SRS) blijft branden tijdens het
rijden, dan betekent dit dat het SRS systeem niet naar behoren werkt.
Bezoek een erkende Volvo-werkplaats.
Deze sticker bevindt zich in de portieropening linksachter.
Het SRS-systeem wordt continu gecontroleerd door de sensor/regeleen-
heid. Op het instrumentenpaneel bevindt zich een waarschuwingslampje.
Dit lampje gaat branden, wanneer u de contactsleutel in stand I, II of III
draait. Het lampje dooft, wanneer de sensor/regeleenheid heeft vastgesteld
dat er geen storingen zijn in het SRS-systeem. Een dergelijke controle
neemt doorgaans ca. 7 seconden in beslag.
Waarschuwingslampje in instrumentenpaneel
Merkjes op veiligheidsgordels met gordelspanner
13
8801889e
WAARSCHUWING!
SIPS-airbag
· Gebruik alleen stoelhoezen die tot het
originele stoelhoezenassortiment van
Volvo behoren of door Volvo zijn
goedgekeurd voor gebruik op stoelen
met SIPS-airbag.
· Breng geen voorwerpen of accessoires
aan tussen de stoelen en de portierpane-
len, omdat dit gebied binnen de actiera-
dius van de SIPS-airbag ligt.
· Verricht nooit zelf werkzaamheden uit
aan het SIPS-airbagsysteem.
Airbag - passagierszijde (extra)
Een opgeblazen airbag heeft aan de passagiers-
zijde een volume van ongeveer 150 liter. De
airbag aan de bestuurderszijde heeft door de
locatie van het stuurwiel, een volume van
ongeveer 65 liter. De bescherming bij aanrij-
dingen is aan beide zijden gelijk.
WAARSCHUWING!
Airbag, passagierszijde
· De passagier in de voorstoel mag nooit
gebogen over het dashboard of voorop
de stoel zitten, of in een andere
abnormale zitpositie. De passagier moet
zo recht mogelijk en comfortabel zitten,
met de rug tegen de rugleuning. De
veiligheidsgordel moet enigszins
gespannen zijn.
· Zorg dat de passagier zijn of haar
voeten op de grond houdt (niet op het
dashboard, op de stoel, in de kaarten-
bak of tegen de zijruit).
· Laat kinderen nooit voor de passagiers-
toel zitten of staan.
· Bevestig nooit een kinderzitje of
comfortkussen op de passagiersstoel
als de auto is uitgerust met een
passagiersairbag.
· Personen kleiner dan 1,40 m mogen
nooit op de passagiersstoel plaatsnemen.
· Breng voorwerpen of accessoires op of
in de buurt van het SRS-paneel (boven
het handschoenenkastje) of binnen de
actieradius van de airbag aan.
· Vervoer geen losse voorwerpen op de
vloer, de stoel, of het dashboard.
· Verricht nooit zelf werkzaamheden aan
de onderdelen van het SRS-systeem in
de stuurwielnaaf of op het paneel boven
het handschoenenkastje.
SRS (airbag) en SIPS-airbag (zij-airbag)
Activering passagiersairbag
WAARSCHUWING!
Breng geen eigen stickers of emblemen
aan op het stuurwiel of dashboard!
14
8801908e
8801909e
SIPS-airbag
Het SIPS-systeem is een elektrisch systeem dat
is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: de
airbags voor aanrijdingen van opzij en de
sensoren. De SIPS-airbags bevinden zich in het
rugleuningframe van de voorstoelen. De sensoren
zitten aan de binnenzijde van de middelste en
achterste stijlen. Opgeblazen SIPS-airbags
hebben een inhoud van 12 liter.
De SIPS-airbags worden normaalgesproken
alleen opgeblazen aan de kant waar de aanrijding
plaatsvindt.
Opgeblazen SIPS-airbag
Kinderzitje en airbag
Kinderen kunnen ernstig letsel oplopen,
wanneer u ze in een kinderzitje of op een
comfortkussen op een passagiersstoel met een
airbag ervoor vervoert.
Bij autos met passagiersairbag is de
veiligste plaats voor een kind een kinderzitje/
comfortkussen op de achterbank.
Bij autos met alleen SIPS-airbags kan het
kinderzitje/comfortkussen wel op de passa-
giersstoel worden aangebracht.
Airbags en kinderzitjes gaan niet samen!
WAARSCHUWING!
Bevestig nooit een kinderzitje of
comfortkussen op de passagiersstoel
als de auto is uitgerust met een passagier-
sairbag.
Laat kinderen (tot een lengte van 1,40 m) nooit
op de voorstoel plaatsnemen, als uw auto is
uitgerust met een passagiersairbag.
Vervoer kinderen in een kinderzitje of een
comfortkussen op de achterbank.
SRS (airbag) en SIPS-airbag (zij-airbag)
15
IC-systeem (opblaasgordijn)
8801966e
8801999d
IC-systeem (Inflatable Curtain)
Het IC-systeem (opblaasgordijn) beschermt het hoofd tegen stoten tegen
het interieur van de auto. Het gordijn biedt ook bescherming tegen
voorwerpen waar de auto mee in aanrijding is. Het IC-systeem beschermt
de inzittenden voorin en achterin de auto. Het gordijn bevindt zich in de
hemelbekleding. Het IC-systeem het opblaasgordijn bedekt het
bovenste deel van het interieur bij de voorstoelen en de achterbank.
Bij een aanrijding van opzij wordt het IC-systeem geactiveerd door de
opblaasgordijn van het SIPS-airbagsysteem. Na activering van het IC-
systeem wordt het opblaasgordijn gevuld met gas uit de gasgenerator die
zich bij het achtereind van het gordijn bevindt.
Gebruik altijd de veiligheidsgordels!
Als er passagiers op de achterbank zitten, zorg dan dat de hoofdsteunen
van de achterbank omhoog zijn geklapt en dat de middelste steun juist is
afgesteld.
WAARSCHUWING!
Schroef of bevestig geen onderdelen aan de plafondbekleding,
de portierstijlen of de zijpanelen. De beschermende werking
kan erdoor verloren gaan.
16
8502213e
WHIPS (Whiplash-beschermingssysteem)
WHIPS-systeem
Het WHIPS-systeem bestaat uit energie-absorberende rugleuningen en
speciaal ontwikkelde hoofdsteunen voor de voorstoelen.
WHIPS-stoel
Het WHIPS-systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren,
afhankelijk van de aanrijdingshoek, snelheid en eigenschappen van het
voertuig dat bij de aanrijding betrokken is. Na activering worden de
rugleuningen van de voorstoelen (als deze bezet zijn) naar achteren
geplaatst, waardoor de zitpositie van de bestuurder en passagier verandert.
Zo verkleint u het gevaar voor whiplash-letsel aan de nek.
Stoelstand corrigeren
Voor optimale bescherming moeten de bestuurder en de voorpassagier
zoveel mogelijk in het midden van de stoelen plaatsnemen en de afstand
tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein mogelijk houden.
WAARSCHUWING!
Als de stoel is blootgesteld aan grote krachten, zoals bijvoorbeeld bij
een aanrijding van achteren, dan dient het WHIPS-systeem gecontrole-
erd te worden door een erkende werkplaats. Zelfs als de stoel niet
beschadigd lijkt, kan het zijn dat het WHIPS-systeem is geactiveerd
zonder dat er zichtbare schade is ontstaan de stoel. De beschermende
eigenschappen van het WHIPS-systeem kunnen verloren zijn gegaan.
Laat zelfs na een kleine aanrijding van achteren het systeem nakijken
door een erkende Volvo-werkplaats. Voer nooit zelfstandig reparaties
uit aan het WHIPS-systeem!
8502379e
WHIPS en kinderzitje
Het WHIPS-systeem heeft geen negatieve invloed op de beschermende
eigenschappen van de auto wat het gebruik van de kinderzitjes van Volvo
betreft. Zolang de auto niet is uitgerust met een passagiersairbag kan een
kinderzitje op de passagiersstoel worden aangebracht. De werking van het
WHIPS-systeem wordt niet gehinderd als een naar achteren gericht
kinderzitje is aangebracht op de achterbank, met de steun tegen de
rugleuning van de voorstoel.
WAARSCHUWING!
Blokkeer nooit de werking
van het WHIPS-systeem!
· Als achter een rugleuning is
neergeklapt, moet de voorstoel
aan die zijde zo worden afgesteld
dat deze niet in aanraking komt
met de neergelaten rugleuning.
· Zet geen dozen of vergelijk-
bare ladingen klem tussen de
zitting van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoel.
17
WAARSCHUWING!
Rijd nooit met geactiveerde airbags! Dit kan het sturen van de
auto hinderen. Andere veiligheidssystemen kunnen ook beschadigd
raken. Intensieve blootstelling aan rook en stof dat vrijkomt bij
activering van de airbags kan oog- en huidirritatie veroorzaken.
Spoel bij irritatie met koud water en/of neem contact op met een
arts. De snelheid van activering kan, in combinatie met het materiaal
van de airbag, schaaf-/brandwonden veroorzaken.
SRS (airbag), SIPS-airbag (zij-airbag) en IC-systeem
Activering van de airbags en de opblaasgordijnen
Het SRS-systeem registreert een aanrijding door het meten van de
afremsnelheid en de snelheidsvermindering veroorzaakt door de aanrij-
ding. De sensor stelt vast of de aard van de aanrijding het activeren van
de airbags vereist.
Vermeld dient te worden dat de sensoren niet alleen door vervorming
van de carrosserie worden geactiveerd, maar ook door de snelheidsver-
mindering op het moment van de aanrijding. Dit houdt in dat de sensoren
waarnemen in welke situatie de inzittenden beschermd dienen te worden
tegen een harde aanraking met het dashboard of stuurwiel.
Het bovenstaande geldt voor het SIPS-systeem en de opblaasgordijnen.
SIPS-airbags en opblaasgordijnen worden echter alleen geactiveerd bij
botsingen van opzij met voldoende kracht.
N.B. SRS-, SIPS- en IC-systemen worden alleen geactiveerd bij
aanrijdingen in de betreffende richting.
Na activering van de airbags/opblaasgordijn adviseren wij u het
volgende:
· Sleep de auto naar een Volvo-werkplaats. Rijd niet in een auto met
geactiveerd airbags, zelfs niet als u na het ongeluk nog verder kunt
rijden.
· Laat het vervangen van de onderdelen van het SRS-, SIPS-airbag-, of
IC-systeem over aan een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
De sensor van het SRS-systeem zit in de middenconsole van de
auto. Als de vloer van de passagiersruimte doorweekt geraakt is,
moet u de accukabels in de bagageruimte loskoppelen. Probeer de
auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen
worden. Sleep de auto naar een erkende Volvo-werkplaats.
18
Als het remsysteem defect is
Als er een storing in één van de
remkringen optreedt, kunt u de auto nog steeds
remmen. Trap in één keer hard op het rempedaal -
dus niet pompen. Wanneer één van de remkring-
en defect is, moet u het rempedaal verder dan
normaal intrappen. Het pedaal voelt bovendien iets
minder stug aan. Ook moet u dan meer kracht
uitoefenen voor hetzelfde remmende vermogen.
De rembekrachtiging werkt alleen als de
motor draait.
Als de auto rijdt of wordt gesleept met uitge-
schakelde motor, dan dient u ongeveer 5 maal
meer druk uit te oefenen op het rempedaal.
Het rempedaal voelt stijf en hard aan.
Vocht op de remschijven en remvoeringen kan
de eigenschappen van de remmen beïnvloeden!
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden de
onderdelen van het remsysteem nat. Het vocht
beïnvloedt de wrijvingseigenschappen van de
remvoeringen negatief, zodat u een bepaalde
verlenging van de aanspreekduur van de remmen
kunt merken. Trap het rempedaal van tijd tot tijd
lichtjes in, wanneer u lange afstanden in de regen
of in sneeuwbrij aflegt. Doe dit ook voordat u de
auto voor langere tijd parkeert in dergelijke
weersomstandigheden. Op die manier verwarmt
u de remvoeringen zodat het vocht verdampt.
Doe dit ook, wanneer u meteen na een wasbeurt
of in zeer vochtige of koude weersomstandighe-
den wegrijdt.
Als de remmen zwaar belast worden
De remmen van de auto worden uitermate zwaar
belast, wanneer u in de Alpen of op wegen met
vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u
niet bijzonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandighe-
den vaak laag is, worden de remmen niet even
goed gekoeld als bij het rijden op egale wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten,
moet u geen gebruik maken van het rempedaal,
maar in plaats daarvan terugschakelen en
tijdens het klimmen en dalen dezelfde versnel-
ling gebruiken (handgeschakelde versnellings-
bak). Op die manier kunt u beter op de motor
afremmen en hoeft u het rempedaal slechts
korte perioden te gebruiken.
Let erop dat u de remmen van de auto zwaarder
belast, wanneer u met een aanhanger rijdt.
Anti-blokkeerremsysteem
(ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock Braking System)
is ontworpen om te voorkomen dat de wielen
tijdens het remmen geblokkeerd raken.
Hierdoor kan tijdens het remmen een zo groot
mogelijke respons van het stuurwiel worden
verkregen. Het ABS-systeem zorgt ervoor dat
de auto beter bestuurbaar blijft om bijvoorbe-
eld obstakels te kunnen ontwijken. Het ABS-
systeem verbetert de totale remcapaciteit niet.
Als bestuurder hebt u echter wel meer controle
over de besturing van de auto, wat voor meer
veiligheid zorgt.
Wanneer u na het starten van de motor met de
auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest van
start die te horen en te voelen is. Als het ABS-
systeem actief is, treden er merkbare pulsaties
in het rempedaal op. Dit is volkomen normaal.
Remsysteem/ABS/EBD
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
REMSYSTEEM
en het ABS-systeem
tegelijkertijd oplichten, bestaat het gevaar
dat de achtertrein bij krachtig afremmen de
neiging heeft om te gaan slippen. Wanneer
onder deze omstandigheden het peil in het
remvloeistofreservoir normaal is, moet u de
auto zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
Volvo-werkplaats rijden om er het rem-
systeem te laten controleren.
N.B. Om het ABS-systeem volledig te benutten
moet u het rempedaal volledig indrukken. Laat
het rempedaal niet los wanneer u pulseringen
van het ABS-systeem hoort en voelt. Oefen het
remmen op een geschikte plaats.
Het ABS-lampje licht op en blijft continu
branden:
· Gedurende twee seconden tijdens de start om
het systeem te controleren.
· Als het ABS-systeem is uitgeschakeld als
gevolg van een storing.
Elektronische
remkrachtverdeling (EBD)
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce
Distribution) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het ABS-systeem. Het EBD-systeem regelt
de remkracht op de achterwielen altijd zodanig af
dat de optimale remwerking wordt verkregen.
Wanneer het systeem de remkracht afregelt,
treden er merkbare pulsaties in het rempedaal op.
19
Stabiliteitssysteem
Stabiliteits- en
tractieregelsysteem
STC/DSTC*
Het STC-systeem (Stability and Traction
Control) bestaat uit de deelsystemen SC en TC.
Het DSTC-systeem (Dynamic Stability and
Traction Control) bestaat uit de deelsystemen
SC, TC, AYC en EBA.
Tractieregeling, TC
(Traction Control)
De tractieregeling brengt de aandrijfkracht voor
een slippend wiel over op een aandrijfwiel dat
niet slipt, door het slippende wiel af te remmen.
Om de aandrijfkracht in een dergelijke situatie
te verhogen kan het zijn dat u het gaspedaal
verder dan normaal moet intrappen. Wanneer de
tractieregeling actief is, kunt u een tikkend geluid
horen. Dit is volkomen normaal. De tractierege-
ling is voornamelijk actief op lage snelheden. U
kunt de tractieregeling niet uitschakelen.
Stabiliteitssysteem, SC
(Stability Control)
Het stabiliteitsysteem is ontwikkeld om te
voorkomen dat de aangedreven wielen hun grip
op het wegdek verliezen tijdens het optrekken
door het motorkoppel te beperken dat op de
wielen wordt overgebracht. Het systeem verbetert
de aandrijving en verhoogt de veiligheid op
gladde wegen. In bijzondere omstandigheden
zoals bij het gebruik van sneeuwkettingen of bij
het rijden in diepe sneeuw of zand, kan het
handig zijn het SC-systeem buiten werking te
stellen om de tractie te verhogen. U doet dat met
een druk op de knop STC/DSTC.
Anti-slipregeling, AYC
(Active Yaw Control)
De anti-slipregeling zorgt ervoor dat één of
meer wielen van de auto automatisch worden
afgeremd. Dit om de auto te stabiliseren als
deze in de slip dreigt te raken. Als u in een
dergelijke situatie zelf op de rem trapt, zal het
rempedaal stugger aandoen dan normaal en
tikkende geluiden maken. De anti-slipregeling
is altijd actief en kan om veiligheidsredenen niet
buiten werking worden gesteld.
Remkrachtverhoging (EBA)
(Emergency Brake Assistance)
Het EBA-systeem vormt een geïntegreerd
onderdeel van het DSTC-systeem. Het EBA-
systeem is dusdanig geconstrueerd dat u,
wanneer u krachtig moet afremmen, altijd meteen
het maximale remvermogen kunt afnemen. Het
systeem registreert het moment waarop u
krachtig wilt afremmen door de snelheid te
meten waarmee u het rempedaal intrapt.
Het EBA-systeem is op alle snelheden actief en
kan - om veiligheidsredenen - niet buiten
werking worden gesteld.
N.B. Wanneer het EBA-systeem geactiveerd
wordt, zakt het rempedaal omlaag en kunt u het
maximale remvermogen van de auto afnemen.
Breng gedurende de totale remmanoeuvre
evenveel druk aan op het rempedaal. Het EBA-
systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u de
druk van het rempedaal haalt.
Knop STC/DSTC
Met de knop STC/DSTC op de middenconsole
kunt u de functie van het STC/DSTC-systeem
beperken of een geldende beperking opheffen.
Wanneer de LED in de knop brandt, is het
STC/DSTC-systeem actief (voor zover er geen
storingen zijn).
Bij beperking van de functie van het STC/
DSTC-systeem, wordt het stabiliteitssysteem
(SC) uitgeschakeld en gelden er beperkingen
voor de anti-slipregeling (AYC). De overige
systemen werken onverminderd voort.
N.B. Om veiligheidsredenen moet u de knop
minstens een halve seconde lang ingedrukt
houden om de functie van het STC/DSTC-
systeem te beperken.
De LED in de knop dooft en op het display
verschijnt de tekst: STC/DSTC SPIN
CONTROL UIT.
Het STC/DSTC-systeem wordt iedere keer dat u
de motor start automatisch geactiveerd.
.
Het waarschuwingssymbool
knippert
wanneer...
· ...het SC-systeem actief is om te voorkomen
dat de aangedreven wielen van de auto
doorslippen.
· ...de TC-regeling actief is om de tractie van
de auto te verbeteren.
· ...het AYC-systeem actief is om te voorko-
men dat de auto in de slip raakt.
Het waarschuwingssymbool
licht op en
dooft weer na ca. 2 seconden wanneer...
· ...u de motor start. (Het lampje licht op om
het systeem te testen.)
* Het STC- of DSTC-systeem is extra op
bepaalde markten
20
Stabiliteitssysteem
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt het
STC/DSTC-systeem voor een betere
wegligging. Dit mag echter voor u geen
reden zijn om sneller te gaan rijden. Wees
altijd voorzichtig bij het nemen van bochten
en het rijden op gladde wegen. Let erop dat
de rijeigenschappen van de auto veranderen,
als u het STC/DSTC-systeem uitschakelt.
De LED in de knop dooft en de tekst: “STC/
DSTC SPIN CONTROL UIT” verschijnt op
het display, wanneer...
· ...u de functie van het SC-systeem van het
STC/DSTC-systeem beperkt hebt met een
druk op de knop STC/DSTC.
Het oranje waarschuwingssymbool
licht
op en blijft continu branden en de tekst
“TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT”
verschijnt op het display, wanneer...
· ...de functie van de TC-regeling van het
remsysteem tijdelijk beperkt is wegens een te
hoge remtemperatuur. De beperking van de
TC-regeling wordt automatisch opgeheven,
wanneer de remtemperatuur weer normaal is.
Het oranje waarschuwingssymbool
licht
op en blijft continu branden en de tekst
“ANTI-SKID SERVICE VEREIST”
verschijnt op het display, wanneer:
· ...het DSTC-systeem uitgeschakeld is
wegens een storing.
Road Friction Detection (RFD)-
systeem (extra)
Road Friction Detection is een geavanceerd
systeem dat de mate van wrijving tussen de
banden en het wegdek registreert.
Het systeem is ontworpen als een vroegtijdig
waarschuwingssysteem dat de bestuurder
waarschuwt wanneer het wegdek glad is.
Het RFD-systeem is actief bij lage en hogere
snelheden en kan om veiligheidsredenen niet
worden uitgeschakeld.
In de volgende situatie gaat het waarschu-
wingslampje branden:
· Het RFD-systeem registreert een kleine
wrijving tussen de banden en het wegdek.
In de volgende situatie gaat het
waarschuwingslampje
geel branden en
verschijnt de tekst "SERVICE VEREIST":
· Het RFD-systeem is uitgeschakeld als
gevolg van een storing.
21
Kinderen moeten
comfortabel en veilig zitten
Onthoud dat alle kinderen, ongeacht hun leeftijd
en lengte, een veiligheidsgordel moeten dragen.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten!
Aan de hand van het gewicht van het kind
bepaalt u welke uitrusting u nodig hebt en waar
u deze moet aanbrengen.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Als u voor de uitrusting van Volvo kiest,
dan weet u ook zeker dat de bevestigingspunten
en bevestigingsonderdelen op de juiste wijze
worden aangebracht en sterk genoeg zijn.
Kleinere kinderen moet u in kinderzitjes
vervoeren die achterstevoren zijn gemonteerd.
Dergelijke zitjes bieden kinderen tot 3-4 jaar
optimale bescherming.
N.B. In veel landen is het wettelijk voorge-
schreven hoe kinderen in de auto geplaatst
moeten worden. Informeer hierna in de landen
waar u naar toe reist.
Belangrijke tips - Kinderen in
de auto
Bij het gebruik van andere in de handel zijnde
veiligheidsproducten voor kinderen is het
belangrijk dat u de bijgeleverde montage-
instructies zorgvuldig leest en nauwkeurig
opvolgt.
Hier volgen een aantal punten waaraan u moet
denken:
· Het kinderzitje dient altijd volgens de
instructies van de fabrikant te worden
aangebracht.
· Bevestig de riemen van het kinderzitje nooit
aan onderdelen onder het zitje, zoals veren,
rails en steunen of andere onderdelen die
scherpe randen kunnen hebben.
· Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard rusten, op voorwaarde dat uw
auto geen airbag (SRS) aan de passa-
gierszijde heeft.
· Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-
kant tegen de voorruit aan komt.
N.B. Als u problemen hebt met het bevestigen
van veiligheidsproducten voor kinderen, neem
dan contact op met de fabrikant van het
betreffende veiligheidsproduct en vraag om
duidelijkere montage-instructies.
8801888e
De heupgordel moet laag zitten
Aanstaande moeders
Aanstaande moeders dienen extra voorzichtig te
zijn bij het gebruik van de veiligheidsgordels!
Let er altijd op dat u de gordel zo laag aan-
brengt, dat er geen druk op de buik wordt
uitgeoefend. De heupgordel van de driepunts-
gordel moet laag zitten.
WAARSCHUWING!
Bevestig nooit een kinderzitje of comfort-
kussen op de passagiersstoel, als de auto
is uitgerust met een airbag aan de passa-
gierszijde (SRS).
Kinderen in de auto
22
8801954d
Comfortkussen opklappen
Klap eerst het zitkussen op. Het zitkussen
wordt automatisch in opgeklapte stand geblok-
keerd.
N.B. Zie ook de instructies op het comfortkus-
sen zelf.
8503186m
WAARSCHUWING!
Gebruik de middelste armleuning van de
achterbank niet als comfortkussen voor
kinderen. Voor het vervoer van kinderen
mag u alleen gebruik maken van het
geïntegreerde comfortkussen van Volvo.
WAARSCHUWING!
Als het geïntegreerde comfortkussen aan
zware krachten is blootgesteld geweest,
zoals bijvoorbeeld bij een aanrijding, dan
dient het gehele kussen, inclusief gordel, te
worden vervangen door nieuwe, en dienen
nieuwe schroeven te worden gebruikt.
Ook al ziet het geïntegreerde comfortkussen
er onbeschadigd uit, er kunnen toch
beschermende eigenschappen verloren zijn
gegaan. Het geïntegreerde comfortkussen
dient ook vervangen te worden als het erg
versleten of beschadigd is. Let er echter op
dat het vervangen van het kussen vakkundig
gebeuren moet, omdat het voor de
inzittende van groot belang is dat het
kussen op juiste wijze wordt aangebracht.
Laat daarom het vervangen en repareren
over aan uw Volvo-werkplaats. Als het
kussen vuil geworden is, moet het ter
plekke worden schoongemaakt. Als de
bekleding zodanig vuil is dat deze elders
moet worden gereinigd, gelden de
bovenstaande aanwijzingen voor
vervanging en montage van het kussen.
Comfortkussen
Het geïntegreerde comfortkussen van Volvo
in het midden van de achterbank is speciaal
ontworpen om optimale veiligheid te bieden.
In combinatie met de driepuntsgordel is het
kussen goedgekeurd voor kinderen met een
gewicht van 15 tot 36 kg.
Zorg dat het heupgedeelte van de driepunts-
gordel over de heupen van het kind zit en niet
over de buik.
Stel tevens de hoofdsteun op de juiste hoogte af.
Geïntegreerd comfortkussen voor kinderen met
een gewicht van 15 à 36 kg
Volvos geïntegreerde comfortkussen
23
Isofix-bevestigingssysteem voor kinderzitjes (extra)
Isofix-bevestigingssysteem
voor kinderzitjes
Het Isofix-bevestigingssysteem voor kinder-
zitjes wordt in de fabriek bij de beide buitenste
zitplaatsen van de achterbank aangebracht.
Neem contact op met uw Volvo-dealer voor
meer informatie over de verkrijgbare veilig-
heidsuitrusting voor kinderen.
8802355m
8802408m
Isofix-
bevestigingspunten
N.B. De Isofix-bevestigingspunten zitten op de
beide buitenste zitplaatsen van de achterbank. U
kunt de rail zo nodig verplaatsen.
Rail
24
Plaats van kinderen in de auto
*) WAARSCHUWING!
Plaats een kinderzitje of comfortkussen NOOIT op de passagiers-
stoel, als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde.
Gewicht
(leeftijd)
Voorstoelen, alternatieven*
Middelste zitplaatsen
achterbank, alternatieven
Buitenste zitplaatsen
achterbank, alternatieven
<10 kg
(tot 9
maanden)
9-18 kg
(9-36
maanden)
15-36 kg
(3-12 jaar)
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03160
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met ISOFIX-systeem.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03162
3. Naar achteren gericht kinderzitje, be-
vestigd met veiligheidsgordel en ophang-
band.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te be-
vestigen met veiligheidsgordel en steunbeen.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03160
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te be-
vestigen met ISOFIX-systeem en steunbeen.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03162
3. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te be-
vestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en
extra bevestigingsband.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03161
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03163
3. Naar achteren gericht kinderzitje, be-
vestigd met veiligheidsgordel en op-
hangband.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te be-
vestigen met veiligheidsgordel en steunbeen.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03161
2. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te be-
vestigen met ISOFIX-systeem en steunbeen.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03163
3. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te be-
vestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en
extra bevestigingsband.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd
kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steunbeen
en extra bevestigingsband.
L: Typegoedkeuring
nr. E5 03135
1. Achterstevoren gemonteerd
kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steunbeen
en extra bevestigingsband.
L: Typegoedkeuring
nr. E5 03135
1. Comfortkussen met of zonder rug-
leuning.
L: Typegoedkeuring nr. E5 03139
2. Geïntegreerd comfortkussen.
B: Typegoedkeuring nr. E5 03140
1. Comfortkussen met of
zonder rugleuning.
L: Typegoedkeuring
nr. E5 03139
L: Geschikt voor speciale kinderzitjes, zie overzicht. Kinderzitjes
kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto, voor een
beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
B: Ingebouwd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie.
Ongeschikte plaats voor deze leeftijds-
categorie.
25
Instrumentenpaneel 26
Controle- en waarschuwingslampjes 27
Displaybericht 30
Schakelaar in middenconsole 31
Boordcomputer 33
Cruise control 34
Koplampen, Mistlampen 35
Koplamphoogteverstelling, Instrumentenverlichting 35
Richtingaanwijzers, Follow-Me-Home-verlichting,
Stuurwielafstelling 36
Contactslot en stuurwielslot, Ruitensproeier/-wisser 37
Alarmlichten, Achterruitverwarming, Stoelverwarming 38
Handrem, Elektrische aansluitingen 39
Elektrisch bediende ramen 40
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 41
Elektrisch schuifdak 42
Zonnegordijnen, Gelaagd glas in zijramen 43
Instrumenten, schakelaars en
bedieningsorganen
26
Instrumentenpaneel
1. Temperatuurmeter
Geeft de temperatuur weer van het motorkoel-
systeem. Het display geeft een bericht weer als
de temperatuur abnormaal hoog is en de naald in
het rode gebied komt. Let erop dat extra lampen
voor de radiateurgrille het koelvermogen
verminderen bij hoge buitentemperaturen en
hoge motorbelastingen.
2. Display
Op het display worden informatieve berichten en
waarschuwingsmeldingen weergegeven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de auto
aan.
4. Dagtellers
De dagtellers worden gebruikt om kortere
afstanden te meten. Het cijfer aan de rechterzijde
geeft eenheden van 100 meter weer. U kunt de
dagteller op nul zetten door de knop langer dan
2 seconden in te drukken. Wissel van dagteller
door de knop kort in te drukken.
5. Indicatie voor Cruise control
Zie pagina 34.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal kilome-
ters aan dat er met de auto is gereden.
7. Groot licht aan/uit
8. Waarschuwingslampje
Als er een storing optreedt, licht het waarschu-
wingslampje op en verschijnt er een bericht op
het display.
9. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in duizenden toeren/
minuut. Laat de naald van de toerenteller niet tot
in het rode gebied uitslaan.
10. Indicatie voor automatische versnellingsbak
U ziet hier welk schakelprogramma er wordt
aangehouden. Als uw auto is uitgerust met een
Geartronic automatische versnellingsbak en u het
handmatige schakelprogramma gebruikt, ziet u
hier welke versnelling u hebt ingeschakeld.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buitentempe-
ratuur aan. Wanneer de temperatuur in het
interval van -5 °C tot +2 °C ligt, verschijnt er een
sneeuwvlokje op het display. Het symbool wijst
op het gevaar voor gladheid.
Wanneer de auto stilstaat of geparkeerd gestaan
heeft, kan het zijn dat de buitentemperatuurmeter
een te hoge waarde aangeeft.
12. Klok
Draai aan de knop om de juiste tijd in te stellen.
13. Brandstofmeter
De brandstoftank heeft een inhoud van
70/80 liter*. Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof
in de tank, wanneer het lampje op het instrumen-
tenpaneel oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Richtingaanwijzer - links/rechts
*Autos met een 6-cilindermotor en alle turbo
modellen zijn uitgerust met een 80-litertank.
5
1
4
3
6
78
9
3800838m
10
15
2
12
11
13
14
27
Controle- en waarschuwingslampjes
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
REMSYSTEEM en dat voor het ABS-
systeem tegelijkertijd branden, dan kan er
een storing zijn in de remkrachtverdeling.
Waarschuwing -
storing in remsysteem
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem oplicht, dan is waarschijnlijk
het peil van de remvloeistof te laag.
· Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir.
· Als het peil lager is dan de MIN-markering,
dan dient er niet verder in de auto te worden
gereden. Laat de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats slepen voor een controle
van het remsysteem.
Waarschuwing -
storing in ABS-systeem
Als het ABS-waarschuwingslampje
oplicht, dan is het ABS-systeem buiten werking.
Het normale remsysteem van de auto blijft in
werking, maar dan zonder de ABS-functie.
· Stop de auto op een veilige plaats en schakel
de motor uit.
· Start de motor opnieuw.
· Als het waarschuwingslampje uitgaat, dan was
de storing van tijdelijk aard en is het niet nodig
om de auto naar een werkplaats te brengen.
· Als het waarschuwingslampje blijft branden,
moet u de auto voorzichtig naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem
te laten controleren.
Waarschuwingslampje in
het midden van het dashboard
Dit lampje knippert met een rood of geel licht,
afhankelijk van de ernst van de aanwezige
storing. Zie volgende pagina voor meer
informatie!
De controle- en waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de
contactsleutel in de rijstand (stand II) wordt gedraaid, vóór het starten
van de motor. Dit geeft aan dat de lampjes werken. Wanneer de motor
start gaan alle lampjes uit. Als de motor niet binnen 5 seconden start,
gaan alle lampjes uit behalve
en . Bepaalde lampjes hebben
soms niet de functie die wordt aangegeven, afhankelijk van de
uitrusting van de auto. Het lampje voor de handrem gaat uit, wanneer
de auto van de handrem wordt gehaald.
3800839m
Als de waarschuwingslampjes voor het REMSYSTEEM en het ABS-systeem
tegelijkertijd oplichten, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden.
· Stop de auto op een veilige plaats en schakel de motor uit.
· Start de auto opnieuw.
· Als het waarschuwingslampje uitgaat, dan was de storing van tijdelijk aard en is het niet nodig om
de auto naar een werkplaats te brengen.
· Als het waarschuwingslampje blijft branden, moet u de auto voorzichtig naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem te laten controleren.
· Als het peil lager is dan de MIN-markering, dan dient er niet verder in de auto te worden gereden.
Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen voor een controle van het remsysteem.
· Als de waarschuwingslampjes echter blijven branden ondanks dat het peil in het remvloeistof-
reservoir in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-
werkplaats rijden om er het remsysteem te laten controleren.
28
Controle- en waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje in
het midden van het dashboard
Dit lampje knippert met een rood of geel licht,
afhankelijk van de ernst van de aanwezige
storing.
Rood licht - Breng de auto tot stilstand. Lees
het bericht op het display.
Geel licht - Lees het bericht op het display.
Verhelp de storing!
De controle- en waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de
contactsleutel in de rijstand (stand II) wordt gedraaid, vóór het starten
van de motor. Dit geeft aan dat de lampjes werken. Wanneer de motor
start gaan alle lampjes uit. Als de motor niet binnen 5 seconden start,
gaan alle lampjes uit behalve
en . Bepaalde lampjes hebben
soms niet de functie die wordt aangegeven, afhankelijk van de
uitrusting van de auto. Het lampje voor de handrem gaat uit, wanneer
de auto van de handrem wordt gehaald.
3800839m
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt
het STC/DSTC-systeem voor een betere
wegligging. Dit mag echter voor u geen
reden zijn om sneller te gaan rijden.
Wees altijd voorzichtig bij het nemen van
bochten en het rijden op gladde wegen.
Stabiliteitssysteem STC* en
DSTC*
Het STC/DSTC-systeem staat uitvoeri-
ger beschreven op pagina 19, 20 en 31. Het
systeem bestaat uit meerdere deelsystemen
Gevaar voor gripverlies
Als het waarschuwingssymbool knippert, is het
STC/DSTC-systeem actief. U kunt dan merken
dat de motor niet normaal op het gaspedaal
reageert. Een dergelijke situatie kan zich
voordoen, wanneer u harder wilt optrekken dan
de wrijvingscoëfficiënt van het wegdek toelaat.
-Rijd voorzichtig!
Beperkte tractie
Het symbool licht op en brandt continu,
wanneer er beperkingen voor het STC/DSTC-
systeem gelden door een te hoge temperatuur
van de remmen. De tekst TRACTIECON-
TROLE TIJDELIJK UIT verschijnt op het
display.
Beperkte anti-doorslipregeling
Het symbool in de knop dooft, wanneer u de
functie van het STC/DSTC-systeem beperkt
hebt met een druk op de knop STC/DSTC. De
tekst STC/DSTC SPIN CONTROL UIT
verschijnt op het display.
Storing in STC/DSTC-systeem
Als het waarschuwingssymbool oplicht en
continu brandt, terwijl u geen van de systemen
hebt uitgeschakeld is er sprake van een storing
in één van de systemen. De tekst ANTI-
SKID SERVICE VEREIST verschijnt op het
display.
· Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de motor
opnieuw.
· Als het waarschuwingssymbool dooft, was
er geen sprake van een werkelijke storing.
U hoeft dan geen bezoek aan een werkplaats
te brengen.
· Als het waarschuwingssymbool echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te
laten controleren.
* Het STC- of DSTC-systeem is extra op
bepaalde markten.
29
De controle- en waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de
contactsleutel in de rijstand (stand II) wordt gedraaid, vóór het starten
van de motor. Dit geeft aan dat de lampjes werken. Wanneer de motor
start gaan alle lampjes uit. Als de motor niet binnen 5 seconden start,
gaan alle lampjes uit behalve
en . Bepaalde lampjes hebben
soms niet de functie die wordt aangegeven, afhankelijk van de
uitrusting van de auto. Het lampje voor de handrem gaat uit, wanneer
de auto van de handrem wordt gehaald.
Controle- en waarschuwingslampjes
Storing in
uitlaatgasreinigingssysteem
Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om er het systeem te laten
controleren.
Mistachterlicht
Het lampje brandt, wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert,
wanneer u de richtingaanwijzers op
de auto en op de aanhanger gebruikt. Als het
lampje niet knippert, is één van de richtingaan-
wijzers op de auto of de aanhanger defect.
Storing in SRS-systeem
Als het lampje blijft branden, of gaat
branden tijdens het rijden, dan wijst
dit op een storing in het SRS-systeem. Rijd de
auto voor controle naar een Volvo-werkplaats.
Handrem aangetrokken
Let erop dat het lampje alleen
aangeeft dát u de handrem hebt
aangetrokken en niet hoe hard. Controleer dit
laatste door aan de hendel te trekken! U moet
altijd zo hard aan de hendel te trekken, dat
deze in een nokje blijft steken.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake
van een storing in het elektrische systeem.
Breng een bezoek aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Te lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van motorolie te
laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer
het motoroliepeil.
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels brandt, zolang de
bestuurder de gordel niet heeft omgedaan.
Voorgloeifuntie motor (diesel)
Het lampje licht op, wanneer de
voorgloeifunctie van de motor actief
is. Wanneer het lampje dooft, kunt u de motor
starten. Geldt alleen voor dieselmodellen.
30
Displaybericht
A
3800648d
Displaybericht
Wanneer een controle- of waarschuwingslampje oplicht, wordt er een
bericht weergegeven. Wanneer u dit gelezen en begrepen hebt, druk dan
op de knop READ (A). De berichten worden dan van het display gewist
en in het geheugen opgeslagen. Het bericht blijft in het geheugen totdat de
storing is verholpen.
Berichten die duiden op zeer ernstige storingen kunt u niet van het
display wissen. De berichten blijven op het display staan, totdat u
de onderliggende storing hebt laten verhelpen.
Bericht: Betekenis/Actie:
STOP AUTO Z.S.M. - Breng de auto tot stilstand en zet de motor
af. Grote kans op schade.
ZET DE MOTOR AF - Breng de auto tot stilstand en zet de motor af.
Grote kans op schade.
SERVICE SPOED - Breng uw auto voor controle naar de werkplaats.
ZIE HANDLEIDING - Raadpleeg het instructieboekje.
SERVICE VEREIST - Laat uw auto zo snel mogelijk controleren.
BIJ ONDERHOUD - Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt
controleren.
TIJD VOOR REG.SERVICE - Als de displaytekst verschijnt, moet de auto
voor een servicebeurt naar de werkplaats.
Wanneer de tekst verschijnt, hangt af van de
afgelegde afstand, het aantal maanden dat
verstreken is sinds de laatste servicebeurt en
het aantal draaiuren van de motor.
N.B. Als er een waarschuwingsbericht verschijnt terwijl u zich bijv. in
een menu van de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren, moet u eerst
bevestigen dat u het bericht hebt gezien. U doet dat door op de knop
READ (A) te drukken.
Berichten die in het geheugen zijn opgeslagen kunnen opnieuw worden
gelezen. Druk op READ (A) als u het opgeslagen bericht wilt lezen. U
kunt door de berichten bladeren door op READ (A) te drukken. Druk op
READ (A) om de gelezen berichten weer in het geheugen op te slaan.
31
Schakelaar in middenconsole
1. Omlaagklappen van buitenste
hoofdsteunen achterbank (extra)
Klap de hoofdsteunen niet omlaag, als er
iemand op één van beide buitenste zitplaatsen
van de achterbank zit.
- Draai de contactsleutel in stand I of II.
- Druk de knop 1 in om de hoofdsteunen van
de achterbank neer te klappen en zo een beter
zicht naar achteren te verkrijgen.
U moet de hoofdsteunen na afloop handmatig
weer opklappen.
Als u de beide ruggedeelten van de achterbank
voorover wilt klappen, moeten de hoofdsteunen
rechtop staan.
2. Inklapbare buitenspiegels (extra)
Met deze knop kunt u de elektrisch bediende
buitenspiegels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als één van de bui-
tenspiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
- Haal de buitenspiegel zover mogelijk naar
voren toe.
- Draai de contactsleutel in stand II.
- Klap de buitenspiegel met behulp van de knop
eerst naar binnen en vervolgens weer naar
buiten toe. De buitenspiegels staan daarna weer
in hun oorspronkelijke stand.
3. Verstralers (extra)
Met deze knop kunt u de verstralers op de auto
in- en uitschakelen. Wanneer de verstralers
branden, licht de LED in de knop op.
4. STC/DSTC-systeem*
Met deze knop kunt u de functie van het STC/
DSTC-systeem beperken of een geldende
beperking opheffen.
Wanneer de LED in de knop brandt, is het STC/
DSTC-systeem actief (voor zover er geen
sprake is van een storing).
Om veiligheidsredenen moet u de knop
minstens een halve seconde lang ingedrukt
houden om de functie van het STC/DSTC-
systeem te beperken.
De tekst STC SPIN CONTROL UIT /
DSTC SPIN CONTROL UIT verschijnt op
het display.
Beperk de functie van het systeem als u een
wiel met een afwijkende maat gebruikt.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het STC/DSTC-
systeem uitschakelt.
* Extra op bepaalde markten
7200246d
32
Schakelaar in middenconsole
5. Actief chassis, FOUR-C (optie)
FOUR-C (Continuously Controlled Chassis
Concept) is een geavanceerd, elektronisch
geregeld actief-chassissysteem. De eigenschappen
van de ophanging kunnen worden aangepast aan
het rijgedrag of wanneer de kwaliteit van het
wegdek verandert. Met de knop op het dash-
board kan een keuze worden gemaakt tussen
twee verschillende standen: Comfort en Sport.
Comfort
In de stand Comfort wordt het chassis zo
afgesteld dat oneffenheden in het wegdek niet
worden doorgegeven aan de carrosserie,
waardoor de auto beter glijdt. De schokdempers
worden zachter afgeregeld en de carrosseriebe-
wegingen zijn minimaal. Deze stand wordt
aanbevolen voor lange ritten of bij rijden op een
glad wegdek.
Wanneer het contact wordt uitgeschakeld in de
stand Comfort, wordt het chassis bij het
opnieuw starten van de auto automatisch
afgeregeld in deze stand.
Sport
De stand Sport biedt een sneller stuurrespons
dan de stand Comfort. De wielophanging is
stugger en de carrosserie volgt het wegdek om
ervoor te zorgen dat de auto minder overhelt bij
het snel nemen van bochten.
Wanneer het contact wordt uitgeschakeld in de
stand Sport, wordt het chassis bij het opnieuw
starten van de auto automatisch afgeregeld in
deze stand. De LED in de knop brandt wanneer
de stand Sport actief is.
6. Safelock-functie en alarmsensoren
uitschakelen
Met deze knop kunt u de safelock-functie
(geblokkeerde slotstand) desgewenst uitschake-
len (safelock houdt in dat de portieren na
vergrendeling niet meer van de binnenkant te
openen zijn). Met deze knop kunt u ook de
bewegings- en niveausensoren van het
alarmsysteem buiten werking stellen. De LED
in de knop brandt, wanneer de functies zijn
uitgeschakeld c.q. buiten werking zijn gesteld.
7. Kinderslot op achterportieren
(extra)
Met deze knop kunt u het elektrische kinder
slot op de achterportieren in- of uitschakelen.
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan. Wanneer het kinderslot geactiveerd is,
brandt de LED in de knop. Er verschijnt een
bericht op het display, wanneer u het kinder
slot in- of uitschakelt.
8. Elektrische aansluiting/Aansteker
(extra)
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een spanning
van 12 V werken, zoals een autotelefoon of
koelbox. U activeert de aansteker door de knop
in te drukken. Wanneer de aansteker heet
genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal
de aansteker uit de opening en gebruik het
roodgloeiende stuk metaal om een sigaar of
sigaret aan te steken. Om veiligheidsredenen
moet u het deksel op de aansluiting laten zitten,
wanneer deze niet in gebruik is. U kunt
maximaal 10 A via de aansluiting afnemen.
N.B. De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
33
Boordcomputer (extra)
Huidig brandstofverbruik
In het menu voor het huidige brandstofverbruik
wordt het brandstofverbruik voortdurend
bijgehouden. Het brandstofverbruik wordt
eenmaal per seconde berekend. De waarde op
het display wordt om de paar seconden
bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het
display ---- aan.
N.B. Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Gemiddeld brandstofverbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet
(RESET). Wanneer u het contact uitschakelt,
wordt het gemiddelde brandstofverbruik
opgeslagen. De waarde blijft in het geheugen
liggen, totdat u deze met een druk op de knop
RESET (C) op nul zet.
N.B. Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Bereik tot lege brandstoftank
Aangegeven wordt de afstand die met de nog in
de tank aanwezige brandstof gereden kan
worden, berekend ten opzichte van het gemid-
delde verbruik gedurende de laatste 30 km en de
resterende hoeveelheid brandstof. Als het bereik
tot lege tank minder dan 20 km bedraagt, geeft
het display ---- aan.
N.B. Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Boordcomputer
De boordcomputer krijgt een grote hoeveelheid
gegevens binnen die voortdurend door een
microprocessor worden geëvalueerd. Het
systeem bestaat uit vier functies die op het
display worden getoond:
· Bereik tot lege brandstoftank
· Gemiddeld brandstofverbruik
· Huidig brandstofverbruik
· Gemiddelde snelheid
N.B. Als er een waarschuwingsbericht ver-
schijnt terwijl u zich in een menu van de
boordcomputer bevindt, moet u eerst bevestigen
dat u het bericht hebt gezien. U doet dat door op
de knop READ (A) te drukken. U keert dan
terug naar het menu van de boordcomputer
waarin u zich bevond.
A
B C
3601859d
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van de
boordcomputer, draai dan de schakelaar (B)
stapsgewijs naar voren of naar achteren. Door
nogmaals te draaien keert u terug naar het
startpunt.
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de
gemiddelde snelheid opgeslagen om als
uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de
rit. U kunt de waarde op nul zetten met een
druk op de knop RESET (C) op de hendel.
34
Cruise control (extra)
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de Cruise control
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
· Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE.
· Verhoog of verlaag de gewenste snelheid
met de knoppen + en -.
N.B. De Cruise control kan niet worden
ingeschakeld bij snelheden lager dan
35 km/h.
· Druk lichtjes op + of - om de gewenste
snelheid vast te zetten.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de Cruise control tijdelijk uit te
schakelen.
U kunt van de ingestelde snelheid afwijken,
wanneer u op het rem- of koppelingspedaal
trapt. De eerder ingestelde snelheid blijft in het
geheugen liggen.
De Cruise control wordt bovendien uitgeschak-
eld, als:
· de snelheid tot onder de grenswaarde
voor inschakeling daalt;
· u de keuzehendel in stand N zet;
· de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren.
Snelheid hervatten
Wanneer u op drukt, neemt de auto de
eerder ingestelde snelheid weer aan.
Accelereren
Een tijdelijke verhoging van de snelheid, zoals
bijvoorbeeld bij het inhalen, is niet van invloed
op de instelling van de Cruise control. De auto
neemt automatisch de ingestelde snelheid weer
aan. Als u de Cruise control hebt ingeschakeld,
kunt u de aan te houden kruissnelheid verho
gen of verlagen door de knop + of - ingedrukt
te houden. Een korte druk komt overeen met
een snelheidswijziging van 1 km/h. De nieuwe
snelheid die de auto heeft op het moment dat u
de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de Cruise control uit te
schakelen. Het lampje CRUISE op het
instrumentenpaneel dooft dan.
De Cruise control wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u het contact uitschakelt.
N.B. Als u één van de knoppen van de Cruise
control langer dan één minuut ingedrukt houdt,
wordt het systeem uitgeschakeld. Om de Cruise
control weer in te schakelen, moet u eerst het
contact uitschakelen.
2700412d
35
D E
A B C
3500824d
Koplampen, Mistlampen, Koplamphoogteverstelling, Instrumentenverlichting
A - Koplampen en
breedtelichten/parkeerlichten
Alle verlichting uit.
Autos met automatisch dimlicht:
Contactsleutel in stand II: Dimlicht aan (plus
breedtelichten/parkeerlichten voor en achter,
kentekenplaatverlichting en instrumentenver-
lichting).
Het dimlicht gaat automatisch aan wanneer
de contactsleutel in de startstand wordt
gedraaid en kan niet worden uitgezet.
Breedtelichten/Parkeerlichten voor
en achter.
Contactsleutel in stand 0:
alle verlichting uit.
Contactsleutel in stand II: Koplampen (plus
breedtelichten/parkeerlichten voor en achter,
kentekenplaatverlichting en instrumentenver-
lichting) aan.
N.B. U moet de verlichtingsdraaiknop altijd in
stand
zetten, voordat u het groot licht kunt
inschakelen.
B - Koplamphoogteverstelling
Bepaalde modellen zijn uitgerust met een
stelmotor bij beide koplampen, zodat de
koplamphoogte kan worden afgesteld al naar
gelang de lading van de auto. De koplamphoogte
wordt geregeld met de draaiknop op het
dashboard.
Auto's met Bi-Xenon-lampen (extra) zijn
voorzien van automatische koplamphoogtever-
stelling.
C - Instrumentenverlichting
Bediening omhoog meer verlichting
Bediening omlaag minder verlichting
Een schemeringssensor (zie pagina 48) stemt de
instrumentenverlichting automatisch af op de
lichtinval.
D - Mistlampen voor
Contactsleutel in stand II: Druk op de knop.
De mistlampen vóór branden in combinatie met
de breedtelichten/parkeerlichtenen het groot
licht/dimlicht. De LED in de knop brandt,
wanneer u de mistlampen hebt ingeschakeld.
N.B. In bepaalde landen mag u geen dimlicht
voeren in combinatie met mistlampen.
E - Mistachterlicht
Contactsleutel in stand II: Druk op de knop.
Het mistachterlicht brandt in combinatie met het
groot-/dimlicht. De LED in de knop en het
lampje op het instrumentenpaneel branden,
wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Opgelet: De regels voor het gebruik van de
mistlampen vóór en achter verschillen van land
tot land.
Autos met automatisch dimlicht
Als dat voor buitenlandse reizen noodzakelijk
is, kunt u het automatische dimlicht in uw
Volvo-werkplaats buiten werking laten stellen.
36
3
1
2
1
2
6400296A
3 Wisselen groot licht/dimlicht
(ingeschakelde koplampen)
Druk de hendel naar het stuurwiel, voorbij
de flits-stand, en laat de hendel weer los.
De koplampen wisselen tussen groot licht
en dimlicht.
Follow-Me-Home- verlichting
Voer het volgende uit wanneer u de auto
verlaat als het donker is:
· Verwijder de sleutel uit het contactslot.
· Trek de linker hendel naar buiten (als bij
het geven van grootlichtsignalen).
· Sluit het portier.
Het dimlicht, de breedtelichten/parkeerlichten,
de kentekenplaatverlichting, de
zijmarkeringslichten en de verlichting van de
buitenspiegels lichten vervolgens op. De
lampen blijven 30, 60 of 90 seconden lang
branden. In een erkende Volvo-werkplaats kunt
u een passende inschakelduur laten instellen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuurwiel voordat u gaat rijden;
nooit tijdens het rijden. Controleer of het
stuurwiel in de stand is vergrendeld.
Stuurwielafstelling
Het stuurwiel kan zowel in de hoogte als in de
lengte worden versteld. Druk de hendel aan de
linkerzijde van de stuurkolom naar beneden.
Breng vervolgens het stuurwiel in de gewenste
stand. Zorg dat het stuurwiel in een stand
vastklikt (nok). Druk de hendel weer op zijn
plaats om het stuurwiel te vergrendelen.
Richtingaanwijzers,
wisselen groot licht/dimlicht
en grootlichtsignalen
1 Terugverende stand
Bij kleine stuurbewegingen (wisselen van
rijstrook, inhalen) duwt u de hendel lichtjes
omhoog of omlaag en houdt u deze met een
vinger vast. De hendel keert onmiddellijk
terug naar de ruststand, wanneer u deze
loslaat.
2 Normale bochten
Richtingaanwijzers, Follow-Me-Home-verlichting, Stuurwielafstelling
3 Grootlichtsignalen
Druk de hendel voorzichtig naar het
stuurwiel toe, totdat u een lichte weerstand
voelt. Het groot licht blijft aan, totdat u de
hendel weer loslaat.
37
Contactslot en stuurwielslot, ruitenwissers/-sproeiers
Contactslot en stuurwielslot
0 Blokkeerstand
Het stuurwiel vergrendelt wanneer de
contactsleutel wordt verwijderd.
I Tussenstand - radiostand
Sommige onderdelen van het elektrische
systeem kunnen worden ingeschakeld.
Het elektrische systeem van de motor is
echter uitgeschakeld.
II Rijstand
De sleutelstand voor het rijden. Het
elektrische systeem van de auto is volledig
ingeschakeld. Diesel: Wacht tot het
voorgloeien is beëindigd. Zie pagina 78.
III Startstand
De startmotor is aangesloten. Laat de
sleutel los wanneer de motor is gestart.
De sleutel springt automatisch terug naar de rijstand.
Als de sleutel zwaar draait, dan komt dit doordat
de voorwielen in een bepaalde stand staan, die
een spanning in het stuurwielslot veroorzaakt.
Draai het stuurwiel heen en weer terwijl u de
sleutel draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is,
wanneer u de auto verlaat. Zo beperkt u de
kans op diefstal.
3300013A
Voorruitwisser
0 - Voorruitwissers uitgeschakeld. Als u de
hendel vanuit stand 0 omhoogduwt, maken de
wissers extra slagen zolang u de hendel
vasthoudt.
- Intervalstand. U kunt de snelheid
van de wissers voor de intervalstand bijstellen.
Wanneer u de ring (zie A op de afbeelding)
omhoogdraait, neemt de frequentie van de
wisserslagen toe. Wanneer u de ring omlaagdra-
ait, neemt de frequentie van de wisserslagen af.
Regensensor (extra)
De regensensor vervangt de intervalfunctie.
De ruitenwissers gaan automatisch sneller of
langzamer slaan afhankelijk van de hoeveelheid
regen op de voorruit. U kunt de gevoeligheid
van de sensor afstellen met behulp van de ring
op de wisserhendel (zie afbeelding).
Doe het volgende om de regensensor te activeren:
· Schakel het contact in.
· Duw de hendel vanuit stand 0 in de
intervalstand.
De regensensor wordt buiten werking gesteld,
wanneer u het contact uitschakelt.
Doe het volgende om de regensensor weer in
te schakelen:
· Schakel het contact in.
· Duw de hendel in stand 0 en vervolgens in
de intervalstand.
N.B.
Automatische wasstraten: Schakel de
regensensor uit (duw de hendel in stand 0) of
schakel het contact uit, voordat u de auto een
automatische wasstraat inrijdt. Als u dat niet
doet zullen de ruitenwissers worden geactive-
erd, waarbij deze beschadigd kunnen raken
- De wissers werken op normale
snelheid.
- De wissers werken op hoge snelheid.
3 - Ruiten-/koplampsproeiers
Wanneer u de hendel naar achteren haalt,
schakelt u de ruitensproeiers en koplamps-
proeiers in.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Let er bij het starten op dat er geen andere
contactsleutels met transponderchip aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als dat wel het
geval is, kan de elektronische startblokkering
worden geactiveerd. Wanneer dat gebeurt, moet
u de andere sleutels van de sleutelbos halen en
de motor opnieuw starten.
WAARSCHUWING!
Schakel tijdens het rijden nooit het contact
uit (sleutel in stand 0) en neem de contacts-
leutel evenmin uit het contactslot. U loopt dan
het gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd,
waarbij de auto onbestuurbaar wordt.
3602446m
A
0
3
38
8702783d
Alarmlichten, Achterruitverwarming, Stoelverwarming
Schakelaar stoelverwarming
Stoelverwarming
Voer het volgende uit als u extra verwarming in
de voorstoel(en) wilt:
· Eenmaal indrukken: maximale verwarming
- beide LEDs in de schakelaar(s) gaan
branden.
· Nogmaals indrukken: minimale verwarming
- één LED in de schakelaar gaat branden.
· Nogmaals indrukken: verwarming uitge-
schakeld (er branden geen LEDs).
U kunt de temperatuur van de verwarming in
uw Volvo-werkplaats laten bijstellen.
8702784d
3601944d
Buitenspiegelverwarming
Achterruitverwarming
Gebruik de verwarming om ijs en wasem van
de achterruit en buitenspiegels te verwijderen.
Door eenmaal op de schakelaar te drukken gaan
de verwarming van de achterruit en buitenspie-
gels tegelijk werken. De LED in de schakelaar
gaat branden. Een ingebouwde tijdschakelaar
zorgt dat de verwarming van de buitenspiegels
na ongeveer 6 minuten en de verwarming van
de achterruit na ongeveer 12 minuten wordt
uitgeschakeld.
8702787d
Alarmlichten
De alarmlichten (alle richtingaanwijzers
knipperen) dienen gebruikt te worden wanneer
u de auto noodgedwongen moet parkeren op
een plaats waar deze gevaar of hinder voor het
verkeer kan opleveren.
Opgelet: De wetgeving voor het gebruik van
de alarmlichten verschillen van land tot land.
39
Handrem, Elektrische aansluitingen
3601974d
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
3601943e
Elektrische aansluiting/aansluiting
voor sigarettenaansteker
De afdekking van de aansluiting dient altijd te
zijn aangebracht, wanneer de aansluiting niet
als voedingsbron of voor de sigarettenaansteker
wordt gebruikt. U kunt maximaal 10 A via de
aansluiting afnemen.
Parkeerrem (handrem)
De handremhendel zit tussen de beide voor-
stoelen. De handrem werkt op de achterwielen.
Wanneer u de handrem hebt aangetrokken, brandt
het waarschuwingslampje op het instrumenten-
paneel. Om de auto van de handrem te halen
moet u de hendel iets omhoogtrekken en de
knop indrukken.
Let erop dat het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel ook brandt, als u de
handrem slechts een stukje hebt aangetrokken.
Controleer of u de hendel goed hebt aangetrokken.
U moet altijd zo hard aan de hendel trek-
ken, dat deze in een nokje blijft steken.
5500045e
Elektrische aansluiting voor de achterbankElektrische aansluiting bij de voorstoel
Handremhendel
40
Elektrisch bediende ramen
* Ook wanneer de auto stilstaat en u de
contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de
ramen nog steeds openen en sluiten zolang u
geen van de voorportieren hebt geopend.
3601867d
De schakelaars voor de elektrisch bediende ramen bij
de achterbank kunnen vanaf het schakelaarpaneel in
het bestuurdersportier geblokkeerd worden. Let er
altijd op dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch
bediende ramen onderbreekt (d.w.z. de contactsleutel
verwijderen en één van de voorportieren* openen),
wanneer u kinderen alleen in de auto achterlaat.
De LED in de schakelaar brandt niet:
De ramen van de achterportieren kunnen vanaf
beide portieren worden bediend, maar ook vanaf
het bestuurdersportier.
De LED in de schakelaar brandt:
De elektrisch bediende ramen van de achterportie-
ren kunnen alleen vanaf het bestuurdersportier
worden bediend.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen op de achterbank zitten,
moet u zorgen dat ze bij het sluiten van
de ramen niet met hun handen bekneld
kunnen raken.
Schakelaar voor blokkering van de
achterraambediening
De elektrisch bediende ramen worden bediend
met de schakelaars in de armleuningen van de
portieren. De contactsleutel moet zich in de
radio- of rijstand bevinden voordat de elektrisch
bediende ramen werken.* Het raam gaat open
wanneer u op het voorste gedeelte van de
schakelaar drukt en weer dicht wanneer u aan
het voorste gedeelte van de schakelaar trekt.
De ramen kunnen vanaf de voorstoelen op twee
manieren worden geopend.
1. Druk de schakelaar voorzichtig in of trek
hem voorzichtig uit. De elektrisch bediende
ramen gaan omhoog of omlaag zolang de
schakelaar wordt bediend.
2. Druk de schakelaar helemaal in of trek hem
helemaal uit en laat hem los. In deze stand
(AUTO-DOWN - AUTO-UP*) worden de
ramen automatisch volledig geopend of gesloten.
Er wordt een geïntegreerde bescherming tegen
beknelling geactiveerd, als één van de voorra-
men geblokkeerd raakt bij het gebruik van de
AUTO-functie.
N.B. Alleen op bepaalde markten werkt de
automatische sluitingsfunctie ook aan de
passagierszijde.
8301395M
41
8301236d
Achteruitkijkspiegel
A. normale stand.
B. anti-verblindingsstand. Gebruik deze stand
als de koplampenvan de auto achter u
hinderlijk zijn.
Bepaalde modellen hebben een zogenaamde
autodim-functie, hetgeen inhoudt dat de achteruit-
kijkspiegel automatisch in de anti-verblindings-
stand gaat staan afhankelijk van de lichtinval.
Gordelwaarschuwing
De waarschuwingslamp voor de veiligheidsgor-
dels boven de achteruitkijkspiegel knippert
zolang de gordel aan de bestuurderszijde niet is
omgedaan.
Op sommige modellen wordt de gordelwaar-
schuwing na 6 seconden automatisch uitge-
schakeld. Als vervolgens bij een snelheid hoger
dan 10 km/h blijkt dat de bestuurder
de veiligheidsgordel niet om heeft, wordt de
waarschuwingsfunctie automatisch opnieuw
ingeschakeld. De functie wordt weer uitge-
schakeld, wanneer de snelheid tot onder 5 km/h
terugloopt. Als u de gordel tijdens het rijden
losmaakt, wordt de functie opnieuw geacti-
veerd bij snelheden hoger dan 10 km/h.
Buitenspiegels
De schakelaars voor het instellen van de twee
buitenspiegels vindt u voor op de armleuning
van het bestuurdersportier.
Schakelaars, elektrisch bediende
buitenspiegels
Gebruik geen krabber met een stalen blad om
de spiegels van ijs te ontdoen. Er kan daarbij
krasvorming optreden!
Druk de schakelaar in. L = linker buitenspiegel.
R = rechter buitenspiegel. De LED in de
schakelaar brandt: Stel de stand bij door aan de
stelknop te draaien. Druk de schakelaar eenmaal
in wanneer u de stand hebt ingesteld. De LED
mag niet langer branden.
Instelling buitenspiegels opslaan
in afstandsbediening
Wanneer u de auto met één van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening
opgeslagen. De volgende keer dat u de auto
ontgrendelt met dezelfde afstandsbediening en
het bestuurdersportier binnen twee minuten na
ontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels in
de opgeslagen positie staan.
N.B. Het bovenstaande geldt alleen wanneer uw
auto is uitgerust met een elektrisch bediende
bestuurdersstoel.
WAARSCHUWING!
Stel de spiegels bij voordat u gaat rijden!
De buitenspiegel aan de bestuurderszijde
is aan de buitenste helft van het spiegel-
glas een breedhoekspiegel zodat de "dode
hoek" wegvalt.
Let erop dat de spiegel een vertekend
beeld geeft van de hoeken en afstanden!
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
8802799r
A
B
42
WAARSCHUWING!
Zorg dat passagiers niet met hun handen
bekneld kunnen raken, wanneer u het
schuifdak sluit.
Elektrisch bediend schuifdak (extra)
8301747m
8302234r
1
2
3
4
5
6
Handmatige bediening
Openen: Trek de schakelaar naar achteren tot
de stop (3). Houd de schakelaar in deze stand
om het schuifdak maximaal te openen.
Sluiten: Duw de schakelaar naar voren tot de
stop (2). Houd de schakelaar in deze stand om
het zonnedak te sluiten.
Afknelbeveiliging
Opmerking De afknelbeveiliging van het
schuifdak wordt geactiveerd als het schuif- of
kantelmechanisme wordt geblokkeerd door een
voorwerp. Het dak stopt dan en wordt automat-
isch in de vorige stand geplaatst. De beveiliging
wordt alleen geactiveerd wanneer het schuifdak
geopend is.
Elektrisch schuifdak (extra)
De bedieningselementen van het schuifdak
bevinden zich in de hemelbekleding. Het
schuifdak kan op twee manieren worden geopend:
· Achterkant van het dak schuin omhoog
zetten (ventilatiestand)
· Het dak openen door het naar achteren te
schuiven (openstand/comfortstand*)
De contactsleutel moet in de stand I of II staan.
Ventilatiestand
Openen: Duw de achterkant van de schakelaar
(5) omhoog.
Sluiten: Trek de achterkant van de schakelaar
(6) omlaag.
Het is mogelijk om direct van de ventilatiestand
naar de comfortstand* te gaan: trek de schake-
laar tot de eindstop (4) en laat de schakelaar los.
Openstand/comfortstand*
Automatische bediening
Schuif de schakelaar over de stop (3) tot de
achterste eindstop (4) of over de stop (2) tot de
voorste eindstop (1) en laat de schakelaar los.
Het schuifdak wordt geopend tot de comfort-
stand* of wordt volledig gesloten.
* In de comfortstand is het schuifdak niet
volledig geopend om het rijwindgeruis te
verminderen.
1. Automatisch sluiten
2. Handmatig sluiten
3. Handmatig openen
4. Automatisch openen
5. Openen van ventilatiestand
6. Sluiten van ventilatiestand
Zorg dat het schuifdak goed is gesloten
voordat u de auto verlaat.
WAARSCHUWING!
De afknelbeveiliging werkt alleen in de
openstand - niet in de ventilatiestand.
Vanuit de comfortstand* maximaal openen:
trek de schakelaar opnieuw tot de eindstop (4)
en laat de schakelaar los.
43
Zonnegordijnen (extra), Gelaagd glas in de zijramen (extra)
Zonnegordijn, achterruit
Trek het zonnegordijn vanuit de hoedenplank
omhoog en breng de haken in de openingen
boven de achterruit vast, zoals aangegeven op
de bovenstaande afbeelding.
Zonnegordijnen,
achterste zijramen
Zet het zijraam iets open. Bevestig de haak (A)
van het zonnegordijn aan de bovenkant van de
ruit. U kunt de ramen vervolgens ongehinderd op
en neer bewegen.
Gelaagd glas in de zijramen (extra)
Maak uw achterpassagiers erop attent dat
ze op grond van de breking van het licht een
vertekend beeld van de buitenwereld kunnen
waarnemen wat hoeken en afstanden
betreft, wanneer ze vanaf de achterbank door
het voorste zijraam aan hun kant kijken.
Gelaagd glas in de zijramen biedt onder meer
A
8301256d
Zonnescherm
Er is ook een handbediend zonnescherm aan de
binnenzijde. Het zonnescherm glijdt automat-
isch terug bij het openen van het schuifdak.
44
45
Luchtverdeling 46
Tips en adviezen 47
Elektronische klimaatregeling ECC 48
Handmatige klimaatregeling met airconditioning 52
Handmatige klimaatregeling zonder air conditioning 54
Standverwarming 56
Klimaatregeling
46
Luchtverdeling
Blaasmonden in dashboard
8702835d
B
A
C
D
Ventilatieopening in de portierstijl
8702826d
C
D
D
C
B
A
8702818d
Luchtverdeling
De binnenkomende luchtstroom wordt verdeeld
over 14 verschillende blaasmonden in uw auto.
Blaasmonden in de portierstijlen
A Open
B Gesloten
C Luchtstroom opzij richten
D Luchtstroom omhoog/omlaag richten
· Richt de blaasmonden naar de achterste
zijramen om deze te ontwasemen.
· Richt de blaasmonden naar binnen voor een
comfortabel binnenklimaat op de achterbank.
· Let erop dat kleine kinderen gevoelig zijn
voor luchtstroom en tocht.
Blaasmonden in dashboard
A Open
B Gesloten
C Luchtstroom opzij richten
D Luchtstroom omhoog/omlaag richten
· Richt de buitenste blaasmonden naar opzij
om de zijramen te ontwasemen.
· In koude klimaten: Sluit de middelste
blaasmonden voor een zo comfortabel
mogelijk binnenklimaat en een zo goed
mogelijke ontwaseming.
47
Ramen ontwasemen
Een goede oplossing tegen wasemvorming op
de voorruit en andere ramen is poetsen. Gebruik
een normaal poetsmiddel. Let erop dat u vaker
moet poetsen als er in de auto gerookt wordt.
Sneeuw en ijs
Verwijder ijs en sneeuw van de luchtinlaat van
de klimaatregeling (de grille tussen de motorkap
en de voorruit).
Interieurfilter
Zorg ervoor dat het filter regelmatig vervangen
wordt. Neem contact op met uw Volvowerk-
plaats..
Werkelijke temperatuur, ECC
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur ten opzichte van
factoren als luchtsnelheid, vochtigheidsgraad,
blootstelling aan de zon, enz., die van invloed
zijn op het klimaat binnen en buiten de auto.
Sensoren, ECC
De zonnesensor bevindt zich aan de bovenzijde
van het dashboard. Let erop dat deze niet
afgedekt mag worden. Leg niets over de
temperatuursensor van het passagierscomparti-
ment op het bedieningspaneel van de klimaatre-
geling.
Bij warm weer -
door zon verwarmde auto
Om de auto snel te laten afkoelen bij zeer warm
weer kunt u de auto “doorluchten” door aan het
begin van de reis gedurende korte tijd de ramen
en het schuifdak te openen. Hierdoor kan het
systeem de auto gemakkelijker afkoelen.
Zijramen en schuifdak
Voor een goede werking van het AC-systeem
dienen de zijramen en het schuifdak gesloten te
zijn. Let er tevens op dat u de afvoerkanalen op
de hoedenplank niet mag afdekken.
Accelereren
Bij accelereren met volgas wordt het AC-systeem
tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan dan
tijdelijk iets hoger worden.
Condensatie / Nablazen
In warme weersomstandigheden kan het AC-
systeem lekken onder de auto. Dit is volkomen
normaal. Zo nodig start de ventilator 50 minuten
nadat u het contact in stand 0 hebt gezet om de
klimaatregeling tot maximaal 7 minuten lang
droog te blazen. De ventilator wordt daarna
automatisch uitgeschakeld.
Storingen lokaliseren
in de klimaatregeling
Uw Volvo-werkplaats heeft de juiste uitrusting
en instrumenten voor het lokaliseren van
storingen en uitvoeren van reparaties in de
klimaatregeling. Laat controles en reparaties
alleen uitvoeren door gekwalificeerd personeel.
Milieuzorg
Het AC-systeem bevat het koudemiddel R134a.
Het bevat geen chloor, waardoor het koudemid-
del volledig onschadelijk is voor de ozonlaag.
Voor het bijvullen/vullen mag alleen het koude-
middel R134a worden gebruikt. Dit werk dient
in een erkende Volvo-werkplaats te worden
uitgevoerd.
Het klimaatregelingssysteem - tips en adviezen
48
Elektronische klimaatregeling ECC
Stoelverwarming
rechterzijde
Temperatuur
linkerzijde
Recirculatie
AC aan/uit
Ventilator
Temperatuur
rechterzijde
Temperatuursensor
passagierscompartiment
22
18
20
26
24
8703249d
20
18
22
24
26
MAN
AUT
Schemeringssensor*
* Stemt de instrumentenverlichting automatisch af op de lichtinval.
Luchtverdeling
Stoelverwarming linkerzijde
Ontdooier voor
achterruit en
buitenspiegels
Ontdooier voor voorruit
en zijramen
Recirculatie/Kwaliteitssysteem
interieurlucht (Interior Air Quality System)
AUTO
49
Let op dat:
· U de Air Quality Sensor altijd hebt inge-
schakeld.
· De recirculatiefunctie bij koud weer begrensd
is om te voorkomen dat de ramen beslaan.
· U de Air Quality Sensor uitschakelt,
wanneer de ramen beslaan.
· Wanneer de ramen beslaan, u beter ook de
ontdooiers van de voorruit, zijramen en
achterruit kunt inschakelen. Zie de volgende
pagina!
· Het combifilter bij voorkeur iedere tweede
servicebeurt dient te worden vervangen. In
zeer sterk verontreinigde gebieden moet het
combifilter vaker worden vervangen.
Elektronische klimaatregeling met Interior Air Quality system (extra)
Bediening
Druk op
8702780d
om de Air Quality Sensor
te activeren (normale instelling).
Of kies uit drie verschillende functies door
ver-schillende malen op de knop
8703250d
MAN
AUT
te
drukken.
1. Druk eenmaal op
8703250d
MAN
AUT
: De LED AUT
brandt om aan te geven dat de Air Quality
Sensor actief is.
2. Druk nogmaals op
8703250d
MAN
AUT
: Geen van de
LEDs brandt om aan te geven dat de recircula-
tiefunctie niet is ingeschakeld (voor zover dat
niet nodig is om voor verkoeling te zorgen bij
warm weer).
Combifilter met Air Quality
Sensor (extra)
Sommige autos zijn uitgerust met een zogeheten
combifilter met Air Quality Sensor. Het combifil-
ter ontdoet de binnenkomende lucht van gassen
en stofdeeltjes en beperkt zo eventuele hinderlijke
geuren en verontreinigingen. De Air Quality
Sensor meet de concentratie van de verontreini-
gingen in de buitenlucht. Wanneer de sensor
een verhoogde concentratie registreert, wordt de
luchtinlaat afgesloten en recirculeert de lucht in
het passagierscompartiment. De lucht in het
passagierscompartiment wordt ook tijdens de
recirculatie door het combifilter gereinigd.
Wanneer de Air Quality Sensor actief is, brandt
de groene LED AUT in de knop
8703250d
MAN
AUT
8703250d
MAN
AUT
3. Druk nogmaals op
8703250d
MAN
AUT
: De LED MAN
brandt om aan te geven dat de recirculatiefunctie
opnieuw ingeschakeld is.
U loopt de verschillende functies in de aange-
geven volgorde door wanneer u op
8703250d
MAN
AUT
blijft drukken.
50
Elektronische klimaatregeling ECC
AUTO
De AUTO-functie laat de elektronische klimaatre-
geling de gekozen temperatuur handhaven. De
elektronische functie regelt de verwarming, het
AC-systeem, de ventilatorsnelheid, de recirculatie
en de luchtscheiding.
Als u een of meer functies handmatig selecteert, worden de overige
functies nog steeds elektronisch geregeld.
Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld wanneer de AUTO-
functie wordt ingeschakeld.
8702780d
Temperatuur
Met behulp van de twee knoppen kunt u de tempera-
tuur voor de passagierszijde en de bestuurderszijde
regelen. Let erop dat het niet sneller warmer of kouder
wordt wanneer u een hogere of lagere temperatuur
kiest dan ingesteld voor het passagierscompartiment.
22
20
18
8702779d
26
24
8702782d
Ontdooier - voorruit en zijramen
Gebruik deze knop om de voorruit en de
zijramen snel te ontdooien of te ontwasemen.
Lucht stroomt naar de ramen met behulp van de
ventilator, die op hoge snelheid draait. Er brandt
een LED in de ontdooierknop wanneer deze
functie is ingeschakeld. Het AC-systeem wordt automatisch bediend,
zodat de binnenkomende lucht zo veel mogelijk wordt ontvochtigd. De
lucht wordt niet gerecirculeerd.
8702783d
Ontdooier - achterruit en
buitenspiegels
Met deze knop kunt u de achterruit en de bui-
tenspiegels snel ontdoen van condens of ijs. Zie
pagina 38 voor meer informatie over deze functie.
Brandstofbesparing - elektronische klimaatregeling
Het AC-systeem wordt automatisch bediend door de elektronische
klimaatregeling en alleen gebruikt om het passagierscompartiment af te
koelen en de binnenkomende lucht te ontvochtigen. Hierdoor wordt meer
brandstof bespaard in vergelijking met conventionele systemen, waarbij
het AC-systeem de lucht tot net boven het vriespunt afkoelt.
51
8702776d
AC - ON/OFF
Wanneer de LED ON brandt, wordt het AC-
systeem elektronisch geregeld. Hierdoor wordt de
binnenkomende lucht automatisch afgekoeld.
Wanneer AC OFF is geselecteerd en de LED OFF
brandt, dan is het AC-systeem altijd uitgeschakeld.
Overige functies worden nog steeds automatisch geregeld. Het AC-
systeem treedt in werking tot ongeveer 0°C.
Wanneer u de
ontdooierfunctie selecteert, zorgt het AC-systeem dat
de lucht maximaal ontvochtigd wordt.
8702777d
8702784d
Voorstoelen verwarmen
Zie pagina 38 voor meer informatie.
Recirculatie
(
zie ook pagina 49)
De beste koeling in warme
klimaten wordt verkregen door
de AUTO-functie in te
schakelen. De recirculatie wordt vervolgens automatisch geregeld. De
recirculatie kan handmatig worden ingeschakeld als u vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in het passagierscompartiment
wordt gerecirculeerd, er wordt geen lucht van buiten de auto aangezogen,
wanneer de functie
geactiveerd is. De LED in de schakelaar brandt.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er met name in de winter
wasem en ijs in de auto ontstaan.
Met de timerfunctie (bij auto’s met een combifilter en “Air Quality
Sensor” ontbreekt de timerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasem
en bedompte lucht. Ga als volgt te werk om de timerfunctie te activeren:
Druk de knop
langer dan 3 seconden in. De LED knippert gedurende
5 seconden. De lucht in de auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten gerecir-
culeerd, afhankelijk van de buitentemperatuur. Telkens wanneer u vervol-
gens
drukt, wordt de timerfunctie geactiveerd. Als u de timerfunctie
wilt uitschakelen, moet u nogmaals op
drukken maar dan langer dan
3 seconden. De LED gaat 5 seconden branden ter bevestiging van uw keuze.
Wanneer u de
ontdooierfunctie kiest is de recirculatie altijd uitge-
schakeld.
Ventilator
De aanjagersnelheid kan worden verhoogd en
verlaagd door aan de knop te draaien. In de stand
AUTO wordt de aanjagersnelheid automatisch
geregeld. De eerder ingestelde snelheid wordt
genegeerd.
N.B. Als de knop zo ver is doorgedraaid dat de oranje LED links
boven de knop gaat branden, dan zijn de ventilator en het AC-
systeem uitgeschakeld.
8703250d
MAN
AUT
8702781d
Lucht naar hoofd en borstkas.
Lucht naar de ramen.
Lucht naar benen en voeten.
Luchtverdeling
Elektronische klimaatregeling ECC - handmatige instelling
8702778d
Druk op AUTO, wanneer u de automatische luchtverdeling weer wilt
activeren.
52
8702611d
AC - ON/OFF
De koel- en ontwase-
mingsfunctie van de
airconditioning is actief,
wanneer de LED (ON)
brandt. De airconditioning is uitgeschakeld,
wanneer de LED (OFF) brandt.
Wanneer u op de ontdooierknop
, drukt, is
de airconditioning ook altijd actief (voor zover
de draaiknop voor de ventilator niet in stand 0
staat).
Ventilator
De aanjagersnelheid kan
worden verhoogd en
verlaagd door aan de knop
te draaien. Als de draaiknop
in stand 0 staat, wordt de
airconditioning niet
ingeschakeld.
Recirculatie
Bij warm weer kunt u de lucht in de passagiers-
ruimte sneller laten afkoelen, wanneer u de recircula-
tiefunctie combineert met de airconditioning.
U gebruikt de recirculatiefunctie ook om onaange-
name geuren, uitlaatgassen en dergelijke buiten te houden. Wanneer u de
knop
hebt ingedrukt, recirculeert de lucht in de passagiersruimte.
D.w.z. dat er geen lucht van buiten de auto wordt aangezogen. De LED in
de knop brandt. Als u de recirculatie te lang laat aanstaan, kan er met
name in de winter wasem en ijs in de auto ontstaan.
Temperatuur -
linkerzijde
Draai aan de knop om de
temperatuur van de bin-
nenkomende lucht te regelen.
Koeling is alleen mogelijk,
wanneer de airconditioning
actief is.
Temperatuur -
rechterzijde
Draai aan de knop om de
temperatuur van de bin-
nenkomende lucht te regelen.
Koeling is alleen mogelijk,
wanneer de airconditioning
actief is.
Met de timerfunctie beperkt u de kans op ijs, wasem en bedompte lucht.
Ga als volgt te werk om de timerfunctie te activeren: Druk de knop
langer dan 3 seconden in. De LED knippert gedurende 5 seconden. De
lucht in de auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten gerecirculeerd, afhanke-
lijk van de buitentemperatuur. Telkens wanneer u vervolgens
drukt,
wordt de timerfunctie geactiveerd. Als u de timerfunctie wilt uitschakelen,
moet u nogmaals op
drukken maar dan langer dan 3 seconden. De
LED gaat 5 seconden branden ter bevestiging van uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest is de recirculatie altijd
uitgeschakeld.
8702777d
8702831d
8702834d 8702834d
8702776d
Handmatige klimaatregeling met airconditioning AC
53
Enkele aanvullende
adviezen en informatie:
·
De ventilatorknop moet verdraaid worden
(vanuit stand 0) als u het AC-systeem wilt
inschakelen.
· Gebruik het AC-systeem ook bij lage
temperaturen (0 - 15 °C) om de bin-
nenkomende lucht te ontvochtigen.
Ontdooier -
achterruit en
buitenspiegels
Met deze knop kunt u de
achterruit en de buitenspiegels snel ontdoen
van condens of ijs. Zie pagina 38 voor meer
informatie over deze functie.
Gebruik...
8702787d
8702833d
Gebruik voor een maximaal comfort de met stippen gemarkeerde bedienings-
standen tussen de verschillende symbolen om de luchtverdeling precies af te
stellen.
Voor het verkrijgen van een goede
koeling en een goed klimaat.
8702784d
Voorstoelen
verwarmen
Zie pagina 38 voor
meer informatie.
Luchtverdeling
Lucht naar de vloer en de ramen.
Lucht naar de vloer. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden en uit de ontdooier-
openingen voor de voorruit en de
zijramen.
Lucht naar de vloer en de ramen.
Er komt een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
Lucht naar de ramen. In deze stand
vindt er geen luchtrecirculatie plaats.
Het AC-systeem is altijd ingeschak-
eld. Er komt een bepaalde hoeveel-
heid lucht uit de blaasmonden.
Lucht uit de blaasmonden voor
en achter.
Voor het verwijderen van ijs en wasem.
Gebruik de aanjager op hoge snelheid!
Voor een comfortabel klimaat en goede
ontwaseming onder koude omstandig-
heden: Gebruik een redelijk hoge
ventilatorsnelheid!
Voor warme voeten.
Bij zonnig weer en een koele
buitentemperatuur.
Handmatige klimaatregeling met airconditioning
54
Standverwarming (extra)
A
B C
3602296d
Korte druk op de RESET-knop (C) Weergave van uren en minuten
Lange druk op de RESET-knop De timer wordt geactiveerd (AAN)
Lange druk op de RESET-knop De timer wordt uitgeschakeld (UIT)
Het lampje AAN brandt continu De timer is geactiveerd
Het lampje AAN knippert De standverwarming is ingeschakeld
U kunt de standverwarming meteen inschakelen
of twee verschillende uitschakeltijden voor de
standverwarming instellen: TIMER 1 en TIMER 2.
Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan
waarop de auto op de gewenste temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld om
de ingestelde uitschakeltijd te kunnen halen. Bij
een buitentemperatuur hoger dan 25°C vindt
geen activering van de standverwarming plaats.
Bij temperaturen van -7°C en lager is de maximale
bedrijfstijd van de standverwarming 60 minuten.
Wanneer de standverwarming meerdere malen
achtereen niet kon worden ingeschakeld, verschijnt
er een storingsmelding op het display. Neem in
dat geval contact op met een Volvo-werkplaats.
In de buitenlucht
Let erop dat de auto bij het gebruik van de
standverwarming op benzine of dieselolie in de
buitenlucht moet staan.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling
parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
Onmiddelijke inschakeling van
standverwarming
1. Ga met de draairing (B) naar "DIRECT
START" (onmiddellijke inschakeling).
2. Druk op de knop RESET (C) om één van de
opties ON (AAN) of OFF (UIT) te selecteren.
3. Kies voor ON (AAN). De standverwarming
zal 60 minuten lang blijven werken. De
verwarming van het interieur van de auto gaat
van start, zodra de koelvloeistof in de motor
een temperatuur van 20°C heeft bereikt.
Handmatig geactiveerde verwarming
uitschakelen
1. Ga met de draairing (B) naar "Immediate
Start" (onmiddellijke inschakeling).
2. Druk op de knop RESET (C) om één van de
opties ON (AAN) of OFF (UIT) te selecteren.
3. Kies voor OFF (UIT).
55
Standverwarming (extra)
Instellen van TIMER 1 of 2
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitschakel-
tijden voor het volgende etmaal programmeren
en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
1. Ga met de draairing (B) naar TIMER 1.
2. Druk korte tijd op de knop RESET (C),
zodat de uuraanduiding gaat knipperen.
3. Ga met de draairing naar de gewenste uren-
instelling.
4. Druk lichtjes op de knop RESET om
toegang te krijgen tot de knipperende
minutenaanduiding.
5. Ga met de draairing naar de gewenste
minuten-instelling.
6. Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
7. Druk op de knop RESET om de timer te
activeren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u naar
TIMER 2 bladeren. U stelt deze timer op
dezelfde manier in als TIMER 1.
Tijdgestuurde verwarming uitschakelen
Doe het volgende om de tijdgestuurde verwar-
ming uit te schakelen voordat de timer dat doet:
1. Druk op de knop READ (A).
2. Ga met de draairing (B) naar de tekst
TIMER PARK. VERW 1 of 2. De tekst ON
(AAN) knippert.
3. Druk op de knop RESET (C). De tekst
OFF (UIT) brandt continu en de verwar-
ming wordt uitgeschakeld.
BELANGRIJK!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan tot gevolg
hebben dat de accu uitgeput raakt en dat
de auto moeilijk start.
Om ervoor te zorgen dat de dynamo
voldoende tijd heeft om de hoeveelheid
benodigde energie te produceren, zonder
dat de accu wordt leeggetrokken door
herhaaldelijk gebruik van de parkeerver-
warming, moet u de auto rijden gedurende
een periode die overeenkomt met de tijd
dat de verwarming ingeschakeld is
geweest.
Displaybericht
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en "DIRECT START"
(onmiddellijke inschakeling) activeert, brandt
het oranje waarschuwingssymbool op het
instrumentenpaneel. Op het display verschijnt
bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een
bericht met de status van de standverwarming.
Autoklok en gebruik van timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) de autoklok
bijstelt, worden alle timer-instellingen om
veiligheidsredenen geannuleerd.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of als
de brandstoftank bijna leeg is, wordt de
standverwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt in dat geval een bericht op het
display. U moet dit bericht met de knop READ
(A) bevestigen.
56
57
Voorstoelen 58
Interieurverlichting 60
Opbergvakjes 62
Opbergruimten in middenconsole, Bagageband 63
Reservewiel, Gevarendriehoek 64
Lange lading 65
Kleerhaak 66
Interieur
58
8502149d
B
A
Afstelling in de hoogte, voorstoel
De voorzijde van het zitgedeelte van de beide
voorstoelen kunt u in zeven verschillende standen
zetten, de achterzijde in negen.
Voorste hendel (A) - voorzijde zitting afstellen.
Achterste hendel (B) - achterzijde zitting afstellen.
Lendesteun
Zachter
Harder
Verplaats de stoel naar
achteren om de stelknop van
de lendesteun gemakkelijker
te kunnen bedienen!
WAARSCHUWING!
Stel de stoel in, voordat u gaat rijden.
Hellingshoek
van de rugleuning
Rechtsom - achterover
Linksom - voorover
Elektrisch bedieningscentrum
Afstelling in de lengte
Wanneer u de beugel optilt, kunt u de stoel naar
voren of naar achteren schuiven.
Controleer of de stoel na het afstellen in de
nieuwe positie geblokkeerd staat.
Voorstoelen
59
8502027e
8501727A
Hoofdsteunen achterbank
De hoofdsteun in het midden van de achterbank
kan al naar gelang de hoogte van de passagier
worden afgesteld. Trek de hoofdsteun naar
boven zover als nodig. Als u de hoofdsteun
omlaag wilt duwen, moet u tegelijkertijd de pal
achter de linker poot indrukken, zie afbeelding.
Als u gebruik maakt van het geïntegreerde
comfortkussen, moet u de hoofdsteun nauwkeu-
rig afstellen naar het hoofd van het kind.
Voorstoelen naar voren klappen, Hoofdsteunen achterbank
Voorstoel passagierszijde naar voren klappen
U kunt de rugleuning van de passagiersstoel horizontaal vooroverklappen
om lange voorwerpen te kunnen vervoeren. Klap de rugleuning als volgt
naar voren:
· Verplaats de stoel zo ver mogelijk naar achteren.
· Zet de rugleuning rechtop.
· Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog.
· Klap de rugleuning naar voren.
Stel de hoogte van de hoofdsteun in
60
1
2
3
E
M
M
EF
G
H
1
2
3
M
E
M
D
C
BA
Elektrisch verstelbare stoel (extra)
Als uw Volvo is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen, dan kan het volgende
worden bijgesteld met de twee schakelaars aan
de zijkant van de stoel.
A - Hoogte - voorzijde van de stoel
B - Voor - achter
C - Hoogte - achterzijde van de stoel
D - Hellingshoek rugleuning
N.B. De elektrisch verstelbare stoelen hebben
een overbelastingsbescherming die geactiveerd
wordt als de stoelen door een bepaald voor-
werp worden geblokkeerd. Als dit gebeurt,
schakel dan het contact uit (sleutel in stand 0)
en wacht 20 seconden alvorens de stoel
opnieuw te verstellen.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
druk dan op een van de knoppen om de stoel
stil te zetten.
Voorkeursstanden instellen
Houd één van de knoppen E, F of G ingedrukt,
totdat de stoel en de buitenspiegels niet verder
bewegen.
Als één van de stelknoppen wordt
losgelaten, dan zal de beweging van de stoel
om veiligheidsredenen onmiddellijk worden
stopgezet.
Contactsleutel
Passagiersstoel: Het verstellen kan alleen
plaatsvinden als de contactsleutel zich in stand I
of II bevindt.
Bestuurdersstoel: Het verstellen kan plaats-
vinden als de contactsleutel zich in stand I of II
bevindt. De bestuurdersstoel kan ook onder de
volgende omstandigheden worden versteld:
WAARSCHUWING!
Zorg bij het verstellen dat er geen voorwer-
pen voor of achter de stoel liggen. Zorg dat
de achterpassagiers niet met hun benen
bekneld raken. Zorg dat kinderen niet met
de schakelaars kunnen spelen. Dit om te
voorkomen dat bekneld raken.
Stoelen met geheugenfunctie (extra)
Er kunnen drie standen worden opgeslagen.
Houd na het instellen van de gewenste stand de
knop MEM (H) ingedrukt, tegelijkert ijd met
het indrukken van knop E. Met de knoppen F
en G kunt u twee anderen standen van de stoel
en de buitenspiegels in het geheugen opslaan.
1. Binnen 40 seconden nadat de contactsleutel
in stand 0 is gezet of uit het contactslot is
verwijderd.
2. Binnen 10 minuten na ontgrendeling van het
bestuurdersportier met behulp van de sleutel
of de afstandsbediening kunt u, zolang het
portier open blijft, de instellingen van de
bestuurdersstoel veranderen. Na het sluiten
van het portier hebt u slechts 40 seconden om
de instellingen te veranderen. De contactsleutel
kan zich in stand 0 bevinden of nog niet in het
contactslot gestoken zijn.
Stoelstanden opslaan in de
afstandsbediening
Wanneer u de auto met één van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
bestuurdersstoel wijzigt, wordt de nieuwe stand
van de stoel in het geheugen van de afstandsbe-
diening opgeslagen. Een volgende keer dat u de
auto met dezelfde afstandsbediening ontgrendelt
en het bestuurdersportier binnen twee minuten
opent, neemt de bestuurdersstoel de stand in die
in het geheugen opgeslagen ligt.
Voorstoelen
61
8502006d
3500887e
Interieurverlichting
Algemene verlichting
De algemene verlichting gaat aan en uit wanneer
u op de knop drukt. De algemene verlichting
heeft een ingebouwde functie waardoor de
verlichting aangaat en 30 seconden aanblijft
wanneer u:
· De auto vanaf de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
· Wanneer u de motor hebt afgezet en de
sleutel naar stand 0 draait.
De algemene verlichting gaat aan en blijft
branden gedurende 10 minuten:
· Als een van de portieren open is.
De algemene verlichting gaat uit wanneer:
· De motor start.
· Wanneer u de auto vanaf de buitenzijde met
de afstandsbediening of de sleutel vergren-
delt.
De algemene verlichting kan in alle omstandig-
heden worden aan- of uitgezet door kort op de
knop te drukken.
Wanneer u de verlichting aanzet, blijft deze
gedurende 10 minuten branden.
U kunt de automatische functie uitschakelen
door de knop langer dan 3 seconden in te
drukken. De automatische functie wordt hersteld
door de knop vervolgens weer kort in te drukken.
De voorgeprogrammeerde tijden van 30 seconden
en 10 minuten kunnen worden gewijzigd. Neem
hiervoor contact op met uw Volvo-werkplaats.
Make-up-spiegel in de zonneklep
Leeslampjes, achter
Algemene verlichting en leeslampjes vóór
Leeslampjes voor en achter
De leeslampjes voor de voor- en achterpassa-
giers kunnen met de respectievelijke knoppen
worden ingeschakeld. De leeslampjes schakelen
na 10 minuten automatisch uit als dit nog niet
handmatig gedaan is.
Make-upspiegel
Wanneer u het deksel van de spiegel opklapt,
gaan de beide lampjes branden.
3501410r
62
8502037e
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware voorwerpen liggen
op (of uitsteken boven) de hoedenplank, het kaarten- of
tijdschriftenvak of andere opbergplaatsen om te voorkomen
dat ze verwondingen kunnen veroorzaken bij een krachtige
remmanoeuvre. Maak zware voorwerpen altijd vast met een
van de veiligheidsgordels.
Opbergvakjes
63
Asbak (extra)
Leeg de asbakken als volgt:
Voorstoelen: Trek de asbak recht omhoog los.
Achterbank: Druk de asbak omlaag om deze te
verwijderen.
Bagageband in bagageruimte
(extra)
Om lichte voorwerpen zoals plastic zakken,
draagtassen e.d. vast te zetten kunt u gebruik maken
van de bagageband. Trek de band naar buiten toe.
Het oprolmechanisme van de band is voorzien van
een blokkering en werkt als een veiligheidsgordel.
Trek aan de ontgrendelingsriem om de blokkering
van de bagageband op te heffen en de band verder
uit te trekken.
U kunt de bagageband op twee punten vastzetten.
Druk de band vast totdat u een klikgeluid hoort.
N.B. Als u een extra kunststof vloermat gebruikt
waarvan de randen tegen de wanden van de
bagageruimte omhoog liggen, moet u zelf een
opening in de mat snijden om te zorgen dat de
bagageband ongehinderd kan bewegen.
8502003d
8501983E
Bekerhouder
(extra)
Bepaalde modellen zijn
uitgerust met bekerhou-
ders voor de voor- en
achterpassagiers. Om de bekerhouder bij de
bestuurdersstoel te gebruiken, moet u op de knop
links op de middenconsole drukken. Om de
bekerhouder bij de passagiersstoel te gebruiken,
moet u op het deksel eronder duwen. Om de
bekerhouder van de passagiersstoel weer in te
klappen, moet u de zijden van de bekerhouder
induwen zoals de pijlen op de houder aangeven.
U kunt de opbergvakken in de middenconsole
natuurlijk ook gebruiken om cassettes e.d. in op
te bergen.
Opbergvakken in de middenconsole, Bagageband
64
8901312d
A
Vloersteun
Gevarendriehoek
Reservewiel, gereedschap, krik
Het reservewiel met de krik en de gereedschapstas vindt u onder de
bodem van de bagageruimte. Ga als volgt te werk om het reservewiel te
verwijderen:
· Klap de vloerplaat op.
· Verwijder de vloersteun van de bevestiging voor het reservewiel. Op
modellen met een Temporary Spare-wiel (compact reservewiel)
vindt u ook een vloersteun in de linker achterhoek van de bagage-
ruimte. Trek deze steun recht omhoog los zodat u het reservewiel
gemakkelijker uit de bagageruimte kunt tillen.
· Haal de krik en de gereedschapstas naar buiten.
· Draai de bevestiging van het reservewiel los en til het reservewiel uit
de bagageruimte.
· Breng het reservewiel weer aan, schroef de bevestiging vast en breng
alle verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde weer aan. Zorg
dat het reservewiel vastzit en dat de krik en de gereedschapstas stevig
vastzitten met de banden die bij de bevestiging horen.
Bevestiging
Reservewiel
Vloersteun
7700231d
Gevarendriehoek (bepaalde landen)
Houd u aan de wetgeving inzake het gebruik van gevarendriehoeken in
uw land. Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
· Draai de beide bevestigingsschroeven in de verticale stand.
· Haal voorzichtig de houder met de gevarendriehoek erin los.
· Neem de gevarendriehoek uit de houder (A).
· Klap de vier steunpootjes van de gevarendriehoek uit.
· Klap de beide rode zijden van de driehoek uit.
· Plaats de gevarendriehoek op een geschikt punt, rekening houdend met
de verkeerssituatie.
Doe het volgende na gebruik:
· Plaats de onderdelen in de omgekeerde volgorde terug.
· Zorg dat de gevarendriehoek en de houder stevig op het kofferdeksel
vastzitten.
Reservewiel, Gevarendriehoek
Krik
Gereedschapkist
met sleepoog
65
Lange lading
Rugleuning achterbank omlaag
klappen
Voor het transport van lange voorwerpen kunt u
de rugleuning van de achterbank geheel of
gedeeltelijk vanuit de bagageruimte voorover
klappen. Trek hiervoor aan de handgre(e)p(en)
in de bagageruimte. Als u de hoofdsteun(en) van
de achterbank voorover hebt geklapt, moet u
deze eerst rechtop zetten. Klap daarna de
rugleuning geheel of gedeeltelijk voorover. Het
kan zijn dat u daarbij de middelste hoofdsteun
moet bijstellen.
Wanneer u de rugleuning (geheel of gedeeltelijk)
weer hebt opgeklapt, moet u controleren of ze
geblokkeerd zijn en goed vastzitten.
Skiluik
In het rechter gedeelte van de rugleuning zit een
doorsteekluik, dat u kunt gebruiken voor het
vervoer van lange voorwerpen (skis, latten e.d.).
Om het skiluik te kunnen gebruiken moet u het
rechter gedeelte van de rugleuning eerst naar
voren klappen. Open het skiluik vervolgens
door de pal omhoog te duwen en het luik
tegelijkertijd naar voren toe open te klappen.
Klap het ruggedeelte daarna met de geopende
klap weer op.
N.B. Als uw auto is voorzien van een geïnte-
greerd comfortkussen, moet u eerst het
comfortkussen uitklappen!
8501931e
8502002d
8501909d
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert!
WAARSCHUWING!
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage
namelijk gaan schuiven en inzittenden
verwonden. Dek scherpe randen met iets
zachts af. Zet de motor af en trek de
handrem aan bij het in- en uitladen van
lange voorwerpen! Lange voorwerpen
kunnen namelijk tegen de versnellingspook
of keuzehendel aan komen en zo per
ongeluk een versnelling inschakelen,
waarna de auto kan gaan rollen.
66
Kleerhaak
Gebruik de kleerhaak voor niet al te zware
kledingsstukken.
8503126m
Kleerhaak
67
Immobilizer, Afstandsbediening 68
Vergrendelen en ontgrendelen 69
Batterij vervangen 70
Wanneer het donker is, Safelock-functie 71
Kinderslot 72
Alarmsysteem 73
Sloten en alarmsysteem
68
8302189d
8302187
m
1
2
3
4
5
6
Immobilizer, afstandsbediening
Hoofdsleutel
Deze sleutel past op alle sloten
Servicesleutel*
Alleen voor bestuurdersportier,
contactslot en stuurslot.
*: alleen bepaalde markten
Sleutel - Immobilizer
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en
een servicesleutel geleverd*. Een van de
hoofdsleutels is opvouwbaar en voorzien van
een ingebouwde afstandsbediening.
Sleutel kwijt
Als u een van de sleutels kwijtraakt, moet u
de overige sleutels naar een erkende Volvo-
werkplaats brengen. Om diefstal van de auto te
voorkomen, wordt de code voor de verloren
sleutel dan gewist uit het systeem en worden de
andere sleutels opnieuw geprogrammeerd in het
systeem. De mechanische codenummers voor
de sleutels worden genoteerd op een afzonder-
lijk label. Bewaar dit label op een veilige plaats.
Neem het label mee naar uw Volvo-dealer als u
nieuwe sleutels wilt bestellen. Er kunnen
maximaal zes afstandsbedieningen/sleutels
worden geprogrammeerd en gebruikt.
Startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een gecodeerde
chip. De code moet dezelfde zijn als de code in
de ontvanger van de contactsleutel. De auto kan
alleen worden gestart als de juiste sleutel met
de juiste code wordt gebruikt.
Afstandsbediening
1. Ontgrendelen
Met knop (1) ontgrendelt u alle portieren, het
kofferdeksel en de tankvulklep.
1. Ontgrendelen 2. Kofferdeksel openen
3. Alarmfunctie 4. Approach-verlichting
5. Vergrendelen 6. Sleutel opvouwen/openen
2. Kofferdeksel
Druk op knop 2 om alleen het kofferdeksel te
ontgrendelen.
3. Alarmfunctie
Met de alarmfunctie kunt u in een noodsituatie
proberen de aandacht te trekken. Als u de rode
knop (3) minstens 3 seconden lang indrukt of
binnen deze tijd tweemaal achtereen indrukt,
worden de richtingaanwijzers en de claxon
geactiveerd. U kunt het alarm uitschakelen met
een knop op de afstandsbediening of wachten
tot de functie automatisch na 25 seconden
wordt uitgeschakeld.
69
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto van de buitenzijde
ontgrendelen en vergrendelen
Met de hoofdsleutel of de bijbehorende
afstandsbediening kunt u alle portieren en het
kofferdeksel in één keer vergrendelen of
ontgrendelen terwijl u zich buiten de auto
bevindt. In dat geval zijn de slotmechanismen
en de openingshendels niet meer vanaf de
binnenzijde te bedienen. Met de hoofdsleutel of
de bijbehorende afstandsbediening kunt u alle
portieren en het kofferdeksel in één keer
ontgrendelen terwijl u zich buiten de auto
bevindt.
Wanneer u de auto van de buitenzijde vergrendelt,
wordt de tankvulklep pas na een vertraging van
10 minuten vergrendeld.
Auto van de binnenzijde
ontgrendelen en vergrendelen
Alle portieren en het kofferdeksel kunnen
tegelijkertijd worden ontgrendeld en vergrendeld
met de schakelaars in het portierpaneel (van
toepassing als de auto wordt geopend met de
hoofdsleutel).
Alle portieren kunnen worden vergrendeld en
ontgrendeld met de vergrendelingsknoppen.
Het bovenstaande geldt, zolang u de auto niet
vanaf de buitenzijde hebt vergrendeld!
Wanneer u de auto met de knop op het portier-
paneel van de binnenzijde vergrendelt, blijft de
tankvulklep onvergrendeld staan.
4. Approach-verlichting
Ga als volgt te werk terwijl u naar de auto
loopt:
Druk op de gele knop (4) op de afstandsbe-
diening.
De binnenverlichting, de parkeerlichten, de
kentekenplaatverlichting en de lampjes in de
buitenspiegels (optie) gaan branden. Als een
aanhangwagen aan de auto is bevestigd, gaan
de lampen van de aanhangwagen ook branden.
De verlichting blijft 30, 60 of 90 seconden
branden. De gewenste inschakelduur kunt u
laten instellen door een erkende Volvo-
werkplaats.
De Approach-verlichting uitschakelen:
druk nogmaals op de gele knop.
5. Vergrendelen
Vergrendel alle portieren, het kofferdeksel en
het tankklepje met knop 5. Het klepje van de
tank wordt vergrendeld met een vertraging van
ongeveer 10 minuten.
6. Sleutel opvouwen/openen
De sleutel kan worden opgevouwen door op
knop 6 te drukken terwijl u de sleutel omklapt.
De opgevouwen sleutel kunt u met één druk op
de knop automatisch openen.
8301290d
8302186
m
70
Vergrendelen en ontgrendelen, Batterij vervangen
Kofferdeksel ontgrendelen met
hoofdsleutel
Normaal gesproken vergrendelt of ontgrendelt
u ook het kofferdeksel, wanneer u de auto met
de hoofdsleutel in het bestuurdersportier of met
de afstandsbediening vergrendelt of ontgrendelt.
U opent het kofferdeksel wanneer u de knop
voor het kofferdeksel op de afstandsbediening
tweemaal binnen 3 seconden langzaam indrukt
of wanneer u op de openingsknop op het
kofferdeksel drukt. In noodgevallen (als de
afstandsbediening defect is of als de stroom is
weggevallen) kunt u de hoofdsleutel gebruiken
om het kofferdeksel te ontgrendelen. U doet dat
als volgt. Steek de hoofdsleutel boven of onder
in de plug die het slot afdekt. Wrik de plug
vervolgens los en ontgrendel het kofferdeksel
met de sleutel.
Kofferdeksel vergrendelen/
ontgrendelen/openen met
afstandsbediening
Normaal gesproken vergrendelt of ontgrendelt u
ook het kofferdeksel, wanneer u de auto met de
hoofdsleutel in het bestuurdersportier of met de
afstandsbediening vergrendelt of ontgrendelt.
Als u echter alleen het kofferdeksel wilt
ontgrendelen of openen, kunt u dat ook vanaf
de afstandsbediening doen. Om te voorkomen
dat u het kofferdeksel per ongelijk opent, moet
u de knop voor ontgrendeling tweemaal binnen
3 seconden langzaam indrukken. Alleen het
kofferdeksel wordt dan ontgrendeld. Als alle
portieren vergrendeld zijn wanneer u het
kofferdeksel vervolgens sluit, dan wordt ook
het kofferdeksel automatisch vergrendeld.
Batterij vervangen
Als de sloten vanaf de gebruikelijke afstand niet
meer reageren op signalen van de afstandsbe-
diening moet de batterij worden vervangen.
· Gebruik een kleine schroevendraaier om het
afdekklepje voorzichtig omhoog te duwen.
· Vervang de batterij (type CR 2032, 3 volt)
en zorg dat de pluspool omhoog wijst. Raak
de batterij en de batterijpolen niet aan met
uw vingers.
· Plaats het afdekklepje terug. Zorg dat de
rubber afdichting goed op zijn plaatst zit en
onbeschadigd is, anders kan er water in de
afstandsbediening komen.
· Breng lege batterijen naar de Volvo-werk-
plaats, waar ze op milieuvriendelijke wijze
worden verwerkt.
Automatische hervergrendeling
Als geen van de portieren noch het kofferdeksel
binnen twee minuten na het ontgrendelen van
de buitenzijde met de afstandsbediening
worden geopend, dan worden alle sloten
automatisch weer vergrendeld. Deze functie
voorkomt dat u de auto per ongeluk onver-
grendeld achterlaat.
Voor autos met alarmsysteem, zie pagina 73.
N.B. Als u het kofferdeksel hebt ontgrendeld
met de knop op de afstandsbediening, vindt de
automatische hervergrendeling niet plaats.
8302194
m
8302195m
71
Wanneer het donker is, Safelock-functie
Safelock-functie
Bij activering van de Safelock-functie kunnen
de portieren niet vanaf de binnenzijde worden
geopend als ze vergrendeld zijn. De Safelock-
functie kan alleen van de buitenzijde worden
geactiveerd door het bestuurdersportier te
vergrendelen met de sleutel of met de afstands-
bediening. Alle portieren moeten gesloten zijn
voordat de Safelock-functie geactiveerd kan
worden. De portieren kunnen nu niet vanaf de
binnenzijde worden geopend. De auto kan
alleen van de buitenzijde worden geopend via
het bestuurdersportier of met de afstandsbe-
diening. (dit geldt alleen wanneer de sloten op
uw auto zijn voorzien van Safelock.)
De portieren van de auto zijn niet vanaf de
buitenzijde te openen door manipulatie van de
vergrendelingsknoppen.
WAARSCHUWING!
Laat niemand in de auto zitten zonder
eerst de Safelock-functie te deactiveren.
3602415d
Wanneer het donker is
Approach-verlichting
Doe het volgende, wanneer u de auto nadert:
· Druk op de gele knop van uw afstandsbe-
diening.
De interieurverlichting, de breedtelichten/
parkeerlichten, de kentekenplaatverlichting en
de lampjes in de buitenspiegels (bepaalde
modellen) gaan branden.
Safelock-functie deactiveren
Als er iemand in de auto wil achterblijven en u
toch de portieren vanaf de buitenzijde wilt
vergrendelen, kan de Safelock-functie gedeacti-
veerd worden. Tussen het uit stand II draaien
van de contactsleutel en het vergrendelen van de
auto, of zolang de voeding van de middencon-
sole is ingeschakeld, kan de knop op elk
willekeurig moment worden ingedrukt. De LED
in de knop gaat branden en zal pas doven
wanneer u de auto met uw sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een
bericht dat aangegeven wordt zolang de sleutel
in het contact zit. De Safelock-functie is
daarmee uitgeschakeld. De volgende keer dat u
het contact aanzet, wordt de Safelock-functie
slotstand weer geactiveerd.
72
Kinderslot
B
A
8301235d
B
A
8301289d
Bediening voor kinderslot -
linker achterportier
Bediening voor kinderslot -
rechter achterportier
WAARSCHUWING!
Let erop dat in het geval van een ongeluk
de passagiers op de achterbank de
portieren niet vanaf de binnenzijde kunnen
openen, als de kindersloten zijn geactiveerd.
Houd de vergrendelingsknoppen van
de portieren omhoog tijdens het
rijden! Hulpverleners kunnen in het geval
van een ongeluk de portieren dan vanaf de
buitenzijde openen.
Handmatige kindersloten
zijportieren
Alle knoppen voor de kindersluitingen bevinden
zich in de achterste randen van de achterportieren
en kunnen alleen bediend worden als de portieren
open zijn. Gebruik de contactsleutel van de auto
om de bediening te verdraaien en zo de
kindersloten in of uit te schakelen.
A De portieren kunnen niet van de binnenzijde
worden geopend (naar buiten toe draaien).
B De portieren kunnen wel van de binnenzijde
worden geopend (naar binnen toe draaien).
73
Alarmsysteem
Het alarmsysteem (extra)
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, worden alle alarmpunten
continu gecontroleerd. Het alarmsysteem wordt geactiveerd als:
· de motorkap wordt geopend.
· het kofferdeksel wordt geopend.
· een zijportier wordt geopend.
· het contactslot wordt omgedraaid met een ongeschikte sleutel, of
geforceerd.
· een beweging in het passagierscompartiment wordt geregistreerd
(accessoire - bij autos met bewegingsmelder).
· de auto wordt opgetild of weggesleept (accessoire - bij autos met
niveausensor).
· de accukabel wordt ontkoppeld.
· als iemand probeert de sirene uit te schakelen.
Alarmsysteem inschakelen
Druk op LOCK op de afstandsbediening. De auto geeft een lang
knippersignaal met de richtingaanwijzers als bevestiging dat het alarm-
systeem is ingeschakeld en dat alle portieren zijn gesloten. In bepaalde
landen kan de sleutel of de schakelaar in het bestuurdersportier worden
gebruikt om het alarmsysteem in te schakelen.
Alarmsysteem uitschakelen
Druk op UNLOCK op de afstandsbediening. Twee lange knippersigna-
len van de richtingaanwijzers gelden als bevestiging dat het alarmsysteem
is uitgeschakeld. In bepaalde landen kan de sleutel worden gebruikt om
het alarmsysteem uit te schakelen.
Geactiveerd alarmsysteem uitschakelen
Als het alarmsysteem afgaat en u het wilt uitschakelen, druk dan op
UNLOCK op de afstandsbediening. De auto geeft twee korte knippersig-
nalen als bevestiging.
Geluidssignalen, alarmsysteem
Het geluidssignaal wordt gegeven door een sirene met noodbatterij. Elk
alarmsignaal wordt geactiveerd gedurende 25 seconden.
Lichtsignalen, alarmsysteem
Wanneer het alarmsysteem af gaat, knipperen de richtingaanwijzers en de
interieurverlichting totdat u het alarmsysteem op de aangegeven manier
uitschakelt. Ze doen dit echter maximaal 5 minuten.
N.B.
Als uw afstandsbediening niet werkt of zoek is, kunt u de auto toch
starten en wel op de volgende manier. Open het bestuurdersportier met de
sleutel. Het alarmsysteem gaat af en de sirene klinkt. Start de motor op de
gebruikelijke manier. Het alarmsysteem wordt vervolgens gedeactiveerd.
Automatische inschakeling alarmsysteem
Als geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na
het deactiveren van het alarmsysteem worden geopend terwijl u de auto
met de afstandsbediening hebt ontgrendeld, dan wordt het alarmsysteem
automatisch weer geactiveerd. Ook de auto wordt daarbij vergrendeld.
Deze functie voorkomt dat u de auto per ongeluk kunt achterlaten met het
alarmsysteem uitgeschakeld.
74
Alarmsysteem
Statusaanduiding met controlelampje
Een controlelampje (LED) boven op het dashboard geeft de status van het
alarmsysteem aan:
· Lampje brandt niet: Alarm uitgeschakeld.
· Lampje knippert éénmaal per seconde: Alarm ingeschakeld.
· Lampje knippert snel, na uitschakeling van het alarm en totdat het
contact wordt aangeslagen: Alarm is afgegaan.
· Als er een storing is opgetreden in het alarmsysteem, verschijnt er een
bericht met aanwijzingen voor de te nemen maatregelen.
BELANGRIJK!
Voer nooit reparaties of wijzigingen uit aan het alarmsysteem. Wijzigingen
in het alarmsysteem kunnen van invloed zijn op de bepalingen van de
verzekering.
3602415d
Sensoren tijdelijk deactiveren
Om te voorkomen dat het alarmsysteem afgaat wanneer u bijv. uw hond
in de auto achterlaat of gebruik maakt van een veerboot, kunt u de
bewegingsmelder en de niveausensor tijdelijk deactiveren. Tussen het uit
stand II draaien van de contactsleutel en het vergrendelen van de auto, of
zolang de voeding van de middenconsole is ingeschakeld, kan de knop
op elk willekeurig moment worden ingedrukt. De LED in de knop gaat
branden en zal pas doven wanneer u de auto met uw sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een bericht dat aangegeven
wordt zolang de sleutel in het contact zit. De volgende keer dat u het
contact inschakelt, worden de sensoren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met een Safelock-functie, wordt deze tegelijker-
tijd geactiveerd. Zie pagina 71.
75
Test van het alarmsysteem
Test van de bewegingsmelder:
1. Open alle portierruiten.
2. Activeer het alarm. De LED knippert langzaam om aan te geven dat het
alarm op scherp staat.
3. Wacht 30 seconden.
4. Test de bewegingsmelder in de passagiersruimte door een tas of iets
dergelijks van de stoelzitting te nemen. Het alarmsysteem moet
vervolgens geluids- en knippersignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgren-
delen.
Testen van de portieren:
1. Activeer het alarm.
2. Wacht 30 seconden.
3. Ontgrendel de auto met de sleutel in het bestuurdersportier.
4. Open één van de portieren. Het alarm moet daarbij afgaan.
5. Herhaal deze test voor het andere voorportier.
6. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgren-
delen.
Alarmsysteem
Test van de motorkap:
1. Ga in de auto zitten en deactiveer de bewegingsmelder zoals aange-
geven op pagina 74.
2. Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en vergrendel de portieren
met de lock-knop op de afstandsbediening).
3. Wacht 30 seconden.
4. Ontgrendel de motorkap met de hendel onder het dashboard. Het alarm
moet vervolgens geluids- en lichtsignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgren-
delen.
Test van het kofferdeksel:
1. Activeer het alarm.
2. Wacht 30 seconden.
3. Ontgrendel het kofferdeksel met behulp van de sleutel in het bestuur-
dersportier.
4. Open het kofferdeksel. Het alarm moet vervolgens geluids- en
lichtsignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgren-
delen.
Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u de auto in een erkende
Volvo-werkplaats laten nakijken.
76
77
Tankvulklep, Motor starten 78
Zuinig rijden 80
Handgeschakelde versnellingsbak 82
Automatische versnellingsbak 83
All Wheel Drive 87
Actief chassis, FOUR-C 87
Parkeerhulpsysteem 88
Slepen 89
Starten met hulpaccu 90
Rijden met een aanhanger 91
Trekhaak 93
Afneembare trekhaak 95
Starten, Rijden, Schakelen
78
Tankvulklep, Motor starten
Brandstof tanken
De vuldop van de brandstoftank bevindt zich
achter de klep op het rechter achterspatscherm.
Bij hoge buitentemperaturen kan er overdruk in
de brandstoftank ontstaan. Open de vuldop
langzaam. Vul de brandstoftank niet te ver bij.
Laat het vulpistool bij voorkeur niet meer
dan éénmaal automatisch afslaan! Bij een
hoge buitentemperatuur kan de tank overstro-
men, als deze te veel brandstof bevat!
Plaats na het tanken de vuldop terug en draai
deze zo ver dicht dat u één of meer klikken hoort.
Tankvulklep openen
De tankvulklep is onvergrendeld en kan worden
geopend wanneer de auto ontgrendeld is.
2302129d
Motor starten (Diesel)
1. Trek de handrem (parkeerrem) aan.
2. Automatische versnellingsbak: Zet de
keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak: Zet de
versnellingshendel in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral belangrijk bij extreme koude.
3. Draai de contactsleutel in de rijstand. Een
controlelampje op het instrumentenpaneel
licht op om aan te geven dat de voorgloei-
functie van de motor actief is. Draai de
sleutel in de startstand, wanneer het
controlelampje is gedoofd.
Diesel tanken
Bij lage temperaturen (-5 °C tot -40 °C) kan de
paraffine in de dieselolie uitvlokken en start-
problemen veroorzaken. Zorg dat u tijdens de
wintermaanden altijd speciale winterbrandstof
gebruikt.
N.B. Afhankelijk van de motortemperatuur kan
het tijdens de koude start gebeuren dat het
motortoerental van bepaalde motortypes - korte
tijd - iets hoger is dan normaal.
Dit omdat Volvo ernaar streeft de uitstoot te
beperken van stoffen die schadelijk zijn voor
het milieu door het uitlaatgasreinigingssysteem
van de motor zo snel mogelijk op bedrijfstem-
peratuur te brengen.
WAARSCHUWING!
Schakel tijdens het tanken altijd uw mobiele
telefoon uit - het belsignaal kan namelijk
vonken veroorzaken, die tot ontbranding
van brandstofdampen kunnen leiden, met
brand of lichamelijk letsel als gevolg.
N.B. Wanneer u de auto van de buitenzijde
vergrendelt, wordt de tankvulklep pas na een
vertraging van 10 minuten vergrendeld.
Start de motor als volgt (benzine)
1. Trek de handrem (parkeerrem) aan.
2. Automatische versnellingsbak: Zet de
keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak: Zet de
versnellingshendel in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral belangrijk bij extreme koude.
3. Draai de contactsleutel in de startstand. Als
de motor binnen 5-10 seconden start, laat de
sleutel dan los en probeer nogmaals te starten.
Benzine tanken
N.B. Voeg nooit zelf schoonhoudende toevoe-
gingsmiddelen toe wanneer dat niet uitdrukkelijk
geadviseerd wordt in een Volvo-werkplaats.
Belangrijk!
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de
katalysator beschadigd raakt.
79
Motor starten
Immobilizer
Gebruik de autosleutel. Laat bij het starten van de auto geen verschillende
sleutels aan dezelfde sleutelbos dicht tegen elkaar aan liggen.
De nieuwe auto - gladde wegen
Rijden op gladde wegen voelt verschillend aan al naar gelang de auto is
uitgerust met een handgeschakelde of een automatische versnellingsbak.
Oefen het rijden op gladde wegen onder normale omstandigheden om
vertrouwd te raken met de wijze waarop de auto reageert.
Laat de motor na een koude start nooit op een hoog toerental
draaien!
Neem onmiddellijk contact op met een Volvo-werkplaats als de
motor niet start of overslaat!
Automatische versnellingsbak - veiligheidssysteem
Autos met automatische versnellingsbak hebben speciale veiligheidssys-
temen:
Keylock - Sleutelvergrendeling
Om de keuzehendel vanuit de P-stand in één van de andere standen te
kunnen zetten, moet de contactsleutel in stand I staan. Om na de rit de
contactsleutel te kunnen verwijderen, moet de keuzehendel in de P-stand
staan.
Shiftlock - Schakelvergrendeling
Om de keuzehendel vanuit de P-stand in één van de andere standen te
kunnen zetten moet het rempedaal worden ingetrapt.
Als u de motor hebt gestart en de auto stilstaat: houd uw voet op het
rempedaal wanneer u de keuzehendel in een andere stand zet!
Adaptatiesysteem van de automatische
versnellingsbak
De versnellingsbak wordt bestuurd door een zogenaamd adaptatiesysteem. De
regeleenheid leert voortdurend hoe de versnellingsbak zich gedraagt.
De wijze waarop de versnellingsbak schakelt wordt geregistreerd, zodat in
elke situatie optimaal wordt geschakeld. De regeleenheid analyseert ook
uw rijstijl. Bijvoorbeeld hoe hard u het gaspedaal indrukt, waarna de
gevoeligheid wordt afgestemd op uw specifieke rijstijl.
Automatische versnellingsbak - koude start
Als u wegrijdt bij koud weer, kan het schakelen hard aanvoelen. Dit komt
door de hogere viscositeit van de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen.
Om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken schakelt de versnellingsbak
met enige vertraging tijdens het wegrijden bij een lage temperatuur.
Wanneer u met een koude motor wegrijdt, schakelt de versnellingsbak bij
een hoger toerental op dan normaal. Dit om ervoor te zorgen dat de
katalysator sneller op de juiste temperatuur komt.
Voorkom oververhitting van de motor en het
koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijv. op steile hellingen en bij het vervoer van
een zware lading, bestaat het gevaar dat de motor en het koelsysteem
oververhit raken. Dit geldt in het bijzonder bij warm weer.
Doe het volgende om oververhitting van het koelsysteem te voorkomen:
· Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de
auto een lange, steile helling oprijdt.
· Schakel van tijd tot tijd de airconditioning uit.
· Laat de motor bij voorkeur niet stationair lopen.
· Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige
tijd stationair laten lopen.
· Verwijder verstralers die voor de grille zitten, als u bij extreem warm
weer rijdt.
Doe het volgende om oververhitting van de motor te voorkomen:
Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min, wanneer u
met een aanhanger of caravan achter de auto in heuvelachtig gebied rijdt.
Als u dat wel doet, kan de olietemperatuur te hoog oplopen.
80
Rijd anticiperend
Zuinig rijden wordt bereikt door anticiperend en
rustig te rijden en door de rijstijl op de situatie af
te stemmen.
Houd rekening met het volgende:
· Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfs-
temperatuur komen! Dit houdt in: laat de
motor niet stationair lopen, maar ga zo snel
mogelijk rijden, met een lichte motorbelasting.
· Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
· Laat de auto zoveel mogelijk staan voor de
kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
· Rijd rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
· Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
· Rijd niet met winterbanden op schone en
droge wegen.
· Verwijder de lastdrager als u deze niet gebruikt.
· Open de zijramen niet onnodig.
Gebruik de juiste versnelling!
Voor een economische manier van rijden is het
van belang dat u de versnellingsbak op de juiste
manier gebruikt. Kies de juiste versnelling! Rijd
niet in een te lage versnelling!
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
De auto kan als extra worden uitgerust met
snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging. Deze
functie maakt de auto gemakkelijker bestuur-
baar bij lage snelheden, zodat bijvoorbeeld het
parkeren minder moeite kost. Naarmate de
snelheid hoger wordt, nemen de stuurkrachten
toe, waardoor de bestuurder meer gevoel
krijgt met de weg.
Tips voor het rijden met een
aanhanger
·
Trek bij het parkeren op hellingen eerst de
handrem aan voordat u de keuzehendel in
stand P zet. Plaats bij het wegrijden op een
helling de keuzehendel eerst in de rijstand
en laat daarna pas de handrem los.
· Kies bij steile hellingen of langzaam rijden
de juiste lage versnelling. Hierdoor kan de
automatische versnellingsbak niet opschake-
len. De versnellingsbakolie blijft koeler.
· Als de auto is uitgerust met een Geartronic-
versnellingsbak, gebruik dan een hogere
handmatige versnelling dan de motor aan
kan. Rijden in hoge versnellingen is niet
altijd zuinig.
Rijgedrag en banden
De banden zijn van grote invloed op het
rijgedrag van de auto. Het type, de afmeting en
de bandspanning zijn van grote invloed op het
rijgedrag van de auto. Wanneer u de banden
verwisselt, zorg dan dat de nieuwe banden op
alle vier de wielen van hetzelfde type als de
oude zijn, dezelfde afmeting hebben en van
hetzelfde merk zijn. Volg ook de aanbevelingen
op met betrekking tot de bandenspanning.
Zuinig rijden
Rijd niet met geopend
kofferdeksel
Wanneer u met het kofferdeksel open rijdt
kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig
koolmonoxide via de kofferbak de passagiers-
ruimte in worden gezogen. Als u echter toch
een stukje met een open kofferdeksel moet
rijden, moet u het volgende doen:
· Sluit alle ramen.
· Verdeel de luchttoevoer tussen de voorruit
en de vloer en laat de ventilator op hoge
snelheid draaien.
Onderhoud van de auto
Zorg dat uw auto en met name de motor altijd in
goede staat verkeren. Voor een zo laag brand-
stofverbruik zijn de volgende punten van belang:
· Goede bougies
· Een schoon luchtfilter
· De juiste motorolie
· Remmen die niet blijven plakken
· De juiste wieluitlijning
· De juiste bandenspanning
Onthoud dat de manier waarop u gebruik maakt
van het gaspedaal, het rempedaal en de
versnellingspook de belangrijkste factor vormt
voor het brandstofverbruik.
81
Belangrijke tips!
Bevestigingspunten van de lastdrager
Lastdrager monteren
1. Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie
aanbrengt (zie de aanduiding op de sticker
onder de dekkap).
2. Zorg dat de paspennen in de geleidegaten
(1) vallen.
3. Laat de tegenoverliggende bevestiging
voorzichtig op het dak neer.
4. Draai de draaiknop een stukje losser.
Duw de knop in de richting van de dakbe-
vestiging en zorg dat de haak in de
dakbevestiging onder de dekstrip vasthaakt.
5. Draai de lastdrager vast.
6. Zorg dat de paspennen van de overige
bevestigingen eveneens goed in de geleide-
gaten vallen.
7. Draai de lastdrager vast.
8. Controleer of de haak goed vastgrijpt in de
dakbevestiging.
9. Draai de draaiknoppen beurtelings enkele
slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig
vastzitten.
10. Klap de dekkap omlaag.
11. Controleer regelmatig of de draaiknop-
pen nog steeds stevig zijn aangedraaid.
Als u een lastdrager wilt
gebruiken
·
Om schade aan de auto te voorkomen en op
een veilige manier lading op het dak te
vervoeren, adviseren wij u het gebruik van
de lastdragers die Volvo speciaal voor uw
auto ontwikkeld heeft.
· Controleer regelmatig of de lastdragers
en de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden!
· De maximale dakbelasting bedraagt
100 kg (incl. lastdragers).
· Verdeel het gewicht van de lading gelijkma-
tig over de lastdragers. Leg de lading niet
diagonaal op de lastdragers! Zorg dat u de
zwaarste voorwerpen onderop legt.
· Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en de rijeigenschappen verslechte-
ren bij vervoer van lading op het dak.
· Houd er rekening mee dat de auto meer wind
vangt en daardoor meer brandstof verbruikt,
naarmate de omvang van de lading toeneemt.
· Rijd rustig! Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
1
1
8902060
m
Het vervoer van lading en de
invloed op de rijeigenschappen
Bij rijklaar gewicht heeft uw auto een bepaalde
mate van onderstuur. Dit houdt in dat u bij het
nemen van een bocht meer aan het stuurwiel
moet draaien naarmate de snelheid toeneemt.
Deze eigenschap maakt de auto stabiel en
beperkt de kans op het wegglijden van de
achterwielen. Let er echter op dat de mate van
onderstuur kan worden gewijzigd afhankelijk
van de manier waarop u de te vervoeren lading
hebt aangebracht. Hoe zwaarder de lading
achter in de kofferbak is, des te geringer wordt
de mate van onderstuur.
N.B. Let er bij het inladen op dat u het maximaal
toelaatbaar totaalgewicht of de asdruk niet
overschrijdt.
Vloermatten
Volvo kan u vloermatten leveren die speciaal
voor uw auto zijn ontworpen. Zorg dat u deze
matten goed aanbrengt en vastzet aan de
bevestigingsklemmen. Zo voorkomt u dat ze
bij/onder de pedalen aan de bestuurderszijde of
elders in de auto klem komen te zitten.
82
Schakelstanden,
handgeschakelde versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen
altijd zover mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen van het koppelingspedaal af. Houd u
aan het aangegeven schakelpatroon.
U rijdt het zuinigst, wanneer u bij normale
ritten op een snelheid hoger dan 70 km/h over
snelwegen zoveel mogelijk in de 5de versnelling
rijdt.
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
4301589e
M56
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
4302395n
M56
Blokkering achteruitversnelling
Voor het inschakelen van de achteruitver-
snelling moet de auto stilstaan! Om de
achteruitversnelling in te schakelen moet u de
versnellingspook eerst in de neutraalstand
zetten (tussen de 3de en 4de versnelling in).
Door de blokkering van de achteruitversnelling
kunt u de versnellingspook niet rechtstreeks
vanuit de stand voor de 5de versnelling in die
voor de achteruitversnelling zetten.
Blokkering achteruitversnelling
Schakelstanden
Handgeschakelde versnellingsbak
P Parkeerstand
Kies deze stand bij het starten of parkeren van
de auto.
Voor het inschakelen van de P-stand moet
de auto stilstaan!
In stand P wordt de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de
handrem aan!
R Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen in stand R,
wanneer de auto stilstaat!
4302107e
Keuzehendelstanden
83
L Lage versnelling
Kies stand L als u in de 1ste of 2de versnelling
wilt rijden. Bijvoorbeeld bij het rijden in
bergachtig terrein wordt er het best op de motor
afgeremd in stand L.
N Neutraalstand
Stand N is de neutraalstand. In deze stand kunt
u de motor starten, maar er is geen versnelling
ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de
auto stilstaat en de keuzehendel in stand N
staat.
D Rijstand
D is de normale rijstand. Het op- en terugscha-
kelen gebeurt automatisch, afhankelijk van de
acceleratie en de snelheid. De auto moet stilstaan
voor het overschakelen van R naar D.
4 Lage versnellingsstand
Het op- en terugschakelen tussen de 1ste, 2de,
3de en 4de versnelling gebeurt automatisch.
Er wordt niet opgeschakeld naar de 5de
versnelling.
Stand 4 leent zich voor:
· voor het rijden in de bergen
· voor het rijden met een aanhanger
· om sterker op de motor af te remmen
3 Lage versnellingsstand
Het op- en terugschakelen tussen de 1ste, 2de
en 3de versnelling gebeurt automatisch.
Er wordt niet opgeschakeld naar de 4e
versnelling.
Stand 3 leent zich voor:
· voor het rijden in de bergen
· voor het rijden met een aanhanger
· om sterker op de motor af te remmen
Terugschakelblokkering
De versnellingsbak is voorzien van een
ingebouwde blokkering die verhindert dat
de motor te hoge toeren maakt, wanneer u
de keuzehendel in één van de lage versnel-
lingsstanden zet.
Automatische versnellingsbak AW5
80
4301790e
W - Winter
Gebruik de knop om het winterprogramma W
in en uit te schakelen.
Met dit programma kunt u gemakkelijker met
een lage snelheid op een glad wegdek rijden.
Wanneer het programma is geactiveerd, krijgen
de aangedreven wielen minder vermogen dan
normaal en wordt er bij een lager motortoerental
opgeschakeld. Het symbool W wordt weerge-
geven op het instrumentenpaneel.
Op het instrumentenpaneel wordt W aangegeven.
Opmerking Het W-programma kan niet
worden geactiveerd als u een handmatige stand
hebt gekozen. Het W-programma kan alleen
worden geselecteerd in stand D.
84
Keuzehendelblokkering
U kunt de keuzehendel altijd vrij bewegen
tussen N en D. Andere standen hebben een
vergrendeling, die u met de blokkeerknop op
de keuzehendel bedient.
Wanneer u de blokkeerknop op de keuzehendel
indrukt, kunt u de hendel overlangs tussen de
standen R en N heen en weer halen en over-
dwars tussen de standen D, 4, 3 en L.
Automatische versnellingsbak AW5
4302106d
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt, voorbij de
normale volgasstand, schakelt de versnellings-
bak automatisch naar een lagere versnelling.
Dit is het zogenaamde kickdown-schakelen.
Wanneer de maximale snelheid voor de
betreffende versnelling is bereikt, of wanneer u
het gaspedaal uit de kickdown-stand loslaat,
schakelt de versnellingsbak onmiddellijk
automatisch op. Gebruik de kickdown-stand
wanneer u maximaal acceleratievermogen wilt
hebben, bijvoorbeeld bij het inhalen.
De versnellingsbak heeft voor alle versnellingen
een terugschakelblokkering.
P Parkeerstand
Kies deze stand bij het starten of parkeren van
de auto.
Voor het inschakelen van de P-stand moet
de auto stilstaan! In stand P wordt de
versnellingsbak mechanisch vergrendeld. Trek
na het parkeren altijd de handrem aan!
64
68
72
76
80
64
68
72
76
80
4302476e
85
Geartronic (extra)
R Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen in stand R,
wanneer de auto stilstaat!
N Neutraalstand
Stand N is de neutraalstand. In deze stand kunt
u de motor starten, maar er is geen versnelling
ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de
auto stilstaat en de keuzehendel in stand N
staat.
D Rijstand
D is de normale rijstand. Het op- en terug-
schakelen van de versnellingen gebeurt
automatisch, afhankelijk van de gasklepopening
en de snelheid. De auto moet stilstaan voor het
overschakelen van R naar D.
Handmatige schakelstanden
keuzehendel
Trek de hendel naar links, als u van de automa-
tische stand D wilt overgaan naar de handmati-
ge stand. Als u vanuit stand MAN wilt
overgaan naar D, moet u de hendel naar rechts
en vervolgens omhoog in stand D duwen. De
3de, 4de en 5de versnelling hebben een slipvrije
overbruggingsfunctie (lock-up), waardoor beter
op de motor kan worden afgeremd en minder
brandstof wordt verbruikt.
Tijdens het rijden: De handmatige versnel-
lingsstanden kunnen tijdens de rit te allen tijde
worden gekozen. De gekozen versnelling is
vergrendeld totdat er een andere versnelling
wordt gekozen. De versnellingsbak schakelt
alleen terug als u vaart mindert tot een zeer lage
snelheid.
Als u de keuzehendel naar de min (-) haalt,
schakelt de versnellingsbak één versnelling
terug en wordt er op de motor afgeremd. Als u
de keuzehendel naar de plus (+) haalt, schakelt
de versnellingsbak één versnelling op.
De 3de versnelling is de hoogste versnelling die
u bij het wegrijden kunt inschakelen.
U kunt de kickdown niet gebruiken zolang de
keuzehendel in één van de handmatige standen
staat. Zet de keuzehendel in dat geval eerst terug
in de automatische stand D.
Keuzehendelblokkering -
Geartronic
U kunt de keuzehendel altijd ongehinderd heen
en weer halen tussen de standen D, N en de
handmatige schakelstand. Om de hendel in
één van de overige standen te kunnen zetten
moet u een blokkering opheffen door op de
blokkeerknop op de keuzehendel te drukken.
Wanneer u de blokkeerknop op de keuzehendel
indrukt, kunt u de hendel overlangs heen en
weer halen tussen de standen P, R, N en D.
4301647d
86
Geartronic (extra)
W - Winter
Gebruik de knop om het winterprogramma in en
uit te schakelen.
Met het winterprogramma kunt u gemakkelijker
met een lage snelheid op een glad wegdek
rijden. Wanneer het programma is geactiveerd,
krijgen de aangedreven wielen minder vermo-
gen dan normaal en wordt er bij een lager
motortoerental opgeschakeld.
Het symbool W wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
N.B. Het W-programma kan niet worden
gekozen als de handmatige standen zijn
ingeschakeld. Het W-programma kan alleen in
stand D worden gekozen.
“Kickdown” - Automatisch
schakelen
Als u het gaspedaal volledig intrapt, voorbij de
normale volgasstand, schakelt de versnellings-
bak automatisch naar een lagere versnelling.
Dit is het zogenaamde “kickdown”-schakelen.
Wanneer de maximale snelheid voor de betref-
fende versnelling is bereikt, of wanneer u het
gaspedaal uit de “kickdown”-stand loslaat,
schakelt de versnelling onmiddellijk automatisch
op. Gebruik de kickdown-stand wanneer u
maximaal acceleratievermogen wilt hebben,
bijvoorbeeld bij het inhalen.
De versnellingsbak heeft voor alle versnellingen
een terugschakelblokkering.
64 80
4301618e
87
All Wheel Drive / Actief chassis FOUR-C
AWD - All Wheel Drive (optie)
Het systeem met aandrijving op alle wielen (All
Wheel Drive of AWD) in uw Volvo is altijd
ingeschakeld en voldoet aan de nieuwste
technische vereisten. Als het systeem op de juiste
manier wordt gebruikt, heeft de bestuurder bij
alle soorten wegdek een betere controle in
vergelijking met traditionele achterwielaandrijving.
AWD wil zeggen dat alle vier de wielen
tegelijkertijd worden aangedreven. De kracht
wordt automatisch verdeeld over de voor- en
achterwielen. Een elektronisch geregeld
koppelingssysteem distribueert het vermogen
naar de voor- of achterwielen, afhankelijk van
het wielpaar dat het meest geschikt is voor het
wegdek waarop wordt gereden. Op basis van
de rijomstandigheden wordt al dan niet
tractieregeling toegepast, zodat doorslippen van
de wielen wordt voorkomen. Bij normale
rijomstandigheden wordt het meeste vermogen
doorgegeven aan de voorwielen.
De verbeterde tractie zorgt er namelijk voor dat
er veiliger kan worden gereden bij regen,
sneeuw en gladheid.
Bandmaten en -druk
Volvo adviseert banden te gebruiken van
hetzelfde merk, maat, specificaties, belastings-
karakteristiek en snelheidsclassificatie. De druk
van banden wordt beschreven in de tabel aan de
binnenkant van de tankklep. Zie pagina 99.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen mogen alleen worden gebruikt
op de voorwielen van auto's met AWD.
Gebruik alleen kettingen die speciaal zijn
bedoeld voor AWD-modellen.
Actief chassis FOUR-C (optie)
FOUR-C (Continuously Controlled Chassis
Concept) is een geavanceerd, elektronisch
geregeld actief-chassissysteem.
De functies van het systeem zijn gebaseerd op
een aantal sensoren die continu de bewegingen
en reacties van de auto registreren.
Met de knop in de middenconsole (zie de
afbeelding op pagina 31) kan een keuze worden
gemaakt tussen twee standen: Comfort en
Sport. De bestuurder kan de eigenschappen van
de ophanging aanpassen tijdens het rijden -
bijvoorbeeld wanneer de rijomstandigheden of
het wegdek veranderen. Aanpassingen worden
binnen enkele milliseconden doorgevoerd.
Belangrijk!
Het is alleen toegestaan om sneeuwket-
tingen te gebruiken die door Volvo zijn
goedgekeurd. Gebruik van andere
sneeuwkettingen kan schade aan de auto
veroorzaken.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met
sneeuwkettingen!
Maak nooit gebruik van sneeuwkettingen
met zogeheten snelsluitingen, omdat de
ruimte tussen de schijfremmen en de
wielen te gering is.
88
Parkeerhulpsysteem (optie)
Werking
Het parkeerhulpsysteem kunt u gebruiken als
hulpmiddel bij het parkeren van de auto. Een
geluidssignaal uit het luidsprekersysteem geeft
de afstand aan tussen de auto en het geregistre-
erde voorwerp. Het volume van het audiosyste-
em wordt automatisch verlaagd wanneer het
parkeerhulpsysteem is ingeschakeld. Naarmate
de afstand tussen de auto en het voorwerp
erachter kleiner wordt, klinkt het geluidssignaal
steeds vaker. Wanneer de afstand tussen de auto
en het voorwerp ongeveer 30 cm is, hoort u een
ononderbroken geluidssignaal. Afstanden
worden gemeten via een ultrasoontechnologie,
met behulp van sensoren die in de bumper zijn
aangebracht. Het bereik van het systeem is
ongeveer 1,5 m.
Opmerking Schakel het systeem uit wanneer u
met een aanhangwagen of fietsendrager op de
trekhaak rijdt. De sensoren reageren dan
namelijk direct en produceren een ononderbro-
ken geluidssignaal.
Inschakelen/uitschakelen
Het parkeerhulpsysteem wordt ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt geactive-
erd, tenzij het systeem daarvoor is uitgeschak-
eld met de knop op het schakelaarpaneel.
De LED in de knop brandt wanneer het
systeem actief is.
Storingsindicatie
Als een systeemstoring wordt vastgesteld, gaat
de LED in de knop uit. Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt een tekstbericht
over de storing.
De sensoren schoonmaken
De sensoren werken alleen goed als ze
regelmatig worden gereinigd met water en
schoonmaakmiddel voor auto's.
Het parkeerhulpsysteem is bedoeld als hulpmi-
ddel bij het parkeren, maar het blijft de verant-
woordelijkheid van de bestuurder goed op te
letten tijdens het parkeren. De sensoren zijn
bedoeld als hulpmiddelen voor de bestuurder en
kunnen geen voorwerpen registreren die zich in
hun 'dode hoek' bevinden. Let altijd goed op
kinderen en dieren in de buurt van de auto.
3602947r
3603107d
89
Als de auto gesleept moet worden
·
Hef het stuurslot op, zodat u de auto kunt
besturen.
· Let erop dat u tijdens het slepen de
maximaal toegestane snelheid aanhoudt.
· Let erop dat de rem- en stuurbekrachtiging
niet werken, als u de motor hebt afgezet! U
moet ongeveer vijfmaal zo hard op het
rempedaal trappen en de auto stuurt
aanzienlijk zwaarder.
· Rijd rustig. Houd de sleepkabel gespannen
om schokkende bewegingen te voorkomen.
8600307e
A
B
Modellen met een automatische
versnellingsbak
· Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
· De snelheidslimiet voor het wegslepen van
een auto met automatische versnellingsbak
is 80 km/h. U mag de auto over een afstand
van maximaal 80 km verslepen.
· Autos met een automatische versnellingsbak
mogen alleen vooruit worden weggesleept.
· U kunt de motor niet op gang trekken. Voor
Starten met hulpaccu, zie de volgende
pagina.
Sleepoog
Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas
in de bagageruimte. Schroef het sleepoog op zijn
plaats vóór het slepen. De aansluitingen en
afdekkingen voor het sleepoog bevinden zich aan
de rechterzijde van de voor- en achterbumpers.
Ga als volgt te werk om de afdekkingen te
verwijderen:
A. Draai de onderzijde van de afdekking los
met een muntstuk.
B. Schroef het sleepoog tot aan de flens vast (C).
Maak bij voorkeur gebruik van de wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats de
afdekking terug.
Slepen
N.B. Het sleepoog mag alleen worden gebruikt
voor het slepen van een auto over de weg en
niet om een auto te bergen wanneer deze
bijvoorbeeld in een sloot is gereden. Voor
bergingswerkzaamheden dient professionele
hulp te worden ingeroepen.
Motor sleepstarten
Als u een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak start door deze te slepen,
kunnen de katalysatoren beschadigd raken.
Autos met een automatische versnellingsbak
kunt u niet starten door ze te slepen.
Als de accu uitgeput is, moet u een opgeladen
hulpaccu gebruiken.
Sleepoog, achterSleepoog, vóór
Slepen
90
Ga als volgt te werk om de auto met een hulpaccu
te starten:
Als de accu om wat voor reden dan ook ontladen is, kunt u stroom
lenen van een losse reserveaccu of van een accu in een andere auto om
op die manier de motor te starten. Controleer altijd of de accuklemmen
goed vastzitten en of er geen vonken ontstaan tijdens de startpogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren wij u de volgende aanwij-
zingen nauwkeurig op te volgen:
· Draai de contactsleutel in stand 0.
· Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12 volt levert.
· Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van
deze auto afzetten en zorgen dat de twee autos elkaar niet kunnen raken.
· Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool van de hulpaccu
(1+ op de afbeelding) en de aansluiting in de motorruimte van uw
auto (2+ op de afbeelding).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat onder een klein zwart luikje
met een plusteken erop zit. Het luikje vormt één geheel met het deksel
van het zekeringenkastje.
3100088m
· Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan op de minpool van de accu
(3- op de afbeelding).
· Sluit de andere klem van de zwarte kabel aan op de massa
(4- op de afbeelding).
· Start de motor van de hulpauto. Laat de motor enkele minuten draaien
op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500 omw/min.
· Start de motor van de auto met de lege accu.
· N.B. Beweeg de klemmen niet tijdens de startpoging (kans op
vonkvorming).
· Verwijder de kabels in omgekeerde volgorde.
N.B. Als u een andere automobilist met startproblemen wilt helpen, moet u
de rode kabel aansluiten zoals aangegeven in de bovenstaande tekst. De
zwarte kabel moet u echter tussen een massapunt op uw auto en een ander
massapunt op de andere auto aansluiten (zie afbeelding). Sluit de zwarte
kabel nooit aan op de minpool van een andere accu!
WAARSCHUWING!
Let erop dat accus, met name de hulpaccu, het zeer explosieve
knalgas bevatten. Een vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van de startkabels, is voldoende om een accu te laten ontploffen en zo
schade aan de auto en verwondingen te veroorzaken. De accu bevat ook
zwavelzuur, wat ernstige verwondingen door etsing kan veroorzaken.
Als u accuvloeistof in de ogen krijgt, of op uw huid of kleren morst,
spoel dan onmiddellijk met grote hoeveelheden water. Neem onmid-
dellijk contact op met een arts als u het zuur in uw ogen krijgt.
Starten met hulpaccu
91
Rijden met een aanhanger
· De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. Uw
Volvo-dealer kan u informeren over de mogelijke trekhaken.
· Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig, dat het gewicht op de
trekhaak bij aanhangers tot 1200 kg ongeveer 50 kg en bij aanhangers
zwaarder dan 1200 kg ongeveer 75 kg bedraagt.
· Verhoog de bandenspanning tot de druk die geldt voor maximale
belasting. Raadpleeg de bandenspanningstabel!
· Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet de kogel* en alle bewe-
gende delen in om onnodige slijtage te voorkomen.
· Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal
nieuw is! Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft
gereden.
· Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel
zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere
versnelling en pas uw snelheid aan.
· Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, kunnen de motor
en de versnellingsbak oververhit raken. Bij oververhitting slaat de
temperatuurmeter in het instrumentenpaneel tot in het rode gebied uit.
Breng de auto dan tot stilstand en laat de motor enkele minuten
afkoelen.
· Bij oververhitting schakelt de airconditioning zichzelf automatisch
tijdelijk uit.
· Bij oververhitting schakelt de versnellingsbak een ingebouwde
beschermingsfunctie in. Zie het displaybericht!
· Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder dan
normaal belast.
· Rijd als veiligheidsmaatregel niet harder dan 80 km/h, ook al staat de
wetgeving in bepaalde landen een hogere snelheid toe.
· Het maximaal toelaatbare gewicht voor een ongeremde aanhanger
bedraagt 750 kg.
* Geldt niet voor een kogel met trillingsdemper.
Rijden met een aanhanger
· Zet de keuzehendel bij het parkeren met een aanhanger altijd in stand P
(automatische versnellingsbak) of schakel een versnelling in (handge-
schakelde versnellingsbak). Gebruik wielblokken bij het parkeren op
steile hellingen.
Als u parkeert op steile hellingen, plaats dan altijd blokken onder de
wielen.
· Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die zwaarder zijn dan 1200 kg
bij hellingspercentages van meer dan 12%. Bij hellingspercentages
van meer dan 15% ontraden wij het gebruik van een aanhanger.
Rijden met een aanhanger, automatische
versnellingsbak
·
Trek bij het parkeren op hellingen eerst de handrem aan, voordat u de
keuzehendel in stand P zet. Zet bij het wegrijden op een helling eerst
de keuzehendel in de rijstand en haal de auto vervolgens van de
handrem.
· Kies op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste
lageversnellingsstand. Zo voorkomt u dat de automatische versnel-
lingsbak opschakelt. De versnellingsbakolie wordt dan minder warm.
· Als uw auto is uitgerust met een Geartronic-versnellingsbak, moet u
geen hogere handmatige versnelling inschakelen dan de motor
aankan. Rijden in hoge versnellingen is niet altijd zuinig.
N.B. Sommige modellen moeten worden uitgerust met een oliekoeler om
met aanhangers te rijden. Informeer daarom bij de dichtstbijzijnde Volvo-
dealer of er een oliekoeler nodig is, als u een trekhaak achteraf monteert.
92
Rijden met een aanhanger
0300171d
Niveauregeling
Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling, neemt de
achtertrein tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte aan ongeacht de
belading. Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is
volkomen normaal.
Maximaal toelaatbaar aanhanger- Aanbevolen
gewicht voor geremde aanhangers kogeldruk
0-1200 kg.................................................... 50 kg
1201-1600 kg.............................................. 75 kg
1601-1800 kg.............................................. 75 kg
N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn
door Volvo Car Corporation bepaald. Let erop dat er op grond van de
wetgeving voor motorvoertuigen in uw land verdere beperkingen van de
maximale aanhangergewichten en snelheden kunnen gelden. Het is
bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere
gewichten dan het maximaal toelaatbare aanhangergewicht van de auto.
WAARSCHUWING!
Als u de vermelde aanbevelingen niet opvolgt, kan de combinatie
van auto plus aanhanger onbestuurbaar worden bij uitwijk- en
remmanoeuvres, met alle risico's van dien voor uzelf en de
overige weggebruikers.
93
WAARSCHUWING!
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
met de afneembare trekhaak van Volvo: Zorg
dat u de trekhaak hebt vergrendeld, voordat
u wegrijdt.
· De rode indicatorpen (zie de pijl in de
bovenstaande figuur) mag niet zichtbaar zijn.
· Zorg dat u de trekhaak met de sleutel hebt
vergrendeld.
Zie de beschrijving op pagina 95.
Vaste trekhaak (A)
Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan de
daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt, zie
figuur!
Afneembare trekhaak (B)
Volg altijd nauwkeurig de montagevoorschrif-
ten op. Let erop dat u de veiligheidskabel altijd
aan de daarvoor bestemde bevestiging vast-
maakt, zie figuur!
Let er tevens op dat u de koppelpen
regelmatig schoonmaakt en invet. Maak
daarvoor gebruik van de aanbevolen vetsoort
met het art.nr. 8624203.
N.B. Het kan zijn dat er op uw auto een
trekhaak zit met een 13-polig contact dat u wilt
aansluiten op een aanhanger met een 7-polig
contact. Maak in dat geval alleen gebruik van
een originele adapterkabel van Volvo. Zorg dat
de kabel niet over de grond sleept.
3701780d
B
A
8901313d
Trekhaak
94
Trekhaak
Afstand A op de bovenstaande
afbeelding:
S80: 1152 mm
Maximale kogeldruk: 75 kg
Bevestigingspunten onder
de auto
8902083d
A
8902082d
95
Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel
rechtsom in de ontgrendelde stand.
Verwijder de beschermkap.
Afneembare trekhaak, kogelsegment monteren
Neem het kogelsegment en draai de handgreep
rechtsom in de vergrendelde stand.
Duw het kogelsegment zover op de
koppelingspen dat het blokkeert.
Controleer of de indicatorpen (B)
ingeschoven is.
Draai de sleutel linksom in de vergrendelde
stand. Neem de sleutel uit het slot.
1
8902079M
OPEN
2
8902078M
LOCKED
6
8902076M
RED PIN (B)
NOT VISIBLE!
5
8902076M
PUSH TO
LOCK
4
8902075M
B
OPEN
3
8902074M
96
Afneembare trekhaak, kogelsegment demonteren
Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel
rechtsom in de ontgrendelde stand.
Draai de handgreep linksom in de
vergrendelde stand.
Trek het kogelsegment van de koppelpen.
OPEN
1
8902078M
OPEN
2
8902074M
3
8902081M
Draai de sleutel linksom in de vergrendelde
stand. Neem de sleutel uit het slot.
Schuif de beschermkap over de koppelpen
zoals aangegeven op de afbeelding.
LOCKED
4
8902077M
5
8902080M
97
Algemene informatie over wielen en banden 98
Bandenspanning 98
Slijtage, Wielen verwisselen, Reservewiel 100
Wielen verwisselen 101
Wielen en banden
98
7700444
Algemene informatie over wielen en banden
Op alle autobanden staat een bepaalde aanduiding. Een voorbeeld van een
dergelijke aanduiding is 215/55R16 93W.
Deze aanduiding die door alle bandenfabrikanten wordt toegepast houdt
het volgende in:
215 de breedte van de band (mm).
55 de verhouding tussen de hoogte en breedte van de band in
procenten.
R staat voor radiaalband.
16 velgdiameter van de band in inch (")
93 de index van het draagvermogen van de band, in dit geval 650 kg.
W de index van de snelheidslimiet van de band die aangeeft dat de
band bestemd is voor snelheden tot en met 270 km/h.
Uw auto voldoet aan alle richtlijnen. Dit betekent dat niet mag worden
afgeweken van de afmetingen en prestatiewaarden die zijn vastgelegd in
het kentekenbewijs van de auto. De enige uitzondering op de regel betreft
het gebruik van winterbanden en spijkerbanden. De maat en snelheidsclas-
sificatie van deze onderdelen mogen afwijken van de specificaties die zijn
vastgelegd in het kentekenbewijs. Als u banden met een andere maat
selecteert, mag u niet harder rijden dan de toegestane snelheden. De
volgende tabel bevat de meest gangbare snelheidsclassificaties:
Q 160 km/h, veel gebruikt voor spijkerbanden
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
Opmerking: dit zijn de maximum toegestane snelheden.
Bij het wisselen van banden: gebruik op alle vier de wielen hetzelfde type
band (radiaal), met dezelfde maat, van hetzelfde model en van hetzelfde
merk. Als u dat niet doet, bestaat de kans dat de rij-eigenschappen van de
auto veranderen. Overleg met uw dealer over de maten die beschikbaar zijn
voor uw auto. De toestand van het wegdek en de geldende snelheidslimiet
bepalen hoe hard u kunt rijden, niet de snelheidsclassificatie van de band.
Nieuwe banden
Let erop dat banden een beperkte houdbaarheidsda-
tum hebben. Na enkele jaren worden banden steeds
harder en ook de grip op het wegdek neemt stukje
bij beetje af. Kies als dat mogelijk is voor nieuwe
banden wanneer u ze gaat vervangen. Dit is zeker
belangrijk voor winterbanden. De week en het jaar van productie worden
aangegeven met 4 cijfers (1502 betekent bijvoorbeeld dat de banden zijn
geproduceerd in week 15 van 2002).
Winterbanden
Voor alle auto’s zonder turbomotor adviseren wij winterbanden met de
maten 195/65 R15. Voor modellen met een turbomotor adviseren wij
winterbanden met de maten 205/55 R16.
Gebruik altijd winterbanden op alle vier wielen!
N.B. Neem contact op met uw Volvo-dealer voor advies over de beste
velgen en banden voor uw auto.
Spijkerbanden
Bespijkerde winterbanden moeten gedurende 500-1000 km rustig worden
ingereden, zodat de spijkers juist in de band komen te zitten. Zo gaan de
banden en vooral de "spikes" langer mee en maakt de auto minder lawaai.
Zorg dat de spijkerbanden altijd dezelfde draairichting hebben. Als u de
wielen van plaats verwisselt, moet u zorgen dat u ze aan dezelfde zijde van
de auto aanbrengt.
Houd rekening met het volgende: De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van spijkerbanden kan van land tot land verschillen.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen.
Door de beperkte ruimte in de wielkast raden wij u aan geen conventionele
sneeuwkettingen te gebruiken. (Normale sneeuwkettingen kunnen worden
gebruikt met bandmaat 195/65R15.) Volvo heeft goedgekeurde sneeuw-
kettingen voor aanbevolen combinaties van standaardbanden/wielvelgen.
Neem contact op met uw Volvo-dealer.
Algemene informatie
99
7700242d
Bandenspanning
Sneeuwketting vierwielaandrijving, AWD
Sneeuwkettingen mogen alleen worden gebruikt op de voorwielen van
auto's met vierwielaandrijving (AWD). Gebruik alleen sneeuwkettingen
die speciaal bestemd zijn voor AWD-modellen.
N.B. Rijd met sneeuwkettingen nooit harder dan 50 km/h! Rijd met
sneeuwkettingen niet onnodig op schone wegen; hierdoor slijten zowel
de banden als de sneeuwkettingen.
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote betekenis voor de rijeigenschappen van de auto.
Zowel het type, de maat als de bandenspanning zijn van grote invloed op
het rijgedrag van de auto. Wanneer u de banden verwisselt, moet u erop
letten dat de nieuwe banden op alle vier de wielen van hetzelfde type als
de oude zijn, dezelfde afmetingen hebben en van hetzelfde merk zijn.
Volg tevens de aanbevelingen voor de bandenspanning op.
De bandenspanning is belangrijk!
Controleer de bandenspanning regelmatig. De juiste spanning staat in de
nevenstaande tabel en op de sticker aan de binnenkant van de tankvulklep.
Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt, is het rijgedrag van
de auto opvallend veel slechter en slijten de banden sterker.
Let erop dat de waarden in de tabel gelden voor koude banden (buiten-
temperatuur). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en
loopt de spanning op. Omdat dit een volkomen normaal verschijnsel is,
moet u dan ook geen lucht laten ontsnappen wanneer u de spanning van
warme banden controleert. U moet de spanning echter wel verhogen als
deze te laag is.
Let erop dat de bandenspanning ook kan variëren al naar gelang de
omgevingstemperatuur. Controleer daarom de spanning in de buitenlucht,
als de banden koud zijn.
Bandenspanningstabel
Op de bandenspanningsticker aan de binnenzijde van de tankvulklep
staan de juiste spanningen voor uw auto aangegeven.
WAARSCHUWING!
De enige goedgekeurde speciale wielvelgen zijn velgen
die door Volvo zijn gecontroleerd en een origineel Volvo-
onderdeelnummer hebben.
100
7700312m
Wielen en banden
Wielen met slijtage-indicatoren
De slijtage-indicatoren bestaan uit smalle
ophogingen die dwars op het profiel staan en
een profieldiepte hebben die ca. 1,6 mm kleiner
is dan de rest van het bandloopvlak (de letters
TWI op de zijkant van de band geven aan dat de
band is uitgerust met slijtage-indicatoren).
Wanneer een band dusdanig versleten is dat de
profieldiepte nog slechts 1,6 mm bedraagt, zijn de indicatoren duidelijk
zichtbaar en moet u de band zo spoedig mogelijk vervangen. Let erop
dat een band met een profieldiepte van 3-4 mm al beduidend minder grip
op het wegdek heeft bij sneeuw of regen en het water minder snel kan
afvoeren.
Banden verwisselen (zomer/winter)
Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom,
moet u op de band noteren waar de band zat: bijv. L voor links en R voor
rechts enz.
N.B. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de
banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven
met een pijl op de zijkant van de band.
Als u de wielen verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de
auto af en kunnen de banden sneeuw en drab minder goed afvoeren.
BELANGRIJK!
Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras,
ongeacht de vraag of de auto voorzien is van voorwiel- of
achterwielaandrijving.
Neem ter controle contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-dealer
als er onzekerheid bestaat.
Opslag
Bewaar de wielen liggend of hangend. Laat ze nooit rechtop staan.
Compact reservewiel “Temporary Spare”
(bepaalde markten)
Het compacte reservewiel (Temporary Spare) mag alleen worden
gebruikt gedurende de korte tijd die nodig is om het normale wiel te
repareren of te vervangen.
Volgens de wet mag het reservewiel alleen tijdelijk worden gebruikt
als een band beschadigd is. Een wiel van dit type moet daarom zo
snel mogelijk door een normaal wiel worden vervangen.
Let er tevens op dat het compacte reservewiel in combinatie met normale
wielen andere rijeigenschappen kan veroorzaken.
De maximum snelheid met een “Temporary Spare” is 80 km/h.
N.B. Gebruik alleen het originele reservewiel dat bij de auto hoort!
Banden met andere maten kunnen uw auto beschadigen. Gebruik slechts
één reservewiel per keer.
101
Het reservewiel ligt onder de mat in de bagageruimte.
Vergeet niet de gevarendriehoek op te zetten.
· Trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling in stand P voor
autos met automatische versnellingsbak. Plaats blokken voor en
achter de wielen die op de grond blijven staan.
· Auto's met stalen velgen hebben afneembare wieldeksels.
Gebruik een dikke schroevendraaier of vergelijkbaar gereedschap om
het deksel te verwijderen. Als u niet over gereedschap beschikt, kunt u
het deksel ook met de hand verwijderen. Draag altijd veiligheidshand-
schoenen. Bij het terugplaatsen van de wieldeksels: zorg dat de
ventielopening van het wieldeksel tegenover het ventiel van de band
ligt.
· Autos met aluminium velgen hebben verwijderbare wieldoppen.
Verwijder de wieldop met een dopsleutel. Wanneer u geen dopsleutel
hebt, kunt u de wieldoppen met de hand proberen los te halen (handsc-
hoenen vindt u in de gereedschapskit). Wanneer u de wieldoppen
terugplaatst: Zorg dat de opening van de wieldop tegenover het ventiel
zit.
· Draai de wielbouten 1/2-1 slag los met de dopsleutel. De moeren
worden linksom losgedraaid.
Er zijn twee krikpunten aan weerszijden van de auto. De krikpunten
zijn op de drempelpanelen gemarkeerd.
7700333m
Wielbouten verwijderen
7700318
m
Wielen verwisselen
102
· Houd de krik tegen de pen in het krikpunt zoals afgebeeld en draai de
voet van de krik naar beneden zodat de krik plat tegen de grond
aankomt.
· Controleer nogmaals of de krik juist is aangebracht aan de hand
van de afbeelding en dat de voet van de krik zich recht onder het
krikpunt bevindt.
· Breng de auto zover omhoog dat het wiel van de grond komt.
· Verwijder de wielbouten en het wiel.
Monteren
· Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf.
· Breng het wiel aan en draai de wielbouten vast.
· Breng de auto zover omlaag dat de wielen niet meer kunnen draaien.
Draai de bouten kruiselings en geleidelijk aan. Aanhaalmomenten:
140 Nm (14,0 kpm). Het is belangrijk dat de bouten met het juiste
aanhaalmoment worden aangedraaid. Het aanhaalmoment moet met
een momentsleutel worden gecontroleerd.
· Breng de wieldop aan.
· Schroef de krik weer volledig in elkaar, voordat u deze in de bagage-
ruimte teruglegt.
· Zorg dat de krik en de gereedschapstas stevig vastzitten en niet
kunnen gaan rammelen.
7700245d
7700244d
Wielen verwisselen
De krik dient als volgt te worden aangebracht
WAARSCHUWING!
· Kruip nooit onder de auto als deze op de krik staat!
· De auto en de krik moeten op een stevige, horizontale ondergrond
staan.
· De originele krik dient alleen te worden gebruikt voor het wisselen
van het wiel. Overige werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd
met werkplaatskrikken en assteunen onder het deel van de auto dat
omhoog wordt gebracht.
· Trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling of achteruit-
versnelling in stand P voor autos met automatische versnellingsbak.
· Plaats blokken voor en achter de wielen die op de grond blijven
staan.
· Gebruik grote houten blokken of stenen.
· Zorg dat u de schroef van de krik altijd goed ingevet houdt.
103
Zekeringen 104
Gloeilampen vervangen 108
Zekeringen, gloeilampen vervangen
104
3701480d
A
B
C
Zekeringen
De zekeringen
Om te vermijden dat het elektrische systeem
van de auto beschadigd raakt door kortsluiting
of overbelasting, worden alle elektrische
functies en componenten door een aantal
zekeringen beschermd.
De zekeringen bevinden zich op verschillende
plaatsen in de auto:
A - Relais- en zekeringenkastje in de
motorruimte.
B - Zekeringenkastje in de passagiersruimte.
C - Relais- en zekeringenkastje in de
bagageruimte.
Als een elektrische component of functie niet
werkt, dan kan dit komen doordat de zekering
van het component tijdelijk was overbelast of is
doorgebrand. Raadpleeg het zekeringendiagram
om de betreffende zekering te lokaliseren. Trek
de zekering naar buiten en bekijk deze van
opzij om te kijken of het kromme draadje is
doorgebrand. Vervang met een nieuwe zekering
van dezelfde kleur en amperage. In het
zekeringenkastje van de motorruimte zitten
enkele reservezekeringen.
Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,
dan is er een storing in het betreffende compo-
nent en dient u contact op te nemen met uw
Volvo-werkplaats.
De hoofdzekeringen in de motorruimte en de
bagageruimte moet u nooit zelf vervangen.
105
Zekeringen in motorruimte
Geïntegreerd relais- en
zekeringenkastje in motorruimte
Het zekeringenkastje in de motorruimte biedt
plaats aan 8 verschillende hoofdzekeringen en
21 normale zekeringen. De hoofdzekeringen
mag u nooit zelf vervangen. Laat dit over aan
een erkende werkplaats. De overige (normale)
zekeringen kunt u zo nodig zelf vervangen.
Zorg dat u een doorgebrande zekering altijd
vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde
kleur en amperage.
Zekeringtrekker
Zekeringen in motorruimte
Nr Ampère
1. Standverwarming (extra) .................................................................. 25
2. Verstralers (extra) ............................................................................. 20
3. ..............................................................................................................
4. Lambdasondes, Motorregeleenheid (diesel),
Hogedrukklep (diesel) ...................................................................... 20
5. Carterventilatieverwarming, Magneetkleppen,
Brandstofverdeler (Bi-Fuel) ............................................................. 10
6. Luchtmassameter, Motorregeleenheid, Injectoren ............................ 15
Luchtmassameter (diesel) ................................................................... 5
7. Gasklepmodule ................................................................................. 10
8. AC-compressor, Gaspedaalsensor, Ventilator elektronicabox ......... 10
9. Claxon ............................................................................................... 15
10. ..............................................................................................................
11. AC-compressor, Bobines, Magneetkleppen (diesel) ....................... 20
12. Remlichtschakelaar ............................................................................. 5
13. Voorruitwisser .................................................................................. 25
14. ABS/STC/DSTC .............................................................................. 30
15. Gastankklep ("Bi-Fuel") ................................................................... 15
16. Ruitensproeiers (voorruit), Koplampwissers ................................... 15
17. Dimlicht (rechts) ............................................................................... 10
18. Dimlicht (links) ................................................................................. 10
19. ABS/STC/DSTC .............................................................................. 30
20. Groot licht (links) ............................................................................. 15
21. Groot licht (rechts) ............................................................................ 15
22. Startmotor ......................................................................................... 40
23. Motorregeleenheid .............................................................................. 5
24. ..............................................................................................................
A. Duw de kunststof borgnokken aan de achterzijde van het kastje
in en trek het deksel omhoog.
Doorgebrande zekering
Intacte zekering
3702167m
8
7
6
5
4
3
2
1
16
15
14
13
12
11
10
9
24
23
22
21
20
19
18
17
XXXXXX
A
106
Zekeringen in passagierscompartiment
Zekeringenkastje in passagierscompartiment
De zekeringen bevinden zich achter het luikje aan de korte kant van het
dashboard. U vindt er ook een aantal reservezekeringen.
22
24
23
21
29
27
28
26
25
9
8
7
19
18
17
16
4
5
6
3
2
13
14
15
12
11
38
36
37
33
34
35
31
32
20
1
10
30
3701482D
Nr Ampère
1. Koplampen (dimlicht), Bi-Xenon (extra) ....................................... 15
2. Koplampen (groot licht) ................................................................. 20
3. Elektrisch bediende stoel (bestuurder) ............................................ 30
4. Elektrisch bediende stoel (passagier) .............................................. 30
5. Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging, vacuümpomp .............. 15
6. Gastankklep (Bi-Fuel) ...................................................................... 5
7. Elektrisch verwarmde stoel (linksvoor) .......................................... 15
8. Elektrisch verwarmde stoel (rechtsvoor) ........................................ 15
9. ABS/STC/DSTC .............................................................................. 5
10. ............................................................................................................
11. ............................................................................................................
12. Koplamphoogteverstelling, Koplampwissers ................................ 15
13. Elektrische aansluiting 12 V ........................................................... 15
14. Elektrisch verstelbare stoel (passagier), Gordelvergrendeling
(vooraan), CEM ................................................................................ 5
15. Audiosysteem, RTI (extra) ............................................................... 5
16. Audiosysteem ................................................................................. 20
17. Versterker, Audiosysteem ............................................................... 30
18. Mistlampen (vóór) .......................................................................... 15
19. RTI-display (extra) .......................................................................... 10
20. ............................................................................................................
21. Transmissie-eenheid 6 cyl, schakelvergrendeling, verlengde
D2-voeding ..................................................................................... 10
22. Richtingaanwijzers .......................................................................... 20
23. Lichtschakelaarmodule, Schakelaarmodule klimaatregeling,
Diagnose-aansluiting, Stuurhendelmodule ....................................... 5
24. Uitgebreide D1-voeding: Klimaatregeling,
Elektrisch verstelbare stoel (bestuurder),
Instrumentenpaneel, Standverwarming (extra) ............................... 10
25. Contactslot (30-voeding), Centrale elektronische module,
Relais startmotor, Motorregeleenheid ............................................. 10
26. Ventilator klimaatregeling ............................................................... 30
27. Actief chassis FOUR-C ................................................................. 15
28. Elektronische module (plafond), Interieurverlichting
(plafond) ............................................................................................... 10
29. Telefoon (extra) .............................................................................. 10
30. Breedtelichten/parkeerlichten (linksvoor en -achter) ..................... 7,5
31. Breedtelichten/parkeerlichten (rechtsvoor en -achter),
Kentekenplaatverlichting ............................................................... 7,5
32. Centrale elektronische module, Verlichting make-up-spiegel,
Stuurbekrachtiging, Algemene verlichting,
Verlichting handschoenenkastje ..................................................... 10
33. Brandstofpomp ............................................................................... 15
34. Schuifdak ........................................................................................ 15
35. Centrale vergrendeling, Elektrisch bediend raam (linksvoor) ........ 25
36. Centrale vergrendeling, Elektrisch bediend raam (rechtsvoor) ...... 25
37. Elektrisch bediende ramen (achter), Kinderslot .............................. 30
38. Sirene, alarmsysteem ........................................................................ 5
107
Geïntegreerd relais- en zekeringenkastje in
bagageruimte
De zekeringen bevinden zich achter de bekleding aan de linkerzijde. De
zekeringen zijn moeilijk te bereiken. De hoofdzekeringen zijn bovendien
weggewerkt onder een deksel dat met schroeven vastzit. Laat de hoofdze-
keringen alleen in een erkende werkplaats vervangen.
3701478d
1
2
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
13
14
15
18
17
16
Zekeringen in de bagageruimte
Nr Ampère
1. Achterste elektronische module (REM),
Verlichting (bagageruimte) ............................................................. 10
2. Mistachterlicht ................................................................................ 10
3. Remlichten (alleen auto's met trekhaak) .......................................... 15
4. Achteruitrijlichten ........................................................................... 10
5. Elektrische achterruitverwarming, Relais 15I-voeding (achter) ....... 5
6. Ontgrendeling kofferdeksel ............................................................ 10
7. Neerklappen hoofdsteunen ............................................................. 10
8. Centrale vergrendeling achterportieren, Tankvulklep ..................... 15
9. Trekhaak (30-voeding) ................................................................... 15
10. CD-wisselaar (tillval), RTI (extra) .................................................. 10
Doorgebrande zekering
Intacte zekering
Zekeringtrekker
Zekeringen in de bagageruimte
11. Elektronische module - AEM (extra) .............................................. 15
12. ......................................................................................................... --
13. ......................................................................................................... --
14. ......................................................................................................... --
15. Trekhaak (15I-voeding) Parkeerhulpsysteem ................................ 20
16. Elektrische aansluiting bagageruimte (extra) .................................. 15
17. Elektrisch verwarmd brandstoffilter (diesel),
Regeleenheid, AWD ....................................................................... 7,5
18. Elektrisch verwarmd brandstoffilter (diesel) .................................. 15
108
Gloeilamp dimlicht
en groot licht vervangen
(geldt niet voor Bi-Xenon-lampen)
Vervang de gloeilampen van de koplampen
vanuit de motorruimte.
N.B. Raak het glas van de gloeilampen nooit
met de vingers aan. Vet en olie van uw vingers
kan door de hitte verdampen en een laagje op de
reflector achterlaten, waardoor deze kapot gaat.
· Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Open de motorkap.
· Verwijder de afdekking door deze linksom
te draaien (1).
· Trek de connector (2) los.
3500534d
3500535d
2
3
4
1
3500536d
3
1
TOP
4
2
· Haal de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts, zodat deze loslaat en haal de klem
vervolgens naar buiten toe omlaag (3).
· Trek de lamp naar buiten en vervang deze
door een nieuwe (4).
· Plaats de lamp (1). Dit kan maar op één
manier.
· Druk de veerklem omhoog en iets naar links,
zodat deze in de pal vast komt te zitten (2).
· Druk de connector (3) in positie terug.
· Schroef de afdekking op zijn plaats terug.;
De aanduiding TOP moet aan de bovenzij-
de zitten (4)!
Lampen vervangen
WAARSCHUWING!
Als uw auto is uitgerust met zogeheten
Bi-Xenon-koplampen (extra), moet u de
lampen vanwege de hoge spanning laten
vervangen door een erkende Volvo-
werkplaats.
N.B. Bi-Xenon-lampen bevatten een geringe
hoeveelheid kwik. Om die reden moeten
kapotte lampen op de juiste wijze worden
ingezameld. Neem contact op met uw Volvo-
dealer of -werkplaats.
109
3500903d
3500893d
PY 21 W
5 W W 2.1x9.5 d
Gloeilamp richtingaanwijzer
vooraan vervangen
·
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Druk met een schroevendraaier de pasnok
in en trek het lamphuis in zijn geheel naar
buiten.
· Duw de borgveer omlaag en koppel de
connector van het lamphuis los.
· Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
· Haal de gloeilamp uit de lamphouder door
de lamp in te drukken en deze tegelijkertijd
linksom te draaien.
· Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphou-
der aan en plaats de lamphouder in het
lamphuis terug.
· Sluit de connector op de lamphouder aan.
· Schakel het contact in en controleer of de
nieuwe gloeilamp brandt.
· Duw het lamphuis weer in positie terug en
controleer of het stevig vastzit.
Lampen vervangen
3500892d
Voor een zo hoog mogelijke betrouwbaar-
heid: Vervang de gloeilampen altijd door
originele gloeilampen van Volvo!
Lamphouder
Gloeilamp
breedtelichten/parkeerlichten
vooraan vervangen*
·
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Draai de kap voor het groot licht linksom los.
· Verwijder de gloeilamp en de houder.
Vervang de gloeilamp.
· Druk de gloeilamp met de houder in positie
terug.
· Controleer of de nieuwe gloeilamp brandt.
· Draai de afdekking weer vast. Het opschrift
“TOP” moet naar boven wijzen!
*Op auto's met Bi-Xenon-koplampen zit ook
deze gloeilamp in het richtingaanwijzerhuis.
Zie de volgende kolom.
Lamphuis
110
Gloeilampen achterlichten vervangen
De gloeilampen van de achterlichten zijn allemaal vanuit de bagage-
ruimte te bereiken.
· Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0.
· Ontgrendel het kofferdeksel en klap de zijwand open om bij de
gloeilampen te komen. De gloeilampen rechtsachter zijn eenvoudiger
te bereiken, als u, voordat u de zijwand openklapt, de bagageband
zo ver mogelijk uittrekt.
De gloeilampen bevinden zich in een afneembare lamphouder die is
bevestigd met twee borgpennen.
Voor een zo hoog mogelijke betrouwbaarheid:
Vervang de gloeilampen altijd door originele gloeilampen van Volvo!
Ga als volgt te werk om een gloeilamp uit de onderste lamphouder te
vervangen:
· Druk de pennen naar elkaar toe om de lamphouder uit het
lamphuis te verwijderen.
· Vervang de kapotte gloeilamp door een nieuw exemplaar.
· Duw de lamphouder weer in positie.
· Klap de zijwand weer op en zet deze vast.
OPMERKING De gloeilampen van de remlicht-LED moeten worden
vervangen door een Volvo-werkplaats
Lampen vervangen
1: Parkeerlicht
5W BA15
4: Achteruitrijlicht
21W BA15
2: Lampje
parkeerlicht/mistlamp
21/4W BA15d
3: Lampje
richtingaanwijzer
21W PY
Buitenzijde van de auto, linkerzijde
3501688d
3501690d
5: Zijmarkeringslicht
5W5 W2,1x9,5d
111
Gloeilamp mistlampen voor
vervangen
N.B. Raak het glas van de gloeilampen nooit
met de vingers aan.
· Schakel alle lichten uit en draai de contacts-
leutel in stand 0.
· Draai de lamphouder iets naar links.
· Verwijder de gloeilamp en breng een nieuwe
lamp aan.
· Breng de nieuwe lamp aan. (Het profiel van
de lamphouder past in de voet van de lamp).
· Plaats de lamphouder terug door deze iets
naar rechts te draaien. Zorg dat het opschrift
TOP omhoogwijst!
3500894d
3500889d
55W H 1
Voor een zo hoog mogelijke betrouwbaar-
heid: Vervang de gloeilampen altijd door
originele gloeilampen van Volvo!
3500903d
Gloeilamp breedtelichten/
parkeerlichten vervangen
·
Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
· Draai de kap voor het groot licht linksom
los.
· Verwijder de gloeilamp en de houder.
Vervang de gloeilamp.
· Druk de gloeilamp met de houder in positie
terug.
· Controleer of de nieuwe gloeilamp brandt.
· Draai de afdekking weer vast. Het opschrift
TOP moet naar boven wijzen!
Gloeilamp zijrichtingaanwijzers
vervangen
·
Zet het voorportier halfopen.
· Steek een hand achter het voorspatbord en
duw de lamp naar buiten. Laat de kabels in
de lamphouder zitten.
· Draai de lamphouder een kwartslag linksom
en trek hem recht naar buiten toe.
· Trek de defecte gloeilamp recht naar buiten toe.
· Vervang de gloeilamp en druk deze recht
naar binnen.
5W W2,1x9,5d
Lampen vervangen
112
3500916d
Kentekenplaatverlichting
vervangen
·
Schakel alle lichten uit en draai de contacts
leutel in stand 0!
· Draai de schroef los met een schroe-
vendraaier.
· Verwijder voorzichtig het complete
lamphuis en trek het naar buiten.
· Draai de connector linksom en trek de
gloeilamp naar buiten.
· Vervang de gloeilamp.
· Plaats de connector terug en draai deze
rechtsom.
· Plaats het complete lamphuis terug en draai
de schroef vast.
3500871d
3500888D
5 W SV 8,5
5W W2,1x9,5d
Instapverlichting achterstoelen
vervangen
·
Steek een schroevendraaier tussen het lamphuis
en de portierbekleding en verdraai de schroe-
vendraaier iets, zodat het lamphuis loskomt.
· Haal de connector van het lamphuis los en
neem vervolgens het lampglas van het
lamphuis door de twee nokjes op de zijkanten
naar buiten te duwen.
· Trek de kapotte gloeilamp naar buiten en
breng een nieuw exemplaar aan.
· Plaats de verwijderde onderdelen vervol
gens in omgekeerde volgorde terug.
Voor een zo hoog mogelijke betrouwbaar-
heid: Vervang de gloeilampen altijd door
originele gloeilampen van Volvo!
5W W2,1x9,5d
Instapverlichting voorstoelen
vervangen
De instapverlichting bevindt zich onder het
dashboard aan de passagierszijde en de
bestuurderszijde. Ga als volgt te werk om de
verlichting te vervangen:
· Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
· Verwijder de defecte gloeilamp en breng een
nieuwe gloeilamp aan.
· Controleer of de gloeilamp werkt en plaats
het lamphuis terug.
Lampen vervangen
113
Gloeilamp verlichting make-
upspiegel vervangen
·
Steek een schroevendraaier achter het
lampglas en verdraai deze iets, zodat het
lampglas loskomt.
· Haal de gloeilamp naar buiten en vervang
deze.
· Duw het lampglas weer terug en controleer
of het goed vastzit.
3500891d
Gloeilamp zijmarkeringslicht
vervangen
·
Duw het complete lamphuis naar achteren en
verwijder het.
· Probeer het lampelement met uw vingers los
te peuteren. Gebruik anders een stuk
hardplas tic of een stokje om de lak niet te
beschadigen.
· Draai de lamphouder linksom en trek deze
naar buiten.
· Vervang de gloeilamp.
· Duw de lamphouder weer naar binnen en
draai deze rechtsom.
· Plaats het lamphuis en duw het weer in
positie in de carrosserie.
3 W W2,1x9,5 d
Voor een zo hoog mogelijke betrouwbaar-
heid: Vervang de gloeilampen altijd door
originele gloeilampen van Volvo!
Plaats de schroevendraaier en draai
Lampen vervangen
3501378m
12 V 1,2 W
114
Plafondverlichting met
leeslampjes voorin vervangen
De gloeilampen zijn van een speciaal type.
Wij raden u aan de vervanging door een Volvo-
werkplaats te laten uitvoeren.
Leeslampjes achterin vervangen
De gloeilampen zijn van een speciaal type.
Wij raden u aan de vervanging door een Volvo-
werkplaats te laten uitvoeren.
Gloeilamp derde remlicht
vervangen
De gloeilampen van het derde remlicht zijn van
een speciaal type. Wij raden u aan de vervanging
door een Volvo-werkplaats te laten uitvoeren.
3500887e
Lampen vervangen
Gloeilamp bagageruimte
vervangen
De verlichting bevindt zich aan de linker- en
rechterzijde van de bagageruimte. Ga als volgt te
werk om de verlichting te vervangen:
· Breng een schroevendraaier aan en verdraai
deze iets, zodat het lamphuis loskomt.
· Verwijder de defecte gloeilamp en breng een
nieuwe lamp aan.
· Controleer of de gloeilamp werkt en duw het
lamphuis in positie terug.
3500918d
5 W SV 8,5
3501410r
115
Onderhoud en Service
Roestwering 116
Lakschade inspecteren en herstellen 117
Wassen 118
Volvo Service 120
Katalytische uitlaatgasreiniging 122
Milieuzorg 123
Motorkap, Motorruimte 124
Diesel 126
Motorolie 127
Koelvloeistof 128
Remvloeistof, Stuurbekrachtiging, Sproeiervloeistof 129
Onderhoud van de accu 130
Wisserbladen vervangen 132
116
De zichtbare roestwering
Controleer de zichtbare roestwering regelmatig en werk deze zo nodig
bij. Als de roestwering ergens moet worden bijgewerkt, moet u dit zo snel
mogelijk doen om te voorkomen dat er vocht onder de roestwerende laag
kan dringen. Laat uw Volvo-werkplaats u hierbij helpen.
Als u de roestwering zelf wilt bijwerken, moet u zorgen dat het te behandelen
gebied schoon en droog is. Spoel, was en droog de auto zorgvuldig. Gebruik
een spuitbus of breng het middel met een kwastje op.
Er zijn twee soorten roestwerend middel verkrijgbaar:
a) dun (kleurloos), voor zichtbare plaatsen
b) dik, voor slijtplekken op het onderstel en in de wielkasten
U kunt de middelen op de volgende plaatsen aanbrengen:
· zichtbare lasnaden en paneelverbindingen (dunne vloeistof)
· onderstel en wielkast - dikke vloeistof
· portierscharnieren (dunne vloeistof)
· scharnieren en slotpal van de motorkap (dunne vloeistof)
Wanneer u klaar bent met de behandeling, kunt u het teveel aan roestwerend
middel verwijderen met een doek die u hebt bevochtigd met terpentine.
Onderdelen van de motor en de veerpootbevestigingen in de motorruimte
zijn in de fabriek behandeld met een kleurloos roestwerend middel op
wasbasis. Dit middel is tegen normale wasmiddelen bestand zonder dat het
middel daarbij oplost of de beschermend werking afneemt. Als u de motor
echter wast met zogeheten aromatische oplosmiddelen zoals terpentine of
thinner (en dan met name middelen die geen emulgatoren bevatten) moet
de waslaag na het reinigen worden vernieuwd. Uw Volvo-dealer heeft
dergelijke wassen op voorraad.
Roestwering - controleren en bijwerken
Uw Volvo heeft een grondige en complete roestwerende behandeling
gekregen in de fabriek. Aan de buitenkant, bijvoorbeeld op het onderstel,
werd een dik, slijtvast roestwerend middel gespoten en aan de binnenkant
van de langsdragers, de holle ruimten en de gesloten profielen werd een
dunnere, penetrerende roestwerende vloeistof aangebracht.
U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden:
· Houd de auto schoon! Spuit de onderdelen van het chassis*, het
onderstel en de spatbordranden met een hogedrukspuit schoon. Houd
bij het wassen de hogedrukspuit ten minste 30 cm van gelakte delen!
· Laat de roestwering regelmatig controleren en bijwerken.
* Wieldraagarmen, verbindingsstangen, veerbokken en veerbeenschotels.
De roestwering van de auto hoeft normaal gesproken pas na ongeveer
8 jaar te worden nabehandeld. Laat de auto daarna om de 3 jaar een
nabehandeling ondergaan. Laat u hierin assisteren door uw Volvo-
werkplaats.
Roestwering
117
8100503A
Zo nodig afplakken
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. Lakschade
moet u meteen herstellen om roestvorming te
voorkomen. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn:
· minder grote steenslagplekken en krassen,
· beschadiging van de spatbordranden en de
drempelbalken
Bij reparatiewerkzaamheden aan het
lakwerk moet de auto schoon zijn en de
omgevingstemperatuur hoger dan +15°C.
Kleurcode
Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De kleurcode
staat op het typeplaatje in de motorruimte.
0300048A
2. KG
1.
KG
KG
KG
VOLVO CAR CORP.
MADE IN
SWEDEN
Minder grote steenslagplekken
en krassen
Benodigdheden:
· Grondlak (primer) in een bus
· Lak in een bus of een zogeheten bij-tippen
· Kwastje
· Afplaktape
· Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
verwijdering van het vuil de ontbrekende lak
aan te brengen.
Als de sleenslagplek echter wel tot het
blanke plaatwerk is doorgedrongen, moet u
als volgt te werk gaan:
· Plak een stuk afplaktape over het beschadig-
de gebied heen. Trek de tape weer van de lak
af om zoveel mogelijk lakresten te verwij-
deren (afbeelding 1).
· Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en
breng met een fijn kwastje of een lucifer
(afbeelding 2) aan.
· Wanneer de grondlak droog is, brengt u de
lak aan met een kwastje.
· Zorg dat de lak goed is doorgeroerd en
breng meerdere dunne lagen aan. Laat de lak
tussen elke laag drogen.
· Krassen kunt u op dezelfde manier herstel-
len, zij het dat u de onbeschadigde lak het
beste met afdektape kunt beschermen (zie
afbeelding 3).
· Wacht enkele dagen en rond de werkzaam-
heden af door de bijgewerkte lak op te
poetsen. Gebruik daarvoor een zachte doek
en wees zuinig met de schuurpasta.
Verwijder eventuele lakresten met een stuk tape
Kleurcode
Lakschade herstellen
118
WAARSCHUWING!
Na het wassen: test altijd de remmen om er zeker van te zijn
dat de werking van de remmen niet is aangetast door vocht en
corrosie. Trap tijdens het rijden bij regen of natte sneeuw af en
toe lichtjes op de het rempedaal om de remvoeringen op te
warmen en te drogen. Doe dit ook bij het starten onder zeer
vochtige of koude weersomstandigheden.
Was de auto regelmatig!
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Dit is met names winters van
belang, omdat strooizout en vocht al snel aanleiding kunnen geven tot
corrosie.
Was de auto als volgt:
· Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel van de auto (wielkasten,
spatbordranden e.d.).
· Spoel totdat het vuil losweekt.
· Als u gebruikt maakt van een hogedrukspuit:
Houd bij het wassen de hogedrukspuit ten minste 30 cm van de
carrosserie. Spuit niet direct op de sloten.
· Gebruik een spons en veel water met of zonder schoonmaakmiddel.
· Gebruik bij voorkeur handwarm water (maximaal 35°C) en geen heet
water.
· Als het vuil uiterst hardnekkig is, kunt u de auto met een ontvettings-
middel voor koude toepassingen wassen. Zorg in dat geval dat de auto
op een spoelplaat met afvoerscheiding staat. Als u een ontvettingsmiddel
voor koude toepassingen gebruikt, moet u zorgen dat de auto niet in
direct zonlicht staat. De lak mag evenmin warm zijn geworden als
gevolg van blootstelling aan zonlicht of onder invloed van de uitgestra-
alde motorwarmte. Zonlicht en warmte kunnen blijvende schade aan
de lak veroorzaken. Vraag uw Volvo-werkplaats om advies.
· Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer.
· Reinig de wisserbladen met een handwarme zeepoplossing.
Geschikt schoonmaakmiddel:
Autoshampoo.
Let op het volgende:
Verwijder vogelpoep zo snel mogelijk van de lak.
Vogelpoep bevat stoffen die de lak aantasten en snel doen verkleuren.
Deze verkleuring kan niet worden weggepoetst.
WAARSCHUWING!
Was nooit de motor. Brandgevaar! Laat dit over aan specialisten.
Wassen
119
Bekleding reinigen
Behandeling van vlekken op textiel
Uw Volvo-dealer heeft een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen
bekleding. Andere reinigingsmiddelen kunnen de brandvertragende
eigenschappen van de bekleding aantasten.
Behandeling van vlekken op vinyl
Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke ontvlekkingsmid-
delen. Neem het vinyl af met een milde zeepoplossing en handwarm water.
Behandeling van vlekken op leer
Maak bij voorkeur gebruik van de speciale reinigingsmiddelen voor leren
bekleding die bij uw Volvo-dealer te verkrijgen zijn.
We raden u aan de leren bekleding een- tot tweemaal per jaar te behandelen
met de speciale leerverzorgingskit van Volvo om het leer soepel en
comfortabel te houden.
Gebruik nooit sterke oplosmiddelen zoals benzine, alcohol, terpentine e.d.,
omdat dergelijke middelen textiel, vinyl en leer kunnen beschadigen.
Veiligheidsgordels reinigen
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel.
Automatische wasstraten
Een automatische wasstraat vormt een eenvoudige en gemakkelijke manier
om de auto te wassen. Let er echter op dat een wasbeurt in een automa-
tische wasstraat nooit een vervanging vormt voor een goede wasbeurt met
de hand.
De borstels van de wasautomaat kunnen niet overal even goed bijkomen.
Tijdens de eerste maanden van een nieuwe auto, raden wij u aan de auto
alleen met de hand te wassen.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto op en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet en u
deze extra bescherming wilt bieden zoals net voor het begin van de
winterperiode.
Normaal gesproken hoeft u de auto pas na een jaar te poetsen. Was kunt u
eerder aanbrengen.
Was de auto schoon en droog hem zorgvuldig af, voordat u begint te
poetsen/de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met terpentine.
De hardnekkiger vlekken kunt u verwijderen met een speciaal voor
autolak bestemde fijne schuurpasta (rubbing compound). Poets de lak
eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg
de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten
bevatten zowel poetsmiddel als was.
Onderdelen die warmer zijn dan 45 °C kunt u beter niet poetsen of in de
was zetten.
Wassen
120
Volvo Service
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze uitvoerig getest. De auto
werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corporation,
net voordat de auto aan u werd geleverd.
Volvo Serviceprogramma
Om steeds van de grote betrouwbaarheid en veiligheid van uw Volvo
gebruik te kunnen maken moet u de bepalingen van het Volvo Servicepro-
gramma opvolgen zoals omschreven in het Garantie- en Serviceschema.
Wij raden u aan om service- en reparatiewerkzaamheden altijd door een
Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. Uw Volvo-werkplaats beschikt over
het juiste personeel, het speciale gereedschap en de benodigde werkplaats-
handboeken, waardoor een zo hoog mogelijke servicekwaliteit wordt
gewaarborgd. Uw Volvo-werkplaats gebruikt altijd originele vervangings-
onderdelen. Het Volvo Serviceprogramma is ontwikkeld voor normale
omstandigheden.
Volvo Service
Afwijkende rijomstandigheden
Als u de auto in afwijkende omstandigheden gebruikt, moet u de motoro-
lie en de lucht- en oliefilters vaker vervangen dan is aangegeven in de
onderhoudshandleiding.
Voorbeelden van afwijkende rijomstandigheden:
· Langdurig rijden in stoffige/zanderige omgevingen
· Langdurig rijden met een caravan of aanhangwagen
· Langdurig rijden in bergachtig gebied
· Langdurig rijden met hoge snelheden
· Langdurig stationair draaien van de motor en/of rijden met lage
snelheden
· Rijden bij lage temperaturen - onder 0°C - over korte afstanden;
minder dan 10 km.
BELANGRIJK!
Voor de geldigheid van de garantie is het van belang dat u het
Garantie- en Serviceboekje controleert en de aanwijzingen opvolgt.
121
WAARSCHUWING!
Het ontstekingssysteem van de auto wekt zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk!
Raak bougies, bougiekabels of bobines niet aan, wanneer de motor
draait of het contact is ingeschakeld!
Zet contact af bij:
· het aansluiten van motortestapparatuur;
· het vervangen van onderdelen van het ontstekingssysteem zoals
de bougies, de bobine, de verdelerkap, de bougiekabels e.d.
7700243d
Omhoogbrengen van de auto
Als u de auto met een garagekrik omhoogbrengt, moet u de krik tegen de
voorzijde van de motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de spatplaat onder
de motor niet beschadigd raakt. Let erop dat u de krik dusdanig aanbrengt,
dat de auto er niet vanaf kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken
of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug omhoogbrengt, moet u zorgen
dat de voorste en achterste dragerarmen onder de hefpunten bij de
drempelkokers komen te zitten. Zie afbeelding.
Let op het volgende, voordat u met de
werkzaamheden begint:
Accu
· Zorg dat de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig
vastzitten.
· Ontkoppel de accu nooit, wanneer de motor draait (bij het vervangen
van de accu).
· Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. Zorg dat
de accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen.
Milieuzorg
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als corrosief is. Het is om die
reden van belang dat u de accu op een milieuvriendelijke manier hanteert.
Neem hiervoor contact op met uw Volvo-dealer.
Volvo Service
122
Katalytische uitlaatgasreiniging
Katalysator
De katalysator vormt een aanvulling op het
uitlaatsysteem en heeft tot taak de uitlaatgassen te
reinigen. De katalysator bestaat in hoofdzaak uit
een behuizing met daarin twee zogeheten
monolieten, die zó geconstrueerd zijn dat de
uitlaatgassen er via kanalen doorheen stromen.
De wanden van deze kanalen zijn bekleed met
een dun laagje platina/rhodium/palladium. Deze
edelmetalen hebben een katalytische werking,
d.w.z. ze versnellen een chemische reactie
zonder dat ze daar actief aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor,
alleen op benzinemotoren)
De lambdasonde maakt deel uit van het
regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te
beperken en de energie-inhoud van de brandstof
beter te benutten. Een zuurstofsensor registreert
het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de
motor verlaten. De waarde van de uitlaatgasana-
lyse wordt doorgegeven aan het elektronische
systeem dat continu de injectoren afregelt. De
lucht-brandstofverhouding die de motor
ontvangt wordt continu afgeregeld. De afrege-
ling schept de ideale omstandigheden voor een
effectieve verbranding van de schadelijke
stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en
stikstofoxiden) in de driewegkatalysator.
N.B.
Benzinemotoren met katalysator mogen
alleen op loodvrije benzine rijden, omdat
anders de katalysator(en) beschadigd raakt.
2501092e
123
Milieuzorg, Brandstofverbruik en emissies
Milieuzorg
De bedrijfsactiviteiten van Volvo getuigen op vele punten van een grote
zorg voor het milieu. Volvo past een chloorvrij koudemiddel toe in de
klimaatregelingssystemen dat geheel ongevaarlijk is voor de ozonlaag en
slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan het broeikaseffect. Asbestvrije
remmen, katalysatoren en motoren op biogas zijn andere voorbeelden van
Volvos inspanningen voor het milieu.
Ook andere aspecten zijn van invloed op het milieu, zoals bijvoorbeeld
het gebruik van originele Volvo-onderdelen, een
goede afstelling van de ontsteking en brandstofinspuiting en
andere maatregelen die de uitstoot van uitlaatgassen direct beperken.
Verder willen wij de milieuvriendelijkheid benadrukken van de wijze
waarop de Volvo-werkplaatsen schadelijke stoffen e.d. hanteren.
Brandstofverbruik en kooldioxide-emissie
Kooldioxide-
Verbruik emissie
Motor Versnellingsbak liter/100 km (CO²) g/km
B5204T5 Handgesch. 9,4 223
Automaat 10,4 246
B5244S Handgesch. 9,0 - 9,1 214 - 217
Automaat 9,7 - 9,8 232 - 235
B5244S2 Handgesch. 8,9 - 9,0 212 - 215
(170 pk) Automaat 9,6 - 9,7 229 - 232
B5254T2 FWD Handgesch. 9,3 222
(2,5T) Automaat 10,0 239
AWD Automaat 10,5 - 10,7 252 - 256
B6294S2 Automaat 10,6 - 10,9 255 - 259
B6294T Automaat 11,1 - 11,3 268 - 272
(T)
D5244T Handgesch. 6,5 172
(D5) Automaat 7,7 - 7,8 204 - 207
D5244T2 Handgesch. 6,5 171
(2.4D) Automaat 7,7 - 7,8 204 - 207
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op een gestandaardi-
seerde rijcyclus (EU-richtlijn 80/1268).
De brandstofverbruikscijfers kunnen afwijken als de auto is voorzien van
extra's die van invloed zijn op het gewicht van de auto. De rijstijl en
andere niet-technische factoren kunnen ook invloed hebben op het
brandstofverbruik.
124
8200092d
Motorruimte
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Vultuit, motorolie
3. Peilstok, motorolie
4. Reservoir koppelings-/remvloeistof
5. Accu (in bagageruimte)
6. Gegevensplaatje
7. Radiateur
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
9. Luchtfilter
10. Reservoir sproeiervloeistof
11. Hoofdzekeringenkastje
12. Geïntegreerd relais- en zekeringenkastje
10
7
8
1
3
2
12
11
6
2000305d
9
4
5
2b
WAARSCHUWING!
Elektrische motorkoelventilator:
De motorkoelventilator kan blijven
draaien of automatisch weer starten
na het afzetten van de motor!
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de
motorkap goed in het slot valt!
Motorkap openen
Trek aan de ontgrendelingshandgreep links
onder het dashboard. U hoort dat de slotpal
losschiet. Steek uw hand recht boven de grille
onder de voorkant van de motorkap om de
hendel van de slotpal omhoog te duwen. Open
de motorkap.
...druk de pal omhoog en open de
motorkap
Trek aan de handgreep...
Motorkap, motorruimte - autos met stuur links
125
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt!
Trek aan de handgreep...
8200095d
Motorruimte
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Vultuit, motorolie
3. Peilstok, motorolie
4. Reservoir koppelings-/remvloeistof
5. Accu (in bagageruimte)
6. Gegevensplaatje
7. Radiateur
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
9. Luchtfilter
10. Reservoir sproeiervloeistof
11. Hoofdzekeringenkastje
12. Geïntegreerd relais- en zekeringenkastje
10
7
8
1
3
2
12
11
6
2000306d
9
5
2b
4
WAARSCHUWING!
Elektrische motorkoelventilator:
De motorkoelventilator kan blijven
draaien of automatisch weer starten
na het afzetten van de motor!
Motorkap openen
Trek aan de ontgrendelingshandgreep uiterst
rechts onder het dashboard. U hoort dat de
slotpal losschiet. Steek uw hand recht boven
de grille onder de voorkant van de motorkap
om de hendel van de slotpal omhoog te
duwen. Open de motorkap.
Motorkap, motorruimte - autos met stuur rechts
...druk de pal omhoog en open de motorkap
126
Diesel
Brandstofsysteem
Dieselmotoren zijn bijzonder gevoelig voor verontreiniging. Gebruik
daarom alleen dieselbrandstof van de bekende grote merken. Gebruik nooit
diesel van twijfelachtige kwaliteit. De belangrijkste oliemaatschappijen
leveren ook speciale dieselbrandstof voor de winter. Bij lage temperaturen
is deze brandstof aanzienlijk dunner, waardoor de kans dat het brandstof-
systeem door uitvlokking vervuild raakt, veel kleiner is.
Wanneer u ervoor zorgt dat het brandstofpeil in de brandstoftank steeds
behoorlijk hoog blijft, is het gevaar voor condensatie in de tank kleiner.
Voorkom dat er op gelakte oppervlakken wordt gemorst. Als u hebt
gemorst, moet u het betreffende oppervlak met water en zeep reinigen.
Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Bij morsen het gebied met
water en zeep schoonwassen.
Leeggereden de tank
Wanneer u de tank hebt leeggereden, zijn er geen speciale maatregelen
nodig. Bij het tanken wordt het brandstofsysteem automatisch ontlucht.
RME (Rape Methyl Ester of biodiesel)
·
U mag maximaal 5% biodiesel (RME) in de dieselolie mengen.
Condenswater uit brandstoffilter aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan, wordt in het brandstoffilter het
condenswater van de brandstof gescheiden. Houd u voor het aftappen van
het condenswater aan de in uw Service- en Garantieboekje aangegeven
servicebeurten. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is
gebruikt, moet er worden afgetapt.
127
Motorolie
Oliekwaliteit:
Benzinemotoren: ACEA A1
U mag ook olie gebruiken die voldoet aan de kwaliteitsnorm ACEA A3.
Let erop dat dezelfde soort olie ook kan voldoen aan zowel ACEA A1 als
ACEA B1. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale
oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is.
Dieselmotoren: ACEA B4
Let erop dat een bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel ACEA A3,
ACEA B3 als ACEA B4. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van
minerale oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is.
Voeg geen extra toevoegingsmiddelen aan de olie toe. Ze kunnen de
motor beschadigen.
De volledig synthetische motorolie van Castrol® wordt aanbevolen voor
turbobenzine- en dieselmotoren.
Volvo adviseert het gebruik van Castrol®-olieproducten.
Olie verversen en oliefilter vervangen
In het Garantie- en Serviceboekje vindt u aanwijzingen voor passende
termijnen voor het verversen van de olie en het vervangen van het
oliefilter.
Kortere intervallen worden aanbevolen bij het rijden in afwijkende
omstandigheden*.
*: zie pagina 120.
Viscositeit (bij een constante luchttemperatuur)
Onder extreme rijomstandigheden die tot een abnormaal hoge olietempera-
tuur of olieconsumptie leiden, zoals wanneer u in de bergen rijdt en
veelvuldig op de motor afremt of op hoge snelheden over de autosnelweg
rijdt, wordt het gebruik van oliesoorten aanbevolen die voldoen aan de
kwaliteitsnorm ACEA A3 (benzinemotoren).
* Oliesoorten met een viscositeitsindex van 0W-30 en 0W-40 moeten
voldoen aan de eisen van de kwaliteitsnormen ACEA A3 (benzinemotoren).
*
*
128
Koelvloeistof
Vul nooit bij met gewoon water! Gebruik het hele jaar door water en
Volvo-koelvloeistof in een verhouding van 1:1.
N.B. Sommige onderdelen van de motor zijn gemaakt van een aluminium-
legering. Het is daarom belangrijk dat er altijd Volvo-koelvloeistof wordt
gebruikt. Deze heeft uitstekende roestwerende eigenschappen! Het
koelsysteem van nieuwe autos is gevuld met koelvloeistof die bestand is
tegen circa -35 °C.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het
expansiereservoir staan. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder
het MIN-streepje is gezakt.
Als u koelvloeistof moet bijvullen wanneer de motor warm is, moet u de
dop van het expansiereservoir langzaam losdraaien om de overdruk van
het systeem te halen.
N.B. De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. Als
er te weinig koelvloeistof in het systeem zit, kunnen er plaatselijk hoge
temperaturen optreden met gevaar voor schade aan de cilinderkop
(scheurvorming).
Neem voor meer informatie contact op met uw Volvo-dealer.
WAARSCHUWING!
Als u koelvloeistof moet bijvullen wanneer de motor warm is,
moet u de dop van het expansiereservoir langzaam losdraaien om
de overdruk van het systeem te halen.
WAARSCHUWING!
Mors geen olie op een hete uitlaatpijp.
Brandgevaar!
Ca. 1,5 liter voor benzinemotoren
Ca. 2,0 liter voor dieselmotoren
Controleer de motorolie regelmatig bij het bijvullen
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. Het is
buitengewoon belangrijk dat u het oliepeil van de motor controleert,
voordat de olie de eerste keer volgens schema moet worden
ververst.Parkeer de auto op een egale ondergrond, zet de motor af en
wacht ten minste vijf minuten, zodat de olie terug het carter in kan lopen.
De beste meting wordt verkregen bij een koude motor, vóór het rijden.
Veeg de peilstok schoon voordat u gaat meten.
Het oliepeil moet zich binnen het gestreepte gebied op de peilstok
bevinden.
De afstand tussen het MIN- en MAX-streepje op de peilstok komt
overeen met een hoeveelheid olie van ca. 1,5 liter voor benzinemotoren
en ca. 2,0 liter voor dieselmotoren. Als de olie op het MIN-streepje
staat, moet u de volgende hoeveelheid olie bijvullen...
...koude motor 1,0 liter.
...warme motor 0,5 liter.
MIN MAX
Motorolie, Koelvloeistof
129
Reservoir
stuurbekrachtigingsvloeistof
De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan.
Oliekwaliteit: Stuurbekrachtigingsvloeistof
van het type Pentosin CHF 11S of iets
dergelijks.
Controleer het peil bij elke servicebeurt. De
olie hoeft niet ververst te worden.
Plaats: In de motorruimte, zie pagina 124-125.
N.B. Als er een storing in de stuurbekrachtiging
optreedt (of als de stroom is weggevallen en u de
auto wilt wegslepen), blijft de auto bestuurbaar.
Let er echter op dat de auto in dat geval veel
zwaarder stuurt dan normaal, zodat u meer
moeite moet doen om het stuurwiel te verdraaien.
Sproeiervloeistofreservoir
De sproeiers van de voorruit en de koplampen
staan allemaal in verbinding met hetzelfde
vloeistofreservoir. Het reservoir bevindt zich in
de motorruimte en heeft een inhoud van ca.
4,5 liter.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in het
reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in
de pomp, het reservoir en de slangen bevriest.
3601948d
5200380d
MIN
MAX
Sproeiervloeistofreservoir
Koppelings- en
remvloeistofreservoir
De rem en de koppeling maken gebruik van
hetzelfde reservoir.
De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan.
Vloeistoftype: Remvloeistof DOT 4+.
Controleer het peil regelmatig
Ververs de vloeistof om de twee jaar.
Plaats: In de motorruimte, zie pagina 124-125.
N.B. De remvloeistof dient ieder jaar te worden
ververst als de auto onder zware remomstandig-
heden wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld in de
bergen of in tropische klimaten met een hoge
vochtigheidsgraad. Verversing van de remv-
loeistof maakt geen deel uit van het serviceschema
maar moet in combinatie met een servicebeurt in
de werkplaats worden uitgevoerd.
Remvloeistof Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof Sproeiervloeistof
130
· Zo nodig: voeg water toe tot de maximum-
markering. N.B. Vul niet meer bij dan de
maximummarkering (A).
· Gebruik geen gewoon leidingwater. Gebruik
in plaats daarvan gedestilleerd of gedeïonise-
erd water (accuwater).
· Als u de accu om welke reden dan ook wilt
bijladen, controleer dan na het laden het
vloeistofniveau en vul water zo nodig bij.
· Zorg dat de doppen goed vastzitten.
N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
minder lang gaat de accu mee.
Accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn
stuk voor stuk van invloed op de levensduur en
de werking van de accu. Om de accu in optimale
staat te houden moet op het volgende letten:
· Controleer regelmatig of het peil van de
accuvloeistof in orde is (A).
· Controleer alle accucellen. Verwijder de
afdekkingen met een schroevendraaier. Met
een zaklamp kunt u het peil gemakkelijker
controleren. Elke cel heeft zijn eigen
maximummarkering (A).
3100063d
A
Symbolen:
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie
het instructieboekje dat bij
de auto hoort.
Bewaar accus buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
WAARSCHUWING!
·
Let erop dat de accu het zeer explosieve
knalgas bevat. Roken of open vuur in
de onmiddelijke omgeving van de accu
is al voldoende om de accu te doen
ontploffen. Daarbij kan er schade aan
de auto ontstaan en kunt uzelf ook
verwondingen oplopen.
· De accu bevat ook zwavelzuur, wat
ernstige verwondingen door etsing kan
veroorzaken. Als u accuzuur in uw
ogen krijgt, of op uw huid of kleren
morst, moet u onmiddellijk met grote
hoeveelheden water spoelen. Neem
onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
Onderhoud van de accu
131
Onderhoud van de accu
Accu vervangen
A. Accu zonder dekplaat (zie afbeelding)
· Zorg dat het contact is afgezet.
· Wacht ten minste 10 minuten, voordat u één
van de elektrische aansluitingen aanraakt (zo
kan de informatie van de elektrische
systemen van de auto worden opgeslagen in
de verschillende regeleenheden).
· Draai de bouten uit de borgklem die over de
accu heen zit en verwijder de borgklem.
· Ontkoppel eerst de minkabel.
· Klap het kunststof klepje boven de pluspool
van de accu open.
WAARSCHUWING!
Afvoer van knalgas
De accu kan het zeer explosieve knalgas
produceren. Om te voorkomen dat dit
knalgas in de bagageruimte blijft hangen,
is er een ontluchtingsslang waardoor het
gas kan ontsnappen. Als u de accu om
welke reden dan ook moet vervangen,
dient de ontluchtingsslang altijd te worden
aangesloten op de nieuwe accu en omlaag
lopen naar de bijbehorende afvoeropening
in de carrosserie.
· Ontkoppel de pluskabel en haal het
kunststof klepje van de pluspool.
· Ontkoppel de ontluchtingsslang voor het
knalgas van de accu.
· Draai de moer bij de onderste console los en
verwijder de console.
· Til de oude accu uit de auto.
· Breng de nieuwe accu aan.
· Breng de onderste console aan en draai de
moer vast.
· Duw het kunststof klepje boven de pluspool
van de accu vast en sluit de pluskabel aan.
· Klap het kunststof klep over de pluspool
omlaag en sluit vervolgens de minkabel aan.
· Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste
manier is aangesloten tussen de accu en de
afvoeropening in de carrosserie.
· Breng de borgklem aan die over de accu
heen zit en haal de bouten aan.
B. Accu met dekplaat (zie afbeelding)
Om de accu te verwijderen nadat u de console
en de dekplaat van de accu hebt gehaald, moet u
de methode onder A aanhouden.
A
B
Belangrijk!
Herhaaldelijk gebruik van de standverwar-
ming en soortgelijke grote stroomverbrui-
kers bij korte ritten kan ertoe leiden dat de
accu uitgeput raakt en startproblemen
opleveren.
Om er zeker van te zijn dat de dynamo
evenveel energie produceert als de grote
stroomverbruikers afnemen, moet u bij
regelmatig gebruik van dergelijke grote
stroomverbruikers minstens even lang met
de auto rijden als de inschakelduur van
deze stroomverbruikers.
132
Kort
Lang
Koplampwisserbladen
vervangen
· Klap de wisserarm naar voren.
· Verwijder het wisserblad langs de buitenzijde.
· Druk het nieuwe wisserblad op zijn plaats.
· Controleer of het blad stevig is bevestigd
Wisserbladen vervangen
3602076D
3602075D
3603056d
Gewone ruitenwisserbladen
vervangen
·
Klap de wisserarm naar buiten en pak het
wisser-blad vast onder een hoek van 45° ten
opzichte van de wisserarm. Druk op de veer
op het wisserblad.
· Duw het blad in zijn geheel naar beneden,
zodat het oog van de wisserarm door de
opening in de bevestigingssteun van het
wisserblad valt.
· Trek het blad vervolgens omhoog, zodat het
oog van de wisserarm langs de bevestigings-
steun van het blad schuift.
· Monteer het nieuwe blad door de instructies
in omgekeerde volgorde uit te voeren en
controleer dat het blad goed vastzit.
Platte ruitenwisserbladen
vervangen
· Klap de wisserarm naar buiten en pak het
wisserblad vast.
· Druk op de geribde borgveren op het
wisserblad en til het blad uit de arm.
· Monteer het nieuwe blad door de instructies
in omgekeerde volgorde uit te voeren en
controleer of het blad stevig vastzit.
OPMERKING Het wisserblad aan de
bestuurderszijde is langer dan het blad aan de
passagierszijde.
133
Specificaties
Type-aanduidingen 134
Maten en gewichten, Inhoud 135
Smeermiddelen, Vloeistoffen, Oliën 136
Transmissie 137
Elektrisch systeem 138
Motor 139
134
INJAPAN
SERIALNO
AISIN
MADE
AW CO
LTD
4
a
T100001
P1208632
4
b
3,77
M56L
1234567
YV1LS5502N2000327
1
3
c
4
2
0300169d
VOLVOCARCORP.
1.
2.
KG
KG
KG
KG
SWEDEN
MADEIN
50-42LE
B5254S
Specificaties
Type-aanduidingen
Wanneer u contact opneemt met uw Volvo-
dealer of vervangingsonderdelen en accessoires
wilt bestellen, kan het handig zijn als u de type-
aanduiding, het chassisnummer en het motor-
nummer van de auto bij de hand hebt.
1 Type, modeljaaraanduiding en chassis-
nummer
Staan in de motorruimte geponst, onder de
voorruit.
2 Type-aanduiding, chassisnummer,
maximaal toelaatbaar gewicht en codes
voor de lak en bekleding en typegoed-
keuringsnummer.
Plaatje op het binnenspatbord achter het
linker koplamphuis.
3 Type-aanduiding van de motor, onder-
deel- en serienummer
Boven op het motorblok.
4 Type-aanduiding van de versnellingsbak
en serienummer
a: Handgeschakelde versnellingsbak:
aan de voorzijde
b: Automatische versnellingsbak
(AW55-50): aan de bovenzijde
c: Automatische versnellingsbak
(GM4T65EV): aan de achterzijde
135
0300047A
KG
KG
KG
1.
KG2.
VOLVO CAR CORP.
SWEDEN
MADE IN
1
2
3
4
Maten en gewichten
Lengte ................................................................ 482 cm
Breedte ............................................................... 183 cm
Hoogte ............................................................... 145 cm
Wielbasis ........................................................... 279 cm
Spoorbreedte vóór ............................................. 158 cm
Spoorbreedte achter ........................................... 156 cm
Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) = Totaalgewicht, rijklaar
gewicht
Gegevensplaatje met gewichten op het plaatwerk
in de motorruimte.
1. Max. totaalgewicht
2. Maximaal treingewicht
(auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
Max. belasting, zie registratiepapieren
Max. dakbelasting ......................................................................... 100 kg
Maximaal aanhangergewicht ....................................................... 1800 kg
Inhoud in liters
Brandstoftank ......................................................................... 70/80 liter*
Motorolie (incl. inhoud filter)**
B5204T5 ...................................................................... ca. 5,5 liter
B5234T7 ...................................................................... ca. 5,5 liter
B5244S (170 pk) ........................................................ ca. 5,5 liter
B5244S2 (140 pk) ........................................................ ca. 5,5 liter
B5254T2 2.5T ............................................................... ca. 5,5 liter
B6294S2 ...................................................................... ca. 6,5 liter
B6294T T .................................................................... ca. 6,5 liter
D5244T D5 ................................................................. ca. 7,0 liter
D5244T2 2.4D .............................................................. ca. 7,0 liter
Versnellingsbakolie
Handgesch. ............................................................................. 2,1 liter
Automaat ................................................................................ 7,2 liter
Geartronic ............................................................................... 7,5 liter
Stuurbekrachtiging ....................................................................... 0,9 liter
Reservoir sproeiervloeistof .......................................................... 4,5 liter
Koppelings- en remvloeistof ........................................................ 0,6 liter
Airconditioningssysteem ......................................................... 1000 gram
*: Autos met een 6-cilindermotor en alle turbomodellen zijn uitgerust met
een 80-litertank.
**: Om te controleren welke motor er in uw auto zit kunt u de typeaandui-
ding in de motorruimte bekijken (voorgaande pagina, punt 3).
Maten en gewichten, Inhoud
Belangrijk!
Controleer na verversing van de motorolie met de peilstok of de
juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Controleer het peil bij een
warme motor enkele minuten nadat de motor is afgezet.
136
Motor
Benzinemotoren: ACEA A1
U mag ook olie gebruiken die voldoet aan de kwaliteitsnorm ACEA A3.
Let erop dat dezelfde soort olie ook kan voldoen aan zowel ACEA A1 als
ACEA B1. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale
oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is.
Dieselmotoren: ACEA B4
Let erop dat een bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel ACEA A3,
ACEA B3 als ACEA B4.
Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale oorsprong is of
geheel of gedeelteljik van synthetische aard is.
Voeg geen extra toevoegingsmiddelen aan de olie toe. Ze kunnen de
motor beschadigen.
Voor benzinemotoren met turbocompressor en dieselmotoren adviseren
wij het gebruik van volledig synthetische motorolie van Volvo.
Viscositeit (bij een constante luchttemperatuur)
Onder extreme rijomstandigheden die tot een abnormaal hoge olietempera-
tuur of olieconsumptie leiden, zoals wanneer u in de bergen rijdt en
veelvuldig op de motor afremt of op hoge snelheden over de autosnelweg
rijdt, wordt het gebruik van oliesoorten aanbevolen die voldoen aan de
kwaliteitsnorm ACEA A3 (benzinemotoren).
N.B. Oliesoorten met een viscositeitsindex van 0W-30 en 0W-40 moeten
voldoen aan de eisen van de kwaliteitsnormen ACEA A3 (benzinemotoren).
Versnellingsbak
Oliekwaliteit:
Handgeschakeld: Uitsluitend de synthetische versnellingsbakolie
van Volvo gebruiken.
Automaat: Uitsluitend versnellingsbakolie van Volvo met
art.nr. 1161540-8. Niet met andere soorten olie mengen!
Geartronic: Synthetische versnellingsbakolie van Volvo. (Olie die
voldoet aan de vereisten conform Dexron®-IIIG).
Smeermiddelen, Vloeistoffen, Oliën
Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
Oliekwaliteit: Stuurbekrachtigingsvloeistof van het type
Pentosin CHF 11S of iets dergelijks.
Inhoud: ca 0,9 liter
Remvloeistof
Vloeistoftype: Remvloeistof DOT 4+
Inhoud: ca. 0,6 liter
Belangrijk!
Neem bij twijfel over de juiste oliekwaliteit contact op met een Volvo-
werkplaats.
Koelsysteem
Type: Gesloten overdruksysteem
Inhoud: Benzine, 5 cil. zonder turbo ca. 0,8 liter
Benzine, 5 cil. met turbo ca. 9,0 liter
Benzine, 6 cil. zonder turbo ca. 9,0 liter
Benzine, 6 cil. met turbo ca. 9,5 liter
Diesel ca. 12,5 liter
Thermostaat opent bij 90°C
Koudemiddel
Type: R 134a
Olietype: PAG P/N=1161627-3
137
Transmissie Automatische versnellingsbak
Elektronisch geregelde automatische versnellingsbak met 5 versnellingen,
bestaande uit een hydraulische koppelomvormer met planetaire overbrenging.
Achtertrein
Gescheiden ophanging met onafhankelijk afgeveerde wielen en schok-
dempers. De ophanging bestaat uit naar achteren gerichte wieldraagarmen,
bovenste en onderste ophangarmen, spoorstangen en een stabilisatorstang.
Voortrein
McPherson-veerpoten. De schokdempers zijn in de veerpoten ingebouwd.
Rondsel-en-tandheugelstuurinrichting. Veiligheidsstuurkolom. De instel-
waarden gelden voor een onbelaste auto inclusief brandstof, koelvloeistof
en reservewiel.
Transmissie
Benzine
Norm: DIN 51600
De motor loopt op benzine met een octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
· 98 (RON) wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een
minimaal brandstofverbruik.
· 95 (RON) is te gebruiken in de normale rijomstandigheden.
· 91 (RON) kunt u beter alleen in uitzonderingsgevallen gebruiken.
Het is echter niet zo dat de motor door deze brandstofkwaliteit schade
oploopt.
Diesel
Norm: SS-EN 590
138
Elektrisch systeem
12-voltsysteem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkelpo-
lig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden
gebruikt. De minpool is verbonden met het chassis.
Accu
Spanning 12 V 12 V 12 V (Diesel)
Koudestartcapaciteit
(CCA) 520 A/30 s 600 A/30 s 800 A*
Reservecapaciteit (RC) 90 min/25 A 115 min/25 A 115 min/25 A
Als u de accu moet vervangen, moet u erop letten dat de nieuwe accu
dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu
heeft (zie de sticker op de accu).
Dynamo, maximale stroomsterkte 140 A
Startmotor, vermogen 1,4 kW 1,7 kW 2,2 kW
Gloeilampen Vermogen Fitting
Koplampen 55 W H 7
Bi-Xenon-lampen (extra) 35 W D2R
Mistlampen 55 W H 1
Parkeerlichten, vóór 5 W W 2,1x9,5 d
Richtingaanwijzers, vóór (geel) 21 W PY
achter (geel) 21 W PY
opzij (geel) 5 W W 2,1x9,5 d
Parkeerlichten, achter 5 W BA 15
Achteruitrijlicht 21 W BA 15
Mistachterlicht 21 W BA 15
Kentekenplaatverlichting 5 W W 2,1x9,5 d
Instapverlichting, achter 5 W W 2,1x9,5 d
Instapverlichting, vóór5 WSV 8,5
Verlichting bagageruimte 5 W SV 8,5
Verlichting handschoenenkastje 3 W BA 9
Verlichting make-upspiegel 1,2 W SV 5,5
Asbak, achter 1,2 W W 2x4,6 d
Zijmarkeringslicht 3 W W 2,1x9,5 d
Zijstadslicht 5 W W 2,1x9,5 d
* Autos met standverwarming zijn eveneens uitgerust met een accu
van 800 A.
Elektrisch systeem
139
Tank de juiste brandstof
Uw auto is uitgerust met een katalysator. Om deze niet te beschadigen,
moet u alleen loodvrije benzine tanken.
Om te controleren welke motor er in uw auto zit kunt u de typeaanduiding in
de motorruimte bekijken (Typeaanduidingen pagina 134, punt 3).
* De motor loopt op benzine met een octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
· 98 (RON) wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een
minimaal brandstofverbruik.
· 95 (RON) is te gebruiken in de normale rijomstandigheden.
· 91 (RON) kunt u beter alleen in uitzonderingsgevallen gebruiken. Het is
echter niet zo dat de motor door deze brandstofkwaliteit schade oploopt.
**: Vermogen en koppel gemeten conform de testnorm 80/1269/EEG. Voor
benzinemotoren wordt tijdens deze tests gebruik gemaakt van 98 octaan.
Motorspecificaties
Motor B5204T5* B5234T7* B5244S* B5244S2* B5254T2* B6294S2*
(170 pk) (140 pk) 2.5T FWD/AWD
Vermogen** (kW bij omw/sec) 132/88 147/83 125/100 103/75 154/83 144/87
[pk bij omw/min] 180/5300 200/5000 170/6000 140/4500 210/5000 196/5200
Koppel** [Nm bij omw/sec] 240/37-88 285/33-83 225/75 220/55 320/25-75 280/65
[kpm bij omw/min] 24,5/2200-5300 29,1/2000-5000 23,0/4500 22,5/3300 32,6/1500-4500 28,6/3900
Aantal cilinders 5 5 5 5 5 6
Cilinderdiameter [mm] 81 81 83 83 83 83
Boring [mm] 77 90 90 90 93,2 90
Slag [dm³ (l)] 1,98 2,32 2,44 2,44 2,52 2,92
Compressieverhouding 9,5:1 8,5:1 10,3:1 10,3:1 9,0:1 10,5:1
Bougies
Elektrodeafstand [mm] 0,7-0,8 0,7-0,8 1,2 1,2 0,7-0,8 1,2
Aanhaalmomenten [Nm] 30 30 30 30 30 30
140
* De motor loopt op benzine met een octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
· 98 (RON) wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een
minimaal brandstofverbruik.
· 95 (RON) is te gebruiken in de normale rijomstandigheden.
· 91 (RON) kunt u beter alleen in uitzonderingsgevallen gebruiken. Het is
echter niet zo dat de motor door deze brandstofkwaliteit schade oploopt.
**: Vermogen en koppel gemeten conform de testnorm 80/1269/EEG. Voor
benzinemotoren wordt tijdens deze tests gebruik gemaakt van 98 octaan.
Motorspecificaties
Motor B6294T* D5244T D5244T2 B5244SG B5244SG2
T6 D5 2.4D CNG (gas) LPG (gas)
Vermogen [kW bij omw/sec] 200/87 120/67 96/67 103/97 103/85
[pk bij omw/min] 272/5200 163/4000 130/4000 140/5800 140/5100
Koppel [Nm bij omw/sec] 380/30-83 340/29-50 280/29-50 192/75 214/75
[kpm bij omw/min] 38,8/1800-5000 34,7/1750-3000 28,6/1750-3000 19,6/4500 21,8/4500
Aantal cilinders 6 5 5 5 5
Cilinderdiameter [mm] 83 81 81 83 83
Boring [mm] 90 93,2 93,2 90 90
Slag [dm³ (l)] 2,92 2,40 2,40 2,44 2,44
Compressieverhouding 8,5:1 18,0:1 18,0:1 10,3:1 10,3:1
Bougies
Elektrodeafstand [mm] 0,7-0,8 - - 1,2 1,2
Aanhaalmomenten [Nm] 30 - - 30 30
Tank de juiste brandstof
Uw auto is uitgerust met een katalysator. Om deze niet te beschadigen,
moet u alleen loodvrije benzine tanken.
141
Audio
Audiosysteem HU-401 142
Audiosysteem HU-601 143
Audiosysteem HU-801 144
Radiofuncties 145
Cassettedeck 152
CD-speler 153
Dolby Surround Pro Logic 156
Technische gegevens - Audio 158
142
Audio system HU-401
4. Fader - indrukken en omdraaien
Balans - indrukken, uittrekken en
omdraaien
5. Radio - zender zoeken omhoog/omlaag
Cassette - vorige/volgende nummer
6. Radio - handmatig zender zoeken
Cassette - versneld vooruit/achteruit
7. Display
8. Programmatype
9. Nieuws en radiotekst
10. Verkeersinformatie
11. Automatische zenderinstelling
12. Lage tonen - indrukken en omdraaien
Hoge tonen - indrukken, uittrekken en
omdraaien
13. Keuzetoets bandrichting
14. Cassetteopening
15. Cassette uitwerpen
1. Aan/uit - indrukken
Volume - omdraaien
2. Keuzeknop:
Opgeslagen radiozenders
CD-wisselaar
3. Keuzeknop:
Radio - FM/AM
Cassette
CD-wisselaar (extra)
TV (extra)
13
10
1
12
11
8
9
5
15
14
2
DOLBYBNR
3
HU-403
3903063m
4
7
6
143
Audio system HU-601
1. Aan/uit - indrukken
Volume - omdraaien
2. Keuzeknop:
Opgeslagen radiozenders
CD-wisselaar (extra)
3. Keuzetoets:
Radio
Cassette
CD
CD-wisselaar (extra)
TV (extra)
4. Fader - indrukken en omdraaien
Balans - indrukken, uittrekken en
omdraaien
5. Radio - Zender zoeken omhoog/omlaag
Cassette - vorige/volgende nummer
CD - vorige/volgende nummer
6. Radio - Handmatig zender zoeken
Cassette - versneld vooruit/achteruitt
CD - Versneld zoeken vooruit/
achteruit
7. CD uitwerpen
8. CD-opening
9. Willekeurige afspeelvolgorde cd
10. Programmatype
11. Nieuws en radiotekst
12. Verkeersinformatie
13. Automatische zenderinstelling
14. Lage tonen - indrukken en omdraaien
Hoge tonen - indrukken, uittrekken en
omdraaien
15. Keuzetoets bandrichting
16. Cassetteopening
17. Cassette uitwerpen
18. Display
9
14
13
12
10
11
115 16 217
HU-603
3
DOLBYBNR
18
8
COMPACT
DIGITALAUDIO
4
3903064m
5
6
7
144
Audiosysteem HU-801
21
17
18
15
4
3
5
14
16
13
DOLBYSURROUND
19 12
6
HU-803
3903065m
7
8
COMPACT
DIGITALAUDIO
11
10
9
1. Aan/uit - indrukken
Volume - omdraaien
2. Lage tonen - indrukken en omdraaien
Hoge tonen - indrukken, uittrekken en
omdraaien
3. Fader - indrukken en omdraaien
Balans - indrukken, uittrekken en
omdraaien
4. Volume middenluidspreker - indrukken
en omdraaien
Uitgangsvermogen ruimtelijk effect -
indrukken en omdraaien
5. Keuzeknop:
Opgeslagen radiozenders
Interne CD-wisselaar
Externe CD-wisselaar (extra):
6. Keuzeknop:
Radio
CD
CD-wisselaar (extra)
TV (extra)
7. Radio - zender zoeken omhoog/omlaag
CD - vorige/volgend nummer kiezen
8. Radio - handmatig zender zoeken
CD - Versneld zoeken vooruit/achteruit
9. CD uitwerpen
10. Dolby Pro Logic
11. 2-kanaals stereo
12. 3-kanaals stereo
13. CD-opening
14. Willekeurige afspeelvolgorde cd
15. Programmatype
16. Nieuws en radiotekst
17. Verkeersinformatie
18. Automatische zenderinstelling
19. Display
145
Radiofuncties
3902418d
Lage tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door de
knop naar buiten te trekken en vervolgens naar
links of naar rechts te draaien. In de middelste
stand zijn de tonen normaal. Druk na het
afstellen de knop weer in de normale stand.
Hoge tonen
Stel de weergave van de hoge tonen bij door de
knop in te drukken, deze naar buiten te trekken
en vervolgens naar links of naar rechts te draaien.
In de middelste stand zijn de tonen normaal.
Druk na het afstellen de knop weer in de
normale stand.
3901856d
Knop aan/uit
Druk op de toets om de radio aan of uit te
zetten.
Volumeregeling
Draai de knop naar rechts om het volume te
verhogen. De volumeregeling verloopt elektro-
nisch en heeft geen eindstand. Als uw stuurwiel
is uitgerust met een toetsenset, kunt u het volume
verhogen of verlagen met de toetsen + of -.
Volumeregeling, TP/PTY/NEWS
Als u een cassette of cd beluistert op het moment
dat de radio verkeersinformatie, nieuws of een
speciaal soort programma ontvangt, wordt de
cassette- of CD-speler onderbroken en ontvangt
u de informatie op het geluidsniveau dat u van
tevoren m.b.v. de volumeknop voor het
beluisteren van verkeersinformatie, nieuws of
een bepaald programmatype hebt ingesteld.
Als de uitzending is beëindigd, keert het systeem
onmiddellijk terug naar het oude volume en
wordt de cassette of cd verder afgespeeld.
Volumeregeling voor
geïntegreerde telefoon (extra)
Als de telefoon gaat terwijl u naar de radio
luistert, wordt het volume verlaagd zodra u het
gesprek aanneemt. Na afloop van het gesprek
speelt de radio op het oude volume verder. U
kunt het volume ook tijdens het telefoongesprek
bijregelen, waarna de radio na afloop van het
gesprek op het nieuwe volume verder speelt. In
de actieve stand staan er altijd telefoongegevens
op het display. De functie geldt alleen voor het
geïntegreerde telefoonsysteem van Volvo.
146
3901858d
3901855d
3901855d
Fader - Balans voor/achter
Stel de juiste balans in tussen de luidsprekers
vóór en achter door de knop in te drukken en
vervolgens naar rechts (geluid van voren) of
naar links (geluid van achteren) te draaien. In
de middelste stand is de balansregeling normaal.
Druk na het afstellen de knop weer in de
normale stand.
Balans rechts/links
Stel de balans in door de knop naar buiten te
trekken en vervolgens naar links of naar rechts
te draaien. In de middelste stand is de balansre-
geling normaal. Druk na het afstellen de knop
weer in de normale stand.
Scannen
Druk op de knop SOURCE om het scannen te
starten. Wanneer de radio een zender heeft
gevonden, wordt het scannen enkele seconden
stopgezet. De radio gaat daarna verder met
scannen. Wanneer de radio een zender heeft
gevonden die u wilt beluisteren, moet u op de
knop SOURCE drukken.
Als het audiosysteem (HU-401/601) in de
cassette-stand staat worden van elk nummer
enkele seconden weergegeven.
Als het systeem in de cd-stand staat
(HU-601/801), worden van elk nummer
enkele seconden weergegeven.
Wanneer u een nummer hebt gevonden dat u
wilt beluisteren, moet u op de knop SOURCE
drukken.
Radiofuncties HU-401 601 801
Keuzeknop golflengte
Draai de knop SOURCE om te kiezen
tussen FM en AM. De zender en golflengte
verschijnen op het display. Voor zover aanwe-
zig kunt u met deze knop ook kiezen tussen
cassettedeck, cd of cd-wisselaar.
147
3901859d
A
B
Radiofuncties HU-401 601 801
A - Zender instellen
Druk op de linker toets voor een lagere
frequentie en op de rechter voor een hogere
frequentie. De ingestelde frequenties worden
aangegeven.
B - Zender zoeken
omhoog/omlaag
Druk langere tijd op de linker- of rechterzijde
van de knop om naar een zender met een lagere
of hogere frequentie te zoeken. De radio stopt
bij de eerstvolgende zender met een goede
ontvangst en stelt deze in. Druk nogmaals op de
toets, als u door wilt gaan met zoeken.
Toetsenset op stuurwiel
Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset,
kunt u op de pijl naar rechts of links drukken
om één van de voorkeurzenders te selecteren.
N.B. Als uw auto is uitgerust met een geïnte-
greerde telefoon, kunt u de toetsenset op het
stuurwiel alleen gebruiken voor activering van
de telefoonfuncties wanneer u de telefoon hebt
geactiveerd. In de actieve stand staan er altijd
telefoongegevens op het display. Druk op
om de telefoon te deactiveren.
Als er geen SIM-kaart in uw telefoon zit, moet
u de telefoon uitschakelen, zie pagina 162.
3901873d
148
3901860d
3901854d
Radiofuncties HU-401 601 801
Zenders programmeren
1. Kies de gewenste frequentie.
2. Druk kort op de toets 1-20/DISC.
Kies een nummer door naar voren of naar
achteren te draaien. Druk nogmaals om de
gewenste frequentie en zender op te slaan.
Voorkeurzenders
Draai aan 1-20/DISC om een vooringesteld
radioprogramma te kiezen. Het ingestelde
programma wordt weergegeven op het display.
AUTO - Automatische
zenderinstelling
Met behulp de AUTO-functie kunt u tot 10 goed
te ontvangen AM- of FM-zenders opzoeken en
deze opslaan in een afzonderlijk geheugen.
Deze functie is met name bruikbaar in gebieden
waar u de radiozenders niet kent.
1. Druk op de toets AUTO en houd deze
minstens 2 seconden lang ingedrukt. Een
aantal zenders met een sterk signaal
(maximaal 10) van de gekozen golflengte
staan nu in het geheugen. Het display geeft
AUTO aan. Als er geen zender met
voldoende signaalsterkte beschikbaar is,
verschijnt de melding NO STATION.
2. Draai aan de knop 1-20/DISC als u naar
een andere vooringestelde zender wilt gaan.
Bij elke slag wordt een nieuwe zender
ingesteld (A0 - A9).
3. Om terug te gaan naar het menu waarin u uit
de voorgeprogrammeerde radiozenders kunt
kiezen, moet u eenmaal op AUTO drukken.
De tekst AUTO op het display dooft dan.
149
3901860d
3901860d
3901860d
Verkeersinformatie/Nieuws HU-401 601 801
Verkeersinformatie (TP)
Door kort op de toets TP (korter dan 2 seconden)
te drukken, krijgt u verkeersinformatie van de
RDS-zenders. Als deze functie is ingeschakeld,
wordt het bericht TP weergegeven. Als het
systeem op cassette of cd staat, stemt de radio
op de achtergrond automatisch af op een FM-
zender met een sterk signaal, die verkeersinfor-
matie uitzendt. Als u een cassette of CD
beluistert, wordt dit onderbroken en ontvangt
u de verkeersinformatie op het geluidsniveau dat
u van te voren voor het beluisteren van
verkeersinformatie hebt ingesteld.
Na afloop van de verkeersinformatie neemt het
systeem het oude volume weer aan en wordt de
cassette of cd verder afgespeeld.
· Verkeersinformatie kan alleen worden
gehoord als TP en
gelijktijdig worden
weergegeven.
Als u een nieuwsbulletin voortijdig wilt
afbreken, moet u op de toets NEWS drukken.
De weergave van het nieuwsbulletin wordt dan
beëindigd. De nieuwsfunctie is dan nog steeds
actief, maar de radio wacht op het volgende
nieuwsbulletin. Druk nogmaals op de toets
NEWS om de nieuwsfunctie uit te schakelen.
De tekst NEWS verdwijnt dan van het display.
Radiotekst
Sommige RDS-zenders geven informatie door
over de inhoud van de programmas, de
uitvoerende artiesten e.d. Dergelijke informatie
verschijnt dan in tekstvorm op het display.
Druk enkele seconden op de toets NEWS om
een verzonden radiotekst op te roepen. De tekst
verschijnt vervolgens op het display. Wanneer u
kort op de toets NEWS drukt, beëindigt u de
weergave van de radiotekst.
· Als het display alleen TP aangeeft, wordt er
geen verkeersinformatie uitgezonden door
de gekozen radiozender.
· Als u een verkeersbulletin voortijdig wilt
afbreken, moet u op de toets TP drukken. De
TP-functie is dan nog steeds actief, maar de
radio wacht op het volgende verkeersbulletin.
· Als u de TP-functie wilt uitschakelen, moet
u op de toets TP drukken. Het display geeft
dan niet langer TP aan.
Nieuws aan/uit
Druk kort op de toets NEWS om de nieuwsfunctie
te activeren. De tekst NEWS verschijnt in kleine
letters op het display. Druk nogmaals op de toets
NEWS, als u de nieuwsfunctie wilt uitschakelen.
Zodra er een nieuwsbulletin binnenkomt, wordt
de weergave van het cassettedeck, de cd-speler
of de cd-wisselaar onderbroken zodat u het
nieuws kunt beluisteren.
150
3901860d
Programmatypes Display
Nieuws New features
Actualiteiten Current
Informatie Info
Sport Sport
Educatie Educ
Hoorspel Theater
Kunst en cultuur Culture
Wetenschap Science
Vermaak Enterta
Pop Pop
Rock Rock
Easy listening Easy list
Licht klassiek L Class
Klassieke muziek Classical
Overige muziek Other M
Weer Weather
Financieel nieuws Econ.
Kinderprogrammas For children
Maatschappelijke progr. Social
Religie Spiritual
Inbelprogrammas Telephone
Reizen Travel
Ontspanning Leisure
Jazz Jazz
Country Country
Nationale muziek Nation M
Gouwe ouwe Oldies
Volksmuziek Folk
Documentaires Document
Alarmtest Alarm test
!!ALARM!! !!Alarm!!
PTY ontbreekt Pty Miss
Programmatype
Met de PTY-functie kunt u direct programmas
met een bepaald onderwerp kiezen. Ga als volgt
te werk om een zender met een bepaald
programmatype te zoeken.
1. Druk op de toets PTY. Het programmatype
van de ingestelde radiozender verschijnt op
het display.
2. Wanneer u aan de knop 1-20/DISC draait,
kunt u door de lijst met programmatypes
bladeren.
3. Wanneer u het gewenste programmatype
hebt gevonden, drukt u op de knop 1-20/
DISC om uw keuze te bevestigen. De radio
zoekt vervolgens naar een radiozender met
het geselecteerde programmatype.
4. Als de radio een zender met het gekozen
programmatype vindt, wordt deze zender
ingesteld. Als er geen zender met het gekozen
programmatype kan worden gevonden,
hervat de radio de voorgaande stand. De
PTY-functie is dan stand-by. Dit blijft zo
totdat een programma van het gekozen
type wordt uitgezonden. Wanneer dat het
geval is, gaat de radio automatisch over op
de zender die het geselecteerde programma-
type uitzendt.
5. Als er meer dan een zender is met het
gekozen programmatype, kunt u uit de
zenders kiezen met de knoppen
, of
de knop SCAN. De PTY-functie blijft
actief, totdat de radio een zender met het
gekozen programmatype heeft gevonden.
Dit is tevens het geval zolang de ingestelde
zender een programma van het gekozen
type uitzendt.
6. Om de radio weer stand-by te zetten moet u
nogmaals op de toets PTY drukken.
Wanneer u een cd of cassette beluisterde,
wordt deze verder afgespeeld totdat het
gekozen programmatype opnieuw wordt
uitgezonden.
7. Om de PTY-functie uit de stand-by-stand te
halen, moet u nogmaals op de toets PTY
drukken. Het PTY-symbool verdwijnt dan.
Programmatypes HU-401 601 801
151
Geavanceerde gebruikersstand (Advanced User Mode)
Geavanceerde gebruikersstand
·
Om de AUM-stand te activeren moet u het
volgende doen. Zorg dat de radio is
uitgeschakeld, druk de volumeknop in en
houd deze minstens 5 seconden lang in deze
stand vast.
· Draai aan de knop 1-20/DISC om een
AUM-functie te selecteren (zie het overzicht
met functies rechts).
· Wanneer u uw keuze gemaakt hebt, knippert
de uitgangswaarde (default) die bij de
geselecteerde functie hoort. Druk op de
knop 1-20/DISC om de uitgangswaarde
van de functie te wijzigen (in bijv. ON/OFF,
LOW/MID/HIGH e.d. afhankelijk van de
functie).
· Selecteer zo nodig andere functies/alternatie-
ven.
Om de fabriekinstellingen voor alle AUM-
functies te hervatten moet u aan de knop 1-20/
DISC draaien, totdat de tekst SET TO
DEFAULT (uitgangswaarden hervatten) op
het display van de radio verschijnt. Druk
vervolgens op dezelfde knop. Alle fabrieksin-
stellingen van de AUM-functies worden dan
hervat, waarna de radio de normale stand
inneemt (muziek, nieuws e.d.).
Om eventuele wijzigingen op te slaan en terug
te gaan naar de normale stand, moet u aan de
knop 1-20/DISC draaien totdat de tekst
BACK and SAVE (teruggaan en opslaan) op
het display van de radio verschijnt. Druk
vervolgens nogmaals op dezelfde knop. Druk
vervolgens nogmaals op de knop 1-20/DISC.
Lijst met geavanceerde
gebruikersinstellingen
(de uitgangswaarden zijn onderstreept)
- SET TO DEFAULT (zie de linker kolom).
- AF SWITCHING ON/OFF (automatische
afstemfunctie) de AF-afstemfunctie zorgt
ervoor dat het toestel op het sterkste zender-
signaal voor het gekozen programma afstemt.
- REGIONAL ON/OFF (regionale radio-
programmas) Deze functie maakt het
mogelijk om op een bepaalde regionale
zender afgestemd te blijven, ook al is het
bijbehorende zendersignaal niet bijster
krachtig.
- EON (Enhanced Other Networks)
LOCAL/
DISTANT Deze functie geeft
aan of het radioprogramma dat u beluistert
alleen moet worden onderbroken voor bijv.
verkeersinformatie of nieuwsbulletins (voor
zover u deze functies hebt geselecteerd)
wanneer het signaal krachtig is (LOCAL)
of ook wanneer het binnenkomende signaal
zwakker (DISTANT) is.
- NETWORK ALL/TUNED Met deze
functie kunt u aangeven of het radiopro-
gramma dat u beluistert alleen moet worden
onderbroken voor bijv. verkeersinformatie
of nieuwsbulletins (voor zover u deze
functies hebt geselecteerd) wanneer het
signaal afkomstig is van de zender waarop
u bent afgestemd, bijv. RADIO3 (TUNED),
of ook wanneer er een signaal binnenkomt
via een willekeurig andere zender (ALL).
- LANGUAGE Met deze functie kunt u
aangeven in welke taal de displayberichten
moeten verschijnen (Engels, Duits, Frans
of Zweeds). Deze functie werkt alleen voor
PTY-berichten.
- ASC (Active Sound Control) ON/OFF
(actieve geluidsregeling) Met de ASC-
functie kunt u het volume van de radio-
zender automatisch laten afstemmen op
de snelheid waarmee u rijdt.
- ASC TABLE Met deze functie kunt u het
uitgangsvolume voor de ASC-functie
aangeven (LOW/MID/HIGH).
- SRC ON/OFF Met deze functie kunt u de
regeling in- of uitschakelen die ervoor zorgt
dat de weergave van de hoge tonen wordt
bijgesteld bij slechte ontvangst. Activering
van deze functie kan de ervaren ontvangst-
kwaliteit verbeteren.
- SRC TABLE Met deze functie kunt u het
uitgangsvolume voor de SRC-functie
aangeven (LOW/MID/HIGH).
- TAPE DOLBY ON/OFF Met deze functie
kunt u de Dolby-ruisonderdrukking uit-
schakelen, wanneer u een cassette beluistert
(HU 401/601).
- BACK and SAVE (zie voorgaande pagina).
- BACK without SAVE (zie voorgaande
pagina).
Om terug te gaan naar de normale stand zonder
eventuele wijzigingen op te slaan, moet u aan de
knop 1-20/DISC draaien totdat de tekst BACK
without SAVE (teruggaan zonder opslaan) op
het display van de radio verschijnt. Druk
vervolgens nogmaals op de knop 1-20/DISC.
152
3901876d
3901857d
DOLBYBNR
Cassette-opening
De cassette wordt met de open kant naar rechts
in de opening geschoven. Op het display
verschijnt TAPE Side A. Wanneer een kant van
de cassette is uitgespeeld, schakelt het deck
automatisch over naar de andere kant (autore-
verse). Als er al een cassette in het deck zit, laat
de cassette dan spelen door aan de knop
SOURCE te draaien.
Van bandrichting wisselen
Druk op de toets REV, als u de andere kant
van de cassette wilt beluisteren. Het display
geeft aan welke kant van de cassette wordt
afgespeeld.
Cassette uitwerpen
Als u op de uitwerptoets drukt, stopt de cassette
waarna deze wordt uitgeworpen.
Draai aan de knop SOURCE om een andere
geluidsbron te kiezen. Ook als het systeem is
uitgeschakeld, kunt u een cassette plaatsen of
uitwerpen.
Ruisonderdrukking Dolby B
De ruisonderdrukkingsfunctie is normaal
geactiveerd. Ga als volgt te werk, als u de
functie wilt uitschakelen. Houd de toets REV
ingedrukt, totdat het Dolby-symbool
van het
display verdwijnt. Druk nogmaals op dezelfde
toets om de Dolby-functie weer te activeren.
Scannen (HU-601)
Zie pagina 144 voor meer informatie.
Cassettedeck HU-401 601
A - Versneld spoelen
De cassette kan vooruit worden gespoeld met
en achteruit met . Tijdens het spoelen toont
het display de meldingen FF (vooruit
spoelen) en REW (achteruit spoelen). Het
versneld spoelen wordt onderbroken als u de
knop weer indrukt.
B - Volgend nummer,
Vorig nummer
Als u de toets indrukt, spoelt de cassette
automatisch vooruit naar het volgende nummer.
Als u de toets
indrukt, spoelt de cassette
automatisch achteruit naar het vorige nummer.
Deze functie werkt alleen goed wanneer er
tussen de nummers een stilte van ongeveer vijf
seconden is ingelast. Als uw stuurwiel is
uitgerust met een toetsenset, kunt u gebruik
maken van de pijltoetsen.
3901873d
3901859d
A
B
153
CD-speler
Steek een cd in de opening. Als u al een CD hebt
ingebracht, moet u voor weergave van de CD
kiezen door aan de knop SOURCE te draaien.
CD uitwerpen
Als u op deze toets drukt (zie bovenstaande
afbeelding) stopt de CD-speler waarna de disc
naar buiten komt, zie bovenstaande afbeelding.
OPMERKING: Als veiligheidsmaatregel hebt
u 12 seconden de tijd om de uitgeschoven CD uit
te nemen. Daarna wordt de cd weer ingenomen
en verder afgespeeld.
3901862d
A - Versneld spoelen
Druk op of om een bepaald gedeelte van
een nummer op te zoeken.
B - Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op
om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer aan dat
wordt afgespeeld. Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u gebruik maken van
de pijltoetsen.
Scannen
Zie pagina 146 voor meer informatie.
Willekeurige afspeelvolgorde
Druk op RND om deze functie te activeren.
De CD-speler speelt de cd in een willekeurige
volgorde af. Zolang deze functie actief is staat
de melding RND op het display.
CD-speler HU-601
Belangrijk!
Maak geen gebruik van cd's met een
opgeplakt etiket. Door de warmte in de
cd-speler kan het gebeuren dat het etiket
van de cd loskomt. De cd-speler kan
daarbij beschadigd raken.
3901859d
A
B
3901873d
154
3901875d
CD-wisselaar
Draai aan de knop SOURCE om de CD-
wisselaar in te schakelen. De CD-wisselaar
speelt het laatst gekozen nummer op de laatst
gekozen CD af. Als het magazijn* van de
CD-wisselaar leeg is, verschijnt de melding
LOAD CARTRIDGE.
Nummer cd selecteren
Draai aan de knop 1-20/DISC. Op het display
verschijnt het nummer van de geselecteerde CD
en het gekozen nummer op deze CD.
* De CD-wisselaarfunctie kan alleen worden
gebruikt als het systeem is aangesloten op de
CD-wisselaar van Volvo, die op bepaalde
modellen standaard aanwezig is en op andere
modellen verkrijgbaar is als accessoire.
Willekeurige afspeelvolgorde
Druk op RND (voor HU-601 en 801) om de
CD in een willekeurige volgorde te laten afspelen.
Als u het radiosysteem HU-401 hebt, draai dan
aan SOURCE. Er wordt een willekeurig
nummer van een willekeurige disc gekozen.
Een volgend nummer wordt op dezelfde wijze
gekozen. Zolang deze functie actief is staat de
melding RND op het display.
N.B. Speel uitsluitend cds van 12 cm af!
Probeer nooit kleinere cds af te spelen!
A - Versneld spoelen
Druk op of om een bepaald gedeelte van
een nummer op te zoeken.
B - Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op
om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer van de CD
en het geselecteerde nummer op deze CD aan.
Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsen-
set, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen.
Scannen (HU-601 801)
Zie pagina 146 voor meer informatie.
Externe CD-wisselaar
3901859d
A
B
3901873d
155
3901854d
Interne CD-wisselaar HU-801
Willekeurige afspeelvolgorde
Druk op RND om de CD in een willekeurige
volgorde te laten afspelen. Er wordt een
willekeurig nummer van een willekeurige disc
gekozen. Een volgend nummer wordt op
dezelfde wijze gekozen. Zolang deze functie
actief is staat de melding RND op het display.
N.B. Als de kwaliteit van de CD niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN 60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
Nummer cd selecteren
Draai aan de knop 1-20/DISC. Op het display
verschijnt het nummer van de geselecteerde
CD en het gekozen nummer op deze CD.
A - Versneld spoelen
Druk op of om een bepaald gedeelte van
een nummer op te zoeken.
B - Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op
om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer van de CD
en het geselecteerde nummer op deze CD aan.
Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsen-
set, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen.
Scannen (HU-801)
Zie pagina 146 voor meer informatie.
Interne CD-wisselaar
Een interne cd-wisselaar met een magazijn voor
4 CDs maakt deel uit van het audiosysteem
HU-801.
Draai aan de knop SOURCE- om de CD-
wisselaar in te schakelen. De CD-wisselaar
speelt het laatst gekozen nummer op de laatst
gekozen cd af. U kunt 4 cds in het magazijn van
de CD-wisselaar aanbrengen. Om een nieuwe CD
aan te kunnen brengen moet u een lege positie
selecteren. Draai aan 1-20/DISC om een lege
positie te vinden. Zorg dat er LOAD DISC
verschijnt, voordat u een nieuwe CD aanbrengt.
CD uitwerpen
Als u op de toets drukt stopt de CD, waarna de
CD die werd afgespeeld naar buiten komt.
OPMERKING: Als veiligheidsmaatregel hebt
u 12 seconden de tijd om de uitgeschoven CD uit
te nemen. Daarna wordt de cd weer ingenomen
en verder afgespeeld.
3901859d
A
B
3901873d
Belangrijk!
Maak geen gebruik van cd's met een
opgeplakt etiket. Door de warmte in de
cd-speler kan het gebeuren dat het etiket
van de cd loskomt. De cd-speler kan
daarbij beschadigd raken.
156
Dolby Surround Pro Logic HU-801
Dolby Surround Pro Logic Mode*
Kies PL om Sound Mode tin te schakelen.
Dolby Surround Pro Logic wordt weergegeven.
Druk op OFF om terug te keren naar 2-kanaals
stereo.
Dolby Surround Pro Logic
In combinatie met een centrale luidspreker in
het midden van het dashboard zorgt Dolby
Surround Pro Logic voor een zeer realistische
geluidsweergave.
De normale stereokanalen links en rechts
worden dan opgedeeld in links, midden en
rechts. Bovendien produceren de luidsprekers
achterin het zogeheten ambient surround
sound. Dit effect evenaart de nagalm in de
opnameruimte.
* De Dolby Surround Pro Logic Mode werkt
alleen, wanneer u een cd, cassette of FM-zender
beluistert. Als u naar de radio luistert, moet u in
plaats daarvan 3-kanaals stereo (3-CH) kiezen.
3901878d
3901877d
Tegenwoordig wordt de meeste muziek zodanig
opgenomen, dat het geluid van de vocalist/solist
recht van voren komt en dat van het begeleidende
orkest van links, rechts en van achteren. Op die
manier zorgt Dolby Surround Pro Logic voor
een geluidsweergave die zeer dicht bij de
originele opnamesituatie ligt.
Let er bij het gebruik van Dolby Surround Pro
Logic op dat de geluidsweergave voor de
inzittenden achterin verschilt van die voor de
inzittenden voorin.
157
3-kanaals stereo
Kies 3-CH voor 3-kanaals stereo. 3-CH
verschijnt op het display. Druk op OFF
om terug te keren naar 2-kanaals stereo.
Volume centrale luidspreker
Stel het volume van de middenluidspreker in
door de knop in te drukken en naar buiten te
trekken en deze vervolgens linksom of
rechtsom te draaien. In de middelste stand is het
volume normaal. Druk de knop na de instelling
terug.
Uitgangsvermogen
achterluidsprekers
(Ambient Surround Sound)
Stel het uitgangsvermogen van de achterste
kanalen in door de knop in te drukken, zodat
deze naar buiten komt en daarna nog verder uit
te trekken en vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de middelste stand is het
uitgangsvermogen normaal. Druk de knop na
de instelling terug (alleen met Dolby Pro Logic).
Met deze knop regelt u het uitgangsvermogen
van de Surround Sound, wanneer Dolby
Surround Pro Logic actief is.
Dolby Surround Pro Logic HU-801
3901877d
3902419d
3902419d
158
Alarm
Er verschijnt Alarm! op het display van de radio, wanneer er een
alarmmelding wordt verzonden. Deze functie wordt gebruikt om de
bestuurder te waarschuwen bij ernstige ongelukken of calamiteiten,
zoals ineengestorte bruggen of ongelukken in kerncentrales.
Dolby ruisonderdrukking wordt geproduceerd onder licentie van
Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby en de dubbele D
zijn geregistreerde handelsmerken van Dolby Laboratories
Licensing Corporations.
HU-401
Vermogen: 4 x 25 W
Impedantie: 4 Ohm
Vereiste spanning: 12 V, negatieve massa
Radio
Frequentie: U (FM) 87,5 - 108 MHz
M (AM) 522 - 1611 kHz
L (AM) 153 - 279 kHz
HU-601
Vermogen: 4 x 25 W
Impedantie:: 4 Ohm
Vereiste spanning: 12 V, negatieve massa
Externe versterker: 4 x 50 W alt. 4 x 75 W (extra)
Radio
Frequentie: U (FM) 87,5 - 108 MHz
M (AM) 522 - 1611 kHz
L (AM) 153 - 279 kHz
Basluidsprekers
Ingebouwde versterker: 150 W
HU-801
Vermogen: 1 x 25 W (Middenluidspreker)
Impedantie: 4 Ohm
Vereiste spanning: 12 V, negatieve massa
Externe versterker: 4 x 50 W alt. 4 x 75 W
De HU-801 moet op een afzonderlijke versterker zijn aangesloten.
Radio
Frequentie: U (FM) 87,5 - 108 MHz
M (AM) 522 - 1611 kHz
L (AM) 153 - 279 kHz
Technische gegevens - Audio
Dolby Surround Pro Logic is een geregistreerd handelsmerk van
Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby Surround Pro
Logic wordt geproduceerd onder licentie van Dolby Laboratories
Licensing Corporation.
159
Telefoon (optie)
Telefoonsysteem 160
Beknopte bedieningsinstructies 162
Bel-opties 163
Geheugenfuncties 166
Menus 167
Overige informatie 171
160
Telefoon
Algemene voorschriften
· Verkeersveiligheid staat voorop!
Als u als bestuurder gebruik wilt
maken van de handset in de armleu-
ning, moet u de auto eerst op een
veilige plaats parkeren.
· Schakel het systeem uit tijdens het
tanken.
· Schakel het systeem uit in gebieden
waar met explosieven wordt gewerkt.
· Laat reparatie van de telefoon aan
erkend servicepersoneel over.
6. Microfoon
De microfoon is ingebouwd in de achteruit-
kijkspiegel.
7. Luidspreker
De luidspreker is ingebouwd in de hoofdsteun
van de bestuurdersstoel.
8. Antenne
De antenne is tegen de voorruit aangebracht,
achter de achteruitkijkspiegel.
1. Toetsenset in middenconsole
Met de toetsenset op de middenconsole kunt u
alle functies van het telefoonsysteem sturen.
2. Toetsenset op stuurwiel
Met de toetsenset op het stuurwiel kunt u de
meeste functies van uw telefoonsysteem regelen.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat, kunt
u de toetsenset op het stuurwiel alleen gebruiken
om de telefoonfuncties te regelen. In de actieve
stand staan er altijd telefoongegevens op het
display. Als u de knoppen voor de radio-
instellingen wilt gebruiken, moet de telefoon zijn
uitgeschakeld, zie pagina 162.
3. Display
Op het display verschijnen menus, meldingen,
telefoonnummers e.d.
4. Handset
De handset kunt u gebruiken voor privége-
sprekken waarin u niet gestoord wil worden.
5. SIM-kaart
U brengt de SIM-kaart aan de voorkant van de
toetsenset op de middenconsole aan.
Schakel de telefoon uit en verlaat de actieve
stand als u geen SIM-kaart hebt aangebracht,
omdat u anders geen berichten voor de overige
functies van het display kunt aflezen.
Noodoproepen
Het is altijd mogelijk het alarmnummer
te bellen, zelfs als de contactsleutel of
de SIM-kaart is uitgenomen.
· Druk op de Aan/Uit-knop.
· Kies het alarmnummer van het land
waarin u zich bevindt (112 binnen
de EU).
· Druk op de groene toets .
Telefoonsysteem
161
Telefoon
3903012m
5
7
4
6
8
3
1
2
162
Telefoon
Actieve stand
Om gebruik te kunnen maken van de functies
die het telefoonsysteem u biedt, moet het
telefoonsysteem in de actieve stand staan (dit
geldt niet voor binnenkomende gesprekken).
Zet de telefoon in de actieve stand door te
drukken op
op het bedieningspaneel of op
de toetsenset op het stuurwiel.
In de actieve stand staan er altijd telefoonge-
gevens op het display.
Druk op
om de actieve stand te verlaten.
Systeem in- en uitschakelen
Om het systeem in te schakelen: draai de
contactsleutel in stand I. Druk op de aange-
geven knop op de bovenstaande afbeelding.
U schakelt het systeem als volgt uit: houd de
knop waarmee u het systeem inschakelde
enkele seconden ingedrukt. Als u het contact
afzet terwijl het telefoonsysteem actief is, zal het
telefoonsysteem eveneens actief zijn wanneer u
het contact opnieuw inschakelt.
Wanneer u het telefoonsysteem hebt uitgeschak-
eld, kunt u geen gesprekken aannemen.
Beknopte bedieningsinstructies
3902219d
3903019m
3903022
m
SIM-kaart
De telefoon is alleen te gebruiken in combinatie
met een geldige SIM-kaart (Subscriber Identity
Module). U kunt een dergelijke kaart bij uw
provider verkrijgen.
Breng altijd de SIM-kaart aan, wanneer u
gebruik wilt maken van de telefoon. De naam
van uw provider verschijnt dan op het display.
Schakel de telefoon uit en verlaat de actieve
stand als u geen SIM-kaart hebt aangebracht,
omdat u anders geen berichten voor de overige
functies van het display kunt aflezen en geen
gebruik kunt maken van de toetsenset op het
stuurwiel om de radio te bedienen.
163
Telefoon
Bellen en gesprekken aannemen
U kunt als volgt bellen: kies het nummer en
druk op
op de toetsenset op het stuurwiel of
op de middenconsole (of til de handset op).
Om een inkomend gesprek te beantwoorden:
Druk op
(of til de privéhandset omhoog).
U kunt ook gebruik maken van automatische
beantwoording, zie menu-optie 4.3.
Het audiosysteem wordt uitgeschakeld tijdens
het gesprek. Zie ook menu-opties 5.6.5 voor het
geluidsniveau van het audiosysteem.
Een gesprek beëindigen
Om een gesprek te beëindigen drukt u op op
de toetsenset van het stuurwiel of op de
middenconsole of u legt de handset op. Het
audiosysteem gaat weer in de voorgaande stand
staan.
Bel-opties
3902219d
3902220d
Display
Op het display worden de actuele functies zoals
menus, berichten, telefoonnummers of
instellingen getoond.
3800670d
164
Telefoon
Handset
Als u privégesprekken wilt voeren, kan u
gebruik maken van de handset.
1. Neem de handset op. Voer het gewenste
nummer in met de toetsenset op de midden-
console. Druk op
om te bellen. U regelt
het volume met de draaiknop op de zijkant
van de handset.
2. U kunt het gesprek beëindigen door de
handset terug in de houder te leggen.
Doe het volgende als u tijdens een lopend
gesprek wilt overgaan op het gebruik van de
handsfree zonder daarvoor het gesprek te
beëindigen: druk op
en kies voor
Handsfree. Druk op
en leg de handset
op, zie de volgende pagina.
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een
voorkeuzetoets opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het telefoon-
boek van het systeem kunt u koppelen aan een
bepaalde voorkeuzetoets (0-9).
U doet dat als volgt:
1. Schakel de actieve stand in. Blader met
naar Geheugen bewerken (menu 3) en druk
op
.
2. Blader verder naar Verk. kiezen (menu 3.4)
en druk op
.
3. Druk op de voorkeuzetoets waaronder u het
nummer wilt opslaan. Druk op
om uw
keuze te bevestigen.
4. Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze uit het geheugen op en druk op
om de naam of het telefoonnummer te
selecteren.
Voorkeuzetoets gebruiken
Druk de voorkeuzetoets ca. twee seconden lang
in om het telefoonnummer te kiezen dat met de
toets opgeslagen is.
N.B. Na inschakeling van de telefoon moet u
enkele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen.
Om verkort te kunnen kiezen moet Menu 4.5
geactiveerd zijn, zie pagina 168.
Bel-opties (vervolg)
3902215d
Laatst gekozen nummer
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien
laatst gekozen telefoonnummers/namen op.
1. Druk op van de toetsenset op het
stuurwiel of op de middenconsole.
2. Blader met de pijltoetsen vooruit
of
achteruit
door de laatst gekozen
nummers.
3. Druk op
(of neem de handset op) om
te bellen.
3902219d
165
Telefoon
3902223d
Volume
Verhoog het volume door op de (+) van de
toetsenset op het stuurwiel te drukken. Verlaag
het volume door op de (-) van de toetsenset op
het stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
kunt u met de toetsenset op het stuurwiel alleen
de telefoonfuncties regelen.
Als u deze toetsen wilt gebruiken om radio-
instellingen te verrichten, moet u eerst de actieve
stand van de telefoon verlaten, zie pagina 160.
Tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek aannemen
Als u tijdens een lopend gesprek een geluids-
signaal onmiddellijk gevolgd door twee korte
geluidssignalen hoort, komt er een tweede
gesprek binnen. De twee korte geluidssignalen
worden herhaald, totdat u het gesprek beantwo-
ordt of de beller oplegt. U kunt het tweede
gesprek dan wel of niet aannemen.
Als u het gesprek niet wilt aannemen, moet u
op
drukken of niets doen.
Als u het gesprek echter wel wilt aannemen,
moet u op
drukken. U parkeert het lopende
gesprek dan tijdelijk. Als u op
drukt,
worden beide gesprekken beëindigd.
SMS
Eén geluidssignaal geeft aan dat er een SMS-
bericht is binnengekomen.
Samenvoegen
Om twee gesprekken
tegelijk te voeren
(conferentie)
Wisselen
Om te wisselen tussen
de twee gesprekken
Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Geheugen
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Handset/
Handsfree
Ruggespraakstand
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Wanneer u een lopend gesprek beantwoordt
en een tweede gesprek hebt geparkeerd, kunt
u de volgende functies activeren (blader met
de pijltoetsen):
Functies tijdens lopende gesprekken
Tijdens een lopend gesprek kunt u de volgende
functies activeren (blader met de pijltoetsen):
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Wachten/
Wachten uit
Om het lopende
gesprek wel of niet te
parkeren
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen
Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Wanneer u gekozen hebt voor Samenvoegen
en twee lopende gesprekken voert, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen):
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
166
Telefoon
Nummers uit het geheugen bellen
1. Druk op .
2. Kies uit de volgende mogelijkheden:
· Druk op en blader met de pijltoetsen
naar de naam van uw keuze.
· Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam (of
voer de complete naam in) en druk op
.
3. Druk op
om het geselecteerde nummer te
bellen.
Geheugenfuncties
Telefoonnummers en namen kunt u in het
geheugen van de telefoon zelf opslaan of in het
geheugen op de SIM-kaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig van
één van de nummers die in het geheugen liggen,
opgeslagen, wordt de bijbehorende naam op het
display weergegeven.
U kunt maximaa 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen
opslaan
1. Druk op en blader naar Geheugen
bewerken (menu 3). Druk vervolgens
op
.
2. Blader verder naar Toevoegen (menu 3.1)
en druk op
.
3. Voer het gewenste nummer in en druk
op
.
4. Voer de bijbehorende naam in en druk
op
.
5. Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan met
en druk
vervolgens op
.
space 1- ? ! , . : ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen hetzelfde
teken van een toets in te voeren moet
u na de eerste maal op * drukken of
enkele seconden wachten.
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofdletters en
kleine letters
om het laatst ingevoerde teken te
wissen. Wanneer u de toets lang
ingedrukt houdt, kunt u het nummer of
de tekst in zijn geheel wissen.
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1 om
een spatie in te voegen.
3902221d
167
Telefoon
Menus
Menusysteem
Ga naar de actieve stand. Druk op om het
menusysteem te activeren.
In het menusysteem geldt het volgende:
· Wanneer u lang ingedrukt houdt,
verlaat u het menusysteem.
· Wanneer u kort op drukt, annuleert,
hervat of verwerpt u een optie.
· Wanneer u op drukt, bevestigt of
selecteert u een optie of gaat u van een
submenu naar het volgende submenu.
· Met de toets gaat u naar het volgende
submenu. Met de toets
. gaat u naar het
vorige submenu.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen is het menusysteem niet
toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h.
U kunt de begonnen activiteiten in het menusys-
teem echter wel beëindigen.
In het menu 5.7 kunt u de snelheidsbegrenzing
activeren/deactiveren.
Aan de hand van de menus kunt u bestaande
instellingen controleren of wijzigen en nieuwe
functies programmeren. De verschillende menu-
opties worden op het display weergegeven.
Sneltoetsen
Wanneer u met de pijl naar rechts naar het
menusysteem bent gesprongen, kunt u gebruik
maken van de cijfertoetsen in plaats van de
pijltoetsen en de groene toets
om naar het
gewenste submenu op het hoofdniveau (1, 2, 3
e.d.), het eerste subniveau (1.1, 2.1, 3.1 e.d.)
en het tweede subniveau (1.1.1, 2.1.1, 3.1.1
e.d.) te springen. De cijferaanduiding van het
geselecteerde menu staat samen met de naam
van het menu op het display aangegeven.
3902222d
168
Telefoon
Hoofdmenus/Submenus
1. Oproepregister
1.1 Gem. oproep
1.2 Ontv. oproep
1.3 Gebeld.
1.4 Wis lijst
1.4.1 Alles
1.4.2 Gemist
1.4.3 Ontvangen
1.4.4 Gebeld
1.5 Duur oproep
1.5.1 Lste oproep
1.5.2 Tel oproepen
1.5.3 Totale tijd
1.5.4 Reset timer
2. Boodschappen
2.1 Lezen
2.2 Invoeren
2.3 Voice mail
2.4 Instellingen
2.4.1 SMSC-nummer
2.4.2 Geldigheid
2.4.3 Soort
3. Geheugen bewerken
3.1 Toevoegen
3.2 Zoeken
3.2.1 Bewerken
3.2.2 Wissen
3.2.3 Kopiëren
3.2.4 Verplaatsen
3.3 Alles kopiëren
3.3.1 Van SIM naar telefoon
3.3.2 Van telefoon naar SIM
3.4 Verk. kiezen
3.5 SIM-geheugen wissen
3.6 Telefoongeheugen wissen
3.7 Status
4. Belopties
4.1 Nummer mee
4.2 Oproep wacht
4.3 Auto antw.
4.4 Auto herk.
4.5 Verk. kiezen
4.6 Doorschakelen
4.6.1 Alle oproepen
4.6.2 Bij bezet
4.6.3 Onbeantwoord
4.6.4 Onbereikbaar
4.6.5 Faxoproepen
4.6.6 Dataoproepen
4.6.7 Alles annul.
5. Instellingen
5.1 Fabriek
5.2 Netwerk
5.3 Taal
5.3.1 English UK
5.3.2 English US
5.3.3 Svenska
5.3.4 Dansk
5.3.5 Suomi
5.3.6 Deutsch
5.3.7 Nederlands
5.3.8 Français FR
5.3.9 Français CAN
5.3.10 Italiano
5.3.11 Español
5.3.12 Português P
5.3.13 Português BR
5.4 SIM-beveiligd
5.4.1 Aan
5.4.2 Uit
5.4.3 Auto
5.5 Wijzig codes
5.5.1 PIN-code
5.5.2 Telefooncode
5.6 Geluiden
5.6.1 Belvolume
5.6.2 Belsignaal
5.6.3 Toetsklik
5.6.4 Aanp. Snelh.
5.6.5 RadioAutMute
5.7 Rij veilig
169
Telefoon
Menu 1. Oproepregister
1.1 Gem. oproep
In dit menu verschijnt een lijst met de gemiste
oproepen. U kunt de nummers bellen, wissen
of toevoegen aan het geheugen van de telefoon
of op de SIM-kaart om ze later te bewerken.
1.2 Ontv. oproep
In dit menu verschijnt een lijst met de ontvangen
oproepen. U kunt de nummers bellen, wissen of
toevoegen aan het geheugen van de telefoon of op
de SIM-kaart om het later te bewerken.
1.3 Gebeld
In dit menu verschijnt een lijst met de laatst
gekozen nummers. U kunt de nummers bellen,
wissen of toevoegen aan het geheugen van de
telefoon of op de SIM-kaart om het later te
bewerken.
1.4 Wis lijst: Met behulp van deze functie kunt
u de lijsten onder de menus 1.1, 1.2 en 1.3
wissen zoals hieronder beschreven.
1.4.1 Alles
1.4.2 Gemist
1.4.3 Ontvangen
1.4.4 Gebeld
1.5 Duur oproep: In dit menu hebt u de
mogelijkheid om de duur van al uw oproepen
of alleen de laatste te zien. U kunt ook het aantal
oproepen bekijken en de timer resetten.
1.5.1 Duur laatste
1.5.2 Aantal oproepen
1.5.3 Totale tijd
1.5.4 Reset timers
Om de timer te kunnen resetten moet u over de
telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
Menu 3. Geheugen bewerken
3.1 Toevoegen: In dit menu hebt u de moge-
lijkheid om namen en telefoonnummers op te
slaan in het geheugen van de telefoon of op de
SIM-kaart. Zie het hoofdstuk over de geheu-
genfuncties voor meer informatie.
Menu 2. Boodschappen
2.1 Boodschap lezen: In dit menu kunt u de
ingekomen boodschappen lezen. U kunt de
gelezen boodschappen (of gedeelten ervan)
vervolgens wissen, doorsturen, wijzigen of
opslaan.
2.2 Boodschap invoeren: Met de toetsenset
kunt u boodschappen invoeren. U kunt de
boodschappen vervolgens opslaan of versturen.
2.3 Voice mail beluisteren: In dit menu kunt u
de binnengekomen gesproken boodschappen
beluisteren.
2.4 Instellingen: In dit menu (SMSC-nummer)
kunt u het nummer van de mailbox (SMSC-
nummer) aangeven waarnaar u uw boodschap-
pen wilt doorschakelen. U kunt tevens aange-
ven hoe uw boodschap de geadresseerde moet
bereiken en hoelang deze in de mailbox moet
blijven liggen.
2.4.1 SMSC-nummer
2.4.2 Geldigheid
2.4.3 Soort
Neem contact op met uw provider voor
informatie over deze instellingen en het SMSC-
nummer.
3.2 Zoeken: In dit menu kunt u wijzigingen
aanbrengen in het geheugen.
3.2.1 Bewerken: Gegevens in de
verschillende geheugens wijzigen.
3.2.2 Wissen: Een opgeslagen naam
wissen.
3.2.3 Kopiëren: Een opgeslagen naam
kopiëren.
3.2.4 Verplaatsen: Gegevens overhevelen
tussen het geheugen van de telefoon
en dat van de SIM-kaart.
3.3 Alles kopiëren: Telefoonnummers en
namen op de SIM-kaart kopiëren naar het
geheugen van de telefoon.
3.3.1 Van het geheugen op de SIM-kaart
naar dat van de telefoon
3.3.2 Van het geheugen van de telefoon
naar dat op de SIM-kaart
3.4 Verkort kiezen: Een nummer dat in het
telefoonboek ligt opgeslagen, kunt u aan een
voorkeuzetoets met een bepaald nummer
koppelen.
3.5 SIM-geheugen wissen: In dit menu kunt u
het complete geheugen op de SIM-kaart wissen.
3.6 Telefoongeheugen wissen: In dit menu
kunt u het complete geheugen in de telefoon
wissen.
3.7 Status: In dit menu kunt u zien hoeveel
geheugenposities in beslag genomen zijn door
de namen en telefoonnummers in het geheugen
op de SIM-kaart en in de telefoon.
170
Telefoon
4.1 Nummer mee: Geef aan of uw eigen
nummer wel of niet op het display van de
ontvanger moet verschijnen.
Neem contact op met uw provider voor een
permanent geheim nummer.
4.2 Oproep wacht.: Geef aan of u wel of geen
bericht wilt ontvangen tijdens een lopend
gesprek dat er een tweede oproep wacht.
4.3 Aut. antw.: Geef aan of u wilt kunnen
antwoorden zonder gebruik te maken van de
toetsenset.
4.4 Aut. herk.: Geef aan of u een eerder
gekozen nummer na bezettoon opnieuw wilt
kiezen.
4.5 Verk. kiezen: In dit menu stelt u in of het
wel of niet mogelijk is gebruik te maken van
de voorkeuzetoetsen.
De functie moet geactiveerd zijn om verkort te
kunnen kiezen.
4.6 Doorschakelen: In dit menu kunt u
aangegeven welke soorten oproepen moeten
worden doorgeschakeld naar het gespecificeer-
de telefoonnummer.
4.6.1 Alle oproepen (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende gesprek).
4.6.2 Bij bezet
4.6.3 Onbeantwoord
4.6.4 Onbereikbaar
4.6.5 Faxoproepen
4.6.6 Dataoproepen
4.6.7 Alles annul.
Menu 4. Bel-opties
5.1 Fabriek: Functie om de fabrieksinstelling-
en te herstellen.
5.2 Kies netwerk: Geef aan of u automatisch
of handmatig netwerken wilt selecteren.
5.2.1 Auto
5.2.2 Handmatig
5.3 Kies taal: In dit menu kunt u aangeven in
welke taal u de berichten op het display wilt
zien.
5.3.1 English UK
5.3.2 English US
5.3.3 Svenska
5.3.4 Dansk
5.3.5 Suomi
5.3.6 Deutsch
5.3.7 Nederlands
5.3.8 Français FR
5.3.9 Français CAN
5.3.10 Italiano
5.3.11 Español
5.3.12 Português P
5.3.13 Português BR
5.4 SIM-beveiligd: In dit menu kunt u
aangeven of de invoer van de PIN-code actief of
inactief moet zijn of automatisch moet verlopen.
5.4.1 Aan
5.4.2 Uit
5.4.3 Auto
5.5 Wijzig codes: In dit menu kunt u uw PIN-
code of uw telefooncode wijzigen.
5.5.1 PIN-code
5.5.2 Telefooncode (gebruik 1234,
voordat u overgaat op uw eigen
code) TU gebruikt de telefooncode
om de timer op nul te kunnen stellen.
N.B. Noteer de code en bewaar deze op een
veilige plaats.
5.6 Geluiden
5.6.1 Belvolume: In dit menu kunt u het
volume van het belsignaal bij een
binnenkomend gesprek instellen.
5.6.2 Belsignaal: In dit menu kunt u
kiezen uit verschillende soorten
belsignalen.
5.6.3 Toetsklik: Aan of uit
5.6.4 Aanp. Snelh.: Geef aan of het
volume wel of niet afhankelijk moet
zijn van de rijsnelheid.
5.6.5 RadioAutMute: Hier kunt u
aangeven of u het geluid van de
radio wel of niet wilt uitschakelen
tijdens een telefoongesprek.
5.6.6 Nieuw SMS-bericht: Geef aan of u
wel of geen geluidssignaal wenst bij
de binnenkomst van een nieuw
SMS-bericht.
5.7 Rij veilig: In dit menu kunt u aangeven of
u de snelheidsbegrenzing die geldt voor het
menusysteem wel of niet wilt uitschakelen,
zodat u het menusysteem ook tijdens het rijden
kunt gebruiken.
Menu 5. Instellingen
171
Telefoon
Specificaties
Vermogen 2 W
SIM-kaart klein
Geheugenposities 255*
SMS (Short Message Service) Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/1800)
* 255 geheugenposities in het geheugen van de
telefoon. Het aantal geheugenposities op de
SIM-kaart verschilt naargelang het
abonnement.
Dubbele SIM-kaarten
Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten aan:
één voor de autotelefoon en één voor een andere
telefoon. Als u over dubbele SIM-kaarten
beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor twee
verschillende telefoons gebruiken. Neem contact
op met uw provider over de mogelijkheden en
het gebruik van dubbele
SIM-kaarten.
Radio, telefoon
Met de onderste vier toetsen van de toetsenset
op het stuurwiel kunt u zowel de radio als de
telefoon regelen.
Om de telefoonfuncties met deze toetsen te
kunnen sturen moet het telefoonsysteem in de
actieve stand staan, zie pagina 162. Als u de
toetsen wilt gebruiken om radio-instellingen te
verrichten, moet u eerst de actieve stand van de
telefoon verlaten. Druk in dat geval op
.
Overige informatie
3903022
m
3902239d
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider
doorgeven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw
telefoon in om het nummer op het display te
zien. Noteer het nummer en bewaar het op een
veilige plaats.
172
173
Antiroestbehandeling ......................... 116
“Approach”-verlichting ..................69, 71
Asbelasting .........................................135
Asdruk ................................................. 133
Audiosysteem......................................141
AUM (Advanced User Mode) -
radio ..................................................... 151
AUTO DOWN ...................................... 40
Auto omhoogbrengen ......................... 119
AUTO .................................................... 50
Automatisch dimlicht ..................... 35, 41
Automatische hervergrendeling............ 69
Automatische versnellingsbak
met handmatige standen ....................... 86
Automatische wasstraten .................... 119
Automatischeversnellingsbak ......... 83, 84
Auto's uitgerust met STC ...................... 28
AUTO-UP ............................................. 40
Autoverzorging ..................................... 81
AWD ...................................................... 86
B
Bagageband in bagageruimte .............. 63
Bagageruimte ........................................ 63
Banden met "spikes" ............................. 96
Banden .................................................. 98
Bandenspanning ................................... 99
Batterij, afstandsbediening
vervangen .............................................. 70
A
A/C ........................................................ 52
Aanhanger ............................................. 90
Aansluiting voor sigarenaansteker ...... 39
ABS .................................................18, 27
Accu (starten met hulpaccu) ................. 90
Accu vervangen .................................. 129
Accu...................................... 55, 121, 130
Accu-onderhoud ........................ 130, 131
Achtertrein .......................................... 137
Achteruitkijkspiegel ............................. 41
Achterwielophanging ......................... 137
Actief chassis, FOUR-C ..................32, 87
Actieve modus .................................... 162
Advanced User Mode - radio ..............151
Afneembare trekhaak,
kogelsegment demonteren .................... 97
Afneembare trekhaak,
kogelsegment monteren ........................ 96
Afstandsbediening ................................ 60
Air Quality Sensor ................................ 49
Airbag, passagierszijde ......................... 13
Airconditioning ................................... 133
Alarm inschakelen ................................ 73
Alarm uitschakelen ............................... 73
Alarm ................................................... 158
Alarmlichten ......................................... 38
Algemene verlichting ............................ 61
Anti-blokkeerremsysteem (ABS).......... 18
Bekleding reinigen ............................. 119
Belangrijke tips! ...................................80
Belangrijke tips, kinderen
in de auto ............................................... 21
Bel-opties ............................................ 163
Bereik tot lege brandstoftank ................ 33
Bergen ................................................... 89
Bevestiging ............................................ 64
Bevestigingssysteem voor
kinderzitjes (Isofix) ............................... 23
BIJ SERVICEBEURT VERHELPEN .. 31
Blokkering achteruitversnelling ........... 82
Boordcomputer ..................................... 33
Bougies ........................................ 139, 140
Brandstof tanken ................................... 78
Brandstoffilter - Diesel ....................... 126
Brandstofmeter ...................................... 26
Brandstoftank ...................................... 135
Brandstofverbruik ...............................123
Breedtelichten/parkeerlichten ............. 35
Buitenspiegels ...................................... 41
C
Cassettedeck ....................................... 152
Cd-speler ............................................. 153
Cd-wisselaar ............................... 154, 155
Chassisnummer ...................................134
Combifilter ............................................ 49
Comfortkussen opklappen ................... 22
Register
174
Geringe steenslagschade
en krassen ............................................115
Geschikt schoonmaakmiddel .............118
Gespreksopties ....................................163
Gevarendriehoek ................................... 64
Gewichten en afmetingen ...................135
Gladde wegen........................................ 79
Gloeilamp breedtelichten/
parkeerlichten vooraan
vervangen ............................................ 109
Gloeilampen achterlichten
vervangen ............................................ 110
Gloeilampen dimlicht en
Gloeilampen vervangen ...................... 108
Gloeilampen ........................................ 138
gordelspanners ...................................... 10
groot licht vervangen .......................... 108
Grootlichtsignalen ................................. 36
H
Handgeschakelde
versnellingsbak ..................................... 82
Handmatig kinderslot............................ 72
Handmatige klimaatregeling
met airconditioning ............................... 52
Handrem aangetrokken......................... 29
Handrem ................................................ 39
Hellingshoek rugleuning ..................... 58
Hoofdsleutel .......................................... 68
Comfortkussen ...................................... 22
Contactslot en stuurwielslot................. 37
Controle- en
waarschuwings lampjes .................. 27, 29
Controlelampje voor aanhanger ........... 29
Cruise control ........................................ 34
D
D Rijstand .......................................83, 85
Dakbelasting .......................................135
Dashboard - auto's met stuur links ......... 2
Dashboard - auto's met stuur rechts ........ 3
Derde remlicht .....................................115
Diesel ...................................... 37, 78, 126
Dimlicht ................................................ 35
Directe start verwarming ....................... 57
Dolby Pro Logic Surround Sound ...... 156
DSTC ...............................................20, 28
DSTC-systeem uitschakelen................. 20
Dubbele SIM-kaarten ..........................171
Dynamo laadt niet bij ........................... 29
Dynamo ...............................................138
E
EBA ....................................................... 20
ECC .................................................48, 50
Elektrisch bediend schuifdak ............... 42
Elektrisch bediende voorstoelen.......... 62
Elektrisch systeem ..............................136
Elektrisch verwarmde achterruit .......... 38
Elektrisch verwarmde
buitenspiegels ..................................... ...38
Elektrisch verwarmde voorstoelen ....... 38
Elektrische aansluiting .......................... 39
Elektrische bediende ramen .................. 40
Elektrische ventilator ............78, 124, 125
Elektronische klimaatregeling
Elektronische remkrachtverdeling
(EBD) .................................................... 19
Elektronische startblokkering ......... 68, 79
Exterieur .................................................. 6
F
Follow-Me-Home-verlichting .......... 36
FOUR-C, Actief chassis................... 32, 87
Functieselectieknoppen ....................... 53
G
Geartronic .............................................. 85
Geavanceerde gebruikersstand,
radio ..................................................... 149
Gebruik de juiste versnelling ................ 80
Gelaagde zijruiten ................................. 43
Gemiddeld brandstofverbruik ............... 33
Gemiddelde snelheid ............................ 34
Geopend kofferdeksel ........................... 80
Gereedschap .......................................... 64
Gereedschapstas met sleepoog ............. 64
Register
175
Hoofdsteunen achterbank..................... 59
Hoogteverstelling, voorstoelen ............ 58
HU-401 ................................................ 142
HU-601 ................................................ 143
HU-801 ................................................ 144
Huidig brandstofverbruik ..................... 33
Hulpaccu ............................................... 90
I
IC-systeem (opblaasgordijn) ................ 15
Inhoud ................................................. 135
Instrumentenpaneel .............................. 26
Instrumentenverlichting ....................... 35
Interieur, auto's met stuur links............... 4
Interieur, auto's met stuur rechts ............. 5
Interieurfilter ......................................... 47
Interieurverlichting ............................... 61
Isofix-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes ............................................ 23
K
Katalysator ..........................................122
Katalytische uitlaatbehandeling ........122
Keuzehendelblokkering ................. 84, 86
Keuzehendelblokkering,
Geartronic .............................................. 86
Keylock ................................................. 79
Kickdown .............................................. 85
Kinderen in de auto, positie ................. 24
Kinderzitje en airbag ............................ 14
Kleerhaak .............................................. 66
Kleurcode ............................................ 117
Klimaatregeling met
airconditioning (A/C)............................ 52
Klimaatregeling, tips en adviezen ........ 47
Knalgas ................................................ 131
Koelmiddel .......................................... 136
Koelsysteem ........................................ 135
Kofferdeksel ontgrendelen met
hoofdsleutel ........................................... 70
Kofferdeksel .......................................... 70
Koplampen ............................................ 35
Koplamphoogteverstelling .................... 36
Koppel ......................................... 139, 140
Koudemiddel ....................................... 136
Krachtoverbrenging ............................ 137
Krik ................................................ 64, 102
L
L Lage versnelling ................................ 83
Lage versnelling ................................... 83
Lakwerk ............................................... 117
Lakwerkbeschadiging ........................ 117
Lange lading ......................................... 65
Lastdragers ............................................ 81
Leeslampjes voor- en achterin ............. 61
Lendensteun .......................................... 58
Luchtsensor ........................................... 49
Luchtverdeling ..................................... 53
M
M 56 ...................................................... 82
M 65 ...................................................... 82
Make-up-spiegel ...................................61
Maten en gewichten ........................... 135
Max. aanhangwagengewicht ..............135
Max. totaalgewicht .............................135
Milieuklasse ............................... 139, 140
Milieuzorg ............................................ 47
Minkabel .............................................131
Mistachterlicht ................................29, 35
Mistlampen vóór ................................... 35
Motor starten ...................................78, 79
Motor, specificaties .................... 137, 138
Motor, typeaanduiding .......................134
Motorkap.................................... 124, 125
Motorkoppel .............................. 137, 138
Motorolie ............................................127
Motorruimte ............................... 124, 125
Motorspecificaties ..................... 139, 140
N
N Neutraalstand ..............................83, 85
Noodoproepen .................................... 158
Noodstop ............................................... 60
Register
176
O
Octaangetal ................................ 139, 140
Olie verversen en oliefilter
vervangen ............................................ 127
Oliedruk................................................. 29
Oliekwaliteit ........................................ 127
Omgevingsklasse ........................ 139, 140
Omhoog brengen van de auto ............. 121
ONMIDDELLIJK STOPPEN .............. 30
Ontdooier ........................................ 50, 53
Opbergruimten ...................................... 62
Opbergvakjes in middenconsole........... 63
P
P Parkeerstand ................................. 83, 85
Parkeerhulpsysteem .............................. 88
Parkeerlichten/breedtelichten .............. 35
Passagiersstoel naar voren klappen...... 59
Plaats van kinderen in de auto ............. 24
Pluskabel ............................................. 131
Polijsten en in de was zetten ..............119
R
R Achteruitstand .............................83, 85
Radio ...................................................141
Radiostand ............................................ 37
Recirculatie ..................................... 51, 52
Relais-/zekeringenkast
in laadruimte .......................................104
Relais-/zekeringenkast
in motorruimte .................................... 104
Rem- en koppelingsvloeistof ............. 136
Remsysteem .......................................... 18
Remvloeistof .............................. 129, 136
Reostaat instrumentenverlichting ........ 35
Reservewiel .................................. 64, 102
Reservoir rem-/
koppelingsvloeistof ............................. 129
RFD (Road Friction Detection) ............ 20
Richtingaanwijzers................................ 36
Rijden met aanhanger ...............91, 92, 93
Rijeigenschappen en banden ................ 80
Rijstand ................................................. 37
Roestwering ........................................ 116
Rood symbool ....................................... 28
Rugleuning omlaagklappen .................. 65
Ruitensproeiers/koplampsproeiers ....... 37
Ruitenwissers ........................................ 37
S
Safelock-functie deactiveren ................ 71
Safelock-functie .................................... 71
Schakelaars op middenconsole ......31, 32
Schakelstanden, handgeschakelde
versnellingsbak ..................................... 82
Schakelstanden, handgeschakelde
versnellingsbak ..................................... 82
Schakeltechniek.................................... 80
Schakelvergrendeling ...........................79
Schoonmaken van bekleding .............119
Schoonmaken van
veiligheidsgordels ............................... 119
Schuif-/kanteldak .................................. 42
SERVICE VEREIST ............................. 31
Servicelampje ........................................ 30
Servicesleutel ........................................ 68
SIM-kaart ............................................ 160
SIPS-airbag (zijairbag) ........................... 9
SIPS-systeem (zijairbags) ..................... 11
SIPS-systeem, auto's met
stuur links .............................................. 11
SIPS-systeem, auto's met
stuur rechts ............................................ 11
Skiluik ................................................... 65
Sleepoog ................................................ 89
Slepen .................................................... 89
Sleutels .................................................. 68
Sleutelvergrendeling ............................ 79
Slijtage-indicators .............................. 100
Smeermiddelen ...................................136
Sneeuwkettingen .................................. 98
Snelheidsafhankelijke stuur-
bekrachtiging (ECPS) ........................... 80
Speciale velgen ..................................... 98
Register
177
Spijkerbanden ....................................... 98
Sproeien ..............................................118
Sproeivloeistof ....................................129
Sproeivloeistofreservoir voorruit .......135
Sproeivloeistofreservoir .....................129
SRS (Airbag) ........................................... 9
SRS-systeem ............................................ 9
Standverwarming ..................................56
Starten met hulpaccu ............................ 90
Startmotor ............................................138
Startstand............................................... 37
STC ..................................................19, 28
Steenslag en krassen ...........................117
Storing in SRS ....................................... 29
Storing in uitlaatgasreiniging .............. 29
Stuurbekrachtiging .................... 129, 135
Stuurwielafstelling................................ 36
Symbolen ............................................ 130
T
Tankvulklep openen ............................. 78
Tankvulklep .......................................... 78
Telefoonsysteem ................................. 160
Temperatuur .......................................... 50
Temperatuurdraaiknop ...................50, 52
"Temporary Spare" ..............................100
Terugschakelblokkering ....................... 83
Thuiskomer .........................................100
TIMER I ................................................ 54
Register
TIMER II ............................................... 54
Totaalgewicht...................................... 133
Transmissie .........................................137
Treingewicht .......................................135
Typeaanduiding .................................. 134
U
Uitlaatgasreiniging, onderhoud ........... 83
V
Veiligheidsgordels en
Veiligheidsgordels schoonmaken ....... 119
Veiligheidsgordels ................................... 8
Ventilatie ............................................... 45
Ventilatieopeningen .............................. 46
Ventilator ............................................... 52
Vergrendelen en ontgrendelen .............. 69
Verkeersinformatie .............................. 149
Verkeersveiligheid .............................. 167
Vermogen .................................... 139, 141
Versnellingsbak, typeaanduiding ........ 134
Versnellingsbakolie ............................135
Vervangen van accu ............................131
Vervangen van gloeilamp
parkeerlicht .......................................... 109
Vervangen van gloeilampen
grootlicht en dimlicht .......................... 108
Vervangen van gloeilampen
achterlichten .......................................110
Vervangen van gloeilampen ...............108
Vervangen van koplampwisser ...........132
Vervangen van olie en oliefilter .........127
Vervangen van wielen ........................101
Verwarming/koeling ............................. 52
Verwijderbare trekhaak -
bevestigen kogelgedeelte ...................... 96
Verwijderbare trekhaak -
verwijderen kogelgedeelte .................... 97
Vloeistofreservoir -
rem/koppeling ..................................... 129
Vloermatten ........................................... 81
Vloersteun ............................................. 64
Vogelpoep ............................................ 118
Volumeregeling ................................... 145
Volvo-onderhoudsprogramma ............ 122
Volvo's geïntegreerde comfortkussen ... 22
Voorstoelen............................................ 58
Voortrein .............................................. 137
Vooruit-achteruit, voorstoelen .............. 58
Voorzijde ............................................. 137
W
W - Winter .......................................84, 86
Waarschuwing, risico van
gripverlies .............................................. 28
Waarschuwing, storing in
ABS-systeem ......................................... 27
178
Waarschuwing, storing in
remsysteem ............................................ 27
Waarschuwingsknipperlichten ............. 38
Wanneer het donker is .......................... 71
Wasem op binnenkant ramen ............... 47
Wassen .................................................118
Wasstraten ...........................................119
Werkelijke temperatuur ........................ 47
Werkelijke temperatuur, ECC ............... 47
WHIPS ................................................... 16
Wielen verwisselen .............................101
Wielen ................................................... 98
Winterbanden ........................................ 98
Wisselen groot licht/dimlicht ............... 36
Wisserbladen koplampen
vervangen ............................................ 132
Wisserbladen vervangen ..................... 132
Z
Zekeringen in laadruimte ................... 107
Zekeringen in motorruimte ................ 105
Zekeringen ..........................................104
Zekeringenkastje in
passagierscompartiment .....................106
Zonnegordijn ........................................ 43
Zonnescherm ......................................... 42
Zuinig rijden ......................................... 80
Register
Het volgende dient regelmatig te worden gecontroleerd:
Bandenspanning
1. Sproeiervloeistof: Zorg dat het reservoir
altijd goed vol is. Gebruik in de winter altijd
vloeistof met antivries! Zie pagina 129.
2. Stuurbekrachtiging: het peil moet zich
tussen de MIN- en MAX-markering
bevinden. Zie pagina 129.
3. Motorkoelvloeistof: het peil moet zich
tussen de MIN- en MAX-markering
op het expansiereservoir bevinden.
Zie pagina 128.
4. Oliepeil: het peil moet zich tussen de
markeringen op de peilstok bevinden. Zie
pagina 129.
5. Remvloeistofpeil: het peil moet zich tussen
de MIN- en MAX-markering bevinden.
Zie pagina 128.
7700242d
TP 6706 (Dutch) AT0346 Printed in Sweden
Gloeilampen
1. 55 W H 7
2. 21 W PY
3. 21/4 W BAY 15d
4. 5 W W2,1x9, 5d
5. 55 W H 1
6. 5 W BA 15
7. 21 W BAY 15
4
5
1
2
3501577F
6
3
7
1700225F
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181

Volvo 2005 Handleiding

Categorie
Telefoons
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor