Kaysun Aquantia PRO Monobloc HP Handleiding

Type
Handleiding
INSTALLATIE-
EN GEBRUIKERSHANDLEIDING
Aquantia R-32 PRO Monobloc
HP – Buiteneenheid
KHP-MO 18 DTR2
KHP-MO 22 DTR2
KHP-MO 26 DTR2 KHP-MO 30 DTR2
BELANGRIJKE OPMERKING:
Hartelijk dank voor de aankoop van ons product.
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u het apparaat in gebruik neemt en
bewaar ze voor toekomstig gebruik.
1 VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN ........................................................................ 02
2 ALGEMENE INFORMATIE .................................................................................... 04
3 ACCESSOIRES ........................................................................................................... 06
4 VOOR DE INSTALLATIE ........................................................................................ 06
5 BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR HET KOELMIDDEL ......................................... 07
6 OPSTELPLAATS
6.1 Een locatie selecteren in een streek met koud klimaat ............................................... 08
6.2 Een locatie selecteren in een streek met warm klimaat .............................................. 09
7 VOORZORGSMAATREGELEN VOOR INSTALLATIE
7.1 Afmetingen .................................................................................................................. 09
7.2 Installatievereisten ...................................................................................................... 09
7.3 Positie afvoergat ......................................................................................................... 10
7.4 Vereisten voor de serviceruimte ................................................................................. 10
8 TYPISCHE TOEPASSINGEN
8.1 Toepassing 1 ............................................................................................................... 11
8.2 Toepassing 2 ............................................................................................................... 12
8.3 Toepassing 3 ............................................................................................................... 13
8.4 Toepassing 4 ............................................................................................................... 14
8.5 Toepassing 5 ............................................................................................................... 17
8.6 Toepassing 6 ............................................................................................................... 18
8.7 Toepassing 7 ............................................................................................................... 20
9 OVERZICHT VAN HET APPARAAT
9.1 Het apparaat demonteren ........................................................................................... 21
9.2 Belangrijkste componenten ........................................................................................ 21
9.3 Elektronische besturingskast ...................................................................................... 22
9.4 Waterleidingen ............................................................................................................ 27
9.5 Water toevoegen ......................................................................................................... 31
9.6 Isolatie van waterleidingen ......................................................................................... 32
9.7 Veldbedrading ............................................................................................................. 32
10 OPSTARTEN EN CONFIGURATIE
10.1 Klimaatgerelateerde curven ...................................................................................... 41
10.2 Overzicht instellingen DIP-schakelaar ...................................................................... 42
INHOUD
10.3 Eerste keer opstarten bij lage buitentemperatuur ..................................................... 43
10.4 Controles vóór gebruik .............................................................................................. 43
10.5 Het apparaat inschakelen ......................................................................................... 44
10.6 De pompsnelheid instellen ........................................................................................ 44
10.7 Lokale instellingen .................................................................................................... 46
11 TESTRUN EN LAATSTE CONTROLES
11.1 Eindcontroles ............................................................................................................ 57
11.2 Proefdraaien (handmatig) ......................................................................................... 57
12 ONDERHOUD EN SERVICE ................................................................................. 57
13 PROBLEEMOPLOSSING
13.1 Algemene richtlijnen .................................................................................................. 58
13.2 Algemene symptomen .............................................................................................. 58
13.3 Bedrijfsparameter ..................................................................................................... 60
13.4 Foutcodes ................................................................................................................. 61
14 TECHNISCHE SPECIFICATIES .......................................................................... 69
15 INFORMATIE OVER ONDERHOUD .................................................................. 70
Schakelschema:
Elektrisch regelsysteem
Aansluitblok
Hydraulisch systeem
Koelmiddelsysteem
De afbeelding en functie die in deze handleiding worden beschreven, bevatten de onderdelen van de back-upverwarming.
- De maximale lengte van de communicatiebedrading tussen de binneneenheid en de controller is 50 m.
- Netsnoeren en communicatiebedrading moeten apart worden gelegd, ze kunnen niet in dezelfde leiding worden geplaatst.
Anders kan dit leiden tot elektromagnetische interferentie. Netsnoeren en communicatiebedrading mogen niet in contact komen
met de koelmiddelleiding, om te voorkomen dat de hogetemperatuurleiding de bedrading beschadigt.
- Communicatiebedrading moet afgeschermde lijnen gebruiken. Inclusief PQE-lijn binnen- naar buiteneenheid, ABXYE-lijn
binneneenheid naar controller.
OPMERKING
OPMERKING
01
WAARS-
CHUWING
Dit symbool geeft aan dat dit apparaat een ontvlambaar koelmiddel heeft gebruikt.
Als het koelmiddel lekt en wordt blootgesteld aan een externe ontstekingsbron,
bestaat er brandgevaar.
OPGELET Dit symbool geeft aan dat de bedieningshandleiding aandachtig moet worden gelezen.
OPGELET Dit symbool geeft aan dat onderhoudspersoneel deze apparatuur moet hanteren met
verwijzing naar de installatiehandleiding.
OPGELET Dit symbool geeft aan dat onderhoudspersoneel deze apparatuur moet hanteren met
verwijzing naar de installatiehandleiding.
OPGELET Dit symbool geeft aan dat er informatie beschikbaar is, zoals de bedienings- of
installatiehandleiding.
-
i
De hier vermelde voorzorgsmaatregelen zijn onderverdeeld in de volgende typen. Ze zijn belangrijk, dus zorg ervoor dat u ze zorgvuldig naleeft.
Betekenis van de symbolen GEVAAR, WAARSCHUWING, OPGELET en OPMERKING.
Onderhoud mag alleen worden uitgevoerd zoals aanbevolen door de fabrikant van de apparatuur. Onderhoud en reparaties
waarvoor de hulp van ander geschoold personeel nodig is, moeten worden uitgevoerd onder toezicht van de persoon die
bevoegd is voor het gebruik van ontvlambare koelmiddelen.
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan leiden tot licht of matig letsel.
Het wordt ook gebruikt om te waarschuwen voor onveilige praktijken.
Geeft een dreigend gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan leiden tot ernstig letsel.
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan leiden tot ernstig letsel.
Geeft situaties aan die alleen kunnen leiden tot schade aan apparatuur of eigendommen.
Verklaring van symbolen op de binnen- of buiteneenheid
Opgelet: Risico op brand/
ontvlambare materialen.
Lees deze instructies aandachtig voor installatie. Bewaar deze handleiding op een vlot toegankelijke plaats voor
toekomstig gebruik.
Onjuiste installatie van apparatuur of accessoires kan elektrische schokken, kortsluiting, lekken, brand of andere schade
veroorzaken. Gebruik alleen accessoires van de leverancier die speciaal voor de apparatuur zijn ontworpen en laat de
installatie over aan een professional.
Alle in deze handleiding beschreven werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een bevoegde technicus. Zorg ervoor
dat u geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen draagt, zoals handschoenen en een veiligheidsbril tijdens de installatie
van het apparaat of het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.
Neem contact op met uw handelaar voor verdere hulp.
1 VEILIGHEIDSMAATREGELEN
INFORMATIE
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
GEVAAR
OPGELET
OPMERKING
02
Scheur plastic zakjes uit elkaar en gooi ze weg, zodat kinderen er niet mee kunnen spelen. Kinderen die met plastic zakjes
spelen, lopen gevaar voor verstikking.
Gooi verpakkingsmateriaal zoals spijkers en andere metalen of houten onderdelen die verwondingen kunnen veroorzaken
op een veilige manier weg.
• Vraaguwhandelaarofgekwaliceerdpersoneelominstallatiewerkzaamhedenuittevoereninovereenstemmingmetdeze
handleiding. Installeer het apparaat niet zelf. Een verkeerde installatie kan resulteren in waterlekken, elektrische schokken
of brand
• Gebruikvoordeinstallatiealleendegespeciceerdeaccessoiresenonderdelen.Alsdegespeciceerdeonderdelennietworden
gebruikt, kan dit leiden tot waterlekken, elektrische schokken, brand of het vallen van het apparaat uit de houder.
Installeer het apparaat op een ondergrond die het gewicht kan dragen. Onvoldoende fysieke kracht kan de apparatuur
doen vallen en mogelijk letsel veroorzaken.
• Voer gespeciceerde installatiewerkzaamheden uit met volle aandacht voor harde wind, orkanen of aardbevingen.
Verkeerde installatiewerkzaamheden kunnen leiden tot ongevallen door vallende apparatuur.
• Zorgervoordatalleelektrischewerkzaamhedenwordenuitgevoerddoorgekwaliceerdpersoneelvolgensdelokalewet-
en regelgeving en deze handleiding met behulp van een afzonderlijk circuit. Onvoldoende capaciteit van het voedingscircuit
of een onjuiste elektrische constructie kan leiden tot elektrische schokken of brand.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar installeert in overeenstemming met de lokale wet- en regelgeving. Het niet
installeren van een aardlekschakelaar kan elektrische schokken en brand veroorzaken.
• Zorgervoordatallebedradingveiligis.Gebruikdegespeciceerdedradenenzorgervoordatklemverbindingenofdraden
beschermd zijn tegen water en andere ongunstige externe invloeden. Onvolledige aansluiting of bevestiging kan brand
veroorzaken.
Leg bij het bedraden van de voeding de draden zo dat het voorpaneel goed kan worden vastgemaakt. Als het voorpaneel
niet op zijn plaats zit, kan er oververhitting van de klemmen, elektrische schokken of brand ontstaan.
• Controleernaaoopvandeinstallatieofergeenkoelmiddellekt.
Raak lekkend koelmiddel nooit rechtstreeks aan, aangezien dit ernstige bevriezing kan veroorzaken. Raak de
koelmiddelleidingen niet aan tijdens en onmiddellijk na gebruik, aangezien ze warm of koud kunnen zijn afhankelijk van de
toestand van het koelmiddel dat door de leidingen, compressor en andere onderdelen van de koelmiddelcyclus stroomt.
Brandwonden of bevriezing zijn mogelijk als u de koelmiddelbuizen aanraakt. Om letsel te voorkomen, moet u de buizen de
tijd geven om weer op normale temperatuur te komen; als u ze moet aanraken, draag dan beschermende handschoenen.
Raak de interne onderdelen (pomp, back-upverwarming enz.) tijdens en onmiddellijk na gebruik niet aan. Het aanraken van de
interne onderdelen kan brandwonden veroorzaken. Om letsel te voorkomen, moet u de interne onderdelen de tijd geven om
weer op normale temperatuur te komen; als u ze moet aanraken, draag dan beschermende handschoenen.
Aard het apparaat.
De aardingsweerstand moet in overeenstemming zijn met de lokale wet- en regelgeving.
• Sluitdeaardleidingnietaanopgas-ofwaterleidingen,bliksemaeidersoftelefoonaardingsdraden.
Onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
- Gasleidingen: Als het gas lekt, kan er brand of een explosie ontstaan.
-Waterleidingen:Hardevinylbuizenzijngeeneectieveaardes.
-Bliksemaeidersof telefoonaardleidingen:Deelektrischedrempelkanabnormaalstijgenalsdezewordtgeraaktdoor
een bliksemschicht.
Installeer de voedingskabel op minimaal 1 meter (3 voet) afstand van televisies of radio's om interferentie of
ruis te voorkomen. (Afhankelijk van de radiogolven is een afstand van 1 meter (3 voet) mogelijk niet voldoende om de ruis
te elimineren.)
Was het apparaat niet. Dit kan een elektrische schok of brand veroorzaken. Het apparaat moet worden geïnstalleerd in
overeenstemming met de nationale bedradingsvoorschriften. Als het netsnoer beschadigd is, moet het worden vervangen
doordefabrikant,zijnserviceagentofeenvergelijkbaargekwaliceerdepersoonomgevaartevoorkomen.
Zet de stroomschakelaar uit voordat u onderdelen van elektrische aansluitingen aanraakt.
Wanneer servicepanelen worden verwijderd, kunnen delen onder spanning per ongeluk worden aangeraakt.
Laat het apparaat nooit onbeheerd achter tijdens installatie of onderhoud wanneer het servicepaneel is verwijderd.
Raak de waterleidingen tijdens en direct na gebruik niet aan, aangezien ze heet kunnen zijn en uw handen kunnen
verbranden. Om letsel te voorkomen, moet u de buizen de tijd geven om weer op normale temperatuur te komen; als u ze
moet aanraken, draag dan beschermende handschoenen.
Raak geen enkele schakelaar aan met natte vingers. Het aanraken van een schakelaar met natte vingers kan een
elektrische schok veroorzaken.
Voordat u elektrische onderdelen aanraakt, moet u alle stroom naar het apparaat uitschakelen.
WAARSCHUWING
GEVAAR
OPGELET
03
Installeer het apparaat niet op de volgende plaatsen:
- Waar er nevel van minerale olie, oliespray of dampen zijn. Kunststof onderdelen kunnen worden aangetast, zodat
ze losraken of water gaat lekken.
- Waar corrosieve gassen (zoals zwaveldampen) wordt geproduceerd. Waar corrosie van koperen leidingen of gesoldeerde
onderdelen koelmiddel kan doen lekken.
- Waar er machines zijn die elektromagnetische golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het besturingssysteem
verstoren en storingen in de apparatuur veroorzaken.
- Waar ontvlambare gassen kunnen lekken, waar koolstofvezel of ontvlambaar stof in de lucht hangt
of waar vluchtige ontvlambare stoen zoals verfverdunner of benzine worden gehanteerd. Dit soort gassen kan
brand veroorzaken.
- Waar de lucht veel zout bevat, zoals in de buurt van de zee.
- Waar de spanning veel schommelt, zoals in fabrieken.
- In voer- of vaartuigen.
- Waar zure of alkalische dampen aanwezig zijn.
Dit apparaat kan worden gebruikt door kinderen vanaf 8 jaar en personen met verminderde fysieke, zintuiglijke of mentale
vermogens of gebrek aan ervaring en kennis als ze onder toezicht staan of instructies hebben gekregen over het veilige
gebruik van het apparaat en de betrokken gevaren begrijpen. Kinderen mogen niet met het apparaat spelen. Reiniging en
gebruikersonderhoud mogen niet worden uitgevoerd door kinderen zonder toezicht.
Kinderen moeten onder toezicht staan om ervoor te zorgen dat ze niet met het apparaat spelen.
Als het netsnoer beschadigd is, moet het worden vervangen door de fabrikant, zijn serviceagent of een vergelijkbaar
gekwaliceerdepersoon.
VERWIJDERING: Gooi dit product niet weg als ongesorteerd gemeentelijk afval. Het apart inzamelen van dergelijk afval voor
een speciale behandeling is noodzakelijk. Gooi elektrische apparaten niet weg bij het gemeentelijk afval, maar breng ze naar
aparte inzamelpunten. Neem contact op met uw lokale overheid voor informatie over de beschikbare inzamelsystemen. Als
elektrischeapparatenopvuilnisbeltenofstortplaatsenwordenweggegooid,kunnengevaarlijkestoeninhetgrondwater
lekken en in de voedselketen terechtkomen, wat schadelijk is voor uw gezondheid en welzijn.
De bedrading moet worden uitgevoerd door professionele technici in overeenstemming met de nationale
bedradingsregelgeving en dit schakelschema. Een onderbreker voor alle polen met een scheidingsafstand van ten
minste 3 mm in alle polen en een aardlekschakelaar (RCD) met een maximale stroomsterkte van 30 mA moeten worden
opgenomen in de vaste bedrading in overeenstemming met de nationale voorschriften.
Bevestig de veiligheid van het installatiegebied (muren, vloeren enz.) zonder verborgen gevaren zoals water, elektriciteit en
gas. Voor bedrading/leidingen.
Controleer vóór de installatie of de voeding van de gebruiker voldoet aan de elektrische installatievereisten van de eenheid
(inclusief betrouwbare aarding, lekkage en elektrische belasting van de draaddiameter enz.). Als niet aan de elektrische
installatievereisten van het product wordt voldaan, is de installatie van het product verboden totdat het product is aangepast.
Wanneer u meerdere airconditioners op een gecentraliseerde manier installeert, controleer dan de belastingsbalans van de
driefasige voeding, en voorkom dat meerdere eenheden worden geassembleerd in dezelfde fase van de driefasige voeding.
De productinstallatie moet stevig worden bevestigd. Neem indien nodig versterkingsmaatregelen.
Om de veiligheid van het product te garanderen, dient u het ten minste eenmaal per 3 maanden opnieuw op te starten,
zodatheteenzelnspectiekanuitvoeren.
• Overgeuoreerdegassen
-Dezeairconditioningbevatgeuoreerdegassen. Voorspeciekeinformatieoverhet typeen dehoeveelheidgaskunt
uhetbetreendeetiketophetapparaatraadplegen.Denationalegasvoorschriftenmoetenwordennageleefd.
-Installatie,service,onderhoudenreparatievanditapparaatmoetenwordenuitgevoerddooreengecerticeerdetechnicus.
-Hetverwijderenenrecyclenvanhetproductmoetwordenuitgevoerddooreengecerticeerdetechnicus.
- Als het systeem is voorzien van een lekdetectiesysteem, moet dit minimaal elke 12 maanden op lekkage worden
gecontroleerd. Wanneer het apparaat op lekken wordt gecontroleerd, wordt het ten zeerste aanbevolen om alle controles
goed bij te houden.
Deze eenheden worden gebruikt voor zowel verwarmings- als koelingstoepassingen. Ze kunnen worden gecombineerd met
ventilatorconvectoren, vloerverwarmingen, hoogrendementsradiatoren met lage temperatuur, tanks met warm water voor
huishoudelijk gebruik (ter plaatse te voorzien) en zonnekits (ter plaatse te voorzien).
Bij de eenheid wordt een bedrade controller geleverd.
Kamerthermostaat (ter plaatse te voorzien) kan op het apparaat worden aangesloten (kamerthermostaat moet uit de buurt van de
verwarmingsbron worden gehouden bij het selecteren van de installatieplaats).
2 ALGEMENE INLEIDING
04
OPMERKING
Zonnekit voor tank voor warm water voor huishoudelijk
gebruik (ter plaatse te voorzien)
Een optionele zonnekit kan op de eenheid worden
aangesloten.
Alarmkit op afstand (ter plaatse te voorzien) kan op het
apparaat worden aangesloten.
• Werkingsbereik
Het apparaat heeft een vorstbeschermingsfunctie, die de
warmtepomp gebruikt om het watersysteem onder alle
omstandigheden te beschermen tegen bevriezing. Aangezien er
een stroomstoring kan optreden wanneer het apparaat onbeheerd
is, wordt aangeraden om een antivriesstroomschakelaar in het
watersysteem te gebruiken. (Raadpleeg 9.4 Waterleidingen).
In de koelmodus wordt de minimale wateraanvoertemperatuur
(T1stoph) die het apparaat kan bereiken bij verschillende
buitentemperaturen (T4) hieronder weergegeven:
In de verwarmingsmodus wordt de maximale wateraanvoertem-
peratuur (T1stoph) die de warmtepomp kan bereiken bij verschillen-
de buitentemperaturen (T4) hieronder weergegeven:
In DHW-modus wordt de maximumtemperatuur van huishoudelijk
warm water (T5stop) die de warmtepomp kan bereiken bij
verschillende buitentemperaturen (T4) hieronder weergegeven:
Als u de back-upverwarming aan het systeem toevoegt, kan ze het
verwarmingsvermogen verhogen tijdens koude buitentemperaturen.
De back-upverwarming dient ook als back-up in geval van storing
en voor vorstbeveiliging van de buitenwaterleidingen in de winter.
De capaciteit van de back-upverwarming voor verschillende apparaten
wordt hieronder vermeld.
KOELMODUS
VERWARMINGSMODUS
MODUS VAN VERWARMING HUISHOUDELIJK WATER
Capaciteit/Lading
Tbivalent
Capaciteit warmtepomp.
Benodigd verwarmingsvermogen (plaatsafhankelijk).
Extra verwarmingsvermogen geleverd door back-upverwarming.
Buitentemperatuur
Buitentemperatuur (°C)
Buitentemperatuur (°C)
Buitentemperatuur (°C)
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, wordt alleen
IBH/AHS ingeschakeld;
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, wordt alleen
de warmtepomp ingeschakeld;
Geen warmtepompwerking, alleen IBH of AHS
Interval temperatuurdaling of -stijging waterstroom
Wateraanvoertemperatuur (°C)
Wateraanvoertemperatuur (°C)
Wateraanvoertemperatuur (°C)
Buitentemp. (°C) -25 -24 -23 -22
Wateraanvoertemp. (°C) 35 35 35 37 39
Buitentemp. (°C) -20 -19 -18 -17
Wateraanvoertemp. (°C) 40 42 44 46 48
Buitentemp. (°C) -15 -14 -13 -12
Wateraanvoertemp. (°C) 50 52 54 56 58
Buitentemp. (°C) -10~30 31 32
Wateraanvoertemp. (°C) 60 59 58 57
Buitentemp. (°C) 34 35
Wateraanvoertemp. (°C) 56 55
Buitentemp. (°C) -25~-21 -20~-14 -15~-11 -10~-4 -5~-1
DHW-wateraanvoer-
temp. (°C) 35 40 45 48 50
Buitentemp. (°C) 0~4 5~9 10~14 15~19 20~24
DHW-wateraanvoer-
temp. (°C) 53 55 55 53 50
Buitentemp. (°C) 25~29 30~34 35~39 40~43
DHW-wateraanvoer-
temp. (°C) 50 48 48 45
05
Buitentemp. (°C) ≤10 11 12 13
Wateraanvoertemp. (°C) 10 9 9 8
Buitentemp. (°C) 14 15 16 17
Wateraanvoertemp. (°C) 8 7 7 6
Buitentemp. (°C) 18 19 20 ≥21
Wateraanvoertemp. (°C) 6 6 5 5
304
670
425
670
1000mm
3 ACCESSOIRES
4 VOOR DE INSTALLATIE
Accessoires meegeleverd met het apparaat
Naam Vorm Hoeveelheid Naam Vorm Hoeveelheid
Installatie- en gebruikershandleiding
(dit boek) 1Y-vormiglter 1
Bedieningshandleiding 1 Buisaansluiting wateruitlaat 2
Technische gegevens handleiding 1 Bedrade controller 1
Thermistor voor tank voor
huishoudelijk warm water (T5) * 1 Adapter voor inlaatwaterleiding 1
Verlengdraad voor T5 1 Netwerkkabel*** 1
Span de riem aan voor gebruik
met bedrading van de klant 2
Accessoires niet inbegrepen in het apparaat
Thermistor voor dempingsvat (Tbt1)* 1 Verlengdraad voor Tbt1 1
Thermistor voor Zone 2 aanvoertemp. (Tw2) 1Verlengdraad voor Tw2 1
Thermistor voor zonnetemp. (Tsolar) 1 Verlengdraad voor Tsolar 1
*Als het systeem parallel wordt geïnstalleerd, moet Tbt1 worden aangesloten en in het dempingsvat worden geïnstalleerd.
**Als de apparaten parallel zijn aangesloten, zoals wanneer de communicatie ertussen onstabiel is (bijv. bij een Hd-foutcode), voeg dan een
netwerkkabel toe tussen de poorten H1 en H2 op de terminal van het communicatiesysteem;
Sensoren Tbt1, T5 en verlengdraad kunnen worden gedeeld, sensoren Tw2, Tsolar en verlengdraad kunnen worden gedeeld. Als deze functies
tegelijkertijd nodig zijn, kunt u deze sensoren en de verlenging aanpassen.
Vóór installatie: Bevestig de modelnaam en het serienummer van het apparaat.
Hantering: Door de relatief grote afmetingen en het hoge gewicht mag het apparaat alleen worden gehanteerd met
hefgereedschap met hijsbanden. De hijsbanden kunnen in de daarvoor bestemde kokers aan het basisframe worden aangebracht.
OPGELET
De haak en het
zwaartepunt van
het apparaat moeten
in verticale richting
op één lijn liggen
om een verkeerde
helling te voorkomen
Laat het touw
door de hijsgaten
gaan van zowel
de rechter- als de
linkerkant in de
houten spantang
De positie van het zwaartepunt voor verschillende apparaten
is te zien in de onderstaande afbeelding. (eenheid: mm)
Raak de luchtinlaat of aluminium lamellen van het apparaat niet aan om letsel te voorkomen.
Gebruik de grepen in de ventilatorroosters niet om schade te voorkomen.
Het apparaat is erg zwaar! Voorkom dat het apparaat valt als gevolg van een onjuiste helling tijdens het hanteren.
06
5 BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR HET KOELMIDDEL
6 OPSTELPLAATS
OPGELET
Ditproductheeftgeuoreerdgas,hetisverbodenomhetaandeluchtvrijtegeven.
Soort koelmiddel: R32; Volume van GWP: 675.
GWP = Global Warming Potential (aardopwarmingsvermogen)
07
WAARSCHUWING
Frequentie van controles op lekken van koelmiddel
- Indien het apparaat minstens 5 ton CO2-equivalent geuoreerde broeikasgassen bevat, maar minder dan 50
ton CO2-equivalent: ten minste om de 12 maanden, of ten minste om de 24 maanden als het systeem een
lekdetectiesysteem heeft.
- Indien het apparaat minstens 50 ton CO2-equivalentgeuoreerde broeikasgassen bevat,maarminder dan500
ton CO2-equivalent: ten minste om de zes maanden, of ten minste om de 12 maanden als het systeem een
lekdetectiesysteem heeft.
- Indien het apparaat minstens 500 ton CO2-equivalentgeuoreerdebroeikasgassenbevat:tenminsteomdedrie
maanden, of ten minste om de zes maanden als het systeem een lekdetectiesysteem heeft.
-Dezeairconditioningishermetischafgeslotenenbevatgeuoreerdebroeikasgassen.
-Alleengecerticeerdepersonenmogeninstallatie,bedieningenonderhouduitvoeren.
Selecteer een installatieplaats waar aan de volgende voorwaarden is voldaan en die is goedgekeurd door uw klant.
- Plaatsen die goed geventileerd zijn.
- Plaatsen waar het apparaat de buren niet stoort.
- Veilige plaatsen die het gewicht en de trillingen van het apparaat kunnen dragen en waar het apparaat op een gelijkmatige
hoogte kan worden geïnstalleerd.
- Plaatsen waar er geen kans is op lekkage van ontvlambaar gas of product.
- De apparatuur is niet bedoeld voor gebruik in een potentieel explosieve atmosfeer.
- Plaatsen waar de serviceruimte goed kan worden gewaarborgd.
- Plaatsen waar de leidingen en bedrading van de apparaten binnen het toegestane bereik vallen.
- Plaatsen waar water dat uit het apparaat lekt geen schade aan de locatie kan veroorzaken (bijv. bij een verstopte afvoerbuis).
- Plaatsen waar regen zoveel mogelijk vermeden kan worden.
- Installeer het apparaat niet op plaatsen die vaak als werkruimte worden gebruikt. Bij bouwwerkzaamheden (bijv. slijpen) waar
veel stof ontstaat, moet het apparaat worden afgedekt.
- Plaats geen voorwerpen of apparatuur bovenop het apparaat (bovenplaat)
- Klim, zit of sta niet op het apparaat.
- Zorg ervoor dat er voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen in geval van koelmiddellekkage volgens de relevante
lokale wet- en regelgeving.
- Installeer het apparaat niet in de buurt van zee of waar corrosiegas aanwezig is.
Wanneer u het apparaat installeert op een plaats die wordt blootgesteld aan sterke wind, let dan in het bijzonder op het volgende.
Het apparaat bevat ontvlambaar koelmiddel en moet op een goed geventileerde plaats worden geïnstalleerd. Als het
apparaat binnen wordt geïnstalleerd, moeten een extra apparaat voor koelmiddeldetectie en ventilatieapparatuur worden
toegevoegd in overeenstemming met de norm EN378. Zorg ervoor dat u passende maatregelen treft om te voorkomen dat
het apparaat door kleine dieren als schuilplaats wordt gebruikt.
Kleine dieren die in contact komen met elektrische onderdelen kunnen storingen, rook of brand veroorzaken. Instrueer de
klant om het gebied rond het apparaat schoon te houden.
Model Volume koelmiddel dat in de fabriek is gevuld in het apparaat
Koelmiddel/kg Ton CO2-equivalent
18 kW 5,00 3,38
22 kW 5,00 3,38
26 kW 5,00 3,38
30 kW 5,00 3,38
300mm
3000mm
Sterke wind van 5 m/sec of meer die tegen de luchtuitlaat van het apparaat blaast, veroorzaakt kortsluiting (aanzuiging van
afvoerlucht) en dit kan de onderstaande gevolgen hebben:
- Verslechtering van de operationele capaciteit.
- Frequente vorstversnelling bij verwarming.
- Bedrijfsonderbreking door oplopende hoge druk.
- Als er voortdurend een sterke wind op de voorkant van het apparaat waait, kan de ventilator heel snel draaien totdat hij stuk gaat.
Raadpleeg in normale toestand de onderstaande
afbeeldingen voor de installatie van het apparaat:
Als u het apparaat op een frame monteert, plaats dan een
waterdichte plaat (ongeveer 100 mm) aan de onderkant
om te voorkomen dat er water van de lage kant naar
binnen komt.
Wanneer u het apparaat installeert op een locatie die
vaak wordt blootgesteld aan sneeuw, moet u er speciaal
op letten dat u de fundering zo hoog mogelijk plaatst.
Als u het apparaat op een bouwstructuur
monteert, plaats dan een waterdichte plaat
(ter plaatse te voorzien) (binnen 150 mm
van de onderzijde van het apparaat) om
te voorkomen dat er afvoerwater druppelt.
(Zie afbeelding rechts).
Bereid een waterafvoerkanaal rond de fundering voor om
het afvalwater rond het apparaat af te voeren.
Als het water niet gemakkelijk uit het apparaat kan
weglopen, monteer het apparaat dan op een fundering
van betonblokken enz. (de hoogte van de fundering moet
ongeveer 100 mm (3,93 inch) zijn).
Om blootstelling aan wind te voorkomen, installeert u het
apparaat met de aanzuigzijde naar de muur gericht.
Installeer het apparaat nooit op een plaats waar de
aanzuigzijde direct aan wind kan worden blootgesteld.
Installeer een keerplaat aan de luchtuitblaaszijde van het
apparaat om blootstelling aan wind te voorkomen.
In gebieden met zware sneeuwval is het erg belangrijk
om een installatieplaats te kiezen waar de sneeuw het
apparaat niet aantast. Als zijwaartse sneeuwval mogelijk
is, zorg er dan voor dat de warmtewisselaarspiraal niet
wordt aangetast door de sneeuw (maak zo nodig een
zijwaartse overkapping).
Bouw een grote overkapping.
Bouw een voetstuk.
Installeer het apparaat hoog genoeg van de grond om
te voorkomen dat het in de sneeuw wordt begraven.
Indien bij sterke wind de windrichting kan worden voorzien,
raadpleeg dan de onderstaande afbeeldingen voor de
installatie van het apparaat (elke optie is goed):
Draai de luchtuitlaatzijde naar de muur, het hek of het
scherm van het gebouw.
Zorg ervoor dat er voldoende ruimte is om de
installatie uit te voeren.
Zet de uitlaatzijde haaks op de windrichting.
Raadpleeg “Hantering” in sectie 4 “Vóór installatie”
Wanneer u het apparaat in streken met een koud
klimaat gebruikt, moet u de hieronder beschreven
instructies volgen.
6.1 Een locatie selecteren in een
streek met koud klimaat
OPMERKING
08
100
80
H
J
1-1/4”
I
E D G
B
F
C
A
KL
Controleer de sterkte en het niveau van de installatiegrond, zodat het apparaat tijdens het gebruik geen trillingen of lawaai
veroorzaakt.
Zet het apparaat stevig vast volgens de funderingstekening in de afbeelding door middel van funderingsbouten. (Bereid zes sets
voor van elk b 10 Expansiebouten, moeren en ringen die gemakkelijk verkrijgbaar zijn op de markt.)
Draai de funderingsbouten in tot hun lengte 20 mm vanaf het funderingsoppervlak is.
Aangezien de buitentemperatuur wordt gemeten via de luchtthermistor van de buiteneenheid, dient u deze in de schaduw te installeren
of een overkapping te bouwen om direct zonlicht te vermijden, zodat ze niet wordt beïnvloed door de warmte van de zon.
6.2 Een locatie selecteren in een streek met warm klimaat
7.1 Afmetingen
7.2 Installatievereisten
7 VOORZORGSMAATREGELEN VOOR INSTALLATIE
09
(eenheid: mm)
(eenheid: mm)
Φ 10
Expansiebout
Rubberen
schokbestendige
mat
Vaste
grond of
dakbedekking Betonnen kelder
h 100mm
Model A B C D E F G H l J K L
18/22/26/30 kW 1129 494 528 668 192 98 206 1558 558 143 400 440
>600
>3000
>300
>3000 >1000 >6000 >4000 >300
>300
>600
>300
>0003
7.3 Positie afvoergat
7.4 Vereisten voor de serviceruimte
Afvoergat
(Muur of obstakel)
Een elektrische verwarmingsriem moet worden geïnstalleerd als het water bij koud weer niet kan weglopen.
Luchtuitlaat
Luchtinlaat
Luchtinlaat
Behoud de elektrische
draad en pijpleiding
1) Installatie van een enkele eenheid
2) Verbind de twee eenheden of hoger parallel
3) Verbind de voorkant met de achterkanten parallel
OPMERKING
10
236 7 8
FHL1 FHL2 FHLn----
----
9
T
10 11
4
5
1
8.1 Toepassing 1
8 TYPISCHE TOEPASSINGEN
Ruimteverwarming met een op de eenheid aangesloten kamerthermostaat.
Werking van de eenheid en ruimteverwarming:
Wanneer een kamerthermostaat op de eenheid is aangesloten en er een verwarmingsvraag is van de kamerthermostaat,
zal de eenheid beginnen te werken om de beoogde wateraanvoertemperatuur te bereiken zoals ingesteld op de gebruikersinterface.
Wanneer de kamertemperatuur hoger is dan het instelpunt van de thermostaat in de verwarmingsmodus, stopt de eenheid met werken.
De circulatiepomp (1.7) en (10) zal ook stoppen met draaien. De kamerthermostaat wordt hier als schakelaar gebruikt.
Het volume van het dempingsvat (8) moet groter zijn dan 40 L. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het systeem
worden geïnstalleerd. Pomp_o (10) moet worden geregeld door de buiteneenheid en worden aangesloten op de overeenkomstige
poort in die eenheid (raadpleeg 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor buitencirculatiepomp P_o).
De onderstaande toepassingsvoorbeelden zijn alleen ter illustratie.
OPMERKING
11
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Buiteneenheid 5 Kamerthermostaat (ter plaatse te voorzien)
1.1 Manometer 6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien)
1.2 Overdrukklep 7 Vulklep (ter plaatse te voorzien)
1.3 Expansievat 8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien)
1.4 Platenwarmtewisselaar 8.1 Ontluchtingsklep
1.5 Ontluchtingsklep 8.2 Afvoerklep
1.6 Stroomschakelaar 9 Expansievat (ter plaatse te voorzien)
1.7 P_i: Circulatiepomp in het apparaat 10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse te voorzien)
2Y-vormiglter 11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
.
FHL1 FHL2 FHLn
----
----
236 7 8
9
12
13
14
15
16
10
11
20 21 4
17
1
OPMERKING
OPMERKING
Zorg ervoor dat u de thermostaatdraden op de juiste klemmen aansluit, methode B moet worden geselecteerd (zie “Voor
kamerthermostaat” in 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten). Om de ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT)
correct te configureren in de modus FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR), zie 10.7 Lokale instellingen/
KAMERTHERMOSTAAT.
Het volume van het dempingsvat (8) moet groter zijn dan 40 L. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het systeem
worden geïnstalleerd. Pomp (10) moet worden geregeld door de buiteneenheid en worden aangesloten op de overeenkomstige
poort in die eenheid (raadpleeg 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor buitencirculatiepomp P_o).
8.2 Toepassing 2
Ruimteverwarming zonder een op de eenheid aangesloten kamerthermostaat. De tank voor huishoudelijk warm water is aangesloten op
de eenheid en is uitgerust met een systeem van zonneverwarming.
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Buiteneenheid 9 Expansievat (ter plaatse te voorzien)
1.1 Manometer 10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse te voorzien)
1.2 Overdrukklep 11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien)
1.3 Expansievat 12 Tank voor huishoudelijk warm water (ter plaatse
te voorzien)
1.4 Platenwarmtewisselaar 12.1 Ontluchtingsklep
1.5 Ontluchtingsklep 12.2 Warmtewisselaarspiraal
1.6 Stroomschakelaar 12.3 Bijverwarming
1.7 P_i: Circulatiepomp in de eenheid 13 T5: DHW-tanktemp. sensor
2Y-vormiglter 14 Warmwaterkraan (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) 15 P_d: DHW-pomp (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller 16 Eenrichtingsklep (ter plaatse te voorzien)
6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien) 17 Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
7 Vulklep (ter plaatse te voorzien) 18 SV1: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien) 20 Zonne-energiekit (ter plaatse te voorzien)
8.1 Ontluchtingsklep 21 P_s: Zonnepomp (ter plaatse te voorzien)
8.2 Afvoerklep FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
12
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4
8.2
8.1
12.3
12.1
12.2
12.1
-
.
.
FHL1 FHL2 FHLn----
----
FCU1 FCU2 FCUn----
----
236 7 8
12
T
13
14
15
16
11
11
19
10
9
4
5
18
21
20
17
1
OPMERKING
OPGELET
Zorg ervoor dat u de 3-wegklep correct monteert. Voor meer details raadpleegt u 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor
3-wegklep SV1.
De eenheid kan zo worden geconfigureerd dat bij lage buitentemperaturen het water uitsluitend wordt verwarmd door de
bijverwarming. Dit zorgt ervoor dat de volledige capaciteit van de warmtepomp beschikbaar is voor ruimteverwarming.
Details over de configuratie van de tank voor huishoudelijk warm water voor lage buitentemperaturen (T4DHWMIN) zijn te
vinden in 10.7 Lokale instellingen/De DHW-modus instellen.
8.3 Toepassing 3
Toepassing voor ruimtekoeling en -verwarming met een kamerthermostaat die geschikt is voor omschakeling verwarmen/koelen bij
aansluiting op de eenheid. Verwarming vindt plaats via vloerverwarmingskringen en ventilatorconvectoren. Er wordt alleen gekoeld via
de ventilatorconvectoren. Warm water voor huishoudelijk gebruik wordt geleverd via de tank voor huishoudelijk warm water (DHW-tank)
die op de eenheid is aangesloten.
13
Werking van de circulatiepomp
De circulatiepomp (1.7) en (10) zal werken zolang de eenheid is ingeschakeld voor ruimteverwarming.
De circulatiepomp (1.7) zal werken zolang de eenheid aan staat voor het verwarmen van warm water voor huishoudelijk gebruik (DHW).
Ruimteverwarming
1) De eenheid (1) zal werken om de gewenste wateraanvoertemperatuur te bereiken die is ingesteld op de bedrade controller.
2) De omloopklep moet zo worden gekozen dat te allen tijde de minimale waterstroom zoals vermeld in 9.4 Waterleidingen
is gegarandeerd.
Verwarming van water voor huishoudelijk gebruik
1) Wanneer de modus van verwarming van water voor huishoudelijk gebruik is ingeschakeld (handmatig door de gebruiker of
automatisch via planning), wordt de beoogde temperatuur van het warm water voor huishoudelijk gebruik bereikt door een combinatie
van de spiraal van de warmtewisselaar en de elektrische bijverwarming (wanneer de bijverwarming in de tank is ingesteld op YES (JA)).
2) Wanneerdetemperatuurvanhetwarmwatervoorhuishoudelijkgebruiklagerisdanhetdoordegebruikergecongureerdeinstelpunt,
wordt de 3-wegklep geactiveerd om het water voor huishoudelijk gebruik te verwarmen door middel van de warmtepomp. Als er een
grote vraag naar warm water of een hoge warmwatertemperatuur is, kan de hulpverwarming (12.3) voor extra verwarming zorgen.
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
12.3
12.1
12.2
12.1
-
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Buiteneenheid 10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse te voorzien)
1.1 Manometer 11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien)
1.2 Overdrukklep 12 Tank voor huishoudelijk warm water (ter plaatse
te voorzien)
1.3 Expansievat 12.1 Ontluchtingsklep
1.4 Platenwarmtewisselaar 12.2 Warmtewisselaarspiraal
1.5 Ontluchtingsklep 12.3 Bijverwarming
1.6 Stroomschakelaar 13 T5: DHW-tanktemp. sensor
1.7 P_i: Circulatiepomp in het apparaat 14 Warmwaterkraan (ter plaatse te voorzien)
2Y-vormiglter 15 P_d: DHW-pomp (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) 16 Eenrichtingsklep (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller 17 Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
5 Kamerthermostaat (ter plaatse te voorzien) 18 SV1: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien) 19 SV2: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
7 Vulklep (ter plaatse te voorzien) 20 Zonne-energiekit (ter plaatse te voorzien)
8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien) 21 P_s: Zonnepomp (ter plaatse te voorzien)
8.1 Ontluchtingsklep FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
8.2 Afvoerklep FCU 1...n Ventilatorconvectoren (ter plaatse te voorzien)
9 Expansievat (ter plaatse te voorzien)
OPMERKING
Het volume van het dempingsvat (8) moet hoger zijn dan 40 liter. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het systeem
worden geïnstalleerd. Pomp (10) moet worden geregeld door de buiteneenheid en worden aangesloten op de overeenkomstige
poort in die eenheid (raadpleeg 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor buitencirculatiepomp P_o).
Zorg ervoor dat u de thermostaatdraden op de juiste klemmen aansluit en de ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) correct
in de bedrade controller configureert (zie 10.7 Lokale instellingen/KAMERTHERMOSTAAT). De bedrading van de kamerthermostaat
moet methode A volgen zoals beschreven in 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor kamerthermostaat.
De bedrading van de 3-wegklep (19) is verschillend voor een NC-klep (normaal gesloten) en een NO-klep (normaal open)! Zorg
ervoor dat u deze aansluit op de juiste klemnummers, zoals weergegeven in het bedradingsschema.
OPGELET
Werking van de pomp en ruimteverwarming en -koeling
Het apparaat schakelt naar de verwarmings- of koelmodus, afhankelijk van de instelling van de kamerthermostaat. Wanneer ruimteverwarming/-
koeling wordt gevraagd door de kamerthermostaat (5), zal de pomp beginnen te werken en zal het apparaat (1) overschakelen naar
de verwarmings-/koelmodus. Het apparaat (1) zal werken om de gewenste uitlaattemperatuur van koud/warm water te bereiken. In de
koelmodus. de gemotoriseerde 3-wegklep (19) zal sluiten om te voorkomen dat koud water door de vloerverwarmingskringen (FHL) loopt.
Verwarming van water voor huishoudelijk gebruik
Het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik staat beschreven in 8.2 Toepassing 2.
De AAN/UIT-instelling van de verwarming/koeling kan niet worden uitgevoerd op de gebruikersinterface, de doeltemperatuur van het
uitlaatwater moet worden ingesteld in de gebruikersinterface.
8.4 Toepassing 4
Ruimteverwarming met een hulpketel (afwisselende werking).
Toepassing van ruimteverwarming door het apparaat of door een hulpketel die op het systeem is aangesloten.
Het door het apparaat gestuurde contact (ook wel “toestemmingssignaal voor de hulpketel” genoemd) wordt bepaald door de
buitentemperatuur (thermistor op de buiteneenheid). Zie 10.7 Lokale instellingen/ANDERE VERWARMINGSBRON.
Bivalente werking is mogelijk voor zowel het verwarmen van ruimten als het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik.
Als de hulpketel alleen warmte levert voor ruimteverwarming, kan de ketel worden geïntegreerd in het leidingwerk en in de lokale
bedrading volgens de afbeelding voor toepassing a.
Als de hulpketel ook warmte levert voor warm huishoudelijk water, kan de ketel worden geïntegreerd in het leidingwerk en in de
lokale bedrading volgens de afbeelding voor toepassing b. In deze toestand kan de eenheid een AAN/UIT-signaal sturen naar
de ketel in verwarmingsmodus, maar de ketel regelt zichzelf in DHW-modus.
14
-
FHL1 FHL2 FHLn
----
----
23
12
13
14
15
16
16
22 11
6 7 8
10
9
4
AHS
18
1
AHS
FHL1 FHL2 FHLn
----
----
23
12
13
14
15
16
16
16
22 11
6 7 8
10
9
4
18
1
Zorg ervoor dat de ketel en de integratie van de ketel in het systeem in overeenstemming zijn met de relevante lokale wet- en
regelgeving.
OPGELET
8.4.1 Toepassing a
8.4.2 Toepassing b
Ketel levert alleen warmte voor ruimteverwarming.
Ketel levert warmte voor ruimteverwarming en verwarming van water voor huishoudelijk gebruik; de AAN/UIT van de ketel wordt
zelfstandig geregeld voor verwarming van water voor huishoudelijk gebruik
15
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
12.3
12.1
12.2
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
12.3
12.1
12.2
12.3
FHL1 FHL2 FHLn
----
----
12
13
14
15
16
4
23
11
6 7 8
10
9
18
AHS
1
8.4.3 Toepassing c
Ketel levert warmte voor verwarming van huishoudelijk water. De AAN/UIT van de ketel geregeld door het apparaat.
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Buiteneenheid 9 Expansievat (ter plaatse te voorzien)
1.1 Manometer 10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse te voorzien)
1.2 Overdrukklep 11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien)
1.3 Expansievat 12 Tank voor huishoudelijk warm water (ter plaatse te voorzien)
1.4 Platenwarmtewisselaar 12.1 Ontluchtingsklep
1.5 Ontluchtingsklep 12.2 Warmtewisselaarspiraal
1.6 Stroomschakelaar 12.3 Bijverwarming
1.7 P_i: Circulatiepomp in het apparaat 13 T5: DHW-tanktemp. sensor
2Y-vormiglter 14 Warmwaterkraan (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) 15 P_d: DHW-pomp (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller 16 Eenrichtingsklep (ter plaatse te voorzien)
6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien) 18 SV1: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
7 Vulklep (ter plaatse te voorzien) 22 T1: Uitlaatwater-temperatuursensor (ter plaatse te voorzien)
8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien) FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
8.1 Ontluchtingsklep AHS Extra verwarmingsbron (ketel) (ter plaatse te voorzien)
8.2 Afvoerklep / /
OPMERKING
Het volume van het dempingsvat (8) moet groter zijn dan 40 L. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het systeem
worden geïnstalleerd. De temperatuursensor T1 moet worden geïnstalleerd aan de uitlaat van AHS en worden aangesloten
op de overeenkomstige poort in de hoofdbesturingskaart van de hydraulische module (zie 9.3.1. Hoofdbesturingskaart van
hydraulische module); de pomp (10) moet worden geregeld door de buiteneenheid en worden aangesloten op de overeenkomstige
poort in die eenheid (raadpleeg 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor buitencirculatiepomp P_o).
Werking
Wanneer verwarming nodig is, begint ofwel de eenheid of de ketel te werken, afhankelijk van de buitentemperatuur (zie 10.7 Lokale
instelling/ANDERE VERWARMINGSBRON).
Aangezien de buitentemperatuur wordt gemeten via de luchtthermistor van de buiteneenheid, dient u de buiteneenheid in de
schaduw te installeren, zodat ze niet wordt beïnvloed door de warmte van de zon.
Frequent schakelen kan in een vroeg stadium corrosie van de ketel veroorzaken. Neem contact op met de fabrikant van de ketel.
16
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
12.3
12.1
12.2
.
236 7 8
10
9
11
11
FHL1 FHL2 FHLn
FCUnFCU2FCU1
17
T
T
4
5B
5A
23
24
A
B
1
17
Tijdens het verwarmen zal het apparaat werken om de gewenste wateraanvoertemperatuur te bereiken die is ingesteld op de
gebruikersinterface. Als de weersafhankelijke werking actief is, wordt de watertemperatuur automatisch bepaald op basis van
de buitentemperatuur.
Tijdens het verwarmen van de ketel zal hij werken om de gewenste wateraanvoertemperatuur te bereiken die is ingesteld op
de gebruikersinterface.
Stel de gewenste waarde voor de wateraanvoertemperatuur op de gebruikersinterface nooit hoger in dan (60 °C).
OPMERKING
OPMERKING
Zorg ervoor dat u FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) correct configureert in de gebruikersinterface. Zie 10.7
Lokale instellingen/Andere verwarmingsbron.
De bedrading van kamerthermostaat 5A (voor ventilatorconvectoren) en 5B (voor vloerverwarmingskringen) moet 'methode C' volgen
zoals beschreven in 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor kamerthermostaat; de thermostaat die wordt aangesloten
op poort C (in de buiteneenheid) moet worden geplaatst op de zone waar vloerverwarmingskringen zijn geïnstalleerd (zone B),
de andere aangesloten op poort H moet worden geplaatst op de zone waar ventilatorconvectoren zijn geïnstalleerd (zone A).
Zorg ervoor dat het retourwater naar de warmtewisselaar niet hoger is dan 60 °C. Stel de gewenste waarde voor de
wateraanvoertemperatuur op de gebruikersinterface nooit hoger in dan 60 °C.
Zorg ervoor dat de terugslagkleppen (ter plaatse te voorzien) correct in het systeem zijn geïnstalleerd.
De leverancier is niet aansprakelijk voor enige schade die voortvloeit uit het niet naleven van deze instructie.
OPGELET
8.5 Toepassing 5
Toepassing met functie van dubbel instelpunt met twee kamerthermostaten aansluiten op de buiteneenheid.
Ruimteverwarming met twee kamerthermostaten via vloerverwarmingskringen en ventilatorconvectoren. Voor de
vloerverwarmingskringen en ventilatorconvectoren zijn verschillende bedrijfswatertemperaturen nodig.
Voor de vloerverwarmingskringen is een lagere watertemperatuur in verwarmingsmodus nodig dan voor ventilatorconvectoren.
Om deze twee instelpunten te bereiken, wordt een mengstation gebruikt dat de watertemperatuur aanpast aan de vereisten
van de vloerverwarmingskringen. De ventilatorconvectoren zijn direct aangesloten op het watercircuit van de eenheid en de
vloerverwarmingskringen bevinden zich achter het mengstation. Het mengstation wordt aangestuurd door de eenheid (of ter plaatse
te voorzien, regelt zelf).
• Dewerkingenconguratievanhetplaatselijkewatercircuitisverantwoordelijkheidvandeinstallateur.
We bieden alleen een functie met dubbel instelpunt aan. Met deze functie kunnen twee instelpunten worden gegenereerd. Afhankelijk
van de gewenste watertemperatuur (vloerverwarmingskringen en/of ventilatorconvectoren zijn vereist). Voor meer details zie 10.7
Lokale instellingen/KAMERTHERMOSTAAT.
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
23.2
23.1
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Buiteneenheid 7 Vulklep (ter plaatse te voorzien)
1.1 Manometer 8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien)
1.2 Overdrukklep 8.1 Ontluchtingsklep
1.3 Expansievat 8.2 Afvoerklep
1.4 Platenwarmtewisselaar 9 Expansievat (ter plaatse te voorzien)
1.5 Ontluchtingsklep 10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse te voorzien)
1.6 Stroomschakelaar 11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien)
1.7 P_i: Circulatiepomp in het apparaat 17 Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
2Y-vormiglter 23 Mengstation (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) 23.1 P_c: pomp van zone 2 (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller 23.2 SV3: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
5A Kamerthermostaat voor zone 1 (ter plaatse
te voorzien) 24 Tw2: Zone 2 wateraanvoertemp. (individuele aankoop)
5B Kamerthermostaat voor zone 2 (ter plaatse
te voorzien) FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien) FCU 1...n Ventilatorconvectoren (ter plaatse te voorzien)
OPMERKING
OPMERKING
Het volume van het dempingsvat (8) moet groter zijn dan 40 L. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het
systeem worden geïnstalleerd. Pomp (10) en pomp (23.1) moeten worden geregeld door de buiteneenheid en worden
aangesloten op de overeenkomstige poort in die eenheid (raadpleeg 9.7.6 Aansluiting voor andere componenten/Voor
buitencirculatiepomp P_o en voor tankluspomp P_d en mengpomp P_c).
Het voordeel van de regeling met dubbel instelpunt is dat de warmtepomp zal/kan werken op de laagst gewenste
wateraanvoertemperatuur wanneer er alleen vloerverwarming nodig is. Hogere wateraanvoertemperaturen zijn alleen vereist
als ventilatorconvectoren in bedrijf zijn. Dit resulteert in betere prestaties van de warmtepomp.
• Zorgervoordatude installatievandekamerthermostaatjuistcongureertin degebruikersinterface.Zie “10.7 Lokale
instellingen/KAMERTHERMOSTAAT”.
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om ervoor te zorgen dat er geen ongewenste situaties kunnen ontstaan
(bijv. water met extreem hoge temperatuur dat naar vloerverwarmingskringen gaat)
De leverancier biedt geen enkel type mengstation aan. De regeling met dubbel instelpunt biedt alleen de mogelijkheid om
twee instelpunten te gebruiken.
Wanneer alleen zone A om verwarming vraagt, wordt zone B gevoed met water met een temperatuur gelijk aan het eerste
instelpunt. Dit kan leiden tot ongewenste verwarming in zone B.
Wanneer alleen zone B om verwarming vraagt, wordt het mengstation gevoed met water met een temperatuur gelijk aan
het tweede instelpunt. Afhankelijk van de regeling van het mengstation kan de vloerverwarmingskring nog steeds water
ontvangen met een temperatuur gelijk aan het instelpunt van het mengstation.
Houd er rekening mee dat de werkelijke watertemperatuur door de vloerverwarmingskringen afhankelijk is van de regeling
en instelling van het mengstation.
Werking van de pomp en ruimteverwarming
De pompen (1.7) en (10) zullen werken wanneer er een verwarmingsvraag is van A en/of B. De pomp (23.1) zal alleen werken
wanneer er een verwarmingsvraag is van B. De buiteneenheid zal beginnen te werken om de beoogde wateraanvoertemperatuur te
bereiken. De beoogde wateruittredetemperatuur hangt af van de kamerthermostaat die om verwarming vraagt.
Wanneer de kamertemperatuur van beide zones boven het instelpunt van de thermostaat ligt, stoppen de buiteneenheid en pomp
met werken.
8.6 Toepassing 6
Toepassing met functie van dubbel instelpunt zonder kamerthermostaat aansluiten op de buiteneenheid.
Verwarming vindt plaats via vloerverwarmingskringen en ventilatorconvectoren. Voor de vloerverwarmingskringen en
ventilatorconvectoren zijn verschillende bedrijfswatertemperaturen nodig.
Voor de vloerverwarmingskringen is een lagere watertemperatuur in verwarmingsmodus nodig dan voor ventilatorconvectoren.
Om deze twee instelpunten te bereiken, wordt een mengstation gebruikt dat de watertemperatuur aanpast aan de vereisten
van de vloerverwarmingskringen. De ventilatorconvectoren zijn direct aangesloten op het watercircuit van de eenheid en de
vloerverwarmingskringen bevinden zich achter het mengstation. Het mengstation wordt aangestuurd door de eenheid (of op de
markt kopen, regelt zelf).
18
236 7 8
10
9
11
11
FHL1 FHL2 FHLn
FCUnFCU2FCU1
17
4
23
24
A
B
1
1.7
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Buiteneenheid 7 Vulklep (ter plaatse te voorzien)
1.1 Manometer 8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien)
1.2 Overdrukklep 8.1 Ontluchtingsklep
1.3 Expansievat 8.2 Afvoerklep
1.4 Platenwarmtewisselaar 9 Expansievat (ter plaatse te voorzien)
1.5 Ontluchtingsklep 10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse te voorzien)
1.6 Stroomschakelaar 11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien)
1.7 P_i: Circulatiepomp in het apparaat 17 Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
2Y-vormiglter 23 Mengstation (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) 23.1 P_c: pomp van zone 2 (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller 23.2 SV3: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
5A Kamerthermostaat voor zone 1 (ter plaatse
te voorzien) 24 Tw2: Zone 2 wateraanvoertemp. (individuele aankoop)
5B Kamerthermostaat voor zone 2 (ter plaatse
te voorzien) FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien) FCU 1...n Ventilatorconvectoren (ter plaatse te voorzien)
OPMERKING
Het volume van het dempingsvat (8) moet groter zijn dan 40 L. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het systeem
worden geïnstalleerd.
Aangezien de temperatuursensor in de gebruikersinterface wordt gebruikt om de kamertemperatuur te detecteren, moet de
gebruikersinterface (4) in de ruimte worden geplaatst waar vloerverwarmingskringen en ventilatorconvectoren zijn geïnstalleerd
enuitdebuurtvandeverwarmingsbron.Dejuisteconguratiemoetwordentoegepastindegebruikersinterface(zie10.7
Lokale instellingen/TEMP.TYPE-INSTELLING). Het eerste instelpunt is de watertemperatuur die kan worden ingesteld
op de hoofdpagina van de gebruikersinterface, het tweede instelpunt wordt berekend op basis van klimaatgerelateerde
curven; de doeltemperatuur van het uitlaatwater is de hoogste van deze twee instelpunten. Het apparaat wordt uitgeschakeld
wanneer de kamertemperatuur de doeltemperatuur bereikt.
Werking van de pomp en ruimteverwarming
De pompen (1.7) en (10) zullen werken wanneer er een verwarmingsvraag is van A en/of B. De pomp (23.1) zal werken wanneer
dekamertemperatuurvanzoneBlagerisdanhetinstelpuntdatisgecongureerdindegebruikersinterface.Debuiteneenheidzal
beginnen te werken om de gewenste wateraanvoertemperatuur te bereiken.
19
• Dewerkingenconguratievanhetplaatselijkewatercircuitisverantwoordelijkheidvandeinstallateur.
We bieden alleen een functie met dubbel instelpunt aan. Met deze functie kunnen twee instelpunten worden gegenereerd. Afhankelijk
van de gewenste watertemperatuur (vloerverwarmingskringen en/of ventilatorconvectoren zijn vereist) kan het eerste of tweede
instelpunt worden geactiveerd. Zie 10.7 Lokale instellingen /TEMP. TYPE-INSTELLING.
1.3
1.51.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
23.2
23.1
2
1-1
1-2
1-n
3
25
10
4
6 7 8
9
19 23 24
18
---- nLHF2LHF1LHF
----
11
---- nUCF2UCF1UCF
----
11 17
16
16
AHS
12
13
14
15
16
16
2
3
16
2
3
8.7 Toepassing 7
De eenheden worden parallel geïnstalleerd en kunnen worden gebruikt voor koeling, verwarming en warm water.
Er kunnen 6 eenheden parallel worden geschakeld. Raadpleeg 9.7.5 voor het aansluitschema van het elektrische besturingssysteem van
het parallelle systeem.
Het parallelle systeem kan de werking van het hele systeem alleen besturen en bekijken door de master op de draadcontroller aan te sluiten;
Als de DHW-functie vereist is, kan de watertank alleen worden aangesloten op het watercircuit van de mastereenheid via een driewegklep
en worden bestuurd door de mastereenheid;
Als u moet koppelen met AHS, kan de AHS alleen worden aangesloten op de masterwaterweg en worden bestuurd door de mastereenheid;
De aansluiting en functie van de terminal zijn hetzelfde als de enkele eenheid, raadpleeg de toepassing 8.1 ~ 8.6;
Het volume van het dempingsvat (8) moet groter zijn dan (40 n)L. De afvoerklep (6) moet op de laagste positie van het
systeem worden geïnstalleerd.
De buisverbindingen van de waterinlaat en -uitlaat van elke eenheid van het parallelle systeem moeten worden aangesloten
met zachte verbindingen, en eenrichtingskleppen moeten worden geïnstalleerd op de wateruitlaatbuis;
De Tbt1-temperatuursensor moet in het parallelle systeem worden geïnstalleerd (anders kan de eenheid niet worden
gestart), het temperatuurpunt wordt ingesteld in het dempingsvat (8).
OPMERKING
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1-1 Buiteneenheid: master 13 T5: DHW-tanktemp. sensor
1-2...1-n Buiteneenheid: slave 14 Warmwaterkraan (ter plaatse te voorzien)
2Y-vormiglter 15 P_d: DHW-pomp (ter plaatse te voorzien)
3 Afsluiter (ter plaatse te voorzien) 16 Eenrichtingsklep (ter plaatse te voorzien)
4 Bedrade controller 17 Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
6 Afvoerklep (ter plaatse te voorzien) 18 SV1: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
7 Vulklep (ter plaatse te voorzien) 19 SV2: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
8 Dempingsvat (ter plaatse te voorzien) 23 Mengstation (ter plaatse te voorzien)
8.1 Ontluchtingsklep 23.1 SV3: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
8.2 Afvoerklep 23.2 P_c: pomp van zone 2 (ter plaatse te voorzien)
9 Expansievat (ter plaatse te voorzien) 24 Tw2: Zone 2 wateraanvoertemp. (individuele aankoop)
10 P_o: Buitencirculatiepomp (ter plaatse
te voorzien) 25 Tbt1: Temp. dempingsvat sensor (niet inbegrepen
in het apparaat)
11 Verzamelaar / verdeler (ter plaatse te voorzien) FHL 1...n Vloerverwarmingskring (ter plaatse te voorzien)
12 Tank voor huishoudelijk warm water
(ter plaatse te voorzien) FCU 1...n Ventilatorconvectoren (ter plaatse te voorzien)
12.1 Ontluchtingsklep AHS Extra verwarmingsbron (ketel) (ter plaatse te voorzien)
12.2 Warmtewisselaarspiraal / /
12.3 Bijverwarming / /
20
12.1
23.1
12.3
8.2
8.1
23.2
12.2
1
1
9
10
11
12.2
12.1
2
4
5
7
8
3
6
Schakel alle stroom uit – d.w.z. voeding van het apparaat – voordat de deuren 1 worden verwijderd.
Onderdelen in het apparaat kunnen heet zijn.
WAARSCHUWING
21
9.1 Het apparaat demonteren
9.2 Hoofdcomponenten
9 OVERZICHT VAN DE EENHEID
9.2.1 Hydraulische module
Duw het rooster naar links tot het stopt en trek dan aan zijn rechterrand, zodat u het kunt verwijderen. U kunt de procedure ook omkeren.
Wees voorzichtig om handletsel te voorkomen.
Deur 1 Voor toegang tot de compressor,
de elektrische onderdelen en het
hydraulisch compartiment
9.2.2 Schema van hydraulisch systeem
9.3 Elektronische besturingskast
Opmerking: de afbeelding is alleen ter referentie, raadpleeg het werkelijke product.
Hoofdbesturingskaart
van eenheid (PCB B)
Hoofdbesturingskaart
van hydraulische module
Omvormermodule
(PCB A)
Achteraanzicht Vooraanzicht
Codering Montage-eenheid Uitleg
1 Ontluchtingsklep De resterende lucht in het watercircuit zal automatisch worden verwijderd.
2 Expansievat Brengt de druk van het watersysteem in evenwicht. (Volume van
expansievat: 8 L)
3 Circulatiepomp Circuleert water in het watercircuit.
4 Overdrukklep Voorkomt overmatige waterdruk door te openen bij 3 bar en water uit het
watercircuit te laten lopen.
5 Manometer Aezenvandrukinwatercircuit.
6 Stroomschakelaar Detecteert de waterstroomsnelheid om de compressor en waterpomp
te beschermen in het geval van onvoldoende waterstroom.
7 Aansluiting koelgas /
8 Aansluiting koelmiddelvloeistof /
9 Platenwarmtewisselaar Breng warmte over van het koelmiddel naar het water.
10 Aansluiting wateruitlaat /
11 Aansluiting waterinlaat /
12.1 Elektrische verwarmingstape Voor platenwarmtewisselaar
12.2 Elektrische verwarmingstape Voor verwarmingsaansluitleiding van expansievat
/ Temperatuursensoren Vier sensoren bepalen de water- en koelmiddeltemperatuur op
verschillende punten in het watercircuit. (T2B; T2; Tw uit; Tw in)
22
12.2
12.1
1
2
6
3
4
5
T2B
Tw_out
Tw_in
11
10
T2
79
8
Filterkaart
(PCB C)
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
145
2 3
22
CN25
6
CN29
CN40
CN41
910
11
12
13
14
15
17
18
19
7 8
16
20
21
23
24
25
26
27
28
29
30
31
CN32
32
SW9
9.3.1 Hoofdbesturingskaart van binneneenheid
23
Volgorde Poort Code Montage-eenheid Vol-
gorde Poort Code Montage-eenheid
1 CN21 POWER Poort voor voeding 19 CN36 M1 M2 Poort voor externe schakelaar
2 S3 / DIP-draaischakelaar T1 T2 Poort voor temperatuurkaart
3 DIS1 / Digitaal beeld 20 CN19 P Q Communicatiepoort tussen binnen- en buiteneenheid
4 CN5 GND Poort voor aarding 21 CN14 A B X Y E Poort voor communicatie met de bedrade controller
5 CN28 PUMP Poort voor pompvermogen met variabel toerental
22 CN30
1 2 3 4 5 Poort voor communicatie met de bedrade controller
6 CN25 DEBUG Poort voor IC-programmering 6 7 Communicatiepoort tussen binnen- en buiteneenheid
7S1,S2,
S4,SW9 / DIP-schakelaar 9 10 Poort voor interne machine Parallel
8 CN4 USB Poort voor USB-programmering
23 CN7
26 30/31 32 Compressorbedrijf/ontdooibedrijf
9 CN8 FS Poort voor stromingsschakelaar 25 29 Poort voor antivries e-verwarmingstape (extern)
10 CN6
T2
Poort voor temperatuursensoren van
koelmiddelvloeistofzijde temperatuur
van binneneenheid (verwarmingsmodus)
27 28 Poort voor extra warmtebron
T2B Poort voor temperatuursensoren van koelgaszijde
temperatuur van binneneenheid (koelmodus)
24 CN11
1 2 Invoerpoort voor zonne-energie
Poort voor kamerthermostaat
TW_in Poort voor temperatuursensoren van
inlaatwatertemperatuur van platenwarmtewisselaar 5 6 16 Poort voor SV1 (3-wegklep)
TW_out Poort voor SV2 (3-wegklep)
TW_out Poort voor temperatuursensoren van
uitlaatwatertemperatuur van platenwarmtewisselaar 9 21 Poort voor zone 2-pomp
T1 Poort voor temperatuursensoren van
eindtemperatuur van uitlaatwater van binneneenheid 10 22 Poort voor buitencirculatiepomp
11 23 Poort voor zonne-energiepomp
11 CN24 Tbt1 Poort voor gebalanceerde watertank
van hoge temp. sensor
12 24 Poort voor DHW-leidingpomp
13 16 Regelpoort voor bijverwarming van tank
12 CN16 Tbt2 Poort voor gebalanceerde watertank
van lage temp. sensor
14 17 Regelpoort voor interne back-upverwarming 1
18 19 20 Poort voor SV3 (3-wegklep)
13 CN13 T5 Poort voor tank voor huishoudelijk warm
water temp. sensor 25 CN2 TBH_FB Feedbackpoort voor externe temperatuurschakelaar
(standaard kortgesloten)
14 CN15 Tw2 Poort voor uitlaatwater voor zone 2 temp. sensor
15 CN18 Tsolar Poort voor zonnepaneel temp. sensor 26 CN1 IBH1/2_FB Feedbackpoort voor temperatuurschakelaar
(standaard kortgesloten)
16 CN17 PUMP_
BP Poort voor communicatie pomp met variabel toerental
17 CN31
HT Regelpoort voor kamerthermostaat
(verwarmingsmodus) V CN22
IBH1 Regelpoort voor interne back-upverwarming 1
COM Voedingspoort voor kamerthermostaat IBH2 Gereserveerd
CL Regelpoort voor kamerthermostaat (koelmodus) TBH Regelpoort voor bijverwarming van tank
18 CN35
SG Poort voor smart grid (netsignaal)
28 CN41 HEAT8 Poort voor antivries elektrische
verwarmingstape (intern)
29 CN40 HEAT7 Poort voor antivries elektrische
verwarmingstape (intern)
EVU Poort voor slim netwerk (fotovoltaïsch signaal)
30 CN42 HEAT6 Poort voor antivries elektrische
verwarmingstape (intern)
31 CN29 HEAT5 Poort voor antivries elektrische
verwarmingstape (intern)
32 CN32 IBH0 Poort voor back-upverwarming
CN12
CN1
CN23
CN2
CN8
CN22
CN20
CN15
CN14
CN13
CN7
CN16
CN5
1
2
5
4
3
6
8
9
7
13
10
11
12
9.3.2 Omvormermodule
Codering Montage-eenheid
1 Uitgangspoort voor +15V (CN20)
2 Poort voor communicatie met PCB B (CN8)
3 Compressor aansluitpoort W
4 Compressor aansluitpoort V
5 Compressor aansluitpoort U
6 Ingangspoort P_out voor IPM-module
7 Ingangspoort P_in voor IPM-module
8Ingangspoort voor hogedrukschakelaar (CN23)
9 Vermogen voor schakelende voeding (CN2)
10 VermogenslteringL1(L1')
11 VermogenslteringL2(L2')
12 VermogenslteringL3(L3')
13 PED-kaart
24
2
6
13
CN30
CN11
CN27
S3
CN37
CN20
CN8
CN5
CN35
CN36
S5
SW4
SW3
CN22
CN18
CN10
CN7
CN6CN4
CN53
CN9
CN24
CN28
S6
CN29
CN31
CN38
CN21
CN41 CN26
CN107
+
+
ON
21
ON
21
3
3
ON
21
ON
21
3
3
A
.
8
14
20V
PGND
12V
GND
.
9V
GND1
.
2
7
9
16
.
.
.
18V
.
V i n 6
1 3
17
26
19
8
7
24
9
23
4
5
18
10
11
14
25
12
22
16
20
21
15
26
CN109
23
9.3.3 Hoofdbesturingskaart van eenheid
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Voedingspoort voor PCB B (CN41) 14 Voedingspoort voor besturingskaart hydro-box (CN21)
2 Poort voor IC-programmering (CN11) 15 Poort voor andere temp.sensor (CN35)
3 Poort voor druksensor (CN6) 16 Poort voor communicatie XYE (CN28)
4 Poort voor aanzuigtemp.sensor (CN5) 17 Poort voor 4-weg waarde (CN18)
5 Poort voor afvoertemp.sensor (CN8) 18 Poort voor elektrische verwarmingtape 1 (CN10)
6Poort voor buitenomgevingstemp. sensor en
condensator temp.sensor (CN9) 19 Poort voor elektrische verwarmingstape 2 (CN7)
7Poort voor lagedrukschakelaar en snelle
controle (CN29) 20 Poort voor communicatie D1D2E (CN37)
8Poort voor communicatie met besturingskaart
hydro-box (CN24) 21 Poort voor hogedrukschakelaar en snelle controle (CN31)
9 Poort voor communicatie met PCB C (CN4) 22 Poort voor 15 VDC-voeding van ventilator (CN30)
10 DIP-schakelaar (S5,S6) 23 Poort voor ventilator (CN107/109)
11 Poort voor communicatie met vermogensmeter
(CN26) 24 Poort voor communicatie met PCB A (CN36)
12 Poort voor elektrische expansiewaarde (CN22) 25 Poort voor GND (CN38)
13 Poort voor 310 VDC-voeding van ventilator (CN53) 26 Poort voor SV (CN20/27)
25
PCB C
PE1
CN202
CN201CN200CN203
CN204 CN205 CN206
CN212
CN8
CN214
CN30
1 2 3
4
6
5
7
8
9
10
11
12
9.3.3 Filterkaart
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
1 Voeding L3 (L3) 7 Voedingspoort voor hoofdbesturingskaart (CN30)
2 Voeding L2 (L2) 8 VermogenslteringL1(L1’)
3 Voeding L1 (L1) 9 VermogenslteringL2(L2’)
4 Voeding N (N) 10 VermogenslteringL3(L3’)
5 Aardleiding (PE1) 11 Poort voor communicatie met PCB B (CN8)
6 Voedingspoort voor DC-ventilator (CN212) 12 Vermogen voor schakelende voeding PCB A (CN214)
26
FHL1 FHL2 FHLn----
----
236 7 8
9
10
11
17
4
1
9.4.1 Het watercircuit controleren
OPMERKING
OPMERKING
9.4 Waterleidingen
Er is rekening gehouden met alle buislengtes en -afstanden.
Als de installatie is uitgerust met een tank voor huishoudelijk warm water (ter plaatse te voorzien), raadpleeg dan de installatie- en
gebruikershandleiding van die tank. Als er geen glycol (antivries) in het systeem zit of er een storing van de voeding of pomp is,
tap het systeem dan af (zoals weergegeven in de onderstaande afbeelding).
Als het water bij vriesweer niet uit het systeem wordt verwijderd wanneer het apparaat niet in gebruik is. Het bevroren water
kan de onderdelen van het watercircuit beschadigen.
De eenheden zijn uitgerust met een waterinlaat en -uitlaat voor aansluiting op een watercircuit.
De eenheden mogen alleen worden aangesloten op gesloten watercircuits. Aansluiting op een open watercircuit zou leiden tot
overmatige corrosie van de waterleidingen. Er mogen alleen materialen worden gebruikt die voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.
Voorbeeld:
Vereisten Klep
De maximaal toegestane lengte van de thermistorkabel is 20 m. Dit is de maximaal
toegestane afstand tussen de tank voor huishoudelijk warm water (DHW) en het
apparaat (alleen voor installaties met een tank voor huishoudelijk warm water).
De thermistorkabel die bij de tank voor huishoudelijk warm water wordt geleverd
is10mlang.Vooreenoptimaleeciëntiewordthetaanbevolenomde3-wegklep
en de tank voor huishoudelijk warm water zo dicht mogelijk bij het apparaat
te installeren.
Lengte thermistorkabel min 2 m
27
1.3
1.5 1.6
1.7
1.2
1.1
1.4 8.2
8.1
28
Controleer het volgende voordat u doorgaat met de installatie van het apparaat:
• Demaximalewaterdruk≤3bar.
• Demaximalewatertemperatuur≤70°Cvolgensdeinstellingvandeveiligheidsinrichting.
Gebruik altijd materialen die compatibel zijn met het water dat in het systeem wordt gebruikt en met de materialen die in het
apparaat worden gebruikt.
Zorg ervoor dat componenten die in de lokale leidingen zijn geïnstalleerd, bestand zijn tegen de waterdruk en temperatuur.
Op alle lage punten van het systeem moeten afvoerkranen worden aangebracht om het circuit volledig te kunnen aftappen tijdens
het onderhoud.
Op alle hoge punten van het systeem moeten ventilatieopeningen worden aangebracht. De ventilatieopeningen moeten zich op
punten bevinden die gemakkelijk toegankelijk zijn voor onderhoud. In de eenheid zelf is een automatische ontluchting voorzien.
Controleer of deze ontluchtingsklep niet is aangedraaid, zodat automatische ontluchting in het watercircuit mogelijk is.
9.4.2 Controles van watervolume en voordruk expansievat
De apparaten zijn uitgerust met een expansievat (modellen: 8 L) met een standaard voordruk van 1,0 bar. Om een goede werking
van het apparaat te garanderen, moet mogelijk de voordruk van het expansievat worden aangepast.
1) Controleer of het totale watervolume in de installatie, exclusief het interne watervolume van het apparaat, minimaal 40 L is.
Raadpleeg 14 Technische specificaties om het totale interne watervolume van het apparaat te vinden.
In de meeste toepassingen zal dit minimale watervolume voldoende zijn.
In kritische processen of in ruimten met een hoge warmtebelasting kan echter extra water nodig zijn.
Wanneer de circulatie in elke ruimteverwarmingskring wordt geregeld door op afstand geregelde kleppen, is het belangrijk
dat dit minimale watervolume behouden blijft, zelfs als alle kleppen gesloten zijn.
2) Bepaal aan de hand van onderstaande tabel of de voordruk van het expansievat moet worden afgesteld.
3) Bepaal aan de hand van onderstaande tabel en instructies of het totale watervolume in de installatie lager is dan het maximaal
toegestane watervolume.
* Hoogteverschil is tussen het hoogste punt van het watercircuit en het expansievat van de buiteneenheid. Tenzij de eenheid zich
op het hoogste punt van het systeem bevindt, in welk geval het hoogteverschil van de installatie als nul wordt beschouwd.
De voordruk van het expansievat berekenen
De in te stellen voordruk (Pg) is afhankelijk van het maximale hoogteverschil van de installatie (H) en wordt als volgt berekend:
Pg(bar)=(H(m)/10+0,3) bar
Het maximaal toegestane watervolume controleren
Ga als volgt te werk om het maximaal toegestane watervolume in het hele circuit te bepalen:
OPMERKING
Hoogteverschil
van installatie (*) Watervolume≤230L Watervolume > 230 L
≤7m Geen aanpassing van voordruk vereist.
Vereiste acties:
De voordruk moet worden verhoogd,
berekening volgens
“De voordruk van het expansievat berekenen” hieronder.
Controleer of het watervolume lager is dan
het maximaal toegestane watervolume
(gebruikonderstaandegraek)
> 7 m
Vereiste acties:
De voordruk moet worden verhoogd,
berekening volgens
“De voordruk van het expansievat berekenen” hieronder.
Controleer of het watervolume lager is dan
het maximaal toegestane watervolume
(gebruikonderstaandegraek)
Expansievat van het apparaat te klein is voor
de installatie.
0.3
0.8
1.3
1.8
2.3
2.8
3.3
0 50 100 150 200 250 300 350
A1
A2
29
Bepaal de berekende voordruk (Pg) voor het
overeenkomstige maximale watervolume aan de hand
vanonderstaandegraek.
Controleer of het totale watervolume in het complete
watercircuit lager is dan deze waarde. Als dit niet het
geval is, is het expansievat in de eenheid te klein voor
de installatie.
Max. watervolume [L]
Voordruk = voordruk van het expansievat Maximaal
watervolume = maximale waterhoeveelheid in het systeem
A1 Systeem zonder glycol
A2 Systeem zonder 25% propyleenglycol
Wateraansluitingen moeten correct tot stand worden
gebracht met betrekking tot de waterinlaat en -uitlaat,
in overeenstemming met de labels op de buiteneenheid.
Als er lucht, vocht of stof in het watercircuit komt, kunnen er
problemen optreden. Houd daarom altijd rekening met het
volgende bij het aansluiten van het watercircuit:
Gebruik alleen schone buizen.
Houd het buisuiteinde naar beneden bij het verwijderen
van bramen.
Bedek het buisuiteinde wanneer u het door een muur
steekt, om te voorkomen dat stof en vuil binnendringen.
Gebruik een goede schroefdraadafdichting voor het
afdichten van de verbindingen. De afdichting moet
bestand zijn tegen de drukken en temperaturen van
het systeem.
Wanneer u niet-koperen metalen buizen gebruikt, moet
u ervoor zorgen dat u twee soorten materialen van
elkaar isoleert om galvanische corrosie te voorkomen.
Omdat koper een zacht
materiaal is, moet u geschikt
gereedschap gebruiken om
het watercircuit aan te sluiten.
Ongeschikt gereedschap zal de
leidingen beschadigen.
Het apparaat mag alleen worden gebruikt in een
gesloten watersysteem. Toepassing in een open
watercircuit kan leiden tot overmatige corrosie van
de waterleidingen:
Gebruik nooit Zn-gecoate onderdelen in het
watercircuit. Overmatige corrosie van deze
onderdelen kan optreden als koperen leidingen
worden gebruikt in het interne watercircuit van
de eenheid.
Bij gebruik van een 3-wegklep in het watercircuit.
Kies bij voorkeur voor een 3-weg kogelkraan om
een volledige scheiding te garanderen tussen het
circuit van warm water voor huishoudelijk gebruik
en het circuit van water voor vloerverwarming.
Bij gebruik van een 3-wegklep of een 2-wegklep
in het watercircuit. De aanbevolen maximale
omsteltijd van de klep moet minder dan
60 seconden zijn.
Zorg ervoor dat u de leidingen van de eenheid niet
vervormt door overmatige kracht uit te oefenen bij
de aansluiting. Het vervormen van de leidingen kan
storingen in de eenheid veroorzaken.
Voorbeeld 1:
De eenheid wordt 5 m onder het hoogste punt in het
watercircuit geïnstalleerd. Het totale watervolume in
het watercircuit is 100 L. In dit voorbeeld is geen actie of
aanpassing vereist.
Voorbeeld 2:
De eenheid wordt op het hoogste punt in het watercircuit
geïnstalleerd. Het totale watervolume in het watercircuit
is 250 L.
Resultaat:
Aangezien 250 L meer is dan 230 L, moet de voordruk
worden verlaagd (zie bovenstaande tabel).
De vereiste voordruk is: Pg(bar) = (H(m)/10+0,3)
bar = (0/10+0,3) bar = 0,3 bar
Het bijbehorende maximale watervolume is af te lezen uit
degraek:ongeveer310liter.
Aangezien het totale watervolume (250 L) lager is dan het
maximale watervolume (310 L), volstaat het expansievat
voor de installatie.
Voordruk van het expansievat instellen
Als de standaard voordruk van het expansievat (1,0 bar)
moet worden gewijzigd, volg dan de richtlijnen:
Gebruik alleen droge stikstof om de voordruk van het
expansievat in te stellen.
Een verkeerde instelling van de voordruk van het
expansievat leidt tot storingen in het systeem.
De voordruk mag alleen worden afgesteld door een
erkend installateur.
Selectie van het extra expansievat
Als het expansievat van het apparaat te klein is voor de
installatie, is een extra expansievat nodig.
• bereken de voordruk van het expansievat:
Pg(bar)=(H(m)/10+0,3) bar
het expansievat in het apparaat moet ook de voordruk
aanpassen.
bereken het benodigde volume van het extra expansievat:
V1=0,0693 Vwater/(2,5-Pg)-V0
Vwater is het watervolume in het systeem, V0 is het
volume van het expansievat waarmee het apparaat is
uitgerust (8 L).
Voordruk [bar]
OPMERKING
OPGELET
9.4.3 Aansluiting watercircuit
3,3
2,8
2,3
1,8
1,3
0,8
0,3
30
IJsvorming kan schade aan het hydraulische systeem
veroorzaken. Aangezien de buiteneenheid kan worden
blootgesteld aan temperaturen onder het vriespunt, moet
ervoor worden gezorgd dat het systeem niet bevriest.
Alle interne hydraulische onderdelen zijn geïsoleerd om
warmteverlies te verminderen. Isolatie moet ook worden
toegevoegd aan de plaatselijke leidingen.
De software bevat speciale functies die de warmtepomp
gebruiken om het hele systeem te beschermen tegen
bevriezing. Wanneer de temperatuur van de waterstroom in
het systeem tot een bepaalde waarde daalt, zal het apparaat
het water verwarmen, ofwel met behulp van de warmtepomp,
de elektrische verwarmingskraan of de back-upverwarming.
De vorstbeveiligingsfunctie wordt alleen uitgeschakeld als de
temperatuur tot een bepaalde waarde stijgt.
In het geval van een stroomstoring zouden de bovenstaande
functies het apparaat niet beschermen tegen bevriezing.
Voer een van de volgende handelingen uit om het
watercircuit tegen bevriezing te beschermen:
Als u glycol aan het water toevoegt, installeer dan
GEEN vorstbeveiligingskleppen. Mogelijk gevolg:
Glycol lekt uit de vorstbeveiligingskleppen.
Door de aanwezigheid van glycol is corrosie van het systeem
mogelijk. Ongeremde glycol wordt zuur onder invloed van
zuurstof. Dit proces wordt versneld door de aanwezigheid van
koper en hoge temperaturen. De zure ongeremde glycol tast
metalen oppervlakken aan en vormt galvanische corrosiecellen
die ernstige schade aan het systeem veroorzaken. Daarom is
het belangrijk dat:
• de waterbehandeling correct wordt uitgevoerd door
een gekwalificeerde waterspecialist
• glycol met corrosieremmers wordt gekozen om zuren
tegen te gaan die ontstaan door oxidatie
• er geen autoglycol wordt gebruikt, omdat hun corrosieremmers
een beperkte levensduur hebben en silicaten bevatten die het
systeem kunnen vervuilen of verstoppen
• gegalvaniseerde leidingen NIET worden gebruikt in
glycolsystemen, aangezien de aanwezigheid kan leiden
tot het neerslaan van bepaalde componenten in de
corrosieremmer van de glycol.
Glycol absorbeert water uit zijn omgeving. Voeg daarom
GEEN glycol toe die aan lucht is blootgesteld. Als u de dop
van de glycolcontainer laat, neemt de waterconcentratie
toe. De glycolconcentratie is dan lager dan aangenomen.
Hierdoor kunnen de hydraulische componenten alsnog
bevriezen. Neem preventieve maatregelen om te zorgen
voor een minimale blootstelling van de glycol aan de lucht.
Soorten glycol
Welke soorten glycol kunnen worden gebruikt hangt af van de
aan- of afwezigheid van een tank voor huishoudelijk warm water:
Als het systeem een tank voor huishoudelijk warm water bevat,
gebruik dan alleen propyleenglycol*;
Bevat het systeem GEEN tank voor huishoudelijk warm water
bevat, kunt u propyleenglycol* of ethyleenglycol gebruiken;
*Propyleenglycol, inclusief de nodige remmers, geclassificeerd
als categorie III volgens EN1717.
Vereiste concentratie glycol
De benodigde concentratie glycol is afhankelijk van de laagst
verwachte buitentemperatuur en van de vraag of u het systeem
wilt beschermen tegen barsten of bevriezing. Om te voorkomen
dat het systeem bevriest, is meer glycol nodig.
Voeg glycol toe volgens onderstaande tabel:
Ethyleenglycol is giftig.
Ethyleenglycol
Propyleenglycol
1. Vorstbescherming door glycol
Over vorstbescherming door glycol
Toevoeging van glycol aan het water verlaagt het vriespunt.
Voeg glycol toe aan het water. Glycol verlaagt het
vriespunt van het water.
Installeer vorstbeveiligingskleppen. Vorstbeveiligingskleppen
voeren het water af uit het systeem voordat het
kan bevriezen.
9.4.4 Vorstbeveiliging watercircuit
OPMERKING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
OPMERKING
Kwaliteit
van glycol
Wijzigingscoëciënt Minimale
buitentemperatuur
Wijziging
koelvermogen Vermogenswijziging Waterbestendigheid Wijziging van
waterstroom
0% 1,000 1,000 1,000 1,000 0 C
10% 0,984 0,998 1,118 1,019 -5 C
20% 0,973 0,995 1,268 1,051 -15 C
30% 0,965 0,992 1,482 1,092 -25 C
Kwaliteit
van glycol
Wijzigingscoëciënt Minimale
buitentemperatuur
Wijziging
koelvermogen Vermogenswijziging Waterbestendigheid Wijziging van
waterstroom
0% 1,000 1,000 1,000 1,000 0 C
10% 0,976 0,996 1,071 1,000 -4 C
20% 0,961 0,992 1,189 1,016 -12 C
30% 0,948 0,988 1,380 1,034 -20 C
i
31
• De vereiste concentratie kan verschillen afhankelijk
van het type glycol. Vergelijk ALTIJD de eisen uit
de bovenstaande tabel met de specificaties van de
glycolfabrikant. Houd tevens rekening met de eisen
gesteld door de glycolfabrikant.
Als de vloeistof in het systeem bevroren is, kan de
pomp NIET starten. Houd er rekening mee dat als
u alleen voorkomt dat het systeem barst, de vloeistof
binnenin nog steeds kan bevriezen.
Als het water in het systeem stilstaat, is de kans groot
dat het systeem bevriest en beschadigd raakt.
• Bescherming tegen barsten: glycol voorkomt dat de
vloeistof in de leidingen bevriest.
• Bescherming tegen bevriezing: glycol voorkomt dat
de vloeistof in de leidingen bevriest.
Er kan water in de stromingsschakelaar komen; het
kan niet worden afgevoerd en kan bevriezen als de
temperatuur laag genoeg is. De stromingsschakelaar
moet worden verwijderd en gedroogd, vervolgens
kan hij opnieuw in het apparaat worden geïnstalleerd.
Draai linksom om de stromingsschakelaar
te verwijderen.
Droog de stromingsschakelaar volledig.
Zie ook “10.3 Controles vóór de werking/controles vóór
de eerste inbedrijfstelling”.
2. Bescherming tegen vorst
door vorstbeveiligingskleppen
Over vorstbeveiligingskleppen
Als er geen glycol aan het water wordt toegevoegd, kunt
u vorstbeveiligingskleppen gebruiken om het water uit
het systeem af te voeren voordat het kan bevriezen.
Installeer vorstbeveiligingskleppen (ter plaatse te voorzien)
op alle laagste punten van de lokale leidingen.
Normaal gesloten kleppen (die zich binnenshuis
bevinden in de buurt van de in-/uitgangspunten van
de leidingen) kunnen voorkomen dat al het water
uit de leidingen binnen wordt afgevoerd wanneer
de vorstbeveiligingskleppen opengaan.
Sluit de watertoevoer aan op de vulklep en open de klep.
Zorg ervoor dat de automatische ontluchtingsklep open staat (minstens 2 slagen).
Vul met water totdat de manometer een druk van ongeveer 2,0 bar aangeeft. Verwijder zoveel mogelijk lucht uit het circuit met behulp
van de ontluchtingskleppen. Lucht in het watercircuit kan leiden tot een storing van de elektrische back-upverwarming.
Bevestig het zwarte plastic deksel
niet op de ontluchtingsklep aan
de bovenzijde van het apparaat
wanneer het systeem in werking
is. Open de ontluchtingsklep
en draai ten minste 2 volledige
slagen linksom om lucht uit het
systeem te laten ontsnappen.
Droog houden
OPMERKING
INFORMATIE
OPMERKING
9.5 Water toevoegen
32
Tijdens het vullen is het misschien niet mogelijk om alle lucht uit het systeem te verwijderen. De resterende lucht wordt tijdens
de eerste bedrijfsuren van het systeem via de automatische ontluchtingskleppen verwijderd. Het kan nodig zijn om het water
daarna bij te vullen.
De op de manometer aangegeven waterdruk is afhankelijk van de watertemperatuur (hogere druk bij hogere watertemperatuur).
De waterdruk moet echter te allen tijde boven 0,3 bar blijven om te voorkomen dat er lucht in het circuit komt.
Het apparaat kan te veel water afvoeren via de overdrukklep.
De waterkwaliteit moet voldoen aan de EN 98/83 EG-richtlijnen.
Gedetailleerde voorwaarden voor de waterkwaliteit zijn te vinden in de EN 98/83 EG-richtlijnen.
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
Het volledige watercircuit inclusief alle buizen en waterleidingen moet worden geïsoleerd om condensatie tijdens het koelen en
vermindering van de verwarmings- en koelcapaciteit te voorkomen, evenals om bevriezing van de buitenste waterleidingen in de winter te
voorkomen. Het isolatiemateriaal moet minimaal een brandwerendheidsklasse B1 hebben en voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.
De dikte van de afdichtingsmaterialen moet minimaal 13 mm zijn met een warmtegeleidingsvermogen van 0,039 W/mK om bevriezing
van de buitenste waterleidingen te voorkomen.
Als de buitentemperatuur hoger is dan 30 °C en de luchtvochtigheid is hoger dan 80% r.v., moet de dikte van de afdichtingsmaterialen
minimaal 20 mm bedragen om condensatie op het oppervlak van de afdichting te voorkomen.
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de benodigde veldbedrading tussen verschillende onderdelen van de installatie.
Zie ook “8 Typische toepassingsvoorbeelden”.
Bevestig kabels zo dat ze geen contact maken met de leidingen (vooral aan de hogedrukzijde).
Zet de elektrische bedrading vast met kabelbinders zoals weergegeven in de afbeelding, zodat ze met name aan de hogedrukzijde
niet in contact komt met de leidingen.
Zorg ervoor dat er geen externe druk op de aansluitklemmen wordt uitgeoefend.
Zorg er bij het installeren van de aardlekschakelaar voor dat deze compatibel is met de omvormer (bestand tegen hoogfrequente
elektrische ruis), om onnodig openen van de aardlekschakelaar te voorkomen.
Dit toestel is uitgerust met een omvormer. Het installeren van een faseverschuivende condensator zal niet alleen het effect van de
verbetering van de vermogensfactor verminderen, maar kan ook abnormale verwarming van de condensator veroorzaken als gevolg
van hoogfrequente golven. Installeer nooit een faseverschuivende condensator, aangezien dit tot een ongeval kan leiden.
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of ander middel om de verbinding te verbreken, met een contactscheiding
in alle polen, worden opgenomen in overeenstemming met de relevante lokale wet- en regelgeving. Schakel de voeding uit
voordat u aansluitingen tot stand brengt. Gebruik alleen koperdraden. Knijp nooit gebundelde kabels samen en zorg ervoor
dat ze niet in contact komen met de leidingen en scherpe randen. Zorg ervoor dat er geen externe druk op de aansluitklemmen
wordt uitgeoefend. Alle veldbedrading en componenten moeten worden geïnstalleerd door een erkende elektricien en voldoen
aan de lokale en nationale elektrische regels en voorschriften.
De veldbedrading moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het bedradingsschema dat bij het apparaat is geleverd
en de onderstaande instructies.
Zorg ervoor dat u een specifieke voeding gebruikt. Gebruik nooit een stroomvoorziening die door een ander apparaat wordt gedeeld.
Zorg ervoor dat u een aarding tot stand brengt. Aard het apparaat niet aan een nutsleiding, overspanningsbeveiliging
of telefoonaarde. Onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar installeert (30 mA). Als u dit niet doet, kan dit een elektrische schok veroorzaken.
Zorg ervoor dat u de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers installeert.
De aardlekschakelaar moet een snelle onderbreker van 30 mA (<0,1 s) zijn.
9.6 Isolatie van waterleidingen
9.7 Veldbedrading
9.7.1 Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan elektrische bedrading
9.7.2 Bedradingsoverzicht
21
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
O
O
15
17
18
19
20
A
B
C
D E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
N
N
N
N
P
2 3
33
(a) Minimale kabeldoorsnede AWG18 (0,75 mm2).
(b) De thermistor en verbindingsdraad (10 m) worden geleverd met de tank voor huishoudelijk warm water (T5) of zone 2 uitlaattemp. (Tw2)
(c) Zie 9.7.4 Specificaties van standaard bedradingscomponenten
Codering Montage-eenheid Codering Montage-eenheid
A Buiteneenheid l P_d: DHW-pomp (ter plaatse te voorzien)
B Zonne-energiekit (ter plaatse te voorzien) J SV2: 3-wegklep (ter plaatse te voorzien)
C Gebruikersinterface K SV1: 3-wegklep voor tank huishoudelijk
warm water (ter plaatse te voorzien)
D Kamerthermostaat (ter plaatse te voorzien) L Tank voor huishoudelijk warm water
E Ketel (ter plaatse te voorzien) M Bijverwarming
F P_s: Zonnepomp (ter plaatse te voorzien) N Schakelaar
G P_c: Circulatiepomp / pomp van zone 2
(ter plaatse te voorzien) O Stroomvoorziening
HP_o: Buitencirculatiepomp / pomp van zone 1 (ter plaatse te voorzien) P Zone2 SV3 (3-wegklep)
Item Beschrijving AC/DC Vereist aantal geleiders Maximale bedrijfsstroom
1 Signaalkabel zonne-energiekit AC 2 200 mA
2 Kabel voor gebruikersinterface AC 5 200 mA
3 Kabel voor kamerthermostaat AC 2 of 3 200 mA(a)
4 Stuurkabel voor ketel / 2 200 mA
5Thermistorkabel voor Tw2 DC 2 (b)
9 Stuurkabel voor DHW-pomp AC 2 200 mA(a)
10/11/23 Stuurkabel voor 3-wegklep AC 2 of 3 200 mA(a)
12 Thermistorkabel voor T5 DC 2 (b)
13 Stuurkabel voor bijverwarming AC 2 200 mA(a)
15 Voedingskabel voor eenheid AC 3+GND (C)
-
76
1
3
2
4
5
34
OPMERKING
Apparatuur moet geaard zijn.
Als externe hoogspanningslasten van metaal of een geaarde poort zijn, moeten ze worden geaard.
Alle stroom van externe lasten moet minder zijn dan 0,2 A; als de stroom van een enkele last hoger is dan 0,2 A, moet de last worden
geregeld via een AC-schakelaar.
Poorten van bedradingsterminals “AHS1”, “AHS2”, “A1”, “A2”, “R1”, “R1”, “DTF1” en “DTF2” leveren alleen het schakelsignaal.
Raadpleeg de afbeelding van 9.7.6 voor de positie van poorten in het apparaat.
De e-verwarmingstape van expansieklep, e-verwarmingstape van platenwarmtewisselaar en e-verwarmingstape van stroomschakeaar
delen een regelpoort.
Zet alle kabels vast met kabelbinders.
Voor de back-upverwarming is een apart stroomcircuit vereist.
Voor installaties die zijn uitgerust met een tank voor huishoudelijk warm water (ter plaatse te voorzien) is een speciaal stroomcircuit
voor de bijverwarming vereist. Raadpleeg de installatie- en gebruikershandleiding van de tank voor huishoudelijk warm water. Zet de
bedrading vast in de onderstaande volgorde.
Leg de elektrische bedrading zo dat het voordeksel niet omhoog komt bij het uitvoeren van bedradingswerkzaamheden en zet het
voordeksel stevig vast. Volg het elektrische bedradingsschema voor bedradingswerkzaamheden (de elektrische bedradingsschema's
bevinden zich aan de achterkant van deur 2).
Installeer de draden en maak het deksel stevig vast zodat het er goed in past.
Gebruik een ronde krimpklem voor aansluiting op het klemmenbord van de voeding. Als het echt niet kan worden gebruikt, moet u de
volgende instructies in acht nemen.
- Sluit geen draden van verschillende dikte aan op dezelfde voedingsklem. (Losse verbindingen kunnen oververhitting veroorzaken.)
- Als u draden van dezelfde dikte gebruikt, sluit ze dan aan volgens de onderstaande afbeelding.
Gebruik de juiste schroevendraaier om de klemschroeven vast te draaien. Kleine schroevendraaiers kunnen de schroefkop beschadigen
en het juiste aandraaien verhinderen.
Als u de klemschroeven te vast aandraait, kunnen ze beschadigd raken.
Sluit een aardlekschakelaar en zekering aan op de voedingslijn.
Zorg er bij de bedrading voor dat de voorgeschreven draden worden gebruikt; voer volledige aansluitingen uit en bevestig de draden
zo dat kracht van buitenaf de klemmen niet kan beïnvloeden.
Richtlijnen voor veldbedrading
De meeste veldbedrading op het apparaat moet tot stand worden gebracht op het aansluitblok in de schakelkast. Om toegang te
krijgen tot het aansluitblok, verwijdert u het servicepaneel van de schakelkast.
WAARSCHUWING
Schakel alle stroom uit, inclusief de voeding van het apparaat en de back-upverwarming, en de voeding van de tank voor
huishoudelijk warm water (indien van toepassing) voordat u het servicepaneel van de schakelkast verwijdert.
9.7.3 Voorzorgsmaatregelen bij de bedrading van de voeding
Gebruik H07RN-F voor de stroomdraad; alle kabels zijn aangesloten op hoogspanning, behalve de thermistorkabel en de kabel
voor de gebruikersinterface.
Codering Montage-eenheid
1 Gat voor hoogspanningsdraad
2 Gat voor laagspanningsdraad
3 Gat voor hoogspannings- of
laagspanningsdraad
4 Wateruitlaat
5 Waterinlaat
6 Afvoeruitlaat
7Gat voor afvoerleiding (voor veiligheidsklep)
FUSE
L1 L2 L3 N
LPS
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
H1 H2 H1 H2 H1 H2
......
SW9
L1 L2 L3 N L1 L2 L3 N L1 L2 L3 N L1 L2 L3 N
35
OPMERKING
De aardlekschakelaar moet een snelle onderbreker van 30 mA
(<0,1 s) zijn.
SW9
Mastereenheid
Slave-eenheid
ON
(AAN)
OFF
(UIT)
Aansluitschema elektrisch regelsysteem cascadesysteem (3N~)
OPGELET
1. De cascadefunctie van het systeem ondersteunt maximaal 6 machines.
2 Om het succes van automatische adressering te garanderen, moeten alle machines op dezelfde voeding zijn
aangesloten en gelijkmatig worden ingeschakeld.
3 Alleen de master-eenheid kan de controller aansluiten en u moet de SW9 op “aan” zetten voor de master-eenheid;
de slave-eenheid kan de controller niet aansluiten.
4 Gebruik de afgeschermde draad en de afschermingslaag moet worden geaard.
9.7.4 Specicaties van standaard bedradingscomponenten
9.7.5 Aansluiting voor systeem parallel
Deur 1: compressorcompartiment en elektrische onderdelen: XT1
VOEDING BUITENEENHEID
VOEDING
380 VAC~3N
ZWART BRUIN
Gebruik de afgeschermde draad en de afschermingslaag moet worden geaard.
Alleen de laatste IDU
vereist het toevoegen
van de uitgebouwde
weerstand bij H1 en H2.
Uitgebouwde
weerstand.
Slave-
eenheid 1
Mastereenheid
Zekering Zekering
Verdeelkast
Aan/Uit-knop
Stroomvoorziening Verdeelkast Verdeelkast Verdeelkast
Zekering Zekering
Slave-
eenheid 2 Slave-
eenheid x
GRIJS BLAUW
Opgegeven waarden zijn maximale waarden (zie elektrische gegevens
voor exacte waarden).
Eenheid 18 kW 22 kW 26 kW 30 kW
Maximale
overstroombeveiliging
(MOP)
18 21 24 28
Bedradingsmaat (mm2) 6 6 6 6
13
7 5 3 1 A1
A2
2468
TBH N
16
L N
30 26
R1 R2
SL1 SL2
12
1
SL1
2
SL2
3
H
4
C
5
6
1ON
7
1OFF
89 10
11
12
2423
N
21
N
20
IBH1
19
18
13 14
L1
15
16 17
N
22
25
HT
29
30 31
DFT2
32
DFT1
26
R2
27
ASH1
28
ASH2
1
A
2
B
3
X
4
Y
5
E
6
P
7
Q
8
E
9
H1
10
H2
2ON
2OFF
P_c P_o P_s P_d
N
R1
TBH
NN3ON
3OFF
N N
36
Poort levert het stuursignaal aan de belasting. Twee soorten stuursignaalpoort:
Type 1: Droge connector zonder spanning.
Type 2: Poort levert het signaal met spanning van 220 V. Is de belastingsstroom < 0.2A, load can connect to the port directly.
Alsdebelastingsstroom≥0,2Ais,moetdeAC-schakelaarwordenaangeslotenvoordebelasting.
Type 1. Type 2. Stroomvoorziening.
Schakelaar
AANSLUITEN OP
ZONNEPOMPSTATION
230 VAC-INGANG
Loopt
Stuursignaalpoort van hydraulisch model bevat klemmen voor zonne-energie, extern alarm, 3-wegklep, pomp en externe verwarmingsbron enz.
De bedrading van de onderdelen wordt hieronder geïllustreerd:
1) Voor ingangssignaal van zonne-energiekit
Laden
ZEKERING
CN11 CN7 CN30
9.7.6 Aansluiting voor andere componenten
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
CN11
Code Afdrukken Verbinden met
11 SL1 ingangssignaal
van zonne-energie
2 SL2
2
3 H Ingang kamerthermostaat
(hoogspanning)
4 C
15 L1
3
5 1ON
SV1 (3-wegklep)6 1OFF
16 N
4
7 2ON
SV2 (3-wegklep)8 2OFF
17 N
59 P_c Pumpc (pomp van zone 2)
21 N
610 P_o Buitencirculatiepomp
(pomp van zone 1)
22 N
711 P_s Zonne-energiepomp
23 N
812 P_d DHW-leidingpomp
24 N
913 TBH Bijverwarming van tank
16 N
10 14 IBH1 Interne
back-upverwarming 1
17 N
11
18 N
SV3 (3-wegklep)
19 3ON
20 3OFF
CN11
Code Afdrukken Verbinden met
1
1 A
Bedrade controller
2 B
3 X
4 Y
5 E
26 P Buiteneenheid
7 Q
3
9 H1
systeem parallel
10 H2
CN7
Code Afdrukken Verbinden met
1
26 R2 Uitgang van eenheid
die in werking is
30 R1
31 DFT2 Uitgang ontdooien
32 DFT1
225 HT Antivries e-verwar-
mingstape (extern)
29 N
327 AHS1 Extra warmtebron
28 AHS2
RT1
15
C
H
4
3
L1
15
C
H
4
3
L1
RT1
15
C
H
4
3
L1
RT1 RT1
RT2
IN
HTCL COM HTCL COM HTCL COM
RT2 RT1 RT1
RT N
H
3C
4
L1
L1 L2 L3 NL1 L2 L3 N
37
2) Voor kamerthermostaat
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
OPMERKING
Er zijn twee optionele aansluitmethoden, afhankelijk
van het type kamerthermostaat.
Kamerthermostaat type 1 (RT1) (hoogspanning): “POWER IN” levert de bedrijfsspanning aan de RT, maar levert niet rechtstreeks spanning
aan de RT-connector. Poort “15 L1” levert de 220V-spanning aan de RT-connector. Poort “15 L1” sluit aan op de hoofdvoeding van het
apparaat, poort L van 1-fase voeding, poort L2 van 3-fase voeding.
Kamerthermostaat type 2 (RT2) (laagspanning): “POWER IN” levert de bedrijfsspanning aan de RT.
Er zijn drie methoden om de thermostaatkabel aan te sluiten (zoals beschreven in de afbeelding hierboven), dit is afhankelijk van de toepassing.
Methode A
RT kan verwarming en koeling afzonderlijk regelen, zoals de controller voor FCU met 4 leidingen. Wanneer de hydraulische module
is aangesloten op de externe temperatuurregelaar, stelt de gebruikersinterface FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) de
opties THERMOSTAT (THERMOSTAAT) en ROOM MODE SETTING (KAMERMODUS-INSTELLING) in op YES (JA)
A.1 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 230 VAC is tussen C en N, werkt het apparaat in de koelmodus.
A.2 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 230 VAC is tussen H en N, werkt het in verwarmingsmodus.
A.3 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 0 VAC is voor beide zijden (C-N, H-N), stopt het met werken voor ruimteverwarming
of -koeling.
A.4 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 230 VAC is voor beide zijden (C-N, H-N), werkt het in koelmodus.
• Methode B
RT levert het schakelsignaal aan het apparaat. gebruikersinterface FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) zet ROOM
THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) en MODE SETTING (MODUSINSTELLING) op YES (JA)
HEAT
(VER-
WAR-
MEN)
HEAT
(VERWARMEN)
HEAT
(VERWARMEN)
COOL
(KOELEN)
COOL
(KOELEN)
OM PCB AAN TE STUREN
STROOMVOORZIENING
3-fase
a. type 1 (RT1) (hoogspanning)
b. type 2 (RT1) (laagspanning): in hoofdbesturingskaart van hydraulische module CN31
COOL
(KOELEN)
POWER IN
(VERMOGEN IN)
POWER IN
(VERMOGEN IN)
POWER IN
(VERMOGEN IN)
POWER IN
(VERMOGEN
IN)
POWER IN
(VERMOGEN
IN)
Methode A
Methode A
Methode B
Methode B
Methode C
Methode C
POWER IN
(VERMOGEN IN)
POWER IN
(VERMOGEN
IN)
POWER IN
(VERMOGEN IN)
SV1
1ON
5
1OFF
6
N
16
SV2
2ON
7
2OFF
8
N
17
SV3
3ON
19
3OFF
20
N
18
P_c N
921 P_o N
10 22 P_s N
11 23 P_d N
12 24
38
B.1 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 230 VAC is tussen H en N, wordt het ingeschakeld.
B.2 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 0 VAC is tussen H en N, wordt het uitgeschakeld.
Methode C
De hydraulische module is verbonden met twee externe temperatuurregelaars, terwijl de gebruikersinterface FOR SERVICEMAN
(VOOR SERVICEMONTEUR) de DUAL ROOM THERMOSTAT (DUBBELE KAMERTHERMOSTAAT) instelt op YES (JA):
C.1 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 230 VAC is tussen H en N, wordt de HOOFD-zijde ingeschakeld. Wanneer het
apparaat detecteert dat de spanning 0 VAC is tussen H en N, wordt de HOOFD-zijde uitgeschakeld.
C.2 Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 230 VAC is tussen C en N, wordt de KAMER-zijde ingeschakeld volgens de
klimaattemperatuurcurve. Wanneer het apparaat detecteert dat de spanning 0 V is tussen C en N, wordt de KAMER-zijde uitgeschakeld.
C.3 Wanneer H-N en C-N worden gedetecteerd als 0 VAC, wordt het apparaat uitgeschakeld.
C.4 Wanneer H-N en C-N worden gedetecteerd als 230 VAC, worden zowel de HOOFD- als de KAMER-zijde ingeschakeld.
Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste klemmen, zoals weergegeven in de afbeelding.
Bevestig de kabel met kabelbinders aan de behuizingen om de spanning te verminderen.
Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste klemmen, zoals weergegeven in de afbeelding.
Bevestig de kabel op een stevige manier.
Als ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) is ingesteld op YES (JA), kan de binnentemperatuursensor Ta niet
worden ingesteld op geldig; het apparaat werkt alleen volgens T1.
De bedrading van de 3-wegklep is verschillend voor NC (normaal gesloten) en NO (normaal open). Lees voor het bedraden
de installatie- en gebruikershandleiding van de 3-wegklep zorgvuldig door en installeer de klep zoals weergegeven in de
afbeelding. Zorg ervoor dat u deze aansluit op de juiste klemnummers.
De bedrading van de thermostaat moet overeenkomen met de instellingen van de gebruikersinterface. Zie 10.7 Lokale
instellingen/Kamerthermostaat.
De voeding van de machine en de kamerthermostaat moet worden aangesloten op dezelfde neutrale lijn en (L2) faselijn
(alleen voor 3-fasen eenheid).
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
3) Voor 3-weg waarde SV3
4) Voor verschillende functies van pompen:
PUMP_c
UITGANG
STUURSIGNAAL
(voor zone 2-pomp)
PUMP_c
UITGANG
STUURSIGNAAL
(voor zonnepomp)
PUMP_d
UITGANG
STUURSIGNAAL
(Voor circulatiepomp
DHW-tank)
PUMP_o
UITGANG
STUURSIGNAAL
(Voor pomp van
zone 1 of buiten
circulatiepomp)
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 1
IBH1 N
14 16
HT N
25 29
N
13 16
TBH
AHS1 AHS2
27 28
R2 R1
26 30
39
Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste klemmen, zoals weergegeven in de afbeelding.
Bevestig de kabel met kabelbinders aan de behuizingen om de spanning te verminderen.
De aansluiting van de kabel voor de bijverwarming is afhankelijk van de toepassing. Deze bedrading is alleen nodig wanneer de tank
voor huishoudelijk warm water is geïnstalleerd. Het apparaat stuurt alleen een aan/uit-signaal naar de bijverwarming. Er is een extra
stroomonderbreker nodig en er is een ook speciale klem nodig om de bijverwarming van stroom te voorzien.
Zie ook “8 Typische toepassingsvoorbeelden” en “10.7 Lokale instellingen/DHW-regeling” voor meer informatie.
Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste klemmen,
zoals weergegeven in de afbeelding.
Bevestig de kabel op een stevige manier.
5) Voor bijverwarming van tank:
6) Voor externe back-upverwarmingskit (optioneel)
8) Voor output van de eenheid die in werking is
7) Voor antivries e-verwarmingstape (extern)
9) Voor regeling extra warmtebron:
IBH1
UITGANG
STUURSIGNAAL
BIJVERWARMING TANK
UITGANG STUURSIGNAAL
Verwarming
UITGANG
STUURSIGNAAL
Bedrijfstoestand
UITGANG
STUURSIGNAAL
UITGANG STUURSIGNAAL
BIJKOMENDE WARMTEBRON
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 2
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 2
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 2
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 2
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 2
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 2
31
DFT2 DFT2
32
L N
EA B X Y
1 2 3 4 5
XT6
A B X Y E
1 2 3 4 5
E
A+
B-
3029 32
25 26 27 28
31 7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21 6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CN32
SW9
.
40
Spanning 220-240 VAC
Maximale bedrijfsstroom (A) 0,2
Bedradingsmaat (mm2) 0,75
Signaaltype besturingspoort Type 1
Draadtype 5-draads afgeschermde
kabel
Draaddoorsnede (mm2) 0,75~1,25
Maximale draadlengte (m) 50
10) Voor signaaluitgang ontdooien:
11) Voor bedrade controller:
12) Voor andere functionele poorten
Procedure
Verwijder het achterste deel van de gebruikersinterface.
Sluit de kabel aan op de juiste klemmen, zoals weergegeven in de afbeelding.
Bevestig opnieuw het achterste deel van de gebruikersinterface.
Deze apparatuur ondersteunt het MODBUS
RTU-communicatieprotocol.
MODBUS
“GEBRUIK AFGESCHERMDE DRAAD EN
AARD DE DRAAD.”
PROMPT-SIGNAAL
ONTDOOIEN
ZEKERING
COMMUNICATIE
Voor kamerthermostaat
(Laagspanning)
Voor slim netwerk
Zoals hierboven beschreven, komt poort A in de terminal XT6 van de eenheid tijdens de bedrading overeen met poort A in de gebruikersinterface.
Poort B komt overeen met poort B. Poort X komt overeen met poort X. Poort Y komt overeen met poort Y en poort E komt overeen met poort E.
1. Als het EVU-signaal en het SG-signaal aan zijn, zal de warmtepomp prioritair werken in DHW-modus zolang die modus geldig is;
deinsteltemperatuurvandiemoduswordtgewijzigdin70°C.T5<69°C,theTBHison,T5≥70°CtheTBHisoff.
2. Als het EVU-signaal aan is en het SG-signaal is uit, zal de warmtepomp prioritair werken in DHW-modus zolang die modus is ingesteld
op geldig en de modus aan is. T5
3. Als het EVU-signaal is uitgeschakeld en het SG-signaal is ingeschakeld, werkt het apparaat normaal.
4. Wanneer zowel het EVU- als het SG-signaal uit is, werkt het apparaat als volgt: Het apparaat werkt niet in DHW-modus en de TBH
is ongeldig, de ontsmettingsfunctie is ongeldig. De maximale looptijd voor koelen/verwarmen is “SG RUNNING TIME” (LOOPTIJD SG),
de eenheid wordt dan uitgeschakeld.
a. Voor kamerthermostaat (laagspanning): zie 9.7.6 2) voor kamerthermostaat
b. Voor slim netwerk:
Het apparaat heeft een functie van smart grid (slim netwerk); er zijn twee poorten op de PCB om het SG-signaal en het EVU-signaal als volgt aan te sluiten:
OPMERKING
41
Het is belangrijk dat alle informatie in dit hoofdstuk in de juiste volgorde wordt gelezen door de installateur en dat het systeem
is geconfigureerd zoals van toepassing.
Het apparaat moet door de installateur worden geconfigureerd om te passen bij de installatie-omgeving (buitenklimaat, geïnstalleerde
opties enz.) en de expertise van de gebruiker.
De klimaatgerelateerde curven kunnen worden geselecteerd in de gebruikersinterface. Zodra de curve is geselecteerd, de gewenste
uitlaattemperatuur. In elke modus kan de gebruiker één curve selecteren uit curven in de gebruikersinterface (curve kan niet worden
geselecteerd als de functie van de dubbele kamerthermostaat is ingeschakeld.
Curven kunnen zelfs worden geselecteerd als de functie van de dubbele kamerthermostaat is ingeschakeld.
De relatie tussen de buitentemperatuur (T4/°C) en de gewenste watertemperatuur (T1S/°C) wordt beschreven in de tabel en de
afbeelding op de volgende pagina.)
1. De omgevingstemperatuurcurven van de lagetemperatuurinstelling voor verwarmings- en ECO-verwamingsmodus
2. De omgevingstemperatuurcurven van de hogetemperatuurinstelling voor verwarmings- en ECO-verwamingsmodus
10 OPSTARTEN EN CONFIGURATIE
10.1 Klimaatgerelateerde curven
a. Voor kamerthermostaat (laagspanning): zie 9.7.6 2) voor kamerthermostaat
b. Voor slim netwerk:
Het apparaat heeft een functie van smart grid (slim netwerk); er zijn twee poorten op de PCB om het SG-signaal en het EVU-signaal als volgt aan te sluiten:
OPMERKING
T4 -20 -19 -18 -17 -16 -15 -14 -13 -12 -11 -10 -9 -8 -7 -6 -5 -4 -3 -2 -1 0
1-T1S 38 38 38 38 38 37 37 37 37 37 37 36 36 36 36 36 36 35 35 35 35
2-T1S 37 37 37 37 37 36 36 36 36 36 36 35 35 35 35 35 35 34 34 34 34
3-T1S 36 36 36 35 35 35 35 35 35 34 34 34 34 34 34 33 33 33 33 33 33
4-T1S 35 35 35 34 34 34 34 34 34 33 33 33 33 33 33 32 32 32 32 32 32
5-T1S 34 34 34 33 33 33 33 33 33 32 32 32 32 32 32 31 31 31 31 31 31
6-T1S 32 32 32 32 31 31 31 31 31 31 31 31 30 30 30 30 30 30 30 30 29
7-T1S 31 31 31 31 30 30 30 30 30 30 30 30 29 29 29 29 29 29 29 29 28
8-T1S 29 29 29 29 28 28 28 28 28 28 28 28 27 27 27 27 27 27 27 27 26
T4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1-T1S 35 35 34 34 34 34 34 34 33 33 33 33 33 33 32 32 32 32 32 32 32
2-T1S 34 34 33 33 33 33 33 33 32 32 32 32 32 32 31 31 31 31 31 31 31
3-T1S 32 32 32 32 32 32 31 31 31 31 31 31 30 30 30 30 30 30 29 29 29
4-T1S 31 31 31 31 31 31 30 30 30 30 30 30 29 29 29 29 29 29 28 28 28
5-T1S 30 30 30 30 30 30 29 29 29 29 29 29 28 28 28 28 28 28 27 27 27
6-T1S 29 29 29 29 29 29 28 28 28 28 28 28 27 27 27 27 27 27 26 26 26
7-T1S 28 28 28 28 28 28 27 27 27 27 27 27 26 26 26 26 26 26 25 25 25
8-T1S 26 26 26 26 26 26 26 25 25 25 25 25 25 25 25 24 24 24 24 24 24
T4 -20 -19 -18 -17 -16 -15 -14 -13 -12 -11 -10 -9 -8 -7 -6 -5 -4 -3 -2 -1 0
1-T1S 55 55 55 55 54 54 54 54 54 54 54 54 53 53 53 53 53 53 53 53 52
2-T1S 53 53 53 53 52 52 52 52 52 52 52 52 51 51 51 51 51 51 51 51 50
3-T1S 52 52 52 52 51 51 51 51 51 51 51 51 50 50 50 50 50 50 50 50 49
4-T1S 50 50 50 50 49 49 49 49 49 49 49 49 48 48 48 48 48 48 48 48 47
5-T1S 48 48 48 48 47 47 47 47 47 47 47 47 46 46 46 46 46 46 46 46 45
6-T1S 45 45 45 45 44 44 44 44 44 44 44 44 43 43 43 43 43 43 43 43 42
7-T1S 43 43 43 43 42 42 42 42 42 42 42 42 41 41 41 41 41 41 41 41 40
8-T1S 40 40 40 40 39 39 39 39 39 39 39 39 38 38 38 38 38 38 38 38 37
T4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1-T1S 52 52 52 52 52 52 52 51 51 51 51 51 51 51 51 50 50 50 50 50 50
2-T1S 50 50 50 50 50 50 50 49 49 49 49 49 49 49 49 48 48 48 48 48 48
3-T1S 49 49 49 49 49 49 49 48 48 48 48 48 48 48 48 47 47 47 47 47 47
4-T1S 47 47 47 47 47 47 47 46 46 46 46 46 46 46 46 45 45 45 45 45 45
5-T1S 45 45 45 45 45 45 45 44 44 44 44 44 44 44 44 43 43 43 43 43 43
6-T1S 42 42 42 42 42 42 42 41 41 41 41 41 41 41 41 40 40 40 40 40 40
7-T1S 40 40 40 40 40 40 40 39 39 39 39 39 39 39 39 38 38 38 38 38 38
8-T1S 37 37 37 37 37 37 37 36 36 36 36 36 36 36 36 35 35 35 35 35 35
T4H1 T4H2
T1SETH2
T1SETH1
T4
T1S (T1S2)
T4C1 T4C2
T1SETC2
T1SETC1
T4
T
1S (T1S2)
3. De automatische instelcurve voor verwarmingsmodus
De automatische instelcurve is de negende curve; de negende curve kan als volgt worden ingesteld:
Staat: in de instelling van de bedrade controller; als T4H2 indien T1SETH1
4. De omgevingstemperatuurcurven van de lage temperatuurinstelling voor de koelmodus
5. De omgevingstemperatuurcurven van de hoge temperatuurinstelling voor de koelmodus
6. De automatische instelcurve voor koelmodus
De automatische instelcurve is de negende curve; de negende curve kan als volgt worden ingesteld:
Staat: in de instelling van de bedrade controller; als T4C2 als T1SETC1
De DIP-schakelaar bevindt zich op de hoofdbesturingskaart van de hydraulische module (zie “9.3.1 hoofdbesturingskaart van de
hydraulische module”) en maakt configuratie mogelijk van de thermistor van een extra verwarmingsbron, de tweede interne back-
upverwarming enz.
10.2 Overzicht instellingen DIP-schakelaar
10.2.1 Functie-instelling
42
T4 -10 15 22 30
1-T1S 16 11 8 5
2-T1S 17 12 9 6
3-T1S 18 13 10 7
4-T1S 19 14 11 8
5-T1S 20 15 12 9
6-T1S 21 16 13 10
7-T1S 22 17 14 11
8-T1S 23 18 15 12
T4 -10 15 22 30
1-T1S 20 18 17 16
2-T1S 21 19 18 17
3-T1S 22 20 19 17
4-T1S 23 21 19 18
5-T1S 24 21 20 18
6-T1S 24 22 20 19
7-T1S 25 22 21 19
8-T1S 25 23 21 20
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
110
120
0.0 0.5 1.0 1.5 2.0 2.5 3.0 3.5 4.0 4.5 5.0 5.5 6.0
C2
C3
C1
i
1 2 3 4 1 2 3 4
S1 S2
ONOFF
1 2 3 4
S4
WAARSCHUWING
GEVAAR
Schakel de voeding uit voordat u het servicepaneel van de schakelkast opent en wijzigingen aanbrengt aan de instellingen
van de DIP-schakelaars.
Bedien de schakelaars met een geïsoleerde stick (zoals een gesloten balpen) om elektrostatische schade aan de
componenten te voorkomen.
Schakel de voeding uit voordat u aansluitingen tot stand brengt.
Controleer het volgende voordat u de onderbreker inschakelt na installatie van het apparaat:
Veldbedrading: Zorg ervoor dat de veldbedrading tussen het lokale voedingspaneel en de eenheid en kleppen (indien van
toepassing), eenheid en kamerthermostaat (indien van toepassing), eenheid en tank voor huishoudelijk warm water, en
eenheid en back-upverwarmingskit zijn aangesloten volgens de instructies in hoofdstuk 9.6 Veldbedrading, volgens de
bedradingsschema's en lokale wet- en regelgeving.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingsinrichtingen Controleer of de zekeringen of de plaatselijk geïnstalleerde
beveiligingsinrichtingenvanhetformaatentypezijnzoalsgespeciceerdinhoofdstuk14Technischespecicaties.
Zorg ervoor dat er geen zekeringen of beveiligingen zijn overbrugd.
Stroomonderbreker back-upverwarming: Vergeet niet de stroomonderbreker van de back-upverwarming in de schakelkast
in te schakelen (dit hangt af van het type back-upverwarming). Raadpleeg het bedradingsschema.
Stroomonderbreker bijverwarming: Vergeet niet de stroomonderbreker van de bijverwarming in te schakelen (geldt alleen
voor apparaten waarop een optionele tank voor huishoudelijk warm water is geïnstalleerd).
Aardleidingen: Zorg ervoor dat de aardleidingen goed zijn aangesloten en dat de aardingsklemmen zijn vastgedraaid.
Interne bedrading: Controleer de schakelkast visueel op losse verbindingen of beschadigde elektrische componenten.
Montage: Controleer of het apparaat correct is gemonteerd, om abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het opstarten.
Beschadigde apparatuur: Controleer de binnenkant van het apparaat op beschadigde onderdelen of ingeklemde leidingen.
Lekkage van koelmiddel: Controleer de binnenkant van het apparaat op lekkage van koelmiddel. Als er een koelmiddellek
is, neem dan contact op met uw plaatselijke handelaar.
Voedingsspanning: Controleer de voedingsspanning op het lokale voedingspaneel. De spanning moet overeenkomen met
despanningophetidenticatielabelvanhetapparaat.
Ontluchtingsklep: Zorg ervoor dat de ontluchtingsklep open staat (minstens 2 slagen).
Afsluitkleppen: Zorg ervoor dat de afsluitkleppen volledig open staan.
Tijdens de eerste inbedrijfstelling en wanneer de watertemperatuur laag is, is het belangrijk dat het water geleidelijk wordt verwarmd. Als
u dit niet doet, kunnen betonnen vloeren barsten als gevolg van snelle temperatuurveranderingen. Neem voor meer informatie contact
op met de verantwoordelijke aannemer van gegoten beton.
Hiervoor kan de laagst ingestelde wateraanvoertemperatuur worden verlaagd naar een waarde tussen 25 °C en 35 °C door FOR
SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) in te stellen. Zie “VOOR SERVICEMONTEUR/speciale functie/voorverwarming voor vloer”.
Controles voor de eerste inbedrijfstelling.
10.3 Eerste keer opstarten bij lage buitentemperatuur
10.4 Controles vóór gebruik
43
DIP-
schake-
laar
AAN=1 UIT=0 Fabrieksin-
stellingen
DIP-
schakelaar AAN=1 UIT=0 Fabrieksin-
stellingen
DIP-
schake-
laar
AAN=1 UIT=0 Fabrieksin-
stellingen
S1
1
Gereserveerd Gereserveerd
Raad-
pleeg het
elektrisch
gestuurde
bedrad-
ingss-
chema
S2
1
Start pomp
na 24 uur is
ongeldig
Start pomp
na 24 uur
is ongeldig
Raad-
pleeg het
elektrisch
gestuurde
bedrad-
ingss-
chema
S4
1
Master-eenheid:
wis adres van alle
slave-eenheden
Slave-eenheid:
wis haar eigen adres
Behoud
het
huidige
adres
Raad-
pleeg het
elektrisch
gestuurde
bedrad-
ingsschema
2Gereserveerd Gereserveerd 2Zonder TBH Met TBH 2Gereserveerd Gere-
serveerd
3/4
0/0=Zonder IBH en AHS
1/0=Met IBH
0/1= Met AHS voor
verwarmingsmodus
1/1= Met AHS voor
verwarmingsmodus
en DHW-modus
3/4
0/0=pomp met variabele snelheid,
max. opvoerhoogte: 8,5 m
0/1=pomp met constante snelheid
1/0=pomp met variabele snelheid,
max. opvoerhoogte: 10,5 m
1/1=pomp met variabele snelheid,
max. opvoerhoogte: 9,0 m
3/4
Gereserveerd
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
110
120
0.0 0.5 1.0 1.5 2.0 2.5 3.0 3.5 4.0 4.5 5.0 5.5 6.0
C2
C3
C1
i
GEVAAR
INFORMATIE
Bij gebruik van het systeem met gesloten kleppen zal de circulatiepomp beschadigd raken!
Als het nodig is om de bedrijfsstatus van de pomp te controleren wanneer de eenheid is ingeschakeld.
Raak de componenten van de interne elektronische schakelkast niet aan om elektrische schokken te voorkomen.
UITZONDERING: Foutcode E10 (blokkerend)
Na ca. 10 minuten schakelt de pomp permanent uit en geeft ze de foutcode weer
Wanneer de stroom naar het apparaat is ingeschakeld, wordt tijdens de initialisatie “1%~99%” weergegeven op de gebruikersinterface.
Tijdens dit proces kan de gebruikersinterface niet worden bediend.
Beschikbare externe statische druk vs. debiet
Debiet (m3/u)
ESP (kPa)
De pompsnelheid (toerental) kan worden geselecteerd door de rode knop op de pomp te verstellen.
Het inkepingspunt geeft de pompsnelheid aan.
De standaardinstelling is de hoogste snelheid (III). Als de waterstroom in het systeem te hoog is, kan de
snelheid op laag worden ingesteld (I).
De beschikbare externe statische drukfunctie voor waterstroom wordt weergegeven in de onderstaande grafiek.
10.5 Het apparaat inschakelen
10.6 De pompsnelheid instellen
1) Storingen met externe storingsbronnen
Storingen alleen door gekwalificeerd personeel laten verhelpen.
2) Storingsmelding
De storingsmelding wordt weergegeven door het LED-display.
De storingsmeldings-LED brandt continu rood.
De pomp schakelt uit (afhankelijk van de foutcode) en probeert een cyclische herstart.
44
Fouten Oorzaken Remedie
Pomp draait niet, hoewel
de voeding is ingeschakeld.
Zwart scherm
Elektrische zekering defect Controleer zekeringen.
Pomp heeft geen spanning. Herstel de stroom na een onderbreking.
Pomp maakt geluid. Cavitatie door onvoldoende
aanzuigdruk.
Verhoog de aanzuigdruk van het systeem
binnen het toegestane bereik.
Controleer de instelling van de opvoerhoogte
en stel deze zo nodig in op een lagere hoogte.
1 2 3 4 1 2 3 4
S1 S2
ONOFF
1 2 3 4
S4
0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 5,0 5,5 6,0
OK
0 0 0
OK
OK
OK
2) Waarschuwingsmeldingen
De waarschuwingsmelding wordt weergegeven door het LED-display.
De storingsmelding-LED en het SSM-relais reageren niet.
De pomp blijft draaien met beperkt vermogen.
De aangegeven storingstoestand mag niet gedurende langere tijd optreden. De oorzaak moet worden weggenomen.
* Naast het LED-display blijft de storingsmeldings-LED continu rood branden.
* Zie ook storingsmelding E21.
OPMERKING
Als de storing niet kan worden verholpen, neem dan contact op met een gespecialiseerde technicus of de dichtstbijzijnde
klantenservice of vertegenwoordiger.
Om een maximale levensduur van de pomp te garanderen, wordt aanbevolen om het apparaat ten minste om de 2 weken
te laten draaien (zorg ervoor dat de pomp draait) of gedurende lange tijd ingeschakeld te laten (in de ingeschakelde stand-
by zal het apparaat de pomp elke 24 uur gedurende 1 minuut laten draaien)
45
Codenr. Storing Oorzaak Remedie
E07 Generatorbedrijf In pomphydraulica stroomt vloeistof. Controleer het systeem
E11 Drooglopen Lucht in de pomp Controleer het watervolume/-druk
E21 * Overbelasting Trage motor, pomp werkt
buitendespecicaties(bijv.hoge
moduletemperatuur). De snelheid
is lager dan tijdens normaal bedrijf.
Controleer de
omgevingsomstandigheden
Codenr. Storing Oorzaak Remedie
E04 Onderspanning van net Voeding te laag aan netzijde Controleer de netspanning.
E05 Overspanning van net Voeding te hoog aan netzijde Controleer de netspanning.
E09 Turbinebedrijf De pomp wordt omgekeerd
aangedreven (de vloeistof
stroomt door de pomp van
de druk- naar de aanzuigzijde)
Doorstroming controleren, indien
nodig terugslagkleppen monteren
E10 Blokkering De rotor is geblokkeerd Klantenservice aanvragen
E21 * Overbelasting Trage motor Klantenservice aanvragen
E23 Kortsluiting Motorstroom te hoog Klantenservice aanvragen
E25 Contact/wikkeling Motorwikkeling defect Klantenservice aanvragen
E30 Module oververhit Binnenzijde van module te warm Kamerventilatie verbeteren,
bedrijfsomstandigheden controleren,
indien nodig klantenservice vragen
E31 Oververhit vermogensdeel Omgevingstemperatuur te hoog Kamerventilatie verbeteren,
bedrijfsomstandigheden controleren,
indien nodig klantenservice vragen
E36 Elektronische storingen Elektronica defect Klantenservice aanvragen
OK
0 0 0
OK
OK
OK
OPMERKING
Het apparaat moet door de installateur worden geconfigureerd om te passen bij de installatie-omgeving (buitenklimaat, geïnstalleerde
opties enz.) en de eisen van de gebruiker. Er zijn een aantal lokale instellingen beschikbaar. Deze instellingen zijn toegankelijk en
programmeerbaar via “FOR SERVICEMAN” (VOOR SERVICEMONTEUR) in de gebruikersinterface.
Het apparaat aanzetten
Wanneer de stroom naar het apparaat is ingeschakeld, wordt tijdens de initialisatie “1%~99%” weergegeven op de gebruikersinterface.
Tijdens dit proces kan de gebruikersinterface niet worden bediend.
Procedure
Ga als volgt te werk om een of meer lokale instellingen te wijzigen.
Over FOR SERVICEMAN
(VOOR SERVICEMONTEUR)
“FOR SERVICEMAN” (VOOR SERVICEMONTEUR) is
bedoeld voor de installateur om de parameters in te stellen.
De samenstelling van apparatuur instellen.
De parameters instellen.
Hoe gaat u naar FOR SERVICEMAN
(VOOR SERVICEMONTEUR)
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR
SERVICEMONTEUR). Druk op OK:
Druk op ◄ ► om te navigeren en druk op ▼ ▲ om de
numerieke waarde aan te passen. Druk op OK. Het wachtwoord
is 234; na invoer van het wachtwoord worden de volgende
pagina's weergegeven:
Drukop▼▲omtescrollenengebruik“OK”
om het submenu te openen.
10.7 Lokale instellingen
Temperatuurwaarden die worden weergegeven op de bedrade controller (gebruikersinterface) zijn in °C.
46
Toetsen Functie
MENU • Ga naar de menustructuur (op de startpagina)
◄►▼▲
Navigeer met de cursor op het display
Navigeer in de menustructuur
Instellingen aanpassen
ON/OFF
Het verwarmen/koelen van de ruimte of de DHW-modus in-/
uitschakelen
Functies in de menustructuur in-/uitschakelen
BACK Keer terug naar het hogere niveau
UNLOCK
Lang indrukken om de controller te ontgrendelen/vergrendelen
Ontgrendel/vergrendel bepaalde functies, zoals “Aanpassing
DHW-temperatuur”
OK
Ga naar de volgende stap bij het programmeren van een schema
in de menustructuur; en bevestig een selectie om naar het submenu
van de menustructuur te gaan.
FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) 1/3
1. DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS)
2. COOL MODE SETTING (INSTELLING KOELMODUS)
3. HEAT MODE SETTING
(INSTELLING VERWARMINGSMODUS)
4. AUTO MODE SETTING
(INSTELLING AUTOMATISCHE MODUS)
5. TEMP.TYPE SETTING (INSTELLING TEMP. TYPE)
6. ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT)
ENTER
FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) 2/3
7. OTHER HEATING SOURCE
(ANDERE VERWARMINGSBRON)
8. HOLIDAY AWAY MODE SET
(MODUS VAKANTIE WEG INSTELLEN)
9. SERVICE CALL SETTING
(INSTELLING SERVICEAANVRAAG)
10. RESTORE FACTORY SETTINGS
(FABRIEKSINSTELLINGEN TERUGZETTEN)
11. TEST RUN (TESTRUN)
12. SPECIAL FUNCTION (SPECIALE FUNCTIE)
ENTER
FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) 3/3
13. AUTO RESTART (AUTOMATISCHE HERSTART)
14. POWER INPUT LIMITATION
(BEPERKING INGANGSVERMOGEN)
15. INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN)
16. CASCADE SET (CASCADE INSTELLEN)
17. HMI ADDRESS SET (HMI-ADRES INSTELLEN)
ENTER
FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
Voer het wachtwoord in
ENTER ADJUST
(AANPASSEN)
2
2
)
2
-
DHW = huishoudelijk warm water
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) >
1. DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS) Druk op OK.
De volgende pagina's worden weergegeven:
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) >
2. COOL MODE SETTING (INSTELLING KOELMODUS) Druk op OK.
De volgende pagina's worden weergegeven:
De TEMP. TYPE SETTING (INSTELLING TEMP. TYPE) wordt
gebruikt om te selecteren of de wateraanvoertemperatuur of
de kamertemperatuur wordt gebruikt om de AAN/UIT van de
warmtepomp te regelen.
Wanneer ROOM TEMP. (KAMERTEMP.) is ingeschakeld, wordt
de gewenste wateraanvoertemperatuur berekend op basis van
klimaatgerelateerde curven (zie 10.1 “Klimaatgerelateerde curven”).
Invoer van TEMP. TYPE SETTING (INSTELLING TEMP. TYPE)
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 5. TEMP. TYPE SETTING (INSTELLING TEMP. TYPE). Druk op
OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 4. AUTO MODE SETTING (INSTELLING AUTOMATISCHE
MODUS) Druk op OK, de volgende pagina wordt weergegeven:
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 3. HEAT MODE SETTING (INSTELLING VERWARMINGSMODUS)
Druk op OK. De volgende pagina's worden weergegeven:
10.7.1 DHW MODE SETTING
(INSTELLING DHW-MODUS)
10.7.2 COOL MODE SETTING (INSTELLING
KOELMODUS)
10.7.5 TEMP. TYPE SETTING (INSTELLING
TEMP. TYPE)
10.7.4 AUTO MODE SETTING (INSTELLING
AUTOMATISCHE MODUS)
10.7.3 HEAT MODE SETTING
(INSTELLING VERWARMINGSMODUS)
47
1 DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS) 1/5
1.1 DHW MODE (DHW-MODUS) YES
(JA)
1.2 DISINFECT (ONTSMETTEN) YES
(JA)
1.3 DHW PRIORITY (DHW PRIORITEIT) YES
(JA)
1.4 DHW PUMP (DHW-POMP) YES
(JA)
1.5 DHW PRIORITY TIME SET
(TIJDSINSTELLING DHW PRIORITEIT) NON
(NEE)
ADJUST (AANPASSEN)
2 COOL MODE SETTING
(INSTELLING KOELMODUS) 3/3
2.11 T4C2 25 °C
2.12 ZONE1 C-EMISSION (C-EMISSIE ZONE 1) FCU
2.13 ZONE2 C-EMISSION (C-EMISSIE ZONE 2) FLH
ADJUST (AANPASSEN)
2 COOL MODE SETTING
(INSTELLING KOELMODUS) 1/3
2.1 COOL MODE (KOELMODUS) YES (JA)
2.2 t_T4_FRESH_C 2.0HRS
(2 UUR)
2.3 T4CMAX 43 °C
2.4 T4CMIN 20 °C
2.5 dT1SC 5 °C
ADJUST (AANPASSEN)
3 HEAT MODE SETTING
(INSTELLING VERWARMINGSMODUS) 1/3
3.1 HEAT MODE (VERWARMINGSMODUS) YES (JA)
3.2 t_T4_FRESH_H 2.0HRS
(2 UUR)
3.3 T4HMAX 16 °C
3.4 T4HMIN -15 °C
3.5 dT1SH 5 °C
ADJUST (AANPASSEN)
2 COOL MODE SETTING
(INSTELLING KOELMODUS) 2/3
2.6 dTSC 2 °C
2.7 t_INTERVAL_C 5MIN
(5 MINUTEN)
2.8 T1SetC1 10 °C
2.9 T1SetC2 16 °C
2.10 T4C1 35 °C
ADJUST (AANPASSEN)
3 HEAT MODE SETTING
(INSTELLING VERWARMINGSMODUS) 2/3
3.6 dTSH 2 °C
3.7 t_INTERVAL_H 5MIN
(5 MINUTEN)
3.8 T1SetH1 35 °C
3.9 T1SetH2 28 °C
3.10 T4H1 -5 °C
ADJUST (AANPASSEN)
3 HEAT MODE SETTING
(INSTELLING VERWARMINGSMODUS) 3/3
3.11 T4H2 7 °C
3.12 ZONE1 H-EMISSION (H-EMISSIE ZONE 1) RAD.
3.13 ZONE2 H-EMISSION (H-EMISSIE ZONE 2) FLH
3.14 t DELAY PUMP (t VERTRAGING POMP) 2 MIN
(2 MINUTEN)
ADJUST (AANPASSEN)
4 AUTO. MODE SETTING
(INSTELLING AUTOMATISCHE MODUS)
4.1 T4AUTOCMIN 25 °C
4.2 T4AUTOHMAX 17 °C.
ADJUST (AANPASSEN)
5 TEMP. TYPE SETTING
(INSTELLING TEMP. TYPE)
5.1 WATER FLOW TEMP.
(WATERAANVOERTEMP.) YES (JA)
5.2 ROOM TEMP. (KAMERTEMP.) NON (NEE)
5.3 DOUBLE ZONE (DUBBELE ZONE) NON (NEE)
ADJUST (AANPASSEN)
1 DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS) 2/5
1.6 dT5_ON 5 °C
1.7 dT1S5 10 °C
1.8 T4DHWMAX 43 °C
1.9 T4DHWMIN -10 °C
1.10 t_INTERVAL_DHW 5 MIN
(5 MINUTEN)
ADJUST (AANPASSEN)
1 DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS) 3/5
1.11 dT5_TBH_OFF 5 °C
1.12 T4_TBH_ON 5 °C
1.13 t_TBH_DELAY 30 MIN
(30 MINUTEN)
1.14 T5S_DI 65 °C
1.15 t_DI HIGHTEMP. 15 MIN
(15 MINUTEN)
ADJUST (AANPASSEN)
1 DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS) 4/5
1.16 t_DI_MAX
1.17 t_DHWHP_RESTRICT 30 MIN
(30 MINUTEN)
1.18 t_DHWHP_MAX 120 MIN
(120 MINUTEN)
1.19 DHWPUMP TIME RUN (LOOPTIJD DHW-POMP) YES (JA)
1.20 PUMP RUNNING TIME (LOOPTIJD POMP) 5 MIN
(5 MINUTEN)
ADJUST (AANPASSEN)
1 DHW MODE SETTING (INSTELLING DHW-MODUS) 5/ 5
1.21 DHW PUMP DI RUN
ADJUST (AANPASSEN)
210 MIN
(210 MINUTEN)
2
2
)
2
-
Als u alleen WATER FLOW TEMP. (WATERAANVOERTEMP.) op YES (JA) zet, of alleen ROOM TEMP. (KAMERTEMP.) op YES (JA),
worden de volgende pagina's weergegeven.
alleen WATER FLOW TEMP.
(WATERAANVOERTEMP.) YES (JA)
Startpagina (zone 1)
Startpagina (zone 1)
Startpagina (zone 1)
alleen ROOM TEMP.
(KAMERTEMP.) YES (JA)
Toevoegingspagina (zone 2) (dubbele zone is actief)
Toevoegingspagina (zone 2) (dubbele zone is actie
Toevoegingspagina (zone 2)
Als u WATER FLOW TEMP. (WATERAANVOERTEMP.) en ROOM TEMP. (KAMERTEMP.) op YES (JA) zet en intussen DOUBLE
ZONE (DUBBELE ZONE) instelt op NON (NEE) of YES (JA), worden de volgende pagina's weergegeven.
In dit geval is de instelwaarde van zone 1 T1S, de instelwaarde van zone 2 is TS (de overeenkomstige TIS2 wordt berekend volgens
de klimaatgerelateerde curven.)
Als u DOUBLE ZONE (DUBBELE ZONE) instelt op YES (JA) en ROOM TEMP. (KAMERTEMP.) op NON (NEE), en intussen stelt
u WATER FLOW TEMP (WATERAANVOERTEMP.) in op YES (JA) of NON (NEE), worden de volgende pagina's weergegeven.
In dit geval is de instelwaarde van zone 1 T1S, de instelwaarde van zone 2 is T1S2.
Als u DOUBLE ZONE (DUBBELE ZONE) en ROOM TEMP. (KAMERTEMP.) op YES (JA) zet en intussen WATER FLOW TEMP
(WATERAANVOERTEMP.) instelt op YES (JA) of NON (NEE), worden de volgende pagina's weergegeven.
In dit geval is de instelwaarde van zone 1 T1S, de instelwaarde van zone 2 is TS (de overeenkomstige TIS2 wordt berekend volgens
de klimaatgerelateerde curven.)
10.7.6 ROOM THERMOSTAT
(KAMERTHERMOSTAAT)
Over ROOM THERMOSTAT
(KAMERTHERMOSTAAT)
ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) wordt gebruikt om
in te stellen of de kamerthermostaat beschikbaar is.
Hoe stelt u de ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) in
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 6. ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT). Druk op OK.
De volgende pagina wordt weergegeven:
48
6 ROOM THERMOSTAT
(KAMERTHERMOSTAAT)
6.1 ROOM THERMOSTAT
(KAMERTHERMOSTAAT) NON
(NEE)
ADJUST (AANPASSEN)
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
De OTHER HEATING SOURCE (ANDERE
VERWARMINGSBRON) wordt gebruikt om de parameters
van de back-upverwarming, extra verwarmingsbronnen en
zonne-energiekit in te stellen.
Ga naar MENU> FOR SERVICEMAN (VOOR
SERVICEMONTEUR) > 7.OTHER HEATING SOURCE
(ANDERE VERWARMINGSBRON) en druk op OK. De volgende
pagina wordt weergegeven:
HOLIDAY AWAY SETTING (INSTELLING VAKANTIE WEG) wordt
gebruikt om de temperatuur van het uitlaatwater in te stellen,
om bevriezing te voorkomen wanneer u op vakantie bent.
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 8. HOLIDAY AWAY SETTING (INSTELLING VAKANTIE WEG).
Druk op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
De installateurs kunnen het telefoonnummer van de plaatselijke
handelaar instellen in SERVICE CALL SETTING (INSTELLING
SERVICEAANVRAAG). Als het apparaat niet goed werkt, belt
u dit nummer voor hulp.
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> SERVICE CALL (SERVICEAANVRAAG). Druk op OK.
De volgende pagina wordt weergegeven:
TEST RUN (TESTRUN) wordt gebruikt om de juiste werking
van de kleppen, ontluchting, werking van de circulatiepomp,
koeling, verwarming en verwarming van water voor
huishoudelijk gebruik te controleren.
RESTORE FACTORY SETTINGS (FABRIEKSINSTELLINGEN
TERUGZETTEN) wordt gebruikt om alle parameters die in de
gebruikersinterface zijn ingesteld, terug te zetten naar de fabrieksinstelling.
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 10. RESTORE FACTORY SETTINGS (FABRIEKSINSTELLINGEN
TERUGZETTEN). Druk op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Druk op ▼ ▲ om te bladeren en het telefoonnummer in
te stellen. De maximale lengte van het telefoonnummer
is 13 cijfers; als de lengte van het telefoonnummer korter is
dan12,typdan■,zoalshieronderweergegeven:
Het nummer dat op de gebruikersinterface wordt weergegeven,
is het telefoonnummer van uw plaatselijke handelaar.
Drukop◄►ommetdecursornaarYES(JA)tebladerenen
druk op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Na enkele seconden worden parameters die in de gebruikersinterface
zijn ingesteld teruggezet naar de fabrieksinstelling.
10.7.7 Other HEATING SOURCE
(ANDERE VERWARMINGSBRON)
10.7.8 HOLIDAY AWAY SETTING
(VAKANTIE-INSTELLING)
10.7.9 SERVICE CALL SETTING
(INSTELLING SERVICEAANVRAAG)
10.7.11 TEST RUN (TESTRUN)
10.7.10 RESTORE FACTORY SETTINGS
(FABRIEKSINSTELLINGEN TERUGZETTEN)
49
ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) =
NON (NEE), geen kamerthermostaat.
ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) =
MODUS SET (INSTELLING MODUS), de bedrading
van de kamerthermostaat moet methode A volgen.
ROOM THERMOSTAAT (KAMERTHERMOSTAAT) =
ONE ZONE (EEN ZONE), de bedrading van de
kamerthermostaat moet methode B volgen.
ROOM THERMOSTAT (KAMERTHERMOSTAAT) =
DOUBLE ZONE (DUBBELE ZONE), de bedrading
van de kamerthermostaat moet methode C volgen (zie
9.7.6 “Aansluiting voor andere componenten/Voor
kamerthermostaat”).
OPMERKING
7 OTHER HEATING SOURCE
(ANDERE VERWARMINGSBRON) 1/2
7.1 dT1_IBH_ON 5 °C
7.2 t_IBH_DELAY 30 MIN
(30 MINUTEN)
7.3 T4_IBH_ON -5 °C
7.4 dT1_AHS_ON 5 °C
7.5 t_AHS_DELAY 30 MIN (30
MINUTEN)
ADJUST (AANPASSEN)
8 HOLIDAY AWAY SETTING
(INSTELLING VAKANTIE WEG)
8.1 T1S_H.A._H 20 °C
8.2 T5S_H.A._DHW 20 °C
ADJUST (AANPASSEN)
7 OTHER HEATING SOURCE
(ANDERE VERWARMINGSBRON) 2/2
7.6 T4_AHS_ON -5 °C
7.7 IBH LOCATE (LOCATIE IBH) PIPE LOOP
(BUISLUS)
7.8 P_IBH1 0.0kW
7.9 P_IBH2 0.0kW
7.10 P_TBH 2.0kW
ADJUST (AANPASSEN)
9 SERVICE CALL SETTING
(INSTELLING SERVICEAANVRAAG)
PHONE NO. (TELEFOONNR.) ***************.
MOBILE NO. (MOBIELE TELEFOONNR.) ******************
CONFIRM
(BEVESTIGEN) ADJUST (AANPASSEN)
9 SERVICE CALL (SERVICEAANVRAAG)
PHONE NO. (TELEFOONNR.) ***************.
MOBILE NO. (MOBIELE TELEFOONNR.) ************** ****
CONFIRM
(BEVESTIGEN) ADJUST (AANPASSEN)
10 RESTORE FACTORY SETTINGS
(FABRIEKSINSTELLINGEN TERUGZETTEN)
Alle instellingen worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
Wilt u de fabrieksinstellingen herstellen?
NO (NEE) YES (JA)
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
10 RESTORE FACTORY SETTINGS
(FABRIEKSINSTELLINGEN TERUGZETTEN)
Even geduld aub…
5%
OK
OK
OK
OK
OK
OK
50
OPGELET
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) >
11. TEST RUN. Druk op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Als YES (JA) is geselecteerd, worden de volgende pagina's weergegeven:
Als POINT CHECK (PUNTCONTROLE) is geselecteerd,
worden de volgende pagina's weergegeven:
Druk op ▼ ▲ om naar de componenten te bladeren die u
wilt controleren en druk op ON/OFF (AAN/UIT). Wanneer
bijvoorbeeld de 3-wegklep is geselecteerd en ON/OFF (AAN/
UIT) wordt ingedrukt, is de werking van de 3-wegklep normaal als
deze klep open/dicht is; dat geldt ook voor andere componenten.
Als u AIR PURGE (ONTLUCHTING) selecteert en OK indrukt,
wordt de volgende pagina weergegeven:
In de ontluchtingsmodus gaat de 3-wegklep open, de 2-wegklep
sluit. 60 seconden later zal de pomp in het apparaat (PUMPI)
gedurende 10 minuten werken; gedurende die periode zal
de stroomschakelaar niet werken. Nadat de pomp is gestopt,
gaat de 3-wegklep toe en wordt de 2-wegklep geopend.
60 seconden later zullen zowel de PUMPI als de PUMPO
werken totdat het volgende commando wordt ontvangen.
Als CIRCULATION PUMP RUNNING (CIRCULATIEPOMP
IN WERKING) is geselecteerd, worden de volgende pagina's
weergegeven:
Wanneer de circulatiepomp wordt ingeschakeld, stoppen alle
draaiende componenten. 60 minuten later gaat de 3-wegklep
open en wordt de 2-wegklep gesloten; 60 seconden later zal
PUMPI werken. Indien de stroomschakelaar een normale
stroom heeft vastgesteld, zal PUMPI gedurende 3 minuten
werken; daarna stopt de pomp, gaat de 3-wegklep toe en
wordt de 2-wegklep geopend. 60 seconden later zullen
zowel PUMPI als PUMPO werken; 2 minuten later zal de
stroomschakelaar de waterstroom controleren. 60 seconden
later zullen zowel PUMPI als PUMPO werken totdat het
volgende commando wordt ontvangen.
Als COOL MODE RUNNING (KOELMODUS IN WERKING)
is geselecteerd, worden de volgende pagina's weergegeven:
Tijdens het testen in COOL MODE (KOELMODUS) is
de standaard doeltemperatuur van het uitlaatwater 7 °C.
Het apparaat werkt totdat de watertemperatuur tot een bepaalde
waarde daalt of het volgende commando wordt ontvangen.
Als HEAT MODE RUNNING (VERWARMINGSMODUS IN
WERKING) is geselecteerd, worden de volgende pagina's
weergegeven.
Zorg er vóór de puntcontrole voor dat de tank en
het watersysteem met water zijn gevuld en dat er
lucht wordt uitgedreven, anders kan de pomp of de
back-upverwarming doorbranden.
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
De instellingen en de “TEST RUN” activeren?
NO (NEE) YES (JA)
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
Testrun is bezig.
Ontluchting is ingeschakeld
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
Testrun is bezig.
Circulatiepomp is ingeschakeld.
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
Testrun is bezig.
Koelmodus is ingeschakeld.
De temperatuur van het uittredende water is 15 °C.
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
11 TEST RUN (POINT CHECK)
(TESTRUN (PUNTCONTROLE)) 1/2
3-WAY VALVE 1 (3-WEGKLEP 1) OFF (UIT)
3-WAY VALVE 2 (3-WEGKLEP 2) OFF (UIT)
PUMP I (POMP I) OFF (UIT)
PUMP O (POMP O) OFF (UIT)
PUMP C (POMP C) OFF (UIT)
ON/OFF (AAN/UIT) ON/OFF (AAN/UIT)
11 TEST RUN (POINT CHECK)
(TESTRUN (PUNTCONTROLE)) 2/2
PUMPSOLAR (ZONNEPOMP) OFF (UIT)
PUMPDHW (DHW-POMP) OFF (UIT)
INNER BACKUP HEATER (BINNENSTE
BACK-UPVERWARMING) OFF (UIT)
TANK HEATER (TANKVERWARMING) OFF (UIT)
3-WAY VALVE 3 (3-WEGKLEP 3) OFF (UIT)
ON/OFF (AAN/UIT) ON/OFF (AAN/UIT)
11 TEST RUN (TESTRUN)
11.1 POINT CHECK (PUNTCONTROLE)
11.2 AIR PURGE (ONTLUCHTING)
11.3 CIRCULATION PUMP RUNNING
(CIRCULATIEPOMP IN WERKING)
11.4 COOL MODE RUNNING (KOELMODUS IN WERKING)
11.5 HEAT MODE RUNNING
(VERWARMINGSMODUS IN WERKING)
ENTER
11 TEST RUN (TESTRUN)
11.6 DHW MODE RUNNING (DHW-MODUS IN WERKING)
ENTER
OK
OK
OK
OFF
ON
OFF ON
OK
OK
t
t
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
Tijdens het testen in HEAT MODE (VERWARMINGSMODUS) is
de standaard doeltemperatuur van het uitlaatwater 35 °C. De IBH
(interne back-upverwarming) wordt ingeschakeld nadat de
compressor 10 minuten heeft gedraaid. Nadat de IBH 3 minuten
heeft gewerkt, wordt ze uitgeschakeld; de warmtepomp zal
werken totdat de watertemperatuur stijgt tot een bepaalde
waarde of het volgende commando wordt ontvangen.
Als DHW MODE RUNNING (DHW-MODUS IN WERKING)
is geselecteerd, wordt de volgende pagina weergegeven:
Tijdens het testen in DHW MODE (DHW-MODUS) is de
standaard doeltemperatuur van het huishoudelijk water
55 °C. De TBH (bijverwarming van tank) wordt ingeschakeld
nadat de compressor 10 minuten heeft gedraaid. 3 minuten
later wordt de TBH uitgeschakeld; de warmtepomp zal
werken totdat de watertemperatuur stijgt tot een bepaalde
waarde of het volgende commando wordt ontvangen.
Tijdens de testrun zijn alle knoppen behalve OK ongeldig. Als
u de testrun wilt uitschakelen, drukt u op OK. Als het apparaat
bijvoorbeeld in de ontluchtingsmodus staat, wordt de
volgende pagina weergegeven nadat u op OK heeft gedrukt:
Drukop◄►ommetdecursornaarYES(JA)tebladerenen
druk op OK. De testrun wordt uitgeschakeld.
10.7.12 SPECIAL FUNCTION
(SPECIALE FUNCTIE)
Wanneer het apparaat zich in een speciale functiemodus
bevindt, kan de bedrade controller niet werken, keert de pagina
niet terug naar de startpagina en laat het scherm de pagina
zien die de specifieke functie uitvoert; de bedrade controller is
dan niet vergrendeld.
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR
SERVICEMONTEUR) > 12. SPECIAL FUNCTION
(SPECIALE FUNCTIE).
Indien vóór de vloerverwarming een grote hoeveelheid
water op de vloer achterblijft, kan de vloer kromtrekken of
zelfs scheuren tijdens de vloerverwarming. Om de vloer te
beschermen, moet hij worden gedroogd door de temperatuur
van de vloer geleidelijk te verhogen.
Drukop▼▲omtebladerenendrukopOKvoorinvoer.
Tijdens het eerste gebruik van het apparaat kan er lucht in het
watersysteem achterblijven, wat storingen kan veroorzaken
tijdens het gebruik. De ontluchtingsfunctie moet worden
gebruikt om de lucht te laten ontsnappen (zorg ervoor dat de
ontluchtingsklep open staat).
Als PREHEATING FOR FLOOR (VOORVERWARMING
VAN VLOER) wordt geselecteerd, wordt de volgende pagina
weergegeven:
Wanneer de cursor op OPERATE PREHEATING FOR
FLOOR (VOORVERWARMING VAN VLOER GEBRUIKEN)
staat, gebruik dan ◄ ► om naar YES (JA) te bladeren en
druk op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Tijdens het gebruik van een speciale functie kunnen
andere functies (WEEKSCHEMA/TIMER, VAKANTIE
WEG, VAKANTIE THUIS) niet worden gebruikt.
OPMERKING
51
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
Testrun is bezig.
Verwarmingsmodus is ingeschakeld.
De temperatuur van het uittredende water is 15 °C.
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
12.1 PREHEATING FOR FLOOR (VOORVERWARMING
VAN VLOER)
Voorverwarmen van vloer
loopt 25 minuten.
De wateraanvoertemperatuur bedraagt 20 °C.
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
(VOORVERWARMING VAN VLOER)
T1S 30 °C
t_fristFH 72 HOURS (72 UUR)
ENTER EXIT (VERLATEN)
ADJUST
(AANPASSEN)
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
Testrun is bezig.
DHW-modus is ingeschakeld.
Wateraanvoertemp. is 45 °C
Watertanktemp. is 30 °C
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
11 TEST RUNS (TESTRUNS)
Wilt u de testrun van de functie (AIR PURGE)
(ONTLUCHTING) uitschakelen?
NO (NEE) YES (JA)
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
12 SPECIAL FUNCTION (SPECIALE FUNCTIE)
De instellingen en de SPECIALE FUNCTIE activeren?
NO (NEE) YES (JA)
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
12 SPECIAL FUNCTION (SPECIALE FUNCTIE)
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
(VOORVERWARMING VAN VLOER)
12.2 FLOOR DRYING UP (VLOER OPDROGEN)
ENTER
OFF
ON
OFF ON
OK
OK
t
t
OK
10.7.13 AUTOMATISCHE HERSTART
De functie AUTO RESTART (AUTOMATISCHE HERSTART) wordt gebruikt
om te selecteren of het apparaat de instellingen van de gebruikersinterface
opnieuw toepast op het moment dat de stroom terugkeert na een storing.
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) >
13. AUTO RESTART (AUTOMATISCHE HERSTART).
Tijdens het voorverwarmen van de vloer zijn alle knoppen
behalve OK ongeldig. Als u de voorverwarming van de vloer
wilt uitschakelen, drukt u op OK.
De volgende pagina wordt weergegeven:
Als FLOOR DRYING UP (VLOER OPDROGEN) wordt
geselecteerd, worden de volgende pagina's weergegeven
na het drukken op OK:
Pomp
Compressor
t_interval_H
t_firstFH
T_DRYPEAK
T1S
t_DRYUP t_DRYDt_HIGHPEAK
Wanneer de cursor op OPERATE FLOOR DRYING
(BEDRIJF VLOER DROGEN) staat, gebruik dan ◄ ► om
naar YES (JA) te bladeren en druk op OK. De volgende
pagina wordt weergegeven:
Gebruik◄►omnaarYES(JA)tebladerenendrukopOK,
de voorverwarming van de vloer wordt uitgeschakeld.
De werking van het apparaat tijdens het voorverwarmen van
de vloer wordt beschreven in de onderstaande afbeelding:
Tijdens het drogen van de vloer zijn alle knoppen behalve
OK ongeldig. Wanneer de warmtepomp niet goed werkt,
wordt de vloerdroogmodus uitgeschakeld indien de back-
upverwarming en de extra verwarmingsbron niet beschikbaar
zijn. Als u het drogen van de vloer wilt uitschakelen, drukt u op
OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Gebruik ◄ ►om met de cursor naar YES (JA) te bladeren
en druk op OK. Het drogen van de vloer wordt uitgeschakeld.
De doeltemperatuur van het uitlaatwater tijdens het drogen
van de vloer wordt beschreven in de onderstaande afbeelding:
52
12.3 FLOOR DRYING UP (VLOER OPDROGEN)
THE UNIT WILL OPERATE FLOOR DRYING UP
ON 09:00 01-08-2018. (HET APPARAAT ZAL VLOER
OPDROGEN UITVOEREN OP 01-08-2018 OM 09:00).
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
12.2 FLOOR DRYING UP (VLOER OPDROGEN)
START DAY (STARTDAG) 01-01-2019
ENTER EXIT (VERLATEN)
ADJUST
(AANPASSEN)
13 AUTO RESTART (AUTOMATISCHE HERSTART)
13.1 COOL/HEAT MODE
(KOEL-/VERWARMINGSMODUS) YES (JA)
13.2 DHW MODE (DHW-MODUS) NON (NEE)
ADJUST
(AANPASSEN)
12.2 FLOOR DRYING UP (VLOER OPDROGEN)
t_DRYUP 8 dagen
t_HIGHPEAK 5 dagen
t_DRYDOWN 5 dagen
T_DRYPEAK 45 °C
START TIME (STARTTIJD) 15:00
ADJUST
(AANPASSEN)
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
(VOORVERWARMING VAN VLOER)
Wilt u de voorverwarming van de vloer wilt uitschakelen?
NO (NEE) YES (JA)
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
12.2 FLOOR DRYING UP (VLOER OPDROGEN)
DO YOU WANT TO TURN OFF THE FLOOR DRYING UP
FUNCTION? (WILT U DE FUNCTIE VLOER OPDROGEN
UITSCHAKELEN?)
NO (NEE) YES (JA)
CONFIRM
(BEVESTIGEN)
OK
OK
OK
OK
OK
OK
De functie AUTO RESTART (AUTOMATISCHE HERSTART) past
de instellingen van de gebruikersinterface opnieuw toe bij een
stroomstoring. Als deze functie is uitgeschakeld, zal het apparaat
niet automatisch opnieuw opstarten wanneer de stroom terugkeert
na een stroomstoring.
10.7.14 POWER INPUT LIMITATION
(BEPERKING INGANGSVERMOGEN)
Hoe stelt u de BEPERKING VAN HET INGANGSVERMOGEN in
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) >
14. POWER INPUT LIMITATION (BEPERKING INGANGSVERMOGEN)
Wanneer HMI SET (INSTELLING HMI) is ingesteld op SLAVE, kan de
controller alleen de bedieningsmodus schakelen, in- of uitschakelen
en de temperatuur configureren; er kunnen geen andere parameters
en functies worden ingesteld.
Het adres “FF” is een ongeldige adrescode.
Nadat u het adres heeft ingesteld, moet u op de toets “UNLOCK”
(ONTGRENDELEN) drukken om te bevestigen.
Het adres “FF” is een ongeldige adrescode.
10.7.17 HMI ADDRESS SET (HMI-ADRES
INSTELLEN)
Hoe configureert u HMI ADDRESS SET (HMI-ADRES INSTELLEN)
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR) >
17. HMI ADDRESS SET (HMI-ADRES INSTELLEN)
10.7.15 INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN)
Hoe stelt u INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN) in
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 15. INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN)
10.7.16 CASCADE SET (CASCADE INSTELLEN)
Hoe configureert u CASCADE SET (CASCADE INSTELLEN)
Ga naar MENU > FOR SERVICEMAN (VOOR SERVICEMONTEUR)
> 16. CASCADE SET (CASCADE INSTELLEN)
53
14 POWER INPUT LIMITATION
(BEPERKING INGANGSVERMOGEN)
14.1 POWER INPUT LIMITATION
(BEPERKING INGANGSVERMOGEN) 0
ADJUST (AANPASSEN)
15 INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN)
15.1 ON/OFF(M1M2) (AAN/UIT (M1M2)) REMOTE
(OP AFSTAND)
15.2 SMART GRID (SLIM NETWERK) NO (NEE)
15.3 T1B(Tw2) NO (NEE)
15.4 Tbt1 NO (NEE)
15.5 Tbt2 HMI
ADJUST
(AANPASSEN)
17 HMI ADDRESS SET (HMI-ADRES INSTELLEN)
HMI SET (INSTELLING HMI) MASTER
HMI ADDRESS FOR BMS
(HMI-ADRES VOOR BMS) 0
ADJUST
(AANPASSEN)
15 INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN)
15.6 Ta HMI
15.7 Ta-adj -2 °C
15.8 SOLAR INPUT (ZONNE-INGANG) NON (NEE)
15.9 F-PIPE LENGTH (LENGTE F-BUIS) <10 m
15.10 RT/Ta_PCB NON (NEE)
ADJUST
(AANPASSEN)
16 CASCADE SET (CASCADE INSTELLEN)
16.1 PER_START 20%
16.2 TIME_ADJUST 5 MIN
(5 MINUTEN)
16.3 ADDRESS RESET
(ADRES TERUGZETTEN) FF
ADJUST
(AANPASSEN)
15 INPUT DEFINE (INGANG DEFINIËREN)
15.11 PUMPI SILENT MODE
(STILLE MODUS PUMPI) NON (NEE)
ADJUST
(AANPASSEN)
10.7.16 Parameters instellen
De parameters met betrekking tot dit hoofdstuk worden weergegeven in de onderstaande tabel.
Bestelnummer Code Staat Standaard Minimum Maximum Interval voor
instelling Eenheid
1.1 DHW MODE (DHW-MODUS) De DHW-modus in- of uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.2 DESINFECT (ONTSMETTEN) De ontsmettingsmodus in- of uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.3 DHW PRIORITY
(DHW PRIORITEIT) De DHW-prioriteitsmodus in- of uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.4 DHW PUMP (DHW POMP) De DHW-pompmodus in- of uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
1.5
DHW PRIORITY TIME
SET (TIJDSINSTELLING
DHW PRIORITEIT)
De tijdsinstelling van DHW-prioriteitsmodus in- of uitschakelen:
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
1.6 dT5_ON Het temperatuurverschil voor het starten van de warmtepomp 10 1 30 1 °C
1.7 dT1S5 De verschilwaarde tussen Twout en T5 in DHW-modus 10 5 40 1 °C
1.8 T4DHWMAX De maximale omgevingstemperatuur waarop de warmtepomp kan
werken voor het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik 43 35 43 1 °C
1.9 T4DHWMIN De minimale omgevingstemperatuur waarop de warmtepomp kan
werken voor het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik -10 -25 30 1 °C
1.10 t_INTERVAI_DHW het starttijdsinterval van de compressor in de DHW-modus. 5 5 30 1 MIN
1.11 dT5_TBH_ OFF het temperatuurverschil tussen T5 en T5S dat de bijverwarming
uitschakelt. 5 0 10 1 °C
1.12 T4_TBH_ON de hoogste buitentemperatuur waarop de TBH kan werken. 5 -5 50 1 °C
1.13 t_TBH_DELAY de tijd dat de compressor heeft gedraaid voordat de bijverwarming
wordt gestart 30 0 240 5 MIN
1.14 T5S_DI de gewenste temperatuur van het water in de tank voor huishoudelijk
warm water in de functie DESINFECT (ONTSMETTEN) 65 60 70 1 °C
1.15 t_DI_HIGHTEMP.
de tijd dat de hoogste temperatuur van het water in de tank
voor huishoudelijk warm water in de functie DESINFECT
(ONTSMETTEN) duurt
15 5 60 5 MIN
1.16 t_DI_MAX de maximale tijd dat de ontsmetting duurt 210 90 300 5 MIN
1.17 t_DHWHP_RESTRICT de bedrijfstijd voor het verwarmen/koelen van de ruimte. 30 10 600 5 MIN
1.18 t_DHWHP_MAX de maximale continue bedrijfsperiode van de warmtepomp in modus
DHW PRIORITY (DHW PRIORITEIT). 90 10 600 5 MIN
1.19 DHW PUMP TIME RUN
De DHW-pomp wordt in- of uitgeschakeld volgens de timing en blijft
draaien gedurende PUMP RUNNING TIME (LOOPTIJD POMP):
0=NEE,1=JA
1 0 1 1 /
1.20 PUMP RUNNING TIME
(LOOPTIJD POMP) de tijd dat de DHW-pomp blijft draaien 5 5 120 1 MIN
1.21 DHW PUMP DISINFECT
(DHW-POMP ONTSMETTEN)
De DHW-pomp in- of uitschakelen wanneer het apparaat zich in
ontsmettingsmodus bevindt en T5 T5S_DI-2: 0=NEE,1=JA 1 0 1 1 /
2.1 COOL MODE (KOELMODUS) De koelmodus in- of uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
2.2 t_T4_FRESH_C De vernieuwingstijd van klimaatgerelateerde curven voor de koelmodus 0,5 0,5 6 0,5 uur
2.3 T4CMAX De hoogste bedrijfsomgevingstemperatuur voor koelmodus 52 35 52 1 °C
2.4 T4CMIN de laagste bedrijfsomgevingstemperatuur voor koelmodus 10 -5 25 1 °C
2,5 dT1SC het temperatuurverschil voor het starten van de warmtepomp (T1) 5 2 10 1 °C
2.6 dTSC het temperatuurverschil voor het starten van de warmtepomp (Ta) 2 1 10 1 °C
2.8 T1SetC1 De temperatuurinstelling 1 van klimaatgerelateerde curven
voor de koelmodus. 10 5 25 1 °C
2.9 T1SetC2 De temperatuurinstelling 2 van klimaatgerelateerde curven
voor de koelmodus 16 5 25 1 °C
2.10 T4C1 De omgevingstemperatuur 1 van klimaatgerelateerde curven
voor de koelmodus. 35 -5 46 1 °C
2.11 T4C2 De omgevingstemperatuur 2 van klimaatgerelateerde curven
voor de koelmodus. 25 -5 46 1 °C
2.12 ZONE1 C-EMISSION
(C-EMISSIE ZONE 1)
Het type zone 1 einde voor koelmodus: 0=FCU (ventilatorconvector),
1=RAD (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 0 0 2 1 /
2.13 ZONE2 C-EMISSION
(C-EMISSIE ZONE 2)
Het type zone 2 einde voor koelmodus: 0=FCU (ventilatorconvector),
1=RAD (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 0 0 2 1 /
54
3.1 HEAT MODE
(VERWARMINGSMODUS) Schakel de verwarmingsmodus in of uit 1 0 1 1 /
3.2 t_T4_FRESH_H De vernieuwingstijd van klimaatgerelateerde curven
voor de verwarmingsmodus 0,5 0,5 6 0,5 uur
3.3 T4HMAX De maximale bedrijfsomgevingstemperatuur voor
verwarmingsmodus 25 20 35 1 °C
3.4 T4HMIN De minimale bedrijfsomgevingstemperatuur voor
verwarmingsmodus -15 -25 30 1 °C
3.5 dT1SH Het temperatuurverschil voor het starten van het apparaat (T1) 5 2 20 1 °C
3.6 dTSH Het temperatuurverschil voor het starten van het apparaat (Ta) 2 1 10 1 °C
3.8 T1SetH1 De temperatuurinstelling 1 van klimaatgerelateerde curven
voor de verwarmingsmodus 35 25 65 1 °C
3.9 T1SetH2 De temperatuurinstelling 2 van klimaatgerelateerde curven
voor de verwarmingsmodus 28 25 65 1 °C
3.10 T4H1 De omgevingstemperatuur 1 van klimaatgerelateerde curven
voor de verwarmingsmodus -5 -25 35 1 °C
3.11 T4H2 De omgevingstemperatuur 2 van klimaatgerelateerde curven
voor de verwarmingsmodus 7 -25 35 1 °C
3.12 ZONE1 H-EMISSION
(H-EMISSIE ZONE 1)
Het type zone 1 einde voor verwarmingsmodus: 0=FCU
(ventilatorconvector), 1=RAD (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 1 0 2 1 /
3.13 ZONE2 H-EMISSION
(H-EMISSIE ZONE 2)
Het type zone 2 einde voor verwarmingsmodus: 0=FCU
(ventilatorconvector), 1=RAD (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 2 0 2 1 /
3.14 t_DELAY_PUMP de tijd dat de compressor heeft gedraaid voordat de pomp
wordt gestart. 2 0,5 20 0,5 MIN
4.1 T4AUTOCMIN De minimale bedrijfsomgevingstemperatuur voor koeling in
automatische modus 25 20 29 1 °C
4.2 T4AUTOHMAX De maximale bedrijfsomgevingstemperatuur voor verwarming
in automatische modus 17 10 17 1 °C
5.1 WATER FLOW TEMP.
(WATERAANVOERTEMP.)
De WATERAANVOERTEMPERATUUR in- of uitschakelen:
0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
5.2 ROOM TEMP. De KAMERTEMPERATUUR in- of uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
5.3 DOUBLE ZONE De DUBBELE ZONE VAN KAMERTHERMOSTAAT in- of
uitschakelen: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
6.1 ROOM THERMOSTAT
(KAMERTHERMOSTAAT)
De stijl van de kamerthermostaat 0=NEE, 1=INSTELLING
MODUS, 2=ÉÉN ZONE, 3=DUBBELE ZONE 0 0 3 1 /
7.1 dT1_IBH_ON Het temperatuurverschil tussen T1S en T1B voor het starten van
de back-upverwarming. 5 2 10 1 °C
7.2 t_IBH_DELAY De tijd dat de compressor heeft gedraaid voordat de eerste back-
upverwarming wordt ingeschakeld 30 15 120 5 MIN
7.3 T4_IBH_ON De omgevingstemperatuur voor het starten van de
back-upverwarming -5 -15 30 1 °C
7.4 dT1_AHS_ON Het temperatuurverschil tussen T1S en T1B voor het inschakelen
van de extra verwarmingsbron 5 2 20 1 °C
7.5 t_AHS_DELAY De tijd dat de compressor heeft gedraaid voordat de extra
verwarmingsbron wordt gestart 30 5 120 5 MIN
7.6 T4_AHS_ON De omgevingstemperatuur voor het starten van de extra
verwarmingsbron -5 -15 30 1 °C
7.7 IBH_LOCATE IBH/AHS installatielocatie BUISLUS=0; BUFFERTANK=1 0 0 0 0 °C
7.8 P_IBH1 Opgenomen vermogen van IBH1 0 0 20 0,5 kW
7.9 P_IBH2 Opgenomen vermogen van IBH2 0 0 20 0,5 kW
7.10 P_TBH Opgenomen vermogen van TBH 2 0 20 0,5 kW
8.1 T1S_H.A_H Doeltemperatuur van het uitlaatwater voor ruimteverwarming
in de 'vakantie weg'-modus 25 20 25 1 °C
8.2 T5S_H.A_DHW Doeltemperatuur van het uitlaatwater voor de verwarming van
huishoudelijk warm water in 'vakantie weg'-modus 25 20 25 1 °C
12.1
PREHEATING FOR FLOOR
T1S (VOORVERWARMING
VAN VLOER T1S)
De temperatuurinstelling van het uitlaatwater tijdens de eerste
voorverwarming van de vloer 25 25 35 1 °C
12.3 t_FIRSTFH De laatste tijd voor het voorverwarmen van de vloer 72 48 96 12 HOUR
(UUR)
55
12.4 t_DRYUP De dag om op te warmen tijdens het drogen van de vloer 8 4 15 1 DAY (DAG)
12.5 t_HIGHPEAK De continue dagen op hoge temperatuur tijdens het
drogen van de vloer 5 3 7 1 DAY (DAG)
12.6 t_DRYD De dag waarop de temperatuur daalt tijdens het drogen
van de vloer 5 4 15 1 DAY (DAG)
12.7 T_DRYPEAK De gewenste piektemperatuur van de waterstroom tijdens
het opdrogen van de vloer 45 30 55 1 °C
12.8 START TIME (STARTTIJD) De begintijd van het opdrogen van de vloer
Uur: de
huidige tijd
(niet op het
uur +1, op
het uur +2)
Minuut: 00
0:00 23:30 1/30 u/min
12.9 START DATE
(STARTDATUM) De begindatum van het opdrogen van de vloer De huidige
datum 1/1/2000 31/12/2099 1/1/2001 d/m/j
13.1
AUTO RESTART
COOL/HEAT MODE
(AUTOMATISCHE
HERSTART KOEL-/
VERWARMINGSMODUS)
Schakel de automatische herstart van de koel-/
verwarmingsmodus in of uit. 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
13.2
AUTO RESTART DHW
MODE (AUTOMATISCHE
HERSTART DHW-MODUS)
Schakel de automatische herstart van de DHW-modus in of
uit. 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
14.1
POWER INPUT
LIMITATION (BEPERKING
INGANGSVERMOGEN)
Het type beperking van het ingangsvermogen, 0=NEE,
1~8=TYPE 1~8 0 0 8 1 /
15.1 ON/OFF (M1 M2)
(AAN/UIT (M1 M2))
DenieerdefunctievandeM1M2-schakelaar;
0=AFSTANDSBEDIENING AAN/UIT, 1= TBH AAN/UIT,
2= AHS AAN/UIT
7 -25 35 1 °C
15.2 SMART GRID
(SLIM NETWERK)
Het SMART GRID (SLIM NETWERK) in- of uitschakelen;
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.3 T1b (Tw2) Schakel de T1b(Tw 2) in of uit; 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.4 Tbt1 Schakel de Tbt1 in of uit; 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.5 Tbt2 Schakel de Tbt2 in of uit;
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.6 Ta Schakel de Ta in of uit; 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.7 Ta-adj De gecorrigeerde waarde van Ta op de bedrade controller -2 -10 10 1 °C
15.8 SOLAR INPUT
(ZONNE-INGANG)
Kies de ZONNE-INGANG;
0=NEE, 1=CN18Tsolar, 2=CN11SL1SL2 0 0 2 1 /
15.9 F-PIPE LENGTH
(LENGTE F-BUIS)
Kies de totale lengte van de vloeistofbuis (LENGTE F-BUIS);
0=LENGTE F-BUIS<10 m, 1=LENGTE F-BUIS 10m 0 0 1 1 /
15.10 RT/Ta_PCB Schakel de RT/Ta_PCB in of uit; 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.11 PUMPI SILENT MODE
(STILLE MODUS PUMPI) STILLE MODUS PUMPI in- of uitschakelen 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
16.1 PER_START Opstartpercentage van meerdere apparaten 10 10 100 10 %
16.2 TIME_ADJUST Aanpassingstijd van optellen/aftrekken eenheden 5 1 60 1 MIN
16.3 ADDRESS RESET
(ADRES TERUGZETTEN) Zet de adrescode van het apparaat terug FF 0 15 1 /
17.1 HMI SET (INSTELLING HMI) Kies de HMI;
0=MASTER, 1=SLAVE 0 0 1 1 /
17.2 HMI ADDRESS FOR BMS
(HMI-ADRES VOOR BMS) Stel de HMI-adrescode in voor BMS 1 1 16 1 /
56
-
11 TESTRUN EN LAATSTE
CONTROLES
De installateur is verplicht de juiste werking van het apparaat
na installatie te controleren.
11.1 Eindcontroles
Lees de volgende aanbevelingen voordat u het apparaat
inschakelt:
Wanneer de volledige installatie en alle noodzakelijke
instellingen zijn uitgevoerd, sluit u alle voorpanelen van het
apparaat en plaatst u het deksel terug.
Het servicepaneel van de schakelkast mag alleen worden
geopend door een erkende elektricien voor
12 ONDERHOUD EN SERVICE
Om een optimale beschikbaarheid van het apparaat te
garanderen, moeten regelmatig een aantal controles en
inspecties aan het apparaat zelf en de veldbedrading worden
uitgevoerd.
Dit onderhoud moet worden uitgevoerd door uw
plaatselijke technicus.
Om een optimale beschikbaarheid van het apparaat
te garanderen, moeten regelmatig een aantal controles
en inspecties aan het apparaat zelf en de veldbedrading
worden uitgevoerd.
Dit onderhoud moet worden uitgevoerd door uw plaatselijke
technicus.
11.2 Testrun (handmatig)
Indien nodig kan de installateur op elk moment een handmatige
testrun uitvoeren om de juiste werking van de ontluchting,
verwarming, koeling en verwarming van huishoudelijk water te
controleren, zie 10.7 Lokale instellingen/testrun.
Tijdens de eerste gebruiksperiode van het apparaat
kan het vereiste ingangsvermogen hoger zijn dan
vermeld op het typeplaatje. Dit fenomeen vindt zijn
oorsprong in de compressor, die een inloopperiode
van 50 uur nodig heeft voordat hij een soepele
werking en een stabiel stroomverbruik bereikt.
ELEKTRISCHE SCHOK
Voordat onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
worden uitgevoerd, moet de voeding op het
voedingspaneel worden uitgeschakeld.
Raak geen delen onder spanning aan gedurende
10 minuten nadat de voeding is uitgeschakeld.
De carterverwarming van de compressor kan
zelfs in stand-by werken.
Houd er rekening mee dat sommige delen in de
kast met elektrische componenten heet zijn.
Verbied het aanraken van geleidende onderdelen.
Verbied het apparaat af te spoelen. Dit kan een
elektrische schok of brand veroorzaken.
Het apparaat mag nooit onbeheerd worden
achtergelaten wanneer het servicepaneel
is verwijderd.
De volgende controles moeten minstens één keer per jaar
door een gekwalificeerd persoon worden uitgevoerd.
• Waterdruk
Controleer de waterdruk; als deze lager is dan 1 bar,
vul dan water in het systeem.
• Waterfilter
Reinig het waterfilter.
• Wateroverdrukklep
Controleer of de overdrukklep goed werkt door de zwarte
knop op de klep tegen de klok in te draaien:
- Als u geen klikkend geluid hoort, neem dan contact op
met uw plaatselijke handelaar.
- Als het water uit het apparaat blijft lopen, sluit dan eerst
zowel de afsluitkleppen van de waterinlaat en -uitlaat en
neem vervolgens contact op met uw plaatselijke handelaar.
Slang van overdrukklep
Controleer of de slang van de overdrukklep goed is
geplaatst om het water af te voeren.
Isolatiekap back-upverwarmingsvat
Controleer of de isolatiekap van de back-upverwarming
stevig rond het vat is bevestigd.
Overdrukklep van de tank voor huishoudelijk warm water
(ter plaatse te voorzien). Geldt alleen voor installaties
met een tank voor huishoudelijk warm water (DHW).
Controleer de juiste werking van de overdrukklep op de
tank voor huishoudelijk warm water.
Bijverwarming van tank voor huishoudelijk warm water
Geldt alleen voor installaties met een tank voor
huishoudelijk warm water. Het is raadzaam om
kalkaanslag op de bijverwarming te verwijderen om de
levensduur te verlengen, vooral in gebieden met hard
water. Om dit te doen, tapt u de tank voor huishoudelijk
warm water af, verwijdert u de bijverwarming uit die tank
en dompelt u ze 24 uur onder in een emmer (of iets
dergelijks) met kalkverwijderingsproduct.
Schakelkast van apparaat
- Voer een grondige visuele inspectie van de schakelkast
uit en zoek naar duidelijke defecten zoals losse
verbindingen of defecte bedrading.
- Controleer de juiste werking van schakelaars met een
ohmmeter. Alle contacten van deze schakelaars moeten
in open positie staan.
Gebruik van glycol (zie 9.3 Waterleidingen Let op: “Gebruik
van glycol”) Documenteer minimaal één keer per jaar de
glycolconcentratie en de pH-waarde in het systeem.
- Een pH-waarde lager dan 8,0 geeft aan dat een
aanzienlijk deel van de remmer is uitgeput en dat er
meer remmer moet worden toegevoegd.
- Wanneer de pH-waarde lager is dan 7,0 en er oxidatie
van de glycol is opgetreden, moet het systeem worden
geleegd en grondig worden doorgespoeld voordat
ernstige schade optreedt.
Zorg ervoor dat de glycoloplossing wordt verwijderd
in overeenstemming zijn met de relevante lokale
wet- en regelgeving.
OPMERKING
GEVAAR
57
13 PROBLEEMOPLOSSING
Dit gedeelte bevat nuttige informatie voor het diagnosticeren en corrigeren van bepaalde problemen die zich in het apparaat kunnen voordoen.
Deze probleemoplossing en bijbehorende corrigerende maatregelen mogen alleen worden uitgevoerd door uw plaatselijke technicus.
13.1 Algemene richtlijnen
Voer een grondige visuele inspectie van het apparaat uit voordat u begint met de procedure voor het oplossen van problemen en zoek
naar duidelijke defecten zoals losse verbindingen of defecte bedrading.
13.2 Algemene symptomen
Symptoom 1: Het apparaat is ingeschakeld, maar het verwarmt of koelt niet zoals verwacht
Symptoom 2: Het apparaat is ingeschakeld, maar de compressor start niet (verwarming van ruimten of verwarming van water voor
huishoudelijk gebruik)
OPMERKING
WAARSCHUWING
58
Zorg er bij inspectie van de schakelkast van het apparaat altijd voor dat de hoofdschakelaar is uitgeschakeld.
Voor problemen met betrekking tot de optionele zonnekit voor het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik, raadpleegt
u de probleemoplossing in de installatie- en gebruikershandleiding voor die kit.
Als een veiligheidsinrichting is geactiveerd, stop dan het apparaat en zoek uit waarom de inrichting is geactiveerd voordat u ze terugzet.
Veiligheidsinrichtingen mogen in geen geval worden overbrugd of gewijzigd naar een andere waarde dan de fabrieksinstelling.
Als de oorzaak van het probleem niet kan worden gevonden, neem dan contact op met uw plaatselijke handelaar.
Als de overdrukklep niet correct werkt en moet worden vervangen, sluit dan altijd de flexibele slang weer aan die op de klep is bevestigd
om te voorkomen dat er water uit het apparaat druppelt!
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
De temperatuurinstelling is niet correct.
Controleer het instelpunt van de controller: T4HMAX,
T4HMIN in verwarmingsmodus.
T4CMAX, T4CMIN in koelmodus.T4DHWMAX,
T4DHWMIN in DHW-modus.
De waterstroom is te laag.
Controleer of alle afsluitkleppen van het watercircuit volledig open staan.
• Controleerofhetwaterltermoetwordenschoongemaakt.
Zorg ervoor dat er geen lucht in het systeem zit (spoellucht).
Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is. De waterdruk
moet >1 bar zijn (water is koud).
Controleer of het expansievat niet stuk is.
Controleer of de weerstand in het watercircuit niet te hoog is voor de pomp.
Het watervolume in de installatie
is te laag.
Zorg ervoor dat het watervolume in de installatie boven de
minimaal vereiste waarde ligt (zie “9.3 waterleidingen/Het
watervolume en de voordruk van het expansievat controleren”).
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Het apparaat moet opstarten
buiten het werkingsbereik
(de watertemperatuur is te laag).
Bij een lage watertemperatuur gebruikt het systeem de back-upverwarming
om de minimale watertemperatuur te bereiken eerst (12 °C).
Controleer of de voeding van de back-upverwarming correct is.
Controleer of de thermische zekering van de back-upverwarming gesloten is.
Controleer of de thermische beveiliging van de back-upverwarming niet
is geactiveerd.
Controleer of de schakelaars van de back-upverwarming niet stuk zijn.
-
Symptoom 3: Pomp maakt geluid (cavitatie)
Symptoom 4: De wateroverdrukklep gaat open
Symptoom 5: De wateroverdrukklep lekt
Symptoom 7: De verwarmingsmodus kan niet onmiddellijk overschakelen naar de DHW-modus
Symptoom 6: Tekort aan ruimteverwarmingscapaciteit bij lage buitentemperaturen
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Er is lucht in het systeem. Ontluchten.
Waterdruk bij pompinlaat
is te laag.
Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is.
De waterdruk moet >1 bar zijn (water is koud).
Controleer of de manometer niet stuk is.
Controleer of het expansievat niet stuk is.
Controleer of de instelling van de voordruk van het expansievat
correct is (zie “9.3 waterleidingen/het watervolume en de voordruk
van het expansievat controleren”).
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Het expansievat is stuk. Vervang het expansievat.
De vulwaterdruk in
de installatie is hoger
dan 0,3 MPa.
Zorg ervoor dat de vulwaterdruk in de installatie rond 0,15~0,20 MPa
ligt (zie “9.3 waterleidingen/Het watervolume en de voordruk van het
expansievat controleren”).
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Vuil blokkeert de uitlaat
van de wateroverdrukklep.
Controleer of de overdrukklep goed werkt door de rode knop op de klep
tegen de klok in te draaien:
Als u geen klikkend geluid hoort, neem dan contact op met uw
plaatselijke handelaar.
Als het water uit het apparaat blijft lopen, sluit dan eerst zowel de
afsluitkleppen van de waterinlaat en -uitlaat en neem vervolgens
contact op met uw plaatselijke handelaar.
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Het volume van de tank is
te klein en de locatie van
de watertemperatuursonde
is niet hoog genoeg
Stel “dT1S5” in op 20 °C en stel “t_DHWHP_RESTRICT” in op
de minimumwaarde.
Stel dT1SH in op 2 °C.
Schakel TBH in, TBH moet worden geregeld door de buiteneenheid.
Als AHS (ketel) beschikbaar is, zet dan eerst de ketel aan; als
aan de eis voor het inschakelen van de warmtepomp is voldaan,
wordt de warmtepomp ingeschakeld.
Als zowel TBH als AHS niet beschikbaar zijn, probeer dan de positie
van de T5-sonde te wijzigen (raadpleeg 2 Algemene informatie/Tank
voor huishoudelijk warm water).
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
De werking van de
back-upverwarming
is niet geactiveerd.
Controleer of “OTHER HEATING SOURCE/BACKUP HEATER” (OVERIGE
VERWARMINGSBRON/BACK-UPVERWARMING” is ingeschakeld,
zie “10.7 Lokale instellingen”). Controleer of de thermische beveiliging
van de back-upverwarming is geactiveerd (zie “Bedieningsonderdelen
voor back-upverwarming (IBH)”). Controleer of de bijverwarming werkt; de
back-upverwarming en de bijverwarming kunnen niet tegelijkertijd werken.
Er wordt te veel
warmtepompcapaciteit
gebruikt voor het verwarmen
van warm water voor
huishoudelijk gebruik
(geldt alleen voor installaties
met een tank voor
huishoudelijk warm water).
Controleer of “t_DHWHP_MAX” en “t_DHWHP_RESTRICT”
correctzijngecongureerd:
Zorg ervoor dat “DHW PRIORITY” (DHW PRIORITEIT)
in de gebruikersinterface is uitgeschakeld.
Schakel “T4_TBH_ON” in de gebruikersinterface/FOR SERVICEMAN
(VOOR SERVICEMONTEUR) in om de bijverwarming voor het
verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik te activeren.
59
Symptoom 8: De DHW-modus kan niet onmiddellijk overschakelen naar de verwarmingsmodus
Symptoom 9: Warmtepomp in DHW-modus stopt met werken maar instelpunt is niet bereikt, ruimteverwarming vereist warmte maar
apparaat blijft in DHW-modus
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Warmtewisselaar
voor ruimteverwarming
niet groot genoeg
Stel “t_DHWHP_MAX” in op de minimumwaarde, de voorgestelde
waarde is 60 min.
Als de circulatiepomp uit het apparaat niet door het apparaat wordt geregeld,
probeer deze dan op het apparaat aan te sluiten.
Voeg een 3-wegklep toe aan de inlaat van de ventilatorconvector om voor
voldoende waterstroom te zorgen.
Belasting van
ruimteverwarming is klein Normaal, geen verwarming nodig
Ontsmettingsfunctie is
ingeschakeld maar zonder TBH
Ontsmettingsfunctie uitschakelen
voeg TBH of AHS toe voor DHW-modus
Schakel de functie FAST WATER
(SNEL WATER) handmatig in;
zodra het warme water aan de
vereisten voldoet, schakelt de
warmtepomp niet op tijd over naar
de airconditioningmodus wanneer
er vraag is naar de airconditioner
Schakel de functie FAST WATER (SNEL WATER) handmatig uit
Als de omgevingstemperatuur
laag is, is er niet voldoende
warm water en wordt de AHS
niet of te laat bediend
Stel “T4DHWMIN” in, de voorgestelde waarde is > -5 °C
Stel “T4_TBH_ON” in, de voorgestelde waarde is > 5 °C
DHW-modus prioriteit
Als AHS of IBH op het apparaat is aangesloten en de buiteneenheid defect is,
moet de binneneenheid in de DHW-modus draaien totdat de watertemperatuur
de ingestelde temperatuur bereikt voordat naar de verwarmingsmodus
wordt overgeschakeld.
MOGELIJKE OORZAKEN CORRIGERENDE MAATREGEL
Oppervlak van spoel in de
tank niet groot genoeg Dezelfde oplossing voor Symptoom 7
TBH of AHS niet beschikbaar
Warmtepomp blijft in DHW-modus totdat “t_DHWHP_MAX” is bereikt of het
instelpunt is bereikt. Voeg TBH of AHS toe voor DHW-modus, TBH en AHS
moeten door het apparaat worden geregeld.
13.3 Bedrijfsparameter
Dit menu is bedoeld voor de installateur of onderhoudsmonteur om de bedrijfsparameters te bekijken.
Ga op de startpagina naar “MENU” > “OPERATION PARAMETER” (BEDRIJFSPARAMETER).
• Drukop“OK”.Erzijnnegenpagina'svoordebedieningsparameteralsvolgt.Drukop“▼“.“▲”omtebladeren.
• Druk op “►” en “◄” om de bedrijfsparameter van de slave-units in het cascadesysteem te controleren. De adrescode in de
rechterbovenhoek verandert van “#00” in “#01”. “#02” enz. overeenkomstig
60
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
ONLINE UNITS NUMBER
(AANTAL EENHEDEN ONLINE) 1
OPERATE MODE (BEDIENINGSMODUS) COOL
(KOELEN)
SV1 STATE (STAAT VAN SV1) ON (AAN)
SV2 STATE (STAAT VAN SV2) OFF (UIT)
SV3 STATE (STAAT SV3) OFF (UIT)
PUMP-I (POMP-I) ON (AAN)
ADDRESS (ADRES) 1/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
PUMP-O (POMP-O) OFF (UIT)
PUMP-C (POMP-C) OFF (UIT)
PUMP-S (POMP-S) OFF (UIT)
PUMP-D (POMP-D) OFF (UIT)
PIPE BACKUP HEATER
(BACK-UPVERWARMING BUIS) OFF (UIT)
TANK BACKUP HEATER
(BACK-UPVERWARMING TANK) ON (AAN)
ADDRESS (ADRES) 2/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
T5 WATER TANK TEMP. (TEMP. WATERTANK T5) 53 °C
Tw2 CIRCUIT2 WATER TEMP.
(WATERTEMP. CIRCUIT 2 Tw2) 35 °C
TIS’C1CLIMATECURVETEMP
(TEMP.KLIMAATCURVETIS’C1) 35 °C
TIS2’C2CLIMATECURVETEMP.
(TEMP.KLIMAATCURVETIS2’C2) 35 °C
TW_O PLATE W-OUTLET TEMP
(TEMP. WATERUITLAAT PLAAT TW_O) 35 °C
TW_I PLATE W-OUTLET TEMP
(TEMP. WATERUITLAAT PLAAT TW_I) 30 °C
ADDRESS (ADRES) 4/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
ODU MODEL 6kW
COMP.CURRENT (VGL. STROOM) 12A
COMP.FREQENCY (VGL. FREQUENTIE) 24Hz
COMP.RUN TIME (VGL. LOOPTIJD) 54 MIN
COMP.TOTAL RUN TIME
(VGL. TOTALE LOOPTIJD) 1000 uur
EXPANSION VALVE (EXPANSIEKLEP) 200P
ADDRESS (ADRES) 6/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
Tbtu BUFFERTANK_UP TEMP.
(TEMP. BUFFERTANK HOOG Tbtu) 35 °C
Tbtl BUFFERTANK_LOW TEMP.
(TEMP. BUFFERTANK LAAG Tbtl) 35 °C
IDU SOFTWARE 01-09-2019V01
ADDRESS (ADRES) 5/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
GAS BOILER (GASKETEL) OFF (UIT)
T1 LEAVING WATER TEMP.
(T1 UITLAATWATERTEMP.) 35 °C
WATER FLOW (WATERSTROOM) 1,72 m3/h
HEAT PUMP CAPACTIY
(CAPACITEIT WARMTEPOMP) 11,52 kW
POWER CONSUM.
(STROOMVERBRUIK) 1000 kWh
Ta ROOM TEMP (Ta KAMERTEMP.) 25 °C
ADDRESS (ADRES) 3/9
.
OPMERKING
De parameter stroomverbruik is voorbereidend. Indien een parameter niet is geactiveerd in het systeem, wordt de parameter
“--” getoond.
De capaciteit van de warmtepomp is alleen ter referentie en wordt niet gebruikt om het vermogen van het apparaat
te beoordelen. De nauwkeurigheid van de sensor is ±1 °C. De stroomsnelheidsparameters worden berekend volgens
de pompbedrijfsparameters; de afwijking is verschillend bij verschillende stroomsnelheden, de maximale afwijking is 25%.
13.4 Foutcodes
Wanneer een veiligheidsinrichting is geactiveerd, wordt een foutcode weergegeven op de gebruikersinterface.
Een lijst met alle fouten en corrigerende maatregelen vindt u in de onderstaande tabel.
Zet de veiligheid terug door het apparaat UIT en weer AAN te zetten.
Als deze procedure voor het resetten van de veiligheid niet succesvol is, neem dan contact op met uw plaatselijke handelaar.
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Storing waterstroom
(E8 3 keer weergegeven)
1. Het draadcircuit is kortgesloten of open. Sluit de draad weer
correct aan.
2. Het debiet is te laag.
3. Waterstroomschakelaar is defect, schakelaar is continu open of dicht,
vervang de waterstroomschakelaar.
Faseverlies, of nuldraad en
stroomvoerende draad zijn
omgekeerd aangesloten.
1. Controleer of de voedingskabels stabiel zijn aangesloten om
faseverlies te voorkomen.
2. Controleer de volgorde van de voedingskabels; wijzig de volgorde
van twee van de drie voedingskabels.
Communicatiefout
tussen controller en
hoofdbesturingskaart
van hydraulische module
1. De draad maakt geen verbinding tussen de bedrade controller en
het apparaat. sluit de draad aan.
2. De volgorde van de communicatiedraden is niet juist. Sluit de draad
weer aan in de juiste volgorde.
3. Of er interferentie is van een hoog magnetisch veld of hoog vermogen
zoals liften, grote stroomtransformatoren enz.
4. Om een barrière toe te voegen om het apparaat te beschermen of om
het apparaat naar een andere plaats te brengen.
Storing sensor eindtemp.
uitlaatwater (T1).
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De connector van de T1-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de T1-sensor is nat of er zit water in. verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm toe.
4. De T1-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing sensor watertanktemp.
(T5).
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De connector van de T5-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de T5-sensor is nat of er zit water in. verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm toe
4. De T5-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
61
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
TW_O PLATE W-OUTLET TEMP
(TEMP. WATERUITLAAT PLAAT TW_O) 35 °C
TW_I PLATE W-INLET TEMP.
(TEMP. WATERINLAAT PLAAT TW_I) 30 °C
T2 PLATE F-OUT TEMP.
(TEMP. F-UIT PLAAT T2) 35 °C
T2B PLATE F-IN TEMP.
(TEMP. F-IN PLAAT T2B) 35 °C
Th COMP. SUCTION TEMP.
(AANZUIGTEMP. COMP. Th) 5 °C
Th COMP. DISCHARGE TEMP.
(AFVOERTEMP. COMP. Th) 75 °C
ADDRESS (ADRES) 8/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
FAN SPEED (VENTILATORSNELHEID) 600R/MIN
(600 TPM)
IDU TARGET FREQUENCY
(DOELFREQUENTIE IDU) 46Hz
FREQUENCY LIMITED TYPE
(FREQUENTIEBEPERKT TYPE) 5
SUPPLY VOLTAGE
(VOEDINGSSPANNING) 230 V
DC GENERATRIX VOLTAGE 420 V
DC GENERATRIX CURRENT
(DC-GENERATRICESTROOM) 18A
ADDRESS (ADRES) 7/9
OPERATION PARAMETER
(BEDRIJFSPARAMETER) #01
T3 OUTDOOR EXCHARGE TEMP.
(UITLAATTEMP. BUITEN T3) 5 °C
T4 OUTDOOR AIR TEMP.
(BUITENLUCHTTEMP. T4) 5 °C
TF MODULE TEMP. 55 °C
P1 COMP. PRESSURE
(COMP. DRUK P1) 2300kPa
ODU SOFTWARE 01-09-2018V01
HMI SOFTWARE 01-09-2018V01
ADDRESS (ADRES) 9/9
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
De koelmiddeltemperatuursensor
aan de condensoruitlaat (T3)
is defect.
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De connector van de T3-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de T3-sensor is nat of er zit water in. verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm toe
4. De T3-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing van de
omgevingstemperatuursensor (T4).
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De connector van de T4-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de T4-sensor is nat of er zit water in. verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm toe
4. De T4-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing van sensor temp. hoog van
dempingsvat (Tbt1).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de Tbt1-sensor zit los, sluit hem opnieuw aan.
3. De connector van de Tbt1-sensor is nat of er zit water in.
Droog de connector en voeg waterdichte lijm toe.
4. De Tbt1-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing waterstroom.
Controleer of alle afsluitkleppen van het watercircuit volledig open
staan.
1.Controleerofhetwaterltermoetwordenschoongemaakt.
2. Zie “9.4 Water laden”
3. Zorg ervoor dat er geen lucht in het systeem zit (spoellucht).
4. Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is.
De waterdruk moet >1 bar zijn.
5. Controleer of de instelling van de pompsnelheid op de hoogste
stand staat.
6. Controleer of het expansievat niet stuk is.
7. Controleer of de weerstand in het watercircuit niet te hoog is voor
de pomp (zie “De pompsnelheid instellen”).
8. Als deze fout optreedt tijdens het ontdooien (tijdens het verwarmen
van ruimten of het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik),
zorg er dan voor dat de voeding van de back-upverwarming correct
is aangesloten en dat er geen zekeringen zijn doorgebrand.
9. Controleer of de zekering van de pomp en de printplaat (PCB)
niet doorgebrand zijn.
Storing sensor aanzuigtemp.
compressor (Th).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de Th-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de Th-sensor is nat of er zit water in.
verwijder het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte
lijm toe.
4. De Th-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing sensor afvoertemp.
compressor (Tp).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de Tp-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de Tp-sensor is nat of er zit water in.
verwijder het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte
lijm toe
4. De Tp-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing temperatuursensor
zonnepaneel (Tsolar).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de Tsolar-sensor zit los, sluit hem opnieuw aan.
3. De connector van de Tsolar-sensor is nat of er zit water in.
Droog de connector en voeg waterdichte lijm toe.
4. De Tsolar-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
62
.
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Storing van sensor lage
temp. dempingsvat (Tbt2)
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de Tbt2-sensor zit los, sluit hem opnieuw aan.
3. De connector van de Tbt2-sensor is nat of er zit water in.
Droog de connector en voeg waterdichte lijm toe.
4. De Tbt2-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing van sensor
waterinlaattemp.
platenwarmtewisselaar (Tw_in).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de sensor Tw_in zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de sensor Tw_in is nat of er zit water in.
verwijder het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm
toe 4. De sensor Tw_in is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing hoofdbesturingskaart van
hydraulische module EEPROM.
1. De EEprom-parameter is fout, herschrijf de EEprom-gegevens.
2. EEprom-chiponderdeel is stuk, vervang door een nieuw onderdeel.
3. hoofdbesturingskaart van hydraulische module is stuk, vervang
door een nieuwe printplaat.
Storing PED PCB
1. Schakel na 5 minuten uitschakelinterval weer in en kijk of het kan
worden hersteld;
2. Als het niet kan worden hersteld, vervang dan de PED-veiligheidsplaat;
schakel het weer in en kijk of het kan worden hersteld;
3. Als het niet kan worden hersteld, moet de IPM-modulekaart
worden vervangen.
Bescherming tegen
hoge temperatuur
van omvormermodule
1. De voedingsspanning van het apparaat is laag, verhoog de
voedingsspanning tot het vereiste bereik.
2. De ruimte tussen de apparaten is te smal voor warmte-uitwisseling.
Vergroot de ruimte tussen de apparaten.
3. Warmtewisselaar is vuil of er is een verstopping aan het oppervlak.
Reinig de warmtewisselaar of verwijder de verstopping.
4. Ventilator draait niet. Ventilatormotor of ventilator is stuk, vervang
door een nieuwe ventilatormotor of ventilator.
5. Het waterdebiet is laag, er is lucht in het systeem of de opvoerhoogte
van de pomp is niet voldoende. Laat de lucht ontsnappen en selecteer
de pomp opnieuw.
6. Temperatuursensor wateruitlaat zit los of is stuk, sluit hem opnieuw
aan of vervang hem door een nieuwe sensor.
DC-bus laagspanningsbeveiliging
1. Controleer de voeding.
2. Als de voeding in orde is en u ook heeft gecheckt dat het LED-lampje
ok is, controleer dan de spanning PN; als die 380 V is, komt het probleem
meestal van het moederbord. Als het lampje UIT is, ontkoppel dan de
stroom, controleer de IGBT's en de diodes; als de spanning niet correct
is, is de omvormerkaart beschadigd en moet u deze vervangen.
3. En als die IGBT's in orde zijn, wat betekent dat de omvormerkaart
in orde is, is de gelijkrichterbrug niet correct; controleer dan de brug.
(Dezelfde methode als IGBT: ontkoppel de stroom, controleer of de
diodes beschadigd zijn).
4. Als F1 bestaat wanneer de compressor start, ligt de oorzaak meestal
bij het moederbord. Als F1 bestaat wanneer de ventilator start, kan dit
komen door de omvormerkaart.
63
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Communicatiefout tussen
hoofdbesturingskaart van
hydraulische module en
hoofdbesturingskaart PCB B.
1. draad maakt geen verbinding tussen hoofdbesturingskaart PCB B en
hoofdbesturingskaart van binneneenheid. sluit de draad aan.
2. Of er interferentie is van een hoog magnetisch veld of hoog vermogen
zoals liften, grote stroomtransformatoren enz. Om een barrière toe te
voegen om het apparaat te beschermen of om het apparaat naar een
andere plaats te brengen.
Communicatiefout tussen
omvormermodule PCB A en
hoofdbesturingskaart PCB B.
1. Of er stroom is aangesloten op de printplaat en de aangedreven
kaart Controleer of het controlelampje van de printplaat van de
omvormermodule aan of uit is. Als het lampje uit is, sluit u de
voedingskabel opnieuw aan.
2. Als het lampje brandt, controleer dan de draadverbinding tussen
de printplaat van de omvormermodule en de printplaat van de
hoofdbesturingskaart. Als de draad loszit of stuk is, sluit u hem opnieuw
aan of vervangt u hem door een nieuwe draad.
3. Plaats beurtelings een nieuwe hoofdprintplaat en aangedreven kaart.
Storing van sensor uitlaattemp.
koelmiddel(vloeistoeiding)
platenwarmtewisselaar (T2).
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De connector van de T2-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de T2-sensor is nat of er zit water in. verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm toe
4. De T2-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing van sensor uitlaattemp.
koelmiddel (gasleiding)
platenwarmtewisselaar (T2B).
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De connector van de T2B-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de T2B-sensor is nat of er zit water in. verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm toe
4. De T2B-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Drie keer P6-bescherming Hetzelfde als P6
Storing kamertemperatuursensor
(Ta)
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De Ta-sensor zit in de interface;
3. De Ta-sensor is defect; vervang door een nieuwe sensor of kies
een nieuwe interface, of reset de Ta, sluit een nieuwe Ta aan vanaf
de printplaat van de binneneenheid.
Fout in DC-ventilatormotor.
1. Sterke wind of orkaan beneden in de richting van de ventilator,
die de ventilator in de tegenovergestelde richting doet draaien.
Verander de richting van het apparaat of breng een beschutting
aan tegen de orkaan onder de ventilator.
2. ventilatormotor is stuk, vervang door een nieuwe ventilatormotor.
Storing spanningsbeveiliging
hoofdcircuit.
1. Of de voedingsingang binnen het beschikbare bereik valt.
2. Schakel in korte tijd meerdere keren snel uit en aan. Laat het apparaat
langer dan
3 minuten uitgeschakeld en schakel het dan in.
4. Circuitdeel van de hoofdbesturingskaart is defect. Vervang door een
nieuwe hoofdprintplaat.
Fout van druksensor. 1. De connector van de druksensor zit los, sluit hem opnieuw aan.
2. Storing van druksensor. vervang door een nieuwe sensor.
64
65
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Storing sensor
wateraanvoertemp.
zone 2 (Tw2).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de Tw2-sensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de Tw2-sensor is nat of er zit water in.
verwijder het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm
toe 4. De Tw2-sensor is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Storing van sensor
uitlaatwatertemperatuur van
platenwarmtewisselaar (Tw_out).
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De connector van de sensor TW_out zit los. Sluit het opnieuw aan.
3. De connector van de sensor TW_out is nat of er zit water in.
verwijder het water, maak de connector droog. Voeg waterdichte lijm
toe 4. De sensor TW_out is defect, vervang door een nieuwe sensor.
Drie keer “PP”-bescherming
en Tw_out < 7 °C Hetzelfde geldt voor “PP”.
Communicatiefout
tussen master- en
slave-eenheid (parallel)
1. Adrescode ontbreekt of adrescode dubbel ingesteld; zet de
adrescode terug;
2. De verbonden draad is verkeerd; sluit de draad weer correct aan;
3. Controleer of de zekering van het moederbord is beschadigd;
4. Voeg een netwerkkabel toe tussen de poorten H1 en H2 op de
terminal van het communicatiesysteem;
5. Zet SW9 op “aan” van de mastereenheid
Communicatiefout tussen
hoofdbesturingskaart van
hydraulische module en Ta/
kamerthermostaat transfer PCB.
1.temperatuurverzamelplaatiseectiefingesteld,maarnietverbonden.
2. verbindingsdraad temperatuurverzamelplaat is niet aangesloten,
controleer de verbindingslijn en verbinding
3. Temperatuurplaat beschadigd, vervang deze
Fout omvormermodulekaart
EEPROM
1. De EEprom-parameter is fout, herschrijf de EEprom-gegevens.
2. EEprom-chiponderdeel is stuk, vervang door een nieuw onderdeel.
3. Hoofdprintplaat is stuk, vervang door een nieuwe plaat.
H6 wordt 10 keer
weergegeven in 120 minuten. Raadpleeg H6
Bescherming tegen lage druk
(Pe< 0,6) trad 3 keer op in
1 uur in koelmodus
Raadpleeg P0
Bescherming tegen lage druk
1. Tekort aan koelmiddelvolume in systeem. Vul het koelmiddel bij
in het juiste volume.
2. In verwarmings- of waterverwarmingsmodus: warmtewisselaar is vuil
of er is een verstopping aan het oppervlak. Reinig de warmtewisselaar
of verwijder de verstopping.
3. De waterstroom is laag in koelmodus.
4. Elektrische expansieklep vergrendeld of wikkelconnector is losgeraakt.
Tik op het klephuis en steek de connector meerdere keren in/uit om
te controleren of de klep correct werkt. En installeer de wikkeling op
de juiste locatie.
66
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Bescherming tegen hoge druk
Verwarmingsmodus, DHW-modus:
1. De waterstroom is laag; watertemperatuur hoog is, of er zit lucht
in het watersysteem. Laat de lucht ontsnappen.
2. De waterdruk is lager dan 0,1 MPa; laad het water bij om de druk in
het bereik van 0,15~0,2 MPa te brengen.
3. Overvulling van koelmiddelvolume. Vul het koelmiddel bij in het
juiste volume.
4. Elektrische expansieklep vergrendeld of wikkelconnector is losgeraakt.
Tik op het klephuis en steek de connector meerdere keren in/uit om te
controleren of de klep correct werkt. En installeer de wikkeling op de
juiste locatie in DHW-modus: De warmtewisselaar van de watertank
is kleiner dan de vereiste 1,7 m2 (eenheid van 10-16 kW) of 1,4 m2
(eenheid van 5-9 kW) Koelmodus:
1. Het deksel van de warmtewisselaar is niet verwijderd. Verwijder het.
2. Warmtewisselaar is vuil of er is een verstopping aan het oppervlak.
Reinig de warmtewisselaar of verwijder de verstopping.
Overstroombeveiliging
compressor.
1. Dezelfde reden voor P1.
2. De voedingsspanning van het apparaat is laag,
verhoogde voedingsspanning tot het vereiste bereik.
Bescherming afvoertemp.
compressor te hoog
1. Dezelfde reden voor P1.
2. Tekort aan koelmiddelvolume in systeem. Vul het koelmiddel bij
in het juiste volume.
3. De temperatuursensor van TW_out zit los, sluit hem opnieuw aan.
4. T1 temperatuursensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
5. T5 temperatuursensor zit los. Sluit het opnieuw aan.
Bescherming tegen hoge
temperatuurverschillen tussen
waterinlaat en -uitlaat van
de platenwarmtewisselaar.
1. Controleer of alle afsluitkleppen van het watercircuit volledig open staan.
2.Controleerofhetwaterltermoetwordenschoongemaakt.
3. Zie “9.4 Water laden”
4. Zorg ervoor dat er geen lucht in het systeem zit (spoellucht).
5. Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is.
De waterdruk moet >1 bar zijn (water is koud).
6. Controleer of de instelling van de pompsnelheid op de hoogste stand staat.
7. Controleer of het expansievat niet stuk is.
8. Controleer of de weerstand in het watercircuit niet te hoog is voor
de pomp. (zie “10.6 De pompsnelheid instellen”).
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Bescherming omvormermodule
1. De voedingsspanning van het apparaat is laag, verhoog
de voedingsspanning tot het vereiste bereik.
2. De ruimte tussen de apparaten is te smal voor warmte-uitwisseling.
Vergroot de ruimte tussen de apparaten.
3. Warmtewisselaar is vuil of er is een verstopping aan het oppervlak.
Reinig de warmtewisselaar of verwijder de verstopping.
4. Ventilator draait niet. Ventilatormotor of ventilator is stuk,
vervang door een nieuwe ventilatormotor of ventilator.
5. Overvulling van koelmiddelvolume. Vul het koelmiddel bij in het
juiste volume.
6. Het waterdebiet is laag, er is lucht in het systeem of de opvoerhoogte
van de pomp is niet voldoende. Laat de lucht ontsnappen en selecteer
de pomp opnieuw.
7. Temperatuursensor wateruitlaat zit los of is stuk, sluit hem opnieuw
aan of vervang hem door een nieuwe sensor.
8. De warmtewisselaar van de watertank is kleiner dan de vereiste
1,7 m2 (eenheid van 10-16 kW) of 1,4 m2 (eenheid van 5-9 kW).
9. Moduledraden of -schroeven zitten los. Sluit de draden en schroeven
weer aan. De warmtegeleidende lijm is droog of valt. Voeg wat
warmtegeleidende lijm toe.
10. De draadverbinding is los of valt. Sluit de draad opnieuw aan.
11. Aandrijfkaart is defect, vervang door een nieuwe.
12. Als al bevestigd is dat er geen probleem is in het regelsysteem,
dan is de compressor defect; vervang door een nieuwe compressor.
Modus bescherming
tegenbevriezing Het apparaat keert automatisch terug naar de normale werking.
Bescherming tegen hoge
koelmiddeluitlaattemp.
van condensor.
1. Het deksel van de warmtewisselaar is niet verwijderd. Verwijder het.
2. Warmtewisselaar is vuil of er is een verstopping aan het oppervlak.
Reinig de warmtewisselaar of verwijder de verstopping.
3. Er is niet genoeg ruimte rond het apparaat voor warmtewisseling.
4. ventilatormotor is stuk, vervang door een nieuwe ventilatormotor.
Waterinlaattemperatuur
is hoger dan wateruitlaat
in verwarmingsmodus
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De draadconnector van de sensor waterinlaat/-uitlaat zit los.
Sluit het opnieuw aan.
3. De sensor van waterinlaat/-uitlaat (TW_in /TW_out) is stuk,
vervang door een nieuwe sensor.
4. Vierwegklep is geblokkeerd. Start het apparaat opnieuw om de klep
van richting te laten veranderen.
5. Vierwegklep is stuk, vervang door een nieuwe klep.
67
FOUTCODE STORING OF BESCHERMING OORZAAK VAN STORING
EN CORRIGERENDE MAATREGEL
Storing omvormermodule
DC-compressor
1. Controleer de druk van het warmtepompsysteem;
2. Controleer de faseweerstand van de compressor;
3. Controleer de verbindingsvolgorde van de stroomlijnen
U, V, W tussen de omvormerkaart en de compressor;
4. Controleer de verbinding van de stroomlijnen L1, L2, L3 tussen
deomvormer-endelterkaart;
5. Controleer de omvormerkaart.
DC-bus laagspanningsbeveiliging
(van de omvormermodule
meestal wanneer de
compressor draait)
DC-bus hoogspanningsbeveiliging
van DC-driver
MCE-fout
Bescherming tegen snelheid nul
Fout fasevolgorde
Frequentievariatie compressor
groter dan 15 Hz binnen
1 seconde bescherming
De werkelijke compressorfrequentie
wijkt meer dan 15 Hz af van de
doelfrequentie bescherming
68
14 TECHNISCHE SPECIFICATIES
Eenheid 18 kW 22 kW 26 kW 30 kW
Stroomvoorziening 380-415 V 3N- 50 Hz
Nominale ingang 10,6 kW 12,5 kW 13,8 kW 14,5 kW
Nominale stroom 16,8 A 19,6 A 21,6 A 22,8 A
Normale capaciteit Raadpleeg de technische gegevens
Afmetingen (BxHxD) [mm] 1129x1558x528
Verpakking (BxHxD) [mm] 1220x1735x565
Warmtewisselaar Platenwarmtewisselaar
Elektrische verwarming /
Intern watervolume 3,5 L
Veiligheidsklep 0,3 MPa
Filtergaas 60
Min. waterstroom (stroomschakelaar) 27 L/min
Pomp
Type Pomp met vaste snelheid
Max. opvoerhoogte 12 m
Ingangsvermogen 262 W
Expansievat
Volume 8 L
Max. bedrijfsdruk 1,0 MPa
Voorlaaddruk 0,1 MPa
Gewicht
Netto gewicht 177 kg
Bruto gewicht 206 kg
Verbindingen
Waterinlaat/-uitlaat 5/4 BSP
Werkingsbereik - waterzijde
verwarmingsmodel +5 - +60 °C
koelmodel +5 - +25 °C
Werkingsbereik - luchtzijde
verwarmingsmodel -25 - +35 °C
koelmodus -5 - +46 °C
Huishoudelijk warm water -25 - +43 °C
69
15 INFORMATIE OVER ONDERHOUD
1) Controles rond het gebied
Voorafgaand aan het begin van werkzaamheden aan systemen die ontvlambare koelmiddelen bevatten, zijn veiligheidscontroles
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het risico op ontsteking tot een minimum wordt beperkt. Voor reparaties aan het koelsysteem
moeten de volgende voorzorgsmaatregelen worden nageleefd voordat er werkzaamheden aan het systeem worden uitgevoerd.
2) Werkprocedure
De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens een gecontroleerde procedure, om het risico op de aanwezigheid
van ontvlambare gassen of dampen tijdens de uitvoering van het werk tot een minimum te beperken.
3) Algemeen werkgebied
Al het onderhoudspersoneel en andere personen die in de omgeving werken moeten worden geïnstrueerd over de aard van het werk
dat wordt uitgevoerd. Werk in besloten ruimtes moet worden vermeden. Het gebied rond de werkruimte moet wordt afgebakend.
Zorg ervoor dat de omstandigheden in het gebied veilig zijn gemaakt door beheersing van ontvlambaar materiaal.
4) Controleren op aanwezigheid van koelmiddel
Het gebied moet vóór en tijdens het werk worden gecontroleerd met een geschikte koelmiddeldetector, om ervoor te zorgen dat de
technicus op de hoogte is van mogelijk ontvlambare atmosferen. Zorg ervoor dat de gebruikte lekdetectieapparatuur geschikt is voor
gebruik met ontvlambare koelmiddelen, d.w.z. geen vonken, voldoende afgedicht of intrinsiek veilig.
5) Aanwezigheid van brandblusser
Als er warm werk aan de koelapparatuur of bijbehorende onderdelen moet worden uitgevoerd, moet er geschikte brandblusapparatuur
bij de hand zijn. Zorg voor een poeder- of CO2-brandblusser naast het laadgebied.
6) Geen ontstekingsbronnen
Niemand die werkzaamheden uitvoert met betrekking tot een koelsysteem waarbij leidingwerk wordt blootgesteld dat ontvlambaar
koelmiddel bevat of heeft bevat, mag ontstekingsbronnen gebruiken op een zodanige manier dat dit kan leiden tot brand- of
explosiegevaar. Alle mogelijke ontstekingsbronnen, inclusief het roken van sigaretten, moeten voldoende ver verwijderd worden
gehouden van de plaats van installatie, reparatie, verwijdering en afvoer, waarbij mogelijk ontvlambaar koelmiddel kan vrijkomen in de
omringende ruimte. Voorafgaand aan het werk moet het gebied rond de apparatuur worden onderzocht, om er zeker van te zijn dat er
geen ontvlambare gevaren of ontstekingsrisico's zijn. Er moeten NIET ROKEN-borden worden getoond.
7) Geventileerde ruimte
Zorg ervoor dat het gebied in de open lucht is of dat het voldoende geventileerd is voordat u toegang krijgt tot het systeem of warm werk
uitvoert. Gedurende de periode dat de werkzaamheden worden uitgevoerd, dient een mate van ventilatie aanwezig te zijn. De ventilatie
moet eventueel vrijgekomen koelmiddel veilig afvoeren en bij voorkeur extern in de atmosfeer verdrijven.
8) Controles aan de koelapparatuur
Wanneer elektrische componenten worden gewijzigd, moeten ze geschikt zijn voor het doel en voldoen aan de juiste specificatie.
De onderhouds- en servicerichtlijnen van de fabrikant moeten te allen tijde worden gevolgd. Raadpleeg bij twijfel de technische afdeling
van de fabrikant voor hulp. De volgende controles moeten worden toegepast op installaties die brandbare koelmiddelen gebruiken:
De vulgrootte is in overeenstemming met de grootte van de ruimte waarin de koelmiddelhoudende onderdelen zijn geïnstalleerd;
De ventilatiemachines en -openingen werken naar behoren en zijn niet belemmerd;
Als een indirect koelcircuit wordt gebruikt, moeten de secundaire circuits worden gecontroleerd op de aanwezigheid van koelmiddel;
markering op de apparatuur blijft zicht- en leesbaar.
Onleesbare markeringen en borden worden gecorrigeerd;
Koelleidingen of -componenten worden geïnstalleerd op een plaats waar het onwaarschijnlijk is dat ze worden blootgesteld aan
stoffen die koelmiddelbevattende componenten kunnen aantasten, tenzij de componenten zijn gemaakt van materialen die inherent
bestand zijn tegen corrosie of die op passende wijze zijn beschermd tegen corrosie.
9) Controles aan elektrische apparaten
Reparatieenonderhoudaanelektrischecomponentenomvatteninitiëleveiligheidscontroleseninspectieproceduresvoorcomponenten.
Als er een storing is die de veiligheid in gevaar kan brengen, mag er geen elektrische voeding op het circuit worden aangesloten
totdat deze degelijk is verholpen. Als de fout niet onmiddellijk kan worden verholpen maar het noodzakelijk is om door te gaan met
het gebruik, moet een passende tijdelijke oplossing worden gezocht. Dit wordt gemeld aan de eigenaar van de apparatuur, zodat alle
partijen op de hoogte zijn.
De eerste veiligheidscontroles omvatten:
Dat condensatoren worden ontladen: dit moet op een veilige manier gebeuren, zodat er geen vonken ontstaan;
Dat er geen stroomvoerende elektrische componenten en bedrading bloot komen te liggen tijdens het opladen, herstellen
of ontluchten van het systeem;
Dat er continuïteit van aardverbinding is.
10) Reparaties aan afgedichte componenten
a) Tijdens reparaties aan afgedichte componenten moeten alle elektrische voedingen worden losgekoppeld van de apparatuur waaraan
wordt gewerkt voordat afdekkingen enz. worden verwijderd. Als het absoluut noodzakelijk is om tijdens het onderhoud een elektrische
voeding naar apparatuur te hebben, moet een permanent werkende vorm van lekdetectie op het meest kritieke punt worden geplaatst
om te waarschuwen voor een mogelijk gevaarlijke situatie.
70
b) Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het volgende, om ervoor te zorgen dat door werkzaamheden aan elektrische
componenten de behuizing niet zodanig wordt gewijzigd dat het beschermingsniveau wordt aangetast. Dit omvat schade aan kabels,
buitensporig aantal verbindingen, terminals die niet tot stand zijn gebracht volgens de originele specificaties, schade aan afdichtingen,
onjuiste montage van wartels enz.
Zorg ervoor dat het apparaat stevig is gemonteerd.
Zorg ervoor dat afdichtingen of afdichtingsmaterialen niet zodanig zijn aangetast dat ze het binnendringen van ontvlambare atmosferen
niet langer kunnen voorkomen. Vervangende onderdelen moeten in overeenstemming zijn met de specificaties van de fabrikant.
11) Reparatie van intrinsiek veilige componenten
Pas geen permanente inductieve of capaciteitsbelasting toe op het circuit zonder ervoor te zorgen dat dit de toegestane spanning en
stroomsterkte voor de gebruikte apparatuur niet overschrijdt. Intrinsiek veilige componenten zijn de enige typen waaraan kan worden
gewerkt in aanwezigheid van een ontvlambare atmosfeer. Het testapparaat moet de juiste classificatie hebben. Vervang componenten
alleen door onderdelen die door de fabrikant zijn gespecificeerd. Andere onderdelen kunnen leiden tot de ontsteking van koelmiddel
in de atmosfeer door een lek.
12) Bekabeling
Controleer of de bekabeling niet onderhevig is aan slijtage, corrosie, overmatige druk, trillingen, scherpe randen of andere nadelige
milieueffecten. Bij de controle moet ook rekening worden gehouden met de effecten van veroudering of voortdurende trillingen van
bronnen zoals compressoren of ventilatoren.
13) Detectie van ontvlambare koelmiddelen
In geen geval mogen potentiële ontstekingsbronnen worden gebruikt bij het zoeken naar of detecteren van koelmiddellekken.
Een halogenidetoorts (of een andere detector met een open vlam) mag niet worden gebruikt.
14) Methode voor detectie van lekken
De volgende lekdetectiemethoden worden acceptabel geacht voor systemen die ontvlambare koelmiddelen bevatten. Elektronische
lekdetectoren moeten worden gebruikt om ontvlambare koelmiddelen te detecteren, maar de gevoeligheid is mogelijk niet voldoende
of moet mogelijk opnieuw worden gekalibreerd. (- Detectieapparatuur moet worden gekalibreerd in een koelmiddelvrije ruimte.)
Zorgervoordatdedetectorgeenpotentiëlebronisvanontstekingenisgeschiktvoorhetkoelmiddel.Lekdetectieapparatuurmoet
worden ingesteld op een percentage van de LFL van het koelmiddel en worden gekalibreerd op het gebruikte koelmiddel; tevens
moet het juiste percentage gas (maximaal 25%) worden bevestigd. Lekdetectievloeistoffen zijn geschikt voor gebruik met de meeste
koelmiddelen; het gebruik van chloorhoudende reinigingsmiddelen moet echter worden vermeden, aangezien het chloor kan reageren
met het koelmiddel en de koperen leidingen kan aantasten. Als een lek wordt vermoed, moeten alle open vlammen worden verwijderd
of gedoofd. Als er een lekkage van koelvloeistof wordt aangetroffen waardoor moet worden gesoldeerd, moet al het koelmiddel uit het
systeem worden teruggewonnen of worden geïsoleerd (door middel van afsluitkleppen) in een deel van het systeem dat ver verwijderd
is van het lek. Zuurstofvrije stikstof (OFN) moet dan zowel voor als tijdens het soldeerproces door het systeem worden gespoeld.
15) Verwijdering en lediging
Bij toegang tot het koelmiddelcircuit om reparaties uit te voeren, moeten conventionele procedures worden gebruikt. Het is echter
belangrijk dat de beste praktijken worden gevolgd, aangezien rekening moet worden gehouden met ontvlambaarheid. De volgende
procedure moet wordt gevolgd:
Koelmiddel verwijderen;
Het circuit spoelen met inert gas;
• Ledigen;
Opnieuw spoelen met inert gas;
Het circuit openen door te snijden of te solderen.
De vulling van koelmiddel moet worden teruggewonnen in de juiste cilinders. Het systeem moet worden gespoeld met OFN om het
apparaat veilig te maken. Dit proces moet mogelijk meerdere keren worden herhaald.
Voor deze taak mag geen perslucht of zuurstof worden gebruikt.
Het spoelen moet worden bereikt door het vacuüm in het systeem te verbreken met OFN en door te gaan met vullen totdat de werkdruk
is bereikt, vervolgens te ontluchten naar de atmosfeer en tot slot naar een vacuüm te brengen. Dit proces moet worden herhaald totdat
er geen koelmiddel meer in het systeem zit.
Wanneer de laatste OFN-vulling wordt gebruikt, moet het systeem worden geventileerd tot atmosferische druk om het werk te laten
plaatsvinden. Deze stap is absoluut noodzakelijk als soldeerbewerkingen op het leidingwerk moeten plaatsvinden.
Zorg ervoor dat de uitlaat voor de vacuümpomp niet is afgesloten voor ontstekingsbronnen en dat er ventilatie aanwezig is.
16) Laadprocedures
Naast de conventionele laadprocedures moet aan de volgende eisen zijn voldaan:
Zorg ervoor dat bij het gebruik van laadapparatuur geen verontreiniging van verschillende koelmiddelen optreedt. Slangen of
leidingen moeten zo kort mogelijk zijn om de hoeveelheid koelmiddel erin tot het minimum te beperken.
• Cilinders moeten rechtop worden gehouden.
• Zorg ervoor dat het koelsysteem geaard is voordat u het met koelmiddel vult.
• Etiketteer het systeem wanneer het opladen is voltooid (indien dit nog niet eerder is gebeurd).
OPMERKING
Het gebruik van siliconenkit kan de effectiviteit van sommige soorten lekdetectieapparatuur verminderen. Instinctief veilige
componenten hoeven niet te worden geïsoleerd voordat eraan wordt gewerkt.
71
Er moet uiterste zorg worden besteed om het koelsysteem niet te vol te vullen.
Voordat het systeem opnieuw wordt gevuld, moet zijn druk worden getest met OFN. Het systeem moet worden getest op lekkage na
voltooiing van het laden, maar vóór inbedrijfstelling. Voordat de locatie wordt verlaten, moet een follow-up lektest worden uitgevoerd.
17) Ontmanteling
Voordat deze procedure wordt uitgevoerd, is het essentieel dat de technicus volledig vertrouwd is met de apparatuur en al haar
details. Het wordt aanbevolen om alle koelmiddelen veilig terug te winnen. Voordat de taak plaatsvindt wordt een monster van olie en
koelmiddel genomen.
Indien analyse vereist is voordat het teruggewonnen koelmiddel opnieuw wordt gebruikt. Het is essentieel dat elektrische stroom
beschikbaar is voordat de taak wordt gestart.
a) Raak vertrouwd met de apparatuur en de werking ervan.
b) Isoleer het systeem elektrisch
c) Voordat u de procedure probeert, moet u zorgen voor het volgende:
Indien nodig is er mechanische apparatuur beschikbaar voor het hanteren van koelmiddelcilinders;
Alle persoonlijke beschermingsmiddelen zijn aanwezig en worden correct gebruikt;
Het terugwinningsproces wordt te allen tijde begeleid door een competent persoon;
Apparatuur en cilinders voor terugwinning voldoen aan de geldende normen.
d) Pomp het koelsysteem leeg, indien mogelijk.
e) Als vacuüm niet mogelijk is, maak dan een verdeelstuk zodat het koelmiddel uit verschillende delen van het systeem kan worden verwijderd.
f) Zorg ervoor dat de cilinder op de weegschaal staat voordat terugwinning plaatsvindt.
g) Start de terugwinningsmachine en gebruik deze in overeenstemming met de instructies van de fabrikant.
h) Vul cilinders niet te vol. (Niet meer dan 80% volume vloeibare lading).
i) Overschrijd de maximale werkdruk van de cilinder niet, ook niet tijdelijk.
j) Wanneer de cilinders correct zijn gevuld en het proces is voltooid, zorg er dan voor dat de cilinders en de apparatuur onmiddellijk
uit de locatie worden verwijderd en dat alle isolatiekleppen op de apparatuur zijn gesloten.
k) Teruggewonnen koelmiddel mag niet in een ander koelsysteem worden gevuld, tenzij het is schoongemaakt en gecontroleerd.
18) Etikettering
Apparatuurmoetwordengeëtiketteerdmetdevermeldingdathetbuitenbedrijfisgesteldendathetkoelmiddelisafgetapt.Hetetiket
moet gedateerd en ondertekend zijn. Zorg ervoor dat er etiketten op de apparatuur zijn aangebracht waarop staat dat de apparatuur
ontvlambaar koelmiddel bevat.
19) Terugwinning
Het verwijderen van koelmiddel uit een systeem voor onderhoud of buitengebruikstelling moet veilig gebeuren.
Zorg er bij het overhevelen van koelmiddel naar cilinders voor dat alleen geschikte terugwinningscilinders worden gebruikt. Zorg ervoor
dat het juiste aantal cilinders voor het bijhouden van de totale systeemvulling beschikbaar is. Alle te gebruiken cilinders zijn bestemd voor
hetteruggewonnenkoelmiddelengeëtiketteerdvoordatkoelmiddel(d.w.z.specialecilindersvoorhetterugwinnenvankoelmiddel).
Cilinders moeten compleet zijn met overdrukklep en bijbehorende afsluitkleppen in goede staat.
Nieuwe terugwinningscilinders worden geledigd en, indien mogelijk, gekoeld voordat terugwinning plaatsvindt.
De terugwinningsapparatuur moet in goede staat verkeren met een reeks instructies met betrekking tot de apparatuur die voorhanden
is; ze moet ook geschikt zijn voor het terugwinnen van ontvlambare koelmiddelen. Daarnaast moet een set gekalibreerde weegschalen
beschikbaar zijn en in goede staat verkeren.
Slangen moeten compleet zijn met lekvrije snelkoppelingen en in goede staat verkeren. Voordat u de terugwinningsmachine gebruikt,
moet u controleren of ze in goede staat verkeert, goed is onderhouden en of alle bijbehorende elektrische onderdelen zijn afgedicht
om ontsteking te voorkomen in het geval dat er koelmiddel vrijkomt. Raadpleeg de fabrikant bij twijfel.
Het teruggewonnen koelmiddel moet worden teruggestuurd naar de leverancier van het koelmiddel in de juiste terugwinningscilinder, en de
relevante afvaloverdrachtsnota moet worden opgesteld. Meng geen koelmiddelen in terugwinningssystemen en vooral niet in cilinders.
Alscompressorenofcompressoroliënmoetenwordenverwijderd,zorgerdanvoordatzezijnafgetapttoteenacceptabelniveauzodat
er geen ontvlambaar koelmiddel in het smeermiddel achterblijft. Het aftappen moet worden uitgevoerd voordat de compressor wordt
teruggestuurd naar de leveranciers. Alleen de elektrische verwarming van het compressorlichaam mag worden gebruikt om dit proces
te versnellen. Wanneer olie uit een systeem wordt afgetapt, moet dit veilig gebeuren.
20) Transport, markering en opslag voor apparaten
Transport van apparatuur die ontvlambare koelmiddelen bevat Naleving van de transportvoorschriften
Markering van apparatuur met behulp van borden Naleving van lokale voorschriften
Verwijdering van apparatuur die brandbare koelmiddelen gebruikt Naleving van nationale voorschriften
Opslag van apparaten/inrichtingen
De apparatuur moet worden opgeslagen in overeenstemming met de instructies van de fabrikant.
Opslag van verpakte (onverkochte) apparatuur
De opslagverpakking moet zo beschermd zijn dat mechanische schade aan de apparatuur in de verpakking geen lekkage van de
koelmiddelvulling veroorzaakt.
Het maximale aantal apparaten dat samen mag worden opgeslagen, wordt bepaald door de lokale regelgeving
72
LP
HP
1 3
25
2
4
7
88
5
26
12
13
14
27
6 10
F
18
17
16
15
22 23
21
20
19
11
24
9
28
BIJLAGE A: Koelmiddelcyclus
Koelen
Verwarmen
Item Beschrijving Item Beschrijving
1 Compressor 15 Koelmiddelinlaat(vloeistoeiding)temp.sensor
2 4-wegklep 16 Koelmiddeluitlaat (gasleiding) temp. sensor
3 Gas-vloeistofscheider 17 Wateruitlaattemp. sensor
4 Warmtewisselaar aan luchtzijde 18 Waterinlaattemp. sensor
5 Elektronische expansieklep 19 Ontluchtingsklep
6 Eenweg elektromagnetische klep 20 Expansievat
7 Vloeistoftank 21 Circulatiepomp
8 Zeef 22 Manometer
9Warmtewisselaar aan waterzijde
Platenwarmtewisselaar 23 Veiligheidsklep
10 Capillair 24 Y-vormiglter
11 Stroomschakelaar 25 Hogedrukschakelaar
12 Afvoertemperatuursensor 26 Lagedrukschakelaar
13 Buitentemperatuursensor 27 Drukklep
14 Verdampingssensor in verwarming
(Condensorsensor in koeling) 28 Aanzuigtemperatuursensor
XT3
L
BIJLAGE B:
Installatie e-verwarmingstape bij afvoer (door opdrachtgever)
OPMERKING:
De afbeelding is alleen ter referentie, raadpleeg het werkelijke product.
Het vermogen van de e-verwarmingstape mag niet hoger zijn dan 40 W/200 mA,
voedingsspanning 230 VAC.
Naar de
verwarmingstape
van de
afvoeropening
Sluit de e-verwarmingstape bij de afvoeropening aan op de draadverbinding XT3.
16125300002403 V.D
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80

Kaysun Aquantia PRO Monobloc HP Handleiding

Type
Handleiding