BS 60-2, BS 70-2 Informatie inzake veiligheid
wc_si000474nl.fm 11
1.3.8 De machine NOOIT gebruiken op plaatsen waar gevaar is voor
ontploffing.
1.3.9 Er ALTIJD voor zorgen dat diegene die de machine bedient bekend is
met de correcte veiligheidsprocedures en bedieningswijze voordat hij/
zij de machine gebruikt.
1.3.10 Er ALTIJD voor zorgen dat alle andere personen zich op veilige
afstand van de machine bevinden. De machine stoppen als personen
op het werkterrein van de machine komen.
1.3.11 Vergewis u er ALTIJD van dat de gebruiker vertrouwd is met de juiste
veiligheidsvoorzieningen en bedieningstechnieken vooraleer hij/zij de
machine gebruikt.
1.3.12 Draag ALTIJD beschermende kledij tijdens het bedienen van de
apparatuur.
1.3.13 ALTIJD doordacht en voorzichtig te werk gaan met de machine.
1.3.14 Er ALTIJD voor zorgen dat de machine niet kan omvallen, wegrollen,
wegglijden of vallen wanneer deze niet wordt gebruikt.
1.3.15 De motor ALTIJD uitzetten als de stamper niet wordt gebruikt.
1.3.16 U dient ALTIJD de bougie te verwijderen of los te koppelen voordat u
onderhoud verricht aan de stamper om te voorkomen dat deze per
ongeluk start.
1.3.17 De stamper ALTIJD zodanig sturen dat de gebruiker niet tussen de
stamper en vaste voorwerpen komt te zitten. Voorzichtigheid is vooral
geboden als op ongelijke grond wordt gewerkt of bij het verdichten van
grof materiaal. Ervoor zorgen dat u stevig staat als u de machine onder
dergelijke omstandigheden gebruikt.
1.3.18 De stamper ALTIJD bedienen op een wijze die alle risico van
omkantelen of vallen uitsluit wanneer in de buurt van randen of
onderbrekingen in het terrein, putten, hellingen, greppels en platforms
wordt gewerkt.
1.3.19 De machine ALTIJD op de juiste wijze opslaan wanneer u deze niet
gebruikt. De machine dient op een schone, droge plaats en buiten het
bereik van kinderen te worden opgeslagen.
1.3.20 Sluit de brandstofklep op motoren die daarmee zijn uitgerust ALTIJD
af wanneer deze niet gebruikt wordt.
1.3.21 ALTIJD machine bedienen met alle veiligheidsvoorzieningen en
beschermingen op hun plaats en bedrijfsklaar.
Veiligheidsvoorzieningen NIET wijzigen of uitschakelen. Machine
NIET bedienen indien enige veiligheidsvoorziening of bescherming
ontbreekt of niet bedrijfsklaar is.
1.3.22 Verplaats de machine niet als deze aan staat.
1.3.23 Kantel de machine niet om hem schoon te maken of voor welke andere
reden dan ook.