Volvo XC40 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

XC40
GEBRUIKERSHANDLEIDING
VÄLKOMMEN!
We hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij
het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers
vooropgestaan. Volvo streeft ernaar auto's te bouwen die tot de vei-
ligste ter wereld behoren. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle
geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om
de instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershand-
leiding door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschik-
baar als mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo
Cars (support.volvocars.com).
We adviseren bovendien iedereen om in deze auto en andere auto's
de veiligheidsgordel te dragen. Rijd niet wanneer u onder de invloed
bent van alcohol of medicijnen – of als u rijvermogen om wat voor
reden dan ook beperkt is.
2
INFORMATIE VOOR DE
EIGENAAR
Bedieningsinformatie
16
Gebruikershandleiding op mid-
dendisplay
17
Navigeren in de gebruikershand-
leiding op het middendisplay
19
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
21
Supportsite van Volvo Cars
21
Gebruikershandleiding doornemen
22
Milieu-aspecten van de gebrui-
kershandleiding
24
UW VOLVO
Volvo ID
26
Volvo ID aanmaken en registreren
26
Drive-E - schoner rijplezier
28
IntelliSafe – rijhulp en veiligheid
31
Sensus – connectiviteit en enter-
tainment
32
Software-updates
35
Vastlegging van gegevens
35
Servicevoorwaarden
36
Privacybeleid voor klanten
36
Belangrijke informatie over acces-
soires en extra uitrusting
37
Installatie van accessoires
37
Uitrusting aansluiten op de dia-
gnoseaansluiting van de auto
38
VIN van de auto tonen
39
Afleiding van de bestuurder
39
VEILIGHEID
Veiligheid
42
Veiligheid tijdens de zwangerschap
43
Whiplash Protection System
43
Veiligheidsgordels
45
Veiligheidsgordel omdoen en los-
maken
45
Gordelspanners
47
Elektrische gordelspanner resetten*
48
Portier- en gordelwaarschuwing
49
Airbags
50
Bestuurdersairbags
51
Passagiersairbag
52
Passagiersairbag* activeren en
deactiveren
54
Zijairbags
56
Opblaasgordijnen
57
Safety Mode
58
Auto in Safety Mode starten en
verplaatsen
58
Kinderveiligheid
59
Kinderzitje
60
Bovenste bevestigingspunten
voor kinderzitjes
61
Onderste bevestigingspunten
voor kinderzitjes
62
INHOUD
3
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
voor kinderzitjes
63
Positie van kinderzitje
63
Kinderzitje monteren
64
Overzichtstabel voor de plaatsing
van kinderzitjes
67
Plaatsingstabel voor kinderzitjes
die de veiligheidsgordel in de auto
gebruiken
68
Plaatsingstabel voor i-Size-kinder-
zitjes
70
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kin-
derzitjes
71
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur links
76
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur rechts
77
Bestuurdersdisplay
80
Instellingen voor bestuurdersdisplay
82
Brandstofmeter
83
Boordcomputer
83
Ritstatistieken tonen op het
bestuurdersdisplay
84
Dagteller resetten
85
Verbruiksinfo weergeven op het
middendisplay
86
Instellingen voor verbruiksinfo
86
Datum en tijd
87
Buitentemperatuurmeter
88
Controlesymbolen op bestuur-
dersdisplay
88
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
91
Licentieovereenkomst voor
bestuurdersdisplay
92
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
97
Appmenu op bestuurdersdisplay
hanteren
97
Melding op bestuurdersdisplay
98
Melding op bestuurdersdisplay
hanteren
100
Opgeslagen bestuurdersdisplay-
meldingen hanteren
101
Overzicht van het middendisplay
103
Middendisplay hanteren
105
Middendisplay activeren en deac-
tiveren
108
Navigeren in schermen op het
middendisplay
108
Deelschermen op middendisplay
hanteren
112
Functiescherm op het middendisplay
115
Apps en knoppen op middendis-
play verplaatsen
117
Symbolen op de statusbalk van
het middendisplay
117
Toetsenbord op middendisplay
119
Taal wijzigen voor toetsenbord
van middendisplay
123
Handmatig tekens, letters of
woorden invoeren op middendisplay
123
Opzet van middendisplay aanpassen
125
Volume van systeemgeluid uit-
schakelen of aanpassen op mid-
dendisplay
125
Systeemeenheden wijzigen
126
Systeemtaal wijzigen
126
Instellingen wijzigingen op het
hoofdscherm van het middendisplay
126
4
Contextuele instellingen openen
op het middendisplay
127
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
128
Instellingen resetten op midden-
display
128
Tabel met instellingen op midden-
display
129
Bestuurdersprofielen
130
Bestuurdersprofiel kiezen
131
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
132
Bestuurdersprofiel beveiligen
132
Transpondersleutel koppelen aan
bestuurdersprofiel
133
Instellingen resetten in bestuur-
dersprofielen
134
Melding op het middendisplay
135
Meldingen op middendisplay hanteren
135
Opgeslagen middendisplaymel-
dingen hanteren
136
Stembediening
137
Stembediening gebruiken
138
Stembediening telefoon
139
Stembediening radio en media
140
Instellingen voor stembediening
141
VERLICHTING
Verlichtingsbediening
144
Verlichtingsfuncties aanpassen via
het middendisplay
145
Stadslichten voor/achterlichten
146
Dagrijlicht
146
Dimlicht
147
Groot licht gebruiken
148
Automatisch groot licht
148
Richtingaanwijzers gebruiken
149
Actieve bochtverlichting*
150
Mistlampen voor/bochtverlichting*
151
Mistachterlicht
152
Remlichten
152
Noodremlichten
153
Alarmlichten
153
Follow Me Home-verlichting
gebruiken
154
Approach-verlichting
154
Interieurverlichting
154
Interieurverlichting aanpassen
156
RUITEN, GLASWERK EN
SPIEGELS
Ruiten, lampglazen en spiegels
160
Inklembeveiliging op ruiten en
zonneschermen
160
Resetprocedure voor de inklem-
beveiliging
161
Elektrisch bedienbare ruiten
161
Elektrisch bedienbare ruiten
162
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
163
Dimfunctie van spiegels aanpassen
164
Buitenspiegels kantelen
165
Panoramadak*
167
Panoramadak* bedienen
168
Automatische sluiting van zonne-
scherm van panoramadak*
171
Wisserbladen en sproeiervloeistof
171
Voorruitwissers gebruiken
172
Regensensor gebruiken
173
Geheugenfunctie van regensensor
gebruiken
174
Voorruit- en koplampsproeiers
gebruiken
174
Achterruitwisser en -sproeier
175
Automatische activering achterrui-
twisser bij achteruitrijden
176
5
STOELEN EN STUURWIEL
Handmatig bediende voorstoel
180
Elektrisch bedienbare* voorstoel
181
Elektrisch bedienbare* voorstoel
verstellen
181
Opgeslagen stand voor stoel en
buitenspiegels gebruiken
182
Verlengbaar zitkussen* voorstoel
verstellen
183
Lendensteun* voorstoel verstellen
184
Rugleuning achterbank omklappen
185
Hoofdsteunen achterbank verstellen
186
Bedieningselementen op stuur-
wiel en claxon
187
Stuurslot
188
Stuurwiel verstellen
188
KLIMAAT
Klimaatregeling
192
Klimaatzones
192
Klimaatsensoren
193
Gevoelstemperatuur
193
Stembediening klimaat
194
Luchtkwaliteit
195
Clean Zone*
195
Clean Zone Interior Package*
196
Interior Air Quality System*
196
Luchtkwaliteitssensor* activeren
en deactiveren
197
Interieurfilter
197
Luchtverdeling
198
Luchtverdeling aanpassen
199
Blaasmonden openen, sluiten en
richten
199
Tabel met luchtverdelingsstanden
200
Klimaatregelingsbediening
203
Elektrische voorstoelverwarming*
activeren en deactiveren
205
Automatische inschakeling van
elektrische stoelverwarming
voorin* activeren en deactiveren
205
Elektrische stoelverwarming ach-
ter* activeren en deactiveren
206
Elektrische stuurverwarming*
activeren en deactiveren
207
Automatische inschakeling van
elektrische stuurverwarming* acti-
veren en deactiveren
207
Automatische klimaatregeling
activeren
208
Luchtrecirculatie activeren en
deactiveren
208
Timerinstelling voor luchtrecircula-
tie activeren en deactiveren
209
Maximale ontwaseming activeren
en deactiveren
209
Elektrische voorruitverwarming*
activeren en deactiveren
211
Automatische inschakeling van
elektrische voorruitverwarming*
activeren en deactiveren
212
Elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming activeren en
deactiveren
212
Automatische inschakeling van
elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming activeren en
deactiveren
213
Ventilatorstand voorin regelen
213
Temperatuur voorin regelen
214
Temperatuur synchroniseren
215
Airconditioning activeren en deac-
tiveren
215
Parkeerklimaat*
216
Preconditioning*
216
6
Preconditioning* in- en uitschakelen
217
Timerinstelling voor preconditioning*
218
Timerinstelling voor preconditio-
ning* toevoegen en bewerken
218
Timerinstelling voor preconditio-
ning* activeren en deactiveren
219
Timerinstelling voor preconditio-
ning* verwijderen
220
Klimaatcomfort bij parkeren*
221
Klimaatcomfort tijdens het parke-
ren* inschakelen en uitschakelen
221
Symbolen en meldingen voor par-
keerklimaat*
222
Verwarming*
223
Standverwarming*
224
Extra verwarming*
225
Automatische inschakeling van
extra verwarming activeren en
deactiveren*
226
SLEUTELS,
VERGRENDELINGEN EN
ALARM
Vergrendelingsindicatie
228
Instelling voor vergrendelingsbe-
vestiging
229
een transpondersleutel
230
Vergrendelen en ontgrendelen
met transpondersleutel
232
Instellingen voor ontgrendeling op
afstand en van de binnenzijde
233
Achterklep ontgrendelen met
transpondersleutel
233
Bereik transpondersleutel
234
Batterij in transpondersleutel ver-
vangen
235
Meer transpondersleutels nabestellen
238
Afneembaar sleutelblad
239
Vergrendelen en ontgrendelen
met afneembaar sleutelblad
240
Elektronische startblokkering
242
Typegoedkeuring voor transpon-
dersleutels
243
Keyless vergrendeling/ontgrende-
ling en aanraakgevoelige zones*
252
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
253
Instellingen voor passieve ont-
grendeling*
254
Achterklep passief ontgrendelen*
254
Locatie antennes voor start- en
vergrendelingssysteem
255
Vergrendelen en ontgrendelen van
de binnenzijde van de auto
256
Achterklep ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
257
Kinderslot activeren en deactiveren
258
Automatische vergrendeling bij
het wegrijden
259
Elektrisch bedienbare achterklep*
openen en sluiten
260
Maximale openingshoek voor
elektrische achterklepbediening*
programmeren
263
Achterklep openen en sluiten met
een schopbeweging*
263
Privacy locking
265
Privacy locking activeren en deac-
tiveren
265
Alarm*
267
Alarm* activeren en deactiveren
268
Verlaagde guard*
269
Safelock-functie*
270
Safelock-functie* tijdelijk deactiveren
270
7
BESTUURDERSONDERSTEUNI
NG
Rijhulpsystemen
274
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
274
Elektronische stabiliteitsregeling
275
Elektronische stabiliteitsregeling
in de Sportstand
276
Sportstand van elektronische sta-
biliteitsregeling activeren of deac-
tiveren
277
Symbolen en meldingen voor
elektronische stabiliteitsregeling
278
Stabiliteitsregeling
279
Connected Safety
279
Connected Safety activeren of
deactiveren
280
Beperkingen van Connected Safety
281
Snelheidsbegrenzer
282
Snelheidsbegrenzer kiezen en
activeren
283
Snelheidsbegrenzer deactiveren
284
Snelheidsbegrenzer tijdelijk deac-
tiveren
284
Beperkingen van de snelheidsbe-
grenzer
285
Automatische snelheidsbegrenzer
285
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren of deactiveren
287
Tolerantie voor de automatische
snelheidsbegrenzer wijzigen
288
Beperkingen van de automatische
snelheidsbegrenzer
288
Cruisecontrol
289
Cruisecontrol kiezen en activeren
290
Cruisecontrol deactiveren
291
Stand-bystand voor cruisecontrol
291
Adaptieve cruisecontrol*
292
Bediening en displayweergave
met betrekking tot adaptieve
cruisecontrol*
293
Adaptieve cruisecontrol* kiezen en
activeren
294
Adaptieve cruisecontrol* deactiveren
295
Stand-bystand voor adaptieve
cruisecontrol*
296
Beperkingen van adaptieve cruise-
control*
297
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol* op het
middendisplay
298
Symbolen en meldingen voor
adaptieve cruisecontrol*
300
Pilot Assist*
302
Bediening en displayweergave
met betrekking tot Pilot Assist*
304
Pilot Assist* kiezen en activeren
305
Pilot Assist* deactiveren
307
Stand-bystand voor Pilot Assist*
307
Tijdelijke uitschakeling van stuur-
hulp met Pilot Assist*
308
Beperkingen van Pilot Assist*
309
Symbolen en meldingen voor
Pilot Assist*
311
Waarschuwing rijhulpsystemen bij
een dreigende botsing
312
Van doelvoertuig veranderen met
rijhulpsystemen
313
Vastgelegde snelheid instellen
voor rijhulpsystemen
313
Tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers instellen
314
Automatische remfunctie van rij-
hulpsystemen
316
Rijmodus voor rijhulp
317
Inhaalassistent
317
Inhaalassistent gebruiken
318
Radarsensor
318
Typegoedkeuring voor radarsensor
320
Camera
328
Beperkingen van de gecombi-
neerde camera en radarsensor
329
Aanbevolen onderhoud van de
gecombineerde camera en radar-
sensor
334
8
City Safety
335
Deelfuncties van City Safety
336
Waarschuwingsafstand instellen
voor City Safety
338
Obstakeldetectie met City Safety
339
City Safety bij kruisend verkeer
341
Beperkingen van City Safety bij
kruisend verkeer
342
Automatische remfunctie bij
onmogelijke uitwijkmanoeuvre
met City Safety
343
City Safety remt voor tegenliggers
343
Beperkingen van City Safety
344
Meldingen voor City Safety
347
Rear Collision Warning*
348
Beperkingen van Rear Collision
Warning*
348
BLIS*
349
BLIS activeren of deactiveren
350
Beperkingen van BLIS
351
Meldingen voor BLIS
352
Cross Traffic Alert*
353
Cross Traffic Alert* activeren of
deactiveren
354
Beperkingen van Cross Traffic Alert*
354
Meldingen voor Cross Traffic Alert*
356
Verkeersbordinformatie*
357
Verkeersbordinformatie* activeren
of deactiveren
358
Displayweergave voor verkeers-
bordinformatie*
358
Verkeersbordinformatie en Sensus
Navigation*
361
Waarschuwing voor snelheidsbe-
perkingen en flitspalen van ver-
keersbordinformatie*
361
Waarschuwingen van de verkeers-
bordinformatie* activeren of deac-
tiveren
362
Beperkingen van Verkeersbordin-
formatie*
363
Driver Alert Control
364
Driver Alert Control activeren of
deactiveren
365
Begeleiding naar parkeerplaats
kiezen bij waarschuwing van
Driver Alert Control
366
Beperkingen van Driver Alert Control
366
Rijbaanassistent
367
Rijbaanassistent activeren of
deactiveren
369
Assistentie-opties voor rijbaanas-
sistent kiezen
369
Beperkingen van rijbaanassistent
369
Symbolen en meldingen voor rij-
baanassistent
371
Displayweergave voor rijbaanassistent
373
Stuurhulp bij botsgevaar
374
Stuurhulp bij dreigende botsing
activeren of deactiveren
375
Stuurhulp bij dreigende bermon-
gelukken
375
Stuurhulp bij dreigende tegenlig-
gerbotsing
376
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
377
Beperkingen van de stuurhulp bij
een dreigende botsing
378
Symbolen en meldingen voor de
stuurhulp bij botsgevaar
379
Parkeerhulp*
380
Parkeerhulp aan voorzijde, achter-
zijde en zijkanten*
381
Parkeerhulp* activeren of deactiveren
382
Beperkingen van parkeerhulp
383
Symbolen en meldingen voor par-
keerhulp
385
Parkeerhulpcamera*
386
Positie en gezichtsveld van de
parkeerhulpcamera's*
387
Hulplijnen voor parkeerhulpcamera*
389
Sensorveld voor parkeerhulp
391
Parkeerhulpcamera activeren
392
9
Symbolen en meldingen voor de
parkeerhulpcamera
394
Actieve parkeerhulp*
395
Parkeervarianten bij actieve par-
keerhulp*
396
Actieve parkeerhulp* gebruiken
397
Fileparkeervak verlaten met
actieve parkeerhulp*
400
Beperkingen van de Actieve par-
keerhulp*
400
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
403
STARTEN EN RIJDEN
Motor starten
406
Auto afzetten
407
Contactslotstanden
408
Contactslotstand kiezen
409
Alcoholslot*
410
Alcoholslot* omzeilen
411
Voordat een motor met alcohol-
slot wordt gestart*
411
Remsystemen
412
Rempedaal
412
Rembekrachtiging
414
Remmen op natte rijbanen
414
Remmen op gepekelde rijbanen
414
Onderhoud van het remsysteem
415
Parkeerrem
415
Parkeerrem activeren en deactiveren
416
Instelling voor automatische acti-
vering van de parkeerrem
417
Op een helling parkeren
417
Bij een storing in de parkeerrem
418
Automatische rem bij stilstand
418
Automatische rem bij stilstand
activeren en deactiveren
419
Hulp tijdens het wegrijden op een
helling
420
Automatisch remmen na een aan-
rijding
420
Versnellingsbak
421
Handgeschakelde versnellingsbak
421
Automatische versnellingsbak
422
Schakelstanden van een automa-
tische versnellingsbak
423
Schakelen met stuurpaddles*
424
Schakelblokkering
426
Kickdownfunctie
426
Schakelindicator
427
Vierwielaandrijving*
427
Rijmodi*
428
Rijmodus* wijzigen
430
Rijmodus Eco
430
Rijmodus Eco activeren en deacti-
veren met functieknop
432
Start/Stop-systeem
433
Rijden met Start/Stop-systeem
433
Start/Stop-systeem uitschakelen
435
Voorwaarden voor het Start/Stop-
systeem
435
Niveauregeling* en schokdemping
437
Lagesnelheidsregeling*
438
Lagesnelheidsregeling* activeren
en deactiveren met functieknop
438
10
Afdalingsremregeling*
439
Afdalingsremregeling* activeren
en deactiveren met functieknop
440
Zuinig rijden
441
Voorbereidingen voor een lange rit
442
Rijden tijdens de winter
443
Doorwaaddiepte
444
Tankvulklep openen en sluiten
444
Brandstof tanken
445
Hanteren van brandstof
446
Benzine
447
Benzineroetfilter
448
Dieselolie
448
Wanneer u de tank leegrijdt van
een dieselmodel
450
Roetfilter
450
Uitlaatgasreiniging met AdBlue
®
451
AdBlue
®
hanteren
452
AdBlue
®
controleren en bijvullen
453
Symbolen en meldingen voor AdBlue
®
455
Oververhitting van motor en aan-
drijving
457
Overbelasting van de startaccu
458
Starthulp met andere accu
458
Trekhaak*
461
Specificaties van de trekhaak*
461
In- en uitklapbare trekhaak*
462
Rijden met aanhangwagen
464
Aanhangwagenstabilisering*
466
Aanhangwagenverlichting controleren
467
Op trekhaak gemonteerde fietsdrager*
468
Slepen
469
Sleepoog monteren en demonteren
471
Bergen
472
HomeLink
®
*
473
HomeLink
®
* programmeren
474
HomeLink
®
* gebruiken
476
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
476
Kompas*
477
Kompas* activeren en deactiveren
477
Kompas kalibreren*
477
GELUID, MEDIA EN INTERNET
Audio, media en internet
480
Audio-instellingen
480
Geluidservaring*
481
Apps
482
Apps downloaden
483
Apps bijwerken
484
Apps verwijderen
484
Radio
485
Radio starten
485
Van radioband en radiozender wis-
selen
486
Radiokanaal zoeken
487
Radiokanalen opslaan in de app
Radiofavorieten
488
Instellingen voor radio
488
RDS-radio
490
Digitale radio*
490
Schakelen tussen de radiobanden
FM en digitale radio*
491
Mediaspeler
491
Media afspelen
492
Media regelen en van media wisselen
494
Media zoeken
495
Gracenote
®
495
Video
496
11
Video afspelen
496
DivX
®
weergeven
497
Instellingen voor video
497
Media via Bluetooth
®
497
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
498
Media AUXUSB-poort
498
Eenheid aansluiten via USB-poort
498
Technische specificaties voor
USB-eenheden
499
Compatibele formaten voor media
500
Apple
®
CarPlay
®
*
501
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken
502
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
*
503
Tips voor het gebruik van Apple
®
CarPlay
®
*
504
Android Auto*
505
Android Auto* gebruiken
506
Instellingen voor Android Auto*
506
Tips voor het gebruik van Android
Auto*
507
Telefoon
508
Telefoon eerste keer verbinden
met de auto via Bluetooth
509
Telefoon automatisch verbinden
met de auto via Bluetooth
510
Telefoon handmatig verbinden met
de auto via Bluetooth
511
Telefoon met Bluetooth-verbinding
loskoppelen
512
Andere telefoon met Bluetooth-
verbinding kiezen
512
Bluetooth-eenheden verwijderen
512
Telefoonfuncties
513
Berichtfuncties
514
Instellingen voor tekstbericht
515
Telefoonboekfuncties
515
Instellingen voor telefoon
516
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
516
Draadloze telefoonoplader*
517
Draadloze telefoonoplader*
517
Auto met actieve internetverbinding*
518
Internetverbinding voor de auto
maken via een telefoon met Blue-
tooth-verbinding
519
Internetverbinding voor de auto
maken via een telefoon (Wi-Fi)
520
Internetverbinding voor de auto
maken via automodem (simkaart)
521
Instellingen voor automodem*
522
Internetverbinding van auto delen
via Wi-Fi-hotspot
523
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
524
Wi-Fi-netwerk verwijderen
524
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
525
Gebruiksvoorwaarden en gege-
vensuitwisseling
525
Gegevensuitwisseling activeren en
deactiveren
526
Gegevensuitwisseling voor diensten
526
Vrije geheugenruimte op harde schijf
527
Licentieovereenkomst voor audio
en media
528
12
WIELEN EN BANDEN
Banden
540
Maataanduiding voor banden
542
Maataanduiding voor wielen
543
De draairichting van de banden.
543
Slijtage-indicator van banden
544
Bandenspanning controleren
544
Bandenspanning aanpassen
545
Aanbevolen bandenspanning
546
Bandenspanningscontrolesysteem*
547
De nieuwe bandenspanning
opslaan in het controlesysteem*
549
Bandenspanningsstatus op het
middendisplay* bekijken
550
Maatregel bij een waarschuwing
voor een lage bandenspanning
551
Bij het verwisselen van wielen
552
Gereedschapsset
552
Krik*
553
Wielbouten
553
Wielen demonteren
554
Wiel monteren
556
Reservewiel*
558
Reservewiel gebruiken
559
Winterbanden
559
Sneeuwkettingen
560
Noodreparatieset voor banden
561
Noodreparatieset voor banden
gebruiken
562
Band oppompen met compressor
uit reparatieset voor banden
566
LAADMOGELIJKHEDEN,
OPBERGMOGELIJKHEDEN EN
INTERIEUR
Auto-interieur
570
Tunnelconsole
571
Aansteker* gebruiken
572
Asbak* legen
572
Stroomaansluitingen
573
Elektrische aansluitingen gebruiken
573
Dashboardkastje gebruiken
575
Zonnekleppen
576
Bagageruimte
576
Adviezen voor het vervoer van bagage
577
Lading vervoeren op het dak en op
lastdragers
578
Draagtashouders
578
Verankeringsogen
579
Doorsteekluik in achterbank*
579
Laadvloer omhoogklappen
580
Opvouwbare laadvloer* losnemen
581
Bagagenet monteren en demonteren*
582
Hoedenplank demonteren en
opbergen
584
EHBO-set*
585
Gevarendriehoek
585
13
ONDERHOUD EN SERVICE
Serviceprogramma van Volvo
588
Gegevensoverdracht tussen auto
en werkplaats via wifi
588
Download Center
589
Systeemupdates hanteren via
Download Center
589
Autostatus
590
Afspraak maken voor servicebeurt
en reparatie
591
Autogegevens naar de werkplaats
sturen
592
Auto opnemen
594
Onderhoud aan klimaatregeling
596
Motorkap openen en sluiten
596
Overzicht motorruimte
598
Motorolie
599
Motorolie controleren en bijvullen
600
Koelvloeistof bijvullen
602
Lampen vervangen
603
Positie buitenverlichting
604
Richtingaanwijzerlamp achter ver-
vangen
604
Remlichtlamp vervangen
606
Gloeilamp mistachterlicht vervangen
607
Lampspecificaties
607
Startaccu
608
Hulpaccu
611
Symbolen op de accu's
612
Accu's recyclen
613
Zekeringen en relais- en zekerin-
genhouders
613
Zekering vervangen
614
Zekeringen in motorruimte
615
Zekeringen onder linker voorstoel
620
Interieur reinigen
626
Middendisplay reinigen
627
Textielbekleding en hemelbekle-
ding reinigen
628
Veiligheidsgordels reinigen
628
Vloermatten en inlegmatten reinigen
628
Leren bekleding reinigen*
629
Leren stuurwiel reinigen
630
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout reinigen
630
Exterieur reinigen
631
Poetsen en in de was zetten
631
Met de hand wassen
632
Automatische wasstraat
633
Hogedrukreinigers
635
Wisserbladen reinigen
635
Kunststof en rubber sieronderde-
len exterieur reinigen
635
Velgen reinigen
636
Roestwering
637
Autolak
637
Geringe lakschade herstellen
638
Kleurcodes
639
Wisserbladen achterruit vervangen
639
Wisserblad voorruit vervangen
640
Wisserbladen in de servicestand
zetten
641
Vulopening voor sproeiervloeistof
642
14
SPECIFICATIES
Typeaanduidingen
646
Maten
649
Gewichten
651
Trekgewichten en kogeldruk
652
Motorspecificaties
654
Specificaties van de motorolie
655
Ongunstige rijomstandigheden
voor motorolie
657
Specificaties van de koelvloeistof
658
Specificaties van de versnellings-
bakolie
658
Specificaties van de remvloeistof
659
Brandstoftank – inhoud
659
Bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®
659
Specificaties van de airconditioning
660
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
662
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
666
Minimaal toelaatbare lastindex en
snelheidsklassen voor banden
669
Goedgekeurde bandenspannings-
waarden
672
ALFABETISCH REGISTER
Alfabetisch register 673
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
16
Bedieningsinformatie
Gebruikersinformatie is beschikbaar in ver-
schillende productformaten, zowel digitaal
als in drukvorm. De gebruikershandleiding is
te raadplegen via het middendisplay van de
auto, via de mobiele app en op de supportsite
van Volvo Cars. In het dashboardkastje ligt
een Quick Guide en een supplement bij de
gebruikershandleiding met onder meer infor-
matie over zekeringen en specificaties. U
kunt een gebruikershandleiding in drukvorm
bestellen.
Beeldscherm van de auto
1
Open op het middendisplay
het hoofdscherm en tik op
Handleiding. Hier hebt u de
mogelijkheid tot visuele navi-
gatie aan de hand van afbeel-
dingen van het auto-exterieur
en -interieur. De informatie is
doorzoekbaar en ook beschikbaar in een inde-
ling in categorieën.
Mobiele app
Zoek op App Store of Google
Play naar “Volvo Manual”,
download de app naar uw
smartphone of tablet en kies
uw model. De app bevat
instructievideo's en biedt de
mogelijkheid tot visuele navi-
gatie aan de hand van afbeeldingen van het
auto-exterieur en -interieur. De inhoud is door-
zoekbaar en de navigatie tussen de verschil-
lende artikelen verloopt eenvoudig.
Supportsite van Volvo Cars
Bezoek
support.volvocars.com en
kies uw land. Hier vindt u
gebruikershandleidingen
online en in PDF-formaat. Op
de supportsite van Volvo Cars
vindt u tevens instructievide-
o's en meer informatie over het gebruik en het
bezit van uw Volvo. De site is beschikbaar
voor de meeste markten.
Informatie in drukvorm
In het dashboardkastje ligt
een supplement bij de gebrui-
kershandleiding
1
met infor-
matie over zekeringen en
specificaties plus een over-
zicht van belangrijke en nut-
tige informatie.
Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick
Guide met beknopte informatie over de
meeste gebruikte autofuncties om aan de slag
te kunnen.
Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau,
de markt en dergelijke liggen er aanvullende
documenten met gebruikersinformatie in druk-
vorm in de auto.
1
Op markten zonder gebruikershandleiding op het middendisplay wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
17
Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de
gebruikershandleiding en het bijbehorende
supplement te bestellen. Neem voor bestelling
contact op met een Volvo-dealer.
BELANGRIJK
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op veilig wijze bestuurt en
dat u de geldende wetgeving en voor-
schriften in acht neemt. Het is ook belang-
rijk dat u de auto volgens Volvo's adviezen
in de gebruikershandleiding onderhoudt en
bedient.
Bij afwijkingen in de informatie op het mid-
dendisplay en in de gedrukte informatie,
geldt altijd de informatie in drukvorm.
N.B.
Wanneer u de taal in het middendisplay
verandert, kan dat betekenen dat bepaalde
informatie voor de eigenaar niet overeen-
komt met landelijke of plaatselijke wet- en
regelgeving. Stel geen taal in die u niet
begrijpt, omdat het dan lastig wordt om te
navigeren in de menustructuur op het
scherm.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Gebruikershandleiding op mobiele appara-
ten (p. 21)
Supportsite van Volvo Cars (p. 21)
Gebruikershandleiding doornemen
(p. 22)
Gebruikershandleiding op
middendisplay
Via het middendisplay van de auto kunt u de
gebruikershandleiding in digitale
2
vorm raad-
plegen.
De digitale gebruikershandleiding is te raad-
plegen via het hoofdscherm en in bepaalde
gevallen is ook de contextuele gebruikers-
handleiding te raadplegen via het hoofd-
scherm.
N.B.
De digitale gebruikershandleiding is tijdens
het rijden niet beschikbaar.
2
Geldt voor de meeste markten.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
18
Gebruikershandleiding
Het hoofdscherm met de knop voor de gebruikers-
handleiding.
Om de gebruikershandleiding te openen –
sleep het hoofdscherm op het middendisplay
omlaag en tik op
Handleiding.
De informatie in de gebruikershandleiding is
rechtstreeks te raadplegen via de startpagina
van de gebruikershandleiding of via het hoofd-
menu.
Contextuele gebruikershandleiding
Hoofdscherm met de knop voor de contextuele
gebruikershandleiding.
De contextuele gebruikershandleiding is een
snelkoppeling naar het artikel in de gebruikers-
handleiding met een beschrijving van de op
het scherm getoonde actieve functie. Wan-
neer een contextuele gebruikershandleiding
beschikbaar is, verschijnt deze rechts van
Handleiding in het hoofdscherm.
Tik eenmaal op de contextuele gebruikers-
handleiding om het artikel van de gebruikers-
handleiding te openen dat verband houdt met
de getoonde inhoud op het display. Tik bijv. op
Handleiding Navigatie om een artikel te ope-
nen dat verband houdt met de navigatie.
Dit geldt alleen voor bepaalde apps in de auto.
Voor gedownloade boordapps van derden zijn
bijv. geen appspecifieke artikelen beschikbaar.
Gerelateerde informatie
Navigeren in de gebruikershandleiding op
het middendisplay (p. 19)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Apps downloaden (p. 483)
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
19
Navigeren in de
gebruikershandleiding op het
middendisplay
De digitale gebruikershandleiding is te berei-
ken via het hoofdscherm van het middendis-
play in de auto. De inhoud is doorzoekbaar en
de navigatie tussen de verschillende artikelen
verloopt eenvoudig.
De gebruikershandleiding is vanuit het hoofdscherm
te openen.
Om de gebruikershandleiding te openen –
sleep het hoofdscherm op het middendis-
play omlaag en tik op
Handleiding.
U kunt op verschillende manieren informatie
vinden in de gebruikershandleiding. De menu-
opties zijn te bereiken via de startpagina van
de gebruikershandleiding en via het hoofd-
menu.
Menu openen op het hoofdmenu
Tik op in de bovenste lijst in de
gebruikershandleiding.
> Er wordt een menu geopend met ver-
schillende opties voor het vinden van
informatie:
Startpagina
Tik op het symbool om terug
te gaan naar de startpagina
van de gebruikershandlei-
ding.
Categorieën
De artikelen van de gebrui-
kershandleiding zijn geor-
dend naar hoofdcategorieën
en subcategorieën. Hetzelfde
artikel kan in meerdere cate-
gorieën voorkomen zodat het
gemakkelijker te vinden is.
1.
Tik op
Categorieën.
> De hoofdcategorieën staan in een lijst.
2.
Tik op een hoofdcategorie (
).
> Er verschijnt een lijst met subcatego-
rieën (
) en artikelen ( ).
3. Tik op een artikel om het te openen.
Tik op de pijl-links om een stap terug te doen.
Quick Guide
Tik op het symbool om een
pagina te openen met koppe-
lingen naar enkele artikelen
die u moet doornemen om
kennis te maken met gebrui-
kelijke autofuncties. De arti-
kelen zijn ook via categorieën
bereikbaar, maar zijn voor het gemak hier
opgesomd. Tik op een artikel om het in zijn
geheel te lezen.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
20
Hotspots voor exterieur en interieur
Overzichtsbeelden (exterieur
en interieur) van de auto.
Diverse delen zijn voorzien
van hotspots waarmee u naar
artikelen over het desbetref-
fende deel van de auto gaat.
1.
Tik op
Exterieur of Interieur.
> Er verschijnen afbeeldingen van exteri-
eur of interieur met hotspots. De hot-
spots leiden naar artikelen over het des-
betreffende deel van de auto. Veeg
horizontaal over het scherm om van de
ene naar de andere afbeelding te navi-
geren.
2. Tik op een hotspot.
> De titel van een artikel op dit terrein
verschijnt.
3. Tik op de titel om het artikel te openen.
Tik op de pijl-links om een stap terug te doen.
Favorieten
Tik op het symbool om de
artikelen te openen die als
favorieten zijn opgeslagen.
Tik op een artikel om het in
zijn geheel te lezen.
Artikelen als favoriet opslaan of
verwijderen
Sla een artikel op als favoriet door in een
geopend artikel op
geheel rechtsboven te
drukken. De ster wordt gevuld wanneer een
artikel is opgeslagen als favoriet:
.
Om een artikel te verwijderen uit de favoriete
artikelen, kunt u vanuit het geopende artikel
opnieuw op de ster drukken.
Video
Tik op het symbool om naar
de pagina te gaan met korte
instructievideo's voor ver-
schillende autofuncties.
Informatie
Tik op het symbool voor infor-
matie over de versie van de
gebruikershandleiding in de
auto en andere praktische
informatie.
Zoekfunctie gebruiken op het
hoofdmenu
1.
Tik op op het hoofdmenu van de
gebruikershandleiding. Onder aan het
scherm verschijnt een toetsenbord.
2. Voer een zoekterm in, bijv. "veiligheidsgor-
del".
> Er verschijnen suggesties voor artikelen
en categorieën naarmate u letters
invoert.
3. Druk op het artikel dat of de categorie om
het of deze te openen.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Toetsenbord op middendisplay (p. 119)
Gebruikershandleiding doornemen
(p. 22)
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
* Optie/accessoire.
21
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
De gebruikershandleiding is beschikbaar als
mobiele app
3
en is verkrijgbaar via zowel App
Store als Google Play. De app is aangepast
voor zowel smartphones als tablets.
De gebruikershandleiding is
als mobiele app te downloa-
den via App Store of Google
Play. De QR-code hiernaast
leidt rechtstreeks naar de
app. Of zoek anders naar
"Volvo manual" in App Store
of Google Play.
De app bevat video's alsook afbeeldingen van
exterieur en interieur waarop verschillende
delen van de auto staan aangegeven met
zogenoemde hotspots, die verder leiden naar
artikelen over de desbetreffende gebieden. De
inhoud is doorzoekbaar en de navigatie tussen
de verschillende artikelen verloopt eenvoudig.
De mobiele app is verkrijgbaar via zowel App Store
als Google Play.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding doornemen
(p. 22)
Supportsite van Volvo Cars
Op de web- en supportsite van Volvo Cars
staat meer informatie over uw auto.
Support op internet
Ga naar support.volvocars.com om deze
pagina te bezoeken. De supportpagina is
beschikbaar voor de meeste markten.
Hier vindt u support voor zaken die bijv. te
maken hebben met online diensten en func-
ties, Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en
apps. Video's en stapsgewijze instructies ver-
klaren verschillende procedures, bijv. hoe de
auto via een mobiele telefoon te verbonden is
met internet.
Te downloaden informatie
Kaarten
Voor auto's met Sensus Navigation zijn via de
supportsite kaarten te downloaden.
Gebruikershandleidingen in pdf-vorm
Er zijn gebruikershandleidingen in pdf-formaat
te downloaden. Download de gewenste
gebruikershandleiding door een model en
modeljaar te kiezen.
Contact
Op de supportpagina staan de contactgege-
vens van de klantenservice en de dichtstbij-
zijnde Volvo-dealers.
3
Voor bepaalde mobiele apparaten.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
* Optie/accessoire.
22
Aanmelden op de website van Volvo
Cars
Registreert uw eigen Volvo ID en meld u aan
op www.volvocars.com. Zodra u bent aange-
meld, kunt u bijvoorbeeld een overzicht krijgen
van service, contracten en garanties. U vindt
hier ook informatie over model-specifieke
accessoires en softwareproducten voor uw
Volvo.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 26)
Gebruikershandleiding doornemen
Neem de gebruikershandleiding voor aan-
vang van de eerste rit door om vertrouwd te
raken met uw nieuwe auto.
Het doornemen van de gebruikershandleiding
is een manier om vertrouwd te raken met
nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de
auto in verschillende situaties moet bedienen
en te leren hoe u gebruik kunt maken van alle
mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook
aandacht aan de veiligheidsinstructies in de
gebruikershandleiding.
De gebruikershandleiding dient alleen om uit-
leg te geven bij alle beschikbare functies,
opties en accessoires voor een Volvo. De
handleiding is dan ook geen garantie dat alle
beschreven functies en opties ook op alle
auto's aanwezig zijn. Bepaalde termen kunnen
verschillen van de terminologie die in ver-
koop-, marketing- en reclamematerialen wordt
gebezigd.
Er vindt voortdurend productontwikkeling
plaats ter verbetering van ons product. Aan-
passingen kunnen ertoe leiden dat de gege-
vens, beschrijvingen en illustraties in de
gebruikershandleiding afwijken van de werke-
lijke uitrusting op uw auto. We behouden ons
het recht voor om zonder voorafgaande mede-
deling wijzigingen aan te brengen.
Laat dit boekje altijd in de auto liggen –
anders ontbreekt bij eventuele problemen de
noodzakelijke informatie over hoe en waar u
professionele hulp kunt krijgen.
© Volvo Car Corporation
Opties/accessoires
Als aanvulling op de standaarduitrusting wor-
den in de gebruikershandleiding ook de opties
(van fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uit-
rusting) beschreven.
Alle op het moment van publicatie bekende
soorten opties/accessoires zijn gemarkeerd
met een asterisk: *.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwe-
zig – welke uitrusting aanwezig is hangt af
van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet-
en regelgeving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of
opties/accessoires contact op met een Volvo-
dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven informatie
over kans op letsel.
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
23
BELANGRIJK
Belangrijk-teksten geven informatie over
kans op materiële schade.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips
en adviezen die het gebruik van bepaalde
mogelijkheden en functies vergemakkelij-
ken.
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de
auto om belangrijke informatie op een duide-
lijke manier over te dragen. De stickers in de
auto zijn van de onderstaande aflopende
waarschuwings-/informatiegraad.
Gevaar voor lichamelijk letsel
Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen
op een risico dat, bij het negeren van de waar-
schuwing, kan resulteren in ernstig letsel met
mogelijk dodelijke afloop.
Gevaar voor materiële schade
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/
afbeelding in een zwart of blauw waarschu-
wings- en tekstveld. Worden gebruikt om te
attenderen op een risico dat, bij het negeren
van de waarschuwing, kan resulteren in mate-
riële schade.
Informatie
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/
afbeelding in een zwart tekstveld.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen
te komen met de stickers die in of op uw
auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn
alleen bedoeld om aan te geven hoe de
stickers er in grote lijnen uitzien en waar u
ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stic-
kers van uw auto vindt u de informatie die
op uw auto van toepassing is.
Afbeeldingen en videoclips
De afbeeldingen en videoclips in de gebrui-
kershandleiding zijn soms schematisch en
bedoeld om een overzicht of voorbeeld van
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
24
een bepaalde functie te geven. Ze kunnen dan
ook afwijken van uw uitvoering van de auto,
afhankelijk van het uitrustingsniveau en de
markt.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Gebruikershandleiding op mobiele appara-
ten (p. 21)
Supportsite van Volvo Cars (p. 21)
Milieu-aspecten van de
gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding is gedrukt op
papier waarvoor de grondstoffen afkomstig
zijn uit gecontroleerde bossen.
Het Forest Stewardship Council (FSC)
®
-sym-
bool geeft aan dat de papiervezels waarvan
een gebruikershandleiding in drukvorm
gemaakt is afkomstig zijn uit FSC
®
-gecertifi-
ceerde bossen of andere gecontroleerde bron-
nen.
Gerelateerde informatie
Drive-E - schoner rijplezier (p. 28)
UW VOLVO
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
26
Volvo ID
Volvo ID is een persoonlijke ID waarmee u
gebruikmakend van één gebruikersnaam en
wachtwoord toegang krijgt tot diverse dien-
sten.
N.B.
Het dienstenaanbod kan in de loop der tijd
aangepast worden en hangt af van het uit-
rustingsniveau en de markt.
Voorbeelden van diensten:
De Volvo On Call-app* – controleer de
auto via uw telefoon. Zo is het bijv. moge-
lijk om het brandstofpeil te controleren,
het dichtstbijzijnde tankstation te tonen
en de auto op afstand te vergrendelen.
Send to Car – stuur adressen van kaart-
diensten op internet rechtstreeks naar de
auto.
Onderhoud en reparatie reserveren – regi-
streer een werkplaats/dealer op
volvocars.com om rechtstreeks vanuit de
auto een afspraak te maken.
N.B.
Bij wijziging van een gebruikersnaam/
wachtwoord voor een bepaalde dienst
(zoals Volvo On Call) geldt deze wijziging
ook automatisch voor de overige diensten.
De Volvo ID wordt rechtstreeks vanuit de auto,
via volvocars.com of deVolvo On Call-app aan-
gemaakt
1
.
Wanneer een Volvo ID is aangemaakt komen
meer diensten beschikbaar. Er zijn meerdere
Volvo ID's aan dezelfde auto te koppelen en
het is ook mogelijk om één Volvo ID aan meer-
dere auto's te koppelen.
Gerelateerde informatie
Volvo ID aanmaken en registreren
(p. 26)
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie (p. 591)
Volvo ID aanmaken en registreren
Een Volvo ID is op verschillende manieren
aan te maken. Als u een Volvo ID registreert
op volvocars.com of via de Volvo On Call-
app
2
, moet de Volvo ID ook worden gekop-
peld aan de auto om de verschillende
Volvo ID-diensten te kunnen gebruiken.
Volvo ID registreren via de app Volvo ID
1.
Download de app Volvo ID via
Download
Center op het appscherm van het mid-
dendisplay.
2. Start de app en registreer een persoonlijk
e-mailadres.
3. Volg de instructies op die automatisch
verstuurd worden naar het opgegeven e-
mailadres.
> Er is daarmee een Volvo ID aange-
maakt en het ID staat automatisch
geregistreerd voor de auto. De
Volvo ID-diensten kunnen nu gebruikt
worden.
1
Voor mensen met Volvo On Call*.
2
Geldt alleen voor bepaalde markten.
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
27
Volvo ID registreren op website van Volvo
Cars
1. Surf naar www.volvocars.com en meld u
aan
3
via het icoontje rechts bovenaan.
Kies Volvo ID aanmaken.
2. Geef een persoonlijk e-mailadres op.
3. Volg de instructies op die automatisch
verstuurd worden naar het opgegeven e-
mailadres.
> Er is daarmee een Volvo ID aange-
maakt. Lees hieronder over hoe u het
ID registreert voor de auto.
Volvo ID registreren via de Volvo On Call-
app
4
1. Download de nieuwste versie van de
Volvo On Call-app naar de telefoon, via bij-
voorbeeld AppStore, Windows Phone of
Google Play.
2. Kies voor het aanmaken van een Volvo ID.
3. De website voor het aanmaken van een
Volvo ID wordt geopend. Vul de
gevraagde informatie in.
4. Vink het vakje aan om akkoord te gaan
met de voorwaarden.
5. Druk op de knop om uw Volvo ID aan te
maken.
6. Er wordt een e-mail gestuurd naar het
aangegeven adres. Bevestig dat het adres
correct is.
> Nu kunt u de Volvo ID gebruiken.
Uw Volvo ID voor de auto registreren
Als de Volvo ID werd aangemaakt op internet
of met de Volvo On Call-app, registreer deze
dan voor de auto:
1. Download de app Volvo ID vanaf
Download Center op het appscherm van
het middendisplay, als dat nog niet is
gebeurd.
N.B.
Om apps te kunnen downloaden moet de
auto verbinding hebben met internet.
2. Start de app en vul uw Volvo ID/mailadres
in.
3. Volg de instructies op, die automatisch
naar het e-mailadres worden gestuurd dat
aan uw Volvo ID is gekoppeld.
> Uw Volvo ID is daarmee voor de auto
geregistreerd. De Volvo ID-diensten
kunnen nu gebruikt worden.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 26)
Apps downloaden (p. 483)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
3
Beschikbaar op bepaalde markten.
4
Auto's met Volvo On Call*.
UW VOLVO
28
Drive-E - schoner rijplezier
Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan
de ontwikkeling van veiliger en effectievere
producten en oplossingen om de milieu-
effecten te beperken.
Milieuzorg is een van de kernwaarden van
Volvo Cars die van invloed is op alle activitei-
ten. De milieu-activiteiten gaan uit van de vol-
ledige levensduur van de auto en houden reke-
ning met de milieu-effecten, van ontwikkeling
tot sloop en recycling. Volvo Cars hanteert het
uitgangspunt dat de milieu-effecten van
nieuwe producten geringer moeten zijn dan
die van de producten waarvoor ze in de plaats
komen.
Een van de resultaten van de inspanningen
van Volvo op milieugebied is de ontwikkeling
van de Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever
werken en minder vervuilend zijn. Ook het per-
soonlijke milieu heeft de volle aandacht van
Volvo - de lucht in een Volvo is door de kli-
maatregeling bijvoorbeeld schoner dan de
lucht buiten.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieu-eisen. Alle productie-eenheden van
Volvo hebben een ISO 14001-certificaat, wat
een systematische benadering van de milieu-
aspecten van de productie betekent om voort-
durend verbeteringen aan te brengen en de
milieu-effecten te beperken. Dit ISO-certifi-
caat betekent ook dat de geldende wettelijke
bepalingen en voorschriften op milieugebied
wordt nageleefd. Volvo eist ook van de
samenwerkingspartners dat ze aan deze nor-
men voldoen.
Brandstofverbruik
Omdat de milieu-effecten van auto's voor een
groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik
ervan richt Volvo Cars zich op het beperken
van het brandstofverbruik, de uitstoot van
kooldioxide en andere verontreinigende stof-
fen. De auto's van Volvo zijn concurrerend in
hun klasse wat het brandstofverbruik betreft.
Een lager brandstofverbruik levert over het
UW VOLVO
}}
* Optie/accessoire.
29
algemeen een geringere uitstoot van het
broeikasgas kooldioxide op.
Bijdragen aan een schoner milieu
Een zuinige auto levert niet alleen een beper-
king van de milieu-effecten op, maar betekent
ook lagere kosten voor de eigenaar van de
auto. Als bestuurder kunt u eenvoudig brand-
stof en geld besparen en zo een bijdrage leve-
ren aan een schoner milieu. Hier volgen enkele
tips en adviezen:
Plan een effectieve gemiddelde snelheid.
Snelheden boven zo'n 80 km/h (50 mph)
en onder zo'n 50 km/h (30 mph) zorgen
voor een hoger energieverbruik.
Neem de intervallen voor onderhoud en
service aan de auto in acht die in het Ser-
vice- en garantieboekje geadviseerd wor-
den.
Voorkom stationair draaien - zet de motor
af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u
zich aan de plaatselijke voorschriften.
Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stop-
pen en optrekken en een ongelijkmatige
snelheid stijgt het brandstofverbruik.
Activeer de preconditioning* vóór een
koude start - dit verhoogt de startgewillig-
heid en beperkt de slijtage bij koud weer.
De motor komt sneller op bedrijfstempe-
ratuur, wat een beperking van het verbruik
en de uitstoot oplevert.
Let er tevens op dat u afvalstoffen die schade-
lijk zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op
een milieuvriendelijke manier afvoert. Neem
contact op met een werkplaats bij twijfel over
de juiste manier van verwerken van dergelijk
afval - geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
"Schoon aan binnen- en buitenkant" - een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënte uit-
laatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaat-
gasemissies ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Een luchtfilter helpt voorkomen dat stofdeel-
tjes en pollen via de luchtinlaatopening de
passagiersruimte binnendringen.
Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air
Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die
de passagiersruimte binnenkomt, schoner is
dan de lucht buiten in het verkeer.
Het systeem ontdoet de lucht in de passa-
giersruimte van verontreinigingen in de vorm
van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxi-
den en laaghangend ozon. Als de Air Quality
Sensor een verhoogde concentratie van ver-
ontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt
de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de
passagiersruimte wordt gerecirculeerd. Iets
dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld
druk verkeer, files of tunnels.
Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean
Zone Interior Package)* dat voorzien is van
een speciale ventilatorfunctie die aanslaat,
wanneer de auto via de transpondersleutel
wordt ontgrendeld.
Interieur
De gebruikte materialen voor het interieur van
een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uit-
voerig getest op comfort en hypoallergeniteit.
Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig
aangebracht: zo is de stuurwielbekleding met
de hand genaaid. Het interieur is getest op de
afwezigheid van sterke geuren of stoffen die
klachten kunnen geven bij hoge temperaturen
of direct zonlicht.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voor-
waarden scheppen voor een lange levensduur
en een laag brandstofverbruik. U draagt zo
tevens bij aan een schoner milieu. Wanneer u
de reparaties en het onderhoud aan de auto
toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo,
wordt de auto een onderdeel van Volvo's sys-
teem. Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan
de outillage van de werkplaatsen om te voor-
komen dat er schadelijke stoffen in het milieu
vrijkomen. Het werkplaatspersoneel beschikt
||
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
30
over de kennis en het gereedschap om opti-
male milieuzorg te garanderen.
Recycling
Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurper-
spectief is het ook belangrijk dat autowrakken
op milieuvriendelijke wijze worden gerecycled.
De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De
laatste eigenaar van de auto wordt daarom
verzocht contact op te nemen met een dealer
voor de locatie van een gecertificeerd/erkend
recyclingbedrijf.
Gerelateerde informatie
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
(p. 662)
Zuinig rijden (p. 441)
Preconditioning* in- en uitschakelen
(p. 217)
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 24)
Luchtkwaliteit (p. 195)
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
31
IntelliSafe – rijhulp en veiligheid
IntelliSafe is het rijveiligheidsconcept van
Volvo Cars. IntelliSafe omvat enkele syste-
men
5
die de rijveiligheid verhogen, schade/
letsel voorkomen en inzittenden en mede-
weggebruikers beschermen.
WAARSCHUWING
De systemen zijn aanvullende hulpmidde-
len – ze werken niet in alle situaties.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoor-
delijk voor dat u de auto op een veilige
manier bestuurt en dat u zich aan de gel-
dende verkeersregels en voorschriften
houdt.
Ondersteuning
IntelliSafe heeft de volgende functies die de
rijveiligheid verhogen.
Automatisch groot licht
Tunneldetectie
Pilot Assist
*Cross Traffic Alert
*Blind Spot Information
Parkeerhulp*
Actieve parkeerhulp*
Parkeerhulpcamera*
Verkeersbordinformatie*
Elektronische stabiliteitsregeling
Roll Stability Control
Snelheidsbegrenzer*
Cruisecontrol
Adaptieve cruisecontrol*
Rear Collision Warning
Driver Alert Control
Vierwielaandrijving
6
Voorkomen
IntelliSafe heeft de volgende functies om een
ongeluk te voorkomen.
City Safety
Afstandswaarschuwing*
Rijbaanassistent
Botsingspreventie
Beschermen
IntelliSafe heeft de volgende onderling samen-
werkende functies om u en eventuele passa-
giers in bepaalde ongelukssituaties te
beschermen.
Whiplash Protection System
Veiligheidsgordels met gordelspanners
Airbags
N.B.
Lees de artikelen over de afzonderlijke sys-
temen door voor een goed inzicht in de
werking en om kennis te nemen van
belangrijke waarschuwingen.
Gerelateerde informatie
Automatisch groot licht (p. 148)
Veiligheid (p. 42)
Rijhulpsystemen (p. 274)
5
Sommige systemen zijn standaard gemonteerd, terwijl andere optioneel zijn. Welke dat precies zijn, hangt van de markt, het modeljaar en het automodel af.
6
All Wheel Drive
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
32
Sensus – connectiviteit en
entertainment
Sensus biedt u de mogelijkheid om diverse
apps te gebruiken en een Wi-Fi-hotspot van
uw auto te maken.
Dit is Sensus
Sensus biedt een intelligente bedieningsinter-
face en contact met de digitale wereld. Dank-
zij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd
toegang krijgen tot hulp, informatie en enter-
tainment, zonder te worden afgeleid.
Sensus omvat alle oplossingen in de auto die
verband houden met entertainment, connecti-
viteit, navigatie* en de bedieningsinterface
tussen bestuurder en auto. Sensus maakt
communicatie mogelijk tussen u, uw auto en
de omgeving.
Informatie waar en wanneer u die
nodig hebt
Op de verschillende displays in de auto staat
altijd relevante informatie. Waar de informatie
verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de
informatie is voor u als bestuurder.
UW VOLVO
}}
33
Waar welke informatie verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is.
Bestuurdersdisplay
Bestuurdersdisplay
7
.
Het bestuurdersdisplay geeft informatie over
onder meer snelheid en bijv. telefoonoproepen
of informatie over het afgespeelde nummer.
Het is te bedienen met de twee knoppensets
op het stuurwiel.
Middendisplay
7
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
||
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
34
Een groot aantal van de primaire functies van
de auto wordt aangestuurd vanaf het midden-
display, een touchscreen dat reageert bij aan-
raking. Dit houdt een beperking in van het
aantal fysieke knoppen en bedieningselemen-
ten in de auto. Het display is met of zonder
handschoenen aan te bedienen.
Vanaf het middendisplay zijn bijv. de klimaat-
regeling, het infotainmentsysteem en de stoel-
verstelling* te bedienen. De functies van het
middendisplay zijn door de bestuurder of een
eventuele passagier te bedienen.
Stembediening
Als bestuurder kunt u de
stembediening gebruiken om
uw handen aan het stuur te
kunnen houden. Het systeem
begrijpt bepaalde stemcom-
mando's. Gebruik de stembe-
diening om bijvoorbeeld een
track af te spelen, iemand te bellen, de verwar-
ming hoger te zetten of een sms-bericht te
laten voorlezen.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Stembediening (p. 137)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Internetverbinding van auto delen via
Wi-Fi-hotspot (p. 523)
UW VOLVO
}}
35
Software-updates
Om ervoor te zorgen dat u als Volvo-bezitter
uw auto ten volle kunt benutten blijven we de
autosystemen en beschikbare diensten ver-
der ontwikkelen.
U kunt van tijd tot tijd terecht bij de erkende
Volvo-dealer om de software van uw Volvo bij
te werken. Met deze nieuwste software-
update kunt u beschikbare verbeteringen
benutten, inclusief die van de eerdere soft-
ware-updates.
Breng voor meer informatie over de beschik-
bare updates en antwoorden op veelgestelde
vragen een bezoek aan
support.volvocars.com.
N.B.
De functionaliteit na de update kan varië-
ren afhankelijk van markt, model, model-
jaar en optie.
Gerelateerde informatie
Sensus – connectiviteit en entertainment
(p. 32)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Vastlegging van gegevens
In het kader van de veiligheids- en kwaliteits-
inspanningen van Volvo wordt bepaalde
informatie over de werking, de functionaliteit
en bijna-aanrijdingen door de auto vastge-
legd.
Deze auto is uitgerust met een “Event Data
Recorder” (EDR). Het belangrijkste doel daar-
van is het vastleggen en opnemen van gege-
vens bij verkeersongevallen of op aanrijdingen
lijkende situaties, zoals wanneer de airbag
wordt geactiveerd of als de auto een wegver-
sperring raakt. De gegevens worden geregis-
treerd om meer inzicht te krijgen in hoe de
systemen van de auto in dit soort situaties
werken. De EDR is zodanig vormgegeven dat
deze gedurende een korte tijd gegevens vast-
legt die verband houden met de autodynamiek
en de veiligheidssystemen, normaal gesproken
30 seconden of korter.
De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd
dat deze bij verkeersongevallen of bijna-onge-
lukken gegevens vastlegt die verband houden
met het volgende:
Hoe de verschillende systemen in de auto
werkten;
In hoeverre de veiligheidsgordels van
bestuurder en passagiers vastzaten;
Het gebruik door de bestuurder van het
gas- of rempedaal;
Met welke snelheid de auto reed.
Dit kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in
de omstandigheden waarin bepaalde ver-
keersongevallen en schades ontstaan. De EDR
legt alleen gegevens vast, als er sprake is van
een niet-alledaagse aanrijdingssituatie – bij
normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen gegevens. Ook registreert het systeem
nooit wie de auto bestuurt of wat de geografi-
sche positie is voor de aanrijding of bijna-aan-
rijding. Andere partijen, zoals de politie, kun-
nen echter gebruikmaken van de vastgelegde
gegevens in combinatie met het type persoon-
lijk identificeerbare informatie dat bij een ver-
keersongeval routinematig wordt verzameld.
Om de geregistreerde gegevens te kunnen
interpreteren zijn speciale apparatuur en toe-
gang tot de auto of de EDR vereist.
De auto is naast de EDR ook uitgerust met
een aantal computers, die tot taak hebben de
werking van de auto continu te controleren en
bewaken. Deze kunnen in normale rijomstan-
digheden gegevens vastleggen, maar vooral
wanneer deze een fout registreren die betrek-
king heeft op de bediening en werking van de
auto of bij activering van de actieve rijhulp
(zoals City Safety en de automatische rem-
functie).
Een deel van de vastgelegde gegevens heeft
de monteur nodig om service en onderhoud te
kunnen verrichten met als doel eventuele sto-
ringen die in de auto zijn opgetreden te dia-
gnosticeren en verhelpen. De geregistreerde
UW VOLVO
36
informatie heeft Volvo ook nodig om te kun-
nen voldoen aan de juridische eisen conform
de wet- en regelgeving. De in de auto geregi-
streerde informatie is opgeslagen in de com-
puters totdat de auto een servicebeurt krijgt of
wordt gerepareerd.
Naast het bovenstaande kan de geregi-
streerde informatie ook in een samengestelde
vorm worden gebruikt voor verzekerings- en
productontwikkelingsdoeleinden om de veilig-
heid en kwaliteit van Volvo's te verbeteren.
Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet
zonder de toestemming van de eigenaar van
de auto vrijgeven aan derden. Vanwege natio-
nale wet- en regelgeving kan Volvo echter
worden gedwongen om dit type informatie te
verstrekken aan de politie of andere autoritei-
ten die het wettelijke recht hebben om hiertoe
toegang te krijgen. Om de door vastgelegde
gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren
is speciale technische apparatuur vereist die
alleen beschikbaar is bij Volvo en de werk-
plaatsen die een contract hebben met Volvo.
Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in ver-
band met reparatie en onderhoud worden
doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden
opgeslagen en gehanteerd en dat ze in over-
eenstemming met de geldende wetgeving
worden gebruikt. Neem voor meer informatie
contact op met een Volvo-dealer.
Servicevoorwaarden
Volvo biedt diensten om de rijveiligheid en
het rijcomfort van uw auto te helpen verho-
gen.
Deze diensten variëren van hulp in noodsitua-
ties tot navigatie en diverse infotainmentdien-
sten.
Het is belangrijk dat u voor het gebruik van de
diensten de supportinformatie over voorwaar-
den op www.volvocars.com doorneemt.
Gerelateerde informatie
Privacybeleid voor klanten (p. 36)
Privacybeleid voor klanten
Volvo respecteert de persoonlijke integriteit
van alle bezoekers van zijn websites.
Het privacybeleid geldt voor de verwerking
van klant- en persoonsgegevens. Het doel is
om huidige, voormalige en potentiële klanten
een algemeen inzicht te geven in:
de omstandigheden waarin we uw per-
soonsgegevens verzamelen en gebruiken;
de soorten persoonsgegevens die we ver-
zamelen;
de redenen waarom we uw persoonsge-
gevens verzamelen;
de manier waarop we met uw persoons-
gegevens omgaan.
Zie de supportinformatie op
www.volvocars.com voor meer informatie
over de policy.
Gerelateerde informatie
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwis-
seling (p. 525)
Servicevoorwaarden (p. 36)
Vastlegging van gegevens (p. 35)
UW VOLVO
}}
37
Belangrijke informatie over
accessoires en extra uitrusting
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires en extra uitrusting kan een nade-
lige invloed hebben op de werking van de
elektronische systemen van de auto.
We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend
door Volvo goedgekeurde originele accessoi-
res te installeren en om deze accessoires uit-
sluitend te laten installeren door daarvoor
opgeleide en gediplomeerde onderhoudstech-
nici van Volvo. Sommige accessoires werken
alleen nadat de vereiste software in het com-
putersysteem van de auto is geïnstalleerd.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwe-
zig – welke uitrusting aanwezig is hangt af
van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet-
en regelgeving.
Optionele apparatuur of accessoires die in
deze handleiding worden beschreven, zijn
aangeduid met een sterretje. Neem bij twijfel
over de standaarduitrusting of opties/acces-
soires contact op met een Volvo-dealer.
WAARSCHUWING
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op een veilige wijze gebruikt
en dat u zich aan de geldende wet- en
regelgeving houdt.
Het is ook belangrijk dat voor onderhoud
en service van de auto de aanbevelingen
van Volvo worden aangehouden in lijn met
de gebruikersinformatie en het service- en
garantieboekje.
Als de informatie in de auto afwijkt van de
gedrukte gebruikershandleiding moet altijd
de gedrukte informatie worden aangehou-
den.
Gerelateerde informatie
Installatie van accessoires (p. 37)
Uitrusting aansluiten op de diagnoseaan-
sluiting van de auto (p. 38)
Gebruikershandleiding doornemen (p. 22)
Installatie van accessoires
We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend
door Volvo goedgekeurde originele accessoi-
res te installeren en om deze accessoires uit-
sluitend te laten installeren door daarvoor
opgeleide en gediplomeerde onderhouds-
technici van Volvo. Sommige accessoires
werken alleen nadat de vereiste software in
het computersysteem van de auto is geïnstal-
leerd.
Originele accessoires van Volvo worden
getest om te zorgen dat ze goed samen-
werken met de autosystemen voor presta-
ties, veiligheid en emissiebeheersing.
Bovendien weet een geschoolde en
gekwalificeerde onderhoudsmonteur van
Volvo waar accessoires al dan niet veilig in
uw Volvo mogen worden geïnstalleerd.
Vraag altijd een geschoolde en gekwalifi-
ceerde onderhoudsmonteur van Volvo om
advies voordat u accessoires in of op uw
auto installeert.
Van accessoires die niet zijn goedgekeurd
door Volvo is mogelijk niet speciaal getest
of ze geschikt zijn voor gebruik in uw auto.
Sommige prestatie- of veiligheidssyste-
men van de auto kunnen nadelig worden
beïnvloed als u accessoires installeert die
niet door Volvo zijn getest, of als u iemand
||
UW VOLVO
38
die geen ervaring heeft van de auto acces-
soires laat installeren.
Schade veroorzaakt door accessoires die
op een niet goedgekeurde of niet correcte
manier zijn geïnstalleerd, worden mogelijk
niet gedekt door de garantie op de nieuwe
auto. Meer informatie over de garantie
vindt u in het service- en garantieboekje.
Volvo wijst elke vorm van aansprakelijk-
heid af voor sterfgevallen, persoonlijk let-
sel of kosten die kunnen ontstaan als
gevolg van de installatie van niet-originele
accessoires.
Gerelateerde informatie
Belangrijke informatie over accessoires en
extra uitrusting (p. 37)
Uitrusting aansluiten op de
diagnoseaansluiting van de auto
Een verkeerde aansluiting en montage van
software kan een nadelige invloed hebben op
de werking van de elektronische systemen
van de auto.
We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend
door Volvo goedgekeurde originele accessoi-
res te installeren en om deze accessoires uit-
sluitend te laten installeren door daarvoor
opgeleide en gediplomeerde onderhoudstech-
nici van Volvo. Sommige accessoires werken
alleen nadat de vereiste software in het com-
putersysteem van de auto is geïnstalleerd.
Diagnoseaansluiting (On-board Diagnostic-aanslui-
ting, OBDII) onder het instrumentenpaneel aan de
bestuurderszijde.
N.B.
Volvo Cars aanvaardt geen aansprakelijk-
heid voor de gevolgen indien niet-goedge-
keurde apparatuur wordt aangesloten op
de On-board Diagnostic-aansluiting
(OBDII). Deze aansluiting mag uitsluitend
worden gebruikt door opgeleide en gekwa-
lificeerde Volvo-servicemonteurs.
Gerelateerde informatie
Belangrijke informatie over accessoires en
extra uitrusting (p. 37)
UW VOLVO
}}
39
VIN van de auto tonen
Bij contact met een Volvo-dealer in het kader
van bijv. een Volvo On Call-abonnement hebt
u het voertuigidentificatienummer (VIN
8
) van
de auto nodig.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem
Systeeminformatie Vehicle
Identification Number
.
> Het voertuigidentificatienummer van de
auto verschijnt.
Het VIN is ook te achterhalen wanneer u door
de voorruit van de auto op het instrumenten-
paneel kijkt of wanneer u de eerste pagina van
het Service- en garantieboekje of het kente-
kenbewijs van de auto raadpleegt.
Het VIN staat bij alle modellen op dezelfde plek.
Afleiding van de bestuurder
Het is uw verantwoordelijkheid als bestuur-
der om uw eigen veiligheid en de veiligheid
van inzittenden en andere weggebruikers op
alle mogelijke manieren te waarborgen. Tot
deze verantwoordelijkheid behoort het ont-
wijken van afleidingen, zodat u zich bijvoor-
beeld niet moet bezighouden met zaken die
niet direct verband houden met de besturing
van de auto in het verkeer.
Uw nieuwe Volvo is, of kan zijn uitgerust met
een inhoudelijk rijke entertainment- en com-
municatiesystemen. Dat kan een mobiele tele-
foon met handsfree zijn, een navigatiesysteem
en/of een geluidsinstallatie met vele functies.
U hebt wellicht ook andere draagbare elektro-
nische apparaten voor uw eigen gemak. Mits
correct en veilig gebruikt, kunnen ze uw rijer-
varing verrijken. Maar bij verkeerd gebruik,
kunnen ze een bron van afleiding zijn.
Voor al deze systemen willen we, als blijk van
Volvo's toewijding aan uw veiligheid, de vol-
gende waarschuwing met u delen. Gebruik
dergelijke apparaten of functies in de auto
nooit zodanig dat u wordt afgeleid van uw
taak om veilig te rijden. Als u wordt afgeleid
kan dit ernstige ongelukken veroorzaken. Los
van deze algemene waarschuwing, willen we
u graag de volgende adviezen geven voor
8
Vehicle Identification Number
||
UW VOLVO
40
enkele nieuwe functies waarmee de auto kan
zijn uitgerust:
WAARSCHUWING
Gebruik tijdens het rijden nooit een
handheld mobiele telefoon. In bepaalde
gebieden is het voor de bestuurder ver-
boden om een mobiele telefoon te
gebruiken wanneer de auto rijdt.
Als de auto is voorzien van een naviga-
tiesysteem, mag u alleen instellingen
verrichten en wijzigingen aanbrengen
in het reisplan wanneer de auto gepar-
keerd staat.
Programmeer het audiosysteem nooit
wanneer de auto rijdt. Programmeer de
voorinstellingen van de radio terwijl de
auto geparkeerd staat en gebruik de
geprogrammeerde voorinstellingen om
de radio sneller en eenvoudiger te
bedienen.
Gebruik nooit laptops of tablets wan-
neer de auto rijdt.
Gerelateerde informatie
Audio, media en internet (p. 480)
VEILIGHEID
VEILIGHEID
42
Veiligheid
De auto is voorzien van diverse veiligheids-
systemen die samenwerken om u en uw
medepassagiers te beschermen bij een onge-
luk.
De auto is uitgerust met een aantal sensoren
die bij een ongeval reageren en bepaalde vei-
ligheidssystemen activeren, zoals verschil-
lende soorten airbags en de gordelspanners
van de veiligheidsgordels. Afhankelijk van de
specifieke ongevalssituatie, zoals aanrijdingen
onder verschillende hoeken, over de kop slaan
of van de weg raken, reageren de systemen op
verschillende manieren om zo een goede
bescherming te bieden.
Daarnaast zijn er mechanische veiligheidssys-
temen zoals het Whiplash Protection System.
De auto is bovendien zodanig gebouwd dat
een groot deel van de kracht bij een aanrijding
wordt verdeeld over de balken, de stijlen, de
vloer, het dak en andere carrosseriedelen.
Na een ongeval kan de Safety Mode van de
auto worden geactiveerd, als er een belang-
rijke functie in de auto beschadigd is geraakt.
Waarschuwingssymbool op
bestuurdersdisplay
Het waarschuwingssymbool op het
bestuurdersdisplay gaat branden,
wanneer u het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand II
zet. Het symbool dooft na ongeveer 6 secon-
den, als blijkt dat de veiligheidssystemen van
de auto in orde zijn.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingssymbool blijft bran-
den of tijdens het rijden gaat branden en
het bericht
SRS airbag Service urgent
Rijd naar werkplaats op het bestuurders-
display verschijnt, is dit een teken dat een
gedeelte van een veiligheidssysteem niet
naar behoren werkt. Volvo adviseert u om
zo spoedig mogelijk contact op te nemen
met een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de verschil-
lende veiligheidssystemen van de auto aan
en probeer deze nooit zelf te repareren.
Een verkeerde ingreep in een systeem kan
tot een onjuiste werking leiden met ernstig
letsel als gevolg. Volvo adviseert u om con-
tact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Als het specifieke waarschuwings-
symbool defect is, gaat in plaats
daarvan het algemene waarschu-
wingssymbool branden en het
bestuurdersdisplay geeft dezelfde melding
weer.
Gerelateerde informatie
Veiligheid tijdens de zwangerschap
(p. 43)
Veiligheidsgordels (p. 45)
Airbags (p. 50)
Whiplash Protection System (p. 43)
Safety Mode (p. 58)
Kinderveiligheid (p. 59)
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
43
Veiligheid tijdens de
zwangerschap
Het is belangrijk dat zwangere passagiers
hun veiligheidsgordel op de juiste manier dra-
gen en dat een zwangere bestuurder haar zit-
houding aanpast.
Veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel moet strak langs de
schouder lopen, waarbij het diagonale deel
van de veiligheidsgordel tussen de borsten en
tegen de zijkant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel
moet vlak tegen de buitenkant van de boven-
benen liggen en zo ver mogelijk onder de buik
liggen. Het mag nooit over de buik omhoog
kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo
strak mogelijk over het lichaam lopen zonder
onnodige speling. Controleer ook of de veilig-
heidsgordel nergens gedraaid zit.
Zithouding
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur-
wiel dusdanig verstellen dat ze de auto volle-
dig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze
met gemak bij het stuur en de pedalen moeten
kunnen komen). Streef ernaar de afstand tus-
sen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
houden.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 42)
Veiligheidsgordels (p. 45)
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 181)
Whiplash Protection System
Het Whiplash Protection System (WHIPS) is
een beveiliging die het risico van letsel door
whiplash vermindert.. Het systeem bestaat
uit energieabsorberende rugleuningen plus
zitkussens en speciaal voor het systeem ont-
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor-
stoelen.
WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding
van achteren, afhankelijk van de hoek waaron-
der en de snelheid waarmee het achteropko-
mende voertuig de auto raakt en de materiaa-
leigenschappen van dat voertuig.
Bij activering van het WHIPS klappen de rug-
leuningen van de voorstoelen naar achteren en
de zittingen omlaag, zodat de zithouding van
de bestuurder en de passagier op de voorstoe-
len verandert. De beweging helpt om een
gedeelte van de krachten te absorberen, die
whiplash-letsel kunnen veroorzaken.
WAARSCHUWING
WHIPS vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
44
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoelen
of WHIPS aan en probeer deze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u om contact op
te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als de voorstoelen aan grote krachten heb-
ben blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de stoelen vervangen. De
stoelen kunnen een deel van hun bescher-
mende eigenschappen hebben verloren,
zelfs als ze ogenschijnlijk niet zijn bescha-
digd.
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter of onder
de voorstoelen of op de achterbank achter de
bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPS kun-
nen hinderen.
WAARSCHUWING
Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze
vastgeklemd zitten tussen het zitgedeelte
van de achterbank en de rugleuning van de
voorstoelen.
Als er op de achterbank een rugleuning
omlaag is geklapt, moet een eventuele
lading worden vastgezet om te voorkomen
dat deze bij een aanrijding tegen de rugleu-
ning van de voorstoel aan kan glijden.
WAARSCHUWING
Als een rugleuning op de achterbank is
omgeklapt of als er op de achterbank een
achterstevoren geplaatst kinderzitje wordt
gebruikt, moet de bijbehorende voorstoel
naar voren worden geklapt, zodat deze
geen contact heeft met de omgeklapte
rugleuning of het kinderzitje.
Zithouding
Voor een goede bescherming door het WHIPS
moeten bestuurder en voorpassagier de juiste
zithouding innemen en erop toezien dat het
systeem niet wordt gehinderd.
Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in
voor de voorstoel.
U en een eventuele voorpassagier moeten
zoveel mogelijk in het midden van de stoel
plaatsnemen en de afstand tussen hoofd en
hoofdsteun zo klein mogelijk houden.
WHIPS en kinderzitjes
WHIPS beïnvloedt de beschermende werking
van kinderzitje en/of verhogingskussen niet
negatief.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 42)
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 181)
Rear Collision Warning* (p. 348)
VEILIGHEID
}}
45
Veiligheidsgordels
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als
de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
Voor een goede bescherming van de veilig-
heidsgordel is het van belang dat de gordel
goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleu-
ning niet te ver achteroverhellen. De veilig-
heidsgordel biedt de beste bescherming bij
een normale rijhouding.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veilig-
heidsgordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of ver-
keerd wordt gebruikt, kan dit bij een bot-
sing van invloed zijn op het effect van de
airbag.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf
te repareren. Volvo adviseert u om contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krach-
ten heeft blootgestaan zoals tijdens een
aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in
zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel
kan een deel van zijn beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet bescha-
digd is. Vervang de veiligheidsgordel ook
als deze versleten of beschadigd is. De
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goed-
gekeurd en bedoeld voor montage op
dezelfde positie als de vervangen veilig-
heidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 42)
Gordelspanners (p. 47)
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
(p. 45)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 49)
Veiligheidsgordel omdoen en
losmaken
Let erop dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel om hebben voordat u gaat rijden.
Veiligheidsgordel omdoen
1. Rol de gordel langzaam af. Zorg dat er
geen slag in zit en let erop dat hij niet is
beschadigd.
N.B.
De veiligheidsgordel is voorzien van een
gordeloprolmechanisme dat in de volgende
situaties wordt vergrendeld:
als de gordel te snel wordt afgerold.
wanneer u remt of optrekt.
als de auto sterk overhelt.
bij het rijden in bochten.
||
VEILIGHEID
46
2. Zet de gordel vast door de borglip in de
bijbehorende gordelsluiting te steken.
> Een duidelijke "klik" geeft aan dat de
gordel vastzit.
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel altijd aan-
brengen in de gordelsluiting aan de juiste
zijde. De veiligheidsgordels en de gordel-
sluiting werken anders mogelijk niet naar
behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat
gevaar voor ernstige verwondingen.
3. Voorin kunt u de gordel hoger of lager zet-
ten.
Druk de gordelbevestiging in elkaar en zet
de gordel hoger of lager.
Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat
de gordel daarbij langs de nek schuurt.
De gordel moet over de schouder lopen (en niet over
de bovenarm).
4. Span de heupgordel over de heupen door
de diagonale schoudergordel in de richting
van de schouder omhoog te trekken.
De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik).
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
47
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor
slechts één persoon.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veilig-
heidsgordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels nooit beschadigen en
geen vreemde voorwerpen aanbrengen in
de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en
de gordelsluiting werken anders mogelijk
niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er
bestaat gevaar voor ernstige verwondin-
gen.
Veiligheidsgordel losmaken
1. Druk op de rode knop van de gordelslui-
ting en laat het oprolmechanisme de gor-
del naar binnen trekken.
2. Als de gordel niet volledig wordt opgerold,
moet u de gordel handmatig zo ver terug-
rollen dat deze niet langer slap hangt.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordels (p. 45)
Gordelspanners (p. 47)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 49)
Gordelspanners
De auto is voorzien van standaardgordelspan-
ners en elektrische* gordelspanners die de
veiligheidsgordels in kritieke situaties en bij
aanrijdingen kunnen aanspannen.
Standaardgordelspanners
De veiligheidsgordels van de voorstoelen en
de buitenste zitplaatsen van de achterbank
zijn voorzien van standaardgordelspanners.
De gordelspanner spant de veiligheidsgordel
bij een voldoende krachtige botsing om de
inzittende efficiënter te kunnen opvangen.
Elektrische gordelspanners*
De gordelspanners voor bestuurder en passa-
gier op de voorstoel zijn uitgerust met een
elektrische gordelspanner.
De gordelspanner werkt samen met en is te
activeren door de rijhulpsystemen City Safety
en Rear Collision Warning. In kritieke situaties,
zoals bij een noodstop, van de weg raken (bij-
voorbeeld wanneer de auto in een greppel
belandt, van de grond komt of tegen een
obstakel in het terrein botst), slippen of gevaar
voor een botsing, wordt de veiligheidsgordel
mogelijk aangespannen door de elektromotor
van de gordelspanner.
De elektrische gordelspanner helpt bij het
positioneren van de inzittende, wat het risico
reduceert dat deze tegen het interieur van de
auto wordt geworpen en het effect van veilig-
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
48
heidssystemen (zoals de airbags van de auto)
verbetert.
Wanneer de kritieke situatie voorbij is, worden
de gordel en de elektrische gordelspanner
automatisch gereset. Ze zijn echter ook hand-
matig te resetten.
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeacti-
veerd, wordt ook de elektrische gordel-
spanner aan de passagierskant gedeacti-
veerd.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf
te repareren. Volvo adviseert u om contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krach-
ten heeft blootgestaan zoals tijdens een
aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in
zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel
kan een deel van zijn beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet bescha-
digd is. Vervang de veiligheidsgordel ook
als deze versleten of beschadigd is. De
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goed-
gekeurd en bedoeld voor montage op
dezelfde positie als de vervangen veilig-
heidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordels (p. 45)
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
(p. 45)
Elektrische gordelspanner resetten*
(p. 48)
Passagiersairbag* activeren en deactive-
ren (p. 54)
City Safety (p. 335)
Rear Collision Warning* (p. 348)
Elektrische gordelspanner
resetten*
De elektrische gordelspanner is dusdanig
geconstrueerd dat deze automatisch wordt
gereset, maar als de gordel desondanks aan-
gespannen blijft is deze ook handmatig te
resetten.
1. Parkeer de auto op een veilige plek.
2. Neem de veiligheidsgordel af en doe deze
vervolgens weer om.
> De gordel en de elektrische gordelspan-
ner worden gereset.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf
te repareren. Volvo adviseert u om contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krach-
ten heeft blootgestaan zoals tijdens een
aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in
zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel
kan een deel van zijn beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet bescha-
digd is. Vervang de veiligheidsgordel ook
als deze versleten of beschadigd is. De
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goed-
gekeurd en bedoeld voor montage op
dezelfde positie als de vervangen veilig-
heidsgordel.
VEILIGHEID
}}
49
Gerelateerde informatie
Gordelspanners (p. 47)
Veiligheidsgordels (p. 45)
Portier- en gordelwaarschuwing
Het systeem herinnert inzittenden eraan om
de veiligheidsgordel om te doen en waar-
schuwt ook als een portier, de motorkap of
de kofferklep/achterklep niet goed dichtstaat.
Grafische voorstelling op
bestuurdersdisplay
Grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay met
verschillende soorten waarschuwingen. De waar-
schuwingskleur voor portier en achterklep is afhan-
kelijk van de rijsnelheid.
De grafische voorstelling op het bestuurders-
display geeft de zitplaatsen weer waarvan de
veiligheidsgordel wel of juist niet in gebruik is.
In dezelfde grafische voorstelling wordt ook
aangegeven of de motorkap, de achterklep of
een portier openstaat.
U kunt de grafische voorstelling resetten door
een druk op de O-knop van de rechter knop-
pengroep op het stuurwiel.
Gordelwaarschuwing
Visueel signaal op plafondconsole.
De visuele signalen worden verstrekt via de
plafondconsole en het waarschuwingssym-
bool op het bestuurdersdisplay.
Het geluidssignaal is afhankelijk van de snel-
heid, de rijtijd en de afgelegde afstand.
De grafische voorstelling op het bestuurders-
display geeft de gordelstatus voor bestuurder
en passagiers aan wanneer een gordel wordt
om- of afgedaan.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
voor kinderzitjes.
||
VEILIGHEID
50
Voorstoel
Er worden visuele en akoestische signalen
afgegeven, wanneer u en een eventuele voor-
passagier niet in de gordel zitten.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor
de achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. Bij
gebruik van de veiligheidsgordels ver-
schijnt een grafische voorstelling op het
bestuurdersdisplay.
Met visuele en akoestische signalen
ervoor waarschuwen dat een van de veilig-
heidsgordel achterin tijdens het rijden
werd losgenomen. De herinnering ver-
dwijnt zodra de veiligheidsgordel weer is
vastgemaakt.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als de motorkap, de achterklep, de tankvul-
klep of een van de portieren niet goed dicht-
staan, geeft de grafische voorstelling op het
bestuurdersdisplay aan wat openstaat. Breng
de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en
sluit het onderdeel dat aanleiding gaf tot de
waarschuwing.
Bij een rijsnelheid tot 10 km/h (6
mph) gaat het informatiesymbool op
het bestuurdersdisplay branden.
Bij een rijsnelheid hoger dan zo'n 10
km/h (6 mph) gaat het waarschu-
wingssymbool op het bestuurders-
display branden.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordels (p. 45)
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
(p. 45)
Airbags
De auto is voorzien van airbags en opblaas-
gordijnen aan bestuurders- en passagiers-
zijde.
N.B.
De sensoren reageren verschillend, afhan-
kelijk van het verloop van de botsing en of
er al dan niet een veiligheidsgordel wordt
gebruikt. Geldt voor alle gordelposities.
Er kunnen dus ongelukken ontstaan als
slechts één (of geen) van de airbags wordt
geactiveerd. De sensoren registreren de
kracht waaraan de auto bij de botsing
blootstaat en blazen op basis daarvan
geen, een of meer airbags op.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit
in de middenconsole. Als de middencon-
sole doorweekt geraakt is, moet u de
kabels loskoppelen van de startaccu. Pro-
beer de auto niet te starten, omdat de air-
bags daarbij geactiveerd kunnen worden.
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
de auto te laten wegslepen naar een
erkende Volvo-werkplaats.
VEILIGHEID
}}
51
Opgeblazen airbags
Wanneer een van de airbags is opgeblazen,
wordt het volgende geadviseerd:
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgebla-
zen airbags.
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in
de auto over te laten aan een erkende
Volvo-werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan
het besturen van de auto bemoeilijken. Ook
andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. De rook en stof die bij het
opblazen van de airbags worden gevormd,
kunnen bij een intensieve blootstelling irri-
taties aan de huid en ogen/letsel veroorza-
ken. Bij last met koud water wassen. Het
snelle opblazen kan ook, in combinatie met
het materiaal van de airbag, voor wrijvings-
en brandwonden op de huid zorgen.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 42)
Bestuurdersairbags (p. 51)
Passagiersairbag (p. 52)
Zijairbags (p. 56)
Opblaasgordijnen (p. 57)
Bestuurdersairbags
Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de
auto voorzien van een stuurairbag en een
knie-airbag
1
aan de bestuurderszijde.
De stuurairbag en knie-airbag
1
voorin aan de bestuur-
derszijde.
Bij een frontale botsing helpen de airbags
voorkomen dat de bestuurder letsel aan hoofd,
nek, gezicht en borstkas oploopt of gewond
raakt aan knieën en benen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, die op hun beurt de gasgene-
ratoren van de airbags activeren. De airbags
vangen de klap van de aanrijding op voor de
inzittende. De airbags lopen vervolgens weer
leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto
op. Dit is volkomen normaal. Het totale ver-
loop, van het opblazen tot het leeglopen van
||
VEILIGHEID
52
de airbag, neemt enkele tienden van een
seconde in beslag.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken
samen. Als de gordel niet of verkeerd
wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van
invloed zijn op het effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier
zo rechtop mogelijk zitten met de voeten
op de vloer en de rug tegen de rugleuning.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het airbag-
systeem kan tot een onjuiste werking lei-
den met ernstig letsel als gevolg.
Positie van de stuurairbag
De airbag zit opgevouwen in het midden van
het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.
Positie van de knie-airbag
1
De airbag zit opgevouwen onder in het dash-
board aan de bestuurderszijde. Het paneel is
voorzien van het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats of bevestig geen voorwerpen vóór of
op het paneel waar de knie-airbag
geplaatst is.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 50)
Passagiersairbag (p. 52)
Passagiersairbag
Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de
auto voorzien van airbags aan de passagiers-
zijde voorin.
Airbag voor de voorstoel aan passagierszijde.
Bij een frontale botsing helpt de airbag voor-
komen dat de passagier letsel aan hoofd, nek,
gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt
aan knieën en benen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, die op hun beurt de gasgene-
ratoren van de airbag activeren. De airbags
vangen de klap van de aanrijding op voor de
inzittende. De airbags lopen vervolgens weer
leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto
op. Dit is volkomen normaal. Het totale ver-
loop, van het opblazen tot het leeglopen van
1
Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag.
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
53
de airbag, neemt enkele tienden van een
seconde in beslag.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken
samen. Als de gordel niet of verkeerd
wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van
invloed zijn op het effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier
zo rechtop mogelijk zitten met de voeten
op de vloer en de rug tegen de rugleuning.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het airbag-
systeem kan tot een onjuiste werking lei-
den met ernstig letsel als gevolg.
Positie van de airbag aan
passagierszijde
De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien
van het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop
het dashboard op de plek waar de airbag
voor de passagiersstoel zit.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
De waarschuwingssticker voor passagiersair-
bag is aangebracht als hierboven.
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een scha-
kelaar voor activering/deactivering van de
passagiersairbag (PACOS), is de passa-
giersairbag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel
zitten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rij-
richting in geplaatst kinderzitje op de pas-
sagiersstoel voorin, wanneer de passa-
giersairbag geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch vol-
wassenen) op de passagiersstoel voorin
plaatsnemen, als de passagiersairbag
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan aanleiding geven tot
levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 50)
Bestuurdersairbags (p. 51)
Passagiersairbag* activeren en deactive-
ren (p. 54)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
54
Passagiersairbag* activeren en
deactiveren
De passagiersairbag is te deactiveren als de
auto is voorzien van een speciale schakelaar,
Passenger Airbag Cut Off Switch (PACOS).
De PACOS-schakelaar voor activering/deacti-
vering van de passagiersairbag zit aan de pas-
sagierszijde aan de zijkant van het dashboard
en u kunt erbij door het portier aan die kant te
openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat.
ON – De airbag is geactiveerd en alle pas-
sagiers (kinderen en volwassenen) kunnen
veilig in de rijrichting op de passagiers-
stoel zitten.
OFF – De airbag is gedeactiveerd en kin-
deren in een tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje kunnen veilig op de
passagiersstoel zitten.
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een scha-
kelaar voor activering/deactivering van de
passagiersairbag (PACOS), is de passa-
giersairbag altijd geactiveerd.
Passagiersairbag activeren
Trek de schakelaar naar buiten en draai
deze vanuit OFF naar ON.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag aan Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geacti-
veerd/gedeactiveerd met de auto in con-
tactslotstand I of lager en het contactslot
vervolgens in stand II zet, verschijnt na ca.
6 seconden een melding op het bestuur-
dersdisplay in combinatie met de volgende
indicatie op de plafondconsole.
VEILIGHEID
}}
55
2. Bevestig de melding door de O-knop van
de rechter stuurknoppenset in te drukken.
> Een displaytekst en een waarschu-
wingssymbool op de plafondconsole
geven aan dat de passagiersairbag
geactiveerd is.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rij-
richting in geplaatst kinderzitje op de pas-
sagiersstoel voorin, wanneer de airbag aan
die kant geactiveerd is.
De passagiersairbag moet altijd zijn geacti-
veerd, wanneer er passagiers (kinderen of
volwassenen) op de passagiersstoel voorin
zitten.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan aanleiding geven tot
levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Passagiersairbag deactiveren
Trek de schakelaar naar buiten en draai
deze vanuit ON naar OFF.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag uit Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geacti-
veerd/gedeactiveerd met de auto in con-
tactslotstand I of lager en het contactslot
vervolgens in stand II zet, verschijnt na ca.
6 seconden een melding op het bestuur-
dersdisplay in combinatie met de volgende
indicatie op de plafondconsole.
2. Bevestig de melding door de O-knop van
de rechter stuurknoppenset in te drukken.
> Een displaytekst en een brandend
lampje op de plafondconsole geven aan
dat de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
WAARSCHUWING
Laat nooit passagiers (kinderen noch vol-
wassenen) op de passagiersstoel voorin
plaatsnemen, wanneer de airbag aan die
kant gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbeveling kan aanleiding geven tot
levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel.
||
VEILIGHEID
56
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeacti-
veerd, wordt ook de elektrische gordel-
spanner aan de passagierskant gedeacti-
veerd.
Gerelateerde informatie
Gordelspanners (p. 47)
Kinderzitje (p. 60)
Zijairbags
De zijairbags aan bestuurders- en passagiers-
zijde dienen ter bescherming van borstkas en
heupen bij een aanrijding.
De SIPS-airbags zijn in de buitenste rugfra-
mes van de voorstoelen gemonteerd en dra-
gen bij tot het beschermen van de bestuurder
en de passagier in de voorstoelen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, die op hun beurt de gasgene-
ratoren activeren. De SIPS-airbags worden
vervolgens opgeblazen tussen de inzittende
en het portierpaneel. De airbags lopen vervol-
gens weer leeg. De SIPS-airbag wordt nor-
maal gesproken alleen opgeblazen aan de
kant van de aanrijding.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in de zij-air-
bags kan tot een onjuiste werking leiden
met ernstig letsel als gevolg.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen in het gebied tus-
sen de buitenzijde van de stoel en het por-
tierpaneel, aangezien dit gebied door de
zijairbag kan worden beïnvloed.
Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo
goedgekeurde overtrekbekleding te gebrui-
ken. Andere bekleding kan de werking van
de zijairbags hinderen.
WAARSCHUWING
De zijairbag vormt een aanvulling op de
veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Zijairbags en kinderzitjes
De SIPS-airbags beïnvloeden de bescher-
mende werking van kinderzitje en/of verho-
gingskussen niet negatief.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 50)
VEILIGHEID
57
Opblaasgordijnen
De gordijnairbags, Inflatable Curtain (IC) hel-
pen voorkomen dat bestuurder en eventuele
passagiers bij een botsing met hun hoofd
tegen de binnenkant van de auto stoten.
Het opblaasgordijn is langs de beide kanten
van de hemelbekleding gemonteerd en
beschermt bestuurder en passagiers op de
buitenste stoelen van de auto. De panelen zijn
voorzien van het opschrift IC AIRBAG.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, die op hun beurt de gordij-
nairbags activeren.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het sys-
teem van het opblaasgordijn kan tot een
onjuiste werking leiden met ernstig letsel
als gevolg.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen
aan de plafondhandgrepen. De haken zijn
alleen bedoeld voor niet al te zware kle-
dingstukken (en niet voor harde voorwer-
pen zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpa-
nelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo
adviseert om alleen originele Volvo-onder-
delen, bestemd voor montage op deze
plaatsen, te gebruiken.
WAARSCHUWING
Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de
bagage en de zijruiten, als u de bagage
opstapelt tot boven de portierruiten.
Anders kan de beschermende werking van
de opblaasgordijnen, die in de plafondbe-
kleding zijn weggewerkt, uitblijven.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel. Gebruik de veilig-
heidsgordel altijd.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 50)
VEILIGHEID
58
Safety Mode
Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in
werking treedt, wanneer tijdens een aanrij-
ding mogelijk belangrijke onderdelen zijn
beschadigd zoals de brandstofleidingen, de
sensoren voor de veiligheidssystemen of het
remsysteem.
Als de auto een aanrijding heeft gehad, kan de
tekst
Safety mode Zie handleiding worden
weergegeven op het bestuurdersdisplay in
combinatie met het waarschuwingslampje als
het display niet beschadigd is geraakt en het
elektrische systeem van de auto nog functio-
neert. De melding betekent dat de functionali-
teit van de auto is verminderd.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waar-
neemt terwijl de melding
Safety mode Zie
handleiding verschijnt. Verlaat de auto
onmiddellijk.
Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan
het systeem worden gereset om de auto te
starten en over een korte afstand te verplaat-
sen. bijv. als de auto op een plaats staat waar
de verkeersveiligheid in gevaar komt.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of
de elektronische onderdelen te resetten
nadat de auto in de Safety Mode heeft
gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel
of een slechte functie van de auto. Volvo
adviseert u de auto altijd in een erkende
Volvo-werkplaats te laten controleren en
naar Normal Mode te laten resetten nadat
de melding
Safety mode Zie handleiding
is verschenen.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept
zolang deze in de Safety mode staat. De
auto moet op een bergingsvoertuig worden
afgevoerd. Volvo adviseert u hem te laten
afvoeren naar een erkende Volvo-werk-
plaats.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 42)
Auto in Safety Mode starten en verplaat-
sen (p. 58)
Bergen (p. 472)
Auto in Safety Mode starten en
verplaatsen
Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan
het systeem worden gereset om de auto te
starten en over een korte afstand te verplaat-
sen. bijv. als de auto op een plaats staat waar
de verkeersveiligheid in gevaar komt.
Auto in Safety Mode starten
1. Onderzoek de auto op beschadigingen en
of er geen brandstof uit de auto is gelekt.
Er mag evenmin een brandstofgeur waar-
neembaar zijn.
Bij minder ernstige schade en als er
geconstateerd is dat geen sprake is van
brandstoflekkage, kan er een startpoging
worden gedaan.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waar-
neemt terwijl de melding
Safety mode Zie
handleiding verschijnt. Verlaat de auto
onmiddellijk.
2. Zet de auto uit.
VEILIGHEID
}}
59
3. Probeer vervolgens de auto te starten.
> De auto-elektronica verricht een sys-
teemcontrole en probeert vervolgens
de normale modus te activeren.
BELANGRIJK
Als de melding Safety mode Zie
handleiding nog steeds op het display
staat, mag u niet met de auto rijden en
deze evenmin verslepen. U moet de auto
dan laten bergen. Verborgen schade kan
de auto tijdens het rijden onbestuurbaar
maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de
auto kunt rijden.
Auto in Safety Mode verrijden
1.
Als de melding
Normal mode The car is
now in normal mode op het bestuurders-
display wordt getoond nadat een startpo-
ging gedaan is, kan de auto voorzichtig
worden verplaatst, bijv. als hij op een
plaats staat waar de verkeersveiligheid in
gevaar gebracht wordt.
2. Verrijd de auto niet verder dan nodig.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept
zolang deze in de Safety mode staat. De
auto moet op een bergingsvoertuig worden
afgevoerd. Volvo adviseert u hem te laten
afvoeren naar een erkende Volvo-werk-
plaats.
Gerelateerde informatie
Safety Mode (p. 58)
Motor starten (p. 406)
Bergen (p. 472)
Kinderveiligheid
Kinderen in rijdende auto's moeten altijd vei-
lig zitten.
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproduc-
ten (kinderzitjes en bevestigingsmaterialen)
die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Met
kinderveiligheidsproducten van Volvo schept u
goede voorwaarden voor een veilig vervoer
van kinderen in de auto. U weet bovendien
zeker dat de producten passen en eenvoudig
in het gebruik zijn.
Het gewicht en de lengte van het kind zijn
bepalend voor de te gebruiken producten.
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te
vervoeren in een achterstevoren gemonteerd
kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van
34 jaar) en daarna tot een lengte van 1,40 m
(4 voet 7 inch) op/in een verhogingskussen of
een in de rijrichting geplaatst kinderzitje.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het te
gebruiken type kinderzitje voor kinderen in
verschillende leeftijdscategorieën en
gewichtsklassen verschillen van land tot
land. Ga na wat er in uw land geldt.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
60
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten
is het belangrijk om de bijgeleverde monta-
gevoorschriften door te nemen.
Neem bij onduidelijkheden over de mon-
tage van kinderveiligheidsproducten con-
tact op met de producent.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 42)
Kinderzitje (p. 60)
Kinderslot activeren en deactiveren
(p. 258)
Kinderzitje
Als u kinderen in de auto vervoert, moet u
altijd een adequate kinderbescherming
gebruiken.
Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen
zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste
plaats aanbrengt, monteert en op de juiste
wijze gebruikt.
Raadpleeg voor de juiste montage de mon-
tage-instructies bij het kinderzitje.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten
is het belangrijk om de bijgeleverde monta-
gevoorschriften door te nemen.
Neem bij onduidelijkheden over de mon-
tage van kinderveiligheidsproducten con-
tact op met de producent.
N.B.
Laat een kinderzitje nooit los in de auto lig-
gen. Bevestig het altijd volgens de instruc-
ties voor het kinderzitje, ook als u het niet
gebruikt.
N.B.
Het voor langere tijd monteren en gebrui-
ken van het kinderzitje kan leiden tot slij-
tage aan het interieur van de auto. Volvo
adviseert om gebruik te maken van het
accessoire trappelbescherming om het
interieur van de auto te beschermen.
Gerelateerde informatie
Kinderveiligheid (p. 59)
Bovenste bevestigingspunten voor kinder-
zitjes (p. 61)
Onderste bevestigingspunten voor kinder-
zitjes (p. 62)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor
kinderzitjes (p. 63)
Positie van kinderzitje (p. 63)
Passagiersairbag* activeren en deactive-
ren (p. 54)
VEILIGHEID
61
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van bovenste bevesti-
gingspunten voor kinderzitjes op de buitenste
zitplaatsen van de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorna-
melijk bestemd om een in de rijrichting
gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzi-
tje aan de bovenste bevestigingspunten vast-
zet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen achter op de rugleuningen geven de posi-
tie van de bevestigingspunten aan.
De bevestigingspunten zitten aan de achter-
zijde van de buitenste zitplaatsen op de ach-
terbank.
WAARSCHUWING
Haal de bovenste bevestigingsband van
het kinderzitje door de opening in de ene
poot van de hoofdsteun, voordat u de band
aan het bevestigingspunt vastzet. Volg, als
dit niet mogelijk is, de aanbevelingen van
de producent van het kinderzitje op.
N.B.
Klap de hoofdsteunen omlaag om het
monteren van dit type kinderzitje te ver-
eenvoudigen bij auto’s met neerklapbare
hoofdsteunen op de beide buitenste zit-
plaatsen.
N.B.
Bij auto’s met een hoedenplank moet u de
hoedenplank verwijderen voordat u kinder-
zitje in de bevestigingspunten kunt aan-
brengen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 60)
Onderste bevestigingspunten voor kinder-
zitjes (p. 62)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor
kinderzitjes (p. 63)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
62
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van onderste bevesti-
gingspunten voor kinderzitjes voorin* en ach-
terin.
De onderste bevestigingspunten zijn bedoeld
voor gebruik in combinatie met bepaalde
tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-
zitje aan de onderste bevestigingspunten vast-
zet.
Positie van de bevestigingspunten
De positie van de bevestigingspunten voorin.
De bevestigingspunten voorin zitten aan de
zijkanten van de beenruimte voor de passa-
giersstoel.
De bevestigingspunten voorin zijn alleen
gemonteerd als de auto is voorzien van een
schakelaar voor het activeren/deactiveren van
de passagiersairbag *.
De positie van de bevestigingspunten achterin.
De bevestigingspunten achterin zitten op de
achterste uiteinden van de vloerrails voor de
voorstoelen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 60)
Bovenste bevestigingspunten voor kinder-
zitjes (p. 61)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor
kinderzitjes (p. 63)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
VEILIGHEID
}}
63
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
voor kinderzitjes
De auto is voorzien van i-Size/ISOFIX-beves-
tigingspunten voor kinderzitjes op de achter-
bank.
i-Size/ISOFIX
2
is een bevestigingssysteem
voor kinderzitjes dat gebaseerd is op een
internationale norm.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-
zitje aan de i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen
2
achter op de rugbekleding geven de posi-
tie van de bevestigingspunten aan.
De bevestigingspunten voor het i-Size/
ISOFIX-systeem zitten achter afdekkingen
onder in de rugleuningen van de achterbank,
op de beide buitenste zitplaatsen.
Klap de afdekkingen omhoog om bij de beves-
tigingspunten te komen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 60)
Bovenste bevestigingspunten voor kinder-
zitjes (p. 61)
Onderste bevestigingspunten voor kinder-
zitjes (p. 62)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 70)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 71)
Positie van kinderzitje
Het is belangrijk om het kinderzitje op de
juiste stoel in de auto te plaatsen. De positie
hangt onder meer af van het type kinderzitje
en van de vraag of de passagiersairbag is
ingeschakeld.
Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en air-
bags gaan niet samen.
Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinder-
zitjes op de achterbank, als de passagiersair-
bag geactiveerd is. Als de airbag wordt opge-
blazen, kan een kind op de passagiersstoel
ernstig letsel oplopen.
Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt
u een tegen de rijrichting in geplaatst kinder-
zitje op de passagiersstoel voorin zetten.
2
Naam en symbool verschillen per markt.
||
VEILIGHEID
64
N.B.
De wettelijke bepalingen voor hoe een kind
in de auto moet worden geplaatst, verschil-
len per land. Stel u op de hoogte van wat
van toepassing is.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel
zitten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rij-
richting in geplaatst kinderzitje op de pas-
sagiersstoel voorin, wanneer de passa-
giersairbag geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch vol-
wassenen) op de passagiersstoel voorin
plaatsnemen, als de passagiersairbag
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan aanleiding geven tot
levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
De waarschuwingssticker voor passagiersair-
bag is aangebracht als hierboven.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 60)
Kinderzitje monteren (p. 64)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 70)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 71)
Kinderzitje monteren
Bij de montage en het gebruik van een kin-
derzitje dient u op enkele dingen te letten.
Het hangt van de plaats van het kinderzitje af
welke dingen dat precies zijn.
WAARSCHUWING
Comfortkussens/kinderzitjes met stalen
beugels of andere constructies die tegen
de openingsknop van de gordelsluiting aan
kunnen liggen, mogen niet worden
gebruikt aangezien ze ervoor kunnen zor-
gen dat de veiligheidsgordel per ongeluk
open gaat.
Zet de bevestigingsbanden van het kinder-
zitje niet vast aan de hendel waarmee u de
voorstoel in de lengterichting verstelt of
aan de veren, rails of balken onder de stoel.
Scherpe randen kunnen de bevestigings-
banden beschadigen.
Laat het bovengedeelte van het kinderzitje
niet tegen de voorruit leunen.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten
is het belangrijk om de bijgeleverde monta-
gevoorschriften door te nemen.
Neem bij onduidelijkheden over de mon-
tage van kinderveiligheidsproducten con-
tact op met de producent.
VEILIGHEID
}}
65
N.B.
Laat een kinderzitje nooit los in de auto lig-
gen. Bevestig het altijd volgens de instruc-
ties voor het kinderzitje, ook als u het niet
gebruikt.
N.B.
Het voor langere tijd monteren en gebrui-
ken van het kinderzitje kan leiden tot slij-
tage aan het interieur van de auto. Volvo
adviseert om gebruik te maken van het
accessoire trappelbescherming om het
interieur van de auto te beschermen.
Op voorstoel monteren
Controleer bij montage van tegen de rij-
richting in geplaatste kinderzitjes of de
passagiersairbag gedeactiveerd is.
Controleer bij montage van in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes of de passagiers-
airbag geactiveerd is.
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde
kinderzitjes met een universele of semi-
universele goedkeuring waarbij uw auto
op de lijst van compatibele auto's staat.
ISOFIX-kinderzitjes zijn alleen te monte-
ren, wanneer de auto is uitgerust met een
ISOFIX-console
3
(accessoire).
Als het kinderzitje voorzien is van onderste
bevestigingsbanden, adviseert Volvo u om
deze aan de onderste bevestigingspunten
vast te zetten
3
.
Als het kinderzitje met steunbenen is uit-
gerust, moet het steunbeen/moeten de
steunbenen altijd rechtstreeks op de vloer
worden geplaatst. Plaats steunbenen
nooit op een voetensteun of een ander
voorwerp.
Om de montage van kinderzitjes te ver-
eenvoudigen kunt u gebruikmaken van
een ISOFIX-geleider.
Op achterbank monteren
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde
kinderzitjes met een universele of semi-
universele goedkeuring waarbij uw auto
op de lijst van compatibele auto's staat.
Het is niet toegestaan om kinderzitjes met
steunbenen op de middelste zitplaats te
monteren.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-systeem en goedgekeurd voor i-
Size
4
.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
bevestigingspunten bovenaan. Volvo advi-
seert u om de bovenste bevestigingsban-
den door de hoofdsteunopening te halen
alvorens ze vast te zetten aan de bevesti-
gingspunten. Volg de adviezen van de pro-
ducent van het kinderzitje op, als dit niet
mogelijk is.
Verstel na het vastzetten van eventuele
onderste bevestigingsbanden van een kin-
derzitje in de onderste bevestigingspunten
de desbetreffende stoel niet meer. Vergeet
niet om bij het demonteren van een kin-
derzitje ook altijd eventuele onderste
bevestigingsbanden te verwijderen.
Als het kinderzitje met steunbenen is uit-
gerust, moet het steunbeen/moeten de
steunbenen altijd rechtstreeks op de vloer
worden geplaatst. Plaats steunbenen
nooit op een voetensteun of een ander
voorwerp.
3
Het aanbod aan accessoires verschilt per markt.
4
Verschilt per markt.
||
VEILIGHEID
66
Bij het monteren van een babyzitje op de achterbank
raadt Volvo aan om een afstand van minimaal
50 mm (2 inch) aan te houden van de voorkant van
het babyzitje tot de achterkant van de stoel ervoor.
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 70)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 71)
VEILIGHEID
67
Overzichtstabel voor de plaatsing
van kinderzitjes
De tabel geeft een overzicht van het type kin-
derzitje dat zich leent voor de verschillende
zitplaatsen in de auto.
Zitplaatsen bij een auto met het stuur links.
Zitplaatsen bij een auto met het stuur rechts.
i-Size-kinderzitje Kinderzitjes met universele goedkeuring die zijn vastgezet met de veilig-
heidsgordel van de auto
Andere typen kinderzitjes
A
Zitplaats
B
3, 5
2
C
, 3, 4, 5 2
C
, 3, 5
A
Neem voor meer informatie contact op met de fabrikant van het kinderzitje.
B
Zie bovenstaande nummering.
C
Geactiveerde airbag bij in de rijrichting geplaatste kinderzitjes. Gedeactiveerde airbag bij tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes.
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 64)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 70)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 71)
VEILIGHEID
68
Plaatsingstabel voor kinderzitjes
die de veiligheidsgordel in de auto
gebruiken
De tabel geeft aanbevelingen voor de te
gebruiken kinderzitjes op de verschillende
zitplaatsen en voor de desbetreffende
gewichtsgroepen.
N.B.
Neem alvorens een kinderzitje in de auto te
monteren altijd het hoofdstuk over de
montage van kinderzitjes in de gebruikers-
handleiding door.
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzi-
tjes)
A
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
A
Buitenste zitplaats achter-
bank
Middelste zitplaats ach-
terbank
Groep 0
max. 10 kg
U
B, C
X
U
C
U
C
Groep 0+
max. 13 kg
U
B, C
X
U
C
U
C
Groep 1
918 kg
L
D
UF
B, E
U
E
, L
D
U
E
Groep 2
1525 kg
L
D
UF
B, F
U
F
, L
D
U
F
VEILIGHEID
69
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzi-
tjes)
A
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
A
Buitenste zitplaats achter-
bank
Middelste zitplaats ach-
terbank
Groep 3
2236 kg
X
UF
B, F
U
F
U
F
U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes met universele goedkeuring.
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of
semi-universeel zijn.
X: deze plaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
A
Bij montage van kinderzitjes dient het verlengbare zitkussen altijd te zijn ingeschoven.
B
Zet de stoel hoger.
C
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146).
D
Volvo adviseert: Tegen de rijrichting in geplaatst Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E5 04212).
E
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
F
Volvo adviseert: Verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E1 04301312).
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rij-
richting in geplaatst kinderzitje op de pas-
sagiersstoel voorin, wanneer de passa-
giersairbag geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 64)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 70)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 71)
Veiligheidsgordels (p. 45)
VEILIGHEID
70
Plaatsingstabel voor i-Size-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te
gebruiken i-Size-kinderzitjes op de verschil-
lende zitplaatsen en voor de desbetreffende
gewichtsgroepen.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd con-
form UN Reg R129.
N.B.
Neem alvorens een kinderzitje in de auto te
monteren altijd het hoofdstuk over de
montage van kinderzitjes in de gebruikers-
handleiding door.
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeacti-
veerde airbag, alleen tegen de
rijrichting in geplaatste kin-
derzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Buitenste zitplaats ach-
terbank
Middelste zitplaats ach-
terbank
i-Size-kinderzitje X X
i-U
A, B
X
i-U: Geschikt voor i-Size-kinderzitje met "universele" goedkeuring dat in of tegen de rijrichting in geplaatst is.
X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
A
Volvo beveelt aan dat kinderen zo lang mogelijk in een tegen de rijrichting geplaatst kinderzitje zitten, minimaal tot een leeftijd van 34 jaar.
B
Volvo adviseert: BeSafe iZi Kid X2 i-Size (typegoedkeuring E4129R000002).
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 64)
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 71)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor
kinderzitjes (p. 63)
VEILIGHEID
}}
71
Plaatsingstabel voor ISOFIX-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te
gebruiken ISOFIX-kinderzitjes op de verschil-
lende zitplaatsen en voor de desbetreffende
gewichtsgroepen.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd con-
form UN Reg R44 en de producent van het
zitje moet het desbetreffende automodel op
de lijst met compatibele auto's vermelden.
N.B.
Neem alvorens een kinderzitje in de auto te
monteren altijd het hoofdstuk over de
montage van kinderzitjes in de gebruikers-
handleiding door.
Gewicht Afmetingsca-
tegorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen
de rijrichting in
geplaatste kinderzi-
tjes)
B,C
Voorstoel (met
geactiveerde air-
bag, alleen in de rij-
richting geplaatste
kinderzitjes)
B, C
Buitenste zit-
plaats achter-
bank
Middelste zit-
plaats achter-
bank
Groep 0
max. 10 kg
E
Tegen rijrichting in
geplaatst babyzitje
IL
B, D
, X
E
X
IL
D
X
Groep 0+
max. 13 kg
E
Tegen rijrichting in
geplaatst babyzitje
IL
B, D, F
, X
E
X
IL
D
XC
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
D
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
||
VEILIGHEID
72
Gewicht Afmetingsca-
tegorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen
de rijrichting in
geplaatste kinderzi-
tjes)
B,C
Voorstoel (met
geactiveerde air-
bag, alleen in de rij-
richting geplaatste
kinderzitjes)
B, C
Buitenste zit-
plaats achter-
bank
Middelste zit-
plaats achter-
bank
Groep 1
918 kg
A
In rijrichting geplaatst kin-
derzitje
X
IL
B, F, G
, X
E
IL
G
, IUF
G
XB
In rijrichting geplaatst kin-
derzitje
B1
In rijrichting geplaatst kin-
derzitje
C
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
IL
B, F
, X
E
X IL X
D
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
VEILIGHEID
}}
73
Gewicht Afmetingsca-
tegorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen
de rijrichting in
geplaatste kinderzi-
tjes)
B,C
Voorstoel (met
geactiveerde air-
bag, alleen in de rij-
richting geplaatste
kinderzitjes)
B, C
Buitenste zit-
plaats achter-
bank
Middelste zit-
plaats achter-
bank
IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep mer-
ken of semi-universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken
gewichtsgroep.
X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes.
A
Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het
kinderzitje.
B
Geschikt voor montage van ISOFIX-kinderzitjes met semi-universele goedkeuring (IL), als de auto is uitgerust met een ISOFIX-console (accessoire) (het aanbod aan accessoires verschilt per markt).
Op deze positie ontbreken de bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes.
C
Bij montage van kinderzitjes dient het verlengbare zitkussen altijd te zijn ingeschoven.
D
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146).
E
Geldt bij een auto zonder ISOFIX-console.
F
Stel de rugleuning zo in dat de hoofdsteun het kinderzitje niet raakt.
G
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rij-
richting in geplaatst kinderzitje op de pas-
sagiersstoel voorin, wanneer de passa-
giersairbag geactiveerd is.
N.B.
Als een i-Size/ISOFIX-kinderzitje geen
afmetingscategorie heeft, moet het auto-
model op de voertuiglijst van het kinder-
zitje staan.
N.B.
Volvo raadt u aan om contact op te nemen
met een erkende Volvo-dealer voor infor-
matie over de i-Size/ISOFIX-kinderzitjes
van Volvo.
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 64)
||
VEILIGHEID
74
Overzichtstabel voor de plaatsing van kin-
derzitjes (p. 67)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de
veiligheidsgordel in de auto gebruiken
(p. 68)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 70)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor
kinderzitjes (p. 63)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
76
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur links
In de overzichten wordt aangegeven waar
displays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Stuurwiel en instrumentenpaneel
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistlampen vóór/
bochtverlichting*, mistachterlicht, op nul
zetten van dagtellers
Stuurpaddles* om handmatig te schakelen
met een automatische versnellingsbak
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
Rechter stuurknoppenset
Stuurwielafstelling
Claxon
Linker knoppenset op het stuur
Displayverlichting, achterklep ontgrende-
len/openen*/sluiten*
Plafondconsole
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole, ON CALL-
knop*
Handmatige dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel
Midden- en tunnelconsole
Middendisplay
Startknop
Alarmlichten, ontwaseming, media, rijmo-
dusknop*
Elektrische aansluiting, USB-poort, draad-
loze telefoonoplader*
Schakelhendel/keuzehendel
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
77
Bestuurdersportier
Geheugens voor instellingen van elek-
trisch bedienbare voorstoel*, buitenspie-
gels
Centrale vergrendeling, elektrisch bedien-
bare ruiten, buitenspiegels, elektrisch kin-
derslot*
Motorkap openen
Instelling van voorstoel
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Verlichtingsbediening (p. 144)
Motor starten (p. 406)
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Versnellingsbak (p. 421)
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur rechts
In de overzichten wordt aangegeven waar
displays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
78
Stuurwiel en instrumentenpaneel
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistlampen vóór/
bochtverlichting*, mistachterlicht, op nul
zetten van dagtellers
Stuurpaddles* om handmatig te schakelen
met een automatische versnellingsbak
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
Displayverlichting, achterklep ontgrende-
len/openen*/sluiten*
Rechter stuurknoppenset
Claxon
Stuurwielafstelling
Linker knoppenset op het stuur
Plafondconsole
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole, ON CALL-
knop*
Handmatige dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel
Midden- en tunnelconsole
Middendisplay
Startknop
Alarmlichten, ontwaseming, media, rijmo-
dusknop*
Elektrische aansluiting, USB-poort, draad-
loze telefoonoplader*
Schakelhendel/keuzehendel
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
79
Bestuurdersportier
Geheugens voor instellingen van elek-
trisch bedienbare voorstoel*, buitenspie-
gels
Centrale vergrendeling, elektrisch bedien-
bare ruiten, buitenspiegels, elektrisch kin-
derslot*
Motorkap openen
Instelling van voorstoel
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Verlichtingsbediening (p. 144)
Motor starten (p. 406)
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Versnellingsbak (p. 421)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
80
Bestuurdersdisplay
Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer
over de auto en het rijden.
Van het bestuurdersdisplay maken deel uit
meters, indicatoren en controle- en waarschu-
wingssymbolen. Wat er op het bestuurders-
display wordt weergegeven, hangt af van de
uitrusting, instellingen en de op dat moment
actieve functies van de auto.
Het bestuurdersdisplay wordt geactiveerd
zodra er een portier wordt geopend, d.w.z. in
contactslotstand 0. Het bestuurdersdisplay
dooft, als het enige tijd niet wordt gebruikt.
Om het weer te activeren moet u het volgende
doen:
Bedien het rempedaal.
Activeer contactslotstand I.
Open een van de portieren.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de auto, als het
bestuurdersdisplay na de activering/start
dooft of niet oplicht of als het bestuurders-
display of delen ervan onleesbaar zijn.
Bezoek onmiddellijk een werkplaats. Gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
WAARSCHUWING
Bij storingen in het bestuurdersdisplay kan
mogelijk geen informatie over het remsys-
teem, de airbags of andere veiligheidssys-
temen worden weergegeven. U kunt de
status van de autosystemen dan niet con-
troleren en evenmin waarschuwingen en
informatie ontvangen.
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk
van het model afwijkingen mogelijk zijn.
Positie op het bestuurdersdisplay:
Links In het midden Rechts
Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen
Toerenteller/ECO-meter
A
Dagtellers Buitentemperatuurmeter Schakelindicator
Kilometerteller
B
Klok Rijmodus
Informatie over cruisecontrol en
snelheidsbegrenzer
Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstel-
lingen
Brandstofmeter
Verkeersbordinformatie*
Informatie over portieren en gordels Status van het Start/Stop-systeem
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
81
Links In het midden Rechts
- Mediaspeler Actieradius op tank
-
Navigatiekaart*
Momentaan brandstofverbruik
- Telefoon Appmenu (te activeren met de stuurknoppenset)
- Stembediening -
-
Kompas
A
-
A
Afhankelijk van de gekozen rijmodus.
B
Gecumuleerde afstand.
Dynamisch symbool
Het dynamische symbool in
zijn basisvorm.
In het midden van het bestuurdersdisplay
staat een dynamisch symbool dat er afhanke-
lijk van het type melding anders uitziet. Een
amberkleurige of rode aanduiding rond het
symbool geeft de ernstigheidsgraad van con-
trole- en waarschuwingsmeldingen aan.
Voorbeeld van controlesymbool.
Aan de hand van een animatie is de basisvorm
te wijzigen in een grafische voorstelling om de
locatie van het probleem aan te geven of om
informatie te verduidelijken.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor bestuurdersdisplay
(p. 82)
Waarschuwingssymbolen op bestuurders-
display (p. 91)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 88)
Boordcomputer (p. 83)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 97)
Rijmodi* (p. 428)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
82
Instellingen voor
bestuurdersdisplay
Instellingen voor de weergave-opties van het
bestuurdersdisplay zijn te verrichten via het
applicatiemenu van het bestuurdersdisplay
en via het instellingsmenu van het midden-
display.
Instellingen via appmenu van
bestuurdersdisplay
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk
van het model afwijkingen mogelijk zijn.
Het appmenu is te openen en te regelen via de
rechter stuurknoppenset.
In het appmenu is te kiezen welke informatie
op het bestuurdersdisplay moet verschijnen
boordcomputer
mediaspeler
telefoon
navigatiesysteem*.
Instellingen via middendisplay
Informatietype kiezen
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Displays Informatie
bestuurdersscherm
.
3. Kies wat er op de achtergrond moet ver-
schijnen:
Geen info in achtergrond tonen
Info huidige gespeelde media tonen
Navigatie ook tonen zonder
ingestelde route
Thema kiezen
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Displays Toon skins
3. Kies thema (uiterlijk) van het bestuurders-
display:
Glass
Minimalistic
Performance
Chrome Rings
Taal kiezen
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
Systeem Systeemtalen en -
eenheden
Systeemtaal om een taal te
kiezen.
> Een wijziging werkt door op de taal op
alle niveaus.
De instellingen zijn persoonlijk en worden
automatisch opgeslagen onder het actieve
gebruikersprofiel.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 97)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
83
Brandstofmeter
De brandstofmeter op het bestuurdersdisplay
geeft het brandstofpeil in de tank aan.
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk
van het model afwijkingen mogelijk zijn.
Het beige gebied van de brandstofmeter geeft
het brandstofpeil in de tank aan.
Wanneer het brandstofpeil gering is en u moet
bijtanken, gaat het amberkleurige tanksym-
bool branden. De boordcomputer geeft ook de
resterende actieradius op de tank aan.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Brandstof tanken (p. 445)
Brandstoftank – inhoud (p. 659)
Boordcomputer
De boordcomputer van de auto registreert
waarden zoals afgelegde afstand, brandstof-
verbruik en gemiddelde snelheid tijdens het
rijden.
Om eenvoudiger zuinig te kunnen rijden, wor-
den het momentane en het gemiddelde brand-
stofverbruik geregistreerd. De boordcompu-
terinformatie is weer te geven op het bestuur-
dersdisplay.
Voorbeeld van boordcomputerinformatie op het
bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch,
zodat er afhankelijk van het model afwijkingen moge-
lijk zijn.
De volgende meters maken deel uit van de
boordcomputer:
Dagtellers
Kilometerteller
Momentaan brandstofverbruik
Actieradius op tank
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk
zijn te wijzigen via de systeeminstellingen op
het middendisplay.
Dagtellers
Er zijn twee dagtellers, TM en TA.
TM kan handmatig op nul worden gezet en TA
wordt automatisch op nul gezet als de auto
minimaal vier uur niet wordt gebruikt.
Tijdens de rit wordt informatie geregistreerd
over:
Afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
De waarden zijn berekend op basis van de
waarden sinds de laatste reset.
Kilometerteller
De kilometerteller registreert de totale afge-
legde afstand van de auto. Deze waarde is niet
op nul te zetten.
Momentaan brandstofverbruik
Deze meter geeft het actuele brandstofver-
bruik van de auto aan. De waarde wordt zowat
iedere seconde bijgewerkt.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
84
Actieradius op tank
De boordcomputer berekent de
actieradius op basis van de reste-
rende hoeveelheid brandstof in de
tank.
De actieradius wordt berekend aan de hand
van het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 30 km (20 mijl) en de resterende hoe-
veelheid brandstof.
Als de meter "----" aangeeft, is er te weinig
brandstof over om de actieradius te kunnen
berekenen. Tank zo spoedig mogelijk.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius.
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
De alternatieve digitale snelheidsmeter ver-
eenvoudigt het rijden in landen waar verkeers-
borden met de voorgeschreven snelheden een
andere eenheid hebben dan wat de instrumen-
ten van de auto laten zien.
De digitale snelheid wordt dan weergegeven
in de eenheid die de analoge snelheidsmeter
juist niet geeft. Is de analoge snelheidsmeter
ingesteld op mph, dan wordt de snelheid op
de boordcomputermeter weergegeven in
km/h en omgekeerd.
Gerelateerde informatie
Ritstatistieken tonen op het bestuurders-
display (p. 84)
Dagteller resetten (p. 85)
Verbruiksinfo weergeven op het midden-
display (p. 86)
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Systeemeenheden wijzigen (p. 126)
Ritstatistieken tonen op het
bestuurdersdisplay
De door de boordcomputer geregistreerde en
berekende waarden kunnen worden weerge-
geven op het bestuurdersdisplay.
De waarden worden opgeslagen in een boord-
computerapp. Via het appmenu kunt u die
informatie kiezen die op het bestuurdersdis-
play moeten worden weergegeven.
Open het appmenu
1
en blader erin met de rechter
stuurknoppenset.
Appmenu
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
85
1. Open het appmenu op het bestuurdersdis-
play door op (1) te drukken.
(Het appmenu is niet te openen als er nog
een onbevestigde melding op het bestuur-
dersdisplay staat. U moet de melding
eerst bevestigen met een druk op de knop
O (4) voordat het appmenu te openen is.)
2. Navigeer naar de boordcomputerapp door
met (2) naar links of rechts te vegen.
> Op de bovenste vier menuregels staan
de gemeten waarden voor dagteller
TM. Op de vier menuregels eronder
staan de gemeten waarden voor dag-
teller TA. Blader omhoog of omlaag in
de lijst met (3).
3. Blader verder omlaag naar de alternatie-
venknoppen om te kiezen welke informa-
tie op het bestuurdersdisplay moet wor-
den weergegeven:
Kilometerteller
Actieradius op tank
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
Afgelegde afstand voor dagteller TM,
TA of geen weergave van afgelegde
afstand
Momentaan brandstofverbruik, gemid-
deld verbruik voor TM of TA of geen
weergave van het brandstofverbruik
Selecteer of deselecteer een optie met de
knop O (4). De wijziging gaat meteen in.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 83)
Dagteller resetten (p. 85)
Dagteller resetten
Reset de dagteller met de linker stuurhendel.
Reset alle informatie van de dagteller TM
(dat wil zeggen actieradius, gemiddeld
verbruik, gemiddelde snelheid en rijtijd)
door de RESET-knop op de linker stuur-
hendel lang in te drukken.
Bij kort indrukken van de RESET-knop
reset u alleen de actieradius.
Dagteller TA heeft alleen een automatische
resetfunctie die start, wanneer de auto vier uur
lang niet wordt gebruikt.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 83)
1
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
86
Verbruiksinfo weergeven op het
middendisplay
De verbruiksinfo van de boordcomputer ver-
schijnt in grafische vorm op het middendis-
play en biedt u het overzicht waarmee u een-
voudig zuiniger kunt rijden.
Open de app Bestuurder
prestaties op het appscherm
om de verbruiksinfo weer te
geven.
Elke staaf in het diagram
staat voor een afstand van 1,
10 of 100 km (of miles). Tijdens het rijden
worden de staven van rechts naar links aange-
vuld. De staaf uiterst rechts geeft de waarde
voor de actuele etappe aan.
Het gemiddelde brandstofverbruik en de
totale rijtijd zijn bepaald op basis van de ver-
bruiksinfo sinds de laatste nulstelling.
Verbruiksinfo van de boordcomputer
2
.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor verbruiksinfo (p. 86)
Boordcomputer (p. 83)
Instellingen voor verbruiksinfo
De instellingen voor verbruiksinfo zijn op nul
te stellen of aan te passen.
1.
Open de app
Bestuurder prestaties op
het appscherm om de verbruiksinfo weer
te geven.
2.
Tik op
Voorkeur om
de schaalverdeling te wijzigen. Kies een
resolutie van 1, 10 of 100 km/miles
voor de staaf.
de verbruiksinfo na afloop van een rit op
nul te zetten. Wanneer de auto meer
dan 4 uur stilgestaan heeft.
de gegevens over de actuele rit op nul
te zetten.
Verbruiksinfo, berekend gemiddeld ver-
bruik en totale rijtijd worden altijd gelijktij-
dig op nul gezet.
Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk
zijn te wijzigen via de systeeminstellingen op
het middendisplay.
2
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
87
Gerelateerde informatie
Verbruiksinfo weergeven op het midden-
display (p. 86)
Boordcomputer (p. 83)
Dagteller resetten (p. 85)
Datum en tijd
De klok is zichtbaar op zowel bestuurders-
als middendisplay.
Positie van de klok
In sommige situaties kan de klok op het
bestuurdersdisplay schuilgaan achter meldin-
gen en informatie.
Op het middendisplay zit de klok rechts
bovenaan op de statusbalk.
Instellingen voor datum en tijd
Kies Instellingen Systeem Datum
en tijd
op het hoofdscherm van het mid-
dendisplay om de instellingen voor tijd- en
datumformaat te wijzigen.
Stel de datum en tijd in door op de pijl-
omhoog of pijl-omlaag op het touchscreen
te tikken.
Automatische tijd voor auto's met gps
Bij een auto met navigatiesysteem kunt u
Automatische tijd kiezen. De tijdzone wordt
dan automatisch ingesteld aan de hand van
waar de auto zich bevindt. Voor een bepaald
type navigatiesysteem moet ook de huidige
locatie (land) worden ingesteld om de juiste
tijdzone te krijgen. Als Automatische tijd niet
is gekozen, stelt u tijd en datum met de pijlen
omhoog of omlaag op het touchscreen.
Zomertijd
In sommige landen is met Automatische
zomertijd de automatische instelling van de
zomertijd te selecteren. In de overige landen
valt de instelling Zomertijd handmatig te
selecteren.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
88
Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter staat aangege-
ven op het bestuurdersdisplay.
Een sensor registreert de temperatuur buiten
de auto.
Als de auto geparkeerd heeft gestaan, is het
mogelijk dat de meter een te hoge tempera-
tuur aangeeft.
Wanneer de buitentemperatuur in
het gebied –5 °C tot +2 °C (23 °F
tot 36 °F) ligt, brandt er ook een
sneeuwvloksymbool op het bestuur-
dersdisplay om te wijzen op het gevaar voor
gladheid.
Wijzig de eenheid voor o.a. de temperatuur-
meter via systeeminstellingen in het hoofd-
scherm op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Systeemeenheden wijzigen (p. 126)
Controlesymbolen op
bestuurdersdisplay
De controlesymbolen attenderen u erop dat
de bijbehorende functies ingeschakeld zijn,
de desbetreffende systemen actief zijn of dat
er storingen of gebreken zijn opgetreden.
Symbool Betekenis
Informatie, lees displaymel-
ding
Bij een afwijking in een van de
autosystemen gaat het informa-
tiesymbool branden op het
bestuurdersdisplay en ver-
schijnt er een displaytekst. Het
informatiesymbool kan ook
gaan branden in combinatie
met andere symbolen.
Storing in remsysteem
Het symbool brandt bij een sto-
ring in de parkeerrem.
Storing in ABS
Als het symbool brandt, is het
systeem defect. Het normale
remsysteem van de auto werkt
dan nog wel, zij het zonder
ABS-regeling.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
89
Symbool Betekenis
Automatische rem aan
Het symbool brandt, wanneer
de functie actief is en de
bedrijfsrem of parkeerrem
ingrijpen. De rem zorgt dat de
auto stil blijft staan, nadat deze
tot stilstand is gekomen.
Bandenspanningssysteem
Het symbool brandt bij een te
lage bandenspanning. Bij een
storing in het bandenspan-
ningssysteem gaat het symbool
eerst ca. 1 minuut knipperen en
vervolgens permanent branden.
Dit kan komen doordat het sys-
teem niet als beoogd een lage
bandenspanning kan registre-
ren of daarvoor waarschuwen.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgas-
reinigingssysteem kan na een
motorstart het symbool gaan
branden. Rijd voor een controle
naar een werkplaats. Volvo
adviseert u contact op te
nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Symbool Betekenis
Richtingaanwijzer links en
rechts
Het symbool knippert bij
gebruik van de richtingaanwij-
zers.
Stadslichten voor/achterlich-
ten
Het symbool brandt, wanneer
de stadslichten zijn ingescha-
keld.
Fout in het koplampsysteem
Het symbool brandt, als er een
storing is opgetreden in het
ABL (Active Bending Lights) of
als er een andere storing is
opgetreden in het koplampsys-
teem.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw
licht als het automatisch groot
licht aan is.
Symbool Betekenis
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit
licht als het automatisch groot
licht uit is.
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer u
het groot licht voert of groot-
lichtsignalen geeft.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw
licht als het automatisch groot
licht aan is. Stadslichten zijn
ingeschakeld.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit
licht als het automatisch groot
licht uit is. Stadslichten zijn
ingeschakeld.
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer
het groot licht en de stadslich-
ten zijn ingeschakeld.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
90
Symbool Betekenis
Mistlampen aan
Het symbool brandt, wanneer
de mistlampen voor zijn inge-
schakeld.
Mistachterlicht aan
Het symbool brandt, wanneer
het mistachterlicht is ingescha-
keld.
Regensensor aan
Dit symbool brandt, wanneer
de regensensor aanstaat.
Preconditioning aan
Het symbool brandt, wanneer
de motor- en interieurverwar-
ming/airconditioning voor pre-
conditioning van de auto zor-
gen.
Stabiliteitsregeling
Het knipperende symbool geeft
aan dat de stabiliteitsregeling
werkt. Als het symbool continu
brandt is er sprake van een sto-
ring in het systeem.
Symbool Betekenis
Stabiliteitsregeling, Sport-
stand
Het symbool brandt, wanneer
de Sport-stand is geactiveerd.
De Sport-stand maakt een
actievere rijervaring mogelijk.
Het systeem registreert dan of
de gaspedaal- en stuurwielbe-
diening alsook het bochtenwerk
aan te merken zijn als sportie-
ver dan normaal, waarna het
systeem toestaat dat de achter-
trein een gecontroleerde vorm
van slippen vertoont voordat
het ingrijpt en de auto stabili-
seert.
Rijbaanassistent
Wit symbool: Rijbaanassistent
aan en wegbelijning is waarge-
nomen.
Grijs symbool: Rijbaanassistent
aan en wegbelijning is niet
waargenomen.
Amberkleurig symbool: Rijbaa-
nassistent waarschuwt/grijpt
in.
Symbool Betekenis
Rijbaanassistent en regen-
sensor
Wit symbool: Rijbaanassistent
aan en wegbelijning is waarge-
nomen. De regensensor is aan.
Grijs symbool: Rijbaanassistent
aan en wegbelijning is niet
waargenomen. De regensensor
is aan.
AdBlue-systeem (diesel)
Het symbool brandt bij een
gering AdBlue-peil of bij een
storing in het AdBlue-systeem.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Waarschuwingssymbolen op bestuurders-
display (p. 91)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
91
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
De waarschuwingssymbolen attenderen u
erop dat belangrijke functies zijn ingescha-
keld of dat er ernstige storingen of gebreken
zijn opgetreden.
Symbool Betekenis
Waarschuwing
Het rode waarschuwingssym-
bool gaat branden, wanneer er
een storing is geregistreerd die
van invloed kan zijn op de vei-
ligheid of de rijeigenschappen
van de auto. Er verschijnt tege-
lijkertijd een verklarende tekst-
melding op het bestuurdersdis-
play. Het waarschuwingssym-
bool kan ook gaan branden in
combinatie met andere symbo-
len.
Gordelwaarschuwing
Het symbool brandt of knippert
als u of de voorpassagier geen
veiligheidsgordel draagt of als
iemand op de achterbank de
gordel heeft losgenomen.
Symbool Betekenis
Airbags
Als het symbool tijdens het rij-
den oplicht of blijft branden, is
er een storing geregistreerd in
een van de veiligheidssystemen
van de auto. Lees de melding
op het bestuurdersdisplay.
Volvo adviseert u contact op te
nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het
remvloeistofpeil mogelijk te
laag. Bezoek de dichtstbijzijnde
erkende werkplaats om het
remvloeistofpeil te laten contro-
leren en aanpassen.
Parkeerrem aangezet
Het lampje brandt continu,
wanneer u de parkeerrem hebt
aangezet.
Een knipperend symbool houdt
in dat er een storing is opgetre-
den. Lees de melding op het
bestuurdersdisplay.
Symbool Betekenis
Lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de
motorolie te laag. Zet de motor
onmiddellijk af en controleer
het motoroliepeil. Vul zo nodig
olie bij. Als het lampje oplicht
terwijl het oliepeil in orde is,
moet u contact opnemen met
een werkplaats. Volvo adviseert
u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
Dynamo laadt niet bij
Het lampje gaat tijdens het rij-
den branden, als er sprake is
van een storing in het elektrisch
systeem. Bezoek een werk-
plaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
92
Symbool Betekenis
Dreigende botsing
City Safety geeft een waarschu-
wing bij een dreigende botsing
met andere voertuigen, voet-
gangers, fietsers en grotere die-
ren.
Hoge motortemperatuur
Het lampje gaat tijdens het rij-
den branden als de motor een
te hoge temperatuur heeft. Er
verschijnt tegelijkertijd een ver-
klarende tekstmelding op het
bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 88)
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Licentieovereenkomst voor
bestuurdersdisplay
Een licentie is een overeenkomst die toe-
stemming verleent om bepaalde handelingen
te verrichten of het recht om gebruik te
maken van een product waar een andere
rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten
op heeft, onder de voorwaarden vervat in de
overeenkomst. Hier volgt een Engelse versie
van de overeenkomst tussen Volvo en produ-
centen of ontwikkelaars.
Freetype Project License
3rd Party Software Disclaimers and License
Agreements Confidential ID 0600004004
39 / 75 Revision 06.00A, 20150609
2006-Jan-27 Copyright 19962002, 2006
by David Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg.
Introduction
The FreeType Project is distributed in several
archive packages; some of them may contain,
in addition to the FreeType font engine,
various tools and contributions which rely on,
or relate to, the FreeType Project. This license
applies to all files found in such packages, and
which do not fall under their own explicit
license. The license affects thus the FreeType
font engine, the test programs, documentation
and makefiles, at the very least. This license
was inspired by the BSD, Artistic, and IJG
(Independent JPEG Group) licenses, which all
encourage inclusion and use of free software
in commercial and freeware products alike. As
a consequence, its main points are that: o We
don't promise that this software works.
However, we will be interested in any kind of
bug reports. (`as is' distribution) o You can use
this software for whatever you want, in parts
or full form, without having to pay us. (`royalty-
free' usage) o You may not pretend that you
wrote this software. If you use it, or only parts
of it, in a program, you must acknowledge
somewhere in your documentation that you
have used the FreeType code. (`credits') We
specifically permit and encourage the
inclusion of this software, with or without
modifications, in commercial products. We
disclaim all warranties covering The FreeType
Project and assume no liability related to The
FreeType Project. Finally, many people asked
us for a preferred form for a credit/disclaimer
to use in compliance with this license. We
thus encourage you to use the following text:
"Portions of this software are copyright ©
2013 The FreeType Project
(www.freetype.org). All rights reserved."
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
93
Legal Terms
0. Definitions – Throughout this license, the
terms `package', `FreeType Project', and
`FreeType archive' refer to the set of files
originally distributed by the authors (David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg)
as the `FreeType Project', be they named as
alpha, beta or final release. `You' refers to the
licensee, or person using the project, where
`using' is a generic term including compiling
the project's source code as well as linking it
to form a `program' or `executable'. This
program is referred to as `a program using the
FreeType engine'. This license applies to all
files distributed in the original FreeType
Project, including all source code, binaries and
documentation, unless otherwise stated in the
file in its original, unmodified form as
distributed in the original archive. If you are
unsure whether or not a particular file is
covered by this license, you must contact us
to verify this. The FreeType Project is
copyright (C) 19962000 by David Turner,
Robert Wilhelm, and Werner Lemberg. All
rights reserved except as specified below.
1. No Warranty – THE FREETYPE PROJECT
IS PROVIDED `AS IS' WITHOUT WARRANTY
OF ANY KIND, EITHER EXPRESS OR
IMPLIED, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR
PURPOSE. IN NO EVENT WILL ANY OF THE
AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY DAMAGES CAUSED BY
THE USE OR THE INABILITY TO USE, OF
THE FREETYPE PROJECT. '
2. Redistribution – This license grants a
worldwide, royalty-free, perpetual and
irrevocable right and license to use, execute,
perform, compile, display, copy, create
derivative works of, distribute and sublicense
the FreeType Project (in both source and
object code forms) and derivative works
thereof for any purpose; and to authorize
others to exercise some or all of the rights
granted herein, subject to the following
conditions: o Redistribution of source code
must retain this license file (`FTL.TXT')
unaltered; any additions, deletions or changes
to the original files must be clearly indicated in
accompanying documentation. The copyright
notices of the unaltered, original files must be
preserved in all copies of source files. o
Redistribution in binary form must provide a
disclaimer that states that the software is
based in part of the work of the FreeType
Team, in the distribution documentation. We
also encourage you to put an URL to the
FreeType web page in your documentation,
though this isn't mandatory. These conditions
apply to any software derived from or based
on the FreeType Project, not just the
unmodified files. If you use our work, you must
acknowledge us. However, no fee need be
paid to us.
3. Advertising – Neither the FreeType authors
and contributors nor you shall use the name of
the other for commercial, advertising, or
promotional purposes without specific prior
written permission. We suggest, but do not
require, that you use one or more of the
following phrases to refer to this software in
your documentation or advertising materials:
`FreeType Project', `FreeType Engine',
`FreeType library', or `FreeType Distribution'.
As you have not signed this license, you are
not required to accept it. However, as the
FreeType Project is copyrighted material, only
this license, or another one contracted with
the authors, grants you the right to use,
distribute, and modify it. Therefore, by using,
distributing, or modifying the FreeType
Project, you indicate that you understand and
accept all the terms of this license.
4. Contacts – There are two mailing lists
related to FreeType: o [email protected].
Discusses general use and applications of
FreeType, as well as future and wanted
additions to the library and distribution. If you
are looking for support, start in this list if you
haven't found anything to help you in the
documentation. o freetype-
[email protected]. Discusses bugs, as well
as engine internals, design issues, specific
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
94
licenses, porting, etc. Our home page can be
found at http://www.freetype.org
HarfBuzz / UCDN License
Copyright © 2010,2011,2012 Google, Inc.
Copyright © 2012 Mozilla Foundation
Copyright © 2011 Codethink Limited
Copyright © 2008,2010 Nokia
Corporation and/or its subsidiary(-ies)
Copyright © 2009 Keith Stribley
Copyright © 2009 Martin Hosken and SIL
International
Copyright © 2007 Chris Wilson
Copyright © 2006 Behdad Esfahbod
Copyright © 2005 David Turner
Copyright ©
2004,2007,2008,2009,2010 Red Hat,
Inc.
Copyright © 19982004 David Turner and
Werner Lemberg
For full copyright notices consult the individual
files in the package. Permission is hereby
granted, without written agreement and
without license or royalty fees, to use, copy,
modify, and distribute this software and its
documentation for any purpose, provided that
the above copyright notice and the following
two paragraphs appear in all copies of this
software. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDER BE LIABLE TO ANY
PARTY FOR DIRECT, INDIRECT, SPECIAL,
INCIDENTAL, OR CONSEQUENTIAL
DAMAGES ARISING OUT OF THE USE OF
THIS SOFTWARE AND ITS
DOCUMENTATION, EVEN IF THE
COPYRIGHT HOLDER HAS BEEN ADVISED
OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
THE COPYRIGHT HOLDER SPECIFICALLY
DISCLAIMS ANY WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE. THE SOFTWARE
PROVIDED HEREUNDER IS ON AN "AS IS"
BASIS, AND THE COPYRIGHT HOLDER HAS
NO OBLIGATION TO PROVIDE
MAINTENANCE, SUPPORT, UPDATES,
ENHANCEMENTS, OR MODIFICATIONS.
Libunibreak License
This library is released under an open-source
licence, the zlib/libpng licence. Please check
the file LICENCE for details. Apart from using
the algorithm, part of the code is derived from
the data provided under http://
www.unicode.org/Public. And the Unicode
Terms of Use may apply: URL:http://
www.unicode.org/copyright.html
LICENSE:
Copyright (C) 20082012 Wu Yongwei
<wuyongwei at gmail dot com>
Copyright (C) 2012 Tom Hacohen <tom
dot hacohen at samsung dot com>
This software is provided 'as-is', without any
express or implied warranty. In no event will
the author be held liable for any damages
arising from the use of this software.
Permission is granted to anyone to use this
software for any purpose, including
commercial applications, and to alter it and
redistribute it freely, subject to the following
restrictions:
1. The origin of this software must not be
misrepresented; you must not claim that
you wrote the original software. If you use
this software in a product, an
acknowledgement in the product
documentation would be appreciated but
is not required.
2. Altered source versions must be plainly
marked as such, and must not be
misrepresented as being the original
software.
3. This notice may not be removed or altered
from any source distribution.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
95
Unicode Inc. License Agreement
EXHIBIT 1 UNICODE, INC. LICENSE
AGREEMENT - DATA FILES AND
SOFTWARE Unicode Data Files include all
data files under the directories http://
www.unicode.org/Public/, http://
www.unicode.org/reports/, and http://
www.unicode.org/cldr/data/ . Unicode
Software includes any source code published
in the Unicode Standard or under the
directories http://www.unicode.org/Public/,
http://www.unicode.org/reports/, and http://
www.unicode.org/cldr/data/. NOTICE TO
USER: Carefully read the following legal
agreement. BY DOWNLOADING,
INSTALLING, COPYING OR OTHERWISE
USING UNICODE INC.'S DATA FILES ("DATA
FILES"), ANDOR SOFTWARE
("SOFTWARE"), YOU UNEQUIVOCALLY
ACCEPT, AND AGREE TO BE BOUND BY,
ALL OF THE TERMS AND CONDITIONS OF
THIS AGREEMENT. IF YOU DO NOT AGREE,
DO NOT DOWNLOAD, INSTALL, COPY,
DISTRIBUTE OR USE THE DATA FILES OR
SOFTWARE. COPYRIGHT AND
PERMISSION NOTICE Copyright ©
19912010 Unicode, Inc. All rights reserved.
Distributed under the Terms of Use in http://
www.unicode.org/copyright.html. Permission
is hereby granted, free of charge, to any
person obtaining a copy of the Unicode data
files and any associated documentation (the
"Data Files") or Unicode software and any
associated documentation (the "Software") to
deal in the Data Files or Software without
restriction, including without limitation the
rights to use, copy, modify, merge, publish,
distribute, and/or sell copies of the Data Files
or Software, and to permit persons to whom
the Data Files or Software are furnished to do
so, provided that (a) the above copyright
notice(s) and this permission notice appear
with all copies of the Data Files or Software,
(b) both the above copyright notice(s) and this
permission notice appear in associated
documentation, and (c) there is clear notice in
each modified Data File or in the Software as
well as in the documentation associated with
the Data File(s) or Software that the data or
software has been modified. THE DATA FILES
AND SOFTWARE ARE PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT
NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY
RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS
INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY
DAMAGES WHATSOEVER RESULTING
FROM LOSS OF USE, DATA OR PROFITS,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
NEGLIGENCE OR OTHER TORTIOUS
ACTION, ARISING OUT OF OR IN
CONNECTION WITH THE USE OR
PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR
SOFTWARE. Except as contained in this
notice, the name of a copyright holder shall
not be used in advertising or otherwise to
promote the sale, use or other dealings in
these Data Files or Software without prior
written authorization of the copyright holder.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
96
ZLIB Data Compression Library License
Agreement
(C) 19952010 Jean-loup Gailly and Mark
Adler This software is provided 'as-is', without
any express or implied warranty. In no event
will the authors be held liable for any damages
arising from the use of this software.
Permission is granted to anyone to use this
software for any purpose, including
commercial applications, and to alter it and
redistribute it freely, subject to the following
restrictions:
1. The origin of this software must not be
misrepresented; you must not claim that
you wrote the original software. If you use
this software in a product, an
acknowledgment in the product
documentation would be appreciated but
is not required.
2. Altered source versions must be plainly
marked as such, and must not be
misrepresented as being the original
software.
3. This notice may not be removed or altered
from any source distribution.
Jean-loup Gailly Mark Adler [email protected]
[email protected] If you use the zlib
library in a product, we would appreciate *not*
receiving lengthy legal documents to sign. The
sources are provided for free but without
warranty of any kind. The library has been
entirely written by Jean-loup Gailly and Mark
Adler; it does not include third-party code. If
you redistribute modified sources, we would
appreciate that you include in the file
ChangeLog history information documenting
your changes. Please read the FAQ for more
information on the distribution of modified
source versions.
GLEW License (Modified BSD License)
The OpenGL Extension Wrangler Library
Copyright (C) 20022008, Milan Ikits
<milan.ikits@ieee org>
Copyright (C) 20022008, Marcelo E.
Copyright (C) 2002, Lev Povalahev
All rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are
permitted provided that the following
conditions are met: Redistributions of source
code must retain the above copyright notice,
this list of conditions and the following
disclaimer. * Redistributions in binary form
must reproduce the above copyright notice,
this list of conditions and the following
disclaimer in the documentation and/or other
materials provided with the distribution. * The
name of the author may be used to endorse or
promote products derived from this software
without specific prior written permission. THIS
SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND
CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY
EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED.
IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT
OWNER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE
FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL,
SPECIAL, EXEMPLARY, OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING,
BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF
SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS
OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS
INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND
ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER
IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT
(INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT
OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
97
Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay
Via het applicatiemenu (appmenu) van het
bestuurdersdisplay krijgt u snel toegang tot
de meest gebruikte functies voor bepaalde
apps.
De afbeelding is schematisch.
Het appmenu op het bestuurdersdisplay is te
gebruiken in plaats van het middendisplay en
navigatie is mogelijk via de rechter stuurknop-
penset. Dankzij het appmenu kunt u eenvoudi-
ger van app of appfunctie wisselen zonder
daarvoor uw handen van het stuur te hoeven
nemen.
Functies van het appmenu
U hebt toegang tot uiteenlopende functies via
verschillende apps. Vanuit het appmenu zijn
de volgende apps en de bijbehorende app-
functies te regelen:
App Functies
Boordcom-
puter
Dagteller kiezen, kiezen wat
op het bestuurdersdisplay
moet worden weergegeven
en dergelijke.
Mediaspe-
ler
Actieve bron voor mediaspe-
ler kiezen.
Telefoon Contact in de gesprekslijst
bellen.
Navigatie Begeleiding naar de bestem-
ming e.d.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 80)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 97)
Appmenu op bestuurdersdisplay
hanteren
Het applicatiemenu (appmenu) op het
bestuurdersdisplay is te gebruiken via de
rechter stuurknoppenset.
Appmenu en rechter stuurknoppenset. De afbeelding
is schematisch.
Openen/sluiten
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
98
Appmenu openen/sluiten
Druk op Openen/sluiten (1).
> Het appmenu wordt geopend/gesloten.
N.B.
Het appmenu is niet te openen als er nog
een onbevestigde melding op het bestuur-
dersdisplay staat. U moet de melding eerst
bevestigen voordat het appmenu te ope-
nen is.
Het appmenu wordt na een periode van inacti-
viteit automatisch gesloten of na bepaalde
keuzes.
Navigeren en kiezen in appmenu
1. Wissel van app door op links of rechts (2)
te drukken.
> In het appmenu verschijnen de functies
voor de vorige/volgende app.
2. Blader door de functies voor de gekozen
app door op omhoog of omlaag (3) te
drukken.
3. Bevestig de actuele functie of markeer uw
keuze door op bevestigen (4) te drukken.
> De desbetreffende functie wordt geac-
tiveerd, waarna in bepaalde gevallen
het appmenu wordt gesloten.
Als het appmenu weer opent, verschijnen
direct de functies voor de laatst gekozen app.
Gerelateerde informatie
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 97)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
Melding op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay kunnen in uiteen-
lopende situaties meldingen verschijnen om u
te informeren of helpen.
Voorbeeld van melding op het 8 inch bestuurdersdis-
play. De afbeelding is schematisch, zodat er afhanke-
lijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
99
Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdis-
play. De afbeelding is schematisch, zodat er afhanke-
lijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdis-
play
3
.
Op het bestuurdersdisplay verschijnen meldin-
gen die voor u als bestuurder belangrijk zijn.
Afhankelijk van de andere informatie die op dit
moment wordt weergegeven, kan de positie
van de meldingen op het bestuurdersdisplay
variëren. De meldingen verdwijnen na enige
tijd automatisch of na eventuele bevestiging/
reactie van het bestuurdersdisplay. Als een
melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard in de app
Auto status, die
opent vanuit het appscherm op het midden-
display.
De meldingen kunnen er verschillende uitzien
en worden mogelijk gecombineerd met grafi-
sche voorstellingen, symbolen en knoppen om
de desbetreffende melding bijvoorbeeld te
bevestigen of in te stemmen met een bepaald
verzoek.
Servicemeldingen
Hier volgt een greep uit de belangrijke service-
meldingen en hun betekenis.
Melding Betekenis
Stop veilig
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade – bezoek
een werkplaats
B
.
Zet de motor
af
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade – bezoek
een werkplaats
B
.
Service
urgent Rijd
naar werk-
plaats
A
Bezoek een werkplaats
B
om de auto onmiddellijk te
laten controleren.
Service ver-
eist
A
Bezoek een werkplaats
B
om de auto zo spoedig
mogelijk te laten controle-
ren.
Melding Betekenis
Normaal
onderhoud
Bespreek tijd
voor onder-
houd
Het is tijd voor een servi-
cebeurt – bezoek een
werkplaats
B
. Verschijnt
geruime tijd vóór het
geprogrammeerde tijdstip
voor de volgende service-
beurt.
Normaal
onderhoud
Onderhoud
nodig
Het is tijd voor een servi-
cebeurt – bezoek een
werkplaats
B
. Verschijnt op
het geprogrammeerde
tijdstip voor de volgende
servicebeurt.
Normaal
onderhoud
Onderhouds-
termijn ver-
streken
Het is tijd voor een servi-
cebeurt – bezoek een
werkplaats
B
. Verschijnt
wanneer het geprogram-
meerde tijdstip voor een
servicebeurt is overschre-
den.
Tijdelijk uit
A
De bijbehorende functie is
tijdelijk uitgeschakeld en
wordt na enige tijd rijden
of de volgende keer dat u
de motor start automa-
3
Met 12 inch bestuurdersdisplay.*
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
100
Melding Betekenis
tisch opnieuw ingescha-
keld.
A
Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over
de locatie van de storing.
B
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Melding op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 100)
Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren (p. 101)
Melding op het middendisplay (p. 135)
Melding op bestuurdersdisplay
hanteren
Meldingen op het bestuurdersdisplay zijn te
hanteren via de rechter stuurknoppenset.
Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdis-
play
4
en de rechter stuurknoppenset.
Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdis-
play
5
en de rechter stuurknoppenset. De afbeelding
is schematisch, zodat er afhankelijk van het model
afwijkingen mogelijk zijn.
Links/rechts
Bevestigen
Bepaalde meldingen op het bestuurdersdis-
play worden gecombineerd met een of meer
knoppen om de desbetreffende meldingen bij-
voorbeeld te bevestigen of in te stemmen met
een bepaald verzoek.
4
Met 8 inch bestuurdersdisplay.
5
Met 12 inch bestuurdersdisplay.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
101
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
1. Wissel van knop door op links of rechts (1)
te drukken.
2. Bevestig uw keuze door te drukken op
bevestigen (2).
> De melding verdwijnt van het bestuur-
dersdisplay.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door op bevestigen (2) te
drukken of doe niets, waarna de melding
enige tijd later automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van het bestuur-
dersdisplay.
Als een melding moet worden opgeslagen,
wordt deze bewaard in de app
Auto status,
die opent vanuit het appscherm op het mid-
dendisplay. In verband hiermee verschijnt de
melding Autobericht opgesl. in app
Autostatus
op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren (p. 101)
Melding op het middendisplay (p. 135)
Opgeslagen
bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren
Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay worden in
beide gevallen gehanteerd in het middendis-
play.
Opgeslagen meldingen zijn te bekijken in de app
Auto status.
Meldingen die op het
bestuurdersdisplay zijn weer-
gegeven en die opgeslagen
moeten worden, worden
bewaard in de app
Auto
status op het middendisplay.
In verband hiermee verschijnt
de melding
Autobericht opgesl. in app
Autostatus op het middendisplay.
Opgeslagen melding lezen
Lees de opgeslagen melding direct:
Druk op de knop rechts van de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus
in het middendisplay.
> De opgeslagen melding verschijnt in de
app
Auto status.
Lees de opgeslagen melding achteraf:
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
> De app start in het onderste deel-
scherm van het homescherm.
2.
Kies het tabblad
Berichten in de app.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen.
3. Tik op een melding om deze uit te vou-
wen/minimaliseren.
> Er verschijnt meer informatie over de
melding in de lijst en de afbeelding
links in de app geeft informatie in grafi-
sche vorm over de melding.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
102
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben in uitgevouwen
vorm twee knoppen, nl. om onderhoud te
reserveren of de gebruikershandleiding te
lezen.
Onderhoud reserveren voor een opgeslagen
melding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Afspraak aanvragenBel voor
een afspraak
6
om hulp te krijgen bij het
reserveren van onderhoud.
>
Met
Afspraak aanvragen: Het tabblad
Afspraken gaat open in de app en u
krijgt een vraag voorgelegd over het
reserveren van onderhoud en reparatie.
Met
Bel voor een afspraak: De tele-
foonapp wordt gestart en deze belt een
onderhoudscentrum om service en
reparatie te reserveren.
Lees de gebruikershandleiding voor de opge-
slagen melding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Handleiding om in de gebruikers-
handleiding over de melding te lezen.
> De gebruikershandleiding gaat open op
het middendisplay en deze geeft infor-
matie die aan de melding is gekoppeld.
Meldingen opgeslagen in de app worden
automatisch gewist telkens bij het starten van
de motor.
Gerelateerde informatie
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
Melding op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 100)
Melding op het middendisplay (p. 135)
6
Afhankelijk van de markt. Er moet ook een Volvo ID zijn geregistreerd en een voorkeurswerkplaats zijn gekozen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
103
Overzicht van het middendisplay
Vanaf het middendisplay zijn tal van auto-
functies te regelen. Hier volgt een beschrij-
ving van het middendisplay en de mogelijkhe-
den ervan.
Drie van de basisschermen van het middendisplay. Veeg naar rechts of naar links om het functie- of appscherm te openen
7
.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
104
Functiescherm – autofuncties die met één
druk te activeren of deactiveren zijn. Som-
mige functies zijn ook zogenoemde trig-
gerfuncties, die vensters met instelmoge-
lijkheden openen. Bijvoorbeeld Camera.
Homescherm – het eerste scherm dat ver-
schijnt bij het inschakelen van display.
Het applicatiescherm (appscherm) – apps
die zijn gedownload (apps van derden)
maar ook apps voor ingebouwde functies,
bijvoorbeeld FM-radio. Tik op een app-
pictogram om de app te openen.
Statusbalk – boven aan het scherm staan
de activiteiten in de auto. Links op de sta-
tusbalk verschijnen netwerk- en aanslui-
tingsgegevens en rechts verschijnen
mediaspecifieke informatie en een klok
plus een aanduiding van lopende achter-
grondactiviteiten.
Hoofdscherm – sleep het tabblad omlaag
om het hoofdscherm te openen. Van hier-
uit zijn Instellingen, Handleiding, Profiel
alsook de opgeslagen berichten van de
auto te openen. In bepaalde gevallen zijn
ook contextuele instellingen (bijv.
Navigatie Instellingen) en de contextuele
gebruikershandleiding (bijv. Handleiding
Navigatie) via het hoofdscherm te berei-
ken.
Navigatie – voert naar de kaartnavigatie,
aan de hand van bijvoorbeeld Sensus
Navigation*. Druk op het deelscherm om
het uit te vouwen.
Media – laatst gebruikte apps die verband
houden met media. Druk op het scherm
om het uit te vouwen.
Telefoon – van hieruit hebt u toegang tot
de telefoon. Druk op het scherm om het
uit te vouwen.
Het extra deelscherm – laatst gebruikte
apps of autosystemen die niet thuishoren
in een van de overige deelschermen. Druk
op het scherm om het uit te vouwen.
Klimaatveld – informatie en rechtstreekse
interactie voor bijvoorbeeld het instellen
van temperatuur en stoelverwarming*. Tik
op het symbool in het midden van het kli-
maatveld om het klimaatscherm met meer
klimaatinstellingen te openen.
Gerelateerde informatie
Middendisplay hanteren (p. 105)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Functiescherm op het middendisplay
(p. 115)
Apps (p. 482)
Symbolen op de statusbalk van het mid-
dendisplay (p. 117)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Contextuele instellingen openen op het
middendisplay (p. 127)
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Mediaspeler (p. 491)
Telefoon (p. 508)
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Volume van systeemgeluid uitschakelen of
aanpassen op middendisplay (p. 125)
Opzet van middendisplay aanpassen
(p. 125)
Systeemtaal wijzigen (p. 126)
Systeemeenheden wijzigen (p. 126)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Melding op het middendisplay (p. 135)
7
Bij een auto met het stuur rechts zijn de schermen onderling van plaats gewisseld.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
105
Middendisplay hanteren
Veel autofuncties zijn te bedienen en regelen
vanaf het middendisplay. Het middendisplay
is een touchscreen dat op aanraking reageert.
Touchscreenfunctie middendisplay
gebruiken
De schermreacties hangen af van de vraag of
u erop drukt of slepende of vegende bewegin-
gen maakt. U kunt bijv. van het ene naar het
andere scherm bladeren, objecten markeren,
scrollen in een lijst en apps verplaatsen door
het scherm op verschillende manieren aan te
raken.
Dankzij IR-stralen vlak boven het schermop-
pervlak kan het scherm ook vingers op korte
afstand vóór het scherm registreren. Deze
technologie maakt het mogelijk om het
scherm ook te gebruiken als u handschoenen
aan hebt.
Het display is gelijktijdig door twee mensen te
bedienen, bijv. om het klimaat aan de bestuur-
ders- en passagierszijde in te stellen.
BELANGRIJK
Raak het scherm niet met scherpe voor-
werpen aan om krassen te voorkomen.
In de onderstaande tabel worden de verschil-
lende methoden voor schermbediening toege-
licht:
Methode Uitvoering Resultaat
Eenmaal indrukken. Een object markeren, een keuze bevestigen of een functie activeren.
Tweemaal snel drukken. Inzoomen op een digitaal object, zoals de kaart.
Eenmaal drukken en vast-
houden.
Een object beetpakken. Is te gebruiken om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen. Houd de
vinger(s) op het scherm gedrukt, terwijl u het object naar de gewenste locatie sleept.
Eenmaal drukken met
twee vingers.
Uitzoomen van een digitaal object, zoals de kaart.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
106
Methode Uitvoering Resultaat
Vegen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Ingedrukt houden en verslepen om
apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen.
Snel vegen/slepen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Horizontaal of verticaal over het
scherm slepen.
Let erop dat het hoofdscherm mogelijk wordt geopend bij aanraking van het bovenste deel van het
scherm.
Spreiden Inzoomen.
Knijpen Uitzoomen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
107
Terugkeren naar homescherm vanuit
een ander scherm
1. Druk kort op de homeknop onder het mid-
dendisplay.
> De laatst geactiveerde stand voor het
homescherm verschijnt.
2. Druk opnieuw kort op de homeknop.
> Alle deelschermen van het home-
scherm worden in de standaardstand
gezet.
N.B.
In het homescherm van de standaardstand
– druk kort op de homeknop. Op het
scherm verschijnt een animatie die uitlegt
hoe u de verschillende tegels kunt openen.
Door een lijst, artikel of scherm
bladeren
Wanneer een bladerindicator zichtbaar is op
het scherm, kunt u omhoog- of omlaagblade-
ren. Veeg op een willekeurige plaats op het
scherm omhoog of omlaag.
De bladerindicator verschijnt op het middendisplay,
wanneer u omhoog of omlaag kunt bladeren.
Bediening op middendisplay
gebruiken
Temperatuurbediening.
Tal van autosystemen gebruiken bedienings-
elementen. Regel bijv. de temperatuur door:
het bedieningselement naar de gewenste
temperatuur te slepen,
op
+ of te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen of te verlagen, of
op de gewenste temperatuur op het
bedieningselement te drukken.
Gerelateerde informatie
Middendisplay activeren en deactiveren
(p. 108)
Apps en knoppen op middendisplay ver-
plaatsen (p. 117)
Toetsenbord op middendisplay (p. 119)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
108
Middendisplay activeren en
deactiveren
Het middendisplay is te dimmen en te active-
ren met de homeknop onder het display.
Homeknop voor middendisplay.
Bij bediening van de homeknop wordt het
scherm gedimd en reageert het touchscreen
niet langer op aanraking. Het klimaatveld blijft
nog steeds zichtbaar. Alle functies die aan het
scherm gekoppeld zijn, zoals klimaat, geluid,
routebegeleiding* en apps blijven werken. Dim
het middendisplay bijvoorbeeld om het
scherm te reinigen. Het middendisplay is bij-
voorbeeld ook te dimmen om niet gestoord te
worden tijdens het rijden.
1. Houd de fysieke homeknop onder het dis-
play langere tijd ingedrukt.
> Het display dooft, met uitzondering van
het klimaatveld dat nog steeds zicht-
baar is. Alle functies die aan het scherm
gekoppeld zijn blijven werken.
2. Display opnieuw inschakelen – kort op de
homeknop drukken.
> U ziet dan weer hetzelfde als toen het
scherm werd uitgeschakeld.
N.B.
Het scherm kan niet worden uitgezet als er
een bepaald commando op het scherm
staat.
N.B.
Het middendisplay wordt automatisch uit-
geschakeld als de motor uit is en het
bestuurdersportier wordt geopend.
Gerelateerde informatie
Middendisplay reinigen (p. 627)
Opzet van middendisplay aanpassen
(p. 125)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Navigeren in schermen op het
middendisplay
Het middendisplay heeft vijf verschillende
basisschermen: homescherm, hoofdscherm,
klimaatscherm, applicatiescherm (app-
scherm) en functiescherm. Bij het openen
van het bestuurdersportier wordt het display
automatisch ingeschakeld.
Homescherm
Het homescherm is het scherm dat verschijnt
bij het inschakelen van het display. Het
bestaat uit vier deelschermen:
Navigatie,
Media, Telefoon en een extra deelscherm.
Een app of autofunctie die gekozen wordt
vanuit het app- of functiescherm, start in het
desbetreffende deelscherm op het hoofd-
scherm
FM-radio start bijvoorbeeld in het
deelscherm voor Media.
Het extra deelscherm toont de laatst gebruikte
app of autofunctie die niet thuishoort in een
van de overige drie schermen.
De deelschermen bevatten beknopte informa-
tie over de desbetreffende apps.
N.B.
Bij het starten van de auto verschijnt in de
deelschermen van het homescherm infor-
matie over de actuele stand van de apps in
het desbetreffende deelscherm.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
109
N.B.
In het homescherm van de standaardstand
– druk kort op de homeknop. Op het
scherm verschijnt een animatie die uitlegt
hoe u de verschillende tegels kunt openen.
Statusbalk
Boven aan het scherm staan de activiteiten in
de auto. Links op de statusbalk verschijnen
netwerk- en aansluitingsgegevens en rechts
verschijnen mediaspecifieke gegevens, klok
alsook een aanduiding dat er achtergrondacti-
viteiten gaande zijn.
Hoofdscherm
Hoofdscherm omlaaggesleept.
Midden op de statusbalk boven aan het dis-
play vindt u een tab. Open het hoofdscherm
door op het tabblad te klikken of door van
boven naar beneden over het scherm te sle-
pen/vegen.
Het hoofdscherm biedt altijd toegang tot:
Instellingen
Handleiding
Profiel
De opgeslagen berichten van de auto.
Het hoofdscherm biedt soms toegang tot:
Contextuele instelling (bijv.
Navigatie
Instellingen). Wijzig instellingen recht-
streeks in het hoofdscherm wanneer een
app (zoals navigatie) actief is.
Contextuele gebruikershandleiding (bijv.
Handleiding Navigatie). Open recht-
streeks vanuit het hoofdscherm het artikel
in de digitale gebruikershandleiding dat
verband houdt met hetgeen op het
scherm verschijnt.
Hoofdscherm verlaten – tik op een punt bui-
ten het hoofdscherm, op de homeknop of
onder aan het hoofdscherm en sleep het
omhoog. Het onderliggende scherm wordt
dan weer zichtbaar zodat u het kunt gebrui-
ken.
N.B.
Het hoofdscherm is niet beschikbaar tij-
dens het starten/uitschakelen of als er een
displaytekst op het scherm staat. Dat is
evenmin het geval als het klimaatscherm
wordt weergegeven.
Klimaatscherm
Onder aan het display is altijd het klimaatveld
zichtbaar. Daar zijn rechtstreeks de meest
gebruikte klimaatinstellingen te verrichten,
zoals het instellen van de temperatuur en de
stoelverwarming*.
Tik op het symbool midden in het kli-
maatveld om het klimaatscherm te
openen en om toegang te krijgen tot
meer klimaatinstellingen.
Tik op het symbool om het klimaat-
scherm te sluiten en terug te gaan
naar het eerdere scherm.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
110
Applicatiescherm
Applicatiescherm met de apps van de auto.
Veeg van rechts naar links
8
over het display
om vanuit het homescherm het applicatie-
scherm (appscherm) te openen. Hier liggen
apps die zijn gedownload (apps van derden)
maar ook apps voor ingebouwde functies, bij-
voorbeeld
FM-radio. Bepaalde apps tonen
beknopte informatie rechtstreeks op het app-
scherm, zoals het aantal ongelezen sms-
berichten voor
Berichten.
Tik op een app om deze te openen. De app
wordt vervolgens in het desbetreffende deel-
scherm geopend, bijvoorbeeld
Media.
Afhankelijk van het aantal apps kunt u omlaag-
bladeren in het appscherm. U doet dat door
van onder naar boven te vegen/slepen.
Ga terug naar het homescherm door van links
naar rechts
8
over het display te vegen of door
op de homeknop te drukken.
Functiescherm
Functiescherm met knoppen voor uiteenlopende
autofuncties.
Veeg van links naar rechts
8
over het display
om vanuit het homescherm het functiescherm
te openen. Van daaruit kunt u verschillende
autofuncties activeren of deactiveren, bijv.
BLIS*, Lane Keeping Aid* en Parkeerhulp*.
8
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
111
Afhankelijk van het aantal functies kunt u ook
omlaagbladeren in het scherm. U doet dat
door van onder naar boven te vegen/slepen.
In tegenstelling tot het appscherm waar bij
een tik op een app de bijbehorende app wordt
geopend, wordt bij een tik op een functieknop
in het functiescherm alleen de desbetreffende
functie geactiveerd of gedeactiveerd.
Bepaalde functies, de triggerfuncties, openen
door erop te drukken in een eigen venster.
Ga terug naar het homescherm door van
rechts naar links
8
over het display te vegen of
door op de homeknop te drukken.
Gerelateerde informatie
Deelschermen op middendisplay hanteren
(p. 112)
Symbolen op de statusbalk van het mid-
dendisplay (p. 117)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Contextuele instellingen openen op het
middendisplay (p. 127)
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Bestuurdersprofielen (p. 130)
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Apps (p. 482)
Functiescherm op het middendisplay
(p. 115)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
8
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
112
Deelschermen op middendisplay
hanteren
Het homescherm bestaat uit vier deelscher-
men:
Navigatie, Media, Telefoon en een
extra deelscherm. Deze schermen zijn uit te
vouwen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
113
Een deelscherm uitvouwen vanuit standaardstand
Standaardstand en uitgevouwen stand van het deelscherm van het middendisplay.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
114
Deelscherm uitvouwen:
Voor de deelschermen Navigatie, Media
en Telefoon: Tik op een willekeurige
plaats op het deelscherm. Bij het uitvou-
wen van een deelscherm verdwijnt het
extra deelscherm op het homescherm tij-
delijk naar de achtergrond. De andere
twee deelschermen worden ingeklapt en
tonen slechts bepaalde informatie. Na een
tik op het extra deelscherm worden de
andere drie deelschermen ingeklapt en
tonen slechts bepaalde informatie.
In het uitgevouwen scherm zijn de basis-
functies van de desbetreffende app toe-
gankelijk.
Uitgevouwen deelscherm sluiten:
Het deelscherm kan op drie verschillende
manieren worden gesloten:
Tik op het bovenste deel van het uitge-
vouwen deelscherm.
Tik op een ander deelscherm (om dit in
uitgevouwen stand te openen).
Druk kort op de fysieke homeknop
onder het middendisplay.
Deelscherm maximaliseren of
minimaliseren
Het extra deelscherm
9
en het deelscherm voor
Navigatie zijn te maximaliseren tot volledig
scherm voor nog meer informatie en aanvul-
lende instelmogelijkheden.
Als er een deelscherm is geopend als volledig
scherm, verschijnt er geen informatie van de
overige deelschermen.
Om de app vanuit uitgevou-
wen stand te maximaliseren
– tik op het symbool.
Tik op het symbool om terug
te gaan naar de uitgevouwen
stand of druk op de home-
knop onder aan het display.
Homeknop voor middendisplay.
U kunt altijd teruggaan naar het homescherm
door op de homeknop te drukken. Om vanuit
de uitgevouwen stand terug te gaan naar de
standaardweergave van het homescherm –
druk tweemaal op de homeknop.
Gerelateerde informatie
Middendisplay hanteren (p. 105)
Middendisplay activeren en deactiveren
(p. 108)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
9
Geldt niet voor alle apps of autofuncties die via het extra deelscherm te openen zijn.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
115
Functiescherm op het
middendisplay
In het functiescherm, een van de basisscher-
men van het middendisplay, liggen alle knop-
pen voor autofuncties. Navigeer vanuit het
homescherm naar het functiescherm door
van links naar rechts over het display te
vegen.
10
.
Verschillende soorten knoppen
Er zijn drie verschillende soorten knoppen
voor autofuncties, zie hieronder:
Soort knop Eigenschap Bijbehorende autofunctie
Functieknoppen Hebben een Aan/Uit-stand.
Bij een geactiveerde functie brandt een led-lampje links van de knopicoon. Druk op de
knop om de bijbehorende functie te activeren/deactiveren.
De meeste knoppen in het functie-
scherm zijn functieknoppen.
Triggerknoppen Hebben geen Aan/Uit-stand.
Bij het gebruik van een triggerknop wordt een venster voor de desbetreffende functie
geopend. Bijvoorbeeld een venster voor stoelverstelling.
Camera
Hfdsteun omlaag
Parkeerknoppen Hebben een Aan/Uit-stand en een aftaststand.
Lijken op functieknoppen maar hebben een extra stand voor het aftasten van parkeer-
ruimte.
Inparkeren
Uitparkeren
10
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
116
Verschillende standen van de knoppen
Wanneer het groene led-lampje brandt van
een functie- of parkeerknop, is de desbetref-
fende functie geactiveerd. Bij het activeren
van functies verschijnt voor sommige functies
een extra tekst over wat deze inhouden. De
tekst blijft een paar seconden staan, waarna
de knop met het brandende led-lampje ver-
schijnt.
Voor
Lane Keeping Aid verschijnt bijvoor-
beeld de tekst Werkt alleen bij bepaalde
snelheden bij het indrukken van de knop.
Bij eenmaal kort indrukken van de knop acti-
veert of deactiveert u de functie.
Het systeem is gedeactiveerd, wanneer het
led-lampje is gedoofd.
Wanneer er in de rechter bovenhoek van de
knop een gevarendriehoekje verschijnt, is er
sprake van een fout.
Gerelateerde informatie
Middendisplay hanteren (p. 105)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
117
Apps en knoppen op
middendisplay verplaatsen
De apps en de knoppen voor autofuncties op
het app- en functiescherm zijn te verplaatsen
en naar wens anders te organiseren.
1. Veeg van rechts naar links
11
om het app-
scherm te openen of van links naar
rechts
11
om het functiescherm te openen.
2. Blijf op een app of knop drukken.
> De app of knop verandert van grootte
en wordt transparant. U kunt de app/
knop vervolgens verplaatsen.
3. Sleep de app of knop naar een lege plek
op het scherm.
Het maximale aantal regels voor apps of knop-
pen is 48. Om een app of knop tot buiten het
zichtbare schermgedeelte te verplaatsen moet
u deze naar de onderkant van het scherm sle-
pen. Er worden dan automatisch nieuwe
regels voor de app of knop toegevoegd.
Het is dan ook mogelijk om een app of knop
verder naar onderen te verplaatsen, zodat
deze in de normale schermstand niet zichtbaar
is.
Veeg over het scherm om omhoog of omlaag
te bladeren.
N.B.
Verberg de apps die u zelden of nooit
gebruikt door ze helemaal onderaan te
plaatsen, buiten het zichtveld. Op die
manier kunt u makkelijker de apps vinden
die u vaker gebruikt.
N.B.
Apps en autofunctieknoppen kunnen niet
worden bewaard op plaatsen die al bezet
zijn.
Gerelateerde informatie
Functiescherm op het middendisplay
(p. 115)
Apps (p. 482)
Middendisplay hanteren (p. 105)
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
Overzicht van de symbolen die mogelijk op
de statusbalk van het middendisplay verschij-
nen.
De statusbalk geeft de lopende activiteiten en
in bepaalde gevallen hun status aan. Omdat
de ruimte in het veld beperkt is, worden niet
voortdurend alle symbolen weergegeven.
Symbool Betekenis
Internetverbinding.
Roaming geactiveerd.
Signaalsterkte in netwerk voor
mobiele telefonie.
Bluetooth-apparaat aangeslo-
ten.
Bluetooth geactiveerd maar
geen eenheid aangesloten.
Er wordt informatie van en naar
het gps gestuurd.
Aangesloten op Wi-Fi-netwerk.
11
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
118
Symbool Betekenis
'Internet sharing' geactiveerd
(Wi-Fi-hotspot). De auto deelt
dus de beschikbare verbinding.
Automodem geactiveerd.
Internet delen via USB actief.
De telefoon wordt draadloos
opgeladen.
Proces gaande.
Timer voor preconditioning
actief.
Weergave audiobron gestart.
Weergave audiobron gestopt.
Telefoongesprek gaande.
Weergave audiobron onder-
drukt.
Er komt nieuws binnen via een
radiokanaal.
Verkeersinformatie mogelijk.
Klok.
Gerelateerde informatie
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Melding op het middendisplay (p. 135)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Eenheid aansluiten via USB-poort
(p. 498)
Draadloze telefoonoplader* (p. 517)
Telefoon (p. 508)
Datum en tijd (p. 87)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
119
Toetsenbord op middendisplay
Met het toetsenbord van het middendisplay
kunt u met toetsen tekst invoeren op het
scherm, maar ook handmatig door letters en
tekens "in te tekenen" op het scherm.
Met het toetsenbord kunnen tekens, letters en
cijfers worden ingevoerd, bijv. om sms-berich-
ten vanuit de auto op te stellen, wachtwoor-
den in te vullen en naar artikelen te zoeken in
de digitale gebruikershandleiding.
Het toetsenbord verschijnt alleen als het
mogelijk is om op het scherm te schrijven.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
120
De afbeelding laat een overzicht zien van een aantal van de knoppen die op het toetsenbord kunnen verschijnen. De opzet wisselt, al naar gelang de taalinstellingen en in
welk verband het toetsenbord wordt gebruikt.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
121
Regel met suggesties voor woorden of
tekens
12
. De voorgestelde woorden wor-
den aangepast naarmate er nieuwe letters
worden ingetypt. Blader door de sugges-
ties door op de pijlen naar links en naar
rechts te drukken. Tik op een suggestie
om deze te selecteren. Let erop dat deze
functie niet door alle taalopties wordt
ondersteund. De regel is dan niet zicht-
baar op het toetsenbord.
Afhankelijk van de voor het toetsenbord
gekozen taal (zie punt 7) worden de
beschikbare tekens aangepast. Tik op een
teken om dit in te voeren.
Afhankelijk van de situatie waarin u het
toetsenbord gebruikt, heeft de knop een
andere functie – @ (bij invoer van een e-
mailadres) of nieuwe regel (bij normale
tekstinvoer).
Verbergt het toetsenbord. Als dat niet
mogelijk is, verschijnt de knop niet.
Wordt gebruikt om met hoofdletters te
schrijven. Druk eenmaal om een hoofdlet-
ter te schrijven en dan verder te gaan met
kleine letters. Door nogmaals te drukken
worden alle letters hoofdletters. Als u nog
eens drukt, wordt het toetsenbord weer
ingesteld op kleine letters. In deze stand
wordt de eerste letter na een punt, uit-
roepteken of vraagteken als hoofdletter
geschreven. Dit geldt ook voor de eerste
letter in het tekstveld. In tekstvelden die
bestemd zijn voor namen of adressen
begint automatisch elk woord met een
hoofdletter. In tekstvelden waar wacht-
woorden, webadressen of e-mailadressen
moeten worden ingevuld, worden alle let-
ters juist klein, tenzij anderszins actief met
de knop wordt ingesteld.
Cijferinvoer. Het toetsenbord (2) laat dan
cijfers zien. Druk op
, dat in de cijfer-
stand verschijnt in plaats van
, om
terug te keren naar het toetsenbord met
letters, of op
om het toetsenbord
met speciale tekens te zien.
Wijzigt de taal voor de tekstinvoer, bij-
voorbeeld EN. Tekens die kunnen worden
ingevoerd alsook suggesties voor woor-
den (1) veranderen al naar gelang de geko-
zen taal. Om op het toetsenbord van taal
te kunnen wisselen, moeten de talen eerst
onder Instellingen worden toegevoegd.
Spatie.
Maakt tekstinvoer ongedaan. Bij kort
indrukken verwijdert u één teken tegelijk.
Houd de knop ingedrukt om meerdere
tekens in sneller tempo te verwijderen.
Vervangt de toetsenbordstand om in
plaats daarvan handmatig letters en
tekens in te voeren.
Bij eenmaal indrukken van de bevestigings-
knop boven het toetsenbord (niet zichtbaar op
de afbeelding) bevestigt u de ingevoerde
tekst. De knop ziet er verschillend uit, al naar
gelang de context.
Varianten van een letter of een teken
U kunt varianten van een letter of teken invoe-
ren, bijv. é of è, door op de letter of het teken
te blijven tikken. Er verschijnt een venster met
mogelijke varianten van de letter/het teken.
Tik op de gewenste variant. Als u geen van de
12
Geldt voor Aziatische talen.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
122
varianten selecteert, wordt het oorspronkelijk
gekozen letter of teken ingevoerd.
Gerelateerde informatie
Taal wijzigen voor toetsenbord van mid-
dendisplay (p. 123)
Handmatig tekens, letters of woorden
invoeren op middendisplay (p. 123)
Middendisplay hanteren (p. 105)
Berichtfuncties (p. 514)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
123
Taal wijzigen voor toetsenbord van
middendisplay
Om op het toetsenbord tussen de verschil-
lende talen te kunnen wisselen, moeten de
talen eerst onder
Instellingen worden toege-
voegd.
Taal toevoegen of verwijderen in
instellingen
Het toetsenbord is automatisch ingesteld op
dezelfde taal als de systeemtaal. De taal voor
het toetsenbord kan handmatig worden aan-
gepast zonder dat dit gevolgen heeft voor de
systeemtaal.
1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm.
2. Druk op
Systeem Systeemtalen en -
eenheden
Toetsenbordindelingen.
3. Kies een of meer talen in de lijst.
> Nu kunt u direct op het toetsenbord
schakelen tussen de geselecteerde
talen om tekst in te voeren.
Als u onder
Instellingen niet actief een taal
hebt gekozen, hanteert het toetsenbord
dezelfde taal als de systeemtaal van de auto.
Op het toetsenbord wisselen tussen
verschillende talen
Wanneer u in Instellingen
verschillende talen hebt gese-
lecteerd, gebruikt u knop op
het toetsenbord om te wisse-
len tussen de talen.
Om de taal op het toetsenbord te wijzigen met
weergave van de lijst:
1. Druk lang op de knop.
> Er verschijnt een lijst.
2. Kies de gewenste taal. Als er onder
Instellingen meer dan vier talen zijn gese-
lecteerd, is het mogelijk om op het toets-
enbord door de lijst te bladeren.
> Het toetsenbord wordt aangepast aan
de gekozen taal en er worden andere
suggesties voor woorden gegeven.
Om de taal op het toetsenbord te wijzigen
zonder weergave van de lijst:
Druk de knop kortstondig in.
> Het toetsenbord wordt aangepast aan
de volgende taal in de lijst, maar zonder
de lijst zelf te tonen.
Gerelateerde informatie
Systeemtaal wijzigen (p. 126)
Toetsenbord op middendisplay (p. 119)
Handmatig tekens, letters of
woorden invoeren op
middendisplay
Het toetsenbord van het middendisplay biedt
u de mogelijkheid om tekens, letters en
woorden in te voeren door ze met de hand op
het scherm te "tekenen".
Tik op de desbetreffende
knop van het toetsenbord om
te wisselen tussen het invoe-
ren met behulp van het toets-
enbord en het handmatig
tekenen van letters en tekens.
Ruimte om tekens/letters/woorden/
woorddelen te tekenen.
Tekstveld waar suggesties voor tekens of
woorden
13
verschijnen naargelang u deze
op het scherm (1) tekent.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
124
Suggesties voor tekens/letters/woorden/
woorddelen. U kunt bladeren in de lijst.
Spatie. U kunt ook een spatie invoeren
door een verbindingsstreepje (-) te teke-
nen in het tekstveld voor handgeschreven
letters (1). Zie de onderstaande rubriek
"Spatie invoeren in het vrije veld bij hand-
geschreven tekst".
Tekstinvoer ongedaan maken. Kort indruk-
ken om één teken/letter per keer te verwij-
deren. Wacht even voordat u opnieuw
drukt om het volgende teken of de vol-
gende letter te verwijderen et cetera.
Teruggaan naar het toetsenbord met
gewone tekeninvoer.
Geluid bij invoer in-/uitschakelen.
Toetsenbord verbergen. Als dat niet
mogelijk is, verschijnt de knop niet.
Taal voor tekstinvoer wijzigen.
Tekens/letters/woorden handmatig
invoeren
1. Schrijf een teken, een letter, een woord of
delen van een woord in de ruimte voor
handgeschreven letters (1). Schrijf de let-
ters of delen van het woord over elkaar
heen of achter elkaar op één lijn.
> Er verschijnt een aantal suggesties voor
tekens, letters of woorden (3). Het
meest waarschijnlijke staat bovenaan in
de lijst.
BELANGRIJK
Raak het scherm niet met scherpe voor-
werpen aan om krassen te voorkomen.
2. Voer het teken/de letter/het woord in door
heel even te wachten.
> Het teken/de letter/het woord boven
aan de lijst wordt ingevoerd. U kunt ook
een ander teken kiezen dat wat er
boven aan de lijst verschijnt. Druk op
het teken, de letter of het woord dat u
zoekt in de lijst.
Tekens/letters verwijderen/wijzigen die
handmatig zijn ingevoerd
Wis de tekens in het tekstveld (2) door over het veld
voor handgeschreven tekst (1) te vegen.
Om tekens/letters te wijzigen zijn er
meerdere alternatieven:
Druk in de lijst (3) op de letter die of het
woord dat u eigenlijk bedoelde.
Druk op de knop voor het ongedaan
maken van tekstinvoer (5) om de letter
te verwijderen en begin opnieuw.
Veeg horizontaal van rechts naar links
14
over de ruimte voor handgeschreven
letters (1). Verwijder meerdere letters
door meerdere keren over de ruimte te
vegen.
Eenmaal drukken op het kruisje in het
tekstveld (2) neemt alle ingevoerde
tekst weg.
13
Geldt voor bepaalde systeemtalen.
14
Veeg bij een Arabisch toetsenbord in tegengestelde richting. Wanneer u van rechts naar links veegt, voegt u een spatie in.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
125
Van regel wisselen in het vrije veld met
handgeschreven tekst
Wissel handmatig van regel door bovenstaand teken
in te tekenen in het veld voor handgeschreven
tekst
15
.
Spatie invoeren in het vrije veld bij
handgeschreven tekst
Voer een spatie in door van links naar rechts een
streepje te tekenen
16
.
Gerelateerde informatie
Toetsenbord op middendisplay (p. 119)
Opzet van middendisplay
aanpassen
U kunt de opzet van het middendisplay aan-
passen door een thema te kiezen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op
My Car Displays Toon skins.
3. Kies vervolgens een thema, bijv.
Minimalistic of Chrome Rings.
Als aanvulling hierop is het mogelijk om te kie-
zen tussen
Normaal en Helder. Bij Normaal
is de achtergrond op het scherm donker en
zijn de teksten licht. Dit is de standaardinstel-
ling voor alle thema's. Desgewenst kan een
lichte variant worden gekozen, waarbij de
opzet zo wordt gewijzigd dat de achtergrond
licht wordt en de teksten donker. Deze instel-
ling is bijv. handig bij fel daglicht.
De mogelijkheden zijn altijd beschikbaar voor
de gebruiker en zijn niet afhankelijk van de
verlichting eromheen.
Gerelateerde informatie
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Middendisplay activeren en deactiveren
(p. 108)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Volume van systeemgeluid
uitschakelen of aanpassen op
middendisplay
Het volume van het systeemgeluid is op het
middendisplay te wijzigen of uit te schakelen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay.
2. Druk op
Geluid Systeemvolumes.
3. Verschuif de bediening onder
Aanraakgeluiden om het geluid voor het
aantikken van het scherm te wijzigen/uit
te zetten. Schuif de bediening naar het
gewenste geluidsniveau.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Audio-instellingen (p. 480)
15
Voor Arabisch toetsenbord - schrijf hetzelfde teken, maar dan gespiegeld.
16
Schrijf bij een Arabisch toetsenbord hetzelfde teken, maar dan van rechts naar links.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
126
Systeemeenheden wijzigen
Instellingen voor de eenheden verricht u in
het menu
Instellingen van het middendis-
play.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem Systeemtalen
en -eenheden
Meeteenheden.
3. Kies een standaardeenheid:
Metr. – kilometer, liter en graden Cel-
sius.
Imper. – miles, gallons en graden Cel-
sius.
VS – miles, gallons en graden Fahren-
heit.
> De eenheden op het bestuurdersdisplay
en middendisplay worden gewijzigd.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Systeemtaal wijzigen (p. 126)
Systeemtaal wijzigen
Instellingen voor de taal verricht u in het
menu
Instellingen van het middendisplay.
N.B.
Wanneer u de taal in het middendisplay
verandert, kan dat betekenen dat bepaalde
informatie voor de eigenaar niet overeen-
komt met landelijke of plaatselijke wet- en
regelgeving. Stel geen taal in die u niet
begrijpt, omdat het dan lastig wordt om te
navigeren in de menustructuur op het
scherm.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem Systeemtalen
en -eenheden
.
3.
Kies
Systeemtaal. Talen met ondersteu-
ning van stembediening hebben een stem-
bedieningssymbool.
> De taal op het bestuurdersdisplay en
middendisplay wordt gewijzigd.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Systeemeenheden wijzigen (p. 126)
Instellingen wijzigingen op het
hoofdscherm van het
middendisplay
Via het middendisplay kunt u instellingen en
informatie wijzigen voor tal van autofuncties.
1. Open het hoofdscherm door op het tab-
blad bovenaan te klikken of door van
boven naar beneden over het scherm te
slepen/vegen.
2.
Tik op
Instellingen om het instellings-
menu te openen.
Het hoofdscherm met de knop voor Instellingen.
3. Tik op een van de categorieën en subcate-
gorieën om naar de gewenste instelling te
bladeren.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
127
4. Wijzig een of meer instellingen. De manier
van wijzigen hangt van het type instelling
af.
> De wijzigingen worden onmiddellijk
opgeslagen.
Een subcategorie in het instellingsscherm met ver-
schillende soorten instellingen, heeft een meerkeuze-
knop en keuzerondjes.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 129)
Contextuele instellingen openen
op het middendisplay
Via de contextuele instellingen zijn recht-
streeks vanuit het topscherm op het midden-
display instellingen te wijzigen voor de
meeste standaardapps van de auto.
Hoofdscherm met de knop voor contextuele instellin-
gen.
Contextuele instellingen zijn snelkoppelingen
naar specifieke instellingen die verband hou-
den met de op het scherm getoonde actieve
functie. De standaardapps van de auto, zoals
FM-radio en USB, maken deel uit van Sensus
en behoren tot de geïntegreerde autofuncties.
De instellingen voor deze apps zijn recht-
streeks te wijzigen via de contextuele instellin-
gen in het hoofdscherm.
Wanneer contextuele instellingen beschikbaar
zijn:
1. Open het hoofdscherm wanneer een app
uitgevouwen is, bijv. Navigatie.
2.
Tik op
Navigatie Instellingen.
> Er wordt een pagina voor navigatie-
instellingen geopend.
3. Wijzig de instellingen naar wens en beves-
tig uw keuze(s).
Tik op
Sluiten of op de fysieke homeknop op
het middendisplay om het instellingsscherm te
sluiten.
De meeste basisapps van de auto bieden deze
contextuele instelmogelijkheid, maar niet alle-
maal.
Apps van derden
Apps van derden zoals Volvo-id zijn bij afleve-
ring van de auto niet voorgeïnstalleerd en
moeten naderhand worden gedownload. Bij
dergelijke apps van derden verricht u eventu-
ele instellingen altijd in de desbetreffende
apps en niet vanuit het hoofdscherm.
Gerelateerde informatie
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
Apps downloaden (p. 483)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
128
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
Bij doorverkoop moeten gebruikersgegevens
en systeeminstellingen worden gereset naar
de fabrieksinstellingen.
De instellingen van de auto kunnen op ver-
schillende niveaus gereset worden. Reset bij
doorverkoop alle gebruikersgegevens en her-
stel de fabrieksinstellingen voor de systeemin-
stellingen. Bij verkoop van de auto is het ook
belangrijk om de doorverkoop te registreren in
Volvo On Call* te wijzigen.
Gerelateerde informatie
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
Instellingen resetten in bestuurdersprofie-
len (p. 134)
Instellingen resetten op
middendisplay
U kunt de fabrieksinstellingen herstellen voor
alle instellingen die zijn verricht in het instel-
lingsmenu van het middendisplay.
Twee soorten resets
Er zijn twee soorten resets voor de instellin-
gen in het instellingsmenu:
Fabrieksreset - wist alle gegevens en
bestanden en herstelt de standaardwaar-
den voor alle instellingen.
Persoonlijke instellingen resetten - wist
persoonlijke gegevens en herstelt de stan-
daardwaarden voor alle persoonlijke
instellingen.
Instellingen resetten
Doe het volgende om de instellingen te reset-
ten.
N.B.
Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer
de auto stilstaat.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem
Fabrieksreset.
3. Kies het gewenste type reset.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4.
Druk op
OK om de reset te bevestigen.
Voor de optie
Persoonlijke instellingen
resetten wordt de reset bevestigd door
op Resetten voor het actieve profiel of
Resetten voor alle profielen te drukken.
> De geselecteerde instellingen worden
gereset.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 129)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
129
Tabel met instellingen op
middendisplay
Het instellingsmenu van het middendisplay
heeft een aantal hoofdcategorieën en subca-
tegorieën waarin instellingen en informatie
voor tal van functies van de auto zijn verza-
meld.
Er zijn zeven hoofdcategorieën: My Car,
Geluid, Navigatie, Media, Communicatie,
Klimaat en Systeem.
Elke categorie omvat op zijn beurt een aantal
subcategorieën en instelmogelijkheden. In de
onderstaande tabellen wordt het eerste niveau
van subcategorieën weergegeven. De instel-
mogelijkheden voor een functie of terrein wor-
den uitvoeriger beschreven in de desbetref-
fende artikelen van de gebruikershandleiding.
Sommige instellingen zijn persoonlijk, wat
inhoudt dat ze opgeslagen kunnen worden
voor een
Bestuurdersprofielen. Andere zijn
algemeen zijn, wat betekent dat ze niet zijn
gekoppeld aan een bestuurdersprofiel.
My Car
Subcategorie
Displays
IntelliSafe
Rijvoorkeuren
/Individuele rijmodus*
Lampen en verlichting
Subcategorie
Spiegels en Comfort
Vergrendeling
Parkeerrem en vering
Ruitenwisser voorruit
Audio
Subcategorie
Toon
Balans
Systeemvolumes
Navigatie
Subcategorie
Kaart
Route en begeleiding
Verkeer
Media
Subcategorie
AMFM-radio
DAB*
Gracenote®
Subcategorie
TV*
Video
Communicatie
Subcategorie
Telefoon
Tekstberichten
Android Auto
*
Apple CarPlay*
Bluetooth-apparaten
Wi-Fi
Wi-Fi hotspot auto
Internet via automodem
*
Volvo On Call*
Volvo-servicenetwerken
Klimaatregeling
De hoofdcategorie Klimaat heeft geen subca-
tegorieën.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
130
Systeem
Subcategorie
Bestuurdersprofiel
Datum en tijd
Systeemtalen en -eenheden
Privacy en gegevens
Toetsenbordindelingen
Stembediening
*
Fabrieksreset
Systeeminformatie
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 103)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
Bestuurdersprofielen
Tal van auto-instellingen zijn naar wens aan
te passen en op te slaan in een of meer
bestuurdersprofielen.
De persoonlijke instellingen worden automa-
tisch in het actieve bestuurdersprofiel opge-
slagen. Elke sleutel is te koppelen aan een
bestuurdersprofiel. Bij gebruik van een sleutel
waaraan een bestuurdersprofiel is gekoppeld,
wordt de auto aangepast volgens de instellin-
gen van dat specifieke bestuurdersprofiel.
Welke instellingen worden
opgeslagen in bestuurdersprofielen?
Veel auto-instellingen worden automatisch
opgeslagen in het actieve bestuurdersprofiel
op voorwaarde dat het niet vergrendeld is. De
verrichte auto-instellingen zijn hetzij persoon-
lijk, hetzij algemeen. Het zijn de persoonlijke
instellingen die in bestuurdersprofielen wor-
den opgeslagen.
Instellingen die zijn op te slaan in een bestuur-
dersprofiel zijn onder meer schermweergaven,
spiegels, voorstoelen, navigatie*, audio- en
mediasysteem, taal en stembediening.
Bepaalde instellingen, de zogenoemde alge-
mene instellingen, zijn te wijzigen, maar wor-
den niet opgeslagen in een specifiek bestuur-
dersprofiel. Wijzigen van de algemene instel-
lingen is van invloed op alle profielen.
Algemene instellingen
De algemene instellingen en de parameters
wijzigen niet als het ene bestuurdersprofiel
wordt verruild voor een ander. Ze blijven gelijk,
ongeacht welk bestuurdersprofiel actief is.
De instellingen van de toetsenbordindeling zijn
voorbeelden van algemene instellingen. Als u
bestuurdersprofiel X gebruikt om meer talen
aan het toetsenbord toe te voegen, blijven
deze opgeslagen en kunt u ook bij gebruik van
bestuurdersprofiel Y van taal wissen. De
instellingen van de toetsenbordindeling wor-
den niet opgeslagen onder een specifiek
bestuurdersprofiel – deze instellingen zijn
algemeen.
Persoonlijke instellingen
Als bestuurdersprofiel X is gebruikt om bij-
voorbeeld de lichtsterkte op het middendis-
play in te stellen, wordt bestuurdersprofiel Y
niet door deze instelling beïnvloed. Deze is
opgeslagen voor bestuurdersprofiel X – de
instelling van de lichtsterkte is een persoon-
lijke instelling.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofiel kiezen (p. 131)
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
(p. 132)
Transpondersleutel koppelen aan bestuur-
dersprofiel (p. 133)
Bestuurdersprofiel beveiligen (p. 132)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
131
Instellingen resetten in bestuurdersprofie-
len (p. 134)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 129)
Bestuurdersprofiel kiezen
Bij het inschakelen van het middendisplay
verschijnt boven aan het display het gekozen
bestuurdersprofiel. Bij ontgrendeling van de
auto wordt automatisch het laatst gebruikte
bestuurdersprofiel gekozen. Na ontgrende-
ling van de auto kunt u een ander bestuurder-
sprofiel kiezen. Als de transpondersleutel
echter aan een ander bestuurdersprofiel is
gekoppeld, wordt bij het starten het desbe-
treffende profiel gekozen.
U kunt op twee manieren van bestuurderspro-
fiel veranderen.
Alternatief 1:
1. Druk tijdens het inschakelen van het mid-
dendisplay op de naam van het bestuur-
dersprofiel dat boven aan het middendis-
play staat.
> Er verschijnt een lijst met de te kiezen
bestuurdersprofielen.
2. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
3.
Tik op
Bevestig.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen,
waarna het systeem de instellingen van
het nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Alternatief 2:
1. Sleep het hoofdscherm van het midden-
display open.
2.
Tik op
Profiel.
> Dezelfde lijst als die voor alternatief 1
verschijnt.
3. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
4.
Tik op
Bevestig.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen,
waarna het systeem de instellingen van
het nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Alternatief 3:
1. Sleep het hoofdscherm van het midden-
display open.
2.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
3. Tik op
Systeem Bestuurdersprofielen.
> Er verschijnt een lijst met de te kiezen
bestuurdersprofielen.
4. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen,
waarna het systeem de instellingen van
het nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 130)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
132
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
(p. 132)
Transpondersleutel koppelen aan bestuur-
dersprofiel (p. 133)
Naam van bestuurdersprofiel
wijzigen
U kunt de verschillende bestuurdersprofielen
die in de auto worden gebruikt een andere
naam geven.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay.
2. Druk op
Systeem
Bestuurdersprofielen.
3.
Kies
Profiel bewerken.
> Er verschijnt een menu waarin het pro-
fiel kan worden bewerkt.
4.
Druk op het vakje
Profielnaam.
> Er verschijnt een toetsenbord, waarna u
de naam kunt wijzigen. Druk op
om het toetsenbord te sluiten.
5. Sla de naamswijziging op door te tikken
op
Terug of Sluiten.
> De naam is daarmee gewijzigd.
N.B.
Een profielnaam kan niet beginnen met
een spatie, omdat de profielnaam dan niet
wordt opgeslagen.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofiel kiezen (p. 131)
Toetsenbord op middendisplay (p. 119)
Bestuurdersprofiel beveiligen
In sommige gevallen wilt u liever niet dat de
verschillende auto-instellingen worden opge-
slagen onder het actieve bestuurdersprofiel.
Voor dergelijke gevallen kunt u het bestuur-
dersprofiel beveiligen.
N.B.
Een bestuurdersprofiel is alleen te vergren-
delen wanneer de auto stilstaat.
Om een bestuurdersprofiel te beveiligen:
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Tik op
Systeem Bestuurdersprofielen.
3.
Kies
Profiel bewerken.
> Er verschijnt een menu waarin het pro-
fiel kan worden bewerkt.
4.
Kies
Profiel beveiligen om het profiel te
beveiligen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
133
5. Sla de optie om het profiel te beveiligen
op door te tikken op
Terug/Sluiten.
> Wanneer het profiel beveiligd is, wor-
den eventuele nieuwe auto-instellingen
niet automatisch opgeslagen in het pro-
fiel. U moet de wijzigingen in plaats
daarvan handmatig opslaan onder
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen Profiel
bewerken
door te tikken op Huidige
instellingen opslaan naar profiel.
Wanneer het profiel echter niet bevei-
ligd is, worden eventuele nieuwe instel-
lingen wel automatisch opgeslagen in
het profiel.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 130)
Transpondersleutel koppelen aan
bestuurdersprofiel
U kunt uw sleutel koppelen aan een bestuur-
dersprofiel. Op die manier wordt telkens
automatisch het bestuurdersprofiel met alle
bijbehorende instellingen geselecteerd als de
auto wordt gebruikt met die specifieke trans-
pondersleutel.
De eerste keer dat de transpondersleutel
wordt gebruikt, is deze nog niet gekoppeld
aan een specifiek bestuurdersprofiel. Bij het
starten van de auto wordt automatisch het
profiel
Gast geactiveerd.
Het is mogelijk om handmatig een bestuurder-
sprofiel te kiezen zonder dit aan de sleutel te
koppelen. Bij ontgrendeling van de auto wordt
het laatst gehanteerde bestuurdersprofiel
geactiveerd. Als de sleutel eenmaal gekoppeld
is aan een bestuurdersprofiel, hoeft u bij
gebruik van deze sleutel geen bestuurderspro-
fiel meer te kiezen.
Transpondersleutel koppelen aan een
bestuurdersprofiel
N.B.
Een transpondersleutel is alleen aan een
bestuurdersprofiel te koppelen wanneer de
auto stilstaat.
Kies eerst het profiel dat u aan de sleutel wilt
koppelen, voor zover het te koppelen profiel
niet al actief is. Het actieve profiel is vervol-
gens aan de sleutel te koppelen.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Tik op
Systeem Bestuurdersprofielen.
3. Markeer het gewenste profiel. Op het dis-
play verschijnt het startscherm opnieuw.
Het profiel
Gast kan niet aan een sleutel
worden gekoppeld.
4. Open het hoofdscherm weer en tik op
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen Profiel
bewerken
.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
134
5.
Kies
Sleutel koppelen om het profiel aan
de sleutel te koppelen. Het is niet mogelijk
om een bestuurdersprofiel te koppelen aan
een andere sleutel dan de momenteel in de
auto gebruikte sleutel. Als er meerdere
sleutels in de auto zijn, verschijnt de tekst
Meer dan één sleutel gevonden, pak de
sleutel die u met de back-uplezer wilt
verbinden.
Positie back-uplezer in opbergvak.
>
Als de tekst
Profiel gekoppeld aan
sleutel verschijnt, zijn de sleutel en het
bestuurdersprofiel aan elkaar gekop-
peld.
6.
Tik op OK.
> De huidige sleutel is daarmee gekop-
peld aan het bestuurdersprofiel en blijft
gekoppeld zolang het hokje voor
Sleutel koppelen is aangevinkt.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 130)
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
(p. 132)
een transpondersleutel (p. 230)
Instellingen resetten in
bestuurdersprofielen
Instellingen die zijn opgeslagen onder een of
meer bestuurdersprofielen zijn te herstellen,
als de auto stilstaat.
N.B.
Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer
de auto stilstaat.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Systeem Fabrieksreset
Persoonlijke instellingen resetten.
3.
Kies een van de opties
Resetten voor het
actieve profiel, Resetten voor alle
profielen of Annuleren.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 130)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
135
Melding op het middendisplay
Op het middendisplay kunnen in uiteenlo-
pende situaties meldingen verschijnen om u
te informeren of helpen.
Voorbeeld van een melding op het hoofdscherm van
het middendisplay.
Op het middendisplay verschijnen meldingen
die voor u als bestuurder minder belangrijk
zijn.
De meeste meldingen verschijnen boven de
statusbalk van het middendisplay. De meldin-
gen verdwijnen na enige tijd automatisch of na
eventuele reactie uit de statusbalk. Als een
melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard op het hoofdscherm van het
middendisplay.
De meldingen kunnen er verschillend uitzien
en worden mogelijk gecombineerd met grafi-
sche voorstellingen, symbolen of een knop om
bijvoorbeeld een systeem dat aan de melding
is gekoppeld, te activeren/deactiveren.
Pop-upmeldingen
In bepaalde gevallen verschijnen pop-upmel-
dingen. Pop-upmeldingen zijn belangrijker dan
meldingen op de statusbalk en verdwijnen
alleen na bevestiging/actie.
Gerelateerde informatie
Meldingen op middendisplay hanteren
(p. 135)
Opgeslagen middendisplaymeldingen
hanteren (p. 136)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
Meldingen op middendisplay
hanteren
Meldingen op het middendisplay zijn te han-
teren via de schermen op het middendisplay.
Voorbeeld van een melding op het hoofdscherm van
het middendisplay.
Bepaalde meldingen op het middendisplay
hebben een knop (of meerdere knoppen in
pop-upmeldingen) om bijvoorbeeld een func-
tie te activeren/deactiveren die aan de mel-
ding gekoppeld is.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
136
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
Druk op de knop om de maatregel uit te
voeren of laat de melding automatisch na
een poosje gesloten worden.
> De melding verdwijnt van de status-
balk.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door erop te drukken of
doe niets, waarna de melding enige tijd
later automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van de status-
balk.
Als een melding moet worden opgeslagen,
wordt deze bewaard op het hoofdscherm van
het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Melding op het middendisplay (p. 135)
Opgeslagen middendisplaymeldingen
hanteren (p. 136)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
Opgeslagen
middendisplaymeldingen hanteren
Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay worden in
beide gevallen gehanteerd in het middendis-
play.
Voorbeeld van opgeslagen meldingen en beschikbare
opties in het hoofdscherm.
Meldingen die op het middendisplay zijn
weergegeven en die opgeslagen moeten wor-
den, worden bewaard in het hoofdscherm van
het middendisplay.
Opgeslagen melding lezen
1. Open het hoofdscherm op het middendis-
play.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen. Meldingen met een pijl-
rechts kunnen worden uitgevouwen.
2. Tik op een melding om deze uit te vou-
wen/minimaliseren.
> Er verschijnt meer informatie over de
melding in de lijst en de afbeelding
links in de app geeft informatie in grafi-
sche vorm over de melding.
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben een knop om bij-
voorbeeld een functie te activeren/deactiveren
die aan de melding is gekoppeld.
Druk op de knop om de maatregel uit te
voeren.
Opgeslagen meldingen in het hoofdscherm
worden automatisch gewist als de auto wordt
uitgezet.
Gerelateerde informatie
Melding op het middendisplay (p. 135)
Meldingen op middendisplay hanteren
(p. 135)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 98)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
137
Stembediening
Stembediening
17
maakt het mogelijk om
autofuncties, zoals klimaatsysteem, radio of
via Bluetooth aangesloten telefoon met stem-
commando's te bedienen. In auto's met
Sensus Navigation* kan ook het navigatiesys-
teem met de stem worden bediend.
Wat is stembediening?
Stembediening is een systeem dat het gebruik
van verschillende commando's in uw auto ver-
eenvoudigt. Het werkt in principe als een wil-
lekeurige applicatie waarin u gegevens in een
bepaalde volgorde invoert om een taak uit te
voeren, maar in plaats van een toetsenbord
gebruikt u stemcommando's. Daarom kan het
een goed idee zijn om u te verdiepen in hoe en
in welke volgorde de stemcommando's moe-
ten worden ingesproken voor het gewenste
resultaat.
Met het stembedieningssysteem kunt u
bepaalde infotainment- en klimaatfuncties
bedienen met stemcommando's. Het systeem
kan antwoorden met spraak en het tonen van
informatie op het bestuurdersdisplay.
WAARSCHUWING
Als bestuurder bent u er altijd verantwoor-
delijk voor dat u de auto op een veilige
manier bestuurt en de geldende verkeers-
regels in acht neemt.
Microfoon van de stembediening
Systeemupdate
Het systeem voor stembediening wordt voort-
durend verder verbeterd. Wij raden aan om
altijd de meest recente versie te hebben geïn-
stalleerd.
Download updates van
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Stembediening gebruiken (p. 138)
Stembediening telefoon (p. 139)
Stembediening radio en media (p. 140)
Stembediening klimaat (p. 194)
Instellingen voor stembediening (p. 141)
17
Geldt voor bepaalde markten.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
138
Stembediening gebruiken
Stembediening starten
18
Om commando's via het
stembedieningssysteem te
geven, voert u een "dialoog"
met het systeem. Druk op de
stuurknop voor stembedie-
ning
om de werking te
activeren en een dialoog met
stemcommando's te starten. Nadat u op de
knop hebt gedrukt, hoort u een pieptoon en
verschijnt het stembedieningssymbool op het
bestuurdersdisplay.
Dit is om aan te geven dat het systeem luistert
en u kunt nu commando's inspreken. Zodra u
begint te praten, wordt het systeem getraind
in het herkennen en verstaan van uw stem. Dit
duurt enkele seconden en gaat automatisch
en u hoeft dus niet handmatig een stemtrai-
ning te starten.
Aandachtspunten:
Spreek met een normale stem in een nor-
maal tempo.
Wacht met spreken, totdat het systeem
klaar is met antwoorden (zolang het sys-
teem antwoordt, werkt de stembediening
namelijk niet).
Vermijd achtergrondgeluiden in het interi-
eur door portieren, ruiten en panorama-
dak* dicht te houden.
Over het algemeen werkt het systeem zo, dat
het luistert naar het basiscommando dat
gevolgd wordt door specifiekere commando's
om aan te geven wat u precies wilt dat het
systeem doet.
Om het volume van de systeemreacties te wij-
zigen kunt u tijdens de stemsynthese aan de
volumeknop draaien. Tijdens de stembedie-
ning kunt u gebruikmaken van andere knop-
pen. Alle andere vormen van geluidsweergave
worden tijdens de systeemdialoog onderdrukt,
zodat u geen functies kunt bedienen die te
maken hebben met de geluidsweergave.
Stembediening afbreken
De stembediening kan op verschillende
manieren worden afgebroken:
Druk kort op
en zeg "Annuleer".
Druk lang op de stuurknop voor stembe-
diening
totdat u twee pieptonen
hoort. Dit beëindigt de stembediening,
zelfs wanneer het systeem spreekt.
De stembediening wordt ook afgebroken als u
tijdens een dialoog niet antwoordt. Eerst
vraagt het systeem drie keer om een antwoord
en als u niet antwoordt, wordt de stembedie-
ning automatisch afgebroken.
Om de communicatie te versnellen en de sys-
teemaanmoedigingen over te slaan, drukt u op
de stuurknop voor stembediening
. Dan
onderbreekt u de systeemstem en kunt u het
volgende commando geven.
Voorbeelden van stembediening
1.
Druk op .
2.
Zeg "
Bel [Voornaam] [Achternaam]
[nummercategorie]", bijv. "Bel Robyn
Smith Mobiel".
> Het systeem belt het gekozen contact
uit het telefoonboek. Als er meerdere
telefoonnummers (zoals thuis, mobiel,
werk) voor het contact bestaan, moet u
ook de juiste categorie noemen.
Commando's/zinnen
De volgende commando's zijn meestal te
gebruiken, ongeacht situatie:
"
Herhaal" – de laatst gegeven stemin-
structie van de actieve dialoog herhalen.
"
Annuleer" – de dialoog annuleren.
19
"
Help" – een hulpdialoog starten. Het
systeem antwoordt met commando's die
18
Geldt voor bepaalde markten.
19
Let erop dat u hiermee alleen de dialoog beëindigt, wanneer het systeem niet spreekt. Om dit te doen moet u lang op
drukken totdat u twee pieptonen hoort.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
139
in de actuele situatie gebruikt kunnen wor-
den, een vraag of een voorbeeld.
Commando's voor specifieke functies, zoals
de telefoon en de radio, staan beschreven in
de desbetreffende artikelen.
Cijfers
Geef de cijfercommando's aan, afhankelijk van
welke functie moet worden aangestuurd:
Telefoonnummers en postcodes moet u
apart en cijfer voor cijfer zeggen, bijvoor-
beeld "nul, drie, een, twee, twee, vier, vier,
drie" (03122443).
Huisnummers kunt u apart of in een
groep zeggen, bijvoorbeeld "twee, twee"
of "tweeëntwintig" (22). Bij Engels en
Nederlands kunt u meerdere groepen ach-
ter elkaar zeggen, bijvoorbeeld "tweeënt-
wintig, tweeëntwintig" (22 22). Bij Engels
kunt u ook dubbel of drievoudig gebrui-
ken, bijvoorbeeld "dubbel nul" (00). U
kunt nummers aangeven binnen het inter-
val 02300.
Frequenties kunt u als volgt zeggen:
"achtennegentig komma acht" (98,8) en
"honderdvier komma twee" (104,2).
Snelheid en herhalingsstand
De spreeksnelheid is aan te passen, als het
systeem te snel spreekt.
U kunt de herhalingsstand inschakelen om het
systeem het commando te laten herhalen dat
u hebt gegeven.
Om de snelheid aan te passen of de herha-
lingsstand te activeren/deactiveren:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op Systeem Stembediening en
kies instellingen.
Stemcommando herhalen
Spreeksnelheid
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 137)
Stembediening telefoon (p. 139)
Stembediening radio en media (p. 140)
Stembediening klimaat (p. 194)
Instellingen voor stembediening (p. 141)
Stembediening telefoon
20
Bel naar een contact, laat berichten voorlezen
of dicteer korte berichten met de stemcom-
mando's voor een telefoon met Bluetooth-
aansluiting.
Om een contactpersoon in het telefoonboek
aan te geven moet het stemcommando con-
tactgegevens bevatten die in het telefoonboek
staan. Als er voor een contactpersoon, bijvoor-
beeld
Robyn Smith, meerdere telefoonnum-
mers in het telefoonboek staan, kunt u ook de
nummercategorie aangeven, bijvoorbeeld
Thuis of Mobiel: "Bel Robyn Smith Mobiel".
Druk op
en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Bel [contact]" – hiermee belt u de geko-
zen contactpersoon uit het telefoonboek.
"
Bel [telefoonnummer]" – hiermee belt
u een telefoonnummer.
"
Recente gesprekken" – hiermee geeft u
de gesprekslijst weer.
"
Lees bericht" – hiermee laat u een
bericht voorlezen. Als er meerdere berich-
ten zijn – geef aan welk bericht moet wor-
den voorgelezen.
"
Bericht aan [contact]" – de gebruiker
wordt gevraagd om een kort bericht
hardop te zeggen. Vervolgens wordt het
20
Geldt voor bepaalde markten.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
140
bericht voorgelezen en kan de bestuurder
ervoor kiezen om het bericht te versturen
21
of het bericht opnieuw aan te maken. Voor
deze functie moet de auto verbinding heb-
ben met internet.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 137)
Stembediening gebruiken (p. 138)
Stembediening radio en media (p. 140)
Stembediening klimaat (p. 194)
Instellingen voor stembediening (p. 141)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Stembediening radio en media
22
Hier volgen commando's voor stembediening
van radio en mediaspeler.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Media" – start een dialoog voor media
en radio en geeft voorbeelden van com-
mando's weer.
"
Speel [artiest]" – muziek afspelen van
gekozen artiest.
"
Speel [tracknaam]" – gekozen track
afspelen.
"
Speel [tracknaam] van [album]" –
gekozen track van gekozen album afspe-
len.
"
Speel [Tv-zendernaam]" – gekozen tv-
zender*
23
starten.
"
Speel [radiokanaal]" – gekozen radio-
kanaal starten.
"
Stem af op [frequentie]" – gekozen
radiofrequentie starten op actieve radio-
band. Als op dat moment geen radiobron
actief is, wordt standaard de FM-band
ingeschakeld.
"
Stem af op [frequentie]
[frequentieband]" – gekozen radiofre-
quentie starten op gekozen radioband.
"
Radio" – FM-radio starten.
"
FM Radio" – FM-radio starten.
"
AM Radio" – AM-radio starten.
24
"
DAB" – DAB-radio* starten.
"
Tv" – tv*
23
-weergave starten.
"
USB" – USB-weergave starten.
"
iPod" – iPod-weergave starten.
"
Bluetooth" – weergave vanaf een
mediabron met Bluetooth-verbinding star-
ten.
"
Vergelijkbare muziek" – muziek op via
de USB-poort aangesloten eenheden spe-
len die op de weergegeven muziek lijkt.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 137)
Stembediening gebruiken (p. 138)
Stembediening telefoon (p. 139)
Stembediening klimaat (p. 194)
Instellingen voor stembediening (p. 141)
21
Slechts bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. Ga voor informatie over compatibele telefoons naar support.volvocars.com.
22
Geldt voor bepaalde markten.
23
Geldt voor bepaalde markten.
24
De beschikbaarheid hangt van het model en/of de markt af.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
141
Instellingen voor stembediening
25
Hier kiest u de instellingen voor de stembe-
diening.
Instellingen Systeem
Stembediening
U kunt instellingen verrichten ten aanzien van
het volgende:
Stemcommando herhalen
Geslacht
Spreeksnelheid
Audio-instellingen
Kies audio-instellingen onder:
Instellingen Geluid Systeemvolumes
Stembediening
Taalinstellingen
Stembediening is niet voor alle talen mogelijk.
De beschikbare talen voor stembediening zijn
in de talenlijst aangegeven met een pictogram,
.
Een eventuele taalwijziging geldt ook voor de
menu-, display- en hulpteksten.
Instellingen Systeem Systeemtalen
en -eenheden Systeemtaal
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 137)
Stembediening gebruiken (p. 138)
Stembediening telefoon (p. 139)
Stembediening klimaat (p. 194)
Stembediening radio en media (p. 140)
Audio-instellingen (p. 480)
Systeemtaal wijzigen (p. 126)
25
Geldt voor bepaalde markten.
VERLICHTING
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
144
Verlichtingsbediening
Met de verschillende knoppen op het bedie-
ningspaneel voor de verlichting kunt u de bui-
ten- en binnenverlichting regelen. Met de lin-
ker stuurhendel kunt u de buitenverlichting
inschakelen en aanpassen. Met het duimwiel
voor de verlichting op het instrumentenpa-
neel kunt u de sterkte van de interieurverlich-
ting aanpassen.
Buitenverlichting
Draairing op linker stuurhendel.
Wanneer het elektrische systeem van de auto
in contactslotstand II staat, gelden de vol-
gende functies in de verschillende standen van
de draairing:
Stand Betekenis
Dagrijlicht.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijlicht en stadslichten voor/
achterlichten.
Stadslichten voor/achterlichten,
wanneer de auto geparkeerd
staat.
A
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dimlicht en stadslichten voor/
achterlichten.
Groot licht is te activeren.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Stand Betekenis
Dagrijlicht en stadslichten voor/
achterlichten bij daglicht.
Dimlicht en stadslichten voor/
achterlichten bij weinig daglicht
of donker of wanneer de mist-
lampen voor* en/of het mistach-
terlicht geactiveerd zijn.
Het automatisch groot licht is te
activeren.
U kunt het groot licht inschake-
len, wanneer u het dimlicht voert.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Automatisch groot licht aan/uit.
A
Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing
vanuit een willekeurige andere stand naar de stand
draait, branden de stadslichten voor/achterlichten in plaats
van andere verlichting.
Volvo adviseert om stand te gebruiken
als er met de auto wordt gereden.
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
145
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan
niet in elke situatie bepalen of het daglicht
te zwak of sterk genoeg is, bijv. bij mist en
regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de ver-
lichting van de auto altijd af te stemmen op
de heersende omstandigheden en de gel-
dende verkeerswetgeving.
Duimwielen op dashboard
Het duimwiel (links) voor het aanpassen van de licht-
sterkte van de interieurverlichting.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
Interieurverlichting (p. 154)
Stadslichten voor/achterlichten (p. 146)
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 149)
Groot licht gebruiken (p. 148)
Dimlicht (p. 147)
Mistlampen voor/bochtverlichting*
(p. 151)
Mistachterlicht (p. 152)
Actieve bochtverlichting* (p. 150)
Remlichten (p. 152)
Noodremlichten (p. 153)
Alarmlichten (p. 153)
Verlichtingsfuncties aanpassen via
het middendisplay
Via het middendisplay zijn meerdere verlich-
tingsfuncties te activeren en aan te passen.
Bijvoorbeeld het automatisch groot licht, de
Follow Me Home-verlichting en de Approach-
verlichting.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Lampen en verlichting.
3.
Kies
Autoverlichting of
Interieurverlichting gevolgd door de
functie die u wenst aan te passen.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Automatisch groot licht (p. 148)
Follow Me Home-verlichting gebruiken
(p. 154)
Approach-verlichting (p. 154)
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 149)
Instellingen wijzigingen op het hoofd-
scherm van het middendisplay (p. 126)
Functiescherm op het middendisplay
(p. 115)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
146
Stadslichten voor/achterlichten
De stadslichten voor/achterlichten zijn te
gebruiken om zichtbaar te blijven voor mede-
weggebruikers als de auto stilstaat of gepar-
keerd staat. Stadslichten voor/achterlichten
zijn in te schakelen via de draairing van de
stuurhendel.
De draairing van de stuurhendel in de stand voor
stadslichten voor/achterlichten.
Zet de draairing in stand – de stadslich-
ten voor/achterlichten gaan branden (ook de
kentekenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in
contactslotstand II staat, brandt het dagrijlicht
in plaats van de stadslichten vóór. Wanneer de
draairing in deze stand staat, branden de
stadslichten voor en de achterlichten onge-
acht de contactslotstand van het elektrische
systeem van de auto.
Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto
de draairing vanuit een willekeurige andere
stand naar de stand voor de stadslichten voor/
achterlichten
draait, branden de stads-
lichten voor/achterlichten in plaats van andere
verlichting.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een
snelheid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph)
rijdt of als de rijsnelheid oploopt tot boven
10 km/h (zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlich-
ting branden. U dient dan over te schakelen op
een andere stand dan
.
Als het buiten donker is en de achterklep
wordt geopend, gaan de achterlichten bran-
den (als ze al niet zijn ingeschakeld) om het
achteropkomende verkeer te waarschuwen.
Dat gebeurt altijd, ongeacht de stand van de
draairing of de contactslotstand van het elek-
trische systeem van de auto.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Contactslotstanden (p. 408)
Dagrijlicht
De auto heeft sensoren die de lichtomstan-
digheden rondom registreren. Wanneer de
draairing van de stuurhendel in stand
,
of staat terwijl het elektrische
systeem van de auto in contactslotstand II
staat, brandt het dagrijlicht. In de stand
schakelen de koplampen automatisch over
op het dimlicht bij weinig daglicht of in het
donker.
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat, brandt het dagrijlicht (DRL
1
)
wanneer de auto overdag rijdt. De auto scha-
kelt automatisch over van dagrijlicht op dim-
licht bij een zwakke verlichting overdag of in
het donker. Overschakeling op dimlicht vindt
ook automatisch plaats, als u de mistlampen
voor */mistachterlichten activeert.
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
147
WAARSCHUWING
Dit is een stroombesparingsfunctie die niet
in alle gevallen kan bepalen wanneer de
omgevingsverlichting voldoende of onvol-
doende is bij mist en regen bijvoorbeeld.
Als bestuurder bent u verplicht om de ver-
lichting van de auto altijd af te stemmen op
de heersende omstandigheden en de gel-
dende verkeerswetgeving.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Contactslotstanden (p. 408)
Dimlicht (p. 147)
Dimlicht
Tijdens ritten met de draairing van de stuur-
hendel in stand
wordt het dimlicht
automatisch geactiveerd bij een zwakke ver-
lichting overdag of in het donker, wanneer
het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat.
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
Met de draairing op de stuurhendel in stand
wordt het dimlicht ook automatisch
geactiveerd in de volgende gevallen:
u activeert de mistlampen voor*
u activeert het mistachterlicht
u activeert de mistlampen voor en het
mistachterlicht
Met de draairing van de stuurhendel in stand
brandt altijd het dimlicht, wanneer het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand II staat.
Tunneldetectie
De auto detecteert dat hij een tunnel inrijdt en
schakelt dan over van dagrijlicht op dimlicht.
Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt,
als de linker stuurhendel in stand
gedraaid is.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Contactslotstanden (p. 408)
Dagrijlicht (p. 146)
1
Daytime Running Lights
VERLICHTING
148
Groot licht gebruiken
Het groot licht is te bedienen met de linker
stuurhendel. Het groot licht is de felste ver-
lichtingsfunctie op de auto en dient tijdens
ritten in het donker te worden gebruikt om
het zicht te verbeteren, zolang u tegenliggers
niet verblindt.
Stuurhendel met draairing.
Grootlichtsignalen
Haal de stuurhendel naar achteren, naar
de stand voor grootlichtsignalen. Het
groot licht brandt totdat u de hendel los-
laat.
Groot licht
Het groot licht is te activeren met de
draairing van de stuurhendel in stand
2
of
. Activeer het groot licht
door de stuurhendel naar voren te duwen.
U kunt de functie deactiveren door de
stuurhendel naar achteren te halen.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt
het symbool
op het bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Automatisch groot licht (p. 148)
Automatisch groot licht
Automatisch groot licht is een systeem dat
met een camerasensor boven aan de voorruit
de koplampen van tegenliggers of de achter-
lichten van voorliggers registreert en automa-
tisch overschakelt van groot licht naar dim-
licht.
Het symbool staat voor automatisch groot
licht.
Het systeem kan starten bij ritten in het don-
ker, wanneer de auto een rijsnelheid heeft van
zo'n 20 km/h (12 mph) of hoger. Het systeem
kan ook rekening houden met de straatverlich-
ting. Wanneer de camerasensor niet langer de
verlichting van een tegenligger of voorligger
registreert, wordt na enkele seconden het
groot licht weer ingeschakeld.
2
Wanneer het dimlicht brandt.
VERLICHTING
}}
149
Automatisch groot licht activeren
Het automatisch groot licht is te activeren en
deactiveren door de draairing op de linker
stuurhendel naar de stand
te draaien.
De draairing veert automatisch terug naar de
stand
. Wanneer automatisch groot licht
geactiveerd is, licht het symbool
op het
bestuurdersdisplay wit op. Wanneer het groot
licht ontstoken is, brandt het symbool blauw.
Deactiveren van automatisch groot licht wan-
neer het groot licht aanstaat, leidt ertoe dat er
direct wordt overgeschakeld op dimlicht.
Beperkingen van het automatisch
groot licht
De camerasensor waar de functie gebruik van
maakt kent beperkingen.
Als dit symbool samen met de mel-
ding
Actief grootlicht Tijdelijk niet
beschikbaar op het bestuurdersdis-
play verschijnt, moet u handmatig
overschakelen tussen groot licht en dimlicht.
Het symbool
dooft, wanneer deze mel-
ding verschijnt.
Hetzelfde geldt als dit symbool
samen met de melding
Voorruitsensor Sensor afgedekt,
zie handleiding verschijnt.
Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk
niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij
zware regenval. Wanneer automatisch groot
licht weer beschikbaar is of als de voorruitsen-
soren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt
de melding en gaat het symbool
bran-
den.
WAARSCHUWING
Actief groot licht is een systeem dat u helpt
om in ongunstige omstandigheden de opti-
male verlichting te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot
licht en dimlicht, als dat gezien de ver-
keerssituatie en/of weersgesteldheid ver-
eist is.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Groot licht gebruiken (p. 148)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te
bedienen met de linker stuurhendel. De rich-
tingaanwijzers knipperen driemaal of blijven
knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hen-
del omhoog of omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eerste stand en laat de hendel ver-
volgens los. De richtingaanwijzers lichten
driemaal op. Als u de functie via het mid-
dendisplay deactiveert, lichten de lampen
eenmaal op.
||
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
150
N.B.
Deze reeks automatische knipperingen
is te onderbreken door de stuurhendel
onmiddellijk in tegengestelde richting
te bewegen.
Als het richtingaanwijzersymbool op
het bestuurdersdisplay sneller knippert
dan normaal – zie de melding op het
bestuurdersdisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en is hand-
matig in de uitgangspositie terug te zetten of
veert automatisch terug bij het terugdraaien
van het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Alarmlichten (p. 153)
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
Richtingaanwijzerlamp achter vervangen
(p. 604)
Actieve bochtverlichting*
De actieve bochtverlichting is ontwikkeld om
in bochten en op kruisingen extra verlichting
te bieden. Een auto met led
3
-koplampen* kan
afhankelijk van het uitrustingsniveau van de
auto zijn uitgerust met actieve bochtverlich-
ting.
Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geacti-
veerde (rechts) functie.
De actieve bochtverlichting beweegt met het
stuur mee voor extra verlichting in bochten en
op kruisingen en kan op die manier uw zicht
verbeteren.
De functie wordt automatisch ingeschakeld bij
het starten van de motor. Wanneer de functie
een storing vertoont, brandt het symbool
op het middendisplay en verschijnt op
hetzelfde middendisplay een verklarende
tekst.
De functie is alleen actief bij weinig daglicht of
in het donker en alleen, wanneer de auto rijdt
of het dimlicht is ontstoken.
Functie deactiveren/activeren
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek geactiveerd is via het functiescherm op
het middendisplay deactiveren/activeren:
Druk op de knop
Actieve
bochtverlichting.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
Mistlampen voor/bochtverlichting*
(p. 151)
3
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
151
Mistlampen voor/bochtverlichting*
De mistlampen voor zijn bij ritten in de mist
handmatig te activeren en worden tijdens het
achteruitrijden automatisch ingeschakeld in
combinatie met de achteruitrijlichten.
Als de auto is uitgerust met bochtverlichting*
worden de mistlampen voor automatisch
ingeschakeld bij weinig daglicht of in het
donker om het gebied schuin voor de auto te
verlichten.
Knop voor mistlampen voorzijde.
De mistlampen zijn in te schakelen, wanneer
het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat en de draairing van de
stuurhendel in stand
, of
staat.
Tik op de knop om te activeren en deactiveren.
Het symbool
brandt op het bestuurders-
display wanneer de mistlampen voor zijn inge-
schakeld.
De mistlampen voor doven automatisch, wan-
neer u de auto uitschakelt of wanneer u de
draairing op de stuurhendel naar stand
draait.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistlicht verschillen per land.
Bochtverlichting*
De mistlampen zijn mogelijk voorzien van de
functie bochtverlichting, zodat de lampen bij
een scherpe bocht tijdelijk met het stuurwiel
meedraaien of in de richting die de richting-
aanwijzers aangeven.
De functie wordt geactiveerd bij weinig dag-
licht of in het donker, wanneer de draairing
van de stuurhendel in stand
of
staat en de auto een rijsnelheid heeft lager dan
zo'n 30 km/h (20 mph).
Ook tijdens het achteruitrijden gaat de bocht-
verlichting branden bij wijze van aanvulling op
de achteruitrijlichten.
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek geactiveerd is via het middendisplay
activeren en deactiveren.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Contactslotstanden (p. 408)
Mistachterlicht (p. 152)
Actieve bochtverlichting* (p. 150)
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
152
Mistachterlicht
Omdat het mistachterlicht veel feller brandt
dan de standaardachterlichten, moet u de
verlichtingsfunctie alleen gebruiken bij een
beperkt zicht door mist, sneeuw, rook of stof
zodat achterliggers uw auto tijdig kunnen
waarnemen.
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht bestaat uit een lamp ach-
ter op de auto, aan de bestuurderszijde.
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen in
de volgende gevallen:
contactslotstand II is actief en de draairing
van de stuurhendel staat in stand
of
de draairing op de stuurhendel staat in
stand
en de mistlampen voor bran-
den.
Druk op de knop om het mistachterlicht in/uit
te schakelen. Het symbool
brandt op
het bestuurdersdisplay, wanneer het mistach-
terlicht brandt.
Het mistachterlicht dooft automatisch in de
volgende gevallen:
u schakelt de auto uit of u draait de draai-
ring op de stuurhendel naar stand
de draairing op de stuurhendel staat in
stand
en de mistlampen zijn
gedoofd.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 144)
Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 151)
Contactslotstanden (p. 408)
Gloeilamp mistachterlicht vervangen
(p. 607)
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden,
wanneer u remt.
De remlichten gaan branden wanneer het
rempedaal wordt ingedrukt en wanneer de
auto automatisch wordt geremd door een rij-
hulpsysteem.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 153)
Remsystemen (p. 412)
Remlichtlamp vervangen (p. 606)
Rijhulpsystemen (p. 274)
VERLICHTING
153
Noodremlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om
achterliggers erop te attenderen dat u krach-
tig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van
dat ze continu branden, zoals bij normaal
remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij
krachtig remmen of als het ABS-systeem
wordt geactiveerd bij hoge snelheden.
Nadat u afremt tot een geringe snelheid en het
rempedaal loslaat, gaat het remlicht weer op
de normale wijze constant branden
Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de
auto geactiveerd. Deze blijven knipperen tot-
dat de bestuurder weer versnelt naar een
hogere snelheid of de alarmlichten van de auto
uitschakelt.
Gerelateerde informatie
Remlichten (p. 152)
Rempedaal (p. 412)
Alarmlichten (p. 153)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medewegge-
bruikers doordat alle richtingaanwijzers
gelijktijdig knipperen. De functie is te gebrui-
ken om te waarschuwen voor gevaarlijke ver-
keerssituaties.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te active-
ren.
De alarmlichten worden automatisch geacti-
veerd als er zo sterk met de auto wordt
geremd dat de noodremlichten worden geacti-
veerd en de snelheid laag is. Nadat de nood-
remlichten zijn opgehouden met knipperen,
gaan de alarmlichten knipperen en de alarm-
lichten worden automatisch gedeactiveerd,
wanneer u weer wegrijdt of de desbetreffende
knop indrukt.
N.B.
De regels voor het gebruik van alarmlichten
kunnen per land variëren.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 153)
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 149)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
154
Follow Me Home-verlichting
gebruiken
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als Follow Me Home-verlichting dienst te
laten doen na vergrendeling van de auto.
Om de functie in te schakelen:
1. Zet de auto uit.
2. Duw de linker stuurhendel naar voren rich-
ting het dashboard en laat los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
> Er gaat een symbool op het bestuur-
dersdisplay branden om aan te geven
dat de functie geactiveerd is en de bui-
tenverlichting licht op: stadslichten
voor/achterlichten, koplampen, kente-
kenplaatverlichting en buitengreepver-
lichting*.
De duur van de Follow Me Home-verlichting
kan worden ingesteld via het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
Approach-verlichting (p. 154)
Approach-verlichting
De Approach-verlichting wordt geactiveerd
als de auto wordt ontgrendeld en wordt
gebruikt om de verlichting van de auto op
afstand in te schakelen.
De functie wordt geactiveerd wanneer u de
transpondersleutel gebruikt voor ontgrende-
ling. Bij daglicht gaan de stadslichten voor/
achterlichten, plafondverlichting, vloerverlich-
ting en kofferbak-/bagageruimteverlichting
branden. Bij weinig daglicht of in het donker
gaan de kentekenplaatverlichting en de bui-
tengreepverlichting* branden met de omlaag-
gerichte lampjes.
De verlichting blijft ca. 2 minuten branden als
er geen portier wordt geopend. Als er tijdens
de activeringstijd een portier wordt geopend,
zal de inschakelduur van de binnenverlichting
en de buitengreepverlichting* worden ver-
lengd.
De functie is te activeren en deactiveren via
het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
Follow Me Home-verlichting gebruiken
(p. 154)
een transpondersleutel (p. 230)
Interieurverlichting
Het interieur is voorzien van verschillende
soorten verlichting, zoals de interieurverlich-
ting, de instelbare sierverlichting en de lees-
lampjes.
Alle verlichting in het interieur is handmatig in
en uit te schakelen binnen 5 minuten nadat:
de auto is afgezet en het elektrische sys-
teem in contactslotstand 0 staat
de auto ontgrendeld, maar nog niet
gestart is.
Plafondverlichting voorin
Knoppen op plafondconsole voor bediening lees-
lampjes en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Interieurverlichting
VERLICHTING
}}
* Optie/accessoire.
155
Automatische bediening voor interieurver-
lichting
Leeslampje rechterzijde
Leeslampjes
De leeslampjes links of rechts doet u aan of uit
door kort op de bijbehorende knop op de pla-
fondconsole te drukken. De lichtsterkte is aan
te passen door de knop ingedrukt te houden.
Interieurverlichting
De vloerverlichting en plafondverlichting zijn in
en uit te schakelen door de bijbehorende knop
op de plafondconsole kort in te drukken.
Automatische bediening voor
interieurverlichting
De automatische verlichting is te activeren
door de AUTO-knop op de plafondconsole
kort in te drukken. Met de automatische ver-
lichting geactiveerd brandt het led-lampje in
de knop en de interieurverlichting gaat bran-
den en dooft zoals hieronder vermeld.
De interieurverlichting gaat branden, wanneer:
de auto wordt ontgrendeld
de auto wordt afgezet
een zijportier wordt geopend.
De interieurverlichting dooft, wanneer:
de auto wordt vergrendeld
de auto wordt gestart
een zijportier wordt gesloten.
een zijportier ca. 2 minuten heeft openge-
staan.
Plafondverlichting achterin*
In het achterste deel van de auto zitten lees-
lampjes, die ook als interieurverlichting dienen.
Leeslampjes boven de achterbank.
Een auto met panoramadak* is voorzien van twee
lampjes: aan beide zijden van het plafond één.
De leeslampjes zijn in en uit te schakelen met
een korte druk op de knop van het lampje. De
lichtsterkte is aan te passen door de knop
ingedrukt te houden.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt
in- en uitgeschakeld bij het openen en sluiten
van de klep van het kastje.
Spiegelverlichting zonneklep*
De verlichting van de spiegel in de zonneklep
wordt bij het openen en sluiten van het spie-
gelklepje in- en uitgeschakeld.
Grondverlichting*
De grondverlichting wordt in- of uitgeschakeld
bij het openen of sluiten van het desbetref-
fende portier.
||
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
156
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting wordt bij het ope-
nen en sluiten van de achterklep automatisch
in- of uitgeschakeld.
Sierverlichting
De omringende sierverlichting gaat branden
bij het openen van de portieren en dooft bij het
vergrendelen van de auto. De sterkte van de
sierverlichting is aan te passen op het midden-
display en tevens fijn af te stemmen met het
duimwiel op het instrumentenpaneel.
Sfeerverlichting*
De auto is uitgerust met led-verlichting waar-
van de kleur te wijzigen is. Deze verlichting
brandt, wanneer de auto is ingeschakeld. De
sterkte van de sfeerverlichting is aan te passen
op het middendisplay en tevens fijn af te stel-
len met het duimwiel op het dashboard.
Verlichting in portiervakken
De verlichting in de opbergvakken van portie-
ren gaat branden bij het openen van de portie-
ren en dooft bij het vergrendelen van de auto.
De lichtsterkte is fijn af te stellen met behulp
van het duimwiel op het dashboard.
Verlichting in voorste bekerhouder van
tunnelconsole
De verlichting van de bekerhouder voorin gaat
branden bij ontgrendeling van de auto en
dooft bij vergrendeling. De lichtsterkte is fijn af
te stellen met behulp van het duimwiel op het
dashboard.
Gerelateerde informatie
Interieurverlichting aanpassen (p. 156)
Verlichtingsbediening (p. 144)
Contactslotstanden (p. 408)
Auto-interieur (p. 570)
Interieurverlichting aanpassen
Afhankelijk van de contactslotstand gaat de
interieurverlichting op een bepaalde manier
branden. De verlichting in het interieur is aan
te passen met een duimwiel op het dash-
board en bepaalde verlichtingsfuncties zijn
ook via het middendisplay aan te passen.
Met het duimwiel op het
instrumentenpaneel links van
het stuurwiel regelt u de
sterkte van de displayverlich-
ting, de verlichting van de
bedieningselementen, de
omringende sierverlichting en
de sfeerverlichting*.
Omringende sierverlichting aanpassen
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting.
3. Kies uit de volgende instellingen:
Kies onder
Intensiteit omgevingslicht
uit Uit, Laag en Hoog.
Kies onder
Niveau omgevingslicht uit
Verm. en Vol.
Sfeerverlichting aanpassen*
De auto is uitgerust met een aantal leds waar-
mee de kleur van de verlichting te veranderen
VERLICHTING
157
is. Deze verlichting brandt, wanneer de auto is
ingeschakeld.
Verlichtingssterkte wijzigen
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies onder
Intensiteit sfeerverlichting
uit Uit, Laag en Hoog.
Verlichtingskleur wijzigen
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies uit
Op temperatuur en Op kleur om
de kleur van de verlichting te wijzigen.
Bij de keuze
Op temperatuur verandert
de verlichting afhankelijk van de inge-
stelde interieurtemperatuur.
Bij de keuze
Op kleur kan de subcatego-
rie Themakleuren worden gebruikt voor
verdere aanpassing.
Gerelateerde informatie
Interieurverlichting (p. 154)
Verlichtingsfuncties aanpassen via het
middendisplay (p. 145)
Contactslotstanden (p. 408)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
160
Ruiten, lampglazen en spiegels
De auto heeft meerdere verschillende ruiten,
lampglazen en spiegels. Enkele ruiten van de
auto zijn verstevigd met gelaagd glas.
De voorruit is voorzien van gelaagd glas en
voor bepaalde delen van de rest van de begla-
zing vormt gelaagd glas een optie. Gelaagd
glas is verstevigd, voor een verbeterde
inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het
interieur.
Ook het panoramadak* is voorzien van
gelaagd glas.
Dit symbool staat op beglazing bestaande uit
gelaagd glas
1
Gerelateerde informatie
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Panoramadak* (p. 167)
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 161)
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
(p. 163)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Elektrische voorruitverwarming* activeren
en deactiveren (p. 211)
Elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming activeren en deactiveren
(p. 212)
Inklembeveiliging op ruiten en
zonneschermen
Alle elektrisch bedienbare ruiten en zonne-
schermen* zijn voorzien van inklembeveili-
ging die wordt geactiveerd als de ruiten of
zonneschermen tijdens het openen of sluiten
worden gehinderd.
Bij blokkering komt de ruit/het zonnescherm
tot stilstand, waarna deze/dit wordt geopend
tot op zo'n 50 mm (2 inch) van de geblok-
keerde stand (of tot de maximale ventilatie-
stand).
Het is mogelijk om de inklembeveiliging op te
heffen, wanneer de sluitfunctie is afgebroken
zoals bij ijsvorming, door de knop in een
bepaalde stand te drukken en vast te houden.
Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u
een resetprocedure proberen.
WAARSCHUWING
Als de startaccu losgekoppeld is geweest,
werkt de automatische openings-/slui-
tingsfunctie pas weer naar behoren nadat
deze is gereset. Resetten is nodig om de
inklembeveiliging te laten werken.
1
Geldt niet voor de voorruit en het panoramadak*, die altijd van gelaagd glas zijn en daarom dit symbool niet hebben.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
161
Gerelateerde informatie
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 161)
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 162)
Panoramadak* bedienen (p. 168)
Resetprocedure voor de
inklembeveiliging
Als er problemen mochten ontstaan met de
elektrische bedienbare ruiten kunt u een
resetprocedure proberen.
WAARSCHUWING
Als de startaccu losgekoppeld is geweest,
werkt de automatische openings-/slui-
tingsfunctie pas weer naar behoren nadat
deze is gereset. Resetten is nodig om de
inklembeveiliging te laten werken.
Neem bij aanhoudende problemen of bij pro-
blemen met het panoramadak contact op met
een werkplaats
2
.
Elektrisch bedienbare ruit resetten
1. Zorg dat de ruit dichtstaat.
2. Druk de knop in de handmatige stand ver-
volgens 3 keer omhoog naar de stand voor
sluiten.
> Het systeem wordt automatisch gere-
set.
Gerelateerde informatie
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 162)
Elektrisch bedienbare ruiten
Elk portier heeft een bedieningspaneel voor
de elektrisch bedienbare ruiten. Het bestuur-
dersportier heeft bedieningsknoppen waar-
mee alle ruiten en ook de kindersloten te
bedienen zijn.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Elektrisch kinderslot* dat de bedienings-
knoppen op de achterportieren deactiveert
om te voorkomen dat portieren en ruiten
van de binnenzijde te openen zijn.
Bedieningsknoppen voor achterste zijrui-
ten.
Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten.
2
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
162
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedienings-
elementen spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de
ruitbediening door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0
te zetten en neem vervolgens de trans-
pondersleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsde-
len via de ruiten naar buiten, ook al is
het elektrische systeem van de auto
volledig uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 162)
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 161)
Elektrisch bedienbare ruiten
Via het bedieningspaneel op het bestuurders-
portier zijn alle ruiten te bedienen – via het
bedieningspaneel op de overige portieren is
alleen de ruit in het desbetreffende portier te
bedienen.
De elektrisch bedienbare ruiten zijn voorzien
van een inklembeveiliging. Bij problemen met
de inklembeveiliging kunt u een resetproce-
dure proberen.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedienings-
elementen spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de
ruitbediening door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0
te zetten en neem vervolgens de trans-
pondersleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsde-
len via de ruiten naar buiten, ook al is
het elektrische systeem van de auto
volledig uitgeschakeld.
Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare ruiten.
Handmatige bediening. Trek voorzichtig
een van de bedieningsknoppen omhoog of
duw er een omlaag. De elektrisch bedien-
bare ruiten komen steeds verder omhoog
of omlaag zolang u de bedieningsknop
bedient.
Automatische bediening. Trek een van de
bedieningsknoppen omhoog of duw er
een omlaag en laat deze vervolgens los.
De desbetreffende zijruit gaat automatisch
volledig open of dicht.
Voor het gebruik van de elektrisch bedienbare
ruiten moet de contactslotstand I of II zijn. Bij
uitschakeling van de auto zijn de elektrisch
bedienbare ruiten nadat het contact is uitge-
schakeld nog enkele minuten te bedienen,
maar niet nadat een portier is geopend. Bedie-
ning is alleen mogelijk via één knop tegelijk.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
163
Bediening is tevens mogelijk met behulp van
de transpondersleutel of passieve opening* via
de portiergreep.
WAARSCHUWING
Let erop dat kinderen of andere inzittenden
niet bekneld raken, wanneer u alle ruiten
tegelijkertijd sluit via de transpondersleutel
of de functie passief openen* met de por-
tiergreep.
N.B.
Om het pulserende windgeluid te vermin-
deren als de beide achterruiten open staan,
kunt u de voorste ruiten ook een stukje
openen.
N.B.
Bij snelheden hoger dan zo'n 180 km/h
(112 mph) zijn de zijruiten niet te openen,
maar wel te sluiten.
Als bestuurder bent u altijd gehouden aan
de geldende verkeersregels.
N.B.
De ruiten zijn bij lage temperaturen moge-
lijk niet te bedienen.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 161)
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 161)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels
De achteruitkijkspiegel en de buitenspiegels
dienen om u een beter zicht naar achteren te
geven.
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel is te verstellen door
deze handmatig in een bepaalde stand te kan-
telen. De achteruitkijkspiegel is uitgerust met
HomeLink*, autodimfunctie* en kompas*.
Buitenspiegels
WAARSCHUWING
Beide spiegels zijn gebogen voor optimaal
zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lij-
ken dan ze in werkelijkheid zijn.
Stel de stand van de buitenspiegels bij met
het hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier. U beschikt tevens over
meerdere automatische instellingen die te
koppelen zijn aan de geheugenfunctie van de
elektrisch bedienbare bestuurdersstoel*.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 473)
Kompas* (p. 477)
Dimfunctie van spiegels aanpassen
(p. 164)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
164
Buitenspiegels kantelen (p. 165)
Elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming activeren en deactiveren
(p. 212)
Dimfunctie van spiegels aanpassen
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflec-
ties in de spiegels veroorzaken en u verblin-
den. Activeer de dimstand, wanneer u de ver-
lichting van achterliggers als hinderlijk
ervaart.
Handmatige dimfunctie
De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een
knopje aan de onderzijde van de spiegel.
Hendeltje voor handmatige dimfunctie.
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendel-
tje naar de voorruit toe te duwen.
Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt
het hendeltje voor handmatig dimmen.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, worden de achteruitkijkspiegel en bui-
tenspiegels automatisch gedimd. De autodim-
functie is tijdens het rijden altijd actief,
behalve bij inschakeling van de achteruitver-
snelling.
N.B.
Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau
van de autodimfunctie is de wijziging pas
na enige tijd te merken.
De gevoeligheid van de dimfunctie is van
invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de
buitenspiegels.
Om de gevoeligheid van de dimfunctie te wij-
zigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies onder
Binnenspiegel automatisch
dimmen voor Normaal, Donker of Licht.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee
sensoren (één aan de voorkant en één aan de
achterkant) die samenwerken om hinderlijke
lichtinval te identificeren en te verhelpen. De
sensor aan de voorkant registreert omgevings-
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
165
licht, terwijl de sensor aan de achterkant de
koplampen van achterliggers registreert.
De buitenspiegels zijn alleen uitgerust met
autodimfunctie als ook de achteruitkijkspiegel
is voorzien van iets dergelijks.
N.B.
Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeer-
vergunningen, transponders, zonnekleppen
of voorwerpen op de achterbank of in de
bagageruimte dusdanig worden gehinderd
dat er geen licht op de sensoren valt, gel-
den er beperkingen voor de autodimfunctie
van de achteruitkijkspiegel en buitenspie-
gels.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
(p. 163)
Buitenspiegels kantelen (p. 165)
Buitenspiegels kantelen
Voor optimaal zicht naar achteren moet u de
buitenspiegels verstellen. U beschikt over
meerdere automatische instellingen die
tevens te koppelen zijn aan de geheugen-
functie van de elektrisch bedienbare bestuur-
dersstoel*.
Bedieningsknoppen voor
buitenspiegels gebruiken
Bedieningsknoppen voor buitenspiegels.
Stel de stand van de buitenspiegels bij met
het hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier. Het contact moet in de
contactslot I of hoger staan.
1. Druk op de knop L voor de buitenspiegel
links of op R voor de buitenspiegel rechts.
Het lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendel-
tje in het midden.
3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
mag niet langer branden.
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het par-
keren en als u op smalle wegen rijdt.
1. Druk de knoppen L en R tegelijkertijd in.
2. Laat ze na ongeveer 1 seconde los. De
spiegels stoppen automatisch, als ze vol-
ledig zijn ingeklapt.
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stop-
pen automatisch, als ze volledig zijn uitge-
klapt.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door
invloeden van buitenaf, moeten eerst elek-
trisch in de neutrale stand worden teruggezet
voordat het elektrisch in- en uitklappen* weer
naar behoren werkt.
1. Klap de spiegels in door de knoppen L en
R tegelijkertijd in te drukken.
2. Klap ze weer uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken.
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
166
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale
stand.
Kantelen bij parkeren
3
De buitenspiegels zijn omlaag te kantelen
zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de
kant van de weg kunt zien.
Schakel de achteruitversnelling in en druk
op de knop L of R.
Let erop dat u de knop mogelijk 2 keer moet
indrukken, als de kantelfunctie al was geacti-
veerd. Wanneer de buitenspiegel omlaagge-
kanteld is, knippert de knop. Wanneer u de
auto uit de achteruitversnelling haalt, keert de
buitenspiegel zo'n 3 seconden later automa-
tisch terug naar de oorspronkelijke stand (die
de spiegel na zo'n 8 seconden bereikt).
Automatisch kantelen bij parkeren
3
Dankzij deze instelling kantelen de buitenspie-
gels automatisch omlaag bij inschakeling van
de achteruitversnelling. De omlaaggekantelde
stand is vooraf ingesteld en valt niet aan te
passen.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies onder
Buitenspiegel kantelen bij
achteruit voor Uit, Bestuurder,
Passagier of Beide om te activeren/deac-
tiveren en om te kiezen welke buitenspie-
gel moet worden gekanteld.
Het is mogelijk om de buitenspiegel direct
terug te laten keren in de oorspronkelijke
stand door 2 keer op de knop L of R te druk-
ken.
Automatische inklapfunctie bij
vergrendelen*
Het is mogelijk de buitenspiegels automatisch
in of uit te laten klappen bij het vergrendelen/
ontgrendelen van de auto vanaf de transpon-
dersleutel. Als de spiegels handmatig zijn
ingeklapt, moeten ze ook weer handmatig
worden uitgeklapt.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies
Spiegel inklappen bij vergrendelen
om te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
(p. 163)
Dimfunctie van spiegels aanpassen
(p. 164)
Elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming activeren en deactiveren
(p. 212)
3
Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugenknoppen*.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
167
Panoramadak*
Het panoramadak is verdeeld in twee glas-
segmenten. Het voorste kan aan de achter-
kant verticaal (ventilatiestand) of horizontaal
(open stand) worden geopend. Het achterste
is een vast dakglas.
Het panoramadak is voorzien van een wind-
scherm alsook een zonnescherm, dat
gemaakt is van geperforeerd textiel en onder
het glazen dak zit, voor extra bescherming
tegen bijvoorbeeld fel zonlicht.
Het panoramadak en het zonnescherm zijn te
bedienen met een bedieningsknop aan het
plafond.
Om het panoramadak en het zonnescherm te
kunnen bedienen moet het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand I of II
staan.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedienings-
elementen spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de
ruitbediening door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0
te zetten en neem vervolgens de trans-
pondersleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsde-
len via de ruiten naar buiten, ook al is
het elektrische systeem van de auto
volledig uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Open het panoramadak niet, wanneer
lastdragers zijn gemonteerd.
Leg geen zware voorwerpen boven op
het panoramadak.
BELANGRIJK
Verwijder sneeuw en ijs van het pano-
ramadak alvorens het te openen. Wees
voorzichtig om krassen op oppervlak-
ken of schade aan lijsten tegen te
gaan.
Bedien het panoramadak niet, als het
vastgevroren is.
Windscherm
Bij het panoramadak hoort een windscherm
dat opgeklapt wordt bij een geopend panora-
madak.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* bedienen (p. 168)
Automatische sluiting van zonnescherm
van panoramadak* (p. 171)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
168
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
Panoramadak* bedienen
Het panoramadak en het zonnescherm zijn te
bedienen met een bedieningsknop aan het
plafond en zijn allebei voorzien van een
inklembeveiliging.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedienings-
elementen spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de
ruitbediening door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0
te zetten en neem vervolgens de trans-
pondersleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsde-
len via de ruiten naar buiten, ook al is
het elektrische systeem van de auto
volledig uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Open het panoramadak niet, wanneer
lastdragers zijn gemonteerd.
Leg geen zware voorwerpen boven op
het panoramadak.
BELANGRIJK
Verwijder sneeuw en ijs van het pano-
ramadak alvorens het te openen. Wees
voorzichtig om krassen op oppervlak-
ken of schade aan lijsten tegen te
gaan.
Bedien het panoramadak niet, als het
vastgevroren is.
Om het panoramadak en het zonnescherm te
kunnen bedienen moet het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand I of II
staan.
Bediening is tevens mogelijk met behulp van
de transpondersleutel of passieve opening* via
de portiergreep.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
169
WAARSCHUWING
Let erop dat kinderen of andere inzittenden
niet bekneld raken, wanneer u alle ruiten
tegelijkertijd sluit via de transpondersleutel
of de functie passief openen* met de por-
tiergreep.
BELANGRIJK
Controleer of het panoramadak bij sluiten
goed vergrendelt.
Het dak komt tot stilstand, als u bij handma-
tige bediening de bedieningsknop loslaat of
als het glas de comfortstand
4
heeft bereikt of
maximaal geopend of gesloten is. De bewe-
ging van het panoramadak en het zonne-
scherm wordt eveneens onderbroken, als u
een tegengesteld commando geeft met de
bedieningsknop aan het plafond.
Het panoramadak en het zonnescherm zijn
ook voorzien van een inklembeveiliging. Bij
problemen met de inklembeveiliging kunt u
een resetprocedure proberen.
N.B.
Bij handmatige opening is het panorama-
dak pas te openen, wanneer het zonne-
scherm volledig geopend is. Bij de omge-
keerde procedure moet het panoramadak
eerst volledig dichtstaan, voordat het zon-
nescherm helemaal kan worden gesloten.
N.B.
De ruiten zijn bij lage temperaturen moge-
lijk niet te bedienen.
Openen en sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld.
Open het dak door de bedieningsknop
eenmaal omhoog te duwen.
Sluit het dak door de bedieningsknop een-
maal omlaag te duwen.
Bij activering van de ventilatiestand wordt het
voorste glassegment aan de achterzijde open-
gekanteld. Als het zonnescherm helemaal
dichtstaat bij activering van de ventilatiestand,
wordt het automatisch zo'n 50 mm (2 inch)
geopend.
Het zonnescherm beweegt automatisch mee,
als u het panoramadak vanuit de ventilatie-
stand sluit.
4
De comfortstand is een stand waarbij het dak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
170
Panoramadak volledig openen en
sluiten via bediening aan plafond
Bediening, stand voor handmatige bedie-
ning
Bediening, stand voor automatische
bediening
Handmatige bediening
1. Zonnescherm openen – duw de bedie-
ningsknop achteruit naar de stand voor
handmatig openen.
2. Panoramadak openen tot in comfortstand
– duw de bedieningsknop een tweede
maal naar achteren naar de stand voor
handmatig openen.
3. Panoramadak maximaal openen – duw de
bedieningsknop een derde maal naar ach-
teren naar de stand voor handmatig ope-
nen.
Sluit het dak door de voorgaande procedure in
omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de
bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar
de stand voor handmatig sluiten.
Volautomatische bediening
1. Zonnescherm helemaal openen – duw de
bedieningsknop naar achteren naar de
stand voor automatisch openen en laat de
knop weer los.
2. Panoramadak openen tot in comfortstand
– duw de bedieningsknop een tweede
maal naar achteren naar de stand voor
automatisch openen en laat de knop weer
los.
3. Panoramadak maximaal openen – duw de
bedieningsknop een derde maal naar ach-
teren naar de stand voor automatisch ope-
nen en laat de knop weer los.
Sluit het dak door de voorgaande procedure in
omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de
bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar
de stand voor automatisch sluiten.
Volautomatische bediening – snel openen
of sluiten
Het panoramadak en het zonnescherm zijn
tegelijkertijd te openen of sluiten:
Openen – duw de bedieningsknop twee-
maal naar achteren naar de stand voor
automatisch openen en laat de knop weer
los.
Sluiten – duw de bedieningsknop twee-
maal naar voren/onderen naar de stand
voor automatisch openen en laat de knop
weer los.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 167)
Automatische sluiting van zonnescherm
van panoramadak* (p. 171)
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
171
Automatische sluiting van
zonnescherm van panoramadak*
Dankzij deze functie sluit het zonnescherm
als de auto bij warm weer geparkeerd staat
automatisch 15 minuten na vergrendeling. Dit
gebeurt om de interieurtemperatuur te verla-
gen en de autobekleding te beschermen
tegen verkleuring door de zon.
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek gedeactiveerd is via het middendisplay
activeren of deactiveren.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Vergrendeling.
Kies Zonnescherm automatisch sluiten
om te activeren/deactiveren.
N.B.
Ook het zonnescherm sluit, wanneer alle
ruiten worden gesloten via de transponder-
sleutel of bij passief openen* via de portier-
greep.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 167)
Panoramadak* bedienen (p. 168)
Inklembeveiliging op ruiten en zonne-
schermen (p. 160)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
Wisserbladen en sproeiervloeistof
De wissers en de sproeiervloeistof hebben tot
taak om het zicht en de reikwijdte van de
koplampen te verbeteren.
De sproeikoppen* worden bij vorst automa-
tisch verwarmd om te voorkomen dat de
sproeiervloeistof bevriest.
Wanneer er nog zo'n 1 liter (1 qt) sproeiervloei-
stof in het reservoir zit, verschijnt er een mel-
ding op het display dat er sproeiervloeistof
moet worden bijgevuld.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
172
Voorruitwissers gebruiken
De voorruitwissers hebben tot taak om de
voorruit te reinigen. Met de rechter stuurhen-
del zijn verschillende instellingen voor de rui-
tenwissers mogelijk.
Rechter stuurhendel.
Het duimwiel is te gebruiken om de
gevoeligheid van de regensensor en de
wissnelheid in te stellen.
Enkele slag
Haal de hendel omlaag en laat deze
weer los om de wissers een enkele
wisslag te laten maken.
Voorruitwissers uitgeschakeld
Haal de hendel naar stand 0 om de
voorruitwissers uit te schakelen.
Intervalstand
Beweeg de hendel omhoog voor de
intervalstand van de wissers. Met het
duimwiel kunt u het aantal wisslagen per een-
heid van tijd instellen wanneer u de interval-
stand hebt geselecteerd.
Ononderbroken wissen
Haal de hendel omhoog om de wissers
op normale snelheid te laten wissen.
Haal de hendel nog eens omhoog om
de wissers op hoge snelheid te laten
wissen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u de wissers activeert
of de wisserbladen niet zijn vastgevroren
en of eventuele sneeuw- en ijsresten op
voor- en achterruit zijn verwijderd.
BELANGRIJK
Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de
wissers de voorruit schoonmaken. De voor-
ruit moet nat zijn als de ruitenwissers wer-
ken.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
173
Regensensor gebruiken
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch
de voorruitwissers in. De gevoeligheid van de
regensensor is af te stellen met het duimwiel
op de rechter stuurhendel.
Rechter stuurhendel.
Regensensorknop
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snel-
heid ruitenwissers
Wanneer de regensensor actief is, verschijnt
het regensensorsymbool
op het
bestuurdersdisplay.
Regensensor activeren
Om de regensensor te kunnen activeren motor
de motor draaien of in contactslotstand I of II
staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of
die voor een enkele wisslag.
Activeer de regensensor door op de regensen-
sorknop
te drukken.
Haal de hendel omlaag om de wissers een
extra wisslag te laten maken.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere
gevoeligheid. De wissers maken een extra
slag, als u het duimwiel omhoogdraait.
Regensensor deactiveren
Deactiveer de regensensor met een druk op
de regensensorknop
of haal de hendel
omhoog voor een ander wisprogramma.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer het elektrische systeem in
contactslotstand 0 staat of wanneer de motor
is afgezet.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer u de wisserarmen in de servi-
cestand zet. De regensensor wordt opnieuw
geactiveerd, wanneer de wisserarmen niet
meer in de servicestand staan.
BELANGRIJK
In de wasstraat kunnen de ruitenwissers
van de voorruit starten en beschadigd
raken. Schakel de regensensor uit, terwijl
de auto rijdt of wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslotstand I
of II staat. Het symbool op het bestuur-
dersdisplay dooft.
Gerelateerde informatie
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
174
Geheugenfunctie van regensensor
gebruiken
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch
de voorruitwissers in.
Geheugenfunctie activeren/
deactiveren
U kunt de geheugenfunctie voor de regensen-
sor activeren, zodat u iedere keer dat u de
auto start de regensensorknop niet hoeft in te
drukken:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Ruitenwisser.
3.
Kies
Geheugen regensensor om de
geheugenfunctie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Voorruit- en koplampsproeiers
gebruiken
De voorruit- en koplampsproeiers hebben tot
taak om de voorruit en koplampen te reini-
gen. Via de rechter stuurhendel zijn de voor-
ruit- en koplampsproeiers te starten.
Ruiten- en koplampsproeiers starten
Sproeifunctie, rechter stuurhendel.
U activeert de voorruit- en koplampsproei-
ers door de rechter stuurhendel naar het
stuurwiel toe te trekken.
> Nadat u de hendel hebt losgelaten
maken de voorruitwissers nog enkele
slagen.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
175
BELANGRIJK
Activeer de sproeiers niet bij bevriezing of
bij een leeg sproeiervloeistofreservoir,
omdat de pomp anders schade kan oplo-
pen.
Koplampsproeiers*
Om vloeistof te besparen worden ingescha-
kelde koplampen automatisch volgens
bepaalde patronen gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ca. 1 liter (1 qt) sproeiervloei-
stof in het reservoir zit en op het bestuurders-
display de melding
Sproeiervloeistof Niveau
laag, bijvullen verschijnt in combinatie met
het symbool , worden de koplampen niet
langer schoongesproeid. Dit omdat de sproei-
functie van de voorruit en een goed zicht door
de voorruit de voorrang hebben. De koplam-
pen worden alleen schoongesproeid als het
groot licht of dimlicht is ingeschakeld.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Achterruitwisser en -sproeier
De achterruitwisser en -sproeiers hebben tot
taak om de achterruit te reinigen. Via de rech-
ter stuurhendel is de reiniging te starten en
zijn instellingen te verrichten.
Achterruitwisser en -sproeier
activeren
N.B.
De motor van de achterruitwisser is bevei-
ligd tegen oververhitting zodat deze wordt
uitgeschakeld bij oververhitting. De achter-
ruitwisser werkt weer na een bepaalde
afkoelperiode.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
176
Selecteer voor de intervalstand van
de achterruitwisser.
Selecteer voor een continue wis-
snelheid van de achterruitwisser.
Duw de rechter stuurhendel naar voren
om de achterruit schoon te sproeien en te
wissen.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Automatische activering
achterruitwisser bij achteruitrijden
Als u de achteruitversnelling inschakelt terwijl
de voorruitwissers actief zijn, zal de achter-
ruitwisser starten. Bij het inschakelen van
een andere versnelling valt de ruitenwisser op
de achterklep stil.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Ruitenwisser.
3.
Selecteer
Automatisch wissen achter
om wissen bij achteruitrijden te activeren/
deactiveren.
Als de achterruitwisser echter al op continue
snelheid werkt, vindt er geen wijziging plaats.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
177
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
STOELEN EN STUURWIEL
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
180
Handmatig bediende voorstoel
Voor optimaal zitcomfort hebben de voor-
stoelen verschillende verstelmogelijkheden.
Zet de stoel vooruit/achteruit door de
handgreep omhoog te tillen en de juiste
afstand tot het stuurwiel en de pedalen in
te stellen. Controleer of de stoel na het
verstellen in de nieuwe stand geblokkeerd
staat.
Wijzig de zitlengte* door de hendel
omhoog te trekken en de zitting met de
hand vooruit/achteruit te bewegen.
Zet de voorkant van de zitting hoger/
lager* door deze omhoog/omlaag te pom-
pen
1
.
Pas de lendensteun* aan door op de knop
omhoog/omlaag/vooruit/achteruit te druk-
ken.
Zet de hele stoel hoger/lager door deze
omhoog/omlaag te pompen met de hen-
del.
Pas de hellingshoek van de rugleuning aan
door aan de knop te draaien.
De hoofdsteunen zijn in hoogte te verstel-
len door de knop in te drukken en de
hoofdsteunen handmatig te verstellen.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het
rijden. Controleer of de stoel vergrendeld
staat om letsel te voorkomen bij hard
afremmen of een aanrijding.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 181)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
Opgeslagen stand voor stoel en buiten-
spiegels gebruiken (p. 182)
Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstel-
len (p. 183)
Lendensteun* voorstoel verstellen
(p. 184)
1
Geldt alleen voor de bestuurdersstoel.
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
181
Elektrisch bedienbare* voorstoel
Voor optimaal zitcomfort hebben de voor-
stoelen verschillende verstelmogelijkheden.
De elektrisch bedienbare stoel is naar voren/
achteren en hoger/lager te zetten. De voor-
kant van de zitting is te verhogen/verlagen en
de hellingshoek van de rugleuning is te wijzi-
gen. De lendensteun* is hoger/lager en naar
voren/achteren te zetten. De lengte van het
zitkussen is handmatig te verstellen*.
De stoel is te verstellen wanneer de motor
draait en tot enige tijd na het sluiten van het
portier, wanneer de motor niet draait. Dat kan
ook nog enige tijd na het afzetten van de
motor.
BELANGRIJK
De elektrisch bedienbare stoelen zijn voor-
zien van een beveiliging tegen overbelas-
ting, die geactiveerd wordt als een van de
stoelen door een obstakel wordt geblok-
keerd. Als dat het geval is, neemt u het
obstakel weg en bedient u de stoel
opnieuw.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
Opgeslagen stand voor stoel en buiten-
spiegels gebruiken (p. 182)
Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstel-
len (p. 183)
Lendensteun* voorstoel verstellen
(p. 184)
Elektrisch bedienbare* voorstoel
verstellen
Stel de gewenste zitstand in met behulp van
de bedieningselementen op het zitkussen van
de voorstoel. Activeer de lendensteun* door
op de vierwegknop te drukken.
Druk op de knop omhoog/omlaag/vooruit/
achter van de vierwegbediening om de
lendensteunbediening te activeren en te
gebruiken.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager
door de handgreep omhoog/omlaag te
bewegen.
Zet de hele stoel hoger/lager door de
handgreep omhoog/omlaag te bewegen.
||
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
182
Zet de hele stoel naar voren/achteren door
de handgreep naar voren/achteren te
bewegen.
Pas de hellingshoek van de rugleuning aan
door de handgreep naar voren/achteren te
bewegen.
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag).
De rugleuningen van de voorstoelen zijn niet
helemaal neer te klappen.
De hoofdsteunen zijn in hoogte te verstel-
len door de knop in te drukken en de
hoofdsteunen handmatig te verstellen.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 181)
Opgeslagen stand voor stoel en buiten-
spiegels gebruiken (p. 182)
Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstel-
len (p. 183)
Lendensteun* voorstoel verstellen
(p. 184)
Opgeslagen stand voor stoel en
buitenspiegels gebruiken
Als de standen voor de elektrisch bedienbare*
stoel en de buitenspiegels zijn opgeslagen,
zijn deze te activeren via de geheugenknop-
pen.
Stoel in vastgelegde stand zetten
De vastgelegde standen zijn altijd op te roe-
pen, of het voorportier nu open- of dichtstaat:
Geopend voorportier
Druk eenmaal kort op een van de geheu-
genknoppen 1 (
) of 2 ( ). De elektrisch
bedienbare stoel en de buitenspiegels
komen in bewegen en nemen de standen
in die onder de ingedrukte geheugenknop
zijn vastgelegd.
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
183
Gesloten voorportier
Houd een van de geheugenknoppen 1 ( )
of 2 (
) ingedrukt, totdat de stoel en de
buitenspiegels de standen innemen die
onder de desbetreffende geheugenknop
zijn vastgelegd.
Bij het loslaten van de geheugenknop komen
de stoel en de buitenspiegels tot stilstand.
WAARSCHUWING
Omdat de voorstoelen ook bij een uit-
geschakeld contact te verstellen zijn,
moet u kinderen nooit alleen in de auto
achterlaten.
De beweging van de stoel is op ieder
moment te stoppen door bediening
van een van de andere knoppen voor
stoelverstelling.
Verstel de stoel nooit tijdens het rijden.
Zorg dat er bij het verstellen niets
onder de stoelen ligt.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 181)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstel-
len (p. 183)
Lendensteun* voorstoel verstellen
(p. 184)
Buitenspiegels kantelen (p. 165)
Verlengbaar zitkussen* voorstoel
verstellen
Ter verhoging van het comfort is de lengte
van het zitkussen te verstellen.
Handgreep voor verstelling van het zitkussen.
1.
Pak de handgreep aan de voorkant van
de stoel beet en trek deze omhoog.
2. Pas de lengte van het zitkussen aan.
3. Laat de handgreep los en zorg dat het
kussen in een vergrendelde stand staat.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare
*
voorstoel (p. 181)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
184
Opgeslagen stand voor stoel en buiten-
spiegels gebruiken (p. 182)
Lendensteun* voorstoel verstellen
(p. 184)
Lendensteun* voorstoel verstellen
De lendensteun is te verstellen met behulp
van de bediening aan de zijkant van de zit-
ting.
De bierwegknop, op de zijkant van het zitgedeelte
van de stoel.
De lendensteun met vierwegverstelling is te
verstellen met de (ronde) vierwegknop op de
zijkant van het zitgedeelte van de stoel. De
lendensteun is naar voren/achteren en hoger/
lager te zetten.
Lendensteun verstellen
1.
Druk de vierwegknop omhoog /omlaag
om de lendensteun hoger/lager te zet-
ten.
2.
Druk op de voorkant
van de vierweg-
knop voor meer lendensteun.
3.
Druk op de achterkant
van de vierweg-
knop voor minder lendensteun.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 180)
Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 181)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
Opgeslagen stand voor stoel en buiten-
spiegels gebruiken (p. 182)
Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstel-
len (p. 183)
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
185
Rugleuning achterbank omklappen
De rugleuning van de achterbank is in twee
ongelijke delen verdeeld. De twee delen zijn
ieder apart om te klappen.
WAARSCHUWING
Verstel de stoel vóór vertrek en zorg
dat deze vaststaat. Wees voorzichtig
bij het verstellen van de stoel. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige
verstelling kan tot beknellingsletsel lei-
den.
Zet lange voorwerpen tijdens het ver-
voer altijd goed vast om schade/letsel
te voorkomen bij abrupte remmanoeu-
vres.
Zet altijd de motor af en activeer de
parkeerrem bij het in- en uitladen van
de auto.
Zet bij auto's met automatische trans-
missie de keuzehendel in de stand P
om te voorkomen dat u de keuzehen-
del per ongeluk verzet.
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbank
mogen er zich geen voorwerpen op de
achterbank bevinden. De veiligheidsgor-
dels mogen evenmin zijn ingestoken.
Schade aan de bekleding van de achter-
bank is anders namelijk niet uitgesloten.
BELANGRIJK
Klap de middenarmsteun* op alvorens de
rugleuning van de achterbank neer te klap-
pen.
Het doorsteekluik* in de achterbank moet
dichtstaan alvorens de rugleuning neer te
klappen.
N.B.
U moet mogelijk de voorstoelen naar voren
zetten en/of de rugleuningen rechtop zet-
ten om de ruggedeelten van de achterbank
volledig naar voren te kunnen klappen.
Rugleuning omklappen
De achterbank is alleen om te klappen, wan-
neer de auto stilstaat en minstens een van de
achterportieren openstaat.
Zorg dat er zich geen mensen of voorwerpen
op de achterbank bevinden.
Klap de middelste hoofsteun handmatig
om.
Trek de handgreep op de linker of rechter
rugleuning van de achterbank naar voren
om de linker of rechter rugleuning van de
achterbank om te klappen.
3. De rugleuning wordt ontgrendeld en moet
handmatig worden omgeklapt tot in hori-
zontale stand.
Rugleuning rechtop zetten
U zet de rugleuning handmatig weer rechtop:
1. Klap de rugleuning omhoog/naar ach-
teren.
2. Druk de rugleuning verder totdat deze ver-
grendelt.
||
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
186
3. Zet de hoofdsteunen handmatig rechtop.
4. Pas de stand van de hoofdsteun op de
middelste zitplaats zo nodig aan.
WAARSCHUWING
Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de
rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als
deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet
vergrendeld.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofd-
steunen van de achterbank na het rechtop
zetten goed vergrendeld zijn.
Bij vervoer van achterpassagiers moeten
de hoofdsteunen op de buitenste zitplaat-
sen altijd omhoog staan.
Gerelateerde informatie
Hoofdsteunen achterbank verstellen
(p. 186)
Privacy locking (p. 265)
Privacy locking activeren en deactiveren
(p. 265)
Hoofdsteunen achterbank
verstellen
Stel de hoofdsteun van de middelste zitplaats
af aan de hand van de lengte van de passa-
gier. Klap de hoofdsteun* van de buitenste
zitplaatsen omlaag voor een beter zicht naar
achteren.
Hoofdsteun van middelste zitplaats
verstellen
De hoofdsteun voor de middelste zitplaats is
af te stemmen op de lengte van de passagier,
zodat de hoofdsteun zo mogelijk het hele ach-
terhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun handma-
tig zo ver omhoog als nodig is.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u
de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de
hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
moet in de onderste stand staan, wanneer
de middelste zitplaats niet in gebruik is.
Wanneer de middelste zitplaats wel wordt
gebruikt, moet de hoofdsteun goed op de
lengte van de passagier zijn afgesteld,
zodat deze zo mogelijk diens hele achter-
hoofd afdekt.
Hoofdsteunen van buitenste
zitplaatsen achterbank omklappen via
middendisplay*
De buitenste hoofdsteunen zijn om te klappen
via het functiescherm van het middendisplay.
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
187
De hoofdsteunen zijn om te klappen in de con-
tactslotstand 0.
Druk op de knop Hfdsteun
omlaag om omklappen te
activeren/deactiveren.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig
rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
Klap de buitenste hoofdsteunen niet om,
als er passagiers op de achterbank zitten.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop
zetten in de vergrendelde stand staan.
Gerelateerde informatie
Rugleuning achterbank omklappen
(p. 185)
Bedieningselementen op stuurwiel
en claxon
Op het stuurwiel zitten de claxon en bedie-
ningselementen voor o.m. rijhulpsystemen en
stembediening.
Knoppensets en paddles* op stuurwiel.
Bediening voor rijhulp
2
Paddle* voor handmatig schakelen bij een
automatische versnellingsbak.
Bediening voor stembediening plus
menu-, meldings- en telefoonfuncties.
||
STOELEN EN STUURWIEL
188
Claxon
De claxon zit in het midden van het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Stuurslot (p. 188)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Stuurslot
Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals
bij gebruik van de auto door onbevoegden. Er
is mogelijk een mechanisch geluid waar-
neembaar, wanneer u het stuurslot inschakelt
of opheft.
Stuurslot activeren
Wanneer u de auto van de buitenzijde ver-
grendelt en de motor is uitgeschakeld, wordt
het stuurslot geactiveerd. Als u de auto onver-
grendeld achterlaat, wordt na verloop van
korte tijd automatisch het stuurslot geacti-
veerd.
Stuurslot opheffen
Wanneer u de auto van de buitenzijde ont-
grendelt, wordt het stuurslot gedeactiveerd.
Als u de auto onvergrendeld achterlaat, wordt
het stuurslot na verloop van korte tijd automa-
tisch geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Bedieningselementen op stuurwiel en cla-
xon (p. 187)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Stuurwiel verstellen
Het stuurwiel is in verschillende standen te
zetten.
Het stuurwiel is in diepte en hoogte te verstellen.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet
deze vast. Het stuur mag tijdens het rijden
nooit worden ingesteld.
Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging is de vereiste stuurkracht in te
stellen. De mate van stuurbekrachtiging wordt
afgestemd op de rijsnelheid om u een beter
weggevoel te geven.
2
Snelheidsbegrenzer, Cruisecontrol, Adaptieve cruisecontrol*, Afstandswaarschuwing* en Pilot Assist.
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
189
Hendel voor verstelling van het stuurwiel.
1. Beweeg de hendel naar voren om het
stuurwiel te ontkoppelen.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewen-
ste stand.
3. Trek de hendel naar achteren om het
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren.
Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het
stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hen-
del terugduwen.
Gerelateerde informatie
Stuurslot (p. 188)
Bedieningselementen op stuurwiel en cla-
xon (p. 187)
Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen
(p. 181)
KLIMAAT
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
192
Klimaatregeling
De auto is voorzien van handbediende of
elektronische* klimaatregeling. De klimaatre-
geling zorgt ervoor dat de lucht in het interi-
eur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan
wordt.
Alle klimaatfuncties zijn te bedienen via het
middendisplay en de fysieke knoppen op de
middenconsole.
Bepaalde functies voor de achterbank zijn ook
te bedienen via de klimaatregelingsknoppen*
achter op de tunnelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatzones (p. 192)
Klimaatsensoren (p. 193)
Gevoelstemperatuur (p. 193)
Stembediening klimaat (p. 194)
Parkeerklimaat* (p. 216)
Verwarming* (p. 223)
Luchtkwaliteit (p. 195)
Luchtverdeling (p. 198)
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Klimaatzones
Afhankelijk van het aantal klimaatzones van
de auto kunt u verschillende temperaturen
instellen voor verschillende delen van het
interieur.
Klimaatregeling met 1 zone
Klimaatzones bij klimaatregeling met 1 zone.
Bij klimaatregeling met 1 zone is een gemeen-
schappelijke interieurtemperatuur in te stellen
voor de linker en rechter zone.
Klimaatregeling met 2 zones*
Klimaatzones bij klimaatregeling met 2 zones.
Bij klimaatregeling met 2 zones zijn de interi-
eurtemperaturen voor de linker en rechter
zone elk apart in te stellen.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
193
Klimaatsensoren
De klimaatregeling beschikt over enkele sen-
soren voor de regeling van het autoklimaat.
Positie van de sensoren
Zonnesensor – boven op het dashboard.
Vochtsensor – in de voetafdekking van de
achteruitkijkspiegel.
Buitentemperatuursensor – in de rechter
buitenspiegel.
Binnentemperatuursensor – bij de fysieke
knoppen op de middenconsole.
N.B.
Bedek of blokkeer de sensoren niet met
kledingstukken of andere voorwerpen.
Bij het Interior Air Quality System* is er ook
een luchtkwaliteitssensor, die in de luchtinlaat
van de klimaatregeling zit.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Interior Air Quality System* (p. 196)
Gevoelstemperatuur
De klimaatregeling regelt het autoklimaat op
basis van de gevoelstemperatuur en niet de
werkelijke temperatuur.
De ingestelde interieurtemperatuur komt over-
een met de gevoelstemperatuur op basis van
de heersende omstandigheden in en rond de
auto wat buitentemperatuur, luchtsnelheid,
luchtvochtigheidsgraad, ingestraalde warmte
en dergelijke betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor
die de stand van de zon registreert. Daardoor
kan de temperatuur van de lucht uit de blaas-
monden links en rechts afwijken, ondanks dat
de temperatuurknoppen voor de beide zijden
in dezelfde stand staan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
194
Stembediening klimaat
1
Opdrachten voor klimaatregeling met stem-
bediening om bijvoorbeeld de temperatuur te
wijzigen, elektrische stoelverwarming* te
activeren of de ventilatorstand te wijzigen.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Klimaatregeling" – start een dialoog
voor klimaatregeling en geeft voorbeelden
van commando's weer.
"
Stel temperatuur in op X graden" –
stelt de gewenste temperatuur in.
"
Verhoog temperatuur" / "Verlaag
temperatuur" – verhoogt/verlaagt de
ingestelde temperatuur met één stap.
"
Synchroniseer temperatuur" – syn-
chroniseert de temperatuur* voor alle kli-
maatzones in de auto met de voor de
bestuurderszone ingestelde temperatuur.
"
Lucht op voeten" / "Lucht op lichaam"
– opent de gewenste blaasmond.
"
Lucht op voeten uit" / "Lucht op
lichaam uit" – sluit de gewenste blaas-
mond.
"
Zet ventilator op max." / "Schakel
ventilator uit
" – verandert de ventilator-
stand naar Max/Off.
"
Verhoog ventilatorsnelheid" / "Verlaag
ventilatorsnelheid" – verhoogt/verlaagt
de ingestelde ventilatorstand met één
stap.
"
Schakel auto-klimaat in" – activeert de
automatische* klimaatregeling.
"
Airconditioning aan" /
"Airconditioning uit" – activeert/deacti-
veert de airconditioning.
"
Recirculatie aan" / "Recirculatie uit" –
activeert/deactiveert de luchtrecirculatie.
"
Schakel ruitontdooiing in" / "Schakel
ruitontdooiing uit" – activeert/deacti-
veert ontwaseming van ruiten en buiten-
spiegels.
"
Schakel max. ruitontdooiing in" /
"Schakel max. ruitontdooiing uit" –
activeert/deactiveert maximale ontwase-
ming.
"
Schakel elektrische ruitverwarming
in" / "Schakel elektrische
ruitverwarming uit" – activeert/deacti-
veert elektrische voorruitverwarming*.
"
Schakel achterruitverwarming in" /
"Schakel achterruitverwarming uit" –
activeert/deactiveert elektrische achter-
ruit- en buitenspiegelverwarming.
"
Schakel stuurwielverwarming in" /
"Schakel stuurwielverwarming uit" –
activeert/deactiveert elektrische stuurver-
warming*.
"
Verhoog stuurwielverwarming" /
"Verlaag stuurwielverwarming" – ver-
hoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de
elektrische stuurverwarming* met één
stap.
"
Schakel stoelverwarming in" /
"Schakel stoelverwarming uit" – acti-
veert/deactiveert elektrische stoelverwar-
ming*.
"
Verhoog stoelverwarming" / "Verlaag
stoelverwarming" – verhoogt/verlaagt
ingesteld niveau voor de elektrische stoel-
verwarming* met één stap.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Stembediening (p. 137)
Stembediening gebruiken (p. 138)
Instellingen voor stembediening (p. 141)
1
Geldt voor bepaalde markten.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
195
Luchtkwaliteit
De gekozen interieurmaterialen en het lucht-
reinigingssysteem zorgen voor een hoge
luchtkwaliteit in de auto.
Materiaal in de passagiersruimte
Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat
het gerieflijk en comfortabel is – ook voor
mensen met contactallergieën of astma.
De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
beperken, zodat de passagiersruimte gemak-
kelijker schoon te houden is.
De vloerbekleding in zowel de passagiers-
ruimte als de bagageruimte is eenvoudig te
verwijderen en schoon te maken.
Gebruik de door Volvo geadviseerde schoon-
maakmiddelen en autoverzorgingsproducten
voor het reinigen van het interieur.
Luchtreinigingssysteem
Naast het interieurfilter is de auto uitgerust
met andere luchtreinigingssystemen die u hel-
pen om een goede luchtkwaliteit in het interi-
eur te behouden.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Clean Zone* (p. 195)
Clean Zone Interior Package* (p. 196)
Interior Air Quality System* (p. 196)
Interieurfilter (p. 197)
Clean Zone*
Clean Zone controleert en geeft aan of wel of
niet is voldaan aan alle voorwaarden voor een
goede luchtkwaliteit in het interieur.
De indicator staat in het klimaatveld op
het middendisplay.
De indicator staat in het klimaatveld, wan-
neer het klimaatscherm niet geopend is.
Als niet is voldaan aan de voorwaarden, ver-
schijnt de tekst
Clean Zone in het wit. Wan-
neer is voldaan aan alle voorwaarden, veran-
dert de kleur van de tekst in blauw.
Voorwaarden waaraan moet zijn voldaan:
Alle portieren en de achterklep staan dicht.
Alle zijruiten en panoramadak* staan dicht.
Het luchtkwaliteitssysteem Interior Air
Quality System* is geactiveerd.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
196
De interieurventilator is geactiveerd.
De luchtrecirculatie is gedeactiveerd.
N.B.
Clean Zone geeft niet per se aan dat de
luchtkwaliteit goed is, maar duidt er alleen
op dat is voldaan aan de voorwaarden voor
een goede luchtkwaliteit.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 195)
Clean Zone Interior Package* (p. 196)
Interior Air Quality System* (p. 196)
Interieurfilter (p. 197)
Clean Zone Interior Package*
Clean Zone Interior Package (CZIP) omvat
een aantal aanpassingen om stoffen die aan-
leiding kunnen geven tot allergieën en/of
astma uit het interieur te weren.
Het volgende is inbegrepen:
Een geavanceerde ventilatorfunctie die
aanslaat, wanneer de auto via de trans-
pondersleutel wordt ontgrendeld. De ven-
tilator vult het interieur op die manier met
verse lucht. De functie start als dat nodig
is en stopt na bij het openen van een van
de portieren. Bij inactiviteit wordt de func-
tie na enige tijd automatisch beëindigd.
De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal
langzaam maar zeker korter worden, tot-
dat de auto 4 jaar oud is.
Het volautomatische luchtkwaliteitssys-
teem Interior Air Quality System (IAQS).
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 195)
Clean Zone* (p. 195)
Interior Air Quality System* (p. 196)
Interieurfilter (p. 197)
Interior Air Quality System*
Het Interior Air Quality System (IAQS) ont-
doet de binnenkomende lucht van gassen en
stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en ver-
ontreinigingen in de passagiersruimte te
beperken.
IAQS maakt deel uit van Clean Zone Interior
Package (CZIP) en ontdoet de lucht in de pas-
sagiersruimte van verontreinigingen in de
vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stik-
stofoxiden en laaghangend ozon.
Als de luchtkwaliteitssensor van het systeem
registreert dat de buitenlucht vervuild is,
wordt de luchtinlaat gesloten en de luchtrecir-
culatie geactiveerd.
N.B.
Voor de beste lucht in het interieur moet de
luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingescha-
keld.
In een koud klimaat is de recirculatie
beperkt om het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
Schakel bij condens de elektrische verwar-
ming van de voorruit, zijruiten en achterrui-
ten in.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
197
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteitssensor* activeren en deac-
tiveren (p. 197)
Luchtkwaliteit (p. 195)
Clean Zone* (p. 195)
Clean Zone Interior Package* (p. 196)
Interieurfilter (p. 197)
Luchtkwaliteitssensor* activeren
en deactiveren
De luchtkwaliteitssensor maakt deel uit van
de volautomatische luchtkwaliteitsregeling
Interior Air Quality System (IAQS).
U kunt de luchtkwaliteitssensor desgewenst
activeren/deactiveren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay.
2.
Druk op Klimaat.
3.
Kies
Luchtkwaliteitssensor om de lucht-
kwaliteitssensor te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Interior Air Quality System* (p. 196)
Interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnen-
komt wordt gereinigd door een filter.
Interieurfilter vervangen
Om een goed interieurklimaat te kunnen hand-
haven moet u het filter op gezette tijden ver-
vangen. Raadpleeg het Serviceprogramma
van Volvo voor het aanbevolen vervangingsin-
terval. In zeer sterk verontreinigde gebieden
moet u het filter mogelijk vaker vervangen.
N.B.
Er zijn verschillende soorten interieurfilters.
Let erop dat het juiste filter wordt gemon-
teerd.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 195)
Clean Zone* (p. 195)
Clean Zone Interior Package* (p. 196)
Interior Air Quality System* (p. 196)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
198
Luchtverdeling
De klimaatregeling verdeelt de binnenko-
mende lucht over uiteenlopende blaasmon-
den verspreid over het interieur.
Automatische en handmatige
luchtverdeling
Wanneer u de automatische klimaatregeling
2
hebt geactiveerd, verloopt de luchtverdeling
automatisch. De luchtverdeling is zo nodig
handmatig bij te regelen.
Verstelbare blaasmonden
Sommige blaasmonden in de auto zijn instel-
baar, wat betekent dat u ze kunt openen/slui-
ten en de uitstroomrichting kunt wijzigen.
Positie van verstelbare blaasmonden in interieur.
Bij klimaatregeling met 1 zone – vier op
het dashboard.
Extra bij klimaatregeling met 2 zones*
twee blaasmonden achter in de tunnel-
console.
N.B.
Bij een lage omgevingstemperatuur komt
er geen lucht uit de verstelbare blaasmon-
den achter in de tunnelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Luchtverdeling aanpassen (p. 199)
Blaasmonden openen, sluiten en richten
(p. 199)
Tabel met luchtverdelingsstanden
(p. 200)
2
Niet beschikbaar bij handmatige klimaatregeling.
KLIMAAT
199
Luchtverdeling aanpassen
De luchtverdeling is desgewenst handmatig
te wijzigen.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
Luchtverdelingsknoppen op klimaatscherm.
Luchtverdeling - ontwasemingsopeningen
voorruit
Luchtverdeling - blaasmonden dashboard
en middenconsole
Luchtverdeling - blaasmonden vloer
2.
Druk op een of meer luchtverdelingsknop-
pen om de desbetreffende blaasmond(en)
te openen/sluiten.
> De luchtverdeling wordt gewijzigd,
waarna de knoppen gaan branden/
doven.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 198)
Blaasmonden openen, sluiten en richten
(p. 199)
Tabel met luchtverdelingsstanden
(p. 200)
Blaasmonden openen, sluiten en
richten
Sommige blaasmonden in het interieur zijn
apart te openen, sluiten en richten.
Als u de buitenste blaasmonden op de zijrui-
ten richt kunt u condens voorkomen.
Als u de buitenste blaasmonden in de auto
naar binnen richt, creëert u een warm en com-
fortabel autoklimaat.
Blaasmonden openen en sluiten
Draai aan de draaiknop in het midden van
de blaasmond om de luchtaanvoer uit de
blaasmond te openen/sluiten.
Wanneer de markering op de draaiknop
verticaal staat, is de luchtaanvoer het
grootst.
Blaasmonden richten
Haal het hendeltje in het midden van de
blaasmond overdwars of omhoog-omlaag
om de luchtaanvoer uit de blaasmond te
richten.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 198)
Luchtverdeling aanpassen (p. 199)
Tabel met luchtverdelingsstanden
(p. 200)
KLIMAAT
200
Tabel met luchtverdelingsstanden
De luchtverdeling is desgewenst handmatig
te wijzigen. De volgende standen zijn in te
stellen.
Luchtverdeling Doel
Bij deactivering van alle luchtverdelingsknoppen in de handmatige stand schakelt de klimaatregeling weer over op automatische
klimaatregeling.
Bij handmatige klimaatregeling is het niet mogelijk om de markering van alle luchtverdeelknoppen te deactiveren.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen. Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Gaat condens- en ijsvorming tegen (om dat te
realiseren mag de ventilatorstand niet te laag
zijn).
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende koeling bij warm weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor verwarming of koeling van de voeten-
ruimte.
KLIMAAT
}}
201
Luchtverdeling Doel
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en blaasmonden in het
dashboard. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmon-
den.
Voor voldoende comfort bij warm en droog
weer.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en de blaasmonden bij
de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort en ontwaseming bij
koud en vochtig weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard en de blaasmon-
den bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaas-
monden.
Voor voldoende comfort bij zonnig weer en
matige buitentemperaturen.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen, de blaasmonden in het
dashboard en de blaasmonden bij de vloer.
Voor een gebalanceerd comfort in het interieur.
||
KLIMAAT
202
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 198)
Blaasmonden openen, sluiten en richten
(p. 199)
Luchtverdeling aanpassen (p. 199)
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
203
Klimaatregelingsbediening
De klimaatregelingsfuncties zijn te bedienen
via de fysieke knoppen op de middenconsole,
het middendisplay en de klimaatregelingsbe-
diening achter op de tunnelconsole*.
Fysieke knoppen op middenconsole
Knop voor elektrische achterruitverwar-
ming* en maximale ontwaseming.
Knop voor elektrische achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming.
Klimaatveld op middendisplay
Via het klimaatveld zijn de meest voorko-
mende klimaatfuncties te regelen.
Klimaatregeling met 2 zones. De klimaatregeling 1
zone verschilt wat de positie van de knoppen betreft.
Temperatuurregeling voor bestuurders- en
passagierszone
3
.
Bediening voor elektrische stoelverwar-
ming* en -ventilatie* voorin plus elektri-
sche stuurverwarming*
4
.
Knop voor toegang tot het klimaatscherm.
De grafische voorstelling op de knop geeft
de geactiveerde klimaatinstellingen weer.
Klimaatveld op middendisplay
Het klimaatscherm is te openen door
op het symbool in het midden van
het klimaatveld te tikken.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het kli-
maatscherm opgesplitst in meerdere tabbla-
den. U kunt van tabblad wisselen door naar
links/rechts te vegen of op de desbetreffende
rubriek te drukken.
3
Bij klimaatregeling met 1 zone zit de regeling rechts van de middelste knop. Bij handmatige klimaatregeling verschijnt een schaalverdeling zonder graadaanduiding in plaats van de ingestelde tempe-
ratuur.
4
Bij klimaatregeling met 1 zone zijn deze knoppen helemaal links c.q. rechts in het klimaatveld.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
204
Hoofdklimaat
Op het tabblad Klimaat hoofdinstelling kunt
u behalve de klimaatfuncties in het klimaatveld
ook de hoofdklimaatfuncties regelen.
Max, Elektrisch, Achter – Bediening
voor ontwaseming van ruiten en buiten-
spiegels.
AC – Bediening voor airconditioning.
Recirc. – Bediening voor luchtrecirculatie.
Bediening voor luchtverdeling.
Ventilatorbediening.
AUTO – Automatische klimaatregeling
5
.
Parkeerklimaat*
Op het tabblad Parkeerklimaat is het par-
keerklimaat van de auto te regelen.
Klimaatregelingsbediening achter op
de tunnelconsole*
Als de auto is uitgerust met elektrische achter-
bankverwarming*, zitten er achter op de tun-
nelconsole fysieke bedieningsknoppen voor de
functie.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Elektrische voorstoelverwarming* active-
ren en deactiveren (p. 205)
Elektrische stoelverwarming achter* acti-
veren en deactiveren (p. 206)
Elektrische stuurverwarming* activeren en
deactiveren (p. 207)
Automatische klimaatregeling activeren
(p. 208)
Luchtrecirculatie activeren en deactiveren
(p. 208)
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren (p. 209)
Elektrische voorruitverwarming* activeren
en deactiveren (p. 211)
Elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming activeren en deactiveren
(p. 212)
Ventilatorstand voorin regelen (p. 213)
Temperatuur synchroniseren (p. 215)
Airconditioning activeren en deactiveren
(p. 215)
5
Niet beschikbaar bij handmatige klimaatregeling.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
205
Elektrische voorstoelverwarming*
activeren en deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het
comfort voor bestuurder en inzittenden te
verhogen, wanneer het koud is.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker
of rechter zone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening voor de
stoelen en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektri-
sche stoelventilatie of elektrische stuurver-
warming (voor de bestuurder) staat de
knop voor stoelverwarming direct in het
klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier
standen te doorlopen:
Uit, Hoog,
Gemiddeld en Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de
knop de ingestelde stand aan.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet
worden gebruikt door personen die niet
goed kunnen voelen dat de temperatuur
toeneemt of die om een andere reden
moeilijkheden hebben om de elektrisch
verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen
dan namelijk brandwonden ontstaan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Automatische inschakeling van elektrische
stoelverwarming voorin* activeren en
deactiveren (p. 205)
Automatische inschakeling van
elektrische stoelverwarming
voorin* activeren en deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het
comfort voor bestuurder en inzittenden te
verhogen, wanneer het koud is.
U kunt instellen of de automatische inschake-
ling van elektrische stoel-/achterbankverwar-
ming bij het starten van de motor al dan niet
geactiveerd moet zijn. Met automatische
inschakeling geactiveerd zal de elektrische
verwarming starten bij een lage omgevings-
temperatuur.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Tik op
Klimaat.
3.
Kies
Niveau aut. verwarming
bestuurdersstoel en Niveau aut.
verwarming passagiersstoel om auto-
matische inschakeling van de elektrische
verwarming van de bestuurdersstoel en
passagiersstoel te activeren/deactiveren.
> Er verschijnt een "A" bij de desbetref-
fende knoppen voor de elektrische ver-
warming van de voorstoelen, wanneer
de automatische start is geactiveerd.
4. Kies na activering van de functie uit de
niveaus
Laag, Gemiddeld of Hoog.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
206
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Elektrische voorstoelverwarming* active-
ren en deactiveren (p. 205)
Elektrische stoelverwarming
achter* activeren en deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het
comfort voor bestuurder en inzittenden te
verhogen, wanneer het koud is.
Elektrische stoelverwarming achterin
activeren en deactiveren vanaf de
achterstoelen
Knoppen voor elektrische achterbankverwarming
achter op tunnelconsole.
Druk meerdere keren op de fysieke knop-
pen voor de elektrische achterbankverwar-
ming achter op de tunnelconsole om de
vier standen te doorlopen:
Uit, Hoog,
Gemiddeld en Laag.
> Na wijziging van de stand geven de
ledjes in de knop de ingestelde stand
aan.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet
worden gebruikt door personen die niet
goed kunnen voelen dat de temperatuur
toeneemt of die om een andere reden
moeilijkheden hebben om de elektrisch
verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen
dan namelijk brandwonden ontstaan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
207
Elektrische stuurverwarming*
activeren en deactiveren
De stuurverwarming is te activeren om het
stuurcomfort te verhogen, wanneer het koud
is.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening voor de
stoelen en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektri-
sche stoelverwarming of stoelventilatie
staat de knop voor elektrische stuurver-
warming direct in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stuurverwarming om de vier
standen te doorlopen:
Uit, Hoog,
Gemiddeld en Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de
knop de ingestelde stand aan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Automatische inschakeling van elektrische
stuurverwarming* activeren en deactive-
ren (p. 207)
Automatische inschakeling van
elektrische stuurverwarming*
activeren en deactiveren
De stuurverwarming is te activeren om het
stuurcomfort te verhogen, wanneer het koud
is.
U kunt instellen of de automatische inschake-
ling van elektrische stuurverwarming bij het
starten van de motor al dan niet geactiveerd
moet zijn. Met automatische inschakeling
geactiveerd zal de elektrische verwarming
starten bij een lage omgevingstemperatuur.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Tik op
Klimaat.
3.
Kies
Niveau automatische
stuurwielverwarming om automatische
inschakeling van elektrische stuurverwar-
ming te activeren/deactiveren.
> Er verschijnt een "A" bij de desbetref-
fende knop voor de elektrische stuur-
verwarming, wanneer de automatische
start is geactiveerd.
4. Kies na activering van de functie uit de
niveaus
Laag, Gemiddeld of Hoog.
Gerelateerde informatie
Elektrische stuurverwarming* activeren en
deactiveren (p. 207)
KLIMAAT
208
Automatische klimaatregeling
activeren
6
Bij automatische klimaatregeling worden
meerdere klimaatfuncties automatisch gere-
geld.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Druk kort of lang op
AUTO Klimaat/>
Kort drukken - de luchtrecirculatie, air-
conditioning en luchtverdeling worden
automatisch geregeld.
Lang drukken - de luchtrecirculatie, air-
conditioning en luchtverdeling worden
automatisch geregeld, de temperatuur
en het ventilatorniveau worden gewij-
zigd in de standaardinstellingen: 22 °C
(72 °F) en niveau
3.
> De automatische klimaatregeling wordt
geactiveerd en de knop gaat branden.
N.B.
Het is mogelijk om de temperatuur en de
ventilatorstand te wijzigen zonder deacti-
vering van de automatische klimaatrege-
ling. De automatische klimaatregeling
wordt gedeactiveerd wanneer de luchtver-
deling handmatig wordt gewijzigd of wan-
neer max. ontwaseming wordt geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Luchtrecirculatie activeren en
deactiveren
De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten door recirculatie
van de lucht in het interieur.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Tik op
Recirc..
> De luchtrecirculatie wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat bran-
den/dooft.
BELANGRIJK
Als de lucht in de auto te lang recirculeert,
beslaat mogelijk de binnenzijde van de rui-
ten.
6
Niet beschikbaar bij handmatige klimaatregeling.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
209
N.B.
De luchtrecirculatie is niet te activeren,
wanneer u de maximale ontwaseming hebt
ingeschakeld.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Timerinstelling voor luchtrecirculatie acti-
veren en deactiveren (p. 209)
Timerinstelling voor
luchtrecirculatie activeren en
deactiveren
De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten door recirculatie
van de lucht in het interieur.
U kunt instellen of een timer voor de luchtre-
circulatie geactiveerd of gedeactiveerd moet
zijn. Met de timer geactiveerd wordt de lucht-
recirculatie automatisch na 20 minuten uitge-
schakeld.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm
op het middendisplay.
2.
Druk op Klimaat.
3.
Kies
Recirculatietimer om de timer voor
de luchtrecirculatie te activeren/deactive-
ren.
Gerelateerde informatie
Luchtrecirculatie activeren en deactiveren
(p. 208)
Maximale ontwaseming activeren
en deactiveren
U kunt de maximale ontwaseming gebruiken
om de ruiten snel te ontwasemen en ont-
dooien.
Bij maximale ontwaseming worden de auto-
matische klimaatregeling en de luchtrecircula-
tie gedeactiveerd, wordt de airconditioning
geactiveerd, de ventilatorstand gewijzigd in
5
en de temperatuur in HI.
N.B.
Het geluidsniveau neemt toe wanneer de
ventilatorstand wordt gewijzigd in
5.
Bij deactivering van de maximale ontwase-
ming hervat de klimaatregeling de eerder ver-
richte instellingen.
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren vanaf middenconsole
Op de middenconsole zit een fysieke knop
waarmee u rechtstreeks toegang hebt tot
maximale ontwaseming.
Met elektrische voorruitverwarming* is de
maximale ontwaseming alleen individueel te
activeren vanuit het klimaatscherm op het
middendisplay.
||
KLIMAAT
210
Fysieke knop op de middenconsole.
Auto's zonder elektrische voorruitverwarming:
Druk op de knop.
> De maximale ontwaseming wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
Auto's met elektrische voorruitverwarming:
Druk meerdere keren op de knop om de
drie standen te doorlopen:
elektrische voorruitverwarming geacti-
veerd
Elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming geactiveerd
Gedeactiveerd.
> De elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Wanneer u de elektrische achterruitverwar-
ming deactiveert door de knop tweemaal
snel in te drukken, wordt de maximale ont-
waseming met enige vertraging ingescha-
keld om een tijdelijke verhoging van de
ventilatorstand tegen te gaan.
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren vanaf middendisplay
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Druk op
Max.
> De maximale ontwaseming wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
211
Elektrische voorruitverwarming*
activeren en deactiveren
De elektrische voorruitverwarming dient om
de voorruit snel van condens en ijs te ont-
doen.
Elektrische voorruitverwarming
activeren en deactiveren vanaf
middenconsole
Op de middenconsole zit een fysieke knop
waarmee u de elektrische voorruitverwarming
direct kunt bedienen.
Fysieke knop op de middenconsole.
Druk meerdere keren op de knop om de
drie standen te doorlopen:
elektrische voorruitverwarming geacti-
veerd
Elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming geactiveerd
Gedeactiveerd.
> De elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Elektrische voorruitverwarming
activeren en deactiveren vanaf
middendisplay
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Druk op
Elektrisch.
> De elektrische voorruitverwarming
wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de
knop gaat branden/dooft.
N.B.
Aan de beide uiteinden van de voorruit zit-
ten driehoekige gebieden zonder elektri-
sche verwarming, zodat het ontdooien
daar mogelijk langer duurt.
N.B.
De elektrische voorruitverwarming kan de
prestaties van transponders en andere
communicatie-apparatuur beïnvloeden.
N.B.
Als u de elektrische voorruitverwarming
activeert, wanneer Start/Stop de motor
automatisch heeft afgezet, wordt de motor
opnieuw gestart.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Automatische inschakeling van elektrische
voorruitverwarming* activeren en deacti-
veren (p. 212)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
212
Automatische inschakeling van
elektrische voorruitverwarming*
activeren en deactiveren
De elektrische voorruitverwarming dient om
de voorruit snel van condens en ijs te ont-
doen.
U kunt instellen of de automatische inschake-
ling van elektrische voorruitverwarming bij het
starten van de motor al dan niet geactiveerd
moet zijn. Met automatische inschakeling
geactiveerd zal de elektrische verwarming
starten, wanneer er gevaar bestaat voor ijsvor-
ming of condens op de ruit. De elektrische ver-
warming wordt automatisch uitgeschakeld,
wanneer de ruit warm genoeg is en het ijs of
de condens is verdwenen.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Automatische voorruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche voorruitverwarming te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Elektrische voorruitverwarming* activeren
en deactiveren (p. 211)
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
activeren en deactiveren
De elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming dient om de ruiten en buitenspie-
gels snel van condens en ijs te ontdoen.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren en
deactiveren vanaf middenconsole
Op de middenconsole zit een fysieke knop
waarmee u de elektrische achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming direct kunt bedienen.
Fysieke knop op de middenconsole.
Druk op de knop.
> De elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren en
deactiveren vanaf middendisplay
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Druk op
Achter.
> De elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Automatische inschakeling van elektrische
achterruit- en buitenspiegelverwarming
activeren en deactiveren (p. 213)
KLIMAAT
213
Automatische inschakeling van
elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
activeren en deactiveren
De elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming dient om de ruiten en buitenspie-
gels snel van condens en ijs te ontdoen.
U kunt instellen of de automatische inschake-
ling van elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming bij het starten van de motor al
dan niet geactiveerd moet zijn. Met automati-
sche inschakeling geactiveerd zal de elektri-
sche verwarming starten, wanneer er gevaar
bestaat voor ijsvorming of condens op de ruit.
De elektrische verwarming wordt automatisch
uitgeschakeld, wanneer de ruit warm genoeg
is en het ijs of de condens is verdwenen.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op Klimaat.
3.
Kies
Automatische
achterruitverwarming om automatische
inschakeling van elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Elektrische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming activeren en deactiveren
(p. 212)
Ventilatorstand voorin
7
regelen
De ventilator is in te stellen op diverse auto-
matisch geregelde
8
ventilatorstanden voor de
voorstoelen.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
Ventilatorstandknoppen op klimaatscherm.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
Off,
1-5 of Max.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
BELANGRIJK
Als de ventilator volledig uitstaat, start de
airconditioning niet, waardoor er mogelijk
condens aan de binnenkant van de ruiten
optreedt.
N.B.
De klimaatregeling past de luchtstroom zo
nodig automatisch aan, wat betekent dat
de ventilatorsnelheid kan veranderen
ondanks dat de ventilatorstand ongewij-
zigd is.
9
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
7
Bij 2-zoneregeling ook achterin.
KLIMAAT
214
Temperatuur voorin
10
regelen
De temperatuur voor de klimaatzones voorin
is in te stellen op het gewenste aantal gra-
den
11
.
Temperatuurknoppen in het klimaatveld
12, 11
.
1. Druk op de temperatuurknop voor de lin-
ker of rechter zone in het klimaatveld op
het middendisplay om de bediening te
openen.
Temperatuurregeling
13, 11
.
2. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempe-
ratuur te slepen, of
op
+/
te drukken om de temperatuur
in stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast,
waarna de knop de ingestelde tempera-
tuur aangeeft
11
.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/
afkoelen te versnellen door een hogere/
lagere temperatuur te kiezen dan die
eigenlijk gewenst is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
8
Alleen bij elektronische klimaatregeling.
9
Alleen bij elektronische klimaatregeling.
10
Bij 2-zoneregeling ook achterin.
11
Bij handmatige klimaatregeling verschijnt een schaalverdeling zonder graadaanduiding in plaats van de ingestelde temperatuur.
12
Bij klimaatregeling met 1 zone zit de temperatuurknop rechts van de middelste knop.
13
Bij klimaatregeling met 1 zone verschijnt de regeling horizontaal in plaats van verticaal.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
215
Temperatuur synchroniseren
14
De temperatuur in de verschillende klimaat-
zones van de auto is te synchroniseren met
de ingestelde temperatuur voor de bestuur-
derszijde.
Synchronisatieknop op temperatuurregeling bestuur-
derszone.
1. Druk op de temperatuurknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de regeling te openen.
2.
Druk op
Temperatuur synchroniseren .
> De temperatuurinstelling voor alle kli-
maatzones van de auto wordt gesyn-
chroniseerd met de ingestelde tempe-
ratuur voor de bestuurderszone en
naast de temperatuurknop staat het
synchronisatiesymbool.
De synchronisatie stopt wanneer u nogmaals
op
Temperatuur synchroniseren drukt of
wanneer u de temperatuurinstelling in een
andere klimaatzone dan de bestuurderszone
wijzigt.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Airconditioning activeren en
deactiveren
De airconditioning koelt en droogt zo nodig
de binnenkomende lucht.
Bij een actieve airconditioning bepaalt de kli-
maatregeling op basis van de behoefte auto-
matisch de tijdstippen voor in- en uitschake-
ling.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Tik op
AC.
> De airconditioning wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat bran-
den/dooft.
N.B.
Sluit alle zijramen en het panoramadak*,
zodat de airconditioning zo goed mogelijk
werkt.
14
Niet beschikbaar bij klimaatregeling met 1 zone.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
216
N.B.
Het is niet mogelijk de airconditioning te
activeren, wanneer de ventilatorknop in
stand
Off staat.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
Parkeerklimaat*
Parkeerklimaat is een verzamelnaam voor
verschillende functies die het klimaat in de
passagiersruimte van een geparkeerde auto
verbeteren, waaronder de preconditioning.
Functies die tot het parkeerklimaat
behoren zijn te regelen via tabblad
Parkeerklimaat op het klimaat-
scherm op het middendisplay. Het
klimaatscherm is te openen door op het sym-
bool in het midden van het klimaatveld te tik-
ken.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Preconditioning* (p. 216)
Klimaatcomfort bij parkeren* (p. 221)
Symbolen en meldingen voor parkeerkli-
maat* (p. 222)
Preconditioning*
Preconditioning is een klimaatfunctie die,
indien mogelijk, probeert om vóór vertrek de
comforttemperatuur in het interieur te berei-
ken.
Preconditioning is direct in te schakelen of via
een timer te programmeren.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
De standverwarming* warmt bij koud
weer het interieur op tot de comforttem-
peratuur.
De ventilator koelt bij warm weer het inte-
rieur door lucht van buiten naar binnen te
blazen.
N.B.
Bij preconditioning van het interieur gaat
het erom de auto te verwarmen tot een
behaaglijke temperatuur te brengen en tot
de op de klimaatregeling ingestelde tem-
peratuur.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 216)
Preconditioning* in- en uitschakelen
(p. 217)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 218)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
217
Preconditioning* in- en
uitschakelen
Preconditioning verwarmt* of ventileert het
interieur vóór het rijden, indien mogelijk. De
functie is vanaf het middendisplay of een
mobiele telefoon direct in te schakelen.
In- en uitschakelen vanuit de auto
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Kies het tabblad
Parkeerklimaat.
3.
Tik op
Preconditioning.
> De preconditioning wordt ingescha-
keld/uitgeschakeld en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Houd de portieren en ruiten van de auto
dicht bij het gebruik van de preconditio-
ning.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming wor-
den uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brand-
stof, gassen, hoog gras, zaagsel en
dergelijke kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uit-
laat van de verwarming is geblokkeerd.
Een dikke laag sneeuw onder de voor-
kant van de auto kan bijvoorbeeld de
afvoer van de verwarming onmogelijk
maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Via de app starten*
Via een apparaat met de Volvo On Call-app* is
het mogelijk de preconditioning in te schake-
len én informatie te krijgen over de gekozen
instellingen. De preconditioning verwarmt* het
interieur tot op de comforttemperatuur of ven-
tileert het interieur door buitenlucht naar bin-
nen te blazen.
Preconditioning van het interieur is ook moge-
lijk via de afstandsstart auto (Engine Remote
Start – ERS)
15
via de Volvo On Call-app*.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 216)
Preconditioning* (p. 216)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 218)
15
Bepaalde markten.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
218
Timerinstelling voor
preconditioning*
U kunt de timer dusdanig instellen dat de
preconditioning gereed is op een bepaald
tijdstip.
De timer kan tot 8 verschillende instellingen
hanteren voor:
een tijdstip op een bepaalde datum
een tijdstip op een of meer dagen van de
week, voor eenmalige of terugkerende
activering.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 216)
Timerinstelling voor preconditioning* toe-
voegen en bewerken (p. 218)
Timerinstelling voor preconditioning* acti-
veren en deactiveren (p. 219)
Timerinstelling voor preconditioning* ver-
wijderen (p. 220)
Timerinstelling voor
preconditioning* toevoegen en
bewerken
De timer voor preconditioning kan tot 8 ver-
schillende tijdstippen hanteren.
Tijdstip toevoegen
De knop voor tijdstip toevoegen op het tabblad
Parkeerklimaat op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display.
2.
Kies het tabblad
Parkeerklimaat.
3.
Tik op
Timer toevoegen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
N.B.
Het is niet mogelijk om meer tijdstippen te
programmeren, als er al 8 timerinstellingen
bestaan. Om een nieuw tijdstip te kunnen
toevoegen moet u eerst een ouder tijdstip
verwijderen.
4.
Tik op
Datum om een tijdstip in te stellen
voor een bepaalde datum.
Tik op
Dagen om een tijdstip in te stellen
voor een of meer dagen van de week.
Met
Dagen: Activeer/deactiveer de repe-
teerfunctie door het vakje voor Wekelijks
herhalen aan/uit te vinken.
5.
Met
Datum: Kies een datum voor de pre-
conditioning door met de pijltoetsen in de
datumlijst te bladeren.
Met
Dagen: Kies een dag van de week
voor de preconditioning door op de knop-
pen voor de dagen van de week te druk-
ken.
6. Stel het tijdstip in dat de preconditioning
moet zijn afgerond door te bladeren met
de pijltoetsen op de klok.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
219
7.
Tik op
Bevestig om het ingestelde tijdstip
toe te voegen.
> Het ingestelde tijdstip wordt toege-
voegd aan de lijst en geactiveerd.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming wor-
den uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brand-
stof, gassen, hoog gras, zaagsel en
dergelijke kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uit-
laat van de verwarming is geblokkeerd.
Een dikke laag sneeuw onder de voor-
kant van de auto kan bijvoorbeeld de
afvoer van de verwarming onmogelijk
maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Timerinstelling bewerken
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display.
2.
Kies het tabblad
Parkeerklimaat.
3. Tik op het tijdstip dat u wilt wijzigen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4. Bewerk het tijdstip op dezelfde manier als
bij "Tijdstip toevoegen" hierboven.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 216)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 218)
Timerinstelling voor preconditioning* acti-
veren en deactiveren (p. 219)
Timerinstelling voor preconditioning* ver-
wijderen (p. 220)
Timerinstelling voor
preconditioning* activeren en
deactiveren
Zo nodig kunt u een timertijdstip voor de pre-
conditioning activeren of deactiveren.
Timerknoppen op het tabblad Parkeerklimaat op kli-
maatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display.
2.
Kies het tabblad
Parkeerklimaat.
3. Activeer/deactiveer een tijdstip door op de
timerknop rechts van het desbetreffende
tijdstip te drukken.
> Het ingestelde tijdstip wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
220
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming wor-
den uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brand-
stof, gassen, hoog gras, zaagsel en
dergelijke kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uit-
laat van de verwarming is geblokkeerd.
Een dikke laag sneeuw onder de voor-
kant van de auto kan bijvoorbeeld de
afvoer van de verwarming onmogelijk
maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 216)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 218)
Timerinstelling voor preconditioning* toe-
voegen en bewerken (p. 218)
Timerinstelling voor preconditioning* ver-
wijderen (p. 220)
Timerinstelling voor
preconditioning* verwijderen
Een timerinstelling voor de preconditioning
die u niet langer nodig hebt kunt u verwijde-
ren.
De knop voor lijst bewerken/timerinstelling verwijde-
ren op het tabblad Parkeerklimaat op het klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display.
2.
Kies het tabblad
Parkeerklimaat.
3.
Tik op
Lijst bewerken.
4. Druk op het verwijderingspictogram
rechts in de lijst.
> Het pictogram verandert in de tekst
Wis.
5.
Druk ter bevestiging op
Wis.
> Het ingestelde tijdstip wordt uit de lijst
verwijderd.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 216)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 218)
Timerinstelling voor preconditioning* toe-
voegen en bewerken (p. 218)
Timerinstelling voor preconditioning* acti-
veren en deactiveren (p. 219)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
221
Klimaatcomfort bij parkeren*
Het interieurklimaat van de auto is tijdens het
parkeren nog enige tijd te handhaven, bij-
voorbeeld als u of een of meer inzittenden na
uitschakeling van de motor in de auto willen
blijven zitten en het klimaatcomfort wensen
te handhaven.
Handhaving klimaatcomfort is alleen direct in
te schakelen.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
Bij koud weer wordt het interieur met de
restwarmte van de motor opgewarmd tot
de comforttemperatuur.
De ventilator koelt bij warm weer het inte-
rieur door lucht van buiten naar binnen te
blazen.
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitge-
schakeld als de auto van buitenaf wordt
vergrendeld om niet onnodig restwarmte
te gebruiken. De functie dient om het kli-
maatcomfort te behouden, wanneer u
en/of passagiers in de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 216)
Klimaatcomfort tijdens het parkeren*
inschakelen en uitschakelen (p. 221)
Klimaatcomfort tijdens het
parkeren* inschakelen en
uitschakelen
Bij handhaving van het klimaatcomfort wordt
na afloop van een rit het interieurklimaat nog
enige tijd geregeld. De functie is vanaf het
middendisplay direct in te schakelen.
1. Open het klimaatscherm op het midden-
display door op het symbool in het midden
van het klimaatveld te tikken.
2.
Kies het tabblad
Parkeerklimaat.
3.
Tik op
Handhaaf klimaatcomfort.
> Handhaving klimaatcomfort wordt
ingeschakeld/uitgeschakeld en de knop
gaat branden/dooft.
N.B.
Het is niet mogelijk om de functie voor
handhaving van het klimaatcomfort te star-
ten, als de restwarmte in de motor niet vol-
staat om het interieurklimaat op peil te
houden of als de buitentemperatuur hoger
is dan zo'n 20 °C (68 °F).
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitge-
schakeld als de auto van buitenaf wordt
vergrendeld om niet onnodig restwarmte
te gebruiken. De functie dient om het kli-
maatcomfort te behouden, wanneer u
en/of passagiers in de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Klimaatcomfort bij parkeren* (p. 221)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
222
Symbolen en meldingen voor
parkeerklimaat*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
symbolen en meldingen verschijnen ten aan-
zien van het parkeerklimaat.
Meldingen ten aanzien van het parkeerklimaat
zijn ook weer te geven op een eenheid met de
Volvo On Call*-app.
Bij een actieve standverwarming
brandt dit symbool op het bestuur-
dersdisplay.
Symbool Melding Betekenis
Parkeerklimaat
Service vereist
Parkeerklimaat is defect. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te
laten controleren.
Parkeerklimaat
Tijdelijk niet beschikbaar
Parkeerklimaat is tijdelijk defect. Als het probleem aanhoudt, neem dan contact op met een
werkplaats
A
op het systeem te laten controleren.
Parkeerklimaat
Niet beschikbaar, te laag brandstof-
niveau
Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer het brandstofpeil te gering is voor inschake-
ling van de standverwarming*. Vul de brandstoftank bij.
Parkeerklimaat
Niet beschikbaar Laadniveau te laag
Het parkeerklimaat is niet te activeren, wanneer de ladingsgraad van de startaccu te gering
is voor inschakeling van de standverwarming*. Start de motor.
Parkeerklimaat
Beperkt beschikbaar. Laadniveau te
laag
De inschakelduur van het parkeerklimaat is beperkt, omdat de ladingsgraad van de startaccu
te laag is. Start de motor.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 216)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
223
Verwarming*
De verwarming heeft twee deelfuncties die in
verschillende situaties helpen om het interi-
eur of de motor te verwarmen.
De verwarming heeft twee deelfuncties:
Standverwarming – verwarmt zo nodig
het interieur bij geactiveerde preconditio-
ning.
Extra verwarming – verwarmt zo nodig
het interieur en de motor tijdens het rijden.
De verwarming werkt op brandstof en is in de
motorruimte gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er
rook vanuit een punt onder aan de voor-
kant van de auto komen. Ook is er wellicht
een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto
is ook een tikkend geluid vanuit de brand-
stofpomp waar te nemen. Dit is volkomen
normaal.
Accu en opladen
De verwarming wordt aangedreven door de
startaccu van de auto. Als de ladingsgraad van
de startaccu te laag is, wordt de verwarming
automatisch uitgeschakeld en geeft het
bestuurdersdisplay een melding weer.
N.B.
Zorg ervoor dat het laadpercentage van de
accu hoog genoeg is als de verwarming
moet worden gebruikt.
Brandstof en tanken
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
De verwarming maakt gebruik van brandstof
uit de normale brandstoftank van de auto.
Wanneer u de auto op een steile helling par-
keert, krijgt de verwarming mogelijk onvol-
doende brandstof.
Als het brandstofpeil in de tank te laag is,
wordt de verwarming automatisch uitgescha-
keld en geeft het bestuurdersdisplay een mel-
ding weer.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval dat u de ver-
warming nodig hebt.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan vlam vatten.
Schakel voordat u gaat tanken de verwar-
ming op brandstof uit.
Controleer op het informatiedis-
play of de verwarming is uitge-
schakeld; wanneer de standver-
warming actief is, brandt het bij-
behorende symbool op het informatiedis-
play.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Standverwarming* (p. 224)
Extra verwarming* (p. 225)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
224
Standverwarming*
De standverwarming verwarmt indien nodig
het interieur bij geactiveerde preconditioning.
De standverwarming is een van twee deel-
functies van de verwarming van de auto. De
verwarming is in de motorruimte gemonteerd.
Wanneer dit symbool brandt op het
bestuurdersdisplay, is de standver-
warming mogelijk actief.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er
rook vanuit een punt onder aan de voor-
kant van de auto komen. Ook is er wellicht
een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto
is ook een tikkend geluid vanuit de brand-
stofpomp waar te nemen. Dit is volkomen
normaal.
De standverwarming start automatisch, als de
preconditioning* van de auto actief is en het
interieur moet worden verwarmd.
Afhankelijk van factoren als brandstofniveau,
accuniveau, temperatuur passagiersruimte en
omgevingstemperatuur is de verwarmer ver-
schillend lang ingeschakeld, maar nooit langer
dan 30 minuten.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval dat u de
standverwarming nodig hebt.
Zorg dat de ladingsgraad van de startaccu
hoog genoeg is, als de parkeerverwarming
moet worden gebruikt.
BELANGRIJK
Als de standverwarming herhaaldelijk en in
combinatie met korte ritten wordt gebruikt,
ontlaadt de accu met startproblemen als
gevolg.
Om te zorgen dat de oplading van de accu
in balans is met het stroomverbruik van de
standverwarming moet u bij regelmatig
gebruik van de kachel net zo lang met de
auto rijden als dat de kachel wordt
gebruikt.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming wor-
den uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brand-
stof, gassen, hoog gras, zaagsel en
dergelijke kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uit-
laat van de verwarming is geblokkeerd.
Een dikke laag sneeuw onder de voor-
kant van de auto kan bijvoorbeeld de
afvoer van de verwarming onmogelijk
maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
WAARSCHUWING
Als u brandstof ruikt, abnormaal veel rook
of zwarte rook ziet of ongebruikelijke gelui-
den vanuit de standverwarming waar-
neemt, moet u de verwarming uitschakelen
en zo mogelijk de zekering van de stand-
verwarming verwijderen. Volvo adviseert u
om voor reparatie contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
225
Gerelateerde informatie
Verwarming* (p. 223)
Extra verwarming* (p. 225)
Extra verwarming*
De extra verwarming helpt bij het verwarmen
van de passagiersruimte en de motor tijdens
het rijden.
De extra verwarming is een van twee deel-
functies van de verwarming van de auto. De
verwarming is in de motorruimte gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er
rook vanuit een punt onder aan de voor-
kant van de auto komen. Ook is er wellicht
een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto
is ook een tikkend geluid vanuit de brand-
stofpomp waar te nemen. Dit is volkomen
normaal.
De extra verwarming start en wordt automa-
tisch aangestuurd als tijdens het rijden ver-
warming nodig is.
De verwarming wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer de auto wordt uitgeschakeld.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval dat u de
extra verwarming nodig hebt.
Gerelateerde informatie
Verwarming* (p. 223)
Standverwarming* (p. 224)
Automatische inschakeling van extra ver-
warming activeren en deactiveren*
(p. 226)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
226
Automatische inschakeling van
extra verwarming activeren en
deactiveren*
De extra verwarming helpt bij het verwarmen
van de passagiersruimte en de motor tijdens
het rijden.
U kunt de automatische inschakeling van de
extra verwarming desgewenst activeren/deac-
tiveren.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Tik op
Klimaat.
3.
Kies
Extra verwarming voor activeren/
deactiveren automatische inschakeling
van extra verwarming.
N.B.
Volvo adviseert u om de automatische start
van de extra verwarming uit te schakelen
tijdens korte ritten.
Gerelateerde informatie
Extra verwarming* (p. 225)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
228
Vergrendelingsindicatie
De alarmlichten knipperen bij vergrendeling
of ontgrendeling van de auto.
Indicatie exterieur
Vergrendeling
Bij vergrendeling knipperen de alarmlich-
ten van de auto eenmaal en daarnaast
worden de buitenspiegels ingeklapt
1
.
Ontgrendelen
Bij ontgrendeling knipperen de alarmlich-
ten van de auto tweemaal en daarnaast
worden de buitenspiegels uitgeklapt
1
.
Om aan te geven dat de auto vergrendeld is,
moeten alle portieren, de achterklep en de
motorkap dichtstaan. Als er wordt vergrendeld
terwijl alleen het bestuurdersportier dicht-
staat
2
, vindt er vergrendeling plaats maar de
alarmlichten geven pas aan dat er vergrende-
ling heeft plaatsgevonden nadat alle portieren,
de achterklep en de motorkap dichtstaan.
Vergrendelings- en alarmindicatie op
het dashboard
De vergrendelings- en alarmindicatie laat de
status van het vergrendelingssysteem zien:
Eenmaal lang knipperen betekent dat er
wordt vergrendeld.
Snel knipperen betekent dat de auto is
vergrendeld.
Snel knipperen na uitschakeling van het
alarm* geeft aan dat het alarm is afge-
gaan.
Led in vergrendelingsknoppen
Voorportier
Vergrendelingsknoppen met led in voorportier.
Als de led in de desbetreffende vergrende-
lingsknop van de voorportieren brandt, bete-
kent dit dat alle portieren zijn vergrendeld. Als
er een portier wordt geopend, gaat het lampje
in beide portieren uit.
1
Alleen een auto met elektrisch inklapbare buitenspiegels.
2
Geldt niet voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling*.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
229
Achterportier*
Vergrendelingsknop met controlelampje in achter-
portier.
Als de led in de desbetreffende vergrende-
lingsknop van de portieren brandt, betekent
dit dat het desbetreffende portier is vergren-
deld. Als er een portier wordt ontgrendeld,
gaat het bijbehorende lampje uit terwijl de
overige lampjes blijven branden.
Overige indicaties
Ook de Follow Me Home-verlichting en de
Approach-verlichting worden mogelijk geacti-
veerd bij vergrendeling en ontgrendeling.
Gerelateerde informatie
Instelling voor vergrendelingsbevestiging
(p. 229)
Approach-verlichting (p. 154)
Follow Me Home-verlichting gebruiken
(p. 154)
Instelling voor
vergrendelingsbevestiging
In het instellingsmenu van het middendisplay
kunt u verschillende alternatieven kiezen voor
de wijze waarop de auto bevestigt dat er is
vergrendeld en ontgrendeld.
Om de instelling voor vergrendelingsbevesti-
ging te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Vergrendeling.
3.
Tik op
Visuele vergrendelingsfeedback
om de situaties te kiezen waarin de auto
een duidelijke bevestiging moet geven:
Vergrend.
Ontgrendel
Beide
Of schakel de functie uit door Uit te mar-
keren.
Om de instelling voor de inklapbare buiten-
spiegels* bij vergrendeling te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies
Spiegel inklappen bij vergrendelen
om de functie te activeren of te deactive-
ren.
Gerelateerde informatie
Vergrendelingsindicatie (p. 228)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
230
een transpondersleutel
Met de transpondersleutel zijn de portieren,
de achterklep en de tankvulklep te vergrende-
len en ontgrendelen. De transpondersleutel
moet in de auto aanwezig zijn om deze te
kunnen starten.
Transpondersleutel
3
of transpondersleutel zonder
knoppen (Key Tag)*.
U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij
het starten, omdat een auto in standaarduit-
voering is uitgerust met ondersteuning voor
passief starten (Passive Start). Het is vol-
doende als de sleutel zich voor in het interieur
bevindt.
Bij auto's met passieve vergrendeling en ont-
grendeling (Passive Entry)
*
is de auto altijd te
starten, ongeacht waar de sleutel zich in de
auto bevindt. In dat geval wordt ook een wat
kleinere en lichtere transpondersleutel zonder
knoppen (Key Tag) geleverd.
De transpondersleutels zijn te koppelen aan
verschillende bestuurdersprofielen om per-
soonlijke instellingen voor de auto op te slaan.
Knoppen op transpondersleutel
De transpondersleutel heeft vier knoppen - een aan
de linker- en drie aan de rechterzijde.
Vergrendelen – Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren, de achterklep en de
tankvulklep vergrendeld en wordt het
alarm* geactiveerd.
Bij lang indrukken worden alle ruiten en
het panoramadak* tegelijkertijd gesloten.
Ontgrendelen – Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren, de achterklep en de
tankvulklep ontgrendeld en wordt het
alarm gedeactiveerd.
Bij lang indrukken worden alle ruiten tege-
lijkertijd gesloten. Deze doorluchtfunctie is
onder te meer te gebruiken om de auto bij
warm weer snel te luchten.
Achterklep – Ontgrendelt alleen de ach-
terklep en deactiveert de alarmfunctie
voor de achterklep. Bij auto's met elektri-
sche achterklepbediening* is de achter-
klep automatisch te openen bij lang
indrukken. De achterklep is in het gegeven
geval ook te sluiten door lang indrukken –
er klinken waarschuwingssignalen.
Paniekfunctie – bestemd om in noodge-
vallen de aandacht van anderen te trekken.
Als u de knop ten minste 3 seconden lang
ingedrukt houdt of tweemaal achtereen
binnen 3 seconden indrukt, worden de
richtingaanwijzers, de interieurverlichting
en de claxon geactiveerd. U kunt deze
functie met dezelfde toets weer uitscha-
kelen, als de functie minimaal 5 seconden
actief geweest is. Anders wordt deze
functie na zo'n 3 minuten automatisch uit-
geschakeld.
3
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
231
WAARSCHUWING
Als iemand in de auto achterblijft, moet u
bij het verlaten van de auto altijd de elek-
trisch bedienbare ruiten en het panorama-
dak* stroomloos maken door de transpon-
dersleutel mee te nemen.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met
de transpondersleutel nog in de auto.
Wanneer u de auto vergrendelt en het
alarm inschakelt met een geldige
transpondersleutel, wordt een eventu-
ele andere transpondersleutel of een
transpondersleutel zonder knoppen in
de auto gedeactiveerd. Ook de "Safe-
lock-functie" wordt gedeactiveerd. De
gedeactiveerde sleutel wordt opnieuw
geactiveerd bij ontgrendeling van de
auto.
Transpondersleutel zonder knoppen
(Key Tag)*
De transpondersleutel zonder knoppen die bij
een auto met passieve vergrendeling en ont-
grendeling wordt geleverd, werkt op dezelfde
manier als de reguliere transpondersleutel wat
de passieve vergrendeling en ontgrendeling
betreft. De sleutel is waterdicht tot een diepte
van zo'n 10 meter (30 feet) gedurende 60
minuten. De sleutel heeft echter geen uit-
neembare sleutelblad en de batterij is niet te
vervangen.
Storingen
De passieve startfunctie van de transponder-
sleutel en de optie passief vergrendelen en
ontgrendelen* ondervinden mogelijk storingen
door elektromagnetische velden en afscher-
mingen.
N.B.
Bewaar de transpondersleutel niet te dicht
in de buurt van metalen voorwerpen of
elektronische apparaten zoals mobiele
telefoons, tablets, laptops of laders – op
een afstand kleiner dan 1015 cm
(46 inch).
Als er toch storingen mochten optreden,
gebruikt u het afneembare sleutelblad van de
transpondersleutel om de auto te ontgrende-
len en u plaatst de sleutel vervolgens in de
back-uplezer in het opbergvak om het alarm-
systeem van de auto te deactiveren en de auto
te kunnen starten.
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleu-
tels, metalen voorwerpen of elektronische
apparaten (zoals mobiele telefoons,
tablets, laptops of laders) op de back-uple-
zer in het opbergvak liggen, wanneer u de
transpondersleutel erin plaatst. Als er
meerdere sleutels in het opbergvak liggen,
kunnen deze elkaar storen.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
Bereik transpondersleutel (p. 234)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 235)
Afneembaar sleutelblad (p. 239)
Elektronische startblokkering (p. 242)
Transpondersleutel koppelen aan bestuur-
dersprofiel (p. 133)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
232
Vergrendelen en ontgrendelen met
transpondersleutel
Met de knoppen op de transpondersleutel
kunt u alle portieren, de achterklep en de
tankvulklep gelijktijdig vergrendelen en ont-
grendelen.
Vergrendelen met transpondersleutel
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk
van het model afwijkingen mogelijk zijn.
Druk voor vergrendeling van de auto op de
-knop van de transpondersleutel.
Vergrendeling is alleen mogelijk, als alle por-
tieren en de achterklep dichtstaan.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met
de transpondersleutel nog in de auto.
Wanneer u de auto vergrendelt en het
alarm inschakelt met een geldige
transpondersleutel, wordt een eventu-
ele andere transpondersleutel of een
transpondersleutel zonder knoppen in
de auto gedeactiveerd. Ook de "Safe-
lock-functie" wordt gedeactiveerd. De
gedeactiveerde sleutel wordt opnieuw
geactiveerd bij ontgrendeling van de
auto.
Ontgrendelen met transpondersleutel
Druk voor ontgrendeling van de auto op
de
-knop van de transpondersleutel.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achter-
klep binnen twee minuten na ontgrendeling
van de buitenzijde met de transpondersleutel
opent, worden deze automatisch weer ver-
grendeld. Deze functie beperkt de kans dat u
de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten
staan.
Wanneer de transpondersleutel niet
werkt
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en pro-
beer dan opnieuw te ontgrendelen.
Als vergrendelen of ontgrendelen via de trans-
pondersleutel niet mogelijk is, is de batterij
mogelijk leeg – vergrendel of ontgrendel het
bestuurdersportier dan met het afneembare
sleutelblad.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor ontgrendeling op afstand
en van de binnenzijde (p. 233)
Achterklep ontgrendelen met transpon-
dersleutel (p. 233)
een transpondersleutel (p. 230)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 235)
Vergrendelen en ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad (p. 240)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
233
Instellingen voor ontgrendeling op
afstand en van de binnenzijde
U kunt verschillende procedures voor externe
ontgrendeling kiezen.
Om de instelling te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Vergrendeling Op
afstand en van binnenuit ontgrendelen
.
3. Kies een alternatief:
Alle portieren – ontgrendelt alle por-
tieren tegelijkertijd.
Een portier – ontgrendelt alleen het
bestuurdersportier. Om alle portieren te
ontgrendelen moet u de ontgrende-
lingsknop op de transpondersleutel
tweemaal indrukken.
De instellingen die u hier verricht zijn ook van
invloed op de centrale vergrendeling via de
openingsgreep aan de binnenzijde.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 256)
Achterklep ontgrendelen met
transpondersleutel
Met een knop op de transpondersleutel is het
mogelijk alleen de achterklep te ontgrende-
len.
1.
Druk op de knop op de transponder-
sleutel.
> De achterklep wordt ontgrendeld maar
blijft dichtstaan.
De zijportieren blijven vergrendeld en
het alarm op de portieren blijft actief*.
De vergrendelings- en alarmindicatie op
het dashboard dooft om aan te geven
dat niet alle delen van de auto zijn ver-
grendeld.
Raak het met rubber beklede drukpla-
tje onder aan de handgreep van de ach-
terklep voorzichtig aan om de achter-
klep te openen. Als de achterklep niet
binnen 2 minuten na ontgrendeling
wordt geopend, wordt de klep weer
vergrendeld en het alarm opnieuw
geactiveerd.
2. Met de optie elektrische achterklepbedie-
ning* -
Druk lang (zo'n 1,5 seconde) op de knop
van de transpondersleutel
> De achterklep wordt ontgrendeld en
geopend, terwijl de zijportieren ver-
grendeld blijven en het alarm op de por-
tieren actief blijft.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
234
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 232)
Elektrisch bedienbare achterklep* openen
en sluiten (p. 260)
Bereik transpondersleutel
Voor een goede werking van de transponder-
sleutel moet de sleutel zich binnen een
bepaalde afstand van de auto bevinden.
Bij handmatig gebruik
De transpondersleutelfuncties voor bijvoor-
beeld vergrendeling en ontgrendeling die wor-
den geactiveerd bij het indrukken van
of
, werken binnen een straal van zo'n
20 meter (65 voet) rond de auto.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
knop – probeer het dan op minder grote
afstand opnieuw.
Bij passief* gebruik
Voor passieve vergrendeling/ontgrendeling
moet een transpondersleutel of de transpon-
dersleutel zonder knoppen Key Tag zich bin-
nen een straal van zo'n 1,5 meter (5 voet) rond
de zijkanten of zo'n 1 meter (3 voet) rond de
achterklep van de auto bevinden.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de trans-
pondersleutelfuncties door radiogolven in
de lucht, omringende gebouwen, topogra-
fische omstandigheden e.d. Het is altijd
mogelijk de auto te vergrendelen/ontgren-
delen met het sleutelblad.
Bij verwijdering van de
transpondersleutel uit de auto
Als de transpondersleutel bij een
draaiende motor uit de auto wordt
verwijderd, verschijnt de waarschu-
wingsmelding
Sleutel niet
gevonden Uit auto verwijderd op het
bestuurdersdisplay en klinkt er als het laatste
portier wordt gesloten ter herinnering ook een
geluidssignaal.
De melding verdwijnt wanneer u, nadat de
transpondersleutel weer in de auto aanwezig
is, op de knop O van de rechter stuurknoppen-
set drukt of wanneer u het laatste portier weer
sluit.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
235
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 230)
Locatie antennes voor start- en vergrende-
lingssysteem (p. 255)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
Batterij in transpondersleutel
vervangen
Vervang de batterij in de transpondersleutel
wanneer deze leeg is.
N.B.
Alle accu's hebben een beperkte levens-
duur en moeten uiteindelijk worden vervan-
gen (geldt niet voor Key Tag). De levens-
duur van de accu hangt af van het feit hoe
vaak de auto/sleutel wordt gebruikt.
U moet de batterij in de transpondersleutel
vervangen in de volgende gevallen
het informatiesymbool gaat branden en de
melding
Batt. sleutel bijna leeg op het
bestuurdersdisplay verschijnt
de sloten herhaalde malen achtereen niet
reageren op het signaal van een transpon-
dersleutel die zich binnen een straal van
20 meter (65 voet) rond de auto bevindt.
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en pro-
beer dan opnieuw te ontgrendelen.
De batterij in de transpondersleutel zonder
knoppen
4
(Key Tag) kan niet worden vervan-
gen - een nieuwe sleutel is te bestellen bij een
erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Lever een uitgediende Key Tag in bij een
erkende Volvo-werkplaats. De sleutel moet
uit de auto worden gewist, omdat die nog
steeds kan worden gebruikt om de auto te
starten met back-upstart.
4
Bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling*.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
236
Sleutel openen en batterij vervangen
Houd de transpondersleutel met de
voorzijde zichtbaar en het logo van Volvo
naar de juiste kant. Schuif de knop bij de
sleutelring aan de onderkant naar rechts.
Schuif de behuizing aan de voorkant een
paar millimeter omhoog.
De behuizing komt los en is van de
sleutel te nemen.
Keer de sleutel om, beweeg de knop
opzij en schuif de behuizing van de achter-
kant enkele millimeters omhoog.
De behuizing komt los en is van de
sleutel te nemen.
Gebruik bijvoorbeeld een schroeven-
draaier om het batterijklepje linksom te
kunnen draaien, zodat deze markering uit-
komt bij de tekst OPEN.
Verwijder voorzichtig het batterijklepje
door bijvoorbeeld uw nagel in de uitspa-
ring te drukken.
Werk het batterijklepje vervolgens naar
boven toe los.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
237
De +-kant van de batterij wijst naar boven.
Wrik vervolgens de batterij voorzichtig los
zoals op de afbeelding.
BELANGRIJK
Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken
niet met uw vingers aan, aangezien de
werking hierdoor verslechtert.
Plaats een nieuwe batterij met de plus-
zijde (+) omhoog. Vermijd de batterijcon-
tacten van de transpondersleutel met uw
vingers aan te raken.
Plaats de batterij met de kant omlaag
in de houder. Schuif de batterij daarna
naar voren, zodat deze vast komt te zitten
onder de twee kunststof pallen.
Druk de batterij vervolgens omlaag,
zodat deze vast komt te zitten onder de
bovenste zwarte kunststof pal.
N.B.
Gebruik batterijen met de aanduiding
CR2032, 3 V.
N.B.
Volvo adviseert u om batterijen voor de
transpondersleutel te gebruiken die vol-
doen aan UN Manual of Test and Criteria,
Part III, sub-section 38.3. Voor batterijen
die in de fabriek zijn geplaatst of in een
erkende Volvo-werkplaats zijn vervangen is
dit het geval.
Plaats het batterijklepje terug en draai de
markering rechtsom terug naar de tekst
CLOSE.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
238
Plaats de behuizing aan de achterkant
terug en druk die omlaag totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
weer in positie vastzit.
Keer de transpondersleutel om en
plaats de behuizing aan de voorkant terug
door deze omlaag te drukken totdat u een
klik hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
in positie zit.
BELANGRIJK
Let erop dat lege batterijen op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad (p. 240)
Motor starten (p. 406)
een transpondersleutel (p. 230)
Meer transpondersleutels
nabestellen
Bij de auto worden twee transpondersleutels
geleverd. Bij een auto met passieve vergren-
deling/ontgrendeling* wordt een transpon-
dersleutel zonder knoppen geleverd. Er zijn
meer sleutels bij te stellen.
Voor dezelfde auto kunnen maximaal twaalf
sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt.
Bij nabestellen worden er meer bestuurder-
sprofielen toegevoegd – één per nieuwe trans-
pondersleutel. Dit geldt ook voor de transpon-
dersleutel zonder knoppen.
Zoekgeraakte transpondersleutel
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u
een nieuwe bestellen bij een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats. Neem de resterende transpondersleu-
tels mee naar de werkplaats. Ter preventie van
diefstal moet de code van de zoekgeraakte
sleutel uit het systeem worden gewist.
Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram-
meerd zijn kunt u controleren via de bestuur-
dersprofielen op het hoofdscherm van het
middendisplay: kies
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen.
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 230)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
239
Afneembaar sleutelblad
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad, waarmee u een aantal
functies kunt activeren en bepaalde handelin-
gen kunt uitvoeren.
De unieke code van de sleutelbladen is bekend
bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Toepassingsgebieden van het
sleutelblad
U kunt het afneembare sleutelblad van de
transpondersleutel gebruiken om
het linker voorportier
5
handmatig te ope-
nen, als de centrale vergrendeling niet te
bedienen is vanaf de transpondersleutel
alle portieren in noodgevallen te vergren-
delen
het mechanische kinderslot op de achter-
portieren te activeren en deactiveren.
De transpondersleutel zonder knoppen
6
heeft
geen afneembaar sleutelblad. Gebruik zo
nodig het afneembare sleutelblad van de stan-
daardtranspondersleutel.
Sleutelblad verwijderen
Houd de transpondersleutel met de
voorzijde zichtbaar en het logo van Volvo
naar de juiste kant. Schuif de knop bij de
sleutelring aan de onderkant naar rechts.
Schuif de behuizing aan de voorkant een
paar millimeter omhoog.
De behuizing komt los en is van de
sleutel te nemen.
Verwijder het sleutelblad door het
omhoog te kantelen.
5
Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto aan de linker- of de rechterzijde zit.
6
Bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling*.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
240
Zet het sleutelblad na gebruik op de daar-
voor bestemde plaats terug in de trans-
pondersleutel.
Plaats de behuizing terug door deze
omlaag te drukken totdat u een klik hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
in positie zit.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad (p. 240)
een transpondersleutel (p. 230)
Vergrendelen en ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
Het afneembare sleutelblad is onder meer te
gebruiken om de auto van de buitenzijde te
ontgrendelen – als bijvoorbeeld de batterij in
de transpondersleutel leeg is.
Ontgrendelen
Trek de voorste portiergreep links naar
buiten
7
totdat deze niet verder kan. De
slotcilinder komt dan tevoorschijn.
Plaats de sleutel in de slotcilinder.
Draai 45 graden rechtsom. Het sleutelblad
wijst dan recht omlaag.
Draai de sleutel 45 graden terug naar de
beginstand. Neem de sleutel uit de slotci-
linder en laat de handgreep los, zodat de
achterkant van de handgreep weer tegen
de auto aan veert.
5. Trek de handgreep naar buiten.
> Het portier wordt ontgrendeld.
Het vergrendelen gaat op dezelfde manier.
Daarbij wordt dan bij stap (3) 45 graden
linksom gedraaid in plaats van rechtsom.
7
Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto links of rechts zit.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
241
Alarm uitschakelen en auto starten*
N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het
alarm af.
Positie back-uplezer in opbergvak.
Schakel het alarm uit door:
1. Plaats de transpondersleutel op het sleu-
telsymbool in de back-uplezer, die in het
opbergvak van de tunnelconsole zit.
2. Druk op de startknop.
> Het alarmsignaal valt stil en het alarm
wordt uitgeschakeld.
Vergrendelen
U kunt de auto ook vergrendelen met het
afneembare sleutelblad van de transponder-
sleutel: bij stroomuitval bijvoorbeeld of als de
batterij in de transpondersleutel leeg is.
Het linker voorportier is te vergrendelen met
de bijbehorende slotcilinder en het afneem-
bare sleutelblad.
De overige portieren hebben geen slotcilin-
ders, maar zijn voorzien van een vergrendeling
op de zijkant van het portier die moet worden
ingedrukt met het sleutelblad, waarna het por-
tier mechanisch is vergrendeld en niet meer
van de buitenzijde kan worden geopend.
De portieren zijn echter nog steeds vanaf de
binnenzijde te openen.
Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren
met het kinderslot.
Verwijder het afneembare sleutelblad uit
de transpondersleutel. Steek het sleutel-
blad in de vergrendelopening en druk de
sleutel er helemaal in, ca. 12 mm (0,5
inch).
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde
als vanaf de binnenzijde te openen.
Het portier is niet vanaf de buitenzijde te
openen. Om terug te keren naar stand A
moet de binnengreep van het portier wor-
den geopend.
De portieren zijn ook te ontgrendelen met de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel
of de knop voor centrale vergrendeling op het
bestuurdersportier.
N.B.
De vergrendeling van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet alle portieren.
Een handmatig vergrendeld achterpor-
tier waarvan ook het mechanische kin-
derslot geactiveerd is, kan niet van de
binnenzijde noch van de buitenzijde
worden geopend. Een achterportier
dat op die manier is vergrendeld, kan
alleen worden ontgrendeld met een
transpondersleutel of de knop van de
centrale vergrendeling.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
242
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Afneembaar sleutelblad (p. 239)
Alarm* activeren en deactiveren (p. 268)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 235)
een transpondersleutel (p. 230)
Elektronische startblokkering
De elektronische startblokkering is een anti-
diefstalsysteem dat voorkomt dat onbevoeg-
den de auto kunnen starten.
De auto kan alleen worden gestart met de
juiste transpondersleutel.
De volgende foutmelding op het bestuurders-
display houdt verband met de elektronische
startblokkering:
Sym-
bool
Melding Betekenis
Sleutel
niet
gevon-
den
Zie hand-
leiding
Fout bij het uitle-
zen van de trans-
pondersleutel tij-
dens het starten –
plaats de sleutel
op het sleutelsym-
bool in het opberg-
vak en probeer het
opnieuw.
Op afstand bediende startblokkering
met opsporingssysteem
8
De auto is uitgerust met een systeem waar-
mee het mogelijk is om de auto op te sporen
en te lokaliseren alsmede op afstand de start-
blokkering te activeren zodat de motor niet
meer te starten is. Neem contact op met de
dichtstbijzijnde Volvo-dealer voor meer infor-
matie over het systeem en hulp bij de active-
ring ervan.
De volgende foutmelding op het bestuurders-
display houdt verband met de op afstand
bediende startblokkering met opsporingssys-
teem:
Symbool Melding Betekenis
Immobili-
satie op
afst.
Auto kan
niet wor-
den
gestart
De op afstand
bediende start-
blokkering met
opsporingssys-
teem is geacti-
veerd. De auto is
niet te starten.
Neem contact op
met de Volvo On
Call-helpdesk.
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 230)
Meer transpondersleutels nabestellen
(p. 238)
8
Alleen bepaalde markten en uitsluitend in combinatie met Volvo On Call.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
243
Typegoedkeuring voor
transpondersleutels
De typegoedkeuring voor de transponders-
leutels van de auto staan in de volgende
tabellen.
Voor gedetailleerde informatie over type-
goedkeuring gaat u naar
www.volvocars.com.
Passief starten (Passive Start) en
passieve vergrendeling/ontgrendeling
(Passive Entry*)
CEM-markering voor transpondersleutels. Zie de vol-
gende tabellen voor aanvullende typegoedkeurings-
nummers.
Land/regio Typegoedkeuring
Europa Delphi Deutschland GmbH, 42367 Wuppertal, verklaart bij dezen dat de
CV1134TRX in overeenstemming is met de essentiële eisen en overige
toepasselijke bepalingen van de Richtlijn 201453EU (RED).
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op
support.volvocars.com.
Jordanië TRCLPD2014250
Servië P1614120100
Argentinië CNC ID: C14771
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
244
Land/regio Typegoedkeuring
Brazilië MT32452015
Indonesië Nomor: 38301SDPPI2015
Maleisië RDBV25A1118S(184228), RDBV26A1118S(184229)
Mexico IFETEL: RLVDEVO150396
Rusland
Verenigde Arabische
Emiraten
ER3784715
DA006243711
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
245
Land/regio Typegoedkeuring
Namibië TA201602
Zuid-Afrika TA20141868
een transpondersleutel
Land/regio Typegoedkeuring
Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioappara-
tuur van het type HUF8423 in overeenstemming is met de Richtlijn
201453EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op
support.volvocars.com.
Frequentieband: 433,92 MHz
Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW
Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Vel-
bert, Duitsland
Jordanië TRCLPD2015104
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
246
Land/regio Typegoedkeuring
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d’agrément: MR 10668 ANRT 2015
Date d’agrément: 24072015
Mexico IFETEL
Marca: HUF
Modelo (s): HUF8423
NOM121SCT12009
La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es
posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2)
este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la
que pueda causar su operación no deseada.
Namibië TA2015102
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
247
Land/regio Typegoedkeuring
Oman
Servië
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
248
Land/regio Typegoedkeuring
Zuid-Afrika TA2015432
Verenigde Ara-
bische Emira-
ten
Key Tag
Land/regio Typegoedkeuring
Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioappara-
tuur van het type HUF8432 in overeenstemming is met de Richtlijn
201453EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op
support.volvocars.com.
Frequentieband: 433,92 MHz
Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW
Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Vel-
bert, Duitsland
Jordanië TRCLPD2015107
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
249
Land/regio Typegoedkeuring
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d’agrément: MR 10667 ANRT 2015
Date d’agrément: 24072015
Mexico IFETEL
Marca: HUF
Modelo (s): HUF8432
NOM121SCT12009
La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es
posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2)
este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la
que pueda causar su operación no deseada.
Namibië TA2015103
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
250
Land/regio Typegoedkeuring
Oman
Servië
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
251
Land/regio Typegoedkeuring
Zuid-Afrika TA2015414
Verenigde Ara-
bische Emira-
ten
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 230)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
252
Keyless vergrendeling/
ontgrendeling en aanraakgevoelige
zones*
Dankzij de passieve vergrendeling en ont-
grendeling hoeft u de transpondersleutel
alleen in een binnenzak of tas bij u te dragen.
De auto wordt vergrendeld of ontgrendeld via
een aanraakgevoelige zone op de portier-
greep.
Aanraakgevoelige zones
Portiergrepen
Aan de buitenkant van de portiergrepen zit
een verdieping voor vergrendeling en aan de
binnenkant een aanraakgevoelige zone voor
ontgrendeling.
Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling
Aanraakgevoelige zone voor ontgrendeling
N.B.
Het is belangrijk dat u slechts één aanraak-
gevoelig vlak tegelijk aanraakt. Als u de
handgreep beetpakt terwijl u het slotop-
pervlak aanraakt, bestaat het risico van
dubbele commando's. Dat betekent dat de
verlangde activiteit (vergrendelen/ontgren-
delen) niet of met vertraging zal plaatsvin-
den.
Handgreep van de achterklep
De handgreep van de achterklep heeft een
met rubber bekleed drukplaatje, dat alleen
voor ontgrendeling dient.
N.B.
Let erop dat het systeem kan worden
geactiveerd bij het wassen van de auto als
de transpondersleutel binnen bereik is.
Gerelateerde informatie
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Achterklep passief ontgrendelen* (p. 254)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
253
Passief vergrendelen en
ontgrendelen*
Bij een auto met passieve vergrendeling en
ontgrendeling hoeft u voor het ontgrendelen
van de auto alleen op de aanraakgevoelige
zone van de handgreep van het portier te
drukken.
N.B.
Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen
mogelijk wanneer een van de transpon-
dersleutels van de auto zich binnen bereik
bevindt.
Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling
Aanraakgevoelige zone voor ontgrendeling
N.B.
Let erop dat het systeem kan worden
geactiveerd bij het wassen van de auto als
de transpondersleutel binnen bereik is.
Passief vergrendelen
Alle portieren en de achterklep moeten dicht-
staan om de auto te vergrendelen via de hand-
grepen van de zijportieren.
Raak na het sluiten van het portier het
gemarkeerde gebied aan de achter- en
buitenkant van een de portiergrepen aan.
Of druk op de knop
aan de onderzijde
van de achterklep voordat u de klep sluit.
> De vergrendelingsindicatie op het dash-
board bevestigt door te gaan knipperen
dat er vergrendeling heeft plaatsgevon-
den.
Om alle zijruiten en het panoramadak* tegelij-
kertijd te sluiten moet u uw vinger in de aan-
raakgevoelige holte aan de buitenkant van de
portiergreep houden totdat de zijruiten en het
panoramadak dichtstaan.
Passief ontgrendelen
Pak een portiergreep beet of druk voor
ontgrendeling lichtjes op het met rubber
beklede drukplaatje aan de onderzijde van
de handgreep van de achterklep.
> De vergrendelingsindicatie op het dash-
board bevestigt dat de auto is ontgren-
deld door te stoppen met knipperen.
Het met rubber beklede drukplaatje op de achterklep
is alleen te gebruiken voor ontgrendeling.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achter-
klep binnen twee minuten na ontgrendeling
van de buitenzijde met de transpondersleutel
opent, worden deze automatisch weer ver-
grendeld. Deze functie beperkt de kans dat u
de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten
staan.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
254
Gerelateerde informatie
Instellingen voor passieve ontgrendeling*
(p. 254)
Achterklep passief ontgrendelen* (p. 254)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
Instellingen voor passieve
ontgrendeling*
U kunt verschillende procedures voor pas-
sieve ontgrendeling kiezen.
Om de instelling te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Vergrendeling
Sleutelloos ontgrendelen
3. Kies een alternatief:
Alle portieren – ontgrendelt alle por-
tieren tegelijkertijd.
Een portier – ontgrendelt het gekozen
portier.
Gerelateerde informatie
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
Achterklep passief ontgrendelen*
Bij een auto met passieve vergrendeling en
ontgrendeling hoeft u voor het ontgrendelen
van de achterklep alleen op de aanraakgevoe-
lige zone van de handgreep van de achterklep
te drukken.
N.B.
Ontgrendeling is alleen mogelijk wanneer
een van de transpondersleutels van de
auto zich binnen bereik achter de auto
bevindt.
De achterklep wordt dichtgehouden door een
elektrische vergrendeling.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
255
Om te openen:
1. Druk lichtjes op het met rubber beklede
drukplaatje onder op de handgreep van de
achterklep.
> De vergrendeling wordt ontkoppeld.
2. Til de buitenste handgreep helemaal
omhoog om de achterklep te openen.
BELANGRIJK
De achterklep is met heel weinig kracht
te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes
op het met rubber beklede plaatje.
Breng geen druk aan op het met rubber
beklede plaatje bij het openen van de
achterklep – maar til de handgreep op.
Bij te veel druk kan de elektrische scha-
kelaar in het met rubber beklede plaatje
beschadigd raken.
De achterklep is ook handsfree te ontgrende-
len met een schopbeweging onder de achter-
bumper, zie het desbetreffende gedeelte.
WAARSCHUWING
Rijd niet met een geopende achterklep. Via
de bagageruimte kunnen er giftige uitlaat-
gassen in de auto worden gezogen.
Gerelateerde informatie
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 253)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
Bereik transpondersleutel (p. 234)
Achterklep openen en sluiten met een
schopbeweging* (p. 263)
Locatie antennes voor start- en
vergrendelingssysteem
In de auto zijn een antenne voor het startsys-
teem en antennes voor de passieve vergren-
deling* geïntegreerd.
Antennelocaties:
In het opbergvak in de tunnelconsole
Voor aan de bovenkant van het linker ach-
terportier
9
Voor aan de bovenkant van het rechter
achterportier
9
In de bagageruimte
9
9
Alleen bij auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling*.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
256
WAARSCHUWING
Personen met een pacemaker mogen niet
dichter dan 22 cm (9 inch) bij de antennes
van het Keyless-systeem komen. Hierdoor
voorkomt u storingen tussen de pacemaker
en het Keyless-systeem.
Gerelateerde informatie
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
Bereik transpondersleutel (p. 234)
Vergrendelen en ontgrendelen van
de binnenzijde van de auto
De portieren en de achterklep zijn te vergren-
delen en ontgrendelen met de knop voor cen-
trale vergrendeling op de voorportieren.
Centrale vergrendeling
Knop voor vergrendeling en ontgrendeling op voor-
portier met controlelampje.
Ontgrendelen met de knop op het
voorportier
Druk op de knop om alle portieren en
achterklep te ontgrendelen.
Alternatieve ontgrendelingsmethode
Openingsgreep voor alternatieve ontgrendeling op
zijportier
10
.
Trek een van de openingsgrepen van de
zijportieren naar buiten en laat los.
> Afhankelijk van de instellingen voor de
transpondersleutel zullen ofwel alle
portieren ontgrendeld ofwel alleen het
aangegeven portier ontgrendeld en
geopend worden.
Druk om deze instelling aan te passen
op
Instellingen My Car
Vergrendeling Op afstand en van
binnenuit ontgrendelen
in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
10
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
257
Vergrendelen met de knop op het
voorportier
Druk op de knop – beide voorportieren
moeten dichtstaan.
> Alle portieren en de achterklep zijn ver-
grendeld.
Vergrendelen met de knop op het
achterportier*
Knop voor vergrendelen in achterportier met led.
Met de vergrendelingsknoppen op de achter-
portieren zijn de desbetreffende achterportier
te vergrendelen.
Achterportier ontgrendelen
Trek aan de openingsgreep.
> Het achterportier wordt ontgrendeld en
geopend
11
.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor ontgrendeling op afstand
en van de binnenzijde (p. 233)
Achterklep ontgrendelen vanaf de binnen-
zijde (p. 257)
Kinderslot activeren en deactiveren
(p. 258)
Achterklep ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
De achterklep is van de binnenzijde te ont-
grendelen met de knop op het instrumenten-
paneel.
Druk kort op knop op het dashboard.
> De achterklep is van de buitenzijde te
ontgrendelen en te openen door het
met rubber beklede drukplaatje vast te
pakken.
Met de optie elektrische achterklepbedie-
ning* :
Druk lang op de knop op het dash-
board.
> De achterklep wordt geopend.
11
Op voorwaarde dat het kinderslot niet is geactiveerd.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
258
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 256)
Elektrisch bedienbare achterklep* openen
en sluiten (p. 260)
Kinderslot activeren en
deactiveren
Het kinderslot voorkomt dat de achterportie-
ren vanaf de binnenzijde kunnen worden
geopend.
Het kinderslot is van het mechanische of elek-
trische* type.
Mechanisch kinderslot activeren en
deactiveren
Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de
mechanische portiervergrendeling.
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel om de
cilinder te verdraaien.
Het portier is niet vanaf de binnenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde
als vanaf de binnenzijde te openen.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet beide achter-
portieren.
Op auto’s met een elektrisch kinderslot
zit geen handmatig kinderslot.
Elektrisch* kinderslot activeren en
deactiveren
Het elektrische kinderslot is in alle contactslot-
standen anders dan 0 te activeren en deacti-
veren en dat binnen 2 minuten na het afzetten
van de auto, op voorwaarde dat er geen por-
tier wordt geopend.
Knop voor elektrische activering en deactivering.
1. Start de auto of kies een contactslotstand
anders dan 0.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
259
2. Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurderspor-
tier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de
melding
Kinderslot achter
Geactiveerd en het lampje in de knop
brandt – het slot is geactiveerd.
Wanneer het elektrische kinderslot actief is,
zijn de achterste
zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel
op het bestuurdersportier te bedienen
portieren niet van de binnenkant te ope-
nen.
Om het slot uit te zetten:
Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurderspor-
tier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de
melding
Kinderslot achter
Gedeactiveerd en het lampje in de
knop dooft – het slot is geïnactiveerd.
Wanneer u de auto uitschakelt wordt de
actuele instelling vastgelegd – als het kinder-
slot geactiveerd was tijdens het uitschakelen
van de auto, dan is de functie de volgende
keer dat u de auto start eveneens actief.
Symbool Melding Betekenis
Kinderslot
achter Geac-
tiveerd
Het kinderslot
is geacti-
veerd.
Kinderslot
achter
Gedeacti-
veerd
Het kinderslot
is gedeacti-
veerd.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 256)
Afneembaar sleutelblad (p. 239)
Automatische vergrendeling bij het
wegrijden
Bij het wegrijden worden de portieren en de
achterklep automatisch vergrendeld.
Om deze instelling te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Vergrendeling.
3.
Selecteer
Aut. portiervergrendeling
tijdens rijden om de functie te deactive-
ren of activeren.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 256)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
260
Elektrisch bedienbare achterklep*
openen en sluiten
Functie die het mogelijk maakt om de achter-
klep met één druk op een knop te openen en
te sluiten.
Openen
Open de elektrisch bediende achterklep op
een van de volgende manieren:
Druk knop op de transpondersleutel
langdurig in. Houd de knop ingedrukt tot-
dat de achterklep een stukje openveert.
Druk knop op het instrumentenpaneel
langdurig in. Houd de knop ingedrukt tot-
dat de achterklep een stukje openveert.
Druk lichtjes op handgreep van de achter-
klep.
Schopbeweging* onder de achterbumper.
Sluiten
Sluit
12
de elektrisch bediende achterklep op
een van de volgende manieren:
12
Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling* heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}}}
* Optie/accessoire.
261
Druk op de knop aan de onderzijde
van de achterklep om deze te sluiten.
> De achterklep sluit automatisch maar
wordt niet vergrendeld.
N.B.
De knop is 24 uur actief nadat de klep is
opengelaten. Daarna moet u de klep
handmatig sluiten.
Als de tankvulklep meer dan 30 minuten
open heeft gestaan, zal deze langzamer
worden gesloten.
Druk lang op de knop op de transpon-
dersleutel.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal – de achterklep blijft
onvergrendeld staan.
Druk lang op de knop op het dash-
board.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal – de achterklep blijft
onvergrendeld staan.
Schopbeweging* onder de achterbumper.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal – de achterklep blijft
onvergrendeld staan.
Sluiten en vergrendelen
Druk op de knop op de onderkant van
de achterklep om de klep te sluiten en
tegelijkertijd zowel de portieren als de
achterklep te vergrendelen
12
(voor ver-
grendelen moeten alle portieren zijn geslo-
ten).
> De achterklep sluit automatisch – de
achterklep en de portieren vergrendelen
automatisch en het alarm* wordt inge-
schakeld.
N.B.
Vergrendeling en ontgrendeling zijn
alleen mogelijk wanneer een van de
12
Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling* heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
262
transpondersleutels van de auto zich
binnen bereik bevindt.
Bij passief* vergrendelen of sluiten klin-
ken er drie signalen, als de sleutel niet
dicht genoeg bij de achterklep wordt
waargenomen.
BELANGRIJK
Bij handmatige bediening van de achter-
klep is het zaak de klep langzaam te ope-
nen of sluiten. Duw de achterklep niet met
kracht open of dicht, als de achterklep
weerstand biedt. De achterklep kan
beschadigd worden en defect raken.
Openen of sluiten onderbreken
Onderbreek de opening of sluiting op een van
de volgende manieren:
Druk op de knop op het dashboard.
Druk op de knop op de transpondersleutel.
Druk op de sluitingsknop aan de onder-
zijde van de achterklep.
Druk op het met rubber beklede drukpla-
tje onder de buitenhandgreep.
Met een schopbeweging*.
De achterklepbeweging wordt onderbroken en
de achterklep komt tot stilstand. De achter-
klep is daarna handmatig te bedienen.
Als de achterklep stopt in de buurt van de
gesloten stand, zal de achterklep bij een vol-
gende handsfree activering worden geopend.
Inklembeveiliging
Als de achterklep tijdens het openen of sluiten
in zekere mate wordt gehinderd door een
obstakel treedt de inklembeveiliging in wer-
king.
Bij openen – de beweging wordt onder-
broken, de achterklepbeweging stopt en
er klinkt een lang signaal.
Bij sluiten – de beweging wordt onderbro-
ken, de achterklepbeweging stopt, er
klinkt een lang signaal en de achterklep
keert terug naar de geprogrammeerde
maximale openingshoek.
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens
het openen/sluiten.
Controleer voor het openen of sluiten of er
niemand in de buurt van de achterklep
staat, omdat beknellingsletsel ernstige
gevolgen kan hebben.
Let altijd op bij bediening van de kofferklep.
Voorgespannen veren
De voorgespannen veren voor de elektrische achter-
klepbediening.
WAARSCHUWING
Open de voorgespannen veren van de elek-
trische achterklepbediening niet. De veren
zijn sterk voorgespannen en kunnen bij
opening letsel toebrengen.
Gerelateerde informatie
Maximale openingshoek voor elektrische
achterklepbediening* programmeren
(p. 263)
Achterklep openen en sluiten met een
schopbeweging* (p. 263)
Bereik transpondersleutel (p. 234)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
263
Maximale openingshoek voor
elektrische achterklepbediening*
programmeren
Stem de openingshoek van de achterklep af
op de dakhoogte.
De maximale openingshoek instellen:
1. Achterklep openen; stopzetten in de
gewenste openingspositie.
N.B.
Het is niet mogelijk een openingsstand te
programmeren waarbij de achterklep voor
minder dan de helft geopend is.
2.
Druk de knop aan de onderzijde van
de achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee korte signalen en de
desbetreffende stand is daarmee opge-
slagen.
Resetten van de maximale openingshoek:
Beweeg de achterklep handmatig naar de
hoogst mogelijke stand – druk de knop
op de achterklep ten minste
3 seconden in.
> Er klinken twee signalen en de opgesla-
gen stand is daarmee gewist. De ach-
terklep opent voortaan tot in de maxi-
male stand.
N.B.
Om oververhitting tegen te gaan wordt
het systeem na langdurig en continu
gebruik automatisch even uitgescha-
keld. Ca. 2 minuten later is het
opnieuw klaar voor gebruik.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare achterklep* openen
en sluiten (p. 260)
Achterklep openen en sluiten met
een schopbeweging*
Een handige functie wanneer u de handen vol
hebt, omdat u de achterklep kunt openen en
sluiten met een schopbeweging onder de
achterbumper.
Bij een auto met passieve vergrendeling en
ontgrendeling* is de achterklep te ontgrende-
len met een schopbeweging.
De functie voor het openen en sluiten van de
achterklep is alleen beschikbaar in combinatie
met elektrische achterklepbediening*.
N.B.
De handsfree achterklep is verkrijgbaar in
twee uitvoeringen:
een uitvoering die te openen en sluiten
is met een gerichte schopbeweging
een uitvoering die alleen te ontgrende-
len is met een gerichte schopbeweging
(achterklep moet handmatig worden
geopend)
Let erop dat voor handsfree openen en
sluiten de elektrische achterklepbediening*
vereist is.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
264
De sensor zit even links van het midden van de ach-
terbumper.
Openen en sluiten zijn alleen mogelijk, wan-
neer een van de transpondersleutels van de
auto zich binnen een straal van ca. 1 meter
(3 voet) rond de achterzijde van de auto
bevindt. Dit geldt ook bij een ontgrendelde
auto om onbedoelde voetbediening zoals bij
een wasbeurt van de auto te voorkomen.
Openen en sluiten met een
schopbeweging
Schopbeweging binnen het activeringsbereik van de
sensor.
Maak een langzame, naar voren gerichte
schopbeweging onder het linker gedeelte
van de achterbumper. Doe daarna een
stap terug. U mag de bumper daarbij niet
aanraken.
> Bij activering van de openings- of slui-
tingsfunctie klinkt een kort geluidssig-
naal – de achterklep wordt geopend/
gesloten.
Als de sensor meerdere schopbewegingen
waarneemt zonder dat er een goedgekeurde
transpondersleutel achter de auto wordt waar-
genomen, is de achterklep pas na enige vertra-
ging te openen.
Houd uw voet tijdens de schopbeweging niet
onder de auto, aangezien de activering hier-
door kan mislukken.
Handsfree openen of sluiten onderbreken
Maak tijdens het openen of sluiten van de
achterklep een langzame voorwaartse
schopbeweging om de beweging van de
achterklep te onderbreken.
Om het openen of sluiten van de achterklep te
onderbreken hoeft de transpondersleutel niet
in de buurt van de auto te zijn.
Als de achterklep stopt in de buurt van de
gesloten stand, zal de achterklep bij een vol-
gende handsfree activering worden geopend.
N.B.
Als de achterbumper bedekt is met een
dikke laag ijs, sneeuw, vuil en dergelijke,
werkt het systeem mogelijk niet of slechts
in beperkte mate. Zorg daarom dat u het
gebied schoonhoudt.
N.B.
Bedenk dat het systeem kan worden geac-
tiveerd tijdens het wassen van de auto en
dergelijke als de transpondersleutel zich
binnen bereik bevindt.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
265
Gerelateerde informatie
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
Elektrisch bedienbare achterklep* openen
en sluiten (p. 260)
Bereik transpondersleutel (p. 234)
Privacy locking
De achterklep is te vergrendelen via de func-
tie Privacy locking die voorkomt dat het
genoemde onderdeel kan worden geopend,
bijvoorbeeld als u de auto afgeeft voor ser-
vice, bij een hotel en dergelijke.
De functieknop voor Privacy
locking staat op het functie-
scherm van het middendis-
play. Afhankelijk van de sta-
tus van de functie verschijnt
Private Locking
ontgrendeld of Private
Locking vergrendeld.
Gerelateerde informatie
Privacy locking activeren en deactiveren
(p. 265)
Privacy locking activeren en
deactiveren
Privacy locking is te activeren met de func-
tieknop op het middendisplay en de gekozen
pincode.
N.B.
Om de functie Privacy locking te kunnen
activeren, moet de auto minimaal in con-
tactslotstand I staan.
Privacy locking gebruikt twee codes:
Bij het eerste gebruik van de functie wordt
een hoofdcode aangemaakt.
Bij iedere volgende activering kiest u een
nieuwe pincode.
Hoofdcode invoeren bij het eerste
gebruik
Bij het eerste gebruik van de Privacy locking
moet u een hoofdcode kiezen. De code is ver-
volgens te gebruiken om de Privacy locking te
deactiveren, als u de ingestelde pincode bent
vergeten. De hoofdcode is te beschouwen als
een pukcode voor alle pincodes die zijn inge-
steld voor de Privacy locking.
Bewaar de hoofdcode goed.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
266
Om een hoofdcode in te stellen:
1. Tik op de knop Privacy locking in het func-
tiescherm.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Geef de gewenste hoofdcode aan en tik
op
Bevestig.
> De hoofdcode is opgeslagen. De func-
tie Privacy locking is daarmee klaar
voor activering.
Privacy locking activeren
1. Tik op de knop Privacy locking in het func-
tiescherm.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Voer de code in die na vergrendeling moet
worden gebruikt om de achterklep te ont-
grendelen en tik op
Bevestig.
> De achterklep wordt vergrendeld. De
vergrendeling wordt bevestigd met een
groene indicatie bij de knop in het func-
tiescherm.
Privacy locking deactiveren
1. Tik op de knop Privacy locking in het func-
tiescherm.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Geef de ingestelde ontgrendelingscode
aan en tik op
Bevestig.
> De achterklep wordt ontgrendeld. De
ontgrendeling wordt bevestigd doordat
de groene indicatie bij de knop in het
functiescherm dooft.
Pincode vergeten
Als u de pincode bent vergeten of meer dan
driemaal achtereen de verkeerde pincode hebt
ingevoerd, kunt u de hoofdcode gebruiken
voor deactivering van de Privacy locking.
Als u de auto ontgrendelt via Volvo On Call* of
de Volvo On Call-appen, wordt de Privacy loc-
king automatisch gedeactiveerd.
Hoofdcode vergeten
Als u ook de hoofdcode bent vergeten, neem
dan contact op met een erkende Volvo-dealer
voor hulp bij het deactiveren van de Privacy
locking.
Gerelateerde informatie
Privacy locking (p. 265)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
267
Alarm*
Het alarm waarschuwt met akoestische en
visuele signalen als iemand zonder een gel-
dige transpondersleutel inbreekt in de auto of
de startaccu of de alarmsirene manipuleert.
Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend
13
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmel-
der* aanwezig is)
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een hellingssensor*)
een kabel van de startaccu wordt losge-
koppeld
de sirene wordt losgekoppeld.
Alarmsignalen
Wanneer het alarm afgaat, gebeurt het vol-
gende:
Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
30 seconden automatisch uit.
De alarmlichten knipperen totdat u het
alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze
na vijf minuten automatisch uit.
Als de oorzaak van het getriggerde alarm niet
wordt weggenomen, wordt de alarmcyclus tot
maximaal 10 keer
13
herhaald.
Alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
De led is uit – het alarm is uitgeschakeld.
De led licht om de twee seconden een-
maal op – het alarm is ingeschakeld.
De led knippert maximaal 30 seconden
lang snel vanaf het moment van uitscha-
kelen van het alarm tot aan het moment
dat contactslotstand I wordt ingeschakeld
– het alarm is afgegaan.
Bewegingsmelder en hellingssensor*
De bewegingsmelder en hellingssensor reage-
ren op bewegingen in de auto, als iemand een
ruit intikt of als iemand de wielen van de auto
probeert te stelen of de auto probeert weg te
slepen.
De bewegingsmelder laat het alarm afgaan bij
bewegingen in de passagiersruimte – ook
eventuele luchtstromen worden geregistreerd.
Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto
met een ruit of panoramadak* open laat staan
of als u de interieurverwarming gebruikt.
Om dat te voorkomen:
Sluit bij het verlaten van de auto de ruiten
en het panoramadak.
Bij gebruik van de interieurverwarming of
standverwarming dient u de blaasmonden
dusdanig af te stellen dat deze niet
omhoogwijzen.
U kunt ook een gereduceerd alarmniveau (Ver-
laagde guard) instellen om de bewegingsmel-
der en hellingssensor tijdelijk uit te schakelen.
Schakel de bewegingsmelder en hellingssen-
sor uit bij het gebruik van een veerverbinding
of autotrein, omdat het alarm kan afgaan door
de bewegingen van de auto.
13
Geldt voor bepaalde markten.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
268
Bij een storing in het alarmsysteem
Als er een storing in het alarmsys-
teem is opgetreden, verschijnen het
symbool en de melding
Storing
alarmsysteem Service vereist op
het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op
met een werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Probeer niet zelf de onderdelen van het
alarmsysteem te repareren of te wijzigen.
Dergelijke pogingen kunnen van invloed
zijn op de verzekeringsvoorwaarden.
Gerelateerde informatie
Alarm* activeren en deactiveren (p. 268)
Verlaagde guard* (p. 269)
Safelock-functie* (p. 270)
Alarm* activeren en deactiveren
Bij vergrendeling van de auto wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
Alarm activeren
Vergrendel de auto en activeer het alarmsys-
teem van de auto door
op de vergrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken
het gemarkeerde gebied op de buitenpor-
tiergrepen of de met rubber beklede druk-
plaat
14
op de achterklep aan te raken.
Bij een auto met passieve vergrendeling/
ontgrendeling* en elektrische achterklepbedie-
ning* kunt u ook gebruikmaken van de knop
aan de onderzijde van de achterklep om
de auto te vergrendelen en het alarmsysteem
in te schakelen.
Het rode ledje op het instrumentenpaneel knippert
eenmaal per twee seconden wanneer de auto ver-
grendeld en het alarmsysteem geactiveerd is.
Alarm deactiveren
Ontgrendel de auto en deactiveer het alarm-
systeem van de auto door
op de ontgrendelingsknop op de trans-
pondersleutel te drukken
een van de portiergrepen beet te pakken
of lichtjes op het met rubber beklede druk-
plaatje
14
op de achterklep te drukken.
14
Geldt voor een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling*.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
269
Alarm deactiveren zonder een werkende
transpondersleutel
Ook als de transpondersleutel niet werkt, bij-
voorbeeld als de batterij leeg is, kan de auto
worden ontgrendeld en kan het alarmsysteem
worden gedeactiveerd.
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad.
> Het alarm gaat af.
2.
Plaats de transpondersleutel op het sleu-
telsymbool in de back-uplezer, die in het
opbergvak van de tunnelconsole zit.
3. Druk op de startknop.
> Het alarm wordt uitgeschakeld.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Druk op de ontgrendelingsknop van de
transpondersleutel of zet de auto in con-
tactslotstand I door op de startknop te
drukken.
Automatische activering en
heractivering van het alarm
De automatische heractivering van het alarm
voorkomt dat u de auto verlaat zonder het
alarmsysteem uit te schakelen.
Als u geen van de portieren noch de achter-
klep binnen twee minuten na uitschakeling
van het alarm opent wanneer de auto met de
transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm
gedeactiveerd) is, wordt het alarm automa-
tisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt
bovendien opnieuw vergrendeld.
Op bepaalde markten vindt automatische acti-
vering van het alarm plaats, als u na het ope-
nen en sluiten van het bestuurdersportier ver-
geet te vergrendelen.
Om deze instelling te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
My Car Vergrendeling.
3.
Kies
Passief alarm uitschakelen om de
functie tijdelijk te deactiveren.
Gerelateerde informatie
Alarm* (p. 267)
Verlaagde guard*
Een verlaagde guard houdt in dat de bewe-
gingsmelder en hellingssensor tijdelijk wor-
den uitgeschakeld.
Schakel de bewegingsmelder en hellingssen-
sor uit om onbedoelde activering van het
alarm tegen te gaan – als u bijvoorbeeld een
hond in een vergrendelde auto achterlaat of
een autotrein of veerverbinding gebruikt.
Tik op de knop
Minder
bescherming op het functie-
scherm van het middendis-
play om de bewegingsmelder
en hellingssensor de vol-
gende keer dat u de auto ver-
grendelt uit te schakelen.
Tegelijkertijd wordt de Safelock-functie
gedeactiveerd, zodat ontgrendeling van de
binnenzijde mogelijk is.
Als u de auto ontgrendelt en weer vergrendelt,
moet u de Verlaagde guard opnieuw activeren.
Gerelateerde informatie
Alarm* (p. 267)
Safelock-functie* (p. 270)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
270
Safelock-functie*
Na activering van de Safelock-functie worden
bij vergrendeling van de buitenzijde alle ope-
ningsgrepen mechanisch losgekoppeld,
zodat de portieren niet meer van de binnen-
zijde te openen zijn.
De Safelock-functie wordt geactiveerd via de
transpondersleutel en bij passieve vergrende-
ling* en wordt na vergrendeling van de portie-
ren met een vertraging van zo'n 10 seconden
ingeschakeld. Als er binnen deze vertragings-
periode een van de portieren wordt geopend,
wordt de functie geannuleerd en het alarm
gedeactiveerd.
De auto is alleen te ontgrendelen via de trans-
pondersleutel, passieve ontgrendeling* of met
de Volvo On Call*-app , wanneer de Safelock-
functie geactiveerd is.
Het linker voorportier is ook te ontgrendelen
met het afneembare sleutelblad. Bij ontgren-
deling van de auto met het afneembare sleu-
telblad gaat het alarm af.
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geacti-
veerd bij vergrendeling van de auto.
Als iemand de auto van de buitenzijde
probeert te openen, gaat het alarm af.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de functie te deactiveren, om te voorkomen
dat u iemand opsluit.
Gerelateerde informatie
Safelock-functie* tijdelijk deactiveren
(p. 270)
Alarm* (p. 267)
Safelock-functie* tijdelijk
deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
blijft, dient u de Safelock-functie te deactive-
ren. De auto is dan vanaf de binnenzijde te
ontgrendelen.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de functie te deactiveren, om te voorkomen
dat u iemand opsluit.
Druk op de knop
Minder
bescherming op het functie-
scherm van het middendis-
play om de Safelock-functie
tijdelijk uit te schakelen.
Dit betekent ook dat de bewegingsmelders en
hellingssensoren* van het alarm worden uitge-
schakeld.
Op het middendisplay verschijnt vervolgens
Minder bescherming, waarna bij de vol-
gende vergrendeling van de auto de Safelock-
functie tijdelijk wordt uitgeschakeld.
Bij reguliere vergrendeling worden de stroom-
aansluitingen direct gedeactiveerd, maar bij
een tijdelijk gedeactiveerde Safelock-functie
zijn ze na vergrendeling maximaal 10 minuten
actief.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
271
Als de auto wordt ontgrendeld en weer wordt
vergrendeld, moet de Safelock-functie weer
worden gedeactiveerd.
De volgende keer dat u de motor start, wordt
het systeem gereset.
Gerelateerde informatie
Safelock-functie* (p. 270)
Alarm* (p. 267)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
274
Rijhulpsystemen
De auto is voorzien van verschillende rijhulp-
systemen die u in verschillende situaties
actief of passief kunnen helpen.
Zo kunnen de systemen u bijvoorbeeld helpen
bij:
het aanhouden van een bepaalde snelheid
het aanhouden van een bepaald tijdsver-
schil ten opzichte van voorliggers
het voorkomen van een aanrijding door u
te waarschuwen en de auto te laten rem-
men
het parkeren.
Sommige systemen zijn standaard gemon-
teerd, terwijl andere optioneel zijn – welke dat
zijn hangt van de markt af.
Gerelateerde informatie
IntelliSafe – rijhulp en veiligheid (p. 31)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
(p. 274)
Stabiliteitsregeling (p. 279)
Elektronische stabiliteitsregeling (p. 275)
Connected Safety (p. 279)
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Automatische snelheidsbegrenzer
(p. 285)
Cruisecontrol (p. 289)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
Radarsensor (p. 318)
Camera (p. 328)
City Safety (p. 335)
Rear Collision Warning* (p. 348)
BLIS* (p. 349)
Cross Traffic Alert* (p. 353)
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Driver Alert Control (p. 364)
Rijbaanassistent (p. 367)
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
Parkeerhulp* (p. 380)
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
Actieve parkeerhulp* (p. 395)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging
afneemt naarmate de rijsnelheid oploopt, om
u een beter weggevoel te kunnen geven.
Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het
parkeren en op lage snelheden is de auto lich-
ter en met minder moeite te besturen.
N.B.
In zeldzame gevallen kan de
stuurbekrachtiging te warm wor-
den zodat deze tijdelijk moet
worden gekoeld – gedurende die
periode werkt de stuurbekrachtiging met
een gereduceerd vermogen en het draaien
aan het stuurwiel kan dan wat zwaarder
gaan. Dan verschijnt de melding
Stuurbekrachtiging Hulp tijdelijk
beperkt in combinatie met het neven-
staande symbool op het bestuurdersdis-
play.
Zolang de stuurbekrachtiging met een
beperkt vermogen werkt zijn de rijhulpsys-
temen en systemen met stuurhulp niet
beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
275
WAARSCHUWING
Als de temperatuur te hoog oploopt, moet
de bekrachtiging mogelijk helemaal wor-
den uitgeschakeld. In een dergelijk geval
verschijnt de melding
Storing
stuurbekracht. Stop veilig op het
bestuurdersdisplay in combinatie met een
symbool.
Stuurkrachtniveau wijzigen*
Bij gebruik van de rijmodus INDIVIDUAL is het
stuurkrachtniveau aan te passen.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Kies
My Car Rijmodi Stuurkracht.
De instelling van het stuurkrachtniveau is
alleen beschikbaar, als de auto stilstaat of op
lage snelheid rechtuit rijdt.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Rijmodi* (p. 428)
Elektronische stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling (ESC
1
)
helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen
en verbetert de tractie van de auto.
Wanneer de regeling ingrijpt,
verschijnt dit symbool op het
bestuurdersdisplay.
Een ingreep van de regeling
is mogelijk waarneembaar in
de vorm van onderbroken
geluiden en bij het geven van gas kan de auto
mogelijk langzamer optrekken dan verwacht.
De regeling omvat de volgende deelfuncties:
Stabiliteitsregeling
2
Antispin- en tractieregeling
Motorremregeling
Aanhangwagenstabilisering
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Stabiliteitsregeling
2
Deze regeling controleert de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen
om de auto op die manier te stabiliseren.
1
Electronic Stability Control
2
Ook wel antislipregeling genoemd.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
276
Antispin- en tractieregeling
De regeling is actief op lage snelheden en
remt de aandrijfwielen die doorslippen om een
groter aandeel van de aandrijfkracht op een
slippend aandrijfwiel over te brengen op een
aandrijfwiel dat niet slipt.
De regeling kan tevens voorkomen dat de aan-
gedreven wielen tijdens het optrekken door-
slippen ten opzichte van de ondergrond.
Motorremregeling
De motorremregeling (EDC
3
) kan ongewenste
blokkering van de wielen voorkomen, zoals na
terugschakeling of bij gladheid tijdens het
afremmen op de motor in een lage versnelling.
Een van de gevolgen van ongewenste blokke-
ring van de wielen is dat u de auto moeilijk
onder controle kunt houden.
Aanhangwagenstabilisering*
4
Aanhangwagenstabilisering (TSA
5
) heeft tot
taak een auto met aanhangwagen te stabilise-
ren, wanneer de combinatie slingerneigingen
vertoont.
N.B.
De aanhangwagenstabilisering wordt
gedeactiveerd als u
ESC-sportmodus
activeert.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Sportstand van elektronische stabiliteits-
regeling activeren of deactiveren (p. 277)
Symbolen en meldingen voor elektroni-
sche stabiliteitsregeling (p. 278)
Aanhangwagenstabilisering* (p. 466)
Elektronische stabiliteitsregeling
in de Sportstand
De stabiliteitsregeling (ESC
6
) is altijd geacti-
veerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt
echter voor
ESC-sportmodus kiezen voor
een actievere rijervaring.
Wanneer de deelfunctie ESC-sportmodus is
gekozen worden ingrepen van de regeling
gereduceerd, zodat de auto een hogere mate
van slip kan vertonen en u meer controle over
de auto hebt dan normaal.
Het kiezen van
ESC-sportmodus is te
beschouwen als het uitschakelen van de func-
tie, hoewel de functie u in veel gevallen blijft
helpen.
N.B.
Wanneer ESC-sportmodus is gekozen,
staat de aanhangwagenstabilisering (TSA
7
)
uit.
De ESC-sportmodus maakt een betere aan-
drijving mogelijk, zelfs als de auto is blijven
steken of over een zachte ondergrond rijdt –
zoals zand of een dikke laag sneeuw.
3
Engine Drag Control
4
Aanhangwagenstabilisering is inbegrepen bij installatie van een originele trekhaak van Volvo.
5
Trailer Stability Assist
6
Electronic Stability Control
7
Trailer Stability Assist
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
277
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling (p. 275)
Sportstand van elektronische stabiliteits-
regeling activeren of deactiveren (p. 277)
Aanhangwagenstabilisering* (p. 466)
Sportstand van elektronische
stabiliteitsregeling activeren of
deactiveren
De stabiliteitsregeling (ESC
8
) is altijd geacti-
veerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt
echter de Sportstand kiezen voor een actie-
vere rijervaring.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Wanneer de
ESC-sportmodus
actief is, brandt dit symbool op het
bestuurdersdisplay continu totdat de
functie wordt gedeactiveerd of tot-
dat de motor wordt afgezet. Een volgende
keer dat de motor wordt gestart is de normale
stand de regeling weer van kracht.
De deelfunctie ESC-sportmodus is niet te
kiezen wanneer een van de volgende functies
is geactiveerd:
Snelheidsbegrenzer
Cruisecontrol
Adaptieve cruisecontrol*
Pilot Assist*
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling in de
Sportstand (p. 276)
Elektronische stabiliteitsregeling (p. 275)
8
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
278
Symbolen en meldingen voor
elektronische stabiliteitsregeling
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
symbolen en meldingen verschijnen voor de
elektronische stabiliteitsregeling (ESC
9
). Hier
volgen enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Brandt zo'n 2 seconden lang con-
tinu.
Systeemtest bij het starten van de motor.
Knippert. Het systeem grijpt in.
Brandt continu. De Sportstand is geactiveerd. NB In deze stand staat het systeem niet helemaal uit, maar er gel-
den bepaalde beperkingen.
ESC
Tijdelijk uit
Wegens een te hoge temperatuur van de remmen gelden er tijdelijk beperkingen voor het sys-
teem. De regeling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de remmen voldoende zijn
afgekoeld.
ESC
Service vereist
Het systeem is defect. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start
deze opnieuw.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling (p. 275)
9
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
279
Stabiliteitsregeling
De stabiliteitsregeling (RSC
10
) verkleint het
risico dat de auto kantelt en over de kop slaat
bij plotselinge uitwijkmanoeuvres of slippar-
tijen.
Het systeem registreert of en hoeveel de
dwarshelling van de auto verandert. Aan de
hand van deze informatie wordt vervolgens
berekend of de kans bestaat dat de auto over
de kop slaat. Als deze kans bestaat, treedt de
elektronische stabiliteitsregeling van de auto
in werking, waarna het koppel van de motor
wordt verlaagd en een of meer wielen worden
geremd totdat de auto zijn stabiliteit terug
heeft.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
systeem voor een betere wegligging, wat
voor u echter geen reden mag zijn om snel-
ler te gaan rijden. Neem altijd de gebruike-
lijke voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling (p. 275)
Connected Safety
11
Connected Safety wisselt gegevens uit tus-
sen uw auto en andere voertuigen via inter-
net
12
. Het systeem dient u om u te wijzen op
een eventuele gevaarlijke verkeerssituatie
later op de actuele weg.
Connected Safety kan u waarschuwen als een
ander voertuig later op de actuele weg zijn
alarmlichten heeft geactiveerd of gladheid
heeft gedetecteerd. Informatie over gladheid
wordt ook verstrekt, als het uw eigen auto is
die gladheid detecteert.
Connected Safety kan u van dienst zijn met
het volgende:
Waarschuwing voor het gebruik van
alarmlichten
Waarschuwing voor gladheid
Als uw eigen auto gladheid detecteert, krijgt
niet alleen u die informatie te zien maar ook de
bestuurders van de overige voertuigen op de
weg worden via internet gewaarschuwd.
N.B.
De Connected Safety-communicatie tus-
sen voertuigen werkt alleen voor voertui-
gen die zijn uitgerust met en het systeem
geactiveerd hebben.
Waarschuwing voor het gebruik van
alarmlichten
Wanneer u de alarmlichten van uw auto acti-
veert, kunnen naderende voertuigen daarover
bericht krijgen.
Wanneer u een voorligger
met ingeschakelde alarmlich-
ten nadert, verschijnt dit sym-
bool op het instrumentenpa-
neel.
Wanneer u de voorligger met ingeschakelde
alarmlichten dichter nadert, wordt het sym-
bool op dubbele grootte weergegeven.
Waarschuwing voor gladheid
Als uw auto een verslechtering detecteert in
de frictie tussen de banden en het wegdek,
wordt deze informatie verzonden naar nadere
voertuigen.
Bij een waarschuwing voor
gladheid verschijnt het
nevenstaande symbool op
het instrumentenpaneel –
zowel in uw eigen auto als in
naderende voertuigen die de
waarschuwing voor gladheid
via Connected Safety hebben ontvangen.
10
Roll Stability Control
11
Niet op alle markten beschikbaar.
12
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
280
Wanneer de naderende voertuigen dicht in de
buurt zijn van het gladde weggedeelte, wordt
het symbool op dubbele grootte weergegeven
op het instrumentenpaneel.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Connected Safety activeren of deactiveren
(p. 280)
Beperkingen van Connected Safety
(p. 281)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Connected Safety activeren of
deactiveren
Connected Safety kan alleen informatie over
de wegomstandigheden delen met andere
weggebruikers, als de functie is geactiveerd.
Wie dergelijke informatie niet wenst te delen
kan de functie deactiveren.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Bij activering verschijnen enkele vensters met
voorwaarden waarmee u akkoord moet gaan
voordat een internetverbinding
13
kan worden
gemaakt. Het gaat er daarbij bijv. om dat u
ermee akkoord gaat dat de auto gegevens ver-
stuurd via uw mobiele telefoon.
Wanneer een internetverbinding ontbreekt,
krijgt u alleen een waarschuwing voor glad-
heid als uw auto zelf gladheid detecteert. Voor
optimale werking van Connected Safety moet
uw auto een internetverbinding hebben.
13
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
281
Gerelateerde informatie
Connected Safety (p. 279)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwis-
seling (p. 525)
Beperkingen van Connected Safety
(p. 281)
Beperkingen van Connected
Safety
Alle voertuigen in een bepaald gebied krijgen
niet altijd alle informatie over voertuigen met
ingeschakelde alarmlichten of voertuigen die
gladheid hebben gedetecteerd.
De oorzaak kan bijv. zijn:
Geen internetverbinding of een slechte
internetverbinding.
De manoeuvres (stuurbeweging, accelera-
tie of remmanoeuvre) van het voertuig op
een glad weggedeelte zijn dermate klein
dat geen frictie tussen de banden en het
wegdek te detecteren zijn.
Het systeem is niet ingeschakeld bij het
voertuig dat gladheid heeft gedetecteerd
of de alarmlichten heeft ingeschakeld.
Het voertuig dat gladheid heeft gedetec-
teerd of de alarmlichten heeft ingescha-
keld is niet uitgerust met het systeem.
De gps- of satellietnavigatie vertoont sto-
ringen of is uitgevallen.
De gladheidsdetectie of de activering van
de alarmlichten vond plaats op een weg,
die niet voorkomt in de database van
Volvo Cars.
Connected Safety is niet op alle markten
uitgebouwd en heeft niet overal dekking -
een Volvo-dealer kan informatie over de
actuele gebieden verstrekken.
WAARSCHUWING
Het systeem kan in bepaalde omstan-
digheden onterecht waarschuwen voor
gladheid.
Het systeem kan niet altijd andere
voertuigen met ingeschakelde alarm-
lichten ontdekken of alle gladde weg-
gedeelten detecteren.
Gerelateerde informatie
Connected Safety (p. 279)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
282
Snelheidsbegrenzer
Een snelheidsbegrenzer (SL
14
) is te vergelij-
ken met een omgedraaide cruisecontrol – u
regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl
de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per
ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde maxi-
mumsnelheid overschrijdt.
Knoppen en symbolen voor de functie.
: Activeert de snelheidsbegrenzer van-
uit de stand-bystand en hervat de opge-
slagen maximumsnelheid
: Verhoogt de opgeslagen maximum-
snelheid
: Vanuit de stand-bystand – activeert
de snelheidsbegrenzer en slaat de actuele
snelheid op
: Vanuit de actieve stand – deacti-
veert de snelheidsbegrenzer/zet deze
stand-by
: Verlaagt de opgeslagen maximum-
snelheid
Markering voor opgeslagen maximum-
snelheid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen maximumsnelheid
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Beperkingen van de snelheidsbegrenzer
(p. 285)
Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren
(p. 283)
14
Speed Limiter
BESTUURDERSONDERSTEUNING
283
Snelheidsbegrenzer deactiveren (p. 284)
Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren
(p. 284)
Vastgelegde snelheid instellen voor rij-
hulpsystemen (p. 313)
Automatische snelheidsbegrenzer
(p. 285)
Snelheidsbegrenzer kiezen en
activeren
Om de snelheid te kunnen regelen moet u
eerst de snelheidsbegrenzer (SL
15
) kiezen en
activeren.
Activering van de snelheidsbegrenzer is pas
mogelijk nadat de motor is gestart. De laagst
mogelijke maximumsnelheid die u kunt
opslaan is 30 km/h (20 mph).
1. Druk op de (1) of (3) om te bladeren
naar het symbool voor de snelheidsbe-
grenzer
(4).
> Het symbool is grijs – de snelheidsbe-
grenzer staat stand-by.
2. Wanneer de snelheidsbegrenzer is geko-
zen, moet u voor activering op de stuur-
knop
(2) drukken.
> Het symbool is wit – de snelheidsbe-
grenzer wordt gestart en de actuele
snelheid wordt vastgelegd als maxi-
mumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Snelheidsbegrenzer deactiveren (p. 284)
Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren
(p. 284)
15
Speed Limiter
BESTUURDERSONDERSTEUNING
284
Snelheidsbegrenzer deactiveren
De snelheidsbegrenzer (SL
16
) is te deactive-
ren en uit te schakelen.
1.
Druk op de stuurknop (2).
> Het symbool en de aanduidingen wor-
den grijs van kleur – de snelheidsbe-
grenzer wordt stand-by gezet, waarna
u de ingestelde maximumsnelheid kunt
overschrijden.
2. Druk op de stuurknop (1) of (3) om
naar een andere functie te gaan.
> De snelheidsbegrenzer-markering (4)
en het symbool op het bestuurdersdis-
play doven – de opgeslagen maximum-
snelheid is daarmee gewist.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren
(p. 283)
Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren
(p. 284)
Snelheidsbegrenzer tijdelijk
deactiveren
De snelheidsbegrenzer (SL
17
) is tijdelijk te
deactiveren en stand-by te zetten.
Tijdelijk deactiveren met het
gaspedaal
De ingestelde maximumsnelheid is tijdelijk te
deactiveren en te overschrijden met het gas-
pedaal zonder dat de snelheidsbegrenzer
daarvoor eerst stand-by moet worden gezet –
om bijvoorbeeld snel te kunnen optrekken.
Doe in dat geval het volgende:
1. Trap het gaspedaal helemaal in en laat het
pedaal weer los bij het bereiken van de
gewenste snelheid om de acceleratie te
beëindigen.
> De snelheidsbegrenzer is in dat geval
nog steeds geactiveerd, zodat het sym-
bool op het bestuurdersdisplay WIT van
kleur is.
2. Haal uw voet van het gaspedaal, wanneer
de tijdelijke acceleratie voltooid is.
> De auto wordt vervolgens automatisch
afgeremd op de motor tot een snelheid
onder de laatst opgeslagen maximum-
snelheid.
16
Speed Limiter
17
Speed Limiter
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
285
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren
(p. 283)
Snelheidsbegrenzer deactiveren (p. 284)
Beperkingen van de
snelheidsbegrenzer
Er gelden enkele algemene beperkingen voor
de snelheidsbegrenzer (SL
18
).
Op steile aflopende hellingen volstaat de rem-
werking van de snelheidsbegrenzer (SL
19
)
mogelijk niet, zodat de opgeslagen maximum-
snelheid mogelijk wordt overschreden. In dat
geval wordt u hierop attent gemaakt met de
melding
Snelheidsgrens overschreden op
het bestuurdersdisplay.
N.B.
Er verschijnen tekstmeldingen over over-
schrijding van de maximumsnelheid, als de
snelheid met minimaal 3 km/h
(zo'n 2 mph) is overschreden.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Automatische snelheidsbegrenzer
De automatische snelheidsbegrenzer (ASL
20
)
helpt u om de maximumsnelheid van de auto
af te stemmen op de op verkeersborden aan-
gegeven maximumsnelheid.
U kunt overschakelen van de snelheidsbegren-
zer (SL
21
) op de automatische snelheidsbe-
grenzer (ASL).
De automatische snelheidsbegrenzer gebruikt
de snelheidsinformatie van de verkeersbordin-
formatie* (RSI
22
) om de maximumsnelheid van
de auto automatisch aan te passen.
WAARSCHUWING
Ook als u zelf het snelheidsbord duidelijk
kunt waarnemen, geeft de verkeersbordin-
formatie* (RSI) van ASL mogelijk de ver-
keerde snelheid aan – u moet in dat geval
zelf ingrijpen en afremmen naar een pas-
sende snelheid.
18
Speed Limiter
19
Speed Limiter
20
Automatic Speed Limiter
21
Speed Limiter
22
Road Sign Information
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
286
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Is SL of ASL actief?
Symbolen op het bestuurdersdisplay geven
aan welke snelheidsbegrenzer actief is:
Symbool SL ASL
A
Bordsymbool na "70" = ASL is
geactiveerd.
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-
bystand.
ASL-symbool
Het bordsymbool (naast de opgesla-
gen snelheid "70", in het midden van
de snelheidsmeter) kan drie kleuren
hebben met de volgende betekenis-
sen:
Kleur van
het bord-
symbool
Betekenis
Groengeel ASL is actief
Grijs ASL staat stand-by
Oranje ASL staat tijdelijk stand-by
– bijvoorbeeld omdat een
verkeersbord niet kon wor-
den herkend.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Automatische snelheidsbegrenzer active-
ren of deactiveren (p. 287)
Tolerantie voor de automatische snel-
heidsbegrenzer wijzigen (p. 288)
Beperkingen van de automatische snel-
heidsbegrenzer (p. 288)
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
287
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren of deactiveren
Als aanvulling op de snelheidsbegrenzer
(SL
23
) is de automatische snelheidsbegrenzer
(ASL
24
) te activeren en deactiveren.
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
1. > GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd en in het midden van de
snelheidsmeter op het bestuurdersdis-
play staat een verkeersbordsymbool.
2.
Druk op de stuurknop
.
> ASL wordt met de actuele rijsnelheid
geactiveerd.
N.B.
Als de automatische snelheidsbegren-
zer geactiveerd is, verschijnt verkeers-
bordinformatie* op het bestuurdersdis-
play, ook al is RSI
25
niet ingeschakeld.
Om de verkeersbordinformatie van het
bestuurdersdisplay te halen moet u
zowel de automatische snelheidsbe-
grenzer als de RSI deactiveren.
Wanneer de automatische snelheids-
begrenzer geactiveerd en de RSI
gedeactiveerd is, geeft de RSI geen
waarschuwingen. Om waarschuwin-
gen te kunnen krijgen moet u tevens
de RSI activeren.
Automatische snelheidsbegrenzer
deactiveren
Om de automatische snelheidsbegrenzer te
deactiveren:
Druk op de knop op het functiescherm.
> GRIJZE knopindicatie – de ASL wordt
uitgeschakeld en SL wordt geactiveerd.
WAARSCHUWING
De auto houdt niet langer de op de borden
aangegeven maximumsnelheid aan na
overschakeling van ASL op SL – de auto
houdt dan alleen de opgeslagen maximum-
snelheid aan.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Automatische snelheidsbegrenzer (p. 285)
Beperkingen van de automatische snel-
heidsbegrenzer (p. 288)
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
23
Speed Limiter
24
Automatic Speed Limiter
25
Road Sign Information – RSI
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
288
Tolerantie voor de automatische
snelheidsbegrenzer wijzigen
De automatische snelheidsbegrenzer (ASL
26
)
is in te stellen op verschillende tolerantien-
iveaus. De tolerantie is op dezelfde manier
aan te passen als bij het instellen van de snel-
heid voor de snelheidsbegrenzer.
Als de auto bijvoorbeeld de aangegeven maxi-
mumsnelheid van 70 km/h (43 mph) aan-
houdt, kunt u ervoor kiezen om een snelheid
van 75 km/h (47 mph) aan te houden.
Knoppen en symbolen voor de functie.
Druk op de stuurknop (1) totdat
70 km/h (43 mph) in het midden van de
snelheidsmeter (2) is gewijzigd in 75 km/h
(47 mph).
> De auto hanteert vervolgens de geko-
zen tolerantie van 5 km/h (4 mph)
zolang de gepasseerde borden
70 km/h (43 mph) aangeven.
Deze tolerantie geldt totdat u een verkeers-
bord met een lagere of hogere snelheid pas-
seert – de auto hanteert dan de nieuwe aan-
gegeven maximumsnelheid en de tolerantie
wordt uit het geheugen gewist.
N.B.
De grootst mogelijke marge die u kunt kie-
zen is +/- 10 km/h (5 mph).
Gerelateerde informatie
Automatische snelheidsbegrenzer (p. 285)
Beperkingen van de automatische snel-
heidsbegrenzer (p. 288)
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Beperkingen van de automatische
snelheidsbegrenzer
De automatische snelheidsbegrenzing
(ASL
27
) vindt plaats op basis van snelheidsin-
formatie afkomstig van de verkeersbordinfor-
matie* (RSI
28
) – niet op basis van de ver-
keersborden met maximumsnelheden die de
auto passeert.
Als de verkeersbordinformatie de snelheidsin-
formatie niet kan interpreteren en doorgeven
aan de rijhulpsystemen, gaat de automatische
snelheidsbegrenzer stand-by staan en wordt
overgeschakeld op de standaardsnelheidsbe-
grenzer. In dergelijke gevallen moet u zelf
ingrijpen en afremmen tot de juiste snelheid.
De automatische snelheidsbegrenzer wordt
opnieuw geactiveerd, wanneer de verkeers-
bordinformatie weer snelheidsinformatie kan
interpreteren en doorgeven.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Automatische snelheidsbegrenzer (p. 285)
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
26
Automatic Speed Limiter
27
Automatic Speed Limiter
28
Road Sign Information – RSI
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
289
Cruisecontrol
De cruisecontrol (CC
29
) helpt u een gelijkma-
tige snelheid aan te houden, wat voor een
comfortabeler rijervaring kan zorgen tijdens
lange ritten op snelwegen en lange, rechte
hoofdwegen met een gelijkmatige door-
stroom.
Overzicht
Knoppen en symbolen voor de functie.
: Activeert de cruisecontrol vanuit de
stand-bystand en hervat de opgeslagen
snelheid
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Vanuit de stand-bystand – activeert
de cruisecontrol en slaat de actuele snel-
heid op
: Vanuit de actieve stand – deacti-
veert de cruisecontrol/zet deze stand-by
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
Aanduiding voor opgeslagen snelheid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen snelheid
N.B.
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol*
(ACC
30
) kunt u wisselen tussen cruisecon-
trol en adaptieve cruisecontrol.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Motorrem gebruiken in plaats van
bedrijfsrem
De cruisecontrol regelt de snelheid met een
gereduceerde remingreep vanuit de bedrijfs-
rem. Op een aflopende helling kan het soms
29
Cruise Control
30
Adaptive Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
290
wenselijk zijn om iets sneller weg te rollen en
alleen de motorrem de snelheidstoename te
laten dempen. U kunt de bedrijfsremingreep
van de cruisecontrol dan tijdelijk uitschakelen.
Doe in dat geval het volgende:
Druk het gaspedaal tot ongeveer halver-
wege in en laat het pedaal weer los.
> De cruisecontrol schakelt de automati-
sche remingreep uit en remt vervolgens
alleen op de motor af.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Cruisecontrol kiezen en activeren (p. 290)
Cruisecontrol deactiveren (p. 291)
Stand-bystand voor cruisecontrol (p. 291)
Vastgelegde snelheid instellen voor rij-
hulpsystemen (p. 313)
Wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol* op het middendisplay
(p. 298)
Cruisecontrol kiezen en activeren
Om de snelheid te kunnen regelen moet u
eerst de cruisecontrol (CC
31
) kiezen en acti-
veren.
Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de
stand-bystand moet de actuele snelheid
30 km/h (20 mph) of hoger zijn.
1. Druk op de (1) of (3) om te bladeren
naar het symbool voor cruisecontrol
(4).
> Het symbool is grijs – de cruisecontrol
staat stand-by.
2. Wanneer de cruisecontrol is gekozen,
moet u voor activering op de stuurknop
(2) drukken.
> Het symbool is wit – de cruisecontrol
wordt gestart en de actuele snelheid
wordt vastgelegd als maximumsnel-
heid. De laagst mogelijke snelheid die u
kunt opslaan is 30 km/h (20 mph).
Laatst opgeslagen snelheid van
cruisecontrol hervatten
Wanneer de cruisecontrol is gekozen,
moet u voor activering op de stuurknop
drukken.
> De cruisecontrolaanduidingen op het
bestuurdersdisplay verkleuren van
GRIJS naar WIT en de laatst opgesla-
gen snelheid wordt hervat.
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 289)
Cruisecontrol deactiveren (p. 291)
Stand-bystand voor cruisecontrol (p. 291)
31
Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
291
Cruisecontrol deactiveren
De cruisecontrol (CC
32
) is te deactiveren en
uit te schakelen.
1.
Druk op de stuurknop (2).
> Het symbool en de aanduidingen wor-
den grijs – de cruisecontrol gaat stand-
by.
2. Druk op de stuurknop (1) of (3) om
naar een andere functie te gaan.
> De cruisecontrol-markering (4) en het
symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de opgeslagen maximumsnel-
heid is daarmee gewist.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 289)
Wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol* op het middendisplay
(p. 298)
Cruisecontrol kiezen en activeren (p. 290)
Stand-bystand voor cruisecontrol (p. 291)
Stand-bystand voor cruisecontrol
De cruisecontrol (CC
33
) is te deactiveren en
stand-by te zetten. Dit kan gebeuren door
actief ingrijpen van u of automatisch.
De stand-bystand houdt in dat de functie
geselecteerd is op het bestuurdersdisplay,
maar niet is geactiveerd. De cruisecontrol
regelt dan niet de snelheid.
Stand-by vanwege ingreep van
bestuurder
De cruisecontrol wordt gedeactiveerd en in de
stand-bystand gezet in één van de volgende
gevallen.
U bedient het rempedaal.
U zet de schakelhendel in stand N.
Het koppelingspedaal wordt langer dan
1 minuut ingetrapt.
U houdt langer dan 1 minuut een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te
passen.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instel-
ling ongewijzigd – de auto hervat de laatst
opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal
loslaat.
32
Cruise Control
33
Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
292
Automatische stand-bystand
De automatische stand-by is mogelijk in de
volgende gevallen:
de wielen verliezen hun grip op het weg-
dek
het motortoerental is te laag/hoog
de remtemperatuur wordt te hoog
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph).
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te
passen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 289)
Cruisecontrol kiezen en activeren (p. 290)
Cruisecontrol deactiveren (p. 291)
Adaptieve cruisecontrol*
34
De adaptieve cruisecontrol (ACC
35
) helpt u
om een gelijkmatige snelheid en een bepaald
tijdsverschil ten opzichte van de voorligger
aan te houden.
De adaptieve cruisecontrol kan u een comfor-
tabeler rijervaring bieden tijdens lange ritten
op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen
met een gelijkmatige doorstroom.
De gecombineerde camera en radarsensor meet de
afstand tot voorliggers.
U kiest de gewenste snelheid en het aan te
houden tijdsverschil ten opzichte van voorlig-
gers. Als de gecombineerde camera en radar-
sensor een voorligger registreert die langza-
mer rijdt dan u, wordt het tijdsverschil auto-
matisch aangepast. Wanneer de weg voor u
weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snel-
heid.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
De adaptieve cruisecontrol regelt de snelheid
door de stand van de gasklep aan te passen
en zo nodig af te remmen. Het is normaal dat
34
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
35
Adaptive Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
293
de remmen zwakke geluiden produceren,
wanneer ze worden gebruikt bij het aanpassen
van de snelheid.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de
snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In
situaties waarin krachtig moet worden
geremd moet u dan ook zelf te remmen. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsver-
schillen of als de voorligger krachtig remt.
Door beperkingen van de radarsensor is het
mogelijk dat er onverwacht of helemaal niet
wordt geremd.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het
door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te
houden. Als de radarsensor geen voorligger
registreert, houdt de auto in plaats daarvan de
snelheid aan die op de cruisecontrol werd
ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van
de voorligger toeneemt en de ingestelde snel-
heid overschrijdt.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud aan rijhulpcomponen-
ten over aan een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Bediening en displayweergave met
betrekking tot adaptieve cruisecontrol*
(p. 293)
Adaptieve cruisecontrol* kiezen en active-
ren (p. 294)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*
(p. 297)
Symbolen en meldingen voor adaptieve
cruisecontrol* (p. 300)
Waarschuwing rijhulpsystemen bij een
dreigende botsing (p. 312)
Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers
instellen (p. 314)
Vastgelegde snelheid instellen voor rij-
hulpsystemen (p. 313)
Automatische remfunctie van rijhulpsyste-
men (p. 316)
Van doelvoertuig veranderen met rijhulp-
systemen (p. 313)
Inhaalassistent (p. 317)
Bediening en displayweergave met
betrekking tot adaptieve
cruisecontrol*
36
Een overzicht van de bediening van de adap-
tieve cruisecontrol (ACC
37
) via de stuurknop-
penset links op het stuurwiel en de display-
weergave van de functie.
: Vanuit de stand-bystand – activeert
en slaat de actuele snelheid op
: Vanuit de actieve stand – deacti-
veert zet deze stand-by
: Activeert de functie vanuit de stand-
bystand en hervat de opgeslagen snelheid
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
36
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
37
Adaptive Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
294
Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger
Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger
Doelvoertuigindicatie: de functie heeft een
doelvoertuig ontdekt en volgt deze met
een vooraf gekozen tijdsverschil
Symbool voor tijdsverschil ten opzichte
van voorligger
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger.
Actuele snelheid van uw auto.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*
(p. 297)
Adaptieve cruisecontrol*
38
kiezen
en activeren
De adaptieve cruisecontrol (ACC
39
) moet, om
de snelheid en het tijdsverschil te kunnen
regelen, eerst gekozen en vervolgens geacti-
veerd worden.
Om de functie te kunnen starten, is het vol-
gende vereist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben
en het bestuurdersportier moet dicht-
staan.
Er moet binnen een redelijke afstand een
voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of
38
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
39
Adaptive Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
295
de actuele snelheid moet minimaal
15 km/h (9 mph) zijn.
Voor auto's met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: De snelheid moet minimaal
30 km/h (20 mph) bedragen.
1. Druk op de stuurknop (2) of (3) om te
bladeren naar het symbool voor adaptieve
cruisecontrol
(4).
> Het symbool is grijs – de adaptieve
cruisecontrol staat stand-by.
2. Wanneer de snelheidsbegrenzer is geko-
zen, moet u voor activering op de stuur-
knop
(1) drukken.
> Het symbool is wit – de snelheidsbe-
grenzer wordt gestart en de actuele
snelheid wordt vastgelegd als maxi-
mumsnelheid.
Laatst opgeslagen snelheid van
adaptieve cruisecontrol hervatten
Wanneer de adaptieve cruisecontrol is
gekozen, moet u voor activering op de
stuurknop
drukken.
> De cruisecontrolaanduidingen op het
bestuurdersdisplay verkleuren van
GRIJS naar WIT en de laatst opgesla-
gen snelheid wordt hervat.
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
Bijkomende aanduidingen op het
bestuurdersdisplay
Alleen als het afstandssym-
bool twee voertuigen aan-
geeft, regelt ACC het tijdsver-
schil ten opzichte van de
voorligger.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de
opgeslagen snelheid en de
lagere snelheid is de snelheid
van de voorligger (het doel-
voertuig).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Adaptieve cruisecontrol* deactiveren
(p. 295)
Wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol* op het middendisplay
(p. 298)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*
(p. 297)
Adaptieve cruisecontrol*
40
deactiveren
De adaptieve cruisecontrol (ACC
41
) is te
deactiveren en uit te schakelen.
1.
Druk op de stuurknop (2).
> Het symbool en de aanduidingen wor-
den grijs – de adaptieve cruisecontrol
gaat stand-by. Ook de aanduiding voor
het tijdsverschil en een eventueel sym-
bool voor het doelvoertuig doven.
2. Druk op de stuurknop (1) of (3) om
naar een andere functie te gaan.
> De adaptieve cruisecontrol-markering
(4) en het symbool op het bestuurders-
display doven – de opgeslagen maxi-
mumsnelheid is daarmee gewist.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
296
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
stand-by staat moet u actief ingrijpen
en zelf de snelheid en afstand aanpas-
sen ten opzichte van voorliggers.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
stand-by staat en de auto een voorlig-
ger te dicht nadert, kunt u echter een
waarschuwing krijgen voor de te kleine
afstand van de afstandswaarschu-
wing*.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Adaptieve cruisecontrol* kiezen en active-
ren (p. 294)
Wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol* op het middendisplay
(p. 298)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*
(p. 297)
Stand-bystand voor adaptieve
cruisecontrol*
42
De adaptieve cruisecontrol (ACC
43
) kan wor-
den gedeactiveerd en in de stand-bystand
blijven. Dit kan gebeuren door actief ingrijpen
van u of automatisch.
De stand-bystand houdt in dat de functie
geselecteerd is op het bestuurdersdisplay,
maar niet is geactiveerd. De adaptieve cruise-
control regelt dan niet de snelheid of de
afstand ten opzichte van de voorligger.
Stand-by vanwege ingreep van
bestuurder
De adaptieve cruisecontrol wordt gedeacti-
veerd en in de stand-bystand gezet in één van
de volgende gevallen.
U bedient het rempedaal.
U zet de schakelhendel in stand N.
U houdt langer dan 1 minuut een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U bedient het koppelingspedaal langer
dan zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met
een handgeschakelde versnellingsbak.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instel-
ling ongewijzigd – de auto hervat de laatst
opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal
loslaat.
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
stand-by staat moet u actief ingrijpen
en zelf de snelheid en afstand aanpas-
sen ten opzichte van voorliggers.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
stand-by staat en de auto een voorlig-
ger te dicht nadert, kunt u echter een
waarschuwing krijgen voor de te kleine
afstand van de afstandswaarschu-
wing*.
Automatische stand-bystand
De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
andere systemen, zoals de stabiliteitsregeling/
antislipregeling (ESC
44
). Als een van deze
andere systemen niet meer werkt, wordt de
adaptieve cruisecontrol automatisch gedeacti-
veerd.
40
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
41
Adaptive Cruise Control
42
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
43
Adaptive Cruise Control
44
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
297
WAARSCHUWING
Wanneer de auto automatisch stand-by
staat, wordt u gewaarschuwd met een
geluidssignaal en een melding op het
bestuurdersdisplay.
Als bestuurder moet u dan zelf de snel-
heid aanpassen, zo nodig remmen en
een veilige afstand houden tot voorlig-
gers.
De automatische stand-by is mogelijk in de
volgende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
ACC kan niet registreren of de voorligger
een stilstaand voertuig is of een object,
zoals een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
de voorligger slaat af, zodat ACC geen
voorligger meer heeft om te volgen.
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph) – geldt alleen voor auto's met
een handgeschakelde versnellingsbak.
u opent het bestuurdersportier.
u doet de veiligheidsgordel af.
het motortoerental is te laag/hoog.
een of meer wielen verliezen hun grip op
het wegdek.
de remmen hebben een hoge tempera-
tuur.
de parkeerrem wordt geactiveerd.
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door sneeuw of zware
regenval (blokkering cameralens/radarsig-
nalen).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Adaptieve cruisecontrol* kiezen en active-
ren (p. 294)
Adaptieve cruisecontrol* deactiveren
(p. 295)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*
(p. 297)
Beperkingen van adaptieve
cruisecontrol*
45
De adaptieve cruisecontrol (ACC
46
) kent
mogelijk beperkingen in bepaalde situaties.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eer-
ste instantie bestemd is voor gebruik tijdens
ritten op vlakke weggedeelten. Het systeem
heeft mogelijk moeite om de juiste afstand ten
opzichte van voorliggers aan te houden bij rit-
ten op steile aflopende wegen – blijf dan extra
alert en rem zo nodig zelf.
Maak geen gebruik van de adaptieve cruise-
control, als de auto zwaar beladen is of wan-
neer er een aanhangwagen achter de auto
hangt.
Overig
Rijmodus Off Road kan niet worden gekozen
als de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
298
WAARSCHUWING
Dit is geen systeem dat botsingen
voorkomt. Als bestuurder bent u er
altijd verantwoordelijk voor om in te
grijpen, mocht het systeem een voor-
liggers niet ontdekken.
De functie reageert niet op voetgan-
gers of dieren noch op kleinere voertui-
gen, zoals fietsen of motorfietsen e.d.
Lage aanhangers, tegenliggers, lang-
zaam rijdende en stilstaande voertui-
gen of vaste obstakels worden even-
eens genegeerd.
Gebruik de functie niet in lastige situ-
aties zoals in stadsverkeer, op kruisin-
gen, bij gladheid, hevige regen- of
sneeuwval of slecht zicht en evenmin
op weggedeelten met veel water of
natte sneeuw, op bochtige wegen of
op uit- en opritten.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol*
47
op het
middendisplay
Wanneer de standaardcruisecontrol (CC
48
) is
gekozen op het bestuurdersdisplay, kunt u
overschakelen op de adaptieve cruisecontrol
(ACC
49
) via het functiescherm van het mid-
dendisplay.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de adaptieve
cruisecontrol is gedeactiveerd en de stan-
daardcruisecontrol staat stand-by.
GRIJZE knopindicatie – de standaardcrui-
secontrol is gedeactiveerd en de adaptieve
cruisecontrol staat stand-by.
45
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
46
Adaptive Cruise Control
47
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
48
Cruise Control
49
Adaptive Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
299
Het symbool op het bestuurdersdisplay geeft
aan welke cruisecontrol actief is:
Cruisecontrol
(CC)
Adaptieve cruise-
control (ACC)
A A
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-
by zetten
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Cruisecontrol (p. 289)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
300
Symbolen en meldingen voor
adaptieve cruisecontrol*
50
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
symbolen en meldingen verschijnen voor de
adaptieve cruisecontrol (ACC
51
).
Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen
informeert de verkeersbordinformatie* (RSI
52
)
u dat de maximumsnelheid 130 km/h
(80 mph) bedraagt.
Op de voorgaande afbeelding ziet u dat de
adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het
aanhouden van een snelheid van 110 km/h
(68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die
het systeem kan volgen.
Op de voorgaande afbeelding ziet u dat de
adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het
aanhouden van een snelheid van 110 km/h
(68 mph) en dat het systeem een voorligger
volgt die op dezelfde snelheid rijdt.
50
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
51
Adaptive Cruise Control
52
Road Sign Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
301
Symbool Melding Betekenis
Het symbool is WIT. De auto houdt de opgeslagen snelheid aan.
Adaptive Cruise Contr.
Niet beschikbaar
Het symbool is GRIJS.
De adaptieve cruisecontrol staat stand-by.
Adaptive Cruise Contr.
Service vereist
Het symbool is GRIJS.
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Reinig de voorruit vóór de sensoren van de gecombineerde camera en radarsensor.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
302
Pilot Assist*
53
Pilot Assist kan u helpen om tussen de zij-
markeringen van de rijbaan te blijven rijden
dankzij stuurhulp, een constante snelheid aan
te houden en een vooraf geselecteerd tijds-
verschil ten opzichte van voorliggers.
Pilot Assist werkt als volgt
Pilot Assist is voornamelijk bestemd voor
gebruik op snelwegen, hoofdwegen en derge-
lijke om u een comfortabeler en meer ontspan-
nen rijervaring te bieden.
De gecombineerde camera en radarsensor meet de
afstand tot voorliggers en detecteert zijmarkeringen.
Gecombineerde camera en radarsensor
Afstandssensor
Zijmarkeringssensor
U kiest de gewenste snelheid en het aan te
houden tijdsverschil ten opzichte van voorlig-
gers. Pilot Assist registreert de afstand tot de
voorligger en de zijmarkeringen van de rijst-
rook op de weg via de gecombineerde camera
en radarsensor. Het vooraf ingestelde tijdsver-
schil wordt aangehouden via automatische
aanpassing van de snelheid, terwijl de stuuras-
sistentie helpt om de auto binnen de rijstrook-
markeringen te houden.
Pilot Assist-stuurassistentie wordt gebaseerd
op een combinatie van het traject dat de voor-
ligger aflegt en de zijmarkeringen van de rij-
baan. U kunt op elk gewenst moment het
stuuradvies van Pilot Assist negeren en in een
andere richting sturen, bijvoorbeeld om van
rijstrook te wisselen of om obstakels op de
weg te omzeilen.
Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detec-
teren, bijvoorbeeld als de gecombineerde
camera en radarsensor de zijmarkeringen van
de rijbaan niet kan zien, schakelt Pilot Assist
de stuurhulp tijdelijk uit, maar de stuurhulp
wordt weer ingeschakeld zodra de rijbaan
weer wordt gedetecteerd – de snelheids- en
afstandsregelingen blijven echter geactiveerd.
Bij tijdelijke deactivering zal het stuur licht tril-
len om u te wijzen op de verandering.
WAARSCHUWING
De stuurhulp van Pilot Assist wordt auto-
matisch en zonder waarschuwing vooraf
uit- en weer ingeschakeld.
De kleur van het stuursym-
bool geeft de actuele status
van de stuurhulp aan:
• een GROEN stuur geeft aan
dat de stuurhulp actief is
• een GRIJS stuur (zoals
afgebeeld) geeft aan dat de stuurhulp niet
actief is.
53
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
303
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Pilot Assist regelt de snelheid door de stand
van de gasklep aan te passen en zo nodig af te
remmen. Het is normaal dat de remmen
zwakke geluiden produceren, wanneer ze
worden gebruikt bij het aanpassen van de
snelheid.
Pilot Assist probeert de snelheid op een soe-
pele manier te regelen. In situaties waarin
krachtig moet worden geremd moet u dan ook
zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij grote snelheidsverschillen of als de voorlig-
ger krachtig remt. Door beperkingen van de
gecombineerde camera en radarsensor is het
mogelijk dat er onverwacht of helemaal niet
wordt geremd.
Pilot Assist streeft ernaar het door u inge-
stelde tijdsverschil ten opzichte van voorlig-
gers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de
radarsensor geen voorligger registreert, houdt
de auto in plaats daarvan de snelheid aan die
op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit
gebeurt ook als de snelheid van de voorligger
toeneemt en de ingestelde snelheid over-
schrijdt.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud aan rijhulpcomponen-
ten over aan een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
In bochten en bij wegsplitsingen
Pilot Assist werkt samen met de bestuurder
zodat u de stuurhulp van Pilot Assist niet moet
afwachten maar altijd klaar moet staan om de
besturing over te nemen, vooral in bochten.
Als de auto een afslag of splitsing van de
rijstrook nadert, dient u in de richting van
de gewenste rijstrook te sturen om de
gewenste rijrichting kenbaar te maken aan
Pilot Assist.
Pilot Assist probeert altijd om de auto
in het midden van de rijstrook te
houden
Wanneer Pilot Assist helpt bij het sturen, pro-
beert de functie altijd om de auto midden tus-
sen de rijstrookmarkeringen te brengen en het
wordt daarom aanbevolen om de auto zelf een
goede positie te laten zoeken, om op deze
manier een zo soepel mogelijke rijervaring
mogelijk te maken. Als bestuurder controleert
u of de auto op een veilige manier in de rijst-
rook gebracht wordt en u kunt de positie dus
altijd aanpassen door de besturing zelf verder
over te nemen.
Mocht Pilot Assist de auto niet op een cor-
recte manier naar de rijstrook brengen,
dan adviseren we om Pilot Assist uit te
zetten of over te schakelen op de adap-
tieve cruisecontrol*.
Handen aan het stuur
Een voorwaarde voor de werking van Pilot
Assist is dat u uw handen aan het stuur houdt.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
304
Als Pilot Assist detecteert dat
u uw handen niet aan het
stuurwiel houdt, krijgt u na
enige tijd het verzoek tot
actieve besturing van de
auto, in de vorm van een
symbool en een displaytekst.
Als het systeem enige seconden later detec-
teert dat u uw handen nog steeds niet aan het
stuur hebt, wordt het verzoek tot actieve
besturing van de auto herhaald. Dit maal in
combinatie met een akoestisch waarschu-
wingssignaal.
Als Pilot Assist na nog eens enkele seconden
nog steeds niet kan registreren dat u uw han-
den aan het stuur hebt, wordt het volume van
het waarschuwingssignaal verhoogd en de
stuurfunctie uitgeschakeld. Vervolgens moet u
Pilot Assist opnieuw starten met de stuurknop
.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Pilot Assist* kiezen en activeren (p. 305)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 309)
Bediening en displayweergave met
betrekking tot Pilot Assist* (p. 304)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 311)
Vastgelegde snelheid instellen voor rij-
hulpsystemen (p. 313)
Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers
instellen (p. 314)
Van doelvoertuig veranderen met rijhulp-
systemen (p. 313)
Waarschuwing rijhulpsystemen bij een
dreigende botsing (p. 312)
Automatische remfunctie van rijhulpsyste-
men (p. 316)
Inhaalassistent (p. 317)
Bediening en displayweergave met
betrekking tot Pilot Assist*
54
Een overzicht van de bediening van de Pilot
Assist via de stuurknoppenset links op het
stuurwiel en de displayweergave van de func-
tie.
Bediening
Knoppen en symbolen voor de functie.
: Schakelt over van adaptieve cruisecon-
trol* naar Pilot Assist
: Vanuit de stand-bystand – activeert
Pilot Assist en slaat de actuele snelheid op
: Vanuit de actieve stand – deacti-
veert Pilot Assist zet deze stand-by
54
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
305
: Activeert Pilot Assist vanuit de stand-
bystand en hervat de opgeslagen snelheid
en het opgeslagen tijdsverschil
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger
Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger
: Schakelt over van Pilot Assist op adap-
tieve cruisecontrol
Functiesymbool
Symbolen voor het doelvoertuig
Symbool voor tijdsverschil ten opzichte
van voorligger
Symbool voor geactiveerde/gedeacti-
veerde stuurhulp
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger
Actuele snelheid van uw auto
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 302)
Pilot Assist*
55
kiezen en activeren
De Pilot Assist moet, om de snelheid en het
tijdsverschil te kunnen regelen en stuurhulp
te kunnen bieden, eerst gekozen en vervol-
gens geactiveerd worden.
Om Pilot Assist te kunnen starten, is het vol-
gende vereist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben
en het bestuurdersportier moet dicht-
staan.
Er moet binnen een redelijke afstand een
voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of
55
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
306
de actuele snelheid moet minimaal
15 km/h (9 mph) zijn.
Voor auto's met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: De snelheid moet minimaal
30 km/h (20 mph) bedragen.
1. Druk op de (1) of (3) om te bladeren
naar het symbool voor Pilot Assist
(4).
> Het symbool is grijs – de Pilot Assist
staat stand-by.
2. Wanneer de Pilot Assist is gekozen, moet
u voor activering op de stuurknop
(2)
drukken.
> Het symbool is wit – de Pilot Assist
wordt gestart en de actuele snelheid
wordt vastgelegd als maximumsnel-
heid.
Laatst opgeslagen snelheid van Pilot
Assist hervatten
Wanneer de Pilot Assist is gekozen, moet
u voor activering op de stuurknop
drukken.
> De cruisecontrolaanduidingen op het
bestuurdersdisplay verkleuren van
GRIJS naar WIT en de laatst opgesla-
gen snelheid wordt hervat.
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
N.B.
Let op: de hulpfunctie Pilot Assist werkt
alleen als u de handen aan het stuur hebt.
Bijkomende aanduidingen op het
bestuurdersdisplay
Alleen wanneer het afstands-
symbool een auto (1) boven
het stuursymbool aangeeft,
regelt Pilot Assist het tijds-
verschil en opzichte van voor-
liggers.
Alleen wanneer de kleur van het stuursymbool
(2) verandert van GRIJS in GROEN, is de
stuurhulp van Pilot Assist actief.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de
opgeslagen snelheid en de
lagere snelheid is de snelheid
van de voorligger (het doel-
voertuig).
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 302)
Pilot Assist* deactiveren (p. 307)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 309)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
307
Pilot Assist*
56
deactiveren
De Pilot Assist is te deactiveren en uit te
schakelen.
1.
Druk op de stuurknop (2).
> Het symbool en de aanduidingen wor-
den grijs - de Pilot Assist gaat stand-by.
Ook de aanduiding voor het tijdsver-
schil en een eventueel symbool voor
het doelvoertuig doven.
2. Druk op de stuurknop (1) of (3) om
naar een andere functie te gaan.
> De Pilot Assist-markering (4) en het
symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de opgeslagen maximumsnel-
heid is daarmee gewist.
WAARSCHUWING
Wanneer Pilot Assist stand-by staat
moet u actief ingrijpen alsook zelf stu-
ren en uw snelheid en afstand aanpas-
sen ten opzichte van voorliggers.
Wanneer Pilot Assist stand-by staat en
de auto een voorligger te dicht nadert,
krijgt u echter een waarschuwing voor
de te kleine afstand van de afstands-
waarschuwing*.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Adaptieve cruisecontrol* kiezen en active-
ren (p. 294)
Wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol* op het middendisplay
(p. 298)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*
(p. 297)
Tijdelijke uitschakeling van stuurhulp met
Pilot Assist* (p. 308)
Stand-bystand voor Pilot Assist*
57
Pilot Assist is te deactiveren en stand-by te
zetten. Dit kan gebeuren door actief ingrijpen
van u of automatisch.
De stand-bystand houdt in dat de functie
geselecteerd is op het bestuurdersdisplay,
maar niet is geactiveerd. Pilot Assist regelt
dan niet de snelheid of de afstand ten opzichte
van de voorligger en geeft geen stuurhulp.
Stand-by vanwege ingreep van
bestuurder
Pilot Assist wordt gedeactiveerd en in de
stand-bystand gezet in één van de volgende
gevallen.
U bedient het rempedaal.
U zet de schakelhendel in stand N.
U hebt de richtingaanwijzers langer dan
1 minuut gebruikt.
U houdt langer dan 1 minuut een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U bedient het koppelingspedaal langer
dan zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met
een handgeschakelde versnellingsbak.
56
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
57
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
308
Automatische stand-bystand
Pilot Assist is afhankelijk van andere systemen
zoals de stabiliteitsregeling/antislipregeling
ESC
58
. Als een van dergelijke andere syste-
men uitvalt, wordt Pilot Assist automatisch
gedeactiveerd.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto automatisch stand-by
staat, wordt u gewaarschuwd met een
geluidssignaal en een melding op het
bestuurdersdisplay.
Als bestuurder moet u dan zelf de snel-
heid aanpassen, zo nodig remmen en
een veilige afstand houden tot voorlig-
gers.
De automatische stand-by kan bijvoorbeeld
veroorzaakt zijn door:
u opent het bestuurdersportier.
de remmen hebben een hoge tempera-
tuur.
u houdt uw handen niet aan het stuurwiel.
de parkeerrem wordt geactiveerd.
het motortoerental is te laag/hoog.
u doet de veiligheidsgordel af.
een of meer wielen verliezen hun grip op
het wegdek.
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door sneeuw of zware
regenval (blokkering cameralens/radarsig-
nalen).
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
Pilot Assist kan niet registreren of de voor-
ligger een stilstaand voertuig is of een
object, zoals een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
de voorligger slaat af, zodat Pilot Assist
geen voorligger meer heeft om te volgen.
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph) – geldt alleen voor auto's met
een handgeschakelde versnellingsbak.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 302)
Pilot Assist* kiezen en activeren (p. 305)
Pilot Assist* deactiveren (p. 307)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 309)
Tijdelijke uitschakeling van
stuurhulp met Pilot Assist*
59
Pilot Assist stuurhulp kan tijdelijk worden uit-
geschakeld en weer worden geactiveerd zon-
der dat eerst een waarschuwing wordt gege-
ven.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers wordt de
stuurhulp van Pilot Assist tijdelijk uitgescha-
keld. Wanneer dat niet langer het geval is,
wordt de stuurhulp automatisch opnieuw
geactiveerd als de zijlijnen van de rijstrook nog
steeds te detecteren zijn.
Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detec-
teren, bijvoorbeeld als de gecombineerde
camera en radarsensor de zijmarkeringen van
de rijbaan niet kan zien, schakelt Pilot Assist
de stuurhulp tijdelijk uit - de snelheids- en
afstandsregelingen blijven echter geactiveerd.
De stuurhulp wordt weer geactiveerd als de
rijbaan goed kan worden gedetecteerd. In
deze situaties kunt u er met een lichte trilling
van het stuur op worden gewezen dat de
stuurhulp tijdelijk wordt gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 302)
Pilot Assist* kiezen en activeren (p. 305)
Pilot Assist* deactiveren (p. 307)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 309)
58
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}}}
* Optie/accessoire.
309
Beperkingen van Pilot Assist*
60
In bepaalde situaties gelden mogelijk beper-
kingen voor de werking van Pilot Assist.
Pilot Assist is een hulpmiddel dat u in veel
situaties kan ondersteunen en helpen. U bent
er echter altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
een veilige afstand aanhoudt ten opzichte van
de omgeving en dat u de juiste positie op de
rijbaan aanhoudt.
WAARSCHUWING
In bepaalde situaties heeft de stuurassis-
tentie van Pilot Assist moeite om u op de
juiste manier te helpen of wordt de stuur-
assistentie automatisch uitgeschakeld – in
dat geval is het advies om Pilot Assist niet
te gebruiken. Voorbeelden van dergelijke
situaties:
de rijstrookmarkeringen zijn afgesleten,
ontbreken of kruisen elkaar.
de rijstrookindeling is niet duidelijk, bij-
voorbeeld wanneer de rijstroken wor-
den gesplitst of samengevoegd, bij
afritten of als er sprake is van meerdere
sets wegmarkeringen.
er zijn randen of andere lijnen dan rijst-
rookmarkeringen aanwezig op of naast
de rijbaan, zoals trottoirbanden, naden
of reparaties in het oppervlak van de rij-
baan, randen van barrières, bermen of
scherpe schaduwen.
de rijstrook is smal of bochtig.
de rijstrook loopt over een top van een
helling of een verkeerdrempel.
het is slecht weer, met regen, (natte)
sneeuw of mist of verminderd zicht
met slechte lichtomstandigheden,
tegenlicht, een natte rijbaan et cetera.
Let er ook op dat Pilot Assist de volgende
beperkingen heeft:
Hoge trottoirbanden, barrières en tijde-
lijke wegversperringen (pylonen,
andere barrières et cetera) worden niet
gedetecteerd. Ze kunnen ten onrechte
worden verward met rijstrookmarkerin-
gen, zodat het risico bestaat dat de
auto in aanraking komt met dergelijke
barrières. Het is aan de bestuurder om
voldoende afstand te houden tot de
genoemde barrières.
De gecombineerde radarsensor en
camera heeft onvoldoende capaciteit
om alle aanwezige objecten en obsta-
kels in het verkeer te ontdekken, zoals
kuilen, stilstaande obstakels of voor-
werpen die de route geheel of gedeel-
telijk blokkeren.
Pilot Assist “ziet” voetgangers, dieren
en dergelijke niet.
De aanbevolen stuuringreep is in
sterkte beperkt, wat inhoudt dat het
systeem u niet altijd kan helpen de
auto zo te sturen dat deze binnen de
rijstrook blijft.
59
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
60
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
310
Bij een auto met Sensus Navigation*
kan de functie informatie uit kaartgege-
vens gebruiken, wat wisselende pres-
taties kan betekenen.
Pilot Assist wordt uitgeschakeld, als de
snelheidsafhankelijke stuurbekrachti-
ging met een beperkt vermogen werkt
– zoals bij koeling op grond van over-
verhitting.
WAARSCHUWING
Gebruik Pilot Assist alleen bij duidelijke
markeringen aan weerszijden van de rijst-
rook. Bij gebruik in andere situaties bestaat
het risico dat u op omringende obstakels
botst die het systeem niet kan detecteren.
WAARSCHUWING
Dit is geen systeem dat botsingen
voorkomt. Als bestuurder bent u er
altijd verantwoordelijk voor om in te
grijpen, mocht het systeem een voor-
liggers niet ontdekken.
De functie reageert niet op voetgan-
gers of dieren noch op kleinere voertui-
gen, zoals fietsen of motorfietsen e.d.
Lage aanhangers, tegenliggers, lang-
zaam rijdende en stilstaande voertui-
gen of vaste obstakels worden even-
eens genegeerd.
Gebruik de functie niet in lastige situ-
aties zoals in stadsverkeer, op kruisin-
gen, bij gladheid, hevige regen- of
sneeuwval of slecht zicht en evenmin
op weggedeelten met veel water of
natte sneeuw, op bochtige wegen of
op uit- en opritten.
U kunt actuele stuuringrepen van Pilot Assist
altijd corrigeren of aanpassen en zelf het stuur
in de gewenste stand draaien.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat Pilot Assist in eerste instantie
bestemd is voor gebruik tijdens ritten op
vlakke weggedeelten. Het systeem heeft
mogelijk moeite om de juiste afstand ten
opzichte van voorliggers aan te houden bij rit-
ten op steile aflopende wegen – blijf dan extra
alert en rem zo nodig zelf.
Maak geen gebruik van Pilot Assist als de auto
zwaar beladen is of wanneer er een aanhang-
wagen achter de auto hangt.
N.B.
Pilot Assist is niet te activeren als een aan-
hanger, fietsdrager of iets dergelijks wor-
den aangesloten op het elektrische sys-
teem van de auto.
Overig
U kunt Off Road niet kiezen, wanneer Pilot
Assist is geactiveerd.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 302)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 274)
Rijmodi* (p. 428)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
311
Symbolen en meldingen voor
Pilot Assist*
61
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
symbolen en meldingen verschijnen ten aan-
zien van Pilot Assist.
Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen
informeert de verkeersbordinformatie (RSI
62
)
u dat de maximumsnelheid 130 km/h
(80 mph) bedraagt.
Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er
geen voorliggers zijn die het systeem kan vol-
gen.
Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het
de zijlijnen van de rijstrook niet detecteren.
Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het
systeem een voorligger volgt die op dezelfde
snelheid rijdt.
Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het
de zijlijnen van de rijstrook niet detecteren.
Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het
systeem een voorligger volgt die op dezelfde
snelheid rijdt.
Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de
zijlijnen van de rijstrook kan detecteren.
61
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
62
Road Sign Information
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
312
Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er
geen voorliggers zijn die het systeem kan vol-
gen.
Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de
zijlijnen van de rijstrook kan detecteren.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 302)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 309)
Waarschuwing rijhulpsystemen bij
een dreigende botsing
De rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol*
en Pilot Assist* kunnen u waarschuwen als de
afstand tot voorliggers plotseling te klein
wordt.
Geluidssignaal en symbool voor Collision Warning.
Akoestisch waarschuwingssignaal bij
gevaar voor een botsing
Waarschuwingssymbool bij gevaar voor
een botsing
Afstandsmeting met gecombineerde
camera en radarsensor
Adaptieve cruisecontrol en Pilot Assist gebrui-
ken ca. 40% van het vermogen van het rem-
pedaal. Als de auto harder moet worden afge-
remd dan de rijhulpsystemen aankunnen en u
remt zelf niet bij, dan wordt u er met het waar-
schuwingslampje en een waarschuwingssig-
naal op attent gemaakt dat u onmiddellijk
moet ingrijpen.
WAARSCHUWING
De rijhulpsystemen waarschuwen alleen
voor door de radareenheid gedetecteerde
voertuigen – het kan dan ook voorkomen
dat een waarschuwing vertraagd of hele-
maal niet wordt weergegeven. Wacht een
waarschuwing nooit af, maar rem als dat
nodig is.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
313
Van doelvoertuig veranderen met
rijhulpsystemen
De rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol*
en Pilot Assist* kunnen bij auto's met een
automatische versnellingsbak op bepaalde
snelheden van doelvoertuig veranderen.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan
het gebeuren dat een stilstaande voorligger het
nieuwe doelvoertuig wordt.
Wanneer de rijhulpsystemen een rijdende
voorligger volgen bij snelheden onder
30 km/h, (20 mph) van doelvoertuig verande-
ren en een stilstaand voertuig volgen, zullen
de rijhulpsystemen voor het stilstaande voer-
tuig remmen.
WAARSCHUWING
Wanneer de rijhulpsystemen een rijdende
voorligger volgen bij snelheden boven
30 km/h (20 mph) en het doelvoertuig ver-
ruilen voor een stilstaand voertuig, dan zul-
len de rijhulpsystemen het stilstaande voer-
tuig negeren en in plaats daarvan accelere-
ren tot de opgeslagen snelheid.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij wijziging
van doelvoertuig
De rijhulpsystemen worden uitgeschakeld en
stand-by gezet:
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en de rijhulpsystemen niet kun-
nen registreren of de voorligger een stil-
staand voertuig is of een ander object,
zoals een verkeersdrempel.
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en de voorligger slaat af, zodat de
rijhulpsystemen geen voorligger meer
hebben om te volgen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
Vastgelegde snelheid instellen
voor rijhulpsystemen
Het is mogelijk om de snelheid in te stellen
die de functies snelheidsbegrenzer, cruise-
control, adaptieve cruisecontrol* en Pilot
Assist* moeten aanhouden.
: Verhoogt de opgeslagen snelheid.
: Verlaagt de opgeslagen snelheid.
Opgeslagen snelheid.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
314
Wijzig de opgeslagen snelheid door kort
op de stuurknoppen
(1) of (2) te
drukken of door ze ingedrukt te houden.
Kort drukken: Iedere keer dat u de
knop indrukt past u de snelheid aan in
stappen van +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Knop indrukken en vasthouden: Laat
de knop los als de snelheidsindicator
(3) de gewenste snelheid aangeeft.
De laatst verrichte aanpassing met de
knop wordt in het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
(1) wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het
drukken op de knop opgeslagen, op voor-
waarde dat u bij het drukken op de knop uw
voet op het gaspedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instel-
ling ongewijzigd – de auto hervat de laatst
opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal
loslaat.
Automatische versnellingsbak
De rijhulpsystemen kunnen voorliggers volgen
bij snelheden van stilstand tot 200 km/h
(125 mph).
Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelheden
van om en nabij stilstand tot 140 km/h
(87 mph).
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de instelbare
minimumsnelheid is – ook al kan het systeem
een voorligger volgen tot aan stilstand, is het
kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de
genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk.
Handgeschakelde versnellingsbak
De rijhulpsystemen kunnen voorliggers volgen
bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot
200 km/h (125 mph).
Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelheden
van 30 km/h (20 mph) tot 140 km/h
(87 mph).
30 km/h (20 mph) is de instelbare minimum-
snelheid – 200 km/h (125 mph) is de maxi-
mumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Cruisecontrol (p. 289)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
Tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers instellen
Het is mogelijk om het tijdsverschil ten
opzichte van voorliggers in te stellen die de
functies adaptieve cruisecontrol*, Pilot
Assist* en afstandswaarschuwing* moeten
aanhouden.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van
voorliggers kiezen en deze
worden op het bestuurders-
display weergegeven met
15 horizontale streepjes –
hoe meer streepjes, hoe gro-
ter het tijdsverschil. Eén streepje komt over-
een met zo'n 1 seconde ten opzichte van de
voorligger en 5 streepjes komt overeen met
zo'n 3 seconden.
N.B.
Wanneer op het bestuurdersdisplay het
autosymbool met een stuur verschijnt,
volgt Pilot Assist een voorligger met het
gekozen tijdverschil.
Wanneer alleen het autosymbool ver-
schijnt, is er binnen een redelijke afstand
geen voorligger aanwezig.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
315
N.B.
Als het symbool op het bestuurdersdisplay
twee voertuigen toont, volgt ACC de voor-
ligger met een vooraf gekozen tijdsverschil.
Als er slechts één auto wordt getoond, is er
binnen een redelijke afstand geen voorlig-
ger aanwezig.
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het
tijdsverschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het
actuele tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kun-
nen blijven volgen staat de adaptieve cruise-
control in bepaalde situaties aanzienlijke varia-
ties in het tijdsverschil toe. Bij lage snelheden
(en korte tijden) vergroot de adaptieve cruise-
control het tijdsverschil iets.
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de
volgafstand in meters voor een bepaald
tijdsverschil.
Houd alleen een tijdsverschil aan dat
niet in strijd is met de geldende ver-
keersregels.
Als de rijhulpsystemen bij activering
niet lijken te reageren met een verho-
ging van de snelheid, kan dat komen
doordat het actuele tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger kleiner is
dan het ingestelde tijdsverschil.
WAARSCHUWING
Houd alleen een tijdsverschil aan dat
zich leent voor de actuele verkeerssi-
tuatie.
Let erop dat geringe tijdsverschillen u
bij plotselinge wijzigingen in de ver-
keerssituatie minder tijd geven om te
reageren en in te grijpen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
316
Automatische remfunctie van
rijhulpsystemen
De rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol*
en Pilot Assist* hebben een speciale remfunc-
tie voor ritten bij langzaamrijdend verkeer en
stilstand.
Remfunctie bij langzaam rijdend
verkeer en stilstand
Na korte stops tot zo'n 3 seconden tijdens
filerijden of voor verkeerslichten rijdt de auto
automatisch verder. Duurt het langer voordat
een voorligger weer gaat rijden, dan worden
de rijhulpsystemen stand-by gezet met auto-
matische remfunctie.
De functie is op een van de volgende
manieren te heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> De functie hervat het volgen van de
voorligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te
rijden.
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
WAARSCHUWING
Rijhulpsystemen waarschuwen alleen voor
door de radareenheid gedetecteerde obsta-
kels – het kan dan ook gebeuren dat een
waarschuwing met enige vertraging of
helemaal niet wordt gegeven.
Wacht een waarschuwing of ingreep
nooit af, maar rem als dat nodig is.
N.B.
De rijhulpsystemen kunnen de auto maxi-
maal 10 minuten stilhouden – daarna
wordt de parkeerrem aangezet, waarna de
functie wordt uitgeschakeld.
Om de rijhulpsystemen te kunnen heracti-
veren, moet u eerst de parkeerrem lossen.
Annulering van automatische remfunctie
In bepaalde situaties wordt het automatisch
remmen bij stilstand geannuleerd en wordt de
functie stand-by gezet. Dat betekent dat de
remmen worden gelost en de auto mogelijk
gaat rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf
remmen om de auto stil te houden.
Dat is mogelijk in de volgende situaties:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de schakelhendel in de stand P, N of
R
u zet de functie stand-by.
Automatische activering van
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem
aangezet om ervoor te zorgen dat de auto
blijft stilstaan.
Dit gebeurt als de functie de auto staande
houdt met behulp van de bedrijfsrem en:
u het bestuurdersportier opent of de vei-
ligheidsgordel losmaakt
de functie de auto langer dan
ongeveer 10 minuten staande heeft
gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
u de motor handmatig uitschakelt.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
Remsystemen (p. 412)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
317
Rijmodus voor rijhulp
U kunt aangeven op welke manier de rijhulp-
systemen een bepaalde afstand tot voorlig-
gers moeten aanhouden.
U maakt een keuze via de rijmodusknop
DRIVE MODE.
Kies een van de volgende alternatieven:
Eco – De rijhulpsystemen streven naar
een zo gering mogelijk brandstofverbruik
wat grotere tijdsverschillen ten opzichte
van voorliggers betekent.
Comfort – De rijhulpsystemen streven
naar een zo soepel mogelijke aanpassing
aan de rijsnelheid van voorliggers.
Dynamic* – De rijhulpsystemen streven
naar een directere vorm van aanpassing
aan het ingestelde tijdsverschil ten
opzichte van voorliggers, wat in bepaalde
gevallen krachtiger acceleraties/remma-
noeuvres kan betekenen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Rijmodi* (p. 428)
Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers
instellen (p. 314)
Inhaalassistent
De inhaalassistent kan u helpen bij het inha-
len van andere voertuigen. De functie is te
gebruiken in combinatie met de adaptieve
cruisecontrol* of de Pilot Assist*.
Hoe de inhaalassistent werkt
Als de adaptieve cruisecontrol of de Pilot
Assist een ander voertuig volgt en u geeft met
de richtingaanwijzer
63
te kennen dat u wilt
inhalen, dan helpen de systemen u door naar
de voorligger te accelereren voordat uw auto
de inhaalstrook heeft bereikt.
De functie vertraagt daarna de snelheidsverla-
ging om te vroeg afremmen te voorkomen als
de auto een langzamer voertuig nadert.
De functie is actief totdat u het ingehaalde
voertuig bent gepasseerd.
WAARSCHUWING
Let erop dat dit systeem mogelijk in meer
situaties wordt geactiveerd dan tijdens het
inhalen, zoals bij het gebruik van de rich-
tingaanwijzers om aan te geven dat u van
rijbaan wilt wisselen of wilt afslaan – de
auto accelereert dan kort.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Inhaalassistent gebruiken (p. 318)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
63
Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
318
Inhaalassistent gebruiken
De inhaalassistent is te gebruiken in combi-
natie met de adaptieve cruisecontrol* of de
Pilot Assist*. Er gelden enkele voorwaarden
voor het gebruik van de inhaalassistent.
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is
het volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwe-
zig
de actuele snelheid van uw auto is mini-
maal 70 km/h (43 mph)
de opgeslagen snelheid is hoog genoeg
om veilig te kunnen inhalen.
Om de inhaalassistent te starten:
Activeer de richtingaanwijzer.
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter bij
een auto met het stuur rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
WAARSCHUWING
Let erop dat de inhaalassistent bij plotse-
linge wijzigingen tijdens het gebruik ervan
soms ongewenste acceleraties kan verrich-
ten.
Vermijd daarom de volgende situaties:
u nadert een afslag om af te slaan in de
richting die normaal voor inhaalma-
noeuvres geldt
een voorligger mindert vaart voordat
uw auto de inhaalstrook heeft bereikt
het verkeer op de inhaalstrook mindert
vaart
een auto bestemd voor rechtsrijdend
verkeer rijdt in een land met linksrij-
dend verkeer (of andersom).
Dergelijke situaties zijn te vermijden door de
adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist tijdelijk
stand-by te zetten.
Gerelateerde informatie
Inhaalassistent (p. 317)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
Stand-bystand voor adaptieve cruisecon-
trol* (p. 296)
Stand-bystand voor Pilot Assist* (p. 307)
Radarsensor
De radarsensor wordt door meerdere rijhulp-
systemen gebruikt en heeft tot taak om
andere voertuigen te detecteren.
Positie van de radarsensor.
De radarsensor wordt gebruikt voor de vol-
gende systemen:
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
Pilot Assist*
Rijbaanassistent
City Safety
Bij modificatie van de radarsensor is het
mogelijk dat het gebruik ervan onwettig
wordt.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
319
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Aanbevolen onderhoud van de gecombi-
neerde camera en radarsensor (p. 334)
Typegoedkeuring voor radarsensor
(p. 320)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
320
Typegoedkeuring voor radarsensor
Hier vindt u de typegoedkeuring voor de
radareenheden van de auto voor adaptieve
cruisecontrol* (ACC
64
), Pilot Assist* en
BLIS*
65
.
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Botswana
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra
interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar interferência
a sistemas operando em caráter primário.
Modelo: L2C0054TR
4122148645
EAN: (01)07897843840855
Este equipamento não tem direito à proteção contra interferência prejudicial e não pode
causar interferência em sistemas devidamente autorizados.
035631705364
64
Adaptive Cruise Control
65
Blind Spot Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
321
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Europa
Hereby, Delphi Electronics and Safety declares that L2C0054TR / L2C0055TR are in
compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive
201453EU (RED). The original declaration of conformity can be accessed at the following
link www.delphi.com/automotive-homologation.
Frequency Band: 76GHz – 77GHz
Maximum Output Power: 55dBm EIRP
The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E.
Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA
Hereby, Hella KgaA Hueck & Co., declares that RS4 is in compliance with the essential
requirements and other relevant provisions of Directive 201453EU.
The Declaration of conformity may be consulted at Hella KGaA Hueck & Co., Rixbecker Straße
75/ 59552 Lippstadt, Germany and on the website www.hella.com/vcc.
Frequency Band: 2405024250 MHz
Maximum Output Power: 20 dBm EIRP
Verenigde Ara-
bische Emira-
ten (UAE)
Registered No: ER3753615
Dealer No: DA3738015
Registered No: ER5387817
Dealer No: DA4493215
Ghana
NCA Approved: 1R31M7E10B7
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
322
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Indonesië
37295POSTEL2014
4927
Certificate number: 50459SDPPI2017
Country of origin Germany
Certificate number: 53578SDPPI2017
Country of origin China
PLG ID: 6051
Jamaica
This product contains a Type Approved Module by Jamaica: SMA – “RS4”.
Jordanië
Type Approval No.: TRCLPD2014255
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Type Approval No.: TRCLPD20153
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Maleisië
CID F 15000578
Marokko
AGREE PAR L’ANRT MAROC
NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014
DATE D’AGRÉMENT: 26122014
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
323
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Mexico
IFETEL: RLVDEL2150299
Radar de corto alcance
RS4
Hella KGaA Hueck & Co
IFETEL: RLVHERS170286
La operación de este equipo esta sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es posible que
este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este equipo o dispositivo
debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda causar su operación no
deseada.
Moldavië
Nigeria
Connection and use of this communications equipment is permitted by the Nigerian
Communications Commission.
Oman
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
324
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Rusland
Servië
И011 14
И011 17
Singapore
DA 105753
DA 103238
Zuid-Afrika
TA20141824
TA20163407
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
325
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Zuid-Korea
Certification No.
MSIPCMI- DPHL2C0054TR
MSIPCMMHLARS4
기기는 󹚁무용(A) 전자파 적합기기로서 매자 또는 사용 자는 점을 주의하시기
, 가정외의 지역에서 사용 하는 것을 󸭥적으 합니다
Taiwan
CCAB15LP0560T3
CCAB17LP0470T5
警語 經型式認證合格之低󰀦率射頻電機,非經許可,公司商號或使用者均不得擅自變更頻率
󰀧 大󰀦率或變更原設計之特性及󰀦能 低󰀦率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法
通信;經發現有干擾現象時,應立即停用 ,並改善至無干擾時方得繼續使用 前項合法通信,指依
電信法規定作業之無線電通信低󰀦率射頻電機須忍受合法通信或工業 科學及醫療用電波輻
射性電機設備之干擾
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
326
Markt
ACC
& PA
BLIS Symbool Typegoedkeuring
Oekraïne
Delphi  є, щ  RACAMSRR2 є  П
      
(ь)  (П КМ № 679  24  2009 .) 
 ь   Delphi  : Delphi.
 : 24,05 – 24,25 
Пь : 20 Б (.) EIRP
 HELLA GmbH & Co. KGaA є, щ    RS4
є      
201453/Є. П    ь   :
www.hella.com/vcc
 : 24,05 – 24,25 
Пь : 20 Б (.) EIRP
Vietnam
Zambia
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
327
Typegoedkeuring voor radioapparatuur
Markt Symbool Typegoedkeuring
Europa
Volvo Cars verklaart hierbij dat alle radioapparatuur conform de essentiële eisen en andere relevante bepalingen is van
de Richtlijn 201453EU.
Japan
R 204750001
This device is granted pursuant to the Japanese Radio Law and the Japanese Telecommunications Business Law. This
device should not be modified (otherwise the granted designation number will become invalid).
Ga voor gedetailleerde informatie over de
typegoedkeuring naar support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 318)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
Pilot Assist* (p. 302)
BLIS* (p. 349)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
328
Camera
De camera wordt gebruikt door meerdere rij-
hulpsystemen en heeft tot taak om bijvoor-
beeld de zijlijnen van de weg of verkeersbor-
den te detecteren.
Positie van de camera-eenheid.
De camera wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
Adaptieve cruisecontrol*
Pilot Assist*
Rijbaanassistent*
Stuurhulp bij botsgevaar
City Safety
Driver Alert Control*
Verkeersbordinformatie*
Automatisch groot licht*
Parkeerhulp*
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Aanbevolen onderhoud van de gecombi-
neerde camera en radarsensor (p. 334)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
329
Beperkingen van de
gecombineerde camera en
radarsensor
De gecombineerde camera en radarsensor
kent enkele beperkingen – wat ook beperkin-
gen met zich meebrengt voor de functies die
gebruikmaken van de gecombineerde camera
en radarsensor. Als bestuurder dient u bij-
voorbeeld rekening te houden met de vol-
gende beperkingen.
Gecombineerde camera en
radarsensor
Geblokkeerde eenheid
Reinig het gemarkeerde gebied regelmatig en houd
het vrij van stickers, voorwerpen, zonnefilm et cetera.
De camera zit aan de binnenkant op het
bovenste deel van de voorruit, samen met de
radarsensor van de auto.
Plaats, plak of bevestig niets aan de buiten- of
binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
gecombineerde camera en radarsensor – dat
kan storingen veroorzaken in de op de camera
en radarsensor gebaseerde functies. Dit kan
ertoe leiden dat deze functies beperkingen
vertonen, worden uitgeschakeld of verkeerd
reageren.
Als op het bestuurdersdisplay dit
symbool en de melding
Voorruitsensor Sensor afgedekt,
zie handleiding” verschijnen, bete-
kent dit dat de gecombineerde camera en
radarsensor geen voorliggers, fietsers, voet-
gangers en grotere dieren voor de auto kan
ontdekken en dat de functies die gebruikma-
ken van de gecombineerde camera en radar-
sensor mogelijk storingen vertonen.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
330
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsen-
sor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor
van vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsigna-
len of het zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd
door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of
sneeuw werkt de eenheid soms niet.
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombi-
neerde camera en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behui-
zing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Fel tegenlicht Valt niets aan te doen. In betere lichtomstandigheden wordt de camera auto-
matisch opnieuw geactiveerd.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal
de gecombineerde camera en radarsensor na
het starten van de motor mogelijk tijdelijk wor-
den uitgeschakeld gedurende zo'n 15 minuten
om de elektronica te beschermen. Als de tem-
peratuur voldoende gedaald is, wordt de
gecombineerde camera en radarsensor auto-
matisch weer opgestart.
Beschadigde voorruit
N.B.
Als u niets doet, presteren de rijhulpsyste-
men die gebruikmaken van de gecombi-
neerde camera en radarsensor mogelijk
minder goed. Dit kan ertoe leiden dat deze
functies beperkingen vertonen, worden uit-
geschakeld of verkeerd reageren.
Om te voorkomen dat de rijhulpsystemen die
van de gecombineerde camera en radarsensor
gebruikmaken verkeerd werken, geldt ook het
volgende:
Als het voorruitoppervlak vóór een van
beide 'ogen' van de gecombineerde
camera en radarsensor barsten, krassen of
steenslagschade vertoont van
ca. 0,5 × 3,0 mm (0,02 × 0,12 in) of gro-
ter, neem dan contact op met een werk-
plaats
66
om de voorruit te laten vervan-
gen.
Volvo adviseert u om scheurtjes, krassen
of sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
66
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
331
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten vervan-
gen contact op met een werkplaats
66
om
te controleren of de juiste voorruit wordt
besteld en gemonteerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type, door
Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
Na vervanging van de voorruit moet u de
gecombineerde camera en radarsensor in
een werkplaats
66
laten herkalibreren om
er zeker van te zijn dat alle autofuncties
die gebaseerd zijn op de gecombineerde
camera en radarsensor naar behoren wer-
ken.
Radarsensor
Rijsnelheid
De radarsensor heeft veel meer moeite om
een voorligger te ontdekken als de snelheid
van de voorligger veel afwijkt van die van uw
eigen auto.
Beperkt blikveld
De radarsensor heeft een beperkt blikveld. In
bepaalde gevallen wordt een voorligger niet
ontdekt of later dan verwacht.
Het blikveld van de radarsensor.
Soms kan de radarsensor een voorligger
op korte afstand pas laat registreren, bij-
voorbeeld als een inhalend voertuig
invoegt tussen u en uw voorligger.
Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen
of voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blij-
ven.
In bochten kan de radarsensor op het ver-
keerde voertuig reageren of een eerder
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
Lage aanhangwagens
Lage aanhangwagen in radarschaduw.
Ook lage aanhangwagens ontdekt de radar-
sensor soms alleen met grote moeite of hele-
maal niet – u moet daarom extra voorzichtig
zijn als er een lage aanhangwagen achter de
voorligger hangt en de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* actief is.
66
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
332
Camera
Beperkt zicht
Camera's kennen ongeveer dezelfde beperkin-
gen als het menselijk oog. Dit houdt in dat ze
minder goed "zien" bij hevige regen- of snee-
uwval, in dichte mist of in dikke stofwolken of
stuifsneeuw. In dergelijke omstandigheden
kunnen functies die gebruikmaken van de
camera grote beperkingen ondervinden of tij-
delijk gedeactiveerd worden.
Fel tegenlicht, reflecties op het wegdek,
besneeuwde of beijzelde wegen, verontrei-
nigde en onduidelijke rijstrookmarkeringen
kunnen aanleiding geven tot grote beperkin-
gen voor de systemen die van de camera
gebruikmaken om bijvoorbeeld het wegdek af
te tasten en andere voertuigen, fietsers, voet-
gangers en grotere dieren te ontdekken.
Parkeerhulpcamera*
Dode hoeken
Er zitten "dode" hoeken tussen de blikvelden van de
camera's.
In het 360°-aanzicht* van de parkeerhulpca-
mera kunnen obstakels/voorwerpen "verdwij-
nen" in de overgangen tussen de afzonderlijke
camera's.
WAARSCHUWING
Ook als de dode hoeken op het scherm
relatief klein ogen dient u erop te letten dat
de verborgen gebieden in werkelijkheid
dusdanig groot kunnen zijn dat obstakels
mogelijk pas worden geregistreerd, wan-
neer de auto de obstakels zeer dicht gena-
derd is.
Defecte camera
Als een camerasector zwart
blijft en het nevenstaande
symbool bevat, betekent dit
dat de desbetreffende
camera defect is.
Hieronder een voorbeeld.
De linker camera van de auto is defect.
Ook in de volgende gevallen blijft de desbe-
treffende camerasector zwart, zij het zonder
het symbool voor een defecte camera:
geopend portier
geopende achterklep
ingeklapte buitenspiegel.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
333
Lichtomstandigheden
De cameraweergave wordt automatisch aan-
gepast aan de heersende lichtomstandighe-
den. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweer-
gave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en
kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden
leveren mogelijk een slechtere beeldkwaliteit
op.
Parkeerhulpcamera achter
WAARSCHUWING
Wees bij het verschijnen
van dit symbool extra
voorzichtig tijdens het
achteruitrijden met een
gemonteerde aanhangwa-
gen, fietsdrager of iets
dergelijks die is aangeslo-
ten op het elektrische systeem van de auto.
Het symbool geeft aan dat de parkeerhulp-
sensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat
deze niet waarschuwen voor eventuele
obstakels.
N.B.
Fietsdragers of andere accessoires achter
op de auto kunnen het blikveld van de
camera blokkeren.
Gerelateerde informatie
Camera (p. 328)
Radarsensor (p. 318)
Aanbevolen onderhoud van de gecombi-
neerde camera en radarsensor (p. 334)
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
334
Aanbevolen onderhoud van de
gecombineerde camera en
radarsensor
De gecombineerde camera en radarsensor
werkt alleen naar behoren, wanneer u deze
ontdoet van vuil, ijs en sneeuw en ze regel-
matig reinigt met water en autoshampoo.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
aanleiding geven tot onterechte waarschu-
wingssignalen, tot systeembeperkingen of
ervoor zorgen dat het systeem niet meer
werkt.
Positie van de sensoren.
Locatie van de radarsensoren aan de achterzijde. Het
gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat zowel
links als rechts.
Voor optimale werking is het belangrijk
om de oppervlakken vóór de sensoren
schoon te houden.
Bevestig geen voorwerpen, tape of stic-
kers binnen het oppervlak van de senso-
ren.
Maak cameralenzen regelmatig schoon
met lauw water en autoshampoo. Wees
voorzichtig zodat er geen krassen op de
lens komen.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud aan rijhulpcomponen-
ten over aan een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Camera (p. 328)
Radarsensor (p. 318)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
335
City Safety
City Safety
67
kan u met licht- en geluidssig-
nalen en rempedaaltrillingen attenderen op
plotseling opdoemende voetgangers, fietsers,
grotere dieren en voorliggers.
Locatie gecombineerde camera en radarsensor.
City Safety kan helpen bij het voorkomen van
een aanrijding of het verlagen van de impact-
snelheid.
City Safety is een hulpmiddel dat bedoeld is
om u te waarschuwen, wanneer het gevaar
bestaat dat u op een voetganger, een fietser,
een groter dier of een voorligger botst.
City Safety kan u helpen een botsing te voor-
komen tijdens filerijden en dergelijke, waarbij
plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u
gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-
ongelukken kunnen leiden.
Het systeem helpt u door automatisch te rem-
men, wanneer het gevaar voor een botsing
met een voorligger reëel is en u zelf niet snel
genoeg remt en/of uitwijkt.
City Safety start een korte, krachtige remma-
noeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net
achter uw voorligger tot stilstand komt.
City Safety wordt geactiveerd in situaties waar
u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen,
zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
City Safety is erop gebouwd om zo laat moge-
lijk geactiveerd te worden om onnodige ingre-
pen te voorkomen. Automatisch remmen
gebeurt pas na of in combinatie met Collision
Warning.
U en eventuele passagiers zullen normaal
alleen merken dat City Safety actief is, wan-
neer een botsing dreigt.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Deelfuncties van City Safety (p. 336)
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 338)
67
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
336
Obstakeldetectie met City Safety (p. 339)
City Safety remt voor tegenliggers
(p. 343)
Automatische remfunctie bij onmogelijke
uitwijkmanoeuvre met City Safety
(p. 343)
City Safety bij kruisend verkeer (p. 341)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
Meldingen voor City Safety (p. 347)
Deelfuncties van City Safety
City Safety
68
kan u helpen om een botsing
met een voorligger, fietser, voetganger of een
groter dier te voorkomen via een verlaging
van de rijsnelheid door automatisch te rem-
men.
Bij een snelheidsverschil groter dan de vol-
gende snelheden kan de automatische rem-
functie van City Safety een botsing niet geheel
voorkomen, maar wel de gevolgen ervan
beperken.
Voertuig
Voor een voorligger kan City Safety de snel-
heid verlagen met maximaal 60 km/h
(37 mph).
Fietsers
Voor een fietser kan City Safety de snelheid
verlagen met maximaal 50 km/h (30 mph).
Voetganger
Voor een voetganger kan City Safety de snel-
heid verlagen met maximaal 45 km/h
(28 mph).
Grotere dieren
Bij gevaar voor een botsing met groot wild kan
City Safety de rijsnelheid verlagen tot 15 km/h
(9 mph).
De remingreep voor grotere dieren is in eerste
instantie bedoeld om de botskrachten bij
hogere snelheden te beperken en is het effec-
tiefst op snelheden hoger dan 70 km/h
(43 mph) en minder effectief op lage snelhe-
den.
Deelfuncties van City Safety
Functie-overzicht.
Akoestisch waarschuwingssignaal bij
gevaar voor een botsing
Waarschuwingssymbool bij gevaar voor
een botsing
Afstandsmeting met gecombineerde
camera en radarsensor
City Safety vervult drie functies in de volgende
volgorde:
1. Collision Warning
2. Brake Support
3. Auto Brake
68
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
337
De volgende tekst licht toe wat de drie func-
ties doen:
1 – Collision Warning
Eerst wordt u gewaarschuwd voor een drei-
gende botsing.
City Safety kan voetgangers, fietsers of voer-
tuigen voor uw auto ontdekken, die stilstaan
of in dezelfde richting als u rijden. City Safety
kan tevens voetgangers, fietsers of grote die-
ren ontdekken, die het pad van uw auto krui-
sen.
Bij een dreigende botsing met een voetgan-
ger, fietser, groter dier of een voertuig wordt
uw aandacht getrokken met licht- en geluids-
signalen en rempedaaltrillingen. Bij lagere
snelheden, krachtig afremmen door de
bestuurder of het geven van gas worden geen
rempedaaltrillingen verstrekt. De intensiteit
van de rempedaaltrilling is afhankelijk van de
rijsnelheid.
2 – Brake Support
Als het gevaar voor een aanrijding na de Colli-
sion Warning verder is toegenomen, treedt de
Brake Support in werking.
Brake Support helpt u bij het remmen, als het
systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre
alleen niet voldoende is om een botsing te
voorkomen.
3 – Auto Brake
In allerlaatste instantie wordt de automatische
remfunctie geactiveerd.
Als u in deze fase nog steeds niet aan een uit-
wijkmanoeuvre bent begonnen en er een aan-
rijding dreigt, wordt er automatisch geremd,
ongeacht of u zelf remt of niet. De auto wordt
daarbij maximaal afgeremd om de botssnel-
heid te beperken of zoveel als nodig is om een
aanrijding te voorkomen.
Bij activering van de automatische remfunctie
worden mogelijk ook de gordelspanners geac-
tiveerd.
Auto Brake kan in bepaalde situaties de remin-
greep met lichter remmen beginnen en vervol-
gens overgaan op de volledige remwerking.
Wanneer City Safety een botsing met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de
auto stilstaan totdat u bepaalde actie onder-
neemt. Als de auto wordt afgeremd wegens
een langzamer rijdende voorligger, wordt uw
snelheid afgestemd op die van de voorligger.
N.B.
Bij een auto met een handgeschakelde ver-
snellingsbak, stopt de motor wanneer de
Auto Brake de auto tot stilstand heeft
gebracht, tenzij u voor die tijd het koppe-
lingspedaal weet te bedienen.
U kunt een remingreep altijd afbreken hard op
het gaspedaal te trappen.
N.B.
Als City Safety remt, gaan de remlichten
branden.
Wanneer City Safety ingrijpt en remt, ver-
schijnt op het bestuurdersdisplay de melding
dat het systeem actief is/was.
WAARSCHUWING
Pas uw rijstijl niet aan op grond van City
Safety en ga er niet blindelings van uit dat
City Safety voor u remt.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
City Safety bij kruisend verkeer (p. 341)
City Safety remt voor tegenliggers
(p. 343)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
Gordelspanners (p. 47)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
338
Waarschuwingsafstand instellen
voor City Safety
City Safety
69
mag dan altijd geactiveerd zijn,
u kunt wel een waarschuwingsafstand kie-
zen.
N.B.
City Safety is niet uit te schakelen, maar
wordt bij het starten van de motor/elektri-
sche aandrijving automatisch geactiveerd
en blijft vervolgens actief tot u de motor/
elektrische aandrijving uitschakelt.
De waarschuwingsafstand bepaalt de gevoe-
ligheid van het systeem en de afstand waarbij
de licht- en geluidssignalen en de rempedaal-
trillingen moeten worden gegeven.
Om een waarschuwingsafstand te kiezen:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendis-
play.
2.
Kies onder
Waarschuwing City Safety
voor Laat, Normaal of Vroeg voor het
instellen van de gewenste waarschu-
wingsafstand.
Als de instelling
Vroeg te vaak tot waarschu-
wingen leidt (wat in bepaalde situaties als hin-
derlijk kan worden ervaren), kunt u de waar-
schuwingsafstand
Normaal of Laat kiezen.
Wanneer u vindt dat er te vaak wordt gewaar-
schuwd en de signalen als storend ervaart,
kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen
zodat City Safety niet alleen minder vaak
waarschuwt, maar ook minder snel.
Gebruik waarschuwingsafstand
Laat daarom
alleen in uitzonderingsgevallen, zoals bij spor-
tief rijden.
WAARSCHUWING
Geen enkel automatisch systeem kan
in alle situaties een 100 % feilloze wer-
king garanderen. Test City Safety
daarom nooit uit op mensen, dieren of
voertuigen – dat kan namelijk tot ern-
stig letsel/ernstige schade en levens-
gevaarlijke situaties leiden.
City Safety waarschuwt u bij gevaar
voor een botsing, maar het systeem is
niet in staat uw reactietijd te verkorten.
Ook als u de waarschuwingsafstand
hebt ingesteld op
Vroeg, kunnen de
waarschuwingen voor uw gevoel soms
laat worden afgegeven, bijvoorbeeld bij
grote snelheidsverschillen of als de
voorligger plotseling krachtig remt.
Wanneer de waarschuwingsafstand is
ingesteld op
Vroeg, worden de waar-
schuwingen eerder gegeven. Dit kan
ertoe leiden dat er vaker wordt gewaar-
schuwd dan bij de waarschuwingsaf-
stand Normaal, maar toch geniet deze
instelling de voorkeur omdat het City
Safety effectiever kan maken.
69
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
339
N.B.
Waarschuwingen via de richtingaanwijzers
voor de Rear Collision Warning* worden
gedeactiveerd, als de waarschuwingsaf-
stand voor de Collision Warning in City
Safety is ingesteld op het laagste niveau
"
Laat"/>
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
Rear Collision Warning* (p. 348)
Obstakeldetectie met City Safety
City Safety
70
kan u helpen bij het detecteren
van voertuigen, fietsers, grotere dieren en
voetgangers.
Voertuig
City Safety detecteert de meeste voertuigen
die stilstaan of in dezelfde richting als u rijden.
De functie kan in bepaalde gevallen ook
tegenliggers en kruisende voertuigen detecte-
ren.
City Safety kan voertuigen in het donker alleen
detecteren, wanneer de voor- en achterlichten
van deze voertuigen werken en duidelijk waar-
neembaar branden.
Fietser
Voorbeelden van wat City Safety als een fietser
beschouwt – met herkenbare lichaams- en fietscon-
touren.
Voor goede systeemprestaties moet de sys-
teemfunctie die verantwoordelijk is voor iden-
tificatie van fietsers zo uniform mogelijke
informatie over de lichaams- en fietscontouren
ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen,
schouders, benen, borstkas en buik moeten
kunnen worden waargenomen evenals een
bewegingspatroon dat voor mensen als nor-
maal te beschouwen is.
Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als
de systeemcamera grote delen van het
lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets
niet kan waarnemen.
70
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
340
Het systeem kan alleen volwassen fietsers
ontdekken die op fietsen voor volwassenen
zitten.
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvul-
lende bestuurdersondersteuning dat niet
altijd alle fietsers kan detecteren en bijvoor-
beeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare fietsers;
fietsers als het contrast met de achter-
grond gering is – waarschuwingen en
remingrepen kunnen dan pas laat
komen of helemaal achterwege blijven;
fietsers in kleding die de lichaamscon-
touren verhult;
fietsen waarop grote voorwerpen wor-
den vervoerd.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt, afhankelijk van
de rijsnelheid.
Voetganger
Voorbeelden van wat het systeem als een voetgan-
ger met herkenbare lichaamscontouren beschouwt.
Voor goede systeemprestaties moet de sys-
teemfunctie die verantwoordelijk is voor iden-
tificatie van voetgangers zo uniform mogelijke
informatie over de lichaamscontouren ontvan-
gen – wat inhoudt dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals hoofd, armen, schou-
ders, benen, borstkas en buik moeten kunnen
worden waargenomen evenals een bewe-
gingspatroon dat voor mensen als normaal te
beschouwen is.
Om een voetganger te kunnen detecteren
moet er sprake zijn van een bepaald contrast
ten opzichte van de achtergrond door bijvoor-
beeld kleding, achtergrond, weersomstandig-
heden en dergelijke. Bij weinig contrast wor-
den voetgangers mogelijk laat of helemaal niet
gedetecteerd. De waarschuwingen en remin-
grepen kunnen dan laat of helemaal niet
plaatsvinden.
City Safety kan dankzij de koplampen van de
auto ook in het donker voetgangers detecte-
ren.
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvul-
lende bestuurdersondersteuning dat niet
altijd alle voetgangers kan detecteren en
bijvoorbeeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare voetgan-
gers, voetgangers die gekleed gaan in
kleding die de lichaamscontouren ver-
hult of voetgangers met een lengte
korter dan 80 cm (32 in.);
voetgangers bij een gering contrast
met de achtergrond – waarschuwin-
gen en remingrepen kunnen dan pas
laat komen of helemaal achterwege
blijven;
voetgangers die grote voorwerpen dra-
gen.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt, afhankelijk van
de rijsnelheid.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
341
Grotere dieren
Voorbeelden van wat City Safety als een stilstaand of
langzaam lopend groter dier beschouwt – met her-
kenbare lichaamscontouren.
Voor goede prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van grotere dieren (zoals een
eland of paard) zo uniform mogelijk informatie
over de lichaamscontouren ontvangen – wat
inhoudt dat het dier recht vanaf de zijkant
moet kunnen worden waargenomen en dat
het dier een bewegingspatroon heeft dat voor
het dier als normaal te beschouwen is.
Het systeem kan dieren niet ontdekken, als de
systeemcamera delen van het lichaam van het
dier niet kan waarnemen.
City Safety kan dankzij de koplampen van de
auto ook in het donker grotere dieren detecte-
ren.
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvul-
lende bestuurdersondersteuning dat niet
altijd alle grotere dieren kan detecteren en
bijvoorbeeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare grotere
dieren;
grotere dieren die met hun voor- of
achtereind recht voor de auto staan of
bewegen;
grotere dieren die snel rennen of bewe-
gen;
grotere dieren als het contrast met de
achtergrond van de dieren gering is –
waarschuwingen en remingrepen kun-
nen dan pas laat komen of helemaal
achterwege blijven.
kleinere dieren zoals honden en katten.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt, afhankelijk van
de rijsnelheid.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
City Safety bij kruisend verkeer
City Safety
71
kan u helpen als uw auto tijdens
het afslaan op een kruising het pad van een
tegenligger kruist.
Gebied waarin City Safety kruisende
tegenliggers kan detecteren.
City Safety kan een tegenligger waar u
tegenop dreigt te botsen pas detecteren, wan-
neer de tegenligger in het gebied is waar City
Safety het verloop kan analyseren.
Bovendien moet aan de volgende criteria zijn
voldaan:
de snelheid van uw auto is minimaal
4 km/h (3 mph)
uw auto slaat af naar links op markten met
rechtsrijdend verkeer (of naar rechts bij
linksrijdend verkeer)
de koplampen van de tegenligger bran-
den.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
342
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
Beperkingen van City Safety bij
kruisend verkeer
In bepaalde gevallen kan het voor City Safety
moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende
botsing met tegemoetkomend kruisend ver-
keer.
Wat mogelijk is in de volgende gevallen:
bij gladheid zodat de stabiliteitsregeling
ESC ingrijpt
tegenliggers worden laat ontdekt
het zicht op tegenliggers wordt ergens
door belemmerd
tegenliggers voeren geen koplampen
tegenliggers rijden onvoorspelbaar en wis-
selen bijvoorbeeld in een laat stadium snel
van rijbaan.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
City Safety bij kruisend verkeer (p. 341)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
71
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
343
Automatische remfunctie bij
onmogelijke uitwijkmanoeuvre
met City Safety
City Safety
72
kan u helpen door de auto auto-
matisch eerder te remmen, wanneer een bot-
sing niet met een simpele uitwijkmanoeuvre
te voorkomen is.
City Safety helpt u door voortdurend na te
gaan of er voldoende "uitwijkmogelijkheden"
zijn via de aangrenzende rijstroken, als het
systeem een langzaam rijdende of stilstaande
voorligger mogelijk laat ontdekt.
Uw auto (1) "ziet" geen uitwijkmogelijkheid voor
voorliggers (2) en kan daarom eerder een automati-
sche remingreep verrichten.
Uw auto
Langzaam rijdende/stilstaande auto
City Safety grijpt niet met een automatische
remingreep in, zolang u de mogelijkheid hebt
om via een uitwijkmanoeuvre een botsing te
voorkomen.
Als City Safety echter inschat dat u niet kunt
uitwijken door verkeer in de aangrenzende
rijstroken, kan het systeem u helpen door eer-
der dan normaal een automatische remin-
greep te starten.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
City Safety remt voor tegenliggers
City Safety kan u in noodgevallen helpen bij
het remmen voor een tegenligger in uw rijst-
rook.
Als een tegenligger in uw rijstrook belandt en
een botsing onvermijdelijk is, kan City Safety u
helpen om uw rijsnelheid te verlagen en zo de
kracht van de botsing te beperken.
Uw auto
Tegenligger
Voor een goede werking van de functie moet
zijn voldaan aan de volgende criteria:
de snelheid van uw auto is minimaal
4 km/h (3 mph)
het routegedeelte is recht
72
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
344
uw eigen rijbaan heeft duidelijke zijmarke-
ringen
u rijdt recht vooruit in uw eigen rijbaan
de tegenligger rijdt tussen de zijmarkerin-
gen van uw rijbaan
de koplampen van de tegenligger branden
de functie kan alleen frontale botsingen
hanteren
de functie kan alleen voertuigen met vier
wielen detecteren.
WAARSCHUWING
Waarschuwingen en remingrepen bij een
dreigende aanrijding met een tegenligger
komen altijd heel laat.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
Beperkingen van City Safety (p. 344)
Beperkingen van City Safety
City Safety
73
kent mogelijk beperkingen in
bepaalde situaties.
Omgeving
Lage voorwerpen
Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels
die uitstekende lading markeren of accessoi-
res zoals verstralers en frontbars die boven de
motorkap uitsteken zorgen voor functiebeper-
kingen.
Gladheid
Bij gladheid is de remweg langer waardoor
City Safety minder goed in staat is een aanrij-
ding te voorkomen. In dergelijke situaties zor-
gen het antiblokkeerremsysteem en de stabili-
teitsregeling ESC
74
voor optimale remkracht
met behoud van de stabiliteit.
Tegenlicht
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook
het gebruik van een zonnebril is het op de
voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje
soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook moge-
lijk als u niet recht vooruit kijkt.
Hitte
Bij een hoge interieurtemperatuur door bij-
voorbeeld sterke instraling is het mogelijk dat
het visuele waarschuwingssignaal aan de bin-
nenkant van de voorruit mogelijk niet werkt.
Blikveld van gecombineerde camera en
radarsensor
Het blikveld van de camera is beperkt, zodat
voetgangers, fietsers, grotere dieren en voer-
tuigen in bepaalde situaties niet kunnen wor-
den geregistreerd of later worden ontdekt dan
verwacht.
Vuile voertuigen worden mogelijk later gede-
tecteerd dan andere voertuigen en motoren
worden in het donker mogelijk later of hele-
maal niet gedetecteerd.
Als een tekstmelding op het bestuurdersdis-
play aangeeft dat de gecombineerde camera
en radarsensor geblokkeerd is, houdt dit in dat
City Safety moeilijk voetgangers, fietsers, gro-
tere dieren, auto's of weglijnen vóór de auto
kan registreren – daardoor kan City Safety
mogelijk minder goed functioneren.
Er verschijnt echter niet altijd een foutmelding
bij geblokkeerde voorruitsensoren – het is dan
ook belangrijk dat u het gebied van de voorruit
vóór de gecombineerde camera en radarsen-
sor goed schoonhoudt.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud aan rijhulpcomponen-
ten over aan een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
73
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
74
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}}}
345
Ingreep van bestuurder
Achteruitrijden
Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk
gedeactiveerd.
Lage snelheid
City Safety wordt niet geactiveerd op zeer
lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph), wat
betekent dat het systeem niet ingrijpt in situ-
aties waarbij u een voorligger heel langzaam
nadert zoals bij het parkeren.
Actief rijgedrag
De commando's die u zelf geeft hebben altijd
voorrang, wat betekent dat City Safety niet
ingrijpt of met enige vertraging waarschuwt/
ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke com-
mando's geeft via stuurwiel en gaspedaal,
zelfs als een aanrijding onvermijdelijk lijkt.
Bij een actief en sportief rijgedrag vinden
waarschuwingen en ingrepen daarom met
enige vertraging plaats om onnodige waar-
schuwingen tegen te gaan.
Overig
WAARSCHUWING
Rijhulpsystemen waarschuwen alleen voor
door de radareenheid gedetecteerde obsta-
kels – het kan dan ook gebeuren dat een
waarschuwing met enige vertraging of
helemaal niet wordt gegeven.
Wacht een waarschuwing of ingreep
nooit af, maar rem als dat nodig is.
WAARSCHUWING
Als de gecombineerde radarsensor en
camera op grond van de verkeerssitua-
tie of anderszins problemen heeft voet-
gangers, fietsers, grotere dieren of
voorliggers te ontdekken, is het moge-
lijk dat het systeem pas laat, onterecht
of helemaal geen waarschuwing geeft
en remt.
's Nachts zijn voorliggers alleen te
detecteren, als de voor- en achterlich-
ten ervan werken en zichtbaar bran-
den.
De gecombineerde radarsensor en
camera heeft een beperkt bereik voor
voetgangers en fietsers, zodat het sys-
teem voor dergelijke weggebruikers
efficiënt waarschuwt en remingrepen
verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h
(30 mph). Voor stilstaande of lang-
zaam rijdende voorliggers wordt effici-
ent gewaarschuwd en geremd bij rij-
snelheden tot 70 km/h (43 mph). De
snelheidsreductie bij detectie van gro-
tere dieren is minder dan 15 km/h
(9 mph) en is mogelijk bij rijsnelheden
hoger dan 70 km/h (43 mph). Op
lagere snelheden zijn waarschuwingen
en remingrepen bij detectie van grote
dieren minder effectief.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
346
In het donker of bij slecht zicht wordt
mogelijk niet gewaarschuwd voor lang-
zaam rijdende of stilstaande voorlig-
gers en grote dieren.
Er wordt niet gewaarschuwd noch
geremd voor voetgangers en fietsers
bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h
(50 mph).
Plaats, plak of bevestig niets aan de
buiten- of binnenkant van de voorruit,
vóór of rond de gecombineerde radar-
sensor en camera – dat kan storingen
veroorzaken in de op de camera geba-
seerde functies.
De aanwezigheid van voorwerpen,
sneeuw, ijs of vuil in het gebied van de
camerasensor kan aanleiding geven tot
een reductie, volledige uitschakeling of
onvoorziene reacties van de functie.
WAARSCHUWING
Auto Brake van City Safety kan een
botsing geheel voorkomen of de bots-
snelheid verlagen, maar voor maximale
remwerking moet u altijd het rempe-
daal bedienen – ook al remt de auto
automatisch.
De waarschuwingen worden alleen
geactiveerd bij een groot gevaar voor
een botsing – wacht een botswaar-
schuwing daarom nooit af.
Er wordt niet gewaarschuwd noch
geremd voor voetgangers en fietsers
bij rijsnelheden hoger dan 80 km/h
(50 mph).
City Safety activeert geen automati-
sche remingrepen bij krachtig versnel-
len.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Marktbeperking
City Safety is niet in alle landen beschikbaar.
Als City Safety niet in het menu van het mid-
dendisplay voor
Instellingen voorkomt, zit dit
systeem niet op de auto.
Zoekpad op het hoofdscherm van het midden-
display:
Instellingen My Car IntelliSafe
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
347
Meldingen voor City Safety
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
meldingen verschijnen ten aanzien van City
Safety. Hier volgen enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
City Safety
Automatische ingreep
Als City Safety afremt of automatisch heeft afgeremd, kunnen een of meer symbolen op het bestuur-
dersdisplay gaan branden terwijl tegelijkertijd een tekstmelding wordt weergegeven.
City Safety
Beperkte functionaliteit Service ver-
eist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaats
A
.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 335)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
348
Rear Collision Warning*
75
De Rear Collision Warning
76
(RCW) kan u
helpen om aanrijdingen van achteren door
naderende achterliggers te voorkomen.
De bestuurder van een achterligger kan wor-
den gewaarschuwd voor een dreigende bot-
sing middels snelle knippersignalen met de
richtingaanwijzers.
Als de functie bij snelheden onder 30 km/h
(20 mph) berekent dat uw auto van achteren
dreigt te worden aangereden, kan de gordel-
spanner de veiligheidsgordel van de voorstoel
aanspannen. Bij een aanrijding wordt ook het
Whiplash Protection System geactiveerd.
Net voor de aanrijding van achteren kan de
functie ook de bedrijfsrem activeren om te
voorkomen dat uw auto tijdens de aanrijding
wordt gelanceerd. De bedrijfsrem wordt ech-
ter alleen geactiveerd, als uw auto stilstaat. De
bedrijfsrem lost onmiddellijk als het gaspedaal
wordt ingedrukt.
De functie wordt bij elke motorstart automa-
tisch geactiveerd.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Beperkingen van Rear Collision Warning*
(p. 348)
Whiplash Protection System (p. 43)
Beperkingen van Rear Collision
Warning*
77
In bepaalde gevallen kan het voor Rear
Collision Warning (RCW) moeilijk zijn om u te
helpen bij een dreigende botsing.
Bijvoorbeeld als:
een naderende achterligger laat wordt
ontdekt
een naderende achterligger in een laat sta-
dium van rijbaan wisselt
een aanhangwagen, fietsdrager of iets
dergelijks wordt aangesloten op het elek-
trische systeem van de auto. De wordt
dan automatisch gedeactiveerd.
N.B.
Op sommige markten waarschuwt RCW
vanwege plaatselijke verkeersvoorschriften
niet met de richtingaanwijzers - in derge-
lijke gevallen is dat deel van de functie
daarom gedeactiveerd.
75
Waarschuwing bij dreigende staartbotsing.
76
De functie is niet op alle markten beschikbaar.
77
Waarschuwing bij dreigende staartbotsing.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
349
N.B.
Waarschuwingen via de richtingaanwijzers
voor de Rear Collision Warning* worden
gedeactiveerd, als de waarschuwingsaf-
stand voor de Collision Warning in City
Safety is ingesteld op het laagste niveau
"
Laat"/>
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Rear Collision Warning* (p. 348)
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 338)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BLIS*
Het BLIS
78
dient om u te helpen bij het ont-
dekken van naderende achterliggers schuin
achter en naast u bij ritten in druk verkeer op
wegen met meerdere rijbanen in dezelfde
richting.
Positie van het BLIS-lampje.
BLIS is een hulpmiddel om u te waarschuwen
voor:
voertuigen in de dode hoek
snel naderende achterliggers in de linker
en rechter rijbaan naast uw auto.
Werkingsprincipe van BLIS
Zone in dode hoek
Zone voor snel naderende achterliggers.
Het systeem reageert in de volgende gevallen:
uw auto wordt ingehaald door andere
voertuigen
een achterligger nadert uw auto snel.
Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of
een snel naderende achterligger in zone 2 ont-
dekt, brandt het controlelampje bij de desbe-
treffende zijspiegel constant. Als u in deze
stand de richtingaanwijzers activeert aan de
kant waarvoor de waarschuwing wordt gege-
ven, schakelt het controlelampje over van
constant branden op knipperen met een feller
licht.
78
Blind Spot Information
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
350
BLIS is actief wanneer uzelf sneller rijdt dan
10 km/h (6 mph).
Als het voertuig dat inhaalt 15 km/h (9 mph)
sneller dan u rijdt, zal BLIS niet reageren.
N.B.
Het lampje gaat branden aan de kant van
de auto waar het systeem het voertuig
heeft ontdekt. Als de auto aan beide kan-
ten tegelijkertijd wordt ingehaald, gaan
beide lampjes branden.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
BLIS activeren of deactiveren (p. 350)
Beperkingen van BLIS (p. 351)
Meldingen voor BLIS (p. 352)
BLIS activeren of deactiveren
De BLIS
79
is te activeren of te deactiveren.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Als BLIS bij het starten van de motor geacti-
veerd is, wordt de functie bevestigd doordat
de controlelampjes op de buitenspiegels één
keer knipperen.
Als BLIS bij het uitschakelen van de motor
gedeactiveerd is, is dat na de volgende motor-
start nog steeds zo en zal er geen controle-
lampje branden.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 349)
Beperkingen van BLIS (p. 351)
79
Blind Spot Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
351
Beperkingen van BLIS
BLIS
80
kent mogelijk beperkingen in
bepaalde situaties.
Het gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat
zowel links als rechts
81
.
Voorbeelden van beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
De functie BLIS wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een aan-
hangwagen, fietsdrager of iets dergelijks
op het elektrische systeem van de auto.
Voor een goede werking van BLIS is het
zaak geen fietsdrager, bagagedrager of
iets dergelijks op de trekhaak van de auto
te monteren.
WAARSCHUWING
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
BLIS werkt niet als de auto achteruit-
rijdt.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 349)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
80
Blind Spot Information
81
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
352
Meldingen voor BLIS
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
meldingen verschijnen ten aanzien van
BLIS
82
. Hier volgen enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Dodehoeksensor
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaats
A
.
Dodehoeksysteem uit
Aanhanger gekoppeld
BLIS en CTA
B
zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
B
Cross Traffic Alert*
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 349)
Cross Traffic Alert* (p. 353)
82
Blind Spot Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
353
Cross Traffic Alert*
83
Cross Traffic Alert (CTA) is een hulpmiddel bij
BLIS
84
om u te waarschuwen voor kruisend
verkeer, als u achteruitrijdt met de auto.
De deelfunctie Auto Brake kan u helpen om
de auto tot stilstand te brengen als een bot-
sing dreigt met een voertuig dat u niet hebt
opgemerkt.
Voorbeeld van het gebied waarbinnen CTA u kan hel-
pen om kruisend verkeer op te merken tijdens het
achteruitrijden.
CTA vormt een aanvulling op het BLIS door bij
achteruitrijden op kruisend verkeer vanaf de
zijkant te letten, bijvoorbeeld als u achteruit
een parkeervak verlaat.
CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertui-
gen te ontdekken – in gunstige gevallen kun-
nen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en
voetgangers worden ontdekt.
CTA is alleen actief als de auto achteruit rolt of
in de achteruit is gezet.
Als CTA detecteert dat er van de zijkant iets
aankomt, wordt dit aangegeven met:
een geluidssignaal – het geluid komt uit
de linker of rechter luidspreker, afhankelijk
van waar het object vandaan komt.
een brandend pictogram in de grafische
Parkeerhulpsysteem-voorstelling op het
display.
een pictogram op het hoofdscherm van de
parkeerhulpcamera.
Brandend pictogram voor CTA in de grafische
Parkeerhulpsysteem-voorstelling op het display.
Als u de waarschuwing van CTA negeert en
een botsing onvermijdelijk lijkt, grijpt de func-
tie Auto Brake in om de auto tot stilstand te
brengen, waarna op het bestuurdersdisplay
een melding verschijnt die uitlegt waarom de
auto remde.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
83
Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden.
84
Blind Spot Information
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
354
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Cross Traffic Alert* activeren of deactive-
ren (p. 354)
Beperkingen van Cross Traffic Alert*
(p. 354)
Meldingen voor Cross Traffic Alert*
(p. 356)
BLIS* (p. 349)
Parkeerhulp* (p. 380)
Cross Traffic Alert*
85
activeren of
deactiveren
U kunt ervoor kiezen om de waarschuwings-
signalen van de functie Cross Traffic Alert
(CTA) uit te schakelen – de deelfunctie Auto
Brake is echter niet uit te schakelen en blijft
actief.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie –- waarschuwings-
signaal en indicatie op het scherm voor de
functie gedeactiveerd.
De functie wordt na elke motorstart automa-
tisch geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 353)
Beperkingen van Cross Traffic Alert*
(p. 354)
Beperkingen van Cross Traffic
Alert*
86
De functie Cross Traffic Alert (CTA) met Auto
Brake kent mogelijk beperkingen in bepaalde
situaties. Remingrepen zijn actief bij snelhe-
den lager dan 15 km/h.
WAARSCHUWING
De deelfunctie auto-brake kan alleen rij-
dende voertuigen detecteren en ervoor
remmen en geen stilstaande obstakels,
fietsers of voetgangers.
CTA kent bepaalde beperkingen – zo kunnen
de CTA-sensoren niet "door" andere gepar-
keerde voertuigen of voorwerpen die het zicht
blokkeren heen kijken.
Hier volgen enkele voorbeelden van situaties
waar het "blikveld" van het CTA aanvankelijk
beperkt kan zijn, zodat naderende voertuigen
pas op het laatste moment gedetecteerd wor-
den:
85
Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden.
86
Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
355
De auto staat ver naar achteren in een parkeervak.
In schuine parkeervakken valt de ene kant van de
auto mogelijk helemaal binnen de dode hoek van
CTA.
Dode hoek van CTA.
Detectiegebied/"blikveld" van CTA.
Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert
echter de hoek ten opzichte van het voertuig/
obstakel dat in de weg zit zodat de dode hoek
snel in grootte afneemt.
Voorbeelden van andere beperkingen
De deelfunctie Auto Brake detecteert
alleen rijdende voertuigen en kan daarom
geen stilstaande obstakels, fietsers of
voetgangers "zien" en ervoor remmen.
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
CTA wordt automatisch gedeactiveerd bij
aansluiting van een aanhangwagen, fiets-
drager of iets dergelijks op het elektrische
systeem van de auto.
Voor een goede werking van CTA is het
zaak geen fietsdrager, bagagedrager of
iets dergelijks op de trekhaak van de auto
te monteren.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 353)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
356
Meldingen voor Cross Traffic
Alert*
87
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
meldingen verschijnen voor de Cross Traffic
Alert (CTA). Hier volgen enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Dodehoeksensor
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaats
A
.
Dodehoeksysteem uit
Aanhanger gekoppeld
BLIS
B
en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
B
Blind Spot Information System
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 353)
BLIS* (p. 349)
Beperkingen van Cross Traffic Alert*
(p. 354)
87
Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
357
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (RSI
88
) kan u
attenderen op snelheidsspecifieke verkeers-
borden en bepaalde verbodsborden.
Voorbeelden van leesbare borden
89
.
RSI kan informatie geven over onder meer
actuele snelheid, begin of eind van auto- of
snelwegen en eventuele inhaal- en inrijverbo-
den.
Als de auto een verkeersbord met maximum-
snelheid passeert, verschijnt deze snelheid op
het instrumentenpaneel op het bestuurders-
display.
N.B.
Op bepaalde markten is de functie ver-
keersbordinformatie* alleen beschikbaar in
combinatie met Sensus Navigation*.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Verkeersbordinformatie* activeren of
deactiveren (p. 358)
Displayweergave voor verkeersbordinfor-
matie* (p. 358)
Verkeersbordinformatie en Sensus
Navigation* (p. 361)
Waarschuwing voor snelheidsbeperkingen
en flitspalen van verkeersbordinformatie*
(p. 361)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 363)
88
Road Sign Information
89
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
358
Verkeersbordinformatie* activeren
of deactiveren
De verkeersbordinformatie (RSI
90
) is optio-
neel – u kunt zelf kiezen of de functie geacti-
veerd of gedeactiveerd moet zijn.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
De verkeersbordinformatie wordt na elke
motorstart automatisch geactiveerd.
N.B.
Als de automatische snelheidsbegren-
zer geactiveerd is, verschijnt verkeers-
bordinformatie op het bestuurdersdis-
play, ook al is de verkeersbordinforma-
tie niet ingeschakeld.
Om de verkeersbordinformatie van het
bestuurdersdisplay te halen moet u de
automatische snelheidsbegrenzer en
de verkeersbordinformatie deactiveren.
Wanneer de automatische snelheids-
begrenzer geactiveerd en de verkeers-
bordinformatie gedeactiveerd is, geeft
de verkeersbordinformatie geen waar-
schuwingen. Om waarschuwingen te
kunnen krijgen moet u tevens de ver-
keersbordinformatie activeren.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Automatische snelheidsbegrenzer (p. 285)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 363)
Displayweergave voor
verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (RSI
91
) toont ver-
keersborden op verschillende manieren,
afhankelijk van het bord en de situatie.
Voorbeeld
92
van geregistreerde snelheidsinformatie.
Zodra de functie een verkeersbord met een
maximumsnelheid heeft geregistreerd, laat het
bestuurdersdisplay dat bord zien in de vorm
van een symbool plus een gekleurde aandui-
ding op de snelheidsschaal.
Als de auto is uitgerust met Sensus
Navigation* wordt ook snelheidsspecifieke
informatie opgehaald uit de kaartdatabase,
wat betekent dat informatie over een maxi-
mumsnelheid op het bestuurdersdisplay kan
90
RSI: Road Sign Information.
91
Road Sign Information
92
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
359
verschijnen of veranderen zonder dat u een
snelheidsbord bent gepasseerd.
Samen met het symbool voor
de geldende maximumsnel-
heid kan ook een aanvullend
bord
92
verschijnen, bijvoor-
beeld het bord voor een
inhaalverbod.
Als u een weg met een inrij-
verbod inrijdt met dit bord
aan de desbetreffende zijde,
wordt u gewaarschuwd met
een knipperend symbool van
dit bord
92
op het bestuur-
dersdisplay.
Bij een auto met Sensus Navigation* wordt
ook gebruikgemaakt van kaartgegevens om te
bepalen of de auto in de verkeerde richting
rijdt.
U kunt ook een akoestische waarschuwing
krijgen bij het negeren van een inrijverbod als
Audiowaarschuwing verkeersbord geacti-
veerd is.
Einde maximumsnelheid of einde
autoweg
Wanneer de functie een "indirect snelheids-
bord" detecteert, dat aangeeft dat de huidige
snelheidslimiet eindigt – bijv. bij het einde van
de autoweg – verschijnt op het bestuurders-
display een symbool met het corresponde-
rende verkeersbord.
Bij een auto met Sensus Navigation* worden
normaal alleen directe snelheidsborden
getoond – indirecte snelheidsborden verschij-
nen alleen als in de kaartgegevens geen infor-
matie staat over de maximumsnelheid voor
het desbetreffende routegedeelte.
Voorbeeld van indirect snelheidsbord
92
:
Einde maximumsnelheid.
Einde snelweg.
Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft
na 1030 seconden en blijft uit totdat u het
volgende verkeersbord met snelheidsinforma-
tie passeert.
Gewijzigde maximumsnelheid
Als u een direct snelheidsbord passeert als
een maximumsnelheid gewijzigd wordt, wordt
een symbool met het corresponderende ver-
keersborg op het bestuurdersdisplay getoond.
Voorbeeld van een direct
snelheidsbord
92
.
Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft
na ca. 5 minuten en blijft uit totdat u het vol-
gende verkeersbord met snelheidsinformatie
passeert.
Bij een auto met Sensus Navigation* ver-
schijnt een snelheidsbord op het bestuurders-
display, wanneer er in de kaartgegevens infor-
matie over een maximumsnelheid voor het
desbetreffende routegedeelte staat, zelfs al
bent u geen direct snelheidsbord gepasseerd.
Als er geen informatie in de kaartgegevens
bestaat, dooft het boord zo'n 3 minuten na het
passeren van het laatst waargenomen ver-
keersbord.
92
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
360
Aanvullende borden
Voorbeelden van aanvullende borden
92
.
Soms kent een en dezelfde weg verschillende
maximumsnelheden – een aanvullend bord
geeft dan aan onder welke omstandigheden
de snelheden gelden. Het kan dan bijvoor-
beeld gaan om een gevaarlijke weg bij bijvoor-
beeld regen en/of mist.
Het aanvullende bord met betrekking tot
regen verschijnt alleen als de voorruitwissers
zijn geactiveerd.
Als er een aanhangwagen is aangesloten op
het elektrische systeem van de auto en u pas-
seert een snelheidsbord met het onderbord
“aanhangwagen”, dan verschijnt deze snelheid
op het bestuurdersdisplay.
Sommige snelheden gelden
bijvoorbeeld alleen een
bepaald traject of op een
bepaalde tijd van de dag. U
wordt hierop geattendeerd
met een symbool voor een
aanvullend bord onder het
snelheidssymbool. Het aanvullende symbool
op het bestuurdersdisplay toont dan ofwel
"DIST", ofwel "TIME".
Een leeg vakje onder het
snelheidssymbool
92
op het
bestuurdersdisplay geeft aan
dat de functie een bord heeft
geregistreerd met aanvul-
lende informatie over de gel-
dende snelheidsbeperking.
Bord voor "Schoolzone" en "Woonerf"
Als het waarschuwingsbord
92
"Schoolzone" of "Woonerf" is
opgenomen in de kaartgege-
vens van het navigatiesys-
teem
93
, dan verschijnt op het
bestuurdersdisplay een bord
van dit type.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 363)
92
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
93
Uitsluitend in auto's met Sensus Navigation*.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
361
Verkeersbordinformatie en Sensus
Navigation*
Bij een auto met Sensus Navigation*, wordt er
in de volgende gevallen snelheidsspecifieke
informatie opgehaald uit de navigatie-eenheid:
Bij verkeersborden met indirecte snel-
heidsinformatie, zoals borden voor auto-
snelwegen en autowegen en plaatsnaam-
borden.
Als een eerder waargenomen snelheids-
bord als niet langer geldig wordt gezien en
er geen nieuw bord is gepasseerd.
N.B.
Op bepaalde markten is de functie ver-
keersbordinformatie* alleen beschikbaar in
combinatie met Sensus Navigation*.
N.B.
Bij gebruik van navigatie via een app die
van derden is gedownload, wordt geen
snelheidsinformatie van eventueel gepas-
seerde verkeersborden verstrekt.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Waarschuwing voor
snelheidsbeperkingen en flitspalen
van verkeersbordinformatie*
Er zijn deelfuncties voor de verkeersbordin-
formatie (RSI
94
) die u kunnen waarschuwing
voor overtreding van de maximumsnelheid of
flitspalen.
Voorbeeld van de aanduiding voor flitspalen en snel-
heidsbeperkingen op het bestuurdersdisplay.
Waarschuwing max. snelheid
De snelheidswaarschuwing
bestaat in een tijdelijk knip-
perend symbool
95
op het
bestuurdersdisplay voor de
maximumsnelheid als deze
snelheid wordt overschreden.
U krijgt altijd een snelheidswaarschuwing bij
overschrijding van de maximumsnelheid voor
flitspalen die in verband met de flitspaalinfor-
matie geregistreerd staat.
Waarschuwing max. snelheid waarschuwt
u bij overschrijding van de geldende maxi-
mumsnelheid of de ingestelde "snelheidsli-
miet" – als u geen vaart mindert, wordt u na
zo'n 30 seconden rijden in hetzelfde gebied
met een maximumsnelheid nogmaals gewaar-
schuwd.
U krijgt pas een nieuwe waarschuwing, wan-
neer u de rijsnelheid eerst met minstens
5 km/h (3 mph) verlaagt en daarna de maxi-
mumsnelheid opnieuw overschrijdt of als u
een nieuw/ander gebied met een maximum-
snelheid binnenrijdt.
N.B.
Om een akoestisch waarschuwingssignaal
te krijgen bij overschrijding van de maxi-
mumsnelheid moet
Waarschuwing max.
snelheid zijn geactiveerd en moet de deel-
functie Audiowaarschuwing
verkeersbord in stand Aan staan. Er
wordt vervolgens een geluidswaarschu-
wing gegeven als de rijsnelheid de snelheid
overschrijdt die de verkeersbordinformatie
op het bestuurdersdisplay toont.
94
Road Sign Information
95
Verkeersborden zijn marktspecifiek – de getoonde afbeelding is slechts een voorbeeld.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
362
Waarschuwing voor flitspalen
Auto's met verkeersbordinfor-
matie en Sensus Navigation
kunnen op het bestuurders-
display informatie verstrek-
ken over komende flitspa-
len
96
Als de auto een gedetecteerde snelheidslimiet
overschrijdt terwijl de
Waarschuwing max.
snelheid geactiveerd is, krijgt u een snel-
heidswaarschuwing als de auto een flitspaal
nadert, op voorwaarde dat de navigatiekaart
voor de actuele regio flitspaalinformatie bevat.
N.B.
U kunt een akoestische waarschuwing
voor flitspalen krijgen, ongeacht de rijsnel-
heid, los van de vraag of u een maximum-
snelheid hebt overschreden en zelfs als
Audiowaarschuwing verkeersbord is
gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Waarschuwingen van de verkeersbordin-
formatie* activeren of deactiveren
(p. 362)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 363)
Waarschuwingen van de
verkeersbordinformatie* activeren
of deactiveren
De deelfunctie
Waarschuwing max.
snelheid voor de verkeersbordinformatie
(RSI
97
) is optioneel – u kunt zelf kiezen of de
deelfunctie geactiveerd of gedeactiveerd
moet zijn.
Snelheidswaarschuwing activeren
1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Waarschuwing max. snelheid aan.
> De functie wordt geactiveerd en er ver-
schijnt een kiezer voor de snelheidsli-
miet.
Limiet voor snelheidswaarschuwing
aanpassen
U kunt kiezen om te worden gewaarschuwd
bij hogere snelheid dan de snelheid op het ver-
keersbord.
Kies de limiet voor de snelheidswaarschuwing
als volgt:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Waarschuwing max. snelheid aan.
> De functie wordt geactiveerd en er ver-
schijnt een kiezer voor de snelheidsli-
miet.
3. Pas de limiet voor de snelheidswaarschu-
wing aan door op het beeldscherm op de
pijl-omhoog of pijl-omlaag te drukken.
Let erop dat de functie geen
rekening houdt met de geko-
zen limietaanpassing, als het
bestuurdersdisplay het sym-
bool voor de flitspaal toont.
Akoestische waarschuwing bij een
snelheidswaarschuwing activeren
U kunt de instelling voor de akoestische waar-
schuwing als volgt wijzigen:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Audiowaarschuwing verkeersbord
aan/uit om de akoestische waarschuwing
te activeren/uit te zetten.
Als de functie
Audiowaarschuwing
verkeersbord actief is, wordt u ook gewaar-
schuwd bij het negeren van een inrijverbod of
bord voor eenrichtingsverkeer.
96
Informatie met betrekking tot flitspalen op de navigatiekaart is niet voor alle markten/regio's beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
363
Waarschuwing flitspaal activeren
Als de auto is uitgerust met Sensus
Navigation* en de kaartgegevens informatie
bevatten over snelheidscamera's, kunt u
ervoor kiezen om een akoestische waarschu-
wing voor een snelheidscamera te ontvangen.
U kunt de instelling voor de akoestische waar-
schuwing als volgt wijzigen:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Audiowaarschuwing flitspaal
aan/uit om de akoestische waarschuwing
voor snelheidscamera's in/uit te schake-
len.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Waarschuwing voor snelheidsbeperkingen
en flitspalen van verkeersbordinformatie*
(p. 361)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 363)
Beperkingen van
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (RSI
98
) kent
mogelijk beperkingen in bepaalde situaties.
Voorbeelden van factoren die de functie
mogelijk beperken zijn:
verbleekte borden
borden in een bocht
gedraaide of beschadigde borden
borden die hoog boven het wegdek han-
gen/staan
borden die gedeeltelijk of geheel verscho-
len of slecht geplaatst zijn
borden die geheel of gedeeltelijk zijn afge-
dekt met ijs, sneeuw en/of vuil
digitale wegenkaarten
99
die niet actueel of
onjuist zijn of geen snelheidsinformatie
100
bevatten.
N.B.
Op bepaalde markten is de functie ver-
keersbordinformatie* alleen beschikbaar in
combinatie met Sensus Navigation*.
N.B.
De RSI-functie kan sommige soorten fiets-
dragers die zijn aangesloten op de elektri-
sche aansluiting voor aanhangers interpre-
teren als een aangekoppelde aanhanger.
Op het bestuurdersdisplay kan dan
onjuiste snelheidsinformatie verschijnen.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 357)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
97
Road Sign Information
98
Road Sign Information
99
Bij een auto met Sensus Navigation*.
100
Kaartgegevens met snelheidsinformatie zijn niet voor alle gebieden beschikbaar.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
364
Driver Alert Control
Driver Alert Control (DAC) dient om u erop te
attenderen dat u de auto op ongecontro-
leerde wijze bestuurt (omdat u bijvoorbeeld
afgeleid wordt of bijna in slaap valt).
DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in
het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie
op de grotere wegen. De functie is niet
bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer.
De functie wordt geactiveerd bij een snelheid
hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief
zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph)
ligt.
DAC detecteert de positie van de auto in de rijbaan.
Een camera tast de zijmarkeringen van de rij-
baan af en vergelijkt de wegrichting met uw
stuurbewegingen.
De auto wordt op ongecontroleerde wijze bestuurd.
Als het rijgedrag duidelijk
ongecontroleerd wordt,
wordt u gewaarschuwd met
dit symbool op het bestuur-
dersdisplay in combinatie
met een geluidssignaal en de
melding
Tijd voor een pauze.
Als de auto is uitgerust met Sensus
Navigation* en de functie
Begeleiding
ruststop actief is, verschijnt tevens een
geschikte parkeerplaats voor een pauze.
Als u uw rijgedrag niet corrigeert, wordt de
waarschuwing enige tijd later herhaald.
WAARSCHUWING
Gebruik Driver Alert Control niet om langer
te blijven rijden dan normaal, maar plan
altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor
dat u uitgerust bent.
WAARSCHUWING
Neem een waarschuwing van Driver Alert
Control altijd serieus, omdat u bij slaperig-
heid uw lichamelijke conditie vaak minder
goed kunt inschatten.
Bij een waarschuwing of een gevoel van
vermoeidheid:
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot
stilstand om rust te houden.
Studies hebben aangetoond dat autorijden
bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het
verkeer als rijden onder invloed van alcohol
of andere stimulerende middelen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
365
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Driver Alert Control activeren of deactive-
ren (p. 365)
Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij
waarschuwing van Driver Alert Control
(p. 366)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 366)
Driver Alert Control activeren of
deactiveren
De functie Driver Alert Control (DAC) is te
activeren of te deactiveren.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Kies
My Car IntelliSafe Driver Alert
Control
.
3.
Vink
Alertheidswaarschuwing aan of uit
om de functie te activeren of te deactive-
ren.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 364)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 366)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
366
Begeleiding naar parkeerplaats
kiezen bij waarschuwing van
Driver Alert Control
Bij een auto met Sensus Navigation* kunt u
automatische begeleiding naar een geschikte
parkeerplaats activeren bij een waarschuwing
van Driver Alert Control (DAC).
U kunt aangeven of de functie Begeleiding
ruststop moet zijn geactiveerd of gedeacti-
veerd.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Kies
My Car IntelliSafe Driver Alert
Control
.
3.
Vink
Begeleiding ruststop aan of uit om
de functie te activeren of te deactiveren.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 364)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 366)
Beperkingen van Driver Alert
Control
De Driver Alert Control (DAC) kent mogelijk
beperkingen in bepaalde situaties.
Soms kan het systeem ten onrechte waar-
schuwen voor ongecontroleerde stuurbewe-
gingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij:
zijdelingse rukwinden
spoorvorming in het wegdek.
WAARSCHUWING
Soms treden er ondanks vermoeidheid
geen merkbare wijzigingen op in het rijge-
drag – zoals bij gebruik van Pilot Assist*
zodat DAC u niet waarschuwt.
Het is daarom van zeer groot belang dat u
bij de eerste tekenen van opkomende ver-
moeidheid de auto op een geschikte plek
parkeert om een pauze in te lassen, onge-
acht de vraag of de functie nu wel of niet
heeft gewaarschuwd.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 364)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
367
Rijbaanassistent
De rijbaanassistent (LKA
101
) moet op snelwe-
gen, hoofdwegen en dergelijke het risico
beperken dat uw auto onbedoeld de eigen rij-
baan verlaat.
De rijbaanassistent stuurt de auto terug in de
rijbaan en/of waarschuwt u met stuurtrillin-
gen.
De rijbaanassistent is actief in het snelheidsin-
terval 65200 km/h (40125 mph) op wegen
met goed zichtbare zijlijnen.
Op smalle wegen is de functie mogelijk niet
beschikbaar en wordt dan stand-by gezet. Als
de weg weer voldoende breed is, wordt de
functie weer beschikbaar.
Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af.
De rijbaanassistent stuurt de auto terug de rijbaan in.
De rijbaanassistent waarschuwt met stuurtrillingen.
Afhankelijk van de instellingen reageert de rij-
baanassistent als volgt:
Sturen geactiveerd: Als de auto een zijlijn
nadert, zal de functie met een geringe
stuurbeweging de auto actief terug de rij-
baan in sturen.
Waarsch geactiveerd: Als de auto een zij-
lijn dreigt te passeren, wordt u gewaar-
schuwd met stuurtrillingen.
Er is ook een optie waarbij zowel stuurhulp als
waarschuwing tegelijkertijd zijn geactiveerd.
N.B.
Als de richtingaanwijzers/knipperlichten
aanstaan, biedt de rijbaanassistent geen
stuurhulp of waarschuwing.
101
Lane Keeping Aid
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
368
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Rijbaanassistent grijpt niet in
De rijbaanassistent grijpt niet in scherpe binnenboch-
ten in.
In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent
u toe om zijlijnen te passeren zonder in te grij-
pen met stuurhulp of te waarschuwen – bij-
voorbeeld bij gebruik van de richtingaanwij-
zers of bij het afsnijden van bochten.
Handen aan het stuur
Voor het gebruik van de stuurhulp met rijbaa-
nassistent moet u uw handen aan het stuur
houden. Het systeem controleert voortdurend
of dit het geval is.
Als u uw handen niet aan het
stuur houdt, klinkt een
geluidssignaal en op het
bestuurdersdisplay verschijnt
een melding om actief te stu-
ren:
Lane Keeping Aid Sturen
Als u geen gehoor geeft en niet stuurt, gaat de
functie stand-by staan en verschijnt de vol-
gende melding:
Lane Keeping Aid Stand-by tot stuur
wordt bekrachtigd
De functie is vervolgens niet beschikbaar, tot-
dat u weer actief stuurt.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Rijbaanassistent activeren of deactiveren
(p. 369)
Beperkingen van rijbaanassistent (p. 369)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassis-
tent (p. 371)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
369
Rijbaanassistent activeren of
deactiveren
De rijbaanassistent (LKA
102
) is optioneel – u
kunt zelf kiezen of de functie geactiveerd of
gedeactiveerd moet zijn.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 367)
Assistentie-opties voor rijbaanassistent
kiezen (p. 369)
Beperkingen van rijbaanassistent (p. 369)
Assistentie-opties voor
rijbaanassistent kiezen
U kunt kiezen wat de rijbaanassistent
(LKA
103
) moet doen, als uw auto de eigen rij-
baan verlaat.
1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendis-
play.
2.
Kies bij
Modus Lane Keeping Aid wat de
functie moet doen:
Sturen - u krijgt zonder waarschuwing
stuurhulp.
Beide – de bestuurder krijgt een waar-
schuwing doordat het stuurwiel trilt en
door stuurhulp.
Waarsch – de bestuurder wordt alleen
gewaarschuwd door stuurwieltrillingen.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 367)
Beperkingen van rijbaanassistent
In bepaalde veeleisende situaties kan de rij-
baanassistent (LKA
104
) u moeilijk op de juiste
manier helpen – het wordt dan geadviseerd
het systeem uit te schakelen.
Voorbeelden daarvan:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht
wegen met onduidelijke of ontbrekende
zijmarkeringen
randen of andere lijnen dan de zijmarkerin-
gen
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op
grond van oververhitting.
Het systeem is niet in staat om barrières, van-
grails en dergelijke naast de rijbaan te detecte-
ren.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
102
Lane Keeping Aid
103
Lane Keeping Aid
104
Lane Keeping Aid
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
370
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 367)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 274)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
371
Symbolen en meldingen voor
rijbaanassistent
Op het bestuurdersdisplay kunnen verschil-
lende symbolen en meldingen verschijnen
voor de rijbaanassistent (LKA
105
). Hier volgen
enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Best.onderst.systeem
Beperkte functionaliteit Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een
werkplaats
A
.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
Lane Keeping Aid
Sturen
De stuurhulp van LKA werkt niet als u uw handen niet aan het stuur houdt. Houd uw
handen aan het stuur.
Lane Keeping Aid
Stand-by tot stuur wordt bekrachtigd
LKA blijft stand-by staan totdat u de auto weer actief stuurt.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
105
Lane Keeping Aid
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
372
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 367)
Displayweergave voor rijbaanassistent
(p. 373)
Beperkingen van rijbaanassistent (p. 369)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
373
Displayweergave voor
rijbaanassistent
De rijbaanassistent (LKA
106
) wordt gevisuali-
seerd met een symbool op het bestuurders-
display. Het symbool is afhankelijk van de
situatie.
Hier volgt een aantal voor-
beelden van het uiterlijk van
het symbool en in welke situ-
aties dit verschijnt:
Beschikbaar
Beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn WIT.
Rijbaanassistent tast de ene zijlijn of beide zij-
lijnen van de rijbaan af.
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn
GRIJS.
Rijbaanassistent kan de zijlijnen van de rijbaan
niet aftasten, de snelheid is te laag of de weg
is te smal.
Aanduiding van stuurhulp/waarschuwing
Stuurhulp/waarschuwing - de zijlijnen van het sym-
bool zijn GEKLEURD.
De rijbaanassistent geeft aan dat het systeem
waarschuwt en/of de auto terug de rijbaan in
probeert te sturen.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 367)
Beperkingen van rijbaanassistent (p. 369)
106
Lane Keeping Aid
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
374
Stuurhulp bij botsgevaar
De functie
Hulp bij het voorkomen van
aanrijdingen kan het risico helpen beperken
dat de auto onbedoeld de eigen rijbaan ver-
laat en/of in botsing komt met een ander
voertuig of een obstakel door de auto actief
terug de eigen rijbaan in te sturen en/of een
uitwijkmanoeuvre te beginnen.
De functie omvat de volgende deelfuncties:
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Na een automatische ingreep verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding dat een der-
gelijke ingreep heeft plaatsgevonden:
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
N.B.
Het is altijd aan u als bestuurder om de
mate van stuurhulp te bepalen – de auto
kan het commando nooit overnemen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Stuurhulp bij dreigende botsing activeren
of deactiveren (p. 375)
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
(p. 375)
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing (p. 376)
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
(p. 377)
Beperkingen van de stuurhulp bij een drei-
gende botsing (p. 378)
Symbolen en meldingen voor de stuurhulp
bij botsgevaar (p. 379)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
375
Stuurhulp bij dreigende botsing
activeren of deactiveren
De stuurhulp is optioneel – u kunt zelf kiezen
of de functie geactiveerd of gedeactiveerd
moet zijn.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
De functie wordt bij elke motorstart automa-
tisch geactiveerd
107
.
N.B.
Bij deactivering van Hulp bij het
voorkomen van aanrijdingen worden alle
betrokken deelfuncties uitgeschakeld:
Stuurhulp bij dreigende bermongeluk-
ken
Stuurhulp bij dreigende tegenligger-
botsing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Ondanks de mogelijkheid tot deactivering
wordt geadviseerd om de functie inge-
schakeld te laten, omdat deze in de meeste
gevallen de rijveiligheid verhoogt.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
Beperkingen van de stuurhulp bij een drei-
gende botsing (p. 378)
Stuurhulp bij dreigende
bermongelukken
De stuurhulp kent enkele deelfuncties. De
stuurhulp bij dreigende bermongelukken kan
het gevaar helpen beperken dat u onbedoeld
van de weg raakt door de auto actief terug de
weg op te sturen.
Het systeem heeft twee activeringsniveaus bij
een ingreep:
Alleen stuurhulp
Stuurhulp en remingreep
Alleen stuurhulp
Ingreep met stuurhulp.
107
Op bepaalde markten wordt automatisch de instelling gehanteerd die gold bij uitschakeling van de motor.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
376
Stuurhulp en remingreep
Ingreep met stuurhulp en remingreep.
Remingrepen helpen in situaties waar stuur-
hulp alleen niet voldoende is. De remkracht
wordt automatisch afgestemd op de situatie
waarin een bermongeluk dreigt.
De functie is in werking binnen het snelheids-
bereik 65140 km/h (4087 mph) op wegen
met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-stre-
pen.
Een camera tast de zijkanten en zijmarkerin-
gen van de weg af. Als de auto op het punt
staat om van de weg af te rijden, wordt hij
weer de weg op gestuurd en als de stuuractie
niet volstaat om de auto op de weg te houden,
wordt de remactie ook geactiveerd.
Wanneer u de richtingaanwijzers gebruikt,
biedt het systeem echter geen assistentie in
de vorm van stuurhulp of remingrepen. En als
het systeem detecteert dat u er een actieve
rijstijl op na houdt, grijpt het systeem iets later
in.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
Beperkingen van de stuurhulp bij een drei-
gende botsing (p. 378)
Stuurhulp bij dreigende
tegenliggerbotsing
De stuurhulp kent enkele deelfuncties. De
stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing
kan u helpen, als u wordt afgeleid en niet
merkt dat uw auto op de verkeerde weghelft
belandt.
De functie kan u helpen om uit te wijken naar de
eigen rijbaan.
Tegenligger
Uw auto
Tijdens een stuuringreep wordt ook de Colli-
sion Warning van de rijhulp geactiveerd. De
rempedaaltrillingen die onderdeel zijn van de
Collision Warning worden echter niet geacti-
veerd.
De functie is in werking binnen het snelheids-
bereik 60140 km/h (3787 mph) op wegen
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
377
met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-stre-
pen.
Als u de rijbaan dreigt te verlaten en daarbij
het pad van een tegenligger kruist, kan het
systeem u helpen om de auto terug de eigen
rijbaan in te sturen.
Het systeem biedt echter geen stuurhulp bij
gebruik van de richtingaanwijzers. En als het
systeem detecteert dat u er een actieve rijstijl
op na houdt, grijpt het systeem iets later in.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
Waarschuwing rijhulpsystemen bij een
dreigende botsing (p. 312)
Beperkingen van de stuurhulp bij een drei-
gende botsing (p. 378)
Stuurhulp bij dreigende
staartbotsing*
De stuurhulp kent enkele deelfuncties. De
stuurhulp bij dreigende staartbotsing kan u
helpen, als u bij een naderende achterligger
of een voertuig in een dode hoek wordt afge-
leid en niet merkt dat uw auto de rijbaan
dreigt te verlaten.
Het systeem kan u helpen om de auto terug de eigen
rijbaan in te sturen.
Voertuig in een dode hoek
Uw auto
Als u op het punt staat de rijbaan te verlaten
met een voertuig in een dode hoek of een snel
naderende achterligger in een aangrenzende
rijstrook, kan het systeem u helpen om de
auto terug de eigen rijbaan in te sturen.
Het systeem kan ook ingrijpen als u de rijbaan
bewust verlaat met geactiveerde richtingaan-
wijzer, maar een ander naderend voertuig niet
opmerkt.
De functie is in werking binnen het snelheids-
bereik 60140 km/h (3787 mph) op wegen
met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-stre-
pen.
De lampjes in de zijspiegels knipperen gelijktij-
dig met een stuuringreep, ongeacht of de
functie BLIS
108
wel of niet actief is.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
BLIS* (p. 349)
Beperkingen van de stuurhulp bij een drei-
gende botsing (p. 378)
108
Blind Spot Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
378
Beperkingen van de stuurhulp bij
een dreigende botsing
Het systeem kent mogelijk beperkingen in de
volgende situaties, zodat bijv. niet wordt
ingegrepen in de volgende gevallen:
bij kleinere voertuigen zoals motorfietsen
als uw eigen auto voor het merendeel in
de aangrenzende rijbaan is belandt
op wegen/rijstroken met onduidelijke of
ontbrekende zijmarkeringen
buiten het snelheidsbereik 60140 km/h
(3787 mph)
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op
grond van oververhitting.
Voorbeelden van andere lastige omstandighe-
den:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
smalle wegen
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht.
In deze veeleisende situaties kan het systeem
u moeilijk op de juiste manier helpen – het
wordt dan geadviseerd om het systeem uit te
schakelen.
N.B.
De functie maakt gebruik van de gecombi-
neerde camera en radarsensor van de auto
die enkele algemene beperkingen heeft.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
(p. 375)
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing (p. 376)
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
(p. 377)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
379
Symbolen en meldingen voor de
stuurhulp bij botsgevaar
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele
symbolen en meldingen verschijnen ten aan-
zien van de stuurhulp. Hier volgen enkele
voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
Bij activering van het systeem krijgt u een melding te zien dat het systeem inge-
schakeld is.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 374)
Beperkingen van de stuurhulp bij een drei-
gende botsing (p. 378)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
380
Parkeerhulp*
De parkeerhulp kan u helpen bij het parkeren
in krappe ruimten door de afstand tot obsta-
kels aan te geven met geluidssignalen in
combinatie met grafische voorstellingen op
het bestuurdersdisplay.
Beeldscherm met obstakelzones en sensorsegmen-
ten.
Op het middendisplay verschijnt een schema-
tische weergave van de onderlinge posities
van de auto en eventuele obstakels.
Het gemarkeerde segment geeft aan waar het
obstakel zich bevindt. Het gemarkeerde seg-
ment ligt dichter bij het autosymbool, naar-
mate de afstand tussen de auto en het waar-
genomen obstakel aan de voor-/achterzijde
kleiner is.
De zijsegmenten veranderen van kleur naar-
mate de afstand tussen de auto en het obsta-
kel afneemt.
Hoe korter de afstand tot het obstakel, des te
korter op elkaar klinken de signalen. Wanneer
u ondertussen het audiosysteem beluistert,
wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij obstakels voor en naast de auto worden er
zolang de auto rijdt geluidssignalen gegeven,
maar deze geluidssignalen verdwijnen wan-
neer de auto zo'n 2 seconden stilstaat. Bij
obstakels achter de auto blijven de geluidssig-
nalen ook klinken, wanneer de auto stilstaat.
Wanneer de auto een obstakel voor of achter
de auto tot op minder dan 30 cm (1 ft) is
genaderd, bestaat het geluidssignaal uit een
ononderbroken toon en is het sensorsegment
dat het dichtst bij het autosymbool ligt geheel
gevuld.
Wanneer de auto een obstakel voor of achter
de auto tot op minder dan 25 cm (0,8 ft) is
genaderd, bestaat het geluidssignaal uit een
luide onderbroken toon. De kleur van het
actieve sensorsegment verandert van
ORANJE in ROOD.
Het volume van de parkeerhulp is als het
geluidssignaal klinkt aan te passen met de
[>II]-knop op de middenconsole. U kunt het
volume ook aanpassen met de menu-optie
Instellingen in het hoofdmenu.
N.B.
Behalve in het gebied rond het autosym-
bool, worden alleen geluidssignalen gege-
ven voor obstakels die zich op het traject
van de auto bevinden.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
381
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en
zijkanten* (p. 381)
Parkeerhulp* activeren of deactiveren
(p. 382)
Symbolen en meldingen voor parkeerhulp
(p. 385)
Beperkingen van parkeerhulp (p. 383)
Parkeerhulp aan voorzijde,
achterzijde en zijkanten*
De parkeerhulp reageert anders afhankelijk
van de vraag met welke kant van de auto u
een obstakel nadert.
Naar voren
Het geluidssignaal is ononderbroken bij een afstand
kleiner dan zo'n 30 cm (1 ft) tot een obstakel.
De voorste sensoren van de parkeerhulp wor-
den bij het starten van de motor automatisch
geactiveerd. Ze zijn actief bij snelheden lager
dan 10 km/h (6 mph).
Het meetgebied strekt tot zo'n 80 cm (2,5 ft)
voor de auto.
N.B.
De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wan-
neer u de parkeerrem gebruikt of als u bij
een auto met automatische versnellings-
bak de keuzehendel in stand P zet.
BELANGRIJK
Bij montage van verstralers: Let erop dat
deze de sensoren niet mogen hinderen - de
verstralers kunnen dan als obstakel worden
gezien.
Achterzijde
Het geluidssignaal is ononderbroken bij een afstand
kleiner dan zo'n 30 cm (1 ft) tot een obstakel.
Als de auto in zijn vrij achteruitrolt of wanneer
u de keuzehendel in de stand voor achteruitrij-
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
382
den zet, worden de sensoren aan de achter-
zijde geactiveerd.
Het meetgebied strekt tot zo'n 1,5 meter (5 ft)
achter de auto.
Bij het achteruitrijden met een aanhangwagen
die is aangesloten op het elektrische systeem
van de auto wordt de parkeerhulp automatisch
gedeactiveerd.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger
achter de auto of een fietsdrager op de
trekhaak – zonder een originele aanhange-
rkabel van Volvo – moet u de Park Assist
mogelijk handmatig uitschakelen om te
voorkomen dat de sensoren erop reageren.
Aan de zijkanten
De onderbroken geluidssignalen volgen elkaar snel
op bij een afstand kleiner dan zo'n 25 cm (0,8 ft) tot
een obstakel.
De zijsensoren van de parkeerhulp worden bij
het starten van de motor automatisch geacti-
veerd. Ze zijn actief bij snelheden lager dan
10 km/h (6 mph).
Het meetgebied strekt tot zo'n 25 cm (0,8 ft)
naast de zijkanten.
Het detectiegebied van de zijsensoren neemt
echter merkbaar toe bij het verdraaien van de
voorwielen, zodat er bij het verdraaien van het
stuur obstakels tot zo'n 90 cm (3 ft) schuin
achter of voor de auto te detecteren zijn.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 380)
Sensorveld voor parkeerhulp (p. 391)
Parkeerhulp* activeren of
deactiveren
De functie parkeerhulp is te activeren of te
deactiveren.
De voor- en zijsensoren van de parkeerhulp
worden automatisch geactiveerd bij het star-
ten van de motor en de achtersensoren wor-
den geactiveerd, als de auto achteruitrolt of als
de achteruitversnelling wordt geselecteerd.
Activeer of deactiveer de
functie met deze knop in het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Bij een auto met parkeerhulpcamera* is de
parkeerhulp ook te activeren of deactiveren via
het desbetreffende camerascherm.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 380)
Beperkingen van parkeerhulp (p. 383)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
383
Beperkingen van parkeerhulp
De parkeerhulp is niet in staat om in alle situ-
aties alles te registreren, zodat er soms
beperkingen gelden voor de werking.
Als bestuurder dient u rekening te houden met
de volgende beperkingen van de parkeerhulp:
WAARSCHUWING
Wanneer er obstakels in de dode hoe-
ken van de parkeerhulpsensoren zitten,
zal het systeem ze niet kunnen ontdek-
ken.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
Let erop dat de voorkant van de auto
tijdens het parkeren kan uitzwenken
naar het tegemoetkomende verkeer.
WAARSCHUWING
Wees bij het verschijnen
van dit symbool extra
voorzichtig tijdens het
achteruitrijden met een
gemonteerde aanhangwa-
gen, fietsdrager of iets
dergelijks die is aangeslo-
ten op het elektrische systeem van de auto.
Het symbool geeft aan dat de parkeerhulp-
sensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat
deze niet waarschuwen voor eventuele
obstakels.
BELANGRIJK
Obstakels zoals kettingen, smalle glan-
zende palen of lage obstakels kunnen
"afgeschaduwd" worden en worden in dat
geval tijdelijk niet geregistreerd door de
sensoren – het onderbroken geluidssignaal
kan dan plotseling wegvallen in plaats van
over te gaan in het verwachte ononderbro-
ken geluidssignaal.
De sensoren kunnen geen hoge obstakels
ontdekken, zoals uitstekende laadperrons.
Wees in dergelijke gevallen extra voor-
zichtig en bedien/verrijd de auto erg
langzaam of breek de parkeerma-
noeuvre af – er bestaat groot gevaar
voor materiële schade aan de auto of
de omgeving, aangezien de informatie
afkomstig van de sensoren in derge-
lijke situaties niet altijd betrouwbaar is.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
384
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan het par-
keerhulpsysteem ten onrechte waarschu-
wingssignalen afgeven onder invloed van
externe geluidsbronnen met ultrasone
geluidssignalen van dezelfde frequentie als
de sensoren van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn
claxons, natte banden op asfalt, pneumati-
sche remmen en uitlaatgeluid van motor-
fietsen et cetera.
N.B.
Wanneer het elektrische systeem van de
auto is geconfigureerd voor een trekhaak,
wordt de uitsteeklengte van de trekhaak
meegerekend bij het meten van de afstand
tot obstakels achter de auto.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 380)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
385
Symbolen en meldingen voor
parkeerhulp
Op het bestuurders- en /of middendisplay
verschijnen mogelijk symbolen en meldingen
voor de parkeerhulp. Hier volgen enkele voor-
beelden.
Symbool Melding Betekenis
De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschu-
wingssignalen voor obstakels/voorwerpen verschijnen.
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken
vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp
de storing zo spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een
werkplaats
A
.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 380)
Beperkingen van parkeerhulp (p. 383)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
386
Parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera kan u helpen bij het
parkeren in krappe ruimten door obstakels
weer te geven met camerabeelden en grafi-
sche voorstellingen op het middendisplay.
De parkeerhulpcamera is een hulpsysteem dat
automatisch wordt geactiveerd bij inschake-
ling van de achteruitversnelling of handmatig
via het middendisplay.
Voorbeeld van cameraweergave.
Zoomen
109
– in-/uitzoomen
360°-beeld* – alle camera's activeren/
deactiveren
PAS* – parkeerhulp activeren/deactiveren
Lijnen – hulplijnen activeren/deactiveren
Trekhaak* – hulplijn voor trekhaak active-
ren/deactiveren*
110
CTA* – Cross Traffic Alert activeren/deac-
tiveren
Voorwerpen/obstakels kunnen dichter bij de
auto zijn dan ze lijken op het beeldscherm.
WAARSCHUWING
Wanneer er obstakels in de dode hoe-
ken van de parkeerhulpsensoren zitten,
zal het systeem ze niet kunnen ontdek-
ken.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
Let erop dat de voorkant van de auto
tijdens het parkeren kan uitzwenken
naar het tegemoetkomende verkeer.
109
Bij het inzoomen doven de hulplijnen.
110
Niet beschikbaar voor alle modellen en markten.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
387
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Positie en gezichtsveld van de parkeer-
hulpcamera's* (p. 387)
Hulplijnen voor parkeerhulpcamera*
(p. 389)
Sensorveld voor parkeerhulp (p. 391)
Parkeerhulpcamera activeren (p. 392)
Symbolen en meldingen voor de parkeer-
hulpcamera (p. 394)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Parkeerhulp* (p. 380)
Cross Traffic Alert* (p. 353)
Positie en gezichtsveld van de
parkeerhulpcamera's*
De functie kan een gecombineerde 360°-
aanzicht tonen én een afzonderlijk aanzicht
voor de vier camera's: achter, voor, links of
rechts.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
388
360°-aanzicht*
"Blikveld" van de parkeerhulpcamera's en hun
approximatieve dekkingsgebieden.
De functie 360°-beeld activeert alle parkeer-
hulpcamera's waarna alle vier de zijden van de
auto gelijktijdig op het middendisplay verschij-
nen, zodat u bij manoeuvreren op lage snelhe-
den kunt zien wat er zich rond de auto
bevindt.
Vanuit het 360°-aanzicht is ieder camera-aan-
zicht apart te activeren:
Tik op het display voor het "blikveld" van
de gewenste camera, bijvoorbeeld op het
gebied voor/boven de frontcamera.
Het camerasymbool in het
autosymbool op het midden-
display geeft aan welke
camera actief is.
Als de auto tevens is uitge-
rust met
Parkeerhulpsysteem* wordt de afstand tot
gedetecteerde obstakels aangeduid met
velden in verschillende kleuren.
De camera's zijn automatisch of handmatig te
activeren.
Achterzijde
De achtercamera zit boven de kentekenplaat.
De camera beslaat een breed gebied achter de
auto. Bij bepaalde modellen is ook een deel
van de achterbumper zichtbaar plus een even-
tuele trekhaak.
Voorwerpen op het middendisplay lijken
mogelijk over te hellen – dit is volkomen nor-
maal.
Naar voren
De parkeerhulpcamera aan de voorzijde zit in de
grille.
De frontcamera kan handig zijn bij het invoe-
gen vanuit een oprit waarbij het zicht naar
beide zijden bijvoorbeeld door heggen beperkt
is. De camera is actief bij snelheden tot
25 km/h (16 mph) – bij hogere snelheden
wordt de frontcamera uitgeschakeld.
Als de rijsnelheid een waarde van 50 km/h
(30 mph) niet bereikt en binnen 1 minuut na
uitschakeling van de frontcamera daalt tot
onder 22 km/h (14 mph), wordt de camera
opnieuw geactiveerd.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
389
Naar zijkanten
De zijcamera's zitten in beide buitenspiegels.
De zijcamera's kunnen weergeven wat er zich
aan de desbetreffende zijde naast de auto
bevindt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
Parkeerhulpcamera activeren (p. 392)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Hulplijnen voor
parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera's geeft met lijnen op
het beeldscherm aan waar de auto zich ten
opzichte van de omgeving bevindt.
Voorbeeld van hulplijnen.
De hulplijnen geven de denkbeeldige baan van
de contouren van de auto aan bij de actuele
stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit
insteken, achteruitrijden in krappe ruimten en
aankoppelen van aanhangers.
De lijnen op het scherm worden geprojecteerd
als stonden ze op de grond achter de auto. De
lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuur-
uitslag, zodat u ook tijdens het draaien kunt
zien welke baan de auto zal nemen.
De hulplijnen zijn inclusief de uitstekende
delen van de auto, zoals de trekhaak, buiten-
spiegels en hoeken.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhan-
ger/caravan geven de hulplijnen op het
beeldscherm de baan van de auto aan
– niet die van de aanhanger/caravan.
Er verschijnen geen hulplijnen op het
beeldscherm, wanneer er een aanhan-
ger is aangesloten op het elektrische
systeem van de auto.
Er verschijnen geen hulplijnen bij het
inzoomen.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
390
BELANGRIJK
Let erop dat op het beeldscherm alleen
het gebied achter de auto wordt weer-
gegeven, als u voor de achteruitkijkca-
mera hebt gekozen – let in dat geval
goed op de zijkanten en voorkant van
de auto wanneer u tijdens het achter-
uitrijden het stuurwiel verdraait.
Hetzelfde geldt ook omgekeerd – let
op wat er met de achterste delen van
de auto gebeurt als u de frontcamera
hebt gekozen.
De hulplijnen geven het kortste traject
aan – let er daarom extra goed op dat
u met de zijkanten van de auto nergens
tegen aankomt of overheen rijdt, als u
bij vooruitrijden aan het stuur draait of
met de voorkant van de auto nergens
tegen aankomt of overheen rijdt, als u
bij achteruitrijden aan het stuur draait.
Hulplijnen in 360°-aanzicht*
360°-aanzicht met hulplijnen.
Met 360°-aanzicht worden - afhankelijk van
de rijrichting - achter, voor en aan de zijkant
van de auto hulplijnen getoond:
Bij vooruitrijden: Frontlijnen
Bij achteruitrijden: Zijlijnen en achteruitrij-
lijnen.
Als de voor- of achtercamera gekozen is, wor-
den de hulplijnen onafhankelijk van de rijrich-
ting weergegeven.
Als een zijcamera gekozen is, worden hulplij-
nen alleen weergegeven als er achteruit gere-
den wordt.
Hulplijn voor trekhaak*
Trekhaak met hulplijn.
Trekhaak - hulplijn voor trekhaak active-
ren.
Zoomen - in-/uitzoomen.
De camera leent zich bij uitstek voor het aan-
koppelen van een aanhangwagen door de
weergave van een hulplijn voor de virtuele
"baan" van de trekhaak naar de aanhangwa-
gen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
391
1.
Druk op
Trekhaak (1).
> De hulplijn voor het vermoedelijk traject
van de trekhaak wordt getoond, terwijl
de hulplijnen van de auto tegelijkertijd
gedoofd worden.
Er zijn niet tegelijkertijd hulplijnen weer
te geven voor de auto en de trekhaak.
2.
Druk op
Zoomen (2) als u nauwkeurig
moet manoeuvreren.
> Er wordt ingezoomd op de camerabeel-
den.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
Positie en gezichtsveld van de parkeer-
hulpcamera's* (p. 387)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Trekhaak* (p. 461)
Sensorveld voor parkeerhulp
Als de auto uitgerust is met parkeerhulp*
wordt voor iedere sensor die een obstakel
waarneemt de afstand met gekleurde velden
in 360°-aanzicht weergegeven.
Sensorvelden voor en achter
Het beeldscherm toont de gekleurde sensorvelden
op het autosymbool.
De kleur van de sensorvelden voor en achter
verandert naarmate de afstand tot het obsta-
kel kleiner wordt – van GEEL, via ORANJE in
ROOD.
Veldkleur ach-
ter
Afstand in meter (feet)
Oranje 0,61,5 (2,04,9)
Oranje 0,30,6 (1,02,0)
Rood 00,3 (01,0)
Veldkleur voor Afstand in meter (feet)
Oranje 0,60,8 (2,02,6)
Oranje 0,30,6 (1,02,0)
Rood 00,3 (01,0)
Bij RODE sensorvelden gaat het onderbroken
geluidssignaal over in een onderbroken
geluidssignaal.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
392
Sensorvelden naar de zijkanten
De waarschuwingssignalen zijn afhankelijk
van het beoogde traject van de auto. Bij stuur-
uitslag wordt mogelijk ook gewaarschuwd
voor een obstakel dat zich niet recht voor of
achter maar schuin voor of achter de auto
bevindt.
Gebieden waarbinnen de parkeersensoren obstakels
kunnen ontdekken.
Voorste sensorveld links
Obstakelsegment in de rijrichting voor de
auto – afhankelijk van de stuuruitslag
Segment met RODE veldkleur en luid
onderbroken signaal
Achterste sensorveld rechts
Obstakelsegment in de rijrichting achter
de auto – afhankelijk van de stuuruitslag.
De kleur van de sensorvelden aan zijkant ver-
andert naarmate de afstand tot het obstakel
kleiner wordt – van GEEL in ROOD.
Veldkleur zij-
kanten
Afstand in meter (feet)
Oranje 0,250,9 (0,83,0)
Rood 00,25 (00,8)
Bij RODE sensorvelden gaat het onderbroken
geluidssignaal over in een luid onderbroken
signaal.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 380)
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
Positie en gezichtsveld van de parkeer-
hulpcamera's* (p. 387)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
Parkeerhulpcamera activeren
De parkeerhulpcamera wordt automatisch
geactiveerd bij het inschakelen van de achter-
uitversnelling of handmatig bij het bedienen
van een van de functieknoppen van het mid-
dendisplay.
Camera-aanzicht tijdens het
achteruitrijden
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
verschijnt het 360°-aanzicht als dit aanzicht
of een van de zijaanzichten het laatst
gebruikte aanzicht was, zo niet dan verschijnt
het achteraanzicht.
Aanzicht bij handmatige activering van
de camera
Activeer de parkeerhulpca-
mera met deze knop op het
functiescherm van het mid-
dendisplay.
Op het display verschijnt
daarna in eerste instantie het
laatst gebruikte camera-aanzicht. Na iedere
nieuwe motorstart wordt een eerder weerge-
geven zijaanzicht vervangen door een 360°-
aanzicht en een eerder getoond ingezoomd
achteraanzicht wordt vervangen door een
standaardachteraanzicht.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
393
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Camera automatisch deactiveren
Het vooraanzicht dooft bij 25 km/h (16 mph)
om u niet af te leiden – het vooraanzicht
wordt bij een snelheid van 22 km/h (14 mph)
binnen 1 minuut opnieuw geactiveerd, op
voorwaarde dat u niet sneller rijdt dan
50 km/h (31 mph).
De overige camera-aanzichten doven bij
15 km/h (9 mph) en worden niet opnieuw
geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
Beperkingen van parkeerhulp (p. 383)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
394
Symbolen en meldingen voor de
parkeerhulpcamera
Op het bestuurders- en /of middendisplay
verschijnen mogelijk symbolen en meldingen
voor de parkeerhulpcamera. Hier volgen
enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschu-
wingssignalen en veldmarkeringen voor obstakels/voorwerpen verschijnen.
De camera is defect.
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonma-
ken vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp
de storing zo spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werk-
plaats
A
.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de -knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 386)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
395
Actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (PAP
111
) kan u helpen
bij parkeermanoeuvres. De functie kan ook
helpen bij het sturen tijdens het verlaten van
een fileparkeervak.
De functie controleert eerst of een vak groot
genoeg is en helpt u vervolgens om de auto
het vak in te sturen.
Op het middendisplay wordt met symbolen,
grafische voorstellingen en teksten aangege-
ven wat u wanneer moet doen.
WAARSCHUWING
De functie is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp om de bestuurder te ont-
lasten en de rijveiligheid te verhogen,
maar het systeem werkt niet in alle ver-
keers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U wordt geadviseerd om alle paragra-
fen over het systeem in de gebruikers-
handleiding door te nemen en bijvoor-
beeld te lezen over de beperkingen die
u moet kennen voordat u het systeem
gebruikt.
De rijhulpsystemen ontslaan u niet van
de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snel-
heid en geschikte afstand tot andere
weggebruikers en met respect voor de
geldende verkeersregels en -bepalin-
gen.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 274)
Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp*
(p. 396)
Actieve parkeerhulp* gebruiken (p. 397)
Fileparkeervak verlaten met actieve par-
keerhulp* (p. 400)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 400)
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
(p. 403)
111
Park Assist Pilot
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
396
Parkeervarianten bij actieve
parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (PAP
112
) is te gebrui-
ken bij zowel fileparkeren als haaks parkeren.
Fileparkeren
Principe voor fileparkeren of achteruit insteken.
De functie parkeert de auto aan de hand van
de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en geme-
ten.
2. De auto wordt achteruit het vak inge-
stuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden van
het vak geparkeerd door voor-/achteruit te
rijden.
Met
Uitparkeren kan een filegeparkeerde
auto ook hulp krijgen bij het verlaten van het
parkeervak.
Achteruit insteken
Principe voor (achteruit) insteken.
De functie parkeert de auto aan de hand van
de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en geme-
ten.
2. De auto wordt achteruit/vooruit het par-
keervak in gestuurd en netjes in het mid-
den geparkeerd door voor-/achteruit te rij-
den.
N.B.
Het verlaten van een parkeervak met
Uitparkeren is alleen bestemd voor een
parallel geparkeerde auto - het systeem
werkt niet voor een haaks geparkeerde
auto.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 395)
Fileparkeervak verlaten met actieve par-
keerhulp* (p. 400)
112
Park Assist Pilot
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
397
Actieve parkeerhulp* gebruiken
De actieve parkeerhulp (PAP
113
) helpt u in
drie fasen bij het parkeren. De functie kan u
ook helpen om uit een parkeervak te rijden.
De functie meet de beschikbare ruimte en
stuurt de auto – aan u de taak om:
het gebied rond de auto goed in de gaten
te houden
de instructies op het middendisplay te vol-
gen
te schakelen (vooruit/achteruit) – een
geluidssignaal geeft aan wanneer u moet
schakelen
een veilige snelheid aan te houden
te remmen en te stoppen.
Er verschijnen symbolen, grafische voorstellin-
gen en/of teksten op het middendisplay, wan-
neer u iets moet doen.
De functie is te activeren als na het starten van
de motor aan de volgende criteria is voldaan:
Er is geen aanhangwagen aan de auto
gekoppeld
De snelheid is lager dan 30 km/h
(20 mph).
N.B.
De afstand tussen de auto en parkeervak-
ken moet 0,51,5 meter (1,65,0 ft)
bedragen, wanneer de functie de omge-
ving aftast op zoek naar een passende par-
keerplek.
Inparkeren met actieve parkeerhulp
De functie parkeert de auto aan de hand van
de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en geme-
ten.
2. De auto wordt achteruit het vak inge-
stuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden van
het vak geparkeerd – het systeem kan u
vragen om te schakelen en te remmen.
Parkeervakken zoeken en meten
De functie is te activeren op
het functiescherm van het
middendisplay.
Deze is ook bereikbaar vanuit
de camerabeelden.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
Principe voor het zoeken bij fileparkeren.
Principe voor het zoeken bij haaks parkeren.
Rijd maximaal 30 km/h (20 mph) voordat u
gaat parkeren.
113
Park Assist Pilot
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
398
1.
Tik op de knop
Inparkeren in het functie-
scherm of in het camerascherm.
> De functie zoekt een parkeervak en
meet of dit vak groot genoeg is.
2. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als
het beeld en de melding op het midden-
display u vertellen dat er een geschikte
parkeerplaats gevonden is.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
3.
Kies
Fileparkeren of Haaks parkeren en
schakel de achteruitversnelling in.
N.B.
De functie zoekt een geschikte ruimte om
te parkeren, geeft instructies en parkeert
de auto aan de passagierskant in. Desge-
wenst kunt u de auto ook aan de bestuur-
derszijde van de straat parkeren:
Schakel de richtingaanwijzers aan de
bestuurderszijde in, waarna het sys-
teem een geschikte parkeerplek aan
deze kant van de straat zoekt.
Achteruit inparkeren
Principe voor het achteruit insteken bij fileparkeren.
Principe voor het achteruit insteken bij haaks parke-
ren.
1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en
schakel de achteruitversnelling in.
2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en
raak het stuurwiel niet aan – rijd niet snel-
ler dan zo'n 7 km/h (4 mph).
3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als
het beeld en de melding op het midden-
display u hiertoe verzoeken.
N.B.
Kom niet met uw handen aan het
stuurwiel wanneer de functie is geacti-
veerd.
Let erop dat het stuurwiel niet door
iets wordt gehinderd en vrij kan
draaien.
Wacht voor het beste resultaat totdat
het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u
achteruit/vooruit rijdt.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
399
Auto positioneren in het parkeervak
Principe voor positionering bij het fileparkeren.
Principe voor positionering bij het haaks parkeren.
1. Zet de schakelhendel in de stand die het
systeem u opdraagt, wacht totdat het
stuur is verdraaid en rijd langzaam vooruit.
2. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als
het beeld en de melding op het midden-
display u hiertoe verzoeken.
3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd
langzaam achteruit.
4. Zorg dat u klaar bent om te remmen als
het beeld en de melding op het midden-
display u hiertoe verzoeken.
Het systeem wordt automatisch gedeacti-
veerd, waarna met grafische voorstellingen en
een melding wordt aangegeven dat het inste-
ken is afgerond. U moet mogelijk later corrige-
ren – alleen u kunt beoordelen of de auto goed
geparkeerd staat.
BELANGRIJK
De waarschuwingsafstand is korter wan-
neer de sensoren worden gebruikt door de
actieve parkeerhulp (PAP
114
) dan wanneer
de Park Assist de sensoren gebruikt.
Automatisch remmen tijdens het
parkeren
Als de parkeersensoren tijdens het parkeren
een voertuig of een voetganger detecteren in
de beoogde rijrichting voor of achter de auto,
wordt de auto automatisch afgeremd tot stil-
stand.
Vervolgens verschijnt een pop-upvenster op
het bestuurdersdisplay met de vraag of u de
parkeerprocedure wilt annuleren door te tik-
ken op
Annuleren of wilt voortzetten door te
tikken op Hervatten.
Doe het volgende na de optie Hervatten:
Controleer of het gebied rond de auto vrij
is en volg de aanwijzingen op het midden-
display, zoals:
Om door te gaanRijd langzaam van
het object vandaan.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 395)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 400)
114
Park Assist Pilot
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
400
Fileparkeervak verlaten met
actieve parkeerhulp*
De functie
Uitparkeren kan u helpen bij het
verlaten van een fileparkeervak.
N.B.
Het verlaten van een parkeervak met
Uitparkeren is alleen bestemd voor een
parallel geparkeerde auto - het systeem
werkt niet voor een haaks geparkeerde
auto.
De functie Uitparkeren is te
activeren in het functie-
scherm op het middendisplay
of in het camerascherm.
GROENE knopindicatie – de functie is
geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie – de functie is
gedeactiveerd.
1.
Tik op de knop
Uitparkeren in het functie-
scherm of in het camerascherm.
2. Geef met de richtingaanwijzer aan in
welke richting de auto het parkeervak
moet verlaten.
3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als
het beeld en de melding op het midden-
display u hiertoe verzoeken. Volg de
instructies op dezelfde manier als bij de
parkeerprocedure.
Let erop dat het stuur kan "terugveren" bij het
uitschakelen van de functie. U moet dan
mogelijk het stuur terugdraaien tot de maxi-
male stuuruitslag om uit het parkeervak te
kunnen rijden.
Als de functie oordeelt dat u zonder extra
manoeuvres kunt uitparkeren, wordt de func-
tie uitgeschakeld, ook al denkt u misschien dat
de auto nog in het parkeervak staat.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 395)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 400)
Beperkingen van de Actieve
parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (PAP
115
) is niet in
staat om in alle situaties alles te registreren,
zodat er mogelijke beperkingen gelden voor
de werking.
WAARSCHUWING
Wanneer er obstakels in de dode hoe-
ken van de parkeerhulpsensoren zitten,
zal het systeem ze niet kunnen ontdek-
ken.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
Let erop dat de voorkant van de auto
tijdens het parkeren kan uitzwenken
naar het tegemoetkomende verkeer.
BELANGRIJK
Obstakels boven het detectiegebied van de
sensoren worden niet meegenomen bij het
berekenen van de parkeermanoeuvre,
waardoor de functie mogelijk te vroeg het
parkeervak indraait – vermijd daarom par-
keervakken met dergelijke hoge obstakels.
Als bestuurder dient u rekening te houden met
de volgende beperkingen van de actieve par-
keerhulp:
115
Park Assist Pilot
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
401
Parkeren afbreken
Een parkeerprocedure wordt afgebroken:
als u het stuurwiel aanraakt
als u te snel met de auto rijdt – sneller dan
7 km/h (4 mph)
als u op
Annuleren op het middendisplay
drukt
bij een ingreep van het antiblokkeerrem-
systeem of de elektronische stabiliteitsre-
geling, bijvoorbeeld als een wiel geen grip
meer heeft bij een glad wegdek
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op
grond van oververhitting.
als de parkeersensoren tijdens het parke-
ren een voertuig of een voetganger detec-
teren in de beoogde rijrichting voor of ach-
ter de auto, wordt de auto automatisch
afgeremd tot stilstand.
In voorkomende gevallen laat een melding op
het middendisplay u weten waarom de par-
keerprocedure is afgebroken.
BELANGRIJK
Onder bepaalde omstandigheden kan de
functie geen parkeerplaatsen vinden – bij-
voorbeeld omdat de sensoren worden
gestoord door externe geluidsbronnen die
dezelfde ultrasoonfrequenties gebruiken
als waar het systeem mee werkt.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn
o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneu-
matische remmen en uitlaatgeluid van
motorfietsen.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedek-
ken, neemt de functie af en kan meten
onmogelijk worden gemaakt.
Uw verantwoordelijkheid
Vergeet niet dat functie een hulpmiddel is en
geen onfeilbaar en volautomatisch systeem.
Wees daarom altijd voorbereid om de parkeer-
manoeuvre te onderbreken.
Er zijn ook een paar details waar u bij het par-
keren op moet letten, bijvoorbeeld:
U moet altijd bepalen of het vak dat de
functie voorstelt zich leent om in te parke-
ren.
Gebruik de functie niet als u sneeuwket-
tingen of een reservewiel hebt gemon-
teerd.
Gebruik de functie niet als er lading buiten
de auto uitsteekt.
Hevige regen of sneeuwval kan ertoe lei-
den dat het parkeervak niet op een juiste
manier wordt gemeten.
Tijdens het zoeken en meten van parkeer-
vakken kan de functie obstakels die diep
in een parkeervak liggen over het hoofd
zien.
In smalle straten zijn niet altijd parkeer-
vakken te vinden, omdat er mogelijk te
weinig ruimte voor manoeuvreren is.
Gebruik goedgekeurde banden
116
met de
juiste bandenspanning – dit is van invloed
op de capaciteiten van de parkeerfunctie.
De functie gaat uit van de onderlinge posi-
tie van de geparkeerde voertuigen – als
deze ongelukkig geparkeerd staan, kun-
nen de banden en velgen van uw auto
116
Met “goedgekeurde banden” wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
402
beschadigd raken bij contact met de stoe-
prand.
Haakse parkeervakken kunnen worden
gemist of ten onrechte worden gedetec-
teerd, als een geparkeerde auto meer uit-
steekt dan de andere geparkeerde auto's.
De functie is bedoeld voor inparkeren in
rechte straatgedeelten – niet in straatge-
deelten met sterke krommingen of
scherpe bochten. Zorg daarom dat de
auto naast het parkeervak staat, wanneer
de functie de beschikbare ruimte meet.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 395)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 274)
Beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor (p. 329)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
403
Meldingen voor Actieve
parkeerhulp*
Op het bestuurders- en /of middendisplay
verschijnen mogelijk meldingen voor de
actieve parkeerhulp (PAP
117
). Hier volgen
enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing
zo spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaats
A
.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te
drukken op de
-knop in het midden van de
rechter stuurknoppenset.
Neem contact op met een werkplaats als er
nog een melding aanwezig blijft
A
.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 395)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 400)
117
Park Assist Pilot
STARTEN EN RIJDEN
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
406
Motor starten
De auto is te starten met de startknop naast
het stuurwiel wanneer de transpondersleutel
zich in de passagiersruimte bevindt.
Positie van de startknop.
WAARSCHUWING
Vóór het starten:
Doe de veiligheidsgordel om.
Stel stoel, stuur en spiegels in.
Zorg ervoor dat het rempedaal volledig
kan worden ingetrapt.
U gebruikt de transpondersleutel zelf niet bij
het starten van de auto, omdat de auto is uit-
gerust met ondersteuning voor starten zonder
sleutel (passief startsysteem).
Om de auto te starten:
1. Controleer of de transpondersleutel in de
auto aanwezig is. Voor auto's met passief
starten moet de sleutel zich voor in het
interieur bevinden. Met de optie passieve
vergrendeling/ontgrendeling* van de auto
is het voldoende dat de transpondersleutel
zich ergens in de auto bevindt.
2. Houd het rempedaal volledig ingetrapt
1
.
Bij een auto met een automatische ver-
snellingsbak moet u ervoor zorgen dat u
schakelstand P of N hebt gekozen. Zorg
er bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak voor dat de schakelhendel
in de neutraalstand staat of dat u het kop-
pelingspedaal bedient.
3. Druk de startknop in.
N.B.
Bij auto's met een dieselmotor slaat de
motor mogelijk met enige vertraging aan.
Bij het starten van de motor blijft de startmo-
tor draaien, totdat de motor aanslaat of totdat
de beveiliging tegen oververhitting in werking
treedt.
Foutmeldingen
Als bij het starten de melding Sleutel niet
gevonden op het bestuurdersdisplay ver-
schijnt, plaats dan de transpondersleutel in de
buurt van de back-uplezer. Doe vervolgens
een nieuwe startpoging.
Positie back-uplezer.
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleu-
tels, metalen voorwerpen of elektronische
apparaten (zoals mobiele telefoons,
tablets, laptops of laders) in de back-uple-
zer liggen, wanneer u de transpondersleu-
tel in de back-uplezer plaatst. Als er zich
meerdere sleutels in de back-uplezer
bevinden, kunnen deze elkaar storen.
1
Als de auto rolt, kunt u de motor starten door de knop in te drukken.
STARTEN EN RIJDEN
}}
407
BELANGRIJK
Als de motor na 3 pogingen niet gestart is,
wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe
poging doet. Het startvermogen neemt toe
als de startaccu zich kan herstellen.
WAARSCHUWING
Haal nooit de transpondersleutel uit de
auto tijdens rijden of slepen.
WAARSCHUWING
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
transpondersleutel mee en zorg dat het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand 0 staat – vooral als er kinderen in
de auto achterblijven.
N.B.
Voor bepaalde motortypen kan het statio-
naire toerental bij een koude start duidelijk
hoger dan normaal zijn. Dit gebeurt om het
uitlaatgasreinigingssysteem zo snel moge-
lijk op de normale bedrijfstemperatuur te
krijgen waardoor de uitlaatgasemissies
afnemen en het milieu wordt ontzien.
Gerelateerde informatie
Auto afzetten (p. 407)
Contactslotstanden (p. 408)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Starthulp met andere accu (p. 458)
Contactslotstand kiezen (p. 409)
Auto afzetten
U zet de auto af met de startknop naast het
stuurwiel.
Positie van de startknop.
Om de auto af te zetten:
Druk op de startknop – de auto wordt
afgezet.
Als de keuzehendel bij een auto met een auto-
matische versnellingsbak niet in stand P staat
of als de auto rijdt:
Druk op de startknop en houd deze inge-
drukt totdat de auto wordt afgezet.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Contactslotstanden (p. 408)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
408
Starthulp met andere accu (p. 458)
Contactslotstand kiezen (p. 409)
Contactslotstanden
Het elektrische systeem van de auto is in ver-
schillende standen te zetten voor gebruik van
verschillende autosystemen.
Om een beperkt aantal functies te kunnen
gebruiken bij een uitgeschakelde motor is het
elektrische systeem van de auto in drie ver-
schillende standen te zetten: 0, I en II. In de
gebruikershandleiding worden deze standen
overal voorafgegaan door de aanduiding "con-
tactslotstand".
De volgende tabel geeft aan welke functies
beschikbaar zijn in de verschillende contact-
slotstanden/standen:
Niveau Functies
0
Kilometerteller, klok en tem-
peratuurmeter worden ver-
licht
A
.
Elektrisch bedienbare* stoe-
len zijn te verstellen.
Elektrisch bedienbare ruiten
zijn te gebruiken.
Middendisplay wordt inge-
schakeld en is te gebruiken
A
.
Het infotainmentsysteem is te
gebruiken
A
.
In deze contactslotstand zijn de
functies tijdsgestuurd. Ze worden
na een poosje automatisch uitge-
schakeld.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
409
Niveau Functies
I
Panoramadak, elektrisch
bedienbare ruiten, 12V-aan-
sluitingen in passagiers-
ruimte, Bluetooth, navigatie,
telefoon, interieurventilator en
voorruitwissers zijn te gebrui-
ken.
Elektrisch bedienbare stoelen
zijn te verstellen.
12V-aansluitingen* in de
bagageruimte zijn te gebrui-
ken.
Het infotainmentsysteem
wordt automatisch ingescha-
keld, als dit bij het verlaten
van de auto aanstond.
In deze contactslotstand is het
stroomverbruik belastend voor
de accu.
Niveau Functies
II
De koplampen worden ont-
stoken.
Waarschuwings-/controle-
lampjes branden 5 seconden
lang.
Meerdere andere systemen
worden geactiveerd. De stoel-
verwarming en achterruitver-
warming zijn echter pas te
activeren na het starten van
de auto.
Deze contactslotstand vergt
veel stroom van de accu en
moet daarom worden verme-
den!
A
Ook geactiveerd bij opening van het portier.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Starthulp met andere accu (p. 458)
Contactslotstand kiezen (p. 409)
Contactslotstand kiezen
Het elektrische systeem van de auto is in ver-
schillende standen te zetten voor gebruik van
verschillende autosystemen.
Contactslotstand kiezen
Positie van de startknop.
Contactslotstand 0 – Vergrendel de auto
en bewaar de transpondersleutel binnen in
de auto.
N.B.
Om stand I of II te realiseren zonder dat de
motor wordt gestart moet u bij het selecte-
ren van deze contactslotstanden het rem-
pedaal of bij een auto met een handbak het
koppelingspedaal niet bedienen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
410
Contactslotstand I – Druk de startknop in
en laat deze weer los.
Contactslotstand II – Houd de knop
zo'n 5 seconden lang ingedrukt. Laat de
knop vervolgens los.
Terug naar contactslotstand 0 – Om
terug te gaan naar contactslotstand 0
vanuit stand I en II moet u op de startknop
drukken.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Auto afzetten (p. 407)
Contactslotstanden (p. 408)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Starthulp met andere accu (p. 458)
Alcoholslot*
Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die
onder invloed zijn in de auto kunnen rijden.
Voordat de motor kan worden gestart, moet
u een blaastest afgeven om vast te stellen dat
u niet onder de invloed van alcohol bent. Het
alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte
van de grenswaarde voor verkeersdeelname
die in uw land geldt.
De auto heeft een interface voor elektrische
aansluiting van de door Volvo goedgekeurde
alcoholslotmerken en -modellen. De interface
maakt het eenvoudig om een alcoholslot aan
te sluiten en biedt de mogelijkheid om alcohol-
slotmeldingen op het hoofddisplay van de
auto weer te geven. Raadpleeg voor informa-
tie over een bepaald alcoholslot de handlei-
ding van de fabrikant van het alcoholslot.
WAARSCHUWING
Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet
ontslaat van uw verantwoordelijkheden als
bestuurder. De bestuurder dient altijd
nuchter te blijven en de auto op een veilige
manier te besturen.
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* omzeilen (p. 411)
Voordat een motor met alcoholslot wordt
gestart* (p. 411)
Motor starten (p. 406)
Contactslotstanden (p. 408)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
411
Alcoholslot* omzeilen
In noodsituaties of als het alcoholslot defect
is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in
de auto te kunnen rijden.
Zie de desbetreffende handleiding voor het
deactiveren van een bepaald alcoholslot.
Bypass-functie activeren
N.B.
Alle bypass-activeringen worden geregis-
treerd en opgeslagen in een geheugen in
de regeleenheid van het alcoholslot. Het is
niet mogelijk een bypass te annuleren.
Op het scherm verschijnt de melding Blaas in
alcoholslot Bypass?:
Kies bij het verschijnen van "Cancel/Yes"
voor de bypass-functie door op de pijl-
rechts van de knoppenset rechts op het
stuurwiel en vervolgens op de O-knop.
Kies bij het verschijnen van "Yes" voor de
bypass-functie door op de O-knop te
drukken.
Het alcoholslot is daarmee omzeild, waarna de
auto te starten is.
Bij installatie van het alcoholslot wordt het
maximale aantal keren ingesteld dat de
bypass-functie te activeren is voordat service
vereist is.
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* (p. 410)
Voordat een motor met alcoholslot wordt
gestart* (p. 411)
Motor starten (p. 406)
Contactslotstanden (p. 408)
Voordat een motor met alcoholslot
wordt gestart*
De blaasunit wordt automatisch geactiveerd
en gereedgemaakt voor gebruik bij het ont-
grendelen van de auto.
Waar u op moet letten
Voor een goede werking en een zo nauwkeu-
rig mogelijk meetresultaat:
Zo'n 5 minuten voor de blaastest niet eten
of drinken.
De voorruit niet te lang sproeien – de alco-
hol in de sproeiervloeistof kan een ver-
keerd meetresultaat opleveren.
N.B.
Binnen 30 minuten na afloop van een rit
kan de motor opnieuw gestart worden
zonder dat er een nieuwe blaastest nodig
is.
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* omzeilen (p. 411)
Alcoholslot* (p. 410)
Motor starten (p. 406)
Contactslotstanden (p. 408)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
412
Remsystemen
De remmen van de auto worden gebruikt om
snelheid te minderen of om te voorkomen dat
een geparkeerde auto wegrolt.
Naast de bedrijfsrem en de parkeerrem heeft
de auto meerdere andere systemen voor auto-
matische remondersteuning. Deze systemen
kunnen ondersteuning bieden doordat u als u
bijv. voor een verkeerslicht staat, op een oplo-
pende helling wegrijdt of een aflopende helling
afrijdt, uw voet niet op het rempedaal hoeft te
houden.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto
beschikt u mogelijk over de volgende remon-
dersteuningssystemen:
Automatische rem bij stilstand (Auto Hold)
Hellingrem (Hill Start Assist)
Automatisch remmen na een aanrijding
City Safety
Afdalingsremregeling (Hill Descent
Control)*
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 412)
Parkeerrem (p. 415)
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
Automatisch remmen na een aanrijding
(p. 420)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 420)
City Safety (p. 335)
Afdalingsremregeling* (p. 439)
Rempedaal
Het rempedaal is onderdeel van het remsys-
teem.
De auto is uitgerust met twee remkringen. Als
een van de remkringen beschadigd raakt,
neemt de rempedaalweg toe. U moet dan har-
der op het pedaal trappen voor een normale
remwerking.
De druk die u uitoefent op het rempedaal
wordt versterkt door de rembekrachtiging.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
Als u het rempedaal bedient met de motor
afgezet, doet het pedaal stug aan en moet u
harder op het pedaal trappen om de auto af te
remmen.
In bergachtig gebied of bij ritten met een
zware belading dient u de remmen te ontzien
door op de motor af te remmen in een hand-
matige schakelstand. U benut de remmende
werking van de motor het best, wanneer u tij-
dens het afdalen dezelfde versnelling inscha-
kelt als bij het oprijden van een helling.
Gebruik de rijmodus Off Road* voor een
krachtiger motorrem, wanneer u op lage snel-
heden steile, aflopende hellingen afrijdt.
STARTEN EN RIJDEN
413
Antiblokkeerremsysteem
De auto heeft een antiblokkeerremsysteem
(ABS
2
) dat voorkomt dat de wielen blokkeren
tijdens het remmen om de auto bestuurbaar te
houden. Bij activering van deze functie kunt u
trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volko-
men normaal.
Wanneer u nadat de auto is aangeslagen het
rempedaal loslaat, gaat een kortdurende, auto-
matische test van het ABS van start. Het is
mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een
automatische test plaatsvindt. De test is waar-
neembaar in de vorm van trillingen in het rem-
pedaal.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Controleer het remvloeistofpeil.
Vul remvloeistof bij als het peil
te laag ligt en controleer tevens
de oorzaak van het remvloei-
stofverlies.
Brand tijdens het starten van de
motor 2 seconden continu:
Automatische functietest.
Brandt langer dan 2 seconden
continu. ABS vertoont een sto-
ring. Het standaardremsysteem
van de auto werkt dan nog wel,
zij het zonder ABS-regeling.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor storin-
gen in het remsysteem en het ABS tegelij-
kertijd branden, is er mogelijk een fout
opgetreden in het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil in dat geval
normaal is, moet u voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats rijden om
het remsysteem te laten controleren –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-
niveau in het remvloeistofreservoir ligt,
mag u pas verder rijden als de rem-
vloeistof is bijgevuld. De oorzaak van
het remvloeistofverlies moet worden
gecontroleerd.
Gerelateerde informatie
Rembekrachtiging (p. 414)
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 420)
Remmen op natte rijbanen (p. 414)
Remmen op gepekelde rijbanen (p. 414)
Onderhoud van het remsysteem (p. 415)
Remlichten (p. 152)
2
Anti-lock Braking System
STARTEN EN RIJDEN
414
Rembekrachtiging
De rembekrachtiging (BAS
3
) helpt om bij
afremmen de remkracht te verhogen en kan
op die manier de remweg verkorten.
Het systeem registreert de wijze waarop u het
rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de
remkracht. De remkracht kan worden ver-
hoogd tot het niveau waarop het ABS ingrijpt.
De regeling wordt uitgeschakeld, wanneer u
de druk op het rempedaal vermindert.
N.B.
Bij activering van BAS zakt het rempedaal
iets verder omlaag dan normaal. Bedien
het rempedaal zolang als nodig is.
Bij het loslaten van het rempedaal wordt er
niet meer geremd.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 412)
Remmen op natte rijbanen
Bij lange ritten in zware regenval zonder te
remmen kan de remwerking bij de eerste
bediening van het rempedaal iets op zich
laten wachten.
Dat kan ook het geval zijn als u uw auto hebt
gewassen. U moet dan harder op de rem trap-
pen. Houd daarom meer afstand tot voorlig-
gers.
Trap stevig op de rem na ritten op natte
wegen of na het wassen van de auto. De rem-
schijven worden dan warm, drogen sneller en
worden beschermd tegen corrosie. Houd bij
het remmen rekening met de verkeerssituatie.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 412)
Remmen op gepekelde rijbanen (p. 414)
Remmen op gepekelde rijbanen
Bij remmen op gepekelde wegen kan er een
zoutlaagje ontstaan op remschijven en rem-
blokken.
Dat kan tot een langere remweg leiden. Houd
daarom extra afstand tot voorliggers. Andere
voorzorgsmaatregelen:
Rem af en toe om een eventueel zout-
laagje te verwijderen. Let erop dat mede-
weggebruikers geen gevaar lopen doordat
u remt.
Trap het rempedaal voorzichtig in als u op
uw plaats van bestemming bent aangeko-
men en voordat u opnieuw de weg op
gaat.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 412)
Remmen op natte rijbanen (p. 414)
3
Brake Assist System
STARTEN EN RIJDEN
415
Onderhoud van het remsysteem
Controleer de componenten van het remsys-
teem regelmatig op slijtage.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil
te houden, dient u de service-intervallen van
Volvo aan te houden zoals omschreven in het
Service- en garantieboekje. Bij vervanging van
remblokken en remschijven is de remwerking
pas optimaal als de remblokken en remschij-
ven na een paar honderd kilometer (mijl) rijden
zijn 'ingesleten'. Compenseer de verminderde
remwerking door harder op het rempedaal te
trappen. Volvo adviseert om uitsluitend rem-
blokken te monteren die voor uw Volvo zijn
goedgekeurd.
BELANGRIJK
De onderdelen van het remsystemen moe-
ten regelmatig op slijtage worden gecon-
troleerd.
Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn
werk gaat of laat de controle over aan de
werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 412)
Parkeerrem
De parkeerrem voorkomt met behulp van
mechanische blokkering/vergrendeling van
twee wielen dat een stilstaande auto kan
wegrollen.
Bij activering van de elektrische bediende par-
keerrem hoort u een zwak elektromotorgeluid.
Het geluid is tevens waarneembaar bij een
automatische functiecontrole van de parkeer-
rem.
Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem
inschakelt, werkt de rem alleen op de achter-
wielen. Als u de parkeerrem tijdens het rijden
inschakelt, wordt de normale bedrijfsrem
geactiveerd. Daarbij werkt de rem op alle vier
de wielen. Wanneer de auto bijna stilstaat,
worden alleen de achterwielen geremd.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 416)
Op een helling parkeren (p. 417)
Bij een storing in de parkeerrem (p. 418)
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
STARTEN EN RIJDEN
416
Parkeerrem activeren en
deactiveren
Gebruik de parkeerrem om te voorkomen dat
een stilstaande auto kan wegrollen.
Parkeerrem activeren
1. Trek de knop omhoog.
> Het symbool op het bestuurdersdisplay
gaat branden wanneer de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Controleer of de auto daadwerkelijk stil-
staat.
Symbool op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt wanneer
de parkeerrem is geactiveerd.
Als het symbool knippert, bete-
kent dit dat er ergens een sto-
ring is opgetreden. Lees de
melding op het bestuurdersdis-
play.
Automatische activering
De parkeerrem wordt automatisch geactiveerd
wanneer u de auto hebt uitgeschakeld en
de instelling voor automatische activering
van de parkeerrem geactiveerd is op het
middendisplay.
wanneer u schakelstand P kiest op een
steile helling
4
.
als de functie Auto hold (automatische
rem bij stilstand) geactiveerd is en
de auto enige tijd (510 minuten) stil-
gestaan heeft
de auto wordt afgezet
de bestuurder uitstapt.
Noodrem
In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tij-
dens het rijden activeren door de knop uit te
trekken en vast te houden. Bij het loslaten van
de handgreep of het bedienen van het gaspe-
daal wordt de rem uitgeschakeld.
N.B.
Bij activeren van de noodrem bij hogere
snelheden klinkt er tijdens het remmen een
signaal.
Parkeerrem deactiveren
Handmatig deactiveren
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Druk de knop in.
> De parkeerrem wordt gelost en het
symbool op het bestuurdersdisplay
dooft.
4
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
417
Automatisch deactiveren
1. Start de motor.
2. Bij een automatische versnellingsbak:
Trap het rempedaal stevig in. Kies de
schakelstand D of R en geef gas.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
Trap op het koppelingspedaal en schakel
een passende versnelling in. Laat het kop-
pelingspedaal opkomen en geef gas.
> De parkeerrem wordt gelost en het
symbool op het bestuurdersdisplay
dooft.
N.B.
Een voorwaarde voor automatische deacti-
vering is dat de bestuurder de veiligheids-
gordel moet hebben omgedaan of dat het
bestuurdersportier is dichtgedaan.
Gerelateerde informatie
Instelling voor automatische activering
van de parkeerrem (p. 417)
Bij een storing in de parkeerrem (p. 418)
Parkeerrem (p. 415)
Op een helling parkeren (p. 417)
Instelling voor automatische
activering van de parkeerrem
Geef aan of de parkeerrem automatisch moet
worden geactiveerd bij uitschakeling van de
auto.
Om de instelling te wijzigen:
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Parkeerrem en vering
en vink de functie Parkeerrem
automatisch activeren aan of uit.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 416)
Parkeerrem (p. 415)
Op een helling parkeren
Maak altijd gebruik van de parkeerrem bij het
parkeren op een helling.
WAARSCHUWING
Gebruik bij het parkeren op een helling
altijd de parkeerrem. Stand P is bij een
automaat niet voldoende om de auto in alle
situaties staande te houden.
Bij het parkeren van de auto op een oplopende
helling:
Draai de wielen van de trottoirband af.
Bij het parkeren van de auto op een aflopende
helling:
Draai de wielen naar de trottoirband toe.
Zware belading op oplopende hellingen
Bij een zware belading zoals een aanhangwa-
gen is het mogelijk dat de auto op een steile,
oplopende helling achteruitrolt, wanneer de
parkeerrem automatisch wordt gelost. U kunt
dit voorkomen door tijdens het wegrijden de
knop omhoog te trekken. Laat de handgreep
weer los zodra de koppeling aangrijpt.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 416)
STARTEN EN RIJDEN
418
Bij een storing in de parkeerrem
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats als het na meerdere pogingen niet
lukt om de parkeerrem te activeren of te
deactiveren.
Er klinkt een waarschuwingssignaal bij ritten
met de parkeerrem geactiveerd.
Als u de auto moet parkeren voordat een even-
tuele storing is verholpen, dient u de wielen
net als bij het parkeren op een helling van de
trottoirband/berm af te draaien en de keuze-
hendel in stand P te zetten (of de eerste ver-
snelling in te schakelen bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak).
Lage accuspanning
Als de accuspanning te laag is, kunt u de par-
keerrem niet activeren noch deactiveren. Sluit
een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag
is.
Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen ver-
vangen in een werkplaats met het oog op de
constructie van de elektrische parkeerrem –
een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevo-
len.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Als het symbool knippert, bete-
kent dit dat er ergens een sto-
ring is opgetreden. Zie de mel-
ding op het bestuurdersdisplay.
Storing in remsysteem. Zie de
melding op het bestuurdersdis-
play.
Informatiemelding op het
bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 416)
Op een helling parkeren (p. 417)
Startaccu (p. 608)
Serviceprogramma van Volvo (p. 588)
Automatische rem bij stilstand
Dankzij de automatische rem bij stilstand
(Auto Hold) kunt u bij stilstand voor verkeers-
lichten of een kruising het rempedaal loslaten
zonder dat dit gevolgen heeft voor de rem-
werking.
Zodra de auto stilstaat, worden de remmen
automatisch geactiveerd. Het systeem kan de
auto staande houden met de bedrijfsrem of de
parkeerrem en werkt ongeacht hellingsper-
centage. Bij het wegrijden lossen de remmen
automatisch als u de veiligheidsgordel draagt
of als het bestuurdersportier dicht is.
N.B.
Bij het afremmen tot stilstand op op- en
aflopende hellingen moet u het rempedaal
iets steviger intrappen voordat u het loslaat
om er zeker van te zijn dat de auto hele-
maal stilstaat.
De parkeerrem wordt geactiveerd als
de auto wordt afgezet
het bestuurdersportier wordt geopend
de bestuurder de veiligheidsgordel los-
neemt
de auto enige tijd (510 minuten) stilge-
staan heeft
STARTEN EN RIJDEN
419
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt als het sys-
teem het rempedaal gebruikt
om de auto stil te houden.
Het symbool brandt als het sys-
teem de parkeerrem gebruikt
om de auto stil te houden.
Gerelateerde informatie
Automatische rem bij stilstand activeren
en deactiveren (p. 419)
Rempedaal (p. 412)
Parkeerrem (p. 415)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 420)
Automatische rem bij stilstand
activeren en deactiveren
De automatische rem bij stilstand is te active-
ren met de knop op de tunnelconsole.
Met de knop op de tunnelconsole kunt u
de functie activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is. Een
geactiveerde functie is een volgende
keer dat u de auto start opnieuw actief.
Geldt bij uitschakeling
Als het systeem actief is en de auto
staande houdt met het remsysteem -
symbool A brandt op het bestuur-
dersdisplay - moet u het rempedaal
bedienen en tegelijkertijd op de knop drukken
om het systeem uit te schakelen.
Het systeem blijft uitgeschakeld, totdat u
het weer activeert.
Bij uitschakeling van het systeem blijft de
hellingrem (HSA) actief om te voorkomen
dat de auto bij het wegrijden op een oplo-
pende helling achteruitrolt.
Gerelateerde informatie
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
420
Hulp tijdens het wegrijden op een
helling
De hellingrem (HSA
5
) voorkomt dat de auto
achteruitrolt bij het starten op een oplopende
helling. Tijdens het achteruitrijden op een
oplopende helling voorkomt het systeem dat
de auto vooruitrolt.
Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk
enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u
uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal
verplaatst.
De tijdelijke remwerking wordt na enige
seconden opgeheven of eerder wanneer u
wegrijdt.
De hellingrem is ook beschikbaar, wanneer de
automatische rem bij stilstand (Auto Hold) uit-
staat.
Gerelateerde informatie
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
Rempedaal (p. 412)
Automatisch remmen na een
aanrijding
Bij een aanrijding waarbij het activeringsni-
veau voor pyrotechnische gordelspanners of
airbags wordt bereikt, of als er een aanrijding
met groot wild wordt gedetecteerd, worden
de remmen van de auto automatisch geacti-
veerd. Het systeem moet de gevolgen van
een eventueel volgende aanrijding beperken
of een volgende aanrijding geheel voorko-
men.
Bij een zware aanrijding bestaat het risico dat
de auto onbestuurbaar raakt. Om te voorko-
men dat de auto dan tegen een tweede obsta-
kel of voertuig opbotst of de gevolgen te
beperken wordt automatisch de remonders-
teuning geactiveerd om de auto veilig te rem-
men.
Tijdens het remmen worden de remlichten en
alarmlichten ingeschakeld. Wanneer de auto
tot stilstand is gekomen, blijven de alarmlich-
ten knipperen en de parkeerrem wordt aange-
zet.
Als afremmen niet geadviseerd wordt, omdat
bijvoorbeeld het risico bestaat dat de auto
door achterliggers geraakt wordt, kunt u het
systeem onderdrukken door het gaspedaal te
bedienen.
De functie werkt alleen, als het remsysteem na
de botsing nog intact is.
Gerelateerde informatie
Rear Collision Warning* (p. 348)
BLIS* (p. 349)
Remsystemen (p. 412)
5
Hill Start Assist
STARTEN EN RIJDEN
421
Versnellingsbak
De versnellingsbak is een onderdeel van de
aandrijflijn (krachtoverbrenging) tussen
motor en aandrijfwielen. De versnellingsbak
heeft tot taak de overbrengingsverhouding af
te stemmen op de gewenste snelheid en ver-
mogensbehoefte.
Er zijn twee hoofdgroepen versnellingsbak-
ken: handgeschakelde en automatische ver-
snellingsbakken.
De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes
versnellingen, terwijl de automatische er acht
heeft. Dankzij de verschillende versnellingen
zijn het motorkoppel en het motorvermogen
efficiënt te benutten. Bij de automatische ver-
snellingsbak zijn twee versnellingen zoge-
noemde overdrives die brandstof besparen bij
ritten met een constant toerental.
De automatische versnellingsbak biedt ook de
mogelijk tot handmatig schakelen. Op het
bestuurdersdisplay staat welke versnelling of
schakelstand er op dat moment in gebruik is.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak (p. 422)
Handgeschakelde versnellingsbak
(p. 421)
Schakelindicator (p. 427)
Handgeschakelde versnellingsbak
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
kiest u zelf een geschikte versnelling op basis
van de gewenste snelheid en het gewenste
vermogen.
Schakelen
Overzicht schakelhendel en schakelpatroon.
Neutraalstand (N)
De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes
versnellingen en het schakelpatroon staat op
de schakelhendel.
Trap het koppelingspedaal tijdens het
schakelen altijd zo ver mogelijk in.
Haal uw voet na het schakelen weer van
het koppelingspedaal af.
Blokkering achteruitversnelling
De blokkering van de achteruitversnelling
beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrij-
den op normale snelheid onbedoeld de achter-
uitversnelling inschakelt.
Volg het schakelpatroon op de schakel-
hendel en begin in de neutrale stand. Druk
de schakelhendel vervolgens naar stand R.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat.
Bij het parkeren
WAARSCHUWING
Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren
op een hellende ondergrond - een inge-
schakelde versnelling is niet voldoende om
de auto in alle situaties vast te houden.
Gerelateerde informatie
Versnellingsbak (p. 421)
Automatische versnellingsbak (p. 422)
Schakelindicator (p. 427)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
422
Automatische versnellingsbak
Bij een auto met een automatische versnel-
lingsbak kiest het systeem automatisch de
zuinigste versnelling. De versnellingsbak
heeft ook een handmatige schakelstand.
Overzicht voor de schakelhendel en het schakelpa-
troon op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay staat welke scha-
kelstand er gekozen is:
R, N, D of M. De P-stand is elektrisch.
In de stand voor handmatig schakelen ver-
schijnt ook de ingeschakelde versnelling.
BELANGRIJK
Om schade aan onderdelen van de aan-
drijflijn te voorkomen wordt de bedrijfs-
temperatuur van de versnellingsbak gecon-
troleerd. Bij gevaar voor oververhitting gaat
er een waarschuwingssymbool op het
bestuurdersdisplay branden en verschijnt
er een displaymelding – volg in dat geval
het gegeven advies.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Bij een eventuele storing in de versnellingsbak
verschijnen op het bestuurdersdisplay een
symbool en een melding.
Symbool Betekenis
Informatie- of foutmelding voor
de versnellingsbak. Volg het
gegeven advies op.
Versnellingsbak heeft of over-
verhit. Volg het gegeven advies
op.
Vermogen verlaagd/Accele-
ratie vermogen beperkt
Bij een tijdelijke storing in de
aandrijflijn kan de auto de zoge-
noemde Limp Home-stand met
een lager motorvermogen inne-
men om schade aan de aan-
drijflijn tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van een automatische
versnellingsbak (p. 423)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 424)
Schakelblokkering (p. 426)
Kickdownfunctie (p. 426)
Schakelindicator (p. 427)
Handgeschakelde versnellingsbak (p. 421)
STARTEN EN RIJDEN
}}
423
Schakelstanden van een
automatische versnellingsbak
Met een automatische versnellingsbak wordt
automatisch een geschikte versnelling geko-
zen op basis van de gewenste snelheid en het
gewenste vermogen.
Schakelen
De schakelhendel is van het type Shift-by-
wire, zodat er elektronisch wordt geschakeld
in plaats van mechanisch. Dit betekent een-
voudiger schakelen met meer uitgesproken
schakelstanden.
Overzicht schakelhendel en schakelstanden.
Verander van schakelstand door de veerbe-
laste schakelhendel voor- of achteruit te
duwen of, bij handmatig schakelen, opzij.
Schakelstanden
Parkeerstand – P
De parkeerstand wordt geactiveerd met de P-
knop bij de schakelhendel.
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd.
Kies stand P wanneer de auto geparkeerd
staat of als de motor moet worden gestart. De
auto moet stilstaan, wanneer u de parkeer-
stand kiest.
Om vanuit de parkeerstand een andere scha-
kelstand te kunnen kiezen, moet u in contact-
slotstand II het rempedaal bedienen. Voor
bepaalde varianten versnellingsbakken moet
de motor lopen.
Zet bij het parkeren eerst de parkeerrem aan
en kies daarna de parkeerstand.
WAARSCHUWING
Gebruik bij het parkeren op een helling
altijd de parkeerrem. Stand P is bij een
automaat niet voldoende om de auto in alle
situaties staande te houden.
N.B.
Om de auto te kunnen vergrendelen en het
alarm te activeren, moet de versnelling in
stand P staan.
Hulpsystemen
Het systeem schakelt automatisch stand P in
als u de auto afzet in stand D of R.
als u, terwijl de auto is ingeschakeld en de
schakelhendel in een stand anders dan P
staat, de veiligheidsgordel afdoet en het
bestuurdersportier opent.
Om een auto te parkeren wanneer u de veilig-
heidsgordel afgedaan en het bestuurderspor-
tier geopend hebt: haal de hendel uit stand P
en zet deze weer in stand R of D.
Als u de auto uitschakelt met de hendel in de
neutrale stand wordt niet automatisch overge-
schakeld op stand P. Dit om het mogelijk te
maken om de auto te wassen in een automati-
sche wasstraat waarbij de auto wordt voort-
getrokken.
Achteruitrijstand – R
Kies de stand R om achteruit te rijden. De
auto moet stilstaan, wanneer u de achteruitrij-
stand kiest.
Neutrale stand – N
In deze stand kunt u de motor starten en er is
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de scha-
kelhendel in stand N staat.
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
halen moet u in contactslotstand II het rempe-
daal bedienen. Voor bepaalde varianten ver-
snellingsbakken moet de motor lopen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
424
Rijmodus – D
Stand D is de normale rijstand. De versnel-
lingsbak schakelt automatisch op en terug
afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
de snelheid.
De auto moet stilstaan bij het schakelen van
stand R naar stand D.
Stand voor handmatig schakelen – M
Overzicht handmatige schakelstand op bestuurders-
display.
Handmatig schakelen kan op elk moment tij-
dens het rijden geactiveerd worden. Bij het
loslaten van het gaspedaal wordt de auto op
de motor afgeremd.
Kies de stand voor handmatig schakelen door
de schakelhendel vanuit stand D naar ach-
teren te bewegen. Op het bestuurdersdisplay
staat welke versnelling er is ingeschakeld.
Duw de schakelhendel naar rechts in de
richting van de "+" (plus) om op te scha-
kelen naar de eerstvolgende hogere ver-
snelling en laat de hendel weer los.
Duw de schakelhendel naar links in de
richting van de "" (min) om terug te
schakelen naar de eerstvolgende lagere
versnelling en laat de hendel weer los.
Duw de schakelhendel naar achteren om
stand D te hervatten.
Om schokkerig gedrag en afslag van de motor
te voorkomen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, als de snelheid daalt tot
onder de gewenste waarde voor de gekozen
versnelling.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak (p. 422)
Schakelblokkering (p. 426)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 424)
Kickdownfunctie (p. 426)
Schakelen met stuurpaddles*
De stuurpaddles vormen een aanvulling op de
schakelhendel en bieden u de mogelijkheid
om handmatig te schakelen zonder uw han-
den van het stuurwiel te hoeven nemen.
"-": Eerstvolgende lagere versnelling
inschakelen.
"+": Eerstvolgende hogere versnelling
inschakelen.
Stuurpaddles activeren
Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen
moet u ze wel eerst activeren:
Haal een van de paddles in de richting van
het stuurwiel.
> Een cijfer op het bestuurdersdisplay
geeft de ingeschakelde versnelling aan.
STARTEN EN RIJDEN
425
Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuur-
paddles.
Bestuurdersdisplay bij schakelen met stuurpaddles in
de stand voor handmatig schakelen.
Wisselen
U kunt als volgt schakelen:
Haal een van de paddles naar achteren –
in de richting van het stuurwiel – en laat
deze weer los.
Bij iedere bediening van de paddles wordt er
geschakeld, tenzij het motortoerental buiten
het toelaatbare bereik komt. Na iedere scha-
keling geeft het bestuurdersdisplay het cijfer
van de ingeschakelde versnelling weer.
Systeem uitschakelen
Handmatig uitschakelen in schakelstand D
en M
Schakel de stuurpaddles uit door de rech-
ter paddle (+) in de richting van het stuur-
wiel te halen en in die stand vast te hou-
den, totdat het cijfer voor de ingescha-
kelde versnelling van het bestuurdersdis-
play verdwijnt.
> De versnellingsbak gaat terug naar
schakelstand D.
Automatische uitschakeling
In schakelstand D worden de stuurpaddles na
enige tijd van inactiviteit automatisch uitge-
schakeld. Het feit dat het cijfer voor de inge-
schakelde versnelling verdwijnt bevestigt dit.
Dit geldt echter niet bij het afremmen op de
motor. De paddles blijven actief zolang er op
de motor wordt afgeremd.
In schakelstand M vindt geen automatische
uitschakeling plaats.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak (p. 422)
Schakelstanden van een automatische
versnellingsbak (p. 423)
Schakelindicator (p. 427)
STARTEN EN RIJDEN
426
Schakelblokkering
De schakelblokkering voorkomt onbedoeld
schakelen tussen schakelstanden bij een
automatische versnellingsbak.
Automatische schakelblokkering
De automatische schakelblokkering kent ver-
schillende beveiligingsfuncties.
Vanuit de parkeerstand – P
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen moet u in contactslotstand II het rempe-
daal bedienen. Voor bepaalde varianten ver-
snellingsbakken moet de motor lopen.
Vanuit de neutrale stand – N
Als de schakelhendel in stand N staat en de
auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan
(of de motor nu loopt of niet), is de schakel-
hendel geblokkeerd.
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
halen moet u in contactslotstand II het rempe-
daal bedienen. Voor bepaalde varianten ver-
snellingsbakken moet de motor lopen.
Melding op bestuurdersdisplay
Als de schakelhendel geblokkeerd is, wordt er
een melding op het bestuurdersdisplay weer-
gegeven, bijvoorbeeld
Versnellingshendel
Trap rempedaal in voor activeren
versn.pook
.
De keuzehendel wordt niet mechanisch
geblokkeerd.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak (p. 422)
Schakelstanden van een automatische
versnellingsbak (p. 423)
Kickdownfunctie
De kickdown
6
is te gebruiken om zo snel
mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen.
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit is de zogenoemde kickdown.
Wanneer u het gaspedaal uit de kickdown-
stand loslaat, schakelt de versnellingsbak
automatisch op.
Beveiligingsfunctie
Om overtoeren van de motor tegen te gaan is
het stuurprogramma van de versnellingsbak
voorzien van een terugschakelblokkering.
De versnellingsbak staat geen terugschake-
ling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog
toerental leidt dat de motor beschadigd kan
raken. Wanneer u bij hoge motortoeren toch
probeert een dergelijke kickdown uit te voe-
ren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oor-
spronkelijke versnelling rijden.
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het
motortoerental een of meer versnellingen
terugschakelen. Om schade aan de motor te
voorkomen schakelt de auto op wanneer de
motor het maximumtoerental heeft bereikt.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak (p. 422)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
427
Schakelindicator
De schakelindicator op het bestuurdersdis-
play geeft aan welke versnelling er ingescha-
keld is in de handmatige schakelstand en
wanneer u voor optimale zuinigheid beter
kunt schakelen.
Voor een milieubewuste rijstijl in de handma-
tige schakelstand is het belangrijk om de
juiste versnelling te kiezen en tijdig te schake-
len.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Een pijl-omhoog geeft aan dat geadviseerd
wordt om op te schakelen, terwijl een pijl-
omlaag aangeeft dat geadviseerd wordt om
terug te schakelen.
Bij een automatische versnellingsbak
De schakelindicator toont de actuele versnel-
ling op het bestuurdersdisplay en geeft met
een pijl-omhoog de geadviseerde opschake-
ling aan.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak (p. 422)
Handgeschakelde versnellingsbak (p. 421)
Vierwielaandrijving*
Bij vierwielaandrijving (AWD
7
) worden alle
vier de wielen van de auto tegelijk aangedre-
ven, wat de wegligging verbetert.
Om optimale wegligging te verkrijgen wordt
de aandrijfkracht automatisch verdeeld over
de wielen met de beste grip. Het systeem
berekent voortdurend het koppel dat op de
achterwielen moet worden overgebracht en
kan tot vijftig procent van het totale motorkop-
pel naar de achterwielen sturen.
De vierwielaandrijving werkt ook stabiliserend
bij hogere snelheden. Bij normaal rijden wor-
den de voorwielen naar verhouding iets ster-
ker aangedreven dan de achterwielen. Bij stil-
stand is de vierwielaandrijving altijd ingescha-
keld om bij het optrekken maximale tractie
mogelijk te maken.
De eigenschappen van de vierwielaandrijving
wisselen, al naar gelang de gekozen rijmodus.
Gerelateerde informatie
Rijmodi* (p. 428)
Lagesnelheidsregeling* (p. 438)
Versnellingsbak (p. 421)
6
Alleen mogelijk bij een automatische versnellingsbak.
7
All Wheel Drive
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
428
Rijmodi*
De gekozen rijmodus past de rijeigenschap-
pen van de auto aan om de rijbeleving te ver-
beteren en ondersteuning te bieden in
bepaalde omstandigheden.
Dankzij de rijmodi kunt u in uiteenlopende rij-
omstandigheden snel gebruikmaken van de
verschillende autosystemen en instellingen.
De volgende systemen worden aangepast
voor optimale rijeigenschappen in de verschil-
lende rijmodi:
Besturing
Motor/versnellingsbak
8
/vierwielaandrij-
ving*
Remmen
Schokdemping
Bestuurdersdisplay
Start/Stop-systeem
Klimaatinstellingen
Kies de rijmodus die zich leent voor de actuele
rijomstandigheden. Let erop dat alle rijmodi
niet in alle situaties beschikbaar zijn.
Mogelijke rijmodi
Bij het starten van de auto staat deze in de rij-
modus
Comfort en is het Start/Stop-systeem
geactiveerd. Het is mogelijk om de rijstand te
wijzigen als de auto is gestart, bijv. naar de
Individual-stand. Als de Individual-stand is
gekozen, kunnen specifieke wensen worden
aangepast, bijv, het weergeven van de toeren-
teller.
Comfort
De rijmodus Comfort is de standaardmodus
van de auto. De aanpassingen in deze stand
zorgen ervoor dat de auto comfortabel aan-
doet, licht stuurt, soepel veert en dat de car-
rosserie minimaal beweegt.
Deze rijmodus is de stand voor de certificering
van de uitstoot van kooldioxide.
Eco
In de rijmodus
Eco wordt de auto afge-
stemd op zuiniger en milieuvriendelijker
rijden.
Deze rijmodus houdt onder meer in dat het
Start/Stop-systeem actief is en dat het effect
van bepaalde klimaatinstellingen wordt gere-
duceerd.
Bij ritten in de
Eco-modus staat er op het
bestuurdersdisplay een ECO-meter die con-
tinu aangeeft hoe zuinig u rijdt.
Off Road
Deze modus levert betere rijeigenschap-
pen van de auto op in moeilijk begaanbaar
terrein en op slechte wegen.
De auto stuurt licht, de vierwielaandrijving* en
de lagesnelheidsregeling met afdalingsremre-
geling (HDC
9
) zijn actief. Het Start/Stop-sys-
teem is uitgeschakeld.
Deze rijmodus kan alleen bij lage snelheden
worden geactiveerd en de snelheidsmeter laat
de zone voor de maximumsnelheid zien. Als
deze snelheid wordt overschreden, wordt de
Off Road-stand onderbroken en wordt er een
andere rijmodus geactiveerd.
In de rijmodus
Off Road zit er een kompas
tussen de snelheidsmeter en de toerenteller
op het bestuurdersdisplay.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op
de openbare weg.
8
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
9
Hill Descent Control
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
429
Dynamic
De
Dynamic-modus zorgt ervoor dat de
auto een sportiever gedrag vertoont en
sneller reageert op het gaspedaal.
Er wordt sneller en scherper geschakeld en de
versnellingsbak geeft de voorrang aan een ver-
snelling die een hogere trekkracht oplevert.
De auto reageert sneller op stuurwielbewegin-
gen en de vering is stugger
10
dan normaal,
wat ervoor zorgt dat de carrosserie het weg-
dek beter volgt om in bochten de mate van
overhellen te beperken.
Het Start/Stop-systeem is uitgeschakeld.
De
Dynamic-stand is ook aanwezig in de uit-
voering Polestar Engineered*.
Individual
Deze stand biedt de mogelijkheid om uw
eigen rijinstellingen op te slaan.
Kies een van de rijmodi als uitgangspunt en
pas de instellingen voor de rijeigenschappen
geheel naar wens aan. De instellingen worden
opgeslagen onder het actieve bestuurderspro-
fiel en zijn iedere keer dat u de auto ontgren-
delt met dezelfde transpondersleutel beschik-
baar.
De persoonlijke rijmodus is alleen beschikbaar,
wanneer u deze eerst geactiveerd hebt op het
middendisplay.
Instellingsscherm
11
voor rijmodus Individual.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm.
2. Tik op My Car Individuele rijmodus en
markeer
Individuele rijmodus.
3.
Kies onder
Presets een rijmodus als uit-
gangspunt: Eco, Comfort, Dynamisch of
Polestar Engineered*.
Instellingen die kunnen worden aange-
past, zijn instellingen voor:
Bestuurdersscherm
Stuurkracht
Kenmerken aandrijflijn
Remkenmerken
Besturing ophanging
ECO-klimaat
Start/Stop.
Gerelateerde informatie
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Rijmodus Eco (p. 430)
Zuinig rijden (p. 441)
Start/Stop-systeem (p. 433)
Lagesnelheidsregeling* (p. 438)
Afdalingsremregeling* (p. 439)
Vierwielaandrijving* (p. 427)
Bestuurdersprofielen (p. 130)
10
Geldt voor een auto met Four-C.
11
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
430
Rijmodus* wijzigen
Kies de rijmodus die zich leent voor de
actuele rijomstandigheden.
De rijmodus is te wijzigen met de knop op de
middenconsole.
Let erop dat alle rijmodi niet in alle situaties
beschikbaar zijn.
Om de rijmodus te wijzigen:
1. Druk op de knop DRIVE MODE.
> Er verschijnt een pop-upmenu op het
bestuurdersdisplay met de actieve rij-
modus gemarkeerd.
2. U kunt op twee manieren een rijmodus
kiezen:
Tik direct op het touchscreen op een rij-
modus om deze te markeren en te acti-
veren.
Druk herhaalde malen op de knop
DRIVE MODE om met de cursor naar
de gewenste rijmodus te springen. De
gemarkeerde rijmodus wordt na een
korte vertraging geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Rijmodi* (p. 428)
Rijmodus Eco activeren en deactiveren
met functieknop (p. 432)
Lagesnelheidsregeling* activeren en deac-
tiveren met functieknop (p. 438)
Afdalingsremregeling* activeren en deacti-
veren met functieknop (p. 440)
Rijmodus Eco
De rijmodus
Eco kan helpen om zuiniger en
milieuvriendelijker met de auto te rijden.
Gebruik deze rijmodus om brandstof te bespa-
ren en het milieu te ontzien.
De volgende eigenschappen worden aange-
past in de rijmodus
Eco:
Schakelpunten
12
van de versnellingsbak.
Motorregeling en respons van het gaspe-
daal.
De uitrolfunctie Eco Coast
12
wordt geacti-
veerd en het afremmen op de motorrem
stopt, wanneer u het gaspedaal loslaat bij
snelheden tussen 65 en 140 km/h
(40 en 87 mph).
Bepaalde klimaatinstellingen werken met
gereduceerd effect of worden uitgescha-
keld.
Het bestuurdersdisplay geeft informatie
weer in een ECO-meter, wat het milieube-
wustzijn vergroot en voordelig rijden
bevordert.
Uitrolsysteem Eco Coast
12
De uitrolfunctie Eco Coast houdt in de praktijk
in dat er niet meer op de motor wordt afge-
remd om de bewegingsenergie van de auto te
benutten om de auto te laten uitrollen. Wan-
neer u het gaspedaal loslaat wordt de versnel-
12
Alleen bij automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
431
lingsbak automatisch losgekoppeld van de
motor, die voor een lager verbruik stationair
gaat draaien.
De functie is het beste bruikbaar op plaatsen
waar u ver kunt uitrollen, bijvoorbeeld op
wegen die licht aflopen of bij een voorziene
snelheidsverlaging, waar u een gebied met
een lagere maximumsnelheid kunt binnenrol-
len.
Uitrolsysteem activeren
Het systeem wordt geactiveerd wanneer u het
gaspedaal helemaal hebt losgelaten in combi-
natie met het volgende:
De rijmodus
Eco is geactiveerd.
de schakelhendel staat in de stand D.
de rijsnelheid ligt in het interval van
ca. 65140 km/h (4087 mph).
het hellingspercentage van een aflopende
weg is niet groter dan ca. 6%.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt
COASTING als de uitrolfunctie gebruikt
wordt.
Beperkingen
De uitrolfunctie is niet beschikbaar in de vol-
gende gevallen
de motor en/of versnellingsbak hebben
niet de normale bedrijfstemperatuur
u zet de schakelhendel vanuit stand D in
de stand voor handmatig schakelen
de snelheid ligt buiten het interval van
ca. 65140 km/h (4087 mph)
het hellingspercentage van een aflopende
weg is niet groter dan ca. 6%
u schakelt handmatig met behulp van de
stuurpaddles*.
Vrijloopsysteem deactiveren en
uitschakelen
Soms is het raadzaam om het systeem tijdelijk
te deactiveren of uit te schakelen om op de
motor te kunnen afremmen. Mogelijke voor-
beelden daarvan zijn steil aflopende hellingen
of net voordat u inhaalt, zodat u dat zo veilig
mogelijk kunt doen.
Deactiveer de uitrolfunctie als volgt
bedien het gas- of rempedaal
zet de schakelhendel in de stand voor
handmatig schakelen
schakel met de stuurpaddles*.
Schakel de uitrolfunctie als volgt uit
wissel van rijmodus*
verlaat de rijmodus
Eco via het functie-
scherm.
Ook zonder de uitrolfunctie is het mogelijk om
kortere stukken uit te rollen. En dat draagt bij
aan een lager verbruik. Voor optimale zuinig-
heid is het echter voordeliger om de uitrol-
functie te activeren en zo langere stukken te
kunnen uitrollen.
Cruisecontrol Eco Cruise
Bij gebruik van de cruisecontrol in de rijmodus
Eco accelereert en decelereert de auto minder
snel dan in de overige rijmodi, wat extra
brandstof bespaart. Dit betekent dat de rijsnel-
heid iets boven of onder de ingestelde snel-
heid kan liggen.
Bij ritten met een actieve cruisecontrol op
een gelijkmatige weg kan de rijsnelheid tij-
dens het uitrollen afwijken van de inge-
stelde snelheid.
Op een steile oplopende helling daalt de
rijsnelheid totdat u terugschakelt
12
,
waarna een beperkte acceleratie plaats-
vindt om de ingestelde snelheid te berei-
ken.
Bij het uitrollen op een aflopende helling
kan de rijsnelheid iets boven of onder de
ingestelde snelheid liggen. Het systeem
remt normaal af op de motor om de inge-
stelde snelheid aan te houden, maar zo
nodig worden ook de wielremmen aange-
sproken.
12
Alleen bij automatische versnellingsbak.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
432
ECO-meter op bestuurdersdisplay
De ECO-meter geeft aan hoe zuiniger er wordt
gereden:
Bij zuinig rijden laat de meter een lage
waarde zien met de wijzer in het groene
gebied.
Bij onzuinig rijden, zoals bij krachtig rem-
men of stevig gas geven, laat de meter
een hoge uitslag zien.
De ECO-meter heeft ook een indicator die laat
zien hoe een referentiebestuurder in dezelfde
rijomstandigheden met de auto zou rijden. Dit
wordt aangegeven met de korte wijzer van de
meter.
Eco-klimaat
In de rijmodus Eco wordt automatisch het
Eco-klimaat voor de passagiersruimte geacti-
veerd om het stroomverbruik te beperken.
N.B.
Bij activering van de rijmodus Eco worden
enkele parameters in de instellingen van de
klimaatregeling gewijzigd en gelden func-
tiebeperkingen voor bepaalde elektrische
verbruikers. Bepaalde instellingen zijn
handmatig te herstellen, maar de volledige
functionaliteit is alleen te verkrijgen door
de rijmodus Eco te verlaten of door de rij-
modus Individual* met maximale klimaat-
regelingsfuncties aan te passen.
Druk bij problemen met beslagen ruiten op de
knop voor maximale ontwaseming met nor-
male functionaliteit.
Gerelateerde informatie
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Rijmodus Eco activeren en deactiveren
met functieknop (p. 432)
Rijmodi* (p. 428)
Zuinig rijden (p. 441)
Start/Stop-systeem (p. 433)
Rijmodus Eco activeren en
deactiveren met functieknop
Er zit een functieknop voor de rijmodus
Eco
op het functiescherm van het middendisplay,
als de auto niet is voorzien van rijmodusknop
op de middenconsole.
Bij het afzetten van de motor wordt de rijmo-
dus
Eco uitgeschakeld, zodat u de rijmodus
iedere keer dat u de motor start opnieuw moet
activeren. Op het bestuurdersdisplay ver-
schijnt ECO, wanneer de rijmodus geactiveerd
is.
Rijmodus Eco kiezen op
functiescherm van middendisplay
Tik op de knop Rijmodus ECO om het
systeem te activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Rijmodus Eco (p. 430)
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Rijmodi* (p. 428)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
433
Start/Stop-systeem
Het Start/Stop-systeem zet de motor tijdelijk
af wanneer de auto stilstaat voor bijvoorbeeld
verkeerslichten of in een file en start de motor
vervolgens automatisch wanneer dat nodig
is.
Het Start/Stop-systeem beperkt het brand-
stofverbruik, wat op zijn beurt de uitstoot van
uitlaatgassen helpt verlagen.
Het systeem maakt een milieubewuste rijstijl
mogelijk door de motor automatisch te laten
stoppen als dat zo uitkomt.
Gerelateerde informatie
Rijden met Start/Stop-systeem (p. 433)
Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem
(p. 435)
Rijmodi* (p. 428)
Rijden met Start/Stop-systeem
Het Start/Stop-systeem zet de motor tijdelijk
af bij stilstand van de auto en start hem weer
automatisch wanneer dat nodig is.
Het Start/Stop-systeem is beschikbaar bij het
starten van de auto en is te activeren als aan
bepaalde voorwaarden is voldaan.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt een indi-
catie voor het volgende:
Beschikbaar
Actief
Niet beschikbaar.
Alle standaardsystemen van de auto zoals ver-
lichting, radio en dergelijke werken ook na een
autostop normaal. Voor sommige systemen
kunnen tijdelijk bepaalde beperkingen gelden
zoals voor de ventilatorsnelheid van de kli-
maatregeling of voor de volumeregeling van
het audiosysteem.
Autostop
Voor autostop geldt het volgende:
Bij een automatische versnellingsbak
Zet de auto stil met het rempedaal en
houd uw voet op het rempedaal. De motor
slaat automatisch af.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Bedien de koppeling, zet de hendel in de
neutrale stand en laat het koppelingspe-
daal opkomen. De motor slaat automa-
tisch af.
In de rijmodus
Comfort of Eco kan de motor
automatisch stoppen voordat de auto hele-
maal stilstaat.
Bij een geactiveerde adaptieve cruisecontrol
of Pilot Assist vindt er zo'n 3 seconden nadat
de auto tot stilstand is gekomen autostop
plaats.
Autostart
Voor autostart geldt het volgende:
||
STARTEN EN RIJDEN
434
Bij een automatische versnellingsbak
Laat het rempedaal los. De motor start
automatisch en u kunt doorrijden. Op een
oplopende helling grijpt de hellingrem
(HSA
13
) in om te voorkomen dat de auto
achteruitrolt.
Wanneer de functie Auto Hold geactiveerd
is, wordt de autostart uitgesteld tot het
moment van indrukken van het gaspedaal.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol of
Pilot Assist geactiveerd is, start de motor
automatisch bij het intrappen van het gas-
pedaal of bij het indrukken van de
-
knop van de linker stuurknoppenset.
Houd met uw voet het rempedaal in
dezelfde stand en bedien het gaspedaal.
De motor start automatisch.
Op een aflopende helling: Laat het rempe-
daal iets opkomen, zodat de auto begint te
rollen. De motor start automatisch na een
geringe snelheidsverhoging.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Met de schakelhendel in de neutrale
stand: Bedien het koppelingspedaal of het
gaspedaal – de motor start.
Op een aflopende helling: Laat het rempe-
daal iets opkomen, zodat de auto begint te
rollen. De motor start automatisch na een
geringe snelheidsverhoging.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Het symbool
verschijnt op de toe-
renteller wanneer het systeem beschik-
baar is.
Een wijzer van de toerenteller staat op
, wanneer het systeem actief is en
de motor automatisch is afgezet.
Het symbool
staat grijs gearceerd
wanneer het systeem niet beschikbaar is.
Er verschijnt geen symbool, wanneer het
systeem uitstaat.
Het systeem is actief en de motor is automatisch
afgezet.
Gerelateerde informatie
Start/Stop-systeem uitschakelen (p. 435)
Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem
(p. 435)
Start/Stop-systeem (p. 433)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 420)
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
13
Hill Start Assist
STARTEN EN RIJDEN
}}
435
Start/Stop-systeem uitschakelen
Soms is het raadzaam om het Start/Stop-
systeem uit te schakelen.
Schakel het systeem uit met
de functieknop
Start/Stop
op het functiescherm van het
middendisplay. Bij uitschake-
ling van het systeem dooft de
led in de knop.
Het systeem staat uit totdat:
het opnieuw wordt geactiveerd
u de rijmodus wijzigt in
Eco of Comfort
de auto een volgende keer wordt gestart.
Gerelateerde informatie
Rijden met Start/Stop-systeem (p. 433)
Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem
(p. 435)
Voorwaarden voor het Start/Stop-
systeem
Het Start/Stop-systeem werkt alleen, wan-
neer aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Als niet aan al deze voorwaarden is voldaan,
wordt dit aangegeven op het bestuurdersdis-
play.
Autostop werkt niet
In de volgende gevallen werkt de autostop
niet:
de auto heeft na het starten geen snelheid
van zo'n 10 km/h (6 mph) bereikt.
na een aantal opeenvolgende autostops
moet de snelheid weer boven
zo'n 10 km/h (6 mph) komen vóór de vol-
gende autostop.
U draagt de veiligheidsgordel niet.
de motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur niet bereikt.
de buitentemperatuur ligt onder ca. –5 °C
(23 °F) of boven ca. 37 °C (98 °F).
de elektrische voorruitwarming wordt
geactiveerd.
de omstandigheden in de passagiers-
ruimte wijken af van de ingestelde waar-
den.
u rijdt achteruit met de auto.
u maakt grote stuurbewegingen.
de weg is erg steil.
u ontgrendelt de motorkap.
bij ritten op grote hoogte waarbij de motor
niet op de bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
het ABS is geactiveerd.
bij een krachtige remmanoeuvre (ook zon-
der dat het ABS actief is).
de beveiliging tegen oververhitting van de
startmotor is in werking getreden door fre-
quente starts in korte tijd.
het roetfilter van de uitlaatgasreiniging is
verzadigd.
er is een aanhangwagen aangesloten op
het elektrische systeem van de auto.
Het onderstaande geldt bij een automatische
versnellingsbak:
de versnellingsbak heeft de normale
bedrijfstemperatuur niet bereikt.
de schakelhendel staat in de stand M (±).
wanneer de verkeerssituatie dat toelaat
(zoals in een file).
Autostart werkt niet
In de volgende gevallen werkt de autostart
niet nadat de motor automatisch werd afge-
zet:
Bij een automatische versnellingsbak:
De bestuurder draagt geen gordel, de
schakelhendel staat in stand P en het
||
STARTEN EN RIJDEN
436
bestuurdersportier staat open – er moet
op de normale manier worden gestart.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
De bestuurder zit niet in de gordel.
Er is een versnelling ingeschakeld zonder
te ontkoppelen.
Onvrijwillige motorstop bij een
handgeschakelde versnellingsbak
Doe het volgende, als de motor niet weer aan-
slaat:
1. Controleer of de veiligheidsgordel van de
bestuurdersstoel goed in de gordelsluiting
vastzit.
2. Bedien het koppelingspedaal opnieuw –
de motor start automatisch.
3. In bepaalde gevallen moet u de schakel-
hendel in de neutrale stand zetten. Er ver-
schijnt een melding op het bestuurders-
display – volg het gegeven advies.
Autostart zonder dat u het rempedaal
loslaat
In de volgende gevallen vindt autostart plaats,
ook al hebt u het rempedaal niet losgelaten:
de ruiten beslaan door de hoge luchtvoch-
tigheidsgraad in het interieur.
de omstandigheden in de passagiers-
ruimte wijken af van de ingestelde waar-
den.
u bedient het rempedaal met pompende
bewegingen.
u ontgrendelt de motorkap.
de auto begint te rollen of gaat iets sneller
rijden als de auto automatisch is afgezet
zonder helemaal stil te staan.
Het onderstaande geldt bij een automatische
versnellingsbak:
u hebt de veiligheidsgordel afgedaan met
de schakelhendel in stand D of N.
u zet de schakelhendel van D in stand R of
M (
±
).
u opent het bestuurdersportier met de
schakelhendel in stand D – een "belsig-
naal" en een tekstbericht geven aan dat
het contact ingeschakeld is.
WAARSCHUWING
Open de motorkap niet na een automati-
sche motorstop. Zet de motor op de nor-
male wijze af alvorens de motorkap te ope-
nen.
Gerelateerde informatie
Start/Stop-systeem (p. 433)
Rijden met Start/Stop-systeem (p. 433)
Start/Stop-systeem uitschakelen (p. 435)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
437
Niveauregeling* en schokdemping
De niveauregeling en schokdemping van de
auto worden automatisch geregeld.
Schokdemping (Four-C)
Op auto's uitgerust met Four-C is de schok-
demping aangepast aan de gekozen rijmodus
en de snelheid die de auto heeft. De schok-
demping staat normaal ingesteld op optimaal
comfort en wordt continu bijgeregeld op basis
van de ondergrond, de mate van versnelling/
vertraging en de vraag of de auto op rechte
stukken of in bochten rijdt.
Symbolen en meldingen op bestuurdersdisplay
Symbool Melding Betekenis
Vering
Tijdelijk beperkte pres-
taties
De prestaties van de actieve wielophanging zijn tijdelijk gereduceerd op grond van de belasting van
het systeem. Als deze melding vaak verschijnt (bijv. meerdere keren per week), neem dan contact op
met een werkplaats
A
.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Rijmodi* (p. 428)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
438
Lagesnelheidsregeling*
De lagesnelheidsregeling (LSC
14
) biedt
ondersteuning bij ritten in het terrein en op
een gladde ondergrond en verbetert de rijei-
genschappen. U rijdt bijvoorbeeld met een
caravan over een grasveld of met een boot-
trailer op een boothelling.
Bij een auto met een rijmodusknop* is deze
functie geïntegreerd in de rijmodus
Off Road.
De regeling is aangepast voor terreinritten en
voor ritten op lage snelheden (tot zo'n 40
km/h (25 mph)) met een aanhangwagen ach-
ter de auto.
De lagesnelheidsregeling geeft voorrang aan
lage versnellingen en vierwielaandrijving wat
wielspin helpt voorkomen en een betere trac-
tie oplevert. Op lage snelheden reageert de
motor minder snel op het gaspedaal voor een
betere regeling van de tractie en snelheid.
De regeling wordt samen met de afdalings-
remregeling (HDC
15
) geactiveerd om de snel-
heid op steile, aflopende hellingen met het
gaspedaal te kunnen regelen, zodat u het rem-
pedaal minder vaak hoeft te gebruiken. De
regeling maakt het mogelijk om op steile en
aflopende hellingen een lage en gelijkmatige
snelheid aan te houden.
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is,
veranderen het gaspedaalgevoel en de
motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op
de openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snel-
heden opnieuw ingeschakeld worden, als
dat wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Lagesnelheidsregeling* activeren en deac-
tiveren met functieknop (p. 438)
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Afdalingsremregeling* (p. 439)
Vierwielaandrijving* (p. 427)
Lagesnelheidsregeling* activeren
en deactiveren met functieknop
Er zit een functieknop voor de lagesnelheids-
regeling van
Hill Descent Control op het
functiescherm van het middendisplay, als de
auto niet is voorzien van rijmodusknop op de
middenconsole.
Lagesnelheidsregeling kiezen op het
functiescherm van het middendisplay
Tik op de knop Hill Descent Control om
het systeem te activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is.
Bij uitschakeling van de motor wordt het sys-
teem automatisch uitgeschakeld.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snel-
heden opnieuw ingeschakeld worden, als
dat wenselijk is.
14
Low Speed Control
15
Hill Descent Control
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
439
Gerelateerde informatie
Lagesnelheidsregeling* (p. 438)
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Afdalingsremregeling*
Afdalingsremregeling (HDC
16
) is een systeem
dat op lage snelheden de remmende werking
van de motorrem verhoogt. Dit betekent dat
u op bij steile, aflopende hellingen vaart kunt
meerderen of minderen met het gaspedaal,
zonder te hoeven bijremmen.
Bij een auto met een rijmodusknop* is deze
functie geïntegreerd in de rijmodus
Off Road.
De afdalingsremregeling is aangepast voor
terreinritten op lage snelheden en is vooral
handig bij ritten op steile, aflopende hellingen
met een lastige ondergrond. Omdat u het rem-
pedaal niet hoeft te gebruiken, kunt zich volle-
dig richten op de besturing.
WAARSCHUWING
HDC werkt niet in alle situaties, maar is uit-
sluitend bedoeld als een aanvullend hulp-
middel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoor-
delijk voor dat u de auto op een veilige
manier bestuurt.
Functie
Met hulp van het remsysteem laat de afda-
lingsremregeling de auto langzaam voor- en
achteruitrijden. De snelheid is tijdelijk met het
gaspedaal te verhogen. Bij het loslaten van het
gaspedaal wordt de rijsnelheid weer tot stap-
voets verlaagd, ongeacht het hellingspercen-
tage en zonder dat u daarvoor het rempedaal
hoeft te bedienen. Bij activering van het sys-
teem gaan de remlichten branden.
Met het rempedaal kunt u de auto altijd rem-
men en langzamer stapvoets rijden of de auto
helemaal tot stilstand brengen.
De regeling wordt samen met de lagesnel-
heidsregeling (LSC
17
) geactiveerd en biedt
ondersteuning bij ritten in het terrein en op
een gladde ondergrond en verbetert de rijei-
genschappen. De systemen zijn bestemd voor
gebruik op lage snelheden, tot zo'n 40 km/h
(25 mph).
16
Hill Descent Control
17
Low Speed Control
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
440
Aandachtspunten bij ritten met
geactiveerde HDC
Als u tijdens ritten op een steile aflopende
helling het systeem uitschakelt, wordt de
remwerking langzaam verlaagd.
Bij een automatische versnellingsbak
HDC is te gebruiken in schakelstand D, R
en in de 1e of 2e versnelling bij handmatig
schakelen.
Bij handmatig schakelen is het niet moge-
lijk om op te schakelen naar de 3e versnel-
ling of hoger.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
HDC remt alleen in de 1e versnelling of in
de achteruitversnelling (R). In hogere ver-
snellingen wordt niet actief geremd, ook al
wordt de functie pas uitgeschakeld bij een
snelheid van zo'n 40 km/h (25 mph).
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is,
veranderen het gaspedaalgevoel en de
motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op
de openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snel-
heden opnieuw ingeschakeld worden, als
dat wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Afdalingsremregeling* activeren en deacti-
veren met functieknop (p. 440)
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Lagesnelheidsregeling* (p. 438)
Vierwielaandrijving* (p. 427)
Afdalingsremregeling* activeren
en deactiveren met functieknop
Er zit een functieknop voor de afdalingsrem-
regeling van
Hill Descent Control op het
functiescherm van het middendisplay, als de
auto niet is voorzien van rijmodusknop op de
middenconsole.
Afdalingsremregeling kiezen op
functiescherm van middendisplay
De afdalingsremregeling werkt alleen op lage
snelheden.
Tik op de knop Hill Descent Control om
het systeem te activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is.
Bij uitschakeling van de motor wordt het sys-
teem automatisch uitgeschakeld.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snel-
heden opnieuw ingeschakeld worden, als
dat wenselijk is.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
441
Gerelateerde informatie
Afdalingsremregeling* (p. 439)
Rijmodus* wijzigen (p. 430)
Zuinig rijden
Rijd zuinig en milieubewuster door rustig en
met een vooruitziende blik te rijden.
Stem uw rijstijl en snelheid af op de situatie.
Let op het volgende:
Activeer voor een lager brandstofverbruik
de rijmodus
Eco.
Gebruik de uitrolfunctie Eco Coast in de
rijmodus
Eco – er wordt niet meer op de
motor afgeremd, waardoor de bewegings-
energie van de auto wordt gebruikt om de
auto langer te laten uitrollen
18
.
Rijd bij gebruik van de functie voor hand-
matig schakelen in de hoogst mogelijke
versnelling, afhankelijk van de verkeerssi-
tuatie en de weggesteldheid – lagere toe-
ren leveren een lager brandstofverbruik
op. Let op de schakelindicator.
Rijd met gelijkmatige snelheid en met
vooruitziende blik om zo weinig mogelijk
te hoeven remmen.
Bij hoge snelheden neemt het brandstof-
verbruik toe – de luchtweerstand neemt
toe naarmate de snelheid stijgt.
Het momentane brandstofverbruik van de
boordcomputer kan u helpen om zuiniger
te rijden.
Laat de motor niet stationair warmdraaien,
maar rijd direct na het starten weg met
normale belasting – een koude motor ver-
bruikt meer brandstof dan een warme.
Gebruik de auto bij voorkeur niet voor
korte afstanden. De motor komt dan niet
op de normale bedrijfstemperatuur wat
aanleiding geeft tot een verhoogd brand-
stofverbruik.
Rem af op de motor, wanneer dat zonder
gevaar voor medeweggebruikers mogelijk
is.
Houd de juiste bandenspanning aan en
controleer regelmatig of dat nog steeds zo
is – houd voor de beste resultaten de
zogenoemde ECO -bandenspanning aan.
De bandenkeuze is mogelijk van invloed
op het brandstofverbruik – informeer bij
uw dealer naar passende banden.
Neem geen spullen in de auto mee die u
niet gebruikt – hoe groter de belading, hoe
hoger het verbruik.
Lading op het dak en het gebruik van een
dakbox resulteren in een grotere lucht-
weerstand waardoor het verbruik toene-
emt – verwijder lastdragers die u niet
gebruikt.
Rijd niet met open zijruiten.
18
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
442
WAARSCHUWING
Zet de motor nooit af tijdens het rijden
(zoals op een aflopende helling), omdat
daarbij belangrijke systemen zoals de
stuur- en rembekrachtiging wegvallen.
Gerelateerde informatie
Drive-E - schoner rijplezier (p. 28)
Rijmodus Eco (p. 430)
Bandenspanning controleren (p. 544)
Voorbereidingen voor een lange rit
Voor aanvang van een autovakantie of een
langere autorit is het belangrijk om de func-
ties en uitrusting van de auto eens goed te
controleren.
Controleer of
de motor naar behoren functioneert en of
het brandstofverbruik in orde is
er wellicht sprake is van lekkage (brand-
stof, olie of andere vloeistoffen)
de remwerking tijdens het afremmen naar
behoren is
alle gloeilampen werken – pas de
koplamphoogte aan bij een zware bela-
ding van de auto
de profieldiepte van de banden en de
spanning voldoende zijn. Monteer winter-
banden bij ritten in gebieden met kans op
besneeuwde of beijzelde wegen
de ladingsgraad van de startaccu is vol-
doende
de wisserbladen in goede staat verkeren
er een gevarendriehoek en een veiligheids-
vest in de auto aanwezig zijn – in
bepaalde landen is dat wettelijk verplicht.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 544)
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
(p. 662)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Rijden tijdens de winter (p. 443)
Zuinig rijden (p. 441)
Instellingen voor automodem* (p. 522)
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Pilot Assist* (p. 302)
Snelheidsbegrenzer (p. 282)
Noodreparatieset voor banden (p. 561)
STARTEN EN RIJDEN
443
Rijden tijdens de winter
Bij rijden in de winter is het belangrijk om
bepaalde controles op de auto uit te voeren,
zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt
rijden.
Let voor aanvang van de winter in het bijzon-
der op het volgende:
De koelvloeistof van de motor moet 50%
glycol bevatten. Bij een dergelijke concen-
tratie is de motor beschermd tegen
bevriezing tot ca. –35 °C (–31 °F). Om
gezondheidsrisico's te vermijden is het
zaak geen verschillende soorten glycol
met elkaar te mengen.
Houd de tank altijd goed gevuld om con-
dens in de brandstoftank tegen te gaan.
De viscositeit van de motorolie is belang-
rijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere
viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat
de motor bij koud weer gemakkelijker aan
en neemt bovendien het brandstofverbruik
tijdens de koude start af.
BELANGRIJK
Gebruik geen olie met een lage viscosi-
teitsaanduiding bij zware rijomstandighe-
den of warm weer.
Controleer de algehele conditie en de
ladingsgraad van de startaccu. De star-
taccu wordt zwaarder belast bij koud weer
en ook de accucapaciteit neemt af bij
vorst.
Giet sproeiervloeistof met antivries in het
sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te
voorkomen.
Nieuwe auto's en gladde wegen
Voor een zo goed mogelijke grip bij gevaar
voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de
auto rondom van winterbanden te voorzien.
N.B.
In sommige landen is het gebruik van win-
terbanden verplicht. Banden met spikes
zijn niet in alle landen toegestaan.
Oefen onder gecontroleerde omstandigheden
om te testen hoe de auto bij gladheid reageert.
Gerelateerde informatie
Winterbanden (p. 559)
Sneeuwkettingen (p. 560)
Remmen op gepekelde rijbanen (p. 414)
Remmen op natte rijbanen (p. 414)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 642)
Startaccu (p. 608)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Koelvloeistof bijvullen (p. 602)
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie (p. 657)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
444
Doorwaaddiepte
Doorwaden houdt in dat de auto door een
waterpartijen rijdt, zoals op een ondergelo-
pen weggedeelte. Waden dient met de
nodige voorzichtigheid te gebeuren.
U kunt met de auto stapvoets door waterpar-
tijen van maximaal 45 cm (17 inch) diep rijden.
Wees extra voorzichtig als u door stromend
water rijdt.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stil-
stand. Trap na het oversteken van de water-
partij lichtjes op het rempedaal om te contro-
leren of de remwerking in orde is. Bij water en
vuil op de remblokken kunnen er vertragingen
in de remwerking optreden.
Maak eventuele aansluitingen voor de
elektrische verwarming en de aanhangwa-
genkoppeling schoon na ritten in water en
modder.
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken – elektri-
sche storingen zijn anders niet uitgeslo-
ten.
BELANGRIJK
Als er water in het luchtfilter komt, kan
er motorschade ontstaan.
Als er water in de transmissie komt,
neemt de smerende werking van de
oliën af waardoor de betrokken syste-
men minder lang meegaan.
Schade aan de motor, transmissie, tur-
bocompressor, het differentieel of de
inwendige onderdelen ervan als gevolg
van waterlekkage (hydrolock) of een
tekort aan olie valt niet onder de garan-
tie.
Probeer de motor bij motorafslag in
water niet opnieuw te starten. Haal de
auto uit het water en breng deze naar
de werkplaats – geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats. Kans
op motorschade.
Gerelateerde informatie
Bergen (p. 472)
Lagesnelheidsregeling* (p. 438)
Tankvulklep openen en sluiten
Om de tankvulklep te kunnen openen moet
de auto ontgrendeld zijn
19
.
Op het bestuurdersdisplay
wordt met de pijl naast het
tanksymbool aangegeven aan
welke kant van de auto de
tankvulklep zit.
1. Open de tankvulklep door lichte druk aan
te brengen op de achterkant van de vul-
klep.
2. Sluit na het tanken de klep door er licht op
te drukken.
Gerelateerde informatie
Brandstof tanken (p. 445)
AdBlue
®
controleren en bijvullen (p. 453)
19
Alleen bij vergrendeling en ontgrendeling via de transpondersleutel, het Keyless-systeem* of via Volvo On Call is de status van de tankvulklep te wijzigen.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
445
Brandstof tanken
De brandstoftank is voorzien van een doploos
tanksysteem.
Tanken bij een tankstation
Bij het tanken is het belangrijk om het mondstuk van
het vulpistool tot voorbij de twee kleppen in de vul-
pijp te steken.
Tankinstructies:
1. Schakel de auto uit en open de tankvul-
klep.
2.
Kies een brandstof die is goedgekeurd
voor gebruik in de auto op basis van de
aanduiding
20
aan de binnenkant van de
tankvulklep. Zie de informatie over goed-
gekeurde brandstofsoorten en hun aandui-
dingen in het artikel "Benzine" of "Diesel-
olie".
3. Steek het mondstuk van het vulpistool in
de brandstofvulopening. De vulpijp heeft
twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg
dat u het mondstuk van het vulpistool
langs de beide afdekkingen hebt gesto-
ken, voordat u begint met tanken.
4. Giet de tank niet te vol door het vulpistool
na de eerste afslag uit de vulopening te
halen.
> De tank is vol.
N.B.
Een overvolle tank kan bij warm weer over-
stromen.
Brandstof bijvullen via een jerrycan
Gebruik voor het bijvullen van brandstof met
een jerrycan de trechter die in het blok
schuimrubber onder het vloerluik in de baga-
geruimte ligt.
1. Open de tankvulklep.
2. Steek de trechter in de brandstofvulope-
ning. De vulpijp heeft twee afdekkingen
die te openen zijn. Zorg dat u de trechter-
buis langs de beide afdekkingen hebt
gestoken, voordat u begint met tanken.
Geldt voor een extra verwarming op
brandstof*
Gebruik de verwarming op brandstof nooit,
wanneer de auto bij een tankstation staat.
20
De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk 12 oktober 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations
in heel Europa.
||
STARTEN EN RIJDEN
446
Sticker aan binnenkant tankvulklep.
Gerelateerde informatie
Tankvulklep openen en sluiten (p. 444)
Benzine (p. 447)
Dieselolie (p. 448)
Wanneer u de tank leegrijdt van een die-
selmodel (p. 450)
Hanteren van brandstof
Gebruik geen brandstof met een kwaliteit die
slechter is dan de kwaliteit die door Volvo
wordt aanbevolen, omdat dit een negatief
effect heeft op het motorvermogen en het
brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat u geen brandstofdampen
inademt of brandstofspatten in de ogen
krijgt.
Bij brandstof in de ogen eventuele contact-
lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15
minuten lang spoelen met een ruime hoe-
veelheid schoon water en medische hulp
inroepen.
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen
zoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervan
en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen
bij inwendig gebruik aanleiding geven tot
blijvend letsel met mogelijk dodelijke
afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in
bij het inslikken van brandstof.
WAARSCHUWING
Op de grond gemorste brandstof kan vlam
vatten.
Schakel de verwarming op brandstof uit
voordat u gaat tanken.
Heb nooit een ingeschakelde mobiele tele-
foon bij u als u staat te tanken. Door het
belsignaal kan er vonkvorming ontstaan
waardoor de benzinedampen ontsteken en
dat kan tot brand en letsel leiden.
BELANGRIJK
Door mengsels van verschillende soorten
brandstoffen of het gebruik van niet aanbe-
volen brandstof vervallen de garanties van
Volvo en evt. aanvullende serviceovereen-
komsten. Dit geldt voor alle motoren.
Gerelateerde informatie
Benzine (p. 447)
Dieselolie (p. 448)
AdBlue
®
hanteren (p. 452)
STARTEN EN RIJDEN
447
Benzine
Bij het tanken is het belangrijk om de juiste
dieselolie te gebruiken. Er zijn benzinesoor-
ten met verschillende octaangetallen die zijn
aangepast voor verschillende rijomstandighe-
den.
Maak alleen gebruik van benzine van gere-
nommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit
brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de
tank. De benzine moet voldoen aan de norm
EN 228.
Aanduiding voor benzine
Sticker aan binnenkant tankvulklep.
De aanduiding conform de CEN-norm
EN16942 zit aan de binnenkant van de tank-
vulklep en uiterlijk 12 oktober 2018 ook op de
desbetreffende brandstofpompen en mond-
stukken op tankstations in heel Europa.
Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de
huidige standaardbrandstoffen in Europa. In
een auto met een benzinemotor is het toege-
staan benzine te gebruiken met de volgende
aanduiding:
E5 is een benzinesoort met
maximaal 2,7% zuurstof en
maximaal 5 vol-% ethanol.
E10 is een benzinesoort met
maximaal 3,7% zuurstof en
maximaal 10 vol-% ethanol.
BELANGRIJK
Er is brandstof toegestaan die tot 10
volumeprocent ethanol bevat.
Het gebruik van EN 228 E10-benzine
(maximaal 10 volumeprocent ethanol)
is toegestaan.
Een ethanolgehalte hoger dan E10
(maximaal 10 volumeprocent ethanol)
zoals bij E85 is niet toegestaan.
Octaangetal
RON 95 is te gebruiken in normale rijom-
standigheden.
RON 98 wordt geadviseerd voor een goed
rendement tegen een laag brandstofver-
bruik.
Gebruik van brandstof met een octaange-
tal lager dan RON 95 is niet toegestaan.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
(100 °F) wordt u geadviseerd om een brand-
stofsoort met een zo hoog mogelijk octaange-
tal te gebruiken. Dit om passende prestaties
en een gering brandstofverbruik te verkrijgen.
BELANGRIJK
Gebruik alleen loodvrije benzine om
schade aan de katalysator tegen te
gaan.
Het gebruik van brandstof met metaal-
additieven is niet toegestaan.
Gebruik geen toevoegingen die niet
door Volvo zijn aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 446)
Brandstof tanken (p. 445)
Benzineroetfilter (p. 448)
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
(p. 662)
STARTEN EN RIJDEN
448
Benzineroetfilter
21
Een benzinemodel is uitgerust met een roet-
filter voor een effectievere uitlaatgasreiniging.
In normale rijomstandigheden blijven roetdeel-
tjes uit de uitlaatgassen in het benzineroetfil-
ter achter. Normaal vindt passieve regeneratie
plaats waarbij de roetdeeltjes worden geoxi-
deerd en verbrand. Op die manier wordt het
filter gereinigd.
Bij frequente ritten op lage snelheden of her-
haalde koude starts bij lage temperaturen is
mogelijk actieve regeneratie vereist. De rege-
neratie van het roetfilter vindt automatisch
plaats en duurt normaal 1020 minuten. Tij-
dens de regeneratie kan het brandstofverbruik
tijdelijk toenemen.
Wanneer u bij koud weer de standverwarming
inschakelt, bereikt de motor sneller de nor-
male bedrijfstemperatuur.
Bij frequente korte ritten op lage
snelheden met een benzinemodel
De capaciteit van de uitlaatgasreiniging hangt
af van de rijstijl. Voor optimale zuinigheid is
het belangrijk om ritten van verschillende
lengte en op uiteenlopende snelheden te
maken.
Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid
(of bij koud weer) zodat de motor niet op
bedrijfstemperatuur komt, kan problemen ver-
oorzaken die op termijn aanleiding kunnen
geven tot storingen en waarschuwingsmeldin-
gen kunnen triggeren. Als u vaak ritten in
stadsverkeer maakt is het belangrijk om ook
regelmatig ritten op hogere snelheden te
maken om ervoor te zorgen dat de uitlaatgas-
reiniging kan regenereren.
Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20
minuten op de snelweg met snelheden
hoger dan 70 km/h (44 mph).
Gerelateerde informatie
Benzine (p. 447)
Dieselolie
Bij het tanken is het belangrijk om de juiste
dieselolie te gebruiken. Er zijn verschillende
dieseloliekwaliteiten in de handel voor
gebruik in uiteenlopende omstandigheden.
Maak alleen gebruik van dieselolie van gere-
nommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit
brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de
tank. De dieselolie moet voldoen aan de norm
EN 590 of SS 155435. Dieselmotoren zijn
gevoelig voor verontreinigingen in de brand-
stof, zoals een te hoog gehalte aan zwavel- of
metaaldeeltjes.
Aanduiding
Sticker aan binnenkant tankvulklep.
De aanduiding conform de CEN-norm
EN16942 zit aan de binnenkant van de tank-
vulklep en uiterlijk 12 oktober 2018 ook op de
desbetreffende brandstofpompen en mond-
stukken, op tankstations in heel Europa.
21
Geldt voor bepaalde varianten.
STARTEN EN RIJDEN
449
Dit is de aanduiding die geldt voor de huidige
standaardbrandstof in Europa. In een auto met
een dieselmotor is het toegestaan dieselolie te
gebruiken met de volgende aanduiding:
B7 is een dieselsoort met
maximaal 7 vol-% veresterde
methylvetzuren (FAME).
Bij lage temperaturen (lager dan 0 °C (32 °F))
kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken,
wat tot startproblemen kan leiden. De verkrijg-
bare brandstofkwaliteiten moeten zich lenen
voor gebruik in het actuele jaargetijde en kli-
maatgebied, maar in extreme weersomstan-
digheden, bij gebruik van verouderde brand-
stof of bij ritten door verschillende klimaatge-
bieden kan desondanks uitvlokking optreden.
Het risico van condensatie in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
houdt.
Houd tijdens het tanken het gebied rond de
vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op
gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst
hebt het gebied met water en zeep schoon.
BELANGRIJK
De dieselolie:
moet voldoen aan de norm EN 590
en/of SS 155435;
moet een zwavelgehalte hebben van
maximaal 10 mg/kg;
mag maximaal 7 vol% FAME
22
(B7)
bevatten.
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende diesel-
olieachtige brandstoffen:
speciale toevoegingen (dopes)
scheepsolie
stookolie
FAME
23
of plantaardige olie.
Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan
de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven
aanleiding tot verhoogde vormen van slij-
tage en motorschade die niet worden
gedekt door de garanties van Volvo.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 446)
Brandstof tanken (p. 445)
Wanneer u de tank leegrijdt van een die-
selmodel (p. 450)
Roetfilter (p. 450)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue
®
(p. 451)
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
(p. 662)
22
Fatty Acid Methyl Ester
23
Dieselolie met maximaal 7 vol% FAME (B7) is toegestaan.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
450
Wanneer u de tank leegrijdt van
een dieselmodel
Na motoruitval door brandstofgebrek heeft
het brandstofsysteem enige tijd nodig om
een controle uit te voeren.
Doe nadat u de brandstoftank hebt bijgevuld
met dieselolie het volgende alvorens de auto
te starten:
1. Controleer of de transpondersleutel in de
auto aanwezig is.
2. Zet de auto in contactslotstand II - druk
op de startknop zonder het rem- of koppe-
lingspedaal te bedienen en houd de knop
zo'n 4 seconden ingedrukt. Laat de knop
vervolgens los.
3. Wacht ca. één minuut.
4. Start de motor.
N.B.
Alvorens brandstof te tanken bij een leeg-
gereden tank:
Breng de auto tot stilstand op een zo
egaal/horizontaal mogelijke onder-
grond – als de auto overhelt, bestaat er
gevaar voor luchtbellen in de brand-
stoftoevoer.
Waar u op moet letten bij het vullen
van brandstof uit een jerrycan
Gebruik voor het bijvullen van dieselolie uit
een jerrycan de trechter die onder het vloerluik
in de bagageruimte ligt. Let erop dat u de buis
van de trechter goed in de vulpijp steekt. De
vulpijp heeft twee afdekkingen die te openen
zijn. Zorg dat u de trechterbuis langs de beide
afdekkingen hebt gestoken, voordat u begint
met tanken.
Gerelateerde informatie
Brandstof tanken (p. 445)
Dieselolie (p. 448)
Gereedschapsset (p. 552)
Roetfilter
Een dieselmodellen is uitgerust met een roet-
filter voor een effectievere uitlaatgasreiniging.
In normale rijomstandigheden blijven roetdeel-
tjes uit de uitlaatgassen in het roetfilter achter.
Wanneer aan bepaalde voorwaarden is vol-
daan, gaat een zogenoemde regeneratie van
start om de roetdeeltjes te verbranden en het
filter te reinigen. Om een regeneratie te star-
ten moet de motor de normale bedrijfstempe-
ratuur hebben bereikt. De regeneratie van het
roetfilter vindt automatisch plaats en duurt
normaal 1020 minuten.
N.B.
Tijdens de regeneratie kan zich het vol-
gende voordoen:
er kan tijdelijk een geringe beperking
van het motorvermogen te bespeuren
zijn
het brandstofverbruik kan tijdelijk toe-
nemen
er kan sprake zijn van een brandlucht.
Wanneer u bij koud weer de standverwar-
ming* inschakelt, bereikt de motor sneller de
normale bedrijfstemperatuur.
STARTEN EN RIJDEN
}}
451
BELANGRIJK
Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan
het moeilijk zijn om de motor te starten en
het filter wordt onbruikbaar. De kans
bestaat dan dat het filter moet worden ver-
vangen.
Bij frequente korte ritten op lage
snelheden met een dieselmodel
De capaciteit van de uitlaatgasreiniging hangt
af van de rijstijl. Voor optimale zuinigheid is
het belangrijk om ritten van verschillende
lengte en op uiteenlopende snelheden te
maken.
Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid
(of bij koud weer) zodat de motor niet op
bedrijfstemperatuur komt, kan problemen ver-
oorzaken die op termijn aanleiding kunnen
geven tot storingen en waarschuwingsmeldin-
gen kunnen triggeren. Als u vaak ritten in
stadsverkeer maakt is het belangrijk om ook
regelmatig ritten op hogere snelheden te
maken om ervoor te zorgen dat de uitlaatgas-
reiniging kan regenereren.
Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20
minuten op de snelweg met snelheden
hoger dan 60 km/h (38 mph).
Gerelateerde informatie
Dieselolie (p. 448)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue
®
(p. 451)
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
(p. 662)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue
®24
AdBlue is een additief (toevoeging) dat de
SCR
25
-katalysator gebruikt om bij een diesel-
motor de uitstoot van schadelijke stoffen te
beperken.
De SCR-katalysator zet AdBlue en stikstofoxi-
den om in stikstof en waterdamp, wat de uit-
stoot van schade stikstofoxiden aanzienlijk
beperkt.
AdBlue
AdBlue is een kleurloze vloeistof bestaande uit
een mengsel van 32,5% ureum
26
opgelost in
gedemineraliseerd water dat voldoet aan de
ISO 22241-standaard. De vloeistof is speciaal
ontwikkeld voor de uitlaatgasreiniging (SCR)
van dieselmotoren.
De auto heeft een speciaal AdBlue-reservoir
dat via een aparte vulpijp achter de tankvul-
klep bij te vullen is. Het verbruik is afhankelijk
van de rijstijl, buitentemperatuur en de
bedrijfstemperatuur van de katalysator.
Voorwaarden voor ritten met AdBlue
Houd het reservoir altijd gevuld met AdBlue
van de juiste kwaliteit om de auto te kunnen
starten. De SCR-katalysator is zeer gevoelig
voor verontreinigingen.
24
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
25
Selective Catalytic Reduction
26
CO(NH
2
)
2
||
STARTEN EN RIJDEN
452
De uitlaatgasreiniging bewaakt voortdurend
het peil, de kwaliteit en de dosering van
AdBlue. Bij een storing verschijnt er een mel-
ding op het bestuurdersdisplay.
BELANGRIJK
AdBlue is vereist voor een juiste werking
van het SCR en om te voldoen aan de wet-
telijk eisen op emissiegebied. Het is bij de
wet verboden om het aanvoersysteem voor
AdBlue dusdanig te wijzigen of te beïn-
vloeden dat er geen AdBlue wordt ver-
bruikt. AdBlue is vereist om te voldoen aan
de wettelijke eisen op emissiegebied. Een
dergelijke vorm van beïnvloeding kan straf-
baar zijn en tot vervolging leiden.
Het is niet toegestaan om de auto te
gebruiken wanneer de AdBlue-tank leeg is,
omdat deze dan niet meer voldoet aan de
wettelijke eisen op emissiegebied. De auto
is daarom uitgerust met een waarschu-
wingssysteem dat aangeeft wanneer het
tijd is om de AdBlue-tank bij te vullen.
Wanneer het peil in de AdBlue-tank te laag
wordt, verschijnen waarschuwingen om
aan te geven dat het tijd is om AdBlue bij
te vullen.
Gerelateerde informatie
AdBlue
®
hanteren (p. 452)
AdBlue
®
controleren en bijvullen (p. 453)
Symbolen en meldingen voor AdBlue
®
(p. 455)
AdBlue
®27
hanteren
AdBlue bestaat voor het merendeel uit water
(zo'n 67,5 % water en 32,5 % ureum). De
vloeistof is niet brandgevaarlijk maar dient
met de nodige voorzichtigheid te worden
gehanteerd aangezien deze huid en ogen kan
irriteren.
Waar u op moet letten bij het gebruik
Adem de dampen niet in en vermijd huid- en
oogcontact. Draag bij gebruik van de vloeistof
bij voorkeur handschoenen om te voorkomen
dat gevoelige huid geïrriteerd raakt.
WAARSCHUWING
Eerste hulp bij ongevallen:
Bij inademing - breng het slachtoffer in
de frisse lucht.
Bij huidcontact - was de aangedane
huid met water en zeep.
Bij oogcontact - spoel de aangedane
ogen onmiddellijk uit met grote hoe-
veelheden water.
Bij inslikken - spoel de mond goed uit
met water. Laat het slachtoffer niet
braken.
Roep bij aanhoudende verschijnselen of
inslikken van grote hoeveelheden de hulp
van een arts in.
STARTEN EN RIJDEN
}}
453
Wat te doen bij morsen
Spoel gemorste AdBlue op de grond, de auto
of op gelakte oppervlakken met een ruime
hoeveelheid water af. Giet de vloeistof niet in
de gootsteen.
Opslag
Bewaar AdBlue in de originele verpakking met
de dop erop bij een temperatuur hoger dan
–11 °C (12 °F) en lager dan 30 °C (86 °F).
Bewaar de vloeistof niet in direct zonlicht.
AdBlue bevriest bij –11 °C (12 °F) maar is
nadat deze ontdooit is weer te gebruiken.
Gerelateerde informatie
AdBlue
®
controleren en bijvullen (p. 453)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue
®
(p. 451)
AdBlue
®28
controleren en bijvullen
Controleer regelmatig het AdBlue-peil en vul
bij als een melding voor een laag AdBlue-peil
verschijnt op het bestuurdersdisplay.
Het AdBlue-verbruik is afhankelijk van de rijst-
ijl, zodat u mogelijk tussen de reguliere beur-
ten door moet bijvullen. Als u het AdBlue-
reservoir helemaal leegrijdt, kunt u de auto
niet meer starten.
N.B.
Rijd de AdBlue-tank nooit leeg. Vul de tank
tijdig bij.
Als u de tank leegrijdt is de motor na het
afzetten niet meer te starten; niet op de
gebruikelijke manier en evenmin met hulp-
middelen.
Het bijvullen van de op het bestuurdersdis-
play getoonde hoeveelheid AdBlue van de
gespecificeerde kwaliteit is de enige
manier om de motor weer te starten nadat
u de AdBlue-tank hebt leeggereden.
AdBlue-peil controleren
1.
Open de app Auto status op het app-
scherm.
27
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
28
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
||
STARTEN EN RIJDEN
454
2.
Tik op Status om het AdBlue-peil weer te
geven.
Grafische voorstelling van het AdBlue-peil op het
middendisplay.
Elk blokje komt overeen met zo'n 25%
van de volledige inhoud van het reservoir.
Wanneer er minder dan 25 % van de
totale inhoud van het reservoir resteert,
wordt het laatste blokje amberkleurig en
wanneer er minder dan 10 % resteert
wordt het uiteindelijk rood.
Bijvullen
Wanneer het AdBlue-peil te
laag dreigt te worden, gaat
een symbool op het bestuur-
dersdisplay branden in com-
binatie met de melding
AdBlue-niveau laag.
1. Open de tankvulklep door lichte druk aan
te brengen op de achterkant van de vul-
klep.
2.
Open de blauwe dop op de kleine vulpijp
bestemd door AdBlue.
3. Vul AdBlue bij van de juiste kwaliteit
29
.
Giet het reservoir niet te vol. De bij te vul-
len hoeveelheid AdBlue staat aangegeven
in de app
Auto status.
WAARSCHUWING
Het wordt geadviseerd om bij het tanken
van AdBlue op een tankstation in eerste
instantie de pomp voor personenauto's te
gebruiken. Bij wijze van alternatief is een
AdBlue-pomp voor zwaardere voertuigen
te gebruiken.
BELANGRIJK
Verwijder eventueel gemorste AdBlue met
een doek.
Wees voorzichtig zodat er geen AdBlue op
het lakwerk van de auto terechtkomt.
Spoel in dat geval met een ruime hoeveel-
heid water, omdat de vloeistof het lakwerk
kan aantasten.
Gerelateerde informatie
AdBlue
®
hanteren (p. 452)
Symbolen en meldingen voor AdBlue
®
(p. 455)
Bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®
(p. 659)
29
ISO 22241
STARTEN EN RIJDEN
}}
455
Symbolen en meldingen voor
AdBlue
®30
De uitlaatgasreiniging bewaakt voortdurend
het peil, de kwaliteit en de dosering van
AdBlue. Bij een storing verschijnt er een mel-
ding op het bestuurdersdisplay.
Symbool Melding Betekenis
AdBlue-niveau laag
Het AdBlue-peil is laag zodat het reservoir moet worden bijgevuld.
AdBlue-dosering
en
AdBlue-kwaliteit
Het systeem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaats
A
voor een controle van de wer-
king.
30
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
||
STARTEN EN RIJDEN
456
Symbool Melding Betekenis
AdBlue bijvullen
Het AdBlue-peil is kritiek laag zodat het reservoir onmiddellijk moet worden bijgevuld.
Startblokkering motor
en bijv.: Vul minimaal 4,5
liter AdBlue bij
De auto kan niet worden gestart voordat er AdBlue is bijgevuld. Vul de hoeveelheid AdBlue bij
die op het bestuurdersdisplay staat aangegeven of neem contact op met een werkplaats
A
.
Let erop dat de peilsensor de bijgevulde hoeveelheid AdBlue alleen goed kan registreren, als de
auto horizontaal staat.
Volg de instructies onder "Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel" voor het starten na
het bijvullen met AdBlue.
Startblokkering motor
Service AdBlue-systeem
nodig voor herstart
Het systeem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaats
A
voor een controle van de wer-
king.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
AdBlue
®
controleren en bijvullen (p. 453)
AdBlue
®
hanteren (p. 452)
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie (p. 591)
Wanneer u de tank leegrijdt van een die-
selmodel (p. 450)
STARTEN EN RIJDEN
457
Oververhitting van motor en
aandrijving
In bepaalde omstandigheden, bijv. bij een
zware belasting op steile hellingen en in
warm weer, bestaat het gevaar dat de motor
en de aandrijflijn oververhit raken – vooral bij
het vervoer van een zware lading.
Bij oververhitting is het motorvermogen
mogelijk tijdelijk beperkt.
Verwijder verstralers die voor de grille zit-
ten tijdens ritten bij warm weer.
Als de temperatuur in het koelsysteem van
de motor te hoog oploopt, gaat een waar-
schuwingssymbool branden en verschijnt
op het bestuurdersdisplay de melding
Motortemperatuur Hoge temperatuur.
Stop veilig. Breng de auto in dat geval zo
spoedig mogelijk tot stilstand en laat de
motor enkele minuten stationair lopen,
zodat deze kan afkoelen.
Breng de auto tot stilstand en zet de
motor af, als de melding
Motortemperatuur Hoge temperatuur.
Zet de motor af of Motorkoelvloeistof
Niveau laag. Zet de motor af verschijnt.
Bij oververhitting van de versnellingsbak
wordt een alternatief schakelprogramma
gekozen
31
. Boven wordt een ingebouwde
beveiligingsfunctie geactiveerd, waarbij
onder meer een waarschuwingssymbool
gaat branden en op het bestuurdersdis-
play de melding
Transmissie warm Ga
langzamer rijden om temperatuur te
verlagen of Transmissie heet Stop
veilig, wacht op koelen verschijnt. Volg
in dat geval het advies op en matig uw
snelheid of breng de auto op een veilige
plek tot stilstand om de motor enkele
minuten stationair te laten draaien, zodat
de versnellingsbak kan afkoelen.
Bij oververhitting kan de airconditioning
zichzelf tijdelijk uitschakelen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd stati-
onair laten draaien.
N.B.
Het is normaal dat de koelventilator van de
motor een tijdje werkt nadat de motor is
uitgeschakeld.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Hoge motortemperatuur. Volg
het gegeven advies op.
Laag peil koelvloeistof. Volg het
gegeven advies op.
De versnellingsbak is heet/over-
verhit/wordt gekoeld. Volg het
gegeven advies op.
Gerelateerde informatie
Koelvloeistof bijvullen (p. 602)
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Voorbereidingen voor een lange rit
(p. 442)
Schakelindicator (p. 427)
31
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
458
Overbelasting van de startaccu
De elektrische functies van de auto belasten
de startaccu in verschillende mate. Laat het
contactslot niet te lang achtereen in stand II
staan, wanneer de auto is uitgeschakeld.
Maak in plaats daarvan gebruik van contact-
slotstand I - het stroomverbruik is dan min-
der.
Let er tevens op dat de verschillende accessoi-
res het elektrisch systeem belasten. Schakel
onderdelen/systemen die veel stroom nemen
uit, wanneer de auto is uitgeschakeld. Voor-
beelden van dergelijke onderdelen/systemen
zijn:
interieurventilator
koplampen
ruitenwisser
audiosysteem (hoog volume).
Bij een lage startaccuspanning verschijnt een
melding op het bestuurdersdisplay. De ener-
giebesparingsfunctie schakelt vervolgens
bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt
de belasting van de accu door bijvoorbeeld de
interieurventilator lager te zetten en/of het
audiosysteem uit te schakelen.
Laad de startaccu dan op door de auto te
starten en de motor minstens 15 minuten
te laten draaien – de startaccu wordt
beter opgeladen tijdens het rijden dan bij
stilstand met een stationair draaiende
motor.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 608)
Contactslotstanden (p. 408)
Starthulp met andere accu
Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto
starten met stroom van een hulpaccu.
Aansluitpunten voor de startkabels.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten
wordt geadviseerd de volgende stappen aan
te houden om kortsluiting en andere schade te
voorkomen:
1. Zet het elektrische systeem van de auto in
de contactslotstand 0.
2. Controleer of de hulpaccu een spanning
van 12 V levert.
3. Als de hulpaccu in een andere auto is
gemonteerd, moet u de motor van die
auto afzetten en ervoor zorgen dat de
beide auto's elkaar niet raken.
STARTEN EN RIJDEN
}}
459
4. Bevestig de ene klem van de rode startka-
bel aan de pluspool (1) van de hulpaccu.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de
startkabels om kortsluiting met andere
onderdelen in de motorruimte te voorko-
men.
5. Open de afdekking (2) van het positieve
starthulppunt.
6. Bevestig de andere klem van de rode
startkabel aan het positieve starthulppunt
(2).
7. Bevestig de ene klem van de zwarte start-
kabel aan de minpool (3) van de hulpaccu.
8. Bevestig de andere klem van de zwarte
startkabel aan het negatieve starthulppunt
(4).
9. Controleer of de aansluitklemmen van de
startkabels goed vastzitten om te voorko-
men dat er tijdens de startpoging vonken
ontstaan.
10. Start de motor van de "hulpauto" en laat
deze enkele minuten draaien op een toe-
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
zo'n 1500 omw/min.
11. Start de motor in de auto met de uitge-
putte accu.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen tussen de kabel en
de auto niet aan tijdens het starten. Er
bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming.
12. Verwijder de startkabels in omgekeerde
volgorde – eerst de zwarte kabel en
daarna de rode.
Zorg dat geen van de aansluitklemmen
aan de zwarte startkabel contact kan
maken met het positie starthulppunt op de
auto/de pluspool van de starthulpaccu of
met de aangesloten klem van de rode
startkabel.
WAARSCHUWING
Hoogvoltspanning kan gevaarlijk zijn bij
onoordeelkundig ingrepen. Raak geen
accu-onderdelen aan, wanneer dat niet uit-
drukkelijk in de gebruikershandleiding staat
aangegeven.
Een hulpaccu van 48 V mag nooit wor-
den gebruikt voor het verlenen van
starthulp.
Externe elektrische uitrusting mag
onder geen beding op de 48 V-accu
worden aangesloten.
Laat het onderhoud en vervangen van
een 48 V-accu over aan een werk-
plaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
||
STARTEN EN RIJDEN
460
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aanslui-
ting van een startkabel, kan volstaan
om de accu tot ontploffing te brengen.
Sluit de startkabels niet aan op een
component va het brandstofsysteem of
op bewegende onderdelen. Pas op
voor hete motoronderdelen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur
dat ernstige chemische brandwonden
kan veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op
uw huid of kleren morst, moet u
onmiddellijk met grote hoeveelheden
water spoelen. Neem onmiddellijk con-
tact op met een arts, als u accuzuur in
uw ogen krijgt.
Rook niet in de buurt van de accu.
N.B.
Als de startaccu dermate ontladen is dat
de elektrische standaardsystemen van de
auto's zijn uitgeschakeld en als u de motor
vervolgens start met een externe accu of
acculader, dan blijft het Start/Stop-sys-
teem mogelijk actief. Als het Start/Stop-
systeem kort daarna een automatische
motorstop verricht, is de kans groot dat
een volgende automatische motorstart
mislukt door onvoldoende capaciteit van
de startaccu, omdat de accu niet genoeg is
opgeladen.
Als de auto starthulp heeft gekregen of de
accu onvoldoende is opgeladen met een
acculader, wordt geadviseerd het Start/
Stop-systeem uit te schakelen totdat de
auto de startaccu voldoende bijgeladen
heeft. Bij een buitentemperatuur van zo'n
+15 °C (60 °F) moet de accu ten minste
1 uur lang door de auto worden opgeladen.
Bij lagere buitentemperaturen kan de laad-
duur toenemen tot zo'n 34 uur. Geadvi-
seerd wordt de accu op te laden met een
externe acculader.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Contactslotstanden (p. 408)
Stuurwiel verstellen (p. 188)
Contactslotstand kiezen (p. 409)
Hulpaccu (p. 611)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
461
Trekhaak*
De auto is uit te rusten met een trekhaak,
zodat bijvoorbeeld een aanhanger achter de
auto te hangen is.
Er zijn verschillende trekhaakuitvoeringen ver-
krijgbaar voor de auto – neem voor informatie
contact op met een Volvo-dealer.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de con-
stante accuspanning voor het aanhange-
rcontact automatisch worden uitgescha-
keld om de startaccu niet te ontladen.
BELANGRIJK
De trekhaak moet regelmatig worden
gereinigd en ingevet om slijtage tegen te
gaan.
N.B.
Wanneer een koppeling met trillingsdem-
per wordt gebruikt, mag de trekkogel niet
worden gesmeerd.
Dit geldt ook bij montage van een fietsdra-
ger die rond de trekkogel wordt vastge-
klemd.
Gerelateerde informatie
In- en uitklapbare trekhaak* (p. 462)
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Op trekhaak gemonteerde fietsdrager*
(p. 468)
Specificaties van de trekhaak* (p. 461)
Specificaties van de trekhaak*
Afmetingen en bevestigingspunten voor de
trekhaak.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
462
Afmetingen, bevestigingspunten in mm
(inch)
A 939 (37)
B 72 (2,8)
C 6 (0,24)
D 145 (5,7)
E 88 (3,5)
F Zijbalk helt 8 graden over
G 353 (13,9)
H 1048 (41,3)
I 524 (20,6)
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 461)
Trekgewichten en kogeldruk (p. 652)
In- en uitklapbare trekhaak*
De in- en uitklapbare trekhaak is eenvoudig in
of uit te klappen als dat nodig is. In de inge-
klapte stand is de trekhaak volledig onzicht-
baar.
WAARSCHUWING
Neem de instructies voor het in- en uitklap-
pen van de trekhaak zorgvuldig in acht.
WAARSCHUWING
Druk niet op de knop voor het in- en uit-
klappen als er een aanhanger op de trek-
haak is gekoppeld.
Trekhaak uitklappen
WAARSCHUWING
Sta niet te dicht bij de achterbumper van
de auto bij het uitklappen van de trekhaak.
1.
Open de achterklep Rechtsachter in de
bagageruimte zit een knop voor het in- en
uitklappen van de trekhaak. Het led-lampje
in de knop brandt permanent oranje, als de
uitklapfunctie actief is.
STARTEN EN RIJDEN
}}
463
2. Druk op de knop en laat hem weer los –
drukt u te lang, dan kan dat betekenen dat
het uitklappen niet start.
> De trekhaak klapt uit in een onvergren-
delde stand. De led knippert oranje. De
trekhaak is klaar om in een vergren-
delde stand te worden gezet.
3.
Beweeg de trekhaak naar zijn eindpositie.
Daar moet hij worden vastgezet en ver-
grendeld – de led brandt permanent
oranje.
> De trekhaak is daarmee klaar voor
gebruik.
N.B.
De trekhaak moet eerst volledig zijn uitge-
klapt voordat deze in de vergrendelde
stand te zetten is. Dit kan enkele seconden
duren. Als de trekhaak niet in de vergren-
delde stand blijft, moet u enkele seconden
later opnieuw proberen.
WAARSCHUWING
Controleer of de veiligheidskabel van de
aanhanger in de juiste bevestiging vastzit.
N.B.
De stroomspaarstand wordt na enige tijd
geactiveerd en het controlelampje dooft.
Het systeem wordt opnieuw geactiveerd
door de achterklep te sluiten en daarna
opnieuw te openen. Dit geldt zowel bij het
in- als uitklappen van de trekhaak.
Als het elektrische systeem heeft gedetec-
teerd dat er een aanhanger achter de auto
hangt, stopt het controlelampje met bran-
den.
Trekhaak inklappen
BELANGRIJK
Zorg dat er geen aansluitcontact of adapter
in de elektrische aansluiting zit bij het
inklappen van de trekhaak.
1. Open de achterklep Druk de knop rechts-
achter in de bagageruimte in en laat hem
weer los – drukt u te lang, dan kan dat
betekenen dat het inklappen niet start.
> De trekhaak klapt automatisch uit in
een onvergrendelde positie. De led in
de knop knippert oranje.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
464
2.
Vergrendel de trekhaak door deze terug te
bewegen naar de ingeklapte positie waar
hij wordt vergrendeld.
> Als de trekhaak correct is ingeklapt,
brandt de led nu continu.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Trekhaak* (p. 461)
Rijden met aanhangwagen
Bij ritten met een aanhangwagen moet u op
enkele dingen letten zoals de trekhaak, de
aanhangwagen en hoe u de aanhangwagen
laadt.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rij-
klaar gewicht van de auto. Het laadvermogen
dient te worden verminderd met de som van
het gewicht van eventuele inzittenden en dat
van gemonteerde accessoires, zoals een trek-
haak.
De auto wordt geleverd met de benodigde
randuitrusting voor het gebruik van een aan-
hangwagen.
De trekhaak van de auto moet van een
goedgekeurd type zijn.
Verdeel de lading in de aanhangwagen
dusdanig dat de druk op de trekhaak de
maximale kogeldruk niet overschrijdt. De
kogeldruk wordt tot het laadvermogen van
de auto gerekend.
Verhoog de bandenspanning tot de aan-
bevolen druk bij maximale belading.
Bij het gebruik van een aanhangwagen
wordt de motor zwaarder belast dan nor-
maal.
Rijd niet met een zware aanhangwagen,
wanneer de auto nog helemaal nieuw is.
Wacht hiermee totdat de auto ten minste
1000 km (620 miles) heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling bij handmatig schakelen
en pas uw snelheid aan.
Neem de geldende bepalingen in acht ten
aanzien van de toelaatbare snelheden en
gewichten.
Houd een lage snelheid aan, wanneer u
met een aanhangwagen achter de auto
een lange en steile helling oprijdt.
De aangegeven maximale aanhangwagen-
gewichten gelden alleen voor hoogten tot
1000 m (3280 ft) boven zeeniveau. Daar-
boven zijn het motorvermogen en daar-
mee het klimvermogen van de auto
beperkt door de lagere luchtdichtheid en
moet daarom het maximale aanhangwa-
gengewicht worden beperkt. Het gewicht
voor auto en aanhangwagen moet worden
verlaagd met 10% voor iedere extra
1000 m (3280 ft), of een deel daarvan.
Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 12% bij het gebruik van een
aanhangwagen.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
465
N.B.
Extreme weersomstandigheden, gebruik
van aan aanhangwagen of ritten op grote
hoogte zijn, in combinatie met een slech-
tere brandstofkwaliteit dan aanbevolen,
factoren die het brandstofverbruik aanzien-
lijk kunnen doen toenemen.
Aanhangwagencontact
Als de trekhaak van de auto een 13-polige aan-
sluiting heeft en de aanhangwagen een
7-polige aansluiting, hebt u een adapter nodig.
Gebruik een door Volvo goedgekeurde adap-
ter. Zorg dat de kabel niet over de grond
sleept.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de con-
stante accuspanning voor het aanhange-
rcontact automatisch worden uitgescha-
keld om de startaccu niet te ontladen.
Aanhangwagengewichten
WAARSCHUWING
Volg de vermelde aanbevelingen voor het
aanhangergewicht. Anders is het mogelijk
dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeu-
vres en afremmen moeilijk onder controle
is te houden.
N.B.
De vermelde maximaal toegestane aanhan-
gergewichten zijn door Volvo toegestaan.
Nationale voertuigvoorschriften kunnen het
aanhangergewicht en de snelheid verder
beperken. De trekhaken zijn mogelijk
gecertificeerd voor hogere trekgewichten
dan wat de auto mag trekken.
Niveauregeling*
De niveauregeling van de auto streeft ernaar
om ongeacht de belading dezelfde rijhoogte
aan te houden (tenzij het maximaal toelaatbare
gewicht wordt overschreden). Wanneer de
auto stilstaat, zakt de achterkant normaal iets
omlaag.
Rijden in heuvelachtige gebieden en
landen met een warm klimaat
Onder bepaalde omstandigheden bestaat het
risico van oververhitting tijdens het rijden met
aanhangwagen. Bij oververhitting van de
motor en de aandrijving gaat een waarschu-
wingssymbool branden op het bestuurdersdis-
play en verschijnt er een melding.
Het volgende geldt bij een auto met een auto-
matische versnellingsbak:
De automatische versnellingsbak kiest altijd
de juiste versnelling op basis van de belasting
en het motortoerental.
Steile hellingen
Blokkeer de automatische versnellingsbak niet
met een hogere versnelling dan de motor
"aankan" – rijden in een hoge versnelling bij
een laag motortoerental is niet altijd zuinig.
Op een helling parkeren
1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Kies de schakelstand P.
4. Laat het rempedaal los.
Gebruik wielblokken, als u een auto met aan-
hangwagen op een steile helling parkeert.
Op een helling wegrijden
1. Trap het rempedaal in.
2. Kies de schakelstand D.
3. Parkeerrem lossen.
4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd
weg.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
466
Gerelateerde informatie
Aanhangwagenstabilisering* (p. 466)
Aanhangwagenverlichting controleren
(p. 467)
Trekgewichten en kogeldruk (p. 652)
Oververhitting van motor en aandrijving
(p. 457)
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie (p. 657)
In- en uitklapbare trekhaak* (p. 462)
Aanhangwagenstabilisering*
De aanhangwagenstabilisering (TSA
32
) heeft
tot taak een auto met aanhangwagen te sta-
biliseren wanneer de combinatie slingernei-
gingen vertoont. De functie maakt deel uit
van de stabiliteitsregeling ESC
33
.
Oorzaken voor slingerneigingen
Bij alle combinaties van auto en aanhangwa-
gen kan het bekende verschijnsel met slinge-
ren optreden. Doorgaans treedt het verschijn-
sel pas bij hoge snelheden op. Als de aan-
hangwagen echter overmatig beladen is of als
het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is
(bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er
ook op lagere snelheden gevaar voor slinge-
ren.
Een pendelbeweging begint altijd met een van
de onderstaande factoren, zoals.:
De auto met aanhangwagen staat bloot
aan rukwinden.
De auto met aanhangwagen rijdt over een
oneffen wegdek of over hobbels.
Grote stuurbewegingen.
Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dem-
pen, waardoor de combinatie moeilijk bestuur-
baar wordt en het gevaar bestaat dat u op de
verkeerde weghelft of naast de weg belandt.
Werking van de
aanhangwagenstabilisering
De aanhangwagenstabilisering houdt continu
de bewegingen van de auto in de gaten en in
het bijzonder de dwarsbewegingen. Als een
neiging tot slingeren geregistreerd wordt,
worden de voorwielen ieder afzonderlijk dus-
danig afgeremd dat de combinatie gestabili-
seerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto
weer onder controle te krijgen.
Als de slingerbeweging ondanks de eerste
ingreep van de aanhangwagenstabilisering
niet wordt gedempt, worden alle wielen van
de combinatie afgeremd en wordt de aandrijf-
kracht van de motor verlaagd. Wanneer de
pendelbeweging vervolgens stukje bij beetje
verminderd is en de combinatie weer stabiel
is, beëindigt het systeem de regeling waarna u
de auto weer volledig onder controle hebt.
N.B.
De stabiliteitsregeling wordt uitgescha-
keld, als u de Sportstand kiest door via het
menusysteem van het middendisplay
ESC
te deactiveren.
De aanhangwagenstabilisering grijpt mogelijk
niet in als u met grote stuurbewegingen de
slingering zelf tracht op te heffen, aangezien
32
Trailer Stability Assist
33
Electronic Stability Control
STARTEN EN RIJDEN
}}
467
de stabilisering dan niet kan bepalen of de
slingering wordt veroorzaakt door de aan-
hangwagen of door uzelf.
Wanneer de aanhangwagen-
stabilisering werkt, knippert
op het bestuurdersdisplay het
symbool ESC.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Elektronische stabiliteitsregeling (p. 275)
Aanhangwagenverlichting
controleren
Controleer na het aankoppelen van een aan-
hangwagen voor het vertrek of alle lampen op
de aanhangwagen werken.
Richtingaanwijzers en remlichten op
aanhangwagen
Als een of meer richtingaanwijzers of remlich-
ten op de aanhangwagen kapot zijn, verschij-
nen op het bestuurdersdisplay een symbool en
een melding. De overige verlichting op de aan-
hangwagen moet u vóór vertrek handmatig
controleren.
Symbool Melding
Richtingaanw. aanh. Sto-
ring knipperlicht rechts
Richtingaanw. aanh. Sto-
ring richtingaanwijzer
links
Remlicht aanhanger Sto-
ring
Als een richtingaanwijzer op de aanhangwa-
gen kapot is, knippert het richtingaanwijzers-
ymbool op het bestuurdersdisplay bovendien
sneller dan normaal.
Mistachterlicht op de aanhangwagen
Bij aansluiting van een aanhangwagen gaat
het mistachterlicht van de auto mogelijk niet
branden, in dat geval neemt het mistachter-
licht op de aanhangwagen de functie over.
Controleer daarom in deze gevallen bij active-
ring van het mistachterlicht of de aanhangwa-
gen is uitgerust met een mistachterlicht om de
auto met aanhangwagen op een veilige manier
te kunnen besturen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
468
Aanhangwagenverlichting
controleren*
Automatische controle
Na aansluiting van een aanhangwagen is de
werking van de aanhangwagenverlichting te
controleren aan de hand van een automatische
verlichtingscontrole. Dankzij deze controle
kunt u voor vertrek nagaan of de aanhangwa-
genverlichting werkt.
Om deze controle te kunnen verrichten moet
de auto zijn uitgeschakeld.
1. Wanneer er een aanhangwagen aan de
trekhaak is gekoppeld, verschijnt de mel-
ding
Aut. contr. lamp aanhanger op het
bestuurdersdisplay.
2. Bevestig de melding door de O-knop van
de rechter stuurknoppenset in te drukken.
> De lichtcontrole gaat van start.
3. Stap uit de auto om de werking van de
verlichting te kunnen controleren.
> Alle lampen van de aanhangwagen
gaan knipperen – daarna gaan de lam-
pen één voor één branden.
4. Kijk of alle lampen op de aanhangwagen
ook daadwerkelijk branden.
5. Na een poosje gaan alle lampen op de
aanhangwagen weer knipperen.
> De controle is afgerond.
Automatische controle uitschakelen
De automatische controlefunctie is uit te scha-
kelen op het middendisplay.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm.
2. Tik op My Car Lampen en verlichting.
3.
Vink
Aut. contr. lamp aanhanger uit.
Handmatige controle
Als de automatische controle is uitgeschakeld,
kunt u de controle handmatig starten.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm.
2. Tik op My Car Lampen en verlichting.
3.
Kies
Handm. contr. lamp aanhanger.
> De lichtcontrole gaat van start. Stap uit
de auto om de werking van de verlich-
ting te kunnen controleren.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Op trekhaak gemonteerde
fietsdrager*
Het wordt geadviseerd om een van de fiets-
dragers te gebruiken die Volvo ontwikkeld
heeft.
Dit om schade aan de auto te voorkomen en
voor maximale veiligheid tijdens het rijden. De
fietsdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij
erkende Volvo-dealers.
Volg nauwgezet de instructies op die bij de
fietsdrager zijn geleverd.
Het gecombineerde gewicht van de fiets-
drager plus lading mag maximaal 75 kg
(165 lbs) zijn.
Gebruik alleen een fietsdrager voor het
vervoer van maximaal drie fietsen.
WAARSCHUWING
Verkeerd gebruik van de fietsdrager kan
schade aan trekhaak en auto veroorzaken.
De fietsdrager kan van de trekhaak losko-
men als deze
verkeerd op de trekhaak gemonteerd is
overbelast is; zie de instructies bij de
fietsdrager voor het maximale draag-
vermogen
wordt gebruikt voor het vervoer van
andere dingen dan fietsen.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
469
Een fietsdrager die op de trekhaak is gemon-
teerd is van invloed op de rijeigenschappen
van de auto, op grond van bijvoorbeeld:
het grotere gewicht van de auto
het gereduceerde acceleratievermogen
de gereduceerde bodemvrijheid
het gewijzigde remvermogen.
Adviezen voor het vervoer van fietsen
op een fietsdrager
Hoe groter de afstand tussen het zwaartepunt
van de last en de trekhaakkogel hoe groter de
belasting van de trekhaak.
Neem bij het opladen de volgende adviezen in
acht:
Plaats de zwaarste fiets vooraan, zo dicht
mogelijk bij de auto.
Zorg dat de fietsen symmetrisch zijn
opgeladen en zo dicht mogelijk tegen de
auto aan staan, door bij het vervoer van
meerdere fietsen de fietsen om en om te
plaatsen.
Verwijder losse voorwerpen van de
fiets(en) bij het vervoer, zoals een fiets-
mand, accu of kinderzitje. Niet alleen om
de krachten te verlagen die inwerken op
de trekhaak en fietsdrager maar ook om
de luchtweerstand te verlagen die van
invloed is op het brandstofverbruik.
Verwijder eventuele fietshoezen. Ze kun-
nen de rijeigenschappen negatief beïn-
vloeden, het zicht naar achteren beperken
en tot een hoger brandstofverbruik leiden.
Ze zorgen ook voor grotere krachten die
inwerken op de trekhaak.
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 461)
Slepen
Bij het slepen wordt de auto met behulp van
een sleepkabel voortgetrokken door een
ander voertuig.
Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk
voorgeschreven maximumsnelheid voor sle-
pen is.
Voorbereidingen en slepen
BELANGRIJK
Voor bepaalde schakelhendelvarianten kan
er niet uit de P-stand worden geschakeld
als de motor niet draait. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats voor
hulp bij slepen. U kunt ook professionele
hulp inschakelen voor het bergen.
BELANGRIJK
Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de
rijrichting draaien.
Sleep auto's met een automatische
versnellingsbak niet met een hogere
snelheid dan 80 km/h (50 mph) en
niet verder dan 80 km (50 mijl).
||
STARTEN EN RIJDEN
470
WAARSCHUWING
Controleer voordat u gaat slepen of het
stuurslot eraf is.
Contactslotstand II moet geactiveerd
zijn – in contactslotstand I zijn alle air-
bags gedeactiveerd.
Zorg dat de transpondersleutel tijdens
het slepen altijd in de auto aanwezig is.
WAARSCHUWING
De rem- en stuurbekrachtiging werken niet
als de motor is uitgeschakeld. Er moet
ca. 5 keer zo hard op het rempedaal wor-
den getrapt en de besturing gaat aanzien-
lijk zwaarder dan normaal.
1. Schakel de alarmlichten van de auto in.
2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog.
3. Hef het stuurslot op door de auto te ont-
grendelen.
4. Zet de auto in contactslotstand II – druk
op de startknop zonder het rempedaal te
bedienen en houd de knop
zo'n 4 seconden ingedrukt. Laat de knop
vervolgens los.
5. Zet de schakelhendel in neutraalstand en
los de parkeerrem.
Als de accuspanning te laag is, kunt u de
parkeerrem niet lossen. Sluit een hulpaccu
aan, als de accuspanning te laag is.
> U kunt vervolgens beginnen met het
slepen.
6. Houd, wanneer de slepende auto afremt,
de sleepkabel altijd strak door met uw
voet lichte druk op het rempedaal uit te
oefenen – zo voorkomt u schokken.
7. Sta klaar om te remmen om de auto tot
stilstand te brengen.
Starten met hulpaccu
Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik
een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontla-
den is dat de motor niet kan worden gestart.
BELANGRIJK
De katalysator kan beschadigd raken bij
pogingen om de motor via slepen aan het
draaien te krijgen.
Gerelateerde informatie
Sleepoog monteren en demonteren
(p. 471)
Alarmlichten (p. 153)
Bergen (p. 472)
Starthulp met andere accu (p. 458)
Contactslotstand kiezen (p. 409)
Versnellingsbak (p. 421)
STARTEN EN RIJDEN
}}
471
Sleepoog monteren en
demonteren
Gebruik het sleepoog bij het slepen. Schroef
het sleepoog vast in een draadbus achter een
afdekking in de bumper, voor of achter.
Sleepoog monteren
Pak het sleepoog erbij. Dit zit in het blok
schuimrubber onder de vloer in de baga-
geruimte.
Voor: Verwijder de afdekking – druk met
één vinger op de markering.
> De afdekking is over de lengteas te
draaien en vervolgens te verwijderen.
Achter: Verwijder de afdekking – druk met
één vinger op de markering en vouw tege-
lijkertijd de tegenovergelegen kant/hoek
naar buiten.
> De afdekking is over de lengteas te
draaien en vervolgens te verwijderen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
472
4. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag
naar binnen.
Draai het oog stevig vast, steek bijvoor-
beeld de wielmoersleutel* door het oog
om deze als hefboom te gebruiken.
BELANGRIJK
Het is belangrijk het sleepoog goed vast te
schroeven – dat wil zeggen, helemaal tot
aan de aanslag.
Waar u op moet letten alvorens het
sleepoog te gebruiken
Het is toegestaan het sleepoog te gebrui-
ken om de auto op een bergingsvoertuig
met laadvloer te trekken. De positie van de
auto en de bodemspeling bepalen of dat
mogelijk is.
Als de oprijplaten van het bergingsvoer-
tuig onder een te grote hoek staan of als
de bodemspeling onder de auto onvol-
doende is, kan de auto beschadigd raken
wanneer men deze met een sleepoog op
het bergingsvoertuig probeert te trekken.
Hef de auto zo nodig op met de takelin-
richting van het bergingsvoertuig – maak
geen gebruik van het sleepoog.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergings-
voertuig vrij blijft, terwijl de auto op de
laadvloer wordt getrokken.
BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het
slepen over de weg en niet geschikt voor
berging wanneer de auto bijvoorbeeld in
een sloot is gereden of vast is komen te zit-
ten. Roep professionele hulp in voor ber-
ging.
Sleepoog demonteren
Draai het sleepoog na gebruik los en leg
het weer terug in het blok schuimrubber.
Plaats de afdekking tot slot weer in de
bumper terug.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 469)
Bergen (p. 472)
Gereedschapsset (p. 552)
Bergen
Bij het bergen wordt de auto met behulp van
een ander voertuig weggesleept.
Roep professionele hulp in voor berging.
Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken
om de auto op een bergingsvoertuig met laad-
vloer te trekken.
De positie en bodemspeling van de auto bepa-
len of de auto op een laadvloer kan worden
getrokken. Als de oprijplaten van het bergings-
voertuig onder een te grote hoek staan of als
de bodemspeling onder de auto onvoldoende
is, kan de auto beschadigd raken wanneer
men deze op het bergingsvoertuig probeert te
trekken. Neem de auto dan op met de hefin-
richting van het bergingsvoertuig.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergings-
voertuig vrij blijft, terwijl de auto op de
laadvloer wordt getrokken.
BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het
slepen over de weg en niet geschikt voor
berging wanneer de auto bijvoorbeeld in
een sloot is gereden of vast is komen te zit-
ten. Roep professionele hulp in voor ber-
ging.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
473
BELANGRIJK
Berg de auto altijd zo dat de wielen in de
rijrichting draaien.
Gerelateerde informatie
Sleepoog monteren en demonteren
(p. 471)
HomeLink
®
*
34
HomeLink
®35
is een programmeerbare
afstandsbediening die in het elektrische sys-
teem van de auto geïntegreerd is en tot drie
verschillende installaties (zoals een garage-
deuropener, alarmsysteem, huis- en tuinver-
lichting) op afstand kan bedienen en daarmee
de originele afstandsbedieningen vervangt.
Algemeen
De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering
kan variëren.
Knop 1
Knop 2
Knop 3
Controlelampje
HomeLink
®
wordt geleverd in een uitvoering
die ingebouwd is in de achteruitkijkspiegel.
Het HomeLink
®
-paneel bestaat uit drie pro-
grammeerbare knoppen en een controle-
lampje in het spiegelglas.
Ga voor meer informatie over HomeLink
®
naar: www.HomeLink.com of bel
00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer
+49 6838 907 277)
36
.
Let erop dat u de originele afstandsbedienin-
gen goed bewaart voor eventuele programme-
ring in een later stadium (zoals bij aankoop
van een nieuwe auto of gebruik in een andere
auto). Het wordt tevens geadviseerd om de
programmering van de knoppen te wissen bij
verkoop van de auto.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* gebruiken (p. 476)
HomeLink
®
* programmeren (p. 474)
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
(p. 476)
34
Geldt voor bepaalde markten.
35
HomeLink en het symbool met het HomeLink-huis zijn geregistreerde handelsmerken van Gentex Corporation.
36
Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
474
HomeLink
®
*
37
programmeren
Volg de instructies op om HomeLink
®
te pro-
grammeren, de fabrieksinstellingen te her-
stellen of een knop te herprogrammeren.
N.B.
Bij bepaalde auto’s moet het contact zijn
ingeschakeld of in de ‘accessoirestand’
staan, voordat HomeLink
®
te programme-
ren of gebruiken is. Plaats gerust nieuwe
batterijen in de afstandsbediening die
HomeLink
®
moet vervangen, omdat de
programmering dan mogelijk sneller ver-
loopt en het radiosignaal sterker is. Herstel
de HomeLink
®
-knoppen alvorens te pro-
grammeren.
WAARSCHUWING
Tijdens het programmeren van HomeLink
®
wordt de garagedeur die wordt gepro-
grammeerd (of het toegangshek) mogelijk
geactiveerd. Let daarom op dat er niemand
in de buurt van de deur of het hek staat tij-
dens het programmeren. De auto moet bui-
ten de garage staan bij het programmeren
van de garagedeuropener.
1. Richt de afstandsbediening op de te pro-
grammeren HomeLink
®
-knop en houd de
afstandsbediening op zo'n 28 cm (13
inch) van de knop. Blokkeer het controle-
symbool van HomeLink
®
niet.
Opmerking! Met sommige afstandsbe-
dieningen is HomeLink
®
beter te program-
meren op een afstand van zo'n 1520 cm
(612 inch). Houd hier rekening mee als er
problemen optreden bij het programme-
ren.
2. Houd zowel op de afstandsbediening als
op HomeLink
®
de knoppen ingedrukt die u
wilt programmeren.
3. Laat de knoppen pas los als het led-lampje
niet meer langzaam (ca. 1 maal per
seconde) maar snel knippert (ca. 10 maal
per seconde) of constant brandt.
> Als het controlelampje constant
brandt: Aanduiding dat de programme-
ring is voltooid. Druk voor activering 2
maal op de geprogrammeerde knop.
Als het controlelampje snel knippert:
De eenheid die u voor HomeLink
®
wenst te programmeren is mogelijk
voorzien van een beveiligingsfunctie
zodat extra stappen vereist zijn. Druk 2
maal op de geprogrammeerde knop om
te controleren of de programmering
gelukt is. Ga anders verder met de vol-
gende stap.
37
Geldt voor bepaalde markten.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
475
4. Zoek de inleerknop
38
op de ontvanger
voor bijvoorbeeld de garagedeur op. De
knop zit doorgaans in de buurt van de
antennevoet op de ontvanger.
5. Druk de inleerknop van de ontvanger een-
maal in en laat hem weer los. De program-
mering moet binnen 30 seconden na het
indrukken van de knop worden voltooid.
6.
Druk de knop op HomeLink
®
in die u wilt
programmeren en laat de knop weer los.
Herhaal de procedure van indrukken/vast-
houden/loslaten al naar gelang het model
van de ontvanger één of twee keer.
> Het programmeren is daarmee klaar en
garagedeur, toegangshek en dergelijke
moeten vervolgens geactiveerd worden
bij het indrukken van de geprogram-
meerde knop.
Neem bij programmeringsproblemen contact
op met HomeLink
®
via: www.HomeLink.com
of bel 00 8000 466 354 65 (of het betaal-
nummer +49 6838 907 277)
39
.
Afzonderlijke knop herprogrammeren
Doe het volgende om één afzonderlijke
HomeLink
®
-knop te programmeren:
1. Druk op de gewenste knop en houd deze
zo'n 20 seconden ingedrukt.
2. Wanneer het controlelampje op
HomeLink
®
langzaam gaat knipperen kunt
u op de gebruikelijke manier programme-
ren.
Opmerking! Als de te programmeren
knop opnieuw moet worden geprogram-
meerd niet met een nieuwe eenheid wordt
geprogrammeerd, zal deze terugkeren
naar de eerder opgeslagen programme-
ring.
HomeLink
®
-knoppen resetten
Het is alleen mogelijk om alle HomeLink
®
-
knoppen tegelijk te resetten en dus niet
slechts één afzonderlijke knop. Afzonderlijke
knoppen zijn wel te herprogrammeren.
Houd de buitenste knoppen (1 en 3) op
HomeLink
®
zo'n 10 seconden ingedrukt.
> Wanneer het controlelampje niet meer
constant brandt, maar is gaan knippe-
ren zijn de knoppen gereset en weer
gereed voor programmering.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* gebruiken (p. 476)
HomeLink
®
* (p. 473)
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
(p. 476)
38
De aanduiding en kleur van de knop verschillen per fabrikant.
39
Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
476
HomeLink
®
*
40
gebruiken
Zodra HomeLink
®
geprogrammeerd is, vormt
het een vervanging voor de afzonderlijke ori-
ginele afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in. De gara-
gedeur, het toegangshek en dergelijke worden
geactiveerd (dit kan enkele seconden duren).
Als u de knop langer dan 20 seconden indrukt,
start de herprogrammering. Na het indrukken
van de knop brandt of knippert het controle-
lampje. Uiteraard kunt u de originele afstands-
bedieningen naast HomeLink
®
blijven gebrui-
ken.
N.B.
Na uitschakeling van het contact blijft
HomeLink
®
nog minstens 7 minuten lang
werken.
N.B.
HomeLink
®
is niet te gebruiken als de auto
van de buitenzijde vergrendeld is en het
alarm* ingeschakeld is.
WAARSCHUWING
Als HomeLink
®
wordt gebruikt om een
garagedeur of hek te bedienen, moet u
controleren of er niemand in de buurt
van de deur of het hek staat als deze
beweegt.
Gebruik HomeLink
®
niet voor een elek-
trische garagedeur zonder veiligheids-
stop en -retour.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 473)
HomeLink
®
* programmeren (p. 474)
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
(p. 476)
Typegoedkeuring voor
HomeLink
®
*
41
Typegoedkeuring voor de EU
Gentex Corporation verklaart bij dezen dat de
radioapparatuur van het type HomeLink
®
UAHL5 in overeenstemming is met de richtlijn
201453EU.
Frequentiebanden waarin de radioapparatuur
werkt:
433,05 – 434,79 MHz <10 mW e.r.p.
868,00 – 868,60 MHz <25 mW e.r.p.
868,70 – 868,20 MHz <25 mW e.r.p.
869,40 – 869,65 MHz <25 mW e.r.p.
869,70 – 870,00 MHz <25 mW e.r.p.
Adres certificaateigenaar: Gentex Corporation,
600 North Centennial Street, Zeeland MI
49464, USA
Zie de supportinformatie over typegoedkeu-
ring op www.volvocars.com voor meer infor-
matie.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 473)
40
Geldt voor bepaalde markten.
41
Geldt voor bepaalde markten.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
477
Kompas*
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aange-
geven in welke kompasrichting
42
de voorkant
van de auto wijst.
Achteruitkijkspiegel met kompas.
Er worden acht verschillende kompasrichtin-
gen met Engelse afkortingen weergegeven:
N
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuid-
oost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en
NW (noordwest).
Gerelateerde informatie
Kompas* activeren en deactiveren
(p. 477)
Kompas kalibreren* (p. 477)
Kompas* activeren en deactiveren
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aange-
geven in welke kompasrichting
43
de voorkant
van de auto wijst.
Het kompas wordt automatisch geactiveerd
bij het starten van de motor.
Om het kompas handmatig te deactiveren/
activeren:
Druk bijv. met een recht gebogen paper-
clip het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel in.
> Als het kompas is gedeactiveerd als de
auto wordt uitgeschakeld, wordt die bij
de volgende start van de auto niet
geactiveerd. Het kompas moet dan
handmatig worden geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Kompas
*
(p. 477)
Kompas kalibreren* (p. 477)
Kompas kalibreren*
De aarde is in 15 magnetische zones ver-
deeld. Het kompas
44
dient te worden gekali-
breerd als u met de auto meerdere magneti-
sche zones doorkruist.
1. Breng de auto tot stilstand op een groot
en open terrein waar geen stalen con-
structies of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de auto en schakel alle elektrische
uitrusting (klimaatregeling, luchtdroger en
dergelijke) uit en zorg dat alle portieren
dichtstaan.
N.B.
De kalibratie kan mislukken of helemaal
niet worden uitgevoerd, als u de elektri-
sche uitrusting niet uitschakelt.
3. Houd het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel zo'n 3 seconden lang
ingedrukt (met een paperclip of iets derge-
lijks). Het cijfer van de huidige magneti-
sche zone verschijnt.
42
De achteruitkijkspiegel met kompas is alleen een optie op bepaalde markten en modellen.
43
De achteruitkijkspiegel met kompas is alleen een optie op bepaalde markten en modellen.
44
De achteruitkijkspiegel met kompas is alleen een optie op bepaalde markten en modellen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
478
Magnetische zones.
4. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van de gewenste magneti-
sche zone (
115) verschijnt (zie de kaart
met de magnetische zones van het kom-
pas).
5.
Wacht totdat het teken C weer op het dis-
play verschijnt of houd het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel
zo'n 6 seconden lang ingedrukt, totdat het
teken C verschijnt.
6. Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 10 km/h
(6 mph), totdat een kompasrichting op het
display verschijnt. Dit geeft aan dat de
kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog
2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen.
7. Voor auto’s met elektrische voorruitver-
warming*: Als bij activering van de elektri-
sche voorruitverwarming het teken
C op
het display verschijnt, kalibreer dan vol-
gens punt 6 hierboven met de elektrische
voorruitverwarming ingeschakeld.
8. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
Gerelateerde informatie
Kompas* (p. 477)
Kompas* activeren en deactiveren (p. 477)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
480
Audio, media en internet
Het audio- en mediasysteem bestaat uit een
mediaspeler en een radio. Het is ook mogelijk
een telefoon aan te sluiten via Bluetooth om
handsfree te bellen of draadloos muziek in de
auto af te spelen. Wanneer de auto een inter-
netverbinding heeft, kunt u ook apps gebrui-
ken voor het afspelen van media.
Overzicht van geluid en media
De functies zijn te bedienen met stemcom-
mando's, de knoppenset op het stuurwiel of
via het middendisplay. Het hangt van het
audiosysteem van de auto af hoeveel luidspre-
kers en versterkers er in de auto zitten.
Systeemupdate
Het audio- en mediasysteem wordt voortdu-
rend verder verbeterd. Wij raden aan om sys-
teemupdates te downloaden zodra deze
beschikbaar zijn.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 491)
Radio (p. 485)
Telefoon (p. 508)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Apps (p. 482)
Stembediening (p. 137)
Contactslotstanden (p. 408)
Afleiding van de bestuurder (p. 39)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Licentieovereenkomst voor audio en
media (p. 528)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Audio-instellingen
De geluidsweergave is vooraf ingesteld maar
is ook naar wens aan te passen.
Het volume wordt normaal gesproken gere-
geld met de volumeknop onder het midden-
display of met de rechter stuurknoppenset. Dit
geldt bijvoorbeeld bij het afspelen van muziek,
het beluisteren van de radio, de geluidsweer-
gave van een lopende telefoongesprek en de
weergave van actieve verkeersberichten.
Geluidsweergave
Het audiosysteem is voorgekalibreerd met
behulp van digitale signaalverwerking. Voor
ieder automodel wordt het audiosysteem tij-
dens de kalibratie perfect afgestemd op de
luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de
auto, de positie van de luisteraar en dergelijke.
Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij
rekening wordt gehouden met de stand van
de volumeknop en de rijsnelheid.
Persoonlijke instellingen
In het hoofdscherm onder Instellingen
Geluid zijn verschillende instellingen beschik-
baar, afhankelijk van het audiosysteem van de
auto.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
481
Premium Sound* (Harman Kardon)
Equalizer – instelling voor equalizer.
Balans – onderlinge balans tussen de
luidsprekers links/rechts en de luidspre-
kers voor/achter.
Systeemvolumes – voor het aanpassen
van het volume van de verschillende auto-
systemen, bijv. Stembediening,
Parkeerhulp en Ringtone telefoon.
High Performance*
Toon – persoonlijke instellingen van bijv.
lage en hoge tonen en equalizer.
Balans – onderlinge balans tussen de
luidsprekers links/rechts en de luidspre-
kers voor/achter.
Systeemvolumes – voor het aanpassen
van het volume van de verschillende auto-
systemen, bijv. Stembediening,
Parkeerhulp en Ringtone telefoon.
Performance
Klankkleur en balans – balans tussen de
luidsprekers en instelling van bijv. lage en
hoge tonen en equalizer.
Systeemvolumes – voor het aanpassen
van het volume van de verschillende auto-
systemen, bijv.
Stembediening,
Parkeerhulp en Ringtone telefoon.
Gerelateerde informatie
Geluidservaring* (p. 481)
Mediaspeler (p. 491)
Instellingen voor stembediening (p. 141)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
Audio, media en internet (p. 480)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Geluidservaring*
Geluidservaring is een app die toegang biedt
tot aanvullende geluidsinstellingen.
Geluidsbeleving is te openen vanuit het app-
scherm van het middendisplay. Afhankelijk van
het audiosysteem van de auto zijn de vol-
gende instellingen mogelijk:
Stoeloptimalisatie – de geluidsweergave
is te optimaliseren Bestuurder, Alles of
Achter.
Surround – surroundstand met instellin-
gen voor intensiteit.
Toon – persoonlijke instellingen van bijv.
lage en hoge tonen en equalizer.
Gerelateerde informatie
Audio-instellingen (p. 480)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
482
Apps
Op het appscherm staan applicaties (apps)
die toegang bieden tot bepaalde autofunc-
ties.
Veeg van rechts naar links
1
over het midden-
display om vanuit het homescherm het app-
scherm te openen. Hier liggen apps die zijn
gedownload (apps van derden) maar ook apps
voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-
radio.
Appscherm (algemene afbeelding, de basisapps
variëren per markt en model)
Bepaalde basisapps zijn altijd beschikbaar.
Wanneer de auto een internetverbinding heeft,
kunt u andere apps downloaden zoals interne-
tradio en muziekdiensten.
Sommige apps kunt u alleen gebruiken, als de
auto een actieve internetverbinding heeft.
Start een app door in het appscherm op het
middendisplay de desbetreffende app aan te
klikken.
Alle apps die worden gebruikt, moeten geüp-
datet zijn naar de nieuwste versie.
Gerelateerde informatie
Apps downloaden (p. 483)
Apps bijwerken (p. 484)
Apps verwijderen (p. 484)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Android Auto* (p. 505)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Vrije geheugenruimte op harde schijf
(p. 527)
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwis-
seling (p. 525)
1
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
483
Apps downloaden
Wanneer de auto een internetverbinding
heeft, kunt u ook nieuwe apps downloaden.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed
zijn op andere diensten die gebruik maken
van gegevensuitwisseling, zoals de inter-
netradio. Als u deze invloed op andere
diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het
downloaden annuleren. Het is ook mogelijk
om andere diensten te annuleren of tijdelijk
te onderbreken.
N.B.
Let bij het downloaden via een telefoon
extra goed op eventuele kosten voor data-
verkeer.
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Nieuwe apps om een lijst te openen
met de apps die beschikbaar zijn voor
installatie in de auto.
3. Druk op een bepaalde app om de lijst uit
te vouwen en meer informatie over de app
te krijgen.
4.
Kies
Installeren om de app van uw keuze
te downloaden en installeren.
> Tijdens het downloaden en installeren
wordt de voortgang aangegeven.
Als een bepaalde download niet kan
starten, verschijnt een melding. De app
blijft echter op de downloadlijst staan,
zodat u later een nieuwe poging tot
downloaden kunt doen.
Downloaden annuleren
Druk op Annuleer om een lopende down-
load te annuleren.
Let erop dat alleen de download te annuleren
is, zodat u een eventuele installatiefase niet
meer kunt annuleren zodra deze van start
gegaan is.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 482)
Apps bijwerken (p. 484)
Apps verwijderen (p. 484)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Vrije geheugenruimte op harde schijf
(p. 527)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
484
Apps bijwerken
Wanneer de auto een internetverbinding
heeft, is het mogelijk apps bij te werken.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed
zijn op andere diensten die gebruik maken
van gegevensuitwisseling, zoals de inter-
netradio. Als u deze invloed op andere
diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het
downloaden annuleren. Het is ook mogelijk
om andere diensten te annuleren of tijdelijk
te onderbreken.
N.B.
Let bij het downloaden via een telefoon
extra goed op eventuele kosten voor data-
verkeer.
Als bij het bijwerken van een app blijkt dat de
desbetreffende app in gebruik is, wordt deze
app opnieuw gestart om de installatie te vol-
tooien.
Alle apps bijwerken
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Alles installeren.
> De update start.
Bepaalde apps bijwerken
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle beschikbare updates.
3. Zoek de gewenste app op en kies
Installeren.
> De update start.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 482)
Apps downloaden (p. 483)
Apps verwijderen (p. 484)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Apps verwijderen
Wanneer de auto een internetverbinding
heeft, is het mogelijk apps te verwijderen.
U kunt een app niet verwijderen, wanneer
deze gebruikt wordt.
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle geïnstalleerde apps.
3.
Zoek de gewenste app op en kies
De-
installeren om de app te verwijderen.
> Zodra de app verwijderd is, verdwijnt
deze uit de lijst.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 482)
Apps downloaden (p. 483)
Apps bijwerken (p. 484)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
485
Radio
Het is mogelijk de radiofrequentiebanden
voor AM
2
, FM en digitale radio (DAB)* te
beluisteren. Wanneer de auto een internet-
verbinding heeft is het ook mogelijk om
webradio te beluisteren.
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het midden-
display.
Gerelateerde informatie
Radio starten (p. 485)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 486)
Radiokanalen opslaan in de app Radiofa-
vorieten (p. 488)
Instellingen voor radio (p. 488)
Digitale radio* (p. 490)
RDS-radio (p. 490)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Stembediening radio en media (p. 140)
Mediaspeler (p. 491)
Radio starten
De radio is te starten vanuit het appscherm
van het middendisplay.
1.
Open de gewenste radioband (bijv.
FM)
vanuit het appscherm.
2. Kies een radiokanaal.
2
De beschikbaarheid hangt van het model en/of de markt af.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
486
Gerelateerde informatie
Radio (p. 485)
Radiokanaal zoeken (p. 487)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 486)
Radiokanalen opslaan in de app Radiofa-
vorieten (p. 488)
Instellingen voor radio (p. 488)
Stembediening radio en media (p. 140)
Van radioband en radiozender
wisselen
Hier volgen instructies voor het wisselen van
frequentieband, het wisselen van kanaallijst
in de gekozen radioband en het wisselen van
radiokanaal in de gekozen lijst.
Van radioband wisselen
Open met een vegende beweging het app-
scherm op het middendisplay en kies de
gewenste radioband (zoals
FM) of open het
appmenu van het bestuurdersdisplay met de
rechter knoppenset van het stuurwiel en maak
vervolgens een keuze.
Van lijst wisselen op de radioband
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Kies weergave via
Zenders, Favorieten,
Genres of Ensembles
3
.
3. Druk op het gewenste kanaal in de lijst.
Favorieten - alleen de gekozen favoriete
kanalen beluisteren.
Genres - uitsluitend radiokanalen beluisteren
die het gekozen genre/programmatype uitzen-
den, bijvoorbeeld pop en klassieke muziek.
Van radiokanaal wisselen in gekozen
lijst
Druk op of onder het middendis-
play of op de rechter stuurknoppenset.
> U springt naar het eerstvolgende alter-
natief in de gekozen lijst.
Wisselen van radiokanaal in de gekozen lijst
kan ook via het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 485)
Radiokanaal zoeken (p. 487)
Stembediening radio en media (p. 140)
Radiokanalen opslaan in de app Radiofa-
vorieten (p. 488)
Instellingen voor radio (p. 488)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 97)
3
Geldt alleen voor digitale radio (DAB*).
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
487
Radiokanaal zoeken
De radio maakt automatisch een kanaallijst
met de best doorkomende radiokanalen bin-
nen het actuele gebied.
De zoekopties zijn afhankelijk van de gekozen
radioband:
AM
4
– kanalen en frequentie.
FM - kanalen, genres en frequentie.
DAB* - ensembles en kanalen.
1.
Tik op
Bibliotheek.
2.
Druk op .
> Er verschijnt een zoekscherm met
toetsenbord.
3. Voer de zoekterm in.
> Naarmate u meer letters invoert wordt
de zoekopdracht verfijnd. De treffers
staan per categorie geordend.
Handmatig kanalen zoeken
Bij handmatig zoeken kunt u andere radioka-
nalen zoeken dan die in de automatisch gege-
nereerde lijst met de best doorkomende kana-
len voor de regio en erop afstemmen.
Wanneer u handmatig kanalen zoekt, schakelt
de radio bij een slechte ontvangst niet meer
automatisch over op een andere frequentie.
Tik op Hndm. afstemmen, versleep de
schuifknop of tik op of . Bij lang
aantikken springt u naar het eerstvolgende
kanaal van de radioband. U kunt ook
gebruikmaken van de rechter stuurknop-
penset.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 485)
Radio starten (p. 485)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 486)
Stembediening radio en media (p. 140)
Instellingen voor radio (p. 488)
4
De beschikbaarheid hangt van het model en/of de markt af.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
488
Radiokanalen opslaan in de app
Radiofavorieten
U kunt een radiokanaal toevoegen aan de app
Radiofavorieten en aan de lijst met favorie-
ten van de bewuste frequentieband (bijv.
FM). Hier volgen de instructies voor het toe-
voegen en verwijderen van radiokanalen.
Radiofavorieten
De app Radiofavorieten toont
de opgeslagen radiokanalen
van alle frequentiebanden.
1.
Open de app
Radiofavorieten vanuit het
appscherm.
2. Druk op het gewenste radiokanaal in de
lijst om te luisteren.
Radiofavorieten toevoegen en
verwijderen
1.
Druk op om een radiokanaal aan de
lijst met favorieten op de radioband en de
app Radiofavorieten toe te voegen.
2.
Druk op
Bibliotheek, selecteer
Bewerken en druk op om een radioka-
naal uit de lijst met favorieten te verwijde-
ren.
Wanneer u een radiokanaal opslaat vanuit een
kanaallijst, zoekt de radio automatisch naar de
beste frequentie. Maar als u een radiokanaal
opslaat na handmatig kanalen zoeken, scha-
kelt de radio niet automatisch over naar een
sterkere frequentie.
Bij het verwijderen van een radiokanaal uit de
app Radiofavorieten wordt het kanaal ook ver-
wijderd uit de lijst met favorieten van de
bewuste frequentieband.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 485)
Radio starten (p. 485)
Radiokanaal zoeken (p. 487)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 486)
Stembediening radio en media (p. 140)
Instellingen voor radio (p. 488)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 97)
Instellingen voor radio
Er zijn diverse radiofuncties te activeren en
deactiveren.
Verkeersbericht onderbreken
Een lopende uitzending van bijvoorbeeld een
verkeersbericht is tijdelijk te onderbreken door
op
van de rechter stuurknoppenset of op
Annuleren op het middendisplay te drukken.
Radiofuncties activeren en
deactiveren
Veeg het hoofdscherm open en kies
Instellingen Media gevolgd door de
gewenste radioband om de beschikbare func-
ties te bekijken.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
489
AMFM-radio
Radiotekst weergeven: informatie weer-
geven over de inhoud van programma's,
uitvoerende artiesten en dergelijke.
Programmanaam bevriezen: kiezen om
de programmaservicenaam niet perma-
nent te laten scrollen, maar de weergave
na 20 seconden te laten bevriezen.
Kies mededelingen:
Lokale onderbrekingen: lopende
mediaweergave onderbreken voor infor-
matie over verkeersproblemen in de nabije
omgeving. De weergave van de voor-
gaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is. Lokale
onderbrekingen is een geografische
begrenzing van Verkeersinformatie. De
functie Verkeersinformatie moet tegelij-
kertijd geactiveerd zijn.
Nieuws : lopende mediaweergave
onderbreken en nieuws doorgeven. De
weergave van de voorgaande mediabron
wordt hervat zodra de nieuwsuitzending
afgerond is.
Alarm: lopende mediaweergave onder-
breken en waarschuwingen voor calami-
teiten en rampen doorgeven. De weergave
van de voorgaande mediabron wordt her-
vat zodra de melding afgerond is.
Verkeersinformatie: lopende media-
weergave onderbreken voor informatie
over verkeersproblemen. De weergave van
de voorgaande mediabron wordt hervat
zodra de melding afgerond is.
DAB* (digitale radio)
Service sorteren: aangeven hoe de kana-
len moeten worden gesorteerd. Op alfabe-
tische volgorde of op servicenummer.
DABDAB-verbinding: functie starten
voor schakelen binnen DAB. Wanneer het
signaal van een bepaald radiokanaal weg-
valt, wordt automatisch overgeschakeld
naar hetzelfde radiokanaal binnen een
andere kanaalgroep (ander ensemble).
DABFM-verbinding: functie starten voor
schakelen tussen DAB en FM. Wanneer
het signaal van een bepaald radiokanaal
wegvalt, wordt automatisch naar een
andere FM-frequentie gezocht.
Radiotekst weergeven: aangeven of
radiotekst of gekozen delen van radio-
tekst, bijvoorbeeld artiest, moet(en) wor-
den weergegeven.
Afbeeldingen van programma
weergeven: aangeven of op het scherm
wel of geen afbeeldingen voor de verschil-
lende programma's moeten verschijnen.
Kies mededelingen: aangeven welk type
berichten moet worden doorgegeven als
DAB actief is. Bij de gekozen meldingen
wordt de lopende mediaweergave onder-
broken en wordt de melding afgespeeld.
De weergave van de voorgaande media-
bron wordt hervat zodra de melding afge-
rond is.
Alarm: lopende mediaweergave onder-
breken en waarschuwingen voor calami-
teiten en rampen doorgeven. De weergave
van de voorgaande mediabron wordt her-
vat zodra de melding afgerond is.
Verkeersinformatie: informatie ontvan-
gen over verkeersproblemen.
Nieuwsflits: nieuws ontvangen.
Transportbericht: informatie ontvan-
gen over openbaar vervoer, bijvoorbeeld
dienstregelingen voor veerboten en trei-
nen.
Waarschuwing/diensten: informatie
ontvangen over incidenten die van minder
belang zijn dan het alarm, bijvoorbeeld
stroomstoringen.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 485)
Digitale radio* (p. 490)
Symbolen op de statusbalk van het mid-
dendisplay (p. 117)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
490
RDS-radio
RDS (Radio Data System) zorgt ervoor dat de
radio automatisch overschakelt naar de sterk-
ste zender. RDS biedt de mogelijkheid om
bijvoorbeeld verkeersinformatie te ontvangen
en naar bepaalde soorten programma's te
zoeken.
RDS verbindt FM-zenders in een netwerk met
elkaar. Een FM-zender in een dergelijk net-
werk verstuurt bepaalde informatie, zodat een
RDS-radio onder meer de volgende mogelijk-
heden biedt:
Automatisch overschakelen op een beter
doorkomende zender als de ontvangst in
een bepaald gebied slecht is.
Zoeken op programmatype, zoals pro-
grammatypes of verkeersinformatie.
Weergeven van informatieve tekst over
het beluisterde radioprogramma.
N.B.
Bepaalde radiostations gebruiken geen
RDS of slechts bepaalde onderdelen van
deze functie.
Als er nieuws of verkeersinformatie wordt uit-
gezonden, kan de radio naar een andere zen-
der overschakelen en de weergave van de
actieve audiobron onderbreken. De radio gaat
naar de vorige audiobron en het vorige volume
terug wanneer het ingestelde programmatype
ophoudt met uitzenden. Druk om eerder te
onderbreken op
op de rechter stuurknop-
penset of druk op
Annuleren op het midden-
display.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 485)
Instellingen voor radio (p. 488)
Digitale radio*
Digitale radio (DAB
5
) is een systeem voor
digitale overdracht van radiosignalen. De
radio ondersteunt DAB, DAB+ en DMB
6
.
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het midden-
display.
De app voor digitale radio is
te starten vanuit het app-
scherm op het middendis-
play.
Digitale radio is op dezelfde manier te beluis-
teren als andere radiobanden, zoals FM.
Behalve
Zenders, Favorieten en Genres
kunt u daarbij ook kiezen uit subkanalen en
Ensembles. Ensembles zijn groepen radioka-
nalen (kanaalgroep) die op dezelfde frequentie
zenden.
Als het radiokanaal zijn logo meestuurt, wordt
dit logo gedownload en weergegeven naast
de kanaalnaam (de downloadtijd varieert).
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
491
DAB-subkanaal
Secundaire componenten worden vaak aange-
duid als subkanalen. Dergelijke componenten
zijn van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld
uit vertalingen van het hoofdprogramma
bestaan. Subkanalen worden aangegeven met
een pijlsymbool in het kanaaloverzicht.
Gerelateerde informatie
Schakelen tussen de radiobanden FM en
digitale radio* (p. 491)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 486)
Radiokanaal zoeken (p. 487)
Radiokanalen opslaan in de app Radiofa-
vorieten (p. 488)
Stembediening radio en media (p. 140)
Instellingen voor radio (p. 488)
Schakelen tussen de radiobanden
FM en digitale radio*
Dankzij deze functie kan de digitale radio
(DAB) overschakelen van een kanaal dat
slecht of helemaal niet te ontvangen is op
hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep
(ensemble) met een betere ontvangst, binnen
DAB en/of tussen DAB en FM.
DAB naar DAB- en DAB naar FM-
schakeling
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op Media DAB.
3.
Vink de vakjes voor
DABDAB-
verbinding en/of DABFM-verbinding
aan of juist niet om de desbetreffende
functies te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Digitale radio* (p. 490)
Radio (p. 485)
Instellingen voor radio (p. 488)
Mediaspeler
De mediaspeler kan geluidsbestanden weer-
geven via op externe mediabronnen die zijn
aangesloten via de USB-poort of Bluetooth.
De speler kan ook videobestanden weergege-
ven via de USB-poort.
Wanneer de auto een internetverbinding heeft
is het ook mogelijk om webradio, audioboeken
en muziekdiensten via apps te beluisteren.
De mediaspeler is te bedie-
nen vanaf het middendisplay,
maar veel functies zijn ook te
bedienen vanaf de rechter
stuurknoppenset of via stem-
commando's.
5
Digital Audio Broadcasting
6
Digital Multimedia Broadcasting
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
492
Een beschrijving van de radio, die ook in de
mediaspeler te bedienen is, staat in een apart
artikel.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 492)
Media regelen en van media wisselen
(p. 494)
Media zoeken (p. 495)
Apps (p. 482)
Radio (p. 485)
Video (p. 496)
Media via Bluetooth
®
(p. 497)
Media AUXUSB-poort (p. 498)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Media afspelen
De mediaspeler wordt bediend via het mid-
dendisplay. Veel functies zijn ook te bedienen
vanaf de rechter stuurknoppenset of via
stemcommando's.
Via de mediaspeler verloopt ook de radiobe-
diening die in een apart artikel beschreven
staat.
Mediabron starten
Appscherm. (Algemene afbeelding, de basisapps
variëren per markt en model.)
USB-stick
1. Plaats de USB-stick.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
493
Mp3-speler en iPod
®
N.B.
Om het afspelen te starten vanaf de iPod,
moet u de iPod-app gebruiken (en niet
USB).
Wanneer u muziek op een aangesloten
iPod beluistert, hanteert het audio- en
mediasysteem een menustructuur verge-
lijkbaar met die van de iPod.
1. Sluit de mediabron aan.
2. Start de weergave op de aangesloten
mediabron.
3.
Open de app (
iPod, USB) vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Eenheid met Bluetooth-verbinding
1. Activeer Bluetooth op de desbetreffende
mediabron.
2. Sluit de mediabron aan.
3. Start de weergave op de aangesloten
mediabron.
4.
Open de app
Bluetooth vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Media via een internetverbinding
Media afspelen via apps met een internetver-
binding:
1. Maak een internetverbinding voor de auto.
2. Open de desbetreffende app vanuit het
appscherm.
> Het afspelen start.
Lees het aparte artikel voor het downloaden
van apps.
Video
1. Sluit de mediabron aan.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Druk op de titel van het weer te geven
bestand.
> Het afspelen start.
Apple CarPlay
CarPlay staat in een apart artikel beschreven.
Android Auto
Android Auto staat in een apart artikel
beschreven.
Gerelateerde informatie
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 97)
Radio (p. 485)
Media regelen en van media wisselen
(p. 494)
Eenheid aansluiten via USB-poort
(p. 498)
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
(p. 498)
Apps downloaden (p. 483)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Video (p. 496)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Android Auto* (p. 505)
Stembediening radio en media (p. 140)
Compatibele formaten voor media
(p. 500)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
494
Media regelen en van media
wisselen
De weergave van media is te regelen via
stembediening, de stuurknoppenset of het
middendisplay.
De mediaspeler is te bedie-
nen via stembediening, de
stuurknoppen of via het mid-
dendisplay.
Volume – aan de draaiknop onder het midden-
display draaien of op
van de rechter
stuurknoppenset drukken om het volume te
verhogen of te verlagen.
Afspelen/pauzeren - op de afbeelding van de
desbetreffende track drukken, op de fysieke
knop onder het middendisplay of op
van
de rechter stuurknoppenset.
Van track/nummer wisselen - op de gewenste
track op het middendisplay drukken, op
of
onder het middendisplay of op de rechter
stuurknoppenset drukken.
Vooruit-/achteruitspoelen - op de tijdas op het
middendisplay drukken en deze opzij slepen,
of
of onder het middendisplay of op
de rechter stuurknoppenset ingedrukt houden.
Van media wisselen – kies een eerder
gebruikte bron in de app, tik in het appscherm
op de gewenste app of kies met de rechter
stuurknoppenset via het appmenu
.
Bibliotheek - op de knop
drukken om af te spelen van-
uit de bibliotheek.
Shuffle - op de knop drukken
voor een willekeurige afspeel-
volgorde.
Vergelijkbaar - op de knop
drukken om aan de hand van
Gracenote naar soortgelijke
muziek te zoeken op de USB-
eenheid en op basis daarvan
een speellijst te creëren. De
speellijst kan uit maximaal 50
tracks bestaan.
Ander apparaat - op de
knop drukken om te wisselen
tussen meerdere aangesloten
USB-eenheden.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 491)
Media zoeken (p. 495)
Audio-instellingen (p. 480)
Apps (p. 482)
Gracenote
®
(p. 495)
Stembediening radio en media (p. 140)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
495
Media zoeken
U kunt artiesten, componisten, tracks,
albums, video’s, luisterboeken, speellijsten en
bij een auto met een actieve internetverbin-
ding podcasts (digitale media via internet)
zoeken.
1.
Druk op .
> Er verschijnt een zoekscherm met
toetsenbord.
2. Voer de zoekterm in.
3.
Druk op
Zoeken.
> De gekoppelde eenheden worden door-
zocht en de treffers verschijnen per
categorie geordend in een lijst.
Veeg overdwars over het scherm om alle cate-
gorieën apart te bekijken.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 491)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Media afspelen (p. 492)
Handmatig tekens, letters of woorden
invoeren op middendisplay (p. 123)
Gracenote
®
Gracenote geeft bij het afspelen van muziek
de uitvoerende artiesten, albums, tracks en
eventuele illustraties weer.
Gracenote MusicID
®
is een norm voor muziek-
herkenning. Door identificatie van de muziek-
bestanden en analyse van de metadata is
informatie over de muziek te presenteren. De
metadata die uit verschillende bronnen komt
kan inconsequent of gebrekkig zijn.
Gracenote ondersteunt de fonetische verwer-
king van artiestennamen, albumtitels en gen-
res, zodat u de stembediening kunt gebruiken
om uw muziek af te spelen.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op Media Gracenote®.
3. Kies instellingen voor Gracenote-gege-
vens:
Online opzoeken Gracenote® - online-
database van Gracenote doorzoeken op
gegevens over de afgespeelde media.
Meerdere resultaten Gracenote® - aan-
geven hoe Gracenote-gegevens moeten
worden weergegeven bij meerdere tref-
fers.
1 - originele bestandsgegevens gebruiken.
2 - Gracenote-gegevens gebruiken.
3 - U hebt de keuze uit Gracenote-gege-
vens of originele gegevens.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
496
Geen - geen treffers.
Gracenote bijwerken
De inhoud van de Gracenote-database wordt
voortdurend bijgewerkt. Download de
nieuwste update voor verbeterde functionali-
teit.
Zie support.volvocars.com voor informatie en
downloads.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 492)
Licentieovereenkomst voor audio en
media (p. 528)
Stembediening radio en media (p. 140)
Video
Videobestanden op apparaten die zijn aange-
sloten op de USB-poort zijn via de mediaspe-
ler weer te geven.
Wanneer de auto begint te rijden verdwijnt het
beeld, maar het geluid is nog steeds te horen.
Het beeld komt weer terug, wanneer de auto
stilstaat.
Informatie over compatibele mediaformaten
vindt u elders.
Gerelateerde informatie
Video afspelen (p. 496)
DivX
®
weergeven (p. 497)
Instellingen voor video (p. 497)
Compatibele formaten voor media
(p. 500)
Video afspelen
Video's zijn af te spelen via de app
USB op
het appscherm.
1. Sluit een mediabron (USB-eenheid) aan.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Tik op de titel die u wilt afspelen.
> Het afspelen start.
Als de USB-eenheid ook muziek- en geluids-
tracks bevat, kan het lastig zijn om de video-
bestanden te vinden. Die kunnen dan worden
gevonden door naar
Bibliotheek te gaan en
het tabblad voor video te selecteren.
Gerelateerde informatie
Video (p. 496)
DivX
®
weergeven (p. 497)
Instellingen voor video (p. 497)
Compatibele formaten voor media
(p. 500)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
497
DivX
®
weergeven
Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-
formaat te kunnen afspelen moet u deze DivX
Certified
®
eenheid eerst registreren.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Video DivX® VOD om de regi-
stratiecode op te halen.
3. Breng voor meer informatie en om de regi-
stratie te voltooien een bezoek aan
vod.divx.com.
Gerelateerde informatie
Video (p. 496)
Video afspelen (p. 496)
Instellingen voor video (p. 497)
Compatibele formaten voor media
(p. 500)
Instellingen voor video
Bepaalde taalinstellingen voor videoweer-
gave kunnen worden gewijzigd.
Wanneer de videospeler in de stand voor vol-
ledige schermgrootte staat of wanneer u het
hoofdscherm hebt geopend en op
Instellingen Media Video drukt,
beschikt u over de volgende opties:
Audiotaal
en Ondertitelingstaal.
Gerelateerde informatie
Video (p. 496)
Media via Bluetooth
®
De mediaspeler in de auto is uitgerust met
Bluetooth en kan draadloos audiobestanden
op externe Bluetooth-eenheden afspelen
zoals mobiele telefoons en laptops.
De mediaspeler kan audiobestanden op een
externe eenheid alleen draadloos afspelen als
deze eenheid eerst via Bluetooth aan de auto
is gekoppeld.
Gerelateerde informatie
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
(p. 498)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Media afspelen (p. 492)
Compatibele formaten voor media
(p. 500)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
498
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
Verbind een Bluetooth
®
-apparaat met de
auto om draadloos media af te spelen en een
eventuele internetverbinding voor de auto te
gebruiken.
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth
®
-
technologie bieden, zijn niet alle telefoons vol-
ledig compatibel met de auto.
Voor informatie over de compatibiliteit, zie
support.volvocars.com.
U kunt een media-eenheid op dezelfde manier
via Bluetooth
®
aan de auto koppelen als een
telefoon.
Gerelateerde informatie
Media via Bluetooth
®
(p. 497)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Media afspelen (p. 492)
Media AUXUSB-poort
Via de USB-poort is een externe audiobron
zoals een iPod® of mp3-speler aan te sluiten
op het audiosysteem.
Apparaten met oplaadbare batterijen worden
opgeladen, wanneer ze zijn aangesloten via
USB en het contact in stand I, II staat of de
motor draait.
De inhoud van een externe audiobron is sneller
te lezen, als er op deze audiobron alleen com-
patibele bestandsformaten staan. Ook video-
bestanden zijn via de USB-poort weer te
geven.
Sommige mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem dat niet ondersteund word
door het systeem.
Gerelateerde informatie
Eenheid aansluiten via USB-poort
(p. 498)
Media afspelen (p. 492)
Video (p. 496)
Contactslotstanden (p. 408)
Technische specificaties voor USB-eenhe-
den (p. 499)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Android Auto* (p. 505)
Eenheid aansluiten via USB-poort
Via een van de USB-poorten in de auto is een
externe audiobron zoals een iPod
®
of mp3-
speler aan te sluiten op het audiosysteem.
Bij gebruik van Apple CarPlay* en
Android Auto* moet de telefoon worden aan-
gesloten op de USB-poort met een witte
omlijsting (als er twee USB-poorten zijn).
USB-poorten (type A) onder het middendisplay.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
499
USB-poort* (type C) achter in de tunnelconsole voor
oplading van bijv. telefoons en tablets
7
.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 492)
Media AUXUSB-poort (p. 498)
Mediaspeler (p. 491)
Technische specificaties voor USB-eenhe-
den (p. 499)
Technische specificaties voor USB-eenhe-
den (p. 499)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Android Auto* (p. 505)
Technische specificaties voor
USB-eenheden
Om de inhoud van USB-eenheden te kunnen
lezen moet de eenheid aan de volgende spe-
cificaties voldoen.
Een eventuele mapstructuur is tijdens het
afspelen niet zichtbaar op het middendisplay.
Maximumaan-
tal
Bestanden 15 000
Mappen 1 000
Mapniveaus 8
Speellijsten 100
Maximumaantal posten
in een speellijst
1 000
Submappen Onbeperkt
Technische specificaties voor USBA-
poort
Aansluiting type A
Versie 2.0
Voeding 5 V
Maximale stroomsterkte 2,1 A
Technische specificaties voor USBC-
poort
Aansluiting type C
Versie 3.1
Voeding 5 V
Maximale stroomsterkte 3,0 A
Gerelateerde informatie
Media AUXUSB-poort (p. 498)
7
Deze poort leent zich niet voor weergave van media op een USB-apparaat via het audio- of mediasysteem van de auto.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
500
Compatibele formaten voor media
Voor het afspelen van media zijn de volgende
bestandsformaten vereist.
Audiobestanden
For-
maat
Bestandsex-
tensie
Codec
MP3 .mp3 MPEG1 Layer III,
MPEG2 Layer III,
MP3 Pro (mp3-
compatibel),
MP3 HD (mp3-
compatibel)
AAC .m4a, .m4b, .aac AAC LC
(MPEG4 part III
Audio), HEAAC
(aacPlus v1/v2)
WMA .wma WMA89,
WMA910 Pro
WAV .wav LPCM
FLAC .flac FLAC
Videobestanden
Formaat Bestandsextensie
MP4 .mp4, .m4v
MPEGPS .mpg, .mp2, .mpeg, .m1v
Formaat Bestandsextensie
AVI .avi
AVI (DivX) .avi, .divx
ASF .asf, .wmv
Ondertiteling
Formaat Bestandsextensie
SubViewer .sub
SubRip .srt
SSA .ssa
DivX
®
DivX-gecertificeerde eenheden zijn getest op
hoogkwalitatieve videoweergave van DivX
(.divx, .avi). Wanneer het DivX-logo zichtbaar
is, kunnen er DivX-films afgespeeld worden.
Profiel DivX Home Theater
Videocodec DivX, MPEG4
Resolutie 720x576
Audiobitsnelheid
(bit rate)
4.8Mbps
Beeldsnelheid 30 fps
Bestandsextensie .divx, .avi
Maximale
bestandsgrootte
4 GB
Audiocodec MP3, AC3
Ondertiteling XSUB
Speciale functies Alternatieve ondertitels,
alternatieve audio-
tracks, weergave her-
vatten
Referentie Voldoet aan alle voor-
waarden voor het DivX
Home Theater-profile.
Breng een bezoek aan
divx.com voor meer
informatie en program-
ma's om bestanden te
converteren naar DivX
Home Theater-video.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 491)
Video (p. 496)
DivX
®
weergeven (p. 497)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
501
Apple
®
CarPlay
®
*
CarPlay biedt u de mogelijkheid om tijdens
het rijden muziek te beluisteren, te bellen,
route-instructies te ontvangen, sms-berich-
ten te versturen/ontvangen en Siri te raadple-
gen, zonder afgeleid te worden.
CarPlay werkt alleen met
bepaalde iOS-apparaten. Bij
auto's zonder CarPlay is de
app achteraf te installeren.
Neem contact op met een
Volvo-dealer om CarPlay te
installeren.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele iOS-apparaten vindt u op de
homepage van Apple: www.apple.com/ios/
carplay/. Gebruik van apps die niet compatibel
zijn met CarPlay kan er soms toe leiden dat de
verbinding tussen het apparaat en de auto
wegvalt. Let erop dat Volvo niet verantwoor-
delijk is voor de inhoud van CarPlay.
Bij gebruik van de kaartnavigatie via CarPlay
verschijnt de routebegeleiding niet op het
bestuurdersdisplay maar alleen op het mid-
dendisplay.
Als u de navigatie via CarPlay start, wordt
eventuele lopende routebegeleiding van het
navigatiesysteem in de auto beëindigd.
De CarPlay-apps zijn te bedienen via het mid-
dendisplay, het iOS-apparaat of de rechter
stuurknoppenset (geldt voor bepaalde func-
ties). De apps zijn tevens te regelen met de
stembediening van de virtuele assistent Siri.
Bij lang indrukken van de stuurknop
acti-
veert u de stembediening via de virtuele assis-
tent Siri en bij kort indrukken activeert u de
stembediening van de auto. Als Siri te snel
wordt afgebroken, kunt u de stuurknop
ingedrukt houden.
8
.
Door Apple CarPlay te gebruiken stemt u
in met het volgende: Apple CarPlay is een
service van Apple Inc. die valt onder de
voorwaarden van Apple Inc. Volvo Cars is
daarom niet verantwoordelijk voor Apple
CarPlay of de functies/applicaties ervan.
Bij gebruik van Apple CarPlay, wordt
bepaalde informatie van uw auto
(waaronder de locatie van de auto)
doorgegeven aan uw iPhone. Ten aanzien
van Volvo Cars bent u zelf volledig
verantwoordelijk voor uw eigen gebruik
van Apple CarPlay of voor het gebruik door
iemand anders.
Gerelateerde informatie
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken (p. 502)
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
*
(p. 503)
Stembediening (p. 137)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
8
Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
502
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken
Voor het gebruik van CarPlay moet u de digi-
tale assistent Siri in uw iOS-apparaat zijn
geactiveerd. Voor een goede werking van alle
functies heeft de telefoon bovendien een
internetverbinding nodig via wifi of het mobi-
ele netwerk.
Een iOS-apparaat aansluiten en
CarPlay starten
N.B.
CarPlay is alleen te gebruiken als Bluetooth
is uitgeschakeld. Een telefoon of media-
speler die via Bluetooth is verbonden met
de auto, is dan ook niet beschikbaar als
CarPlay actief is. Om een internetverbin-
ding te maken voor de boordapps moet u
een alternatieve internetbron gebruiken.
Gebruik Wi-Fi of de geïntegreerde automo-
dem*.
Om CarPlay te starten vanaf een iOS-apparaat
dat niet eerder was aangesloten:
1. Sluit een iOS-apparaat met ondersteuning
voor CarPlay aan op de USB-poort. Bij een
auto met twee USB-poorten moet u de
aansluiting met een witte omlijsting
gebruiken.
2. Neem de voorwaarden door en druk ver-
volgens op
Accepteren om een verbin-
ding te maken.
> Het deelscherm met CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
3. Tik op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
CarPlay starten
Om CarPlay te starten vanaf een iOS-apparaat
dat eerder was aangesloten:
1. Sluit een iOS-apparaat aan op de USB-
poort. Bij een auto met twee USB-poorten
moet u de aansluiting met een witte omlij-
sting gebruiken.
> Als de instelling voor automatische
inschakeling is gekozen – zal de
naam van het apparaat verschijnen. Het
deelscherm met CarPlay wordt auto-
matisch geopend, wanneer het thuis-
scherm verschijnt bij aansluiting van
het iOS-apparaat.
2. Als het deelscherm met CarPlay niet auto-
matisch wordt geopend, moet u de naam
van het apparaat aantikken. Het deel-
scherm met CarPlay wordt geopend en de
compatibele apps verschijnen.
3. Als een andere app in hetzelfde deel-
scherm actief is, tik dan op
Apple
CarPlay in het appscherm.
> Het deelscherm met CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
4. Tik op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
CarPlay werkt op de achtergrond als u, in het-
zelfde deelscherm, een andere app start of als
er al een andere app actief is. Tik op het picto-
gram CarPlay in het appscherm om CarPlay
weer in het deelscherm te weer te geven.
Wisselen tussen CarPlay en iPod
Van CarPlay naar iPod
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Ga verder naar
Communicatie Apple
CarPlay
.
3. Vink het vakje uit voor het iOS-apparaat
dat bij aansluiting van de USB-kabel niet
langer tot automatisch activering van
CarPlay moet leiden.
4. Haal de verbinding op de USB-poort los
voor het iOS-apparaat en sluit het appa-
raat weer aan.
5.
Open de app
iPod vanuit het appscherm.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
503
Van iPod naar CarPlay
1.
Tik op
Apple CarPlay op het appscherm.
2. Lees de informatie in het pop-upvenster
en druk vervolgens op
OK.
3. Haal de verbinding op de USB-poort los
voor het iOS-apparaat en sluit het appa-
raat weer aan.
> Het deelscherm met Apple CarPlay
wordt geopend en de compatibele
apps verschijnen
9
.
Gerelateerde informatie
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 498)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
*
(p. 503)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon (Wi-Fi) (p. 520)
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 521)
Stembediening (p. 137)
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
*
Instellingen voor een iOS-apparaat aangeslo-
ten met CarPlay
10
.
Automatisch starten
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Ga naar Communicatie Apple CarPlay
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - CarPlay start auto-
matisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
Vink het vakje uit - CarPlay start niet
automatisch bij aansluiting van de
USB-kabel.
Als de auto met meerdere mensen wordt
gedeeld, zoals bij carsharing, dient u er reke-
ning mee te houden dat er maximaal 20 iOS-
apparaten in de lijst kunnen worden opgesla-
gen. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aanslui-
ting van een nieuwe eenheid de oudste aan-
sluiting verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de instellin-
gen herstellen op het middendisplay (fabrieks-
instellingen herstellen).
Systeemvolumes
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het vol-
gende:
Stembediening
Navi-stembegeleid.
Ringtone telefoon
Gerelateerde informatie
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken (p. 502)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
9
Apple, CarPlay, iPhone en iPod zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
10
Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
504
Tips voor het gebruik van Apple
®
CarPlay
®
*
Hier vindt u handige tips voor het gebruik van
CarPlay
®
.
Werk uw iOS-apparaat bij met de
nieuwste versie van het besturingssys-
teem iOS en zorg dat u over de nieuwste
appversies beschikt.
Neem bij problemen met CarPlay het iOS-
apparaat los uit de USB-poort en sluit het
opnieuw aan. Het afsluiten en opnieuw
starten van de app die niet werkt is ook
het proberen waard of sluit alle apps en
start het apparaat opnieuw.
Als bij het starten van CarPlay de apps niet
verschijnen (zwart scherm), kan het mini-
maliseren en maximaliseren van het deel-
scherm CarPlay een oplossing zijn.
Gebruik van apps die niet compatibel zijn
met CarPlay kan er soms toe leiden dat de
verbinding tussen het iOS-apparaat en de
auto wegvalt. Informatie over de onder-
steunde apps en de compatibele appara-
ten vindt u op de homepage van Apple.
Ook kunt u CarPlay in App Store zoeken
voor informatie over apps die compatibel
zijn met CarPlay op uw markt.
Met de hulp van Siri kunt u berichten
schrijven/dicteren en laten voorlezen. De
berichten worden voorgelezen in de taal
die in de instellingen voor Siri is gekozen.
Als er berichten worden geschreven/voor-
gelezen, wordt er geen tekst weergegeven
op het middendisplay, maar wordt de
tekst weergegeven in de iOS-eenheid. Let
er bij gebruik van Siri op dat de micro-
foons van de telefoon worden gebruikt en
dat de kwaliteit daarom afhankelijk is van
de plaatsing van de telefoon.
Bij gebruik van CarPlay wordt een eventu-
ele Bluetooth-verbinding van het apparaat
met de auto verbroken. Herstel de inter-
netverbinding van de auto dan door "inter-
net sharing" via de Wi-Fi-hotspot van het
apparaat.
Bij gebruik van bepaalde CarPlay-functies
(zoals telefoontjes en sms-berichten)
maakt het scherm voor autofuncties auto-
matisch plaats voor het scherm voor
CarPlay. Als dit niet wenselijk is, kunt u de
weergave van het scherm voor de desbe-
treffende CarPlay-functie onderdrukken
onder de telefooninstellingen voor notifi-
caties.
CarPlay werkt alleen in combinatie met
iPhone
11
.
N.B.
Beschikbaarheid en werking kunnen per
markt verschillen.
Gerelateerde informatie
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon (Wi-Fi) (p. 520)
11
Apple, CarPlay en iPhone zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
505
Android Auto*
Android Auto biedt u de mogelijkheid om tij-
dens het rijden muziek te beluisteren, te bel-
len, route-instructies te ontvangen en voor de
auto aangepaste apps op een Android-appa-
raat te gebruiken. Android Auto werkt alleen
met bepaalde Android-apparaten.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele Android-apparaten vindt u op de
homepage: www.android.com/auto/. Zie
Google Play voor apps van derden. Let erop
dat Volvo niet verantwoordelijk is voor de
inhoud van Android Auto.
Android Auto is te starten vanuit het app-
scherm. Wanneer u Android Auto eenmaal
hebt geactiveerd, zal de app een volgende
keer dat u hetzelfde apparaat aansluit opnieuw
worden gestart. Deze automatische activering
is uit te schakelen onder de instellingen.
N.B.
Wanneer er een apparaat gekoppeld is aan
Android Auto kunt u via Bluetooth muziek
streamen naar een andere mediaspeler.
Bluetooth is actief bij gebruik van Android
Auto.
Bij gebruik van de kaartnavigatie via
Android Auto verschijnt de routebegeleiding
niet op het bestuurdersdisplay maar alleen op
het middendisplay.
Android Auto is aan te sturen via het midden-
display, en wel met de rechter toetsenset van
het stuur of via stembediening. Door lang op
de stuurknop
te drukken, start Google
Assistent en een korte druk deactiveert dit.
Door Android Auto te gebruiken, stemt u
in met het volgende: Android Auto is een
onder de voorwaarden van Google Inc.
geleverde dienst. Volvo Cars is niet
verantwoordelijk voor Android Auto of de
functies of applicaties ervan. Wanneer u
Android Auto gebruikt, zet uw auto
bepaalde informatie (waaronder zijn
locatie) over naar uw verbonden Android
telefoon. U bent zelf volledig
verantwoordelijk voor uw eigen gebruik
van Android Auto en dat door anderen.
Gerelateerde informatie
Android Auto* gebruiken (p. 506)
Instellingen voor Android Auto* (p. 506)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
506
Android Auto* gebruiken
Om de app
Android Auto te gebruiken moet
de app op het Android-apparaat zijn geïnstal-
leerd en het apparaat moet zijn aangesloten
op de USB-poort van de auto.
N.B.
Om Android Auto te kunnen gebruiken
moet de auto zijn uitgerust met twee USB-
aansluitingen (USB-hub)*. Als de auto
slechts één USB-aansluiting heeft, kunt u
Android Auto niet gebruiken.
Eerste aansluiting van een Android
1. Sluit het Android-apparaat aan op de
USB-poort met de witte omlijsting.
2. Lees de informatie in het pop-upvenster
en druk vervolgens op
OK.
3.
Tik op
Android Auto op het appscherm.
4. Neem de voorwaarden door en druk ver-
volgens op
Accepteren om een verbin-
ding te maken.
> Het deelscherm met Android Auto
wordt geopend en de compatibele
apps verschijnen.
5. Tik op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Eerder aangesloten Android
1. Sluit het apparaat aan op de USB-poort
met de witte omlijsting.
> Als de instelling voor automatische
inschakeling is gekozen – de naam
van het apparaat verschijnt.
2. Tik op de naam van het apparaat – het
deelscherm met Android Auto wordt
geopend en de compatibele apps verschij-
nen.
3. Als u niet gekozen hebt voor automati-
sche activering – open de app
Android
Auto vanuit het appscherm.
> Het deelscherm met Android Auto
wordt geopend en de compatibele
apps verschijnen.
4. Tik op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Android Auto blijft op actief op de achter-
grond, als u vanuit hetzelfde deelscherm een
andere app start. Druk op het pictogram
Android Auto in het appscherm om
Android Auto weer in het deelscherm te weer
te geven.
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 505)
Instellingen voor Android Auto* (p. 506)
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 498)
Stembediening (p. 137)
Instellingen voor Android Auto*
Instellingen voor een Android-apparaat dat
voor het eerst via Android Auto is verbonden.
Automatisch starten
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Communicatie Android Auto
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - Android Auto start
automatisch bij aansluiting van de
USB-kabel.
Vink het vakje uit - Android Auto start
niet automatisch bij aansluiting van de
USB-kabel.
De lijst kan maximaal 20 Android-apparaten
bevatten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij
aansluiting van een nieuwe eenheid de oudste
aansluiting verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieks-
instellingen herstellen.
Systeemvolumes
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het vol-
gende:
Stembediening
Navi-stembegeleid.
Ringtone telefoon
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
507
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 505)
Android Auto* gebruiken (p. 506)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
Tips voor het gebruik van Android
Auto*
Hier vindt u handige tips voor het gebruik van
Android Auto.
Zorg dat u over de nieuwste appversies
beschikt.
Wacht bij het starten van de auto totdat
het middendisplay is ingeschakeld, ver-
bind het apparaat en open vervolgens
Android Auto vanuit het appscherm.
Neem bij problemen met Android Auto het
Android-apparaat los uit de USB-poort en
sluit het apparaat opnieuw aan. De desbe-
treffende app op het apparaat afsluiten en
opnieuw starten is ook het proberen
waard.
Wanneer er een apparaat is verbonden
met Android Auto, kunt u nog steeds via
Bluetooth media weergeven op een
andere mediaspeler. De Bluetooth-functie
is ingeschakeld bij het gebruik van
Android Auto.
Als het pictogram voor Android Auto grijs
gemarkeerd is, betekent dit dat het desbe-
treffende apparaat niet is aangesloten. Bij
verbinding van het apparaat licht het pic-
togram op. Als het pictogram helemaal
ontbreekt, biedt de auto geen ondersteu-
ning voor verbinding van een apparaat
voor het desbetreffende doel.
Bij gebruik van Android Auto wordt een
eventuele Bluetooth-verbinding van het
apparaat met de auto verbroken. Herstel
de internetverbinding van de auto dan
door "internet sharing" via de Wi-Fi-hot-
spot van het apparaat.
Als de auto met meerdere mensen wordt
gedeeld, zoals bij carsharing het geval kan
zijn, dient u er rekening mee te houden dat
er maximaal 20 Android-apparaten in het
geheugen kunnen worden opgeslagen.
Wanneer de lijst vol is, wordt bij aanslui-
ting van een nieuwe eenheid de oudste
aansluiting verwijderd. Om deze lijst te
verwijderen moet u de fabrieksinstellingen
herstellen.
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 505)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon (Wi-Fi) (p. 520)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
508
Telefoon
Een telefoon met Bluetooth is draadloos aan
te sluiten op het geïntegreerde handsfreesys-
teem van de auto.
Het audio- en mediasysteem werkt dan als
handsfree en biedt u de mogelijkheid om
enkele functies van uw telefoon op afstand te
bedienen. U kunt de telefoon ook na aanslui-
ting nog via de knoppen op de telefoon bedie-
nen.
Wanneer een telefoon is gekoppeld en aange-
sloten is op de auto, kunt u deze gebruiken om
te bellen, berichten te versturen/ontvangen en
media te streamen. Ook kunt u de telefoon
gebruiken als internetverbinding.
De telefoon is te bedienen via het middendis-
play en voor een deel via stemcommando's en
het appmenu, dat bereikbaar is via de rechter
stuurknoppenset.
Overzicht
Microfoon.
Telefoon.
Draadloze telefoonoplader.
Telefoonfuncties op middendisplay.
Knoppenset die op het bestuurdersdisplay
verschijnt voor telefoonfuncties en voor
stembediening.
Bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Telefoonfuncties (p. 513)
Telefoonboekfuncties (p. 515)
Berichtfuncties (p. 514)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Telefoon automatisch verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 510)
Telefoon handmatig verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 511)
Telefoon met Bluetooth-verbinding los-
koppelen (p. 512)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen
(p. 512)
Draadloze telefoonoplader* (p. 517)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
Stembediening (p. 137)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 97)
Audio-instellingen (p. 480)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon met Bluetooth-verbinding
(p. 519)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
509
Telefoon eerste keer verbinden
met de auto via Bluetooth
Verbind een telefoon met geactiveerde
Bluetooth-functie aan de auto, zodat u vervol-
gens vanuit de auto kunt bellen, berichten
kunt versturen/ontvangen, draadloos media
kunt afspelen en via de telefoon een internet-
verbinding voor de auto kunt maken.
Er kunnen twee Bluetooth-apparaten tegelijk
zijn aangesloten, waarbij het ene uitsluitend
bestemd is om draadloos te streamen. De
laatst verbonden telefoon wordt automatisch
verbonden om te kunnen bellen, berichten te
kunnen versturen/ontvangen, draadloos media
te kunnen afspelen en de telefoon te gebrui-
ken voor een internetverbinding. Onder
Bluetooth-apparaten kunt u via het instel-
lingsmenu op het hoofdscherm van het mid-
dendisplay wijzigingen aanbrengen in het
gebruik van de telefoon. De mobiele telefoon
moet zijn uitgerust met Bluetooth en onder-
steuning bieden voor "internet sharing".
Wanneer het apparaat eenmaal via Bluetooth
verbonden/geregistreerd is, hoeft dit apparaat
niet langer zichtbaar/detecteerbaar te zijn.
Activering van de Bluetooth-functie volstaat.
Er kunnen maximaal 20 gepairde Bluetooth-
apparaten in de auto worden opgeslagen.
U kunt op twee manieren pairen. U zoekt de
telefoon vanuit de auto of u zoekt de auto
vanaf de telefoon.
Alternatief 1 – telefoon zoeken vanuit
de auto
1. Maak de telefoon identificeerbaar/zicht-
baar via Bluetooth.
2. Open het deelscherm voor de telefoon op
het middendisplay.
Als er geen telefoon met de auto ver-
bonden is – tik op
Telefoon
toevoegen.
Als er een telefoon met de auto verbon-
den is – tik op
Wijzigen . Druk in
het pop-upvenster op
Tel. toevoegen.
> Er verschijnt een lijst met de beschik-
bare Bluetooth-apparaten. Bij identifi-
catie van nieuwe apparaten wordt de
lijst bijgewerkt.
3. Tik op de naam van de te pairen telefoon.
4. Controleer of de aangegeven cijfercode in
de auto overeenkomt met die op de tele-
foon. Accepteer in dat geval op beide pun-
ten.
5. Accepteer of weiger in de telefoon eventu-
ele opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
Alternatief 2 – auto zoeken vanaf de
telefoon
1. Open het deelscherm voor de telefoon op
het middendisplay.
Als er geen telefoon met de auto ver-
bonden is – tik op
Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
Als er een telefoon met de auto verbon-
den is – tik op
Wijzigen . Druk in
het pop-upvenster op
Telefoon
toevoegen
Auto herkenbaar
maken
.
2. Activeer Bluetooth op de telefoon.
3. Zoek op de telefoon naar Bluetooth-appa-
raten.
> Er verschijnt een lijst met de beschik-
bare Bluetooth-apparaten.
4. Kies de naam van de auto op de telefoon.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
510
5. In de auto verschijnt een pop-upvenster
met informatie over de verbinding. Beves-
tig de verbinding.
6. Controleer of de aangegeven cijfercode in
de auto overeenkomt met de getoonde
code op de externe eenheid. Accepteer in
dat geval op beide punten.
7. Accepteer of weiger in de telefoon eventu-
ele opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
N.B.
Bij een update van het besturingssysteem
van de telefoon wordt de koppeling moge-
lijk onderbroken. Verwijder de telefoon dan
uit de auto en breng een nieuwe koppeling
tot stand.
Compatibele telefoons
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-
technologie bieden, zijn niet alle telefoons vol-
ledig compatibel met de auto.
Zie support.volvocars.com voor compatibili-
teit.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon automatisch verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 510)
Telefoon handmatig verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 511)
Telefoon met Bluetooth-verbinding los-
koppelen (p. 512)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen
(p. 512)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon met Bluetooth-verbinding
(p. 519)
Telefoon automatisch verbinden
met de auto via Bluetooth
Het is mogelijk om een telefoon automatisch
via Bluetooth te verbinden. De telefoon moet
een keer eerder met de auto zijn verbonden.
Automatische aansluiting werkt alleen voor de
twee laatst gekoppelde telefoons.
1. Activeer Bluetooth op de telefoon alvorens
de auto in contactslotstand I te zetten.
2. Zet de auto in contactslotstand I of hoger.
> De telefoon wordt aangesloten.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Telefoon handmatig verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 511)
Telefoon met Bluetooth-verbinding los-
koppelen (p. 512)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen
(p. 512)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
511
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon met Bluetooth-verbinding
(p. 519)
Contactslotstanden (p. 408)
Telefoon handmatig verbinden met
de auto via Bluetooth
Het is mogelijk om een telefoon handmatig
via Bluetooth te verbinden. De telefoon moet
een keer eerder met de auto zijn verbonden.
1. Activeer Bluetooth op de telefoon.
2. Open het deelscherm voor de telefoon.
> Er verschijnt een lijst met de gekop-
pelde telefoons.
3. Druk op de naam van de te pairen tele-
foon.
> De telefoon wordt aangesloten.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Telefoon automatisch verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 510)
Telefoon met Bluetooth-verbinding los-
koppelen (p. 512)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 512)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon met Bluetooth-verbinding
(p. 519)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
512
Telefoon met Bluetooth-verbinding
loskoppelen
Het is mogelijk een telefoon met Bluetooth-
verbinding los te koppelen, waarna de tele-
foon niet langer is verbonden met de auto.
De telefoon wordt automatisch losgekop-
peld, wanneer deze buiten het bereik van
de auto komt. Als u de telefoon tijdens een
lopend telefoongesprek loskoppelt, wordt
het gesprek via de telefoon voortgezet.
De telefoon is ook los te koppelen door
Bluetooth handmatig te deactiveren.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen
(p. 512)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Andere telefoon met Bluetooth-
verbinding kiezen
U kunt een andere telefoon met Bluetooth-
verbinding kiezen.
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2.
Tik op
Wijzigen of veeg het hoofd-
scherm open en tik op
Instellingen
Communicatie Bluetooth-apparaten
Apparaat toevoegen.
> Er verschijnt een lijst met de beschik-
bare Bluetooth-apparaten.
3. Druk op de aan te sluiten telefoon.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Telefoon met Bluetooth-verbinding los-
koppelen (p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen
(p. 512)
Bluetooth-eenheden verwijderen
Apparaten zoals telefoons zijn te verwijderen
van de lijst met geregistreerde Bluetooth-
eenheden.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op
Communicatie Bluetooth-
apparaten
.
> Er verschijnt een lijst met de geregi-
streerde Bluetooth-apparaten.
3. Tik op de te verwijderen eenheid.
4.
Tik op
App. verwijderen en bevestig uw
keuze.
> De eenheid staat niet langer geregis-
treerd in de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Telefoon met Bluetooth-verbinding los-
koppelen (p. 512)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 512)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
513
Telefoonfuncties
Verwerking van gesprekken in de auto voor
een telefoon met Bluetooth-verbinding.
Algemene afbeelding.
Bellen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, via de contactenlijst of geef het
nummer aan via de knoppenset. U kunt de
contactenlijst doorzoeken of doorblade-
ren. Druk op
in de contactenlijst om
een contactpersoon onder te brengen
onder
Favorieten.
3.
Tik op
om te bellen.
4.
Druk op om het gesprek te beëindi-
gen.
Het is ook mogelijk om te bellen via de
gesprekkenlijst in het appmenu, dat toeganke-
lijk is via de rechter stuurknoppenset
.
Ruggespraak
Tijdens lopende gesprekken:
1.
Tik op
Voeg gesprek toe.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, de favorieten of de contactenlijst.
3. Druk op een post/regel in de gesprekken-
lijst of op voor de contactpersoon in
de contactenlijst.
4.
Tik op
Wissel gesprek om te wisselen
tussen gesprekken.
5.
Druk op
om het lopende gesprek te
beëindigen.
Conferentiegesprek
Tijdens ruggespraak:
1.
Tik op
Gesprekken samenv. om de
lopende gesprekken samen te voegen.
2.
Druk op
om het gesprek te beëindi-
gen.
Telefoonoproepen
Telefoonoproepen verschijnen op het bestuur-
dersdisplay en op het middendisplay. Voer het
gesprek met de rechter stuurknoppenset of
met het middendisplay.
1.
Tik op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op om het gesprek te beëindi-
gen.
Telefoonoproepen tijdens lopende
telefoongesprekken
1.
Tik op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op om het gesprek te beëindi-
gen.
Privégesprek
Druk tijdens een lopend gesprek op
Privacy en kies de instelling:
Naar mobiele telefoon schakelen
de handsfree-functie wordt uitgescha-
keld en het gesprek gaat verder via de
mobiele telefoon.
Op bestuurder gericht – de micro-
foon in het plafond aan de passagiers-
zijde wordt uitgeschakeld en het
gesprek gaat verder via de handsfree-
functie van de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Stembediening telefoon (p. 139)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 97)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
514
Handmatig tekens, letters of woorden
invoeren op middendisplay (p. 123)
Telefoonboekfuncties (p. 515)
Berichtfuncties (p. 514)
Audio-instellingen (p. 480)
Berichtfuncties
12
Verwerking van berichten in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Op sommige telefoons moet de functie
'Berichten' worden geactiveerd. Niet alle tele-
foons zijn volledig compatibel, zodat contact-
personen en meldingen niet altijd in de auto te
tonen zijn.
Zie support.volvocars.com voor compatibili-
teit.
Tekstberichten op middendisplay
hanteren
Tekstberichten verschijnt alleen op het mid-
dendisplay als u deze instelling hebt gekozen.
Tik op
Berichten in het app-
scherm voor berichtfuncties
op het middendisplay.
Tekstberichten op middendisplay laten
voorlezen
Tik op het pictogram om de melding
te laten voorlezen.
Tekstberichten op middendisplay
versturen
13
1. U kunt een bericht beantwoorden of een
nieuw bericht aanmaken.
Berichten beantwoorden – op de con-
tactpersoon drukken van wie u een
bericht wilt beantwoorden en druk ver-
volgens op
Antwoorden.
Nieuw bericht aanmaken – tik op
Nieuw aanmaken. Kies een contact-
persoon of voer een nummer in.
2. Schrijf het bericht.
3.
Tik op
Verzenden.
Tekstbericht op bestuurdersdisplay
hanteren
Tekstberichten verschijnt alleen op het
bestuurdersdisplay als u deze instelling hebt
gekozen.
Nieuw tekstbericht op bestuurdersdisplay
laten voorlezen
Kies met de stuurknoppenset voor
Oplezen om het bericht te laten voorle-
zen.
12
Geldt alleen voor bepaalde markten. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer.
13
Slechts bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
515
Reactie dicteren op bestuurdersdisplay
Nadat het bericht is voorgelezen kunt u een
korte reactie dicteren als de auto een internet-
verbinding heeft.
Tik op Antwoorden van de stuurknoppen-
set. Er verschijnt een dicteerdialoog.
Berichtmelding
In de instellingen voor sms-berichten kunt u
notificaties activeren en deactiveren.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Instellingen voor tekstbericht (p. 515)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
Auto met actieve internetverbinding
*
(p. 518)
Stembediening telefoon (p. 139)
Handmatig tekens, letters of woorden
invoeren op middendisplay (p. 123)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwis-
seling (p. 525)
Instellingen voor tekstbericht
Instellingen voor tekstbericht op aangesloten
telefoon.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
Communicatie
Tekstberichten en kies instellingen.
Melding in middendisplay - bericht-
meldingen op de statusbalk van het
middendisplay weergeven.
Melding in bestuurdersdisplay - mel-
dingen op het bestuurdersdisplay weer-
geven; inkomende berichten zijn te
hanteren via de rechter stuurknoppen-
set.
Tekstberichttoon - signaal voor bin-
nenkomende sms-berichten kiezen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Berichtfuncties (p. 514)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
Telefoonboekfuncties
Wanneer een telefoon via Bluetooth is ver-
bonden met de auto kunt u rechtstreeks via
het middendisplay contactpersonen zoeken.
Er zijn tot 3000 contactpersonen van de
gekozen telefoon weer te geven op het mid-
dendisplay.
Blader de letters tot en met door om
de contactpersoon van uw keuze te vin-
den. Afhankelijk van de contacten die in
het telefoonboek staan verschijnen alleen
bepaalde letters.
Contacten zoeken – druk op om een
telefoonnummer of naam te zoeken in de
lijst met contacten.
Favorieten – druk op om een contact
toe te voegen aan de lijst met favorieten of
ervan te verwijderen.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
516
Sorteren
De lijst met contacten staat op alfabetische
volgorde en speciale tekens en cijfers staan
onder
. U kunt sorteren op voor- of achter-
naam; u maakt een keuze in de instellingen
voor de telefoon.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
Stembediening telefoon (p. 139)
Handmatig tekens, letters of woorden
invoeren op middendisplay (p. 123)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Instellingen voor telefoon
Wanneer de telefoon verbonden is met de
auto zijn de volgende instellingen te kiezen.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op
Communicatie Telefoon en kies
instellingen.
Beltonen – keuze van belsignaal. Het
is mogelijk om belsignalen van de tele-
foon of de auto te gebruiken. Bepaalde
telefoons zijn niet volledig compatibel
en dan kunnen de belsignalen van de
telefoon niet in de auto worden
gebruikt.
14
Sorteervolgorde - sorteervolgorde van
contactenlijst kiezen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Instellingen voor tekstbericht (p. 515)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Audio-instellingen (p. 480)
Instellingen voor Bluetooth-
apparaten
Er zijn instellingen te verrichten voor appara-
ten die via Bluetooth zijn aangesloten.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op
Communicatie Bluetooth-
apparaten
en kies instellingen.
Apparaat toevoegen – nieuwe eenheid
koppelen.
Eerder gekoppelde apparaten – lijst
met geregistreerde/gekoppelde eenheden
weergeven.
App. verwijderen – eerder gekoppelde
eenheid verwijderen.
Toegestane diensten voor dit apparaat
– instellen waarvoor u het apparaat wilt
gebruiken: bellen, berichten sturen/lezen,
media streamen of als middel voor inter-
netverbinding.
Internetverbinding – internetverbinding
voor de auto maken via de Bluetooth-aan-
sluiting van het apparaat
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Instellingen voor telefoon (p. 516)
14
Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
517
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
Draadloze telefoonoplader*
Onder het middendisplay zit een oplaadplaat
voor draadloze oplading van telefoons.
Om de telefoon via de oplaadplaat te
kunnen opladen moet deze onder-
steuning bieden voor draadloos opla-
den (Qi). Telefoons zonder een ont-
vanger voor draadloze oplading zijn vaak te
completeren met een shell waarmee draad-
loze oplading wel mogelijk is.
Voor informatie over certificering gaat u naar
www.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Draadloze telefoonoplader* (p. 517)
Draadloze telefoonoplader*
Op de met rubber beklede plaat onder het
middendisplay kunt u een telefoon opladen
zonder het laadsnoer van de telefoon te
gebruiken.
Draadloze telefoonoplader vóór de schakelhendel
Neem alle andere voorwerpen van de
oplaadplaat en plaats de telefoon in het
midden ervan.
> De oplading van de telefoon gaat van
start en het symbool
verschijnt
boven aan het middendisplay.
N.B.
Sommige telefoons kunnen warm worden
bij draadloos opladen. Dit is normaal.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
518
Als de telefoon niet wordt opgeladen:
Controleer of er geen andere voorwerpen
op de oplaadplaat liggen.
Controleer of de telefoon ondersteuning
biedt voor draadloos opladen (Qi).
Verwijder een eventuele cover van de tele-
foon.
Til de telefoon van de oplaadplaat en
plaats deze opnieuw in het midden ervan.
Controleer of het elektrische systeem van
de auto is ingeschakeld.
Wanneer de telefoon verkeerd is geplaatst of
voorwerpen op de oplaadplaat oplading
onmogelijk maken, verschijnt een melding op
het middendisplay.
BELANGRIJK
Dek de telefoon en de draadloze oplader
tijdens het laden niet af om oververhitting
te gaan.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 508)
Draadloze telefoonoplader* (p. 517)
Symbolen op de statusbalk van het mid-
dendisplay (p. 117)
Auto met actieve
internetverbinding*
Wanneer de auto een internetverbinding
heeft kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van
webradio en muziekdiensten via boordapps,
software downloaden en contact opnemen
met de dealer.
De auto maakt een internetverbinding via
Bluetooth, Wi-Fi of via de ingebouwde auto-
modem* (simkaart).
Wanneer de auto een internetverbinding heeft,
is het mogelijk om de internetverbinding (wifi-
hotspot) te delen, zodat andere eenheden
zoals tablets gebruik kunnen maken van de
internetverbinding
15
.
Een symbool op de statusbalk van het mid-
dendisplay geeft de internetstatus weer.
N.B.
Bij gebruik van internet wordt data overge-
bracht (dataverkeer) en dat kan kosten met
zich meebrengen.
Het activeren van dataroaming kan tot ver-
dere kosten leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten
voor dataverkeer.
N.B.
Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen
een internetverbinding voor de auto maken
via Wi-Fi of de automodem*.
N.B.
Bij gebruik van Android Auto kunt u een
internetverbinding voor de auto maken via
Wi-Fi, Bluetooth of de automodem*.
Voordat de auto met internet wordt verbon-
den, moet u de supportinformatie over voor-
waarden voor diensten en het privacybeleid
voor klanten doornemen op
www.volvocars.com.
15
Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
519
Gerelateerde informatie
Symbolen op de statusbalk van het mid-
dendisplay (p. 117)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon met Bluetooth-verbinding
(p. 519)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon (Wi-Fi) (p. 520)
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 521)
Apps (p. 482)
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
Internetverbinding van auto delen via
Wi-Fi-hotspot (p. 523)
Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 524)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
(p. 525)
Volvo ID (p. 26)
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwis-
seling (p. 525)
Internetverbinding voor de auto
maken via een telefoon met
Bluetooth-verbinding
Deel de internetverbinding van een telefoon
via Bluetooth om een internetverbinding te
maken en toegang te krijgen tot diverse onli-
nediensten voor de auto.
1. Om een internetverbinding te kunnen
maken voor de auto via een telefoon met
Bluetooth-verbinding moet de bewuste
telefoon eenmaal eerder via Bluetooth met
de auto zijn verbonden.
2. Controleer of de telefoon ondersteuning
biedt voor "internet sharing" en of de func-
tie is geactiveerd. Bij een iPhone heet
deze functie “internet sharing”. Bij
Android-telefoons kan deze functie ver-
schillende namen hebben, maar de functie
wordt vaak aangeduid als “hotspot”. Bij
iPhone-telefoons moet tevens de menupa-
gina "internet sharing" geopend zijn totdat
een internetverbinding is gemaakt.
3. Als de telefoon eerder via Bluetooth was
verbonden, tik dan op
Instellingen op het
hoofdscherm van het middendisplay.
4. Tik op
Communicatie Bluetooth-
apparaten
.
5.
Vink het vakje voor
Bluetooth-
internetaansluiting aan onder de rubriek
Internetverbinding.
6. Als u een andere methode voor de inter-
netverbinding gebruikt, bevestigt u de
keuze van een andere verbindingsme-
thode.
> Uw auto heeft daarmee een internet-
verbinding via de via Bluetooth aange-
sloten telefoon.
N.B.
De telefoon en netwerkprovider moeten
tethering (het delen van een internetverbin-
ding) ondersteunen en de bundel moet
inclusief dataverkeer zijn.
N.B.
Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen
een internetverbinding voor de auto maken
via Wi-Fi of de automodem*.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 521)
Telefoon eerste keer verbinden met de
auto via Bluetooth (p. 509)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
520
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon (Wi-Fi) (p. 520)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 501)
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 516)
Internetverbinding voor de auto
maken via een telefoon (Wi-Fi)
Deel de internetverbinding van een telefoon
via wifi om een internetverbinding te maken
en toegang te krijgen tot diverse onlinedien-
sten voor de auto.
1. Controleer of de telefoon ondersteuning
biedt voor "internet sharing" en of de func-
tie is geactiveerd. Bij een iPhone heet
deze functie “internet sharing”. Bij
Android-telefoons kan deze functie ver-
schillende namen hebben, maar de functie
wordt vaak aangeduid als “hotspot”. Bij
iPhone-telefoons moet tevens de menupa-
gina "internet sharing" geopend zijn totdat
een internetverbinding is gemaakt.
2.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
3. Ga verder naar Communicatie Wi-Fi.
4. Activeer/deactiveer de optie door het
vakje voor Wi-Fi aan/uit te vinken.
5. Als u een andere methode voor de inter-
netverbinding gebruikt, bevestigt u de
keuze van een andere verbindingsme-
thode.
6. Tik op de naam van het netwerk waarop u
wilt aansluiten.
7. Geef het wachtwoord van het netwerk
aan.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Let erop dat sommige telefoons de internet-
verbinding verbreken, wanneer de verbinding
met de auto is verbroken (zoals wanneer u de
auto ergens parkeert tot de volgende keer dat
u hem nodig hebt). In dat geval moet u bij een
volgend gebruik van de telefoon de "internet
sharing" opnieuw activeren.
Een telefoon die verbinding heeft gemaakt
met de auto wordt opgeslagen voor later
gebruik. Om een lijst met opgeslagen netwer-
ken weer te geven of opgeslagen netwerken
handmatig te verwijderen, gaat u naar
Instellingen Communicatie Wi-Fi
Opgeslagen netwerken.
N.B.
De telefoon en netwerkprovider moeten
tethering (het delen van een internetverbin-
ding) ondersteunen en de bundel moet
inclusief dataverkeer zijn.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
521
De eisen die aan de techniek en beveiliging
voor de wifi-verbinding worden gesteld staan
elders beschreven.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 524)
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
(p. 525)
Internetverbinding voor de auto
maken via automodem (simkaart)
Het is mogelijk een internetverbinding te
maken via de automodem en een persoon-
lijke simkaart (PSIM)*.
Auto's uitgerust met Volvo On Call gebruiken
voor de diensten de internetverbinding met de
automodem.
1.
Plaats een persoonlijke simkaart in de hou-
der onder de vloer in de bagageruimte.
Let erop dat de simkaartlezer van de auto
een mini-SIM vereist.
2.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
3. Tik op Communicatie Internet via
automodem
.
4. Activeer/deactiveer de functie door het
vakje voor
Internet via automodem
aan/uit te vinken.
5. Als u een andere methode voor de inter-
netverbinding gebruikt, bevestigt u de
keuze van een andere verbindingsme-
thode.
6. Geef de pincode van de simkaart aan.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
N.B.
Let op: de simkaart die wordt gebruikt voor
de internetverbinding via PSIM kan niet
hetzelfde telefoonnummer hebben als de
simkaart van de telefoon. Als dat wel
gebeurt, kunnen er geen gesprekken wor-
den doorgeschakeld naar de telefoon.
Gebruik daarom voor de internetverbinding
een simkaart met een apart telefoonnum-
mer óf een datakaart die geen gesprekken
verwerkt en om die reden de werking van
de telefoon niet kan verstoren.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Laadvloer omhoogklappen (p. 580)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
522
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
Instellingen voor automodem* (p. 522)
Instellingen voor automodem*
De auto is uitgerust met een modem die u
kunt gebruiken om de auto met internet te
verbinden. U kunt de internetverbinding
tevens delen via Wi-Fi.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op Communicatie Internet via
automodem
en kies instellingen.
Internet via automodem - aangeven of
automodem moet worden gebruikt voor
internetverbinding.
Datagebruik - bij het indrukken van
Reset worden de tellers voor de ontvan-
gen en verstuurde hoeveelheid gegevens
op nul gezet.
Netwerk
Provider selecteren
- netwerkprovider
automatisch of handmatig kiezen.
Roaming - is dit vakje aangevinkt, dan zal
de automodem proberen verbinding te
maken met internet op het moment dat de
auto zich in het buitenland buiten het
thuisnetwerk bevindt. Let erop dat dit tot
hoge kosten kan leiden. Controleer uw
roamingovereenkomst met betrekking tot
dataverkeer in het buitenland met uw net-
werkprovider in uw eigen land.
Pincode simkaart
Wijzig pincode
- maximaal 4 cijfers aan-
geven.
Pincode uitschakelen - aangeven of de
pincode vereist is voor gebruik van de sim-
kaart.
Aanvraagcode verzenden - bestemd om
bijvoorbeeld het saldo op een chipkaart op
te laden of te controleren. Deze functie is
afhankelijk van de provider.
N.B.
Let op: de simkaart die wordt gebruikt voor
de internetverbinding via PSIM kan niet
hetzelfde telefoonnummer hebben als de
simkaart van de telefoon. Als dat wel
gebeurt, kunnen er geen gesprekken wor-
den doorgeschakeld naar de telefoon.
Gebruik daarom voor de internetverbinding
een simkaart met een apart telefoonnum-
mer óf een datakaart die geen gesprekken
verwerkt en om die reden de werking van
de telefoon niet kan verstoren.
Gerelateerde informatie
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 521)
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
523
Internetverbinding van auto delen
via Wi-Fi-hotspot
Als de auto een internetverbinding heeft, is
het mogelijk om de internetverbinding te
delen, zodat andere eenheden gebruik kun-
nen maken van de internetverbinding
16
.
De provider (simkaart) moet ondersteuning
bieden voor tethering (delen van de internet-
verbinding).
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Tik op Communicatie Wi-Fi hotspot
auto
.
3.
Tik op
Netwerknaam en geeft de wifi-
hotspot een naam.
4.
Tik op Wachtwoord en kies een wacht-
woord dat u vervolgens op de te koppelen
eenheden moet aangeven.
5.
Tik op
Frequentieband en kies de zend-
frequentie voor de wifi-hotspot. Let erop
dat de te hanteren frequentieband niet op
alle markten te specificeren is.
6. Activeer/deactiveer de functie door het
vakje voor Wi-Fi hotspot auto aan/uit te
vinken.
7. Als u Wi-Fi gebruikt als methode voor de
internetverbinding, bevestigt u de keuze
van een andere verbindingsmethode.
> Externe eenheden kunnen vervolgens
verbinding maken met de "internet sha-
ring" (Wi-Fi-hotspot) van de auto.
N.B.
Het activeren van Wi-Fi-hotspot kan tot
verdere kosten van uw provider leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten
voor dataverkeer.
Een symbool op de statusbalk van het mid-
dendisplay geeft de verbindingsstatus weer.
Tik op
Aangesloten apparaten voor een lijst
met de op dit moment aangesloten eenheden.
Gerelateerde informatie
Symbolen op de statusbalk van het mid-
dendisplay (p. 117)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
16
Geldt niet wanneer de auto een internetverbinding via Wi-Fi heeft.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
524
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
Factoren die van invloed zijn op de internet-
verbinding
De uitgewisselde hoeveelheid gegevens is
afhankelijk van de diensten of apps die in de
auto worden gebruikt. Het streamen van audio
kan bijvoorbeeld tot een grote hoeveelheid
dataverkeer leiden en dat vereist een goede
verbinding en signaalsterkte.
Verbinding tussen telefoon en auto
De snelheid van de internetverbinding kan
variëren afhankelijk van de positie van de tele-
foon in de auto. Plaats de telefoon dichter bij
het middendisplay om de signaalsterkte te
verbeteren. Zorg dat de signalen niet worden
gehinderd.
Verbinding tussen telefoon en
netwerkprovider
De snelheid binnen het mobiele netwerk vari-
eert afhankelijk van de dekking op de actuele
locatie. Een slechtere netwerkdekking is bij-
voorbeeld mogelijk in tunnels, achter bergen,
in diepe dalen of in gebouwen. De snelheid is
ook afhankelijk van uw overeenkomst met uw
teleprovider.
N.B.
Neem bij problemen met de dataover-
dracht contact op met uw provider.
Telefoon herstarten
Problemen met de internetverbinding zijn
soms te verhelpen door de telefoon opnieuw
op te starten.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
(p. 525)
Wi-Fi-netwerk verwijderen
Niet gebruikte netwerken verwijderen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Ga verder naar
Communicatie Wi-Fi
Opgeslagen netwerken.
3.
Druk op
Vergeten voor het te verwijderen
netwerk.
4. Bevestig uw keuze.
> De auto zal vervolgens geen verbinding
tot stand brengen met het desbetref-
fende netwerk.
Alle netwerken uit geheugen
verwijderen
U kunt alle netwerken in één keer verwijderen
door de fabrieksinstellingen te herstellen.
Houd er in dat geval rekening mee dat dan de
fabrieksinstellingen worden hersteld voor alle
gebruikersgegevens en systeeminstellingen.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Geen internetverbinding of een slechte
verbinding (p. 524)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 128)
Internetverbinding voor de auto maken via
een telefoon (Wi-Fi) (p. 520)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
525
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
Mogelijke netwerktypes voor aansluiting.
Aansluiting is alleen mogelijk op netwerken
van het volgende type:
Frequentie - 2,4 of 5 GHz
17
.
Standaarden - 802.11 a/b/g/n.
Beveiligingstype - WPA2AESCCMP.
Het Wi-Fi-systeem van de auto is zo ingericht
dat het Wi-Fi-eenheden in de auto kan hante-
ren.
Als meerdere eenheden op dezelfde frequentie
actief zijn, kunnen de prestaties afnemen.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Gebruiksvoorwaarden en
gegevensuitwisseling
De eerste keer dat u bepaalde diensten en
apps start, verschijnt mogelijk een pop-
upvenster met de titel
Voorwaarden en
Gegevensuitwisseling.
Het venster dient om te informeren over de
gebruiksvoorwaarden en het beleid voor gege-
vensuitwisseling dat Volvo hanteert. Door
akkoord te gaan gegevensuitwisseling stemt
de gebruiker erin toe dat de auto bepaalde
informatie verstuurt. Dit is een vereiste voor
optimale werking van bepaalde diensten en
apps.
De gegevensuitwisseling voor connected
diensten en gedownloade apps is standaard
gedeactiveerd
18
. Om bepaalde connected
diensten en apps in de auto te kunnen gebrui-
ken moet de gegevensuitwisseling worden
geactiveerd. Gegevensuitwisseling kan wor-
den ingesteld via het instellingenmenu van het
middendisplay of op het moment dat de dien-
sten of apps worden gestart op het midden-
display.
Integriteit en gegevensuitwisseling
Toen de software-update in november 2017
beschikbaar kwam, zijn de integriteits- en
gegevensuitwisselinginstellingen voor connec-
ted diensten en gedownloade apps geïntrodu-
ceerd. U vindt de instellingen onder Privacy
en gegevens in het instellingenmenu op het
middendisplay van de auto.
Daar kunt u kiezen welke connected diensten
gegevens mogen uitwisselen. Gegevensuit-
wisseling voor gedownloade apps kan hier
ook worden gedeactiveerd. Let erop dat dien-
sten en apps niet naar behoren kunnen wer-
ken als gegevensuitwisseling is gedeactiveerd.
Na het herstellen van de fabrieksinstellingen of
na bijv. een bezoek aan de werkplaats of een
software-update kunnen de instellingen voor
gegevensuitwisseling zijn teruggezet naar de
standaardwaarden. In dat geval moet de gege-
vensuitwisseling voor connected diensten en
gedownloade apps opnieuw worden geacti-
veerd.
N.B.
De instellingen voor privacy en gegevens-
uitwisseling zijn uniek voor ieder bestuur-
dersprofiel.
Gerelateerde informatie
Gegevensuitwisseling activeren en deacti-
veren (p. 526)
17
Het kiezen van een frequentie is niet op alle markten mogelijk.
18
Geldt niet voor Volvo On Call*.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
526
Gegevensuitwisseling activeren en
deactiveren
In het instellingsmenu van het middendisplay
kunt u de gegevensuitwisseling van de des-
betreffende diensten en apps instellen.
1.
Tik op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Tik op
Systeem Privacy en gegevens.
3. Geef aan of uw de gegevensuitwisseling
wilt in- of uitschakelen voor bepaalde
diensten en alle apps.
Als de gegevensuitwisseling voor connected
diensten of gedownloade apps niet al is geac-
tiveerd, kunt u dat doen tijdens het eerste
gebruik via het middendisplay. De eerste keer
dat u connected diensten of gedownloade
apps gebruikt en na bijv. het herstellen van de
fabrieksinstellingen of het downloaden van
bepaalde software-updates moet u akkoord
gaan met Volvo's voorwaarden voor connec-
ted diensten. Let er in dat geval op dat u daar-
mee ook de gegevensuitwisseling activeert
voor andere connected diensten en gedown-
loade apps waarvoor u de gegevensuitwisse-
ling al eerder hebt geactiveerd.
N.B.
Na een bezoek aan een Volvo-werkplaats
moet u de gegevensuitwisseling mogelijk
opnieuw inschakelen om weer gebruik te
kunnen maken van connectiviteitsdiensten
en apps.
Gerelateerde informatie
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwis-
seling (p. 525)
Gegevensuitwisseling voor
diensten
Als u gegevensuitwisseling niet voor een con-
nected dienst of gedownloade apps hebt
geactiveerd, kunt u dat doen als u ze start op
het middendisplay. De eerste keer dat u een
dienst start na bijv. het herstellen van de
fabrieksinstellingen of het downloaden van
bepaalde software-updates moet u ook
akkoord gaan met Volvo's voorwaarden voor
connected diensten.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
527
Gegevensuitwisseling activeren
wanneer u een dienst start
1. Kies de te activeren functie of dienst.
> De eerste keer dat u een dienst start na
bijv. het herstellen van de fabrieksinstel-
lingen of het downloaden van bepaalde
software-updates moet u eerst akkoord
gaan met Volvo's voorwaarden voor
connected diensten.
2. Ga akkoord met gegevensuitwisseling
voor de dienst of breek af.
Als u akkoord gaat, wordt gegevensuitwisse-
ling geactiveerd en kunt u de dienst gebruiken.
Gegevensuitwisseling activeren als u
een app start
Voor het goedkeuren van gegevensuitwisse-
ling voor een app moet u de app starten en op
toestaan in het pop-upvenster klikken.
U kunt gegevensuitwisseling voor diensten en
apps deactiveren in het instellingenmenu
onder
Systeem Privacy en gegevens
Gegevensuitwisseling.
Vrije geheugenruimte op harde
schijf
Het is mogelijk de vrije geheugenruimte te
bekijken die beschikbaar is op de harde schijf
van de auto.
Het is mogelijk informatie weer te geven over
de harde schijf van de auto, zoals de totale
capaciteit, de beschikbare geheugenruimte en
de gebruikte geheugenruimte voor geïnstal-
leerde apps. U vindt de informatie onder
Instellingen Systeem
Systeeminformatie Opslag.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 482)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
528
Licentieovereenkomst voor audio
en media
Een licentie is een overeenkomst die toe-
stemming verleent om bepaalde handelingen
te verrichten of het recht om gebruik te
maken van een product waar een andere
rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten
op heeft, onder de voorwaarden vervat in de
overeenkomst. Hier volgen de teksten van de
overeenkomsten tussen Volvo en producen-
ten/ontwikkelaars. Een groot aantal van deze
teksten is in het Engels.
Dirac Unison
®
Dirac Unison optimaliseert de luidsprekers qua
tijd, ruimte en frequentie voor optimale basin-
tegratie en helderheid. De technologie maakt
ook een waarheidsgetrouwe weergave moge-
lijk van de akoestische eigenschappen van
specifieke concertzalen. Met behulp van
geavanceerde algoritmes stuurt Dirac Unison
op digitale wijze alle luidsprekers aan op basis
van akoestische metingen met een grote
nauwkeurigheid. Net als een echte dirigent
garandeert Dirac Unison dat de luidsprekers
bij de weergave perfect op elkaar zijn afge-
stemd.
DivX
®
DivX
®
, DivX Certified
®
en daaraan gerelateerde
logo's zijn handelsmerken die eigendom zijn
van DivX, LLC en worden gebruikt onder licen-
tie.
Dit DivX Certified
®
apparaat kan DivX® Home
Theater videobestanden tot 576p weergeven
(inclusief .avi, .divx). Download gratis software
van www.divx.com om digitale videobestan-
den te maken, weergeven en streamen.
OVER DIVX VIDEOONDEMAND: Om
Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-for-
maat te kunnen afspelen moet u deze DivX
Certified
®
eenheid eerst registreren. U vindt
uw registratiecode via de sectie DivX VOD in
het instellingsmenu van de eenheid. Breng
voor meer informatie over het afronden van de
registratie een bezoek aan vod.divx.com.
Octrooinummer
Beschermd door een of meer van de volgende
octrooien in de VS. 7,295,673; 7,460,668;
7,515,710; 8,656,183; 8,731,369; RE45,052
Gracenote
®
Het copyright
©
van bepaalde delen van de
inhoud berust bij Gracenote of zijn leveran-
ciers.
Gracenote, Gracenote-logo en -logotype,
"Powered by Gracenote" en Gracenote
MusicID zijn geregistreerde handelsmerken of
handelsmerken die eigendom zijn van
Gracenote, Inc. in de VS en/of andere landen.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
529
Licentieovereenkomst Gracenote
®
Deze toepassing of dit apparaat bevat soft-
ware van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Cali-
fornië (“Gracenote”). Met de software van
Gracenote (“Gracenote-software”) kan deze
toepassing schijf- en of bestandsidentificatie
uitvoeren en muziekverwante gegevens opha-
len, waaronder informatie over de naam,
artiest, track en titel (“Gracenote-gegevens”)
vanuit online-servers of ingesloten databases
(samen “Gracenote-servers”). De toepassing
kan tevens andere functies verrichten. U mag
Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken
door middel van de beoogde eindgebruikers-
functies van deze toepassing of dit apparaat.
U stemt ermee in de Gracenote-gegevens, de
Gracenote-software en Gracenote-servers uit-
sluitend voor uw eigen, niet-commercieel pri-
végebruik te gebruiken. U stemt ermee in de
Gracenote-software of welke Gracenote-
gegevens dan ook niet aan derden toe te wij-
zen, te kopiëren, over te dragen of door te zen-
den. U STEMT ERMEE IN DE GRACENOTE
GEGEVENS, DE GRACENOTESOFTWARE
OF DE GRACENOTESERVERS UITSLUI-
TEND TE GEBRUIKEN OP DE MANIER DIE
HIERIN UITDRUKKELIJK WORDT TOEGE-
STAAN.
U stemt ermee in dat uw niet-exclusieve licen-
tie om de Gracenote-gegevens, de Gracenote-
software en de Gracenote-servers te gebrui-
ken, zal worden beëindigd als u inbreuk maakt
op deze beperkingen. Als uw licentie wordt
beëindigd, stemt u ermee in op geen enkele
wijze meer gebruik te maken van de Grace-
note-gegevens, de Gracenote-software en de
Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich
alle rechten voor met betrekking tot de Grace-
note-gegevens, de Gracenote-software en de
Gracenote-servers, inclusief alle eigendoms-
rechten. In geen geval is Gracenote aanspra-
kelijk voor betaling aan u voor informatie die u
verschaft. U stemt ermee in dat Gracenote,
Inc. volgens deze overeenkomst uit eigen
naam rechtstreeks mag toezien op naleving
van de rechten jegens u.
De Gracenote-service gebruikt een unieke
identificatiecode om query's na te sporen voor
statistische doeleinden. Het doel van deze wil-
lekeurig toegewezen numerieke code is om de
Gracenote-service query's te laten tellen zon-
der te weten wie u bent. Ga voor meer infor-
matie naar de webpagina over het Privacybe-
leid van Gracenote voor de Gracenote-service.
De licentie voor de Gracenote-software en alle
onderdelen van de Gracenote-gegevens wordt
verstrekt op “AS IS”-basis. Gracenote doet
geen toezeggingen en verstrekt geen garantie,
uitdrukkelijk of stilzwijgend, ten aanzien van
de juistheid van de Gracenote-gegevens op de
Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich
het recht voor om gegevens te verwijderen
van de Gracenote-servers of om gegevensca-
tegorieën te wijzigen als Gracenote hiertoe
voldoende reden ziet. Er wordt geen garantie
verstrekt dat de Gracenote-software of Grace-
note-servers geen onjuistheden bevatten of
dat het functioneren van de Gracenote-soft-
ware of Gracenote-servers ononderbroken zal
zijn. Gracenote is niet verplicht u te voorzien
van nieuwe, verbeterde of extra gegevensty-
pen of -categorieën die Gracenote mogelijk in
de toekomst verschaft; Gracenote mag de
diensten op elk moment beëindigen.
GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UIT-
DRUKKELIJK OF STILZWIJGEND, INCLU-
SIEF MAAR NIET BEPERKT TOT STILZWIJ-
GENDE GARANTIES MET BETREKKING TOT
VERKOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID
VOOR EEN BEPAALD DOEL, EIGENDOMS-
RECHT EN HET GEEN INBREUK MAKEN OP
RECHTEN VAN DERDEN, VAN DE HAND.
GRACENOTE VERSTREKT GEEN GARAN-
TIES TEN AANZIEN VAN DE RESULTATEN
DIE WORDEN VERKREGEN VOOR UW
GEBRUIK VAN GRACENOTESOFTWARE
OF WELKE GRACENOTESERVER DAN
OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AAN-
SPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF
GEVOLGSCHADE, GEDERFDE WINST OF
VERLIES VAN INKOMSTEN.
© Gracenote, Inc. 2009
Sensus software
This software uses parts of sources from clib2
and Prex Embedded Real-time OS - Source
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
530
(Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994),
and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990,
1993), The Regents of the University of
California. All or some portions are derived
from material licensed to the University of
California by American Telephone and
Telegraph Co. or Unix System Laboratories,
Inc. and are reproduced herein with the
permission of UNIX System Laboratories, Inc.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are
permitted provided that the following
conditions are met: Redistributions of source
code must retain the above copyright notice,
this list of conditions and the following
disclaimer. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution. Neither the
name of the <ORGANIZATION> nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derived from
this software without specific prior written
permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED
BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND
CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY
EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED.
IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT
OWNER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE
FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL,
SPECIAL, EXEMPLARY, OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING,
BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF
SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS
OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS
INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND
ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER
IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT
(INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT
OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
This software is based in part on the work of
the Independent JPEG Group.
This software uses parts of sources from
"libtess". The Original Code is: OpenGL
Sample Implementation, Version 1.2.1,
released January 26, 2000, developed by
Silicon Graphics, Inc. The Original Code is
Copyright (c) 19912000 Silicon Graphics,
Inc. Copyright in any portions created by third
parties is as indicated elsewhere herein. All
Rights Reserved. Copyright (C) [19912000]
Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved.
Permission is hereby granted, free of charge,
to any person obtaining a copy of this
software and associated documentation files
(the "Software"), to deal in the Software
without restriction, including without
limitation the rights to use, copy, modify,
merge, publish, distribute, sublicense, and/or
sell copies of the Software, and to permit
persons to whom the Software is furnished to
do so, subject to the following conditions: The
above copyright notice including the dates of
first publication and either this permission
notice or a reference to http://oss.sgi.com/
projects/FreeB/ shall be included in all copies
or substantial portions of the Software. THE
SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT
NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER
LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF
CONTRACT, TORT OR OTHERWISE,
ARISING FROM, OUT OF OR IN
CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR
THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE. Except as contained in this
notice, the name of Silicon Graphics, Inc. shall
not be used in advertising or otherwise to
promote the sale, use or other dealings in this
Software without prior written authorization
from Silicon Graphics, Inc.
This software is based in parts on the work of
the FreeType Team.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
531
This software uses parts of SSLeay Library:
Copyright (C) 19951998 Eric Young
([email protected]). All rights reserved
Linux software
This product contains software licensed under
GNU General Public License (GPL) or GNU
Lesser General Public License (LGPL), etc.
You have the right of acquisition, modification,
and distribution of the source code of the
GPLLGPL software.
You may download Source Code from the
following website at no charge: http://
www.embedded-carmultimedia.jp/linux/oss/
download/TVM_8351_013
The website provides the Source Code "As Is"
and without warranty of any kind.
By downloading Source Code, you expressly
assume all risk and liability associated with
downloading and using the Source Code and
complying with the user agreements that
accompany each Source Code.
Please note that we cannot respond to any
inquiries regarding the source code.
camellia:1.2.0
Copyright (c) 2006, 2007
NTT (Nippon Telegraph and Telephone
Corporation). All rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are
permitted provided that the following
conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer as
the first lines of this file unmodified.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this
list of conditions and the following
disclaimer in the documentation and/or
other materials provided with the
distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY NTT ``AS
IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT
LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES
OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR
A PARTICULAR PURPOSE ARE
DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL NTT BE
LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT,
INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING,
BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF
SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS
OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS
INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND
ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER
IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT
(INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT
OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
Unicode: 5.1.0
COPYRIGHT AND PERMISSION NOTICE
Copyright c 19912013 Unicode, Inc. All rights
reserved. Distributed under the Terms of Use
in http://www.unicode.org/copyright.html.
Permission is hereby granted, free of charge,
to any person obtaining a copy of the Unicode
data files and any associated documentation
(the "Data Files") or Unicode software and any
associated documentation (the "Software") to
deal in the Data Files or Software without
restriction, including without limitation the
rights to use, copy, modify, merge, publish,
distribute, and/or sell copies of the Data Files
or Software, and to permit persons to whom
the Data Files or Software are furnished to do
so, provided that (a) the above copyright
notice(s) and this permission notice appear
with all copies of the Data Files or Software,
(b) both the above copyright notice(s) and this
permission notice appear in associated
documentation, and (c) there is clear notice in
each modified Data File or in the Software as
well as in the documentation associated with
the Data File(s) or Software that the data or
software has been modified.
THE DATA FILES AND SOFTWARE ARE
PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
532
OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED,
INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE
WARRANTIES OF MERCHANTABILITY,
FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
AND NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY
RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS
INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY
DAMAGES WHATSOEVER RESULTING
FROM LOSS OF USE, DATA OR PROFITS,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
NEGLIGENCE OR OTHER TORTIOUS
ACTION, ARISING OUT OF OR IN
CONNECTION WITH THE USE OR
PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of
a copyright holder shall not be used in
advertising or otherwise to promote the sale,
use or other dealings in these Data Files or
Software without prior written authorization of
the copyright holder.
Verklaring van overeenstemming
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
533
Land/
regio
Brazilië:
Este equipamento opera em caráter secundário isto e, náo tem direito a protecão contra interferéncia prejudicial, mesmo tipo, e não
pode causar interferéncia a sistemas operando em caráter primário.
Para consultas, visite: www.anatel.gov.br
EU:
Producent: Mitsubishi Electric Corporation Sanda Works 2333, Miwa, Sanda-city. Hyogo, 6691513, Japan
Mitsubishi Electric Corporation verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type [Audio Navigation Unit] in overeenstemming is
met de Richtlijn 201453EU.
Zie de supportinformatie op www.volvocars.com voor meer informatie.
Verenigde
Arabische
Emiraten:
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
534
Land/
regio
Kazach-
stan:
Modelnaam: NR0V
Producent: Mitsubishi Electric Corporation
Exportland: Japan
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
535
Land/
regio
China:
1.
■ 使用频率2.4 - 2.4835 GHz
■ 等效全向辐射率(EIRP) 天线增益 10dBi 时≤100 mW 或≤20 dBm ①
■ 最大率谱密度 天线增益 10dBi 时≤20 dBm / MHz(EIRP) ①
■ 载频容限20 ppm
■ 帯外发射率(在 2.4-2.4835GHz 頻段以外) ≤-80 dBm / Hz (EIRP)
■ 杂散发射(辐射)率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外)
≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz)
≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz)
≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz)
2.不得擅自更改发射频率大发射率(包括额外装射频率放大器),不得擅自外接天线或改用其它发射天线
3.使用时不得对各种合法的无线电通信业产生有害干扰一旦发现有干扰现象时,应立即停止使用,并采措施消除干扰后方可继续
使用
4.使用微率无线电设备,必须忍各种无线电业的干扰或工业科学及医疗应用设备的辐射干扰
5.不得在飞机和机场附近使用
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
536
Land/
regio
Korea:
B 기기 (가정용 방송통신기자재)
기기는 가정용(B ) 전자파적합기기로서 주로
가정에서 사용하는 것을 󸭥적으로 하며, 󸭤든
지역에서 사용할 있습니다.
해당 무선설비는 전파혼신 가능성이 있으므로 인명안전과 관련된 서비스는 󹚂습니다.
Maleisië
This device has been certified under the Communications & Multimedia Act of 1998, Communications and Multimedia (Technical
Standards) Regulations 2000. To retrieve your device’s serial number, please visit (support.volvocars.com) and search for “SIRIM
Label Verification”.
Device category: Navigation equipment for vehicle (Bluetooth)
Model: NR0V
Type Approval No.:
RDBV25A1118S(184228), RDBV26A1118S(184229)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
537
Land/
regio
Mexico:
Taiwan:
低󰀦率電波輻射性電機管理辦法
第十二條
經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司商號或使用者均不得擅自
變更頻率加大功率或變更原設計之特性及功能
第十四條
低󰀦率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時,應
立停用,改善至無干擾時方得繼續使用前項合法通信,指依電信法規定作業之無線
電通信低󰀦率射頻電機須忍受合法通信或工業科學及醫療用電波輻射性電機設備
之干擾
Gerelateerde informatie
Audio, media en internet (p. 480)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Mediaspeler (p. 491)
Gracenote
®
(p. 495)
Sensus – connectiviteit en entertainment
(p. 32)
WIELEN EN BANDEN
WIELEN EN BANDEN
540
Banden
De banden bieden draagvermogen, grip op
de ondergrond, trillingsdemping en bescher-
men de wielen tegen slijtage.
De banden zijn van grote invloed op de rijei-
genschappen van de auto. Zowel het type, de
maat, de bandenspanning als de snelheids-
klasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de
auto.
Welke banden er op de auto zitten staat op de
bandengegevenssticker op de B-stijl (tussen
voor- en achterportier) aan bestuurderszijde.
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan een oncontro-
leerbare auto opleveren.
Aanbevolen banden
De auto wordt aangeleverd met originele
Volvo-banden met aan de zijkant het opschrift
VOL
1
. Deze banden zijn zorgvuldig afgestemd
op de auto. Bij het verwisselen van banden is
het daarom belangrijk om erop te letten dat
ook de nieuwe banden voorzien zijn van dit
opschrift voor het behoud van de rijeigen-
schappen, het rijcomfort en het brandstofver-
bruik van de auto.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte houdbaarheids-
datum. Na enkele jaren worden de banden
hard en neemt de grip op het wegdek stukje
bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van
banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit
geldt in het bijzonder voor winterbanden. De
laatste cijfers van de cijferreeks geven de
week en het jaar van productie aan. Het is de
zogenoemde DOT-code (Department of
Transportation) van de band en bestaat uit vier
cijfers, bijvoorbeeld 0717. Een dergelijke band
is de 7e week van het jaar 2017 geprodu-
ceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u
door een vakman laten controleren, ook al zien
ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waar-
van banden gemaakt zijn ook veroudert en
afgebroken wordt, als banden zelden of nooit
worden gebruikt. Daarbij kan de werking van
de band worden aangetast. Dit geldt voor alle
banden die u voor toekomstig gebruik hebt
opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn
de zichtbare kenmerken van een band die
ongeschikt is voor gebruik.
Zuinige banden
Zorg steeds voor de juiste bandenspan-
ning.
Vermijd snelle starts, krachtig remmen en
piepende banden.
Naarmate er sneller wordt gereden, slijten
de banden ook sneller.
De juiste instelling van de voorwielen is
erg belangrijk.
Ongebalanceerde wielen maken banden
minder zuinig en verslechteren het rijcom-
fort.
De banden moeten tijdens hun hele
levensduur dezelfde rotatierichting heb-
ben.
Als u van banden wisselt, moeten de ban-
den met het beste profiel op de achterwie-
len worden gemonteerd om het gevaar
1
Voor bepaalde bandenmaten zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
541
voor oversturen bij krachtig remmen te
beperken.
Als u over trottoirbanden of door diepe
gaten rijdt, kunt u de banden en/of velgen
permanent beschadigen.
Bandenrotatie
De auto heeft geen verplichte bandenrotatie.
De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en
de staat van de wegen zijn van invloed op de
snelheid waarmee de banden verouderen en
slijten. De juiste bandenspanning levert een
gelijkmatiger slijtage op.
Om verschillen in profieldiepte te voorkomen
en slijtpatronen in de banden tegen te gaan
dient u de wielen op de voor- en achteras
onderling van plaats te verwisselen. Verricht
de eerste wissel na zo'n 5000 km (zo'n
3100 miles) en doe dat daarna om de
10.000 km (zo'n 6200 miles) opnieuw.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker
bent van de profieldiepte. Als er al een duide-
lijk verschil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in
profieldiepte) van de banden, dienen de minst
versleten banden altijd op de achteras te zit-
ten. Slippende voorwielen zijn gemakkelijker
te corrigeren dan slippende achterwielen,
omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats
van uit te breken met de achterkant waarbij u
mogelijk de controle over de auto verliest.
Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit
vóór de voorwielen grip verliezen.
Wielen en banden opslaan
Als u complete wielen (banden gemonteerd op
velgen) opslaat, moeten die worden opgehan-
gen of op hun zijkant op de vloer liggen.
Banden die niet op velgen zijn gemonteerd,
moeten liggend op hun zijkant of rechtop-
staand worden opgeslagen, maar niet worden
opgehangen.
BELANGRIJK
Banden moeten worden opgeslagen op
een koele, droge en donkere plaats en
mogen nooit worden opgeslagen in de
buurt van oplosmiddelen, benzine, oliën
e.d.
WAARSCHUWING
De maten van velgen en banden voor
uw Volvo zijn aangegeven om te vol-
doen aan strenge eisen als het gaat om
stabiliteit en rijeigenschappen. Niet-
goedgekeurde combinaties van velg-
en bandenmaten kunnen van negatieve
invloed zijn op de stabiliteit en de rijei-
genschappen van de auto.
Eventuele schade veroorzaakt door
gemonteerde combinaties van velgen/
banden met niet-goedgekeurde maten
vallen niet onder de fabrieksgarantie.
Volvo aanvaardt geen aansprakelijkheid
voor overlijden, letsel of kosten die het
gevolg kunnen zijn van dergelijke
installaties.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 544)
De draairichting van de banden. (p. 543)
Slijtage-indicator van banden (p. 544)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 547)
Noodreparatieset voor banden (p. 561)
Maataanduiding voor banden (p. 542)
WIELEN EN BANDEN
542
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Maataanduiding voor banden
Aanduidingen voor de afmetingen, lastindex
en snelheidsklasse van de banden.
De typegoedkeuring van de auto geldt in com-
binatie met bepaalde wielen en banden.
Maataanduiding
Alle banden hebben een bepaalde maataan-
duiding, bijvoorbeeld: 23555 R18 100V.
235 Breedte van de band (mm)
55 Verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R Aanduiding voor radiaalbanden
18 Velgdiameter van de band
100 Aanduiding van het draagvermogen
van de band, lastindex (LI)
V Aanduiding van de snelheidslimiet
van de band, snelheidsklasse (SS).
(In het gegeven geval 240 km/h (149
mph).)
Lastindex
Iedere band heeft een bepaald draagvermo-
gen, wat wordt aangeduid met de lastindex
(LI). Het gewicht van de auto bepaalt het
draagvermogen van de banden.
Snelheidsklasse
Elke band is berekend op een bepaalde maxi-
mumsnelheid. De snelheidsklasse, SS (Speed
Symbol), van de banden moet minimaal over-
eenkomen met de topsnelheid van de auto. In
onderstaande tabel staat welke toelaatbare
maximumsnelheid voor de verschillende snel-
heidsklassen (SS) geldt. De enige uitzondering
hierop vormen winterbanden
2
, waarvoor een
lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden.
Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet
sneller rijden dan de maximumsnelheid die
voor het gebruikte bandentype geldt. Voor
klasse Q geldt bijvoorbeeld een maximum-
snelheid van 160 km/h (100 mph). De
gesteldheid van het wegdek is bepalend voor
de maximumsnelheid en niet de snelheids-
klasse op de banden.
N.B.
In de tabel staat de maximaal toegestane
snelheid.
Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor win-
terbanden)
T 190 km/h (118 mph)
H 210 km/h (130 mph)
2
Onder winterbanden worden zowel banden met als zonder "spikes" verstaan.
WIELEN EN BANDEN
}}
543
V 240 km/h (149 mph)
W 270 km/h (168 mph)
Y 300 km/h (186 mph)
WAARSCHUWING
De minimaal toelaatbare lastindex (LI) en
de snelheidsklasse (SS) van de banden
voor de verschillende motorvarianten staan
gespecificeerd in de gedrukte gebruikers-
handleiding. Bij gebruik van banden met
een te lage lastindex of snelheidsklasse
kunnen de banden oververhit en bescha-
digd raken.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 540)
Maataanduiding voor wielen (p. 543)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
Minimaal toelaatbare lastindex en snel-
heidsklassen voor banden (p. 669)
Maataanduiding voor wielen
Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals
in de onderstaande tabel.
De typegoedkeuring van de auto geldt in com-
binatie met bepaalde wielen en banden.
Alle wielen hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 7,5Jx18x50,5.
7,5 Velgbreedte in inch
J Profiel velgrand
18 Velgdiameter van de band
50,5 Bolling in mm (afstand tussen de
verticale aslijn door het wiel en het
contactvlak met de naaf)
Gerelateerde informatie
Banden (p. 540)
Maataanduiding voor banden (p. 542)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
De draairichting van de banden.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een
bepaalde richting draaien, staat deze richting
aangegeven met een pijl op de zijkant van de
band.
De pijl geeft de draairichting van de band aan.
Zorg dat de banden altijd dezelfde draai-
richting hebben.
Banden mogen alleen van voor naar achter
verwisseld worden, nooit van links naar
rechts of omgekeerd.
Als u de banden verkeerd aanbrengt,
nemen de remeigenschappen van de auto
af en kunnen de banden regen, sneeuw en
drab minder goed afvoeren.
Monteer de banden met het diepste pro-
fiel altijd op de achteras (om het gevaar
voor slippen te verminderen).
||
WIELEN EN BANDEN
544
N.B.
Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde
maat en ook hetzelfde merk voor beide
wielparen hebt.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 540)
Slijtage-indicator van banden
De slijtage-indicator geeft de status aan van
de profieldiepte van de band.
De slijtage-indicator is een smalle ophoging
die dwars op het bandenprofiel staat. Op de
zijwand van de band staan de letters TWI
(Tread Wear Indicator). De slijtage-indicatoren
zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band
dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm (116
inch) van het profiel over is. Vervang de ban-
den dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een
band met een gering profiel zeer weinig grip
op het wegdek heeft bij regen of sneeuw.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 540)
Bandenspanning controleren
Een juiste bandenspanning is een hulpmiddel
voor een betere rijstabiliteit, een lager brand-
stofverbruik en banden die langer meegaan.
Dat de bandenspanning na verloop van tijd
daalt is normaal. De bandenspanning varieert
ook afhankelijk van de omgevingstemperatuur.
Wanneer u met een te lage bandenspanning
rijdt, kunnen de banden oververhit en bescha-
digd raken. De bandenspanning is van invloed
op het rijcomfort, de geproduceerde weggelui-
den en de rijeigenschappen.
Controleer iedere maand de bandenspanning.
Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor
koude banden voor het behoud van de goede
bandenprestaties. Een te lage of te hoge ban-
denspanning kan ertoe leiden dat banden
onregelmatig slijten.
WAARSCHUWING
Een te lage bandenspanning is de
meest voorkomende reden voor het
stukgaan van banden en kan leiden tot
ernstige barsten in de band, het losla-
ten van het loopvlak of een klapband.
Daarbij raken mensen onverwacht de
controle over de auto kwijt en bestaat
er gevaar voor letsel.
Als de bandenspanning te laag is, heeft
de auto minder laadvermogen.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
545
Koude banden
De bandenspanning moet worden gecontro-
leerd als de banden koud zijn. De banden wor-
den beschouwd als koud als ze dezelfde tem-
peratuur hebben als de omgevingslucht. Deze
temperatuur wordt normaal gesproken
bereikt, als de auto minimaal 3 uur geparkeerd
heeft gestaan.
Wanneer er ongeveer 1,6 km (1 mijl) mee is
gereden, zijn de banden te beschouwen als
warm. Als u verder dan dat moet rijden voor
het oppompen van de banden, moet u eerst
de bandenspanning controleren en registreren
en vervolgens de juiste bandenspanning toe-
voegen als u bij de pomp bent aangekomen.
Als de buitentemperatuur verandert, verandert
ook de bandenspanning. Een temperatuurver-
laging van 10 graden zorgt ervoor dat de ban-
denspanning met 1 psi (7 kPa) daalt. Contro-
leer vaak de bandenspanning en pas deze aan
naar de juiste druk. Deze vindt u op de sticker
met bandeninformatie of op het certificerings-
etiket.
Als u de bandenspanning controleert bij
warme banden moet u er nooit lucht uit laten.
De banden zijn warm door het rijden en het is
normaal dat de druk toeneemt tot boven de
aanbevolen druk voor koude banden. Een
warme band met een bandenspanning die
gelijk is aan of lager is dan de aanbevolen druk
voor koude banden kan een te lage druk heb-
ben.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning aanpassen (p. 545)
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 547)
Banden (p. 540)
Bandenspanning aanpassen
Dat de bandenspanning na verloop van tijd
daalt is normaal. Daarom moet u om de aan-
bevolen bandenspanning te handhaven de
bandenspanning soms aanpassen.
Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor
koude banden voor het behoud van de goede
bandenprestaties en een gelijkmatige slijtage.
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude
banden om de verkeerde bandenspanning
tegen te gaan. Koude banden hebben
dezelfde temperatuur als de omgeving (na
ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers
rijden worden de banden warm en loopt de
spanning op.
1. Verwijder de ventieldop van een band en
druk de manometer vervolgens stevig op
het ventiel.
2. Pomp de banden op tot de juiste span-
ning, zie de sticker aan de binnenkant van
de portierstijl aan bestuurderszijde voor de
aanbevolen spanning voor originele ban-
den.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
546
3. Plaats de ventieldop terug.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
len ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
4. Controleer de banden op het oog om te
kijken of er geen spijkers of andere voor-
werpen in vastzitten waardoor de band lek
kan gaan.
5. Controleer de zijwanden; kijk of er geen
putjes, sneetjes, bobbels of andere onre-
gelmatigheden zijn.
6. Doe dit voor alle banden, ook de reserve-
band*.
N.B.
Als u een band te hard hebt opgepompt,
kunt u lucht laten ontsnappen door op de
metalen pen in het midden van het ventiel
te drukken. Controleer vervolgens de span-
ning opnieuw met de manometer.
Sommige reservebanden vereisen een
hogere bandenspanning dan andere ban-
den. Kijk hiervoor in de bandenspannings-
tabel of op de bandenspanningssticker.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Bandenspanning controleren (p. 544)
Band oppompen met compressor uit
reparatieset voor banden (p. 566)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 672)
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker voor op de portierstijl aan de
bestuurderszijde (tussen voor- en achterpor-
tier) staat de juiste bandenspanning voor uw
auto aangegeven bij verschillende belading
en snelheid.
Op de sticker staat de aanduiding voor de af
fabriek gemonteerde banden van de auto plus
de maximale belasting en de bandenspanning.
Zuiniger rijden met ECO-bandenspanning
Bij een lichte belading (maximaal 3 inzitten-
den) en snelheden tot 160 km/h (100 mph)
kunt u voor zuinige ritten de ECO-banden-
spanning aanhouden. Als u echter uit bent op
een verlaging van de rijgeluiden en optimaal
rijcomfort wordt geadviseerd de lagere Com-
fort-bandenspanning aan te houden.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
547
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 544)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 672)
Bandenspanningscontrolesysteem
*
Het bandenspanningscontrolesysteem
3
waarschuwt u met een controlesymbool op
het bestuurdersdisplay voor een te lage ban-
denspanning in een of meer banden van de
auto.
Het symbool gaat branden om een
te lage bandenspanning aan te
geven.
Als er een storing optreedt in het
systeem, zal het waarschuwingssymbool voor
de bandenspanning ongeveer een minuut
knipperen en vervolgens constant gaan bran-
den.
Systeembeschrijving
Het bandenspanningscontrolesysteem meet
met behulp van het ABS de verschillen in de
omwentelingssnelheid van de verschillende
wielen om zo te kunnen bepalen of de ban-
denspanning in orde is. Bij een te geringe ban-
denspanning verandert de diameter en daar-
mee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan
de hand van onderlinge vergelijkingen kan het
systeem vaststellen of de spanning in een of
meer banden te gering is.
Algemene informatie over
bandenspanningscontrolesystemen
In de onderstaande informatie wordt het ban-
denspanningscontrolesysteem aangeduid met
de algemene benaming TPMS.
Iedere band, ook de reserveband*, moet
maandelijks worden gecontroleerd. Bij con-
trole moet de band koud zijn en de banden-
spanning hebben die door de autofabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker of in de bandenspanningstabel. Als de
auto banden heeft met een andere maat dan
aanbevolen door de fabrikant, moet u uitzoe-
ken wat voor deze banden het juiste banden-
spanningsniveau is.
Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voor-
zien van een bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) dat aangeeft wanneer de ban-
denspanning in een of meer banden te laag is.
Wanneer het controlesymbool voor een lage
bandenspanning gaat branden, moet u zo snel
mogelijk stoppen, de banden controleren en
de band(en) oppompen tot de juiste spanning.
Rijden op banden met een te lage banden-
spanning kan ertoe leiden dat de banden over-
verhit raken, waardoor de banden lek kunnen
raken. Door een lage bandenspanning gaat u
ook minder zuinig rijden en gaan de banden
minder lang mee én het kan gevolgen hebben
voor de rijeigenschappen van de auto en het
3
Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS)
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
548
vermogen om tot stilstand te komen. Let erop
dat TPMS geen vervanging is voor normaal
bandenonderhoud. De bestuurder dient de
juiste bandenspanning te handhaven, óók als
de grenswaarde voor een lage bandenspan-
ning niet is bereikt en het controlesymbool
daardoor nog niet is gaan branden.
De auto is ook voorzien van een indicator voor
storingen in het TPMS. Deze geeft aan wan-
neer het systeem niet naar behoren werkt. Het
lampje voor storingen in het TPMS is gecom-
bineerd met het controlesymbool voor een
lage bandenspanning. Als het systeem een
storing detecteert, gaat het symbool op het
bestuurdersdisplay circa één minuut knippe-
ren om vervolgens te blijven branden. Dit
wordt telkens herhaald als de auto wordt
gestart tot de storing is verholpen. Wanneer
het symbool brandt, kan dat gevolgen hebben
voor het vermogen van het systeem om een
lage bandenspanning te detecteren en ervoor
te waarschuwen.
Storingen in het TPMS kunnen diverse oorza-
ken hebben zoals het gebruik van een reserve-
wiel of andere banden of wielen, waardoor het
TPMS niet goed kan functioneren.
Controleer altijd het controlesymbool voor het
TPMS nadat u een of meer banden hebt ver-
vangen om er zeker van te zijn dat de nieuwe
band of het nieuwe wiel goed werkt in combi-
natie met het TPMS.
Meldingen op het instrumentenpaneel
Bij een te lage bandenspanning gaat het con-
trolelampje voor een lage bandenspanning op
het bestuurdersdisplay branden en er ver-
schijnt een melding. Controleer dan de ban-
denspanning in de app
Auto status op het
middendisplay.
Bandenspanning laag Zie app Auto
status op middendisplay
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar
Bandenspanningssyst. Service vereist
Waar u op moet letten
Sla de nieuwe bandenspanning altijd in
het systeem op nadat een wiel is vervan-
gen of de bandenspanning is aangepast.
Als u banden met een maat anders dan de
originele monteert, moet u het systeem
resetten door de nieuwe bandenspanning
voor deze banden op te slaan om onte-
rechte waarschuwingen tegen te gaan.
Bij gebruik van een reservewiel* werkt het
bandenspanningscontrolesysteem moge-
lijk niet goed door verschillen tussen de
wielen.
Het systeem vormt geen vervanging voor
een regelmatige bandeninspectie en
onderhoud.
Het is niet mogelijk het bandenspannings-
controlesysteem uit te schakelen.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de con-
trole over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Bandenspanningsstatus op het midden-
display* bekijken (p. 550)
Maatregel bij een waarschuwing voor een
lage bandenspanning (p. 551)
De nieuwe bandenspanning opslaan in het
controlesysteem* (p. 549)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
549
De nieuwe bandenspanning
opslaan in het controlesysteem*
Het bandenspanningscontrolesysteem
4
kan
alleen correct werken wanneer er een refe-
rentiewaarde voor de bandenspanning is
opgeslagen. Dit moet elke keer gebeuren
wanneer banden worden vervangen of de
bandenspanning wordt gewijzigd, zodat het
systeem op de juiste manier kan waarschu-
wen voor een lage bandenspanning.
Zo moet u de bandenspanning afstemmen op
de door Volvo geadviseerde bandenspan-
ningswaarden bij ritten met een zware bela-
ding of op hoge snelheden (meer dan 160
km/h (100 mph)). Daarna moet het systeem
worden gereset door de nieuwe bandenspan-
ning op te slaan.
Volg de volgende procedure om de nieuwe
bandenspanning als referentiewaarde in het
systeem op te slaan:
1. Zet de auto uit.
2. Pomp de banden op tot de juiste span-
ning, zie de sticker aan de binnenkant van
de portierstijl aan bestuurderszijde voor de
aanbevolen spanning voor originele ban-
den.
3. Start de motor.
4.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
5.
Tik op
TPMS.
N.B.
De auto moet stilstaan om te zorgen dat de
knop
Spanning opslaan kan worden
gekozen.
6.
Tik op
Spanning opslaan.
7.
Tik op
OK om te bevestigen dat u de ban-
denspanning van alle vier de wielen hebt
gecontroleerd en aangepast.
8. Rijd met de auto totdat de nieuwe ban-
denspanning is opgeslagen. De nieuwe
bandenspanning wordt opgeslagen als de
auto met een snelheid hoger dan 35 km/h
(22 mph) rijdt.
> De animatie die de voortgang van de
gegevensopslag aangeeft verdwijnt van
het middendisplay, wanneer het sys-
teem voldoende gegevens heeft verza-
meld voor detectie van een lage ban-
denspanning. Het systeem geeft geen
verdere bevestiging dat de nieuwe ban-
denspanning is vastgelegd.
Als het opslaan mocht mislukken, verschijnt
de melding
Opslaan van bandenspanning
mislukt. Probeer het opnieuw..
Als het contact van de auto wordt uitgescha-
keld voordat de nieuwe bandenspanning is
opgeslagen, moet de procedure opnieuw wor-
den uitgevoerd. Zorg ervoor dat het opslaan
binnen één rijcyclus plaatsvindt, zodat de
nieuwe bandenspanning op de juiste manier
wordt opgeslagen.
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen bevatten koolstofmono-
xide. Dit is onzichtbaar en geurloos, maar
wel zeer giftig. Daarom moet de procedure
voor het opslaan van een nieuwe banden-
spanning altijd buiten of in een werkplaats
met afzuiging worden uitgevoerd.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Bandenspanning aanpassen (p. 545)
Bandenspanningsstatus op het midden-
display* bekijken (p. 550)
Maatregel bij een waarschuwing voor een
lage bandenspanning (p. 551)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 547)
4
Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
550
Bandenspanningsstatus op het
middendisplay* bekijken
Het bandenspanningscontrolesysteem
5
biedt
u de mogelijkheid om op het middendisplay
de bandenspanningsstatus te bekijken.
Status controleren
U moet enkele minuten op snelheden hoger
dan 35 km/h (22 mph) rijden om het systeem
te activeren.
1.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
2.
Tik op TPMS om de status van de banden
te bekijken.
Statusindicatie
De afbeelding is schematisch. Afhankelijk van de
softwareversie en het model zijn afwijkingen moge-
lijk.
Hier volgen enkele voorbeelden van welke
meldingen er voor de bandenspanningsstatus
kunnen worden weergegeven en wat deze
betekenen.
Bestuurdersdis-
play:
Banden-
spanning laag
Zie app Auto
status op mid-
dendisplay
Het controlelampje gaat
branden om aan te
geven dat de banden-
spanning in één of meer
banden gering is. Zie
voor meer informatie de
app
Auto status op het
middendisplay.
Bestuurdersdis-
play:
Banden-
spanningssyst.
Tijdelijk niet
beschikbaar
Het controlesymbool
knippert en gaat na zo'n
1 minuut constant bran-
den. Het systeem is tij-
delijk niet beschikbaar,
maar wordt spoedig
geactiveerd.
Bestuurdersdis-
play:
Banden-
spanningssyst.
Service vereist
Het controlesymbool
knippert en gaat na zo'n
1 minuut constant bran-
den. Het systeem werkt
niet naar behoren, neem
contact op met een
werkplaats
A
.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
De nieuwe bandenspanning opslaan in het
controlesysteem* (p. 549)
Maatregel bij een waarschuwing voor een
lage bandenspanning (p. 551)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 547)
Autostatus (p. 590)
5
Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
551
Maatregel bij een waarschuwing
voor een lage bandenspanning
Wanneer de bandenspanningscontrole
6
waarschuwt voor een te lage bandenspan-
ning, is actie vereist.
Controleer de bandenspanning en
corrigeer deze zo nodig, wanneer het
controlesymbool voor het systeem
gaat branden en de melding
Bandenspanning laag verschijnt.
1. Zet de auto uit.
2. Controleer de bandenspanning van alle
vier de wielen met een manometer.
3. Pomp de banden op tot de juiste span-
ning, zie de sticker aan de binnenkant van
de portierstijl aan bestuurderszijde voor de
aanbevolen spanning voor originele ban-
den.
4. Sla de nieuwe bandenspanning altijd via
het middendisplay op in het systeem
nadat de bandenspanning is aangepast.
Let erop dat het symbool niet verdwijnt
voordat de geringe bandenspanning is
verholpen en het opslaan van de nieuwe
bandenspanning is gestart.
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude
banden om de verkeerde bandenspanning
tegen te gaan. Koude banden hebben
dezelfde temperatuur als de omgeving (na
ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers
rijden worden de banden warm en loopt de
spanning op.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
len ventieldopjes kunnen roesten en
zijn moeilijk los te draaien.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de con-
trole over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Bandenspanning aanpassen (p. 545)
De nieuwe bandenspanning opslaan in het
controlesysteem* (p. 549)
Bandenspanningsstatus op het midden-
display* bekijken (p. 550)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 547)
Band oppompen met compressor uit
reparatieset voor banden (p. 566)
6
Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
552
Bij het verwisselen van wielen
U kunt de wielen vervangen door bijvoor-
beeld winterwielen of een reservewiel. Neem
de desbetreffende instructie in acht voor het
demonteren en monteren van wielen.
Bij montage van een andere
bandenmaat
Controleer of de bandenmaat goedgekeurd is
voor gebruik op de auto.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 554)
Wiel monteren (p. 556)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
Gereedschapsset (p. 552)
Winterbanden (p. 559)
Reservewiel* (p. 558)
Wielbouten (p. 553)
Gereedschapsset
In de bagageruimte van de auto ligt gereed-
schap dat bijvoorbeeld bij slepen of bij het
verwisselen van een wiel kan worden
gebruikt.
Krik*
Gereedschap voor verwijderen van kunst-
stof doppen wielbouten
Bijvultrechter voor vloeistoffen
Wielboutsleutel* en sleepoog
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte ligt het sleepoog van de auto,
een noodreparatieset voor banden, gereed-
schap om de kunststof doppen van de wiel-
bouten te verwijderen en de dop voor de
afsluitbare wielbouten.
Bij een auto met reservewiel* treft u een krik
en een wielsleutel aan.
Gerelateerde informatie
Laadvloer omhoogklappen (p. 580)
Bij het verwisselen van wielen (p. 552)
Krik* (p. 553)
Noodreparatieset voor banden (p. 561)
Sleepoog monteren en demonteren
(p. 471)
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
553
Krik*
De krik is te gebruiken om de auto op te
nemen voor bijvoorbeeld het monteren van
een reservewiel.
BELANGRIJK
Als de krik* niet wordt gebruikt, moet
deze worden bewaard op de daarvoor
bedoelde plaats onder de vloer van de
bagageruimte.
De normale krik die bij de auto zit, is
alleen bestemd voor sporadisch en
kortstondig gebruik zoals bij het ver-
wisselen van een lekke band. Hef de
auto alleen met een krik die voor het
desbetreffende model bestemd is. Als
de auto vaker moet worden opgekrikt
of voor langere tijd zoals bij het onder-
ling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadvi-
seerd. Volg in dat geval de gebruiks-
aanwijzing van de desbetreffende krik.
De krik past alleen als deze tot in de juiste
stand omlaaggedraaid wordt.
Gerelateerde informatie
Laadvloer omhoogklappen (p. 580)
Gereedschapsset (p. 552)
Auto opnemen (p. 594)
Wielbouten
De wielen zitten met wielbouten op de naven
vast.
Gebruik alleen velgen die getest en goedge-
keurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de
originele accessoires van Volvo.
Controleer met een momentsleutel het aan-
haalkoppel van de wielbouten.
Gebruik geen smeermiddel op de draadwin-
dingen van de wielbouten.
WAARSCHUWING
Trek de wielbouten enkele dagen na het
verwisselen nog eens na. Temperatuur-
schommelingen en trillingen kunnen ertoe
leiden dat de wielbouten na verloop van tijd
minder strak vastzitten.
BELANGRIJK
U dient de wielbouten aan te halen met
140 Nm (103 lbf ft). Als u ze te strak of niet
strak genoeg aanhaalt, kan de boutverbin-
ding beschadigd raken.
Afsluitbare wielbouten*
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte is ruimte om de dop voor de
afsluitbare wielbouten in op te bergen.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
554
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 554)
Wiel monteren (p. 556)
Wielen demonteren
Het vervangen van wielen moet altijd op de
juiste manier gebeuren. Hier volgen instruc-
ties voor het demonteren van een wiel en
waar u daarbij op moet letten.
BELANGRIJK
Als de krik* niet wordt gebruikt, moet
deze worden bewaard op de daarvoor
bedoelde plaats onder de vloer van de
bagageruimte.
De normale krik die bij de auto zit, is
alleen bestemd voor sporadisch en
kortstondig gebruik zoals bij het ver-
wisselen van een lekke band. Hef de
auto alleen met een krik die voor het
desbetreffende model bestemd is. Als
de auto vaker moet worden opgekrikt
of voor langere tijd zoals bij het onder-
ling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadvi-
seerd. Volg in dat geval de gebruiks-
aanwijzing van de desbetreffende krik.
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem en zet de keu-
zehendel in de parkeerstand (P).
Blokkeer de wielen die op de grond
staan met grote houtblokken of grote
stenen.
Controleer of de krik onbeschadigd is,
of de schroefdraden goed zijn
gesmeerd en of deze vrij van vuil is.
Controleer of de krik op een vaste en
vlakke ondergrond staat die niet glad is
en niet helt.
De krik moet op de juiste wijze in het
kriksteunpunt zijn bevestigd.
Leg nooit iets tussen de krik en de
ondergrond en evenmin tussen de krik
en het kriksteunpunt van de auto.
Laat nooit passagiers in een auto zitten
die op een krik staat.
Bij het verwisselen van een wiel langs
de kant van de weg dienen eventuele
passagiers op veilige afstand te gaan
staan.
Gebruik bij het verwisselen van banden
de krik die bij de auto hoort. Bok de
auto op bij alle andere werkzaamhe-
den.
Kruip of reik nooit onder een auto die
op een krik staat.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
555
1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de
alarmlichten in, als u een wiel moet ver-
wisselen langs een drukke weg.
2. Haal de parkeerrem aan en schakel stand
P in of schakel de eerste versnelling in bij
een auto met een handgeschakelde ver-
snellingsbak.
3.
Neem de krik*, de wielsleutel* en het
demontagegereedschap voor de kunststof
wielboutdoppen uit het blok schuimrub-
ber.
Demontagegereedschap voor kunststof boutafdek-
kingen.
4. Plaats wielblokken voor en achter de wie-
len die op de grond blijven staan. Gebruik
daarvoor bijvoorbeeld grote blokken hout
of grote stenen.
5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in
de wielsleutel vast volgens de instructie.
BELANGRIJK
Schroef het sleepoog zo ver mogelijk in de
wielsleutel*.
6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen
met het demontagegereedschap.
7. Terwijl de auto nog op de grond staat,
gebruikt u de wielsleutel/het sleepoog om
de wielbouten ½–1 slag los te draaien
door omlaag te drukken (en linksom te
draaien).
8. Bij het opnemen van de auto is het belang-
rijk dat u de krik of de dragerarmen onder
de voorziene steunpunten in het onderstel
van de auto plaatst. Driehoekige markerin-
gen op de kunststof afdekking geven aan
waar de kriksteunpunten/hefpunten zitten.
Er zitten aan beide zijden van de auto
twee kriksteunpunten. Bij elk steunpunt zit
een uitsparing voor de krik.
9. Plaats de krik onder het te gebruiken
bevestigingspunt op de grond; een stevige
ondergrond die niet glad is.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
556
10. Breng de krik omhoog totdat deze goed
zit en contact maakt met het kriksteun-
punt van de auto. Controleer of de kop van
de krik (of de dragerarmen in een werk-
plaats) goed in het steunpunt is (zijn)
geplaatst, zodat de verhoging in het mid-
den van de kop in de opening in het steun-
punt past en of de voet loodrecht onder
het steunpunt staat.
11. Draai de krik zo dat de slinger zo ver
mogelijk van de zijkant van de auto komt.
De armen van de krik staan dan haaks op
de rijrichting van de auto.
12. Krik de auto zo ver op dat het wiel van de
grond komt. Verwijder de wielbouten en til
het wiel eraf.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 552)
Auto opnemen (p. 594)
Krik* (p. 553)
Sleepoog monteren en demonteren
(p. 471)
Wiel monteren (p. 556)
Wiel monteren
Het vervangen van wielen moet altijd op de
juiste manier gebeuren. Hier volgen instruc-
ties voor het monteren van een wiel en waar
u daarbij op moet letten.
BELANGRIJK
Als de krik* niet wordt gebruikt, moet
deze worden bewaard op de daarvoor
bedoelde plaats onder de vloer van de
bagageruimte.
De normale krik die bij de auto zit, is
alleen bestemd voor sporadisch en
kortstondig gebruik zoals bij het ver-
wisselen van een lekke band. Hef de
auto alleen met een krik die voor het
desbetreffende model bestemd is. Als
de auto vaker moet worden opgekrikt
of voor langere tijd zoals bij het onder-
ling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadvi-
seerd. Volg in dat geval de gebruiks-
aanwijzing van de desbetreffende krik.
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem en zet de keu-
zehendel in de parkeerstand (P).
Blokkeer de wielen die op de grond
staan met grote houtblokken of grote
stenen.
Controleer of de krik onbeschadigd is,
of de schroefdraden goed zijn
gesmeerd en of deze vrij van vuil is.
Controleer of de krik op een vaste en
vlakke ondergrond staat die niet glad is
en niet helt.
De krik moet op de juiste wijze in het
kriksteunpunt zijn bevestigd.
Leg nooit iets tussen de krik en de
ondergrond en evenmin tussen de krik
en het kriksteunpunt van de auto.
Laat nooit passagiers in een auto zitten
die op een krik staat.
Bij het verwisselen van een wiel langs
de kant van de weg dienen eventuele
passagiers op veilige afstand te gaan
staan.
Gebruik bij het verwisselen van banden
de krik die bij de auto hoort. Bok de
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
557
auto op bij alle andere werkzaamhe-
den.
Kruip of reik nooit onder een auto die
op een krik staat.
De auto moet zo ver zijn opgekrikt dat het wiel
van de grond komt.
1. Reinig de vlakken tussen wiel en naaf.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten
stevig aan.
Gebruik geen smeermiddel op de draad-
windingen van de wielbouten.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel
niet meer ongehinderd kan draaien.
4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het
is belangrijk dat u de wielbouten stevig
aanhaalt. Haal aan met 140 Nm
(103 lbf ft). Controleer het aanhaalkoppel
met een momentsleutel.
5. Plaats de kunststof doppen terug op de
wielbouten.
6. Controleer de bandenspanning en pro-
grammeer de nieuwe bandenspanning in
het bandenspanningscontrolesysteem*.
WAARSCHUWING
Trek de wielbouten enkele dagen na het
verwisselen nog eens na. Temperatuur-
schommelingen en trillingen kunnen ertoe
leiden dat de wielbouten na verloop van tijd
minder strak vastzitten.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
len ventieldopjes kunnen roesten en
zijn moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 552)
Auto opnemen (p. 594)
Krik* (p. 553)
Gereedschapsset (p. 552)
Wielen demonteren (p. 554)
De nieuwe bandenspanning opslaan in het
controlesysteem* (p. 549)
Bandenspanning controleren (p. 544)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
558
Reservewiel*
Het reservewiel van het type Temporary
Spare is te gebruiken voor tijdelijke vervan-
ging van een standaardwiel met een lekke
band.
Het reservewiel is alleen bestemd voor tijdelijk
gebruik. Vervang het zo spoedig mogelijk door
een standaardwiel.
De rijeigenschappen van de auto kunnen ver-
anderen doordat de gewijzigde bodemvrijheid
bij gebruik van het reservewiel. Reinig de auto
niet in een automatische wasstraat bij gebruik
van een Temporary Spare.
Houd de aanbevolen bandenspanning aan
ongeacht de locatie van de thuiskomer op de
auto.
Als het reservewiel kapot mocht gaan is via de
Volvo-dealer een nieuw te bestellen.
WAARSCHUWING
Rijd met een reservewiel op de auto
nooit sneller dan 80 km/h (50 mph).
Er mag nooit met de auto worden
gereden als deze van meer dan één
reservewiel van het type "Temporary
Spare" is voorzien.
Tijdens het gebruik van een compact
reservewiel kunnen de rijeigenschap-
pen van de auto zich wijzigen. Vervang
het reservewiel zo spoedig mogelijk
door een standaardwiel.
Het reservewiel is kleiner dan het stan-
daardwiel, wat gevolgen heeft voor de
bodemspeling van de auto. Pas op voor
hoge trottoirbanden en reinig de auto
niet in een autowasstraat.
Neem de bandenspanning in acht die
de fabrikant van het reservewiel advi-
seert.
Bij vierwielaangedreven auto's is de
aandrijving op de achterwielen uit te
schakelen.
Als het reservewiel op de vooras zit,
kunt u geen sneeuwkettingen omleg-
gen.
Het reservewiel mag niet worden gere-
pareerd.
BELANGRIJK
Er mag niet met de auto worden gereden
met banden van verschillende maten of
met een reserveband die niet bij de auto is
meegeleverd. Door het gebruik van wielen
met verschillende maten kan de versnel-
lingsbak van de auto ernstig beschadigd
raken.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 552)
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
559
Reservewiel gebruiken
Neem voor het gebruik van het reservewiel
de volgende instructies in acht:
Het reservewiel ligt onder de laadvloer met de
buitenkant omlaag in de ruimte voor het reser-
vewiel. Het blok schuimrubber bevat al het
gereedschap voor het verwisselen van ban-
den.
1. Klap de laadvloer op.
2. Til het blok schuimrubber met het gereed-
schap erin uit de auto.
3. Draai de bevestigingsbout los.
4. Til het reservewiel uit de auto.
Lekke band plaatsen
1. Draai de bevestigingsbout vast waarmee
het reservewiel vastzit.
BELANGRIJK
Probeer de onderkant van de bevestigings-
bout niet los te draaien als deze in de car-
rosserie vastzit, anders kan deze kapot-
gaan.
Als de bevestigingsbout toch loskomt uit
de onderste carrosseriebevestiging onder
het reservewiel, moet u de bout in het gat
terugplaatsen en rechtsom vastdraaien.
2. Leg het gereedschap terug op de beoogde
plek in het blok schuimrubber.
3. Klap vervolgens de laadvloer omlaag en
leg de lekke band in de kofferbak/bagage-
ruimte.
Gerelateerde informatie
Reservewiel* (p. 558)
Laadvloer omhoogklappen (p. 580)
Gereedschapsset (p. 552)
Wielen demonteren (p. 554)
Winterbanden
Winterbanden zijn aangepast voor winterse
omstandigheden.
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van
de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type
winterbanden op alle vier de wielen.
N.B.
Informeer bij een Volvo-dealer naar de
geschiktste velgen en banden.
Tips bij het monteren van
winterbanden
Noteer bij het vervangen van de zomerbanden
door winterbanden of andersom op de banden
aan welke kant ze zaten: bijvoorbeeld L voor
links, R voor rechts.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
5001000 km (300600 miles) rustig wor-
den ingereden, zodat de “spikes” hun positie
in kunnen nemen. Zo gaan de banden en
vooral de “spikes” langer mee.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het
gebruik van banden met spikes verschillen
per land.
||
WIELEN EN BANDEN
560
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
raturen vergen meer van de banden dan
zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een
minimale profieldiepte van 4 mm (0,15 inch)
voor winterbanden.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 552)
Rijden tijdens de winter (p. 443)
Slijtage-indicator van banden (p. 544)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
Sneeuwkettingen
Het gebruiken van sneeuwkettingen en/of
winterbanden kan helpen om onder winterse
omstandigheden voor een betere aandrijf-
kracht te zorgen.
Volvo adviseert om geen sneeuwkettingen te
gebruiken bij bandenmaten van meer dan
18 inch.
WAARSCHUWING
Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen
of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn
afgestemd op het model en op de band- en
velgafmetingen. Alleen enkelzijdige snee-
uwkettingen zijn toegestaan.
Volvo adviseert u om bij twijfel over het
juiste type sneeuwketting contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige
schade aan de auto veroorzaken en aanlei-
ding geven tot een ongeluk.
BELANGRIJK
Sneeuwkettingen zijn op de auto te gebrui-
ken, zij het met de volgende beperkingen:
Neem altijd zorgvuldig de montage-
voorschriften instructies van de fabri-
kant van de sneeuwkettingen in acht.
Leg de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om en span ze van tijd tot tijd
opnieuw aan.
Het gebruik van sneeuwkettingen is
alleen toegestaan op de voorwielen
(geldt ook voor modellen met vierwiel-
aandrijving).
Als er accessoire- of aftermarket-ban-
den/wielen of anderszins speciale ban-
den/wielen zijn gemonteerd met een
afwijkende andere maat dan de origi-
nele banden en wielen, zijn in bepaalde
gevallen GEEN sneeuwkettingen te
gebruiken. Houd voldoende afstand
aan tussen de sneeuwkettingen en de
remmen, vering en carrosserieonderde-
len.
Raadpleeg voordat u de sneeuwkettin-
gen monteert de lokale regels voor het
gebruik ervan.
Rijd nooit harder dan de maximum-
snelheid die is aangegeven door de
fabrikant van de sneeuwkettingen. U
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
561
mag in geen geval sneller rijden dan
50 km/h (30 mph).
Vermijd oneffenheden, gaten of
scherpe bochten bij ritten met snee-
uwkettingen.
Rijd niet op sneeuwvrije wegen, omdat
de sneeuwkettingen en de banden dan
overmatig slijten.
De rijeigenschappen van de auto kun-
nen negatief worden beïnvloed door
het rijden met sneeuwkettingen. Ver-
mijd snelle of scherpe bochten en rem
niet met blokkerende wielen.
Bepaalde soorten kettingen die wor-
den aangespannen zijn van invloed op
remonderdelen en kunnen daarom
NIET worden gebruikt.
Voor meer informatie over sneeuwkettingen
kunt u terecht bij een Volvo-dealer.
Gerelateerde informatie
Rijden tijdens de winter (p. 443)
Noodreparatieset voor banden
U gebruikt de noodreparatieset voor banden
7
om een lek in een band tijdelijk af te dichten
én om de bandenspanning te controleren en
zo nodig aan te passen.
Bij auto's die zijn voorzien van een reserve-
band* ontbreekt de noodreparatieset voor
banden.
De noodreparatieset voor banden bestaat uit
een compressor en een bus met afdichtmid-
del. Het afdichtmiddel dient om noodrepara-
ties uit te voeren.
N.B.
Het afdichtmiddel dicht banden met een
lek in het loopvlak effectief af, maar leent
zich minder goed voor banden met een gat
in het zijvlak. Gebruik de noodreparatieset
niet voor banden met diepe sneeën, bar-
sten of soortgelijke beschadigingen.
N.B.
De compressor is bestemd voor noodrepa-
raties van banden en is goedgekeurd door
Volvo.
Positie
De noodreparatieset voor banden zit in het
blok schuimrubber onder de vloer in de baga-
geruimte.
Uiterste gebruiksdatum van de bus
met afdichtmiddel
De bus met afdichtmiddel moet worden ver-
vangen als de uiterste gebruiksdatum van de
bus is verstreken (zie de sticker op de bus).
Behandel de vervangen bus als klein chemisch
afval (kca).
7
Temporary Mobility Kit (TMK)
||
WIELEN EN BANDEN
562
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden gebruiken
(p. 562)
Band oppompen met compressor uit
reparatieset voor banden (p. 566)
Banden (p. 540)
Noodreparatieset voor banden
gebruiken
De noodreparatieset voor banden (TMK
8
) is
te gebruiken om een lek in een band tijdelijk
af te dichten.
Overzicht
Sticker, toelaatbare maximumsnelheid
Knop
Voedingskabel
Bushouder
Drukreduceerventiel
Manometer
Sticker, waarschuwing voor op zijkant
wiel
Bus met afdichtmiddel
Opening van de bus
Aansluiting voor de bus
Luchtslang
Aansluitventiel
Aansluiten
8
Temporary Mobility Kit
WIELEN EN BANDEN
}}
563
WAARSCHUWING
Let bij gebruik van het bandenreparatiesys-
teem op de volgende punten:
De bus met afdichtmiddel bevat 1,2-
Ethanol en natuurrubber-latex. Deze
stoffen zijn gevaarlijk bij inname.
De inhoud van deze bus kan allergische
huidreacties veroorzaken of op een
andere manier mogelijk schadelijk zijn
voor de luchtwegen, de huid, het cen-
trale zenuwstelsel en de ogen.
Voorzorgsmaatregelen:
Buiten bereik van kinderen bewaren.
Gevaarlijk bij inname.
Vermijd langdurig of herhaaldelijk con-
tact met de huid. Als er afdichtmiddel
op uw kleren is gekomen dient u de
betrokken kledingstukken uit te trek-
ken.
Na gebruik daarom zorgvuldig wassen.
Eerste hulp:
Huid: Was blootgestelde delen van de
huid met zeep en water. Neem bij
eventuele symptomen contact op met
een arts.
Ogen: Spoel minimaal 15 minuten
overvloedig met water en til tussen-
door het onderste en bovenste ooglid
op. Neem bij eventuele symptomen
contact op met een arts.
Inademing: Breng het slachtoffer in de
frisse lucht. Neem bij aanhoudende irri-
tatie contact op met een arts.
Doorslikken: Laat het slachtoffer niet
braken, tenzij medisch personeel dat
van u verlangt. Neem contact op met
een arts.
Afval: Lever dit materiaal en de verpak-
kingen ervan in bij een inzamelings-
plaats voor gevaarlijk afval.
WAARSCHUWING
Verwijder de bus niet tijdens het
gebruik van de noodreparatieset voor
banden.
Verwijder de luchtslang niet tijdens het
gebruik van de noodreparatieset voor
banden.
1. Zet de gevarendriehoek op en schakel de
alarmlichten in, als u een lekke band moet
afdichten langs een drukke weg.
Laat een eventuele spijker of iets derge-
lijks in de lekke band zitten. Het lek is zo
beter af te dichten.
2. Verwijder de sticker met de toegestane
maximumsnelheid die aan de ene kant van
de compressor zit. Bevestig de sticker
goed zichtbaar aan de binnenkant van de
voorruit om u eraan te herinneren de toe-
gestane maximumsnelheid aan te houden.
Rijd na gebruik van de noodreparatieset
voor banden nooit sneller dan 80 km/h
(50 mph).
Neem tevens de waarschuwingssticker
los en zorg ervoor dat deze goed op de zij-
kant van het wiel blijft zitten.
3. Controleer of de knop in stand 0 (uit) staat
en neem de voedingskabel en de lucht-
slang erbij.
4. Bevestig de bus met afdichtmiddel in de
compressor zodat de rode pijlen op de
compressor en de bus recht tegenover
elkaar staan en draai de bus vervolgens tot
aan de klik rechtsom.
De bus is voorzien van een terugslagklep
die voorkomt dat er vloeistof weglekt als
de bus niet in de compressor is geplaatst.
5. Sluit de luchtslang aan op de opening van
de bus en draai de slang tot aan de klik
rechtsom.
||
WIELEN EN BANDEN
564
6. Draai de ventieldop van de band los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang tot aan de aanslag vast over de
draadwindingen van het bandventiel.
7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtst-
bijzijnde 12V-aansluiting en start de auto.
N.B.
Zorg er bij een actieve compressor voor
dat geen van de overige 12V-aansluitingen
in gebruik is.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de
auto achter als de motor draait.
WAARSCHUWING
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die afgesloten zijn of
onvoldoende ventilatie hebben.
8. Schakel de compressor in door de knop in
stand I (aan) te zetten.
WAARSCHUWING
Ga nooit naast de band staan terwijl de
compressor aan het pompen is. Bij barsten,
oneffenheden en dergelijke dient u de com-
pressor onmiddellijk uit te schakelen.
Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp
onderweg in om de auto naar een banden-
werkplaats te slepen. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-bandenwerkplaats.
N.B.
Als de compressor start, kan de druk tot
6 bar (88 psi) toenemen. De druk daalt
echter na ca. 30 seconden.
9. Vul de band 7 minuten lang met afdicht-
middel.
BELANGRIJK
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten achtereen werken – risico van
oververhitting.
10. Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen.
De bandenspanning dient minimaal
1,8 bar (22 psi) en maximaal 2,5 bar
(36 psi) te bedragen. Laat bij een te hoge
bandenspanning lucht uit de band ont-
snappen.
Om bij het drukreduceerventiel te kunnen
moet u eerst de bus met afdichtmiddel
verwijderen. Verwijder de bus in de aange-
geven volgorde:
1. Koppel de luchtslang los van het band-
ventiel.
2. Koppel de luchtslang los van de bus.
3. Verwijder de bus uit de compressor.
4. Sluit het ene eind van de luchtslang
rechtstreeks aan op de compressor.
5. Sluit het andere eind van de luchtslang
weer op het aan op het bandventiel.
6. Laat lucht ontsnappen via het drukre-
duceerventiel.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar
(22 psi), is het gat in de band te groot.
Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp
onderweg in om de auto naar een banden-
werkplaats te slepen. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-bandenwerkplaats.
WIELEN EN BANDEN
}}
565
11. Schakel de compressor uit en koppel de
voedingskabel los.
12. Schroef de luchtslang los van het band-
ventiel en plaats de ventieldop terug op de
band.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
len ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
13. Reinig de luchtslang voordat u deze
opbergt en wees voorzichtig om te voor-
komen dat er afdichtmiddel weglekt.
14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
minstens 3 km (2 miles) af bij een snel-
heid van maximaal 80 km/h (50 mph),
zodat het afdichtmiddel de band kan
afdichten en verricht daarna een tweede
controle.
WAARSCHUWING
Tijdens de eerste slagen die de band rond-
draait spuit er afdichtvloeistof uit het gat.
Houd bij het wegrijden omstanders uit de
buurt van de auto om te voorkomen dat ze
afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand
moet minimaal 2 meter bedragen (7 voet).
15. Controle achteraf
Sluit de luchtslang aan op het bandventiel
en schroef de ventielaansluiting tot aan de
aanslag vast over de draadwindingen van
het bandventiel. De compressor moet zijn
uitgeschakeld.
16. Lees de bandenspanning van de manome-
ter af.
Bij een spanning lager dan 1,3 bar
(19 psi) is de band niet goed afgedicht.
Beëindig in dat geval de rit. Roep
wegenhulp in om de auto af te slepen.
Bij een bandenspanning hoger dan
1,3 bar (19 psi) moet u de band oppom-
pen tot de spanning die staat aangege-
ven op de bandenspanningssticker aan
de binnenkant van de portierstijl aan de
bestuurderszijde (1 bar = 100 kPa =
14,5 psi). Laat bij een te hoge banden-
spanning lucht uit de band ontsnappen.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbij-
zijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden om
de beschadigde band te laten vervangen/repa-
reren. Geef aan het werkplaatspersoneel door
dat er afdichtmiddel in de band zit.
Vervang de bus met afdichtmiddel en de
luchtslang na gebruik. Volvo adviseert u der-
gelijke vormen van vervanging te laten uitvoe-
ren door een erkende Volvo-werkplaats.
||
WIELEN EN BANDEN
566
WAARSCHUWING
De maximale afstand die mag worden
afgelegd als banden met afdichtmiddel zijn
gevuld is 200 km (120 miles).
N.B.
De compressor is een elektrisch apparaat,
zodat u zich dient te houden aan de plaat-
selijke voorschriften voor afvoer.
Gerelateerde informatie
Laadvloer omhoogklappen (p. 580)
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Noodreparatieset voor banden (p. 561)
Band oppompen met compressor uit
reparatieset voor banden (p. 566)
Band oppompen met compressor
uit reparatieset voor banden
De originele banden van de auto zijn op te
pompen met de compressor uit de noodrepa-
ratieset voor banden.
1. De compressor moet zijn uitgeschakeld.
Zorg dat de knop in stand 0 (Uit) staat en
neem de voedingskabel en de luchtslang
erbij.
2. Sluit de luchtslang rechtstreeks aan op de
bushouder en draai de slang tot aan de
klik rechtsom.
Bevestig de waarschuwingssticker op de
zijkant van de compressor, omdat u de
sticker niet op de zijkant van het wiel hoeft
aan te brengen als er geen afdichtmiddel
is gebruikt.
3. Draai de ventieldop van de band los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang tot aan de aanslag vast over de
draadwindingen van het bandventiel.
4. Sluit de voedingskabel aan op de dichtst-
bijzijnde 12V-aansluiting en start de auto.
WAARSCHUWING
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die afgesloten zijn of
onvoldoende ventilatie hebben.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de
auto achter als de motor draait.
5. Schakel de compressor in door de knop in
stand I (aan) te zetten.
BELANGRIJK
Kans op oververhitting. De compressor
mag niet langer dan 10 minuten werken.
6. Pomp de band op tot de spanning die op
de bandenspanningssticker aan de bin-
nenkant van de portierstijl aan bestuur-
derszijde staat. Laat bij een te hoge ban-
denspanning lucht uit de band ontsnap-
pen.
7. Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de voedingskabel los.
WIELEN EN BANDEN
567
8. Plaats de ventieldop terug op de band.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
len ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
N.B.
De compressor is een elektrisch apparaat,
zodat u zich dient te houden aan de plaat-
selijke voorschriften voor afvoer.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
Noodreparatieset voor banden gebruiken
(p. 562)
Noodreparatieset voor banden (p. 561)
LAADMOGELIJKHEDEN,
OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
570
Auto-interieur
Overzicht van het auto-interieur en de
opbergmogelijkheden.
Voorstoel
Opbergvakken in portierpaneel, kaarthouder links van
het stuurwiel, opbergvak onder bestuurdersstoel
1
,
zonnekleppen en dashboardkastje met uitklapbaar
haakje.
Opbergvakken bij de voetenruimte, elektrische aan-
sluiting en USB-poort boven de draadloze oplader*,
bekerhouders en opbergvak onder de middenarm-
steun op de tunnelconsole.
Achterbank
Opbergvakken in het portierpaneel, bekerhouders* in
de rugleuning van de middelste zitplaats, opbergnet*
op de rugleuning van de voorstoel alsmede USB-
poort* in de tunnelconsole.
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobi-
ele telefoon, camera, afstandsbediening
voor extra uitrusting e.d., in het dashboard-
kastje of andere opbergruimten. Bij krach-
tig afremmen of een botsing kunnen deze
anders inzittenden verwonden.
BELANGRIJK
Let er bijvoorbeeld op dat metalen voor-
werpen als snel krassen maken op glan-
zende oppervlakken. Leg geen sleutels,
telefoons of andere dingen op krasgevoe-
lige oppervlakken.
Gerelateerde informatie
Asbak* legen (p. 572)
Aansteker* gebruiken (p. 572)
Stroomaansluitingen (p. 573)
Dashboardkastje gebruiken (p. 575)
Zonnekleppen (p. 576)
Tunnelconsole (p. 571)
Draadloze telefoonoplader* (p. 517)
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 498)
1
U kunt hier maximaal 1 kg (2,2 lbs) opbergen.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
571
Tunnelconsole
De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen.
Opbergvak met bekerhouder(s).
Prullenbakje*
2
dat te verwijderen en legen
is.
Opbergvak onder de middenarmsteun.
Klimaatregeling voor klimaatfuncties ach-
terin* of opbergvak. Eronder vindt u tevens
een USB-poort*.
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobi-
ele telefoon, camera, afstandsbediening
voor extra uitrusting e.d., in het dashboard-
kastje of andere opbergruimten. Bij krach-
tig afremmen of een botsing kunnen deze
anders inzittenden verwonden.
BELANGRIJK
Let er bijvoorbeeld op dat metalen voor-
werpen als snel krassen maken op glan-
zende oppervlakken. Leg geen sleutels,
telefoons of andere dingen op krasgevoe-
lige oppervlakken.
N.B.
Een van de sensoren voor het alarmsys-
teem* zit onder de bekerhouder in de tun-
nelconsole. Leg geen parkeergeld, sleutels
of andere metalen voorwerpen in de beker-
houder, omdat dit ertoe kan leiden dat het
alarm afgaat.
N.B.
De USB-poorten zijn te gebruiken voor het
opladen van bijv. een mobiele telefoon of
tablet. Alleen de USB-poort aan de voor-
kant is te gebruiken voor het weergeven
van media via het audiosysteem van de
auto.
Gerelateerde informatie
Asbak* legen (p. 572)
Aansteker* gebruiken (p. 572)
Auto-interieur (p. 570)
Stroomaansluitingen (p. 573)
Klimaatregelingsbediening (p. 203)
2
Alleen auto's met een automatische versnellingsbak.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
572
Aansteker* gebruiken
De aansteker kan een aanvulling vormen op
de 12V-aansluiting vóór in de tunnelconsole.
Aansteker in tunnelconsole, voorstoel.
1. Druk de knop van de aansteker in.
> Wanneer de aansteker eenmaal gloeit,
springt de knop omhoog.
2. Neem de aansteker uit de aansluiting en
gebruik het roodgloeiende deel om bij-
voorbeeld een sigaret mee aan te steken.
3. Plaats de aansteker terug in de aanslui-
ting.
WAARSCHUWING
Let erop dat het gloeiende deel van een
aansteker geen aanleiding geeft tot schade
aan het interieur en letsel van inzittenden.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 570)
Asbak* legen (p. 572)
Asbak* legen
Als de auto een aansteker heeft zit er een uit-
neembare asbak in de tunnelconsole.
1. Neem de asbak los door deze recht
omhoog te trekken en gooi de inhoud
weg.
2. Plaats de asbak terug in de tunnelconsole.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met een brandende peuk
en as om inzittenden niet te verwonden en
het interieur niet te beschadigen. Doof
sigaretten alleen in de beoogde asbak.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 570)
Aansteker* gebruiken (p. 572)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
573
Stroomaansluitingen
In de tunnelconsole zit een 12V-aansluiting
en in de bagageruimte zit een 12V-aanslui-
ting*.
Neem bij problemen met een stroomaanslui-
ting contact op met een werkplaats – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Elektrische 12V-aansluiting
12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin.
U kunt de 12V-aansluitingen gebruiken voor
verschillende accessoires die op een dergelijke
spanning werken, zoals mediaspelers, koelbo-
xen of mobiele telefoons.
12V-aansluiting in bagageruimte*.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 570)
Elektrische aansluitingen gebruiken
(p. 573)
Elektrische aansluitingen
gebruiken
U kunt de 12V-aansluiting gebruiken voor ver-
schillende accessoires die op een dergelijke
spanning werken, zoals mediaspelers, koel-
boxen of mobiele telefoons.
Het elektrische systeem van de auto moet
minimaal in contactslotstand I staan, anders
geven de aansluitingen geen stroom. Vervol-
gens blijven de aansluitingen actief zolang de
ladingsgraad van de startaccu niet te laag is.
Als de motor afgezet en de auto vergrendeld
wordt, worden de aansluitingen gedeacti-
veerd. Als de motor wordt afgezet en de auto
niet wordt vergrendeld óf wordt vergrendeld
met tijdelijk gedeactiveerde Safelock-functie,
blijven de aansluitingen nog maximaal 7 minu-
ten actief.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
574
N.B.
Let erop dat het gebruik van de elektrische
aansluitingen bij een uitgeschakelde motor
ertoe kan leiden dat het laadniveau van de
startaccu te ver daalt, wat aanleiding kan
geven tot beperkingen van andere functies.
Accessoires die zijn aangesloten op de
elektrische aansluitingen kunnen ook wor-
den geactiveerd, wanneer het elektrische
systeem van de auto is uitgeschakeld of bij
gebruik van de preconditioning. Trek om
die reden eventuele stekkers los van acces-
soires die u niet nodig hebt om te voorko-
men dat de startaccu uitgeput raakt.
WAARSCHUWING
Gebruik geen accessoires met grote of
zware stekkers; ze kunnen de aanslui-
ting beschadigen of losgaan tijdens het
rijden.
Gebruik geen accessoires die storingen
kunnen veroorzaken in bijvoorbeeld de
radio of het elektrische systeem van de
auto.
Plaats het accessoire zo, dat het de
bestuurder of passagiers bij krachtig
remmen of een botsing niet kan ver-
wonden.
Houd aangesloten accessoires in de
gaten, aangezien ze mogelijk warmte
produceren waaraan passagiers zich
kunnen branden. Ook kan het interieur
hierdoor beschadigd raken.
12V-aansluiting gebruiken
1. Verwijder de plug (tunnelconsole) of klap
de afdekking omlaag (kofferbak/bagage-
ruimte) vóór de aansluiting en sluit de
stekker van het accessoire aan.
2. Haal de stekker van het accessoire eruit
en plaats de plug weer terug (tunnelcon-
sole) of klap de afdekking omhoog (koffer-
bak/bagageruimte) als de aansluiting niet
wordt gebruikt of als u de aansluiting zon-
der toezicht achterlaat.
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 120 W (10 A)
per aansluiting.
Gerelateerde informatie
Stroomaansluitingen (p. 573)
Auto-interieur (p. 570)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
575
Dashboardkastje gebruiken
Het dashboardkastje zit aan de passagiers-
zijde. In het dashboardkastje kunt u bijvoor-
beeld de gedrukte versie van de gebruikers-
handleiding en eventuele kaarten bewaren. Er
is ook voorzien in een pen- en kaarthouder.
Dashboardkastje met uitklapbaar haakje.
Het haakje van het dashboardkastje is uit te
klappen en te gebruiken met het dashboard-
kastje dicht.
Dashboardkastje vergrendelen en
ontgrendelen*
Het dashboardkastje is te vergrendelen, wan-
neer u de auto bijvoorbeeld bij een werkplaats
of een hotel afgeeft. Het dashboardkastje is
alleen te vergrendelen/ontgrendelen met de
bijgeleverde sleutel.
Opbergplek voor de sleutel. De afbeelding is sche-
matisch, zodat de vorm kan variëren.
De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan
variëren.
Dashboardkastje vergrendelen:
Duw de sleutel in de slotcilinder van het
dashboardkastje.
Draai de sleutel 90 graden rechtsom.
Verwijder de sleutel.
Houd voor het ontgrendelen de omge-
keerde volgorde aan.
Koeling* dashboardkastje gebruiken
U kunt de koeling van het dashboardkastje
gebruiken om bijvoorbeeld dranken of etens-
waar te koelen. De koeling werkt, wanneer de
klimaatregeling actief is (dat wil zeggen wan-
neer de auto in contactslotstand II staat of
wanneer de motor draait).
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
576
De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan
variëren.
Koeling activeren.
Koeling deactiveren.
Activeer of deactiveer de koeling door de
hendel tot aan de aanslag (in de richting
van interieur/dashboardkastje) te bewe-
gen.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 570)
Privacy locking (p. 265)
Zonnekleppen
Aan het plafond voor de bestuurderstoel en
de passagiersstoel voorin zitten zonneklep-
pen die omlaag en indien nodig ook opzij te
klappen zijn.
De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan
variëren.
De spiegelverlichting* gaat automatisch bran-
den als u het klepje opent.
Op de omlijsting van de spiegel zit een houder
voor bijvoorbeeld kaarten of biljetten.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 570)
Bagageruimte
De auto heeft een flexibele bagageruimte
waarin u grote spullen kunt vervoeren en
vastzetten.
Door de rugleuningen van de achterbank
omlaag te klappen, ontstaat een bijzonder
grote bagageruimte. Gebruik verankerings-
ogen of draagtashouders om de lading goed in
positie te houden. Om ruimte te maken voor
omvangrijke lading is de hoedenplank eenvou-
dig te demonteren en onder de laadvloer op te
bergen.
Onder de laadvloer liggen het sleepoog en de
noodreparatieset voor banden en een eventu-
eel reservewiel*.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Draagtashouders (p. 578)
Verankeringsogen (p. 579)
Hoedenplank demonteren en opbergen
(p. 584)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
577
Adviezen voor het vervoer van
bagage
Er zijn enkele dingen waar u rekening mee
moet houden bij het inladen van de auto.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rij-
klaar gewicht van de auto. Het laadvermogen
dient te worden verminderd met de som van
het gewicht van eventuele inzittenden en dat
van gemonteerde accessoires.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van het gewicht en de positie
van de lading verandert het rijgedrag van
de auto.
Bagage in bagageruimte/kofferbak
laden
Aandachtspunten bij inladen:
Plaats de bagage stevig tegen de rugleu-
ning van de achterbank.
Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan. Plaats geen zware voorwerpen op
neergeklapte rugleuningen.
Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
Zet alle bagage met riemen of bevesti-
gingsbanden aan de verankeringsogen
vast.
WAARSCHUWING
Een los voorwerp van 20 kg (44 pound)
kan zich bij een frontale botsing op een
snelheid van 50 km/h (30 mph) gedragen
als een voorwerp van 1000 kg
(2200 pound).
WAARSCHUWING
Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de
bagage en de zijruiten, als u de bagage
opstapelt tot boven de portierruiten.
Anders kan de beschermende werking van
de opblaasgordijnen, die in de plafondbe-
kleding zijn weggewerkt, uitblijven.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage name-
lijk gaan schuiven en inzittenden verwon-
den.
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
zachts.
Zet de motor af en schakel de parkeerrem
in bij het in- en uitladen van lange voorwer-
pen. Lange voorwerpen kunnen namelijk
tegen de versnellingspook of keuzehendel
aan komen en zo per ongeluk een versnel-
ling inschakelen – de auto kan dan in
beweging komen.
Bagageruimte/kofferbak vergroten
Om de bagageruimte/kofferbak groter te
maken en het vervoer van bagage te vereen-
voudigen zijn de rugleuningen van de achter-
bank om te klappen. Let erop dat het WHIPS
niet door voorwerpen mag worden gehinderd,
als een of meer rugleuningen van de achter-
bank zijn omgeklapt.
Bij het vervoer van lange en smalle stukken
bagage is het doorsteekluik* in de achterbank
open te klappen.
Gerelateerde informatie
Verankeringsogen (p. 579)
Rugleuning achterbank omklappen
(p. 185)
Doorsteekluik in achterbank* (p. 579)
Lading vervoeren op het dak en op last-
dragers (p. 578)
Niveauregeling* en schokdemping
(p. 437)
Gewichten (p. 651)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
578
Lading vervoeren op het dak en op
lastdragers
Maak voor het vervoer van lading op het dak
gebruik van de lastdragers die Volvo ontwik-
keld heeft.
Dit om schade aan de auto te voorkomen en
voor maximale veiligheid tijdens het rijden. De
lastdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij
erkende Volvo-dealers.
Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
gers worden geleverd nauwkeurig op.
Verdeel het gewicht van de lading gelijk-
matig over de lastdragers. Leg de zwaar-
ste voorwerpen onderop.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden.
Bij uitstekende lading aan de voorzijde van
de auto zoals een kano of kajak, monteer
dan het sleepoog in de uitsparing aan de
voorzijde en gebruik het sleepoog voor
bevestiging van sjorbanden.
Naarmate u meer lading op het dak ver-
voert, vangt de auto meer wind en neemt
het brandstofverbruik toe.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel
op, rem niet te hard en maak niet te
scherpe bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzi-
gingen op in de rijeigenschappen van de
auto.
Houd u aan de specificaties van de auto
m.b.t. gewichten en maximaal toegestane
belasting.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Gewichten (p. 651)
Draagtashouders
Met de draagtashouders kunt u draagtassen
vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen
en hun inhoud over de vloer van de bagage-
ruimte verspreiden.
Aan de zijkanten
In de zijpanelen aan weerszijden van de baga-
geruimte zitten draagtashouders.
BELANGRIJK
De draagtashouders kunnen een gewicht
aan van maximaal 5 kg (11 lbs).
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
579
Onder het vloerluik*
1. Pak de laadvloer aan de handgreep in het
midden beet en klap de vloer omhoog.
2. Zet de laadvloer rechtop en plaats deze
aan beide zijden in de afstelgroef.
> U kunt nu draagtassen op een
geschikte hoogte aan de haken hangen.
In het dashboardkastje
Ook in het dashboardkastje zit een uitklapbare
haak waaraan u een draagtas kunt ophangen.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Dashboardkastje gebruiken (p. 575)
Bagagenet monteren en demonteren*
(p. 582)
Verankeringsogen
Gebruik de verankeringsogen in de bagage-
ruimte om spanbanden aan te bevestigen.
WAARSCHUWING
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen
die liggen of uitsteken kunnen bij krachtig
afremmen letsel veroorzaken.
Zet grote en zware voorwerpen altijd met
de veiligheidsgordel of een spanband vast.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Gewichten (p. 651)
Doorsteekluik in achterbank*
U kunt het luik in de rugleuning van de ach-
terbank openen om lange en smalle voorwer-
pen te vervoeren, zoals ski's.
1. Pak vervolgens vanuit de bagageruimte de
handgreep van het doorsteekluik beet en
klap het luik omlaag.
2. Klap de middenarmsteun van de achter-
bank omlaag.
3. Zet de hoofdsteun op de middelste zit-
plaats hoger zodat de stalen stangen de
doorsteekopening niet blokkeren.
Bij gebruik van de Privacy locking moet het
doorsteekluik dichtstaan.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
580
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Privacy locking (p. 265)
Verankeringsogen (p. 579)
Laadvloer omhoogklappen
De laadvloer is in omhooggeklapte stand vast
te zetten met behulp van de steunarm.
1. Pak de handgreep van de laadvloer beet
en klap de vloer omhoog.
2. Klap de steunarm omhoog en plaats het
uiteinde ervan in de uitsparing aan de
onderzijde van de laadvloer.
> De laadvloer blijft vervolgens in
omhooggeklapte stand staan.
Met een in delen opvouwbare
laadvloer*
Til de opvouwbare laadvloer aan de hand-
greep in het midden op en vouw de laad-
vloer naar voren toe op.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 576)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
581
Opvouwbare laadvloer* losnemen
De opvouwbare laadvloer is los te nemen om
bijv. beter bij de simkaarthouder of de onder-
ste opbergruimte te kunnen.
1.
Vouw de opvouwbare laadvloer naar voren
toe op.
2.
Druk de borgveer op de met de pijl
gemarkeerde plek tot aan de aanslag
omlaag. Blijf drukken.
Til de laadvloer ondertussen enkele mil-
limeters omhoog.
3. Haal de druk van de borgveer, maar houd
de laadvloer in de geheven stand vast.
4.
Druk, terwijl u de laadvloer nog steeds
omhooghoudt, op de borgveer aan de
andere kant op de met de pijl gemarkeerde
plek.
> Als u de handelingen onder punt 2 op
de juiste wijze hebt uitgevoerd, is de
laadvloer losgekomen uit de zijbevesti-
gingen.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
582
U kunt de opgevouwen laadvloer voor-
zichtig op de borgveren laten zakken
zonder deze te vergrendelen.
N.B.
De laadvloer is aan de voorkant ook met
scharnieren bevestigd.
Volvo adviseert u om de laadvloer niet van
de voorste scharnieren te halen.
5. Duw de laadvloer omlaag om deze weer in
zijn bevestigingen te vergrendelen.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 576)
Bagagenet monteren en
demonteren*
Het bagagenet voorkomt dat bagage in de
bagageruimte bij krachtig afremmen de pas-
sagiersruimte in wordt geslingerd.
Het bagagenet wordt aan vier bevestigings-
punten vastgezet.
Het bagagenet moet uit veiligheidsoverwegin-
gen altijd vastgemaakt en verankerd worden
aan de hand van de onderstaande beschrij-
ving.
Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal
en kan op twee verschillende plaatsen in de
auto worden bevestigd:
Montage achterin – achter de achterbank.
Montage voorin – achter de voorstoelen.
WAARSCHUWING
Lading in de bagageruimte moet goed wor-
den vastgezet, ook met een correct
gemonteerd veiligheidsnet.
Bagagenet monteren
WAARSCHUWING
Het is noodzakelijk dat u controleert of de
bovenste bevestigingen van het veilig-
heidsnet goed gemonteerd zijn en of de
trekbanden veilig zijn vastgehaakt.
Een beschadigd veiligheidsnet mag niet
worden gebruikt.
N.B.
Bij montage voorin kunt u het veiligheids-
rek het eenvoudigste via een van de ach-
terportieren aanbrengen.
1. Vouw het bagagenet open met de boven-
ste bevestigingshaken omhoog.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
583
2. Haak de ene bevestigingshaak van het net
vast aan de voorste of achterste plafond-
bevestiging, met de sluiting van de span-
banden naar u toe.
Demonteer een eventuele kledinghaak van
de plafondbevestiging door de haak aan
de linkerzijde een kwartslag rechtsom te
draaien en die aan de rechterzijde een
kwartslag rechtsom te draaien.
Geldt voor de linkerzijde.
3. Haak de andere bevestigingshaak van het
net vast aan de plafondbevestiging aan de
tegenoverliggende zijde.
Let erop dat u de bevestigingshaken van
het net in de voorste eindstand van de
beide plafondbevestigingen duwt.
4.
Montage achterin.
Bij montage achterin:
Haak, met het net bevestigd aan de ach-
terste plafondbevestigingen, de spanban-
den van het bagagenet vast aan de veran-
keringsogen voor in de bagageruimte.
Montage voorin.
Bij montage voorin:
Haak, met het net bevestigd aan de voor-
ste plafondbevestigingen, de spanbanden
vast aan de buitenste verankeringsogen
achter op de stoelrails – dit gaat eenvoudi-
ger als u de rugleuningen rechtop zet en
de stoelen iets verder naar voren zet.
Let erop dat u de stoel en de rugleuning
niet te hard tegen het net duwt bij het
terugduwen – zorg ervoor dat de stoel of
de rugleuning het net precies raakt.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
584
BELANGRIJK
Als u de stoel of rugleuning hard naar ach-
teren tegen het veiligheidsnet drukt, kun-
nen het net en/of zijn plafondbevestigingen
beschadigd raken.
5. Span het bagagenet met de spanbanden.
Bagagenet demonteren
Het bagagenet is eenvoudig te demonteren en
op te vouwen.
1. Verminder de spanning in het bagagenet
door de knop in de sluiting van de span-
band in te drukken en aan weerszijden iets
van de spanbanden uit te voeren.
2. Duw de borghaken in en neem de beide
haken van de spanband los.
3. Neem de bovenste bevestigingen los en
neem het net los van de plafondbevesti-
gingen.
4. Vouw het net op en bewaar het in zijn
hoes.
Plaats een eventuele kledinghaak terug als
u dat wenst.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 577)
Verankeringsogen (p. 579)
Hoedenplank demonteren en
opbergen
De hoedenplank is te demonteren om meer
ruimte in de bagageruimte te creëren.
Hoedenplank demonteren
Neem aan beide zijden de hefogen van de
hoedenplank los.
Haak de voorkant van de hoedenplank los
en demonteer de hoedenplank.
Hoedenplank onder de laadvloer
opbergen
De losgenomen hoedenplank is onder de laad-
vloer op te bergen.
Klap de laadvloer omhoog en zet deze in
geopende vast met de steunarm.
Keer de hoedenplank om en leg deze met
de bovenkant omlaag en de achterkant
naar voren in de ruimte onder de laadvloer.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
585
Met een in delen opvouwbare laadvloer*:
1.
Vouw de opvouwbare laadvloer naar voren
toe op, keer de hoedenplank om en leg
deze met de bovenzijde omlaag en de ach-
terkant naar voren neer.
2. Klap de opvouwbare vloer weer naar ach-
teren toe uit.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 576)
EHBO-set*
De EHBO-set bevat materiaal voor het verle-
nen van eerste hulp.
Bewaar de EHBO-set achter de elastische
band voor zover aanwezig.
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk
van het model afwijkingen mogelijk zijn.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 576)
Gevarendriehoek
Gebruik de gevarendriehoek om medeweg-
gebruikers te waarschuwen, als u onderweg
met pech stil komt te staan.
Activeer ook de alarmlichten.
Opbergmogelijkheid
De gevarendriehoek zit in de ruimte aan de
binnenkant van de achterklep.
Gevarendriehoek opzetten
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
586
Open de klep door eerst de knop een
kwartslag te draaien en vervolgens de klep
uit zijn bevestigingen aan de boven- en
onderkant te trekken.
Druk de borging waarmee de gevarendrie-
hoek vastzit licht naar rechts en verwijder
de houder.
Haal de gevarendriehoek uit de houder,
klap de gevarendriehoek uit en zet de uit-
einden in elkaar.
Klap de steunpoten van de gevarendrie-
hoek uit.
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek. Zet de gevarendrie-
hoek op een passend punt achter de auto op
om achteropkomend verkeer tijdig te waar-
schuwen.
Zorg er na gebruik voor dat de gevarendrie-
hoek en de houder goed vastzitten in hun
opbergruimte en dat de klep helemaal dicht-
staat.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 576)
Alarmlichten (p. 153)
ONDERHOUD EN SERVICE
ONDERHOUD EN SERVICE
588
Serviceprogramma van Volvo
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid
en betrouwbaarheid van de auto op een hoog
peil te houden, dient u de voorschriften van
het Serviceprogramma van Volvo op te vol-
gen zoals die omschreven staan in het Ser-
vice- en garantieboekje van Volvo.
Volvo adviseert u om service- en onderhouds-
werkzaamheden over te laten aan een erkende
Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen
beschikken over het vereiste personeel, het
speciale gereedschap en de servicehandboe-
ken om u optimale servicekwaliteit te kunnen
bieden.
BELANGRIJK
Om de garantie van Volvo te laten gelden,
moet u het Service- en garantieboekje con-
troleren en volgen.
Gerelateerde informatie
Autostatus (p. 590)
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie (p. 591)
Uitrusting aansluiten op de diagnoseaan-
sluiting van de auto (p. 38)
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 596)
Onderhoud van het remsysteem (p. 415)
Overzicht motorruimte (p. 598)
Gegevensoverdracht tussen auto
en werkplaats via wifi
Volvo-werkplaatsen hebben een speciaal
wifi-netwerk voor gegevensoverdracht tus-
sen uw auto en de werkplaats. Dit betekent
eenvoudigere en effectievere werkplaatsbe-
zoekjes doordat de overdracht van diagnose-
gegevens en software via het werkplaatsnet-
werk kan plaatsvinden.
Bij een werkplaatsbezoek is het mogelijk dat
de onderhoudsmonteur uw auto via wifi met
het werkplaatsnetwerk wil verbinden om de
auto op storingen te kunnen controleren en
software te downloaden. De auto kan alleen
een verbinding maken met het werkplaatsnet-
werk voor een dergelijke vorm van communi-
catie. De auto is niet met andere wifi-netwer-
ken te verbinden zoals het netwerk thuis.
Verbinding via transpondersleutel
De servicemonteur verricht doorgaans de ver-
binding aan de hand van de knoppen op de
transpondersleutel. Het is daarom belangrijk
dat u een transpondersleutel met knoppen
meeneemt tijdens het werkplaatsbezoek.
Wanneer de monteur de vergrendelingsknop
op de transpondersleutel driemaal indrukt,
maakt de auto via wifi een verbinding met het
werkplaatsnetwerk.
Wanneer de auto een Wi-Fi-verbinding heeft,
verschijnt het symbool op het middendis-
play.
WAARSCHUWING
Het is niet toegestaan om in de auto te rij-
den, wanneer deze aangesloten is op het
werkplaatsnetwerk en -systeem.
Gerelateerde informatie
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie (p. 591)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
589
Download Center
Meerdere systemen in de auto zijn bij te wer-
ken vanaf het middendisplay bij een auto met
internetverbinding
1
.
De app Download Center is
te starten vanaf het app-
scherm op het middendis-
play. Met de app kunt u:
systeemsoftware zoeken en bijwerken
kaartgegevens bijwerken voor Sensus
Navigation*
apps downloaden, bijwerken en verwijde-
ren.
Gerelateerde informatie
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 589)
Apps downloaden (p. 483)
Apps bijwerken (p. 484)
Apps verwijderen (p. 484)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Systeemupdates hanteren via
Download Center
Via Download Center zijn updates te down-
loaden voor connectiviteits- en infotainment-
functies van de auto. Updates zijn één voor
één te verrichten of allemaal in één keer.
Op updates controleren
Als er een update beschik-
baar is, verschijnt de melding
Nieuwe sofwareupdates
beschikbaar op de status-
balk van het middendisplay.
Om systeemupdates te kunnen verrichten
moet de auto een internetverbinding
2
hebben.
Ga naar Download Center in het app-
scherm van het middendisplay.
> Als er sinds het laatste gebruik van het
infotainmentsysteem geen controle is
verricht, gaat de controle alsnog van
start. Er vindt geen controle plaats tij-
dens het installeren van software.
Het getal op de knop
Systeem-
updates geeft aan hoeveel updates er
beschikbaar zijn. Bij eenmaal drukken
verschijnt er een lijst met de updates
die u in de auto kunt installeren.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed
zijn op andere diensten die gebruik maken
van gegevensuitwisseling, zoals de inter-
netradio. Als u deze invloed op andere
diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het
downloaden annuleren. Het is ook mogelijk
om andere diensten te annuleren of tijdelijk
te onderbreken.
N.B.
Een update kan worden onderbroken als u
het contact uitzet en de auto verlaat.
De update hoeft echter niet voltooid te zijn
voordat u de auto verlaat, omdat de update
wordt vervolgd als u de auto de volgende
keer gebruikt.
Alle systeemsoftwareproducten
bijwerken
Kies Alles installeren onder aan de lijst.
Als u geen lijst wenst te zien, kunt u ook de
optie
Alles installeren kiezen bij Systeem-
updates.
1
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
2
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
590
Afzonderlijk systeemsoftwareproduct
bijwerken
Kies Installeren voor het gewenste soft-
wareproduct.
Softwaredownloads annuleren
Druk op het kruisje in de activiteitsindica-
tor die bij aanvang van het downloaden
Installeren verving.
Let erop dat alleen de download te annuleren
is, zodat u een eventuele installatiefase niet
meer kunt annuleren zodra deze van start
gegaan is.
Updatecontrole op de achtergrond
uitschakelen
Bij aanlevering van de auto uit de fabriek
wordt automatisch gecontroleerd op soft-
ware-updates, maar deze functie is te deacti-
veren.
1.
Tik op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Tik op
Systeem Download Center.
3.
Deselecteer
Achtergrondcontroles op
software-updates.
Gerelateerde informatie
Download Center (p. 589)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Autostatus
Via het middendisplay is de algemene status
van de auto te bekijken en zijn ook serviceafs-
praken te maken
3
.
De app Auto status is te
starten vanaf het appscherm
op het middendisplay. De app
heeft vier tabbladen:
Berichten - statusmeldingen
Status – controle van het motoroliepeil en
het AdBlue-peil
4
TPMS - controle van de bandenspanning
Afspraken - afspraakinformatie en auto-
gegevens
3
.
Gerelateerde informatie
Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren (p. 101)
Motorolie controleren en bijvullen
(p. 600)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 547)
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie (p. 591)
Autogegevens naar de werkplaats sturen
(p. 592)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
591
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue
®
(p. 451)
Afspraak maken voor servicebeurt
en reparatie
5
Deze dienst is een manier om rechtstreeks
vanuit de auto een aanvraag voor service of
een werkplaatsbezoek te versturen.
Wanneer het tijd is voor service en in som-
mige gevallen ook wanneer de auto aan repa-
ratie toe is, verschijnt een melding op het
bestuurdersdisplay en op het middendisplay.
Het tijdstip voor service wordt bepaald door
de verstreken tijd, het aantal uren dat de
motor gedraaid heeft of het aantal gereden
kilometers sinds de laatste servicebeurt.
Voordat de dienst te gebruiken is
Registreer een Volvo ID en koppel deze
aan de auto.
Kies de Volvo-dealer waar u contact mee
wilt opnemen door naar
www.volvocars.com te gaan en in te log-
gen.
Om gegevens voor werkplaatsafspraken
te kunnen versturen en ontvangen moet
de auto een actieve internetverbinding
6
hebben.
Werkplaatsafspraak maken
Vul een afspraakaanvraag in, wanneer u dat
wilt of wanneer er een melding verschijnt dat
er service of reparatie vereist is.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Tik op
Afspraken.
3.
Tik op
Afspraak aanvragen.
4.
Zorg ervoor dat u het juiste
Volvo-id
invult.
5.
Zorg ervoor dat u de gewenste
Dealer
invult.
6.
Vul het veld
Informatie voor de garage
in als er iets is dat u tijdens het bezoek
aan de werkplaats wilt laten doen of als u
andere belangrijke informatie hebt voor de
werkplaats.
3
Geldt voor bepaalde markten.
4
AdBlue Geldt voor een auto met dieselmotor.
5
Geldt voor bepaalde markten.
6
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
592
7.
Tik op
Afspraakverzoek verzenden.
>
U ontvangt binnen enkele dagen
7
een
e-mail met een boekingsvoorstel.
Dezelfde communicatie krijgt u ook per
e-mail en als u naar
www.volvocars.com gaat en inlogt.
Als u de afspraakaanvraag hebt ver-
stuurd, verdwijnt voor bepaalde mark-
ten de melding dat de auto service
nodig heeft van het bestuurdersdisplay.
8.
Tik op
Verzoek annuleren als u de aan-
vraag wilt annuleren.
De afspraakaanvraag die vanuit de auto wordt
verstuurd bevat autogegevens voor de werk-
planning van de werkplaats.
De dealer neemt opnieuw contact op met een
digitaal boekingsvoorstel. U beschikt ook in de
auto over informatie over uw dealer zodat u
contact kunt opnemen met uw werkplaats.
Voorstel voor afspraak accepteren
Wanneer de auto een boekingsvoorstel heeft
ontvangen, verschijnt een melding boven aan
het middendisplay.
1. Tik op de melding.
2. Als het voorstel u schikt, tikt u op
Accepteren. Tik anders op Nieuw
voorstel verzenden of Afwijzen.
Op bepaalde markten herinnert het systeem u
tijdig aan geplande afspraken en het navigatie-
systeem
8
kan bovendien in routebegeleiding
naar de werkplaats voorzien.
Gerelateerde informatie
Autostatus (p. 590)
Autogegevens naar de werkplaats sturen
(p. 592)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Volvo ID (p. 26)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
Autogegevens naar de werkplaats
sturen
9
U kunt op ieder gewenst moment autogege-
vens naar de werkplaats sturen, bijv. als u een
werkplaatsafspraak boekt en de werkplaats
wilt helpen bij het inplannen van het bezoek.
Autogegevens versturen is niet hetzelfde als
een werkplaatsafspraak maken.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Tik op
Afspraken.
3.
Tik op
Autodata verzenden.
> Boven aan het middendisplay verschijnt
een melding dat er autogegevens wor-
den verzonden. U kunt de gegevens-
overdracht annuleren door op het
kruisje in de activiteitsindicator te druk-
ken.
De gegevens worden verstuurd via de
internetverbinding
10
van de auto.
De autogegevens zijn opvraagbaar voor alle
dealers die over het voertuigidentificatienum-
mer (VIN
11
) beschikken.
7
Het tijdsbestek kan per markt verschillen.
8
Geldt voor Sensus Navigation*.
9
Geldt voor bepaalde markten.
10
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
11
Vehicle Identification Number.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
593
Onderdelen van de autogegevens
De gegevens die worden verstuurd zijn de
laatst vastgelegde gegevens (tijdens het laat-
ste gebruik van de auto) en bestaan uit infor-
matie over het volgende:
servicebehoefte
tijd sinds laatste servicebeurt
functiestatus
vloeistofpeilen
kilometerstand
identificatienummer van de auto (VIN
11
)
softwareversie van de auto
diagnosegegevens van de auto.
Gerelateerde informatie
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie (p. 591)
Autostatus (p. 590)
Navigeren in schermen op het middendis-
play (p. 108)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 518)
11
Vehicle Identification Number.
ONDERHOUD EN SERVICE
594
Auto opnemen
Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik onder de voorziene steunpunten
in het onderstel van de auto plaatst.
WAARSCHUWING
Als de auto met behulp van een garagekrik
omhoog wordt gebracht, moet deze onder
een van de vier hefpunten worden
geplaatst. Plaats de garagekrik zorgvuldig,
zodat de auto er niet vanaf kan glijden.
Zorg dat de krikplaat is voorzien van een
rubberbescherming, zodat de auto stabiel
staat en niet wordt beschadigd. Gebruik
altijd bokken of iets dergelijks.
N.B.
Volvo adviseert u alleen de krik te gebrui-
ken die bij de auto hoort. Volg bij gebruik
van een andere krik dan door Volvo geadvi-
seerd de aanwijzingen die bij deze krik
werden geleverd.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd.
Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing
van de desbetreffende krik.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
595
De driehoeken op de kunststof afdekking geven aan waar de kriksteunpunten/hefpunten (rood gemarkeerd) zitten.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 554)
Krik* (p. 553)
ONDERHOUD EN SERVICE
596
Onderhoud aan klimaatregeling
Service en reparatie aan het aircosysteem
mogen uitsluitend door een erkende werk-
plaats worden uitgevoerd.
Storingen opsporen en verhelpen
De airconditioning bevat een fluorescerend
traceermiddel. Bij zoeken naar lekken moet
ultraviolet licht worden gebruikt.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Auto's met koudemiddel R134a
WAARSCHUWING
In het aircosysteem zit koudemiddel R134a
onder druk. Service en reparatie aan het
systeem mogen uitsluitend worden uitge-
voerd door een erkende werkplaats.
Auto's met koudemiddel R1234yf
WAARSCHUWING
In de airco-installatie zit koudemiddel
R1234yf onder druk. Conform de SAE-
norm J2845 (“Technician Training for Safe
Service and Containment of Refrigerants
Used in Mobile AC System”) mogen ser-
vice en reparatie aan het koudemiddelsys-
teem alleen worden uitgevoerd door een
daartoe bekwaam en bevoegd technicus
om de veiligheid van het systeem te garan-
deren.
Gerelateerde informatie
Serviceprogramma van Volvo (p. 588)
Motorkap openen en sluiten
De motorkap opent u met behulp van een
hendel in het interieur en een hendel onder
de kap.
Motorkap openen
Trek aan de hendel bij de pedalen om de
kap te openen vanuit de volledig gesloten
positie.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
597
Draai de hendel onder de kap omhoog om
de borghaak van de motorkapvergrende-
ling te ontgrendelen en til de kap omhoog.
Waarschuwingen – motorkap niet
gesloten
Wanneer de kap is ontgrendeld,
gaan het waarschuwingslampje en
de grafische voorstelling op het
bestuurdersdisplay branden in com-
binatie met een geluidssignaal. Als de auto in
beweging komt, klinkt er meerdere keren een
geluidssignaal.
N.B.
Als het waarschuwingssymbool brandt of
het waarschuwingssymbool klinkt, ook al
is de kap goed dicht, ga dan naar een
werkplaats - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Motorkap sluiten
1. Druk de motorkap omlaag totdat deze uit
zichzelf verder zakt.
2. Wanneer de motorkap tegen de motor-
kapvergrendeling aan is gekomen, drukt u
op de kap om deze volledig te sluiten.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Let op dat de sluitroute
onder de motorkap vrij is. Anders bestaat
er gevaar voor persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
Controleer of de motorkap bij sluiten goed
vergrendelt. De motorkap moet aan weers-
zijden hoorbaar ingrijpen.
Motorkap niet volledig gesloten.
Motorkap volledig gesloten.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
598
WAARSCHUWING
Rijd nooit met geopende
motorkap!
Als dit symbool verschijnt
(of als er tijdens het rijden
andere tekenen zijn dat de
motorkap niet goed dicht-
staat), breng de auto dan
onmiddellijk tot stilstand en doe de motor-
kap goed dicht.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 598)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 49)
Overzicht motorruimte
Het overzicht laat een aantal servicespeci-
fieke componenten zien.
Afhankelijk van model en motortype kan de motor-
ruimte er anders uitzien.
Expansiereservoir voor koelsysteem
Vulpijp voor sproeiervloeistof
12
Reservoir voor remvloeistof (aan bestuur-
derszijde)
Relais- en zekeringenhouder
Luchtfilter
Vulpijp voor motorolie
WAARSCHUWING
Let erop dat de koelventilator (die voor in
de motorruimte zit, achter de radiateur) tot
zo'n 6 minuten na uitschakeling van de
motor kan aanslaan of blijven draaien.
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Als de motor
warm is, bestaat er brandgevaar.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem werkt met een
zeer hoge en levensgevaarlijke spanning.
Houd het elektrische systeem van de auto
altijd in contactslotstand 0 bij werkzaam-
heden in de motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer
het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of wanneer de motor
warm is.
Gerelateerde informatie
Motorkap openen en sluiten (p. 596)
Vulopening voor sproeiervloeistof
(p. 642)
Koelvloeistof bijvullen (p. 602)
Zekeringen in motorruimte (p. 615)
12
Vul regelmatig sproeiervloeistof bij, tijdens het tanken bijvoorbeeld.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
599
Motorolie controleren en bijvullen
(p. 600)
Contactslotstanden (p. 408)
Motorolie
Om de aanbevolen service-intervallen en
garanties te kunnen hanteren dient u een
goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken.
Volvo adviseert:
Als u de motorolie niet regelmatig controleert
zodat het peil te laag wordt, is ernstige motor-
schade niet uit te sluiten.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
600
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecifi-
ceerde service-intervallen te voldoen wor-
den alle motoren in de fabriek gevuld met
een speciaal aangepaste, synthetische
motorolie. De oliesoort werd met grote
zorg geselecteerd lettend op de levensduur
van de motor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
te kunnen houden dient u een goedge-
keurde motoroliesoort te gebruiken.
Gebruik alleen een oliesoort van de voorge-
schreven kwaliteit en dat zowel bij het bij-
vullen als bij het verversen van olie. Een
negatieve invloed op de levensduur van de
motor, de startgewilligheid, het brandstof-
verbruik en de milieu-impact is anders niet
uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorge-
schreven kwaliteit en viscositeit gebruikt,
kunnen aan de motor gerelateerde onder-
delen beschadigd raken. Volvo Cars wijst
garantieaanspraken voor dit type schade
af.
Volvo adviseert de olie in een erkende
Volvo-werkplaats te laten verversen.
Volvo gebruikt verschillende systemen om te
waarschuwen voor een te laag/hoog oliepeil of
een te lage oliedruk. Bij motorvarianten met
een oliedruksensor wordt gebruikgemaakt van
het waarschuwingssymbool voor een lage
oliedruk
op het bestuurdersdisplay. Bij
varianten met een oliepeilsensor wordt u geïn-
formeerd via een waarschuwingssymbool
op het bestuurdersdisplay en met dis-
playteksten. Bepaalde varianten zijn voorzien
van allebei. Neem voor meer informatie con-
tact op met een erkende Volvo-werkplaats.
Houd voor het verversen van de motorolie en
het vervangen van het oliefilter de intervallen
aan die staan aangegeven in het Service- en
garantieboekje. Het is toegestaan een olie-
soort te gebruiken met een hogere kwaliteit
dan aangegeven. Voor ritten onder ongunstige
omstandigheden adviseert Volvo een olie van
een hogere kwaliteit dan de aangegeven.
Gerelateerde informatie
Motorolie controleren en bijvullen
(p. 600)
Specificaties van de motorolie (p. 655)
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie (p. 657)
Motorolie controleren en bijvullen
Een elektronische oliepeilsensor detecteert
het oliepeil.
Vulpijp
1314
In sommige gevallen moet olie worden bijge-
vuld tussen de servicebeurten door.
Aanpassing van het motoroliepeil is niet nodig,
voordat er een melding op het bestuurdersdis-
play verschijnt.
WAARSCHUWING
Verschijnt dit symbool in combi-
natie met de melding
Motoroliepeil Service vereist,
bezoek dan een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats. Het oliepeil is mogelijk te
hoog.
ONDERHOUD EN SERVICE
601
BELANGRIJK
Verschijnt dit symbool in combi-
natie met een melding over een
gering oliepeil (bijvoorbeeld
Motoroliepeil laag 1 liter
bijvullen), vul dan niet meer bij dan aange-
geven (bijvoorbeeld 1 liter (1 quart)).
WAARSCHUWING
Mors geen olie op de hete uitlaatspruit-
stukken, aangezien er dan brand kan ont-
staat.
Oliepeil op het middendisplay
bekijken
Wanneer de auto is ingeschakeld, kunt u het
middendisplay gebruiken om het oliepeil weer
te geven middels de elektronische oliepeilsen-
sor. Het is zaak het oliepeil regelmatig te con-
troleren.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Tik op
Status om het oliepeil weer te
geven.
Grafische weergave van het oliepeil op het midden-
display.
N.B.
Na het bijvullen of aftappen van olie duurt
het even voordat het systeem wijzigingen
in het oliepeil kan waarnemen. De auto
moet zo'n ca. 30 km (20 miles) hebben
gereden en vervolgens 5 minuten op een
vlakke ondergrond hebben stilgestaan met
de motor afgezet, voordat het weergege-
ven oliepeil correct is.
N.B.
Als niet aan de gestelde voorwaarden voor
meting van het oliepeil is voldaan (verstre-
ken tijd na motoruitschakeling, hellings-
hoek van de auto, buitentemperatuur e.d.),
zal de melding
Geen waarde beschikbaar
op het middendisplay verschijnen. Dit
betekent niet dat een van de autosyste-
men een storing vertoont.
Gerelateerde informatie
Motorolie (p. 599)
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie (p. 657)
Specificaties van de motorolie (p. 655)
Contactslotstanden (p. 408)
Autostatus (p. 590)
13
Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok.
14
Afhankelijk van model en motortype kan de motorruimte er anders uitzien.
ONDERHOUD EN SERVICE
602
Koelvloeistof bijvullen
De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor
af tot de juiste bedrijfstemperatuur. De
warmte die de motor overdraagt op de koel-
vloeistof is te benutten voor verwarming van
de passagiersruimte.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Vul
het reservoir nooit alleen met schoon water.
Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel
wanneer de koelvloeistofconcentratie te laag
is als wanneer deze te hoog is.
Als er een plasje koelvloeistof onder de auto
ontstaat, als er witte rook/damp uit de uitlaat-
pijp komt of als u meer dan 2 liter (zo'n
2 quarts) koelvloeistof moet bijvullen, bel dan
een takelwagen om bij een startpoging motor-
schade te voorkomen door een lek in het koel-
systeem.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof is mogelijk erg heet; open
de dop nooit wanneer de koelvloeistof heet
is. Als u moet bijvullen, moet u de dop
langzaam van het expansiereservoir
draaien om de overdruk af te laten.
Expansiereservoir voor koelsysteem.
Draai de dop van het expansiereservoir los
en vul indien nodig koelvloeistof bij. De
koelvloeistof mag niet hoger staan dan de
MAX-markering op het expansiereservoir.
BELANGRIJK
Schadelijk bij inname. Kan schade ver-
oorzaken aan organen (nieren).
Gebruik kant-en-klare koelvloeistof vol-
gens de aanbevelingen van Volvo. Zorg
er bij gebruik van geconcentreerde
koelvloeistof voor dat het mengsel voor
50 % uit koelvloeistof en 50 % water
van goedgekeurde kwaliteit bestaat.
Meng geen verschillende soorten koel-
vloeistof met elkaar.
Gebruik bij het vervangen van grotere
componenten van het koelsysteem
alleen verse koelvloeistof om de corro-
siewering van het systeem op peil te
houden.
De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. Als dat niet
het geval is, kunnen er hoge tempera-
turen optreden met gevaar voor
beschadiging (barsten) van de cilinder-
kop.
Hoge concentraties chloor, chloriden
en andere zoutverbindingen kunnen
aanleiding geven tot corrosie in het
koelsysteem.
ONDERHOUD EN SERVICE
603
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 598)
Specificaties van de koelvloeistof
(p. 658)
Lampen vervangen
Lamptypes verschillen per model en uitrus-
tingsniveau. Als een gloeilamp
15
kapotgaat, is
deze te vervangen volgens de instructies in
de gebruikershandleiding.
Bij een storing aan led
16
-lampen moet in de
meeste gevallen het hele lamphuis worden
vervangen.
N.B.
Neem voor informatie over lampen die in
de gebruikershandleiding niet genoemd
worden contact op met een erkende Volvo-
dealer of Volvo-monteur.
WAARSCHUWING
Bij het vervangen van een lamp moet het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand 0 staan.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit
rechtstreeks met uw vingers aan. Vet van
uw vingers wordt door de warmte ver-
dampt en zorgt voor een laagje op de
reflector die dan kapot kan gaan.
N.B.
Als een foutmelding niet verdwijnt nadat
de kapotte gloeilamp is vervangen, wordt
geadviseerd een erkende Volvo-werkplaats
te bezoeken.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplam-
pen en achterlichten kan tijdelijk condens
optreden aan de binnenkant van het lamp-
glas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en
alle externe verlichting is erop gebouwd
om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Con-
dens verdwijnt normaal uit het lamphuis,
wanneer de lamp enige tijd brandt.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 604)
Richtingaanwijzerlamp achter vervangen
(p. 604)
Remlichtlamp vervangen (p. 606)
Gloeilamp mistachterlicht vervangen
(p. 607)
Lampspecificaties (p. 607)
15
Sommige auto's hebben geen gloeilampen.
16
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
604
Positie buitenverlichting
De buitenverlichting van de auto omvat meer-
dere verschillende lampen. Laat vervanging
van een led
17
-lamp over aan een werkplaats.
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Koplampen
Dagrijlicht/stadslichten voor/achterlich-
ten/richtingaanwijzers (led)
Groot licht (led)
Dimlicht (led)
Mistlampen voor/bochtverlichting* (LED)
Lampen achterzijde
Remlicht – derde (led)
Mistachterlicht
Achterlicht (led)
Richtingaanwijzer
Remlichten
Achteruitrijlicht (led)
Gerelateerde informatie
Lampen vervangen (p. 603)
Lampspecificaties (p. 607)
Verlichtingsbediening (p. 144)
Richtingaanwijzerlamp achter
vervangen
De lampen voor richtingaanwijzers zitten
achter een paneel aan de zijkant van de baga-
geruimte.
1. Druk op de bovenrand van de paneelaf-
dekking om deze los te nemen.
2. Haal de isolatie opzij om bij de steunbrug
te kunnen.
17
Lichtdiode (Light Emmitting Diode)
ONDERHOUD EN SERVICE
605
3. Draai het verende boutje linksom los, duw
de clips aan de zijkanten naar binnen en
demonteer de steunbrug. Dat gaat het
eenvoudigst als u het boutje in de steun-
brug laat zitten.
4. Neem de grijze lamphouder los door deze
linksom te draaien en naar buiten te trek-
ken.
5. Haal de gloeilamp los door deze in te
duwen en linksom te draaien.
6. Plaats een nieuwe gloeilamp door deze in
de houder te duwen en rechtsom te
draaien.
7. Zet de lamphouder vast door deze
rechtsom te draaien.
8. Monteer de steunbrug met het bijbeho-
rende verende boutje en zorg ervoor dat
de clips in de juiste positie komen te zit-
ten. Haal het verende boutje tot aan de
aanslag aan, max. 2 Nm (1,5 ft lbs).
9. Klap de isolatie terug, haak vervolgens de
paneelafdekking vast en duw deze in posi-
tie terug.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit
rechtstreeks met uw vingers aan. Vet van
uw vingers wordt door de warmte ver-
dampt en zorgt voor een laagje op de
reflector die dan kapot kan gaan.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 604)
Lampspecificaties (p. 607)
Lampen vervangen (p. 603)
ONDERHOUD EN SERVICE
606
Remlichtlamp vervangen
De remlichtlampen zitten achter een paneel
aan de zijkant van de bagageruimte.
1. Druk op de bovenrand van de paneelaf-
dekking om deze los te nemen.
2. Haal de isolatie opzij om bij de remlicht-
lamp te kunnen.
3. Neem de zwarte lamphouder los door
deze linksom te draaien en naar buiten te
trekken.
4. Haal de gloeilamp los door deze in te
duwen en linksom te draaien
5. Plaats een nieuwe gloeilamp door deze in
de houder te duwen en rechtsom te
draaien.
6. Zet de lamphouder vast door deze
rechtsom te draaien.
7. Klap de isolatie terug, haak vervolgens de
paneelafdekking vast en duw deze in posi-
tie terug.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit
rechtstreeks met uw vingers aan. Vet van
uw vingers wordt door de warmte ver-
dampt en zorgt voor een laagje op de
reflector die dan kapot kan gaan.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 604)
Lampspecificaties (p. 607)
ONDERHOUD EN SERVICE
607
Gloeilamp mistachterlicht
vervangen
Het mistachterlicht zit in de achterbumper
aan de bestuurderszijde.
Alleen aan de bestuurderszijde zit een mistachter-
licht.
1. Haal het mistachterlicht aan de bestuur-
derszijde los door aan de korte zijde van
de lampeenheid een plat voorwerp zoals
een tafelmes of een schroevendraaier naar
binnen te steken en het mistachterlicht
ermee los te werken.
2. Neem de stekker los.
3. Neem de lamphouder los door deze
linksom te draaien en naar buiten te trek-
ken.
4. Haal de gloeilamp los door deze in te
duwen en linksom te draaien.
5. Plaats een nieuwe gloeilamp door deze in
de houder te duwen en rechtsom te
draaien.
6. Zet de lamphouder vast door deze
rechtsom te draaien.
7. Bevestig de stekker.
8. Steek de haak van het brede deel van het
mistachterlicht in de achterbumper en
roteer het zodat de clips vastklikken.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 604)
Lampspecificaties (p. 607)
Lampspecificaties
Specificaties van vervangbare gloeilampen.
Neem contact op met een werkplaats
18
, als
geen gloeilampen maar andere lampen
defect raken. Bij een storing aan led
19
-lampen
moet in de meeste gevallen het hele lamphuis
worden vervangen.
Functie
W
A
Type
Richtingaanwijzers achter 24 PY24W
Remlichten 21 H21W LL
Mistachterlicht 21 H21W LL
A
Watt
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 604)
Lampen vervangen (p. 603)
ONDERHOUD EN SERVICE
608
Startaccu
Het elektrische systeem is enkelpolig en
gebruikt het chassis en het motorblok als
geleiders.
De startaccu dient voor inschakeling van het
elektrische systeem en aandrijving van de
startmotor en andere uitrusting in de auto.
Laat de hulpaccu vervangen in een werk-
plaats
20
.
Op de auto zit een wisselstroomdynamo met
spanningsregelaar.
De startaccu is een 12V-accu die speciaal ont-
wikkeld is met het oog op de CO2-verlagende
systemen Start/Stop en regeneratief laden en
de werking van uiteenlopende autosystemen
ondersteunt.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden en
dergelijke zijn van invloed op de levensduur en
de werking van de accu.
Koppel de startaccu nooit los, terwijl de
motor draait.
Controleer of de kabels van de startaccu
op de juiste manier zijn aangesloten en
stevig vastzitten.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aanslui-
ting van een startkabel, kan volstaan
om de accu tot ontploffing te brengen.
Sluit de startkabels niet aan op een
component va het brandstofsysteem of
op bewegende onderdelen. Pas op
voor hete motoronderdelen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur
dat ernstige chemische brandwonden
kan veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op
uw huid of kleren morst, moet u
onmiddellijk met grote hoeveelheden
water spoelen. Neem onmiddellijk con-
tact op met een arts, als u accuzuur in
uw ogen krijgt.
Rook niet in de buurt van de accu.
Laadpunten
Bij het aansluiten van een externe startaccu of
acculader worden de laadpunten van de accu
in de motorruimte gebruikt.
Negatief laadpunt
Positief laadpunt
BELANGRIJK
Gebruik voor het opladen van de startaccu
of de hulpaccu alleen een moderne accula-
der met laadspanningsregeling. Maak geen
gebruik van een eventuele snellaadfunctie,
omdat de accu daarbij beschadigd kan
raken.
18
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
19
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
20
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
609
BELANGRIJK
Bij het negeren van het volgende valt na
aansluiting van een externe startaccu of
acculader de energiebesparingsfunctie
voor het infotainmentsysteem mogelijk tij-
delijk uit en/of verschijnt er tijdelijk geen
displaytekst over de ladingstoestand van
de startaccu op het bestuurdersdisplay:
Gebruik de minpool van de startaccu in
de auto nooit voor aansluiting van een
externe startaccu of acculader – alleen
het negatieve laadpunt van de auto
mag als massapunt dienen.
N.B.
Als de startaccu vaak ontladen wordt, heeft
dat een negatief effect op zijn levensduur.
De levensduur van de startaccu hangt af
van meerdere factoren, waaronder de rij-
omstandigheden en het klimaat. De start-
capaciteit van de accu daalt in de loop van
de tijd geleidelijk en daarom moet de accu
worden opgeladen als de auto langere tijd
niet wordt gebruikt of als er alleen korte rit-
ten mee worden gemaakt. Extreme kou
beperkt de startcapaciteit ook.
Om de startaccu in een goede conditie te
houden wordt geadviseerd om minimaal 15
minuten per week te rijden of de accu aan
te sluiten op een acculader met automati-
sche druppellading.
Een startaccu die constant volledig opgela-
den wordt gehouden, heeft een maximale
levensduur.
Positie
De startaccu zit in de motorruimte.
WAARSCHUWING
Als de startaccu losgekoppeld is geweest,
werkt de automatische openings-/slui-
tingsfunctie pas weer naar behoren nadat
deze is gereset. Resetten is nodig om de
inklembeveiliging te laten werken.
BELANGRIJK
Bij bepaalde modellen is de accu bevestigd
met een spanband. Let op dat de span-
band altijd goed strak zit.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
610
Specificaties van de startaccu
Accutype H6 AGM
Spanning (V) 12
Koudestartvermogen
A
– CCA
B
(A)
760
Afmetingen, l×b×h 278×175×190 mm (10,9×6,9×7,5 inch)
Capaciteit (Ah) 70
A
Volgens EN-norm.
B
Cold Cranking Amperes.
Volvo adviseert om accu's altijd te laten ver-
vangen door een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Bij vervanging van de accu moet u erop let-
ten dat u een accu van dezelfde afmetin-
gen, met hetzelfde koudestartvermogen en
van hetzelfde type gebruikt als de originele
accu (zie de sticker op de accu).
Gerelateerde informatie
Symbolen op de accu's (p. 612)
Hulpaccu (p. 611)
Starthulp met andere accu (p. 458)
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 161)
Accu's recyclen (p. 613)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
611
Hulpaccu
Een auto met Start/Stop-systeem is voorzien
van twee accu's – één krachtigere 12 V-star-
taccu en een hulpaccu die gebruikt wordt
voor de startprocedure middels het Start/
Stop-systeem.
De hulpaccu van 12 V zit onder in de motorruimte.
Ook afgebeeld is de startaccu (bovenaan).
N.B.
Hoe hoger de stroomafname in de auto
(extra koeling/verwarming e.d.), hoe
meer de accu’s moeten worden bijge-
laden = hoe hoger het brandstofver-
bruik.
Wanneer de capaciteit van de star-
taccu tot onder de ondergrens is
gedaald, wordt het Start/Stop-sys-
teem uitgeschakeld.
Een tijdelijke functiebeperking van het Start/
Stop-systeem op grond van een hoge stroom-
afname houdt het volgende in:
Er vindt automatische motorstart plaats
zonder dat u het rempedaal loslaat.
De hulpaccu vergt doorgaans niet meer ser-
vice dan de normale startaccu. Neem bij vra-
gen of problemen contact op met een werk-
plaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Bij het negeren van het volgende valt het
Start/Stop-systeem mogelijk tijdelijk uit na
aansluiting van een externe startaccu of
acculader:
Gebruik de minpool van de startaccu in
de auto nooit voor aansluiting van een
externe startaccu of acculader – alleen
het negatieve laadpunt van de auto
mag als massapunt dienen.
N.B.
Als de startaccu dermate ontladen is dat
de elektrische standaardsystemen van de
auto's zijn uitgeschakeld en als u de motor
vervolgens start met een externe accu of
acculader, dan blijft het Start/Stop-sys-
teem mogelijk actief. Als het Start/Stop-
systeem kort daarna een automatische
motorstop verricht, is de kans groot dat
een volgende automatische motorstart
mislukt door onvoldoende capaciteit van
de startaccu, omdat de accu niet genoeg is
opgeladen.
Als de auto starthulp heeft gekregen of de
accu onvoldoende is opgeladen met een
acculader, wordt geadviseerd het Start/
Stop-systeem uit te schakelen totdat de
auto de startaccu voldoende bijgeladen
heeft. Bij een buitentemperatuur van zo'n
+15 °C (60 °F) moet de accu ten minste
1 uur lang door de auto worden opgeladen.
Bij lagere buitentemperaturen kan de laad-
duur toenemen tot zo'n 34 uur. Geadvi-
seerd wordt de accu op te laden met een
externe acculader.
Specificaties van de hulpaccu
Type AGM
Spanning (V) 12
||
ONDERHOUD EN SERVICE
612
Koudestartvermogen
A
– CCA
B
(A)
170
Afmetingen, l×b×h
150×90×130 mm
(5,9×3,5×5,1 inch)
Capaciteit (Ah) 10
A
Volgens EN-norm.
B
Cold Cranking Amperes.
BELANGRIJK
Bij vervanging van de accu moet u erop let-
ten dat u een accu van dezelfde afmetin-
gen, met hetzelfde koudestartvermogen en
van hetzelfde type gebruikt als de originele
accu (zie de sticker op de accu).
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 608)
Start/Stop-systeem (p. 433)
Symbolen op de accu's (p. 612)
Accu's recyclen (p. 613)
Symbolen op de accu's
Op de accu's zitten symbolen die informatie
verstrekken en waarschuwen.
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie
de gebruikershandleiding
die bij de auto hoort.
Bewaar accu's buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Bestemd voor inzameling.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 608)
Hulpaccu (p. 611)
Accu's recyclen (p. 613)
ONDERHOUD EN SERVICE
613
Accu's recyclen
Een uitgewerkte startaccu of hulpaccu moet
op een milieuvriendelijke manier worden
gerecycled - deze bevat namelijk lood.
Neem contact op met een werkplaats bij twij-
fel over de juiste manier van verwerken van
dergelijk afval - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 608)
Hulpaccu (p. 611)
Symbolen op de accu's (p. 612)
Zekeringen en relais- en
zekeringenhouders
Om te voorkomen dat de elektrische syste-
men van de auto beschadigd raken door kort-
sluiting of overbelasting, worden alle verschil-
lende elektrische functies en onderdelen door
enkele zekeringen beschermd.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een
zekering met meer ampère dan gespecifi-
ceerd om een zekering te vervangen. Dit
kan aanzienlijke schade aan het elektrische
systeem veroorzaken en mogelijk tot brand
leiden.
Als een van de elektrische onderdelen of func-
ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-
rende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaalde-
lijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbeho-
rende onderdeel een storing vertoont. Volvo
adviseert u om dan voor controle contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Positie van relais- en
zekeringenhouders
Motorruimte
Onder linker voorstoel
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 614)
Zekeringen in motorruimte (p. 615)
Zekeringen onder linker voorstoel
(p. 620)
ONDERHOUD EN SERVICE
614
Zekering vervangen
Om te voorkomen dat de elektrische syste-
men van de auto beschadigd raken door kort-
sluiting of overbelasting, worden alle verschil-
lende elektrische functies en onderdelen door
enkele zekeringen beschermd.
1. Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk
deze van opzij om te kijken of het gebo-
gen draadje soms doorgebrand is.
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering
aan met dezelfde kleur en hetzelfde ampe-
rage.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een
zekering met meer ampère dan gespecifi-
ceerd om een zekering te vervangen. Dit
kan aanzienlijke schade aan het elektrische
systeem veroorzaken en mogelijk tot brand
leiden.
WAARSCHUWING
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats voor de zekeringen die niet in
de gebruikershandleiding worden
genoemd. Als u op een verkeerde manier
een zekering vervangt, kan dat ernstige
schade aan de elektrische systemen ver-
oorzaken.
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringenhou-
ders (p. 613)
Zekeringen in motorruimte (p. 615)
Zekeringen onder linker voorstoel
(p. 620)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
615
Zekeringen in motorruimte
De zekeringen in de motorruimte bescher-
men onder meer de motor- en remfuncties.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
616
Aan de binnenkant van het deksel zit een spe-
ciale trekker waarmee u de zekeringen gemak-
kelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder is tevens
plaats voor enkele reservezekeringen.
Posities
Aan de binnenkant van het deksel zit een stic-
ker met de positie van de verschillende zeke-
ringen.
Functie Ampère Type
USB-poort in tunnelconsole, achter*
5 Micro
12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin 15 Micro
- - Micro
12V-aansluiting in kofferbak/bagageruimte*
15 Micro
Motorregeleenheid 20 Micro
Bobines; bougies 15 Micro
Magneetkleppen (benzine); klep; thermostaat voor motorkoelsysteem (benzine); koelpomp voor EGR (diesel); regeleen-
heid gloeibougies (diesel)
Motorregeleenheid
15 Micro
Magneetkleppen (benzine); klep; thermostaat voor motorkoelsysteem (benzine); koelpomp voor EGR (diesel); regeleen-
heid gloeibougies (diesel); vacuümregelaars; klep; Power Pulse-klep (diesel)
10 Micro
Middelste lambdasonde (benzine), achterste lambdasonde (diesel) 15 Micro
NOx-sensor (diesel) 15 Micro
Koelvloeistofpomp 20 Micro
Rechter koplamp 20 Micro
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
617
Functie Ampère Type
Linker koplamp 20 Micro
Airbags 5 Micro
Gaspedaalsensor 5 Micro
Voeding bij ingeschakeld contact: Motorregeleenheid; transmissiecomponenten; elektrische stuurbekrachtiging; cen-
trale elektronicamodule; regeleenheid remsysteem
5 Micro
Elektrische hulpverwarming*; OBDII schutbord
5 Micro
Alcoholslot*
5 Micro
- - Micro
Interne relaisspoelen 5 Micro
- - Micro
Rempedaalsensor 5 Micro
Processor 5 Micro
Regeleenheid voor het inschakelen/wijzigen van schakelstanden van de automatische versnellingsbak 5 Micro
Actuator hydraulische koppeling 25 Micro
Regeleenheid transmissie 15 Micro
Actuator hydraulische koppeling 25 Micro
Motorregeleenheid 5 Micro
- - Micro
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
618
Functie Ampère Type
- - Micro
Claxon 20 Micro
Sirene alarmsysteem*
5 Micro
Voorruitwissers 30
MCase
A
Regeleenheid voor remsysteem (kleppen, parkeerrem) 40
MCase
A
Remregeling met hulpaccu van 48 V 30
MCase
A
Regeleenheid voor remsysteem (ABS-pomp) 40
MCase
A
- -
MCase
A
Actuator voor transmissie 25
MCase
A
Actuator voor transmissie 30
MCase
A
- - -
Rechter koplamp; linker koplamp 30
MCase
A
- -
MCase
A
- -
MCase
A
Regeleenheid trekhaak*
25
MCase
A
Regeleenheid trekhaak*
40
MCase
A
- -
MCase
A
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
619
Functie Ampère Type
Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel*
20
MCase
A
- -
MCase
A
- - Micro
- - Micro
- - Micro
- - Micro
- - Micro
Brandstoffilterverwarming (diesel) 30
MCase
A
Elektrische voorruitverwarming* rechts
40
MCase
A
Elektrische voorruitverwarming* links
40
MCase
A
Regelfunctie voor hulpaccu 5 Micro
Linker koplamp 20 Micro
Rechter koplamp 20 Micro
A
Laat het vervangen van dit type zekering over aan een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringenhou-
ders (p. 613)
Zekering vervangen (p. 614)
ONDERHOUD EN SERVICE
620
Zekeringen onder linker voorstoel
De zekeringen onder de linker voorstoel
beschermen onder meer de elektrische aan-
sluitingen, displays en portiermodules.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
621
De relais- en zekeringenhouder in de motor-
ruimte biedt plaats aan enkele reservezekerin-
gen. Aan de binnenkant van het deksel zit een
speciale trekker waarmee u de zekeringen
gemakkelijker kunt verwijderen en aanbren-
gen.
Posities
Aan de binnenkant van het deksel zit een stic-
ker met de positie van de verschillende zeke-
ringen.
Functie Ampère Type
Regeleenheid audio (versterker)
A
40
MCase
B
Centrale elektronicamodule A: sensoren, radarsensoren, elektrisch bedienbare stoelen*.
40
MCase
B
Centrale elektronicamodule B: sensoren, radarsensoren, elektrisch bedienbare stoelen*.
40
MCase
B
Ventilatormodule voor klimaatregeling voorin 40
MCase
B
Elektrische achterklepbediening*
25
MCase
B
Elektrisch bedienbare stoel*, rechts
20
MCase
B
Standverwarming*
25
MCase
B
Regeleenheid voor reductie van stikstofoxiden (diesel)
Zonnesensor
30
MCase
B
Portiermodule in portier rechtsachter 20 Micro
Portiermodule in portier linksachter 20 Micro
Portiermodule in portier linksvoor 20 Micro
Veringsmodule 20 Micro
Portiermodule in portier rechtsvoor 20 Micro
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
622
Functie Ampère Type
Achterbankverwarming*
15 Micro
- - Micro
Processor 5 Micro
Regeleenheid voor reductie van stikstofoxiden (diesel) 15 Micro
Stuurslot 7,5 Micro
Regeleenheid voor klimaatregeling 7,5 Micro
Bewegingsmelders interieur*
5 Micro
Bestuurdersdisplay 5 Micro
Knoppenset op middenconsole 5 Micro
Stuurwieleenheid 5 Micro
Module voor startknop; elektronische schakelmodule; elektronische parkeerrem 5 Micro
Middendisplay 5 Micro
Regeleenheid voor Connected Car; regeleenheid voor Volvo On Call 5 Micro
Module voor multiband-antenne 5 Micro
Relaisspoelen 5 Micro
Detectiemodule schopbeweging* (om de elektrisch bedienbare achterklep te openen)
5 Micro
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
623
Functie Ampère Type
Regeleenheid Sensus
Tv*
C
15 Micro
Diagnoseaansluiting OBDII 10 Micro
Alcoholslot*
Module voor extra accessoires
5 Micro
Vergrendelmotor voor hoofdsteun linksachter 15 Micro
Vergrendelmotor voor hoofdsteun rechtsachter 15 Micro
Elektrische achterruitverwarming 30
MCase
B
Module voor gordelspanners links 40
MCase
B
Module voor gordelspanners rechts 40
MCase
B
Vochtsensor 5 Micro
Regeleenheid voor brandstofpomp 20 Micro
Koelvloeistofpomp 7,5 Micro
Module voor elektrische stuurverwarming*
15 Micro
Luchtvochtigheidssensor 5 Micro
Koplampsproeiers*
25
MCase
B
Voor- en achterruitsproeier 25
MCase
B
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
624
Functie Ampère Type
- -
MCase
B
- -
MCase
B
- - Micro
- - Micro
- - Micro
- - Micro
Module voor gordelspanners 5 Micro
Blind Spot Information (BLIS)*; regeleenheid exterieur achteruitrijgeluid
5 Micro
- - Micro
- - Micro
Regeleenheid All Wheel Drive (AWD)*
15 Micro
Koelvloeistofpomp 7,5 Micro
Parkeerhulpcamera*
5 Micro
- - Micro
Regeleenheid voor airbags en gordelspanners 5 Micro
Achterruitwisser 15 Micro
Plafondconsole voor panoramadak*
20 Micro
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
625
Functie Ampère Type
Zonnesensor 5 Micro
Interieurverlichting; auto-dimfunctie achteruitkijkspiegel*; gecombineerde regen- en lichtsensor*; bedieningspanelen in
achterportieren en bagageruimte
7,5 Micro
- - Micro
Regeleenheid voor rijhulpsystemen 5 Micro
Alcoholslot*
5 Micro
Draadloze telefoonoplader*; USB-poort
5 Micro
- - Micro
- - Micro
A
Geldt voor bepaalde varianten.
B
Laat het vervangen van dit type zekering over aan een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
C
Geldt voor bepaalde markten.
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringenhou-
ders (p. 613)
Zekering vervangen (p. 614)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
626
Interieur reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen. Het is belangrijk te stofzui-
gen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt.
BELANGRIJK
Sommige geverfde kledingstukken
(zoals spijkerbroeken en suède kleding)
kunnen afgeven en voor verkleuring
van de bekleding zorgen. In dat geval
is het belangrijk om de verkleurde
delen van de bekleding zo spoedig
mogelijk te reinigen en te verzorgen.
Reinig het interieur nooit met sterke
oplosmiddelen zoals sproeiervloeistof,
wasbenzine, terpentine of geconcen-
treerde alcohol, omdat zowel de bekle-
ding als de overige interieurmaterma-
len daarbij beschadigd kunnen raken.
Spuit reinigingsmiddelen nooit recht-
streeks op componenten met elektri-
sche knoppen of bedieningselementen.
Maak ze in plaats daarvan schoon met
een doek die u met het reinigingsmid-
del bevochtigd hebt.
Scherpe voorwerpen en klittenband-
sluitingen kunnen de textielbekleding
van de auto beschadigen.
Gebruik reinigingsmiddelen alleen voor
de beoogde materialen.
Gerelateerde informatie
Middendisplay reinigen (p. 627)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren bekleding reinigen* (p. 629)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
627
Middendisplay reinigen
Vuil, vlekken en vettige vingerafdrukken kun-
nen ertoe leiden dat het middendisplay min-
der goed werkt en minder goed af te lezen is.
Reinig het scherm regelmatig met een micro-
vezeldoek.
1. Schakel het middendisplay uit door lang
op de homeknop te drukken.
2. Neem het scherm af met de meegeleverde
microvezeldoek of gebruik een andere
microvezeldoek van vergelijkbare kwali-
teit. Droog het scherm in kleine cirkelende
bewegingen met een schone en droge
microvezeldoek. U kunt de microvezel-
doek zo nodig licht bevochtigen met
schoon water.
3. Activeer het display door kort op de home-
knop te drukken.
BELANGRIJK
De microvezeldoek moet bij het schoon-
maken van het middendisplay vrij van zand
en vuil zijn.
BELANGRIJK
Breng alleen lichte druk aan op het scherm
bij het reinigen van het middendisplay. Bij
te hard drukken kan het display bescha-
digd raken.
BELANGRIJK
Spuit geen vloeistoffen of bijtende chemi-
caliën rechtstreeks op het middendisplay.
Gebruik geen ruitenreiniger, reinigingsmid-
delen, sprays, oplosmiddelen, alcoholen,
ammonia-oplossingen of schurende reini-
gingsmiddelen.
Gebruikt nooit schurende poetsdoeken,
papieren handdoeken of zijdepapier omdat
deze aanleiding kunnen geven tot krassen
op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren bekleding reinigen* (p. 629)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
628
Textielbekleding en
hemelbekleding reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen. Het is belangrijk te stofzui-
gen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt.
Vermijd schrapen of wrijven bij het verwijde-
ren van een vlek op textielbekleding of de pla-
fondbekleding om schade aan de bekleding
tegen te gaan. Gebruik evenmin sterke vlek-
verwijderaars om verkleuring van de bekleding
te voorkomen.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren bekleding reinigen* (p. 629)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
Veiligheidsgordels reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen. Het is belangrijk te stofzui-
gen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt.
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel
en in het bijzonder het textielreinigingsmiddel
dat bij erkende Volvo-dealers verkrijgbaar is.
Zorg dat de gordel droog is, voordat deze
weer wordt opgerold.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren bekleding reinigen
*
(p. 629)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
Vloermatten en inlegmatten
reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen. Het is belangrijk te stofzui-
gen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt.
Haal de inlegmatten uit de auto om de vloer-
bekleding en de inlegmatten ieder apart
schoon te kunnen maken. Elk van beide inleg-
matten zit met pennen vast.
1. Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij
elk van beide pennen vast te pakken en
recht omhoog te tillen.
2. Gebruik een stofzuiger om vuil en stof te
verwijderen.
N.B.
Schud de inlegmatten niet te sterk en sla
ze niet met te grote kracht uit tegen voor-
werpen, omdat de inlegmatten daarbij kun-
nen breken.
3. Voor vlekken op de vloermat wordt gead-
viseerd het speciale reinigingsmiddel voor
stoffen bekleding te gebruiken nadat u
hebt gestofzuigd. U dient vloermatten te
reinigen met de door de Volvo-dealer
geadviseerde producten.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
629
4. Breng de inlegmat na het reinigen aan
door deze bij beide pennen vast te druk-
ken.
WAARSCHUWING
Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één
inlegmat tegelijk en controleer alvorens
weg te rijden of de mat voor de bestuur-
dersstoel goed in de bevestigingsklemmen
op de vloer vastzit om te voorkomen dat
deze kan gaan glijden en achter of onder
de pedalen blijft haken.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Leren bekleding reinigen* (p. 629)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
Leren bekleding reinigen*
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen. Het is belangrijk te stofzui-
gen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt.
De leren bekleding* van Volvo is behandeld
om de bekleding in de oorspronkelijke staat te
houden.
Leren bekleding* is een natuurproduct dat na
verloop van tijd een mooi patina krijgt. Voor
het behoud van de eigenschappen en kleur
van het leer is regelmatige reiniging en verzor-
ging vereist. Volvo biedt een universeel leer-
verzorgingsproduct, Volvo Leather Care Kit/
Wipes, waarmee u leren bekleding kunt reini-
gen en verzorgen. Wanneer u het product vol-
gens de instructies gebruikt, herstelt het de
beschermende laag van het leer.
Voor optimale resultaten adviseert Volvo de
beschermende crème een- à viermaal per jaar
(zo nodig vaker) op te brengen. U kunt Volvo
Leather Care Kit/Wipes verkrijgen bij de
Volvo-dealer.
Leren bekleding reinigen
1. Breng wat schoonmaakmiddel voor leer
aan op een vochtige spons en knijp erin
tot er schuim gevormd wordt.
2. Bewerk de vlek met de spons in een cir-
kelvormige beweging.
3. Bevochtig de vlek overvloedig met de
spons en laat de vlek absorberen door de
spons zonder te schrobben.
4. Droog de vlek na met een zachte hand-
doek en laat het leer goed drogen.
Lederen bekleding beschermen
1. Breng een leerverzorgingsmiddel aan op
een doek en breng het middel aan op het
leer met een lichte cirkelvormige bewe-
ging.
2. Laat 20 minuten drogen.
> Door de lederen bekleding te bescher-
men is deze beter bestand tegen de
invloed van de uv-straling van de zon.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
630
Leren stuurwiel reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen. Het is belangrijk te stofzui-
gen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt.
Leer moet kunnen ademen. Dek het leren
stuurwiel nooit af met kunststof bescherming.
Reinig het leren stuurwiel bij voorkeur met
Volvo Leather Care Kit/Wipes. Verwijder eerst
vuil, stof en dergelijk met een vochtige spons
of doek.
BELANGRIJK
Scherpe voorwerpen, zoals bijvoorbeeld
ringen, kunnen het leer op het stuurwiel
beschadigen.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren bekleding reinigen* (p. 629)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal
en hout reinigen (p. 630)
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en auto-
verzorgingsproducten die door Volvo geadvi-
seerd worden. Reinig regelmatig en behandel
vlekken meteen.
Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
panelen van kunststof worden met water
bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken
geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een
erkende Volvo-werkplaats.
Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik ook
nooit sterke vlekverwijderaars.
BELANGRIJK
Gebruik geen oplosmiddelen met alcohol
voor het schoonmaken van het glas van het
bestuurdersdisplay.
BELANGRIJK
Let erop dat glanzende oppervlakken
gevoelig zijn voor krasvorming, zodat u
dergelijke oppervlakken met cirkelvormige
bewegingen en een schone en droge
microvezeldoek moet reinigen. Bevochtig
de microvezeldoek zo nodig met schoon
water.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 626)
Middendisplay reinigen (p. 627)
Textielbekleding en hemelbekleding reini-
gen (p. 628)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 628)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 628)
Leren bekleding reinigen* (p. 629)
Leren stuurwiel reinigen (p. 630)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
631
Exterieur reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat
het vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u
tevens de kans op krassen en houdt u de auto
langer mooi. Reinig de auto op een spoelvloer
met olieafscheider en gebruik autoshampoo.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet of als u deze extra
bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe
auto pas na een jaar te poetsen. In de was
zetten kunt u eerder doen. Poets uw auto niet
en zet hem niet in de was in direct zonlicht.
Het te poetsen oppervlak mag niet warmer
zijn dan 45 °C (113 °F).
Was de auto en droog deze zorgvuldig af,
voordat u begint te poetsen of de was
aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlek-
ken met een teerverwijderaar of terpen-
tine. U kunt hardnekkige vlekken met een
speciaal voor autolak bestemde, fijne
schuurpasta ("rubbing compound") verwij-
deren.
Poets de lak eerst op en behandel deze
daarna met was in vloeibare of vaste vorm.
Volg de aanwijzingen op de verpakking
nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten
zowel poetsmiddel als was.
BELANGRIJK
Waxen en polijsten van kunststof en rubber
onderdelen is niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op
kunststof en rubber onderdelen mag u, als
dat nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik
een zachte spons.
Bij het polijsten van glanzende strips kan
de glanzende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddelen met een
schurende werking.
BELANGRIJK
Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door
Volvo geadviseerd worden. Andere behan-
delingen zoals lakconservering, verzege-
ling, bescherming, glansverzegeling e.d.
kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade
als gevolg van dergelijke behandelingen
valt niet onder de Volvo-garantie.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
ONDERHOUD EN SERVICE
632
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Met de hand wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat
het vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u
tevens de kans op krassen en houdt u de auto
langer mooi. Reinig de auto op een spoelvloer
met olieafscheider en gebruik autoshampoo.
Waar u op moet letten bij het met de
hand wassen van de auto
Was de auto niet in direct zonlicht. Het
schoonmaakmiddel of de was kunnen dan
indrogen, wat een schurende werking
heeft.
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk
van de lak. Vogelpoep bevat stoffen die de
lak aantasten en deze zeer snel doen ver-
kleuren. Gebruik bijv. een zachte tissue of
een spons die u goed hebt bevochtigd. U
wordt geadviseerd een dergelijke verkleu-
ring te laten herstellen door een erkende
Volvo-werkplaats.
Spoel de bodem van de auto af, met inbe-
grip van de wielkasten en bumpers.
Spoel de hele auto af totdat al het losse
vuil is verwijderd om het risico van was-
krassen te beperken. Spuit niet recht-
streeks in de richting van de sloten.
Gebruik indien nodig een koudontvetter
op oppervlakken met hardnekkig vuil. Let
erop dat de oppervlakken dan niet door de
zon opgewarmd mogen zijn.
Was de auto met een spons, autosham-
poo en een ruime hoeveelheid lauw water.
Reinig de wisserbladen met een lauwe
zeepoplossing of autoshampoo.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker. Door water-
druppels niet in felle zon te laten opdro-
gen, verkleint u het risico van watervlek-
ken die moeten worden weggepoetst.
Na het wassen van de auto kan er nog
teer uit het asfalt zijn achtergebleven.
Gebruik een speciale remover om hard-
nekkige teervlekken te verwijderen.
WAARSCHUWING
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats. Als de motor warm is,
bestaat er brandgevaar.
BELANGRIJK
Vuile koplampen werken slechter. Maak ze
regelmatig schoon, bijv. als u tankt.
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen,
maar water en een niet krassende spons.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
633
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplam-
pen en achterlichten kan tijdelijk condens
optreden aan de binnenkant van het lamp-
glas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en
alle externe verlichting is erop gebouwd
om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Con-
dens verdwijnt normaal uit het lamphuis,
wanneer de lamp enige tijd brandt.
BELANGRIJK
Controleer vóór het wassen van de
auto of het panoramadak* en de zon-
neklep gesloten zijn.
Gebruik voor het panoramadak nooit
een schurend poetsmiddel.
Gebruik nooit was voor de rubberen
lijsten rond het panoramadak.
BELANGRIJK
Vergeet niet om na het wassen van de auto
vuil te verwijderen uit de afvoergaatjes in
de portieren en in de dorpels.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Instelling voor automatische activering
van de parkeerrem (p. 417)
Automatische wasstraat
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Hoe langer u het vuil laat zitten, hoe lastiger
het wordt om de auto goed schoon te maken.
Bovendien bestaat gevaar voor krassen in het
lakwerk.
In een automatische wasstraat kunt u de auto
weliswaar snel en eenvoudig reinigen, maar de
borstels van de wasstraat kunnen niet overal
even goed bij. Volvo adviseert u om de auto
met de hand te wassen of een bezoek aan de
automatische wasstraat te combineren met
een handmatige wasbeurt.
N.B.
Volvo raadt het af om een nieuwe auto de
eerste maanden in een automatische was-
straat te reinigen (omdat de lak dan nog
niet helemaal is uitgehard).
BELANGRIJK
Deactiveer alvorens de auto een wasstraat
in te rijden de automatische rem bij stil-
stand en de automatische activering van
de parkeerrem. Als u deze functies niet
deactiveert, zal het remsysteem bij stil-
stand blokkeren zodat de auto niet kan rij-
den.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
634
BELANGRIJK
Voor automatische wasstraten waarbij de
auto wordt voortgetrokken en de wielen
draaien geldt het volgende:
1. Zorg er alvorens de auto te wassen
voor dat de automatische regensensor
is gedeactiveerd, omdat deze anders
kan starten en daarbij kunnen de wis-
sers beschadigd raken.
2. Zorg ervoor dat de zijspiegels zijn inge-
klapt, dat eventuele verstralers goed
zijn vastgezet en dat antennes zijn
ingeklapt of verwijderd, omdat deze
anders in de wasstraat beschadigd
kunnen raken.
3. Rijd de wasstraat binnen.
4. Deactiveer de functie "Automatische
rem bij stilstand" met de knop
op
de tunnelconsole.
5. Deactiveer de functie "Automatische
activering van de parkeerrem" in het
hoofdscherm van het middendisplay.
6. Zet de motor af door de startknop
naast het stuurwiel in te drukken. Houd
de knop minstens 2 seconden inge-
drukt.
De auto is klaar voor de automatische was-
straat.
BELANGRIJK
Het systeem schakelt automatisch naar
stand P als bovenstaande stappen niet in
acht worden genomen. In stand P zijn de
wielen geblokkeerd, wat ze niet moeten
zijn bij wassen in een wasstraat.
N.B.
Let op: als de auto voorzien is van de func-
tie voor passieve vergrendeling en ontgren-
deling* kan de auto bij het wassen van de
auto worden vergrendeld/ontgrendeld als
de transpondersleutel binnen bereik is.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Automatische rem bij stilstand (p. 418)
Instelling voor automatische activering
van de parkeerrem (p. 417)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en
aanraakgevoelige zones* (p. 252)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
635
Hogedrukreinigers
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Hoe langer u het vuil laat zitten, hoe lastiger
het wordt om de auto goed schoon te maken.
Bovendien bestaat gevaar voor krassen in het
lakwerk. Zorg dat de auto op een spoelvloer
met olieafscheider staat. Gebruik autosham-
poo.
Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op
dat u cirkelende bewegingen maakt en de
spuitkop op minstens 30 cm (13 in.) afstand
van de auto houdt. Spuit niet rechtstreeks in
de richting van de sloten.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Wisserbladen reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Hoe langer u het vuil laat zitten, hoe lastiger
het wordt om de auto goed schoon te maken.
Bovendien bestaat gevaar voor krassen in het
lakwerk. Zorg dat de auto op een spoelvloer
met olieafscheider staat. Gebruik autosham-
poo.
Door teer-, stof- en zoutresten op de wisser-
bladen en insecten, ijs en dergelijke op de
voorruit gaan wisserbladen minder lang mee.
Zet de wisserbladen bij het reinigen in de ser-
vicestand.
N.B.
Reinig de wisserbladen en voorruit regel-
matig met een lauw sop of autoshampoo.
Gebruik geen sterke oplosmiddelen.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Kunststof en rubber
sieronderdelen exterieur reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Hoe langer u het vuil laat zitten, hoe lastiger
het wordt om de auto goed schoon te maken.
Bovendien bestaat gevaar voor krassen in het
lakwerk. Reinig de auto op een spoelvloer
met olieafscheider en gebruik autoshampoo.
Voor het reinigen en verzorgen van gekleurde
kunststof onderdelen, rubber onderdelen en
sieronderdelen zoals glimmende strips, wordt
geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te
gebruiken dat bij de Volvo-werkplaats verkrijg-
baar is. Volg bij het gebruik van dit reinigings-
middel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig
op.
Was de auto bij voorkeur niet met reinigings-
middelen met een pH lager dan 3,5 of hoger
dan 11,5. Geanodiseerde aluminium onderde-
len*, zie afbeelding, kunnen anders verkleuren.
Het gebruik van schurende poetsmiddelen
wordt afgeraden, zie afbeelding.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
636
Onderdelen die moeten worden schoongemaakt met
een reinigingsmiddel met een pH tussen 3,5 en 11,5.
BELANGRIJK
Waxen en polijsten van kunststof en rubber
onderdelen is niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op
kunststof en rubber onderdelen mag u, als
dat nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik
een zachte spons.
Bij het polijsten van glanzende strips kan
de glanzende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddelen met een
schurende werking.
BELANGRIJK
Was de auto bij voorkeur niet met reini-
gingsmiddelen met een pH lager dan 3,5
of hoger dan 11,5. Geanodiseerde onderde-
len van aluminium zoals de dakrails en de
sierlijsten rond de zijruiten kunnen anders
verkleuren.
Gebruik nooit metaalpolijstpasta op onder-
delen van geanodiseerd aluminium om ver-
kleuring en schade aan de finish tegen te
gaan.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
Velgen reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Hoe langer u het vuil laat zitten, hoe lastiger
het wordt om de auto goed schoon te maken.
Bovendien bestaat gevaar voor krassen in het
lakwerk. Reinig de auto op een spoelvloer
met olieafscheider en gebruik autoshampoo.
Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die
Volvo adviseert.
Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het
oppervlak beschadigen en vlekken veroorza-
ken op verchroomde lichtmetalen velgen.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Roestwering (p. 637)
ONDERHOUD EN SERVICE
637
Roestwering
De auto is voorzien van corrosiewering.
Voor de carrosserie bestaat de corrosiewering
uit metallische, beschermende lagen op de
plaat, een hoogkwalitatief lakproces, tegen
corrosie beschermde en minimale plaatover-
lappingen, evenals afschermende kunststof
componenten, slijtagebescherming en aanvul-
lende roestwerende vloeistof op kwetsbare
plaatsen. In het chassis zijn de kwetsbare
delen van de wielophanging uitgevoerd in cor-
rosiebestendig aluminiummateriaal.
Controleren en onderhouden
De corrosiewering van de auto hoeft normaal
gesproken niet onderhouden te worden, maar
door de auto schoon te houden, beperkt u het
risico van roestvorming. Gebruik geen sterk
basische of zure reinigingsvloeistoffen op
glanzende sieronderdelen. Repareer eventuele
steenslagplekken zo snel mogelijk na consta-
tering.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 631)
Poetsen en in de was zetten (p. 631)
Met de hand wassen (p. 632)
Automatische wasstraat (p. 633)
Hogedrukreinigers (p. 635)
Wisserbladen reinigen (p. 635)
Kunststof en rubber sieronderdelen exteri-
eur reinigen (p. 635)
Velgen reinigen (p. 636)
Autolak
De lak die uit meerdere lagen bestaat vormt
een belangrijk onderdeel van de roestwering
van de auto en moet daarom regelmatig wor-
den gecontroleerd.
De meest voorkomende soorten lakschade
zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en
plekjes op de spatbordranden, portieren en
bumpers. Om roestvorming te voorkomen
moet u lakschade direct herstellen.
Gerelateerde informatie
Geringe lakschade herstellen (p. 638)
Kleurcodes (p. 639)
ONDERHOUD EN SERVICE
638
Geringe lakschade herstellen
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. De meest
voorkomende soorten lakschade zijn steen-
slagplekken, krassen en plekjes op bijv. spat-
bordranden, portieren en bumpers.
Om roestvorming te voorkomen moet u lak-
schade direct herstellen.
N.B.
Voor herstel van de lak moet het oppervlak
schoon en droog zijn gemaakt. De tempe-
ratuur van het oppervlak moet minimaal
15 °C (59 °F) zijn.
Eventueel benodigde materialen
Grondlak (primer) – voor bijv. met kunst-
stof beklede bumpers en dergelijke zijn er
spuitbussen met speciale hechtprimer ver-
krijgbaar.
basislak en heldere lak – verkrijgbaar in
spuitbussen of als bijwerkpen/-stift
21
.
Afplaktape.
Fijn schuurlinnen.
Reparatielak aanbrengen op het
beschadigde oppervlak
Als de schade niet tot aan het metalen opper-
vlak (blanke plaat) reikt, kunt u de bijwerklak
na reiniging van het oppervlak direct aanbren-
gen.
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digde gebied heen. Trek de tape weer van
de lak af om eventuele lakresten te verwij-
deren.
Als de beschadiging tot op het metaal
(plaat) zit, moet een grondlak (primer)
worden gebruikt. Bij beschadiging van een
kunststof oppervlak moet voor een opti-
maal resultaat een hechtprimer worden
gebruikt – spuit wat primer in de dop van
de spuitbus en strijk dun op.
2. Vóór het lakken kunt u zo nodig (bijv. bij
ongelijkmatige randen) plaatselijk licht
schuren met zeer fijn schuurlinnen. Maak
het oppervlak goed schoon en laat drogen.
3. Roer de grondlak (primer) goed door en
breng deze met een fijn kwastje, een luci-
fer of iets dergelijks aan. Werk als de
grondlak droog is af met basislak en hel-
dere lak.
Krassen zijn op dezelfde manier als boven te
herstellen, maar dek ter bescherming de onbe-
schadigde lak rond de kras af.
Bijwerkpennen/-stiften en spuitbussen voor
het herstellen van geringe lakschade zijn te
verkrijgen bij de Volvo-dealer.
N.B.
Als de steenslag niet tot het metalen
oppervlak (blanke plaat) is doorgedrongen
en er nog steeds een intacte laklaag aan-
wezig is, moet u de basislak en heldere lak
direct aanbrengen nadat u het oppervlak
hebt gereinigd.
Gerelateerde informatie
Autolak (p. 637)
Kleurcodes (p. 639)
21
Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
639
Kleurcodes
Kleurcode
De sticker voor de kleurcode zit op de rechter
portierstijl van de auto tussen voor- en achter-
portier en wordt bij het openen van het rechter
achterportier zichtbaar.
Kleurcode exterieur
Eventuele secundaire kleurcode exterieur
Gerelateerde informatie
Autolak (p. 637)
Geringe lakschade herstellen (p. 638)
Wisserbladen achterruit vervangen
De wisserbladen vegen neerslag van de voor-
en achterruit. In combinatie met sproeier-
vloeistof hebben ze tot taak om de voor- en
achterruit te reinigen voor een goed zicht tij-
dens het rijden. De wisserbladen van de voor-
en achterruitwissers zijn te vervangen.
Wisserbladen achterruit vervangen
Til de wisserarm van de ruit en trek het onderste
bladgedeelte naar rechts.
Pak de wisserarm in het midden beet en
klap deze tot in de blokkeerstand van de
ruit af.
N.B.
Wanneer u de wisserarm tot halverwege
wegklapt bereikt deze een soort aanslag,
die voorkomt dat de wisserarm weer terug-
valt op de achterruit. Klap de wisserarm tot
voorbij de aanslag tijdens het vervangen
van het wisserblad.
Pak het wisserblad aan de onderkant beet
en draai het rechtsom totdat het blad los-
komt van de arm.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
640
3. Druk het nieuwe wisserblad vast, u moet
een klik horen. Controleer of het goed
vastzit.
4. Klap de wisserarm terug.
BELANGRIJK
Controleer de bladen regelmatig. Verwaar-
loosd onderhoud verkort de levensduur van
de bladen.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof
(p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Wisserblad voorruit vervangen
De wisserbladen vegen neerslag van de voor-
en achterruit. In combinatie met sproeier-
vloeistof hebben ze tot taak om de voor- en
achterruit te reinigen voor een goed zicht tij-
dens het rijden. De wisserbladen van de voor-
en achterruitwissers zijn te vervangen.
Klap de wisserarm omhoog als deze in de
servicestand staat. De servicestand is te
activeren/deactiveren via het functie-
scherm van het middendisplay, wanneer
de auto stilstaat en de voorruitwissers niet
in gebruik zijn. Druk op de knop die op de
wisserbladhouder zit en trek het wisser-
blad evenwijdig aan de wisserarm los.
Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar
binnen dat u een klik hoort.
3. Controleer of het blad goed vastzit.
4. Klap de wisserarm terug op de voorruit.
De wisserbladen zijn niet allebei even
lang
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
641
N.B.
Let er bij het vervangen van wisserbladen
op dat ze een verschillende lengte hebben.
Het blad aan de bestuurderszijde is langer
dan dat aan de passagierszijde.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof
(p. 642)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Wisserbladen in de servicestand
zetten
U moet de wisserbladen op de voorruit in
bepaalde gevallen in de servicestand (verti-
cale stand) zetten, bijv. bij het vervangen.
Wisserbladen in servicestand.
De wisserbladen dienen in de servicestand te
staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of
optillen (bijv. om ijs van de voorruit te krab-
ben).
BELANGRIJK
Voordat de wisserbladen in de service-
stand worden gezet, moet u controleren of
ze niet vastgevroren zijn.
Servicestand activeren/deactiveren
Activering/deactivering van de servicestand is
mogelijk als de auto stilstaat en de voorrui-
twissers niet zijn ingeschakeld. De service-
stand is te activeren/deactiveren via het func-
tiescherm op het middendisplay:
Druk op de knop
Servicestand ruitenwisser.
Het controlelampje in de
knop brandt wanneer de ser-
vicestand geactiveerd is. Bij
activering gaan de wisserar-
men in de servicestand staan.
Tik nogmaals op Servicestand ruitenwisser
om de servicestand te deactiveren. Het con-
trolelampje in de knop dooft wanneer de servi-
cestand gedeactiveerd is.
De wisserarmen verlaten de servicestand ook
in de volgende gevallen:
U activeert de ruitenwissers van de voor-
ruit.
U activeert de ruitensproeiers van de voor-
ruit.
De regensensor wordt geactiveerd.
U rijdt weg met de auto.
BELANGRIJK
Als de wisserarmen in de servicestand van
de voorruit af zijn gehaald, moet u ze tegen
de voorruit terugklappen alvorens de wis-
sers, de sproeiers of de regensensor te
activeren of alvorens weg te rijden. Dit om
lakschade aan de motorkap tegen te gaan.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
642
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof
(p. 642)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
Vulopening voor sproeiervloeistof
Om de koplampen en de voor- en achterruit
schoon te houden wordt sproeiervloeistof
gebruikt. Bij temperaturen onder het vries-
punt moet sproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt.
Het sproeiervloeistofreservoir is bij te vullen
via de opening met de blauwe dop. Het reser-
voir wordt gebruikt voor ruitensproeiers, ach-
terruitensproeiers en koplampsproeiers*
N.B.
Wanneer er nog zo’n 1 liter (1 qt) sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, verschijnt op
het bestuurdersdisplay de melding
Sproeiervloeistof Niveau laag, bijvullen
samen met het symbool .
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aan-
bevolen sproeiervloeistof – met antivries bij
koud weer en temperaturen onder het vries-
punt.
BELANGRIJK
Gebruik originele sproeiervloeistof van
Volvo of een vergelijkbaar product met de
aanbevolen pH-waarde tussen 6 en 8
(gebruiksklaar mengsel, d.w.z. gelijke
delen/1:1 bij neutraal water).
BELANGRIJK
Gebruik bij temperaturen onder nul sproei-
ervloeistof met antivries, zodat de vloeistof
niet bevriest in de pomp, het reservoir en
de slangen.
Hoeveelheid:
Auto's met koplampsproeiers: 5,5 liter
(5,8 qts).
Auto's zonder koplampsproeiers: 3,5 liter
(3,7 qts).
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 173)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 174)
Automatische activering achterruitwisser
bij achteruitrijden (p. 176)
ONDERHOUD EN SERVICE
643
Geheugenfunctie van regensensor gebrui-
ken (p. 174)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 175)
Wisserbladen in de servicestand zetten
(p. 641)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 640)
Wisserbladen achterruit vervangen
(p. 639)
Voorruitwissers gebruiken (p. 172)
Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 171)
SPECIFICATIES
SPECIFICATIES
646
Typeaanduidingen
Op de stickers in en op de auto staan gege-
vens als chassisnummer, typeaanduiding,
lakcode et cetera.
Positie van stickers en plaatjes
De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk.
Wanneer u contact opneemt met uw erkende
Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen
of accessoires wilt bestellen, kan het handig
zijn om de typeaanduiding, het chassisnum-
mer en het motornummer bij de hand te heb-
ben.
SPECIFICATIES
}}
647
Sticker voor typeaanduiding, chassisnum-
mer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcode
voor lakwerk en typegoedkeuringsnummer.
De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het
openen van het rechter achterportier zicht-
baar.
Sticker AC-systeem voor auto's met het
koudemiddel R1234yf.
Sticker AC-systeem voor auto's met het
koudemiddel R134a.
Sticker voor standverwarming.
Sticker voor motorcode en serienummer
van de motor.
Sticker voor motorolie.
||
SPECIFICATIES
648
Sticker voor typeaanduiding en serienum-
mer van de versnellingsbak.
Sticker voor het identificatienummer van
de auto – VIN (Vehicle Identification Number).
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen
te komen met de stickers die in of op uw
auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn
alleen bedoeld om aan te geven hoe de
stickers er in grote lijnen uitzien en waar ze
ongeveer zitten. Op de stickers van de auto
vindt u de informatie die op uw auto van
toepassing is.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de airconditioning
(p. 660)
SPECIFICATIES
}}
649
Maten
In de tabel ziet u de maten van de auto wat
de lengte, hoogte en dergelijke betreft.
Maten mm inch
A Bodemspe-
ling
A
205 8,1
B Wielbasis 2702 106,4
C Lengte 4425 174,2
D Laadlengte,
vloer, achter-
bank neerge-
klapt
1670 65,7
Maten mm inch
E Laadlengte,
vloer
887 34,9
F
Hoogte
B
1658 65,3
G Laadhoogte 733 28,9
H Spoorbreedte
vooras
1601 63,0
I Spoorbreedte
achteras
1626 64,0
Maten mm inch
J Laadbreedte,
vloer
1059 41,7
K Breedte 1873
(1863
C
)
73,7
(73,3
C
)
||
SPECIFICATIES
650
Maten mm inch
L Breedte incl.
buitenspiegels
2034 80,1
M Breedte incl.
ingeklapte bui-
tenspiegels
1910 75,2
A
Bij rijklaar gewicht + 1 inzittende. /Varieert enigszins afhan-
kelijk van de bandenmaat, chassisopties et cetera.)
B
Inclusief antenne op het dak, bij rijklaar gewicht.
C
Carrosseriebreedte
Gerelateerde informatie
Gewichten (p. 651)
SPECIFICATIES
651
Gewichten
Het maximale totaalgewicht staat aangege-
ven op een sticker in de auto.
Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het
gewicht van de bestuurder, dat van de brand-
stoftank die voor 90% gevuld is en dat van de
resterende oliën/vloeistoffen.
Het gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij
gebruik van een aanhangwagen) zijn van
invloed op het laadvermogen en zijn niet inbe-
grepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare maximumbelading = totaalge-
wicht – rijklaar gewicht.
N.B.
Het gedocumenteerde rijklare gewicht
geldt voor een auto in de basisuitvoering,
dus een auto zonder extra uitrusting of
opties. Dat houdt in dat voor elke optie die
wordt toegevoegd, de laadcapaciteit van
de auto afneemt met het gewicht van de
optie.
Voorbeelden van opties die de laadcapaci-
teit verminderen zijn de onderdelen voor de
verschillende uitvoeringen (zoals Kinetic/
Momentum/Summum) en andere opties
zoals: trekhaak, lastdrager, dakbox, audio-
systeem, verstralers, gps-navigatie, ver-
warming op brandstof, veiligheidsrek, mat-
ten, bagagerolhoes, elektrisch bedienbare
stoelen et cetera.
De auto wegen is een betrouwbare
methode om na te gaan wat het rijklare
gewicht van uw auto is.
WAARSCHUWING
Het rijgedrag van de auto verandert door
hoe zwaar de auto beladen is en hoe de
lading is geplaatst.
De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het ope-
nen van het rechter achterportier zichtbaar.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhangwagen)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 75 kg.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
Trekgewichten en kogeldruk (p. 652)
SPECIFICATIES
652
Trekgewichten en kogeldruk
De trekgewichten en de kogeldruk voor ritten
met een aanhangwagen staan in de tabellen.
Max. gewicht geremde
aanhangwagen
N.B.
Voor een aanhangwagen zwaarder dan
1800 kg wordt geadviseerd een trillings-
demper op de trekhaak te gebruiken.
Motor
Motorcode
A
Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhangwagen (kg) Max. kogeldruk (kg)
T2 B3154T9 Handgeschakeld 1600 110
T2 B3154T9 Automaat 1600 110
T3 B3154T7 Handgeschakeld 1600 110
T3 B3154T2 Automaat 1600 110
T3 B3154T4 Automaat 1600 110
T4 B4204T47 Automaat 1800 110
T4 AWD B4204T47 Automaat 2000 110
T5 AWD B4204T14 Automaat 2100 110
T5 AWD B4204T18 Automaat 2100 110
T5 AWD B4204T36 Automaat 2100 110
D3 D4204T16 Handgeschakeld 1600 110
D3 D4204T16 Automaat 1800 110
D3 AWD D4204T16 Handgeschakeld 2000 110
SPECIFICATIES
* Optie/accessoire.
653
Motor
Motorcode
A
Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhangwagen (kg) Max. kogeldruk (kg)
D3 AWD D4204T16 Automaat 2000 110
D4 AWD D4204T12 Automaat 2100 110
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
BELANGRIJK
Bij ritten met een aanhanger achter de
auto is het toegestaan het totale gewicht
van de auto (inclusief het trekgewicht) tot
100 kg (220 lbs) te overschrijden, op voor-
waarde dat er maximaal 100 km/h
(62 mph) wordt gereden. Neem echter
altijd de landelijke wetgeving in acht ten
aanzien van bijvoorbeeld de snelheid van
de combinatie van auto plus aanhanger.
Max. gewicht ongeremde aanhangwagen
Max. gewicht ongeremde aanhangwagen (kg) Max. kogeldruk (kg)
750 50
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
Gewichten (p. 651)
Rijden met aanhangwagen (p. 464)
Aanhangwagenstabilisering* (p. 466)
SPECIFICATIES
654
Motorspecificaties
De motorspecificaties (vermogen et cetera)
voor de verschillende motoralternatieven
staan in de onderstaande tabel.
N.B.
Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle
markten.
Motor
Motorcode
A
Vermogen
(kW bij omw/
min)
Vermogen
(pk bij omw/
min)
Max. nominaal
vermogen
(kW bij omw/
min)
Max. nominaal
vermogen
(pk bij omw/
min)
Koppel
(Nm bij omw/min)
Aantal
cilinders
T2 B3154T9 955000 1295000 - - 24516003000 3
T3 B3154T7 1205500 1635500 - - 26518503000 3
T3 B3154T2 1205500 1635500 1335500 1815500 26515003000 3
T3 B3154T4 1105500 1505500 - - 26515003000 3
T4 / T4 AWD B4204T47 1404700 1904700 1564700 2114700 30014004000 4
T5 AWD B4204T14 1825500 2475500 - - 35018004800 4
T5 AWD B4204T18 1855500 2525500 2065500 2805500 35018004800 4
T5 AWD B4204T36 1835500 2495500 - - 35018004500 4
D3 / D3 AWD D4204T16 1103750 1503750 - - 32017503000 4
D4 AWD D4204T12 1404000 1904000 - - 40017502500 4
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
Specificaties van de motorolie (p. 655)
Specificaties van de koelvloeistof
(p. 658)
SPECIFICATIES
}}
655
Specificaties van de motorolie
De motoroliekwaliteit en de te hanteren hoe-
veelheden voor de verschillende motoralter-
natieven staan in de tabel.
Volvo adviseert:
Motor
Motorcode
A
Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter
(liter, ca.)
T2 B3154T9 Castrol Edge Professional V 0W20 of VCC RBS02AE 0W20 5,6
T3 B3154T7 5,6
T3 B3154T2 5,6
T3 B3154T4 5,6
T4 / T4 AWD B4204T47 Castrol Edge Professional V 0W20 of VCC RBS02AE 0W20 5,6
T5 AWD B4204T14 5,6
T5 AWD B4204T18 5,6
T5 AWD B4204T36 5,6
||
SPECIFICATIES
656
Motor
Motorcode
A
Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter
(liter, ca.)
D3 / D3 AWD D4204T16 Castrol Edge Professional V 0W20 of VCC RBS02AE 0W20 5,2
D4 AWD D4204T12 5,2
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie (p. 657)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 600)
Motorolie (p. 599)
SPECIFICATIES
}}
657
Ongunstige rijomstandigheden
voor motorolie
In ongunstige rijomstandigheden kunnen de
olietemperatuur en het olieverbruik abnor-
maal toenemen. Hier volgen enkele voorbeel-
den van ongunstige rijomstandigheden.
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhangwagen achter
de auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C
(–22 °F) of hoger dan +40 °C (+104 °F).
Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere rit-
ten bij lage temperaturen.
Kies een volsynthetische motorolie bij ongun-
stige rijomstandigheden. Ze bieden de motor
extra bescherming.
Volvo adviseert:
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecifi-
ceerde service-intervallen te voldoen wor-
den alle motoren in de fabriek gevuld met
een speciaal aangepaste, synthetische
motorolie. De oliesoort werd met grote
zorg geselecteerd lettend op de levensduur
van de motor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
te kunnen houden dient u een goedge-
keurde motoroliesoort te gebruiken.
Gebruik alleen een oliesoort van de voorge-
schreven kwaliteit en dat zowel bij het bij-
vullen als bij het verversen van olie. Een
negatieve invloed op de levensduur van de
motor, de startgewilligheid, het brandstof-
verbruik en de milieu-impact is anders niet
uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorge-
schreven kwaliteit en viscositeit gebruikt,
kunnen aan de motor gerelateerde onder-
delen beschadigd raken. Volvo Cars wijst
garantieaanspraken voor dit type schade
af.
Volvo adviseert de olie in een erkende
Volvo-werkplaats te laten verversen.
||
SPECIFICATIES
658
Gerelateerde informatie
Specificaties van de motorolie (p. 655)
Motorolie (p. 599)
Specificaties van de koelvloeistof
Voorgeschreven kwaliteit: Een door Volvo
goedgekeurde kant-en-klare koelvloeistof. Bij
gebruik van geconcentreerde koelvloeistof
aanlengen met 50% water (van goede kwali-
teit, dus geen zout water etc.). Neem bij twij-
fel contact op met een Volvo-dealer.
Om slechtere koelprestaties, motorstoringen
e.d. tegen te gaan dient u alleen een door
Volvo goedgekeurde koelvloeistof te gebrui-
ken.
WAARSCHUWING
Koelvloeistof is gevaarlijk bij inslikken en
kan schade aan organen (nieren) veroorza-
ken. Het product bevat ethyleenglycol,
remmer, water etc.
Gerelateerde informatie
Koelvloeistof bijvullen (p. 602)
Specificaties van de
versnellingsbakolie
In normale rijomstandigheden hoeft u zolang
de versnellingsbak meegaat de versnellings-
bakolie nooit te verversen. Het kan echter wel
noodzakelijk zijn onder ongunstige rijomstan-
digheden.
Handgeschakelde versnellingsbak
Voorgeschreven versnellingsbakolie
M66: BOT 350 M3
M76: BOT 352 B1
Automatische versnellingsbak
Voorgeschreven versnellingsbakolie
TG81SC: AW1
AWF8G30: AW2
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
SPECIFICATIES
659
Specificaties van de remvloeistof
Remvloeistof is de naam van het middel in
een hydraulisch remsysteem, dat wordt
gebruikt om druk over te brengen vanuit bij-
voorbeeld een rempedaal via een hoofdremci-
linder naar een of meerdere hulpcilinders die
op hun beurt een mechanische rem bedienen.
Voorgeschreven kwaliteit: Volvo Original of
vloeistof van vergelijkbare kwaliteit die voldoet
aan DOT 4, DOT 5.1 en ISO 4925 klasse 6.
N.B.
Geadviseerd wordt remvloeistof te laten
verversen of bijvullen door een erkende
Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 598)
Brandstoftank – inhoud
De inhoud van de brandstoftank staat aange-
geven in de onderstaande tabel.
Alle modellen
Liter (ca.) 54
US gallons (ca.) 14,2
Gerelateerde informatie
Brandstof tanken (p. 445)
Bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®1
De inhoud van het AdBlue-reservoir is zo'n
14,5 liter.
Gerelateerde informatie
AdBlue
®
controleren en bijvullen (p. 453)
1
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
SPECIFICATIES
660
Specificaties van de
airconditioning
De klimaatregeling van de auto maakt afhan-
kelijk van de markt gebruik van het freonvrije
koudemiddel R1234yf of R134a. Op een stic-
ker aan de binnenkant van de motorkap staat
aangegeven welk koudemiddel er in de kli-
maatregeling van de auto zit.
In de onderstaande tabellen ziet u welke kwa-
liteit vloeistoffen en smeermiddelen er in het
aircosysteem zitten en in welke hoeveelheden.
AC-sticker
Sticker voor R134a
Sticker voor R1234yf
Toelichting symbolen R1234yf
Symbool Betekenis
Voorzichtigheid betrachten
Mobiele airco (MAC)
Type smeermiddel
Symbool Betekenis
Onderhoud aan de mobiele
airco (MAC) is voorbehouden
aan een bevoegd onderhouds-
monteur
Brandbaar koudemiddel
Koudemiddel
Auto's met koudemiddel R134a
Gewicht Voorgeschreven kwali-
teit
540 g (1,19 lbs) R134a
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit
koudemiddel R134a onder druk. Service en
reparatie aan het systeem mogen uitslui-
tend worden uitgevoerd door een erkende
werkplaats.
SPECIFICATIES
661
Auto's met koudemiddel R1234yf
Gewicht Voorgeschreven kwali-
teit
480 g (1,06 lbs) R1234yf
WAARSCHUWING
In de airco-installatie zit koudemiddel
R1234yf onder druk. Conform de SAE-
norm J2845 (“Technician Training for Safe
Service and Containment of Refrigerants
Used in Mobile AC System”) mogen ser-
vice en reparatie aan het koudemiddelsys-
teem alleen worden uitgevoerd door een
daartoe bekwaam en bevoegd technicus
om de veiligheid van het systeem te garan-
deren.
Compressorolie
Hoeveelheid Voorgeschreven
kwaliteit
130 ml (4,40 fl.
oz.)
PAG SPA2
Verdamper
BELANGRIJK
Het is niet toegestaan de aircocondensor
te repareren of te vervangen door een
gebruikte condensor. De nieuwe conden-
sor moet conform de SAE-norm J2842
zijn gekeurd en gemerkt.
Gerelateerde informatie
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 596)
SPECIFICATIES
662
Brandstofverbruik en CO
2
-uitstoot
De informatie in de onderstaande tabellen is
conform WLTP (Worldwide Harmonized
Light-Duty Vehicles Test Procedure), een
internationale testmethode voor voertuigen
zoals een personenauto die in een laborato-
rium wordt getest.
Het brandstofverbruik van een auto wordt
gemeten in liter per 100 km en de uitstoot
van kooldioxide (CO
2
) in gram CO
2
per km.
Uitleg
Rijden in stad (langzaam)
Rijden in buitenwijk (medium)
Rijden buiten bebouwde kom
(snel)
Rijden op snelweg (zeer snel)
Gecombineerde waarde (combi-
natierit)
gram CO
2
/km
liter/100 km
Handgeschakelde versnellings-
bak
Automatische versnellingsbak
Lage waarde
Hoge waarde
N.B.
Ontbrekende gegevens over het brandstof-
verbruik en de emissies staan in het bijge-
leverde supplement.
T2 (B3154T9)
- - - - - - - - - -
- - - - - - - - - -
T2 (B3154T9)
- - - - - - - - - -
- - - - - - - - - -
SPECIFICATIES
}}
663
T3 (B3154T7)
- - - - - - - - - -
- - - - - - - - - -
T3 (B3154T2)
- - - - - - - - - -
- - - - - - - - - -
T4 (B4204T47)
257 11,4 169 7,4 145 6,4 171 7,5 174 7,7
272 12,1 184 8,1 157 6,9 188 8,3 189 8,4
T4 AWD
(B4204T47)
267 11,8 181 8,0 150 6,6 175 7,7 181 8,0
274 12,2 192 8,5 163 7,2 192 8,5 194 8,6
T5 AWD
(B4204T14)
270 11,9 189 8,3 160 7,1 184 8,1 189 8,3
281 12,4 202 8,9 174 7,7 205 9,1 205 9,1
D3 (D4204T16)
161 6,2 143 5,5 121 4,6 156 5,9 143 5,5
166 6,3 149 5,7 132 5,0 171 6,5 154 5,9
||
SPECIFICATIES
664
D3 (D4204T16)
198 7,6 158 6,0 132 5,0 168 6,4 156 6,0
209 8,0 162 6,2 141 5,4 179 6,8 165 6,3
D3 AWD
(D4204T16)
173 6,6 146 5,6 125 4,8 155 5,9 146 5,6
186 7,1 166 6,4 144 5,6 180 6,9 167 6,4
D3 AWD
(D4204T16)
210 8,0 163 6,2 140 5,4 170 6,5 165 6,3
218 8,3 171 6,5 148 5,6 180 6,9 173 6,6
D4 AWD
(D4204T12)
204 7,8 166 6,3 142 5,4 172 6,6 166 6,4
232 8,9 185 7,1 159 6,1 190 7,2 185 7,1
De waarden in de tabel hierboven voor brand-
stofverbruik en CO
2
-uitstoot zijn gebaseerd op
specifieke rijcycli (zie hieronder). Afhankelijk
van de uitrusting kan het autogewicht toene-
men. Net als de belasting van de auto is dit
van invloed op het brandstofverbruik en de
CO
2
-uitstoot. Conform de WLTP krijgt iedere
auto unieke waarden voor brandstofverbruik
en CO
2
-uitstoot, afhankelijk van de uitrusting
van de auto. Deze waarden liggen tussen de
lage en de hoge waarde in de bovenstaande
tabel. In veel landen kunt u de unieke waarden
voor het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot
van uw auto vinden in het kentekenbewijs van
de auto.
Er zijn meerdere factoren te bedenken voor
een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte
van de tabelwaarden. Bijvoorbeeld:
Als de auto wordt uitgerust met extra
accessoires die het gewicht van de auto
verhogen.
Uw rijstijl.
De grotere rolweerstand als u kiest voor
andere wielen dan de standaardwielen op
de basisuitvoering van het model.
SPECIFICATIES
665
De grotere luchtweerstand bij hogere
snelheden.
De brandstofkwaliteit, de weg- en ver-
keersomstandigheden, de weersgesteld-
heid en de staat van de auto.
Een combinatie van de hier genoemde voor-
beelden kan een aanzienlijk hoger verbruik
opleveren.
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofver-
bruik mogelijk ten opzichte van de rijcyclus-
profielen (zie hieronder) die gehanteerd wor-
den bij certificering van de auto en waarop de
verbruikscijfers in de tabel gebaseerd zijn.
Raadpleeg voor meer informatie de richtlijnen
waar eerder aan gerefereerd werd.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, gebruik
van aan aanhangwagen of ritten op grote
hoogte zijn, in combinatie met een slech-
tere brandstofkwaliteit dan aanbevolen,
factoren die het brandstofverbruik aanzien-
lijk kunnen doen toenemen.
WLTP-norm
Met ingang van 1 september 2018 is een
nieuwe norm ingevoerd voor de berekening
van de verbruikswaarden voor de auto. De
WLTP-norm (Worldwide Harmonized Light-
Duty Vehicles Test Procedure) staat voor de
gemiddelde rijomstandigheden voor normaal
rijden. Anders dan de eerdere norm (NEDC)
houdt de WLTP rekening met meer gevari-
eerde verkeerssituaties en snelheden, maar
ook met uitrusting en gewichtsklassen. Optio-
nele uitrusting die van invloed is op het ver-
bruik is uitgeschakeld tijdens het testen. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan airconditioning, stoel-
verwarming e.d. De nieuwe norm moet meer
realistische cijfers opleveren als het gaat om
brandstofverbruik, kooldioxide en uitstoot. De
waarden zijn bedoeld om verschillende auto's
met elkaar te kunnen vergelijken en niet als
weergave van uw specifieke normale verbruik.
Rijcyclusprofielen
Met een rijcyclus wordt een reëel gemiddeld
gebruik van de auto gesimuleerd. De norm
gaat uit van vier verschillende rijcyclusprofie-
len. De vier rijcyclusprofielen zijn:
Rijden in stad – langzaam rijden
Rijden in buitenwijk – medium rijden
Rijden buiten bebouwde kom – snel rij-
den
Rijden op snelweg – zeer snel rijden.
Iedere rijcyclus wordt bepaald door verschil-
lende omstandigheden, zoals bijv. snelheid,
tijd en afgelegde afstand.
De officiële waarde voor combinatierit, die in
de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd
een combinatie van de resultaten van de vier
rijcycli.
Om de kooldioxide-emissie (CO
2
-uitstoot) tij-
dens de vier rijcycli te berekenen, worden de
uitlaatgassen opgevangen. Deze worden ver-
volgens geanalyseerd en leiden tot de gespe-
cificeerde waarde voor de CO
2
-uitstoot.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
Gewichten (p. 651)
Zuinig rijden (p. 441)
SPECIFICATIES
666
Goedgekeurde wiel- en
bandenmaten
In bepaalde landen staan niet alle goedge-
keurde maten aangegeven op de typegoed-
keuring of andere autopapieren. In de onder-
staande tabel staan alle goedgekeurde velg-
en bandcombinaties.
= Goedgekeurd
SPECIFICATIES
}}
667
Motor handb./
autom.
23560R17
A
7,5x17x50,5
23555R18
B
7,5x18x50,5
23550R19
7,5x19x50,5
24545R20
8x20x50,5
24540R21
8x21x50,5
T2 (B3154T9) handb.
T2 (B3154T9) autom.
T3 (B3154T7) handb.
T3 (B3154T2) autom.
T3 (B3154T4) autom.
T4 (B4204T47) autom.
T4 AWD (B4204T47) autom.
T5 AWD (B4204T14) autom.
T5 AWD (B4204T18) autom.
T5 AWD (B4204T36) autom.
D3 (D4204T16) handb.
D3 (D4204T16) autom.
D3 AWD (D4204T16) handb.
D3 AWD (D4204T16) autom.
D4 AWD (D4204T12) autom.
A
23560 R17 is een niet goedgekeurde maat voor gebruik in combinatie met 18 inch remmen. Informeer bij de Volvo-dealer naar de uitrusting van uw auto.
B
23555 R18 bij auto's met 18 inch remmen is alleen mogelijk in combinatie met goedgekeurde velgen. Informeer bij de Volvo-dealer naar de uitrusting van uw auto.
||
SPECIFICATIES
668
Gerelateerde informatie
Minimaal toelaatbare lastindex en snel-
heidsklassen voor banden (p. 669)
Typeaanduidingen (p. 646)
Maataanduiding voor banden (p. 542)
Maataanduiding voor wielen (p. 543)
Sneeuwkettingen (p. 560)
SPECIFICATIES
}}
669
Minimaal toelaatbare lastindex en
snelheidsklassen voor banden
In de onderstaande tabel staan de minimaal
toelaatbare lastindex (LI) en snelheidsklasse
(SS).
||
SPECIFICATIES
670
Motor handb./
autom.
Minimaal toelaatbare lastindex (LI)
A
Minimaal toelaatbare snelheidsklasse (SS)
B
T2 B3154T9 handb. 96 H
T2 B3154T9 autom. 96 H
T3 B3154T7 handb. 96 H
T3 B3154T2 autom. 96 H
T3 B3154T4 autom. 96 H
T4 B4204T47 autom. 96 V
T4 AWD B4204T47 autom. 96 V
T5 AWD B4204T14 autom. 96 V
T5 AWD B4204T18 autom. 96 V
T5 AWD B4204T36 autom. 96 V
D3 D4204T16 handb. 96 H
D3 D4204T16 autom. 96 H
D3 AWD D4204T16 handb. 96 H
D3 AWD D4204T16 autom. 96 H
D4 AWD D4204T12 autom. 96 H
A
De lastindex van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde.
B
De snelheidsklasse van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde.
SPECIFICATIES
671
Gerelateerde informatie
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 672)
Typeaanduidingen (p. 646)
Maataanduiding voor banden (p. 542)
Maataanduiding voor wielen (p. 543)
SPECIFICATIES
672
Goedgekeurde
bandenspanningswaarden
De goedgekeurde bandenspanningen voor de
verschillende motoralternatieven staan in de
tabel.
N.B.
Alle motoren, banden of combinaties daar-
van zijn niet altijd beschikbaar op alle
markten.
Motor Bandenmaat Snelheid Belading, 13 inzittenden Max. belading ECO-bandenspan-
ning
A
Voor
(kPa)
B
Achter
(kPa)
Voor
(kPa)
Achter
(kPa)
Voor/achter
(kPa)
Alle motoren
23560 R17
23555 R18
23550 R19
24545 R20
24540 R21
0160 km/h (0100 mph) 230 230 260 260 260
160+ km/h (100+ mph) 240 240 260 260 -
Compact reservewiel (Temporary Spare) max. 80 km/h
(max. 50 mph)
420 420 420 420 -
A
Zuinig rijden.
B
In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 646)
Bandenspanning controleren (p. 544)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 666)
Aanbevolen bandenspanning (p. 546)
ALFABETISCH REGISTER
673
1, 2, 3 ...
4WD 427
A
Aandrijflijn
Versnellingsbak 421
Aanhanger
kabel 465
Lampen 467
rijden met een aanhanger 464
slingerneigingen 466
Aanrijding 42, 45, 50, 58
Aansteker 572
ABS
antiblokkeerremsysteem 412
AC (Airconditioning) 215
Accessoires en extra uitrusting 37
installatie 37
Accu
recycling 613
starten met hulpaccu 458
Achterbank
elektrische verwarming 206
hoofdsteun 186
Klimaat 203
ruggedeelten omklappen 185
Achterklep
elektrisch bediend 260
openen/sluiten met schopbewe-
ging 263
van binnenuit ontgrendelen 257
vergrendelen/ontgrendelen 233, 254
Achterruit
elektrische verwarming 212
Sproeier 175, 176
Wisser 175, 176
Achteruit insteken 395
Achteruitkijkspiegel 163
dimfunctie 164
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Kompas 477
Achteruitrijcamera 386
Actieve parkeerhulp 395
Beperkingen 400
fileparkeren 396
gebruiken 397
haaks parkeren 396
Symbolen en meldingen 403
uitparkeren 400
Adaptieve bochtverlichting 150
Adaptieve cruisecontrol 292
activeren 294
Automatische rem 316
Beperkingen 297
inhalen 317
snelheid instellen 313
stand-bystand 296
Storingzoeken 297
symbolen en meldingen 300
uitschakelen 295
van cruisecontrolfunctie wisselen 298
van doelvoertuig veranderen 313
volgtijd instellen 314
Waarschuwing 312
AdBlue 451
Bijvullen 453
functies 452
symbolen en meldingen 455
tankinhoud 659
Adviezen voor het vervoer van bagage 577
Afdalingsassistent 439
activeren met functieknop 440
Afdalingsregeling (Hill Descent Con-
trol) 438, 439, 440
Afdichtmiddel 561
Afsluitbare wielbouten 553
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 591
Afstandsbediening HomeLink®
programmeerbaar 473
ALFABETISCH REGISTER
ALFABETISCH REGISTER
674
Airbag 50
Activeren/deactiveren 54
bestuurderszijde 51
passagierszijde 52, 54
Airconditioning 215
Airconditioning, vloeistof
hoeveelheid en kwaliteit 660
alarm 267
beperkt alarmniveau 269
bewegings- en hellingsensoren 267
deactiveren 268
Alarmlichten 153
Alcoholslot 410, 411
All Wheel Drive (vierwielaandrijving) 427
Android Auto 505, 506, 507
Antenne
positie 255
Antislipregeling 275
Apple CarPlay 501, 502, 504
Applicatiemanager 589
Approach-verlichting 154
Apps 482
Asbak 572
Audio en media 480
Audio-instellingen 480, 515
Displaymelding 515
media spelen 492, 494
Telefoon 516
Autoberging 472
Autofuncties
op middendisplay 115
Autogordel, zie Veiligheidsgordel 45
Auto hold 418
Automatische hervergrendeling 232, 253
Automatische rem 418
activeren/deactiveren 419
na een aanrijding 420
rijhulp 274
Automatische snelheidsbegrenzer 285
activeren/deactiveren 287
Beperkingen 288
tolerantie 288
Automatische stop van motor
autostop 433
Automatische vergrendeling 259
Automatische versnellingsbak 422, 423
aanhanger 464
kickdown 426
olie 658
Automatische wasstraat 633
Automatisch geregeld klimaat 208
Automatisch groot licht 148
Auto met internetaansluiting
afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 591
Auto met internetverbinding 518
geen of een slechte verbinding 524
Automodem
auto aansluiten op internet 521
Instellingen 522
Auto opnemen 594
Autostatus 590
Bandenspanning 550
Autovakantie 442
Autoverzorging 631, 632, 633, 635, 636
Leren bekleding 629
AWD, vierwielaandrijving 427
B
bagagenet 582
Bagagerolhoes 584
Bagageruimte 576
bagagenet 582
bevestigingspunten 579
elektrische aansluiting 573
Hoedenplank 584
Verlichting 156
ALFABETISCH REGISTER
675
Banden 540
bandenspanningstabel 672
demonteren 554
draairichting 543
maten 666
monteren 556
opbergen 540
rotatie bij verwisselen 540
slijtage-indicator 544
spanning 672
specificaties 666, 669, 672
Winterbanden 559
Bandenmaat 542
Bandenmaten
bij het verwisselen van wielen 552
Banden oppompen 566
Bandenspanning
Controleren 544
Instellen 545
sticker met de aanbevolen banden-
spanning 546
Bandenspanningscontrole 547
maatregel 551
nieuwe bandenspanning opslaan 549
Status 550
Bandenspanningstabel 672
Batt. sleutel bijna leeg 235
Batterij
Hulp- 611
onderhoud 608
Start- 608
Symbolen op de accu 612
Bedrijfsrem 412
Beglazing 160
Behoud van klimaatcomfort 221
start/uitschakelen 221
Bekleding 626, 628, 629, 630
benzine 447
Benzineroetfilter 448
Bergen 472
Bestuurdersdisplay 80
applicatiemenu 97
instellingen 82
Meldingen 98
Bestuurdersprestatie 86
instellingen 86
Bestuurdersprofiel 130
bewerken 132, 134
kiezen 131
beveiliging tegen kantelen 279
Bewegingssensor 267
BLIS 349
activeren/deactiveren 350
Beperkingen 351
symbolen en meldingen 352
Bluetooth
aansluiten 498
auto aansluiten op internet 519
Instellingen 516
Telefoon 508
Bochtverlichting 151
Boordcomputer 83
op bestuurdersdisplay tonen 84
Botsing, zie Aanrijding 42
Brandstof 446, 447, 448
aanduiding 447, 448
brandstofverbruik 662
Brandstofdampen 446
Brandstofgebrek
dieselolie 450
Brandstofmeter 83
Brandstoftank
inhoud 659
Brandstof tanken 445
Buitenmaten 649
Buitenspiegels 163
dimfunctie 164
elektrische verwarming 212
elektrisch inklapbaar 165
ALFABETISCH REGISTER
676
resetten 165
stand opslaan 182
Buitentemperatuurmeter 88
bypass-functie alcoholslot 411
C
Camera-eenheid 328
Beperkingen 329
onderhoud en reiniging 334
Camerasensor
zie Camera-eenheid 328
Centrale vergrendeling 256
City Safety 335
Beperkingen 344
beperkingen bij kruisend verkeer 342
deelfuncties 336
kruisend verkeer 341
obstakeldetectie 339
ontoereikende uitwijkmanoeuvre 343
Remingreep bij tegenligger 343
symbolen en meldingen 347
waarschuwingsafstand instellen 338
Claxon 187
Clean Zone 195
Clean Zone Interior Package 196
CO2-uitstoot 662
Collision Warning
kruisend verkeer achter de auto 353
van achteren 348
zie City Safety 335
Compact reservewiel 558
hanteren 559
Condens
Condens in koplamp 631, 633
Condens in koplamp 632, 633, 635
Connected Car
autogegevens sturen 592
systeemupdates 589
Connected Safety 279
activeren/deactiveren 280
Beperkingen 281
Contactslotstand 408, 409
Controlesymbolen 88
Corner Traction Control 275
Cross Traffic Alert 353
activeren/deactiveren 354
Beperkingen 354
Meldingen 356
Cruisecontrol 289
activeren 290
snelheid instellen 313
stand-bystand 291
uitschakelen 291
CZIP (Clean Zone Interior Package) 196
D
Dagrijlicht 146
Dagteller op nul stellen 85
Dagtellers 83
Dakbelasting, max. gewicht 651
Dashboardkastje 575
Data
opnemen 35
overdracht tussen auto en werk-
plaats 588
Diagnoseaansluiting 38
Diesel
brandstofgebrek 450
Dieselolie 448
Digitale radio (DAB) 490
Dimlicht 147
Display
bestuurdersinformatie 80
Displaymeldingen 98, 135
hanteren 100, 135
opgeslagen 101, 136
Distance Alert
Volgtijd instellen 314
ALFABETISCH REGISTER
677
DivX
®
497
Doorluchtfunctie 230
Doorsteekluik 579
Doorwaaddiepte 444
Download Center 589
gebruiken 589
Draairichting 543
Drive-E
Milieubeleid 28
Driver Alert Control 364
activeren/deactiveren 365
begeleiding naar parkeerplaats 366
Beperkingen 366
E
ECO-bandenspanning 546, 672
ECO-klimaat 430
ECO-stand 430
activeren met functieknop 432
Eenheden 126
Eerste hulp 585
EHBO-kit 585
Eigenaarswissel 128
Elektrisch bedienbare ruiten 161, 162
inklembeveiliging 160
Elektrisch bediend panoramadak 167
Elektrische aansluiting 573
gebruiken 573
Elektrische achterklepbediening 260
Elektrische parkeerrem 415
Elektrische stoelbediening 181
Elektrische verwarming
Ruiten 211, 212
Stoelen en achterbank 205, 206
stuurwiel 207
Elektrisch inklapbare buitenspiegels 165
Elektrisch systeem 608
Elektronische startblokkering 242
Ethanolgehalte 447
etiketten
positie 646
Extra verwarming (Hulpverwarming) 225
F
Fietsdrager
op trekhaak gemonteerd 468
Follow Me Home-verlichting, Homesafe
Lighting, Follow me home lighting, fol-
low-me-home lighting 154
Four-C 437
FSC, milieulabel 24
G
Gebruikershandleiding 22
in mobiel 21
milieulabel 24
op middendisplay 17, 19
Gebruikersinformatie 16
Gegevensuitwisseling 525, 526
Geheugenfunctie regensensor 174
Gelaagd glas 160
Geluidsweergave 481
Gereedschap 552
Gevarendriehoek 585
Gewichten
rijklaar gewicht 651
Gladde wegen 443
Gladheid 443
Gladheidswaarschuwing - Connected
Safety 279
Glas, gelaagd/verstevigd 160
Gloeilampen
specificaties 607
vervangen 603
ALFABETISCH REGISTER
678
Gordelspanners 47
Resetten 48
Gordelwaarschuwing 49
Gracenote® 495
Groot licht 148
H
handgeschakelde versnellingsbak 421
olie 658
Handmatig wassen 632
Harde schijf
ruimte 527
HDC 439
Hefgereedschap 553
Hellingrem
Hill Start Assist (HSA) 420
Hellingsensor 267
Hill Start Assist 420
Hoedenplank 584
Hogedrukspuit 635
Hoge motortemperatuur 457
HomeLink® 473
gebruiken 476
programmeren 474
Typegoedkeuring 476
Hoofdcode 265
Hoofdscherm 126
Hoofdsteun 186
Houder voor boodschappentassen 578
Hulpaccu 611
Hulp bij een dreigende botsing 374
activeren/deactiveren 375
Beperkingen 378
bij dreigende bermongelukken 375
bij dreigende staartbotsing 377
bij dreigende tegenliggerbotsing 376
symbolen en meldingen 379
Hulpverwarming 225
I
IAQS (Interior Air Quality System) 196
IC (Inflatable Curtain) 57
ID, Volvo 26
Identificatienummer 39
Immobilizer, startblokkering
Elektronische startblokkering 242
In de was zetten 631
Inflatable Curtain 57
Informatiedisplay 80, 82
Informatie over flitspalen 361
Infotainment (Audio en media) 480
Inhaalassistent
adaptieve cruisecontrol 317
adaptieve cruisecontrol starten 318
Pilot Assist 317
Pilot Assist starten 318
Inklembeveiliging 160
resetten 161
Instellingen
Categorieën 129
contextueel 127
Resetten 128
Instellingen herstellen 128
Bestuurdersprofiel 134
eigenaarswissel 128
Instrumenten, schakelaars en bedie-
ning 76, 77
Instrumentenoverzicht
auto met stuur links 76
auto met stuur rechts 77
Instrumentenpaneel 80
instellingen 82
IntelliSafe
rijhulp 31
Interieur 570
aansteker 572
asbak 572
dashboardkastje 575
ALFABETISCH REGISTER
679
elektrische aansluiting 573
tunnelconsole 571
Zonneklep 576
Interieurluchtfilter 197
Interieurverlichting 154
aanpassen 156
automatische functie 155
Interieurverwarming (Standverwar-
ming) 224
Interior Air Quality System 196
Internet, zie Auto met internetverbin-
ding 518
Internetverbinding voor de auto maken
geen of een slechte verbinding 524
via automodem 521
via mobiele eenheid (WiFi) 520
via telefoon (Bluetooth) 519
Intervalfunctie wisser 172
iPod®, aansluiting 498
iTPMS - Indirect Tyre Pressure Monito-
ring System 547
K
Kachel 223
hulpverwarming 225
Standverwarming 224
Katalysator
Bergen 470
Keuzehendelblokkering 426
Key tag 230
Kilometerstand 83
Kinderslot 258
Kinderveiligheid 59
Kinderveiligheidszitje 59, 60, 63, 64
Bovenste bevestigingspunten 61
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten 63
onderste bevestigingspunten 62
plaatsen/monteren 63, 64
plaatsingstabel 68
tabel voor i-Size 70
tabel voor ISOFIX 71
Kinderzitje
overzichtstabel 67
Kledinghaak 582
Kleurcode, lak 639
Kleurcodes 639
Klimaat 192
automatische regeling 208
gevoelstemperatuur 193
parkeerplaats 216
sensoren 193
spraakherkenning 194
temperatuurregeling 214, 215
ventilatieregeling 213
zones 192
Klimaatregeling 192, 203
Achterbank 203
middendisplay 203
reparatie 596
Klimaatsysteem
Koudemiddel 660
Klok, instellen 87
Koelsysteem
oververhitting 457
Koelvloeistof 658
Bijvullen 602
Kompas 477
kalibreren 477
Koudemiddel 596
klimaatsysteem 660
Krik 553
ALFABETISCH REGISTER
680
L
Laadvloer 580
opklapbaar 581
Laag oliepeil 600
Lading vervoeren
algemene informatie 577
lange lading 577
verankeringsogen 579
Lage accuspanning
Startaccu 458
Lak
kleurcode 639
lakschade en herstel ervan 637,
638, 639
Lampen
aanhanger 467
positie 604
specificaties 607
vervangen 603
Lane Keeping Aid
zie Rijbaanassistent 367
Large Animal Detection (LAD) 339
Lastdragers 578
Lasthaken 578
Lastindex 542
Leren bekleding, reinigingsvoorschrif-
ten 629
Licentieovereenkomst 92, 528
Limp Home 421
Loopvlak 544
Luchtkwaliteit 195, 196
allergie en astma 196
interieurluchtfilter 197
Luchtrecirculatie 208
Luchtverdeling 198
blaasmonden 198, 199
ontdooien 209
recirculatie 208
tabel met alternatieven 200
wijzigen 199
Luchtzak, zie Airbag 50
M
Maten 649
Trekhaak 461
Max. dakbelasting 651
Mediaspeler 491, 492, 494
compatibele bestandsformaten 499,
500
spraakherkenning 140
Meldingen en symbolen
Actieve parkeerhulp 403
adaptieve cruisecontrol 300
BLIS 352
City Safety 347
Cross Traffic Alert 356
Hulp bij een dreigende botsing 379
Park Assist 385
Parkeerhulpcamera 394
Pilot Assist 311
Rijbaanassistent 371
stabiliteits- en tractieregeling 278
Meters
brandstofmeter 83
Middenconsole 571
Middendisplay
bediening 105, 108, 112, 117
functiescherm 115
instellingen 126, 127
klimaatregeling 203
Meldingen 135, 136
opmaak wijzigen 125
overzicht 103
Reinigen 627
schermen 108
symbolen op statusbalk 117
Toetsenbord 119
uitzetten en volume wijzigen 125
Milieu 28
ALFABETISCH REGISTER
681
Mistverlichting
achter 152
Voor 151
Mobiele telefoon, zie Telefoon 509
Motor
oververhitting 457
Start/Stop-functie 433
starten 406
uitschakelen 407
Motor afzetten 407
Motorkap, openen 596
Motorolie 599, 657
Bijvullen 600
filter 599
kwaliteit en hoeveelheid 655
ongunstige rijomstandigheden 657
Motoroliepeil controleren 601
Motorrem 412, 439
Motorremregeling 275
Motorruimte
koelvloeistof 602
Motorolie 599
overzicht 598
Motorspecificaties 654
Motor starten 406
na een aanrijding 58
Motortemperatuur
hoog 457
Motor uitzetten 407
N
Net
bagageruimte 582
Niveauregeling
schokdemping 437
Noodremlichten 153
Noodreparatieset voor banden 561
Banden oppompen 566
gebruiken 562
procedure, eindcontrole 562
Nooduitrusting
EHBO-kit 585
gevarendriehoek 585
O
Obstakeldetectie
City Safety 339
octaangetal 447
Olie, zie ook Motorolie 655, 657
Ondergelopen weg 444
Onderhoud
roestwering 637
Ontdooien 209
Ontgrendelen
instellingen 233
met sleutelblad 240
Op afstand bediende startblokkering 242
Opbergmogelijkheden 570
dashboardkastje 575
tunnelconsole 571
Zonneklep 576
Opblaasgordijn 57
Optie/accessoire 22
Oververhitting 457, 464
P
PACOS (Passenger Airbag Cut Off
Switch) 54
Panoramadak 167
beveiliging tegen overbelasting 160
openen en sluiten 168
Ventilatiestand 169
zonnescherm 171
Park Assist 380
aan voorzijde, achterzijde en zijkan-
ten 381
ALFABETISCH REGISTER
682
activeren/deactiveren 382
Beperkingen 383
symbolen en meldingen 385
Park Assist Pilot 395
Parkeerhulpcamera 386
activeren 392
Beperkingen 329
hulplijnen 389
schermen 387
sensorvelden 391
symbolen en meldingen 394
Parkeerklimaat 216
Symbolen en meldingen 222
Parkeerrem 415
activeren/deactiveren 416
automatische activering 417
lage accuspanning 418
Parkeren
op heuvel 417
Partikelfilter 450
Passenger Airbag Cut Off Switch 54
Peilstok, elektronisch 600
Persoonlijke rijmodus 428
Persoonsgegevens (Privacybeleid voor
klanten) 36
Pilot Assist 302
activeren 305
Automatische rem 316
Beperkingen 309
inhalen 317
snelheidsfuncties 313
stand-bystand 307
symbolen en meldingen 311
tijdsverschil instellen 314
uitgeschakelde stuurhulp 308
uitschakelen 307
van doelvoertuig veranderen 313
Waarschuwing 312
pincode 522
Private locking 265
Poetsen 631
Positie buitenspiegels herstellen 165
Preconditioning 216
start/uitschakelen 217
timer 218
Privacybeleid (Privacybeleid voor klan-
ten) 36
Privacybeleid voor klanten 36
Private locking 265
activeren/deactiveren 265
Profieldiepte 544
Winterbanden 559
R
Radareenheid 318
Beperkingen 329
onderhoud en reiniging 334
Typegoedkeuring 320
Radarsensor
zie Radarsensor 318
Radio 485
DAB 490
Instellingen 488
radiozender zoeken 487
spraakherkenning 140
starten 485
van radioband en radiozender wisse-
len 486
Radiofavorieten 488
Rear Collision Warning 348
Beperkingen 348
Regeneratie 448, 450
Regensensor 173, 174
Reinigen 628, 630
Automatische wasstraat 633
bekleding 626, 628, 629, 630
middendisplay 627
Stoffen bekleding 626, 628, 629
Veiligheidsgordels 628
Velgen 636
wasstraat 631, 632, 633, 635, 636
ALFABETISCH REGISTER
683
Remfuncties 412
Remhulp
na een aanrijding 420
Remmen 412
antiblokkeerremsysteem, ABS 412
automatisch bij stilstand 418
noodremlichten 153
onderhoud 415
op gezouten wegen 414
op natte wegen 414
Parkeerrem 415
remkrachtverhoging, BAS 414
Remlichten 152
remsysteem 412
Remsysteem
vloeistof 659
Remvloeistof
kwaliteit 659
Resetten dagteller 85
Richtingaanwijzer 149
Richtingaanwijzers 149
Rijadviezen 442
Rijbaanassistent 367
activeren/deactiveren 369
assistentie-opties kiezen 369
Beperkingen 369
displayweergave 373
symbolen en meldingen 371
Rijden
koelsysteem 457
met een aanhanger 464
Rijden met een aanhanger
kogeldruk 652
trekgewicht 652
Rijden tijdens de winter 443
Sneeuwkettingen 560
Winterbanden 559
Rijeigenschappen aanpassen 428
Rijhulpsystemen 274
Rijmodus 317
Rijklaar gewicht 651
Rijmodus 428
ECO 430, 432
rijhulp 317
wijzigen 430
Ritstatistiek 86
instellingen 86
Ritten op lage snelheden 438
activeren met functieknop 438
Roestwering 637
Roetfilter dieselmotor 450
Roll Stability Control 279
Rugleuning
achterbank, omklappen 185
stoel voorin, verstellen 180, 181,
183, 184
Ruitenwisser voor 172
Regensensor 173, 174
Run-off Road Protection 375
S
Safelock-functie 270
deactiveren 270
Safety mode 58
start/verplaatsen 58
Schakelindicatie (GSI) 427
Schakelindicator 427
Schakelstanden
Automatische versnellingsbak 423
Schuifdak
Beveiliging tegen overbelasting 160
sensoren
Camera-eenheid 328
Klimaat 193
Luchtkwaliteit 197
Radareenheid 318
Sensus
aansluiting en entertainment 32
ALFABETISCH REGISTER
684
Sensus Navigation
Verkeersbordinformatie 361
Serviceprogramma 588
Servicestand 641
Sfeerverlichting 156
aanpassen 156
Side Impact Protection System 56, 57
SIM-kaart 522
SIPS-airbag 56
SIPS-airbag (Side Impact Protection
System) 56, 57
Sleepoog 471
Slepen 469
Sleutel 230
Sleutelvrij
aanrakingsgevoelige vlakken 252
instellingen 254
vergrendelen/ontgrendelen 253
Slijtage-indicator 544
Sneeuwkettingen 560
Snelheidsbegrenzer 282
activeren 283
automatisch 285
Beperkingen 285
snelheid wijzigen 313
tijdelijk deactiveren 284
uitschakelen 284
Snelheidsklassen, banden 542
Software-updates 35
Spiegels
binnen 163
buiten- 163
buitenspiegels kantelen 165
dimfunctie 164
Spin control 275
Spraakherkenning
Instellingen 141
Klimaat 194
radio en media 140
Telefoon 139
Sproeien voorruit 174
Sproeier
Achterruit 175, 176
Koplampen 174
sproeiervloeistof, bijvullen 642
Voorruit 174
Sproeiervloeistof 171, 642
Sproeikoppen, verwarmd 171
Sproeikopverwarming 171
Stabilisator
aanhangwagen 466
Stabiliteits- en tractieregeling 275
sportstand 276, 277
symbolen en meldingen 278
Stadslicht 146
Standverwarming 224
Start/Stop
autofunctie 433
Beperkingen 435
deactiveren 435
Rijden 433
Startaccu 458, 608
overbelasting 458
Startblokkering 242
Starten met hulpaccu 458
Steenslagplekken en krassen 637, 638,
639
Stembediening 137
Stickers
positie 646
Stoel, zie Stoelen en achterbank 180
Stoelen en achterbank
elektrisch bediende voorstoel 181
elektrische verwarming 205, 206
handmatig bediende voorstoel 180
stand opslaan 182
WHIPS-systeem 43
Stoel voorin
elektrische verwarming 205
Klimaat 203
ALFABETISCH REGISTER
685
Temperatuur 214
Ventilator 213
Stoffen die allergieën en/of astma kun-
nen verwekken 196
Stop/start-functie 433
Storingzoeken
adaptieve cruisecontrol 297
Camera-eenheid 329
City Safety 344
Radareenheid 329
Stroombesparingsfunctie 458
Stuurhulp bij botsgevaar 374
Stuurkracht, snelheidsafhankelijk 274
Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht 274
Stuurpaddle 187
Stuurpaddles 424
Stuurslotfout 188
Stuurwiel 187, 188
elektrische verwarming 207
paddle 187
Stuur afstellen 188
Toetsenset 187
Stuurwiel afstellen 188
Symbolen
Controlesymbolen 88
dynamisch 80
Waarschuwingssymbolen 91
Symbolen en meldingen
de statusbalk van het middendisplay 117
parkeerklimaat 222
Systeemupdates 589
T
Taal 126
Tanken
AdBlue 453
Bijvullen 445
tankklep 444
Telefoon 508
aansluiten 509
automatisch verbinden 510
Displaymelding 514
Gesprek 513, 515
handmatig verbinden 511
loskoppelen 512
spraakherkenning 139
verwijderen 512
wisselen 512
Telefoonlader 517
Telefoon verbinden 509
Temperatuur
gevoels- 193
Regeling 214, 215
Temporary Spare 558
Tijdsverschil instellen voor afstands-
waarschuwing 314
Toeteren 187
Toetsenbord 119, 123
taal wijzigen 123
Toetsensets op stuurwiel 187
Totaalgewicht 651
Traction control 275
Trailer Stability Assist 276, 466
Transmissie 421
Transpondersleutel 230
aansluiten op bestuurdersprofiel 133
Actieradius 234
afneembaar sleutelblad 239
batterij vervangen 235
zoekgeraakt 238
Transpondersleutelsysteem, typegoed-
keuring 243
Trekgewicht en kogeldruk 652
Trekhaak 461
in- en uitklapbaar 462
specificaties 461
Trillingsdemper 461
TSA, Trailer Stability Assist 466
Tunneldetectie 147
ALFABETISCH REGISTER
686
Typeaanduidingen 646
Typegoedkeuring
HomeLink® 476
radarsysteem 320
radioapparatuur 327
transpondersleutelsysteem 243
U
uitlaatgasreiniging 451
Uitstoot van kooldioxide 662
USB
contact voor aansluiting van media 498
V
Van doelvoertuig veranderen
bij Pilot Assist 313
met adaptieve cruisecontrol 313
Veertransport 437
Veiligheid 42
zwangerschap 43
Veiligheidsgordel 45
gordelspanner 47
gordelwaarschuwing 49
omdoen/afdoen 45
zwangerschap 43
Veiligheidsnet 582
Velgen
maten 543
Reinigen 636
Velgen reinigen 636
Ventilatie 198, 199
Ventilator
blaasmonden 199
Luchtverdeling 199
Regeling 213
Verankeringsogen
bagageruimte 579
Vergrendelen/ontgrendelen
achterklep 233, 254
Vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen 232
Vergrendelingsindicatie 228
instellen 229
Verkeersbordinformatie 357
activeren/deactiveren 358
Beperkingen 363
informatie over flitspalen 361
instellingen 362
Sensus Navigation 361
Speed Alert 361
weergave 358
Verkeersinformatie 488
Verlichting
adaptieve bochtverlichting 150
alarmlichten 153
Approach-verlichting 154
automatisch groot licht 148
bediening, instrumenten, display 156
Bedieningselementen 144, 154
bochtverlichting 151
dagrijlicht 146
Dimlicht 147
Follow Me Home-verlichting 154
Groot licht 148
in interieur 154
instellingen 145
lampposities 604
mistachterlicht 152
mistlamp 151
noodremlichten 153
remlichten 152
Richtingaanwijzer 149
Stadslicht 146
Verlichting, gloeilampen vervangen 603
mistachterlicht 607
Verlichting, lamp vervangen
gloeilampen, specificaties 607
remlichten 606
richtingaanwijzer, achter 604
Verlichting display 156
Verlichting instrumentenpaneel 156
ALFABETISCH REGISTER
687
Verlichtingsbediening 144, 156
Verlichting van bedieningselementen 156
Vermogen 654
Versnellingsbak 421
automaat 422, 423
handgeschakeld 421
Versnellingsbakolie
kwaliteit 658
Video 496, 498
instellingen 497
Vierwielaandrijving, AWD 427
Vlekken 626, 628, 629, 630
Vloeistoffen, hoeveelheden 642, 659, 660
Vloeistoffen en oliën 658, 659, 660
VOL-aanduiding 540
Volvo ID 26
aanmaken en registreren 26
Voorruit
elektrische verwarming 211
Voorstoel - elektrisch bediend 181
Lendensteun 184
massagefunctie 183
multifunctionele bediening 183, 184
stand opslaan 182
stoel verstellen 181
Voorstoel - handbediend 180
Voorwaarden
diensten 36
gebruikers 525
W
Waarschuwing alarmlichtgebruik mede-
weggebruikers - Connected Safety 279
Waarschuwingsgeluid
Parkeerrem 418
Waarschuwingslampjes
adaptieve cruisecontrol 312
airbags (SRS) 91
dynamo laadt niet bij 91
gordelwaarschuwing 91
Lage oliedruk 91
parkeerrem ingeschakeld 91
Pilot Assist 312
stabiliteits- en tractieregeling 275
startaccu wordt niet opgeladen 91
storing in remsysteem 91
systeemstoring 91
Waarschuwing 91
Waarschuwingssymbolen 91
veiligheid 42
Wasstraat 631, 632, 633, 635, 636
Whiplash Protection System 43
WHIPS (Whiplash Protection System) 43
WHIPS-systeem 43
Wielbouten 553
Wielen
demonteren 554
monteren 556
Sneeuwkettingen 560
Wielen en banden
Goedgekeurde maten 666
lastindex en snelheidsklasse 669
Wiel vervangen 552
Wifi
auto aansluiten op internet 520
internetaansluiting delen, hotspot 523
netwerk verwijderen 524
techniek en veiligheid 525
Wisserblad 171
Servicestand 641
vervangen 639, 640
Wisserbladen en sproeiervloeistof 171
Wisserbladen reinigen 635
WPC 517
Z
Zekeringen 613
in motorruimte 615
ALFABETISCH REGISTER
688
onder het dashboardkastje 620
vervangen 614
Zekeringenkastje 613
Zonneklep 576
spiegelverlichting 155
Zonnescherm
inklembeveiliging 160
panoramadak 167, 171
Zuinigheid 441
Zuinig rijden 430, 441
TP 29560 (Dutch), AT 1917, MY20, Copyright © 20002019 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518
  • Page 519 519
  • Page 520 520
  • Page 521 521
  • Page 522 522
  • Page 523 523
  • Page 524 524
  • Page 525 525
  • Page 526 526
  • Page 527 527
  • Page 528 528
  • Page 529 529
  • Page 530 530
  • Page 531 531
  • Page 532 532
  • Page 533 533
  • Page 534 534
  • Page 535 535
  • Page 536 536
  • Page 537 537
  • Page 538 538
  • Page 539 539
  • Page 540 540
  • Page 541 541
  • Page 542 542
  • Page 543 543
  • Page 544 544
  • Page 545 545
  • Page 546 546
  • Page 547 547
  • Page 548 548
  • Page 549 549
  • Page 550 550
  • Page 551 551
  • Page 552 552
  • Page 553 553
  • Page 554 554
  • Page 555 555
  • Page 556 556
  • Page 557 557
  • Page 558 558
  • Page 559 559
  • Page 560 560
  • Page 561 561
  • Page 562 562
  • Page 563 563
  • Page 564 564
  • Page 565 565
  • Page 566 566
  • Page 567 567
  • Page 568 568
  • Page 569 569
  • Page 570 570
  • Page 571 571
  • Page 572 572
  • Page 573 573
  • Page 574 574
  • Page 575 575
  • Page 576 576
  • Page 577 577
  • Page 578 578
  • Page 579 579
  • Page 580 580
  • Page 581 581
  • Page 582 582
  • Page 583 583
  • Page 584 584
  • Page 585 585
  • Page 586 586
  • Page 587 587
  • Page 588 588
  • Page 589 589
  • Page 590 590
  • Page 591 591
  • Page 592 592
  • Page 593 593
  • Page 594 594
  • Page 595 595
  • Page 596 596
  • Page 597 597
  • Page 598 598
  • Page 599 599
  • Page 600 600
  • Page 601 601
  • Page 602 602
  • Page 603 603
  • Page 604 604
  • Page 605 605
  • Page 606 606
  • Page 607 607
  • Page 608 608
  • Page 609 609
  • Page 610 610
  • Page 611 611
  • Page 612 612
  • Page 613 613
  • Page 614 614
  • Page 615 615
  • Page 616 616
  • Page 617 617
  • Page 618 618
  • Page 619 619
  • Page 620 620
  • Page 621 621
  • Page 622 622
  • Page 623 623
  • Page 624 624
  • Page 625 625
  • Page 626 626
  • Page 627 627
  • Page 628 628
  • Page 629 629
  • Page 630 630
  • Page 631 631
  • Page 632 632
  • Page 633 633
  • Page 634 634
  • Page 635 635
  • Page 636 636
  • Page 637 637
  • Page 638 638
  • Page 639 639
  • Page 640 640
  • Page 641 641
  • Page 642 642
  • Page 643 643
  • Page 644 644
  • Page 645 645
  • Page 646 646
  • Page 647 647
  • Page 648 648
  • Page 649 649
  • Page 650 650
  • Page 651 651
  • Page 652 652
  • Page 653 653
  • Page 654 654
  • Page 655 655
  • Page 656 656
  • Page 657 657
  • Page 658 658
  • Page 659 659
  • Page 660 660
  • Page 661 661
  • Page 662 662
  • Page 663 663
  • Page 664 664
  • Page 665 665
  • Page 666 666
  • Page 667 667
  • Page 668 668
  • Page 669 669
  • Page 670 670
  • Page 671 671
  • Page 672 672
  • Page 673 673
  • Page 674 674
  • Page 675 675
  • Page 676 676
  • Page 677 677
  • Page 678 678
  • Page 679 679
  • Page 680 680
  • Page 681 681
  • Page 682 682
  • Page 683 683
  • Page 684 684
  • Page 685 685
  • Page 686 686
  • Page 687 687
  • Page 688 688
  • Page 689 689
  • Page 690 690
  • Page 691 691
  • Page 692 692

Volvo XC40 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor