Pottinger EzBA CCI 800-Terminal In-cab (B413) Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

CCI.OS 2.0
Software voor CCI 800 en CCI 1200
Gebruiksaanwijzing
Inhoudsopgave
Over deze handleiding i
Over de terminal iii
CCI 1200 iii
CCI 800 iv
CCI.Apps v
Opbouw vi
1 Veiligheid 1
1.1 Markering van de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing 1
1.2 Doelmatig gebruik 2
1.3 Veiligheidsaanwijzing 3
1.4 Installatie van elektrische apparaten 5
2 Ingebruikname 6
2.1 Leveromvang controleren 6
2.2 Terminal monteren 7
2.3 Terminal aansluiten 8
2.4 Terminal inschakelen 9
2.5 Lay-out wijzigen 10
2.6 Tijdzone selecteren 11
2.7 Terminallicentie invoeren 12
2.8 Apps activeren 15
2.9 Gebruikersinterface configureren 17
3 Grafische gebruikersinterface 19
3.1 Help 19
3.2 Touch-bewegingen 20
3.3 Lay-out 21
4 Instellingen 33
4.1 Gebruiker 36
4.2 Apps 38
4.2.1 App-beheer 39
4.2.2 ISOBUS-instellingen 40
4.3 Systeem 48
4.3.1 Datum en tijd instellen 50
4.3.2 CCI.OS updaten 52
4.3.3 Licentiegegevens actualiseren 55
4.3.4 Met internet verbinden 57
4.3.5 Met agrirouter verbinden 59
5 Weergave van camerabeelden 67
5.1 Ingebruikname 68
5.1.1 Een camera aansluiten 68
5.1.2 Twee camera's aansluiten 70
5.1.3 Acht camera's aansluiten 71
5.2 Bediening 73
5.2.1 Camerabeeld weergeven 73
5.2.2 Camerabeeld spiegelen 73
5.2.3 Automatische terugrijcamera 74
5.2.4 Camerabeeld permanent weergeven 76
5.2.5 Automatische camerawisseling 77
5.2.6 Gebeurtenisgestuurde camerawisseling 79
6 Snelheid, locatie en geometrie 81
6.1 tractor toevoegen 84
6.2 Tractor instellen 85
6.2.1 Positie van de GPS-antenne 87
6.2.2 Tractorgegevens 91
6.2.3 GPS-snelheid 101
6.2.4 Power Management 102
6.3 Machine toevoegen 103
6.4 Machine instellen 105
6.4.1 Werkbreedte en machinetype 107
6.4.2 Aanbouwwijze en referentiepunt 108
6.4.3 Deelbreedtes: Geometrie en dode tijden 110
6.4.4 Dode tijden instellen of corrigeren 111
6.4.5 Overlapping 118
6.5 GPS instellen 124
6.5.1 Positie van de GPS-antenne 126
6.5.2 GPS-bron 127
6.5.3 GPS-ontvanger instellen 129
6.6 CCI.Convert 130
6.7 Tacho 133
6.8 Bediening 136
6.8.1 Tractor kiezen 136
6.8.2 Tractor wissen 137
6.8.3 Tractor bewerken 138
6.8.4 Tractor exporteren 138
6.8.5 Machine kiezen 139
6.8.6 Machine wissen 141
6.8.7 Apparaat bewerken 142
6.8.8 Machine exporteren 142
6.8.9 GPS-simulatie 143
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid 145
7.1 Ingebruikname 147
7.1.1 UT-nummer instellen 147
7.1.2 AUX-bedieningseenheid aansluiten 148
7.1.3 Machine aansluiten 149
7.2 Instellingen 150
7.3 CCI.UT juist gebruiken 152
7.3.1 Een machine, een terminal 153
7.3.2 Twee machines afwisselend, één terminal 154
7.3.3 Twee machines gelijktijdig, één terminal 155
7.3.4 Weergavepositie omwisselen 157
7.3.5 Machine in Maxi-View weergeven 157
7.3.6 Eén machine, één AUX-bedieningseenheid 158
7.3.7 Twee machines tegelijkertijd, één AUX-bedieningseenheid 159
7.3.8 Twee machines afwisselend, één AUX-bedieningseenheid 161
7.3.9 Geen machinebediening 162
7.4 Met een AUX-bedieningseenheid werken 163
7.4.1 AUX-bedieningselement aan machinefunctie toewijzen 163
7.4.2 AUX-indeling wissen 168
7.4.3 Alle AUX-indelingen wissen 169
7.5 Machines beheren 169
7.5.1 Machinedetails weergeven 170
7.5.2 Machine wissen 171
7.5.3 Machines naar een andere UT verschuiven 174
8 Opdrachten en velden 175
8.1 Ingebruikname 175
8.1.1 Veldzoeker 176
8.2 Tussen Veldmodus en opdrachtmodus kiezen 179
8.3 Opdracht starten 180
8.4 Elementen van de opdrachtenlijst 181
8.4.1 Opdrachten importeren 184
8.4.2 Alle opdrachten exporteren 192
8.4.3 Opdracht zoeken 194
8.5 Opdracht bewerken 195
8.5.1 Veld toevoegen 196
8.5.2 Veld zoeken 200
8.5.3 Veld exporteren 201
8.5.4 Veld wissen 202
8.5.5 Veld bewerken 203
8.5.6 Applicatiekaart toevoegen 205
8.5.7 Product toevoegen 207
8.5.8 Opdracht exporteren 211
8.5.9 Bericht exporteren 214
9 Kaartweergave 217
9.1 Ingebruikname 218
9.1.1 Section Control instellen 219
9.1.2 Parallel Tracking instellen 221
9.2 Elementen van het kaartaanzicht 222
9.2.1 Weergave van de machine 223
9.2.2 Knoppen en pictogrammen 223
9.3 Veldgrens 227
9.3.1 Berekenen 227
9.3.2 Registreren 227
9.3.3 Wissen 230
9.4 Wendakker 231
9.4.1 Blokkeren 231
9.4.2 Wendakker rondom 231
9.4.3 Registreren 232
9.4.4 Wissen 235
9.5 Sporen 236
9.5.1 Kiezen 236
9.5.2 Nieuw spoor 237
9.5.3 Verschuiven 239
9.5.4 Hernoemen 242
9.5.5 Wissen 243
9.6 Veld 244
9.6.1 Bewerkte oppervlak wissen 244
9.6.2 Veld opslaan 244
9.6.3 GPS-drift corrigeren 245
9.6.4 Wissen 246
10 Diversen 247
10.1 Parallel Tracking, Section Control, Task Control testen 247
10.2 USB-stick uitnemen 250
10.3 Rescue-System sluiten 251
11 Probleemoplossing 253
11.1 Problemen bij gebruik 256
11.2 Diagnose 260
11.2.1 Gebeurtenisprotocol exporteren´ 260
11.2.2 Schermafbeelding maken 261
11.3 Meldingen 262
12 Verklarende woordenlijst 307
13 Afvoeren 314
14 Trefwoordenregister 315
i
Over deze handleiding
De gebruiksaanwijzing is bedoeld voor personen die met het gebruik van de
software CCI.OS en de bijbehorende apps op de ISOBUS-terminals CCI 800 of
CCI 1200 vertrouwd zijn. U vindt er alle vereiste informatie voor een veilig ge-
bruik van de software en de terminal.
Alle in de gebruiksaanwijzing vermelde gegevens zijn gebaseerd op de vol-
gende apparatuurconfiguratie:
Terminal
CCI 800/CCI 1200
Softwareversie
CCI.OS 2.0
Hardwareversie
0,5, 1,0 en hoger
De gebruiksaanwijzing maakt u chronologisch met de bediening vertrouwd:
Over de CCI 800/CCI 1200
Veiligheid
Ingebruikname
Instellingen
Gebruikersinterface
Apps
Probleemoplossing
Technische gegevens, interfaces en kabel
Lees om foutloos functioneren van de CCI 800/CCI 1200 te garanderen de ge-
bruiksaanwijzing zorgvuldig door. Bewaar de gebruiksaanwijzing om deze in
de toekomst te kunnen raadplegen.
Deze gebruiksaanwijzing moet vóór montage en ingebruikname van de termi-
nals gelezen en begrepen worden om problemen bij de toepassing daarvan te
voorkomen. Voor schade veroorzaakt door het niet opvolgen van deze gebrui-
ksaanwijzing wordt geen aansprakelijkheid aanvaard!
Als u meer informatie nodig heeft, of als er eventuele problemen optreden die
in deze gebruiksaanwijzing voor u niet uitvoerig genoeg worden behandeld,
win dan de vereiste inlichtingen in bij uw leverancier.
Doelgroep
Uitsluiting
aansprake-
lijk-heid
Bij proble-
men
ii
Elke functie wordt stap voor stap met praktijkaanwijzingen behandeld. Links
naast de praktijkaanwijzing ziet u de knop die moet worden ingedrukt of een
van de volgende pictogrammen:
Waarde via het toetsenbord invoeren
Voer de waarde via het schermtoetsenbord van de terminal in.
Waarden uit een keuzemenu selecteren
1
. Sleep door het keuzemenu tot aan de gewenste waarde.
2. Kies de waarde en activeer de checkbox aan de rechter rand.
Waarde wijzigen
Wijzig een waarde.
Voer de nieuwe waarde via het schermtoetsenbord of via een regelaar
van de terminal in.
Actie
bevestigen
Bevestig de eerder uitgevoerde actie.
Druk op de knop „OK“ of „Verder“ of de knop met het vinkje.
Handelingsstappen of actie herhalen
Herhaal de vorige handelingsstappen in zijn geheel of gedeeltelijk.
Het selectievakje of de schakelaar aan de rechter rand van een knop hebben
volgende functie:
Element in keuzemenu is gekozen
Het selectievakje is geactiveerd:
Het element in het keuzemenu is gekozen.
Functie is uitgeschakeld
De schakelaar aan de rechter rand van de knop staat in de stand „uit“:
De functie of een instelling is gedeactiveerd.
Functie is ingeschakeld
De schakelaar aan de re
chter rand van de knop staat in de stand „aan“:
De functie of een instelling is geactiveerd.
Picto-gram-
men
iii
Over de terminal
De CCI 800 en CCI 1200 zijn merkonafhankelijk inzetbare bedieningstermi-
nals voor de besturing van ISOBUS-machines.
CCI 1200
Het touchscreen
is 12,1" groot en heeft een resolutie van
1280x800 pixels,
heeft een hoge lichtopbrengst, is voor
dag- en nachtgebruik geschikt en
heeft een Antiglare-coating, die ook bij
directe zoninstraling reflectiearm is.
De gebruikersinterface
biedt flexibele lay-outs en geeft maxi-
maal 6 apps tegelijkertijd weer,
maakt dankzij een in de praktijk ontwik-
kelde bediening ook intuïtieve omgang
met complexe functies mogelijk.
De met glasparel versterkte kunststof-
behuizing is bijzonder robuust.
De AAN/UIT-toets en twee USB 2.0-
aansluitingen zijn voor snelle toegang
aan de buitenkant van de behuizing
geïntegreerd.
De interfaces
Video, GPS, LH5000, WLAN, ISOBUS,
signaalconnector, USB:
de vele interfaces maken maximale
connectiviteit mogelijk.
De sterke zoemer meldt alarmsituaties
en geeft akoestische feedback.
Alle connectors op de achterzijde van de
terminal zijn met rubber afdekkappen
tegen vocht en stof beschermd.
iv
CCI 800
CCI 800 is compacter dan CCI 1200.
Het touchscreen
is 8" groot en heeft een resolutie van
1024x600 pixels,
heeft een hoge lichtopbrengst, is voor
dag- en nachtgebruik geschikt en
heeft een Antiglare-coating, die ook bij
directe zoninstraling reflectiearm is.
De gebruikersinterface
is voor gebruik in liggend formaat geop-
timaliseerd,
maakt dankzij een in de praktijk ontwik-
kelde bediening ook intuïtieve omgang
met complexe functies mogelijk.
De geharde kunststof behuizing is zeer
sterk.
De interfaces
Video, GPS, LH5000, WLAN, ISOBUS,
signaalconnector, USB:
veel interfaces voor zeer goede con-
nectiviteit.
De sterke zoemer meldt alarmsituaties
en geeft akoestische feedback.
Alle connectors op de achterzijde van de
terminal zijn met rubber afdekkappen
tegen vocht en stof beschermd.
v
CCI.Apps
Op de CCI 800/CCI 1200 is het besturingssysteem CCI.OS 2.0 geïnstalleerd.
De volgende CCI.Apps zijn onderdeel van de CCI.OS 2.0:
CCI.UT
ISOBUS-machinebediening
CCI.Cam
Weergave van maximaal 8 camera's
CCI.Config
Machine-instellingen
CCI.Command
Kaartweergave
CCI.Control
Gegevensbeheer
CCI.Help
Helpsysteem
De volgende functies moeten worden betaald en kunnen alleen worden ge-
bruikt na vrijschakeling:
Parallel Tracking
Aanmaken van sporen
Section Control
Automatisch schakelen tussen deelbreedtes
Task Control
Importer en export van gegevens
vi
Opbouw
1
. 12,1" touchscreen
2
. Lichtsensor
3
. AAN/UIT-toets
4
. 2x USB 2.0
5
. ISOBUS, Voedingsspanning, ECU-
Power
6
. Signaalconnector, GPS
7
. Camera, Video-Multiplexer
8
. 2x USB 2.0
9
. Ethernet
10
. Zoemer
CCI 1200
vii
1
. 8" touchscreen
2
. Lichtsensor
3
. Ethernet
4
. Zoemer
5
. AAN/UIT-toets
6
. 1x USB 2.0
7
. Camera, Video-Multiplexer
8
. Signaalconnector, GPS
9
. ISOBUS, Voedingsspanning, ECU-
Power
De bediening van de terminal vindt plaats via het touchscreen. De gangbare
touch-bewegingen worden ondersteund.
De lichtsensor registreert het omgevingslicht en past de displayhelderheid aan
het omgevingslicht aan.
CCI 800
Touchscreen
Lichtsensor
viii
Schakel de terminal bij voorkeur met de AAN/UIT-toets in of uit.
Druk voor het inschakelen of uitschakelen de AAN/UIT-toets 1 seconde in,
tot u een geluidssignaal hoort.
Druk voor het inschakelen of uitschakelen de AAN/UIT-toets 2 seconden in,
tot u een geluidssignaal hoort.
Laat de AAN/UIT-toets na het klinken van het geluidssignaal los.
Op menig tractor en zelfrijdende machine kunt u de terminal ook met de
contactsleutel in- of uitschakelen.
De terminal wordt automatisch uitgeschakeld,
als u de contactsleutel eruit trekt of
als u de contactsleutel naar de positie UIT draait.
Bij de volgende start van de ontsteking wordt de terminal weer ingeschakeld.
OPMERKING
Als de terminal niet met de contactsleutel is uitgeschakeld, kan deze
ook niet met de contactsleutel worden ingeschakeld.
Schakel de terminal met de contactsleutel uit en aan.
De in de AAN/UIT-toets geïntegreerde LED geeft huidige statusinformatie
weer. Tijdens normaal bedrijf van de terminal is de LED uit.
De statusmeldingen worden in Hfdst. 11 beschreven.
AAN/UIT
ix
Identificeer uw machine aan de hand van de informatie op het typeplaatje.
Het typeplaatje is op de achterkant van de terminal aangebracht.
1
. Fabrikant
2
. Terminal-type
3
. Serienummer
4
. Hardwareversie
5
. Artikelnummer van de fabrikant
6
. Productiedatum (week/jaar)
OPMERKING
Lay-out en inhoud van het typeplaatje op uw terminal kunnen af-
wijken van die op de afbeelding.
Het typeplaatje wordt door de fabrikant aangebracht.
Typeplaatje
x
Beide USB-interfaces op de linker behuizingszijde zijn van het type A. Er kun-
nen in de handel verkrijgbare USB-sticks worden aangesloten.
De USB-interfaces op de achterzijde zijn van het type M12. Deze interfaces
beschermen de terminal ook bij aangesloten USB-apparaat tegen binnendrin-
gen van stof en water.
De USB-interface op de achterzijde is van het type A. Er kunnen in de handel
verkrijgbare USB-sticks worden aangesloten. De USB-interface wordt door
een rubber dop tegen vocht en stof beschermd.
De zoemer is zo gemaakt dat zelfs bij zeer luid omgevingsgeluid de meldingen
van de terminal en de machine duidelijk te horen zijn.
Op stekkeraansluiting A sluit u de terminal aan
met de ISOBUS en
met de spanningsvoorziening.
Op stekkeraansluiting B sluit u de terminal aan op
de signaalconnector,
een NMEA
0183 GPS-ontvanger,
de serieële GPS-uitgang
o van de tractor,
o de zelfrijdende machine of
o het automatische stuursysteem,
de serieële aansluiting van een N-sensor.
Op stekkeraansluiting C sluit u de terminal aan op
een camera of een camera-Multiplexer,
een NMEA
0183 GPS-ontvanger,
de serieële GPS-uitgang
o van de tractor,
o de zelfrijdende machine of
o het automatische stuursysteem,
de serieële aansluiting van een N-sensor.
USB
(CCI 1200)
USB
(CCI 800)
Zoemer
Connector
1 Veiligheid
1
1 Veiligheid
Deze gebruiksaanwijzing bevat fundamentele aanwijzingen die bij de in-
bedrijfstelling, de configuratie en het gebruik in acht moeten worden geno-
men. Daarom moet u deze gebruiksaanwijzing beslist vóór de configuratie en
het gebruik lezen.
U moet niet alleen de in dit hoofdstuk vermelde algemene veiligheidsaan-
wijzingen opvolgen, maar ook de in de andere hoofdstukken vermelde speci-
ale veiligheidsaanwijzingen.
1.1 Markering van de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing
De veiligheidsaanwijzingen in deze gebruiksaanwijzing zijn voorzien van een
bijzondere markering:
WAARSCHUWING - ALGEMENE GEVAREN!
Het waarschuwingssymbool markeert algemene veiligheidsaanwijzin-
gen, die bij veronachtzaming gevaar voor leven en de gezondheid van
personen veroorzaken.
Houd u zorgvuldig aan de aanwijzingen en gedraag u in deze gevallen zeer
voorzichtig.
VOORZICHTIG!
Het symbool Voorzichtig! markeert alle veiligheidsaanwijzingen die op
voorschriften, richtlijnen of werkprocessen wijzen, die u beslist moet
aanhouden.
Het niet naleven daarvan kan een beschadiging of vernietiging van de termi-
nal of storingen tot gevolg hebben.
Toepassingstips vindt u in de „Aanwijzingen“:
OPMERKING
Het aanwijzingssymbool duidt op belangrijke en nuttige informatie.
Verdere informatie voor achtergrondkennis:
Het infosymbool kenmerkt praktische tips en verdere informatie.
Infoblokken
maken complexe technische verbanden begrijpelijker,
geven achtergrondinformatie,
geven praktische tips.
1 Veiligheid
2
1.2 Doelmatig gebruik
De terminal is uitsluitend bestemd voor gebruik op daartoe vrijgegeven
ISOBUS-machines en machines in de landbouw. Elke vorm van installatie of
gebruik van de terminal die daarbuiten gaat, valt niet onder de verantwoord-
ing van de fabrikant.
Voor alle hieruit resulterende schade aan personen of materiaal is de fabrikant
niet aansprakelijk. Alleen de gebruiker draagt alle risico's voor een ondoelma-
tig gebruik.
Tot het doelmatige gebruik behoort ook het opvolgen van alle door de fabri-
kant voorgeschreven gebruiks-- en onderhoudsvoorwaarden.
De betreffende ongevalpreventievoorschriften evenals andere algemeen er-
kende veiligheidstechnische, industriële, gezondheids- en verkeersrechtelijke
regels moeten worden opgevolgd. Door eigenmachtige wijzigingen aan het
apparaat vervalt de aansprakelijkheid van de fabrikant.
1 Veiligheid
3
1.3 Veiligheidsaanwijzing
WAARSCHUWING - ALGEMENE GEVAREN!
Houd u zeer zorgvuldig aan de volgende veiligheidsvoorschriften.
Bij veronachtzaming bestaat er gevaar op defecten en hiermee gevaar voor
personen rondom.
Schakel de terminal uit als
o de touchbediening niet reageert,
o de weergave blijft staan of
o de gebruikersinterface niet vlekkeloos wordt weergegeven.
Controleer of het touchscreen droog is, alvorens met de terminal te wer-
ken.
Bedien de terminal niet met handschoenen.
Controleer of de terminal geen uiterlijke beschadigingen heeft.
1 Veiligheid
4
BASISVEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
Let ook op de volgende veiligheidsaanwijzingen.
Bij veronachtzaming kan de terminal schade oplopen.
U mag geen veiligheidsmechanismen of -borden verwijderen.
Open de terminalbehuizing niet. Het vervangen van de behuizing kan tot
verminderde levensduur en defecten van de terminal leiden. Bij het ope-
nen van de terminalbehuizing vervalt de garantie.
Verbreek de stroomtoevoer naar de terminal,
o bij laswerkzaamheden aan de tractor en de zelfrijdende machine of aan
een bevestigde machine,
o bij onderhoudswerkzaamheden aan de tractor en de zelfrijdende ma-
chine of aan een bevestigde machine,
o bij toepassing van een lader op de accu van de tractor en zelfrijdende
machine.
Lees en houd u zorgvuldig aan alle veiligheidsaanwijzingen vermeld in het
handboek en houd u aan de veiligheidsetiketten op het apparaat. Veilig-
heidsetiketten moeten altijd in een goed leesbare toestand verkeren. Ver-
vang ontbrekende of beschadigde etiketten. Zorg ervoor dat nieuwe on-
derdelen van de terminal van de actuele veiligheidsetiketten zijn voorzien.
U kunt vervangende etiketten verkrijgen bij uw geautoriseerde dealer.
Leer de terminal volgens de voorschriften te bedienen.
Houd de terminal en de bijbehorende delen in goede staat.
Reinig de terminal alleen met zuiver water of een zachte doek bevochtigd
met een beetje glasreiniger.
Bedien het touchscreen niet met een scherp of ruw voorwerp, omdat de
Antiglare-coating dan beschadigd wordt.
Let op het temperatuurbereik van de terminal.
Houd de lichtsensor schoon.
Als de terminal niet in de tractorcabine is gemonteerd moet deze op een
droge en schone plaats worden opgeslagen. Let op het opslagtemperatuur-
bereik.
Gebruik alleen kabels die door de fabrikant zijn goedgekeurd.
1 Veiligheid
5
1.4 Installatie van elektrische apparaten
Hedendaagse landbouwwerktuigen zijn voorzien van elektronische componen-
ten en onderdelen waarvan het functioneren door elektromagnetische velden
van andere apparaten kan worden beïnvloed. Zulke invloeden kunnen perso-
nen in gevaar brengen als de volgende veiligheidsaanwijzingen niet worden
opgevolgd.
Bij een installatie achteraf van elektrische en elektronische apparaten en/of
componenten in een machine met aansluiting op het boordnet is de bediener
er verantwoordelijkheid voor om te controleren of de installatie storingen in
de elektronica van de machine of andere componenten veroorzaakt. Dit geldt
in het bijzonder voor de elektronische besturingen van:
EHR
Hefsysteem voor
Aftakassen
Motor en transmissie
Er moet vooral op worden gelet of de achteraf geïnstalleerde elektrische en
elektronische componenten voldoen aan de EMV-richtlijn 89/336/EWG in de
betreffende geldende versie en of deze van het CE-kenmerk zijn voorzien.
2 Ingebruikname
6
2 Ingebruikname
Neem de terminal snel en eenvoudig aan de hand van de volgende stapsge-
wijze handleiding in bedrijf.
2.1 Leveromvang controleren
Controleer de leveringsomvang van de terminal alvorens u met de inbedrijf-
stelling begint:
1
. Terminal
2
. Bevestiging van het apparaat
3
. Kabel A
4
. Beknopte handleiding
OPMERKING
Aantal en type toebehoren kunnen bij het door u gekochte apparaat
van die op de afbeelding afwijken.
De leveringsomvang wordt bepaald door de fabrikant.
2 Ingebruikname
7
2.2 Terminal monteren
De bevestiging van het apparaat hoort bij de leveringsomvang en is in de fab-
riek op de terminal voorgemonteerd. Breng de terminal met de bevestiging
van het apparaat aan een buis met een doorsnede van 20mm aan.
Monteer de CCI 1200 in liggend formaat of rechtop, de CCI 800 in liggend for-
maat.
OPMERKING
De terminal moet deskundig worden gemonteerd.
Monteer de terminal zodanig dat deze
o goed leesbaar en bedienbaar is,
o niet de toegang tot de bedieningselementen van de tractor of de
zelfrijdende machine verhindert en
o niet het zicht naar buiten hindert.
Als alternatief kan een apparaatbeugel worden gebruikt,
bijv.
de in de tractor of de zelfrijdende machine aanwezige VESA 75-bevestiging
of
de VESA 75 adapter 2461U van RAM.
VOORZICHTIG!
Draai de schroeven van de bevestiging van het apparaat niet te vast
en gebruik geen lange bouten.
Beide leiden tot beschadiging van de terminalbehuizing en tot defecten van de
terminal.
Gebruik vier inbusbouten van het type M5 x 0.8.
Haal de bouten aan met 1,5 tot 2,0
Nm.
Dit is het maximale aanhaalmoment voor de bouten.
Gebruik bouten met een schroefdraadlengte van 8
mm.
De lengte van de binnendraad in de terminalbehuizing bedraagt 8
mm.
Borg de bouten met veerring, riemschijf of gewelfde ring tegen losdraaien.
2 Ingebruikname
8
2.3 Terminal aansluiten
Via de stekkeraansluiting A verbindt u de terminal met de ISOBUS en voorziet
u deze van stroom:
Steek kabel A in de stekkeraansluiting A van de terminal.
Steek de koppeling "InCab" van kabel A in de In-cab inbouwstekker van de
tractor of de zelfrijdende machine.
CCI 1200
CCI 800
2 Ingebruikname
9
2.4 Terminal inschakelen
CCI 1200
CCI 800
1. Druk 1 seconde op de AAN/UIT-toets.
De terminal wordt gestart.
De veiligheidsaanwijzingen worden in het Engels weergegeven.
2. Druk op de knop „Taal“.
De keuzemenu „Taal“ wordt weergegeven.
3. Selecteer uw taal.
De checkbox aan de rechter rand van de knop is geactiveerd.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
De taalinstelling is gewijzigd.
De veiligheidsaanwijzingen worden in de gekozen taal weergegeven.
5. Lees de veiligheidsaanwijzingen.
6. Trek de knop „ Bevestigen“ in de aangegeven richting.
De peil wijzigt van vorm en wordt een haak.
Het startscherm wordt weergegeven.
2 Ingebruikname
10
2.5 Lay-out wijzigen
Bij aflevering worden alle bedieningspanelen in dwarsindeling weergegeven.
Als u de CCI 1200 rechtop heeft gemonteerd, wijzig dan eerst de lay-out:
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Lay-out“.
Het bedieningspaneel „Lay-out“ wordt weergegeven.
3. Druk in de regel "Oriëntatie" op de checkbox "Rechtop".
De lay-out is gewijzigd.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
CCI 1200
2 Ingebruikname
11
2.6 Tijdzone selecteren
De tijdzone vormt de basis voor de op de terminal weergegeven tijd. De om-
schakeling van zomer- en wintertijd vindt automatisch plaats en kan niet wor-
den gedeactiveerd.
OPMERKING
Een verkeerde tijdzone heeft invloed op de documentatie van op-
drachten en het gebeurtenisprotocol.
Kies de tijdzone met de correcte tijdverschuiving en de passende regio.
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Systeem“.
Het bedieningspaneel "Systeem" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Datum en tijd“.
Het bedieningspaneel „Datum en tijd“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Tijdzone“.
Het keuzemenu „Tijdzone“ wordt weergegeven.
5. Selecteer de tijdzone.
De checkbox aan de rechter rand van de knop is geactiveerd.
De tijdzone is gewijzigd.
6. Beëindig de procedure met „Terug“.
2 Ingebruikname
12
2.7 Terminallicentie invoeren
Om de terminal te kunnen gebruiken moet u de terminal-licentie invoeren. De
terminal-licentie ontvangt u via de internetsite https://pa.cc-isobus.com.
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Systeem“.
Het bedieningspaneel "Systeem" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Licentiegegevens“.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Handmatige invoer“.
Het bedieningspaneel „Nieuwe licentiegegevens aanvragen“ wordt
weergegeven:
2 Ingebruikname
13
5. Schakel over naar de PC. Open in de browser het internetadres
https://pa.cc-isobus.com.
6. Beantwoord de beveiligingsvraag.
7. Voer de TAN van de terminal in en druk op de knop „Vrijschakeling star-
ten…“.
De terminal-licentie wordt weergegeven:
2 Ingebruikname
14
8. Druk op de terminal op de knop „Verder“.
Het bedieningspaneel „Terminal-licentie invoeren“ wordt weergege-
ven:
9. Voer de terminal-licentie in.
Het bedieningspaneel „Parallel Tracking-licentie invoeren“ wordt
weergegeven.
10. Druk op de knop „Verder“.
Het bedieningspaneel „Section Control-licentie invoeren“ wordt weer-
gegeven.
11. Beëindig de procedure met „Verder“.
De invoer van de licentiegegevens is afgesloten.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
2 Ingebruikname
15
2.8 Apps activeren
Op de CCI 1200 zijn in de fabriek met uitzondering van CCI.UT B alle apps ge-
activeerd en kunnen gebruikt worden.
Activeer CCI.UT B, als u
twee ISOBUS-machines tegelijkertijd wilt weergeven en bedienen.
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „App-beheer“.
Het bedieningspaneel „App-beheer“ wordt weergegeven.
4. Zet CCI.UT B "aan".
CCI.UT B is geactiveerd.
CCI 1200
2 Ingebruikname
16
OPMERKING
Wij adviseren om alle apps geactiveerd te laten.
Apps in het App-menu verbruiken nauwelijks CPU-vermogen of werkgeheu-
gen.
Laat niet gebruikte apps gewoon in het App-menu.
U heeft dan indien nodig snel toegang tot deze apps.
Op de CCI 800 is CCI.UT B niet beschikbaar.
CCI 800
2 Ingebruikname
17
2.9 Gebruikersinterface configureren
U wilt
met CCI.UT een ISOBUS-machine bedienen,
met CCI.Control de gegevens van de machine vastleggen en
tijdens het werk het camerabeeld in de gaten houden:
Bij de eerste start van CCI 1200 worden CCI.Help en CCI.UT A in Standard-
View weergegeven:
1. Druk op de knop „App-menu“.
Het App-menu wordt geopend.
2. Druk in het App-menu op de knop „CCI.Control“.
CCI.Control wordt in Mini-View weergegeven.
3. Druk in Mini-View op „CCI.Control“.
CCI.Control wordt in de linkerhelft van de Standard-View weergege-
ven.
4. Herhaal de stappen een en twee voor CCI.Cam.
CCI.Cam wordt in de Mini-View weergegeven.
Voorbeeld
CCI 1200
2 Ingebruikname
18
Bij de eerste start van CCI 800 wordt CCI.UT A in Standard-View weergege-
ven. Op de CCI 800 kan in Standard-View slechts één app worden weergege-
ven.
1. Druk op de knop „App-menu“.
Het App-menu wordt geopend.
2. Druk in het App-menu op de knop „CCI.Control“.
CCI.Control wordt in Mini-View weergegeven.
3. Herhaal de stappen een en twee voor CCI.Cam.
CCI.Cam wordt in de Mini-View weergegeven.
CCI 800
3 Grafische gebruikersinterface
19
3 Grafische gebruikersinterface
Leer de wezenlijke bestanddelen en de opbouw van de beeldscherminhoud
kennen.
3.1 Help
CCI.Help ondersteunt u in het dagelijks werk met de terminal.
CCI.Help
beantwoordt uit de praktijk stammende vragen over bediening,
geeft nuttige toepassingsadviezen,
is met een druk op de knop beschikbaar en
is beknopt.
Drukken op het vraagteken opent de bij de huidige werkstap passende hel-
ppagina:
De help in het menu informeert u over basisfuncties van de apps,
de help in de instellingen ondersteunt u bij de configuratie.
1. Druk op de knop „Help“.
Het helponderwerp wordt weergegeven.
2. Schuif voor verdere helponderwerpen door de helptekst.
3 Grafische gebruikersinterface
20
3.2 Touch-bewegingen
De terminal wordt uitsluitend via het touchscreen bediend. De terminal onder-
steunt de volgende gangbare touch-bewegingen:
Indrukken
Druk kort op de aangegeven plek op het touchscreen. U selecteert een ele-
ment in een keuzemenu of u voert een functie uit.
Lang indrukken
Druk gedurende 2 seconde
n op de aangegeven plek op het touchscreen.
Vegen
Navigeer snel door een keuzemenu.
Drag and Drop
Een app vasthouden en naar een andere plaats op het touchscreen ver-
schuiven.
Spreiden
Zoom in op de kaart.
Samentrekken
Zoom uit op de kaart.
3 Grafische gebruikersinterface
21
3.3 Lay-out
Bij het dagelijkse werk met de terminal moet u alle relevante informatie kun-
nen overzien en meerdere apps tegelijkertijd kunnen bedienen. De terminal
ondersteunt u daarbij met het grote touchscreen.
Op de CCI 1200 kunt u de gebruikersinterface flexibel vormgeven. Kies de lay-
out die past bij de montage:
Dwarsindeling standaard
De in de praktijk meest gebruikte lay-out.
De terminal is dwars gemonteerd.
U werkt met twee apps.
De apps zijn naast elkaar gerangschikt.
De Softkeys van de ISOBUS-machinebediening be-
vinden zich aan de rechter en aan de linker dis-
playrand.
Dwarsindeling Maxi
De terminal is dwars gemonteerd.
U werkt met een app.
De app wordt groter weergegeven.
Rechtop
De terminal is rechtop gemonteerd.
De apps zijn onder elkaar gerangschikt.
De Softkeys van de ISOBUS-machinebediening be-
vinden zich aan de rechter rand.
De CCI 800 kan alleen in liggend formaat worden gemonteerd. De app in
Standard-View kan bediend worden. Andere actieve apps worden in Mini-View
weergegeven.
Dwarsindeling standaard
De lay-out kan niet gewijzigd worden.
De terminal is dwars gemonteerd.
U werkt met een app.
CCI 1200
CCI 800
3 Grafische gebruikersinterface
22
Hierna wordt standaard de dwarsindeling beschreven. De beschrijvingen kun-
nen ook op de andere lay-outs worden toegepast.
De display is in vier delen verdeeld:
CCI 1200
CCI 800
1
Statusbar
De pictogrammen in het infogedeelte van de statusbalk geven
een overzicht van de verbindingsstatus
en de verbindingskwaliteit
van de volgende interfaces:
GPS en
WLAN.
Met de knoppen in de statusbalk kunnen snel functies van de ISB
en veelgebruikte functies worden geregeld.
2
Standard
-View
In de Standard
-View worden maximaal 2 apps naast elkaar weer-
gegeven. Apps kunnen alleen in Standard
-View bediend worden.
3
App
-menu
In het app
-menu regelt u de zichtbaarheid van een app.
4
Mini
-View
Een
app in Mini-View geeft relevante informatie weer, maar kan
niet worden bediend.
Display-inde-
ling
3 Grafische gebruikersinterface
23
Statusbar
De pictogrammen in het infogedeelte van de statusbalk geven een overzicht
van de verbindingsstatus en de verbindingskwaliteit.
Geen signaal
Er is geen GPS-ontvanger aangesloten.
Ongeldig signaal
Een GPS-ontvanger is aangesloten. De ontvangen locatiegegevens zijn ech-
ter ongeldig.
GPS
Een GPS-ontvanger is aangesloten. De ontvangen locatiegegevens komen
overeen met de GPS-standaard.
De documentatie van opdrachten is mogelijk.
Voor Section Control is GPS niet nauwkeurig genoeg.
DGPS, RTK fix, RTK float
Een GPS-ontvanger is aangesloten. De ontvangstkwaliteit voldoet afhankelijk
van weergave aan de eisen van DGPS, RTK fix of RTK float.
De documentatie van opdrachten en Section Control zijn mogelijk.
Geen WLAN
geen verbinding met het WLAN.
Er is geen WLAN gevonden of
U heeft geen verbinding met een beschikbaar WLAN gemaakt.
Met WLAN-verbonden
De terminal is met een WLAN verbonden.
Geen internet
De terminal is niet met internet verbonden.
Met internet verbonden
De terminal is met internet verbonden.
LAN
LAN
De terminal is via de interface „Eth“ met een LAN verbonden.
Infogedeelte
3 Grafische gebruikersinterface
24
De statusbalk van CCI 800 is tweedelig.
Druk op de statusbalk om tussen de tijd en het infogedeelte heen en weer
te schakelen:
CCI 800
3 Grafische gebruikersinterface
25
Naast het infogedeelte vindt u de ISB en knoppen om veelgebruikte functies
op te roepen. De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
CCI 1200
CCI 800
1
Schermafbeelding maken
Bij problemen met de bediening van de terminal of de ISOBUS
-
machine kunt u een schermafbeelding opnemen en aan uw
contactpersoon v
erzenden:
1
. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2
. Druk op de klok tot het bericht "Screenshot opgeslagen" in de
statusbalk wordt weergegeven.
De schermafbeelding wordt op de USB-stick in de hoofd-
map opgeslagen.
2
Terminalinformatie weergeven
U krijgt gedetailleerde informatie over de versie van de geïn-
stalleerde software.
Druk 2
seconden op het bedrijfslogo.
De versie-informatie wordt weergegeven.
3
ISB
Gebruik de
ISB,
als de machinebediening niet op de voorgrond staat,
als u meerdere machinefuncties in één keer wilt activeren.
Verzend het ISB
-commando aan alle ISOBUS-deelnemers:
Druk op de knop „ISB“.
De terminal verzendt het ISB-commando via de ISOBUS.
Knop
3 Grafische gebruikersinterface
26
Op de CCI 1200 heeft u de volgende extra bedieningsmogelijkheden:
4
Instellingen
Voer de basisinstellingen uit, alvorens met de terminal te werken:
Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt geopend.
5
Standaard/Maxi
Schakel over naar dwarsindeling tussen de beide lay
-outs Stan-
daard en Maxi:
Druk 2
sec. op de knop "Lay-out".
De nieuwe lay-out wordt weergegeven.
5
App
-positie
Verwissel de positie van de apps in de Standar
d-View.
Druk op de knop „Lay-out“.
De apps in de Standard-View wisselen van positie.
3 Grafische gebruikersinterface
27
WAARSCHUWING - ALGEMENE GEVAREN!
Niet alle ISOBUS-machines ondersteunen de ISB-functie.
U mag er niet zonder controle van uitgaan dat door de ISB in geval van ge-
vaar specifieke machinefuncties geactiveerd worden.
Bij veronachtzaming bestaat er gevaar op defecten en hiermee gevaar voor
personen rondom.
Lees in de gebruiksaanwijzing van de machine na
o of de machine op ISB reageert
o welke machinefuncties de ISB op de machine activeert.
Bij een storing of bij een bedieningsfout wordt een meldingsvenster met een
storingsmelding weergegeven. Voordat u verder kunt werken moet u het
probleem verhelpen en de melding bevestigen.
Het arbeidsverloop is onderbroken.
Na succesvolle acties krijgt u feedback via berichten in de statusbalk.
De berichten
worden op blauwe achtergrond in het infogedeelte van de statusbalk weer-
gegeven,
hoeven niet te worden bevestigd,
worden na 10
sec. gewist en
onderbreken het arbeidsverloop niet.
Berichtgeving
3 Grafische gebruikersinterface
28
CCI 1200
CCI 800
1
Afzender
Het pictogram links naast het bericht geeft de afzender van het
bericht aan:
Terminal of
ISOBUS-machine
2
Aantal
Het aantal ongelezen berichten wordt weergegeven.
3
Berichten verbergen
Druk op het schakelveld „Verbergen“.
Het berichtenvenster wordt dichtgeklapt.
Alle berichten worden gewist.
Het infogedeelte wordt weergegeven.
4
Berichten als gelezen markeren
Druk op het bericht.
Het volgende bericht wordt weergegeven en het aantal on-
gelezen berichten wordt verlaagd.
Na het laatste bericht wordt het berichtenvenster dichtgeklapt.
3 Grafische gebruikersinterface
29
Standard-View
Apps kunnen alleen bediend worden in de Standard-View.
App-menu
Het App-menu bevindt zich in ingeklapte toestand.
Als u het app-menu openklapt, worden alle apps weergegeven die in app-
beheer zijn ingeschakeld. In het app-menu regelt u of een app in Standard-
View of Mini-View zichtbaar is.
Zichtbare apps
worden in de Standard-View, in Mini-View en in het App-menu weergege-
ven,
hebben in het app-menu een lichtgrijze achtergrond.
Apps in stand-by
worden alleen in het App-menu weergegeven,
hebben een donkergrijze achtergrond en
verbruiken geen CPU-vermogen en geen werkgeheugen.
Verschuif apps die u korte tijd niet gebruikt in het App-menu:
1. Druk op de knop „App-menu“.
Het App-menu wordt geopend.
2. Selecteer een app.
De app wordt uit de Mini-View of de Standard-View verwijderd.
U gebruikt bijv.
CCI.Cam alleen bij het mest uitrijden. Deze maatregel voert u
echter pas weer over enkele maanden uit.
Verschuif CCI.Cam in het App-menu.
Voorbeeld
3 Grafische gebruikersinterface
30
Mini-View
Apps in Mini-View
zijn niet bedienbaar,
geven alleen de wezenlijke informatie aan,
voeren lopende functies verder uit.
Vanaf de vierde actieve app reikt de Mini-View rechts voorbij het zichtbare be-
reik:
Veeg de Mini-View naar links.
Apps worden uit het niet zichtbare bereik naar het zichtbare bereik ver-
schoven.
Om een app te bedienen verschuift u deze vanuit de Mini-View naar de Stan-
dard-View:
Druk op de app in Mini-View.
De app wisselt van positie met de app in de linker helft van de Stan-
dard-View.
OPMERKING
Apps werken bij verschuiven zonder onderbreking en zonder status-
wijziging verder.
Scrollen
Verschuiven
3 Grafische gebruikersinterface
31
De sortering van de apps in Mini-View kan worden gewijzigd:
1. Indrukken en de app. stoppen.
De app wordt verwijderd uit de Mini-View.
2. Sleep de app naar de nieuwe positie.
Opnieuw sor-
teren
3 Grafische gebruikersinterface
32
Bijzondere knoppen
Voor een efficiënte bediening hebben de apps bijzondere knoppen:
1
Action-knop
Met de Action-knop gaat u direct naar de momenteel belan-
grijkste functie.
2
Menuknop
De 'burger'-knop opent het menu. Met het menu opent u de in-
stellingen, de functies en het helpsysteem van een app:
Druk op de menuknop.
Het Menu wordt geopend.
3
Terug
Sluit het menu met de knop „Terug“:
Druk in het menu op de knop „Terug“.
Het menu wordt gesloten en het bedieningspaneel van de
app wordt weergegeven.
Ga in de app met de knop „Terug“ naar het vorige bedieningspan-
eel:
Druk op de knop „Terug“.
Het actieve bedieningspaneel wordt gesloten.
Het vorige bedieningspaneel wordt weergegeven.
4
App-instellingen
Open de specifieke app-instellingen direct vanuit het menu:
Druk op de knop „App-instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ van de app wordt weer-
gegeven.
4 Instellingen
33
4 Instellingen
In het gedeelte Instellingen stelt u het systeem, de apps en gebruikers-
voorkeuren in. Het gedeelte Instellingen zult u regelmatig gebruiken.
De knop voor het openen van het instellingengedeelte is daarom direct be-
reikbaar:
CCI 1200
CCI 800
Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
4 Instellingen
34
Wijzig de volgende instellingen direct in het bedieningspaneel „Instellingen“:
Displayhelderheid wijzigen
Schuif de regelaar naar links.
De display wordt donkerder.
Schuif de regelaar naar rechts.
De display wordt lichter.
Automatische displayhelderheid
De lichtsensor registreer het omgevingslicht en past de displayhelderheid
aan het omgevingslicht aan.
1. Zet de „Automatische displayhelderheid“ „aan“.
Bij sterk omgevingslicht, bijvoorbeeld directe zoninstraling, wordt de
displayhelderheid verhoogd.
Bij zwak omgevingslicht, bijvoorbeeld bij nachtbedrijf, wordt de dis-
playhelderheid verlaagd.
2. Regel met de schuifregelaar het gedrag van de lichtsensor.
Schuif de regelaar naar rechts om de maximale displayhelderheid te
bereiken.
Schuif de regelaar naar links om de minimale displayhelderheid te be-
reiken.
4 Instellingen
35
De instellingen zijn in de gedeeltes "Gebruiker", "Apps", "Systeem", "Lay-out"
en "Diagnose" onderverdeeld:
Gebruiker
Pas het bedieningsgedrag van de
terminal aan:
Geluid en contactsignaal,
Taal en eenheid en
gebruikersbeheer.
Apps
Apps instellen,
Apps inschakelen en
ISOBUS-functies activeren.
Systeem
Algemene instellingen en functies zijn in het gedeelte „Systeem“ beschik-
baar:
Software- en hardware-gegevens oproepen,
Datum en tijd instellen,
Fabrieksinstellingen herstellen,
een update uitvoeren,
een back-up aanmaken,
Licentiegegevens actualiseren en
Internetverbinding instellen.
Lay
-out
Selecteer de uitlijning van de display. In dwarsindeling kan tussen de dis-
play
-indelingen Standaard en Maxi worden gekozen:
1
. Druk op de knop „Lay-Out„.
Het bedieningspaneel „Lay-out“ wordt weergegeven.
2
. Druk in de regel „Richting“ op de checkbox onder de gewenste richting.
De uitlijning is gewijzigd.
3
. Druk in de regel „Indeling“ op de checkbox onder Standard of Maxi.
De verdeling is gewijzigd.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Diagnose
Hfdst. 11.2.1
4 Instellingen
36
4.1 Gebruiker
In de gebruikersinstellingen wordt het bedieningsgedrag van de terminal aan-
gepast.
Druk op het bedieningspaneel „instellingen“ op de knop „Gebruiker“.
Het bedieningspaneel „Gebruiker“ wordt weergegeven:
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
Geluidssterkte
De terminal en vele ISOBUS-machines produceren waarschuwingsgeluiden.
De geluidssterkte van de waarschuwingsgeluiden kan worden geregeld:
1. Druk op de knop „Volume“.
Het bedieningspaneel „Volume“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met het procentteken.
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
3. Voer de geluidssterkte in % in.
4. Bevestig uw invoer.
5. Beëindig de procedure met „Terug“.
Contactsignaal activeren
Zet „Aanraakgeluid activeren“ op „aan“.
U krijgt bij het drukken op een knop akoestische feedback.
4 Instellingen
37
Taal kiezen
Selecteer de taal waarin de teksten op de display weergegeven moeten
worden:
1. Druk op de knop „Taal“.
De keuzemenu „Taal“ wordt weergegeven.
2. Selecteer een taal.
De teksten op de display worden in de nieuwe taal weergegeven.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Eenheden
Wijzig het door de terminal gebruikte eenhedensysteem:
1. Druk op de knop „Eenheden“.
Het keuzemenu „Eenheden“ wordt weergegeven.
2. Selecteer een eenhedensysteem.
De terminal gebruikt het eenhedensysteem voor alle waarden.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Gebruikersbeheer
De terminal heeft de volgende gebruikersgroepen:
Gebruiker
Service
Ontwikkelaar.
De groep „Gebruikers“ is vooringesteld. Wijzig deze instelling niet.
4 Instellingen
38
4.2 Apps
Druk in het bedieningspaneel „Instellingen“ op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven:
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
App
-instellingen
De apps instellen.
App
-beheer
Apps in
- en uitschakelen ( Hfdst. 4.2.1).
ISOBUS
-instellingen
Het gedrag van de terminal op de ISOBUS instellen (
Hfdst. 4.2.2).
4 Instellingen
39
4.2.1 App-beheer
Niet vereiste apps kunnen permanent worden uitgeschakeld. Dit heeft geen
invloed op de beschikbare CPU-prestaties of het vrije werkgeheugen.
OPMERKING
Het kan voorkomen dat een actie niet kan worden uitgevoerd omdat
een app uitgeschakeld is.
Wij adviseren,
CCI.UT B in te schakelen als u twee ISOBUS-machines wilt gebruiken,
de apps agricon, Auto Guidance, SmartConnect en ECU-Updater alleen
inschakelen indien nodig.
en alle andere apps altijd in te schakelen.
Schakel een app als volgt uit:
1. Druk op het bedieningspaneel „Apps“ op de knop „App-beheer“.
Het bedieningspaneel „App-beheer“ wordt weergegeven:
2. Schakel de app „uit“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
3. Bevestig uw invoer.
De app wordt beëindigd.
De app wordt niet meer in het App-menu weergegeven.
4 Instellingen
40
Om een app in te schakelen handelt u als hierboven beschreven. Zet de
schakelaar naast de app-naam op „aan“.
4.2.2 ISOBUS-instellingen
De terminal biedt op de ISOBUS de volgende functies:
Universal Terminal,
AUX-N,
Task Controller,
TECU,
File Server.
Vanaf de fabriek zijn alle ISOBUS-functies geactiveerd.
OPMERKING
Wij adviseren om alle ISOBUS-functies geactiveerd te laten.
Alleen dan kunt u de veelvoudige functies van de terminal volledig gebrui-
ken:
ISOBUS-machinebediening
Opname van de opdrachtgegevens
Section Control en Rate Control.
4 Instellingen
41
Als u twee ISOBUS-terminals tegelijkertijd gebruikt, kunt u de functies op de
beide terminals verdelen:
U bedient de ISOBUS-machines via de vast in de tractor ingebouwde
ISOBUS terminal en
U gebruikt CCI.Command op de CCI 800/CCI 1200 voor Section Control.
1. Schakel op de CCI 800/CCI 1200 in de ISOBUS-instellingen de "Universal
Terminal" uit en de "Task Controller" in.
2. Schakel op de CCI 800/CCI 1200 in app-beheer CCI.UT A uit en CCI.Com-
mand in.
Het gedrag van de terminal op de ISOBUS stelt u als volgt in:
Druk op het bedieningspaneel „Apps“ op de knop „ISOBUS-instellingen“.
Het bedieningspaneel „ISOBUS-instellingen“ wordt weergegeven:
Voorbeeld
4 Instellingen
42
Als de ISOBUS-functie „Universal Terminal“ geactiveerd is, dan kunnen
steeds 5 machines met CCI.UT A en CCI.UT B verbinding maken
steeds één ISOBUS-machine met CCI.UT A en CCI.UT B bediend wordt.
Dit is ook mogelijk als u tegelijkertijd een tweede ISOBUS-terminal gebruikt.
De ISOBUS-functie „Universal Terminal“ is in de fabriek geactiveerd.
De terminal meldt zich als „Universal terminal“ bij de ISOBUS aan.
1. Ga naar het bedieningspaneel „App-instellingen“.
2. Druk op de knop „App-beheer“.
Het bedieningspaneel „App-beheer“ wordt weergegeven.
3. Zet CCI.UT A "aan".
CCI.UT A wordt in Standard-View weergegeven.
4 Instellingen
43
U wilt met de terminal geen ISOBUS-machine bedienen.
Schakel "Universal Terminal" en de apps CCI.UT A en CCI.UT B uit:
1. Schakel in het bedieningspaneel „ISOBUS-instellingen“ de „Universal
terminal“ „uit“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
2. Bevestig uw invoer.
De schakelaar „Universal Terminal“ is „uit“.
De terminal meldt zich niet meer als „Universal terminal“ bij de
ISOBUS aan.
3. Ga naar het bedieningspaneel „App-instellingen“.
4. Druk op de knop „App-beheer“.
Het bedieningspaneel „App-beheer“ wordt weergegeven.
5. Zet CCI.UT A en CCI.UT B "uit".
CCI.UT A en CCI.UT B worden niet meer in het app-menu weergege-
ven.
OPMERKING
Zonder de ISOBUS-functie "Universal Terminal" meldt de terminal
zich niet meer als UT bij de ISOBUS aan.
De terminal kan dan niet meer voor bediening van een ISOBUS
-machine ge-
bruikt worden.
Schakel "Universal Terminal" alleen uit als u met de terminal geen
ISOBUS-machines wilt bedienen.
4 Instellingen
44
Section Control, Rate Control en de documentatie van opdrachten vereisen de
ISOBUS-functie "Task Controller".
De ISOBUS-functie „Task Controller“ is in de fabriek geactiveerd.
De terminal meldt zich als "Task Controller" bij de ISOBUS aan.
1. Ga naar het bedieningspaneel „App-instellingen“.
2. Druk op de knop „App-beheer“.
Het bedieningspaneel „App-beheer“ wordt weergegeven.
3. Schakel CCI.Control „in“.
CCI.Control wordt in het App-menu weergegeven.
4. Schakel CCI.Command „in“.
CCI.Command wordt in het App-menu weergegeven.
U gebruikt de Task Controller van de CCI 800/CCI 1200 en de Task Controller
van een andere ISOBUS-terminal.
Elk van de beide Task Controllers moet een eenduidig nummer hebben, omdat
er anders adresconflicten op de ISOBUS ontstaan.
Een ISOBUS-machine kan alleen verbinding maken met een Task Controller.
De machine selecteert de Task Controller aan de hand van het Task Control-
lernummer.
De machine selecteert
automatisch het laagste Task Controllernummer of
het in de machine ingestelde Task Controllernummer.
Task Control-
ler
Task Control-
ler nummer
4 Instellingen
45
OPMERKING
Niet op alle ISOBUS-machines kan het Task Controllernummer inge-
steld worden.
Geef de Task Controller waarmee de machine verbinding moet maken het
laagste Task Controllernummer.
1. Druk op de knop "Task Controllernummer".
De invoerdialoog wordt weergegeven.
2. Druk op het invoerveld met het nummer.
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
3. Voer het Task Controllernummer in.
4. Bevestig uw invoer.
5. Beëindig de procedure met „Terug“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
6. Bevestig uw invoer.
OPMERKING
Als u het Task Controllernummer van de terminal wijzigt, moet u
deze instelling ook in de ISOBUS
-machine wijzigen.
Als in de machine en in de terminal verschillende Task Controllernummers
zijn ingesteld,
maakt de machine geen verbinding met de Task Controller
ontvangen CCI.Config, CCI.Control en CCI.Command geen informatie
meer van de ISOBUS-machine
kunnen Section Control, Parallel Tracking en Rate Control niet meer wor-
den uitgevoerd.
4 Instellingen
46
U gebruikt de Task Controller van een andere ISOBUS-terminal.
Schakel de "Task Controller" uit:
1. Schakel de „Task Controller“ „uit“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
2. Bevestig uw invoer.
De schakelaar "Task Controller" is "uit".
De terminal meldt zich niet meer als "Task Controller" bij de ISOBUS
aan.
3. Ga naar het bedieningspaneel „App-instellingen“.
4. Druk op de knop „App-beheer“.
Het bedieningspaneel „App-beheer“ wordt weergegeven.
5. Schakel CCI.Control „uit“.
CCI.Control wordt niet meer in het App-menu weergegeven.
6. Schakel CCI.Command „uit“.
CCI.Command wordt niet meer in het App-menu weergegeven.
OPMERKING
CCI.Config, CCI.Control en CCI.Command vereisen de ISOBUS-functie
"Task Controller".
Als u de ISOBUS
-functie "Task Controller" uitschakelt
ontvangen CCI.Config, CCI.Control en CCI.Command geen informatie
meer van de ISOBUS-machine,
kunnen Section Control en Rate Control niet meer worden uitgevoerd,
worden er geen opdrachtgegevens meer vastgelegd.
4 Instellingen
47
De ISOBUS-functie „TECU“ verzendt de snelheid, het aftakas-toerental en de
positie van de achterlifter naar de ISOBUS-machine.
De ISOBUS
-functie „TECU“ is in de fabriek geactiveerd.
De terminal meldt zich als „TECU“ bij de ISOBUS aan.
Schakel de „TECU“ van CCI 800/CCI 1200 uit als de TECU van de tractor een
storingsmelding weergeeft.
1. Schakel de „TECU“ uit.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
2. Bevestig uw invoer.
De schakelaar „TECU“ is „uit“.
De terminal meldt zich niet meer als „TECU“ bij de ISOBUS aan.
De File Server stelt aan alle ISOBUS-deelnemers opslagruimte beschikbaar.
Zo kan bijv. een ISOBUS-machine op de terminal configuratiegegevens ops-
laan en uitlezen.
De ISOBUS
-functie „File Server“ is in de fabriek geactiveerd.
De terminal meldt zich als „File Server“ bij de ISOBUS aan.
Schakel de File Server alleen uit als u er zeker van bent dat geen van uw
ISOBUS-machines hiervan gebruikmaakt.
1. Schakel de „File Server“ uit.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
2. Bevestig uw invoer.
De schakelaar „File Server“ is „uit“.
De terminal meldt zich niet meer als „File Server“ bij de ISOBUS aan.
TECU
File Server
4 Instellingen
48
4.3 Systeem
Druk op het bedieningspaneel „Instellingen“ op de knop „Systeem“.
Het bedieningspaneel "Systeem" wordt weergegeven:
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Terminalgegevens
In de terminalgegevens worden o.a.
de versie van de geïnstalleerde soft-
ware en het serienummer van de terminal weergegeven. De terminalgege-
vens zijn alleen in het geval van service van belang:
1. Druk op de knop „Terminalgegevens“.
De terminalgegevens worden weergegeven.
2. Beëindig de procedure met „Terug“.
Datum en tijd
Hfdst. 4.3.1
4 Instellingen
49
Fabrieksinstellingen herstellen
U wist alle gebruikersinstellingen. Tractoren, machines, opdrachten en vel-
den worden niet gewist.
1. Druk op de knop „Fabrieksinstellingen herstellen“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
2. Bevestig uw invoer.
De fabrieksinstellingen zijn hersteld.
Database wissen
U wist alle tractoren, machines, velden en opdrachten, inclusief alle stam-
gegevens, totaalwaarden en locatiespecifieke gegevens.
CCI.OS-update
Hfdst. 4.3.2
Licentiegegevens
Hfdst. 4.3.3
Internet
Hfdst. 4.3.4
agrirouter
Hfdst. 4.3.5
Remote View
Het onderhoud op afstand bevindt zich in testbedrijf en kan niet door u wor-
den gebruikt.
Druk niet op de knop.
4 Instellingen
50
4.3.1 Datum en tijd instellen
OPMERKING
De tijd kan en hoeft niet handmatig te worden ingesteld.
De klok van de terminal werkt zeer nauwkeurig en is in de fabriek ingesteld.
Bij actieve internetverbinding synchroniseert de terminal de tijd met een
tijdserver.
Druk op de knop „Datum en tijd“.
Het bedieningspaneel „Datum en tijd“ wordt weergegeven:
4 Instellingen
51
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
Tijdzone selecteren
Kies de tijdzone met de correcte tijdverschuiving en de passende regio:
1. Druk op de knop „Tijdzone“.
Het keuzemenu „Tijdzone“ wordt weergegeven.
2. Selecteer de tijdzone.
De checkbox aan de rechter rand van de knop is geactiveerd.
De tijdzone is gewijzigd.
Tijdindeling kiezen
1. Druk op de knop „Tijdindeling“.
Het keuzemenu „Tijdindeling“ wordt weergegeven.
2. Kies de indeling.
De checkbox aan de rechter rand van de knop is geactiveerd.
De tijdindeling is gewijzigd.
Datumindeling selecteren
De datum wordt in de gewenste indeling
op de terminal weergegeven en
in de tijdstempel ingebouwd die de terminal via de ISOBUS verzendt.
1. Druk op de knop „Datumindeling“.
Het keuzemenu „Datumindeling“ wordt weergegeven.
2. Kies de indeling.
De checkbox aan de rechter rand van de knop is geactiveerd.
De datumindeling is gewijzigd.
OPMERKING
Wij adviseren de fabrieksinstellingen voor tijdindeling en datuminde-
ling te behouden.
De tijd en de datum worden in de geselecteerde indeling
op de terminal weergegeven en
in de tijdstempel ingebouwd die de terminal via de ISOBUS verzendt.
4 Instellingen
52
4.3.2 CCI.OS updaten
De terminal-software CCI.OS wordt doorlopend verder ontwikkeld en met
nieuwe functies uitgebreid. De servicepartner stelt u nieuwe versies als
CCI.OS-updates beschikbaar.
VOORZICHTIG!
Bij de updateprocedure verbreekt de terminal de verbinding met de
ISOBUS.
De op de ISOBUS aangesloten apparaten kunnen niet meer bediend worden.
Druk op de knop „CCI.OS-update“.
Het bedieningspaneel „Update“ wordt weergegeven:
Bij een update wordt een terminal-software CCI.OS geïnstalleerd, die nieu-
wer is dan de op de terminal geïnstalleerde versie.
Het teruggaan naar een oudere versie van de terminal-software CCI.OS is
een rollback.
In het bedieningspaneel „Updater“ kunnen alleen updates geïnstalleerd worden.
Rollbacks worden in het Rescue-systeem uitgevoerd.
Een eerder gemaakte back-up wordt hersteld.
Update ver-
sus rollback
4 Instellingen
53
OPMERKING
De update van CCI.OS kan in zeldzame gevallen mislukken.
De terminal kan dan alleen nog door het Rescue-systeem worden gestart.
Maak een back-up, alvorens CCI.OS te updaten.
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
CCI.OS van de USB-stick updaten
zie het gedeelte Update van USB-stick
CCI.OS via internet updaten
De update van CCI.OS via internet bevindt zich in testbedrijf en kan tot na-
der bericht niet worden gebruikt.
Rescue-System
De update van het Rescue-systeem mag uitsluitend door de fabrikant of zijn
vertegenwoordigings- en servicepartners worden uitgevoerd.
Een back-up maken
1. Sluit een USB-stick met vrije opslagruimte van minstens 1
GB aan op de
terminal.
2. Druk op de knop „Backup maken“.
Er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven.
3. Start de back-up met "OK".
De back-up wordt op de USB-stick opgeslagen.
4. Druk op de knop „Terminal opnieuw starten“.
Er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven.
5. Bevestig de waarschuwingsmelding met „OK“.
De procedure is afgesloten.
De terminal wordt opnieuw gestart.
De oude stand uit de back-up herstelt u in het Rescue-systeem:
De terminal heeft de in de back-up opgeslagen software-stand.
4 Instellingen
54
OPMERKING
Het installatieprogramma slaat voor de duur van de update gegevens
op de USB
-stick op.
Gebruik een USB-stick met vrije geheugenruimte van minstens 200
MB.
Laat de USB-stick op de terminal aangesloten, tot de update is voltooid.
1. Druk op de knop „CCI.OS-update via USB“.
Het keuzemenu met de beschikbare updates wordt weergegeven.
2. Selecteer een update.
3. Druk op de knop „CCI.OS updaten“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
4. Start de update.
De nieuwe terminal-software wordt geïnstalleerd.
Na afsluiting van de installatie verschijnt de vraag om de terminal
opnieuw op te starten.
5. Druk op de knop „Terminal opnieuw starten“.
Er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven.
6. Bevestig de waarschuwingsmelding.
De update is afgesloten.
De terminal wordt opnieuw gestart.
Update van
USB-stick
4 Instellingen
55
4.3.3 Licentiegegevens actualiseren
De licentiegegevens van de terminal moeten in de volgende gevallen worden
geactualiseerd:
Na een CCI.OS-update,
na het verkrijgen van de licentie voor een betaalde functie (bijv. Section
Control of Parallel Tracking).
Druk op de knop „Licentiegegevens“.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
4 Instellingen
56
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Licentiegegevens via internet actualiseren
Dit is de snelste en eenvoudigste manier van actualiseren. Gebruik deze
nieuwe functie als de terminal met internet verbonden is:
1. Druk op de knop „Internet“.
De licentiegegevens worden geactualiseerd.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
Licentiegegevens via een USB-stick actualiseren
Een snelle en betrouwbare manier van actualiseren. Gebruik deze functie
als u toegang tot een PC met internetverbinding heeft:
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk op de knop „USB“.
Het bedieningspaneel „TAN opslaan“ wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Verder“.
Het bestand <seriennnummer>.UT.liz wordt op de USB-stick opgesla-
gen.
Het bedieningspaneel „Nieuwe licentiegegevens aanvragen“ wordt
weergegeven.
4. Sluiten u de USB-stick op uw PC aan.
5. Open op de pc de website https://pa.cc-isobus.com en volg de aan-
wijzingen.
De nieuwe licentiegegevens worden op de USB-stick opgeslagen.
6. Sluit de USB-stick aan op de terminal.
De licentiegegevens worden geactualiseerd.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
Licentiegegevens handmatig invoeren
1. Druk op de knop „Handmatige invoer“.
De TAN wordt weergegeven.
2. Open op de pc de website https://pa.cc-isobus.com.
3. Voer de TAN in en druk op de knop „Vrijschakeling starten…“.
De nieuwe licentiegegevens worden weergegeven.
4. Druk op de terminal op de knop „Verder“.
5. Voer de terminal-licentie in.
6. Druk op de knop „Verder“.
7. Voer de Parallel Tracking-licentie in, indien beschikbaar.
8. Druk op de knop „Verder“.
9. Voer de Section Control-licentie in, indien beschikbaar.
10. Beëindig de procedure met „Verder“.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
4 Instellingen
57
4.3.4 Met internet verbinden
De actualisering van de licentiegegevens kan via internet eenvoudig en snel
worden uitgevoerd.
Voor de agrirouter is beslist een actieve internetverbinding vereist.
Verbind de terminal via WLAN met internet.
Voor de terminal is de WLAN-adapter W10 verkrijgbaar.
Het WLAN kunt u bijvoorbeeld via de Hotspot-functie van uw smartphone be-
schikbaar maken.
Druk op de knop „Internet“.
Het bedieningspaneel „Internet“ wordt weergegeven:
4 Instellingen
58
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
SmartConnect activeren
SmartConnect bevindt zich in testbedrijf en kan niet door u worden ge-
bruikt.
Zet SmartConnect niet "Aan".
Met een WLAN verbinden
U maakt gebruik van de WLAN-adapter W10 om de terminal met internet te
verbinden:
1. Sluit de WLAN-adapter W10 aan op de stekkeraansluiting 3 of 4.
2. Druk op de knop „WLAN“.
Het keuzemenu „WLAN-netwerk“ wordt weergegeven.
3. Selecteer een WLAN.
Het venster voor wachtwoordinvoer wordt weergegeven.
4. Voer het WLAN-wachtwoord in en bevestig uw invoer.
De terminal maakt verbinding met het WLAN.
De pictogrammen in de statusbalk geven informatie over de status en
kwaliteit van de verbinding.
Corrigeer een foutief ingevoerd WLAN-wachtwoord als volgt:
1. Indrukken in het keuzemenu „WLAN-netwerk“ op de knop met het WLAN
en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
2. Selecteer „Bewerken“.
Het venster voor wachtwoordinvoer wordt weergegeven.
3. Corrigeer het wachtwoord.
4. Bevestig uw invoer.
WLAN-wacht-
woord
4 Instellingen
59
4.3.5 Met agrirouter verbinden
agrirouter is een data-uitwisselingsplatform, waarmee u gegevens kunt ont-
vangen of verzenden. Meer informatie vindt u op internet op https://www.my-
agrirouter.com.
Configureer een agrirouter gebruikersaccount.
Noteer de registratiecode voor het account op de terminal.
Verbind de terminal met internet. ( Hfdst. 4.3.4)
1. Controleer of in de statusbalk het internetpictogram weergegeven wordt.
U heeft voor verbinding met agrirouter een actieve internetverbinding
nodig.
2. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Systeem“.
Het bedieningspaneel "Systeem" wordt weergegeven.
4. Druk op het schakelveld „agrirouter“.
Het bedieningspaneel „agrirouter“ wordt weergegeven.
1
: Infogedeelte
2
: agrirouter inschakelen
3
: Gegevens ontvangen en verzenden
4
: Accounts beheren
Vooraf uitvo-
eren
Ingebruik-
name
4 Instellingen
60
5. Druk op de knop „Accountbeheer“ (4).
Het bedieningspaneel „accountbeheer“ wordt weergegeven.
6. Druk op de knop „+ Nieuw account“.
7. Voer de accountnaam in.
De naam van het account kan vrij worden gekozen.
8. Bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „accountbeheer“ wordt weergegeven.
Het nieuwe account is gekozen.
9. Ga met „Terug“ op het bedieningspaneel „agrirouter“ terug.
10. Druk op het schakelveld „Registratiecode“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
11. Voer de registratiecode van het account in. Let hierbij op hoofd- en
kleine letters. Bevestig uw invoer.
De knop „agrirouter“ kan nu worden bediend.
12. Zet de „agrirouter“ op „aan“ (2).
In het infogedeelte wordt de actieve verbinding weergegeven.
De inbedrijfstelling van agrirouter is afgesloten.
4 Instellingen
61
U heeft op het bedieningspaneel „agrirouter“ de volgende bedieningsmogelijk-
heden:
agrirouter aan/uit
Schakel de "agrirouter" in.
De terminal maakt verbinding met het agrirouter.
Postvak In
Het Postvak In bevat alle door agrirouter gedownloade gegevens.
De verwerking van de gegevens vindt plaats in andere apps:
ISO-XML opdrachten worden in het keuzemenu „Importeren“ in
CCI.Control weergegeven.
Gegevens blijven ook na de verdere verwerking in andere apps in Postvak
In en moeten handmatig gewist worden. Wis een dataset of alle gegevens:
1. Druk op het schakelveld „Postingang“.
Het keuzemenu „Postingang“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de dataset en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Kies „Wissen“ of „Alles wissen“.
De dataset wordt gewist of alle gegevens worden gewist.
Het keuzemenu „Postingang“ wordt weergegeven.
Instellen
4 Instellingen
62
Postvak Uit
Opdrachten, Shape-bestanden en andere gegevens kunnen van de terminal
met agrirouter verzonden worden. Postvak Uit bevat alle gegevens waarbij
verzending is mislukt.
Gegevens in Postvak Uit moeten handmatig verzonden worden:
1. Druk op het schakelveld „Postuitgang“.
Het keuzemenu „Postvak Uit“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de dataset en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Uploaden“.
De dataset wordt verzonden.
Het keuzemenu „Postvak Uit“ wordt weergegeven.
Wis ongebruikte gegevens in Postvak Uit om opslagruimte vrij te maken:
1. Druk op het schakelveld „Postuitgang“.
Het keuzemenu „Postvak Uit“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de dataset en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Wissen“ of „Alles wissen“.
De dataset wordt gewist of alle gegevens worden gewist.
Het keuzemenu „Postvak Uit“ wordt weergegeven.
4 Instellingen
63
Accountbeheer
Beheer de accounts, waarmee de terminal zich bij agrirouter aanmeldt. Er
kunnen meerdere accounts aangemaakt worden. Voor elk account moet een
registratiecode ingevoerd worden.
Voeg een account toe:
1. Druk op de knop „accountbeheer“.
De lege accountlijst wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „+ Nieuw account“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
3. Voer de accountnaam in en bevestig uw invoer.
De naam van het account kan vrij worden gekozen.
Het account wordt in de accountlijst weergegeven.
Het account is gekozen.
Kies een account:
1. Druk op de knop „accountbeheer“.
De accountlijst wordt weergegeven.
2. Kies een account.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het gekozen account wordt in de knop „accountbeheer“ weergegeven.
De terminal meldt zich met deze accountnaam aan bij agrirouter.
Wijzig een account:
1. Druk op de knop „accountbeheer“.
De accountlijst wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de accountnaam en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Bewerken“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
4. Voer de accountnaam in en bevestig uw invoer.
Het account wordt in de accountlijst weergegeven.
Wis een account:
1. Druk op de knop „accountbeheer“.
De accountlijst wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de accountnaam en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Wissen“.
Het account wordt gewist.
4 Instellingen
64
Registratieocde
Elk account heeft een eigen registratiecode. Deze hoeft slechts een keer te
worden ingevoerd.
De registratiecode van het account ontvangt u hier:
1. Schakel over naar de pc en meld u aan bij https://www.my-agrirou-
ter.com.
2. Lees de registratiecode van het account af.
Voer de registratiecode als volgt in:
1. Druk op het schakelveld „Registratiecode“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de registratiecode in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „agrirouter“ wordt weergegeven.
In het infogedeelte ziet u of de terminal zich bij de server heeft kun-
nen aanmelden.
Adres registratiedienst
Het adres van de registratiedienst luidt vanaf de fabriek https://agrirouter-
registration-service.cfapps.eu1.hana.ondemand.com/api/v1.0/registra-
tion/onboard.
Wijzig het adres alleen als u dat gevraagd wordt door de servicepartner:
1. Druk op het schakelveld „Adres registratiedienst“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer het internetadres van de registratiedienst in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „agrirouter“ wordt weergegeven.
Applicatie-ID
Wijzig de applicatie-ID alleen als u dat gevraagd wordt door de servicepart-
ner:
1. Druk op het schakelveld „Applicatie-ID“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de ID in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „agrirouter“ wordt weergegeven.
4 Instellingen
65
Certificering versie-ID
Wijzig de certificerings-ID alleen als u dat gevraagd wordt door de service-
partner:
1. Druk op het schakelveld „Certificering versie“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de ID in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „agrirouter“ wordt weergegeven.
5 Weergave van camerabeelden
67
5 Weergave van camerabeelden
U leert,
hoe u een camerabeeld weergeeft,
hoe u één of meer camera's op de terminal aansluit,
hoe de automatische camerawisseling ingesteld en gestart wordt.
CCI.Cam is voor de weergave van camerabeelden.
Behoud met maximaal acht camera's het overzicht over uw machine en com-
plexe werkprocedures. De automatische camerawisseling maakt handmatig
omschakelen tussen de camerabeelden overbodig.
Open CCI.Cam in de Standard-View of Mini-View. Zo heeft u het camerabeeld
binnen uw gezichtsveld:
Inleiding
5 Weergave van camerabeelden
68
5.1 Ingebruikname
5.1.1 Een camera aansluiten
Een camera kan direct op de terminal worden aangesloten. U heeft de kabel C
nodig:
1. Sluit kabel C aan op stekkeraansluiting C van de terminal.
2. Sluit de camera aan op kabel C.
OPMERKING
De kabel C is er in twee varianten C1 en C2.
Gebruik voor een camera met AEF-videokoppeling kabel C1.
Gebruik voor een camera met M12-stekker kabel C2.
5 Weergave van camerabeelden
69
Stel CCI.Cam als volgt in:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „CCI.Cam“.
Het bedieningspaneel met de CCI.Cam-instellingen wordt weergege-
ven.
4. Schakel de "Video-Miniplexer" uit.
5. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
6. Open CCI.Cam in de Standard-View.
Het camerabeeld van de camera wordt weergegeven.
5 Weergave van camerabeelden
70
5.1.2 Twee camera's aansluiten
Om twee camera's op de terminal aan te sluiten heeft u een Video-Miniplexer
nodig.
De Video-Miniplexer wordt via de terminal van stroom voorzien.
1. Sluit de camera's op de Video-Miniplexer aan.
2. Sluit kabel C2 aan op stekkeraansluiting C van de terminal.
3. Steek de M12-koppeling "M12 Video" (Kabel C2) in de inbouwstekker "Out"
op de Video-Miniplexer.
Stel CCI.Cam als volgt in:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „CCI.Cam“.
Het bedieningspaneel met de CCI.Cam-instellingen wordt weergege-
ven.
4. Schakel de „Video-Miniplexer“ „in“.
De Video-Miniplexer is geactiveerd.
5. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
6. Open CCI.Cam in de Standard-View.
Het camerabeeld van camera 1 wordt weergegeven.
5 Weergave van camerabeelden
71
5.1.3 Acht camera's aansluiten
Met de Video-Multiplexer kunt u maximaal acht camera's op de terminal
aansluiten.
De Video-Multiplexer wordt via de terminal of een externe spanningsbron van
stroom voorzien.
1. Sluit de camera's op de Video-Multiplexer aan.
2. Sluit kabel C2 aan op stekkeraansluiting C van de terminal.
3. Steek de M12-koppeling "M12 Video" (Kabel C2) in de bus "MON1" op de
Video-Multiplexer.
VOORZICHTIG!
Als u meer dan 3 camera's aansluit op de Video-Multiplexer overbe-
last u de spanningsuitgang van de terminal.
De overbelasting van de spanningsuitgang leidt tot beschadiging van de ter-
minal.
Gebruik een externe spanningsbron.
Sluit de externe spanningsbron aan op de inbouwstekker "P1" op de Video
-
Multiplexer.
5 Weergave van camerabeelden
72
Stel CCI.Cam als volgt in:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „CCI.Cam“.
Het bedieningspaneel met de CCI.Cam-instellingen wordt weergege-
ven.
4. Schakel de "Video-Miniplexer" uit.
5. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
6. Open CCI.Cam in de Standard-View.
Het camerabeeld van camera 1 wordt weergegeven.
OPMERKING
Niet gebruikte aansluitingen van de Multiplexer produceren een
zwart camerabeeld.
5 Weergave van camerabeelden
73
5.2 Bediening
5.2.1 Camerabeeld weergeven
Het camerabeeld wordt weergegeven, als u CCI.Cam in Standard-View, Maxi-
of Mini-View opent.
CCI.Cam kan alleen in Standard-View of in Maxi- bediend worden.
5.2.2 Camerabeeld spiegelen
Het camerabeeld wordt langs de verticale as gespiegeld.
Het spiegelen van het camerabeeld is bijvoorbeeld
zinvol voor
terugrijcamera's:
1. Druk midden op het camerabeeld.
De menuknop wordt weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Schakel „spiegelen“ „in“.
Het camerabeeld wordt gespiegeld.
Schakel „Spiegelen“ uit om het camerabeeld weer in de normale weergave
weer te geven.
OPMERKING
De schakelaar „Spiegelen“ werkt alleen op het momenteel zichtbare
camerabeeld.
OPMERKING
Bij opnieuw opstarten van de terminal blijft de instelling van de
schakelaar "Spiegelen" behouden.
5 Weergave van camerabeelden
74
De hierna beschreven functies kunnen alleen worden toegepast als er meer-
dere camera's op de terminal zijn aangesloten.
5.2.3 Automatische terugrijcamera
De achteruitrijcamera is een optische manoeuvreerhulp bij achteruitrijden.
Als achteruitrijcamera kunt u een van de camera's gebruiken die op de Video-
Multiplexer of op de Video-Miniplexer zijn aangesloten.
Voorwaarde is dat de terminal de wijziging van de rijrichting herkent.
De terminal herkent het achteruitrijden, als de tractor of de zelfrijdende
machine het rijrichtingssignaal op de ISOBUS verzendt.
Twee camera's aansluiten ( Hfdst. 5.1.2) of
Acht camera's aansluiten ( Hfdst. 5.1.3)
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven:
3. Druk op de knop „CCI.Cam“.
Het bedieningspaneel met de CCI.Cam-instellingen wordt weergege-
ven:
4. Druk op de knop "Achteruitrijcamera".
Het keuzemenu Terugrijherkenning“ wordt weergegeven.
5. Selecteer de methode voor herkenning van het achteruitrijden.
6. Bevestig de selectie met "Terug".
De instellingen cab CCI.Cam worden weergegeven.
7. Druk op de knop "Cameranummer".
Het keuzemenu "Achteruitrijcamera" wordt weergegeven.
5 Weergave van camerabeelden
75
8. Kies het nummer van de camera die als achteruitrijcamera moet worden
gebruikt.
9. Druk op de knop „Instellingen“.
De procedure is afgesloten.
OPMERKING
Niet alle tractoren of zelfrijdende machines geven een rijrichtings-
signaal op de ISOBUS
door.
Zonder rijrichtingssignaal kan de automatische achteruitrijcamera niet
worden gebruikt.
Kies in stap 5 "Uit".
WAARSCHUWING - ALGEMENE GEVAREN!
De achterruitrijcamera is slechts een hulpmiddel en laat hindernissen
mogelijk in perspectief vervormd, niet juist of helemaal niet zien.
De
achterruitrijcamera is geen vervanging voor uw oplettendheid.
De achteruitrijcamera waarschuwt niet voor een botsing, personen of
voorwerpen.
U kunt mensen of voorwerpen eventueel niet herkennen en door het door-
rijden mensen letsel toebrengen, of
voorwerpen, de tractor of de zelfrijdende
machine beschadigen.
U draagt altijd zelf de verantwoording voor de veiligheid.
Bij het manoeuvreren moet u ook op uw directe omgeving letten. Dit geldt
niet alleen voor het gebied achter, maar ook voor het gebied aan de
zijkant en voorkant van de tractor of zelfstandig rijdende machine.
5 Weergave van camerabeelden
76
5.2.4 Camerabeeld permanent weergeven
U wilt het beeld van een bepaalde camera laten weergeven. Het camerabeeld
moet worden weergegeven tot u een andere selectie maakt:
1. Druk midden op het camerabeeld.
De menuknop wordt weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Zet „Gebeurtenis“ op „uit“.
De gebeurtenisgestuurde camerawisseling is gedeactiveerd.
4. Zet „Tijd“ op „uit“.
De tijdgestuurde camerawisseling is gedeactiveerd.
5. Druk op de knop „Terug“.
Het camerabeeld wordt weergegeven.
6. Druk midden op het camerabeeld.
De knoppen voor cameraselectie worden weergegeven.
7. Druk op de grijze knop met het cameranummer.
Het camerabeeld wordt weergegeven.
5 Weergave van camerabeelden
77
5.2.5 Automatische camerawisseling
U wilt
automatisch tussen enkele of alle camerabeelden overschakelen en
de duur van de weergave voor elk camerabeeld vastleggen.
Stel in,
hoe lang elk camerabeeld weergegeven wordt en
in welke volgorde de camerabeelden worden verwisseld:
1. Druk midden op het camerabeeld.
De knoppen voor de bediening worden weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Volgorde“.
De knoppen voor cameraselectie worden weergegeven.
4. Druk op de knop van de camera die het eerst moet worden weergege-
ven. Houd de knop net zolang ingedrukt als u het camerabeeld wilt laten
weergeven.
5. Herhaal de procedure voor de andere camera's.
Het infogedeelte (a) geeft cameranummer en duur aan.
6. Druk op de Action-knop.
Het camerabeeld wordt weergegeven.
Instellen
5 Weergave van camerabeelden
78
Start de automatische camerawisseling:
1. Druk midden op het camerabeeld.
De knoppen voor de bediening worden weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Zet „Tijd“ op „aan“.
De automatische camerawisseling wordt gestart.
OPMERKING
Niet alle camerabeelden hoeven voor de automatische camerawis-
seling te worden gebruikt.
Laat één of meerdere camera's bij de selectie van de volgorde en weer-
gaveduur uitgeschakeld.
OPMERKING
De instellingen voor de volgorde en de weergaveduur van de
camerabeelden blijft behouden.
Na opnieuw starten van de terminal moet u alleen nog de automatische
camerawisseling starten.
Beëindig de automatische camerawisseling als volgt:
1. Druk midden op het camerabeeld.
De knoppen voor de bediening worden weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Zet „Tijd“ op „uit“.
De automatische camerawisseling wordt beëindigd.
Het huidige camerabeeld wordt permanent weergegeven.
Starten
Beëindigen
5 Weergave van camerabeelden
79
5.2.6 Gebeurtenisgestuurde camerawisseling
In de resultaatgestuurde modes bestuurt de machine welke camera wordt
weergegeven.
Controleer in de bedrijfshandleiding van de machine of deze de Video-Mini-
plexer of de Video-Multiplexer kan besturen.
Als de machine deze functie niet ondersteunt, kunt u de resultaatge-
stuurde camerawisseling niet gebruiken.
Als u Video-Multiplexer gebruikt: Sluit de machine op de Video-Multiplexer
aan.
Activeer in de machine de besturing van de Video-Miniplexer of de Video-
Multiplexer.
1. Druk midden op het camerabeeld.
De knoppen voor de bediening worden weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Zet „Gebeurtenis“ op „aan“.
De gebeurtenisgestuurde camerawisseling is geactiveerd.
Machine regelt camerabeeld
Veel machines leggen vast welk camerabeeld weergegeven wordt. Dat is zin-
vol als een specifiek
e gebeurtenis op of aan de machine aandacht moet
krijgen, bijv.
het openen van de perskamer.
Deze machines
besturen via een specifieke kabel de Video-Multiplexer of
besturen zonder een afzonderlijke bekabeling van de Video-Miniplexer.
In beide gevallen kunt u de selectie van het camerabeeld en de weergaveduur via
CCI.Cam niet beïnvloeden.
Vooraf uitvo-
eren
6 Snelheid, locatie en geometrie
81
6 Snelheid, locatie en geometrie
U leert,
waarom de locatie van de GPS-antenne, het koppelpunt, de referentiepun-
ten en de deelbreedtes ingesteld moeten worden,
hoe u deze locaties instelt,
hoe door correctie van de dode tijden overlappingen of openingen verme-
den worden,
wanneer de signaalconnector van de tractor gebruikt moet worden,
welke machines automatisch met de Task Controller van de terminal ver-
binding maken en welke niet,
wat een TC-client is.
6 Snelheid, locatie en geometrie
82
U wilt Parallel Tracking, Rate Control, Section Control of Tramline Control ge-
bruiken. Deze functies werken locatiespecifiek en vereisen nauwkeurige infor-
matie over de machinecombinatie of de zelfrijdende machine:
Type en de bron van de snelheidsinformatie,
Positie van de GPS-antenne,
Geometrie van de tractor en machine,
Aanbouwwijze van de machine.
Deze instellingen maakt u in CCI.Config.
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „CCI.Config“.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
6 Snelheid, locatie en geometrie
83
Handel als volgt:
Tractor toevoegen en instellen
Voeg in het tractormenu voor elke tractor waarop u de terminal gebruikt,
een vermelding toe.
Stel het volgende in:
Positie van de GPS-antenne,
Aanbouwwijzen van de tractor,
Gebruik van de signaalconnector,
Uitvoer van de GPS-snelheid.
Hfdst. 6.1, Hfdst. 6.2
Machine toevoegen en instellen
Voeg in de machinelijst voor elke machine een vermelding toe.
Stel het volgende in:
Positie van de GPS-antenne,
Machinetype,
Werkbreedte,
Koppelpunt,
Aanbouwwijze.
Hfdst. 6.3, Hfdst. 6.4
GPS-ontvanger instellen
De GPS-ontvanger is direct op de terminal aangesloten of via de ISOBUS met
de terminal verbonden.
Stel het volgende in:
Positie van de GPS-antenne,
Aansluiting van de GPS-ontvanger.
Hfdst. 6.5
Tacho
Configureer een tacho. In de Tacho
ziet u de gereden snelheid,
kijk of u zich in de optimale werkruimte bevindt,
heeft u direct toegang tot de tractor en de machine-instellingen.
Hfdst. 6.7
6 Snelheid, locatie en geometrie
84
6.1 tractor toevoegen
1. Druk op het bedieningspaneel CCI.Config op de knop „Tractor“.
Het bedieningspaneel „Tractor“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „+ nieuwe tractor“.
3. Voer de tractornaam in.
4. Bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
De nieuwe tractor is gekozen en van een waarschuwingspictogram
voorzien.
5. Stel de tractor in.
In plaats van het waarschuwingspictogram wordt het tractorpicto-
gram weergegeven. De tractor kan nu worden gebruikt.
Voeg voor elke tractor waarop de terminal wordt gebruikt een v
ermelding
toe in het tractormenu.
Wij adviseren alle tractoren direct toe te voegen, van een eenduidige naam te voorzien
en in te stellen.
OPMERKING
Bij het wisselen naar een andere tractor moeten de instellingen wor-
den gewijzigd.
Als er geen of een verkeerde tractor
gekozen is, werken Parallel Tracking,
Rate Control, Tramline Control en Section Control met verkeerde instellin-
gen.
Kies de tractor uit de lijst ( Hfdst. 6.8.1).
Als de tractor niet in het tractormenu staat:
Voeg de tractor toe ( Hfdst. 6.1).
Stel de tractor in ( Hfdst. 6.2).
6 Snelheid, locatie en geometrie
85
6.2 Tractor instellen
OPMERKING
De afstand C moet voor alle op de tractor aanwezige aanbouwwijzen
worden ingesteld.
Als de afstand C
niet ingesteld is
kan de positie niet nauwkeurig berekend worden
kunnen Rate Control, Parallel Tracking, Section Control en Tramline Con-
trol wel gebruikt worden, maar werken niet nauwkeurig.
Stel de afstand C voor alle op de tractor aanwezige bouwwijzen in.
Stel de tractor in:
1. Druk op het bedieningspaneel "CCI.Config" op de knop "Tractorinstellin-
gen".
De tractorinstellingen worden weergegeven.
2. Volg de aanwijzingen in Hfdst. 6.2.1, Hfdst. 6.2.2, Hfdst. 6.2.3 en
Hfdst. 6.2.4.
6 Snelheid, locatie en geometrie
86
Controleer ten slotte de instellingen:
Druk op het bedieningspaneel "CCI.Config" in de knop van de tractor op de
pijltoets.
Het infogedeelte "Tractor" wordt weergegeven.
1
: Wielsnelheid
2
: Radarsnelheid
3
: GPS-snelheid
4
: Aftakas-toerental
5
: Werklocatie
6
: Rijrichting
7
: Aanbouwwijze en afstand C2,
referentiepunt tractor - koppelpunt ach-
ter
8
: Afstand B,
Referentiepunt tractor - GPS-antenne
9
: Afstand A,
Referentiepunt tractor - GPS-antenne
10
: Aanbouwwijze en afstand C1,
referentiepunt tractor - koppelpunt voor
Controle
6 Snelheid, locatie en geometrie
87
6.2.1 Positie van de GPS-antenne
Als de tractor geen GPS-ontvanger heeft, gaat u verder naar Hfdst. 6.2.2.
Afstand A
1. Monteer de GPS-antenne in het midden op de tractor. Dat is de aanbe-
volen werkwijze.
2. Druk op de knop „Afstand A“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
3. Stel afstand A in op 0.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Afstand A
De dwarsafstand tussen de GPS
-antenne en het referentiepunt van de trac-
tor:
Het referentiepunt van de tractor is het middelpunt van de achteras.
De afstand wordt langs de lengteas gemeten.
De GPS
-antenne bevindt zich in rijrichting links van het referentiepunt:
Voer afstand A als negatieve waarde in.
De GPS
-antenne bevindt zich in rijrichting rechts van het referentiepunt
Voer afstand A als positieve waarde in.
De GPS
-antenne bevindt zich in de lengterichting van de tractor:
Stel afstand A in op 0.
6 Snelheid, locatie en geometrie
88
Afstand B
1. Markeer naast de tractor het middelpunt van de achteras en de positie
van de GPS-ontvanger met krijt op de grond.
2. Meet de afstand.
3. Druk op de knop „Afstand B“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
4. Voer de gemeten waarde in.
5. Beëindig de procedure met „Terug“.
Afstand B
De lengteafstand tussen de GPS
-antenne en het referentiepunt van de trac-
tor:
Het referentiepunt van de tractor is het middelpunt van de achteras.
Er wordt langs de lengteas gemeten.
De GPS
-antenne bevindt zich in rijrichting achter het referentiepunt:
Voer afstand B als negatieve waarde in.
De GPS
-antenne bevindt zich in rijrichting voor het referentiepunt:
Voer afstand B als positieve waarde in.
De GPS
-antenne bevindt zich exact boven de achteras:
Stel afstand B in op 0.
6 Snelheid, locatie en geometrie
89
Antennehoogte
Afstand van het hoogste punt van de GPS-antenne vanaf de bodem.
1. Meet de afstand van het hoogste punt van de GPS-antenne vanaf de bo-
dem.
2. Druk op de knop "Antennehoogte".
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
3. Voer de gemeten waarde in.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
6 Snelheid, locatie en geometrie
90
Aanbouwwijze en afstand C
De afstand C moet voor elke aanbouwwijze van de tractor afzonderlijk inge-
steld worden:
1. Controleer welke aanbouwwijzen de tractor heeft.
2. Meet voor elke aanbouwwijze de afstand C.
3. Druk op het schakelveld „Aanbouwwijze“.
Het keuzemenu „aanbouwwijze“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop van een aanbouwwijze van de tractor.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
5. Voer de afstand C in.
6. Ga met „Terug“ in het keuzemenu „aanbouwwijze“ terug.
7. Herhaal de stappen vier tot zes voor alle verdere aanbouwwijzen.
8. Beëindig de procedure na invoer van alle waarden met „Terug“.
Aanbouwwijze
Een tractor heeft meerdere aanbouwwijzen aan de achterkant.
Aan elke machine is een aanbouwwijze toegewezen.
Afstanden C
Voor elke aanbouwwijze is de afstand C van het referentiepunt van de tractor tot het
koppelpunt verschillend:
Het referentiepunt van de tractor is het middelpunt van de achteras.
Er wordt langs de lengteas gemeten.
Voer in CCI.Config de afstand C voor alle bouwwijzen in.
Neem bij inbedrijfstelling gelijk de moeite en bespaar u zo opnieuw nameten bij het
aankoppelen van de machine.
Na het aankoppelen van een machine moet in de machine-instellingen alleen nog de
aanbouwwijze gekozen worden ( Hfdst. 6.4.2).
Section Control gebruikt automatisch de correcte afstand C.
6 Snelheid, locatie en geometrie
91
6.2.2 Tractorgegevens
Een ISOBUS-tractor verzendt de volgende tractorgegevens via de ISOBUS:
Radar- en wielsnelheid,
Aftakas-toerental,
Rijrichting,
Positie van de achterlifters.
Vanaf de fabriek de signaalconnector uitgeschakeld. Houd u voor de ISOBUS-
tractor aan deze instellingen:
Signaalconnector
Zet op het bedieningspaneel „Tractorin-
stellingen“ de signaalconnector op „uit“.
De knoppen voor de instelling van de
signaalconnector worden gedeactive-
erd.
Tractor met
TECU
6 Snelheid, locatie en geometrie
92
Controle
Als u een ISOBUS-tractor heeft, kunt u in de tractorinstellingen controleren
welke tractorgegevens de tractor via de ISOBUS verzendt.
1. Sluit de terminal aan op de signaalconnector, zoals beschreven in paragraaf Tractor
zonder TECU.
2. Schakel de signaalconnector in.
De knoppen van de door de tractor verzonden tractorgegevens worden met
„ISOBUS“ aangegeven.
De terminal kan ontbrekende tractorgegevens aanvullen, als deze op de signaal-
connector beschikbaar zijn.
Voorbeeld
De ISOBUS-tractor verzendt alleen de wielsnelheid via de ISOBUS. U heeft een upgrade
gedaan met een radarsensor en het uitgangssignaal daarvan is beschikbaar op de sig-
naalconnector.
De knop „Radarsnelheid“ is met „signaal“ gemarkeerd, de knop „Wielsnelheid“ is met
„ISOBUS“ gemarkeerd.
Stel de radarsnelheid in.
De terminal verzendt de radarsnelheid via de ISOBUS.
Advies
De tractor verzendt alle tractorgegevens via de ISOBUS:
Schakel de signaalconnector „uit“.
Op de signaalconnector zijn tractorgegevens beschikbaar die de tractor niet via de
ISOBUS verzendt:
Zet de signaalconnector op „aan“ en stel de extra tractorgegevens in.
6 Snelheid, locatie en geometrie
93
Als de tractorgegevens niet door de Tractor via de ISOBUS beschikbaar ge-
maakt worden, moet de terminal deze opgave overnemen.
U heeft nodig
de kabel B,
de kabel H.
Sluit de terminal aan op de signaalconnector op de tractor.
De terminal leest de tractorgegevens uit en verzendt deze op de ISOBUS.
1. Sluit kabel B aan op stekkeraansluiting B van de terminal.
2. Steek de koppeling "Signaal" (kabel B) in de M12-stekker "Signaal" (kabel
H).
3. Steek de stekker "Signaal" (kabel H) in het signaalstopcontact van de trac-
tor.
Signaalconnector
1. Sluit de terminal aan op de signaalconnector zoals hierboven beschre-
ven.
2. Schakel de signaalconnector „in“.
De knoppen voor instelling van de tractorgegevens worden geactive-
erd.
3. Stel de tractorgegevens in zoals in het volgende gedeelte beschreven.
OPMERKING
Het signaalstopcontact is "Aan", maar de tractor verzendt de tractor-
gegevens via de ISOBUS.
Als de terminal bij ingeschakeld signaalstopcontact een TECU op de ISOBUS
herkent, dan worden de knoppen voor instellen van de tractorgegevens met
"ISOBUS" gemarkeerd en gedeactiveerd:
Wiel- en radarsnelheid, aftakastoerental en werklocatie kunnen niet inge-
steld worden.
De terminal verzendt geen tractorgegevens via de ISOBUS.
Tractor zon-
der TECU
6 Snelheid, locatie en geometrie
94
Wielsnelheid
Het aantal impulsen per afgelegd traject vindt u in de technische gegevens
van de tractor.
Het geldige waardenbereik ligt tussen 200 en 30000
Imp./100
m.
1. Druk op de knop „Wielsnelheid“.
Het bedieningspaneel „Wielsnelheid“ wordt weergegeven.
2. Druk op het invoerveld.
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
3. Voer het aantal impulsen per 100
m in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „Wielsnelheid“ wordt weergegeven.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Kalibreer de wielsnelheid,
als de wielsensor naderhand in de tractor ingebouwd is,
als de technische gegevens van de tractor geen informatie over de wie-
lsensor bevatten.
zie paragraaf Wielsnelheid kalibreren.
Radarsnelheid
Het aantal impulsen per afgelegd traject vindt u in het technische gege-
vensblad van de radarsensor.
Het geldige waardenbereik ligt tussen 200 en 30000
Imp./100
m.
1. Druk op de knop „Wielsnelheid“.
Het bedieningspaneel „Radarsnelheid“ wordt weergegeven.
2. Druk op het invoerveld.
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
3. Voer het aantal impulsen per 100
m in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „Radarsnelheid“ wordt weergegeven.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Kalibreer de radarsnelheid als de technische gegevens van de radarsensor
niet beschikbaar zijn:
zie paragraaf Radarsnelheid kalibreren.
6 Snelheid, locatie en geometrie
95
Aftakas-toerental
Het aantal impulsen per omwenteling vindt u in de technische gegevens van
de tractor.
Het geldige waardenbereik ligt tussen 1 en 40
Imp./omwenteling. Een in de
praktijk vaak voorkomende waarde is 6.
1. Druk op het schakelveld „Aftakassensor“.
Het bedieningspaneel „Aftakassensor“ wordt weergegeven.
2. Druk op het invoerveld.
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
3. Voer het aantal impulsen per omwenteling van de aftakas in en bevestig
uw invoer.
Het bedieningspaneel „Aftakassensor“ wordt weergegeven.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Achterlifter
zie paragrafen Achterlifter kalibreren en Werklocatie instellen.
X-Sensor
Zet de „X-Sensor“ op „aan“.
De terminal leest de snelheidgegevens van de signaalconnector uit.
OPMERKING
De X-Sensor is een snelheidssensor die achteraf kan worden toege-
voegd.
Schakel de X-sensor alleen in als
de tractor een X-sensor heeft,
de sensoruitgang op de signaalconnector wordt uitgegeven.
6 Snelheid, locatie en geometrie
96
OPMERKING
Het veld is niet geschikt voor kalibratie van de snelheid.
Kalibreer de snelheid op gladde oppervlakken (bijv. asfalt) en niet op het
veld.
Steek een rijtraject van 100
m af.
Plaats de tractor aan het startpunt van het rijtraject.
1. Open het bedieningspaneel "CCI.Config" en druk op de knop "Tractorin-
stellingen".
De tractorinstellingen worden weergegeven.
2. Schakel de signaalconnector „in“.
De knop „Wielsensor“ wordt geactiveerd.
3. Druk op de knop „Wielsensor“.
Het invoerdialoogvenster „Wielsensor“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Kalibreren“.
Het bedieningspaneel „Stap 1 van 2“ wordt weergegeven.
Wielsnelheid
kalibreren
Vooraf uitvo-
eren
6 Snelheid, locatie en geometrie
97
5. Druk op de knop „START“.
Het bedieningspaneel „Stap 2 van 2“ wordt weergegeven.
De impulsteller geeft de huidige waarde aan.
6. Rij 100
m en druk vervolgens op de knop "STOP".
Het bedieningspaneel „Wielsensor“ wordt weergegeven.
Het invoerveld "Imp./100
m" geeft de gemeten waarde aan.
7. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „tractorinstellingen“ wordt weergegeven.
Handel zoals beschreven in de paragraaf Wielsnelheid kalibreren. Druk in stap
4 op de knop „Radarsensor“.
Radarsnel-
heid kalibre-
ren
6 Snelheid, locatie en geometrie
98
1. Open het bedieningspaneel "CCI.Config" en druk op de knop "Tractorin-
stellingen".
De tractorinstellingen worden weergegeven.
2. Schakel de signaalconnector „in“.
De knop „Achterlifter“ wordt geactiveerd.
3. Druk op de knop „Achterlifter“.
Het invoerdialoogvenster „Achterlifter“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Kalibreren“.
Het bedieningspaneel „Stap 1 van 2“ wordt weergegeven.
5. Til de achterlifter volledig omhoog en druk dan op de knop „MAX“.
Het bedieningspaneel „Stap 2 van 2“ wordt weergegeven.
De spanningswaarde voor het maximum wordt weergegeven.
6. Laat de achterlifter volledig zakken en druk vervolgens op de knop
„MIN“.
De spanningswaarden voor maximum en minimum worden weergege-
ven.
7. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „tractorinstellingen“ wordt weergegeven.
Achterlifter
kalibreren
6 Snelheid, locatie en geometrie
99
Veel tractoren stellen de werklocatie via de signaalconnector beschikbaar.
Handel als volgt:
1. Open het bedieningspaneel "CCI.Config" en druk op de knop "Tractorin-
stellingen".
De tractorinstellingen worden weergegeven.
2. Schakel de signaalconnector „in“.
De knop „Achterlifter“ wordt geactiveerd.
3. Druk op de knop „Achterlifter“.
Het invoerdialoogvenster „Achterlifter“ wordt weergegeven.
4. Schakel de signaalconnector „in“.
De terminal gebruikt de werklocatie uit de signaalconnector.
5. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „tractorinstellingen“ wordt weergegeven.
Werklocatie
instellen
6 Snelheid, locatie en geometrie
100
Als via de signaalconnector de werklocatie niet beschikbaar is, stel deze dan
als volgt in:
1. Breng de achterlifter in de werklocatie en lees in het invoerdialoogvens-
ter „Achterlifter“ de procentwaarde voor de locatie af (a).
2. Zet in het invoerdialoogvenster „Achterlifter“ de signaalconnector op
„uit“.
De knop „Drempelwaarde“ wordt geactiveerd.
3. Druk op het invoerveld „Drempelwaarde“.
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
4. Voer de in stap 1 afgelezen waarde in en bevestig uw invoer.
5. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „tractorinstellingen“ wordt weergegeven.
OPMERKING
De EHR beïnvloedt vaak de weergave van de werklocatie.
De weergave van de driepunthef achter schommelt dan tussen de werkloca-
tie en transportlocatie.
1
. GBeëindig in stap 1 het optillen van de achterlifter enkele centimeters
voordat de werklocatie bereikt is.
2. Gebruik de weergegeven procentwaarde als drempelwaarde.
6 Snelheid, locatie en geometrie
101
6.2.3 GPS-snelheid
GPS-snelheidsuitvoer
Als een GPS-ontvanger op de terminal aangesloten is, kan de terminal de
GPS-snelheid via de ISOBUS verzenden en aan alle ISOBUS-deelnemers be-
schikbaar stellen.
1. Druk op het schakelveld „GPS-snelheidsuitvoer“.
Het keuzemenu „GPS-snelheidsuitvoer“ wordt weergegeven.
2. Selecteer het ISOBUS-bericht waarmee de GPS-snelheid naar de ma-
chine wordt verzonden. U kunt een of meerdere opties selecteren.
In de tractorinstellingen worden de knoppen voor de snelheid met
„GPS“ gekenmerkt.
OPMERKING
Het bericht moet ook in de machine worden ingesteld.
GPS
-snelheid gebruiken
De GPS
-snelheid is sliploos en ook zeer nauwkeurig, als er geen DGPS of RTK
beschikbaar is.
Wij adviseren het gebruik van de GPS-snelheid.
Sterke schaduwwerking
Bij sterke schaduwwerking van het GPS
-signaal vervalt ook de snelheidsinformatie.
Als uw velden een sterke schaduwwerking vertonen, gebruik dan de GPS-snelheid
niet.
6 Snelheid, locatie en geometrie
102
6.2.4 Power Management
Het Power Management is een uitschakelvertraging. Als u de contactsleutel
eruit trekt, wordt de terminal vertraagd uitgeschakeld.
In de terminal en op de ISOBUS-machine lopende processen kunnen beëin-
digd worden.
Het Power Management kan alleen in combinatie met een ISOBUS-uitbrei-
dingsset gebruikt worden.
Op een in de fabriek met ISOBUS uitgeruste tractor functioneert het Power
Management niet:
Schakel het "Power Management" uit.
OPMERKING
Alleen geselecteerde ISOBUS-uitbreidingssets ondersteunen het
Power Management.
Schakel het Power Management alleen in als de ISOBUS uitbreidingsset deze
functie ondersteunt.
Power Management
Schakel het "Power Management" in.
De terminal wordt met vertraging uitgeschakeld als u de contactsleu-
tel eruit trekt.
6 Snelheid, locatie en geometrie
103
6.3 Machine toevoegen
OPMERKING
Een ISOBUS-machine met TC-client wordt automatisch aan het ma-
chinemenu toegevoegd.
De machine stelt ook de machine
-instellingen automatisch beschikbaar. Voeg
deze machines niet handmatig toe.
Als een ISOBUS
-machine met TC-Client niet aan het machinemenu wordt
toegevoegd is er een storing.
Lees in Hfdst. 11.1 hoe u de storing kunt verhelpen.
Voeg aan de machinelijst een nieuwe machine toe,
als u de machine voor documentatie van opdrachten voor Section Control
of Rate Control wilt gebruiken
als de machine
o geen ISOBUS-machine is
o een ISOBUS-machine zonder TC-client is.
Voeg een machine toe:
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Machine“.
Het bedieningspaneel „Machine achter“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „+ nieuwe machine“.
3. Voer de machinenaam in.
4. Bevestig uw invoer.
Het machinemenu wordt weergegeven. De nieuwe machine is gesel-
ecteerd.
5. Ga terug naar het bedieningspaneel „CCI.Config“.
6 Snelheid, locatie en geometrie
104
TC-client en UT-client
De machinelijst in CCI.Config moet niet worden verward met de machinelijst
in het bedieningspaneel „Opgeslagen machines“.
„Opgeslagen machines“ beheert de machines die met de terminal bediend
worden.
CCI.Config beheert de machines, die voor documentatie, Section Control
of Rate Control gebruikt worden.
Een ISOBUS-machine bedient u met de App CCI.UT A of CCI.UT B. Beide apps melden
zich op de ISOBUS als Universal Terminal (UT) aan. De ISOBUS-machine heeft een UT-
client, die met de UT op de terminal verbinding maakt.
De documentatie van opdrachten, Section Control en Rate Control voert u met de apps
CCI.Control en CCI.Command uit. Deze apps melden zich via de ISOBUS als Task Con-
troller (TC) aan. De ISOBUS-machine heeft een TC-client, die met de TC op de terminal
verbinding maakt.
Machinebediening en documentatie / Section Control / Rate Control kunnen op geschei-
den ISOBUS-terminals uitgevoerd worden:
Op de terminal voor de machinebediening is „Universal Terminal“ aan en „Task Con-
troller“ uit.
De UT-client van de machine maakt verbinding met deze terminal.
Op de tweede terminal is „Universal Terminal“ uit en „Task Controller“ aan.
De TC-client van de machine maakt verbinding met deze terminal.
6 Snelheid, locatie en geometrie
105
6.4 Machine instellen
Voor handmatig aangemaakte machines moeten alle instellingen uitgevoerd
worden.
Een ISOBUS-machine met TC-client wordt automatisch aan de machine toe-
gevoegd en neemt de machine-instellingen automatisch over.
De door de machine automatisch uitgevoerde instellingen kunnen niet ge-
wijzigd worden.
Controleer echter de door de machine uitgevoerde instellingen op volledig-
heid.
Vul de ontbrekende instellingen aan.
Stel de machine in:
1. Druk op de knop "Machine-instellingen".
De machine-instellingen worden weergegeven.
2. Volg de aanwijzingen in Hfdst. 6.4.1, Hfdst. 6.4.2 en Hfdst. 6.4.3.
6 Snelheid, locatie en geometrie
106
Controleer ten slotte de instellingen:
Druk op het bedieningspaneel "CCI.Config" in de knop van de machine op
de pijltoets.
Het infogedeelte "Machine" wordt weergegeven.
1
: Werkbreedte
2
: Aantal deelbreedtes
3
: Afstand A
4
: Afstand B
5
: Afstand E,
Referentiepunt van de machine - mid-
delpunt van de deelbreedtes
6
: Afstand D1,
koppelpunt - referentiepunt van de ma-
chine
Controle
6 Snelheid, locatie en geometrie
107
6.4.1 Werkbreedte en machinetype
Werkbreedte
1. Druk op de knop "Werkbreedte".
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de Werkbreedte in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Machinetype
1. Druk op de knop „Machinetype“.
Het keuzemenu „Machinetype“ wordt weergegeven.
2. Selecteer het Machinetype.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Machinetype
Bij getrokken machines (2) en zelfstandig rijdende (3) wordt de positie van de deel-
breedtes bij bochtritten berekend.
Bij aangebouwde machines (1) blijft de positie van de deelbreedtes statisch.
6 Snelheid, locatie en geometrie
108
6.4.2 Aanbouwwijze en referentiepunt
Aanbouwwijze
1. Druk op het schakelveld „Aanbouwwijze“.
Het keuzemenu „Aanbouwwijze“ wordt weergegeven.
2. Kies de aanbouwwijze.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Aanbouwwijze
In de tractorinstellingen heeft u voor elke aan de tractor mogelijke
aan-
bouwwijze een afstand C ingevoerd. In de machine
-instellingen selecteert u
nu de aanbouwwijze van de machine.
Nogmaals invoeren van de afstand C is niet vereist.
6 Snelheid, locatie en geometrie
109
Afstand D1
1. Druk op de knop "Afstand D1".
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de Afstand D1 in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Afstand D1
De afstand tussen het
koppelpunt en het referentiepunt van de machine:
Bij getrokken machines ligt het referentiepunt op het middelpunt van de eerste as.
Bij aangebouwde machines bepaalt de machinefabrikant de positie van het referen-
tiepunt.
Bij handmatig aangemaakte machines (bijv. een bodembewerkingsmachine) meet u
de afstand D1 tussen koppelpunt en de laatste component (bijv. de wals).
6 Snelheid, locatie en geometrie
110
6.4.3 Deelbreedtes: Geometrie en dode tijden
Deelbreedtegeometrie
In het infogedeelte "Deelbreedte-geometrie" worden weergegeven:
De in de machine ingestelde waarden (1)-(4), (6), (8), (9)
De in de terminal gecorrigeerde dode tijden (5), (7)
Deze informatie is alleen in het geval van service van belang.
1. Druk op de knop "Deelbreedte-geometrie".
Het infogedeelte „Deelbreedte-geometrie“ wordt weergegeven.
1
: Nummer van deelbreedte
Er wordt in rijrichting van links naar
rechts gerekend.
2
: Werkbreedte van de deelbreedte
3
: Werkdiepte van de deelbreedte
4
: Inschakel-dode tijd
5
: Gecorrigeerde inschakel-dode tijd
6
: Uitschakel-dode tijd
7
: Gecorrigeerde uitschakel-dode tijd
8
: Afstand E
De afstand tussen het referentiepunt
van de machine en het middelpunt
van de deelbreedte.
De afstand wordt in de rijrichting ge-
meten.
9
: Afstand F
De afstand tussen het referentiepunt
van de machine en het middelpunt
van de deelbreedte.
De afstand wordt dwars op de
rijrichting gemeten.
6 Snelheid, locatie en geometrie
111
6.4.4 Dode tijden instellen of corrigeren
U kunt
de dode tijden instellen
de in de machine ingestelde dode tijden corrigeren.
Dode tijden en correctiewaarden
De inschakel-dode tijd beschrijft de tijdvertraging tussen de opdracht en de
toepassing. Bij een spuit is het de tijd vanaf de opdracht "Deelbreedte
inschakelen" tot de toepassing van het middel.
De uitschakel-dode tijden beschrijft de tijdvertraging tussen de opdracht en het daad-
werkelijk uitschakelen van een deelbreedte.
De dode tijden zijn in veel ISOBUS-machines al in de fabriek ingesteld of kunnen in de
technische gegevens van de machine worden gevonden.
Als deze gegevens ontbreken, moet u de waarden met eigen metingen bepalen.
Met de correctiewaarden corrigeert u de fabrieksinstellingen van de machine voor de
inschakel-dode tijd en de uitschakel-dode tijd, bijvoorbeeld als deze onbruikbaar zijn.
6 Snelheid, locatie en geometrie
112
Dode tijden instellen
In veel ISOBUS-machines zijn de dode tijden niet in de fabriek ingesteld.
In het infogedeelte "Deelbreedte-geometrie" ( Hfdst. 6.4.3) hebben de
dode tijden de waarde "0" of "".
U kunt de dode tijden invoeren of door de terminal laten berekenen:
Het bedieningspaneel „dode tijden“:
1
: Dode tijd invoeren
2
: Dode tijd laten berekenen
3
: Aanwijzingstekst:
Overlapping in rijrichting is ingesteld.
6 Snelheid, locatie en geometrie
113
OPMERKING
Een Overlapping in rijrichting beïnvloedt de omschakelpunten.
Als er een overlapping in rijrichting is ingesteld (
Hfdst. 6.4.5) wordt u hier
met een melding op gewezen.
Houd bij de instelling van de dode tijden rekening met het effect van de
overlapping in rijrichting op de omschakelpunten.
Wij adviseren:
Stel eerst de dode tijden in, dan de overlapping in rijrichting.
1. U kunt de dode tijden vinden in de technische gegevens van de ma-
chine.
2. Druk op de knop „dode tijden“.
Het bedieningspaneel „dode tijden“ wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "ISO + 0
ms" rechts naast "Inschakel-dode tijd".
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
4. Voer de Inschakel-dode tijd in en bevestig uw invoer.
Er kunnen alleen positieve waarden ingevoerd worden.
5. Herhaal de stappen 2 en 3 voor de uitschakel-dode tijd.
Dode tijd in-
voeren
6 Snelheid, locatie en geometrie
114
1. Druk op de knop „dode tijden“.
Het bedieningspaneel „dode tijden“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "Berekenen" rechts naast "Inschakel-dode tijd".
Het bedieningspaneel „Stap 1 van 3“ wordt weergegeven.
3. Volg de aanwijzingen en beëindig de procedure op het bedieningspaneel
"Stap 3 van 3" met "Voltooid".
4. Herhaal de stappen 2 en 3 voor de uitschakel-dode tijd.
Dode tijd la-
ten bereke-
nen
6 Snelheid, locatie en geometrie
115
Dode tijden corrigeren
In veel ISOBUS-machines zijn de dode tijden ingesteld, maar zijn de inge-
stelde waarden niet bruikbaar. In dit geval moet u de correcte waarden door
eigen metingen bepalen. Corrigeer dan de dode tijden in de terminal.
Selecteer inschakel- of uitschakel-dode tijd naargelang u het in- of uitschake-
len wilt verbeteren.
Een correctiewaarde wordt bij de in de machine ingestelde waarde opgeteld
of daarvan afgetrokken.
De correctiewaarde wordt op alle deelbreedtes toegepast.
1. Uitschakelen.
2. Inschakelen.
OPMERKING
Section Control gebruikt de gecorrigeerde dode tijden.
De gecorrigeerde dode tijd
wordt op de terminal opgeslagen, niet in de machine
wordt automatisch ingesteld als u na een onderbreking weer met de ma-
chine gaat werken
is na een herstart van de terminal weer beschikbaar.
6 Snelheid, locatie en geometrie
116
U kunt de correctiewaarden invoeren of door de terminal laten berekenen:
Het bedieningspaneel „dode tijden“:
1
: Correctiewaarde invoeren
2
: Correctiewaarde laten berekenen
3
: Aanwijzingstekst:
Overlapping in rijrichting is ingesteld.
OPMERKING
Een Overlapping in rijrichting beïnvloedt de omschakelpunten.
Als er een overlapping in rijrichting is ingesteld (
Hfdst. 6.4.5) wordt u hier
met een melding op gewezen.
Houd bij de instelling van de correctiewaarden rekening met het effect
van de overlapping in rijrichting op de omschakelpunten.
Wij adviseren:
Stel eerst de correctiewaarden in, dan de overlapping in rijrichting.
1. Druk op de knop „dode tijden“.
Het bedieningspaneel „dode tijden“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "ISO + 0
ms" rechts naast "Inschakel-dode tijd".
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
3. Voer de correctiewaarde van de inschakel-dode tijd in en bevestig uw in-
voer.
Een positieve waarde wordt bij de in de machine ingestelde waarde
opgeteld.
Een negatieve waarde wordt van de in de machine ingestelde waarde
afgetrokken.
4. Herhaal de stappen 2 en 3 voor de correctiewaarde voor de uitschakel-
dode tijd.
Correctie-
waarde invo-
eren
6 Snelheid, locatie en geometrie
117
1
: De in de machine ingestelde inschakel-
dode tijd: 1000
ms
2
: Door u ingestelde correctiewaarde -
144
ms.
Gecorrigeerde inschakel-dode tijd:
1000
ms - 144
ms = 856
ms
3
: In de machine ingestelde uitschakel-
dode tijd 100
ms.
4
: Geen correctiewaarde.
Gecorrigeerde uitschakel-dode tijd:
100
ms
1. Druk op de knop „dode tijden“.
Het bedieningspaneel „dode tijden“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "Berekenen" rechts naast "Inschakel-dode tijd".
Het bedieningspaneel „Stap 1 van 3“ wordt weergegeven.
3. Volg de aanwijzingen en beëindig de procedure op het bedieningspaneel
"Stap 3 van 3" met "Voltooid".
4. Herhaal de stappen 2 en 3 voor de correctiewaarde voor de uitschakel-
dode tijd.
Voorbeeld
Correctie-
waarde laten
berekenen
6 Snelheid, locatie en geometrie
118
6.4.5 Overlapping
Wat is belangrijker voor u:
Een volledige bewerking of
het vermijden van dubbele behandeling?
Met de instellingen voor de overlapping bereikt u het door u gewenste resul-
taat.
OPMERKING
Een overlapping in rijrichting van >0
cm of <0
cm beïnvloedt de om-
schakelpunten.
Stel eerst de dode tijden in, dan de overlapping in rijrichting.
Houd rekening bij de instelling van de dode tijden met het effect van de
overlapping op de omschakelpunten.
Overlapping in rijrichting
Het geldige waardebereik voor de overlapping in rijrichting ligt tussen
2000
cm en +2000
cm.
1. Druk op het schakelveld „Overlapping in rijrichting“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de overlapping in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Overlapping in rijrichting
Wilt u ook de kleinste bewerkingshiaten op de wendakker vermijden, bijv. bij
uitzaaien of gewasbescherming?
Gebruik de „Overlapping in rijrichting“.
6 Snelheid, locatie en geometrie
119
Overlappingsgraad
Geldige waarden voor de overlappingsgraad zijn 0, 50 of 100
%.
1. Druk op het schakelveld „Overlappingsgraad“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de overlappingsgraad in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Overlappingsgraad
Stel in, wanneer een deelbreedte uitgeschakeld wordt, als u over een reeds
bewerkt oppervlak rijdt.
Leg de prioriteit bij
de volledige bewerking of
het vermijden van dubbele behandeling.
0
%
De deelbreedte wordt uitgeschakeld, voordat er overlapping plaatsvindt. (linker afbe-
elding)
Foutlocaties kunnen voorkomen.
Dubbele behandelingen worden vermeden.
50
%
De deelbreedte wordt uitgeschakeld als de helft van deze deelbreedte zich op een
reeds bewerkt oppervlak bevindt (middelste afbeelding).
100
%
De deelbreedte wordt pas uitgeschakeld, als deze zich volledig op een reeds bewerkt
oppervlak bevindt (rechter afbeelding).
Er wordt een volledige bewerking bereikt.
Dubbele behandelingen kunnen voorkomen.
6 Snelheid, locatie en geometrie
120
Overlappingstolerantie
Stel in, hoe de deelbreedtes rechts buiten en links buiten op foutlocaties re-
ageren.
Het geldige waardebereik voor de overlappingstolerantie ligt tussen 0 cm en
de halve breedte van de buitenste deelbreedte.
1. Druk op het schakelveld „Overlappingstolerantie“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de overlappingstolerantie in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Overlappingstolerantie bij 0
% overlappingsgraad
Bij parallelle ritten op het veld (bijv. bij rijpaden) kan het voorkomen dat de
buitenste deelbreedte links en rechts kortstondig over een reeds bewerkt op-
pervlak worden weergegeven, hoewel in werkelijkheid geen dubbele be-
handeling plaatsvindt.
Oorzaak is meestal de GPS-drift.
Bij 0%
overlappingsgraad wordt de buitenste deelbreedte in dit geval uitgeschakeld.
Er kan "ratelen" (permanent in- en uitschakelen) optreden.
Door de instellingen van de overlappingstolerantie kan het ratelen worden verhin-
derd.
6 Snelheid, locatie en geometrie
121
Overlappingstolerantie bij 100
% overlappingsgraad
Bij ritten op reeds bewerkte oppervlakken (bijv. de wendakker) worden de
buitenste deelbreedtes vaak ongewild ingeschakeld.
Oorzaken daarvoor zijn de GPS-drift of een niet exact gereden spoor.
De overlappingstolerantie kan het ongewild inschakelen van de deelbreedte verhinde-
ren.
6 Snelheid, locatie en geometrie
122
Overlappingstolerantie veldgrens
Het geldige waardebereik voor de overlappingstolerantie ligt tussen 0
cm en
de halve breedte van de buitenste deelbreedte.
1. Druk op het schakelveld „Overlappingstolerantie veldgrens“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de overlappingstolerantie in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
VOORZICHTIG!
GPS-Drift kan tot in- en uitschakelen van de buitenste deelbreedtes
bij veldgrenzen leiden.
Met een overlappingstolerantie veldgrens van >0
cm
minimaliseer het in- en uitschakelen
maar werk eventueel over de veldgrens heen.
Wij adviseren de instelling 0
cm.
Als u een andere waarde instelt, moet u controleren of een bewerking over de
veldgrens heen op de koop toe kan worden genomen.
6 Snelheid, locatie en geometrie
123
Section Control alleen op wendakker aan/uit
Schakel "Section Control alleen op wendakker" in.
De deelbreedtes worden alleen op de wendakker automatisch ge-
schakeld.
Section Control alleen op wendakker
Bij de toepassing van drilmachines en zaaimachines met zeer kleine deel-
breedtes (bijv. minder dan een meter) kunnen bij parallelle ritten buitenste
deelbreedtes ongewild worden uitgeschakeld.
Oorzaak is meestal de GPS-drift.
De ongewenste uitschakeling kan door aanpassing van de overlappingstolerantie niet al-
tijd vermeden worden. In dit geval helpt de optie „Section Control alleen op wendak-
ker“, foutlocaties te vermijden.
De automatische in- en uitschakeling van de deelbreedtes volgt in de ingetekend
wendakker (oranje), niet op het bewerkte oppervlak (blauw).
6 Snelheid, locatie en geometrie
124
6.5 GPS instellen
De terminal kan de locatiegegevens van een GPS-ontvanger inlezen.
OPMERKING
De locatiegegevens moeten voldoen aan de standaard NMEA
0183 of
NMEA
2000.
Als de GPS
-ontvanger een ander protocol gebruikt, kan de terminal de loca-
tiegegevens niet inlezen. Section Control en alle andere locatiegerelateerde
functies kunnen niet gebruikt worden.
Controleer of de GPS-ontvanger overeenkomt met de normen NMEA
0183
of NMEA
2000.
U moet de positie en de interface van de GPS-ontvanger instellen:
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „GPS“.
Het bedieningspaneel „GPS-instellingen“ wordt weergegeven.
2. Volg de aanwijzingen in Hfdst. 6.5.1, Hfdst. 6.5.2 en Hfdst. 6.5.3.
3. Controleer aansluitend de GPS-instellingen in het infogedeelte.
6 Snelheid, locatie en geometrie
125
De gegevens in het infogedeelte (1) wor-
den weergegeven als
een GPS-ontvanger aangesloten is en
gegevens verzendt
GPS-bron, interface en baudrate correct
geselecteerd zijn.
OPMERKING
CCI.Command en CCI.Control stellen verschillende eisen aan de nau-
wkeurigheid van de locatiegegevens van de GPS-ontvanger.
Voor de documentatie met CCI.Control voldoen eenvoudige records, zoals
deze door goedkopere ontvangers beschikbaar worden gesteld.
De minimumeis voor de dataset is:
GGA op een frequentie van 5
Hz
Voor spoorgeleiding en deelbreedteschakeling met CCI.Command zijn ont-
vangers met een nauwkeurigheid van 20
cm of beter vereist.
De minimumeis voor de dataset is:
GGA, RMC, VTG op een frequentie van 5
Hz
GSA op een frequentie van 1
Hz
Controle
6 Snelheid, locatie en geometrie
126
6.5.1 Positie van de GPS-antenne
Positie van de GPS-antenne
U voert in of de GPS-antenne op de tractor of op de machine aangebracht
is.
1. Druk op de knop „Positie van GPS-ontvanger“.
Het keuzemenu „Positie van de GPS-antenne“ wordt weergegeven.
2. Kies de positie van de GPS-antenne.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „GPS-instellingen“ wordt weergegeven.
Positie van de GPS
-antenne
Er
zijn twee mogelijkheden voor het aanbrengen van een GPS-antenne:
1
. Op de tractor.
Voer de afstanden A en B in de tractorinstellingen in.
2
. Op de machine.
Selecteer „Machine voor“, „Machine achter“ of „Laatste machine“.
Breng de GPS-antenne alleen dan op de machine aan als de machine de afstan-
den A en B naar de terminal verzendt.
Aanbrengen van de GPS
-ontvanger op de tractor wordt geadviseerd.
6 Snelheid, locatie en geometrie
127
6.5.2 GPS-bron
GPS-bron
1. Druk op het schakelveld „GPS-bron“.
Het keuzemenu „GPS-bron“ wordt weergegeven.
2. Selecteer de GPS-bron.
3. Als u „RS232 - serieel“ geselecteerd heeft, dan stelt u nu de seriële in-
terface en de baudrate in.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „GPS-instellingen“ wordt weergegeven.
GPS-bron
Een GPS-ontvanger verzendt afhankelijk van het model locatiegegevens
in het NMEA
0183 protocol via de seriële interface,
in het NMEA
2000 protocol via de ISOBUS of
in het J1939 protocol op de ISOBUS.
De terminal ondersteunt beide protocollen.
Verbind GPS-ontvanger en terminal als volgt:
1. De GPS-ontvanger heeft een seriële interface.
Sluit de GPS-ontvanger aan op de stekkeraansluiting B of C van de terminal.
Selecteer „RS232 - serieel“ als GPS-bron.
Selecteer als seriële interface de stekkeraansluiting waarop de GPS-ontvanger
aangesloten is.
2. Het automatische stuursysteem heeft een seriële interface voor het GPS-signaal.
Sluit de seriële interface van het stuursysteem aan op de steekverbinding B of C
van de terminal.
Selecteer „RS232 - serieel“ als GPS-bron.
Selecteer als seriële interface de stekkeraansluiting waarmee de seriële interface
van het stuursysteem verbonden is.
3. De GPS-ontvanger heeft een ISOBUS-interface.
Sluit de GPS-ontvanger aan op de ISOBUS.
Selecteer „ISOBUS“ als GPS-bron.
6 Snelheid, locatie en geometrie
128
Als u „RS232 - serieel“ als GPS-bron heeft geselecteerd, moet u de seriële in-
terface instellen:
Seriële aansluiting
Stel de stekkeraansluiting in waaraan u de GPS-ontvanger of de seriële uit-
gang van het stuursysteem heeft aangesloten.
1. Druk op het schakelveld „Seriële interface“.
Het keuzemenu „Seriële interface“ wordt weergegeven.
2. Kies de stekkeraansluiting.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „GPS-bron“ wordt weergegeven.
Baudrate
De baudrate van de terminal en die van de GPS-ontvanger moeten overe-
enkomen.
1. Druk op het schakelveld „Baudrate“.
Het keuzemenu „Baudrate“ wordt weergegeven.
2. Selecteer de baudrate.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „GPS-bron“ wordt weergegeven.
OPMERKING
De baudrate van de terminal en die van de GPS-ontvanger moeten
overeenkomen.
De terminal kan anders de locatiegegevens van de GPS-ontvanger niet ana-
lyseren.
Als u de baudrate van de GPS-ontvanger niet weet, selecteer dan de in-
stelling "Auto".
De terminal detecteert de baudrate van de GPS-ontvanger automa-
tisch.
Dit kan enige tijd duren.
6 Snelheid, locatie en geometrie
129
6.5.3 GPS-ontvanger instellen
Stel met één klik de GPS-ontvanger optimaal in.
Deze functie is alleen voor de GPS-ontvangers Hemisphere A100/101 en
Novatel AgStar met seriële interface beschikbaar.
1. Druk op het schakelveld „GPS-ontvanger instellen“.
Het bedieningspaneel „GPS-ontvanger instellen“ wordt weergegeven.
2. Druk op het schakelveld „GPS-ontvanger“.
Het keuzemenu „GPS-ontvanger“ wordt weergegeven.
3. Selecteer de GPS-ontvanger.
4. Ga terug met de knop „Terug“ naar het bedieningspaneel „GPS-ontvan-
ger instellen“.
5. Druk op het schakelveld „Aanbevolen instellingen“.
De instellingen van de GPS-ontvanger worden volgens onze adviezen
aangepast.
6. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „GPS-bron“ wordt weergegeven.
OPMERKING
U kunt in het bedieningspaneel „GPS-ontvanger instellen“ verdere
details van de GPS-ontvanger instellen.
Bij onjuiste configuratie wordt de GPS-ontvangst gestoord of onderbroken.
Lees zorgvuldig de handleiding van de GPS-ontvanger.
6 Snelheid, locatie en geometrie
130
6.6 CCI.Convert
Bij het werken met een N-sensor en een ISOBUS-machine wordt de spreid-
hoeveelheid geautomatiseerd aan de omstandigheden op het veld aangepast.
De N-sensor bestuurt de spreidhoeveelheid van de ISOBUS-machine. De ge-
wenste waarden van de N-sensor vervangen de gewenste waarden van de ap-
plicatiekaart.
Het signaal van de sensor moet naar een gewenste waarde voor de ISOBUS-
machine omgezet worden.
CCI.Convert converteert de fabrikantspecifieke signalen van N-sensoren
naar door de machine leesbare ISOBUS-berichten.
De volgende indelingen worden ondersteund:
LH5000,
ASD,
ASD Section Control en
TUVR.
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „CCI.Convert“.
Het bedieningspaneel „CCI.Convert“ wordt weergegeven.
2. Stel protocol, aansluiting en machine in zoals in het volgende gedeelte be-
schreven.
6 Snelheid, locatie en geometrie
131
Lees na welk protocol de sensor voor gegevensoverdracht gebruikt.
Sluit de sensor en machine aan op de ISOBUS.
Kies in de machine-instellingen de machine ( Hfdst. 6.8.5).
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
CCI.Convert aan/uit
Schakel CCI.Convert in of uit.
Druk op het schakelveld „CCI.Convert“.
De schakelaar schakelt de stand om.
Seriële interface
De terminal heeft aan beide stekkeraansluitingen B en C een seriële inter-
face. CCI.Convert geeft aan op welke stekkeraansluiting de sensor aan-
gesloten moet worden. Wijziging is niet mogelijk.
De stekkeraansluiting wordt weergegeven.
Sluit de sensor op deze stekkeraansluiting aan. Gebruik kabel B voor
steekverbinding B of kabel C1 of C2 voor steekverbinding C.
Protocol selecteren
Selecteer het protocol waarin de sensor zijn waarden verzendt.
1. Druk op het schakelveld „Protocol“.
Het keuzemenu „Protocol“ wordt weergegeven.
2. Kies het protocol.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „CCI.Convert“ wordt weergegeven.
In de knop „Protocol“ wordt het geselecteerde protocol weergegeven.
Machine kiezen
Selecteer de machine waaraan de instelwaarden van de sensor verzonden
moeten worden.
1. Druk op de knop „Machine“.
Het machinemenu wordt weergegeven.
2. Selecteer een machine of de optie „Machine automatisch kiezen“.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het bedieningspaneel „CCI.Convert“ wordt weergegeven.
In de knop „Machine“ wordt de geselecteerde machine weergegeven.
Vooraf uitvo-
eren
6 Snelheid, locatie en geometrie
132
OPMERKING
Wij adviseren bij de keus van de machine de instelling „Machine au-
tomatisch kiezen“.
Dat is de voorinstelling.
CCI.Convert zoekt automatisch de machine uit, waaraan de instelwaarden
van de sensor verzonden worden.
Corrigeer de instelling, als de automatiek de verkeerde machine kiest.
6 Snelheid, locatie en geometrie
133
6.7 Tacho
Maak in CCI.Config een eigen tacho aan. Met de tacho krijgt u een snel over-
zicht van de instellingen van tractor en machine:
Rechts naast de tachoweergave wordt weergegeven
de gekozen tractor,
de gekozen machine,
de CCI.Convert-instellingen.
OPMERKING
Tractor en machine moeten juist gekozen zijn.
De terminal werkt anders met verkeerde instellingen.
Controleer of de tractor en de machine juist gekozen zijn.
In de tacho kan het volgende worden weergegeven:
de wielsnelheid,
de radarsnelheid,
de GPS-snelheid of
het aftakas-toerental.
Kies de weergegeven waarde (1) en stel het weergavebereik (2) en het opti-
male werkgebied (3) in.
In de tacho heeft u direct toegang (4) tot
de machine-instellingen,
de tractorinstellingen en
CCI.Convert.
6 Snelheid, locatie en geometrie
134
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Weergegeven waarde selecteren
U kiest welke waarde in de tacho moet worden weergegeven:
de wielsnelheid,
de radarsnelheid,
de GPS-snelheid of
het aftakas-toerental.
1. Druk op het schakelveld boven de tacho.
Er wordt een keuzemenu weergegeven.
2. Selecteer de waarde.
De gekozen waarde wordt in de tacho weergegeven.
3. Stel het weergavebereik en het optimale werkgebied van de gewenste
waarde in.
Weergavebereik instellen
Stel het minimum en maximum van de tacho in.
1. Onder de tacho worden 4 waarden weergegeven. Druk op het schakel-
veld links buiten.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de laagste waarde in die nog moet worden weergegeven en beves-
tig uw invoer.
3. Druk op het schakelveld rechts buiten.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
4. Voer de hoogste waarde in die nog moet worden weergegeven en beves-
tig uw invoer.
Het weergavebereik van de tacho is ingesteld.
6 Snelheid, locatie en geometrie
135
Optimaal werkgebied instellen
Het optimale werkgebied wordt in de tacho groen weergegeven. U kunt in
een oogopslag vaststellen of er een correctie van de snelheid of het af-
takastoerental nodig is.
1. Onder de tacho worden vier waarden weergegeven. Druk op het tweede
schakelveld van links.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de ondergrens van het optimale werkgebied in en bevestig uw in-
voer.
3. Druk op het tweede schakelveld van rechts.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
4. Voer de bovengrens van het optimale werkgebied in en bevestig uw in-
voer.
Het optimale werkgebied wordt in de tacho groen weergegeven.
Instellingen van tractor, machine en CCI.Convert
Druk in het gebied rechts van de tacho.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
OPMERKING
Weergavebereik en optimaal werkgebied voor elke snelheid en het
aftakas
-toerental worden afzonderlijk opgeslagen.
De instellingen zijn na een herstart weer beschikbaar.
6 Snelheid, locatie en geometrie
136
6.8 Bediening
U heeft de tractor waarop de terminal wordt toegepast en de machines toege-
voegd en ingesteld ( Hfdst. 6.1 tot Hfdst. 6.7).
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Tractor kiezen, wissen, bewerken en exporteren
Machine kiezen, wissen, bewerken en exporteren
GPS-simulatie gebruiken
6.8.1 Tractor kiezen
De lijst in het bedieningspaneel "Tractor" bevat de door u toegevoegde trac-
toren.
Kies de tractor die op de terminal wordt ingezet:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven:
3. Druk op de knop „CCI.Config“.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „tractor“.
Het tractormenu wordt weergegeven.
5. Kies de tractor.
6. Ga terug met de knop „Terug“ naar het bedieningspaneel „CCI.Config“.
7. Druk in de knop „Tractor“ op de pijl.
Het infogedeelte klapt uit.
6 Snelheid, locatie en geometrie
137
8. Controleer de instellingen.
9. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
6.8.2 Tractor wissen
Wis als volgt een tractor:
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Tractor“.
Het tractormenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de tractor en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Wissen“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
4. Bevestig de melding.
De tractor wordt gewist.
Het bedieningspaneel „Tractor“ wordt weergegeven.
6 Snelheid, locatie en geometrie
138
6.8.3 Tractor bewerken
U kunt de tractornamen wijzigen.
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Tractor“.
Het tractormenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de tractor en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Bewerken“.
De invoerdialoog "tractornamen" wordt weergegeven.
4. Voer de tractornaam in.
5. Bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
De tractor is geselecteerd.
6.8.4 Tractor exporteren
Sluit een USB-stick op de terminal aan.
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Tractor“.
Het tractormenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de tractor en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Kies "Tractor exporteren".
De tractor wordt op de USB-stick opgeslagen.
OPMERKING
De export van een tractor op de USB-stick is alleen bij service van
belang.
Vooraf uitvo-
eren
6 Snelheid, locatie en geometrie
139
6.8.5 Machine kiezen
De lijst in het bedieningspaneel „Machine“ bevat de
door u aangemaakte machines en
alle ISOBUS-machines met TC-Client, die al een keer met de terminal ver-
bonden zijn geweest.
Selecteer de machine die voor Section Control of Rate Control gebruikt moet
worden:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven:
3. Druk op de knop „CCI.Config“.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Machine“.
Het machinemenu wordt weergegeven.
5. Selecteer de machine.
6. Ga terug met de knop „Terug“ naar het bedieningspaneel „CCI.Config“.
7. Druk in de knop „Machine“ op de pijl.
Het infogedeelte klapt uit.
8. Controleer de instellingen.
9. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
6 Snelheid, locatie en geometrie
140
OPMERKING
Kies de nu bevestigde machine of de aangebouwde machine.
Als er geen of een verkeerde machine is geselecteerd, werken Section Con-
trol en Rate Control niet.
Voer deze procedure elke keer uit als u een nieuwe machine aan de trac-
tor wilt aanbouwen of hangen.
6 Snelheid, locatie en geometrie
141
6.8.6 Machine wissen
Wis als volgt een machine:
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Machine“.
Het machinemenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de machine en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven
3. Selecteer „Wissen“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
4. Bevestig de melding.
De machine wordt gewist.
Het machinemenu wordt weergegeven.
OPMERKING
Niet alle machines kunnen gewist worden.
ISOBUS
-machines die in het machinemenu automatisch zijn toegevoegd,
kunt u niet wissen.
Machines die u heeft aangemaakt (
Hfdst. 6.3) kunt u wissen.
6 Snelheid, locatie en geometrie
142
6.8.7 Apparaat bewerken
U kunt de machinenaam wijzigen.
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Machine“.
Het machinemenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de machine en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Bewerken“.
De invoerdialoog "Machinenaam" wordt weergegeven.
4. Voer de machinenaam in.
5. Bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel „CCI.Config“ wordt weergegeven.
De machine is geselecteerd.
6.8.8 Machine exporteren
Sluit een USB-stick op de terminal aan.
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „Machine“.
Het machinemenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met de machine en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Kies "Machine exporteren".
De machine wordt op de USB-stick opgeslagen.
OPMERKING
De export van een machine op de USB-stick is alleen bij service van
belang.
Vooraf uitvo-
eren
6 Snelheid, locatie en geometrie
143
6.8.9 GPS-simulatie
Voor testen en demonstraties is het handig als een eerder vastgelegde of in
de terminal geïmporteerde GPS-track kan worden afgespeeld.
U kunt in een loods en in stilstand de rit over een veld simuleren.
OPMERKING
Voor het afspelen van de GPS-Track is een wachtwoord vereist.
GPS-simulatie
U kunt met de terminal
een GPS-Track van het type NMEA
0183 vastleggen en exporteren of
een GPS-Track van het type NMEA
0183 importeren en afspelen.
1. Druk op het bedieningspaneel „CCI.Config“ op de knop „GPS“.
Het bedieningspaneel „GPS-instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "GPS-simulatie".
Het bedieningspaneel "GPS-simulatie" wordt weergegeven.
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
GPS-Track vastleggen
Registreer bijvoorbeeld bij de bewerking van een veld de locatiegegevens
van de GPS-ontvanger.
1. Rij naar het startpunt van registratie.
2. Schakel "GPS-Track registreren" in.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
3. Bevestig de melding en rij naar het eindpunt van de registratie.
De locatiegegevens van de GPS-ontvanger worden vastgelegd.
4. Als u het eindpunt heeft bereikt schakel dan GPS-Track registreren uit.
Het vastleggen van de GPS-Track is afgesloten.
De GPS-track op de terminal wordt overschreven.
De GPS-track kan worden afgespeeld of geëxporteerd.
6 Snelheid, locatie en geometrie
144
GPS-simulatie
De schakelaar voor het inschakelen van de GPS-simulatie is met een wacht-
woord beveiligd.
1. Registreer een GPS-track of importeer een GPS-track.
2. Schakel "GPS-simulatie" in.
De wachtwoordcontrole wordt weergegeven.
3. Voer het wachtwoord in en bevestig uw invoer.
De GPS-track wordt afgespeeld.
Simulatie herhalen
U kunt de GPS-track eenmalig of steeds herhalend afspelen.
Schakel "Simulatie herhalen" in.
De GPS-track wordt automatisch weer vanaf het begin afgespeeld als
het eind is bereikt.
GPS-track importeren
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
De GPS-track moet in de hoofdmap van de USB-stick zijn opgeslagen.
De GPS-track moet de extensie ".nmea" of ".log" hebben.
2. Druk op het schakelveld „Import“.
Het keuzemenu met de GPS-tracks op de USB-stick wordt weergege-
ven.
3. Kies een GPS-track.
4. Start de import met "Terug".
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
5. Bevestig de melding.
De GPS-track wordt geïmporteerd.
De GPS-track op de terminal wordt overschreven.
GPS-track exporteren
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk op de knop „Export“.
De GPS-track wordt in de hoofdmap op de USB-stick opgeslagen.
De GPS-track heeft de extensie ".log".
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
145
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
U leert,
hoe u één of meerdere ISOBUS-machines met de terminal bedient,
hoe u de bedieningselementen van een AUX-bedieningseenheid aan machi-
nefuncties toewijst,
waarom het bij de eerste aansluiting lang duurt tot de machine bediend
kan worden,
wat na een update van de machinesoftware moet worden gedaan,
waarom het UT-nummer belangrijk is en hoe dit wordt ingesteld,
hoe u de terminal instelt als deze niet voor machinebediening gebruikt
wordt.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
146
De App voor de bediening van ISOBUS-machines is Universal Terminal of UT.
De CCI 1200 heeft twee UT-apps, CCI.UT A en CCI.UT B:
U kunt twee ISOBUS-machines bedienen.
De CCI 800 heeft een UT-app, CCI.UT A:
U kunt één ISOBUS-machine bedienen.
CCI 1200
CCI 800
Maximaal tien machines aansluiten
Steeds vijf ISOBUS-machines kunnen met CCI.UT A en CCI.UT B verbinding
maken.
Per UT-app kan één machine worden bediend. De machine moet zich in Standard-View
of in Maxi- bevinden. De anderen machines bevinden zich in Mini-View en moeten voor
de bediening naar Standard-View of Maxi-View worden verplaatst.
Machines over CCI.UT A en CCI.UT B verdelen
In de praktijk zult u één tot maximaal twee machines met de terminal bedienen, bijv.
een front-mesttank en een getrokken drilmachine. Verdeel de beide machines tussen
CCI.UT A en CCI.UT B en open beide UT-apps in Standard-View:
Beide machines kunnen bediend worden.
Maximaal vijf machines aansluiten
Vijf machines kunnen verbinding maken met CCI. UT A verbinden.
De machine die in Standard-View weergegeven wordt kan worden bediend. De andere
machines bevinden zich Mini-View en moeten voor de bediening naar Standard-View
worden verplaatst.
CCI 1200
CCI 800
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
147
7.1 Ingebruikname
Zet in App-beheer CCI.UT A "aan" ( Hfdst. 4.2.1).
Zet in de ISOBUS-instellingen de ISOBUS-functie Universal Terminal "aan"
( Hfdst. 4.2.2)
Dat zijn de voorinstellingen.
7.1.1 UT-nummer instellen
Stel het UT-nummer als volgt in:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "CCI.UT A".
Het bedieningspaneel "CCI.UT A" wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „UT-nummer“.
Het bedieningspaneel „UT-nummer“ wordt weergegeven.
5. Voer het UT-nummer "1" in.
6. Beëindig de procedure met „Terug“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
7. Bevestig uw invoer.
CCI.UT wordt opnieuw gestart.
CCI.UT meldt zich met een nieuw UT-nummer bij de ISOBUS aan.
8. Als u in app-beheer CCI.UT A en CCI.UT B ingeschakeld heeft, herhaal
dan de stappen 4 tot en met 7 voor CCI.UT B. Voer het UT-nummer "2"
in.
9. Druk op de knop „instellingen“ en beëindig de bewerking.
Vooraf uitvo-
eren
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
148
7.1.2 AUX-bedieningseenheid aansluiten
Sluit de AUX-bedieningseenheid op de ISOBUS aan.
U heeft de kabel A nodig.
1. Steek kabel A in de stekkeraansluiting A van de terminal.
2. Steek de In-cab-stekker van de AUX-bedieningseenheid in de koppeling
"InCab" op kabel A.
3. Steek de koppeling In-cab van de AUX-bedieningseenheid in de In-cab in-
bouwstekker van de tractor of de zelfrijdende machine.
De AUX-bedieningseenheid maakt verbinding met CCI.UT.
Het bedieningspaneel van de AUX-bedieningseenheid wordt in CCI.UT
weergegeven.
De bedieningselementen van de AUX-bedieningseenheid zijn nog niet
aan machinefuncties toegewezen:
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
149
7.1.3 Machine aansluiten
Als u een machine op de ISOBUS aansluit, maakt de machine verbinding met
CCI.UT.
De machine kan pas worden gebruikt als het opbouwen van de verbinding
is voltooid.
Als u een AUX-bedieningseenheid heeft aangesloten, wijs dan de machi-
nefuncties toe aan de bedieningselementen van de AUX-bedieningseenheid
( Hfdst. 7.4.1).
Object Pool
De grafische gebruikersinterface van een ISOBUS
-machine wordt Object Pool
genoemd. De Object Pool bevat alle bedieningspanelen van een ISOBUS
-ma-
chine.
De bedieningspanelen bestaan uit weergave
- en bedieningselementen:
Teksten en pictogrammen,
Knoppen,
Invoerfouten,
keuzemenu's etc.
De bedieningspanelen worden in CCI.UT weergegeven. De weergave
-elementen dienen
ter informatie, de bedieningselementen voor bediening van de machine.
Als de ISOBUS
-machine voor de eerste keer verbinding maakt met CCI.UT, uploadt de
machine de Object Pool naar de UT.
Het uploaden kan meerdere minuten duren, afhankelijk van de grootte van de Object
Pool. Tijdens het uploaden kan de machine niet worden gebruikt:
Gebruik de machine pas als de grafische gebruikersinterface van de machine wordt
weergegeven.
CCI.UT slaat de Object Pool op de terminal op. Als de machine later opnieuw met
CCI.UT verbinding maakt, gebruikt de terminal de opgeslagen Object Pool.
Het uploaden vervalt.
De machine kan direct gebruikt worden.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
150
7.2 Instellingen
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk in het bedieningspaneel "Instellingen" op de knop "Apps".
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "CCI.UT A".
Het bedieningspaneel "CCI.UT A" wordt weergegeven.
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
UT-nummer
CCI.UT meldt zich met het UT-nummer bij de ISOBUS aan.
Stel het UT-nummer in zoals verderop beschreven.
Toegewezen UT-nummers
Controleer welke UT-nummers al toegewezen zijn, voordat u het UT-
nummer voor CCI.UT instelt.
AUX-indeling
Wijs aan de bedieningselementen van een AUX-bedieningseenheid machi-
nefuncties toe ( Hfdst. 7.4).
Aangesloten machines
De met CCI.UT verbonden machines worden weergegeven ( Hfdst. 7.5.1).
Opgeslagen machines
Wis na een update van de machinesoftware de machines van de terminal
( Hfdst. 7.5.2).
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
151
OPMERKING
UT's met hetzelfde UT-nummer kunnen geen verbinding maken met
de ISOBUS.
De bediening van een ISOBUS
-machine is niet mogelijk.
De
CCI 800/CCI 1200 en een tweede ISOBUS-terminal zijn op de ISOBUS
aangesloten:
Controleer of CCI.UT A, CCI.UT B en andere op de ISOBUS aangesloten
UT's verschillende UT-nummers hebben.
Laat de niet meer beschikbare UT-nummers als volgt weergeven:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "CCI.UT A".
Het bedieningspaneel "CCI.UT A" wordt weergegeven.
4. Druk op de knop "Toegewezen UT-nummers".
Het menu met de niet meer beschikbare UT-nummers wordt weerge-
geven.
Stel nu het UT-nummer in:
5. Druk op de knop „UT-nummer“.
Het bedieningspaneel „UT-nummer“ wordt weergegeven.
6. Voer een niet toegewezen UT-nummer in en bevestig uw invoer.
7. Beëindig de procedure met „Terug“.
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
8. Bevestig uw invoer.
CCI.UT wordt opnieuw gestart.
CCI.UT meldt zich met het UT-nummer bij de ISOBUS aan.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
152
UT
-nummer
CCI.UT meldt zich met het
UT-nummer bij de ISOBUS aan.
CCI.UT is voor machines en AUX-bedieningseenheden met dit UT-num-
mer zichtbaar.
De machine bepaalt op basis van het UT-nummer met welke UT er ver-
binding wordt gemaakt.
Machines maken eerst verbinding met een UT met UT
-nummer "1".
Als er geen UT met het UT
-nummer "1" op de ISOBUS is aangemeld, dan zoekt de ma-
chine naar het eerstvolgende hogere UT
-nummer.
De machine slaat het UT
-nummer op en maakt bij de volgende aansluitactie verbinding
met deze UT.
AUX
-bedieningseenheden maken alleen verbinding met een UT als deze het UT-nummer
"1"
heeft.
7.3 CCI.UT juist gebruiken
CCI.UT past zich flexibel aan uw eisen aan.
U kunt
twee machines gelijktijdig bedienen,
twee of meer machines afwisselend bedienen,
een AUX-bedieningseenheid voor machinebediening gebruiken,
de machinebediening uitschakelen.
In de volgende paragrafen leert u hoe CCI.UT voor deze toepassingen opti-
maal kan worden ingesteld.
Een app wordt in App-beheer in of uitgeschakeld ( Hfdst. 4.2.1):
Het UT-nummer van CCI.UT wijzigt u in de instellingen van CCI.UT
( Hfdst. 7.2):
Een app verschuift u met drag & drop vanuit de Mini-View naar de Stan-
dard-View ( Hfdst. 3.3).
Voor u verder
leest...
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
153
7.3.1 Een machine, een terminal
De CCI 800/CCI 1200 is de enige ISOBUS-Terminal.
U wilt met de terminal niet meer dan één ISOBUS-machine bedienen.
Stel de terminal als volgt in:
1. Zet in App-beheer CCI.UT A "aan" en CCI.UT B "uit".
2. Zet in de instellingen van CCI.UT A het UT-nummer op 1.
3. Open CCI.UT A in Standard-View.
4. Sluit de machine op de ISOBUS aan.
De machine maakt verbinding met CCI.UT A.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
154
7.3.2 Twee machines afwisselend, één terminal
De CCI 800/CCI 1200 is de enige ISOBUS-Terminal.
U wilt met de terminal twee ISOBUS-machines afwisselend bedienen, bijv.
een drilmachine met mesttank.
Stel de terminal als volgt in:
1. Zet in App-beheer CCI.UT A "aan" en CCI.UT B "uit".
2. Zet in de instellingen van CCI.UT A het UT-nummer op 1.
3. Open CCI.UT A in Standard-View.
4. Sluit de machines op de ISOBUS aan.
Beide machines maken verbinding met CCI.UT A.
5. Open de machine die u wilt beëindigen in Standard-View.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
155
7.3.3 Twee machines gelijktijdig, één terminal
De CCI 1200 is de enige ISOBUS-Terminal.
U wilt met de terminal twee ISOBUS-machines tegelijkertijd bedienen, bijv.
een drilmachine met mesttank.
Verbind één machine met CCI.UT A en de andere machine met CCI.UT B en
open beide UT's in Standard-View.
Beide machines kunnen bediend worden.
Stel de terminal als volgt in:
1. Zet in app-beheer CCI.UT A en CCI.UT B op "aan".
2. Zet in de instellingen van CCI.UT A het UT-nummer op 1.
3. Zet in de instellingen van CCI.UT B het UT-nummer op 2.
4. Open CCI.UT A en CCI.UT B in Standard-View.
5. Sluit de machines op de ISOBUS aan.
Beide machines maken verbinding met CCI.UT A.
6. Verschuif één machine in CCI.UT B ( Hfdst. 7.5.3).
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
156
OPMERKING
Niet alle ISOBUS-machines kunnen naar een andere UT worden ver-
schoven.
Een verdeling van de beide machines over CCI.UT A en CCI.UT B is dan niet
mogelijk. De beide machines kunnen niet tegelijkertijd bediend worden.
Verbind beide machines met CCI.UTA ( Hfdst. 7.3.2).
Beide machines moeten afwisselend bediend worden.
OPMERKING
Met de CCI 800 kan slechts één machine bediend worden.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
157
7.3.4 Weergavepositie omwisselen
U wilt de locatie van beide machines in Standard-View omwisselen:
Druk op de knop „Lay-out“.
De apps in de Standard-View wisselen van positie
De CCI 800 heeft deze functie niet.
7.3.5 Machine in Maxi-View weergeven
U wilt het bedieningspaneel van de machine in Maxi-View weergeven:
Druk 2 sec. op de knop „Lay-out“.
De rechtse app wordt in Maxi-View weergegeven.
De linkse app wordt in Mini-View weergegeven.
Maxi-View is in de CCI 800 niet beschikbaar.
CCI 1200
CCI 800
CCI 1200
CCI 800
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
158
7.3.6 Eén machine, één AUX-bedieningseenheid
De CCI 800/CCI 1200 is de enige ISOBUS-Terminal.
U wilt met de terminal niet meer dan één ISOBUS-machine bedienen.
U wilt voor bediening van de machine één AUX-bedieningseenheid gebrui-
ken.
Stel de terminal als volgt in:
1. Zet in App-beheer CCI.UT A "aan" en CCI.UT B "uit".
2. Zet in de instellingen van CCI.UT A het UT-nummer op 1.
3. Sluit de AUX-bedieningseenheid en de machine aan op de ISOBUS.
4. Voer de AUX-indeling uit ( Hfdst. 7.4.1).
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
159
7.3.7 Twee machines tegelijkertijd, één AUX-bedieningseen-
heid
De CCI 1200 is de enige ISOBUS-Terminal.
U wilt met de terminal twee ISOBUS-machines tegelijkertijd bedienen, bijv.
een drilmachine met mesttank.
U wilt met de AUX-bedieningseenheid functies van beide machines bedie-
nen.
Stel de terminal als volgt in:
1. Zet in app-beheer CCI.UT A en CCI.UT B op "aan".
2. Zet in de instellingen van CCI.UT A het UT-nummer op 1.
3. Zet in de instellingen van CCI.UT B het UT-nummer op 2.
4. Open CCI.UT A en CCI.UT B in Standard-View.
5. Sluit de AUX-bedieningseenheid en de machines aan op de ISOBUS.
Beide machines en de AUX-bedieningseenheid maken verbinding met
CCI.UT A.
6. Verschuif één machine in CCI.UT B ( Hfdst. 7.5.3).
7. Voer de AUX-indeling uit ( Hfdst. 7.4.1).
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
160
OPMERKING
U heeft de terminal ingesteld zoals in deze paragraaf beschreven.
CCI.UT A heeft UT-nummer 1.
De op CCI.UT A aangesloten machine kan met de AUX-bedieningseenheid
bediend worden.
De op CCI.UT B aangesloten machine kan alleen met de extra AUX bedie-
ningseenheid bediend worden als de machine
de lijst van machinefuncties in CCI.UT A en
de grafische bedieningsinterface in CCI.UT B kan uploaden.
De machine voert deze procedure automatisch uit.
Als de met CCI.UT B verbonden machine de indeling op twee UT's niet on-
dersteunt, kan de machine niet met de AUX-bedieningseenheid worden be-
diend.
Verwissel de machines van CCI.UT A en CCI.UT B en probeer het nog een
keer.
Eventueel ondersteunt de andere machine de verdeling tussen func-
tielijst en bedieningspaneel.
Als ook de andere machine de verdeling van functielijst en bedieningsinter-
face niet ondersteunt, kunnen de machines niet tegelijkertijd worden be-
diend.
Verbind beide machines met CCI.UT A ( Hfdst. 7.3.8).
Beide machines kunnen met de AUX-bedieningseenheid bediend wor-
den.
Beide machines moeten afwisselend bediend worden.
OPMERKING
Met de CCI 800 kan slechts één machine bediend worden.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
161
7.3.8 Twee machines afwisselend, één AUX-bedieningseenheid
De CCI 800/CCI 1200 is de enige ISOBUS-Terminal.
U wilt met de terminal twee ISOBUS-machines afwisselend bedienen, bijv.
een drilmachine met mesttank.
U wilt met de AUX-bedieningseenheid functies van beide machines bedie-
nen.
Stel de terminal als volgt in:
1. Zet in App-beheer CCI.UT A "aan" en CCI.UT B "uit".
2. Zet in de instellingen van CCI.UT A het UT-nummer op 1.
3. Open CCI.UT A in Standard-View.
4. Sluit de AUX-bedieningseenheid en de machines aan op de ISOBUS.
Beide machines en de AUX-bedieningseenheid maken verbinding met
CCI.UT A.
5. Voer de AUX-indeling uit ( Hfdst. 7.4.1).
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
162
7.3.9 Geen machinebediening
U gebruikt de CCI 800/CCI 1200 en een tweede ISOBUS-terminal.
U wilt met de CCI 800/CCI 1200 geen ISOBUS-machines bedienen.
1. Zet in app-beheer CCI.UT A en CCI.UT B "uit".
2. Schakel in het bedieningspaneel "ISOBUS-instellingen" de "Universal termi-
nal" uit.
CCI.UT maakt geen verbinding meer met de ISOBUS.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
163
7.4 Met een AUX-bedieningseenheid werken
Vaak en regelmatig gebruikte functies van een ISOBUS-machine kunnen
meestal sneller met een joystick, een schakelpaneel of een andere AUX-bedie-
ningseenheid (AUX) worden uitgevoerd.
7.4.1 AUX-bedieningselement aan machinefunctie toewijzen
Aan bedieningselementen van de AUX-bedieningseenheid kan een machi-
nefunctie worden toegewezen. De AUX-indeling voert u uit in de instellingen
van CCI.UT:
OPMERKING
De machine slaat de AUX-indeling op.
De AUX
-indeling hoeft maar één keer te worden uitgevoerd.
De AUX
-indeling is na een herstart van de machine weer op de AUX-bedie-
ningseenheid beschikbaar.
OPMERKING
Een AUX-bedieningseenheid vereist een UT met het UT-nummer "1".
De AUX
-bedieningseenheid maakt alleen verbinding met de CCI.UT als deze
zich met het UT
-nummer "1" op de ISOBUS aangemeld heeft.
Stel in CCI.UT A het UT-nummer in op "1".
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
164
Voer de ingebruikname uit. ( Hfdst. 7.1)
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "CCI.UT A".
Het bedieningspaneel "CCI.UT A" wordt weergegeven.
4. Druk op het schakelveld „AUX-indeling“.
Het bedieningspaneel „AUX-indeling“ wordt weergegeven.
a: Fabrikant van de AUX-bedieningseenheid
b: AUX-bedieningseenheid
c: Keuzemenu van de bedieningselementen
5. Schakel de „bewerkingsmodus“ „in“.
Een keuzemenu met de bedieningselementen van de AUX-bediening-
seenheid wordt weergegeven (c).
Vooraf uitvo-
eren
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
165
6a. Druk op het bedieningselement van de AUX-bedieningseenheid.
Het keuzemenu van de beschikbare machinefuncties wordt weergege-
ven.
AANWIJZING:
Bij veel AUX-bedieningseenheden wordt na drukken op het bedieningsele-
ment het menu met machinefuncties niet geopend.
Ga dan te werk zoals in stap 6b wordt beschreven.
Daarna gaat u verder met stap 7.
6b. Druk op de "+" in de knop van het bedieningselement.
Het keuzemenu van de beschikbare machinefuncties wordt weergege-
ven.
d: ISOBUS-machine
e: Lijst van de machinefuncties
7. Kies de machinefunctie.
8. Ga terug met de knop „Terug“ naar het keuzemenu van de bedie-
ningselementen.
Het bedieningselement is aan de machinefunctie toegewezen.
In het menu-onderdeel worden het bedieningselement en de machi-
nesfunctie weergegeven.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
166
9. Herhaal de stappen 6 tot en met 8 voor de toewijzing van meer bedie-
ningselementen.
10. Druk op de knop „Instellingen“.
De bewerkingsmodus wordt uitgeschakeld.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
De AUX-indeling is beëindigd.
De machinefuncties kunnen met de AUX-bedieningseenheid worden
uitgevoerd.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
167
Controleer de AUX-indeling als volgt:
1. Open het bedieningspaneel van de AUX-bedieningseenheid in Standard-
View.
De AUX-indeling wordt weergegeven.
2. Schakel de AUX-bedieningseenheid op alle bedieningsniveaus in en con-
troleer op de terminal de AUX-indeling.
OPMERKING
Op het bedieningspaneel van de AUX-bedieningseenheid kunnen
geen wijziging van de AUX-toewijzingen uitgevoerd worden.
Ga voor wijziging van de AUX-indeling naar het bedieningspaneel "AUX-
indeling" en zet de bewerkingsmodus "uit".
Controle
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
168
7.4.2 AUX-indeling wissen
Handel als volgt om de toewijzing van een afzonderlijk bedieningselement te
wissen:
1. Schakel de „bewerkingsmodus“ „in“.
In het keuzemenu worden alle bedieningselementen van de AUX-bediening-
seenheid weergegeven.
2. Druk op de „–“ in de knop van het bedieningselement.
De toewijzing wordt gewist.
De machinefunctie kan niet meer met het bedieningselement uitgevo-
erd worden.
3. Schakel de „bewerkingsmodus“ „uit“.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
169
7.4.3 Alle AUX-indelingen wissen
Handel als volgt om de toewijzing van alle bedieningselementen in één keer te
wissen:
1. Schakel de „bewerkingsmodus“ „in“.
2. Druk op het schakelveld „Alle AUX-indelingen wissen“.
De indeling van alle bedieningselementen wordt gewist.
De machine kan niet meer met de AUX-bedieningseenheid bediend
worden.
3. Schakel de „bewerkingsmodus“ „uit“.
7.5 Machines beheren
De met CCI.UT verbonden machines worden weergegeven of gewist.
Open daarvoor de instelling van CCI.UT:
Open daarvoor de instelling van CCI.UT:
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
170
7.5.1 Machinedetails weergeven
De met CCI.UT verbonden machines worden weergegeven.
De weergegeven details zijn alleen in het geval van service van belang.
Aangesloten machines
1. Druk op de knop „Aangesloten machines“.
De lijst „Aangesloten machines“ wordt weergegeven.
2. Beëindig de procedure met „Terug“.
Aangesloten machines
Van de met CCI.UT verbonden machines worden extra details weergegeven:
1: Fabrikant
2: Pool number en peerHandle zijn verbindingsgegevens van de machine en voor u als
gebruiker niet van belang.
3: De Object Pool-status is „Actief“ en selecteerbaar, de tekstkleur is groen:
De machine is met CCI.UT verbonden.
De machine wordt in Standard-View weergegeven en kan bediend worden.
4: De Object Pool-status is „Inactief“ maar selecteerbaar:
De machine is met CCI.UT verbonden.
De machine wordt in Mini-View weergegeven.
Verplaats de machine naar Standard-View om deze te bedienen.
5: De Object Pool-status is „Inactief“ en niet selecteerbaar:
De machine is met CCI.UT verbonden.
De machine wordt niet weergegeven.
Een AUX-bedieningseenheid kan aan de machinefuncties worden toegewezen.
6: De Object Pool-status is „Inactief“ en er is „Geen machine beschikbaar“:
De machine is met CCI.UT verbonden.
De machine wordt niet weergegeven.
De machine kan noch met de terminal, noch met de AUX-bedieningseenheid be-
diend worden.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
171
7.5.2 Machine wissen
VOORZICHTIG!
Na een update van de machinesoftware wordt de op de terminal op-
geslagen grafische gebruikersinterface van de machine niet altijd au-
tomatisch geactualiseerd.
De terminal geeft dan de op de terminal opgeslagen en niet de nieuwe grafi-
sche gebruikersinterface weer:
De op de terminal opgeslagen m
achine en de machinesoftware passen niet
bij elkaar.
Er kunnen zich storingen van de machine voordoen.
Nieuwe functies van de machine zijn niet beschikbaar.
Wis na een update van de machinesoftware de machine van de terminal:
1
. Koppel de machine los van de ISOBUS.
2
. Wis de machine van de terminal zoals in dit hoofdstuk beschreven.
3
. Sluit de machine op de ISOBUS aan.
De machine maakt verbinding met CCI.UT.
De nieuwe grafische gebruikersinterface wordt naar de UT geüpload.
CCI.UT geeft de nieuwe grafische gebruikersinterface van de machine
weer.
Handel als volgt om een machine te wissen:
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "CCI.UT A".
Het bedieningspaneel "CCI.UT A" wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Opgeslagen machines“.
Het keuzemenu „Opgeslagen machines“ wordt weergegeven.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
172
5. Druk op de knop met de machine en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
6. Druk op "Wissen".
De machine wordt zonder vraag om bevestiging gewist.
7. Beëindig de procedure met „Terug“.
8. Als CCI.UT B ingeschakeld is, herhaal dan de stappen 3 tot en met 7
voor CCI.UT B.
OPMERKING
Vaak kan de machine in de lijst niet eenduidig geïdentificeerd wor-
den.
U moet dan alle machines van de terminal wissen.
Druk op de knop "Alle machines wissen".
De machines worden zonder vraag om bevestiging gewist.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
173
Opgeslagen machines
Als de ISOBUS-machine voor de eerste keer verbinding maakt met CCI.UT,
uploadt de machine uw grafische gebruikersinterface van de Object Pool naar
de UT. CCI.UT slaat de machine op de terminal op.
Bij opnieuw aansluiten vervalt het uploaden van de Object Pool.
In de lijst van opgeslagen machines worden de Object Pools van alle machines weerge-
geven die op de terminal zijn opgeslagen:
U heeft verder de volgende bedieningsmogelijkheden:
Een opgeslagen machine exporteren
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk op de knop met de machine en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Druk op de knop „Exporteren“.
De machine wordt op de USB-stick opgeslagen.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
Alle opgeslagen machines exporteren
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk op de knop van een willekeurige machine en houd de knop inge-
drukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Druk op de knop „Alles exporteren“.
Alle machines worden op de USB-stick opgeslagen.
4. Beëindig de procedure met „Terug“.
OPMERKING
De export van een machine op de USB-stick is alleen bij service van
belang.
7 ISOBUS-machine en AUX-bedieningseenheid
174
7.5.3 Machines naar een andere UT verschuiven
Veel ISOBUS-machines kunnen met een druk op de knop naar een andere UT
worden verschoven. Meestal vindt u deze functie in de ISOBUS-instellingen
van de machine.
Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw machine of deze functie be-
schikbaar is.
Gebruik deze functie om de machine met de gewenste UT te bedienen:
In de linker afbeelding zijn beide machines met CCI.UT A verbonden.
De machines kunnen alleen beurtelings worden bediend.
In de rechter afbeelding is één machine met CCI.UT A verbonden, de an-
dere machine is met CCI.UT B verbonden.
De machines kunnen tegelijkertijd worden bediend.
8 Opdrachten en velden
175
8 Opdrachten en velden
Het gegevensbeheer met CCI.Control is ingedeeld in de toepassingsbereiken
Opdrachtbeheer en documentatie,
Applicatiekaarten.
CCI.Control is een Task Controller-software volgens ISOBUS-norm en door
AEF gecertificeerd.
Als er een GPS-ontvanger is aangesloten kan de deelkavelspecifieke bewer-
king geautomatiseerd plaatsvinden. Op de PC geplande opdrachten met appli-
catiekaarten kunnen zo worden afgewerkt en met positie-informatie worden
gedocumenteerd.
8.1 Ingebruikname
U heeft de licentie voor TaskControl nodig ( Hfdst. 4.3.3).
Zet in App-beheer CCI.Control "aan" ( Hfdst. 4.2.1).
Zet in de ISOBUS-instellingen ( Hfdst. 4.2.2) de ISOBUS- Task Controller
"aan" en stel een Task Controller-nummer in.
Stel tractor, machine en GPS in ( Hfdst. 6.2, Hfdst. 6.4, Hfdst. 6.5).
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op het schakelveld „CCI.Control“.
Het bedieningspaneel „CCI.Control“ wordt weergegeven.
4. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
De inbedrijfstelling is beëindigd.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
Inleiding
Vooraf uitvo-
eren
8 Opdrachten en velden
176
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
Automatische Export
De automatische export beschermt tegen per ongeluk wissen van opdrach-
ten.
U heeft een opdracht van de USB-stick in de terminal geïmporteerd en deze
al gedeeltelijk of helemaal voltooid. Als u per ongeluk dezelfde of een andere
opdracht importeert, worden alle reeds gedocumenteerde gegevens over-
schreven.
De automatische export kopieert vóór elke import de op de terminal opgesla-
gen opdrachten naar de USB-stick.
Schakel „Automatische Export“ „in“.
Opdrachten worden niet meer per ongeluk overschreven.
Veldzoeker ( Hfdst. 8.1.1)
Als u "Veldzoeker" inschakelt
wordt een bericht weergegeven als de tractor of de zelfrijdende machine
een veld binnenrijdt,
wordt een lijst met opdrachten weergegeven die aan het veld is toegewe-
zen.
Peer Control
Een voedingsstofsensor kan de spreidhoeveelheid van een ISOBUS-machine
regelen. De gewenste waarden van de voedingsstofsensor vervangen de in
een applicatiekaart opgegeven instelwaarden.
Schakel Peer Control alleen in als voedingsstofsensor en machine deze func-
tie ondersteunen.
Schakel "Peer Control" in.
De voedingsstofsensor bestuurt de spreidhoeveelheid van de ISOBUS-
machine.
8.1.1 Veldzoeker
De veldzoeker informeert u bij het inrijden van een veld en ondersteunt u bij
het zoeken naar de passende opdracht.
De veldzoeker vergelijkt voortdurend de GPS-coördinaten van de velden in
het veldmenu met de huidige locatie.
Schakel de "veldzoeker" in.
Bij inrijden van een veld uit het veldmenu wordt het keuzemenu "Veld-
zoeker" weergegeven.
CCI.Control
instellen
8 Opdrachten en velden
177
Het keuzemenu "Veldzoeker" bevat
de velden, die bij de huidige locatie horen,
de opdrachten die aan een van deze velden zijn toegewezen.
1
: Veld
Alleen de veldnaam wordt weergege-
ven.
2
: Opdracht met applicatiekaart
De veldnaam, de opdrachtnaam en
het symbool voor de applicatiekaart
worden weergegeven.
3
: Opdracht zonder applicatiekaart
De veldnaam en de opdrachtnaam
worden weergegeven.
OPMERKING
Veldzoeker niet met AUTOLOG gebruiken.
De veldzoeker is alleen zinvol als u niet met "AUTOLOG" als opdracht of veld
werkt.
Schakel de veldzoeker uit.
Kies een veld en maak een nieuwe opdracht aan.
1. Rij het veld op.
Het keuzemenu "Veldzoeker" wordt weergegeven. Het menu bevat
alle velden die bij de huidige locatie horen.
2. Kies het veld en bevestig uw invoer.
Het invoerdialoogvenster „opdrachtnaam“ wordt weergegeven.
Veld kiezen
8 Opdrachten en velden
178
3. Voer de opdrachtnaam in en bevestig uw invoer.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
De nieuwe opdracht wordt automatisch gestart.
Selecteer een opdracht:
1. Rij het veld op.
Het keuzemenu "Veldzoeker" wordt weergegeven. Het menu bevat
alle opdrachten die aan het veld zijn toegewezen dat bij de huidige
locatie hoort.
2. Kies de opdracht en bevestig uw invoer.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
De opdracht wordt automatisch gestart.
OPMERKING
De veldzoeker herkent ook het uitrijden uit het veld.
Als u het veld verlaat, wordt de lopende opdracht automatisch gepauzeerd.
Opdracht kie-
zen
8 Opdrachten en velden
179
8.2 Tussen Veldmodus en opdrachtmodus kiezen
CCI.Control kent twee bedrijfsmodi:
Opdrachtmodus en
Veldmodus.
Gebruik de opdrachtmodus,
als u opdrachten importeert en exporteert
als u met applicatiekaarten werkt
als u totaalwaarden en locatiespecifieke gegevens documenteert
1. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Zet „veldmodus“ op „uit“.
Gebruik de veldmodus,
als u velden alleen voor de automatische deelbreedteschakeling gebruikt
als u niet met opdrachten werkt
als u niet met applicatiekaarten werkt
1. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Zet „veldmodus“ op „in“.
8 Opdrachten en velden
180
8.3 Opdracht starten
Na de start van de opdracht worden de totaalwaarden en de locatiespecifieke
gegevens vastgelegd. Deze waarden worden aan de opdracht toegevoegd. De
machinefabrikant geeft op welke totaalwaarden en locatiespecifieke gegevens
beschikbaar worden gesteld.
Totaalwaarden zijn
bijv.
bewerkte oppervlak,
opgebrachte hoeveelheid,
tijd in werkstand,
traject in werkstand.
Locatiegerelateerd gegevens zijn
bijv.
Werkstand,
werkelijke waarde van de spreidhoeveelheid,
pomptoerental,
sproeidruk,
tankvolume.
Starten
Druk op de action-knop „Start“.
Totaalwaarden en locatiespecifieke gegevens worden gedocumen-
teerd.
Als de opdracht een veld en een applicatiekaart heeft, worden deze in
de kaartweergave weergegeven.
Pauzeren of beëindigen
U wilt de bewerking van de opdracht onderbreken of u wilt de opdracht
beëindigen:
Druk op de action-knop „Pauze“.
8 Opdrachten en velden
181
8.4 Elementen van de opdrachtenlijst
CCI.Control opent bij de start de opdrachtenlijst. De opdrachtenlijst bevat alle
geïmporteerde of op de terminal gemaakt opdrachten.
De opdrachtenlijst geeft een korte samenvatting van de opdracht weer:
1
: Nieuwe opdracht
o Symbool
o rode veldkleur
o grijze knop
2
: Gepauzeerde opdracht
o Pauze-symbool
o blauwe veldkleur
o grijze knop
3
: Lopende opdracht
o Symbool
o groene veldkleur
o rode knop
4
: Opdrachtdetails
o Naam
o Veldnaam en veldgrootte
o Klant en bedrijf
o Veldgrens
5
: Action-knop
Nieuwe opdracht aanmaken
6
: Applicatiekaart
Pictogram wordt weergegeven als de
opdracht een applicatiekaart bevat.
7
: Veldgrens
Veld wordt alleen weergegeven als
veldgrens aanwezig
8 Opdrachten en velden
182
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Druk op de opdracht en schakel over
naar de opdrachtweergave.
In de opdrachtweergave start of be-
werkt u de opdracht.
Voeg met de action-knop “Toevoegen”
(1) een opdracht toe.
In het menu (2) kunt u
o de veldmodus inschakelen,
o opdrachten importeren,
o opdrachten exporteren
o opdrachten zoeken
Met het contextmenu (3) kunt u een op-
dracht
o hernoemen,
o Kopiëren
o Wissen
In het hoofdmenu heeft u de volgende bedieningsmogelijkheden:
Veldmodus (
Hfdst. 8.2)
Kies de bedrijfsmodus:
Veldmodus of
Opdrachtmodus
Opdrachten importere
n ( Hfdst. 8.4.1)
Importeer opdrachten van de USB
-stick of verzend met agrirouter opdrach-
ten naar de terminal.
Opdrachten exporteren (
Hfdst. 8.4.2)
Exporteer alle opdrachten incl. de stamgegevens, de totaalwaarden en de lo-
catiespecifieke gegevens. De opdrachten kunnen met een FMIS verder wor-
den bewerkt.
Opdracht zoeken (
Hfdst. 8.4.3)
Een lange opdrachtenlijst bemoeilijkt het vinden van een opdracht. Zoek in
de lijst.
Menu
8 Opdrachten en velden
183
Druk op de knop met de opdracht en houd de knop ingedrukt.
Het contextmenu wordt weergegeven.
In het contextmenu heeft u volgende bedieningsmogelijkheden:
Opdracht hernoemen
1. Druk op de knop „Hernoemen“.
Het invoerdialoogvenster „opdrachtnaam“ wordt weergegeven.
2. Voer de opdrachtnaam in en bevestig uw invoer.
Opdracht kopiëren
Een kopie van de opdracht wordt aan de opdrachtenlijst toegevoegd.
De stamgegevens, het veld en de applicatiekaart worden gekopieerd. De
totaalwaarden en de locatiegerelateerde gegevens worden niet gekopieerd.
De naam van de kopie heeft het achtervoegsel "_#1".
Druk op de knop „Kopiëren“.
De kopie van de opdracht wordt in de opdrachtweergave weergege-
ven.
U kunt de opdracht bewerken of starten.
Opdracht wissen
De opdracht incl. alle opgeslagen totaalwaarden en locatiespecifieke gege-
vens wordt gewist. De stamgegevens worden niet gewist.
Druk op de knop „Wissen“.
De opdracht wordt gewist.
De opdrachtenlijst wordt weergegeven.
Contextmenu
8 Opdrachten en velden
184
8.4.1 Opdrachten importeren
CCI.Control verwerkt opdrachten in ISO-XML-indeling, applicatiekaarten in
Shape-indeling en veldgrens in Shape-indeling.
Importeer opdrachten van de USB-stick of verzend opdrachten met agrirouter
naar de terminal.
OPMERKING
De import overschrijft alle op de terminal opgeslagen opdrachten.
Back-up de aanwezige opdrachten voordat u nieuwe opdrachten importeert:
Exporteer de opdrachten naar een USB-stick of verzend de opdrachten
met agrirouter ( Hfdst. 8.4.2).
Als u de opdrachten uitsluitend van de USB-stick importeert, kunt u het
back-uppen automatiseren.
Schakel in de instellingen van CCI.Control "Automatische Export" in.
Voor elke import van nieuwe opdrachten worden de aanwezige op-
drachten automatisch naar de USB-stick gekopieerd.
ISO-XML importeren
Sluit de USB-stick met het opdrachtbestand op de terminal aan of
verzend het opdrachtbestand met agrirouter naar de terminal.
Open CCI.Control in Standard-View ( Hfdst. 3.3).
Schakel de veldmodus "uit" ( Hfdst. 8.2).
Vooraf uitvo-
eren
8 Opdrachten en velden
185
1. Druk in het opdrachtmenu op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Druk op het schakelveld „Import“.
Het keuzemenu "Gegevens importeren" met de opdrachten op de
USB-stick en in het Postvak In van de agrirouter wordt weergegeven.
3. Kies het opdrachtbestand.
Een opdrachtbestand kan meerdere opdrachten bevatten.
Aantal en naam van de opdrachten worden weergegeven.
Als de opdracht een applicatiekaart bevat, wordt het symbool "Appli-
catiekaart" weergegeven.
De Action-knop "Import" wordt weergegeven.
4. Druk op de Action-knop "Import".
De opdrachten worden geïmporteerd en in het opdrachtmenu weerge-
geven.
8 Opdrachten en velden
186
Shape-applicatiekaart importeren
OPMERKING
Een Shape-bestand bevat alleen een applicatiekaart.
U kunt een Shape-applicatiekaart importeren.
De veldgrens wordt automatisch berekend.
Er wordt een nieuwe opdracht aangemaakt.
De applicatiekaart en de veldgrens worden aan de opdracht toegewezen.
Sluit de USB-stick met de Shape-applicatiekaart op de terminal aan of
verzend de Shape-applicatiekaart met agrirouter naar de terminal.
Open CCI.Control in Standard-View ( Hfdst. 3.3).
Schakel de veldmodus "uit" ( Hfdst. 8.2).
1. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Druk op het schakelveld „Import“.
Het keuzemenu "Gegevens importeren" met de Shape-applicatiekaart
op de USB-stick en in het Postvak In van de agrirouter wordt weerge-
geven.
3. Selecteer de Shape-applicatiekaart.
Het pictogram SHP wordt rechts naast het keuzemenu weergegeven.
4. Druk op de Action-knop "Import".
Er wordt een keuzemenu weergegeven.
Vooraf uitvo-
eren
8 Opdrachten en velden
187
5. Selecteer „Applicatiekaart“.
Het keuzemenu met de kolommen van de instelwaardentabel wordt
weergegeven.
6. Selecteer een kolom.
7. Druk op de Action-knop "Verder".
De lijst voor de voorkeuze van de eenheid wordt weergegeven.
8. Doe de voorkeuze.
9. Druk op de Action-knop "Verder".
Het keuzemenu met de eenheden wordt weergegeven.
10. Selecteer de eenheid.
11. Druk op de Action-knop "Voltooid".
De Shape-applicatiekaart wordt niet ondersteund.
De veldgrens wordt berekend.
Er wordt een opdracht aangemaakt.
De veldgrootte, de veldgrens en de producten worden in de opdracht-
weergave weergegeven.
8 Opdrachten en velden
188
OPMERKING
Een Shape-applicatiekaart bestaat altijd uit meerdere bestanden :
.dbf,
.shp,
.shx en optioneel
.prj.
Als niet alle bestanden van de Shape-applicatiekaart op de USB-stick
aanwezig zijn, kan CCI.Control de import niet uitvoeren.
Kopieer alle bestanden van de Shape-applicatiekaart naar de USB-stick.
OPMERKING
Vorm en inhoud van de Shape-applicatiekaart moeten voldoen aan
de voorwaarden.
CCI.Control kan de Shape-applicatiekaart anders niet verwerken.
Let op de bijlage Applicatiekaarten.
8 Opdrachten en velden
189
Instelwaardentabel
De instelwaardentabel van een Shape-applicatiekaart bevat
één of meerdere kolommen en
de regels met de instelwaarden.
Geef bij het aanmaken van de Shape-applicatiekaart de kolom een duidelijke naam. Wij
adviseren het gebruik van product en eenheid, bijv. "Compost (t)".
Keus van de eenheid bij het importeren
Uit een Shape-applicatiekaart kan niet worden opgemaakt welke eenheid moet worden
gebruikt, en ook niet of de spreidhoeveelheid van het product in l/ha of kg/m2 gemeten
wordt.
De eenheid geeft u bij het importeren van de Shape-applicatiekaart in twee stappen op.
Maak eerst een voorkeuze en kies dan de te gebruiken eenheid:
Volumes/oppervlak
o l/ha
o m3/ha
Massa/oppervlak
o kg/ha
o t/ha
o g/m2
o mg/m2
Aantal/oppervlak
o 1/m2
o 1/ha
Afstand
o mm
o cm
o dm
o m
Procent
o %
o
o ppm
Als u het product ook in t/ha wilt uitbrengen, kies dan
in stap 9 van de importprocedure Massa/oppervlak en
in stap 11 dan t/ha.
8 Opdrachten en velden
190
Shape-veldgrens importeren
OPMERKING
Een Shape-bestand bevat alleen een veldgrens.
U kunt een Shape-veldgrens importeren.
Er wordt een nieuwe opdracht aangemaakt.
De veldgrens wordt aan de opdracht toegewezen.
Sluit de USB-stick met de Shape-veldgrens op de terminal aan of
verzend de Shape-veldgrens met agrirouter naar de terminal.
Open CCI.Control in Standard-View ( Hfdst. 3.3).
Schakel de veldmodus "uit" ( Hfdst. 8.2).
1. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Druk op het schakelveld „Import“.
Het keuzemenu "Gegevens importeren" met de Shape-veldgrens op
de USB-stick en in Postvak In van de agrirouter wordt weergegeven.
3. Selecteer de Shape-applicatiekaart.
Het pictogram SHP wordt rechts naast het keuzemenu weergegeven.
4. Druk op de Action-knop "Import".
Er wordt een keuzemenu weergegeven.
5. Kies "Veldgrens".
Het keuzemenu met de kolommen van de instelwaardentabel wordt
weergegeven.
Vooraf uitvo-
eren
8 Opdrachten en velden
191
6. Druk op de Action-knop "Verder".
Het keuzemenu met de eenheden wordt weergegeven.
7. Selecteer de eenheid.
8. Druk op de Action-knop "Voltooid".
De Shape-veldgrens wordt geïmporteerd.
Er wordt een opdracht aangemaakt.
De veldgrootte en de veldgrens worden in de opdrachtweergave
weergegeven.
8 Opdrachten en velden
192
8.4.2 Alle opdrachten exporteren
Exporteer alle opdrachten incl. de stamgegevens, de totaalwaarden en de lo-
catiespecifieke gegevens. De opdrachten kunnen in het FMIS verder worden
verwerkt.
U heeft de volgende mogelijkheden:
De opdrachten naar een USB-stick exporteren of
de opdrachten met agrirouter verzenden.
Op USB-stick opslaan
Exporteer de opdrachten als volgt naar een USB-stick:
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk in het opdrachtmenu op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Export“.
Het keuzemenu "Export" wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „USB“.
De opdrachten worden in de map \TASKDATA op de USB-stick opges-
lagen.
De opdrachten worden niet van de terminal gewist.
OPMERKING
Gegevens in \TASKDATA worden automatisch geback-upt.
Als de map
\TASKDATA op de USB-stick niet leeg is, worden de daar opges-
lagen gegevens naar de directory
\TASKDATA_BACKUP verschoven.
Daarna wordt de opdracht in de map
\TASKDATA opgeslagen.
8 Opdrachten en velden
193
Met agrirouter verzenden
Verzend als volgt de opdrachten met agrirouter:
1. Druk in het opdrachtmenu op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Export“.
Het keuzemenu "Export" wordt weergegeven.
3. Druk op het schakelveld „agrirouter“.
Het keuzemenu "Verzenden aan:" wordt weergegeven.
4. Kies het eindpunt, waar de opdracht naar moet worden verzonden. Be-
vestig uw invoer. U kunt meerdere eindpunten kiezen.
De opdrachten worden naar het eindpunt verzonden.
De opdrachten worden niet van de terminal gewist.
OPMERKING
Als de terminal niet met internet verbonden is, kunnen de opdrach-
ten niet worden verzonden.
De opdrachten worden in Postvak Uit van de agrirouter opgeslagen.
Verzend de opdrachten in Postvak Uit handmatig ( Hfdst. 4.3.5).
8 Opdrachten en velden
194
8.4.3 Opdracht zoeken
Een lange opdrachtenlijst bemoeilijkt het vinden van een opdracht. Doorzoek
het menu:
1. Druk in het opdrachtmenu op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "Zoeken".
Het beeldschermtoetsenbord wordt weergegeven.
De knipperende cursor wordt in het invoerveld weergegeven.
3. Voer het zoekbegrip in en bevestig de invoer.
Het beeldschermtoetsenbord wordt gesloten.
Alleen opdrachten die aan het zoekcriterium voldoen worden in het
opdrachtmenu weergegeven.
Het zoekbegrip wordt via de opdrachtenlijst weergegeven.
4. Druk op de knop "Wissen" rechts naast het zoekbegrip.
Het zoekbegrip wordt gewist.
Alle opdrachten worden weergegeven.
8 Opdrachten en velden
195
8.5 Opdracht bewerken
Om een opdracht te bewerken of de opdrachtdetails weer te geven, opent u
de opdracht in de opdrachtweergave.
Kies de opdracht in het opdrachtmenu.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
De opdracht kan bewerkt of gestart worden:
1
: Terug
Terug naar de opdrachtenlijst
2
: Menuknop
Menu openen
3
: Veld
Veld kiezen of toevoegen
4
: Veldkleur
rood: nieuwe opdracht
blauw: gepauzeerde opdracht
groen: lopende opdracht
5
: Applicatiekaart
Applicatiekaart importeren of bewer-
ken
6
: Product
Product toevoegen of bewerken
7
: Weergave van de totaalwaarden
8
: Details
Bestuurder, maatregel, techniek, be-
drijf, klant toevoegen of bewerken
9
: Action-knop
Opdracht starten of pauzeren
In het hoofdmenu heeft u de volgende bedieningsmogelijkheden:
Opdracht exporteren ( Hfdst. 8.5.8)
Voor verdere verwerking met een FMIS kan de opdracht op een USB-stick
opgeslagen worden of naar agrirouter verzonden worden.
Bericht exporteren ( Hfdst. 8.5.9)
Een samenvatting van de opdracht kan op een USB-stick opgeslagen wor-
den of naar agrirouter worden verzonden.
Menu
8 Opdrachten en velden
196
Opdracht hernoemen
1. Druk op de knop „Hernoemen“.
Het invoerdialoogvenster „opdrachtnaam“ wordt weergegeven.
2. Voer de opdrachtnaam in en bevestig uw invoer.
Opdracht kopiëren
Een kopie van de opdracht wordt aan de opdrachtenlijst toegevoegd.
De stamgegevens, het veld en de applicatiekaart worden gekopieerd. De
totaalwaarden en de locatiegerelateerde gegevens worden niet gekopieerd.
De naam van de kopie heeft het achtervoegsel "_#1".
Druk op de knop „Kopiëren“.
De kopie van de opdracht wordt in de opdrachtweergave weergege-
ven.
U kunt de opdracht bewerken of starten.
Opdracht wissen
De opdracht incl. alle opgeslagen totaalwaarden en locatiespecifieke gege-
vens wordt gewist. De stamgegevens worden niet gewist.
Druk op de knop „Wissen“.
De opdracht wordt gewist.
De opdrachtenlijst wordt weergegeven.
8.5.1 Veld toevoegen
Er is geen veld toegewezen aan een opdracht die u nieuw op de terminal heeft
aangemaakt ( Hfdst. ).
De knop "Veld" in de opdrachtweergave is leeg:
8 Opdrachten en velden
197
In het veldmenu worden alle op de terminal beschikbare velden beheerd. Wijs
de opdracht aan een veld uit het veldmenu toe:
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop met het veld.
Het veldmenu wordt weergegeven.
2. Kies het veld.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
De opdracht is aan het veld toegewezen.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
OPMERKING
Een veld kan aan meer opdrachten toegewezen worden.
8 Opdrachten en velden
198
U wilt een veld toewijzen aan de opdracht, maar het veld staat niet in het ve-
ldmenu. Voeg als volgt een nieuw veld toe aan het veldmenu.
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop met het veld.
Het veldmenu wordt weergegeven.
2. Druk op de Action-knop "Nieuw".
De invoerdialoog "Veldnaam" wordt weergegeven.
3. Voer de veldnaam in en bevestig uw invoer.
Invoerdialoog "Veldgrootte" wordt weergegeven.
4. Bevestig de vooringestelde veldgrootte van 0,00
ha.
Het veldmenu wordt weergegeven.
Het nieuwe veld is gekozen.
5. Beëindig de procedure met „Terug“.
Het nieuwe veld heeft geen veldgrens en geen veldgrootte.
De opdracht is aan het veld toegewezen.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
8 Opdrachten en velden
199
OPMERKING
Het nieuwe veld heeft geen veldgrens en een veldgrootte van
0,00
ha.
De documentatie van de opdrachtgegevens werkt ook zonder veldgrens.
De exacte veldgrootte is meestal niet bekend.
Wijzig de vooringestelde waarde 0,00 niet.
Start de opdracht en maak in CCI.Command een veldgrens aan.
De veldgrootte wordt automatisch berekend.
OPMERKING
Veld, veldgrens en veldgrootte zijn optioneel.
De opdracht kan zonder een veld gestart worden. De totaalwaarden en de lo-
catiegerelateerde gegevens worden gedocumenteerd.
Voeg als volgt een veld toe aan het veldmenu:
Maak het nieuwe veld in het veldmenu aan ( Hfdst. 8.5.1).
Maak het nieuwe veld aan in de kaartweergave en voeg het veld toe aan
het veldmenu.
Maak het veld aan in de FMIS en importeer het veld als ISO-XML-bestand
( Hfdst. 8.4.1).
8 Opdrachten en velden
200
8.5.2 Veld zoeken
Een lang veldmenu bemoeilijkt het vinden van een veld.
Doorzoek het menu als volgt:
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop met het veld.
Het veldmenu wordt weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "Zoeken".
Er wordt een invoerveld weergegeven.
4. Voer het zoekbegrip in en bevestig uw invoer.
Nu worden alleen nog de velden weergegeven waarvan de naam ove-
reenkomt met het zoekbegrip.
Het zoekbegrip wordt via het veldmenu weergegeven.
5. Kies het veld.
6. Beëindig de procedure met „Terug“.
De opdracht is aan het veld toegewezen.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
U kunt het zoekbegrip wijzigen of wissen.
8 Opdrachten en velden
201
8.5.3 Veld exporteren
U heeft in CCI.Control aan het veldmenu een veld toegevoegd en in CCI.Com-
mand de veldgrens vastgelegd. U wilt het veld op een andere terminal gebrui-
ken.
Exporteer het veld in de Shape-indeling naar een USB-stick.
Sluit een USB-stick op de terminal aan.
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop met het veld.
Het veldmenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met het veld en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Druk op de knop „Export“.
Het veld wordt op de USB-stick in de map \SHAPE_EXPORT opgesla-
gen.
OPMERKING
Het Shape-bestand bevat alleen de veldgrens.
Er worden geen verdere veldgerelateerde gegevens geëxporteerd.
Vooraf uitvo-
eren
8 Opdrachten en velden
202
8.5.4 Veld wissen
Ongebruikte velden kunnen uit het veldmenu gewist worden.
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop met het veld.
Het veldmenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met het veld en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Druk op "Wissen".
Het veld word zonder vraag om bevestiging gewist.
Het veldmenu wordt weergegeven.
OPMERKING
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
Als u „Wissen“ ingedrukt heeft, wordt gedurende ca. 3 seconde een
meldingsvenster weergegeven. Rechts bevindt zich de knop
"Ongedaan ma-
ken".
4
. Druk op de knop „Ongedaan maken“.
Het veld wordt weer aan het veldmenu toegevoegd.
8 Opdrachten en velden
203
OPMERKING
Niet elk veld kan gewist worden.
U kunt wissen:
Een veld dat u op de terminal heeft aangemaakt.
Een veld dat u als Shape-bestand geïmporteerd heeft.
U mag niet wissen:
Een veld dat u als onderdeel van een opdracht in de terminal geïmpor-
teerd heeft.
Als het veld niet gewist mag worden wordt de knop "Wissen" niet in het
contextmenu weergegeven.
8.5.5 Veld bewerken
In het veldmenu kunt u veldnaam en veldgrootte wijzigen.
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop met het veld.
Het veldmenu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop met het veld en houd de knop ingedrukt.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
3. Selecteer „Bewerken“.
De invoerdialoog "Veldnaam" wordt weergegeven.
4. Voer de veldnaam in en bevestig uw invoer.
Invoerdialoog "Veldgrootte" wordt weergegeven.
5. Voer de veldgrootte in en bevestig uw invoer.
Het veldmenu wordt weergegeven.
8 Opdrachten en velden
204
OPMERKING
Ook de veldgrens kan worden gewijzigd.
De veldgrens wijzigt u in CCI.Command:
1. Wis de oude veldgrens ( Hfdst. 9.3.3).
2. Leg een nieuwe veldgrens vast ( Hfdst. 9.3.2).
OPMERKING
Niet elk veld kan bewerkt worden.
U kunt bewerken:
Een veld dat u op de terminal heeft aangemaakt.
Een veld dat u als Shape-bestand geïmporteerd heeft.
Wat u niet mag bewerken:
Een veld dat u als onderdeel van een opdracht in de terminal geïmpor-
teerd heeft.
Als het veld niet bewerkt mag worden wordt de knop "Bewerken" in het
contextmenu niet weergegeven.
8 Opdrachten en velden
205
8.5.6 Applicatiekaart toevoegen
Niet aan elke opdracht is een applicatiekaart toegewezen.
De knop "Applicatiekaart" in de opdrachtweergave is leeg:
U kunt aan de opdracht een applicatiekaart in Shape-indeling toevoegen.
Sluit de USB-stick met de Shape-applicatiekaart op de terminal aan.
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop "Applicatiekaart".
Het bedieningspaneel "Applicatiekaart" wordt weergegeven.
2. Druk op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Druk op het schakelveld „Import“.
Een keuzemenu met Shape-applicatiekaarten wordt weergegeven.
4. Selecteer de Shape-applicatiekaart.
Het pictogram SHP wordt rechts naast het keuzemenu weergegeven.
Vooraf uitvo-
eren
8 Opdrachten en velden
206
5. Druk op de Action-knop "Import".
Het keuzemenu met de kolommen van de instelwaardentabel wordt
weergegeven.
6. Selecteer een kolom.
7. Druk op de Action-knop "Verder".
De lijst voor de voorkeuze van de eenheid wordt weergegeven.
8. Doe de voorkeuze.
9. Druk op de Action-knop "Verder".
Het keuzemenu met de eenheden wordt weergegeven.
10. Selecteer de eenheid.
11. Druk op de Action-knop "Voltooid".
De Shape-applicatiekaart wordt niet ondersteund.
De veldgrootte, de veldgrens en de producten worden in de opdracht-
weergave weergegeven.
8 Opdrachten en velden
207
OPMERKING
Een Shape-applicatiekaart bestaat altijd uit meerdere bestan-
den:
.dbf,
.shp,
.shx en optioneel
.prj.
Als niet alle bestanden van de Shape-applicatiekaart op de USB-stick
aanwezig zijn, kan CCI.Control de import niet uitvoeren.
Kopieer alle bestanden van de Shape-applicatiekaart naar de USB-
stick.
OPMERKING
Vorm en inhoud van de Shape-applicatiekaart moeten voldoen aan
de voorwaarden.
CCI.Control kan de Shape-applicatiekaart anders niet verwerken.
Let op de bijlage Applicatiekaarten.
8.5.7 Product toevoegen
Een product wordt op het veld uitgebracht,
bijv. mest of plantenbestrijdings-
middel, of zaaigoed. Voor volledige documentering voegt u aan de opdracht
alle gebruikte producten met eenheid en hoeveelheid toe.
U kunt
aan de opdracht een product uit het productmenu toevoegen
een nieuw product aanmaken en aan de opdracht toevoegen.
Alle geïmporteerde of op de terminal aangemaakte producten worden in het
productmenu beheerd.
8 Opdrachten en velden
208
Voeg aan de opdracht een product uit het productmenu toe:
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop "Producten".
Het bedieningspaneel "Producten" wordt weergegeven.
2. Druk op de Action-knop "Nieuw".
Het productmenu wordt weergegeven.
3. Kies het product.
4. Druk op de Action-knop "Verder".
Het keuzemenu "Eenheid" wordt weergegeven.
5. Selecteer de eenheid.
6. Druk op de Action-knop "Verder".
De invoerdialoog "Hoeveelheid" wordt weergegeven.
7. Voer de hoeveelheid in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel "Hoeveelheid" wordt weergegeven.
8. Druk op de Action-knop "Voltooid".
Het product is aan de opdracht toegewezen.
Het bedieningspaneel "Producten" wordt weergegeven.
9. Beëindig de procedure met „Terug“.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
8 Opdrachten en velden
209
OPMERKING
Een product kan meerdere keren aan de opdracht toegevoegd wor-
den.
Als de oorspronkelijk geplande hoeveelheid niet voldoet, voeg dan het pro-
duct nogmaals toe.
OPMERKING
Het product kan niet gewist worden.
Een
aan de opdracht toegevoegd product kan niet gewist worden.
Zet in plaats daarvan de hoeveelheid op nul.
U wilt een product toewijzen aan de opdracht, maar het product staat niet in
het productmenu. Voeg een nieuw product toe aan het productmenu:
1. Druk in de opdrachtweergave op de knop "Producten".
Het bedieningspaneel "Producten" wordt weergegeven.
2. Druk op de Action-knop "Nieuw".
Het productmenu wordt weergegeven.
3. Druk op de Action-knop "Nieuw".
De invoerdialoog "Productnaam" wordt weergegeven.
4. Voer de productnaam in en bevestig uw invoer.
Het productmenu wordt weergegeven.
Het nieuwe product is gekozen.
8 Opdrachten en velden
210
5. Druk op de Action-knop "Verder".
Het keuzemenu "Eenheid" wordt weergegeven.
6. Selecteer de eenheid.
7. Druk op de Action-knop "Verder".
De invoerdialoog "Hoeveelheid" wordt weergegeven.
8. Voer de hoeveelheid in en bevestig uw invoer.
Het bedieningspaneel "Hoeveelheid" wordt weergegeven.
9. Druk op de Action-knop "Voltooid".
Het product is aan de opdracht toegewezen.
Het bedieningspaneel "Producten" wordt weergegeven.
10. Beëindig de procedure met „Terug“.
De opdrachtweergave wordt weergegeven.
8 Opdrachten en velden
211
8.5.8 Opdracht exporteren
Exporteer de opdracht om deze met een FMIS verder te verwerken. De export
bevat de opdracht inclusief de stamgegevens, totaalwaarden en locatiegerela-
teerde gegevens.
U heeft de volgende mogelijkheden:
De opdracht naar een USB-stick exporteren of
de opdracht met agrirouter verzenden.
U kunt ook alle opdrachten in één keer exporteren ( Hfdst. 8.4.2).
Op USB-stick opslaan
Exporteer als volgt de opdracht naar een USB-stick:
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk in de opdrachtweergave op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Export“.
4. Druk op de knop „USB“.
De opdracht wordt in de map \TASKDATA op de USB-stick opgesla-
gen.
De opdracht wordt niet van de terminal gewist.
8 Opdrachten en velden
212
OPMERKING
Gegevens in \TASKDATA worden automatisch geback-upt.
Als de map \TASKDATA op de USB-stick niet leeg is, worden de daar
opgeslagen gegevens naar de directory \TASKDATA_BACKUP ver-
schoven.
Daarna wordt de opdracht in de map \TASKDATA opgeslagen.
8 Opdrachten en velden
213
Met agrirouter verzenden
Verzend als volgt de opdracht met agrirouter:
1. Druk in de opdrachtweergave op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Export“.
3. Druk op het schakelveld „agrirouter“.
Het keuzemenu "Verzenden aan:" wordt weergegeven.
4. Kies het eindpunt waar de opdracht naar moet worden verzonden en be-
vestig uw invoer. U kunt één of meerdere eindpunten kiezen.
De opdracht wordt naar het eindpunt verzonden.
De opdracht wordt niet van de terminal gewist.
OPMERKING
Als de terminal niet met internet verbonden is, kan de opdracht niet
worden verzonden.
De opdracht wordt in Postvak Uit van agrirouter opgeslagen.
Verzend de opdrachten in Postvak Uit handmatig ( Hfdst. 4.3.5).
8 Opdrachten en velden
214
8.5.9 Bericht exporteren
Het bericht bevat een samenvatting van de opdracht. Het bericht is een be-
stand in pdf-indeling.
U heeft de volgende mogelijkheden:
het bericht naar een USB-stick exporteren
het bericht naar agrirouter verzenden
Op USB-stick opslaan
Exporteer het bericht als volgt naar een USB-stick:
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk in de opdrachtweergave op de menuknop.
Het menu wordt weergegeven.
3. Druk op de knop "Bericht".
4. Druk op de knop „USB“.
Het bericht wordt in de map \TASKDATA op de USB-stick opgeslagen.
8 Opdrachten en velden
215
Met agrirouter verzenden
Verzend het bericht als volgt met agrirouter:
1. Open in de opdrachtweergave het hoofdmenu.
2. Druk op de knop "Bericht".
3. Druk op het schakelveld „agrirouter“.
Het bericht wordt aan alle eindpunten verzonden.
9 Kaartweergave
217
9 Kaartweergave
CCI.Command is het gedetailleerde kaartaanzicht voor Parallel Tracking, Rate
Control, Section Control of Tramline Control.
Section Control schakelt met behulp van GPS de deelbreedtes van een
ISOBUS-machine bij passeren van veldgrenzen en reeds behandelde opperv-
lakken automatisch uit en bij verlaten weer in. Eventuele overlappingen (dub-
bele behandelingen) worden hiermee tot een minimum gereduceerd en de be-
stuurder wordt ontlast.
Section Control kan met ISOBUS-machines gebruikt worden, die deze functie
ondersteunen.
Inleiding
9 Kaartweergave
218
9.1 Ingebruikname
Voer de licentie voor Section Control en/of Parallel Tracking in de terminal
in ( Hfdst. 4.3.3).
Zet in App-beheer CCI.Command "aan" ( Hfdst. 4.2.1).
Zet in de ISOBUS-instellingen ( Hfdst. 4.2.2) de ISOBUS- Task Controller
"aan" en stel een Task Controller-nummer in.
Stel tractor, machine en GPS in ( Hfdst. 6.2, Hfdst. 6.4, Hfdst. 6.5).
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps“.
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op het schakelveld „CCI.Command“.
Het bedieningspaneel „CCI.Command“ wordt weergegeven.
1
: Achteruitrijden automatisch herkennen
2
: Minimale kwaliteit GPS-signaal voor Section Control
instellen
3
: Schakelaar voor Krone Big-M
4
: Foutlocaties of dubbele behandeling vermijden door
instelling van de overlapping
5
: Bietenmodus
6
: Interne lichtbalk instellen
4. Stel CCI.Command in ( Hfdst. 9.1.1 en Hfdst. 9.1.2).
5. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
De inbedrijfstelling is beëindigd.
Het bedieningspaneel „instellingen“ wordt gesloten.
Vooraf uitvo-
eren
9 Kaartweergave
219
9.1.1 Section Control instellen
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
Terugrijherkenning
1. Druk op het schakelveld „Terugrijherkenning“.
Het keuzemenu „Terugrijherkenning“ wordt weergegeven.
2. Selecteer de methode voor herkenning van het achteruitrijden.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
OPMERKING
Niet alle tractors of zelfrijdende machines verzenden een
rijrichtingssignaal op de ISOBUS.
Zonder rijrichtingssignaal functioneert de automatische terugrijherken-
ning niet.
Kies in stap 2 "Uit".
Terugrijherkenning
De terminal herkent de wijziging van de rijrichting via het rijrichtingssignaal
dat de tractor of de zelfrijdende machine op de ISOBUS verzendt.
De navigatiepijl in het kaartaanzicht verandert van richting bij herkenning van ach-
teruitrijden. De kaart draait niet.
Als de weergegeven rijrichting niet overeenkomt met de daadwerkelijke rijrichting han-
delt u als volgt:
Druk op de pijl.
De pijl wijzigt de richting.
9 Kaartweergave
220
Minimale nauwkeurigheid GPS-signaal
De automatische modus van Section Control vereist een GPS-signaal met
DGPS-nauwkeurigheid of beter.
De automatische modus wordt automatisch gedeactiveerd, als de GPS-
nauwkeurigheid niet voldoende is.
1. Druk op de knop „Minimale kwaliteit GPS-signaal“.
Het bedieningspaneel „Minimale kwaliteit GPS-signaal“ wordt weerge-
geven.
2. Kies de nauwkeurigheidsklasse.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
DeviceClass overschrijven
Schakel "DeviceClass overschrijven" in, als de terminal op de Big-M ge-
bruikt wordt.
Druk op het schakelveld „DeviceClass overschrijven“.
De schakelaarinstelling schakelt over op „aan“.
OPMERKING
Wijzig de voorinstelling voor "Minimale nauwkeurigheid GPS-sig-
naal" alleen als DGPS niet beschikbaar is.
In veel regio's is DGPS langdurig niet beschikbaar:
Stel de "Minimale nauwkeurigheid GPS-signaal" in op "GPS".
De Section Control automatische modus werkt dan ook bij GPS.
9 Kaartweergave
221
9.1.2 Parallel Tracking instellen
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
Overlapping
1. Druk op het schakelveld „Overlapping“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer de overlapping als een positieve of negatieve waarde in centime-
ters in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
Overlapping
De overlapping compenseert stuurfouten en onnauwkeurigheden van de lo-
catiegegevens.
1. Foutlocaties vermijden.
Voer een positieve overlapping in.
De afstand tussen de geleidingssporen wordt met de ingevoerde waarde wordt
verminderd.
De effectieve werkbreedte wordt verkleind.
Foutlocaties worden vermeden.
Er kunnen overlappingen optreden.
2. Overlappingen vermijden.
Voer een negatieve overlapping in.
De afstand tussen de geleidingssporen wordt met de ingevoerde waarde ver-
hoogd.
Overlappingen worden vermeden.
Er kunnen foutlocaties optreden.
Bieten
In bietenmodus kunt u sporen overslaan om zo kleinere werkbreedtes in
één gang te draaien.
Bij de instelling „1“ wordt elk geleidingsspoor gebruikt.
Bij de instelling 2/3/4/5 wordt elk tweede/derde/vierde/vijfde gelei-
dingsspoor in de weergave geaccentueerd. De overige geleidingssporen
worden gestippeld weergegeven.
1. Druk op het schakelveld „Bieten“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer een waarde tussen 1 en 5 in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
9 Kaartweergave
222
Lichtbalk
De witte segmenten van de lichtbalk geven de afwijking van het geleidings-
spoor aan.
Geef aan voor welke afwijking één segment van de lichtbalk staat.
1. Druk op het schakelveld „Lichtbalk“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
2. Voer een waarde tussen 10 en 100 cm in.
3. Beëindig de procedure met „Terug“.
9.2 Elementen van het kaartaanzicht
1
: Kompas
Tussen 2D-weergave, 3D-weergave
en Overzicht overschakelen
2
: Kaart centreren
3
: Lichtbalk
Omhoog slepen om te openen
Naar boven schuiven om te sluiten
4
: Voertuigpositie en rijrichting
5
: Geleidingsspoor
6
: Menuknop
Menu openen
7
: Action-knop
Tussen handmatige modus en auto-
matische modus wisselen
8
: Snelheid
9
: Deelbreedtes
blauw: aan
zwart: uit
rood: handmatige oversturing
10
: Veldgrootte
11
: Huidige gewenste waarde
12
: Als er een veldgrens voorhanden is:
Restoppervlak
12
: Als er geen veldgrens voorhanden is:
bewerkte oppervlak
13
: Werkbreedte
14
: Machine
15
: Gewenste waarden in de applicatie-
kaart
9 Kaartweergave
223
9.2.1 Weergave van de machine
In de 2D- en de 3D-weergave wordt de machine in het midden weergegeven.
De kaart draait om de machine.
De voertuigpositie (4) wordt aan de hand van de positie van de GPS-antenne
berekend. De weergave van de machine houdt rekening met de aan-
bouwwijze. De deelbreedtes en hun geometrie worden eveneens weergege-
ven.
9.2.2 Knoppen en pictogrammen
Section Control bevindt zich in de automatische modus
De deelbreedtes van de ISOBUS-machine worden automatisch geschakeld.
Druk op de knop "Automatische deelbreedteschakeling".
Section Control schakelt over naar de handmatige modus.
Section Control bevindt zich in de handmatige modus
U schakelt de deelbreedtes handmatig, bijv.
als de machine geen Section Control ondersteunt of
bij grensstrooien met de meststrooier.
Druk op de knop "Handmatige deelbreedteschakeling".
Section Control schakelt over naar de automatische modus.
2D-kaartaanzicht
De kaart wordt tweedimensionaal weergegeven.
De 2D-kaart wordt in het egocentrische coördinaatsysteem weergegeven:
De voertuigpositie is gecentreerd en wijst omhoog.
De kaart draait.
Druk op de knop „Kompas 2D“.
De kaart wordt in 3D weergegeven.
3D-kaartaanzicht
De kaart wordt driedimensionaal weergegeven.
De 3D-kaart wordt in het egocentrische coördinaatsysteem weergegeven:
De voertuigpositie is gecentreerd en wijst naar voren.
De kaart draait.
Druk op de knop „Kompas 3D“.
De kaart wordt in het overzicht weergegeven.
9 Kaartweergave
224
Overzicht
In het overzicht wordt het totale veld weergegeven. Het overzicht wordt in
het geografische coordinaatsysteem weergegeven:
De kaart wordt op het noorden uitgelijnd.
Het noorden is boven.
De weergave van de voertuigpositie beweegt.
Druk op de knop „Kompas“.
De kaart wordt in 2D weergegeven.
Markering van het bewerkte oppervlak is aan
Het bewerkte oppervlak wordt gemarkeerd.
De knop wordt weergegeven, als
er geen ISOBUS-machine met de terminal verbonden is
de ISOBUS-machine geen Section Control ondersteunt
u geen licentie voor Section Control heeft.
Druk op de knop "Oppervlak markeren", om de markering van het be-
werkte oppervlak uit te schakelen.
Het oppervlak wordt niet gemarkeerd.
Markering van het bewerkte oppervlak is uit
Het bewerkte oppervlak wordt niet gemarkeerd.
De knop wordt weergegeven, als
er geen ISOBUS-machine met de terminal verbonden is
de ISOBUS-machine geen Section Control ondersteunt
u geen licentie voor Section Control heeft.
Druk op de knop "Oppervlak markeren", om de markering van het be-
werkte oppervlak in te schakelen.
Het oppervlak wordt in de werkbreedte van de machine gemarkeerd.
Hindernis
In de geïmporteerd opdracht of het veld zijn hindernissen ingevoerd. Ze
worden in het kaartaanzicht weergegeven.
Op de terminal kunnen hindernissen niet uitgebreid, bewerkt of gewist wor-
den.
9 Kaartweergave
225
Voertuigpositie
De positie van de tractor of de zelfrijdende machine. Het voertuig staat stil
of rijdt vooruit. De pijl wijst in de rijrichting.
Als de terugrijherkenning ingeschakeld is, kunt u de rijrichting handmatig
wijzigen. Dit is bijv. het geval als een achteruitrijbeweging niet automatisch
herkend wordt.
Druk op de pijl om de rijrichting in het kaartaanzicht te wijzigen.
De kleur van de pijl verandert in rood.
De kaart draait naar de correcte positie.
Voertuigpositie tijdens achteruitrijden
De positie van de tractor of de zelfrijdende machine. Het voertuig rijdt ach-
teruit.
Referentiepunt
Het door u gemaakte of met de opdracht geïmporteerde referentiepunt.
Kaartaanzicht centreren
De knop „Kaart centreren“ wordt nu weergegeven als u de kaartuitsnede
door vegen verschoven heeft.
De voertuigpositie is niet meer gecentreerd.
Het volgen is uitgeschakeld, d.w.z. de kaart beweegt niet samen met
het voertuig.
Druk op de knop „Kaart centreren“.
De kaart wordt gecentreerd.
De knop "Kaart centreren" wordt verborgen.
Wissen ongedaan maken
De volgende elementen van het kaartaanzicht kunnen gewist worden:
Veldgrens
Wendakker
Sporen
Bewerkte oppervlak
Veld
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
Als u „Wissen“ ingedrukt heeft, wordt gedurende ca. 3 seconde een
meldingsvenster weergegeven. Aan de rechter rand bevindt zich de knop
„Ongedaan maken“.
Druk op de knop „Ongedaan maken“.
De vorige toestand wordt hersteld.
9 Kaartweergave
226
Het menu biedt de volgende functies:
Veldgrens ( Hfdst. 9.3)
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Veldgrens berekenen
Veldgrens vastleggen
Veldgrens wissen
Wendakker ( Hfdst. 9.4)
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Wendakker blokkeren
Wendakker rondom maken
Individuele wendakker maken
Wis wendakker
Sporen ( Hfdst. 9.5)
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Referentiespoor selecteren
Referentiespoor verplaatsen
Referentiespoor wissen
Veld ( Hfdst. 9.6)
De volgende bedieningsmogelijkheden zijn beschikbaar:
Bewerkte oppervlak wissen
Veld opslaan
Referentiepunt plaatsen
Referentiepunt kalibreren
Veld wissen
Referentiepunt plaatsen
( Hfdst. 9.6)
Referentiepunt kalibreren
( Hfdst. 9.6)
Menu
9 Kaartweergave
227
9.3 Veldgrens
9.3.1 Berekenen
Gebruik de functie "Veldgrens berekenen" als u bij de eerste ronde om het
veld het buitenste oppervlak kunt bewerken.
1. Rijd om het veld heen en markeer daarbij het bewerkte oppervlak.
Het bewerkte oppervlak wordt als gesloten vorm weergegeven.
2. Druk in het menu op de knop „Veldgrens“.
Het menu „veldgrens“ wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Berekenen“.
De veldgrens wordt berekend.
De veldgrens wordt in oranje kleur weergegeven.
Kleine open plekken worden automatisch gesloten.
9.3.2 Registreren
Gebruik de functie „Veldgrens vastleggen“,
als u bij de eerste ronde om het veld het veld niet bewerkt,
als u een binnenste veldgrens wilt toevoegen.
1. Druk in het hoofdmenu van de kaartweergave op de knop "veldgrens".
Het menu „veldgrens“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Registreren“.
De invoerdialoog "Veldgrens vastleggen" wordt weergegeven:
1
: Positie van markering
Linker of rechter buitenkant van de machine
2
: Buitenste of binnenste veldgrens
3. Kies de locatie van de markering.
4. Kies buitenste of binnenste veldgrens en bevestig uw invoer.
Het kaartaanzicht „Veldgrens vastleggen“ wordt weergegeven.
9 Kaartweergave
228
5. Rij naar het startpunt van registratie.
6. Druk op de knop "Registreren" en rijd het veld rond.
De veldgrens wordt vastgelegd.
7. Beëindig de registratie met "Stop".
De veldgrens wordt opgeslagen.
Kleine open plekken worden automatisch gesloten.
OPMERKING
Pauze, start en annuleren
U kunt de registratie met "Pauze" onderbreken met "Start" voortzetten.
Tussen de beide punten pauze en voortzetting wordt een rechte lijn ge-
trokken.
U kunt de registratie van de veldgrens met "Annuleren" beëindigen.
De tot daar vastgelegde veldgrens wordt gewist.
9 Kaartweergave
229
OPMERKING
Een veld moet een buitenste veldgrens hebben.
Een binnenste veldgrens kan alleen in een veld met buitenste veldgrens va-
stgelegd worden.
Er kunnen meerdere binnenste veldgrenzen vastgelegd worden.
OPMERKING
Een veldgrens kan alleen vastgelegd worden, als een GPS-signaal
met DGPS-nauwkeurigheid of beter beschikbaar is.
De minimale GPS-nauwkeurigheid is in de fabriek op DGPS ingesteld, omdat
de locatiegerelateerde functies anders maar onnauwkeurig kunnen worden
uitgevoerd.
In veel regio's is DGPS langdurig niet beschikbaar:
Stel de "Minimale nauwkeurigheid GPS-signaal" in op "GPS"
( Hfdst. 9.1.1).
De veldgrens kan met een GPS-signaal met GPS-nauwkeurigheid vast-
gelegd worden.
9 Kaartweergave
230
9.3.3 Wissen
1. Druk in het menu op de knop „Veldgrens“.
Het menu „veldgrens“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Wissen“.
Het kaartaanzicht „Veldgrens wissen“ wordt weergegeven.
3. Kies de veldgrens.
4. Druk op de Action-knop "Wissen".
De veldgrens wordt gewist.
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
9 Kaartweergave
231
9.4 Wendakker
9.4.1 Blokkeren
U kunt een aanwezige wendakker blokkeren of voor bewerking vrijgeven.
Met de schakelaar in de stand „aan“ kan de wendakker niet bewerkt worden:
De wendakker wordt oranje gearceerd weergegeven.
De deelbreedtes worden in de wendakker automatisch uitgeschakeld.
Het binnendeel van het veld kan bewerkt worden.
Met de schakelaar in de stand „uit“ is de wendakker voor bewerking vrijgege-
ven:
De wendakker is nog aanwezig, maar wordt niet weergegeven.
Wendakker en binnendeel van het veld kunnen bewerkt worden.
Schakel "Geblokkeerd" in.
De deelbreedtes worden in de wendakker uitgeschakeld.
9.4.2 Wendakker rondom
De wendakker rondom wordt op basis van een aanwezige veldgrens bere-
kend.
1. Maak een veldgrens aan ( Hfdst. 9.3)
2. Druk in het menu op de knop „Wendakker“.
Het menu „Wendakker“ wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Rondom“.
Er wordt een invoerdialoog weergegeven.
4. Voer de breedte van de wendakker in en bevestig uw invoer.
De wendakker wordt weergegeven.
De wendakker is geblokkeerd.
9 Kaartweergave
232
9.4.3 Registreren
U kunt een individuele wendakker vastleggen, bijv. met steeds een wendak-
ker aan de beide veldeinden.
Een veldgrens is niet vereist.
1. Druk in het menu van het kaartaanzicht op de knop „Wendakker“.
Het menu „Wendakker“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "Individuele wendakker".
De invoerdialoog "Individuele wendakker" wordt weergegeven:
1
: Breedte van de wendakker
2
: Positie van markering
Linker buitenkant van de machine, midden van
de machine of rechter buitenkant van de ma-
chine
3
: Wendakker als rechte lijn
De wendakker is de rechte lijn tussen startpunt
en eindpunt van de registratie
4
: Wendakker volgt rijspoor
De wendakker heeft de vorm van het tussen
start en eind van het traject gereden traject.
3. Druk op het invoerveld "Breedte" en voer de breedte van de wendakker
in.
4. Kies de locatie van de markering.
5. Kies de vorm van de wendakker en bevestig uw invoer.
Het kaartaanzicht „Wendakker registreren“ wordt weergegeven.
9 Kaartweergave
233
6. Rij naar het startpunt van registratie.
7. Druk op de knop "Registreren" en rij naar het eindpunt van de wendak-
ker.
De wendakker wordt vastgelegd.
8. Beëindig de registratie met "Stop".
De wendakker wordt opgeslagen.
9. Om een uit meerdere deelstukken bestaande wendakker vast te leggen
(zoals in de afbeelding wordt weergegeven) herhaalt u de stappen 1 tot
en met 8 voor elk deelstuk.
Wendakkermarkering
De voorinstelling voor de breedte van de wendakkermarkering is de werk-
breedte van de machine.
De breedte van
de wendakker, en dus de wendakkermarkering, kan handmatig ge-
wijzigd worden. Als de breedte van de markering groter is dan de werkbreedte kan de
positie van de wendakkermarkering worden gewijzigd. Er kan worden overgeschakeld
tussen midden (standaard instel
ling) en rechter of linker buitenkanten van de machine.
Met de instelling rechter of linker buitenkant kan bijvoorbeeld met de buitenkant van de
machine direct langs de veldgrens worden gereden en kan de totaal ingestelde breedte
van de wendakker binnen de
veldgrens worden gemarkeerd.
9 Kaartweergave
234
OPMERKING
Een wendakker kan alleen vastgelegd worden, als een GPS-signaal
met DGPS-nauwkeurigheid of beter beschikbaar is.
De minimale GPS-nauwkeurigheid is in de fabriek op DGPS ingesteld, omdat
de locatiegerelateerde functies anders maar onnauwkeurig kunnen worden
uitgevoerd.
In veel regio's is DGPS langdurig niet beschikbaar:
Stel de "Minimale nauwkeurigheid GPS-signaal" in op "GPS"
( Hfdst. 9.1.1).
De wendakker kan met een GPS-signaal met GPS-nauwkeurigheid va-
stgelegd worden.
9 Kaartweergave
235
9.4.4 Wissen
1. Druk in het menu op de knop „Wendakker“.
Het menu „Wendakker“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Wissen“.
Het kaartaanzicht „Wendakker wissen“ wordt weergegeven.
3. Kies de wendakker.
4. Druk op de Action-knop "Wissen".
De wendakker wordt gewist.
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
9 Kaartweergave
236
9.5 Sporen
9.5.1 Kiezen
De referentiesporen worden in de kaartweergave weergegeven. Daar kunnen
ze snel en eenvoudig worden geselecteerd:
Druk op de spoornaam.
Het referentiespoor wordt gekozen.
De geleidingssporen worden berekend en weergegeven.
Als alternatief kunt u het spoor in het menu "Sporen" kiezen:
1. Druk in het menu op de knop „Sporen“.
Het menu „Sporen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Kiezen“.
Het kaartaanzicht „Referentiespoor kiezen“ wordt weergegeven.
3. Kies het spoor.
4. Druk op de Action-knop "Bevestigen".
Het referentiespoor wordt gekozen.
De geleidingssporen worden berekend en weergegeven.
OPMERKING
Referentiespoor en geleidingssporen bij niet gebruiken verbergen.
Druk in de kaartweergave op de spoornaam.
Het referentiespoor en de geleidingssporen worden verborgen.
9 Kaartweergave
237
9.5.2 Nieuw spoor
Voeg een nieuw referentiespoor toe. De geleidingssporen worden automatisch
met de afstand van de werkbreedte van de machine berekend.
1. Druk in het menu van de kaartweergave op de knop „Sporen“.
Het menu „Sporen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Nieuw“.
De invoerdialoog "Nieuwe sporen" wordt weergegeven:
1
: Spoor in rechte lijn
Het spoor is de rechte lijn tussen startpunt en
eindpunt van de registratie
2
: A+
3
: Kreis
4
: Curve
Het spoor heeft de vorm van het tussen start en
eind van het traject gereden traject
3. Kies de vorm van het spoor en bevestig uw invoer.
De kaartweergave "Nieuw spoor" wordt weergegeven.
4. Rij naar het startpunt van registratie.
5. Druk op de knop "Registreren" en rij naar het eindpunt van het spoor.
Punt A wordt ingetekend.
Het spoor wordt vastgelegd.
9 Kaartweergave
238
6. Beëindig de registratie met "Stop".
Punt B wordt ingetekend.
Het spoor wordt opgeslagen.
Het spoor wordt automatisch voor Parallel Tracking gebruikt.
7. Herhaal stap 1 tot en met 6 om nog een referentiespoor vast te leggen.
OPMERKING
U kunt meerdere referentiesporen voor een veld vastleggen.
Alleen de geleidingssporen van
een referentiespoor worden weergegeven.
Kies het referentiespoor in de kaartweergave.
OPMERKING
Een referentiespoor kan alleen vastgelegd worden, als een GPS-sig-
naal met DGPS
-nauwkeurigheid of beter beschikbaar is.
De minimale GPS
-nauwkeurigheid is in de fabriek op DGPS ingesteld, omdat
de locatiegerelateerde functies anders maar onnauwkeurig kunnen worden
uitgevoerd.
In veel regio's is DGPS langdurig niet beschikbaar:
Stel de "Minimale nauwkeurigheid GPS-signaal" in op "GPS"
( Hfdst. 9.1.1).
DenHet referentiespoor kan met een GPS-signaal met GPS-nau-
wkeurigheid vastgelegd worden.
9 Kaartweergave
239
9.5.3 Verschuiven
Verschuif het spoor,
om de GPS-drift te corrigeren
als bij het wisselen van machine ook de werkbreedte wijzigt, als bijv.
op de
mesttank met 12 m werkbreedte de veldspuit met 24 m werkbreedte volgt.
Een spoor kan snel en eenvoudig in de kaartweergave worden verschoven:
1. Klap de lichtbalk op.
De knop "Verschuiven" wordt weergegeven.
De knop wordt grijs weergegeven en is niet actief.
2. Druk op de knop „Verschuiven“.
De knop wordt geactiveerd.
3. Druk nogmaals op de knop "Verschuiven".
Het spoor wordt naar de actuele locatie van de tractor verschoven.
Als alternatief kunt u het spoor in het hoofdmenu handmatig of automatisch
verschuiven:
Bij handmatig verschuiven voert u breedte en richting van de verschuiving
in.
Bij automatisch verschuiven wordt het spoor naar de huidige locatie van de
tractor verschoven.
9 Kaartweergave
240
Sporen handmatig verschuiven
1. Druk in het menu van de kaartweergave op de knop „Sporen“.
Het menu „Sporen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Verschuiven“.
Het invoerdialoogvenster „Sporen verschuiven“ wordt weergegeven.
3. Druk op het invoerveld "Breedte van de verschuiving" en voer de ver-
schuiving in.
4. Kies de richting van de verschuiving.
5. Bevestig uw invoer.
Het spoor wordt verschoven.
Het kaartaanzicht wordt weergegeven.
9 Kaartweergave
241
Sporen automatisch verschuiven
1. Rij naar de plek waar het spoor naartoe moet worden verschoven.
2. Druk in het menu van de kaartweergave op de knop „Sporen“.
Het menu „Sporen“ wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Verschuiven“.
Het invoerdialoogvenster „Sporen verschuiven“ wordt weergegeven.
4. Kies de automatische verschuiving.
5. Bevestig uw invoer.
Het spoor wordt naar de actuele locatie van de tractor verschoven.
Het kaartaanzicht wordt weergegeven.
9 Kaartweergave
242
9.5.4 Hernoemen
Als u een nieuw spoor aanmaakt, wordt dit automatisch benoemd, bijv.
"AB
1".
U kunt het spoor in de kaartweergave hernoemen:
1. Druk op het kompas tot u de kaart in het overzicht ziet.
De referentiesporen worden weergegeven.
2. Druk op de spoornaam en houd de spoornaam ingedrukt.
De invoerdialoog "Spoornaam" wordt weergegeven.
3. Voer de spoornaam in en bevestig uw invoer.
9 Kaartweergave
243
9.5.5 Wissen
1. Druk in het menu op de knop „Sporen“.
Het menu „Sporen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Wissen“.
Het kaartaanzicht „Spoor wissen“ wordt weergegeven.
3. Kies het spoor (2).
4. Druk op de action-knop „Wissen“ (3).
Het spoor wordt gewist.
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
9 Kaartweergave
244
9.6 Veld
9.6.1 Bewerkte oppervlak wissen
Wis het bewerkte oppervlak, om het veld opnieuw te bewerken:
1. Druk in het hoofdmenu op de knop "Veld".
Het menu "Veld" wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "Bewerkte oppervlak wissen".
De bewerkte oppervlakken worden gewist.
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
9.6.2 Veld opslaan
De veldgrens, de wendakker en de sporen worden in het veldmenu opgesla-
gen en kunnen opnieuw worden gebruikt:
1. Druk in het hoofdmenu op de knop "Veld".
Het menu "Veld" wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Veld opslaan“.
De invoerdialoog "Veldnaam" wordt weergegeven.
3. Voer de veldnaam in en bevestig uw invoer.
Het veld wordt in het veldmenu opgeslagen.
In de opdrachtmodus wordt en nieuwe opdracht met het veld aange-
maakt.
OPMERKING
Veld opslaan alleen in AUTOLOG mogelijk.
Als u een opdracht gestart heeft, is opslaan van het veld niet nodig en niet
mogelijk. Het veld, de sporen, de wendakker en het bewerkte oppervlak wor-
den automatisch in de opdracht opgeslagen.
9 Kaartweergave
245
9.6.3 GPS-drift corrigeren
GPS-drift
Door de draaiing van de aarde en de veranderende positie van de satellieten
aan de hemel verschuift de berekende positie van een punt. Dit wordt als
GPS-drift aangeduid.
Als u opgeslagen locatiegegevens na enige tijd weer o-
pent, zult u meestal een verschuiving ten opzichte van
de daadwerkelijke positie vaststellen.
Het betreft
Veldgrens
bewerkte oppervlak
Referentiespoor
geleidingssporen.
Des te lager de nauwkeurigheid van de correctiegege-
vens, des te sterker de GPS-drift.
Corrigeer de GPS-drift:
1. Kalibreer het referentiepunt ( Hfdst. 9.6.3).
Veldgrens, sporen en hindernissen worden ver-
schoven.
2. Verschuif het referentiespoor ( Hfdst. 9.5.3).
Referentiepunt plaatsen
Kies een markant punt, zoals bijv. een putdeksel of een onveranderlijke
markering in de veldingang. Markeer deze plek.
Voor kalibratie van het referentiepunt moet u exact dezelfde locatie uit
exact dezelfde richting weer kunnen benaderen.
1. Rij naar het referentiepunt en breng de tractor of de zelfrijdende ma-
chine tot stilstand.
2. Druk in het hoofdmenu op de knop "Veld".
Het menu "Veld" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Nieuw referentiepunt plaatsen“.
9 Kaartweergave
246
Referentiepunt kalibreren
1. Rij naar het referentiepunt met de tractor of de zelfrijdende machine.
Zorg dat u uit dezelfde windrichting komt als bij het toevoegen van het
punt.
2. Zorg dat u precies op het referentiepunt tot stilstand komt.
3. Druk in het hoofdmenu op de knop "Veld".
Het menu "Veld" wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „Referentiepunt kalibreren“.
OPMERKING
U moet het referentiepunt weer kunnen vinden.
De vastgelegde gegevens worden voor verder gebruik onbruikbaar, als u het
referentiepunt niet meer kunt vinden.
Noteer de exacte positie van het referentiepunt.
OPMERKING
Met RTK is geen referentiepunt vereist.
Als u RTK inzet, treedt GPS-drift niet op. U moet een referentiepunt plaat-
sen.
9.6.4 Wissen
Wis het veld, de sporen, de wendakker en het bewerkte oppervlak:
1. Druk in het hoofdmenu op de knop "Veld".
Het menu "Veld" wordt weergegeven.
2. Druk op de knop "Veld wissen".
Er wordt een meldingsvenster weergegeven.
3. Bevestig de melding.
Het veld, de sporen, de wendakker en het bewerkte oppervlak wor-
den gewist.
Het wissen kan ongedaan gemaakt worden.
10 Diversen
247
10 Diversen
10.1 Parallel Tracking, Section Control, Task Control testen
Om Parallel Tracking, Section Control of Task Control te gebruiken heeft u een
licentie nodig.
Vóór het kopen van een licentie kunnen de apps gedurende 50 uur vrijblijvend
en gratis met volledige functionaliteit worden getest.
1. Druk in het startscherm op de knop "Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Systeem“.
Het bedieningspaneel "Systeem" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Licentiegegevens“.
Het bedieningspaneel „Licentiegegevens“ wordt weergegeven.
De knoppen voor start van de testperiode worden weergegeven.
4. Druk op de knop "50:00 h" voor de app, die u wilt testen.
5. Openen de app in Standard-View.
Het meldingsvenster "Resterende testperiode" wordt weergegeven:
10 Diversen
248
6. Bevestig de melding kort voordat u de app wilt gaan testen.
U kunt de app in volledige functionaliteit gebruiken.
De weergave van de testperiode begint af te tellen.
7. Controleer in het bedieningspaneel "Licentiegegevens" de resterende
testduur.
OPMERKING
App bij niet gebruiken uitschakelen.
De weergave van de testperiode telt af als
U de melding "Resterende testperiode" bevestigd heeft en
de app in Mini-View of in Standard-View is.
Verschuif de app direct na elk test naar het app-menu ( Hfdst. 3.3).
De weergave van de testperiode telt niet verder af.
10 Diversen
249
OPMERKING
Meldingsvenster eerst bevestigen, als de app wordt getest.
Het meldingsvenster "Resterende testperiode" wordt weergegeven als u de
app start. De w
eergave van de testperiode gaat pas aftellen als u de melding
heeft bevestigd.
Bevestig de melding niet bij herstart van de terminal of starten van de
app, maar pas als u de app wilt testen.
Zo heeft u helemaal in de hand wanneer in de testperiode wordt afge-
teld.
10 Diversen
250
10.2 USB-stick uitnemen
OPMERKING
Trek een aangesloten USB-stick er niet gewoon uit.
Het is mogelijk dat een app op dat moment op de USB
-stick aan het lezen of
schrijven is. De toegang kan dan niet correct worden beëindigd.
Er kunnen gegevens verloren gaan.
Gebruik "USB veilig verwijderen".
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop "USB veilig verwijderen".
CCI.OS beëindigt alle toegangsprocessen tot de USB-stick.
In de statusbalk verschijnt het bericht "USB-stick verwijderd"
3. Trek de USB-stick eruit.
10 Diversen
251
10.3 Rescue-System sluiten
Het Rescue-System mag alleen door de servicepartner gebruikt worden.
Voor eenvoudig onderscheid van CCI.OS heeft het Rescue-System een grafi-
sche gebruikersinterface met een andere kleur.
De servicepartner gebruikt het Rescue-System om
een back-up te maken en te herstellen
componenten van het besturingssysteem te updaten
fouten te analyseren.
Het Rescue-System kan alleen door de servicepartner doelbewust gestart
worden. Na een interne fout kan het voorkomen dat de terminal in het Res-
cue-System start.
Verlaat dan het Rescue-System en start CCI.OS opnieuw.
10 Diversen
252
Verlaat het Rescue-System als volgt:
1. Druk op de knop „Taal“.
De keuzemenu „Taal“ wordt weergegeven.
2. Selecteer uw taal.
De checkbox aan de rechter rand van de knop is geactiveerd.
3. Druk op "Terug".
Het Rescue-System wordt weergegeven.
4. Druk op de knop "Afsluiten".
Het menu "Afsluiten" wordt weergegeven.
5. Druk op de knop "Opnieuw starten / CCI.OS:".
De terminal start opnieuw.
De veiligheidsaanwijzingen worden weergegeven.
6. Trek de knop „ Bevestigen“ in de aangegeven richting.
De peil wijzigt van vorm en wordt een haak.
Het startscherm van CCI.OS wordt weergegeven.
OPMERKING
CCI.OS kan niet meer worden gestart.
Als de terminal CCI.OS niet meer kan starten is er een serieuze storing.
U kunt de fout niet zelf verhelpen.
Neem contact op met uw servicepartner.
11 Probleemoplossing
253
11 Probleemoplossing
VOORZICHTIG!
Bij technische weigering moet het werkproces worden geannuleerd.
De voortzetting van de werkprocedure bij technische mankementen kan tot
schade aan de terminal of aan de machine leiden!
1. Breek de werkprocedure af.
2. Zoek in dit hoofdstuk van de gebruiksaanwijzing naar een oplossing.
3. Neem contact op met uw leverancier als het probleem blijft bestaan.
Bij storingen kan het voorkomen dat de terminal niet meer op gebruikersin-
voer reageert.
1. Druk 2 seconden op de AAN/UIT-toets.
De terminal wordt afgesloten.
2. Druk 1 seconde op de AAN/UIT-toets.
De terminal start opnieuw.
VOORZICHTIG!
Bij geforceerd afsluiten worden alle interne voedingsspanningen uit-
geschakeld.
Niet opgeslagen gegevens gaan verloren. De terminal of de software worden
door het afsluiten niet beschadigd.
Voer de geforceerde afsluiting alleen uit als deze absoluut onvermijdelijk
is.
Geforceerd
afsluiten
11 Probleemoplossing
254
Bij een hardwareprobleem wordt de terminal automatisch uitgeschakeld. De
LED van de AAN/UIT-knop produceert een aantal blauwe knippersignalen.
De LED knippert eenmaal per seconde en afhankelijk van de fout 1 tot 27 keer
na elkaar. Aan het eind volgt een pauze van twee seconden. De reeks start
dan weer van vooraf aan. Zo wordt het meetellen vergemakkelijkt.
Herstart de terminal. Als de terminal weer wordt uitgeschakeld en de LED van
de AAN/UIT-toets weer blauw knippert, blijft het probleem bestaan.
De in de volgende tabel genoemde problemen kunt u op locatie verhelpen.
Knipper-
tekens
Oorzaak/Oplossing
7
De in de terminal gemeten temperatuur overschrijdt 95
°C. Wellicht is
de temperatuursensor defect.
/
Laat de terminal afkoelen alvorens deze opnieuw te starten. Als de sto-
ring zich herhaalt, moet de
terminal worden opgestuurd.
25
De interne 12
V spanningsvoorziening is instabiel.
/
Er kan een probleem zijn met de op de terminal geschakelde spanning.
Controleer de spanningsvoorziening.
26
De interne 5
V spanningsvoorziening is instabiel.
/
Er kan een
probleem zijn met de op de terminal geschakelde spanning.
Controleer de spanningsvoorziening.
27
De interne 3,3
V spanningsvoorziening is instabiel.
/
Er kan een probleem zijn met de op de terminal geschakelde spanning.
Controleer de spanningsvoorziening
.
Bij alle andere hardwareproblemen moet de terminal worden opgestuurd.
Geef het aantal knippertekens door aan uw servicepartner.
Blauwe knip-
pertekens
van de
AAN/UIT-
toets
11 Probleemoplossing
255
De AAN/UIT-knop blijft rood branden als de terminal zich in het Rescue-Sys-
tem bevindt.
Er is geen storing.
Het Rescue-System mag alleen door service worden gebruikt.
Sluit het Rescue-System en start CCI.OS opnieuw ( Hfdst. 10.3).
De AAN/UIT-knop knippert tijdens het inschakelproces wit.
Er is geen storing.
AAN/UIT-
knop blijft
rood bran-
den.
Witte knip-
per-signalen
van de
AAN/UIT-
knop.
11 Probleemoplossing
256
11.1 Problemen bij gebruik
In dit hoofdstuk worden problemen behandeld die bij gebruik van de terminal
kunnen optreden.
Voor elk probleem wordt een advies voor de oplossing gegeven. Als u het
probleem met behulp van het advies niet kunt oplossen, neem dan contact op
met uw leverancier.
Probleem
Oorzaak/Oplossing
De terminal schakelt niet
uit als de ontsteking van
de tractor wordt uitge-
schakeld.
De tractor schakelt de voeding van de In-cab stekkeraanslu-
iting niet uit.
Schakel de terminal met de AAN/UIT-toets uit of
koppel kabel A af.
De terminal kan niet wor-
den ingeschakeld.
Terminal niet op de ISOBUS aangesloten.
In Hfdst. 2 wordt beschreven hoe u de terminal op de
ISOBUS aansluit.
Ontsteking is niet ingeschakeld.
Start de tractor.
De aangesloten machine
wordt niet op de terminal
weergegeven.
Uitbreidingsapparaat niet of niet correct aangesloten.
Controleer of de ISOBUS-kabel van de machine correct
op de tractor is aangesloten.
Busafsluitweerstand ontbreekt.
Controleer of aan de machine een busafsluitweerstand
moet worden aangebracht.
Verkeerde configuratie van de UT.
Configureer de UT van de terminal volgens deze handlei-
ding.
De „Universal Terminal“ is niet aan.
Zet in het bedieningspaneel „ISOBUS-instellingen“ de
„Universal Terminal“ aan. De ISOBUS-instellingen vindt
u in de instellingen onder „Apps“
11 Probleemoplossing
257
Probleem
Oorzaak/Oplossing
Er zijn twee ISOBUS-ter-
minals op de ISOBUS aan-
gesloten. De aangesloten
machine wordt op geen
van de terminals weerge-
geven.
De Universal Terminals hebben hetzelfde UT-nummer en
kunnen zich daarom niet op de ISOBUS aanmelden.
Stel voor beide terminals verschillende UT-nummers in.
Op de machine is een up-
date uitgevoerd. De termi-
nal geeft echter de oude
bedieningspanelen van de
machine weer.
De oude versie van de machine is nog op de terminal opge-
slagen.
1. Koppel de machine los van de ISOBUS.
2. Wis de machine van de terminal ( Hfdst. 7.5.2).
3. Sluit de machine op de ISOBUS aan.
De aangesloten AUX-bedi-
eningseenheid wordt niet
weergegeven.
Verkeerde configuratie van de UT.
1. Koppel de AUX-bedieningseenheid los van de ISOBUS.
2. Stel op de terminal voor CCI.UT het UT-nummer „1“ in.
3. Sluit de AUX-bedieningseenheid weer op de ISOBUS aan.
De kabel van de AUX-bedi-
eningseenheid heeft alleen
een In-cab stekkeraanslu-
iting in plaats van een Y-
kabel.
U heeft de kabel A en Y nodig:
1. Steek kabel A in de stekkeraansluiting A van de termi-
nal.
2. Steek de stekker "UT" aan kabel Y in de bus "InCab" aan
kabel A.
3. Steek de stekker "AUX" aan kabel Y in de In-cab-kop-
peling van de AUX-bedieningseenheid.
4. Steek de koppeling "InCab" aan kabel Y in de In-cab-in-
bouwstekker van de tractor of de zelfrijdende machine.
11 Probleemoplossing
258
Probleem
Oorzaak/Oplossing
In het infogedeelte van de
GPS-instellingen worden
geen GPS-gegevens weer-
gegeven.
Geen spanningsvoorziening bij GPS-ontvanger
Controleer de spanningsvoorziening van de GPS-ontvan-
ger.
GPS-ontvanger niet met terminal verbonden
Controleer de verbinding van de GPS-ontvanger met de
terminal.
Als er seriële data moeten worden gebruikt, moet de
RS232-I-interface worden toegepast.
Als er CAN-data moeten worden gebruikt, moet de
ontvanger op de CAN-bus worden aangesloten.
Foutieve GPS-bron geselecteerd
Controleer bij GPS-instellingen of de GPS-bron is geko-
zen die momenteel wordt gebruikt.
Foutieve baudrate ingesteld
Stel bij gebruik van seriële data bij GPS-instellingen de-
zelfde baudrate in waarmee ook uw ontvanger is gecon-
figureerd.
Foutieve configuratie van de ontvanger
In de gebruiksaanwijzing van uw GPS-ontvanger leest u
hoe de ontvanger kan worden geconfigureerd.
Foutieve indeling van de kabels
Gebruik een originele kabel.
In het bedieningspaneel
„AUX-indeling“ worden
geen machinefuncties
weergegeven.
Ondersteunt de machine de bediening per AUX-bediening-
seenheid?
U vindt het in de gebruiksaanwijzing van de machine.
De machine is niet met de UT met het UT-nummer „1“ ver-
bonden.
Verplaats de machine naar de UT met het UT-nummer
„1“. De meeste machines hebben een functie voor het
verplaatsen naar een andere UT.
Mijn ISOBUS-machine
heeft de Task Controller-
functie, maar wordt niet in
het machinemenu in
CCI.Config geregistreerd.
Ik kan de machine ook
niet voor Section Control
of documentatie gebrui-
ken.
Een tweede ISOBUS-terminal met Task Controller is bij de
ISOBUS aangemeld. De machine heeft via de Task Control-
ler verbinding gemaakt met andere terminals.
Schakel de Task Controller van de tweede ISOBUS-ter-
minal uit.
11 Probleemoplossing
259
Probleem
Oorzaak/Oplossing
Ik wil de GPS-ontvanger
A101 op de terminal ge-
bruiken en gebruik daar-
voor de kabels B en N.
Kabel N is niet geschikt voor gebruik met de A101.
De contacten voor het spanningssignaal V+ zijn niet
aangesloten.
De GPS-ontvanger ontvangt geen stroom.
U heeft een kabel nodig die een M8-koppeling voor aanslu-
iting op kabel B en de 12-polige koppeling voor aansluiting
op de A101 heeft.
Het waarschuwingspicto-
gram naast de tractor
wordt weergegeven, hoe-
wel ik de tractor ingesteld
heb.
Het waarschuwingspictogram wordt weergegeven als
er geen tractor is gekozen
de afstand C voor de aanbouwwijze van de machine niet
ingesteld is.
Alleen als aan beide voorwaarden is voldaan, wordt het
waarschuwingspictogram niet weergegeven.
Kies de tractor ( Hfdst. 6.8.1) en stel de afstand C
voor alle aanbouwwijzen van de machine in
( Hfdst. 6.2.1).
Ik kan met mijn ISOBUS-
machine geen verbinding
maken met CCI.Convert.
Deze wordt in de instellin-
gen van CCI.Convert niet
weergegeven in de lijst
van machines.
De Task Controller op de terminal is niet correct ingesteld
1. Zet de ISOBUS-functie Task Controller op „aan“.
2. Stel een Task Controller-nummer in.
3. Zet de App CCI.Control op „aan“.
De machine is niet op de ISOBUS aangesloten.
De machine heeft geen TC-client of deze is niet met de ter-
minal verbonden.
11 Probleemoplossing
260
11.2 Diagnose
Als u bij een hardnekkig probleem zelf niet verder komt, helpt een contactper-
soon u graag verder.
Beschrijf uitvoerig de werkstappen die tot de storing hebben geleid. Stel op
verzoek van de contactpersoon ook het gebeurtenisprotocol en een schermaf-
beelding beschikbaar.
11.2.1 Gebeurtenisprotocol exporteren´
De terminal voert een gebeurtenisprotocol uit. Het gebeurtenisprotocol wordt
uitsluitend op de terminal opgeslagen en niet verzonden.
Bij problemen met de terminal of de ISOBUS-machine kunt u het gebeur-
tenisprotocol naar uw contactpersoon verzenden:
Sluit een USB-stick op de terminal aan.
1. Druk op de knop „Instellingen“.
Het bedieningspaneel „Instellingen“ wordt weergegeven:
2. Druk op de knop „Diagnose“.
Het bedieningspaneel „Diagnose“ wordt weergegeven:
3. Druk op de knop „Gebeurtenisprotocol“.
Het bedieningspaneel „Gebeurtenisprotocol“ wordt weergegeven:
4. Druk op de knop „Gebeurtenisprotocol exporteren“.
Het gebeurtenisprotocol wordt op de USB-stick opgeslagen.
5. Druk op de knop „Instellingen“.
De procedure is beëindigd.
Vooraf uitvo-
eren
11 Probleemoplossing
261
11.2.2 Schermafbeelding maken
Een afbeelding zegt meer dan 1000 woorden.
Bij problemen met de bediening van de terminal of de ISOBUS-machine kunt
u een schermafbeelding opnemen en aan uw contactpersoon verzenden:
Sluit een USB-stick op de terminal aan.
Druk op de tijd links in de statusbalk (1) tot er een bericht in de statusbalk
weergegeven wordt (2).
De schermafbeelding wordt op de USB-stick in de hoofdmap opgeslagen.
Vooraf uitvo-
eren
11 Probleemoplossing
262
11.3 Meldingen
Meldingen
wijzen op een foutieve bediening of een storing of
geeft u de mogelijkheid de uitvoering van een opdracht te annuleren.
Meldingen zijn dialoogvensters, onderbreken het programmaverloop en moe-
ten geaccepteerd worden. Elke melding wordt met een eenduidig storings-
nummer aangeduid.
1. Typ
2. Meldingsnummer
3. Meldingstekst
4. Knop „OK“
5. Knop „Annuleren“
Meldingen van het type "Voorzichtig" kunnen op twee manieren worden be-
vestigd.
Annuleren
de begonnen actie wordt afgebroken,
de vorige toestand wordt weer hersteld.
OK
Ik heb de melding begrepen en wil verdergaan.
Meldingen van het type „Waarschuwing“ hebben geen knop „Annuleren“.
Lees de melding en bevestig de melding met "OK".
11 Probleemoplossing
263
Fout-
nummer
Type / Meldingstekst / Oplossing
14
Waarschuwing
/
%1 gebeurtenisprotocollen zijn op de USB-stick opgeslagen. %2 worden
behouden. De USB-stick is vol.
Sluit een nieuwe USB-stick aan.
/
U wilt alle op de terminal gemaakte gebeurtenisprotocollen op de USB-stick
opslaan. De vrije geheugenruimte op de USB-stick is niet toereikend. Er kan
slechts een deel van de protocollen worden opgeslagen.
Zorg dat de USB-stick minstens 10
MB vrije geheugenruimte heeft.
21
Waarschuwing
/
De export van de licentiegegevens is mislukt.
Sluit een USB-stick aan en herhaal de procedure.
/
U wilt de licentiegegevens per USB actualiseren. Het opslaan van de TAN op
de USB-stick is mislukt.
Controleer
of de USB-stick functioneert,
of de schrijfbeveiligingsschakelaar van de USB-stick in de stand „uit“
staat en
dat de USB-stick minstens 100
kB vrije geheugenruimte heeft.
11 Probleemoplossing
264
36
Waarschuwing
/
Het gebeurtenisprotocol kon niet worden geëxporteerd.
Sluit een USB-stick aan en herhaal de procedure.
/
U wilt alle op de terminal gemaakte gebeurtenisprotocollen op een USB-stick
opslaan. De terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
6000
Melding
/
Andere TECU is herkend
/
De melding is ter kennisgeving. U moet wijzigingen aan de instellingen van
de terminal uitvoeren.
CCI.TECU is ingeschakeld en meldt zich als TECU op de ISOBUS aan. De ter-
minal heeft nog een bij de ISOBUS aangemelde TECU gevonden.
CCI.TECU verzendt alleen de snelheid op de ISOBUS, als de andere TECU dat
nog niet doet.
11 Probleemoplossing
265
7035
Waarschuwing
/
Geen USB-stick aangesloten.
/
U wilt het gebeurtenisprotocol exporteren. Het opslaan van de gegevens op
de USB-stick is mislukt. De terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
31001
Voorzichtig
/
Koppel alle aangesloten machines los van de terminal, alvorens u de fab-
rieksinstellingen herstelt.
Controleer na afsluiting van de procedure alle instellingen.
/
Beveiligingsaanwijzing. Volg de aanwijzingen.
31002
Voorzichtig
/
Wilt u de app uitschakelen?
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om de app uit te schakelen.
Druk op "Annuleren", om de procedure te annuleren.
De app blijft ingeschakeld.
11 Probleemoplossing
266
31003
Waarschuwing
/
De tijdszone kon niet worden ingesteld.
/
U wilt in de systeeminstellingen de tijdzone wijzigen. De wijziging mislukt.
Schakel de terminal uit en weer in.
Wijzig de tijdzone. Gebruik als test een andere tijdzone.
Als de storing niet kan worden verholpen:
Neem contact op met uw dealer.
31004
Voorzichtig
/
U schakelt de ISOBUS-functie "TECU" uit.
De terminal verzendt geen snelheidsinformatie meer via de ISOBUS.
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om de ISOBUS-functie TECU uit te schakelen.
Druk op "Annuleren" als de terminal als TECU op de ISOBUS aangemeld
moet blijven.
31005
Voorzichtig
/
U schakelt de ISOBUS-functie "Task Controller" uit.
CCI.Config, CCI.Control en CCI.Command kunnen dan nog slechts beperkt
worden gebruikt.
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om de ISOBUS-functie Task Controller uit te schakelen.
Druk op "Annuleren" als de terminal als Task Controller op de ISOBUS
aangemeld moet blijven.
11 Probleemoplossing
267
31006
Voorzichtig
/
Wilt u het Task Controller-nummer wijzigen?
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om het Task Controller-nummer te wijzigen.
Druk op "Annuleren" als het Task Controller-nummer behouden moet
blijven.
31007
Voorzichtig
/
U schakelt de ISOBUS-functie "UT" uit.
De terminal kan dan niet meer voor bediening van een ISOBUS-machine ge-
bruikt worden.
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om de ISOBUS-functie UT uit te schakelen.
Druk op "Annuleren" als de terminal als UT op de ISOBUS aangemeld
moet blijven.
31008
Voorzichtig
/
U schakelt de ISOBUS-functie "File Server" uit.
De terminal stelt aan de ISOBUS-deelnemers geen opslagplaats ter be-
schikking.
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om de ISOBUS-functie File Server uit te schakelen.
Druk op "Annuleren" als de terminal als File Server op de ISOBUS aange-
meld moet blijven.
31009
Voorzichtig
/
Wilt u de database wissen?
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK" om de database uit te schakelen.
Alle tractors, machines, velden en opdrachten, stamgegevens, totaal-
waarden en locatiegerelateerde gegevens worden gewist.
Druk op "Annuleren" als de database niet gewist mag worden.
11 Probleemoplossing
268
32000
Waarschuwing
/
Er zijn geen busdeelnemers gevonden. Om veiligheidsredenen moet de ter-
minal opnieuw gestart worden.
Druk op "OK" om door te gaan.
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK".
De terminal start opnieuw.
32001
Waarschuwing
/
Interne fout.
Verbinding met ISOBUS onderbroken. Herstart de terminal.
/
Er is een interne fout opgetreden. De verbinding met de ISOBUS wordt auto-
matisch onderbroken.
Bedienen van de machine is niet meer mogelijk.
De terminal moet opnieuw gestart worden.
Druk op "OK".
De terminal start opnieuw.
Tijdens het starten wordt de verbinding met de machine onderbroken.
Voor foutanalyse kunnen voor de herstart schermafbeeldingen worden ge-
maakt of kan het gebeurtenisprotocol geëxporteerd worden:
1. Druk op "Annuleren".
De terminal wordt niet afgesloten.
De storingsmelding wordt gesloten.
De verbinding met de ISOBUS blijft onderbroken.
In plaats van de ISB wordt de knop "Geen ISOBUS" weergegeven:
2. Maak schermafbeeldingen van de actieve apps en de instellingen en ex-
porteer het gebeurtenisprotocol. Verzend deze informatie naar uw ser-
vicepartner.
3. Druk op de knop "Geen ISOBUS".
De terminal start opnieuw.
11 Probleemoplossing
269
32002
Waarschuwing
/
Interne fout.
Verbinding met ISOBUS onderbroken. Herstart de terminal.
/
32001.
32003
Waarschuwing
/
De ISOBUS-functies van de terminal zijn geblokkeerd.
U heeft versie %1 van de APA-Supervisor nodig.
Herhaal de CCI.OS-update.
/
Zonder de vermelde versie van de APA-Supervisor kunnen de ISOBUS-func-
ties UT, Task Controller, TECU en File Server niet worden uitgevoerd.
Neem contact op met uw servicepartner.
De servicepartner installeert de in de melding vermelde versie van de
APA-Supervisor.
33003
Waarschuwing
/
Aanmelding van de gebruiker %1 mislukt. Het ingevoerde wachtwoord is
fout.
/
U heeft een ongeldig wachtwoord ingevoerd.
Herhaal de procedure.
33004
Waarschuwing
/
Aanmelding van de gebruiker %1 mislukt. De gebruiker is onbekend.
/
U heeft een ongeldige gebruikersnaam ingevoerd.
Vraag aan de beheerder van de terminal een geldige gebruikersnaam.
33006
Waarschuwing
/
De gebruiker %1 is aangemeld en kan niet worden gewist.
/
De aangemelde gebruiker kan zichzelf niet wissen.
Meld u als beheerder aan op de terminal en herhaal de procedure.
11 Probleemoplossing
270
33009
Waarschuwing
/
De gebruikersnaam %1 is ongeldig. Een geldige gebruikersnaam heeft een
lengte van 1-32 tekens. De volgende speciale tekens zijn niet toegestaan
\/:*?""<>|
/
U wilt een nieuwe gebruiker aanmaken. De gebruikersnaam mag geen in de
melding genoemde speciale tekens bevatten.
33010
Waarschuwing
/
Wijzigingen aan de standaardgebruiker %1 zijn niet mogelijk.
/
Het gebruikersprofiel kan niet gewijzigd worden.
33012
Waarschuwing
/
De gebruikersnaam %1 wordt al gebruikt. Kies een andere gebruikersnaam.
/
U wilt een nieuwe gebruiker aanmaken. Een gebruiker met deze gebrui-
kersnaam is al aanwezig.
Kies een andere gebruikersnaam.
34000
Waarschuwing
/
De update van het Rescue System is mislukt.
Herhaal de procedure.
/
De update is om onbekende reden mislukt.
Herhaal de procedure. Laat gedurende de update de USB-stick ingestoken
en schakel de terminal niet uit.
34001
Waarschuwing
/
De CCI.OS-update is mislukt.
/
De update is om onbekende reden mislukt.
Herhaal de procedure. Laat gedurende de update de USB-stick ingestoken
en schakel de terminal niet uit.
11 Probleemoplossing
271
34002
Waarschuwing
/
De verbinding van de terminal met ISOBUS kon niet worden verbroken.
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK".
34003
Waarschuwing
/
De back-up kon niet worden gemaakt.
/
U wilt een back-up aanmaken, bijv. voor uitvoeren van een CCI.OS-update.
De back-up kan niet worden gemaakt of niet op de USB-stick worden opges-
lagen.
Controleer
of de USB-stick functioneert,
of de schrijfbeveiligingsschakelaar van de USB-stick in de stand „uit“
staat en
of de USB-stick minstens 1
GB vrije geheugenruimte heeft.
Herhaal de procedure.
34004
Voorzichtig
/
Wilt u de CCI.OS-update uitvoeren?
De terminal kan tijdens de update niet worden gebruikt.
/
Beveiligingsvraag. Een update van CCI.OS kan meerdere minuten duren. De
terminal start mogelijk meerdere keren opnieuw. De terminal en de ISOBUS-
machine kunnen tijdens de update niet bediend worden.
Druk op "OK", om de update te starten.
Druk op "Annuleren" als de update niet moet worden uitgevoerd.
11 Probleemoplossing
272
34005
Voorzichtig
/
Wilt u de back-up maken?
De terminal kan tijdens het maken van de back-up niet worden gebruikt.
/
Beveiligingsvraag. Het maken van de back-up kan meerdere minuten duren.
De terminal en de ISOBUS-machine kunnen tijdens het maken van de up-
date niet bediend worden.
Druk op "OK" om de back-up te maken.
Druk op "Annuleren" als de Back-up niet moet worden gemaakt.
34006
Voorzichtig
/
Wilt u de terminal opnieuw starten?
/
Beveiligingsvraag.
Druk op "OK", om de terminal opnieuw te starten.
Tijdens het starten wordt de verbinding met de machine onderbroken.
Druk op "Annuleren" als u zonder herstart verder wilt werken.
34007
Voorzichtig
/
Wilt u de CCI.OS-update uitvoeren?
/
Beveiligingsvraag. Een update van CCI.OS kan meerdere minuten duren. De
terminal start mogelijk meerdere keren opnieuw. De terminal en de ISOBUS-
machine kunnen tijdens de update niet bediend worden.
Druk op "OK", om de update te starten.
Druk op "Annuleren" als de update niet moet worden uitgevoerd.
34008
Waarschuwing
/
Niet voldoende vrije geheugenruimte op de USB-stick.
Gebruik een USB-stick met extra vrije opslagruimte van minstens %1 bytes.
/
U wilt gegevens op de USB-stick opslaan, bijv.
een back-up of een gebeur-
tenisprotocol. De vrije geheugenruimte op de USB-stick is niet voldoende.
Sluit een USB-stick met voldoende vrije geheugenruimte aan.
11 Probleemoplossing
273
34009
Voorzichtig
/
Wilt u het Rescue-systeem updaten?
De terminal kan tijdens de update niet worden gebruikt.
/
Beveiligingsvraag. De update van het Rescue-System kan meerdere minuten
duren. De terminal start mogelijk meerdere keren opnieuw. De terminal en
de ISOBUS-machine kunnen tijdens de update niet bediend worden.
Druk op "OK", om de update te starten.
Druk op "Annuleren" als de update niet moet worden uitgevoerd.
34010
Waarschuwing
/
De update van het Rescue System is mislukt.
/
Herhaal de procedure. Laat gedurende de update de USB-stick ingestoken
en schakel de terminal niet uit.
34011
Waarschuwing
/
De update van de module "APA-Supervisor" is mislukt.
Herhaal de CCI.OS-update of voer de update van de APA-Supervisor in het
Rescue-System uit.
/
Herhaal de update. Laat gedurende de update de USB-stick ingestoken en
schakel de terminal niet uit.
Als de update van de APA-Supervisor weer mislukt, moet de APA-Supervisor
afzonderlijk worden geüpdatet.
Neem contact op met uw servicepartner.
De servicepartner heeft een speciaal updatebestand.
De servicepartner voert de update in het Rescue-System van de termi-
nal uit.
Het Rescue-System wordt in deze gebruiksaanwijzing niet beschreven.
Neem contact op met uw dealer.
11 Probleemoplossing
274
34012
Waarschuwing
/
De update van de module "System-Supervisor" is mislukt.
Herhaal de CCI.OS-update of voer de update van de System-Supervisor in
het Rescue-System uit.
/
Herhaal de update. Laat gedurende de update de USB-stick ingestoken en
schakel de terminal niet uit.
Als de update van de System-Supervisor weer mislukt, moet de System-Su-
pervisor afzonderlijk worden geüpdatet.
Neem contact op met uw servicepartner.
De servicepartner heeft een speciaal updatebestand.
De servicepartner voert de update in het Rescue-System van de termi-
nal uit.
Het Rescue-System wordt in deze gebruiksaanwijzing niet beschreven.
Neem contact op met uw dealer.
34013
Waarschuwing
/
De update van de module "Bootloader" is mislukt.
Herhaal de CCI.OS-update of voer de update van de Bootloader in het Res-
cue-System uit.
/
Herhaal de update. Laat gedurende de update de USB-stick ingestoken en
schakel de terminal niet uit.
Als de update van de U-Boot weer mislukt, moet de U-Boot afzonderlijk wor-
den geüpdatet.
U heeft een speciaal installatiebestand nodig.
De update moet in het Rescue-System van de terminal worden uitgevo-
erd.
Het Rescue-System wordt in deze gebruiksaanwijzing niet beschreven.
Neem contact op met uw dealer.
11 Probleemoplossing
275
34014
Waarschuwing
/
De back-up kon niet worden hersteld.
1. AAN/UIT-knop gedurende 12
sec. indrukken.
2. AAN/UIT-knop indrukken en Rescue-System starten
3. Herstel een andere back-up of schakel de terminal in de fabrieksstand.
/
U wilt een back-up herstellen, bijv.
om na een mislukte update weer de vo-
rige versie van CCI.OS te installeren. Het herstellen van de back-up is
mislukt.
Start het Rescue-System en herhaal de procedure. Gebruik eventueel een
andere back-up:
1. AAN/UIT-knop gedurende 12
sec. indrukken.
De terminal geeft meerdere keren een zacht piepsignaal.
2. AAN/UIT-knop loslaten en dan kort indrukken.
Het Rescue-System van de terminal wordt gestart.
3. Druk op de knop "back-up herstellen".
Als het herstellen van de back-up weer mislukt kunt u de terminal in de fab-
riekstoestand terugbrengen.
Druk in het Rescue-System op de knop "Fabrieksinstellingen herstellen".
11 Probleemoplossing
276
34015
Waarschuwing
/
De terminal kan niet in fabriekstoestand worden teruggebracht.
1. 1. AAN/UIT-knop gedurende 12
sec. indrukken.
2. AAN/UIT-knop indrukken en Rescue-System starten.
3. Een andere back-up herstellen.
/
U wilt de terminal in de fabriekstoestand terugzetten, bijv.
voordat u het ap-
paraat aan een andere gebruiker doorgeeft. De fabriekstoestand kan niet
worden hersteld.
Start het Rescue-System en herhaal de procedure. Gebruik eventueel een
andere back-up:
1. AAN/UIT-knop gedurende 12
sec. indrukken.
De terminal geeft meerdere keren een zacht piepsignaal.
2. AAN/UIT-knop loslaten en dan kort indrukken.
Het Rescue-System van de terminal wordt gestart.
3. Druk op de knop "fabriekstoestand herstellen".
Als de fabriekstoestand niet kan worden hersteld:
Neem contact op met uw dealer.
34017
Voorzichtig
/
Wity u de CCI.OS-update downloaden?
/
Beveiligingsvraag.
Het updatebestand is meerdere MB's groot. Bij downloaden via een mobiele
verbinding worden kosten in rekening gebracht.
Druk op "OK" om de download te starten en de update uit te voeren.
Druk op "Annuleren" als de update niet moet worden uitgevoerd.
34018
Waarschuwing
/
De CCI.OS-update kon niet worden gedownload.
/
De download van de update is mislukt. De internetverbinding is instabiel of
de updateserver heeft een storing.
Herhaal de procedure.
11 Probleemoplossing
277
34019
Voorzichtig
/
Wilt u de procedure annuleren?
/
Beveiligingsvraag. U wilt een lopende procedure annuleren.
Druk op "OK" om de procedure te annuleren.
Druk op "Annuleren" om de procedure verder uit te voeren.
35000
Voorzichtig
/
De aangesloten USB-stick kan niet gelezen worden. Gebruik een andere
USB-stick.
/
De USB-stick kan niet door de terminal gelezen worden.
Gebruik een andere USB-stick.
35998
Melding
/
USB-stick verwijderd
/
U heeft de USB-stick uit de terminal getrokken.
35999
Melding
/
USB-stick aangesloten
/
U heeft een USB-stick op de terminal aangesloten. De terminal heeft de USB-
stick herkent.
11 Probleemoplossing
278
36000
Waarschuwing
/
De protocollen konden niet worden geëxporteerd.
Sluit een USB-stick aan en herhaal de procedure.
/
U wilt alle op de terminal gemaakte protocollen op een USB-stick opslaan. Er
is geen USB-stick aangesloten of de terminal heeft de USB-stick niet her-
kend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
36001
Waarschuwing
/
Het protocol-level kon niet worden ingesteld.
/
Het protocol-level mag alleen door de ontwikkelaar of door Service worden
ingesteld.
36997
Melding
/
Gebeurtenisprotocol geëxporteerd
/
Alle gebeurtenisprotocollen worden door de terminal naar de USB-stick ver-
schoven.
36998
Melding
/
Gebeurtenisprotocol geëxporteerd
/
Het geselecteerde gebeurtenisprotocol is door de terminal naar de USB-stick
verschoven.
11 Probleemoplossing
279
37000
Melding
/
IP-instelling gelukt
/
Deze melding wordt alleen in de ontwikkelaarsmodus weergegeven.
37001
Melding
/
WLAN-verbinding is verbroken
/
U heeft de terminal van het WLAN losgekoppeld.
37002
Melding
/
WLAN-verbinding is tot stand gebracht
/
U heeft de terminal met een WLAN verbonden.
37003
Melding
/
WLAN-verbinding wordt tot stand gebracht...
/
De terminal maakt verbinding met een WLAN. De procedure kan enige se-
conden duren.
37004
Voorzichtig
/
Verbinding met het WLAN mislukt.
Het ingevoerde wachtwoord is ongeldig.
/
U heeft een foutief WLAN-wachtwoord ingevoerd.
1. In het keuzemenu "WLAN-netwerken" op de knop met het WLAN drukken
en ingedrukt houden.
Er wordt een contextmenu weergegeven.
2. "Bewerken" kiezen.
Het venster voor wachtwoordinvoer wordt weergegeven.
3. Wachtwoord corrigeren en invoer bevestigen.
11 Probleemoplossing
280
37005
Melding
/
IP-instelling mislukt
/
Deze melding wordt alleen in de ontwikkelaarsmodus weergegeven.
39000
Waarschuwing
/
Er is nog maar %2% van het interne geheugen beschikbaar.
Exporteer alle gebeurtenisprotocollen naar een USB-stick, om geheugen-
ruimte vrij te maken.
/
U heeft zoveel gebeurtenisprotocollen gemaakt dat het interne geheugen van
de terminal bijna vol is. Maak intern geheugen vrij, zodat het terminalbedrijf
niet instabiel wordt.
Exporteer alle gebeurtenisprotocollen naar een USB-stick
( Hfdst. 11.2.1).
39001
Waarschuwing
/
Er is nog maar %2% of %1
MB van het interne geheugen beschikbaar.
/
Het interne geheugen van de terminal is bijna vol. Maak intern geheugen
vrij, zodat het terminalbedrijf niet instabiel wordt.
Exporteer alle gebeurtenisprotocollen naar een USB-stick
( Hfdst. 11.2.1).
Exporteer alle voltooide opdrachten ( Hfdst. 8.4.2).
39991
Melding
/
Gebeurtenisprotocol geëxporteerd
/
Het gebeurtenisprotocol is op de USB-stick opgeslagen.
39992
Waarschuwing
/
Het gebeurtenisprotocol kon niet worden gemaakt.
/
Interne fout. De oorzaak is onbekend.
Herhaal de procedure.
11 Probleemoplossing
281
39993
Melding
/
Protocol wordt gemaakt
/
Het protocol wordt gemaakt. De procedure kan enige seconden duren.
39994
Melding
/
Protocol wordt geëxporteerd
/
U heeft de knop "Gebeurtenisprotocol exporteren" tweemaal ingedrukt
( Hfdst. 11.2.1). De procedure kan maar één keer worden gestart.
Wacht tot de melding "Gebeurtenisprotocol geëxporteerd" weergegeven
wordt.
39995
Melding
/
Geen gebeurtenisprotocol gevonden
/
U wilt een gebeurtenisprotocol exporteren, bijv.
om aan de servicepartner te
verzenden. Op de terminal is echter geen gebeurtenisprotocol beschikbaar.
Maak een gebeurtenisprotocol.
39996
Melding
/
Gebeurtenisprotocol geëxporteerd
/
De gebeurtenisprotocollen zijn op de USB-stick opgeslagen.
39999
Melding
/
Gebeurtenisprotocol gemaakt
/
De gebeurtenisprotocollen zijn gemaakt en kunnen nu op de USB-stick opge-
slagen worden.
11 Probleemoplossing
282
40003
Voorzichtig
/
Wilt u de Licentiegegevens wissen?
Bevestig de melding en start de terminal opnieuw.
/
Deze melding wordt alleen in de ontwikkelaarsmodus weergegeven.
Beveiligingsvraag.
U wilt de terminal-licentie en de licentiesleutel van de apps wissen:
De terminal kan voor machinebediening gebruikt worden.
CCI.Command en CCI.Control kunnen niet meer gebruikt worden.
Druk op "OK" om de licentiegegevens te wissen.
Druk op "Annuleren" om de licentiegegevens te behouden.
40004
Melding
/
Licentiegegevens gewist
/
De op de terminal opgeslagen licentiegegevens worden gewist:
De terminal kan voor machinebediening gebruikt worden.
CCI.Command en CCI.Control kunnen niet meer gebruikt worden.
40005
Waarschuwing
/
De licentiegegevens konden niet worden gewist.
/
U wilt de op de terminal opgeslagen licentiegegevens wissen. De procedure
is om onbekende reden mislukt.
Herhaal de procedure.
40006
Waarschuwing
/
Er zijn geen licentiegegevens beschikbaar.
/
Deze melding wordt alleen in de ontwikkelaarsmodus weergegeven.
De licentiegegevens zullen worden gewist. Er zijn echter geen licentiegege-
vens op de terminal voorhanden.
11 Probleemoplossing
283
40007
Waarschuwing
/
Geen internetverbinding. Actualiseer de licentiegegevens met de USB-stick of
door handmatige invoer.
/
U wilt de licentiegegevens via internet actualiseren. Dat is de eenvoudigste
en snelste manier van actualiseren. De terminal is echter niet meer met in-
ternet verbonden.
Verbind de terminal met internet ( Hfdst. 4.3.4).
Actualiseer de licentiegegevens.
40008
Waarschuwing
/
De actualisering van de licentiegegevens is mislukt. Actualiseer de licentiege-
gevens met de USB-stick of door handmatige invoer.
/
U wilt de licentiegegevens via internet actualiseren. Dat is de eenvoudigste
en snelste manier van actualiseren. De terminal is met internet verbonden,
maar de licentieserver meldt een fout.
Actualiseer de licentiegegevens via een USB-stick of handmatig
( Hfdst. 4.3.3).
41000
Waarschuwing
/
Serverfout. Probeer het later opnieuw.
/
U wilt de terminal met de agrirouter verbinden. De terminal is met internet
verbonden, maar agrirouter is niet bereikbaar.
Herhaal de procedure over een paar minuten.
41002
Waarschuwing
/
De registratie bij agrirouter is mislukt.
/
U heeft in de instellingen van de agrirouter de registratiecode ingevoerd.
Deze vindt u via de URL www.myagrirouter.com. De terminal is met internet
verbonden. De registratie op de agrirouter mislukt.
Vermoedelijk is de ingevoerde registratiecode ongeldig.
Lees op www.myagrirouter.com de registratiecode van uw account.
Voer op de terminal de registratiecode opnieuw in.
11 Probleemoplossing
284
41008
Waarschuwing
/
Aanmelding mislukt. Die ingevoerde ID is ongeldig.
/
De applicatie-ID en de certificerings-ID zijn in de instellingen van de agrirou-
ter vooringesteld. De voorinstelling is door u gewijzigd of is om een andere
reden ongeldig.
Vraag bij uw dealer de correcte ID's op en voer deze in de terminal in
( Hfdst. 4.3.5).
Schakel agrirouter in.
De terminal meldt zich met de nieuwe ID's bij de agrirouter aan.
41009
Waarschuwing
/
Aanmelding mislukt. Het ingevoerde internetadres is ongeldig.
/
Het internetadres van de registratiedienst is in de instellingen van de agr-
irouter vooringesteld. De voorinstelling is door u gewijzigd of is om een an-
dere reden ongeldig.
Vraag bij uw dealer de correcte adressen van de registratiedienst op en
voer deze in de terminal in ( Hfdst. 4.3.5).
Schakel agrirouter in.
De terminal meldt zich met een nieuw adres bij de agrirouter aan.
50000
Voorzichtig
/
Machine kon niet geladen worden.
/
De Object Pool van de machine kan door de terminal niet correct worden
weergegeven. Bediening de machine is daarom niet mogelijk.
1. Koppel de machine los van de ISOBUS en wacht 5 seconden.
2. Sluit de machine weer aan op de ISOBUS.
Als de storing niet kan worden verholpen is er waarschijnlijk een fundamen-
teel probleem met de machine:
Neem contact op met de machinefabrikant of zijn servicepartner.
11 Probleemoplossing
285
50001
Voorzichtig
/
De verbinding met de machine is onderbroken.
/
De terminal heeft geen verbinding meer met de machine.
U heeft de machine losgekoppeld van de ISOBUS of
er is een verbindingprobleem opgetreden op de ISOBUS.
1. Koppel de machine los van de ISOBUS en wacht 5 seconden.
2. Sluit de machine weer aan op de ISOBUS.
50002
Waarschuwing
/
De automatische AUX-indeling is mislukt. Voer de AUX-indeling handmatig
uit.
/
De AUX-indeling hoeft maar één keer te worden uitgevoerd. De AUX-indeling
is na een herstart van de machine en de AUX-bedieningseenheid weer be-
schikbaar en wordt automatisch uitgevoerd. De automatische AUX-indeling is
mislukt.
Voer de AUX-indeling handmatig uit ( Hfdst. 7.4.1).
50003
Waarschuwing
/
De AUX-indeling is mislukt. Herhaal de procedure.
/
Als de storing niet kan worden verholpen is er waarschijnlijk een fundamen-
teel probleem met de machine of de AUX-bedieningseenheid:
Neem contact op met de machinefabrikant of zijn servicepartner.
50004
Voorzichtig
/
Geen verbinding met machine %1.
De bediening van de machine met de AUX-bedieningseenheid is niet moge-
lijk.
/
De terminal heeft geen verbinding meer met de machine.
U heeft de machine losgekoppeld van de ISOBUS of
er is een verbindingprobleem opgetreden op de ISOBUS.
1. Koppel de machine los van de ISOBUS en wacht 5 seconden.
2. Sluit de machine weer aan op de ISOBUS.
11 Probleemoplossing
286
50005
Waarschuwing
/
Geen verbinding met de AUX-bedieningseenheid.
De bediening van de machine met de AUX-bedieningseenheid is niet moge-
lijk.
/
De terminal heeft geen verbinding meer met de AUX-bedieningseenheid.
U heeft de AUX-bedieningseenheid losgekoppeld van de ISOBUS of
er is een verbindingprobleem opgetreden op de ISOBUS.
1. Koppel de AUX-bedieningseenheid los van de ISOBUS en wacht 5 secon-
den.
2. Sluit de AUX-bedieningseenheid weer op de ISOBUS aan.
50006
Waarschuwing
/
De AUX-indeling is mislukt. De AUX-bedieningseenheid meldt een storing.
/
Herhaal de procedure.
Als de storing niet kan worden verholpen is er waarschijnlijk een fundamen-
teel probleem met de AUX-bedieningseenheid:
Neem contact op met uw dealer.
50007
Waarschuwing
/
De AUX-indeling is mislukt. De machine reageert niet.
/
1. Koppel de machine en AUX-bedieningseenheid los van de ISOBUS en
wacht 5 seconden.
2. Sluit de machine en AUX-bedieningseenheid weer op de ISOBUS aan.
3. Herhaal de AUX-indeling ( Hfdst. 7.4.1).
Als de storing niet kan worden verholpen is er waarschijnlijk een fundamen-
teel probleem met de machine of de AUX-bedieningseenheid:
Neem contact op met de machinefabrikant of zijn servicepartner.
11 Probleemoplossing
287
50008
Waarschuwing
/
De AUX-indeling is mislukt. De machine meldt een storing.
/
1. Koppel de machine en AUX-bedieningseenheid los van de ISOBUS en
wacht 5 seconden.
2. Sluit de machine en AUX-bedieningseenheid weer op de ISOBUS aan.
3. Herhaal de AUX-indeling ( Hfdst. 7.4.1).
Als de storing niet kan worden verholpen is er waarschijnlijk een fundamen-
teel probleem met de machine of de AUX-bedieningseenheid:
Neem contact op met de machinefabrikant of zijn servicepartner.
50009
Waarschuwing
/
De AUX-indeling is mislukt. De AUX-bedieningseenheid reageert niet.
/
1. Koppel de machine en AUX-bedieningseenheid los van de ISOBUS en
wacht 5 seconden.
2. Sluit de machine en AUX-bedieningseenheid weer op de ISOBUS aan.
3. Herhaal de AUX-indeling ( Hfdst. 7.4.1).
Als de storing niet kan worden verholpen is er waarschijnlijk een fundamen-
teel probleem met de machine of de AUX-bedieningseenheid:
Neem contact op met de machinefabrikant of zijn servicepartner.
50010
Waarschuwing
/
Het UT-nummer is al in gebruik. Kies een ander UT-nummer en start de ter-
minal opnieuw.
/
De UT is de ISOBUS-functie voor bediening van de ISOBUS-machines.
Meestal heeft elke ISOBUS-terminal een UT. Elke UT aan de ISOBUS moet
een eenduidig UT-nummer hebben. Als u dus meerdere ISOBUS-terminals en
dus UT's op de ISOBUS gebruikt, moeten u aan elke UT een eenduidig num-
mer toewijzen.
Opmerking: De CCI 800/CCI 1200 heeft twee UT's.
Opmerking: De UT waarmee u de extra AUX-bedieningseenheid wilt bedie-
nen moet UT-nummer 1 hebben.
De storingsmelding verschijnt als twee UT's hetzelfde UT-nummer hebben.
Wijzig het UT-nummer van de UT op de CCI 800/CCI 1200 of op de andere
ISOBUS-terminal.
11 Probleemoplossing
288
50011
Melding
/
Maschines zijn geëxporteerd
/
U hebt één of meerdere machines op een USB-stick opgeslagen.
De export van een machine op de USB-stick is alleen bij service van belang.
De geëxporteerde gegevens kunnen alleen door Service worden geanaly-
seerd.
50012
Voorzichtig
/
De machines konden niet worden geëxporteerd. Controleer of er een USB-
stick is aangesloten.
/
U wilt één of meerdere machines op een USB-stick opslaan. Er is geen USB-
stick aangesloten of de terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
50995
Voorzichtig
/
Wilt u het UT-nummer wijzigen? De verbinding met de machine wordt onder-
broken en CCI.UT wordt opnieuw gestart.
/
Beveiligingsvraag. U heeft het UT-nummer gewijzigd,
bijvoorbeeld om te gar-
anderen dat alle op de ISOBUS aangesloten UT's verschillende UT-nummers
hebben.
Druk op "OK" om de wijzigingen over te nemen.
De verbinding met de machine wordt onderbroken en CCI.UT wordt
opnieuw gestart.
Gedurende de procedure is geen machinebediening mogelijk.
Druk op "Annuleren", om het oude UT-nummer te behouden.
11 Probleemoplossing
289
50996
Waarschuwing
/
Dit UT-nummer is door de andere CCI.UT toegewezen.
Kies een ander UT-nummer.
/
U heeft het UT-nummer van CCI.UT A (bijv. B) gewijzigd,
bijvoorbeeld om te
garanderen dat alle op de ISOBUS aangesloten UT's verschillende UT-num-
mers hebben. Het nummer dat u aan CCI.UT A (of B) wilt toewijzen is al aan
CCI.UT B (bzw. CCI.UT A) toegewezen.
Stel een ander UT-nummer in.
50997
Voorzichtig
/
Start de terminal opnieuw om de wijzigingen over te nemen.
/
Beveiligingsvraag. Sommige wijzigingen worden pas actief als de terminal
opnieuw gestart wordt.
Druk op "OK", om de terminal opnieuw te starten.
Gedurende de procedure is geen machinebediening mogelijk.
50998
Melding
/
Machine wordt geladen
/
Het laden van de grafische gebruikersinterface van de ISOBUS-machine kan
meerdere minuten duren.
11 Probleemoplossing
290
51001
Waarschuwing
/
Geen USB-stick aangesloten.
/
De geselecteerde functie vereist een USB-stick. Er is geen USB-stick aan-
gesloten of de terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
51002
Melding
/
Opdrachten geïmporteerd
/
De opdrachten zijn van de USB-stick of uit agrirouter geïmporteerd en kun-
nen nu bewerkt of gestart worden.
51003
Waarschuwing
/
De opdrachten konden niet worden geïmporteerd.
/
De storing kan de volgende oorzaken hebben:
U heeft de USB-stick verwijderd voordat de actie is voltooid.
De vrije geheugenruimte op de terminal is niet toereikend.
Herhaal de procedure en laat de USB-stick aangesloten tot de procedure
is afgesloten.
51004
Melding
/
Opdrachten geëxporteerd
/
De opdrachten worden op de USB-stick opgeslagen of naar agrirouter ver-
zonden.
11 Probleemoplossing
291
51005
Waarschuwing
/
De opdrachten konden niet worden geëxporteerd.
/
U wilt opdrachten op een USB-stick opslaan. De opdrachten kunnen niet op
de USB-stick opgeslagen worden.
Controleer
of de USB-stick functioneert,
of de schrijfbeveiligingsschakelaar van de USB-stick in de stand „uit“
staat en
of de USB-stick minstens 20
MB vrije geheugenruimte heeft.
Herhaal de procedure.
De USB-stick moet op de terminal aangesloten blijven, tot de procedure af-
gesloten is:
De melding 51004 "Opdrachten geëxporteerd" wordt weergegeven.
51006
Melding
/
Shape-bestand geïmporteerd
/
Het Shape-bestand is van de USB-stick of van de agrirouter geïmporteerd.
51007
Waarschuwing
/
Het Shape-bestand kon niet worden geïmporteerd.
/
Heeft u de USB-stick verwijderd voordat de actie is afgesloten?
Herhaal de procedure en laat de USB-stick aangesloten tot de procedure
is afgesloten.
51008
Melding
/
Shape-bestand geëxporteerd
/
Het Shape-bestand is op de USB-stick opgeslagen of naar agrirouter verzon-
den.
11 Probleemoplossing
292
51009
Waarschuwing
/
Het Shape-bestand kon niet worden geëxporteerd.
/
Heeft u de USB-stick verwijderd voordat de actie is afgesloten?
Herhaal de procedure en laat de USB-stick aangesloten tot de procedure
is afgesloten.
51010
Melding
/
Bericht is geëxporteerd
/
De berichten zijn op de USB-stick opgeslagen of naar agrirouter verzonden.
51011
Waarschuwing
/
Het bericht kon niet worden geëxporteerd.
/
Heeft u de USB-stick verwijderd voordat de actie is afgesloten?
Herhaal de procedure en laat de USB-stick aangesloten tot de procedure
is afgesloten.
51012
Melding
/
Opdrachten geëxporteerd
/
De opdrachten worden op de USB-stick opgeslagen of naar agrirouter ver-
zonden.
51013
Waarschuwing
/
De opdrachtgegevens konden niet worden geëxporteerd.
/
Heeft u de USB-stick verwijderd voordat de actie is afgesloten?
Herhaal de procedure en laat de USB-stick aangesloten tot de procedure
is afgesloten.
11 Probleemoplossing
293
51014
Waarschuwing
/
De opdracht kon niet worden gewist.
/
De opdracht mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
De opdracht wordt niet gewist.
51015
Waarschuwing
/
De bestuurder kon niet worden gewist.
/
De bestuurder mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
De bestuurder wordt niet gewist.
51016
Waarschuwing
/
De maatregel kon niet worden gewist.
/
De maatregel mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
De maatregel wordt niet gewist.
51017
Waarschuwing
/
De techniek kon niet worden gewist.
/
De techniek mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
De techniek wordt niet gewist.
51018
Waarschuwing
/
De klant kon niet worden gewist.
/
De klant mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
De klant wordt niet gewist.
11 Probleemoplossing
294
51019
Waarschuwing
/
Het bedrijf kon niet worden gewist.
/
Het bedrijf mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
Het bedrijf wordt niet gewist.
51020
Waarschuwing
/
Het veld kon niet worden gewist.
/
Het veld mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
Het veld wordt niet gewist.
51021
Waarschuwing
/
Het product kon niet worden gewist.
/
Het product mag (en kan) niet gewist worden.
Druk op "OK".
Het product wordt niet gewist.
51022
Waarschuwing
/
De Task Controller-functie van de machine vertoont een defect. Rate Control
en Section Control kunnen niet uitgevoerd worden.
/
De Task Controller van de machine heeft een storing.
Rate Control en Section Control kunnen niet uitgevoerd worden.
Neem contact op met uw dealer.
51023
Melding
/
Nieuwe opdrachten beschikbaar
/
In Postvak In van de agrirouter zijn nieuwe opdrachten beschikbaar en deze
kunnen geïmporteerd worden ( Hfdst. 8.4.1).
11 Probleemoplossing
295
51024
Melding
/
Gegevens naar agrirouter verzonden
/
U heeft de opdrachten, berichten of andere gegevens naar agrirouter
geëxporteerd. De procedure is afgesloten.
51025
Waarschuwing
/
agrirouter kon de opdrachten niet verzenden.
/
U heeft de opdrachten, berichten of andere gegevens naar agrirouter
geëxporteerd. De gegevens konden niet van de terminal naar agrirouter wor-
den verzonden. De gegevens worden in Postvak Uit van de agrirouter opges-
lagen.
Gegevens in Postvak Uit moeten handmatig verzonden worden.
1. Verbind de terminal met internet.
2. Verzend de gegevens in Postvak Uit handmatig ( Hfdst. 4.3.5).
51026
Waarschuwing
/
De opdracht kon niet worden gestart. Een applicatiekaart in de opdracht is
niet aan een machine toegewezen.
/
De opdracht bevat meerdere applicatiekaarten. Een van de applicatiekaarten
is echter niet aan een machine toegewezen.
Wijs de applicatiekaart aan een machine toe.
51029
Melding
/
In veld gereden
/
Dit bericht wordt weergegeven als de optie "Aanwijzing bij veld inrijden" ge-
activeerd is.
De tractor of de zelfrijdende machine heeft de veldgrens overschreden en
is op het veld.
Alle opdrachten die aan het veld zijn toewezen worden weergegeven.
Selecteer een opdracht in het menu of maak een nieuwe opdracht aan.
11 Probleemoplossing
296
51030
Melding
/
Veld verlaten
/
Dit bericht wordt weergegeven als de optie "Aanwijzing bij veld inrijden" ge-
activeerd is.
De tractor of de zelfrijdende machine heeft het veld verlaten.
Pauzeer de opdracht.
52001
Voorzichtig
/
Wilt u de veldgrens wissen?
/
Beveiligingsvraag.
Bevestig de vraag met "OK" om de veldgrens te wissen.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om het wisproces te annuleren.
De veldgrens wordt niet gewist.
52002
Voorzichtig
/
Wilt u de wendakker wissen?
/
Bevestig de vraag met "OK" om de wendakker te wissen.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om het wisproces te annuleren.
De wendakker wordt niet gewist.
52003
Waarschuwing
/
Eerst de veldgrens berekenen of registreren. Vervolgens de wendakker ma-
ken.
/
Beveiligingsvraag.
Bevestig de vraag met "OK".
De wendakker rondom kan alleen berekend worden, als er een veldgrens
voorhanden is.
1. Leg de veldgrens vast of bereken de veldgrens ( Hfdst. 9.3).
2. Maak de wendakker ( Hfdst. 9.4.2)
11 Probleemoplossing
297
52004
Voorzichtig
/
Wilt u het bewerkte oppervlak wissen?
/
Beveiligingsvraag.
Bevestig de vraag met "OK" om het bewerkte oppervlak te wissen.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om het wisproces te annuleren.
Het bewerkte oppervlak wordt niet gewist.
52005
Voorzichtig
/
Wilt u het veld wissen?
/
Beveiligingsvraag.
Bevestig de vraag met "OK" om het veld te wissen.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om het wisproces te annuleren.
Het veld wordt niet gewist.
52010
Waarschuwing
Section Control: De automatische modus is gedeactiveerd. De GPS-nau-
wkeurigheid is niet voldoende.
/
Section Control vereist voor de uitvoering van de locatiespecifieke deelbreed-
teschakeling een GPS-signaal van nauwkeurigheidsklasse DGPS of beter.
Door atmosferische storingen en schaduwen kan er zich uitval van DGPS
voordoen.
1. Controleer het pictogram in de statusbalk ( Hfdst. 3.3).
Voor Section Control moeten drie groene punten weergegeven worden.
Bij EGNOS- of WAAS-correctie wordt "DGPS" boven de 3 groene pun-
ten weergegeven, bij RTK-correctie "RTK fix" of "RTK float".
2. Wacht tot het signaal in de vereiste nauwkeurigheid beschikbaar is.
3. Schakel de automatische modus in.
11 Probleemoplossing
298
52011
Waarschuwing
/
De Section Control automatische modus kon niet worden geactiveerd. De
GPS-nauwkeurigheid is niet voldoende.
/
Waarschuwing 52010
1. Wacht tot er een GPS-signaal in de vereiste nauwkeurigheid beschikbaar
is.
2. Herhaal de procedure.
52012
Waarschuwing
/
Stop het voertuig om de kalibratie of het referentiepunt te wijzigen.
/
Alleen als het voertuig volledig stilstaat kan het referentiepunt worden be-
paald.
52013
Voorzichtig
/
Wilt u de kalibratie wijzigen?
/
Beveiligingsvraag. U wilt de kalibratie van het referentiepunt wijzigen.
Bevestig de vraag met "OK" om de kalibratie te wijzigen.
De locatie van de tractor wordt als referentiepunt opgeslagen. Het
aanwezige referentiepunt wordt overschreven.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om het aanwezige referentiepunt te
behouden.
52014
Voorzichtig
/
Het aanwezige referentiepunt wordt door het nieuwe referentiepunt vervan-
gen.
/
Beveiligingsvraag. U wilt een referentiepunt toevoegen, hoewel er al een re-
ferentiepunt aanwezig is.
Bevestig de vraag met "OK" om de kalibratie te wijzigen.
Het aanwezige referentiepunt wordt overschreven.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om het aanwezige referentiepunt te
behouden.
11 Probleemoplossing
299
52015
Waarschuwing
/
Er is geen USB-stick aangesloten.
/
De geselecteerde functie vereist een USB-stick. Er is geen USB-stick aan-
gesloten of de terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
52016
Voorzichtig
/
Section Control werkt met DGPS nauwkeuriger dan met GPS.
Wilt u gebruik van GPS voor Section Control toestaan?
/
Beveiligingsvraag. U heeft in de Section Control-instellingen GPS als "Mini-
male nauwkeurigheid GPS-signaal" ingesteld.
Bevestig de vraag met "OK" om de GPS-nauwkeurigheid op GPS in te
stellen.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om de ingestelde GPS-nauwkeurig-
heid te behouden.
Opmerking: Wijzig de voorinstelling voor "Minimale nauwkeurigheid GPS-
signaal" alleen als DGPS niet beschikbaar is.
11 Probleemoplossing
300
52017
Voorzichtig
/
Het bewerkte oppervlak is te groot. Er kunnen lange laadtijden of fouten van
de deelbreedteschakeling optreden. Wilt u het bewerkte oppervlak wissen?
/
De melding wordt meestal pas weergegeven als u te lang met de opdracht
Autolog heeft gewerkt, zonder het bewerkte oppervlak te wissen. Er zijn
zoveel gegevens in de opdracht opgeslagen, dat de verdere bewerking vert-
raagd plaatsvindt.
Wis het bewerkte oppervlak ( Hfdst. ).
52018
Voorzichtig
/
De registratie kon niet worden gestart. De GPS-nauwkeurigheid is niet voldo-
ende.
/
Bevestig de vraag met "OK".
De GPS-nauwkeurigheid is niet voldoende voor de registratie van de locatie-
gerelateerde gegevens. Mogelijk bevindt u zich in een gebied met hoge
schaduwwerking.
1. Controleer het pictogram in de statusbalk ( Hfdst. 3.3).
Voor Section Control moeten drie groene punten weergegeven worden.
Bij EGNOS- of WAAS-correctie wordt "DGPS" boven de 3 groene pun-
ten weergegeven, bij RTK-correctie "RTK fix" of "RTK float".
2. Wacht tot het signaal in de vereiste nauwkeurigheid beschikbaar is.
3. Start de registratie.
52019
Voorzichtig
/
Section Control niet mogelijk. De machine mag maar vier afstandhouders
(Booms) hebben. Configureer de machine opnieuw.
/
Section Control ondersteunt alleen machines met vier afstandhouders.
Wijzig de configuratie van de machine.
11 Probleemoplossing
301
54001
Voorzichtig
/
Wilt u de machine wissen?
/
Beveiligingsvraag.
Bevestig de vraag met "OK" om de machine te wissen.
De machine en de machine-instellingen worden van de terminal ge-
wist.
De machine moet opnieuw ingesteld worden als u deze weer wilt ge-
bruiken.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om de machine te behouden.
54002
Voorzichtig
/
Wilt u de tractor wissen?
/
Als u de melding met "OK" bevestigt, worden de tractor en de tractorinstel-
lingen van de terminal gewist. De instellingen moeten opnieuw ingevoerd
worden.
Beveiligingsvraag.
Bevestig de vraag met "OK" om de tractor te wissen.
De tractor en de tractorinstellingen worden van de terminal gewist.
De tractor moet opnieuw ingesteld worden als u deze weer wilt gebrui-
ken.
Bevestig de vraag met "Annuleren" om de tractor te behouden.
54003
Waarschuwing
/
De ingevoerde waarde <x> valt niet binnen het toegestane bereik van 0 ...
<x1>.
/
De ingevoerde waarde valt buiten het toegestane bereik.
Voer een geldige waarde in.
54004
Waarschuwing
/
De ingevoerde waarde <x> valt niet binnen het toegestane bereik van <x1>
... <x2>.
/
De ingevoerde waarde valt buiten het toegestane bereik.
Voer een geldige waarde in.
11 Probleemoplossing
302
54005
Waarschuwing
/
De ingevoerde waarde <x> valt niet binnen het toegestane bereik van <x1>
... <x2>.
/
De ingevoerde waarde valt buiten het toegestane bereik.
Voer een geldige waarde in.
54006
Voorzichtig
/
Voor activering van het Power Management wordt de TECU opnieuw gestart.
/
Om het Power Management in te schakelen moet de TECU opnieuw gestart
worden.
De verbinding van de TECU met de ISOBUS is tijdens de duur van de her-
start onderbroken.
54007
Voorzichtig
/
Voor deactivering van het Power Management wordt de TECU opnieuw ge-
start.
/
Om het Power Management uit te schakelen moet de TECU opnieuw gestart
worden.
De verbinding van de TECU met de ISOBUS is tijdens de duur van de her-
start onderbroken.
54012
Waarschuwing
/
Er is geen USB-stick aangesloten.
/
De geselecteerde functie vereist een USB-stick. Er is geen USB-stick aan-
gesloten of de terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
11 Probleemoplossing
303
54013
Waarschuwing
/
De GPS-track kon niet worden geïmporteerd.
/
De vrije geheugenruimte op de terminal is niet toereikend.
De GPS-track kan niet naar het interne geheugen gekopieerd worden.
54014
Waarschuwing
/
De GPS-track kon niet geëxporteerd worden. Controleer of er een USB-stick
is aangesloten.
/
U wilt de op de terminal opgeslagen GPS-Track exporteren. De GPS-track
kan niet op de USB-stick worden opgeslagen. Er is geen USB-stick aangeslo-
ten of de terminal heeft de USB-stick niet herkend.
De terminal heeft de USB-stick herkend als de melding "USB-stick aan-
gesloten" weergegeven wordt.
Als u geen USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Sluit een USB-stick aan.
Als u al een USB-stick op de terminal aangesloten heeft:
Trek de USB-stick eruit en sluit deze opnieuw aan.
Als de terminal de USB-stick ondanks opnieuw aansluiten niet herkent.
Gebruik een andere USB-stick of een andere USB-interface van de termi-
nal.
54015
Melding
/
GPS-track geïmporteerd
/
De import van de GPS-tracks van de USB-stick is afgesloten.
54016
Melding
/
GPS-track geëxporteerd
/
De GPS-track is op de USB-stick opgeslagen.
U vindt het bestand met de extensie *.mnea of *.log in de hoofdmap van
de USB-stick.
11 Probleemoplossing
304
54018
Waarschuwing
/
Er is geen GPS-track beschikbaar.
/
U heeft op het bedieningspaneel "GPS-simulatie" op de knop "Exporteren"
gedrukt. Op de terminal is echter geen GPS-track aanwezig die geëxporteerd
kon worden.
Leg met "GPS-track registreren NMEA
0183" een GPS-track vast
( Hfdst. 6.8.9).
54019
Waarschuwing
/
De GPS-ontvanger is niet herkend. Controleer de GPS-instellingen.
/
De in de terminal ingestelde GPS-ontvanger is niet de aangesloten GPS-ont-
vanger:
Kies de juiste GPS-ontvanger.
De ingestelde GPS-ontvanger en de aangesloten GPS-ontvanger zijn iden-
tiek. Waarschijnlijk zijn dan de instellingen op de terminal en de GPS-ont-
vanger incompatibel.
Controleer de instellingen van de GPS-ontvanger en pas de instellingen
op de terminal aan.
54020
Waarschuwing
/
De GPS-ontvanger heeft de wijzigingen niet opgeslagen.
1. Controleer of de juiste GPS-ontvanger is geselecteerd.
2. Herhaal de invoer van de instellingen.
/
Handel zoals in de storingsmelding beschreven.
54021
Voorzichtig
/
Voor het instellen van de GPS-ontvanger wordt de GPS-verbinding verbro-
ken.
/
Om de GPS-ontvanger opnieuw in te stellen moet de verbinding met de ont-
vanger kort onderbroken worden.
De terminal ontvangt gedurende de onderbreking geen locatiegegevens.
11 Probleemoplossing
305
54022
Waarschuwing
/
Ongeldige invoer. Kies 2 PRN of schakel over naar de AUTO-modus.
/
Kies in het bedieningspaneel "SPAS" minstens twee PRN of schakel de
AUTO-modus in.
54023
Melding
/
Instellingen geëxporteerd
/
De machine-instellingen of de tractorinstellingen zijn op de USB-stick opges-
lagen.
U vindt het bestand DEVICEDATA.XML in de hoofdmap van de USB-stick.
54024
Waarschuwing
/
De tractors en machines konden niet geëxporteerd worden. USB-stick met
voldoende vrije geheugenruimte aansluiten en de procedure herhalen.
/
U wilt de machine-instellingen en de tractorinstellingen exporteren. De in-
stellingen kunnen niet op de USB-stick opgeslagen worden.
Controleer
of de USB-stick functioneert,
of de schrijfbeveiligingsschakelaar van de USB-stick in de stand „uit“
staat en
of de USB-stick minstens 20
MB vrije geheugenruimte heeft.
54025
Melding
/
Instellingen geïmporteerd
/
De import van de machine-instellingen en tractorinstellingen van de USB-
stick is afgesloten.
54026
Waarschuwing
/
De tractors en machines konden niet worden geïmporteerd.
/
De storing kan de volgende oorzaken hebben:
De vrije geheugenruimte op de terminal is niet toereikend.
Het bestand DEVICEDATA.XML op de USB-Stick heeft een foutieve inde-
ling.
11 Probleemoplossing
306
54027
Voorzichtig
/
Er kan slechts één GPS-track opgeslagen worden. De aanwezige GPS-track
wordt overschreven.
/
Beveiligingsvraag. U wilt een GPS-track vastleggen. De opname overschrijft
de GPS-track die op de terminal is opgeslagen.
Bevestig de vraag met "OK" om de registratie te starten.
54028
Voorzichtig
/
Er kan slechts één GPS-track opgeslagen worden. De aanwezige GPS-track
wordt overschreven.
/
Beveiligingsvraag. U importeert een GPS-track van de USB-stick. De import
overschrijft de GPS-track die op de terminal opgeslagen is.
Bevestig de vraag met "OK" als u de nieuwe GPS-track op de terminal
wilt opslaan.
56000
Voorzichtig
/
De terminal is niet met de ISOBUS verbonden. De camera kan niet door de
ISOBUS-machine worden gebruikt.
/
Veel ISOBUS-machines kunnen de op de terminal aangesloten camera ge-
bruiken/besturen. Zowel de terminal als de machine moeten met de ISOBUS
verbonden zijn.
1. Herstart de terminal.
2. Koppel de machine los van de ISOBUS en wacht 5 seconden.
3. Sluit de machine weer aan op de ISOBUS.
12 Verklarende woordenlijst
307
12 Verklarende woordenlijst
Achterlifter
Hydraulische inrichtingen aan tractors om uitbreidingsappa-
raten (werktuigen) aan te koppelen en op te tillen.
Ook: 3-punt, 3-puntsophanging of hijsmechanisme achter.
Aftakassensor
De bepaling van het toerental van de aftakas.
Geeft proportioneel aan het toerental van de aftakas een
bepaald aantal elektrische impulsen uit.
agrirouter
Een data-uitwisselingsplatform voor landbouwers en loon-
werkers waarmee machines en agrarische softwareontwik-
kelaars merkoverschrijdend verbonden kunnen worden.
agrirouter transporteert gegevens, maar slaat deze niet op.
Applicatiekaart
Deelkavelspecifieke toepassingskaarten waarop voor iedere
deelkavel in één slag de hoeveelheid van het toe te passen
product wordt vastgelegd, bijv.
bij het bemesten.
De terminal werkt deze op de akker positiegericht af.
Meestal komt er bij de planning van applicatiekaarten naast
de oogstkaarten veel extra informatie kijken, zoals weerge-
gevens, resultaten uit soortonderzoek en resultaten uit de
locatieanalyse, zoals bijv.
bodemmonsters, bodemkaarten of
luchtfoto's.
AUX-bedieningseenheid
Ook: AUX-Control.
AUX-bedieningseenheden zijn bijv.
joysticks of schakelpan-
elen.
Met een AUX-bedieningseenheid kunnen veelgebruikte ma-
chinefuncties comfortabel en efficiënt worden bediend.
AUX-Control
AUX-bedieningseenheid, zie ook AUX-bedieningseenheid
Baudrate
Eenheid waarmee de snelheid van dataoverdracht naar de
seriële interface gemeten wordt.
Bedieningspaneel
Het op het display zichtbare deel van de grafische gebrui-
kersinterface (GUI) van een app of een ISOBUS-machine.
De op het display weergegeven weergave- en bedie-
ningselementen vormen samen het bedieningspaneel. De
weergave-elementen dienen ter informatie, de bedie-
ningselementen kunnen via het touchscreen direct gekozen
worden.
12 Verklarende woordenlijst
308
Bus
Vast in een apparaatbehuizing gemonteerde vrouwelijke
stekkerverbinding.
CAN
Controller Area Network
CCI
Competence Center ISOBUS e.V.
Deelkavel
Met oogstkaarten en andere methoden van de locatieana-
lyse, zoals bodem- of reliëfkaarten, luchtfoto's of mul-
tispectrale opnamen, kunnen op basis van eigen ervaring
zones binnen de slag worden gedefinieerd, als deze zich ge-
durende ca. 4 tot 5 jaren wezenlijk onderscheiden.
Wanneer deze zones voldoende groot zijn en bijvoorbeeld
bij wintertarwe een verschil in oogstpotentieel van ca.
1,5
t/ha hebben, is het zinvol de maatregelen in het kader
van de plantenteelt in deze zones aan te passen aan het
oogstpotentieel.
Dergelijke zones worden dan als deelkavels aangeduid.
Deelkavelspecifieke be-
werking
Satellietgestuurde toepassing van een applicatiekaart.
Dode tijd
De dode tijd beschrijft de tijdmatige vertraging tussen de
opdracht en het daadwerkelijk activeren van een deel-
breedte (bijv. bij de spuit de tijd vanaf de opdracht: "deel-
breedte inschakelen" tot het middel daadwerkelijk wordt
toegepast).
ECU
Electronic Control Unit
Stuurapparaat, jobcomputer
EHR
Elektronische Hubwerksregelung (elektronische hefsys-
teemregeling)
FMIS
Farm Management Information System (Informatiesysteem
agrarisch bedrijf)
Ook: Veldbewerkingsregister
Software voor oogstgegevensverwerking en het aanmaken
van applicatiekaarten.
Geleidingsspoor
Het parallel aan het referentiespoor aangelegde spoor, dat
als oriëntering voor correcte rijaansluiting dient.
GPS
Global Positioning System.
Systeem voor satelliet-ondersteunde locatiebepaling.
GPS-drift
Door de draaiing van de aarde en de veranderende positie
van de satellieten aan de hemel verschuift de berekende po-
sitie van een punt. Deze verschuiving wordt GPS-drift geno-
emd.
12 Verklarende woordenlijst
309
GUI
Graphical User Interface
Die grafische gebruikersinterface moet apps en ISOBUS-ma-
chines op de terminal door middel van grafische symbolen
bedienbaar maken. De GUI omvat alle bedieningspanelen
van een app of machine.
Inbouwstekker
Vast in een apparaatbehuizing gemonteerde mannelijke
stekkerverbinding.
In-cab
Begrip uit de ISO
11783-norm. Beschrijft de negenpolige
ISOBUS-inbouwstekker in de tractorcabine.
Interface
Onderdeel van de terminal bestemd voor de communicatie
met andere apparaten.
Invoerdialoog
Elementen van de grafische gebruiksinterface.
Hiermee is invoer of selectie van waarden mogelijk.
ISB
ISOBUS Shortcut Button (ISOBUS sneltoets)
Met de ISB kunnen functies van een machine worden ge-
deactiveerd die via een ISOBUS-terminal zijn geactiveerd.
Dit is nodig als de machinebediening op de terminal zich al
in Standard-View bevindt.
Welke functie een ISB precies op een machine kan deactive-
ren is zeer verschillend. Deze informatie vindt u in de ge-
bruiksaanwijzing van de machine.
ISOBUS
ISO
11783
Internationale standaard voor gegevensoverdracht tussen in
de landbouw gebruikte machines en apparaten.
ISOBUS-deelnemers
Een apparaat dat op de ISOBUS is aangesloten en via dit
systeem communiceert.
ISO-XML
Op XML gebaseerd ISOBUS-specifiek formaat voor op-
drachtbestanden.
Klant
De bezitter of pachter van het bedrijf waarop een opdracht
wordt uitgevoerd.
Knop
Bedieningselement op het bedieningspaneel, wordt door in-
drukken van het touchscreen bevestigd.
Koppeling
Vrouwelijke stekkerverbinding aan het eind van een kabel.
Koppelpunt
Het punt waarop de machine aan de tractor is gekoppeld.
Locatiegegevens
Machinegegevens en oogstgegevens, zoals bijv.
hijswerkpo-
sitie, balenlengte, deelbreedte en spreidhoeveelheid per
hectare. Deze gegevens worden samen met de huidige GPS-
locatie geregistreerd en opgeslagen.
12 Verklarende woordenlijst
310
Maatregel
Plantenteelt-gerelateerde maatregel
De bezigheid die op het veld wordt uitgeoefend, zoals bijv.
bodembewerking of bemesten.
Machine
Aanhanger- of aanbouwapparaat. Met een machine waar-
mee een opdracht kan worden uitgevoerd.
Menu
Navigatie-element van de grafische gebruikersinterface.
Via het menu heeft u toegang tot alle niet direct op het be-
eldscherm beschikbare functies en instellingen.
Miniplexer
Apparaat voor het omschakelen van videosignalen, waar-
mee het mogelijk is twee camera’s op één video-ingang te
gebruiken (net als bij een Multiplexer, maar met beperkte
functionaliteit).
Multiplexer
Apparaat voor het omschakelen van videosignalen, waar-
mee het mogelijk is meerdere camera’s op één video-ingang
te gebruiken.
NMEA
0183
NMEA
0183 is een standaard voor de communicatie tussen
GPS-ontvanger en terminal. Deze bestaat uit een seriële in-
terface en uit gegevenssets in een gestandaardiseerde inde-
ling.
NMEA
2000
NMEA
2000 is een op CAN gebaseerd netwerk voor
dataoverdracht en wordt voornamelijk in de scheepvaart ge-
bruikt. Voor de techniek op land wordt NMEA
2000 voor
communicatie tussen GPS-ontvanger en terminal via de
ISOBUS gebruikt.
Object Pool
Een begrip uit de ISOBUS-norm ISO
11783.
Alle bedieningspanelen van een ISOBUS-machine zijn in de
Object Pool opgenomen. De bedieningspanelen bestaan uit
weergave- en bedieningselementen:
Teksten en pictogrammen,
Knoppen,
Invoerfouten,
keuzemenu's etc.
Deze weergave- en bedieningselementen worden voor de
bediening van de machine op de terminal weergegeven.
De Object Pool wordt door de machine naar de ISOBUS-ter-
minal verzonden als de machine voor de eerste keer op de
terminal aangesloten wordt. De terminal slaat de Object
Pool op.
Opdrachtenset
Een opdrachtenset is een verzameling van meerdere opdrachten.
Tussen de afzonderlijke opdrachten van een opdrachtenset hoeft
geen samenhang te bestaan. Alle opdrachtensets grijpen terug op
dezelfde stamgegevens.
12 Verklarende woordenlijst
311
Parallel Tracking
Parallelrijhulp
Geeft met inachtneming van de huidige werkbreedte en po-
sitie parallelle sporen en de huidige afwijking van het spoor
aan, en stelt door middel van een lichtbalk o.a. vereiste
stuurcorrectie voor.
Voor optimale rijaansluiting bij bemesting en gewasbescher-
ming op grasland of in de vooruitloop.
PDF
Portable Document Format
Bestandsformaat voor documenten
Plantensoort
Speciale soort of teelt van een planttype.
Planttype
Aard of soort van een plant, bijv.
maïs of gerst
Product
Een product wordt in het kader van een maatregel op het
veld uitgebracht of afgereden, bijv.
mest- of plantenbe-
strijdingsmiddel of oogst.
Radarsensor
Geeft proportioneel aan het afgelegde traject een bepaald
aantal elektrische impulsen uit. Zo kan de daadwerkelijke
sliploze snelheid, de radarsnelheid, worden berekend.
U moet er rekening mee houden dat radarsensoren, afhan-
kelijk van het terrein, bijv.
hoog gras of plassen, in sommige
situaties onnauwkeurige snelheidswaarden kunnen opleve-
ren.
Rate Control
Met Rate Control is import van kaarten voor de specifieke
toepassing met deeloppervlakken mogelijk in Shape- of
ISO-XML-indeling. Ondersteund worden gegevens als
massa, volumes, afstanden en procent.
Referentiespoor
Het door de bestuurder vastgelegde spoor, dat voor de be-
rekening van verdere parallelle aangelegde geleidingssporen
voor spoorgeleiding dient.
Schermafbeelding
Opname van de displayinhoud en opslaan in een bestand.
Section Control
Automatische deelbreedteschakeling
Signaalstopcontact
Zevenpolige stekker op grond van de norm ISO
11786, waa-
ruit de signalen voor snelheid, aftakas-toerental en drie-
punthef achter kunnen worden afgeleid.
Stamgegevens
Op de terminal of in het FMIS beheerde klanten- en veldge-
gevens, die aan een opdracht toegewezen kunnen worden.
Stekker
Mannelijke stekkerverbinding aan het eind van een kabel.
TAN
Transactienummer:
Een eenmalig wachtwoord dat u nodig heeft om nieuwe li-
centiegegevens te ontvangen.
12 Verklarende woordenlijst
312
Task Controller
Een ISOBUS-functie.
De Task Controller neemt de documentatie van totaalwaar-
den en locatiespecifieke gegevens voor zijn rekening, die
door de machine ter beschikking gesteld worden.
TC-Client
Task Controller Client
Het onderdeel van de machinesoftware dat verbinding
maakt met de Task Controller op de terminal. Voor docu-
mentatie, Section Control en Rate Control heeft de machine
een TC-client nodig.
TECU
Tractor ECU
Op de ISOBUS-tractor brengt TECU de verbinding tussen
het tractor-bussysteem en de ISOBUS tot stand. De tractor
verzendt zijn tractorgegevens naar alle ISOBUS-deelne-
mers:
Radar- en wielsnelheid,
Aftakas-toerental,
Rijrichting,
Positie van de achterlifter.
Terminal
De CCI 800/CCI 1200 terminal
Totaalwaarden
Totalen van telbare machinegegevens zoals balenaantal,
totaalverbruik of de totale spreidhoeveelheid.
Touchscreen
Touchscreen waarmee het mogelijk is de terminal te bedie-
nen.
Tramline control
Functie voor automatisch schakelen van de rijpaden per
GPS.
Bij het zaaien, leggen of planten kan met deze functie ook
in bieten gereden worden. De rijpaden worden niettemin
exact aangemaakt.
URL
Uniform Resource Locator
Een standaard voor de adressering van een website in het
World Wide Web, het internetadres.
USB
Universal Serial Bus:
Serieel bussysteem ter verbinding van de terminal met een
opslagmedium.
UT
De Universal Terminal is de mens-machine-interface van de
ISOBUS. Het gaat om een weergave- en bedieningsappa-
raat.
Elke machine die op de ISOBUS aangesloten wordt, meldt
zich bij UT aan en uploadt de Object Pool. Via het bedie-
ningspaneel van de Object Pool bedient u de machine.
UT-client
Universal Terminal Client
Het onderdeel van de machinesoftware dat verbinding
maakt met de Universal terminal op de terminal. Dient voor
machinebediening.
12 Verklarende woordenlijst
313
Wendakker
Het gebied aan de rand van het veld, waarop bij de bewer-
king wordt gekeerd.
Werklocatie
Positie van de achterlifter (en dus de aangebouwde ma-
chine), waarin het veld bewerkt kan worden.
Wielsensor
Geeft proportioneel aan de wielomwenteling een bepaald
aantal elektrische signalen uit. Zo kan de theoretische, snel-
heid inclusief slippen, de wielsnelheid, van de tractor wor-
den berekend.
Wielsensoren kunnen bij optredende slip onnauwkeurige
snelheidswaarden opleveren.
WLAN
Wireless Local Area Network
Draadloos lokaal netwerk
XML
Extended Markup Language
Logische registratietaal en de opvolger en uitbreiding van
HTML. Met XML kunnen eigen taalelementen worden vastge-
legd, zodat zich andere registratietalen zoals HTML of WML
door middel van XML laten definiëren.
13 Afvoeren
314
13 Afvoeren
Voer een defecte of buiten bedrijf gestelde terminal milieuvriendelijk af:
Voer de machineonderdelen milieuvriendelijk af.
Neem de lokale voorschriften in acht.
Voer kunststoffen af via het normale huisvuil of volgens de plaatselijke voor-
schriften.
Geef metaal af bij metaalrecycling.
Geef de elektronicaprintplaten van de terminal bij een gespecialiseerd recyc-
lingbedrijf af.
Kunststoffen
Metaal
Elektroni-
caprintplaat
14 Trefwoordenregister
315
14 Trefwoordenregister
A
AAN/UIT-toets
LED ........................................................... viii
LED, knippertekens ................................... 254
Aanbouwwijze ................................ 90, 108
Aanwijzingen
Soorten aanwijzingen .................................... 1
Achterlifter kalibreren .............................. 98
Action-knop ........................................... 32
Afstand A
instellen ..................................................... 87
Afstand B
instellen ..................................................... 88
Afstand C
instellen ..................................................... 90
waarom instellen ......................................... 85
Afstand D ............................................ 109
instellen ........................... Zie Machine instellen
agrirouter ........................................ 5965
Antennehoogte ....................................... 89
Apps
in- en uitschakelen ...................................... 39
AUX-bedieningseenheid .................. Zie AUX-
bedieningseenheid
aan machinefunctie toewijzen ..................... 163
aansluiten ................................................ 148
Indeling controleren .................................. 167
Toewijzing wissen ..................................... 168
vereist UT-nummer 1 ................................ 152
AUX-Control ........ Zie AUX-bedieningseenheid
B
Berichten
blauwe ....................................................... 27
Bevestiging van het apparaat .................... 7
C
Camera
aansluiten, één ........................................... 68
aansluiten, maximaal acht ............................ 71
aansluiten, twee ......................................... 70
Camerabeeld
automatisch wisselen ............................. 77, 79
permanent weergeven ................................. 76
spiegelen ................................................... 73
CCI 1200
Over ........................................................... iii
CCI.OS
updaten ..................................................... 52
Connector
3 en 4, pinindeling .................................... 324
A, B en C ..................................................... x
A, pinindeling ........................................... 321
B, pinindeling ........................................... 322
C, pinindeling ........................................... 323
Eth, pinindeling ......................................... 324
Contactsleutel ........................................ viii
D
Displayhelderheid
wijzigen ..................................................... 34
Displayindeling ...................................... 22
Dode tijden ..........................................111
E
Eerste configuratie ........... Zie ingebruikname
F
File Server
ISOBUS-functie ........................................... 47
G
Gebruikersinterface
App-menu .................................................. 29
Machine ................................... Zie Object Pool
Mini-View ................................................... 30
Standard-View ............................................ 29
Statusbar ................................................... 23
getrokken machine .............. Zie machinetype
GPS
Eisen aan de nauwkeurigheid...................... 125
instellen ................................................... 124
GPS instellen
A101, AgStar ............................................ 129
Bron ........................................................ 127
Positie van de antenne ............................... 126
Seriële interface ........................................ 128
GPS-antenne
Afstand A instellen ...................................... 87
Afstand B instellen ...................................... 88
Afstand C instellen ...................................... 90
Positie instellen ........................................... 87
GPS-bron .............................................127
H
Help ..................................................... 19
I
Ingebruikname ................................... 618
Inschakel-dode tijd ............... Zie Dode tijden
Internet ................................................ 57
ISOBUS
Functies ..................................................... 40
14 Trefwoordenregister
316
K
Knop
bijzondere .................................................. 32
in de statusbalk .......................................... 25
L
Lay-out
Maxi .......................................................... 21
Standard .................................................... 21
Leveringsomvang ..................................... 6
Licentie
actualiseren ................................................ 56
Terminal-licentie ......................................... 12
Lichtsensor ............................................ vii
M
Machine
instellen ................................................... 105
kiezen ...................................................... 139
naar ander UT overschakelen ...................... 174
nieuw ...................................................... 103
Software-update ....................................... 171
Wissen ..................................................... 141
Machine instellen
Aanbouwwijze ........................................... 108
Afstand D ................................................. 109
Deelbreedte-geometrie .............................. 110
Machinetype ............................................. 107
Werkbreedte ............................................. 107
Machinetype ......................................... 107
Menuknop ..............................................32
O
Object Pool .......................................... 149
alle opgeslagen ......................................... 173
P
Pinindeling ................. Zie stekkeraansluiting
Power Management ............................... 102
R
Radarsnelheid
instellen ............... Zie signaalconnector instellen
Radarsnelheid kalibreren ..........................97
Remote View ..........................................49
S
Schermafbeelding
maken ..................................................... 261
Shape-applicatiekaart
Formaat ................................................... 188
importeren ........................................ 186, 205
Instelwaardentabel .................................... 189
Shape-veldgrens
importeren ............................................... 190
Signaalconnector instellen
Achterlifter ................................................. 98
Aftakas ................ Zie signaalconnector instellen
Radarsnelheid ....................................... 94, 97
Werklocatie ................................................ 99
Wielsnelheid ......................................... 94, 96
X-Sensor .................................................... 95
Signaalstopcontact
inschakelen ................................................ 93
uitschakelen ............................................... 91
Software-versie
weergeven ................................................. 48
T
Tacho ................................................. 133
Task Controller
ISOBUS-functie ........................................... 44
Nummer .................................................... 44
TECU
ISOBUS-functie ........................................... 47
Terminal
in-, uitschakelen ........................................ viii
monteren ..................................................... 7
Serienummer weergeven ............................. 48
Tijdzone
kiezen ........................................................ 11
Overzicht ................................................. 334
Touch-bewegingen
ondersteund worden .................................... 20
Tractor
instellen ..................................................... 85
kiezen ...................................................... 136
met TECU ................................................... 91
nieuw ........................................................ 84
Signaalstopcontact ................................ 91, 93
wisselen ............................................. 84, 136
Wissen ..................................................... 137
zonder TECU ............................................... 93
Tractor instellen
Aanbouwwijze machine ................................ 90
GPS-snelheid ............................................ 101
Tractorgegevens .................................... 91
Typeplaatje ............................................ ix
U
Uitschakel-dode tijd .............. Zie Dode tijden
Universal Terminal ................................ 146
UT ............................. Zie Universal terminal
UT-nummer ......................................... 152
voor AUX-bedieningseenheid ...................... 152
V
Veiligheidsaanwijzing ................................ 3
W
Waarschuwing op afstand ........................ 49
Werkbreedte
instellen ........................... Zie Machine instellen
14 Trefwoordenregister
317
Werklocatie instellen ............................... 99
Wielsnelheid
instellen ............... Zie signaalconnector instellen
Wielsnelheid kalibreren ............................ 96
X
X-Sensor ............................................... 95
Z
Zelfstandig rijdend .............. Zie machinetype
318
A Technische gegevens
CCI 1200
CCI 800
Maten (B x H x T) [mm]
312 x 213 x 66
Type behuizing
Glasvezelversterkt poly-
amide
Bevestiging
VESA75
VESA75
Bedrijfstemperatuur [°C]
-15 - +70
-30 - +70
Voedingsspanning [V]
toegelaten bereik [V]
12 VDC of 24VDC
7,5 VDC - 32VDC
12 VDC of 24VDC
7,5 VDC - 32VDC
Opgenomen vermogen (bij
12 V) [W]
17, typisch
143, maximaal
Display [inch]
12,1 TFT
8 TFT
Display-resolutie [px]
WXGA, 1280 x 800
WSVGA, 1024 x 600
Kleurdiepte
24 bit
24 bit
Zoemer
85 dBA
Opslagtemperatuur[°C]
-30 - +80
-30 - +80
Gewicht [gr]
2000
Beschermingsklasse
IP65
IP65
EMV
ISO
14982
ISO
14982:2009
ESD-bescherming
ISO
10605:2008
319
B Interfaces
VOORZICHTIG!
Kabel niet tijdens lopend bedrijf aansluiten of loskoppelen.
Het aansluiten of loskoppelen van een kabel in lopend bedrijf kan overspan-
ning op de terminal of aan het randapparaat veroorzaken.
Overspanning kan de elektronica van de terminal of randapparatuur beschadi-
gen.
Schakel de terminal uit alvorens u de stekkeraansluiting A, B, of C aansluit
of losmaakt.
VOORZICHTIG!
Stekkers en bussen met verschillende codering mogen niet op elkaar
aangesloten worden.
Het aansluiten van stekkeraansluitingen met verschillende codering leidt tot
beschadiging van bus of stekker.
Alle stekkeraansluitingen op de terminal zijn mechanisch tegen verkeerde po-
lariteit en verwisseling beveiligd.
Controleer of stekker en bus dezelfde codering hebben.
Oefen geen overmatige kracht uit bij het aansluiten van de stekker op de
bus.
VOORZICHTIG!
Inbouwstekkers met verbogen contactpinnen mogen niet worden ge-
bruikt.
Als een contactpin verbogen is, functioneert de stekkerverbinding niet meer
betrouwbaar.
Elke volgende steekhandeling verbuigt de contactpin verder.
Stuur het apparaat op voor reparatie.
OPMERKING
Dek ongebruikte stekkeraansluitingen af.
Als een stekkeraansluiting niet is afgedekt kan er stof en vocht in de terminal
komen.
Sluit ongebruikte stekkeraansluitingen af met een dop.
320
CCI 1200
CCI 800
321
B.1.1.1 Connector A
Stekkertype
Inbouwstekker Deutsch, DT, 12-polig, A-ge-
codeerd
Functie
CAN1
CAN2
ECU-Power
Spanningsvoorziening
Gebruik
ISOBUS, geschakelde ECU-voeding
Pin
Signaal
Commentaar
1
V+ in
Voedingsspanning,
12VDC of 24VDC
2
ECU Power enable
Geschakelde ECU-voedingsspanning
3
Power enable
Geschakelde voedingsspanning
4
CAN_H
CAN1 High
5
CAN_L
CAN1 Low
6
CAN_GND
CAN 1 massa
7
CAN_H
CAN2 High
8
CAN_L
CAN2 Low
9
CAN_GND
CAN2 massa
10
Key Switch State
Ontstekingssignaal
11
Shield
Afscherming
12
GND
Massa
322
B.1.1.2 Connector B
Stekkertype
Inbouwstekker Deutsch, DT, 12-polig, B-ge-
codeerd
Functie
RS232
ISO
11786
Gebruik
Signaalconnector, GPS/LH5000/ADS/TUVR
Pin
Signaal
Commentaar
1
V+ out
12VDC of 24VDC
2
ISO
11786, Ground based speed
Radarsensor
3
ISO
11786, Wheel based speed
Wielsensor
4
ISO
11786, PTO speed
Aftakas-toerental
5
ISO
11786, In/out of work
Werklocatie van de driepunthef achter
6
ISO
11786, Linkage position
Positie van de driepunthef achter
7
Key Switch State
Ontstekingssignaal
8
GND
Massa
9
Direction signal
Rijrichting
10
RS232 TxD
RS232-1
11
RS232 RxD
RS232-1
12
GND
Massa
323
B.1.1.3 Connector C
Stekkertype
Inbouwstekker Deutsch, DT, 12-polig, C-ge-
codeerd
Functie
RS232
RS485
Video
Gebruik
Camera, Video-Miniplexer, Video-Multiple-
xer, GPS/LH5000/ADS/TUVR
Pin
Signaal
Commentaar
1
V+ out
Voedingsspanning camera
2
Video IN
3
Video GND
Massa
4
RS485B
5
RS485A
6
V+ out
Voedingsspanning
Video-Miniplexer of Video-Multiplexer
7
NC
Niet verbonden
8
NC
Niet verbonden
9
RS232, V+ out
Voedingsspanning RS232
10
RS232 TxD
RS232-2
11
RS232 RxD
RS232-2
12
RS232, GND
Massa
324
B.1.1.4 Connector 3 en 4
Stekkertype
Bus M12, 5-polig, A-gecodeerd
Functie
USB 2.0
Gebruik
USB-stick, WLAN-adapter W10
Pin
Signaal
Commentaar
1
V+
Voedingsspanning
2
D-
Data
3
D+
Data +
4
GND
Massa
5
GND
Massa
B.1.1.5 Connector Eth
Stekkertype
Bus M12, 8-polig, X-gecodeerd
Functie
Ethernet
Gebruik
LAN
Pin
Signaal
Commentaar
1
TR0+
2
TR0-
3
TR1+
4
TR1-
5
TR3+
6
TR3-
7
TR2+
8
TR2-
325
C Kabel
OPMERKING
Gebruik voor de aansluiting van de terminal uitsluitend de originele
kabel.
Deze is bij de fabrikant of zijn vertegenwoordiging en handelaren beschik-
baar.
Aanduiding:
Kabel A
Lengte:
150
cm
„InCab“:
Koppeling, 9-polig
In-cab inbouwstekker in de tractor
„A“:
Koppeling, 12-polig
Steekverbinding A aan de terminal
Gebruik:
Terminal op spanningsvoorziening en ISOBUS
aansluiten
InCab
#1: V+ in
#2: CAN_L IN
#3: CAN_L OUT
#4: CAN_H IN
#5: CAN_H OUT
#6: -
#7: V+ in
#8: -
#9: GND
326
Aanduiding:
Kabel B
Lengte:
30
cm
„Signaal“:
Koppeling M12, 12-polig
Kabel H „signaal
„B“:
Koppeling, 12-polig
Steekverbinding B aan de terminal
„RS232“:
Stekker M8, 4-polig
GPS-ontvanger, sensor
Gebruik:
Terminal op signaalconnector aanslui-
ten
GPS-ontvanger of sensor met seriële
interface op terminal aansluiten
Signaal
#1: -
#2: GND
#3: PTO speed
#4: Linkage position
#5: Wheel based speed
#6: In/out of work
#7: Ground based speed
#8 - #12: -
RS232
#1: V+ out
#2: RS232 TxD
#3: GND
#4: RS232 RxD
327
Aanduiding:
Kabel C1
Lengte:
35
cm
„AEF Video“:
Stekker, 7-polig
Camera
„C“:
Koppeling, 12-polig
Steekverbinding C aan de terminal
„RS232“:
Stekker M8, 4-polig
GPS-ontvanger, sensor
Gebruik:
Terminal op camera aansluiten
GPS-ontvanger of sensor met seriële
interface op terminal aansluiten
AEF-Video
#1: V+ out
#2: V+ out
#3: Video GND
#4: Video IN
#5: -
#6: -
#7: GND
RS232
#1: V+ out
#2: RS232 TxD
#3: GND
#4: RS232 RxD
328
Aanduiding:
Kabel C2
Lengte:
30
cm
„Video“:
Koppeling M12, 8-polig
Camera
„C“:
Koppeling, 12-polig
Steekverbinding C aan de terminal
„RS232“:
Stekker M8, 4-polig
GPS-ontvanger, sensor
Gebruik:
Terminal op camera of Video-Miniple-
xer of Video-Multiplexer aansluiten
GPS-ontvanger of sensor met seriële
interface op terminal aansluiten
M12-Video
#1: Video IN
#2: RS485B
#3: RS485A
#4: V+ out
#5: V+ out
#6: V+ out
#7: GND
#8: Video GND
RS232
#1: V+ out
#2: RS232 TxD
#3: GND
#4: RS232 RxD
329
Aanduiding:
Kabel H (ook: Kabel type H)
Lengte:
200
cm
„“:
Stekker, 7-polig
Signaalconnector in de tractor
„Signaal“:
Stekker, M12, 12-polig
Koppeling „signaal“ op kabel B
Gebruik:
Terminal op signaalconnector aansluiten
Opmerking:
Het ISO
11786-signaal "werklocatie" en
het signaal "rijrichting" zijn op de kabel
H niet beschikbaar
""
#1: Ground based speed
#2: Wheel based speed
#3: PTO speed
#4: -
#5: Linkage position
#6: V+
#7: GND
Signaal
#: -
#2: GND
#3: PTO speed
#4: Linkage position
#5: Wheel based speed
#6: -
#7: Ground based speed
#8, #9: -
#10: V+ (Key Switch)
#11,#12: -
330
Aanduiding:
Kabel N (ook: Kabel type N)
Lengte:
200
cm
„NMEA“:
Stekker D-SUB, 9-polig
GPS-ontvanger
„RS232“:
Koppeling M8, 4-polig
Stekker „RS232“ aan kabel B of C
Gebruik:
Terminal op GPS-ontvanger aansluiten
Opmerking:
Spanningsvoorziening van de GPS-ont-
vanger is met de kabel N niet mogelijk
NMEA
#1: -
#2: RS232 RxD
#3: RS232 TxD
#4: -
#5: GND
#6 - #9: -
RS232
#1: -
#2: RS232 TxD
#3: GND
#4: RS232 RxD
331
Aanduiding:
Kabel Y
Lengte:
15
cm
„InCab“:
Koppeling, 9-polig
In-cab inbouwstekker in de tractor
„UT“:
Stekker, 9-polig
Koppeling „InCab“ aan kabel A
„AUX“:
Stekker, 9-polig
AUX-bedieningseenheid
Gebruik:
Terminal en AUX-bedieningseenheid op
de ISOBUS aansluiten
332
D Applicatiekaarten
ISO-XML
Een applicatiekaart in ISO-XML-indeling mag elke in de Data Dictionary vrijge-
geven DDI bevatten.
Procentuele waarden kunnen verwerkt worden.
Zones
Grid type 1: max. 255
Grid type 2: geen Limit
Polygoon: max. 255
Kleuren
In de legende kunnen maximaal 12 kleuren worden
weergegeven
Shape
Toegestane indelin-
gen
WGS84 projectie of
PolygoonZ
Zones
Max. 255
Punten
Max. 10000
333
E AEF functionaliteit
CCI.OS doorloopt met elke nieuwe versie de AEF-conformiteitstest.
CCI.OS 2.0 is voor de volgende AEF ISOBUS-functionaliteit gecertificeerd:
Universal Terminal
dat de terminal voor het bedienen van verschillende machi-
nes kan worden ingezet.
Task Controller basic (totals)
voor de documentatie van totaalwaarden en de data-uitwis-
seling tussen FMIS en terminal via ISO-XML-bestanden.
Task Controller geo-based (variables)
voor de documentatie locatiegerelateerd gegevens en de
planning van locatiegerelateerde opdrachten.
Task Controller Section Control
voor het automatisch schakelen van deelbreedtes afhanke-
lijk van de GPS-positie.
Auxiliary Control (nieuw)
voor de bediening van vaak gebruikte machinefuncties met
een AUX-bedieningseenheid.
Hiervoor is een „oude“ en „nieuwe“ stand. Deze zijn niet
compatibel met elkaar. AUX-bedieningseenheden die vol-
gens AUX-N gecertificeerd zijn, kunnen niet met terminals
bediend worden die volgens AUX-O gecertificeerd zijn, en
andersom.
Basic Tractor ECU
voor het beschikbaar stellen van de tractorgegevens, radar-
en wielsnelheid, aftakastoerental, rijrichting, locatie van de
achterlifter via de ISOBUS.
ISOBUS Shortcut-knop
voor snelle deactivering van machinefuncties zonder de
ISOBUS-machinebediening.
334
F Tijdzones
(UTC -09:00) Alaska
(UTC -08:00) Tijuana, Baja California (Mexico)
(UTC -08:00) Los Angeles, Vancouver
(UTC -07:00) Chihuahua, Mazatlan
(UTC -07:00) Denver, Salt Lake City, Calgary
(UTC -07:00) Dawson Creek, Hermosillo, Phoenix
(UTC -06:00) Costa Rica, Guatemala, Managua
(UTC -06:00) Chicago, Winnipeg
(UTC -06:00) Cancun, Mexico City, Monterrey
(UTC -05:00) Havana
(UTC -05:00) Detroit, New York, Toronto
(UTC -05:00) Bogota, Lima, Panama
(UTC -04:00) Caracas
(UTC -04:00) Bermuda, Halifax
(UTC -04:00) Campo Grande, Cuiaba
(UTC -04:00) Asuncion
(UTC -04:00) Santiago
(UTC -03:00) Montevideo
(UTC -03:00) Sao Paulo
(UTC -03:00) Buenos Aires, Cordoba
(UTC -03:00) Mendoza, Recife, San Luis
(UTC +00:00) Casablanca, Reykjavik
(UTC +00:00) Dublin, Lissabon, Londen
(UTC +01:00) Windhoek
(UTC +01:00) Algiers, Porto Novo
(UTC +01:00) Berlin, Oslo, Paris, Rome, Stockholm
(UTC +01:00) Tunis
(UTC +02:00) Cairo
(UTC +02:00) Jeruzalem, Tel Aviv
(UTC +02:00) Kaliningrad, Minsk
(UTC +02:00) Athens, Helsinki, Istanbul, Riga
(UTC +02:00) Johannesburg, Tripoli
(UTC +03:00) Moscow, Volgograd
(UTC +04:00) Yerevan, Samara
(UTC +05:00) Yekaterinburg
(UTC +05:30) Calcutta, Colombo
(UTC +05:45) Kathmandu
(UTC +06:00) Novosibirsk, Omsk
(UTC +07:00) Krasnojarsk
(UTC +08:00) Hong Kong, Perth, Singapore
(UTC +08:00) Irkoetsk
(UTC +08:45) Eucla
(UTC +09:00) Seoul, Tokyo
(UTC +09:00) Yakutsk
(UTC +09:30) Darwin
(UTC +09:30) Adelaide
(UTC +10:00) Vladivostok
(UTC +10:00) Canberra, Melbourne, Sydney
(UTC +11:00) Magadan
(UTC +12:00) Kamchatka
(UTC +12:00) Auckland
Copyright
©2019
Competence Center ISOBUS e.V.
Albert-Einstein-Str. 1
D-49076 Osnabrück
Documentnummer: 20190614
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352

Pottinger EzBA CCI 800-Terminal In-cab (B413) Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor