53
NL
elektriciteit.
Zowel de voedingskabel als de gasbuis moeten
zodanig worden geplaatst dat ieder contact met de
warme delen van het omhulsel van de oven
vermeden wordt, om oververhitting te vermijden.
Als de kookplaat wordt geïnstalleerd boven een
inbouwoven die niet beschikt over een geforceerde
afkoelventilatie, moeten er de nodige
luchttoevoeropeningen worden gemaakt zoals
aangegeven in afb. 8 (ingang vanaf onder van
minstens 200 cm2, uitgang vanaf boven van
minstens 120 cm2) om een adequate ventilatie in het
meubel te ontwikkelen (zie
afbeelding).
Bovendien moet onder de
kookplaat een houten paneel
A worden geïnstalleerd als
isolering, op een minimum
afstand van 15 mm van het
omhulsel van de kookplaat (zie
afbeelding).
Het bevestigen aan het meubel
De bevestiging aan het meubel moet op de
volgende wijze worden uitgevoerd:
monteer de bijgeleverde haken Bdoor de
schroeven A gedeeltelijk vast te schroeven in
de speciale openingen.
plaats de bijgeleverde verzegelende afdichting
X op 5÷6 mm van de rand van de opening van
de inbouw. Zorg ervoor dat de uiteinden van de
afdichting op elkaar aansluiten zonder dat ze
elkaar overlappen;
doe de kookplaat in de
opening, centreer hem en
verzeker u ervan dat de rand
goed aansluit op de afdichting;
zet de haken B op de
juiste plek en draai daarna de
schroeven A stevig vast;
Elektrische aansluiting
De kookplaten met driepolige voedingskabel zijn
geschikt voor werking met de wisselstroom, de
spanning en de frequentie die zijn aangegeven op
het typeplaatje (aan de onderzijde van de
kookplaat). De aarding van de kabel wordt
aangegeven door de kleuren geel-groen. Als het
fornuis wordt geïnstalleerd boven een inbouwoven
moeten de elektrische aansluitingen van fornuis en
oven apart worden uitgevoerd, zowel voor
veiligheidsredenen als voor het eventueel
makkelijker verwijderen van de oven.
Het aansluiten van de voedingskabel aan het
elektrische net
Gebruik voor de voedingskabel een stekker die
genormaliseerd is voor de lading aangegeven op het
typeplaatje. Wanneer het apparaat rechtstreeks op
het elektriciteitsnet wordt aangesloten moet u tussen
het apparaat en het net een meerpolige schakelaar
aanbrengen met een afstand tussen de contacten
van minstens 3 mm, aangepast aan het elektrische
vermogen en voldoend aan de geldende normen (de
aarding mag niet worden onderbroken door de
schakelaar). De voedingskabel moet zodanig
worden geplaatst dat hij nergens een temperatuur
bereikt van 50°C hoger dan de kamertemperatuur.
De installateur is verantwoordelijk voor een correcte
elektrische aansluiting en de inachtneming van de
veiligheidsnormen.
Vóór het aansluiten moet u controleren dat:
de contactdoos geaard is en voldoet aan de
geldende normen;
het stopcontact in staat is het maximale
vermogen van het apparaat te dragen, zoals
aangegeven op het typeplaatje;
de spanning zich bevindt tussen de waarden die
staan aangegeven op het typeplaatje;
de contactdoos en de stekker van het apparaat
overeenkomen. Als dat niet zo is, dient u ofwel de
stekker ofwel de contactdoos te vervangen;
gebruik geen verlengsnoeren of dubbelstekkers.
Wanneer het apparaat geïnstalleerd is, moeten de
elektrische kabel en de contactdoos gemakkelijk te
bereiken zijn.
De kabel mag niet gebogen of samengedrukt
worden.
De kabel moet van tijd tot tijd worden
gecontroleerd en mag alleen door erkende monteurs
worden vervangen ( zie Service).
De fabrikant kan nergens aansprakelijk voor
worden gesteld als deze normen niet worden
nageleefd.
Gasaansluiting
Het aansluiten van het apparaat aan de gasleiding
of aan de gasfles moet volgens de geldende
landelijke normen worden uitgevoerd, nadat u zich
ervan heeft verzekerd dat het apparaat is ingesteld
op het soort gas waarmee het zal worden voorzien.
Is dit niet het geval dan moeten de handelingen in
de paragraaf Aanpassing aan de verschillende
soorten gas worden uitgevoerd.
Bij gebruik van vloeibaar gas uit een gasfles
gebruikt u drukregelaars die voldoen aan de
geldende landelijke normen.
A
B