SKODA Superb 3V 11-2016 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

SIMPLY CLEVER
INSTRUCTIEBOEKJE
INSTRUCTIEBOEKJE
ŠKODA Superb
Documentatie van de aflevering van de wagen
Datum van aflevering van
de wagen
a)
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de hier vermelde wagen in correcte staat aan mij is over-
handigd en dat ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik ervan
en de garantiebepalingen.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie? Ja
Nee
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
b)
Jaar: of Km:
resp.
Mijlen:
a)
Afhankelijk van de eisen van de algemeen geldende landspecifieke voorschrif-
ten kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de datum van de
1e kentekenregistratie zijn vermeld.
b)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
De sticker met wagengegevens hier opplakken

3V0012732AE
Voorwoord
U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor het vertrouwen.
De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over vei-
ligheid, wagenverzorging, onderhoud en zelfhulp, alsmede technische wa-
gengegevens staan in dit instructieboekje.
Dit instructieboekje daarom aandachtig doorlezen omdat dit een voorwaar-
de vormt voor een juiste bediening van de wagen.
Bij het gebruik van de wagen dienen altijd de algemeen geldende landspeci-
fieke wettelijke bepalingen (bv. voor het vervoer van kinderen, het buiten
werking stellen van de airbag, het gebruik van banden, het verkeer etc.) in
acht te worden genomen.
Houd uw aandacht altijd bij het autorijden! Als bestuurder draagt u de volle-
dige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Wij wensen u veel plezier met uw ŠKODA en te allen tijde een goede reis.
ŠKODA AUTO

3V0012732AE
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 5
Gedrukt instructieboekje 7
Online-instructieboekje 8
Omschrijvingen 9
Opbouw van het instructieboekje en verdere
informatie 10
Gebruikte afkortingen
Veiligheid
Passieve veiligheid
12
Algemene aanwijzingen 12
Juiste en veilige zithouding 12
Veiligheidsgordels 15
Veiligheidsgordels gebruiken 15
Gordeloprolautomaat en gordelspanner,
veiligheidsgordelvoorspanning 17
Airbagsysteem 18
Beschrijving van het airbagsysteem 18
Airbags buiten werking stellen 21
Veilig vervoer van kinderen 22
Kinderzitje 22
Bevestigingssystemen 26
Bediening
Bestuurdersruimte 31
Overzicht
30
Instrumenten en controlelampjes
32
Instrumentenpaneel
32
Controlelampjes
33
Informatiesysteem 43
Bestuurdersinformatiesysteem 43
Bediening van het informatiesysteem 45
Ritgegevens (multifunctie-indicatie) 46
MAXI DOT-display 48
Service-intervalindicatie 49
Personalisering 50
SmartGate 51
Ontgrendelen en openen 54
Ontgrendelen en vergrendelen 54
Alarmsysteem 58
Achterklep met handmatige bediening 59
Elektrische achterklep 60
Ruitbediening 63
Panorama-schuif-kanteldak 65
Licht en zicht 67
Licht 67
Koplampassistent (Light Assist / Dynamic
Light Assist) 72
Binnenverlichting 73
Zicht 75
Ruitenwissers en -sproeiers 77
Binnenspiegel 79
Stoelen en hoofdsteunen 81
Voorstoelen 81
Zitplaatsen achterin 84
Hoofdsteunen 86
Stoelverwarming en -ventilatie 87
Stuurwielverwarming 89
Praktische uitrustingen 90
Interieuruitrusting 90
Elektrische stopcontacten 98
Asbakken en sigarettenaansteker 101
Tablethouder 102
Vervoeren van lading 104
Bagageruimte en vervoeren van lading 104
Variabele bagageruimtevloer in de
bagageruimte 113
Scheidingsnet 114
Vervoeren op de dakdragers 115
Verwarming en ventilatie 116
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic 116
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 121
Infotainment
Inleidende informatie 124
Belangrijke aanwijzingen 124
Infotainmentoverzicht 125
Infotainmentbediening 128
Infotainmentbediening 128
Spraakbediening 132
Update van de infotainmentsoftware 134
Infotainment-instellingen - Columbus,
Amundsen, Bolero 135
Infotainment-systeeminstellingen 135
Instellingen van het menu Radio 138
Instellingen van het menu Media
139
Instellingen van het menu Afbeeldingen 139
Instellingen van het menu Video-dvd 139
Instellingen van het menu Tv-tuner 139
Instellingen van het menu Telefoon 140
Instellingen van het menu SmartLink 141
Instellingen van het menu Navigatie 141
Infotainment-instellingen - Swing 143
Infotainment-systeeminstellingen 143
Instellingen van het menu Radio 145
Instellingen van het menu Media 145
Instellingen van het menu Telefoon 146
2
Inhoudsopgave
Radio 146
Bediening 146
Media 150
Bediening 150
Audiobronnen 153
Afbeeldingen 158
Viewer 158
Video-dvd 159
Videospeler 159
Tv-tuner 161
Tv-functie 161
Media Command 163
Bediening 163
Telefoon 165
Inleidende informatie 165
Koppeling en verbinding 168
Gebruiken van de simkaart in de externe
module 171
rSAP 172
Telefoonfuncties 173
Tekstberichten (sms) 177
Hotspot (WLAN) en dataverbinding 179
Hotspot (WLAN) 179
Dataverbinding 180
SmartLink 181
Inleidende informatie 181
Android Auto 182
Apple CarPlay 183
MirrorLink
®
183
Navigatie 185
Inleidende informatie 185
Reisdoel zoeken en invoeren 188
Import eigen reisdoelen 191
Kaart 193
Routegeleiding 196
Route 199
Wegpuntmodus 200
Verkeersinformatie 203
Wagensystemen 205
CAR - Wageninstellingen 205
Rijden
Wegrijden en rijden 206
Motor starten en afzetten 206
Start-stopsysteem 208
Remmen en parkeren 210
Handmatig schakelen en pedalen 213
Automatische versnellingsbak 214
Motor inrijden en zuinig rijden 216
Schade aan de wagen voorkomen 218
Hulpsystemen 219
Algemene aanwijzingen 219
Rem- en stabiliteitssystemen 220
Parkeerhulp (ParkPilot) 223
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-
herkenning 226
Achteruitrijcamera 229
Inparkeersysteem 233
Snelheidsregelsysteem 238
Snelheidsbegrenzer 239
Automatische afstandsregeling (ACC) 241
Front Assist 246
Keuze van de rijmodus (Driving Mode
Selection) 249
Proactieve inzittendenbescherming (Crew
Protect Assist) 251
Rijstrookassistent (Lane Assist) 252
Filehulp 255
Hulpsysteem voor noodsituaties 255
Verkeersbordherkenning 256
Vermoeidheidsherkenning 258
Bandenspanningscontrole 259
Trekhaak en aanhangwagen 260
Trekhaak 260
Trekhaak gebruiken 262
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 266
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen 266
Service-intervallen 268
Verzorging en onderhoud 270
Controleren en bijvullen 275
Brandstof 275
AdBlue
®
en het bijvullen ervan 277
Motorruimte 278
Motorolie 281
Koelvloeistof 282
Remvloeistof 283
Accu 284
Wielen 286
Velgen en banden 286
Gebruik bij winterse omstandigheden 289
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
291
Nooduitrusting 291
Wiel verwisselen 293
Bandenafdichtset 296
Starthulp 298
Wagen afslepen 299
Afstandsbediening en uitneembaar lampje -
batterij/accu vervangen 301
3
Inhoudsopgave
Noodontgrendeling/-vergrendeling 303
Ruitenwisserbladen vervangen 305
Zekeringen en gloeilampjes 306
Zekeringen 306
Gloeilampjes 310
Technische gegevens
Technische gegevens 314
Fundamentele wagengegevens 314
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype 320
Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor
nieuwe wagens
Productaansprakelijkheid
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschrif-
ten en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA,
aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
Hiervoor gelden de hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert de firma ŠKODA AUTO
het volgende.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan uw wagen die binnen
twee jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek aan de lak van uw wagen
die binnen drie jaar na begin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optre-
den.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door doorroesten die binnen 12
jaar na begin van de garantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het doorroesten van carrosse-
riedelen van binnenuit verstaan.
Het begin van de garantie is de dag, waarop de eerste koper de nieuw gekoch-
te wagen door de ŠKODA Partner krijgt overhandigd
1)
. Deze datum moet door
de ŠKODA Partner in het instructieboekje van de wagen bij » Documentatie
van de aflevering van de wagen worden genoteerd.
De reparatie van de wagen kan plaatsvinden door vervanging of reparatie van
het defecte onderdeel. Vervangen onderdelen worden eigendom van de
ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA garantie worden ontleend. In
het bijzonder kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering van een
vervangend product, op ontbinding van de koopovereenkomst, op een vervan-
gende wagen gedurende de duur van de reparatie of op een schadevergoe-
ding.
Indien uw ŠKODA bij een ŠKODA Partner in een land van de Europese Econo-
mische Ruimte (dus de landen van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en
Liechtenstein) of Zwitserland is gekocht, kan in elk van deze landen bij een
ŠKODA Servicepartner aanspraak worden gemaakt op de ŠKODA garantie.
Indien uw ŠKODA bij een ŠKODA Partner in een land buiten de Europese Eco-
nomische Ruimte en Zwitserland is gekocht, kan ook bij een ŠKODA Service-
partner buiten de Europese Economische Ruimte en Zwitserland aanspraak
worden gemaakt op de ŠKODA garantie.
Het tijdig en vakkundig uitvoeren van alle voorgeschreven servicewerkzaam-
heden volgens de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO vormt een voor-
waarde om aanspraak te kunnen maken op de ŠKODA garantie. In geval van
aanspraken op de ŠKODA garantie dient te kunnen worden aangetoond dat al-
le voorgeschreven servicewerkzaamheden tijdig en vakkundig volgens de
voorschriften van de firma ŠKODA AUTO zijn uitgevoerd. In geval van niet of
niet conform de voorschriften van de firma ŠKODA AUTO uitgevoerde service-
werkzaamheden blijven evenwel garantie-aanspraken bestaan indien u kunt
aantonen dat het defect niet is ontstaan door het niet of niet conform de voor-
schriften van de firma ŠKODA AUTO uitvoeren van de servicewerkzaamheden.
Natuurlijke slijtage van uw wagen valt niet onder de ŠKODA garantie. Onder de
ŠKODA garantie vallen ook geen defecten aan naderhand gemonteerde onder-
delen evenals defecten aan de wagen die hierdoor zijn veroorzaakt. Hetzelfde
geldt voor accessoires die niet af fabriek zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Eveneens bestaan geen garantie-aanspraken indien het defect door een van
de volgende oorzaken is ontstaan.
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling (bv. bij autosportevene-
menten of overbelading), ondeskundige verzorging en onderhoud of onge-
oorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het instructieboekje resp. in ande-
re af fabriek geleverde handleidingen.
1)
Afhankelijk van de eisen van de algemeen geldende landspecifieke voor-
schriften kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de datum
van de 1e kentekenregistratie zijn vermeld.
5
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Invloeden van buitenaf (bv. een ongeval, hagel, overstroming enz.).
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door
ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door ŠKODA
AUTO niet toegestane wijze is veranderd (bv. tuning).
Een niet tijdig bij een specialist gemeld defect of een defect dat niet vakkun-
dig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rechten van de koper aangaan-
de de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspra-
ken uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet beperkt.
Mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van zekerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan, kunt u door de mobili-
teitsgarantie toch uw reis voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA Servicepartner, telefoni-
sche technische ondersteuning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde dag kan plaatsvinden, kan
de ŠKODA Servicepartner zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u klaarzetten.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de algemene voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie. Hij kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen mededelen. Indien voor
uw wagen geen mobiliteitsgarantie geldt, informeert u dan bij een ŠKODA Ser-
vicepartner naar de mogelijkheden.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij aanschaf van uw nieuwe wagen een ŠKODA garantieverlenging
heeft aangeschaft, wordt hiermee de 2-jarige ŠKODA garantie aangaande de
kosteloze uitvoering van alle garantiereparaties verlengd tot de door u geko-
zen duur resp. tot het bereiken van het gekozen kilometrage, afhankelijk van
wat het eerst wordt bereikt.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen doorroesten blijven door de
ŠKODA garantieverlenging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA garantieverlenging is te verkrij-
gen bij uw ŠKODA Partner.
Let op
De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
6
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Gedrukt instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat de belangrijkste informatie vermeld
aangaande de bediening van de wagen. Het instructieboekje met aanvullende
informatie is als online-versie beschikbaar op de ŠKODA-internetpagina's
» afb. 1 op pag. 8.
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en voor
alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
In dit instructieboekje worden altijd alle uitrustingsvarianten beschreven,
zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke uitrus-
ting worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustingscom-
ponenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van de wagen heeft betrekking op het koopcontract
van de wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opnemen
met een ŠKODA Partner.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als al-
gemene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens. Te al-
len tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen daarom geen aanspraken worden afgeleid.
Wij adviseren, de internetpagina's, waarnaar in dit instructieboekje wordt ver-
wezen, in de klassieke weergave weer te geven. Bij de mobiele weergave van
de internetpagina's wordt mogelijk niet alle benodigde informatie weergege-
ven.
7
Gedrukt instructieboekje
Online-instructieboekje
Afb. 1
Online-instructieboekje op de
ŠKODA-internetpagina's
Het online-instructieboekje bevat aanvullende informatie die in de gedrukte
versie van het instructieboekje niet staat vermeld.
Voor de weergave van het online-instructieboekje als volgt te werk gaan.
1. De QR-code » afb. 1 inlezen of het volgende adres in de webbrowser inge-
ven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
De internetpagina met een modeloverzicht van het merk ŠKODA wordt
geopend.
2. Het gewenste model selecteren - er wordt een menu met de instructie-
boekjes weergegeven.
3. De productieperiode en de taal kiezen.
4. Een van de volgende varianten van het instructieboekje selecteren.
Bestand in pdf-formaat
Online-versie van het instructieboekje
Variant voor het mobiele apparaat - Applicatie My ŠKODA App
8
Online-instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA Part-
ner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werkplaats
zijn.
- Werkplaats die contractueel door de firma ŠKODA
AUTO of de importeur is geautoriseerd om servicewerkzaamheden aan
wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA originele onderde-
len te verkopen.
- Onderneming die door de firma ŠKODA AUTO of de impor-
teur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk ŠKODA te verko-
pen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit te
voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en ŠKODA originele
onderdelen te verkopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. een toets), minder dan 1 s
- lang indrukken (bv. een toets), meer dan 1 s
Verklaring van symbolen
Verwijzing naar de inleidende module van een hoofdstuk met belangrijke
informatie en veiligheidsaanwijzingen
Situaties waarin de wagen zo snel mogelijk tot stilstand dient te worden
gebracht
® Geregistreerd handelsmerk
Tekstmelding op het MAXI DOT-display
Tekstmelding op het segmentdisplay
Verwijzing naar de volgende bedieningsstap
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwondings-
of levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
9
Omschrijvingen
Opbouw van het instructieboekje en verdere informatie
Opbouw van instructieboekje
Het instructieboekje is hiërarchisch in de volgende delen onderverdeeld.
Segment (bv. Raadgevingen voor het gebruik) - de titel van het segment
staat onderaan de linkerbladzijde vermeld
Hoofdstuk (bv. Controleren en bijvullen) - de titel van het hoofdstuk staat
altijd onderaan de rechterbladzijde vermeld
Subhoofdstuk (bv. Motorolie)
Inleiding van onderwerp - Moduleoverzicht binnen het subhoofd-
stuk, inleidende informatie over de inhoud van het subhoofdstuk, even-
tueel voor het gehele subhoofdstuk geldende aanwijzingen.
Module (bv. Controleren en bijvullen)
Informatiezoeken
Bij het informatiezoeken in het instructieboekje adviseren we om de Tref-
woordenlijst aan het einde van het instructieboekje te gebruiken.
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Eenheden
De volume-, gewichts-, snelheids- en afmetingeninformatie wordt in metrische
eenheden vermeld, tenzij anders vermeld.
Displayweergave
In dit instructieboekje wordt voor de weergave op het display in het instru-
mentenpaneel de weergave op het MAXI DOT-display gebruikt, voor zover niet
anders is aangegeven.
Hulp in noodgevallen
In geval van pech kunt u de benodigde contactgegevens van de reparatie-
dienst vinden op de volgende plaatsen.
Contactgegevens van de ŠKODA Partner (bv. raamsticker)
Infotainment (menu Telefoon - Pech-/Infoservice)
Mobiele applicatie ŠKODA
ŠKODA-websites
10
Opbouw van het instructieboekje en verdere informatie
Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
1/min Omwentelingen per minuut van de motor
AMG Antiblokkeersysteem
ACC Adaptieve afstandsregeling
ACT Actief cilindermanagement
AF Multipurpose vehicles
AGM Accutype
ASR Aandrijfslipregeling
CO
2
Koolstofdioxide
CVO Conformiteitsverklaring
DCC Dynamische onderstelregeling
DPF Roetfilter
DSG Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling
DSR Actieve stuurbekrachtiging
EDS Elektronisch sperdifferentieel
ECE Europese Economische Commissie
EPC Controle van de motorelektronica
ESC Stabiliteitscontrole
ET Inpersdiepte van de velg
EU Europese Unie
HBA Remassistent
HHC Bergwegrijhulp
KESSY Sleutelloos ontgrendelen, starten en vergrendelen
kW Kilowatt, eenheid voor het vermogen
Led Soort verlichting
M1
Een uitsluitend of voornamelijk voor het personenvervoer
ontworpen personenwagen
MCB Multi Collision Brake
MG Schakelbak
MSR Motorsleepmomentregeling
Afkorting Betekenis
N1
Een uitsluitend of voornamelijk voor het transport van goe-
deren ontworpen bestelwagen
NiMH Nikkel-metaalhydride
Nm Newtonmeter, eenheid voor het motorkoppel
PIN Persoonlijk identificatienummer
Qi Standaard voor draadloos opladen door elektrische inductie
SCR Dieselmotor, waarvoor de AdBlue
®
-oplossing nodig is
TDI CR
Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail inspuitsys-
teem
TSA Aanhangwagenstabilisator
TSI Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspuiting
VDA Verband der Automobilindustrie (in Duitsland)
VIN Chassisnummer
W Watt, eenheid voor het vermogen
Wi-Fi Draadloos datanetwerk
XDS Functieaanvulling op elektronisch sperdifferentieel
11
Gebruikte afkortingen
Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Vóór elke rit
12
Rijveiligheid 12
In dit hoofdstuk van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met
betrekking tot het thema passieve veiligheid. We hebben hier alles samenge-
vat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid van kin-
deren enz. moet weten.
Verdere belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid kunt u ook vin-
den in de volgende hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboek-
je moet daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
De werking van de verlichting en de knipperlichten controleren.
De werking van de ruitenwissers en de toestand van de ruitenwisserbladen
controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Ervoor
zorgen dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en de achterklep sluiten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
Kinderen beschermen in een geschikt kinderzitje » pag. 22, Veilig vervoer
van kinderen.
De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithou-
ding in te nemen » pag. 12, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Voor de verkeersveiligheid moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
Laat u niet van het verkeer afleiden (door bijvoorbeeld passagiers, telefoon-
gesprekken enz.).
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Juiste zithouding van de bestuurder
13
Stand van het stuurwiel instellen
14
Juiste zithouding van de bijrijder
14
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
14
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet tegen het dashboard leunen.
De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor alle inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
12
Veiligheid
De ledematen niet uit het raam steken.
De voeten niet op de zitting leggen.
ATTENTIE
De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden
beschermd.
Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 22, Veilig vervoer van kinde-
ren.
Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensge-
vaarlijke verwondingen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 2 Juiste zithouding van de bestuurder / juiste stand van handen aan
het stuurwiel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 13.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht wor-
den genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de bestuurdersstoel in lengterich-
ting zo instellen dat de afstand van de benen tot het dashboard op knie-
hoogte ten minste 10 cm bedraagt » afb. 2 -
B
.
De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt
met licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 2 -
A
.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 2 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 15, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 10 cm aanhouden.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar!
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de
buitenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 2. Nooit het stuur-
wiel op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan
de binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij de activering van
de airbag zware verwondingen aan uw armen, handen en hoofd oplopen.
Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in de bestuurdersvoetenruimte
bevinden, omdat deze tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen.
U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te rem-
men of gas te geven.
13
Passieve veiligheid
Stand van het stuurwiel instellen
Afb. 3 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 13.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting
1
zwenken » afb. 3.
Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2
worden versteld.
De borghendel tot de aanslag in pijlrichting
3
drukken.
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
De borghendel na de instelling altijd vergrendelen, zodat de stand van
het stuurwiel niet onbedoeld verandert - gevaar voor ongevallen!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 13.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb. 2
op pag. 13 -
C
(geldt niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen).
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 15, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
Een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm in acht nemen, an-
ders kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zitting! Door een ver-
keerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een
verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt
u zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 13.
Met het oog op de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen achterin en
om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, moeten de
volgende aanwijzingen in acht worden genomen.
De hoofdsteunen zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun
zoveel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd » afb.
2 op pag. 13 -
C
.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 15, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
14
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Goed verloop van gordelband 16
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken 16
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
22, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen! Dat geldt ook voor
andere passagiers - er bestaat gevaar voor verwondingen!
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 12, Juiste en veilige zithou-
ding.
De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
Veel lagen kleding en ook losse kleding (bijvoorbeeld een jas over een
colbert) belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veilig-
heidsgordels.
Geen klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de veilig-
heidsgordels (bijvoorbeeld voor het inkorten van de veiligheidsgordels bij
kleinere personen) gebruiken.
De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed
functioneren als de achterbankrugleuning correct is vergrendeld » pag.
85.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
273.
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Indien een be-
schadiging aan een van de onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
(bv. de gordelband, de gordelverbindingen, de oprolautomaat, het gordel-
slot) wordt vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel direct door
een specialist worden vervangen.
Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval zijn belast door een specialist
laten vervangen. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgor-
dels worden gecontroleerd.
15
Veiligheidsgordels
Goed verloop van gordelband
Afb. 4 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel / gor-
delverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 5 Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 15.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schouder
(in geen geval langs de nek) lopen en goed tegen het bovenlichaam aanliggen
» afb. 4 -
.
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over
de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 4 -
.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelgedeelte zo laag mogelijk tegen
het bekken aanliggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend
» afb. 4 -
.
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 5 - .
Of: De borgklem in de richting van de pijlen
1
samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting
2
» afb. 5 -
.
Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld.
ATTENTIE
Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bv. pennen,
brillen, balpennen, sleutels). Deze voorwerpen kunnen tot verwondingen
leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 6 Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 15.
Vóór het omgespen
De hoofdsteun correct instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen).
De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
Omgespen
De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken.
16
Veiligheid
De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 6 - steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de slotgesp goed in
het slot is vastgeklikt.
Losmaken
De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 6
-
, de slotgesp springt uit het slot.
De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaat en gordelspanner,
veiligheidsgordelvoorspanning
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Gordeloprolautomaten 17
Gordelspanner
17
Veiligheidsgordels met voorspanning
17
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrij-
heid van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel
wordt getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veilig-
heidsgordels blokkeren ook bij een noodremming, bij het accelereren, bij het
rijden in de bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, moet de oprolautomaat direct door een specialist worden ge-
controleerd.
Gordelspanner
De veiligheid van gordeldragende bestuurder, bijrijder en de passagiers op de
buitente zitplaatsen achterin wordt door de gordelspanners op de oprolauto-
maten van de voorste en achterste buitenste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid
door de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging
wordt voorkomen.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden
mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
Veiligheidsgordels met voorspanning
Reversibele veiligheidsgordels, als onderdeel van de proactieve inzittendenbe-
scherming, verhogen de veiligheid voor de vastgegespte bestuurder en bijrij-
der.
Veiligheidsgordels met voorspanning worden tijdens kritische rijomstandighe-
den automatisch dicht tegen het lichaam getrokken en vervolgens weer ont-
spannen.
Meer informatie » pag. 251, Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect
Assist).
17
Veiligheidsgordels
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Systeembeschrijving 18
Airbagactivering 19
Veiligheidsaanwijzingen 19
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra in-
zittendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De maximale beschermende werking van de airbag wordt alleen bereikt in
combinatie met een correct omgegespte veiligheidsgordel, de airbag is geen
vervanging voor de veiligheidsgordel.
De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje
in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 37.
Systeembeschrijving
Afb. 7 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 7
Voorairbags
Bestuurdersknie-airbag
Zij-airbags voorin
A
B
C
Zij-airbags achterin
Hoofdairbags
Voorairbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voor-
waartse beweging van de bestuurder en de bijrijder gedempt en het gevaar
voor letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd.
De voorairbags zijn gemarkeerd met het opschrift

in het stuurwiel en in
het dashboard aan bijrijderszijde.
Bestuurdersknie-airbag - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag
wordt de voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en het verwon-
dingsrisico voor de benen verminderd.
De knie-airbag is met het opschrift

op de zijkant van het dashboard aan
bestuurderszijde gemarkeerd.
Zij-airbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voor-
waartse beweging van de inzittenden gedempt en het gevaar voor letsel voor
het volledige bovenlichaam (borst, buik en bekken) aan de zijde die naar het
portier is gericht verminderd.
De zij-airbags voor zijn gemarkeerd met een label met het opschrift

aan
de leuning van de voorstoelen. De zij-airbags achterin zijn met het opschrift

tussen het instapgedeelte en de leuning van de achterbank gemarkeerd.
Hoofdairbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico
voor hoofd en hals verminderd.
De hoofdairbags zijn met het opschrift

op de B-stijlbekleding gemar-
keerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende onderdelen.
Individuele airbags.
Controlelampje
in het instrumentenpaneel » pag. 37.
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 21.
Controlelampje voor de bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 21.
D
E
18
Veiligheid
Airbagactivering
Afb. 8 Gasgevulde airbags
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij het activeren wordt de airbag gevuld met gas en ontvouwt deze zich. Het
opblazen van de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk hierbij is de hardheid van
het voorwerp waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid, enz.
Voor de activering van de airbags is de optredende mate van vertraging door-
slaggevend. Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van
de wagen onder de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft,
worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de bot-
sing vrij sterk vervormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
Bestuurdersvoorairbag.
Bijrijdersvoorairbag.
Bestuurdersknie-airbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
Zij-airbag voorin.
Zij-airbag achterin.
Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
De alarmlichten worden ingeschakeld.
Alle portieren worden ontgrendeld.
De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting is ingeschakeld - schakelaar
).
Wanneer volgt er geen airbagactivering?
Bij lichte frontale aanrijdingen, lichte aanrijdingen van opzij en aanrijdingen
van achteren, kantelen van de wagen of een koprol vindt er geen airbagactive-
ring plaats.
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 9
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen bij een correcte zithouding worden bereikt
» pag. 12.
Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een
verkeerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan op-
treden. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzi-
tje worden vervoerd » pag. 24.
19
Airbagsysteem
ATTENTIE (vervolg)
Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specia-
list laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een on-
geval niet worden geactiveerd.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
Het oppervlak van het stuurwiel evenals het dashboard in het bereik van
de voorairbags en de knie-airbag alleen met een droge of vochtige doek
reinigen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor voorairbags
Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 9 -
A
. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofd-
steunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
21, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
In het gebied waarin de voorairbags naar buiten komen, mogen zich vóór
de inzittenden op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voor-
werpen bevinden.
Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de in-
bouwplaatsen van de airbags en het gebied waarin de airbags naar buiten
komen mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals bekerhouders,
telefoonhouders enz.
Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
plaatsen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de knie-airbag
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte ten minste 10 cm bedraagt » afb. 9
-
B
. Indien het in verband met lichaamsgrootte niet mogelijk blijkt aan de-
ze voorwaarde te voldoen, contact opnemen met een specialist.
ATTENTIE (vervolg)
Het oppervlak van de airbagmodule in het onderste gedeelte van het
dashboard onder de stuurkolom mag niet worden beplakt, afgedekt of wor-
den bewerkt. Op de afdekking van de airbagmodule of in de nabijheid daar-
van mag niets worden gemonteerd.
Geen volumineuze of zware voorwerpen (sleutelbossen enzovoort.) aan
de contactsleutel bevestigen. Deze kunnen bij het activeren van de knie-
airbag in het interieur worden geslingerd en u verwonden.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
Aan de kledinghaken in de wagen slechts lichte kleding hangen en in de
zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten
zitten. Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken.
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) wor-
den uitgevoerd. Meer informatie » pag. 267.
Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enz., op de rugleu-
ningen worden uitgeoefend - gevaar voor beschadiging van de zij-airbag.
De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd!
U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Omdat de airbag
aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-vrij-
gegeven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aan-
zienlijk worden beperkt.
Beschadigingen van de originele stoelbekleding of van de stiksels bij de
inbouwplaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbou-
wen van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaam-
heden (bv. de stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 267.
20
Veiligheid
ATTENTIE (vervolg)
Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Airbags buiten werking stellen
21
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 21
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 10 op pag. 21 -
.
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
Het buiten werking stellen van de airbags wordt door het controlelampje
aangegeven » pag. 37.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de volgende
situaties.
Indien een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel moet wor-
den gebruikt » pag. 22.
Indien ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel de afstand
van ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen
niet kan worden aangehouden.
Indien in verband met een handicap speciale accessoires in de buurt van het
stuurwiel nodig zijn.
Indien andere stoelen worden gemonteerd (bijvoorbeeld orthopedische stoe-
len zonder zij-airbag).
ATTENTIE
Als bij de verkoop van de wagen een airbag buiten werking is gesteld, dan
moet de koper daarvan op de hoogte worden gebracht!
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 10 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje voor
bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 10 -
De bijrijdersvoorairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van
het contact brandt het controlelampje

» afb. 10 -
De bijrijdersvoorairbag is in paraatheid gebracht - na het inschakelen van
het contact brandt 65 s het controlelampje

Buiten werking stellen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand

draaien.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje

brandt.
In paraatheid brengen
Het contact uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De sleutelbaard volledig uitklappen » . Bij een KESSY-sleutel de noodsleu-
tel eruit nemen.
De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.


21
Airbagsysteem
Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand  draai-
en.
De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje

brandt.
ATTENTIE
De sleutel tijdens het rijden niet in de sleutelschakelaar gestoken laten
zitten. Door trillingen kan de sleutel de sleuf verdraaien en de airbag in pa-
raatheid brengen! De airbag kan dan bij een ongeval onverwacht geacti-
veerd worden - er bestaat gevaar voor verwondingen en levensgevaar!
De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraat brengen van de airbag.
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u
een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag
veroorzaken.
Als de controlelampjes


knipperen, dan wordt de bijrijdersvoor-
airbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk
door een specialist laten controleren.
VOORZICHTIG
Een onvoldoende uitgeklapte sleutelbaard kan de sleutelschakelaar beschadi-
gen!
Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
Om het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te verminderen, is het ver-
voer van kinderen uitsluitend in kinderzitjes toegestaan!
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1) 23
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2) 24
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 3) 24
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag 24
Groepenindeling van kinderzitjes 25
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd 25
Voor de montage en het gebruik van het kinderzitje de aanwijzingen in dit in-
structieboekje en in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen kinderen altijd op de zitplaatsen achter-
in mee te nemen. Kinderen alleen in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel
vervoeren.
Er moeten kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Europese Unie wor-
den gebruikt.
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
Bij het verlaten van de wagen kinderen nooit zonder toezicht in de wagen
achterlaten. In een noodsituatie zijn ze mogelijk niet in staat om de wagen
zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder
lage temperaturen bestaat er levensgevaar!
22
Veiligheid
ATTENTIE (vervolg)
Het kind dient dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! An-
ders zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden
geslingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaar-
lijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het li-
chaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats achterin moet de
betreffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje
resp. het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje met rugleuning
eerst de hoofdsteun uitbouwen » pag. 86. Na het uitbouwen van het kin-
derzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes werden voor het gebruik in ŠKODA-wagens ont-
wikkeld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 11 Sticker met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Daarop attenderen ook de stickers die zich op de volgende plaatsen bevinden.
Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 11 -
.
Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 11 -
.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld »
.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
23
Veilig vervoer van kinderen
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, moet de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid wor-
den gebracht.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 12
Sticker met waarschuwingsaan-
wijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 12.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 3)
Geldt voor Zuid-Korea
Afb. 13
Sticker met waarschuwingsaan-
wijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 13.
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag
Afb. 14
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje wel
goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Kinderen mogen zich nooit in het gebied bevinden waarin de zij-airbag naar
buiten komt » afb. 14 -
.
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescherming
kan bieden » afb. 14 -
.
24
Veiligheid
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
Groep Gewicht van het kind
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt ver-
voerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaar-
lijk verwonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 22.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Bijrijdersstoel met ingeschakelde
voorairbag
Bijrijdersstoel met uitgeschakel-
de voorairbag
Achterbank
buitenste zitplaatsen
Achterbank
middelste zitplaats
0
tot 10 kg
X U
a)
U U
0+
tot 13 kg
X U
a)
U U
1
9-18 kg
UF U U U
2
15-25 kg
UF U U U
3
22-36 kg
UF U U U
a)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
UF De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
25
Veilig vervoer van kinderen
Bevestigingssystemen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bevestigingsogen van het

-systeem
26
Gebruik van kinderzitjes met het

-syteem 26
Gebruik van kinderzitjes met het


-systeem 27
Bevestigingsogen van het


-systeem 27
Bevestigingsogen van het

-systeem
Afb. 15
Labels van het

-systeem
 is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Tussen de rugleuning en zitting van de buitenste zitplaatsen achterin resp. de
bijrijdersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen voor de bevestiging van
een kinderzitje met het

-systeem.
Eerst de afdekkappen
A
verwijderen om bij de bevestigingsogen te kunnen
komen » afb. 15. Na het uitbouwen van het kinderzitje de afdekkappen weer
aanbrengen.
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het

-systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer infor-
matie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
Kinderzitjes met het

-systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA-
accessoireprogramma.
Gebruik van kinderzitjes met het -syteem
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt ver-
voerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaar-
lijk verwonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
b)
Achterbank buitenste zitplaats Achterbank midden
0
tot 10 kg
E X IL X
0+
tot 13 kg
E
X IL XD
C
26
Veiligheid
Groep
Klasse
van het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel
b)
Achterbank buitenste zitplaats Achterbank midden
1
9-18 kg
D
X
IL
IUF
X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X IL X
3
22-36 kg
- X IL X
a)
De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
b)
Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het

-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor het inbouwen van een

-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
IL De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het

-systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is voor gebruik van de in deze gewichtsgroep toegestane naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie "Universal" geschikt.
X Het kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bijrijdersstoel
Achterbank buitenste
zitplaats
Achterbank midden
X i-U X
De stoel is voor gebruik van de naar voren gerichte


-kinderzitjes van
de categorie "Universal" geschikt.
De stoel is niet geschikt voor de


-kinderzitjes van de categorie
"Universal".
i-U
X
Bevestigingsogen van het  -systeem
Afb. 16
Bevestigingsogen van het


-systeem


is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde
van het kinderzitje beperkt.
De bevestigingsogen
A
voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met
het


-systeem zitten aan de achterzijde van de rugleuningen van de
buitenste zitplaatsen achterin » afb. 16.
Enkele landspecifieke typen kunnen ook zijn uitgerust met een bevestigings-
oog
B
aan de achterzijde van de middelste rugleuning achterin » afb. 16.
27
Veilig vervoer van kinderen
ATTENTIE
Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het  -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
Kinderzitjes met het


-systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
28
Veiligheid
29
Veilig vervoer van kinderen
Afb. 17 Voorbeeld van bestuurdersruimte bij wagens met links stuur
30
Bediening
Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 63
Elektrische buitenspiegelverstelling 80
Slotgreep 57
Luchtroosters 120
Parkeerkaarthouder 90
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht 69
Snelheidsregelsysteem
238
Snelheidsbegrenzer
239
Koplampassistent
72
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag 18
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem 43
Instrumentenpaneel 32
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers 77
Informatiesysteem
43
Infotainment 125
Toets voor alarmlichten 71
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag 21
Binnenspiegel 79
Opbergvak aan bijrijderszijde 95
Bijrijdersvoorairbag 18
Externe infotainmentmodule (in dashboardkastje) 127
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (in het opbergvak aan bijrijderszijde) 21
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier 63
Opbergvak 91
Lichtschakelaar 68
Ontgrendelingshendel van motorkap 279
Opbergvak 91
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 244
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
Borghendel voor stuurwielverstelling 14
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot 207
Startknop 207
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) 213
Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 214
Toets Auto Hold 212
Toets voor de elektrische parkeerrem 211
Toets voor de centrale vergrendeling 56
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem
208
Stabiliseringscontrole ESC / aandrijfslipregeling ASR 220, 221
Selecteren van de rijmodus 249
Inparkeersysteem
233
Parkeerhulp 223
Opbergvak 91
Afhankelijk van de uitrusting:
Phonebox 91
12 volt stopcontact
99
Sigarettenaansteker
101
Asbak
101
USB- en AUX-ingang
92
Bediening voor verwarming / airconditioning 117
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 17.
25
26
27
28
29
30
31
32
33
31
Bestuurdersruimte
Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 18
Instrumentenpaneel
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Toerenteller 32
Koelvloeistoftemperatuurmeter 32
Brandstofmeter 33
Display in de middenconsole achterin 33
Toerenteller » pag. 32
Met controlelampjes » pag. 33
Display » pag. 43
Snelheidsmeter
Met controlelampjes » pag. 33
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 32
Rij controlelampjes » pag. 33
Bedieningstoets:
Tijd instellen » pag. 44
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 43
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
» pag. 49
Brandstofmeter » pag. 33
1
2
3
4
5
6
7
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu

Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller
1
» afb. 18 op pag. 32 geeft het actuele motortoerental per
minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerenteller naar de eerstvol-
gende versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D / S van de automati-
sche versnellingsbak kiezen.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 44.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen -
anders bestaat gevaar voor motorschade!
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 19
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De weergave » afb. 19 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
32
Bediening
Koude bereik - de naald staat in het bereik
A
, de motor heeft zijn bedrijfstem-
peratuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen en sterke motorbelasting
moeten worden voorkomen.
Bedrijfsbereik - de naald staat in bereik
B
.
Hogetemperatuurbereik - de naald staat in het bereik
C
, de koelvloeistof-
temperatuur is te hoog, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden » pag. 40.
Brandstofmeter
Afb. 20
Brandstofmeter
De weergave » afb. 20 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De tankinhoud bedraagt ongeveer 66 liter.
Wanneer de naald het reservebereik
A
bereikt » afb. 20, gaat het controle-
lampje
in het instrumentenpaneel branden » pag. 38.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en beschadiging
van het uitlaatsysteem.
Let op
Na het voltanken kan het voorkomen dat bij een dynamische rit (bv. veel
bochten, remmen, bergafwaarts en bergopwaarts rijden) de brandstofmeter
tijdelijk iets minder aangeeft.
De pijl
naast het symbool
in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats
van de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Display in de middenconsole achterin
Afb. 21 Display in middenconsole achterin
Op het display worden afhankelijk van de uitvoering van de wagen, de volgen-
de gegevens weergegeven.
Tijd
Buitentemperatuurinformatie
Informatie over de in de Climatronic ingestelde temperatuur voor de passa-
giers op de achterzitplaatsen
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Parkeerrem
35
Remsysteem 35
Gordelwaarschuwingslampje voor 35
Automatische afstandsregeling (ACC) 35
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-systeem) 35
Stabiliseringscontrole (ESC)/aandrijfslipregeling (ASR) 36
Aandrijfslip (ASR) gedeactiveerd 36
33
Instrumenten en controlelampjes
Antiblokkeersysteem (ABS) 36
Mistachterlicht 36
Uitlaatgascontrolesysteem 36
Voorgloeisysteem (dieselmotor) 37

Controle van de motorelektronica (benzinemotor) 37
Veiligheidssystemen 37
Bandenspanning
37
Remblokken 38
Brandstofreserve 38
Rijstrookassistent (Lane Assist) 38
Knipperlichten 38
Aanhangwagenknipperlichten 38
Mistlampen 39
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer 39
Rempedaal (automatische versnellingsbak) 39
Auto Hold-functie 39
Grootlicht 39
Automatische versnellingsbak 39
Gordelwaarschuwingslampje achter 39
Dynamo 39
Koelvloeistof 40
Motoroliedruk 40
Motoroliepeil 40
AdBlue
®
41
Defect lampje 41
Roetfilter (dieselmotor) 41
Ruitensproeiervloeistofpeil 42
Koplampassistent 42
Start-stop-systeem 42
Weergave voor lage temperatuur 42
Water in het brandstoffilter (dieselmotor) 42
Automatische afstandsregeling (ACC) 42
Afstandswaarschuwing (Front Assist) 42
Front Assist 43
Besparingsmodus 43
Dynamische onderstelregeling (DCC) 43
Service 43
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand aan
van bepaalde functies resp. storingen.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
De controlelampjes bevinden zich op de volgende plaatsen in het instrumen-
tenpaneel » afb. 18 op pag. 32.
Toerenteller
1
Display
2
Snelheidsmeter
3
Rij controlelampjes
5
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje
(gevaar) of
(waarschuwing) in de rij con-
trolelampjes branden.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen sommige controlelampjes op het
display gekleurd worden weergegeven. Het koelvloeistofcontrolelampje kan
bv. op de volgende manieren worden weergegeven.
- Segmentdisplay/monochromatisch ("zwart-wit") MAXI DOT-display
- gekleurd MAXI DOT-display
ATTENTIE
Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de
alarmlichten in » pag. 71. De gevarendriehoek op de voorgeschreven af-
stand neerzetten.
De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werk-
zaamheden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwij-
zingen beslist te worden opgevolgd » pag. 278.
34
Bediening
Parkeerrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de parkeerrem is ingeschakeld.
Parkeerremstoring
brandt
Storing: elektronische parkeerrem
PARKEERREM STORING
De hulp van een specialist inroepen.
Parkeren op steile helling
brandt
Parkeerrem: Helling te steil. Instructieboekje!
HELLING TE STEIL
Een parkeerplaats op een vlakke weg of op een minder steil stuk van de hel-
ling zoeken.
Remsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pag. 283.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 36,
Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de bestuurder resp. bijrijder heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid hoger dan 30 km/h knippert het controlelampje
en klinkt er
gelijktijdig een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje
continu.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 241.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-
systeem)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - de stuurbekrachtiging is volledig uitgevallen en voor het sturen is
aanmerkelijk meer kracht nodig.
brandt - de stuurbekrachtiging is gedeeltelijk uitgevallen en voor het sturen
kan meer kracht nodig zijn.
De hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (KESSY-systeem)
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
knippert
Stuurvergrendeling defect. Stop!
STUURINRICHTING DEFECT STOP
De motor afzetten,
niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bijvoorbeeld infotainment), het contact weer in
te schakelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Stuurvergrendeling: werkplaats!
STUURINRICHTING WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
35
Instrumenten en controlelampjes
Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (KESSY-systeem)
knippert
Stuurwiel bewegen!
STUURWIEL BEWEGEN
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
Wanneer de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, dan moet de hulp van
een specialist worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het in-
schakelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/aandrijfslipregeling (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
knippert - de ESC resp. de ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje
na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje
na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het in-
schakelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een sto-
ring in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 220 of ASR-systeem » pag.
221.
Aandrijfslip (ASR) gedeactiveerd
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 35,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
36
Bediening
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje
na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.

Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.

brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Veiligheidssystemen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Systeemstoring
brandt - er is een storing in het airbagsysteem.
Storing: airbag
STORING AIRBAG
De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden.
Airbag/ gordelspanner gedeactiveerd.
AIRBAG/ GORDELSPANNER UIT
Proactieve inzittendenbescherming
brandt en op het display in het instrumentenpaneel wordt een van de vol-
gende meldingen weergegeven.
Proactieve inzittendenbescherming niet beschikbaar.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERM_ NIET BESCHIKBAAR
of
Proactieve inzittendenbescherming: beperkte werking.
PROACTIVE INZITTEN_ BESCHERMING BEPERKT
De veiligheidsgordel voor de bestuurder en de bijrijder moet worden vervan-
gen.
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij een storing van de veiligheidssystemen bestaat het gevaar dat de sys-
temen bij een ongeval niet worden geactiveerd. Deze moeten direct door
een specialist worden gecontroleerd.
Bandenspanning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden is de bandenspanning veranderd.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 287.
De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 293 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 296.
De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 259.
37
Instrumenten en controlelampjes
Systeemstoring
knippert ongeveer 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het sys-
teem voor de bandenspanningscontrole zijn.
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
Als het controlelampje
na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het in-
schakelen van het contact het controlelampje
branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een sto-
ring in het systeem.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje
kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
De wielen van één as zijn zwaarder belast (bijvoorbeeld bij het rijden met een
aanhangwagen of bij bergop of bergaf rijden).
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bv. bij een sportieve rijstijl en op gladde of
onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumentenpaneel ver-
traagd of helemaal niet gaan branden.
Remblokken
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
brandt - de remblokken zijn versleten.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Brandstofreserve
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de brandstofvoorraad in de brandstoftank heeft de reservehoeveel-
heid (circa 6 liter) bereikt.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Tanken a.u.b. » pag. 275.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
De controlelampjes
geven de toestand van het Lane Assist-systeem aan.
Nadere informatie over het Lane Assist-systeem » pag. 252.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik).
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje
niet knip-
pert, is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
De aanhangwagengloeilampjes controleren.
38
Bediening
Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het rempedaal intrappen.
Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de Auto Hold-functie is geactiveerd.
Nadere informatie over Auto Hold-functie » pag. 212.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Versnellingsbak oververhit
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak oververhit: Doorrijden mogelijk.
VERSNELLINGSBAK OVERVERHIT
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Versnellingsbak oververhit: Stop! Instructieboekje!
VERSN_BAK OVERVERHIT STOP
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uitgaat,
niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Versnellingsbakstoring
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
VERSN_BAK DEFECT WERKPLAATS
brandt
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
STORING VERSN_BAK GEEN ACHTERUIT
brandt
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
STORING VERSNELLINGSBAK
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
brandt - bij draaiende motor wordt de accu niet geladen.
39
Instrumenten en controlelampjes
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Controleer koelvloeistof! Instructieboekje!
KOELVLOEISTOF CONTROLEREN
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 283.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje
opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
Het contact uitschakelen.
De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig ver-
vangen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje
opnieuw gaat branden
niet verder rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje!
STOP MOTOR OVERVERHIT
Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje
is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Als het controlelampje knippert,
niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Motoroliepeil te laag
brandt
Oliepeil: olie bijvullen!
OLIE BIJVULLEN
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Oliepeil verlagen!
OLIEPEIL TE HOOG
Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
Bij een te hoog oliepeil kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk
de hulp van een specialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Oliesensor: werkplaats!
OLIESENSOR WERKPLAATS
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet moge-
lijk is, niet verder rijden - er is gevaar voor motorschade! De motor afzetten
en de hulp van een specialist inroepen.
40
Bediening
AdBlue
®
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
AdBlue
®
-peil te laag
Er wordt ook informatie over de bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®
weergege-
ven. De „min“ en „max“ waardes staan voor de minimale en maximale bijvul-
hoeveelheden AdBlue
®
.
brandt
AdBlue (DEF) bijvullen! Actieradius: ...
ADBLUE (DEF) BIJVULLEN… ACTIERADIUS …
De actieradius op het display geeft de afstand aan, die nog met de aanwezige
AdBlue
®
-tankinhoud kan worden gereden.
AdBlue
®
bijvullen » pag. 277.
brandt
AdBlue (DEF) bijvullen! Geen start in ...
ADBLUE (DEF) BIJVULLEN… GEEN START IN …
De waarde op het display toont de afstand aan, waarna er geen motorstart
meer mogelijk is, als er geen AdBlue
®
wordt bijgevuld.
AdBlue
®
bijvullen » pag. 277.
brandt
AdBlue (DEF) bijvullen! Geen motorst. mogelijk.
ADBLUE (DEF) BIJVULLEN… GEEN HERSTART
Er is geen motorstart meer mogelijk.
AdBlue
®
bijvullen » pag. 277.
AdBlue
®
-storing
brandt
Storing: AdBlue (DEF). Gn. motorstart in ...
STORING ADBLUE (DEF) GEEN START IN …
Er is een storing in het AdBlue
®
-systeem.
De waarde op het display toont de afstand aan, waarna er geen motorstart
meer mogelijk is.
De hulp van een specialist inroepen.
brandt
Storing: AdBlue (DEF). Motor starten niet meer mogelijk.
STORING ADBLUE (DEF) GEEN HERSTART
Er is een storing in het AdBlue
®
-systeem, er is geen motorstart mogelijk.
De hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Roetfilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden
in het roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat » , ge-
durende minimaal 15 minuten of tot het uitgaan van het controlelampje
als
volgt worden gereden.
4. of 5e versnelling ingeschakeld (automatische versnellingsbak: stand
D / S).
Rijsnelheid minimaal 70 km/h.
Motortoerental tussen 1.800-2.500 1/min.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje
uit.
Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje
niet en
begint het controlelampje
te knipperen.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen, er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlam-
bare materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brand-
stof) in contact kan komen.
41
Instrumenten en controlelampjes
VOORZICHTIG
Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de
levensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA Partner
kan u vertellen in welke landen diesel met een hoog zwavelgehalte wordt ge-
bruikt.
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hierdoor wordt het verbran-
dingsproces van roetdeeltjes in het roetfilter begunstigd.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 280.
Koplampassistent
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de koplampassistent is ingeschakeld » pag. 72, Koplampassistent
(Light Assist / Dynamic Light Assist).
Start-stop-systeem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
De controlelampjes
geven de toestand van het start-stop-systeem aan
» pag. 208.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Water in het brandstoffilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het brandstoffilter met waterafscheider filtert vuil en water uit de brandstof.
Indien in de afscheider teveel water aanwezig is, verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de volgende informatie.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt
Water in brandstoffilter. Instructieboekje!
WATER IN BRANDSTOFFILTER
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 34.
De controlelampjes
geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
241 aan.
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 246.
42
Bediening
Front Assist
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt
De Front Assist heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch een
noodstop gemaakt » pag. 246.
De Front Assist wordt automatische gedeactiveerd bij de activering van de
ESC Sport » pag. 221 resp. bij de deactivering van de ASR » pag. 221.
De Front Assist is momenteel niet beschikbaar » pag. 249.
met de tekst

brandt - de Front Assist is gedeactiveerd » pag. 248.
Besparingsmodus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - de wagen bevindt zich in de besparingsmodus door de ingreep van
het actieve cilindermanagement of door de vrije stand van de automatische
versnellingsbak.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
Het controlelampje
verschijnt alleen op het MAXI DOT-display.
brandt - er is sprake van een DCC-storing.
Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Service
Lees en bekijk eerst op bladzijde 34.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 49, Servi-
ce-intervalindicatie.
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Display in instrumentenpaneel 43
Klok instellen 44
Schakeladvies 44
Wagentoestand 45
Display in instrumentenpaneel
Afb. 22 Displaytypes: MAXI DOT / segmentdisplay
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 22.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
1)
Herkende verkeerstekens
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
1
2
3
1)
Geldt voor wagens met af fabriek ingebouwd navigatiesysteem.
43
Informatiesysteem
Portierwaarschuwing
Eco-tips
Service-intervalindicatie
Buitentemperatuur
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Tijd
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Buitentemperatuur
Controlelampjes
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Service-intervalindicatie
Meldingen
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het display
een grafische waarschuwing.
Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
Op de toets
A
» afb. 23 op pag. 44 drukken.
Klok instellen
Afb. 23
Toets in het instrumentenpaneel
4
5
6
7
8
9
10
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 23 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets
A
loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
Circa 4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
De toets
A
herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
Circa 4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de oorspronkelijke in-
stelling.
De tijd kan ook in het infotainment door het aantippen van

Tijd en
datum
worden ingesteld.
Schakeladvies
Afb. 24
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 24
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp.
betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bv. bij het inhalen.
44
Bediening
Wagentoestand
Afb. 25
Wagentoestand
Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes
(gevaar) resp.
(waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment door het aantippen van

Wagenstatus
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
Met behulp van de functietoetsen
het menupunt Wagenstatus kiezen.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 25
A
Wagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 26
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Drukken (boven of onder) - Indicaties kiezen / waarden instellen
Drukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Indrukken (boven of onder) - Bewegen in het gekozen menu
Vasthouden (boven of onder) - Hoofdmenu tonen
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 27 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
A
B
A
B
A
45
Informatiesysteem
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Indrukken - Menu Telefoon tonen; oproep beantwoorden/beëindigen; ge-
kozen contact oproepen
Vasthouden - Laatste oproep herhalen; oproep afwijzen
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van het MAXI DOT-display
Vasthouden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Draaien - Beweging in het gekozen menu
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Let op
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle functies beschikbaar te zijn.
Hierop wijst het systeem door een tekstmelding op het infotainmentbeelds-
cherm.
Ritgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Indicatie-overzicht 46
Weergave in het infotainment
47
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
47
Geheugen
47
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk. Na
het inschakelen van het contact wordt de informatie weergegeven die voor
het uitschakelen van het contact het laatst was geselecteerd.
Als bij wagens met MAXI DOT-display de rijgegevens na het inschakelen van
het contact niet worden weergegeven, dan moet in het hoofdmenu het menu-
punt
Rijgegevens
worden gekozen en bevestigd » pag. 48.
De eenheden en de weergave van sommige gegevens kunnen in het infotain-
ment door het aantippen van

Eenheden
worden ingesteld.
B
B
Let op
De instelling van de getoonde weergaven wordt in het actieve gebruikersac-
count individueel opgeslagen » pag. 50.
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen.
AdBlue
®
-actieradius - afstand in km, die met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en bij dezelfde rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gere-
den, kan de weergave toenemen.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het ge-
heugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven.
Momenteel brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen
wordt het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen
verschijnt --,- km/l).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen

.
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Verkeerstekenherkenning - verkeerstekenweergave » pag. 256, Verkeers-
bordherkenning.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave.
Gemiddelde snelheid - wordt sinds het wissen van het geheugen doorlopend
berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de eerste 300 m
van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
46
Bediening
Comfortverbruikers - informatie over het totaalverbruik van de comfortver-
bruikers in l/h evenals een lijst van drie verbruikers (bv. airconditioning e.a.),
die het grootste aandeel in het brandstofverbruik hebben.
In het infotainment bestaat de mogelijkheid door het aantippen van

Instrumentenpaneel
de weergave van de menupunten van de multifunctie-indi-
catie op het display van het instrumentenpaneel in- of uit te schakelen en de
rijgegevens terug te zetten.
Weergave in het infotainment
Afb. 28
Rijgegevens
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Rijgegevens
aan-
tippen.
Schermweergave » afb. 28
Afgelegde afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder dan 300 km
bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het symbool
)
Globale actieradius
Met de functietoetsen
kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
Sinds start - Ritgeheugen
Langetermijn - Reisgeheugen
Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
A
B
C
D
E
F
G
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
(
) resp.
(
) selecteren en bevestigen.
De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
(
) resp.
(
) selecteren en bevestigen.
Met de gewenste snelheid rijden.
De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aange-
past.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
(
) resp.
(
) selecteren en bevestigen.
Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
Geheugen
Afb. 29
Geheugenweergave: MAXI DOT-
display (
) / segmentdisplay (
)
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die
op het display op positie
A
worden weergegeven » afb. 29.
47
Informatiesysteem
Sinds start
() resp. "1" ()
In het geheugen worden rijgegevens van het inschakelen tot het uitschakelen
van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van
het contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden samen met de
actuele ritinformatie opgeslagen.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
Lange tijd
(
) resp. "2" (
)
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9.999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
(
) resp. "3" (
)
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
Gemiddeld brandstofverbruik.
Afgelegde afstand.
Gemiddelde snelheid.
Rijtijd.
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
MAXI DOT-display
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Menupunt
Navigatie
48
Menupunt
Audio
48
Menupunt
Telefoon
49
Menupunt
Hulpsystemen
49
Op het MAXI DOT-display (hieronder alleen display) wordt afhankelijk van de
uitrusting informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsys-
temen en dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 45.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
Rijgegevens
» pag. 46
Hulpsystemen
» pag. 49
Navigatie
» pag. 48
Audio
» pag. 48
Telefoon
» pag. 49
Wagen
» pag. 45
Let op
Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 136, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 144, Instelling van de infotain-
menttaal.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
Rijadviezen
Kompas
Laatste reisdoelen
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
worden de volgende gegevens weergegeven.
Radio
Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen).
TP-verkeersberichten.
48
Bediening
Media
Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bv. artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-tag in het
audiobestand is opgeslagen.
Menupunt
Telefoon
In het menupunt
Telefoon
wordt de oproepenlijst met de volgende symbolen
weergegeven.
Inkomende oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
Symbolen op het display
Ladingstoestand van de telefoonaccu
1)
Signaalsterkte
1)
Een telefoon is met het apparaat verbonden
Gemiste oproepen (als er meer gemiste oproepen zijn, wordt naast het
symbool het aantal gemiste oproepen weergegeven)
Microfoon uitgeschakeld
Menupunt
Hulpsystemen
In het menupunt
Hulpsystemen
kunnen de volgende systemen worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
Front Assist
Lane Assist
Uitparkeerhulp
Assistent voor dodehoekherkenning
Service-intervalindicatie
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
49
Servicemeldingen 50
Service-intervalindicatie terugzetten 50
De service-intervalindicatie informeert u over het aantal kilometer resp. dagen
tot de volgende servicebeurt.
Informatie met betrekking tot de service-intervallen » pag. 268.
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven
Afb. 30
Toets in het instrumentenpaneel
Het contact inschakelen.
De toets
A
» afb. 30 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Ser-
vice
wordt weergegeven.
Toets
A
loslaten.
Op het display verschijnen gedurende 4 seconden het symbool
en meldin-
gen over het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicetermijn.
De gegevens over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de vol-
gende servicetermijn kunnen ook in het infotainment worden getoond door
het aantippen van

Service
.
1)
Deze functie wordt slechts door enkele mobiele telefoons ondersteund.
49
Informatiesysteem
Servicemeldingen
Meldingen vóór het bereiken van de servicetermijn
Voordat de servicetermijn wordt bereikt verschijnt op het display na het in-
schakelen van het contact het symbool
en een melding met betrekking tot
het aantal kilometers resp. dagen tot de volgende servicebeurt.
Meldingen bij het bereiken van de servicetermijn
Zodra de servicetermijn bereikt is, verschijnt op het display na het inschakelen
van het contact het symbool
en de melding.
Service-intervalindicatie terugzetten
Wij adviseren het terugzetten van de indicatie door een specialist te laten uit-
voeren.
Wij adviseren de service-intervalindicatie niet zelf terug te zetten. Anders kan
de service-interval indicatie mogelijk verkeerd worden ingesteld waardoor
eventuele storingen aan de wagen zouden kunnen optreden.
Variabel service-interval
Bij wagens met variabel service-interval worden na het terugzetten van de
olieservice-weergave bij een specialist de waarden van een nieuwe service-in-
terval weergegeven, die overeenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
van de wagen worden berekend.
Deze waarden worden dan verder continu overeenkomstig de actuele bedrijfs-
omstandigheden van de wagen aangepast.
Personalisering
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking 50
Overzicht van enkele gepersonaliseerde functies 51
Instellen van de personalisering 51
Dankzij de personalisering hebben meerdere bestuurders de mogelijkheid,
middels een gebruikersaccount dat aan de betreffende wagensleutel is toege-
wezen, om een wagen met individueel ingestelde systeemfuncties te gebrui-
ken.
ATTENTIE
Instellingen alleen bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongeval-
len!
Werking
Afb. 31
Naar een ander gebruikersaccount omschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 50.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier
worden alle gepersonaliseerde functies overeenkomstig het gebruikersac-
count ingesteld, dat aan de sleutel is toegewezen waarmee de wagen werd
ontgrendeld.
Elke wijziging van de ingestelde gepersonaliseerde functies wordt automa-
tisch in het actieve gebruikersaccount opgeslagen.
Voor de personalisering zijn drie standaard gebruikersaccounts evenals een
Gast
-account beschikbaar.
Naar een ander gebruikersaccount wisselen
Het wisselen naar een ander gebruikersaccount kan op het display van het in-
strumentenpaneel » afb. 31 binnen 10 s na het inschakelen van het contact
plaatsvinden.
Een accountwissel kan ook op een later tijdstip via het infotainment

Wagenstatus
plaatsvinden (indien eerst
Bandenspanningscontrole
wordt
weergegeven, dan met de pijl
of
naar
Wagenstatus
wisselen).
Wordt een account gekozen, waarin niet alle door het systeem benodigde
punten zijn ingesteld, dan kan op het infotainmentscherm automatisch een
configuratieassistent worden weergegeven » pag. 131.
50
Bediening
Elektrisch instelbare bestuurdersstoel (hierna stoel)
Het instellen van de stand van de stoel vindt in de volgende gevallen plaats:
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van het bestuurdersportier.
Na het wisselen naar een ander gebruikersaccount en bij een snelheid onder
5 km/h.
De stoelinstelling kan als volgt worden beëindigd:
Door het aantippen van de functietoets
Annuleren
op het infotainmentscherm.
Door het indrukken van een willekeurige toets op de stoel » pag. 83.
Let op
Wagens met de personaliseringsfunctie worden af fabriek met drie sleutels
geleverd.
Overzicht van enkele gepersonaliseerde functies
Lees en bekijk eerst op bladzijde 50.
Rijmodus - laatst gekozen modus, modusinstelling
Individual
.
Instelling van de elektrisch instelbare bestuurdersstoel.
Buitenspiegelverstelling.
Hulpsystemen - rijstrookhulp (Lane Assist), inparkeerhulp (ParkPilot).
Licht - sfeerverlichting, comfortknipperen, COMING HOME / LEAVING HOME.
Climatronic - temperatuur in de afzonderlijke bereiken, aanjagertoerental,
circulatiefunctie.
Infotainment-instellingen - helderheidsniveau van het beeldscherm, toetsen-
toewijzing.
Radio - klankinstellingen, zendersortering.
Media - willekeurige weergave/titelherhaling, gekozen videoformaat.
Spraakbediening - akoestische signalen.
Navigatie - thuisadres, alternatieve routes, aanbevolen routes, herinnering
aan brandstofgebrek
Let op
De omvang van de gepersonaliseerde functies is afhankelijk van het infotain-
menttype.
Instellen van de personalisering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 50.
In het infotainment op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Personalisatie
aantippen.
De volgende menupunten worden weergegeven.
Personalisering
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de personalisering
Gebruikersaccount kiezen
Een lijst met de gebruikersaccounts met de optie, gebruikersaccounts te behe-
ren en om naar een ander account te wisselen.
- Gebruikersaccounts beheren met de volgende opties:
Gebruikersaccount hernoemen
- hernoemen van het gebruikersaccount (geldt
niet voor het
Gast
-account)
Instellingen kopiëren naar een ander account
- kopiëren van de instellingen van
een actief gebruikersaccount naar een ander gebruikersaccount
Gebruikersaccount terugzetten
- terugzetten van het gekozen gebruikersac-
count op de fabrieksinstellingen
Instellen
Sleuteltoewijzing:
- Opties voor toekenning van de sleutel aan het gebruikersac-
count:
Handmatig
- herkende sleutel moet handmatig aan het actieve gebruikersac-
count worden toegewezen
Automatisch
- herkende sleutel wordt bij het wisselen naar een ander ac-
count automatisch aan het actieve gebruikersaccount toegewezen
Sleutel aan huidig gebruikersaccount toewijzen
- handmatige toewijzing van de her-
kende sleutel aan het actieve gebruikersaccount - de aanwijzingen op het in-
fotainmentscherm opvolgen
Alles terugzetten
- terugzetten van de personalisering en de gebruikersac-
counts op de fabrieksinstellingen
SmartGate
Inleiding
Afb. 32
Informatie over SmartGate op de
ŠKODA-internetpagina's
51
Informatiesysteem
SmartGate staat voor een systeem dat bepaalde rijgegevens (zoals bv. verbruik
en snelheid) overbrengt via Wi-Fi of Wi-Fi Direct.
De op een ondersteund extern apparaat (bv. telefoon, tablet) geïnstalleerde
ŠKODA-applicaties bieden de mogelijkheid om overgebrachte gegevens verder
te bewerken.
Enkele ŠKODA-applicaties kunnen middels de SmartLink-verbinding op het in-
fotainmentscherm worden weergegeven » pag. 181.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 32 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetsite met een overzicht van beschik-
bare applicaties, compatibele apparaten en overige informatie over SmartGate
geopend.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartgate
VOORZICHTIG
Ter verhoging van de toegangsbeveiliging tot de doorgegeven wagengege-
vens wordt na het starten van de ŠKODA-applicatie gevraagd om het wijzigen
van het wachtwoord/de pincode (voor zover het/de af fabriek ingestelde
wachtwoord/pincode nog niet werd gewijzigd » pag. 53). Zonder deze wijzi-
ging kan de ŠKODA-applicatie niet worden gestart.
ŠKODA aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor mogelijke problemen als
gevolg van incompatibiliteit resp. onjuiste werking van de externe apparaten.
Verbinding met SmartGate via Wi-Fi
Dit verbindingstype is bedoeld voor externe apparaten met het Android- en
iOS-besturingssysteem.
Verbindingsopbouw met een extern apparaat met het Android-systeem
Het contact inschakelen.
Op het te verbinden externe apparaat Wi-Fi inschakelen en naar beschikbare
Wi-Fi-netwerken laten zoeken (zie instructieboekje van het te verbinden ex-
terne apparaat).
In het menu met gevonden netwerken het menupunt met "SmartGate_..."
1)
kiezen.
Het wachtwoord ingeven (chassisnummer in hoofdletters » pag. 53).
Op het te verbinden externe apparaat de SmartGate-applicatie starten.
Hierna de aanwijzingen in de handleiding opvolgen die in de SmartGate-ap-
plicatie is opgenomen.
Met SmartGate kunnen via Wi-Fi maximaal vier externe apparaten tegelijkertijd
met een onbeperkt aantal gestarte ŠKODA-applicaties zijn verbonden.
Verbindingsopbouw met een extern apparaat met het iOS-systeem
Het contact inschakelen.
Op het te verbinden externe apparaat Wi-Fi inschakelen en naar beschikbare
Wi-Fi-netwerken laten zoeken (zie instructieboekje van het te verbinden ex-
terne apparaat).
In het menu met gevonden netwerken het menupunt met "SmartGate_..."
1)
kiezen.
Het wachtwoord ingeven (chassisnummer in hoofdletters » pag. 53).
Met SmartGate kunnen via Wi-Fi maximaal vier externe apparaten tegelijkertijd
zijn verbonden. In deze externe apparaten kunnen maximaal vier ŠKODA-appli-
caties tegelijkertijd zijn gestart.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken:
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de SmartGate-applicatie beëindigen.
Wi-Fi op het verbonden externe apparaat uitschakelen.
Automatische verbinding
Werd het externe apparaat al eens eerder met SmartGate verbonden, dan
wordt de verbinding onder de volgende voorwaarden automatisch hersteld:
Het contact is ingeschakeld.
Wi-Fi is op het te verbinden externe apparaat ingeschakeld.
Het te verbinden externe apparaat slaat het voor de verbindingscontrole
vereiste wachtwoord op.
Verbinding met SmartGate via Wi-Fi Direct
Dit verbindingstype is bedoeld voor externe apparaten met het Android-be-
sturingssysteem.
Verbinding opbouwen
Het contact inschakelen.
Op het te verbinden externe apparaat de SmartGate-applicatie starten.
In de applicatie het verbindingstype naar Wi-Fi Direct wijzigen.
1)
Op de plaats ... worden de laatste zes cijfers van het chassisnummer van de wagen weergegeven.
52
Bediening
Hierna de aanwijzingen in de handleiding opvolgen die in de SmartGate-ap-
plicatie is opgenomen.
Het wachtwoord voor de verbinding met SmartGate_...
1)
omvat de laatste zes
cijfers van het chassisnummer » pag. 53.
Met SmartGate kunnen via Wi-Fi Direct maximaal twee externe apparaten te-
gelijkertijd met een onbeperkt aantal gestarte ŠKODA-applicaties worden ver-
bonden.
Indien men de verbinding met SmartGate in een andere wagen tot stand wil
brengen, moet in de SmartGate-applicatie een nieuwe verbinding worden op-
gebouwd.
Verbinding verbreken
De verbinding kan op een van de volgende manieren worden verbroken:
Het contact gedurende meer dan 5 s uitschakelen (bij wagens met een start-
knop de motor afzetten en het bestuurdersportier openen).
De verbinding in de SmartGate-applicatie beëindigen.
Wi-Fi op het verbonden externe apparaat uitschakelen.
Automatische verbinding
Werd het externe apparaat al eens eerder met SmartGate verbonden, dan
wordt de verbinding na het inschakelen van het contact automatisch hersteld.
SmartGate-webinterface
In de SmartGate-webinterface kunnen de SmartGate-parameters worden inge-
steld.
In de webbrowser van het via Wi-Fi met SmartGate verbonden externe appa-
raat het volgende adres ingeven:
HTTP://192.168.123.1
De wijzigingen worden pas na het aantippen van de knop "Save" en aanslui-
tend de knop "Reboot" effectief.
Wachtwoord/pincode
Af fabriek bestaat het vooringestelde wachtwoord voor de Wi-Fi-verbinding
uit het volledige chassisnummer (in hoofdletters), voor de Wi-Fi Direct-verbin-
ding bestaat de vooringestelde pincode uit de laatste 6 cijfers van het chassis-
nummer.
Na de wijziging van het wachtwoord/de pincode moet in het te verbinden ex-
terne apparaat de verbinding met SmartGate opnieuw worden gemaakt door
gebruik van het nieuwe wachtwoord resp. de nieuwe pincode.
Wijziging wachtwoord voor de Wi-Fi-verbinding
De SmartGate-webinterface openen » pag. 53.
In het menupunt "WPA / WPA2 key:" het nieuwe wachtwoord (8 tot 63 alfa-
numerieke tekens en speciale tekens, kleine en grote letters) ingeven.
De wijziging van het wachtwoord bevestigen door op de knop "Save" te
drukken.
SmartGate opnieuw starten door op de knop "Reboot"
2)
te drukken.
Wijziging pincode voor de Wi-Fi Direct-verbinding
De SmartGate-webinterface openen » pag. 53.
In het menupunt "WiFi Direct PIN:" de nieuwe pincode (6 cijfers) ingeven.
De wijziging van de pincode bevestigen door op de knop "Save" te drukken.
SmartGate opnieuw starten door op de knop "Reboot"
2)
te drukken.
Let op
Bij een vergeten wachtwoord/pincode voor de verbinding met SmartGate moet
SmartGate door een specialist op de fabrieksinstellingen worden teruggezet.
1)
Op de plaats ... worden de laatste zes cijfers van het chassisnummer van de wagen weergegeven.
2)
Indien de knop "Reboot" niet wordt weergegeven, moet de weergave van de webbrowser handmatig
worden hersteld.
53
Informatiesysteem
Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen 54
KESSY-noodsleutel verwijderen 55
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY 55
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen 56
Safebeveiliging 56
Individuele instellingen
57
Portier openen/sluiten 57
Kindersloten 58
Storingen 58
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 57.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en er daarna binnen 45 seconden geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep
niet gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.
ATTENTIE
Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen, bijvoorbeeld kinderen, zouden de wagen kunnen
vergrendelen, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten
- gevaar voor verwondingen en ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstan-
dig zijn, bijvoorbeeld kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten.
Deze personen zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelf-
standig te verlaten of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder la-
ge temperaturen bestaat er levensgevaar!
VOORZICHTIG
Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
De sleutelsleuven schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof en
dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en dergelijke
negatief beïnvloeden.
Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 33 Sleutel met uitklapbare sleutelbaard / KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 54.
Beschrijving van de sleutel » afb. 33
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Afhankelijk van de uitrusting:
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Achterklep openen/sluiten/beweging van achterklep stoppen (wagens
met elektrische klepbediening)
54
Bediening
Knop voor uitklappen/inklappen van sleutelbaard
Controlelampje voor batterijtoestand - als na het indrukken van een toets
op de sleutel het rode controlelampje niet knippert, is de batterij leeg
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Door drukken op de toets
wordt de achterklep ontgrendeld.
Door vasthouden van de toets
wordt de achterklep ontgrendeld en gedeel-
telijk geopend.
Als de achterklep met de toets
op de afstandsbediening wordt ontgren-
deld, dan wordt de klep na het sluiten automatisch vergrendeld. De periode,
waarna de klep wordt vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 60.
VOORZICHTIG
De werking van de afstandsbediening kan door signalen van zich in de buurt
van de wagen bevindende zenders worden gehinderd.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ongeveer 30 m. Als de centra-
le vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstands-
bediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 301.
KESSY-noodsleutel verwijderen
Afb. 34 KESSY-sleutel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54.
De noodsleutel is voor de bediening van de kindersloten, het buiten werking
stellen resp. in paraatheid brengen van de bijrijdersairbag e.d. bedoeld.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen » afb. 34.
De noodsleutel
B
in pijlrichting
2
verwijderen.
A
B
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 35 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 54.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrendeling
resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de sleu-
tel.
De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 35 -
.
De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
35 -
.
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
De wagen kan niet van buiten worden vergrendeld als het contact niet is uit-
geschakeld.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het aanraken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
55
Ontgrendelen en openen
Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 36
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Geen van de portieren is geopend.
Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop
drukken » afb. 36.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool
in
de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval
van nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor worden mogelijke inbraakpogingen in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact geattendeerd door
de volgende melding op het display in het instrumentenpaneel.
Let op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
LET OP SAFELOCK
Inschakelweergave
Bij ingeschakelde safebeveiliging knippert het controlelampje in het bestuur-
dersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tus-
senpozen te knipperen.
Uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
59.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert snel gedurende 2 se-
conden, gaat vervolgens uit en begint na circa 30 seconden langzaam te knip-
peren.
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan
het portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de
portiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
56
Bediening
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen
geen personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de
portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portie-
ren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te ko-
men - levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 54.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu

Openen en sluiten
worden ingesteld.
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt,
en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het
nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk om alle portieren en de achterklep te vergren-
delen vanaf een snelheid van 15 km/h. Het openen van de portieren en de ach-
terklep van buitenaf is niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
Let op
De individuele instelling van de centrale vergrendeling wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 50.
Portier openen/sluiten
Afb. 37 Portiergreep / portiergreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54.
Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en in pijl-
richting aan de portiergreep
A
trekken » afb. 37.
Om het portier van binnenuit te openen, portiergreep
B
aantrekken en het
portier open duwen.
Om het portier van binnenuit te sluiten, de greep
C
vastpakken en het por-
tier dichttrekken.
ATTENTIE
Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou deze tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings- resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Let op
Bij wagens met portierwaarschuwingslampje gaat dit na het openen van het
portier branden.
57
Ontgrendelen en openen
Kindersloten
Afb. 38 Achterportier: Kinderslot in-/uitschakelen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 54.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
Kinderbeveiliging met handmatige bediening
Om het kinderslot in te schakelen, de vergrendeling met de sleutel in stand
draaien » afb. 38.
Om uit te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand
draaien.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 54.
Afstandsbediening synchroniseren
Wanneer de knoppen op de sleutel met afstandsbediening meermalen buiten
het werkingsgebied van het systeem werden bediend of de batterij in de sleu-
tel met afstandsbediening is vervangen en de wagen niet met de afstandsbe-
diening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd.
Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
Storing in centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 303.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 301.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Alarmactivering
59
Interieurbewaking en afsleepalarm 59
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5
jaar bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, ad-
viseren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist
te laten controleren.
58
Bediening
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 58.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd:
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van de portieren.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets
op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Afb. 39
Toets van interieurbewaking en
afsleepalarm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 58.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
De beide systemen moeten worden uitgeschakeld als de mogelijkheid bestaat
dat het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bijvoorbeeld door
personen of huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bijvoorbeeld per
spoor of boot) of moet worden afgesleept.
Uitschakelen
Het contact uitschakelen en het bestuurdersportier openen.
De knop
op de middentunnel aan bestuurderszijde indrukken » afb. 39, in
de knop gaat het symbool
branden.
De wagen binnen 30 seconden vergrendelen.
Door het deactiveren van beide systemen wordt de safebeveiliging uitgescha-
keld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Achterklep openen/sluiten 60
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
60
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou
kunnen barsten - gevaar voor verwondingen!
59
Ontgrendelen en openen
Achterklep openen/sluiten
Afb. 40 Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 59.
Om de achterklep te openen, de knop
A
in pijlrichting
1
drukken » afb. 40.
De klep in pijlrichting
2
oplichten.
Om te sluiten knop
B
vastpakken en in pijlrichting
3
trekken.
Let op
De knop
A
» afb. 40 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van 5
km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt de knop
weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 59.
Als de achterklep met de knop
op de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automatisch wordt vergrendeld,
kan door een specialist worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
Elektrische achterklep
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bedieningsbeschrijving
61
Bovenste stand van de klep instellen 62
Functiestoringen 62
Achterklep zonder aanraken bedienen 62
De achterklep (hierna klep) kan elektrisch en in noodgevallen handmatig wor-
den bediend » pag. 62.
ATTENTIE
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
Nooit met een geopende klep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het
interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
De klep alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het openings-
resp. sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
Erop letten dat bij het sluiten van de klep geen lichaamsdelen worden in-
geklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het openen van de achterklep moet erop worden gelet dat er zich
geen personen in het openingsbereik van de klep bevinden - gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
Niet proberen om de klep tijdens het elektrisch sluiten met de hand te slui-
ten - gevaar voor beschadiging van het systeem van de elektrische klepbedie-
ning.
Bij het wassen van de wagen adviseren wij, de wagen te vergrendelen (bv.
met de knop voor centrale vergrendeling). In sommige wasstraten kan de ach-
terklep als gevolg van de drukinwerking van de wasborstels vanzelf openen –
gevaar voor beschadiging van het interieur van de wagen.
60
Bediening
VOORZICHTIG
Controleren of zich in het openings- resp. sluitbereik van de klep geen voor-
werpen bevinden die de beweging zouden kunnen hinderen (bijvoorbeeld la-
ding op de dakdragers of op de aanhangwagen enzovoort) - gevaar voor be-
schadiging van de klep!
Indien de klep belast is (bijvoorbeeld door een laag sneeuw) kan het openen
van de klep onder bepaalde omstandigheden stoppen. De sneeuw verwijderen
om de elektrische bediening weer te activeren.
Als de klep zelfstandig sluit (bijvoorbeeld door een laag sneeuw) klinkt een
onderbroken signaaltoon.
De klep moet altijd worden gesloten voordat de accukabels worden losge-
maakt.
Bedieningsbeschrijving
Afb. 41
Klepbediening
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Mogelijkheden voor het openen van de klep
Door het indrukken van greep
A
» afb. 41.
Door het vasthouden van knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Indien de klep bij het openen op een obstakel stoot, stopt de beweging en
klinkt een akoestisch signaal.
Mogelijkheden voor het sluiten van de klep
Door het indrukken van knop
B
» afb. 41.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel (geldt voor wagens met KES-
SY). De sleutel moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter van de
klep bevinden.
Door het indrukken van greep
A
.
Door kort omlaagddrukken van de klep.
Indien de klep bij het sluiten op een obstakel stoot, beweegt de klep weer
omhoog en klinkt een akoestisch signaal.
Mogelijkheden voor het stoppen van de klepbeweging
Door het indrukken van knop
B
» afb. 41.
Door het indrukken van knop
C
.
Door het vasthouden van knop
D
op de sleutel.
Door het indrukken van greep
A
.
Akoestische signalen
Bij het openen van de klep met knop
C
en bij het openen/sluiten van de klep
met knop
D
klinken akoestische signalen.
Let op
De knop
A
» afb. 40 op pag. 60 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snel-
heid van 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier
wordt de knop weer geactiveerd.
Als tijdens het openen en sluiten van de achterklep haastig wordt ingestapt,
kan er een schok in de wagen optreden, waardoor de beweging van de klep
wordt onderbroken.
61
Ontgrendelen en openen
Bovenste stand van de klep instellen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
De bovenste stand van de klep kan worden ingesteld (bv. bij beperkte ruimte
voor het openen van de klep vanwege de hoogte van de garage of voor een
comfortabelere bediening afhankelijk van de grootte van de persoon).
Bovenste stand van de klep instellen
De klep in de gewenste stand houden.
Knop
B
» afb. 41 op pag. 61 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch sig-
naal klinkt.
Bovenste uitgangsstand van de klep instellen
De klep voorzichtig, handmatig tot de aanslag optillen.
Knop
B
» afb. 41 op pag. 61 zo lang ingedrukt houden tot een akoestisch sig-
naal klinkt.
Let op
De bovenste stand die bij het automatisch openen van de klep wordt bereikt,
is altijd lager dan de maximale bovenste stand die bij het handmatig openen
van de klep kan worden bereikt.
Functiestoringen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 60.
Voorbeelden van storingen
Beschrijving van de storing Oplossing
De klep kan niet worden ge-
opend
Ontgrendelen van de klep » pag. 304
De klep reageert niet op een
openingssignaal
Een eventueel obstakel (bijvoorbeeld sneeuw)
verwijderen, de klep opnieuw openen » pag. 61
Drukken op greep
A
» afb. 41 op pag. 61 en
omhoogtrekken van de achterklep
De klep blijft in de bovenste
stand staan
Het handmatig sluiten van de klep
De klep is geopend en de ac-
cukabels zijn losgemaakt.
Handmatig sluiten
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de klep in het slot op het mid-
den van de rand boven het ŠKODA-embleem drukken.
Achterklep zonder aanraken bedienen
Afb. 42
Achterklep openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 60.
Afhankelijk van de uitrusting kan de achterklep zonder aanraken worden be-
diend.
Het contact moet zijn uitgeschakeld en men moet de sleutel van de wagen bij
zich hebben.
Om te openen/sluiten een voet snel langs de sensor onder de achterbumper
in pijlrichting bewegen » afb. 42.
Het remlicht in de achterklep gaat branden en de klep gaat automatisch
open/dicht. Bij het sluiten klinken akoestische signalen.
Als de klep niet beweegt, dan moet de bediening na enkele seconden worden
herhaald.
De klepbeweging kan door een snelle zwenkbeweging met de voet worden
gestopt. Door opnieuw uw voet onder de achterbumper te bewegen wordt de
klepbeweging voortgezet.
De functie kan in het infotainment in het menu

Openen en sluiten
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
We adviseren om de functie in de volgende gevallen te deactiveren:
Montage van een dakdrager.
Aankoppelen van een aanhangwagen (accessoire) aan de trekhaak.
Met de hand wassen van de wagen.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de achterzijde van de wagen.
62
Bediening
Bij het aansluiten van een apparaat op het aanhangwagenstopcontact wordt
de functie gedeactiveerd.
Let op
Bij hevige regen of vervuilde achterbumper kan de functie voor het zonder
aanraken openen van de achterklep onder omstandigheden beperkt zijn of au-
tomatisch gedeactiveerd zijn.
Ruitbediening
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Ruit openen/sluiten 63
Sluitkrachtbegrenzing
64
Comfortbediening van de ruiten
64
Storingen
64
De ruiten in de portieren kunnen via de in het betreffende portier aanwezige
schakelaars worden bediend.
ATTENTIE
De ruiten altijd voorzichtig en gecontroleerd sluiten. Anders kunt u zich-
zelf of de passagiers aanzienlijke verwondingen door knellen toebrengen.
Het systeem is uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing » pag. 64. Bij
weerstand door een obstakel (bv. inklemmen van een lichaamsdeel) wordt
het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag.
De ruiten moeten desondanks voorzichtig worden gesloten - gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
De ruiten schoon houden (ijsvrij e.d.), om een correcte werking van de elektri-
sche ruitbedieningen te waarborgen.
De ruiten moeten altijd worden gesloten voordat de accukabels worden los-
gemaakt.
Let op
Als de ruiten openstaan, kan er stof of ander vuil in de wagen terechtkomen
en kan er bovendien bij bepaalde snelheden windgeruis ontstaan.
Ruit openen/sluiten
Afb. 43 Schakelaars voor de ruitbediening
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 63.
Alle ruiten kunnen vanaf de bestuurdersplaats worden bediend. De ruit in het
bijrijdersportier en de ruiten in de achterportieren worden via de schakelaars in
het betreffende portier bediend.
Schakelaars voor de ruitbediening » afb. 43
Linkervoorportier
Rechtervoorportier
Linkerachterportier
Rechterachterportier
Deactiveren/activeren van de schakelaars in de achterportieren (dit kan
handig zijn, wanneer er bv. kinderen achterin zitten)
Ruiten openen/sluiten
Om te
openen de betreffende schakelaar iets indrukken en zo lang ingedrukt
houden, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar tot aan de aanslag omlaagdrukken, de ruit gaat automa-
tisch geheel open. Bij het opnieuw indrukken van de schakelaar stopt de ruit.
Om te sluiten de betreffende schakelaar iets aantrekken en zo lang vasthou-
den, tot de ruit de gewenste stand heeft bereikt.
of: De schakelaar kort tot aan de aanslag aantrekken, de ruit gaat automa-
tisch geheel dicht. Door opnieuw aan de schakelaar te trekken stopt de ruit.
Schakelaars in de achterportieren deactiveren/activeren
Voor het deactiveren/activeren van de ruitbedieningsschakelaars in de ach-
terportieren, de knop
E
indrukken. Als de schakelaars zijn gedeactiveerd,
gaat het controlelampje
in de knop
E
branden.
A
B
C
D
E
63
Ontgrendelen en openen
Let op
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u de ruiten nog circa 10 minuten be-
dienen.
Na het openen van het bestuurders- of bijrijdersportier is bediening van de
ruit alleen via de schakelaar
A
» afb. 43 mogelijk, als deze gedurende circa 2
seconden wordt ingedrukt resp. wordt aangetrokken.
Sluitkrachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 63.
De elektrisch bediende ruiten zijn uitgerust met een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit
weer enkele centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert,
wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centime-
ters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 seconden nadat deze voor
de tweede keer weer enkele centimeters is geopend en het obstakel nog
steeds niet is verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onderbroken. Gedu-
rende deze periode is het niet mogelijk de ruit automatisch te sluiten. De sluit-
krachtbegrenzing is nog ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als binnen de volgende 10 se-
conden wordt geprobeerd de ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht
gesloten!
Als u langer dan 10 seconden wacht, is de sluitkrachtbegrenzing weer inge-
schakeld.
Comfortbediening van de ruiten
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 63.
De comfortbediening van de ruiten biedt de mogelijkheid om alle ruiten ineens
(resp. alleen de ruit in het bestuurdersportier) te openen resp. te sluiten. De
functie van de comfortbediening kan individueel in het infotainment in het me-
nu

Openen en sluiten
worden ingesteld.
Openen
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de openingsstand vasthouden » afb. 43 op pag. 63.
Sluiten
De knop
op de sleutel ingedrukt houden.
of: Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier openen en de schake-
laar
A
tot de aanslag in de sluitstand vasthouden » afb. 43 op pag. 63.
Bij het KESSY-systeem de vinger op de sensor aan buitenzijde van de portier-
greep van het voorportier houden » afb. 35 op pag. 55.
Voorwaarde voor de correcte werking van de comfortbediening van de ruiten
is het functioneren van het automatisch openen resp. sluiten van alle ruiten.
Het comfortopenen resp. -sluiten van de ruiten met behulp van de sleutel in
de slotcilinder van het bestuurdersportier is alleen mogelijk binnen 45 secon-
den na het vergrendelen van de wagen.
Door het loslaten van de betreffende schakelaar wordt de beweging van de
ruit gestopt.
Let op
De individuele instelling van de comfortbediening van de ruiten wordt (afhan-
kelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de per-
sonalisering opgeslagen » pag. 50.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 63.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanis-
me oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is
uitgeschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de rui-
ten zijn gedeactiveerd. In dit geval moet het systeem als volgt worden geacti-
veerd.
Ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
64
Bediening
Panorama-schuif-kanteldak
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bediening
65
Krachtbegrenzing 65
Bediening van het schuif-kanteldak activeren 66
Rolgordijn met handmatige bediening 66
Rolgordijn met elektrische bediening 66
Bediening van het rolgordijn activeren 67
Het panorama-schuif-kanteldak, (hierna schuif-kanteldak) kan alleen bij inge-
schakeld contact en tot een buitentemperatuur van boven -20 °C worden be-
diend.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-kanteldak nog circa 10
minuten bedienen. Zodra echter het bestuurders- of bijrijdersportier wordt ge-
opend, kan het schuif-kanteldak niet meer worden bediend.
ATTENTIE
Bij de bediening van het schuif-kanteldak en het rolgordijn voorzichtig han-
delen om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwon-
dingen!
VOORZICHTIG
In de winterperiode moet u vóór het openen eventueel aanwezig ijs en snee-
uw van het schuif-kanteldak verwijderen om beschadiging van het openings-
mechanisme te voorkomen.
Vóór het loskoppelen van de accu moet het schuif-kanteldak worden geslo-
ten.
Bediening
Afb. 44 Bediening van het schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65.
Bediening van het schuif-kanteldak » afb. 44
Stapsgewijs omhoogkantelen
Volledig omhoogkantelen
Stapsgewijs omlaagkantelen
Volledig omlaagkantelen
Stapsgewijs openen
Volledig openen
Na de eerste keer drukken stopt het schuif-kanteldak in de stand, waarin
de intensiteit van het windgeruis gering is (bij snelheden tot ongeveer
80 km/h). Na opnieuw drukken gaat het schuif-kanteldak tot de aanslag
open.
Stapsgewijs sluiten
Volledig sluiten
Krachtbegrenzing
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 65.
Het schuif-kanteldak is met een sluitkrachtbegrenzing uitgerust.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de
glazen ruit weer enkele centimeters omlaag.
1
2
3
4
5
6
7
8
65
Ontgrendelen en openen
ATTENTIE
Wordt het schuif-kanteldak gesloten, doordat de schakelaar in de stand
7
/
8
wordt vastgehouden » afb. 44 op pag. 65 en het sluiten door een
obstakel wordt gehinderd, dan wordt bij de derde sluitpoging de krachtbe-
grenzing uitgeschakeld (wanneer de periode van 5 s tussen de afzonderlij-
ke sluitpogingen wordt onderschreden). Het schuif-kanteldak sluit met vol-
le kracht - gevaar voor verwondingen.
Bediening van het schuif-kanteldak activeren
Afb. 45
Bediening van het schuif-kantel-
dak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65.
Is de bediening van het schuif-kanteldak buiten werking (bv. na het los- en
vastmaken van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen, de schakelaar bij de uitsparing in pijlrichting
1
» afb. 45 helemaal omlaagtrekken en vasthouden.
Na circa 10 seconden gaat het schuif-kanteldak open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijn met handmatige bediening
Afb. 46
Bediening van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65.
Om het rolgordijn te openen in pijlrichting
A
aan de handgreep trekken
» afb. 46.
Om te sluiten de greep in pijlrichting
B
trekken.
Rolgordijn met elektrische bediening
Afb. 47
Schakelaars voor de bediening
van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65.
Bediening van het rolgordijn » afb. 47
Openen - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Sluiten - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Het rolgordijn kan ook worden bediend, door de betreffende schakelaar vast te
houden (beweging starten) en in de gewenste stand van het rolgordijn los te
laten.
66
Bediening
Bediening van het rolgordijn activeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 65.
Is de bediening van het rolgordijn buiten werking (bv. na het los- en vastma-
ken van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
Het contact inschakelen en de schakelaar
» afb. 47 op pag. 66 indrukken
en vasthouden.
Na ongeveer 10 seconden gaat het rolgordijn open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bediening van verlichtingsfunctie 68
Dagrijverlichting (DAY LIGHT) 68
Knipper- en grootlicht 69
Automatische aansturing rijverlichting 69
Xenonkoplampen 70
Mistlampen/mistachterlicht 70
Mistlampen met CORNER-functie 71
COMING HOME / LEAVING HOME 71
Alarmlichten 71
Parkeerlicht 72
Instapverlichting 72
Rijden in het buitenland 72
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
ATTENTIE
De automatische aansturing rijverlichting  dient alleen als ondersteu-
ning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te con-
troleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden in te
schakelen.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Bij ingeschakelde
verlichting is het lichtbundeloppervlak na korte tijd weer wasemvrij.
67
Licht en zicht
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 48
Lichtschakelaar
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar
A
» afb.
48 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 69
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 72
Dimlicht inschakelen
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenkoplampen
De lichtbundelhoogteverstelling kan in het infotainment in het menu

Licht
Lichtbundelhoogteverstelling
(evt.
Light Assist
- afhankelijk van type
infotainment) worden ingesteld.
Afhankelijk van de belading van de wagen kan op het infotainmentscherm de
lichtbundel van de halogeenkoplampen in de volgende standen worden inge-
steld:
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Afhankelijk van de belading van de wagen kunnen ook de standen
,
,
wor-
den ingesteld.

De xenonkoplampen hebben geen lichtbundelhoogteverstelling. Na het in-
schakelen van het contact passen deze zich automatisch aan de beladings- en
rijtoestand van de wagen aan.
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgen-
de voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, wordt het dim-
licht automatisch uitgeschakeld
1)
en brandt het stadslicht. Het stadslicht
wordt na het eruit trekken van de contactsleutel, bij wagens met het KESSY-
systeem na het openen van het bestuurdersportier, uitgeschakeld.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.
Dagrijverlichting (DAY LIGHT)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het voorste en evt. ook het
achterste gedeelte van de wagen (geldt slechts voor enkele landen).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand
of

.
Het contact is ingeschakeld.
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Let op
De verlichting kan onder bepaalde omstandigheden automatisch inschakelen,
ook als de lichtschakelaar in de stand staat.
1)
Geldt niet voor de stand , zolang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME is voldaan
» pag. 71.
68
Bediening
Knipper- en grootlicht
Afb. 49
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Bedieningshendelstanden » afb. 49
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen (tegen de veerdruk in)
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal inschakelen (tegen de veerdruk
in)
Het grootlicht kan bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden ingeschakeld.
Het knipperlicht schakelt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan auto-
matisch uit.
Met de bedieningshendel kan de koplampassistent worden in- en uitgescha-
keld » pag. 72.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel licht omhoog of omlaag wordt gedrukt, knipperen de
betreffende knipperlichten driemaal.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.
Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu

Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.

ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het comfortknipperen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 50
Lichtschakelaar: Stand AUTO
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Staat de lichtschakelaar in de stand

» afb. 50, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand

, dan brandt de tekst

naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool
naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
De voorruitwissers zijn langer dan 30 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
69
Licht en zicht
Instelling, activering resp. deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu

Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de hou-
der van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet af-
dekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van automatische aansturing
rijverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve ge-
bruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Xenonkoplampen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 67.
De xenonkoplampen (hierna systeem) zorgen op grond van de rijgegevens au-
tomatisch voor de bestmogelijke lichtbundel voor de wagen.
Het systeem werkt automatisch in de volgende modi: binnen bebouwde kom,
buiten bebouwde kom, snelweg, regen, mist, aanpassing van de richting van
de koplampen voor de rijbaanverlichting in bochten.
Het systeem blijft in werking zolang de lichtschakelaar in stand

staat.
ATTENTIE
Bij een systeemstoring worden de koplampen automatisch in een nood-
stand gezet, die het eventueel verblinden van tegenliggers voorkomt.
Daarom wordt de lichtbundel vóór de wagen verkort. De hulp van een spe-
cialist inroepen.
Mistlampen/mistachterlicht
Afb. 51
Lichtschakelaar - mistlam-
pen/mistachterlicht inschakelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Het inschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht is onder de volgende
voorwaarden mogelijk:
De lichtschakelaar staat in stand

,
of
» afb. 51.
Voor het inschakelen van de mistlampen de lichtschakelaar in stand
1
trek-
ken, in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Om het mistachterlicht in te schakelen de lichtschakelaar in stand
2
trek-
ken. In het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Als de wagen niet met mistlampen is uitgerust, wordt het mistachterlicht in-
geschakeld door de lichtschakelaar in de enige mogelijke stand te trekken.
Het uitschakelen van de mistlampen/het mistachterlicht gebeurt in omgekeer-
de volgorde.
Let op
Tijdens het rijden met een op het aanhangwagenstopcontact aangesloten ver-
voermiddel (bijvoorbeeld aanhangwagen, fietsdrager) brandt alleen het mis-
tachterlicht van het extra vervoermiddel. De trekhaak moet af fabriek inge-
bouwd zijn resp. uit het ŠKODA accessoireprogramma ingebouwd worden.
70
Bediening
Mistlampen met CORNER-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde au-
tomatisch in (bv. bij het afslaan) als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk ingedraaid
1)
.
De rijsnelheid ligt onder 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen
ingeschakeld.
COMING HOME / LEAVING HOME
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 67.
De functie COMING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na het
uitschakelen van het contact en het openen van het bestuurdersportier wordt
verlicht.
De functie LEAVING HOME zorgt ervoor dat de omgeving van de wagen na het
ontgrendelen van de wagen met de sleutel, wordt verlicht.
De functie schakelt de verlichting alleen dan in, zolang er slechte zichtomstan-
digheden zijn en de lichtschakelaar in de stand

staat.
De beide functies kunnen in het infotainment in het menu

Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd en worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de
houder van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet
afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Als deze functie continu geactiveerd is, wordt de accu sterk belast.
Let op
De individuele instelling van de beide functies wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 50.
Alarmlichten
Afb. 52
Toets voor alarmlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Om de alarmlichten in en uit te schakelen de toets
indrukken » afb. 52.
Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje
in
de knop tegelijk met de controlelampjes
in het instrumentenpaneel.
De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan bij een heftige remma-
noeuvre gebeuren. Na het weer wegrijden of accelereren worden de alarmlich-
ten automatisch uitgeschakeld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht wordt ingeschakeld (bij-
voorbeeld bij afslaan), dan worden de alarmlichten tijdelijk uitgeschakeld en al-
leen het knipperlicht aan de betreffende wagenzijde knippert.
1)
Bij een conflict tussen de beide inschakelvarianten (bv. als de voorwielen naar links zijn verdraaid en het
rechterknipperlicht is ingeschakeld) heeft het knipperlicht de hoogste prioriteit.
71
Licht en zicht
Parkeerlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Het parkeerlicht is voor de verlichting van de geparkeerde wagen bedoeld.
Parkeerlicht aan een zijde
inschakelen
Het contact uitschakelen.
De bedieningshendel tot de aanslag in stand
of
drukken » afb. 49 op
pag. 69.
Het stadslicht aan de betreffende wagenzijde wordt ingeschakeld.
Parkeerlicht aan beide zijden
inschakelen
Het contact inschakelen en de lichtschakelaar in de stand
draaien » pag.
68, het stadslicht wordt ingeschakeld.
Het contact uitschakelen en de wagen vergrendelen.
Na het eruit trekken van de contactsleutel en het openen van het bestuurder-
sportier klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal. Na enkele seconden of
na het sluiten van het bestuurdersportier wordt het akoestische waarschu-
wingssignaal afgezet.
VOORZICHTIG
Door het inschakelen van het parkeerlicht wordt de accu aanzienlijk belast.
Het parkeerlicht kan vanwege een te geringe acculadingstoestand automa-
tisch uitschakelen. Als het parkeerlicht aan beide zijden bij uitgeschakeld con-
tact wordt ingeschakeld, wordt het niet automatisch uitgeschakeld!
Instapverlichting
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 67.
De verlichting bevindt zich aan de onderzijde van de buitenspiegel en verlicht
het instapgedeelte van het voorportier.
De verlichting schakelt zich na het ontgrendelen of bij het openen van het wa-
genportier in (afhankelijk van de gegeven lichtomstandigheden).
De verlichting schakelt zich binnen 30 seconden na het sluiten van het voor-
portier of bij het inschakelen van het contact uit.
Rijden in het buitenland
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Tijdens het rijden in landen waar aan de andere kant van de weg wordt gere-
den (links-/rechtsrijdend verkeer) kunnen uw koplampen tegenliggers verblin-
den. Daarom is het noodzakelijk om een aanpassing van de halogeenkoplam-
pen te laten uitvoeren door een specialist.
De aanpassing van de xenonkoplampen kunt u door het inschakelen van de
reismodus in het infotainment in het menu

Licht
zelf uitvoeren. In
deze modus volgt geen automatische lichtbundelaanpassing voor de wagen.
Koplampassistent (Light Assist / Dynamic Light Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 53
Sensorzichtvenster voor de ko-
plampassistent
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werkingsvoorwaarden
73
In-/uitschakelen
73
De koplampassistent (hierna systeem) schakelt het grootlicht automatisch
in/uit of past eventueel de lichtbundel van de koplampen overeenkomstig de
bestaande verkeers- (andere voertuigen) en omgevingsomstandigheden (bij-
voorbeeld rijden door een verlichte bebouwde kom) aan.
Het in-/uitschakelen van het grootlicht en de eventuele aanpassing van de ko-
plampen wordt via een sensor geregeld » afb. 53.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten:
Light Assist
schakelt het grootlicht automatisch in/uit.
72
Bediening
Dynamic Light Assist
past de lichtbundel van de koplampen automatisch aan, om
het verblinden van tegen- en voorliggers te voorkomen, en zorgt tegelijkertijd
voor de best mogelijke verlichting van de straatranden.
Is de rijmodus Eco » pag. 249, Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
of Reismodus » pag. 72, Rijden in het buitenland gekozen, dan is de automati-
sche aanpassing van de lichtbundel gedeactiveerd,
Dynamic Light Assist
schakelt
alleen het grootlicht automatisch in/uit.
Staan de xenonkoplampen in de modus Regen of Mist » pag. 70, dan is de
Dy-
namic Light Assist
gedeactiveerd.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een storingmelding. De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Het systeem dient slechts ter ondersteuning, de bestuurder wordt hierdoor
niet van zijn plicht ontheven, het groot- en dimlicht zo nodig handmatig
aan de gegeven omstandigheden aan te passen (bv. bij slechte weers- of
lichtomstandigheden, bij het passeren van gebrekkig verlichte verkeers-
deelnemers, of indien het zicht van de sensor door een obstakel wordt be-
perkt).
VOORZICHTIG
Geen stickers of iets dergelijks voor de sensor op de voorruit plakken, om de
werking van het systeem niet te belemmeren.
Let op
De individuele instelling van de koplampassistent wordt (afhankelijk van het
infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering
opgeslagen » pag. 50.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 73.
Het systeem werkt onder de volgende omstandigheden:
Het systeem is in het infotainment in het menu

Licht
geacti-
veerd.
De lichtschakelaar staat in stand

.
Het systeem is ingeschakeld » pag. 73, In-/uitschakelen.
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele landen boven 40 km/h).
De voorruit is bij de sensor schoon.
In-/uitschakelen
Afb. 54
Bedieningshendel: Koplampas-
sistent
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Voor het inschakelen van het systeem de bedieningshendel tegen de veer-
druk in in de stand
A
drukken » afb. 54, in het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
branden.
Voor het uitschakelen van het automatisch ingeschakelde grootlicht de be-
dieningshendel tegen de veerdruk in in de stand
B
drukken » afb. 54, het
controlelampje
gaat uit.
Voor het handmatig inschakelen van het grootlicht de bedieningshendel te-
gen de veerdruk in in de stand
A
drukken » afb. 54, het controlelampje
gaat uit.
Het grootlicht wordt automatisch uitgeschakeld als de snelheid beneden 30
km/h zakt.
Binnenverlichting
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bediening van de binnenverlichting vanaf de voorstoelen 74
Binnenverlichting achterin
74
Sfeerverlichting
75
De binnenverlichting werkt ook bij uitgeschakeld contact. Bij uitgeschakeld
contact wordt de binnenverlichting na ongeveer 10 minuten automatisch uit-
geschakeld.
73
Licht en zicht
Bediening van de binnenverlichting vanaf de voorstoelen
Afb. 55
Bediening van de binnenverlich-
ting vanaf de voorstoelen
In of uitschakelen (door indrukken van de betreffende knop » afb. 55
Automatische bediening

Verlichtingen achterin
Verlichtingen voor- en achterin
Bijrijdersverlichtingen
Automatische bediening - knop
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de volgende situaties zich voor-
doet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Circa 30 seconden na het sluiten van alle portieren.
A
B
C
D
Binnenverlichting achterin
Afb. 56
Binnenverlichting achterin: Vari-
ant 1
Afb. 57
Binnenverlichting achterin: Variant 2 / variant 3
Variant 1 - In of uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar)
» afb. 56
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
Variant 2 - Bediening (door bewegen van het transparante kapje
C
) » afb. 57
Inschakelen
Uitschakelen
Automatische bediening
1)
Variant 3 - In of uitschakelen (door indrukken van de betreffende schakelaar)
» afb. 57
Linkerleeslampje
Rechterleeslampje
A
B
D
1)
In deze stand gelden voor de lampjes achterin dezelfde voorwaarden als voor de automatische bedie-
ning van de lampjes vanaf de voorstoelen » pag. 74.
74
Bediening
Het lampje achterin (variant 1 en 3) wordt samen met de automatische bedie-
ning van de lampjes vanaf de voorstoelen geregeld.
Bij ingeschakelde binnenverlichting voorin brandt automatisch ook de bin-
nenverlichting achterin.
Bij uitgeschakelde binnenverlichting voorin kan de binnenverlichting achter-
in naar behoefte worden in- resp. uitgeschakeld.
Sfeerverlichting
Afb. 58
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Instelling van de
sfeerverlichting
De sfeerverlichting zorgt voor een kleurige verlichting van het instrumenten-
opaneel, de zijdelingse portierbekledingen en een witte verlichting van de
voetenruimte.
Het inschakelen van de verlichting volgt automatisch na het openen van het
portier, het uitschakelen volgt automatisch na het vergrendelen van de wagen
of 30 s na het sluiten van het portier bij uitgeschakeld contact.
De sfeerverlichting kan in het infotainment in het menu

Sfeerver-
lichting
worden ingesteld.
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Beschrijving van de functietoet-
sen » afb. 58
In-/uitschakelen van de sfeerverlichting
Activering van helderheidsinstelling voor alle gedeeltes tegelijkertijd
Activering van de helderheidsinstelling voor het dashboard
Activering van de helderheidsinstelling voor de portieren
Activering van de helderheidsinstelling voor de voetenruimte alleen in wit
Keuze tussen kleuropties / helderheidsinstelling
Functietoetsen voor het selecteren van de verlichtingskleur / helderheids-
instelling
Voor de weergave van
B
,
C
,
D
en
E
de functietoets
aantippen.
A
B
C
D
E
F
G
Let op
De instelling van de sfeerverlichting wordt (afhankelijk van het infotainment-
type) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen
» pag. 50.
Zicht
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Voor- en achterruitverwarming
75
Zonnekleppen voor 76
Rolgordijn 76
Rolgordijn in de achterportieren
77
ATTENTIE
Aan de zonnekleppen mogen geen voorwerpen worden bevestigd, die het
zicht beperken of bij plotseling remmen of bij een botsing een gevaar voor
de inzittenden kunnen vormen.
Voor- en achterruitverwarming
Afb. 59 Toetsen voor de achterruit- en voorruitverwarming: Climatronic /
handmatige airconditioning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 75.
De verwarming dient voor de ontwaseming resp. beluchting van de voor-/ach-
terruit.
De verwarming werkt alleen als de motor draait.
75
Licht en zicht
Toetsen voor de verwarming (afhankelijk van de wagenuitrusting) » afb. 59
Achterruitverwarming in-/uitschakelen
Voorruitverwarming in-/uitschakelen
Als de verwarming ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een lampje.
Na 10 minuten schakelt de verwarming automatisch uit.
Als bij ingeschakeld contact de motor wordt afgezet en binnen 10 minuten
weer wordt gestart, dan wordt de verwarming voortgezet.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de verwarming automatisch uit » pag.
284, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu.
Indien het lampje in resp. onder de toets knippert, vindt geen verwarming
plaats door een te lage accuspanning.
Wanneer de Climatronic herkent dat de voorruit zou kunnen beslaan, wordt
de voorruitverwarming automatisch ingeschakeld. Deze functie kan op het Cli-
matronic-bedieningsgedeelte in het menu

worden geactiveerd/ge-
deactiveerd.
Zonnekleppen voor
Afb. 60 Klep omlaagklappen / klep omhoogklappen / make-upspiegel met
verlichting en parkeertickethouder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 75.
Bediening en beschrijving van de zonneklep » afb. 60
Klep naar voorruit zwenken
Klep naar portier zwenken
Make-upspiegel met afdekking (de afdekking kan in pijlrichting worden
opengeschoven)
1
2
A
Verlichting (schakelt in bij het openschuiven van de afdekking van de ma-
ke-upspiegel)
Parkeertickethouder
Rolgordijn
Afb. 61
Rolgordijn
Lees en bekijk eerst op bladzijde 75.
Het rolgordijn bevindt zich in een behuizing op de bagageruimteafdekking.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de magnetische houders
B
haken » afb. 61.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting
2
uit de
houders
B
trekken » afb. 61. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en
zonder beschadiging kan oprollen.
Let op
Het is niet nodig om het rolgordijn vóór het openen van de achterklep op te
rollen.
B
C
76
Bediening
Rolgordijn in de achterportieren
Afb. 62 Rolgordijn in het achterportier
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 75.
Om te verduisteren het rolgordijn aan greep
A
in pijlrichting
1
eruit trek-
ken en in pijlrichting
2
in de houder
B
aan de bovenzijde van het portier
haken » afb. 62.
Om op te rollen het rolgordijn aan greep
A
tegen de pijlrichting
2
uit de
houder
B
trekken » afb. 62. Het rolgordijn zo houden, dat dit langzaam en
zonder beschadiging kan oprollen.
Ruitenwissers en -sproeiers
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Ruitenwissers en -sproeiers vóór 78
Achterruitwisser en -sproeiers/achteruitrijcamera-reinigingssysteem 78
Koplampsproeiers 79
De ruitenwissers en de sproeierinstallatie werken alleen bij ingeschakeld con-
tact en gesloten motorkap resp. achterklep.
ATTENTIE
Bij lage temperaturen de ruitensproeierinstallatie niet gebruiken zonder
eerst de voorruit te verwarmen. De ruitensproeiervloeistof zou kunnen
vastvriezen op de voorruit en het zicht naar voren beperken.
VOORZICHTIG
Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de
voorruit worden weggeklapt. Vóór het wegklappen van de ruitenwissers van
de ruit de wissers in de servicestand zetten » pag. 305.
Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact
controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Als de ruitenwis-
sers bij bevroren ruitenwisserbladen worden ingeschakeld, kunnen zowel de
ruitenwisserbladen als de ruitenwissermotor worden beschadigd.
Vastgevroren ruitenwisserbladen voorzichtig van de ruit losmaken en snee-
uw- en ijsvrij maken.
Voorzichtig met de ruitenwissers omgaan - gevaar voor beschadiging van de
voorruit door de ruitenwisserarmen.
Bij weggeklapte voorste ruitenwisserarmen het contact niet inschakelen -
gevaar voor beschadiging van de motorkap door de ruitenwisserarmen.
Bij een obstakel op de voorruit proberen de wissers vijfmaal dit obstakel weg
te schuiven. Daarna blijven de wissers staan, om beschadiging ervan te voor-
komen. De wissers pas na het verwijderen van het obstakel opnieuw inschake-
len.
Let op
Elke derde keer dat het contact wordt uitgeschakeld, wordt de ruststand van
de ruitenwissers vóór gewijzigd. Dit voorkomt het vroegtijdig slijten van de
wisserbladen.
De ruitensproeiers van de voorruit worden bij draaiende motor en een bui-
tentemperatuur van minder dan +10 °C verwarmd.
77
Licht en zicht
Ruitenwissers en -sproeiers vóór
Afb. 63
Bediening van de ruitenwisser-
en sproeierinstallatie voor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 63
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen van de ruit
Automatisch wissen van de ruit bij regen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand

- door de instelling
van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in)
Besproeien en wissen van de ruit
Na het loslaten van de bedieningshendel voeren de wissers nog 2 tot 3 wisser-
slagen uit.
Bij een snelheid van meer dan 2 km/h maken de ruitenwissers 5 seconden na
de laatste wisbeweging nog een wisslag om de laatste druppels van de ruit te
wissen. Deze functie kan bij een specialist worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Het automatische wissen bij regen kan in het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
geactiveerd/gedeactiveerd worden.
ATTENTIE
Het automatisch wissen bij regen dient alleen ter ondersteuning. De be-
stuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen de ruitenwisserfunc-
tie afhankelijk van het zicht handmatig in te stellen.




A
Let op
Als het wissen zonder onderbreking gebeurt, varieert de wissnelheid afhan-
kelijk van de rijsnelheid.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische rui-
tenwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actie-
ve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Achterruitwisser en -sproeiers/achteruitrijcamera-
reinigingssysteem
Afb. 64
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De hendel kan in de volgende standen worden gezet » afb. 64
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit.
Besproeien van de achteruitrijcamera (tegen de veerdruk in)
Ruitenwissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking plaatsvindt, dan wordt auto-
matisch de achterruit in regelmatige intervallen gewist.
Deze functie kan in het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Let op
Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achterruit automatisch gewist.
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische ach-
terruitwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.

78
Bediening
Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
Bij elke eerste en na elke tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de
voorruit wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen, als aan de vol-
gende voorwaarden is voldaan:
Het contact is ingeschakeld.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt circa -12 °C tot +39 °C.
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Dimstand binnenspiegel
79
Buitenspiegel
80
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het blikveld, maar laten objecten kleiner en ver-
der weg lijken dan ze zijn. Daarom altijd de binnenspiegel gebruiken om de
afstand tot achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken
spiegelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen
prikkelen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
Dimstand binnenspiegel
Afb. 65
Binnenspiegel met handmatige
dimfunctie
Afb. 66 Binnenspiegel met zelfdimfunctie: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst op bladzijde 79.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 65
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimfunctie
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 66 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
1
2
79
Licht en zicht
ATTENTIE
Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bijvoorbeeld door het rolgordijn van de
achterruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
Buitenspiegel
Afb. 67
Buitenspiegelbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 79.
De buitenspiegels kunnen (afhankelijk van de wagenuitrusting) over een hand-
matige of een elektrische inklapfunctie, een zelfdimfunctie en een geheugen-
functie beschikken.
De draaiknop kan in de volgende standen (afhankelijk van de wagenuitrus-
ting) worden gezet
Spiegelvlak links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelvlak rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen als de motor draait)
Spiegels elektrisch inklappen (om terug te klappen de draaiknop in een an-
dere stand draaien) »
Spiegelvlakken instellen
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen » afb. 67.
Als de spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelvlakken met de
hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelvlak te
drukken.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Met deze functie kunnen de beide spiegelvlakken tegelijk worden ingesteld.
De functie kan in het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
De draaiknop voor de spiegelbediening in de stand voor de bestuurdersspie-
gelinstelling draaien.
De spiegelvlakken in de gewenste stand instellen.
Handmatig inklapbare spiegels
De buitenspiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden ingeklapt.
Om de spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zij-
ruit terug te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
Automatisch inklappen/terugklappen van beide spiegels
De buitenspiegels worden na het vergrendelen van de wagen in de parkeer-
stand ingeklapt. Na het ontgrendelen van de wagen worden de spiegels in de
rijstand teruggeklapt » .
Deze functie kan in het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Spiegel met zelfdimfunctie
De buitenspiegeldimfunctie wordt samen met de zelfdimmende binnenspiegel
geregeld » pag. 79.
Geheugenfunctie voor spiegels (wagens met elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel)
Er bestaat de mogelijkheid om de actuele instelling van de buitenspiegelvlak-
ken tijdens het opslaan van de bestuurdersstoelstand mee op te slaan » pag.
83, Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 83, Ge-
heugenfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
Spiegelvlak van de bijrijdersspiegel kantelen (wagens met elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel)
Het bijrijdersspiegelvlak kan in de opgeslagen stand worden gekanteld, om tij-
dens het achteruitrijden beter zicht op de stoeprand te hebben.
Werkingsvoorwaarden.
De functie is in het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
geactiveerd.
De instelling van het spiegelvlak werd al eerder opgeslagen » pag. 83,
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 83, Geheu-
genfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening.
80
Bediening
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop voor de spiegelbediening staat in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling.
Het spiegelvlak keert weer terug naar de oorspronkelijke stand als de draai-
knop in een andere stand wordt gezet of als de snelheid hoger dan 15 km/h is.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De elektrisch inklapbare buitenspiegels nooit met de hand in- of terugklap-
pen - gevaar voor beschadiging van de spiegels!
Wordt de spiegel door invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld door aanraken
tijdens het manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel eerst met de
draaiknop inklappen en een luid klapgeluid afwachten.
Let op
De individuele instelling van de spiegelfuncties wordt (afhankelijk van het in-
fotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering op-
geslagen » pag. 50.
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Handmatig instellen 81
Elektrische instelling 82
Comfortbediening van de bijrijdersstoel 82
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel 83
Geheugenfunctie van de sleutel met radiografische afstandsbediening 83
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning 84
Armsteun instellen 84
ATTENTIE
De bestuurdersstoel alleen bij stilstaande wagen verstellen - anders be-
staat gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig bij het instellen van de stoel! Door ondoordacht of ongecon-
troleerd instellen kan letsel door knellen ontstaan.
Handmatig instellen
Afb. 68
Bedieningselementen van de
stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement
in pijlrichting wordt getrokken, gedrukt of gedraaid » afb. 68.
Stoel in langsrichting instellen (na het loslaten van de bedieningshendel
moet de vergrendeling hoorbaar vergrendelen)
Zittinghoogte instellen
A
B
81
Stoelen en hoofdsteunen
Kanteling van de stoelleuning instellen (bij de instelling moet de stoelleu-
ning worden ontlast, dat wil zeggen er niet tegenaan leunen)
Bolling van de welving van de lendensteun instellen
Let op
In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ont-
staan.
Elektrische instelling
Afb. 69 Bedieningselementen van de stoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
De stoelen kunnen worden ingesteld, als het betreffende bedieningselement
in de richting van of bij de pijlen wordt ingedrukt » afb. 69.
Zitting instellen
1 - In langsrichting verschuiven
2 - Kanteling wijzigen
3 - Hoogte wijzigen
Rugleuning instellen
4 - Kanteling wijzigen
Lendensteun instellen
5 - Welving verschuiven
6 - Bolling van welving veranderen
ATTENTIE
De elektrische voorstoelinstelling werkt ook bij uitgeschakeld contact.
Daarom bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig
zelfstandig zijn (bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten -
gevaar voor verwonding!
C
D
A
B
C
Let op
Is de kantelhoek van de rugleuning ten opzichte van de zitting groter dan ca.
110°, dan is het om veiligheidsredenen niet mogelijk, deze instelling in het ge-
heugen van de elektrisch verstelbare stoel en van de sleutel op te slaan.
Bij wagens met personalisering wordt de instelling van de bestuurdersstoel
in het actieve gebruikersaccount individueel opgeslagen » pag. 50.
Comfortbediening van de bijrijdersstoel
Afb. 70
Bedieningselementen aan bijrij-
dersstoel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
De bijrijdersstoel kan ook vanaf de zitplaatsen achterin worden bediend, door
het betreffende bedieningselement in pijlrichting te drukken » afb. 70.
Schuine stand van de rugleuning instellen
Stoel in lengterichting verstellen
A
B
82
Bediening
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel
Afb. 71
Set-toets en geheugentoetsen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
Onder de geheugentoetsen
B
aan de bestuurdersstoel kunnen de instellin-
gen van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelstand worden opgeslagen
» afb. 71.
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelinstellingen voor het vooruitrijden
opslaan
Contact inschakelen en de stoel en de buitenspiegels instellen.
De toets

A
» afb. 71 indrukken en aansluitend binnen 10 s de gewenste
geheugentoets
B
indrukken. Het opslaan wordt met een akoestisch signaal
bevestigd.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
Contact inschakelen en de gewenste geheugentoets
B
» afb. 71 indrukken.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 80.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buiten-
spiegel wordt opgeslagen.
Opgeslagen instelling oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurdersportier de gewenste ge-
heugentoets
B
indrukken.
In andere gevallen (bv. bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurderspor-
tier) de toets vasthouden.
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets
van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Let op
Met elke nieuwe opslag van de stoel- en buitenspiegelinstellingen voor voor-
uitrijden moet ook de instelling van de bijrijdersspiegel voor achteruitrijden op-
nieuw worden opgeslagen.
Geheugenfunctie van de sleutel met radiografische
afstandsbediening
Geldt voor wagens, die niet over de personaliseringsfunctie beschikken.
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 81.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de bestuurdersstoel- en buiten-
spiegelinstellingen opgeslagen en aan de sleutel toegewezen, waarmee de
wagen wordt vergrendeld.
Bij het hierna weer ontgrendelen van de wagen met dezelfde sleutel en het
openen van het bestuurdersportier worden de bestuurdersstoel en de buiten-
spiegels in de voor deze sleutel opgeslagen stand gezet.
Deze functie kan in het infotainment in het menu

Stoelen
geacti-
veerd/gedeactiveerd worden.
Instellingen voor buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het achteruitrijden
opslaan
De functie van het zakken van de bijrijdersspiegel bij het achteruitrijden kan in
het infotainment in het menu

Spiegels en wissers
worden geacti-
veerd.
De wagen met de sleutel met radiografische afstandsbediening ontgrende-
len en het contact inschakelen.
De draaiknop voor de buitenspiegelbediening in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling draaien » pag. 80.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel aan bijrijderszijde in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen. De ingestelde stand van de buiten-
spiegel wordt in het geheugen van deze sleutel opgeslagen.
83
Stoelen en hoofdsteunen
Actieve instelling stoppen
Op een willekeurige toets van de bestuurdersstoel of op de toets van de
sleutel met radiografische afstandsbediening drukken.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Afb. 72
Bijrijdersstoelleuning neerklap-
pen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
De bijrijdersstoelleuning kan (afhankelijk van de wagenuitrusting) naar voren
in een horizontale stand worden geklapt.
Om de leuning naar voren te klappen, in pijlrichting
1
aan de hendel trek-
ken en de stoelleuning in pijlrichting
2
naar voren klappen » afb. 72. De ver-
grendeling moet hoorbaar vastklikken.
Om terug te klappen de hendel in pijlrichting
1
trekken en de rugleuning
tegen de pijlrichting
2
in terug klappen. De vergrendeling moet hoorbaar
vastklikken.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning te trekken.
ATTENTIE
Indien de rugleuning naar voren is geklapt, mag alleen de zitplaats achter
de bestuurdersstoel worden gebruikt om personen te vervoeren.
Als op de neergeklapte rugleuning voorwerpen worden vervoerd, moet de
bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld » pag. 21.
De rugleuning alleen bij stilstaande wagen verstellen - er bestaat anders
gevaar voor ongevallen!
ATTENTIE (vervolg)
Bij het verstellen van de rugleuning mogen zich geen ledematen tussen
de zitting en de rugleuning bevinden - gevaar voor verwondingen!
Op de neergeklapte rugleuning nooit de volgende voorwerpen vervoeren:
Voorwerpen die het zicht voor de bestuurder kunnen beperken.
Voorwerpen die de bediening van de wagen door de bestuurder onmo-
gelijk kunnen maken (bv. als ze onder de pedalen of in de buurt van de
bestuurder terecht kunnen komen).
Voorwerpen die (bv. bij sterk accelereren, een verandering van richting
of remmen) letsel aan de inzittenden van de wagen kunnen toebrengen.
Armsteun instellen
Afb. 73
Armsteun instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 81.
Om de hoogte in te stellen de armsteun in pijlrichting
A
in een van de vier
grendelstanden optillen » afb. 73.
Om omlaag te klappen de armsteun in pijlrichting
A
tot de aanslag optillen
en dan weer omlaagklappen.
Zitplaatsen achterin
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Rugleuningen
85
Armsteun omlaagklappen 85
84
Bediening
Rugleuningen
Afb. 74 Rugleuningen vanuit de passagiersruimte neerklappen
Afb. 75
Rugleuningen vanuit de bagage-
ruimte neerklappen
Alvorens de rugleuningen naar voren te klappen de voorstoelen zodanig ver-
stellen, dat deze door de neergeklapte rugleuningen niet worden beschadigd.
Zo nodig de hoofdsteunen verwijderen » pag. 86.
Neerklappen vanuit de passagiersruimte
De buitenste veiligheidsgordel achter de verhoogde rand
A
plaatsen » afb.
74.
De ontgrendelingsgreep
B
in pijlrichting
1
drukken en de rugleuning in pijl-
richting
2
neerklappen.
Neerklappen vanuit de bagageruimte
Bij wagens met scheidingsnet moet eerst de linker en daarna de rechter en
middelste rugleuning worden ontgrendeld. Het scheidingsnet moet in de be-
huizing zijn gerold.
De betreffende hendel in pijlrichting trekken » afb. 75. De rugleuning wordt
ontgrendeld en eventueel naar voren geklapt.
Terugklappen
De buitenste veiligheidsgordel achter de verhoogde rand
A
» afb. 74 plaat-
sen.
De rugleuning tegen de pijlrichting
2
in zwenken, tot de ontgrendelings-
greep
B
hoorbaar vastklikt. Dit controleren door aan de rugleuning te trek-
ken.
Verzeker u ervan dat de rode markering
C
niet zichtbaar is.
ATTENTIE
De rugleuningen moeten bij bezette zitplaatsen achterin altijd juist zijn
vergrendeld.
Bij het vervoeren van voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote baga-
geruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet
beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon
die op de resterende zitplaats achterin zit.
De rugleuningen moeten goed zijn vergrendeld, zodat er bij plotseling
remmen geen voorwerpen vanuit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen glijden - kans op letsel.
VOORZICHTIG
Bij het naar voren of terugklappen van de rugleuningen mogen de veiligheids-
gordels niet bekneld raken - gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgor-
dels.
Armsteun omlaagklappen
Afb. 76
Armsteun omlaagklappen
De armsteun kan in pijlrichting omlaaggeklapt worden » afb. 76.
85
Stoelen en hoofdsteunen
Hoofdsteunen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Hoogte van de hoofdsteunen voorin instellen
86
Hoogte van de hoofdsteunen achterin instellen 86
Hoofdsteunen achterin verwijderen/plaatsen 86
Let op
Bij de sportstoelen zijn de hoofdsteunen in de stoelleuningen geïntegreerd en
kunnen niet in hoogte worden ingesteld noch worden verwijderd.
Hoogte van de hoofdsteunen voorin instellen
Afb. 77
Hoogte van de hoofdsteun voor-
in instellen
Om de hoogte in te stellen de vergrendelingknop
A
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste richting verschuiven » afb. 77.
Hoogte van de hoofdsteunen achterin instellen
Afb. 78 Hoogte van de hoofdsteun achterin instellen
De hoofdsteun vastpakken en naar boven in pijlrichting
1
schuiven » afb.
78.
Om de hoofdsteun omlaag te verschuiven de vergrendelingsknop
A
in pijl-
richting
2
indrukken en de hoofdsteun in pijlrichting
3
drukken.
Hoofdsteunen achterin verwijderen/plaatsen
Afb. 79
Hoofdsteunen achterin verwijderen/plaatsen
Om te verwijderen de hoofdsteun tot de aanslag uit de rugleuning trekken.
De vergrendelingsknop
A
in pijlrichting
1
indrukken, tegelijkertijd met een
schroevendraaier met een breedte van max. 5 mm de vergrendelingsknop in
de opening
B
in pijlrichting
2
drukken en de hoofdsteun in pijlrichting
3
verwijderen » afb. 79.
Om te plaatsen de hoofdsteun zo ver in pijlrichting
4
in de rugleuning schui-
ven tot de vergrendelingsknop vastklikt.
86
Bediening
Stoelverwarming en -ventilatie
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 80 Plaatsing van toetsen: Voorstoelverwarming en -ventilatie / ver-
warming voor zitplaats achterin
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Voorstoelen en zitplaatsen achterin met stoelverwarming 88
Voorstoelen met stoelverwarming en -ventilatie 88
De voorstoelen kunnen afhankelijk van de uitrusting worden verwarmd of ver-
warmd en geventileerd. De buitenste zitplaatsen achterin kunnen alleen wor-
den verwarmd.
Toetsen voor de stoelverwarming en -ventilatie » afb. 80
Stoelverwarming links
Stoelverwarming rechts
Stoelverwarming en -ventilatie links
Stoelverwarming en -ventilatie rechts
De stoelverwarming-/ventilatie werkt alleen als de motor draait.
Bij uitschakelen van het contact wordt ook de stoelverwarming/-ventilatie uit-
geschakeld. Wordt de motor binnen 10 minuten weer gestart, dan wordt de
bestuurdersstoelverwarming/-ventilatie overeenkomstig de instelling van voor
het uitschakelen van het contact automatisch weer ingeschakeld.
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bijvoorbeeld door medi-
cijngebruik, door verlamming of door chronische ziekte (bijvoorbeeld diabe-
tes), raden wij aan geheel af te zien van het gebruik van de stoelverwar-
ming. Als u de stoelverwarming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij lange-
re ritten regelmatig een pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan her-
stellen van de belasting die tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete si-
tuatie te beoordelen wendt u zich tot uw behandelend arts.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen moeten in acht worden genomen om schade aan de
stoelen te vermijden.
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan andere puntbelastingen
blootstellen.
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, die niet door personen be-
zet zijn.
De stoelverwarming niet gebruiken, indien op de stoelen voorwerpen zijn be-
vestigd resp. geplaatst (bv. een kinderzitje, tas e.d.).
De stoelverwarming niet bij stoelen inschakelen, waarop zich beschermhoe-
zen bevinden.
Let op
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stoelverwarming en -ventilatie auto-
matisch uit » pag. 284, Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbevei-
liging van de accu.
87
Stoelen en hoofdsteunen
Voorstoelen en zitplaatsen achterin met stoelverwarming
Afb. 81 Stoelverwarming met maximumverwarmingsvermogen ingescha-
keld: Voorstoelen / zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 87.
Om de verwarming met maximumverwarmingsvermogen in te schakelen
» afb. 81 op toets
resp.
drukken.
Door herhaald op de toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen terug-
geregeld tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit wordt
aangegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes onder
resp. in de toets.
De verhoging van het verwarmingsvermogen van de verwarming van de zit-
plaatsen achterin kan worden vergrendeld/ontgrendeld, hiertoe de toets

op de Climatronic indrukken de functietoetsen
/
op het infotainment-
beeldscherm aantippen. Bij vergrendelde verhoging van het verwarmingsver-
mogen kan het verwarmingsvermogen slechts tot het uitschakelen omlaagge-
regeld worden.
Voorstoelen met stoelverwarming en -ventilatie
Afb. 82 Verwarming ingeschakeld / koeling ingeschakeld / verwarming en
koeling gelijktijdig ingeschakeld
Afb. 83 Infotainmentbeeldscherm: Voorstoelverwarming en -ventilatie
met maximumverwarmingsvermogen/-ventilatiestand ingeschakeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 87.
De toets
resp.
op het bedieningselement van de airconditioning indruk-
ken, op het infotainmentbeeldscherm wordt een menu voor de bediening
van de voorstoelverwarming en -ventilatie weergegeven » afb. 83.
Functietoetsen voor de instelling van de ventilatiestand
Functietoetsen voor de instelling van het verwarmingsvermogen
Functietoetsen voor het uitschakelen van de ventilatie (naast de func-
tietoetsen
A
) resp. voor het uitschakelen van de verwarming (naast de
functietoetsen
B
)
A
B

88
Bediening
Was de stoelverwarming vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld,
dan wordt de stoelverwarming door het indrukken van de toets resp. met
maximaal verwarmingsvermogen ingeschakeld » afb. 82 -
.
Was de stoelkoeling vóór het uitschakelen van het contact ingeschakeld, dan
wordt de stoelkoeling door het indrukken van de toets
resp.
met maximale
koelcapaciteit ingeschakeld » afb. 82 -
.
Door herhaaldelijk op de toets
resp.
te drukken, wordt het verwarmings-
vermogen resp. de koelcapaciteit tot het uitschakelen teruggeregeld. Het ver-
mogen wordt aangegeven aan de hand van het aantal brandende controle-
lampjes onder de toets.
Met de toetsen
resp.
kan alleen de verwarming resp. ventilatie worden be-
diend.
Worden op het infotainmentbeeldscherm de ventilatie en de verwarming ge-
lijktijdig ingeschakeld, branden onder de betreffende toets
resp.
het blau-
we en rode controlelampje » afb. 82 -
, de toets
resp.
werkt niet (zolang
de ventilatie en de verwarming gelijtijdig ingeschakeld zijn).
Stuurwielverwarming
Afb. 84
Toets voor de stuurwielverwar-
ming
Stuurwielverwarming met infotainment in-/uitschakelen
Voor het in-/uitschakelen de toets

op de Climatronic indrukken de
functietoets
op het infotainmentbeeldscherm aantippen. Bij ingeschakelde
verwarming is het symbool in de functietoets
A
groen » afb. 84.
Stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming
Voor het activeren/deactiveren van de stuurwielverwarming samen met de
bestuurdersstoelverwarming de toets

op de Climatronic indrukken, aan-
sluitend de functietoets
Stoel- en stuurverwarming koppelen
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen.
Voor het in-/uitschakelen van de stuurwielverwarming de toets voor de be-
stuurdersstoelverwarming indrukken.
Verwarmingsvermogen van de stuurwielverwarming instellen
De toets

op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets
Intensiteit
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Een van de drie verwarmingsstanden kiezen (deze blijft ook na het afzetten
van de motor opgeslagen).
Het gekozen verwarmingsvermogen van de stuurwielverwarming wordt op het
infotainmentbeeldscherm getoond
B
» afb. 84.
Let op
De stuurwielverwarming werkt alleen als de motor draait.
Daalt de boordspanning, dan schakelt de stuurwielverwarming automatisch
uit.
89
Stoelen en hoofdsteunen
Praktische uitrustingen
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Tickethouder 90
Opbergvak aan bestuurderszijde 91
Opbergvakken in de portieren 91
Opbergvak in de middenconsole voorin 91
Phonebox 91
USB- en AUX-ingangen 92
Bekerhouders 93
Afvalbak 93
Opbergvak onder de armsteun voorin 94
Brillenvak 95
Opbergvak aan bijrijderszijde 95
Opbergvak onder de bijrijdersstoel 95
Opbergvak voor de paraplu 96
Kledinghaken 96
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen 96
Opbergtassen aan de binnenste zijkanten van de voorstoelen 97
Opbergvak achterin in de middenconsole 97
Opbergvak in de armsteun achterin 97
Skiluik 97
Uitneembare skizak 98
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bijvoorbeeld een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
ATTENTIE (vervolg)
In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door het geopende deksel
resp. door los in het opbergvak liggende voorwerpen.
Erop letten, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
De toegestane belasting van de opbergvakken niet overschrijden - gevaar
voor verwondingen resp. voor beschadiging van de vakken!
As, sigaretten, sigaren e.d. mogen alleen in de asbak worden gelegd -
brandgevaar!
De opbergvakken en prullenbak zijn geen vervanging voor asbakken en
mogen ook niet als zodanig worden gebruikt - brandgevaar!
VOORZICHTIG
In de opbergvakken geen grote of scherpe voorwerpen plaatsen - gevaar voor
beschadiging van de vakken!
Tickethouder
Afb. 85
Tickethouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De tickethouder » afb. 85 is bedoeld voor de bevestiging van bv. parkeerkaar-
tjes.
90
Bediening
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afb. 86 Opbergvak openen / kaartenvak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 90.
Om te openen de handgreep optillen en het vak in pijlrichting openklappen
» afb. 86 -
.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
In het opbergvak bevindt zich een kaartenhouder » afb. 86 -
.
Opbergvakken in de portieren
Afb. 87
Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Opbergvakken » afb. 87
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
A
B
ATTENTIE
Het opbergvak
A
» afb. 87 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet eruit steken - gevaar
voor een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
Opbergvak in de middenconsole voorin
Afb. 88 Opbergvak: Openen/sluiten
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 90.
Om te openen in pijlrichting op de dekselrand drukken » afb. 88 -
.
Om te sluiten in pijlrichting op de dekselrand drukken » afb. 88 -
. Het dek-
sel sluit automatisch.
Phonebox
Afb. 89
Phonebox
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Het opbergvak in de middenconsole voorin kan met de Phonebox-functie zijn
uitgerust.
91
Praktische uitrustingen
Wordt een telefoon met de achterzijde omlaag op het vlak in het opbergvak
» afb. 89 gelegd, dan wordt het telefoonsignaal door de dakantenne versterkt.
Telefoons die de Qi-standaard voor het draadloos opladen ondersteunen, kun-
nen in het opbergvak tevens draadloos worden opgeladen.
Tijdens het draadloos opladen mag zich tussen het vlak en de te laden tele-
foon geen voorwerp bevinden.
ATTENTIE
De telefoon kan tijdens het draadloos opladen warm worden, daarom
dient deze voorzichtig uit het opbergvak te worden genomen.
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen
door de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor ver-
wondingen. Bevindt zich in het opbergvak een heet geworden metalen
voorwerp, dan de telefoon verwijderen en het voorwerp in het opbergvak
laten afkoelen!
VOORZICHTIG
Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen door
de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor beschadiging
van de telefoon.
Bij enkele telefoons kan door de opwarming het opladen worden onderbro-
ken of kan de telefoon uitschakelen.
Tussen het vlak en de op te laden telefoon geen elektronische of magneti-
sche opslagmedia (bv. SD-kaarten, USB-sticks, kaarten met magneetstrips of
chip) aanbrengen - gevaar voor dataverlies en beschadiging van de datadrager.
Verschijnt op het infotainmentbeeldscherm een melding dat de mobiele tele-
foon niet kan worden geladen, dan als volgt te werk gaan.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden telefoon geen voorwerp aan-
wezig is. Indien dit het geval is, dan het voorwerp en de telefoon verwijderen.
De telefoon weer midden op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden telefoon tijdens het rijden niet is
gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de telefoon verwijderen en weer midden
op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Let op
Bij de start van het draadloos laden wordt op het infotainmentbeeldscherm
een overeenkomstige melding weergegeven.
Voor de optimale telefoonsignaalsterkte en het ongestoord draadloos laden
adviseren wij, de telefoon, indien mogelijk, zonder beschermhoes in het op-
bergvak te leggen.
In het opbergvak een telefoon van maximaal 146x80 mm leggen.
USB- en AUX-ingangen
Afb. 90 USB- en AUX-ingang voorin / USB-ingang achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De USB-ingang (met
gemarkeerd) zit in het opbergvak in de middenconsole
voorin en afhankelijk van de uitrusting ook achterin » afb. 90.
De AUX-ingang zit in in het opbergvak in de middenconsole voorin.
Informatie over het gebruik » pag. 154, USB-ingang en » pag. 155, AUX-in-
gang.
92
Bediening
Bekerhouders
Afb. 91 Bekerhouder voorin openen / bekerhouder voorin
Afb. 92 Bekerhouder achterin openen / bekerhouder achterin
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Bekerhouder voorin
De bekerhouder
B
bevindt zich in de middenconsole voorin » afb. 91.
Om te openen in pijlrichting op de dekselrand
A
drukken.
Om te sluiten tegen de pijlrichting in aan dekselrand
A
trekken.
Bekerhouder achterin
In de bekerhouder
B
kunnen twee bekers worden geplaatst » afb. 92.
Om te openen het deksel bij de uitsparing
A
vastpakken en in pijlrichting tot
de aanslag openklappen.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in dichtklappen.
ATTENTIE
Geen breekbaar drinkgerei (bijvoorbeeld van glas, porselein) gebruiken. Bij
een ongeval kan dit tot letsel leiden.
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
VOORZICHTIG
Geen geopende bekers tijdens het rijden in de bekerhouders laten staan.
Drank kan bijvoorbeeld bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische
onderdelen of de stoelbekleding beschadigen.
Afvalbak
Afb. 93 Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen
Afb. 94 Zak vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De afvalbak kan in het opbergvak in het portier worden geplaatst.
93
Praktische uitrustingen
Afvalbak aanbrengen
De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting
A
indrukken » afb. 93.
De afvalbak kan naar behoefte in pijlrichting
B
worden verschoven.
Afvalbak verwijderen
De afvalbak tegen de pijlrichting in
A
verwijderen » afb. 93.
Afvalbak openen/sluiten
Het deksel in pijlrichting
C
optillen » afb. 93.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting
1
indrukken » afb.
94.
De zak samen met het frame in pijlrichting
2
naar beneden lostrekken.
De zak van het frame verwijderen.
De nieuwe zak door het frame trekken en de randen in pijlrichting
3
over
het frame vouwen.
De zak met het frame in pijlrichting
4
in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
Opbergvak onder de armsteun voorin
Afb. 95 Opbergvak openen / luchttoevoer bedienen
Afb. 96
Opbergvak voor tablet openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Het opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die bij ingeschakeld
stads- of dimlicht brandt), een opbergvak voor een tablet en een luchtrooster.
Opbergvak
Om te openen de armsteun in pijlrichting
1
optillen » afb. 95.
Om te sluiten de armsteun in pijlrichting
1
tot de aanslag optillen en dan
tegen de pijlrichting
1
in weer omlaagklappen.
Opbergvak voor een tablet
Om te openen greep
A
in pijlrichting trekken » afb. 96.
De tablet voorzichtig in het vak leggen, om schade aan evt. aangesloten ka-
bels te voorkomen.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand
draaien » afb. 95.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand
draaien.
De temperatuur van de in het opbergvak aangevoerde lucht is afhankelijk van
de instelling van de airconditioning.
94
Bediening
Brillenvak
Afb. 97
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Om te openen de toets
A
indrukken. Het vak klapt in pijlrichting open » afb.
97.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en vergren-
deld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 98 Opbergvak openen / opbergvak sluiten en luchttoevoer bedienen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Het opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die gaat branden bij het
openen van het vak), een pennenhouder en een luchtrooster.
Opbergvak
Om te openen de toets
A
indrukken. Het deksel klapt in pijlrichting
1
» afb.
98 open.
Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting
2
in zwenken, tot het hoor-
baar vastklikt.
Luchttoevoer
Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand
draaien » afb.
98.
Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand
draaien.
De temperatuur van de in het opbergvak aangevoerde lucht is afhankelijk van
de instelling van de airconditioning.
Opbergvak onder de bijrijdersstoel
Afb. 99
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Om te openen de greep in pijlrichting
1
trekken en het vak in pijlrichting
2
openen » afb. 99.
Om te sluiten de greep in pijlrichting
1
trekken en deze tot het sluiten van
het opbergvak tegen de pijlrichting
2
in aangetrokken houden.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 1,5 kg.
95
Praktische uitrustingen
Opbergvak voor de paraplu
Afb. 100
Opbergvak voor de paraplu -
voorbeeldweergave in het linker-
voorportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De opbergvakken in de voorportieren » afb. 100 dienen voor het opbergen van
een paraplu.
VOORZICHTIG
De paraplu nooit vochtig in het opbergvak opbergen - gevaar voor beschadi-
ging van de paraplu.
Let op
Wij adviseren u, de paraplu uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Kledinghaken
Afb. 101
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Op de middelste portierstijlen en aan de achterste grepen van de hemelbekle-
ding boven de achterportieren zitten kledinghaken » afb. 101.
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de werking van de hoofdairbag resp. voor verwon-
dingen door de kledingbeugel.
Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 102
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De opbergtassen » afb. 102 zijn bedoeld voor het opbergen van bv. kaarten,
tijdschriften en dergelijke.
96
Bediening
Opbergtassen aan de binnenste zijkanten van de voorstoelen
Afb. 103
Opbergtas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De opbergtassen zitten aan de binnenzijden van de bestuurders- en evt. ook
van de bijrijdersstoel » afb. 103 en dienen voor het opbergen van kleine en
lichte voorwerpen (bv. mobiele telefoons).
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende tassen bedraagt 200 g.
Opbergvak achterin in de middenconsole
Afb. 104
Open opbergvak, afsluitbaar op-
bergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
In de middenconsole achterin zit afhankelijk van de uitrusting een open op-
bergvak
A
en een afsluitbaar opbergvak
B
» afb. 104.
Om het opbergvak
B
te openen aan het bovenste deel van de verdieping
trekken en het vak in pijlrichting openklappen » afb. 104.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken.
Opbergvak in de armsteun achterin
Afb. 105 Opbergvak openen / binnenruimte van het vak
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 90.
In het opbergvak zit een bekerhouder
B
, een opbergvak voor de multimedia-
houder
C
en een pennenhouder
D
» afb. 105.
Om te openen het deksel bij de uitsparing
A
vastpakken en in pijlrichting tot
de aanslag openklappen.
Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in dichtklappen.
Skiluik
Afb. 106
Deksel openen: Vanuit passagiersruimte / vanuit bagageruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
Na het naar voren klappen van de armsteun achterin en het deksel, komt in de
rugleuning een opening vrij, waardoor de skizak kan worden gestoken.
97
Praktische uitrustingen
Om te openen vanuit de passagiersruimte de armsteun achterin gedeeltelijk
omlaagklappen » pag. 85.
Greep
A
in pijlrichting
1
trekken en het deksel in pijlrichting
2
omlaag-
klappen » afb. 106.
Om te openen vanuit de bagageruimte het borgoog
B
in pijlrichting ver-
schuiven en het deksel met de armsteun naar voren klappen.
Om te sluiten het deksel en de armsteun achterin tot de aanslag omhoog-
klappen, tot deze hoorbaar vastklikken.
Het deksel moet na het sluiten vergrendeld zijn. Zorg ervoor, dat het rode veld
boven het borgoog
B
niet zichtbaar is.
ATTENTIE
Het skiluik is uitsluitend bestemd voor het vervoeren van ski's, die zich in
de correct bevestigde skizak moeten bevinden.
Uitneembare skizak
Afb. 107 Band aantrekken / skizak vastzetten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 90.
De uitneembare skizak (hierna skizak) dient uitsluitend voor het vervoeren van
ski's en stokken (max. 4 paar).
Skizak en ski's opbergen
De armsteun achterin en het deksel in de rugleuning naar beneden klappen
» afb. 106 op pag. 97.
De lege skizak zodanig in de opening plaatsen, dat het uiteinde met de rits-
sluiting in de bagageruimte zit.
De ski's met de punten naar voren en de stokken met de punten naar achter-
en in de uitneembare skizak schuiven en de zak sluiten.
Skizak en ski's bevestigen
De trekband
A
vóór de bindingen stevig om de ski's vastmaken » afb. 107. De
band moet strak om de ski's zitten.
De rugleuning iets naar voren klappen » pag. 85.
De bevestigingsriem
B
door de opening in de rugleuning om de bovenzijde
van de rugleuning leiden.
Vervolgens de rugleuning terugklappen, tot de grendelknop vergrendelt. Dit
controleren door aan de rugleuning te trekken.
De bevestigingsriem
B
in het slot
C
steken tot hij hoorbaar vastklikt.
ATTENTIE
Het totale gewicht van de vervoerde ski's mag niet meer dan 24 kg bedra-
gen.
De ski's en de zak altijd veilig opbergen en vastmaken - anders bestaat
gevaar voor verwondingen resp. ongevallen!
VOORZICHTIG
De skizak nooit vochtig opvouwen en opbergen - gevaar voor beschadiging
van de skizak.
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
12 volt stopcontact in de middenconsole voorin 99
12 volt stopcontact in de middenconsole achterin 99
12 volt stopcontact in bagageruimte 100
230 volt stopcontact in de middenconsole achterin 100
ATTENTIE
Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven of vallen en uw aandacht van de ver-
keerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
Zorg ervoor, dat er tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuurders-
voetenruimte terecht kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
98
Bediening
ATTENTIE (vervolg)
De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
Bij gebruik van 12 volt stopcontacten de volgende aanwijzingen in acht nemen.
De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders kan de elektrische installatie van de wagen worden
beschadigd.
Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
12 volt stopcontact in de middenconsole voorin
Afb. 108
Afdekking van het 12 volt stop-
contact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 98.
Om te gebruiken het opbergvak openen, de afdekking van het stopcontact
verwijderen » afb. 108 en de stekker van de elektrische verbruiker in het
stopcontact steken.
12 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 109 Afdekking openklappen / 12 volt stopcontact
Afb. 110 Opbergvak openen / afdekking van 12 volt stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 98.
Om te gebruiken de afdekking in pijlrichting openen » afb. 109.
of
: Het opbergvak openen en de afdekking van het 12 volt stopcontact ver-
wijderen » afb. 110.
De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
99
Praktische uitrustingen
12 volt stopcontact in bagageruimte
Afb. 111
Afdekking van het 12 volt stop-
contact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 98.
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact openen » afb. 111 en de
stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
230 volt stopcontact in de middenconsole achterin
Afb. 112 Afdekking van het 230 volt stopcontact openklappen / 230 volt
stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 98.
Het 230 volt stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij het insteken van de
stekker wordt de zekering ontgrendeld, het stopcontact wordt geactiveerd en
het controlelampje boven het stopcontact gaat groen branden (knippert het
rood, dan is het stopcontact gedeactiveerd).
Het stopcontact werkt bij draaiende motor (in STOP-werking bij wagens met
start-stopysysteem) en tot ongeveer 10 minuten na het afzetten van de motor,
zolang er voor het afzetten van de motor een verbruiker op het stopcontact
was aangesloten (het controlelampje knippert groen).
Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact in pijlrichting openen
» afb. 112 en de stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact ste-
ken.
Een automatische deactivering van het stopcontact kan bijvoorbeeld om de
volgende redenen gebeuren:
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Hoge stopcontacttemperatuur.
Als de oorzaken van de deactivering niet meer aanwezig zijn, kan het stopcon-
tact automatisch worden geactiveerd.
Als er geen automatische activering volgt, dan moeten de aangesloten appara-
ten van het stopcontact worden losgemaakt en na korte tijd weer worden
aangesloten.
ATTENTIE
Let erop dat er geen vloeistof of vocht in het stopcontact terechtkomt -
levensgevaar! Als vocht in het stopcontact komt, moet het volledige stop-
contact droog zijn voordat dit weer kan worden gebruikt.
De kinderbeveiliging van het stopcontact wordt bij het gebruik van adap-
ters en verlengkabels die onder spanning staan ontgrendeld - gevaar voor
verwondingen!
Geen geleidende voorwerpen (bv. breinaalden) in de contacten van het
stopcontact steken – levensgevaar!
VOORZICHTIG
Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een tweepins 230 volt stekker en een totale vermogensafna-
me van maximaal 150 watt worden gebruikt.
De stekker van het elektrische apparaat moet tot de aanslag in het stopcon-
tact worden gestoken, anders kan de kinderbeveiliging worden ontgrendeld
en het stopcontact worden geactiveerd, maar wordt het elektrische apparaat
toch niet van spanning voorzien.
Op het stopcontact geen lampen met neonbuizen aansluiten - gevaar voor
beschadiging van de lampen.
Bij verbruikers met een eigen netvoeding (bv. notebooks) eerst de netvoe-
ding zelf, en pas daarna de verbruiker erop aansluiten.
100
Bediening
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Asbakken
101
Sigarettenaansteker 101
De asbakken kunnen worden gebruikt voor het neerleggen van as, sigaretten,
sigaren en dergelijke.
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
Asbakken
Afb. 113 Asbak voorin verwijderen / asbakinzetstuk voorin verwijderen /
asbakinzetstuk achterin verwijderen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 101.
Uitneembare asbak
De asbak
A
vastpakken (niet bij het deksel) en in pijlrichting verwijderen
» afb. 113.
Het plaatsen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Asbak met uitneembaar inzetstuk
Om uit te nemen het inzetstuk van de asbak openen, het inzetstuk bij de
rand
B
vastpakken en in pijlrichting eruit nemen » afb. 113.
Het plaatsen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Sigarettenaansteker
Afb. 114 Sigarettenaansteker: In de middenconsole voorin / in de midden-
console achterin
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 101.
Om te gebruiken het betreffende opbergvak openen en de aansteker tot de
aanslag indrukken » afb. 114.
Wachten, tot de gloeiende aansteker eruit springt, deze direct eruit nemen
en gebruiken.
De aansteker in het stopcontact terugsteken en het opbergvak sluiten.
ATTENTIE
De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur!
Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - verbran-
dingsgevaar.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
101
Praktische uitrustingen
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
102
In het opbergvak in de armsteun achterin aanbrengen 103
Houder bedienen 103
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximale toelaatbare belasting van de houder bedraagt 750 g.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de houder nooit overschrijden - gevaar
voor beschadiging of een beperkte werking.
Achter de hoofdsteunen aanbrengen
Afb. 115
Aanbrengen: Adapter / houder
Afb. 116 Verwijderen: Houder / adapter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 102.
Om te plaatsen de geopende adapter op de geleidestangen van de hoofd-
steunen voorin plaatsen en in pijlrichting
1
vastklikken » afb. 115 » .
De houder in pijlrichting
2
in de adapter vastklikken.
Om te verwijderen borgoog
A
in pijlrichting
3
trekken en de houder in pijl-
richting
4
uit de adapter nemen » afb. 116.
Op de adapter drukken en deze in pijlrichting
5
van de geleidingsstangen
voor de hoofdsteunen verwijderen.
ATTENTIE
Voorzichtig omgaan met de adapter - gevaar voor letsel aan de vingers.
102
Bediening
In het opbergvak in de armsteun achterin aanbrengen
Afb. 117 Opbergvak openen / vak voor houder / houder verwijderen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 102.
Om te plaatsen het deksel bij de uitsparing
A
vastpakken en in pijlrichting
openklappen » afb. 117.
De houder tot de aanslag in het opbergvak
B
plaatsen.
Om te verwijderen borgoog
C
in pijlrichting trekken en de houder uit het
opbergvak nemen.
Het deksel tegen de pijlrichting in sluiten.
Houder bedienen
Afb. 118
Houder kantelen en draaien
Afb. 119
Grootte van de houder aanpas-
sen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 102.
De houder kan 30° in pijlrichting
1
worden gekanteld en 360° in pijlrichting
2
worden gedraaid » afb. 118.
Om de houdergrootte aan te passen borglip
A
in pijlrichting
3
eruit trek-
ken en het gedeelte
B
in pijlrichting
4
in de gewenste positie verschuiven
» afb. 119.
Let op
Indien in de houder geen extern apparaat aanwezig is, adviseren wij het ge-
deelte
B
tot de aanslag naar beneden te verschuiven. Anders kunnen bij be-
paalde snelheden storende geluiden optreden.
103
Praktische uitrustingen
Vervoeren van lading
Bagageruimte en vervoeren van lading
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bevestigingselementen 105
Bagagenetten 105
Uitklapbare haken 106
Bodembekleding bevestigen 106
Dubbelzijdige bodembekleding 106
Net aan de bagageruimteafdekking 106
Bagageruimteafdekking 107
Oprolbare afdekking 108
Oprolbare afdekking - automatisch oprollen 109
Zijvakken en zijopbergvakken 109
Cargo-elementen 109
Opbergvakken onder de bodembekleding 110
Multifunctionele tas 111
Uitneembare lamp 112
Voertuigen van de klasse N1 112
Bij het vervoeren van zware voorwerpen veranderen de rijeigenschappen door
de verplaatsing van het zwaartepunt. Snelheid en rijstijl moeten hierop wor-
den afgestemd.
Bij het vervoeren van lading de volgende aanwijzingen in acht nemen
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen en met geschikte span-
banden aan de bevestigingsogen of met bevestigingsnetten bevestigen, zo-
dat deze niet kan verschuiven.
Zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren leggen.
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zo-
veel kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen ver-
oorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van
het gewicht van het voorwerp.
Bagageruimteverlichting
Het lampje wordt in- resp. uitgeschakeld als de achterklep wordt geopend
resp. gesloten.
Als de achterklep geopend en het contact uitgeschakeld is, gaat het lampje
automatisch na circa 10 minuten uit.
ATTENTIE
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingsele-
menten, netten, haken enz. nooit overschrijden. Zwaardere voorwerpen
zouden onvoldoende beveiligd zijn - gevaar voor verwondingen!
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestane gewicht van
de wagen niet overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Een niet-bevestigde of onjuist bevestigde lading kan bij een plotselinge
manoeuvre of een ongeval door de wagen schuiven - gevaar voor verwon-
dingen!
Een losse lading kan een activerende airbag raken en de inzittenden ver-
wonden - levensgevaar!
Bij het vervoeren van lading die vastgezet is in de vergrote bagageruimte,
die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist wor-
den gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de
resterende zitplaats achterin zit.
VOORZICHTIG
De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingselemen-
ten, netten, haken enz. nooit overschrijden - deze kunnen beschadigd raken.
Erop letten dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming en de
draden van de in de achterruit resp. in de achterste zijruiten geïntegreerde an-
tenne niet door schurende voorwerpen worden beschadigd.
In de netten en opbergvakken in de bagageruimte geen scherpe voorwerpen
plaatsen - gevaar voor beschadiging van de netten en de vakken.
De voorwerpen voorzichtig in de opbergvakken leggen en deze niet puntvor-
mig belasten - gevaar voor beschadiging van de vakken.
104
Bediening
Bevestigingselementen
Afb. 120 Bevestigingselementen: Variant 1 / variant 2
Afb. 121
Bevestigingselementen: Variant
3
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
De bevestigingselementen zitten aan beide zijden van de bagageruimte.
Overzicht van de bevestigingselementen » afb. 120 en » afb. 121
Bevestigingselementen alleen voor de bevestiging van bagagenetten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
Bevestigingsogen voor bevestiging van lading en bagagenetten
De maximale toelaatbare statische belasting van de afzonderlijke bevesti-
gingsogen
C
en
E
bedraagt 350 kg.
A
B
C
Bagagenetten
Afb. 122 Bevestigingsvoorbeelden voor netten / langstassenbevestiging
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 122
Dwarstas
Bodemnet
Langstas
De maximale toelaatbare belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt
1,5 kg.
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtebodem en deze
zich in de bovenste stand bevindt, kunnen voor de bevestiging van de netten
de bevestigingsogen
C
» afb. 121 op pag. 105 worden gebruikt.
A
B
C
105
Vervoeren van lading
Uitklapbare haken
Afb. 123 Haak omlaagklappen: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 104.
Aan beide zijden van de bagageruimte bevinden zich uitklapbare haken voor
het ophangen van kleinere bagagestukken (bv. tassen e.d.).
Om de haak te gebruiken, deze in pijlrichting omlaagklappen » afb. 123.
De maximale toelaatbare belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
Bodembekleding bevestigen
Afb. 124
Bodembekleding bevestigen: Variant 1 / variant 2
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Bevestigingsvarianten van de bekleding » afb. 124
Met de lus aan een haak van de bagageruimteafdekking
Met de haak aan het frame van de achterklep
VOORZICHTIG
Voor variant 1 gelden de volgende aanwijzingen.
De haak aan de bagageruimteafdekking is alleen bedoeld voor de bevesti-
ging van de bodembekleding, geen voorwerpen eraan ophangen - gevaar voor
beschadiging van de haak.
De bodembekleding mag alleen bij geopende achterklep aan de haak worden
bevestigd, daarom vóór het sluiten van de klep controleren, of de bodembekle-
ding niet aan de haak is bevestigd - gevaar voor beschadiging van de haak.
VOORZICHTIG
De bekleding kan bij variant 2 alleen worden bevestigd als de variabele baga-
geruimtevloer zich ingeklapt in de bovenste positie bevindt » afb. 141 op pag.
113.
Dubbelzijdige bodembekleding
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 104.
In de bagageruimte kan een dubbelzijdige bodembekleding worden aange-
bracht. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt
voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen).
Net aan de bagageruimteafdekking
Afb. 125
Net aan bagageruimteafdekking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Het net aan de onderzijde van de bagageruimteafdekking » afb. 125 is geschikt
voor het vervoeren van lichte en zachte voorwerpen.
De maximale toelaatbare belasting van het net bedraagt 1,5 kg.
106
Bediening
Bagageruimteafdekking
Afb. 126 Bagageruimteafdekking verwijderen
Afb. 127
Bagageruimteafdekking achter
de achterbank opgeborgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Als de ophangkoorden
A
» afb. 126 aan de achterklep zijn bevestigd, wordt bij
het openen van de achterklep de bagageruimteafdekking (hierna afdekking)
mee opgetild.
De afdekking kan uit de wagen worden verwijderd en evt. achter de achter-
bankleuning worden opgeborgen » afb. 127. Vóór het verwijderen van de af-
dekking moet het rolgordijn achterin worden opgerold » pag. 76.
Verwijderen
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
in pijlrichting
1
loshaken » afb. 126.
De opgetilde afdekking vasthouden en aan beide zijkanten tegen de onder-
zijde van de afdekking bij de uitsparing
D
drukken.
De afdekking in pijlrichting
2
verwijderen.
Inbouwen
Eerst de voorste steun
B
en vervolgens de achterste steun
C
in de uitspa-
ring
D
plaatsen » afb. 126.
Aan beide zijkanten op de bovenzijde van de afdekking bij de uitsparing
D
drukken. De steunen
B
en
C
moeten in de uitsparing
D
aan beide zijden
van de bagageruimte vastklikken.
Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden
A
vasthaken.
ATTENTIE
Tijdens het rijden mogen zich op de afdekking geen voorwerpen bevinden -
bij een plotselinge remmanoeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor
verwondingen!
VOORZICHTIG
Op de volgende aanwijzingen letten, om het kantelen van de afdekking en
daardoor het beschadigen van de afdekking en de zijbekleding te voorkomen.
De afdekking moet op juiste wijze worden geplaatst en de lading mag niet
hoger zijn dan de afdekking.
De afdekking mag in opgetilde stand niet door kanteling tegen het achter-
kleprubber drukken.
In de spleet tussen de afdekking in de bovenste stand en de rugleuning
mag zich geen enkel voorwerp bevinden.
De opgetilde afdekking nooit naar voren naar de achterbank omklappen - ge-
vaar voor beschadiging van de afdekking en de achterklep.
107
Vervoeren van lading
Oprolbare afdekking
Afb. 128 Oprolbare afdekking: Uittrekken / oprollen / tussenstand / ver-
wijderen
Afb. 129 Zijafdekking links verwijderen/oprolbare afdekking opbergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Eruit trekken
De afdekking bij greep
A
vastpakken en in pijlrichting
1
tot de aanslag er-
uit trekken, tot deze hoorbaar vergrendelt » afb. 128.
Oprollen
De afdekking bij greep
A
in pijlrichting
2
drukken. De afdekking rolt auto-
matisch tot de tussenstand
B
op » afb. 128.
Door de afdekking opnieuw bij de greep
A
in pijlrichting
3
te drukken, rolt de
afdekking volledig op. De op deze manier opgerolde afdekking kan worden
verwijderd.
Verwijderen/aanbrengen
Op de zijkant van de dwarsstang in pijlrichting
4
drukken en de afdekking in
pijlrichting
5
verwijderen » afb. 128.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Opbergen
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer, kan de ver-
wijderde oprolbare bagageruimteafdekking in de uitsparingen van de bagage-
ruimtezijbekleding worden opgeborgen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand samenklappen » pag.
113.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen openen en verwijderen » afb.
130 op pag. 109 -
.
De linker zijafdekking in pijlrichting
1
» afb. 129 verwijderen.
De oprolbare afdekking in de verdiepingen van de zijbekleding in pijlrichting
2
aanbrengen en in pijlrichting
3
opbergen.
De linker zijafdekking tegen de pijlrichting
1
in weer aanbrengen.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen sluiten.
De variabele vloer van de bagageruimte in de bovenste stand uitklappen.
ATTENTIE
Op de oprolbare afdekking mogen geen voorwerpen worden geplaatst -
gevaar voor beschadiging van de afdekking en bij een plotselinge remma-
noeuvre of een aanrijding bestaat gevaar voor verwondingen!
Let op
Indien de oprolbare bagageruimteafdekking en de multifunctionele tas gelijk-
tijdig moeten worden opgeborgen, moet het achterste gedeelte van de oprol-
bare bagageruimteafdekking de multifunctionele tas bedekken.
108
Bediening
Oprolbare afdekking - automatisch oprollen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Het automatische oprollen van de oprolbare bagageruimteafdekking (hierna
functie) vergemakkelijkt de toegang tot de bagageruimte.
Bij geactiveerde functie rolt de oprolbare afdekking automatisch in de tussen-
positie
B
» afb. 128 op pag. 108 bij het openen van de achterklep.
De activering/deactivering kan in het infotainment in het menu

Openen en sluiten
worden uitgevoerd.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatisch oprollen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Zijvakken en zijopbergvakken
Afb. 130 Zijvak verwijderen / zijopbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Aan de beide zijden van de bagageruimte zitten afhankelijk van de wagenuit-
rusting zijvakken » afb. 130 -
of afsluitbare zijopbergvakken » afb. 130 -
.
De ruimte achter het vak alsmede in het opbergvak is geschikt voor het opber-
gen van kleine voorwerpen met een totaalgewicht van 2,5 kg.
Zijvak
De opbergvakafdekking in pijlrichting verwijderen » afb. 130 -
.
Het plaatsen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zijopbergvak
Om te openen de greep in pijlrichting
1
trekken en het opbergvak in pijlrich-
ting
2
openen » afb. 130 -
. Het vak kan worden verwijderd.
Om het opbergvak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting
2
in zwenken.
Cargo-elementen
Afb. 131
Cargo-elementen verwijderen: Variant 1 / variant 2
Afb. 132 Cargo-elementen verwijderen: Variant 3 / bevestigingvoorbeeld
van de lading
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
De Cargo-elementen zijn bedoeld voor het bevestigen van voorwerpen met
een totaalgewicht van 8 kg.
Vóór het gebruik de Cargo-elementen in pijlrichting verwijderen » afb. 131 en
» afb. 132 -
.
De lading met behulp van de Cargo-elementen zo dicht mogelijk bij de ach-
terbank bevestigen » afb. 132 -
.
Na gebruik de Cargo-elementen op de oorspronkelijke plek opbergen.
109
Vervoeren van lading
Opbergvakken onder de bodembekleding
Afb. 133 Variant 1: Bodembekleding optillen / opbergvakken
Afb. 134 Variant 2: Bodembekleding optillen / opbergvakken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Bij wagens, die niet met een noodreservewiel zijn uitgerust, zitten onder de
bodembekleding van de bagageruimte opbergvakken
B
» afb. 133 resp. » afb.
134.
Elk opbergvak
B
is bedoeld om voorwerpen tot een gewicht van 15 kg in te
bewaren.
Gebruik van de opbergvakken - variant 1
De bodembekleding aan lus
A
in pijlrichting optillen » afb. 133 en geheel
omklappen of met de lus aan de haak aan de bagageruimteafdekking beves-
tigen.
De lading in de opbergvakken opbergen.
De bodembekleding tegen de pijlrichting in terugklappen of van de haak ver-
wijderen.
Bij het vervoeren van hogere voorwerpen in de vakken moet de bodembekle-
ding naar voren worden omgeklapt.
Gebruik van de opbergvakken - variant 2
De bagageruimte met variabele bagageruimtevloer indelen » pag. 114.
De bodembekleding in pijlrichting optillen » afb. 134 en de haak
C
aan de
bovenzijde van de variabele bagageruimtevloer vasthaken.
De lading in de opbergvakken opbergen.
Haak
C
loshaken en de bodembekleding tegen de pijlrichting in terugklap-
pen (evt. de variabele bagageruimtevloer in de oorspronkelijke positie terug-
klappen).
Bij het vervoer van hogere voorwerpen in de vakken moet haak
C
in de bo-
venzijde van de variabele bagageruimtevloer zijn vastgehaakt.
VOORZICHTIG
Vóór het sluiten van de achterklep moet er worden gecontroleerd of de bo-
dembekleding niet met lus
A
» afb. 133 aan de haak is bevestigd - de haak
kan beschadigd raken.
Vóór het sluiten van de achterklep controleren of de in de opbergvakken ver-
voerde lading niet tegen de bagageruimteafdekking stoot - gevaar voor het
beschadigen van de afdekking.
110
Bediening
Multifunctionele tas
Afb. 135 Multifunctionele tas: Eruit trekken / aanbrengen / inschuiven /
verwijderen
Afb. 136 Zijdelingse afdekking links verwijderen/multifunctionele tas op-
bergen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
De multifunctionele tas (hierna tas) is bedoeld voor het opbergen van kleding-
stukken en lichte voorwerpen zonder scherpe randen.
De maximaal toelaatbare belasting van de multifunctionele tas bedraagt 3 kg.
Eruit trekken en plaatsen
De voorste haken aan beide zijden van de bagageruimte in pijlrichting
1
om-
laag klappen » afb. 135.
De achterste rand
A
met beide handen vastpakken en de tas in pijlrichting
2
naar buiten trekken.
De achterste rand op de beide neergeklapte haken in pijlrichting
3
tot de
aanslag aanbrengen.
Inschuiven
De achterste rand in pijlrichting
4
van de haken losnemen en de tas in pijl-
richting
5
erin schuiven » afb. 135.
De achterste rand tegen de voorste rand leggen en aan beide uiteinden
B
tegen elkaar aandrukken.
De voorste haken aan beide zijden van de bagageruimte tegen de pijlrichting
in
1
terugklappen.
Verwijderen/aanbrengen
De oprolbare bagageruimteafdekking verwijderen » pag. 108.
De tas in pijlrichting
6
uit de steunen verwijderen » afb. 135.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het met
gekenmerkte uiteinde van de rand in de rechtersteun en het met
gekenmerkte uiteinde in de linkersteun aanbrengen. De pijlen moeten
naar voren wijzen.
Opbergen
Indien de wagen is uitgerust met een variabele bagageruimtevloer, kan de ver-
wijderde tas in de uitsparingen van de bagageruimtezijbekleding worden op-
geborgen.
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste stand samenklappen » pag.
113.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen openen » afb. 130 op pag. 109 -
.
De linker zijafdekking in pijlrichting
1
» afb. 136 verwijderen.
De tas in pijlrichting
2
in de verdiepingen van de zijbekleding aanbrengen
en in pijlrichting
3
opbergen.
De linker zijafdekking tegen de pijlrichting
1
in weer aanbrengen.
De zijvakken aan beide zijden van de wagen sluiten.
De variabele vloer van de bagageruimte in de bovenste stand uitklappen.
111
Vervoeren van lading
Let op
Indien de oprolbare bagageruimteafdekking en de multifunctionele tas gelijk-
tijdig moeten worden opgeborgen, moet het achterste gedeelte van de oprol-
bare bagageruimteafdekking de multifunctionele tas bedekken.
Uitneembare lamp
Afb. 137
Uitneembare lamp
Afb. 138 Uitneembare lamp: Eruit nemen / plaatsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
De lamp zit aan de linkerzijde van de bagageruimte en kan worden gebruikt
voor de verlichting van de bagageruimte of als draagbare lamp.
De lamp is voorzien van magneten. Daardoor kan deze bv. aan de wagencar-
rosserie worden bevestigd.
Beschrijving van de lamp » afb. 137
Knop voor het in of uitschakelen van de lamp
Deel dat brandt, als de lamp in de houder zit
Deel dat brandt, als de lamp niet in de houder zit
A
B
C
Zit de lamp in de houder, dan brandt deze bij geopende achterklep.
Om de lamp uit te nemen deze bij
D
vastpakken en in pijlrichting
1
eruit
zwenken » afb. 138.
Om de uitgenomen lamp in te schakelen knop
A
indrukken » afb. 137. Door
opnieuw indrukken wordt de lamp uitgeschakeld.
Om de lamp te plaatsen deze eerst met het achterste deel
E
in de houder
plaatsen » afb. 138 en daarna in pijlrichting
2
nadrukken, tot de lamp hoor-
baar vastklikt.
Als de lamp niet wordt uitgeschakeld en deze vervolgens correct in de houder
wordt geplaatst, worden de leds in het voorste gedeelte van de lamp
C
» afb.
137 automatisch uitgeschakeld.
Indien de lamp niet correct in de houder is geplaatst, brandt de lamp niet bij
het openen van de achterklep en worden de batterijen niet opgeladen.
Lamp opladen
De lamp is voorzien van drie oplaadbare NiMH-batterijen van het type AAA. De
batterijen worden bij draaiende motor continu opgeladen (het volledig opladen
van de batterijen duurt ongeveer 3 uren).
Batterijen vervangen » pag. 303.
VOORZICHTIG
De lamp is niet waterdicht, daarom moet deze tegen vocht worden beschermd
- anders bestaat gevaar voor beschadiging.
Voertuigen van de klasse N1
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104.
Bij voertuigen van de klasse N1 die niet van een veiligheidsrek voorzien zijn,
moet voor de bevestiging van de lading een vastsjorset worden gebruikt die
voldoet aan de norm EN 12195 (1 - 4).
Voor een veilig gebruik van de wagen is een perfecte werking van de elektri-
sche installatie absoluut noodzakelijk. Let erop dat deze bij de aanpassing en
bij het be- en ontladen van de laadruimte niet wordt beschadigd.
112
Bediening
Variabele bagageruimtevloer in de bagageruimte
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Standen van de variabele bagageruimtevloer
113
Variabele bagageruimtevloer samenklappen / uitklappen 113
Bagageruimte indelen 114
Standen van de variabele bagageruimtevloer
Afb. 139 Variabele bagageruimtevloer in bovenste stand instellen / varia-
bele bagageruimtevloer in bovenste stand
Afb. 140 Variabele bagageruimtevloer in onderste stand instellen / varia-
bele bagageruimtevloer in onderste stand
De variabele bagageruimtevloer kan in de bovenste en onderste stand worden
ingesteld.
In bovenste stand instellen
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
» afb. 139 ongeveer 20 cm op-
tillen en naar u toe trekken.
De laadvloer ter hoogte van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrich-
ting
1
optillen tot u een klik hoort en naar voren drukken.
De ruimte onder de variabele bagageruimtevloer kan worden gebruikt voor het
opbergen van voorwerpen, bv. de uitgebouwde oprolbare bagageruimteafdek-
king » pag. 108, de multifunctionele tas » pag. 111 en dergelijke.
De maximaal toelaatbare belasting van de variabele bagageruimtevloer in de-
ze stand bedraagt 75 kg. Voor het transport van zware voorwerpen moet de
variabele bagageruimtevloer in de onderste stand worden gezet » afb. 140.
In onderste stand instellen
Controleren, of de ruimte onder de variabele bagageruimtevloer leeg is.
De variabele bagageruimtevloer aan greep
A
» afb. 140 over de tildrempel in
pijlrichting
2
optillen.
De bagageruimtevloer in pijlrichting
3
naar u toe trekken, tot deze in de on-
derste stand zakt en naar voren drukken.
Variabele bagageruimtevloer samenklappen / uitklappen
Afb. 141 Variabele bagageruimtevloer samenklappen / samengeklapte va-
riabele bagageruimtevloer in bovenste stand
Om samen te klappen de variabele bagageruimtevloer aan greep
A
in pijl-
richting
1
optillen » afb. 141.
De variabele bagageruimtevloer met een beweging in pijlrichting
2
samen-
klappen.
Het uitklappen gebeurt in omgekeerde volgorde.
113
Vervoeren van lading
De variabele bagageruimtevloer wordt in de bovenste en onderste stand op
dezelfde manier samen-/uitgeklapt.
Bagageruimte indelen
Afb. 142
Bagageruimte met variabele ba-
gageruimtevloer indelen
Om in te delen de variabele bagageruimtevloer aan greep
A
optillen en de
achterste rand van de variabele bagageruimtevloer in pijlrichting in de groe-
ven
B
schuiven » afb. 142.
In de groeven
B
is de variabele bagageruimtevloer tegen beweging geborgd.
Het uitklappen gebeurt in omgekeerde volgorde.
De variabele bagageruimtevloer wordt in de bovenste en onderste stand op
dezelfde manier ingedeeld/uitgeklapt.
Scheidingsnet
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Scheidingsnet gebruiken
114
Scheidingsnetbehuizing uit- en inbouwen
115
Scheidingsnet gebruiken
Afb. 143 Gedeelte van de oprolbare bagageruimteafdekking uitklappen /
ontgrendelingshendel
Afb. 144 Correct vastgezet scheidingsnet achter de achterbank in uitge-
trokken toestand
Het scheidingsnet kan achter de achterbank resp. de voorstoelen omhoog
worden getrokken en bevestigd.
Scheidingsnet achter de achterbank uittrekken en bevestigen
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting uit-
klappen » afb. 143.
Het scheidingsnet aan de dwarsstang
C
uittrekken, in een van de steunen
D
plaatsen en naar voren drukken » afb. 144.
Op dezelfde wijze de dwarsstang aan de andere wagenzijde in de steun
D
plaatsen.
114
Bediening
Controleer dat de dwarsstang van het scheidingsnet correct in beide steunen
D
zit.
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking tegen de pijlrich-
ting in terugklappen » afb. 143.
Scheidingsnet achter de achterbank oprollen
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking in pijlrichting uit-
klappen » afb. 143.
De dwarsstang eerst aan de ene en daarna aan de andere zijde iets naar ach-
teren trekken en uit de steunen
D
nemen » afb. 144.
De dwarsstang
C
zo houden, dat het scheidingsnet langzaam en zonder be-
schadiging kan oprollen.
Het gedeelte
A
van de oprolbare bagageruimteafdekking tegen de pijlrich-
ting in terugklappen » afb. 143.
Scheidingsnet achter de voorstoelen uittrekken en oprollen
De werkwijze is gelijk aan die achter de achterbank. Voor het uittrekken van
het scheidingsnet moeten de achterbankleuningen naar voren worden ge-
klapt. Na het oprollen van het scheidingsnet in de behuizing de achterbankleu-
ningen terugklappen » pag. 85.
VOORZICHTIG
Als het scheidingsnet bij het uittrekken blokkeert, de ontgrendelingshendel
B
in pijlrichting drukken » afb. 143.
Scheidingsnetbehuizing uit- en inbouwen
Afb. 145
Scheidingsnetbehuizing uitbou-
wen
Om uit te bouwen de achterbankleuningen naar voren klappen en het rech-
terachterportier openen.
De behuizing
A
in pijlrichting
1
schuiven en in pijlrichting
2
uit de steunen
nemen » afb. 145.
Om in te bouwen de uitsparingen in de behuizing
A
in de steunen van de
achterbankleuningen plaatsen en de behuizing tegen de pijlrichting
1
in tot
aan de aanslag verschuiven.
De achterbankleuningen in de uitgangsstand terugklappen.
Vervoeren op de dakdragers
Afb. 146
Bevestigingspunten
De bevestigingspunten
A
en
B
zitten aan beide zijden van de wagen » afb.
146.
Het uit- en inbouwen van de basisdrager gebeurt overeenkomstig de bijge-
voegde handleiding.
Dakbelading
Het maximaal toelaatbare gewicht van de belading incl. de dragers bedraagt
100 kg.
ATTENTIE
Ten behoeve van de verkeersveiligheid bij het vervoeren van lading op de
volgende aanwijzingen letten:
De lading op de dakdragers altijd gelijkmatig verdelen en op juiste wijze
met geschikte span- of sjorbanden bevestigen.
Bij het vervoeren van zware resp. grote voorwerpen op het dakdragersys-
teem kunnen de rijeigenschappen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt veranderen. Uw rijstijl en snelheid daarom aan de omstandigheden
aanpassen.
De toegestane dakbelasting, de toegestane asbelastingen en het maxi-
maal toelaatbare gewicht van uw wagen mogen in geen geval worden
overschreden – gevaar voor ongevallen!
115
Vervoeren van lading
VOORZICHTIG
Let erop dat het schuif-kanteldak of de achterklep bij het openen niet tegen
de daklading stoot.
Let erop dat de dakantenne niet door de vervoerde lading wordt geraakt.
Let op
Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Verwarming en ventilatie
Verwarming, handmatige airconditioning, Climatronic
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Verwarming en handbediende airconditioning 117
Climatronic (automatische airconditioning) 117
Climatronic in het infotainment bedienen 119
Climatronic - Automatische regeling 119
Circulatiefunctie 120
Luchtroosters 120
De verwarming verwarmt en ventileert het interieur van de wagen. De aircon-
ditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koelfunctie werkt onder de volgende omstandigheden:
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur ligt onder 2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Bij ingeschakelde koelfunctie wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de werking van de koelfunctie te verhogen, kan kortstondig de circulatie-
functie worden ingeschakeld » pag. 120.
Gezondheidsbescherming
Om gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld verkoudheid) te verminderen, de volgen-
de aanwijzingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de temperatuur in het interieur en de buitentemperatuur
mag niet groter dan circa 5 °C zijn.
De koelfunctie moet ongeveer 10 minuten voor het einde van de rit worden
uitgeschakeld.
Een keer per jaar moet de airconditioning door een specialist worden gedes-
infecteerd.
116
Bediening
ATTENTIE
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds in-
geschakeld zijn. Anders bestaat gevaar voor ongevallen.
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde
omstandigheden lucht met een temperatuur van circa 5 °C stromen.
Let op
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij zijn van bv. ijs, sneeuw en bladeren,
zodat de verwarming en de koelfunctie optimaal kunnen werken.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Verwarming en handbediende airconditioning
Afb. 147 Bedieningselementen van de verwarming/airconditioning
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 117.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 147.
Temperatuur instellen
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Aanjagertoerental instellen (stand 0: aanjager uit, stand 6: hoogste toe-
rental)
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 120
A
B
C
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 122
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 75
Koelfunctie in-/uitschakelen
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 75
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 120
Bij ingeschakelde functie brandt onder de toets het controlelampje.
Informatie over de koelfunctie
Na het indrukken van de toets

gaat het controlelampje onder de toets
branden, ook als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De
koelfunctie wordt ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden is voldaan
» pag. 116.
Als de luchtverdeelregelaar in de stand
wordt gedraaid, wordt de koelfunc-
tie ingeschakeld.
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
handbediende airconditioning onder omstandigheden het stationair toerental
worden verhoogd.
Climatronic (automatische airconditioning)
Afb. 148 Bedieningselementen voorin
D

117
Verwarming en ventilatie
Afb. 149
Bedieningselementen achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 117.
Afzonderlijke functies kunnen worden ingesteld resp. ingeschakeld door de
draaiknop te draaien of de betreffende toets in te drukken » afb. 148.
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de linkerzijde
Weergave van de ingestelde temperatuur voor de rechterzijde
Luchtuitstroomrichting instellen » pag. 120
Aanjagertoerental instellen (de instelling wordt door het aantal brandende
controlelampjes in de draaiknop weergegeven)
Linksom draaien: toerental verlagen tot het uitschakelen van de Clima-
tronic
Rechtsom draaien: toerental verhogen
Temperatuur voor de linkerzijde (resp. voor beide zijden) instellen
1)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Temperatuur voor de rechterzijde (resp. voor beide zijden) instellen
2)
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/uitschakelen » pag. 122

Restwarmtefunctie in-/uitschakelen » pag. 118
Interieurtemperatuursensor
Weergave van ingestelde temperatuur achterin » afb. 149
Temperatuur achterin instellen - de deactivering/activering van de toetsen
is mogelijk door het indrukken van de toets

op de Climatronic door
het aantippen van de functietoetsen
op het infotainmentbeelds-
cherm.
Temperatuur verlagen /
Temperatuur verhogen
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 120
Intensieve luchtstroom naar de voorruit in-/uitschakelen (bij het inscha-
kelen wordt ook de luchtstroom naar de ruiten
en

ingeschakeld)
Achterruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 75
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » pag. 75
Climatronic in het infotainment instellen (bij enkele functies ook bedie-
nen)
Temperatuur in complete interieur met de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde synchroniseren
Automatische regeling inschakelen » pag. 119
Koelfunctie in-/uitschakelen
Als de functie ingeschakeld is, brandt in resp. onder de toets een controle-
lampje.
Temperatuur instellen
De temperatuur kan op het Climatronic-bedieningselement of in het infotain-
ment worden ingesteld » pag. 119. Tussen 16 °C en 29,5 °C wordt de tempera-
tuur automatische geregeld.
Bij een temperatuurinstelling onder 16 °C gaat in de temperatuurmeter

bran-
den, de Climatronic werkt met maximale koelcapaciteit.
Bij een temperatuurinstelling boven 29,5 °C gaat in de temperatuurmeter

branden, de Climatronic werkt met maximaal verwarmingsvermogen.
Restwarmtefunctie

Na het uitschakelen van het contact wordt de restwarmte van de motor voor
verwarming van het wageninterieur gebruikt. De functie kan alleen bij uitge-
schakeld contact binnen 30 minuten na het afzetten van de motor worden in-
geschakeld. De functie wordt na circa 30 minuten of bij een geringe acculaad-
toestand uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
De interieurtemperatuursensor
H
» afb. 148 niet afdekken, omdat anders de
werking van de Climatronic ongunstig wordt beïnvloed.




1)
Geldt voor wagens met links stuur.
2)
Geldt voor wagens met rechts stuur.
118
Bediening
Let op
Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de
Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd.
De instelling van de Climatronic wordt in het actieve gebruikersaccount indi-
vidueel opgeslagen » pag. 50.
Climatronic in het infotainment bedienen
Afb. 150
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Hoofdmenu Clima-
tronic
Afb. 151
Infotainment Swing: Hoofdmenu
Climatronic
Lees en bekijk eerst op bladzijde 117.
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

op het Climatronic-be-
dieningselement indrukken.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 150 resp. » afb. 151
A
Weergave van de actuele functie (resp. instellingen van de functie)
van de Climatronic
B
Instelling van gewenste temperatuur voorin - linkerzijde
C
Instelling van gewenste temperatuur voorin - rechterzijde
D
Instelling van het vermogen in de -functie
E
In-/uitschakelen en instellen van het aanjagertoerental, de koeling,
de luchtverdeling en de circulatiefunctie
a)
F
Instelling van gewenste temperatuur achterin
Gekleurde weergave van de luchtstroom uit de luchtroosters
(blauwe kleur - temperatuurverlaging/ rode kleur - temperatuurver-
hoging)
 In-/uitschakelen van de Climatronic
 In-/uitschakelen van de temperatuursynchronisatie in het gehele in-
terieur overeenkomstig de temperatuurinstelling aan bestuurderszij-
de
a)
Vergrendeling/ontgrendeling van de temperatuurinstelling en van
het verwarmingsvermogen van de achterbankverwarming via de
toetsen achterin
a)
Instelling van de interieurvoorverwarming en -ventilatie
In-/uitschakelen van de voorruitverwarming
a)
Verdere instellingen van de Climatronic
a)
Bij ingeschakelde functie is het symbool in de functietoets groen.
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets

op het Climatronic-bedieningsgedeelte indrukken de functie-
toets
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Klimaatprofiel
- Instelling van het vermogen in de

-functie (geldt voor het
infotainment Swing)
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automatische circulatiefunctie
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de snelle interieurver-
warming
Voorruitverwarming automatisch
- Activering/deactivering van de automatische
voorruitverwarming
Climatronic - Automatische regeling
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 117.
De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en
de ruiten in het interieur te ontvochtigen.
Om in te schakelen de toets

» afb. 148 op pag. 117 indrukken.
Om uit te schakelen een willekeurige toets voor de luchtverdeling indrukken
of het aanjagertoerental wijzigen. De temperatuurregeling wordt echter
voortgezet.
119
Verwarming en ventilatie
Bij langer indrukken van de toets  wordt  automatisch ingeschakeld.
Functies
De automatische regeling werkt in drie functies - zwak, middel, intensief. De
instelling van de afzonderlijke functies vindt plaats via de functietoets
D
» afb. 150 op pag. 119 resp. » afb. 151 op pag. 119.
Na het inschakelen van de automatische regeling werkt de Climatronic in de
laatst geselecteerde functie. De actueel geselecteerde functie wordt op het
infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Circulatiefunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 117.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat verontreinigde buitenlucht in het
interieur van de wagen komt. In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het in-
terieur aangezogen en weer in het interieur geleid.
Om in te schakelen de toets
indrukken. Het controlelampje onder de
toets gaat branden.
Om uit te schakelen de toets
opnieuw indrukken. Het controlelampje on-
der de toets gaat uit.
Verwarming en handmatige airconditioning
Als bij ingeschakelde circulatiefunctie de luchtverdeelregelaar in de stand
wordt gezet, dan wordt de circulatiefunctie uitgeschakeld. Door opnieuw op
toets
te drukken, kan ook in deze stand de circulatiefunctie weer worden
ingeschakeld.
Wordt bij ingeschakelde koeling (toets

) de temperatuurregelaar linksom
"gedraaid", dan wordt de circulatiefunctie ingeschakeld.
Climatronic
De Climatronic kan over een sensor beschikken, die bij verhoogde concentra-
ties schadelijke stoffen in de aangezogen lucht de circulatiefunctie automa-
tisch inschakelt.
Als de concentratie schadelijke stoffen tot het normale niveau daalt, wordt au-
tomatisch de circulatiefunctie uitgeschakeld.
Het automatisch in-/uitschakelen van de circulatiefunctie kan door het indruk-
ken van de toets

op de Climatronic en door het aansluitend aantippen van
de functietoetsen
Automatische circulatie
in het infotainmentbeeldscherm
worden ingesteld. Het automatisch in-/uitschakelen functioneert bij een tem-
peratuur hoger dan 2 °C.
Een uitschakeling van de circulatiefunctie volgt na het indrukken van de toets
, evt. automatisch afhankelijk van de luchtvochtigheid in het wageninteri-
eur.
ATTENTIE
De circulatiefunctie nooit langdurig ingeschakeld laten, want in dat geval
wordt geen frisse lucht van buiten toegevoerd. De "verbruikte" lucht kan
vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en medepassagiers veroor-
zaken, waardoor de oplettendheid vermindert. Ook kunnen de ruiten be-
slaan. Zodra de ruiten beslaan, de circulatiefunctie direct uitschakelen - ge-
vaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
We adviseren om bij ingeschakelde circulatiefunctie niet in de wagen te roken.
De uit het interieur aangezogen rook slaat neer op de verdamper van de air-
conditioning. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blij-
vende stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging
van de verdamper) kan worden opgelost.
Luchtroosters
Afb. 152 Luchtroosters voorin
120
Bediening
Afb. 153 Luchtroosters achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 117.
Bij de luchtroosters 3, 4 » afb. 152 en 6 » afb. 153 kan de richting van de lucht-
stroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden
geopend en gesloten.
De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement
A
» afb. 152 resp. » afb. 153 in de gewenste richting te verstellen.
Om te openen regelaar
B
» afb. 152 resp. » afb. 153 omhoog draaien.
Om te sluiten regelaar
B
» afb. 152 resp. » afb. 153 omlaag draaien.
Afhankelijk van de instelling van de luchtverdeling stroomt de lucht uit de vol-
gende luchtroosters:
Luchtuitstroomrichting instel-
len
Luchtroosters » afb. 152 en » afb. 153
 1, 2, 4
1, 2, 4, 5, 7
3, 4, 6
4, 5, 7
3, 4, 5, 6, 7
VOORZICHTIG
De luchtroosters niet afdekken - de luchtverdeling kan worden gehinderd.
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
In-/uitschakelen
122
Bediening in het infotainment 122
Radiografische afstandsbediening 123
De interieurvoorverwarming verwarmt het wageninterieur en de motor. Voor
de verwarming wordt brandstof uit de brandstoftank verbruikt.
De interieurvoorventilatie biedt de mogelijkheid om bij afgezette motor bui-
tenlucht naar het interieur te voeren, waardoor de temperatuur in het interieur
effectief wordt verlaagd (bijvoorbeeld als de wagen in de zon staat gepar-
keerd).
De extra verwarming (interieurvoorverwarming- en ventilatie(hierna interieur-
voorverwarming) zorgt voor de verwarming/ventilatie afhankelijk van de in-
stelling van de airconditioning en de luchtroosters vóór het uitschakelen van
het contact.
ATTENTIE
De extra verwarming mag nooit in gesloten ruimtes (bijvoorbeeld gara-
ges) worden gebruikt - vergiftigingsgevaar!
De interieurvoorverwarming mag tijdens het tanken niet werken - brand-
gevaar.
De uitlaatpijp van de interieurvoorverwarming bevindt zich aan de onder-
zijde van de wagen. Bij gebruik van de interieurvoorverwarming de wagen
niet op plaatsen parkeren waar de uitlaatgassen met licht ontvlambare ma-
terialen, bijvoorbeeld droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brand-
stof en dergelijke, in contact kunnen komen - gevaar voor brand.
VOORZICHTIG
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bijvoorbeeld ijs, sneeuw en blade-
ren zijn, zodat de interieurvoorverwarming optimaal kan functioneren.
Let op
De interieurvoorverwarming schakelt de aanjager pas in, als de koelvloeistof-
temperatuur een waarde van circa 50 °C heeft bereikt.
In de motorruimte kan tijdens de werking van de interieurvoorverwarming
waterdamp worden gevormd.
121
Verwarming en ventilatie
In-/uitschakelen
Afb. 154 Toets voor het in-/uitschakelen (Climatronic / handbediende air-
conditioning)
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 121.
Voorwaarden voor de werking van de interieurvoorverwarming.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende (op het instrumentenpaneel brandt
het controlelampje
niet).
Handmatig in-/uitschakelen
Met de toets
op het bedieningselement van de airconditioning » afb. 154.
Met de toets
(inschakelen) /

(uitschakelen) op de afstandsbediening.
Automatisch in-/uitschakelen
Via een ingestelde en geactiveerde inschakeltijd in het infotainment.
Overeenkomstig de omgevingsomstandigheden.
Het uitschakelen van de interieurvoorverwarming gebeurt automatisch bij
brandstofgebrek (het controlelampje
in het instrumentenpaneel gaat bran-
den).
Na het uitschakelen werken de waterpomp en de interieurvoorverwarming
nog even door om de resterende brandstof in de verwarming te verbranden.
Automatisch in-/uitschakelen instellen
Climatronic: op de Climatronic de toets

indrukken de functietoets
op
het infotainmentbeeldscherm aantippen. Er volgt de weergave van de laatst
ingestelde werking met de optie, deze te veranderen.
Handbediende airconditioning: op het infotainment de toets

indrukken
de functietoets
aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het infotainmentscherm opvolgen.
Als automatisch inschakelen is geactiveerd, gaat na het uitschakelen van het
contact gedurende circa 10 seconden het controlelampje in de toets
branden
» afb. 154.
Bediening in het infotainment
Afb. 155
Interieurvoorverwarming: Hoofdmenu / instelling van de voor-
keuzetijd
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 121.
Hoofdmenu openen
Op de Climatronic de toets

indrukken de functietoets
op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Of bij wagens met handbediende airconditioning:
Op het infotainment de toets

indrukken de functietoets
aantippen.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 155
Vertrektijd - weekdag en tijdstip waarop de wagen rijklaar moet zijn
Instelling van functie (verwarmen/ventileren)
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering van de inschakeltijd
Instelling van de voorkeuzetijd 1-3 en de resterende looptijd (10-60 minu-
ten)
Bij ingeschakelde verwarming worden de vensters rood weergegeven / bij
ingeschakelde ventilatie worden de vensters blauw weergegeven
Actueel getoonde inschakeltijd
Activering van actueel getoonde inschakeltijd
Instelling van vertrektijd: Dag, uur, minuut
A
B
C
D
E
F
G
H
122
Bediening
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief zijn. De geactiveerde
voorkeuzetijd wordt na het automatisch starten weer gedeactiveerd. Voor de
volgende start moet een van de voorkeuzetijden worden geactiveerd.
Let op
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er tussen zondag en maan-
dag een positie waarbij geen dag wordt aangegeven. Als deze positie wordt
geselecteerd, zal de wagen op het gekozen tijdstip rijklaar zijn, ongeacht de
dag.
Als een andere tijd wordt ingesteld, wordt de geactiveerde inschakeltijd au-
tomatisch gedeactiveerd. De voorkeuzetijd moet opnieuw worden geactiveerd.
Radiografische afstandsbediening
Afb. 156
Radiografische afstandsbedie-
ning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 121.
Beschrijving van de radiografische afstandsbediening » afb. 156
Controlelampje
Antenne
Interieurvoorverwarming inschakelen
Interieurvoorverwarming uitschakelen
Voor het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming de radiografische
afstandsbediening verticaal houden, met de antenne
B
» afb. 156 naar boven
gericht. De antenne niet met de vingers of de handpalm afdekken.
Het in- en uitschakelen van de interieurvoorverwarming met de radiografische
afstandsbediening is alleen mogelijk, wanneer de afstand tussen de afstands-
bediening en de wagen ten minste 2 m bedraagt.
A
B

Weergave controlelampje
A
Betekenis
Brandt 2 seconden groen.
De interieurvoorverwarming is inge-
schakeld.
Brandt 2 seconden rood.
De interieurvoorverwarming is uitge-
schakeld.
Knippert 2 seconden langzaam groen.
Het inschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden snel groen.
De interieurvoorverwarming is ge-
blokkeerd, bijvoorbeeld omdat de
brandstoftank bijna leeg is of de inte-
rieurvoorverwarming een storing
heeft.
Knippert 2 seconden rood.
Het uitschakelsignaal is niet ontvan-
gen.
Knippert 2 seconden oranje, daarna
groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is echter wel ontvan-
gen.
Brandt 2 seconden oranje, knippert
daarna groen resp. rood.
De batterij is zwak, het in- resp. uit-
schakelsignaal is niet ontvangen.
Knippert 5 seconden oranje.
De batterij is ontladen, het in- resp.
uitschakelsignaal is niet ontvangen.
De batterij vervangen » pag. 302.
VOORZICHTIG
De radiografische afstandsbediening moet worden beschermd tegen vocht,
sterke schokken en directe zonnestraling - gevaar voor beschadiging van de
afstandsbediening.
Het bereik van de afstandsbediening bedraagt bij geladen batterij enkele
honderden meters (afhankelijk van obstakels tussen de afstandsbediening en
de wagen, weersomstandigheden, batterijtoestand e.a.).
123
Verwarming en ventilatie
Infotainment
Inleidende informatie
Belangrijke aanwijzingen
Inleiding
ATTENTIE
Het infotainment alleen zo gebruiken, dat u in elke verkeerssituatie de
wagen volledig onder controle hebt (bv. tijdens het rijden geen tekstberich-
ten schrijven, de telefoon niet koppelen of verbinden, niet met de contac-
tenlijst werken, geen bestemming invoeren, geen WLAN- of SmartLink-ver-
binding opbouwen e.d.) - anders bestaat gevaar voor ongevallen!
De aansluitkabel van het externe apparaat altijd zo plaatsen, dat deze bij
het rijden geen belemmering vormt.
ATTENTIE
Het volume zodanig instellen dat u akoestische signalen van buiten, (bij-
voorbeeld de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer) altijd
goed kunt horen.
Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
In enkele landen kunnen sommige infotainmentfuncties vanaf een bepaalde
snelheid niet meer worden geselecteerd. Dit is geen onjuiste werking, maar
een gevolg van de wettelijke voorschriften.
Mobiele telefoons en applicaties
Afb. 157
QR-code met verwijzing naar de
internetpagina's voor de contro-
le van de compatibiliteit van de
apparaten
De beschikbaarheid van enkele in dit instructieboekje beschreven functies is
afhankelijk van het type aan te sluiten apparaat en van de hierop geïnstal-
leerde applicaties.
Mobiele telefoons
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment
compatibel is met de gekozen mobiele telefoons. Deze controle vindt plaats
door het inlezen van de QR-code » afb. 157 of na het ingeven van het volgende
adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/infotainment
Vanwege het grote aantal mobiele telefoons en de continue doorontwikkeling
van deze apparaten kan ŠKODA AUTO de compatibiliteit met het infotainment
niet altijd zonder voorbehoud garanderen. Er wordt geadviseerd de correcte
werking bij de betreffende wagen, samen met de ŠKODA Partner, vooraf fysiek
te controleren.
Er worden alleen die versies van de geselecteerde telefoons getest en onder-
steund die uit het officiële distributienetwerk afkomstig zijn. Hetzelfde geldt
ook voor de firmware en software.
De functies van de te testen mobiele telefoon kunnen afwijken van een ande-
re eenzelfde mobiele telefoon afhankelijk van de specificatie van het betref-
fende land of de provider.
Voor het testen worden mobiele telefoons gebruikt met het besturingssys-
teem en in de versie die op het moment van deze tests beschikbaar waren
Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de mogelijkheden van een mobiele
telefoon met een ander besturingssysteem kunnen afwijken van de geteste
mobiele telefoon.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor wijzigingen door de fabrikant van de
mobiele telefoon en de leverancier van de applicaties.
ŠKODA AUTO is niet aansprakelijk voor eventuele schade aan het infotainment
of aan de wagen als gevolg van het gebruik van verkeerde of illegale applica-
ties resp. door een ondeskundig of ongeoorloofd gebruik van mobiele tele-
foons.
Applicaties
Op externe apparaten (bv. mobiele telefoons, tablets) kunnen applicaties geïn-
stalleerd worden die het mogelijk maken, extra informatie op het infotain-
mentbeeldscherm weer te geven of het infotainment te bedienen.
124
Infotainment
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue doorontwikkeling ervan,
kunnen de beschikbare applicaties mogelijk niet op alle externe apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werking hiervan niet zonder voor-
behoud garanderen.
Aan applicaties, het gebruik ervan en de benodigde dataverbinding kunnen
kosten verbonden zijn.
De omvang van de beschikbare applicaties en de functies ervan zijn infotain-
ment-, voertuig- en landsafhankelijk.
De werking van de mobiele applicaties kan door de kwaliteit van de internet-
verbinding beïnvloed worden.
Enkele applicaties zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van services van
derden.
Infotainmentoverzicht
Beschrijving - Infotainment Columbus
Geldt niet voor Zuid-Korea.
Afb. 158
Infotainment Columbus
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 146

- Menu Media » pag. 150
1
2

- Menu Telefoon » pag. 165

- Spraakbediening » pag. 132

- Menu Navigatie » pag. 185

- Verkeersinformatie » pag. 203

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 205

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 130
Touchscreen » pag. 127
Beschrijving - Infotainment Amundsen
Afb. 159 Infotainment Amundsen
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 146

- Menu Media » pag. 150

- Menu Telefoon » pag. 165

- Spraakbediening » pag. 132

- Menu Navigatie » pag. 185

- Routegeleidende verkeersmeldingen » pag. 203

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 205

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 130
Touchscreen » pag. 127
3
4
5
6
7
8
9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
125
Inleidende informatie
Beschrijving - Infotainment Bolero
Afb. 160 Infotainment Bolero
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 146

- Menu Media » pag. 150

- Menu Telefoon » pag. 165

- Spraakbediening » pag. 132

- Infotainment-instellingen » pag. 135

- Klankinstellingen » pag. 135

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 205

- Overzicht van het infotainmentmenu » pag. 130
Touchscreen » pag. 127
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Beschrijving - Infotainment Swing
Afb. 161 Infotainment Swing
Draaiknop voor het in- en uitschakelen van het infotainment, instellen van
het volume
Draaiknop voor oproepen en bevestigingen

- Menu Radio » pag. 146

- Menu Media » pag. 150

- Menu Telefoon » pag. 165

- Infotainment-instellingen » pag. 143

- Klankinstellingen » pag. 143

- Instellingen van de wagensystemen » pag. 205
Touchscreen » pag. 127
SD-kaartopening » pag. 154
1
2
3
4
5
6
7
8
126
Infotainment
Externe module
Afb. 162 Externe module: Infotainment Columbus met simkaartopening /
infotainment Columbus zonder simkaartopening
Afb. 163 Externe module: Infotainment Bolero / infotainment Amundsen
De externe module bevindt zich in het opbergvak aan de bijrijderszijde.
SD1-kaartopening
SD2-kaartopening
- Cd/dvd-uitschuiftoets
Cd/dvd-opening
Simkaartopening
Touchscreen
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Het infotainment is uitgerust met een touchscreen dat door een lichte vinger-
aanraking kan worden bediend.
1
2
3
4
5
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 135.
VOORZICHTIG
Het beeldscherm kan niet worden bediend met aangetrokken handschoenen
of door aanraking met de vingernagel.
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt die de werking van het touchscreen niet beïn-
vloedt.
Met een zachte doek en eventueel schone spiritus kan vuil van het beeld-
scherm worden verwijderd.
Touchscreen
Geldt voor het infotainment Swing.
Het infotainment is met een touchscreen uitgerust dat kan worden bediend
door het beeldschermoppervlak met een lichte vingerdruk aan te raken.
De helderheid van het beeldscherm kan worden ingesteld » pag. 143.
VOORZICHTIG
Het beeldscherm kan alleen door middel van een lichte vingerdruk worden
bediend. Bij te hard drukken bestaat gevaar voor beschadiging van het beeld-
scherm!
Ter bescherming van het beeldscherm kan een geschikte beschermfolie voor
touchscreens worden gebruikt die de werking van het touchscreen niet beïn-
vloedt.
Met een zachte doek en eventueel schone spiritus kan vuil van het beeld-
scherm worden verwijderd.
127
Inleidende informatie
Infotainmentbediening
Infotainmentbediening
Bedieningsprincipes en beeldschermgedeelten
Afb. 164 Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Beeldschermgedeel-
tes / beeldschermweergave
Afb. 165
Infotainment Swing: Beeldschermgedeeltes / beeldschermweer-
gave
Beschrijving van de beeldschermweergave » afb. 164 resp. » afb. 165
Statusregel met tijd- en buitentemperatuurweergave en verdere informa-
tie
Informatie en bediening van het actuele menu
Functietoetsen van het actuele menu
Omschrijving van het actuele menu
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Schuifregelaar
A
B
C
D
E
F
Menupunt met "checkbox"
- Functie is ingeschakeld
- Functie is uitgeschakeld
/
Openen van een submenu van het menupunt met "pop-up-venster"
Functietoetsen
De beeldschermgedeelten die een functie of een menu bevestigen, worden
"functietoetsen" genoemd.
Witte tekst - De toets is actief en daardoor bruikbaar
Grijze tekst - De toets is inactief en daardoor niet bruikbaar
Groene omranding - Actueel gekozen toets
Menu/menupunt/functie selecteren
Door een vingerbeweging over het beeldscherm in de gewenste richting
(geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero).
Door de functietoets aan te tippen
of
» afb. 165 (geldt voor het infotain-
ment Swing).
Door draaien aan draaiknop
.
Menu/menupunt/functie bevestigen
Door de functietoets aan te tippen.
Door indrukken van draaiknop
.
Terugkeren naar het bovenliggende menu
Door de functietoets aan te tippen
.
Door aantippen van het beeldscherm buiten het "pop-up-venster".
Door het indrukken van de betreffende toets naast het beeldscherm (bv. in
het menu Media door het indrukken van de toets

).
Menupunt/functiewaarde selecteren
- Gekozen menupunt/functiewaarde
- Niet gekozen menupunt/functiewaarde
Waarde instellen
Door het aantippen van de functietoets met een van de volgende symbolen
.
Door aanraking of vingerbeweging over de schaal.
Door draaien aan draaiknop
.
Let op
Afhankelijk van de uitrusting kan het infotainment ook met de toetsen op de
rechter bedieningshendel of via de toetsen op het multifunctiestuurwiel wor-
den bediend. Meer informatie » pag. 45.
G
H
128
Infotainment
Bediening van de menu's
Afb. 166 Bediening van de menu's
Bediening van de menu's » afb. 166
Verkleining/vergroting van het menuvenster
Doorbladeren van de lijstinvoeren van het menu
Openen/sluiten van het menuvenster
Sluiten van het menuvenster
Alfanumeriek toetsenbord
Afb. 167
Voorbeeld van toetsenbordweer-
gave
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen letters, cijfers en tekens worden
getypt.
Beschrijving van het alfanumerieke toetsenbord » afb. 167
Invoerregel
Contextafhankelijk:
- Wisselen naar grote letters

- Wisselen naar speciale tekens

- Wisselen naar cijfers
A
B
Contextafhankelijk:
 - Wisselen naar cijfers

- Wisselen naar Latijnse letters
- Wisselen naar Cyrillische letters
Weergave van gekozen vermelding (in de functietoets wordt het aantal
gekozen vermeldingen getoond)
Wissen van het ingegeven teken
Door ingedrukt houden worden de varianten van de betreffende letter
weergegeven.
Wisselen tussen toetsenborden met specifieke tekens van de gekozen ta-
len » pag. 136 resp. » pag. 144
Invoeren van een spatie
Naar links verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Naar rechts verschuiven van de cursor binnen de invoerregel
Bevestiging van het ingegeven teken
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante vermeldingen.
Het te zoeken resultaat (bijvoorbeeld een telefooncontact) moet inclusief de
speciale tekens (diakritische tekens) worden ingevoerd.
Door de functietoets aan te tippen
wordt er een lijst met de betreffende
vermeldingen geopend.
Infotainment in-/uitschakelen
Voor het in-/uitschakelen van het infotainment op
drukken.
Automatisch inschakelen van het infotainment
Indien het infotainment voor het uitschakelen van het contact niet met de
draaiknop
is uitgeschakeld, schakelt dit na het inschakelen van het contact
automatisch in.
Automatisch uitschakelen van het infotainment
Als de sleutel bij ingeschakeld infotainment uit het contactslot wordt verwij-
derd, wordt het infotainment automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de wagen is voorzien van een startknop, wordt het infotainment na
het afzetten van de motor en het openen van het bestuurdersportier automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitgeschakeld contact schakelt het infotainment na ca. 30 minuten auto-
matisch uit.
C

129
Infotainmentbediening
Het infotainment kan zich onder bepaalde omstandigheden automatisch uit-
schakelen. Het infotainment informeert hierover middels een tekstmelding op
het infotainmentbeeldscherm.
Herstart van het infotainment
Wanneer het infotainment niet meer reageert (wanneer dit zogezegd "be-
vriest"), kan het opnieuw worden opgestart, door
langer dan 10 s ingedrukt
te houden.
Volume instellen
Elke volumeverandering wordt op het beeldscherm weergegeven.
Om het volume te verhogen, de draaiknop
rechtsom draaien.
Om het volume te verlagen, de draaiknop
linksom draaien.
Om het geluid te onderdrukken de draaiknop
naar links op 0 zetten.
of:
De toets

indrukken (geldt voor het infotainment Swing).
Bij een geluidsonderdrukking verschijnt op het beeldscherm het symbool
.
Was er op het moment van de geluidsonderdrukking een geluidsweergave uit
een bron in het menu Media, dan volgt er een weergaveonderbreking (pauze)
1)
.
VOORZICHTIG
Een te hoog ingesteld volume kan leiden tot geluidsresonanties in de wagen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Infotainmentmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 168
Overzicht van het infotainment-
menu
Voor de weergave van het overzicht van de infotainmentmenu's de toets

indrukken.
Overzicht van de infotainmentmenu's » afb. 168
Menu Radio » pag. 146
Menu Media » pag. 150
Menu Afbeeldingen » pag. 158
Klankinstellingen » pag. 135
Infotainment-instellingen
Instellingen van de wagensystemen » pag. 205
Lijst met verkeersmeldingen (TMC) » pag. 203 (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Menu Navigatie » pag. 185 (geldt voor het infotainment Columbus,
Amundsen)
Menu Telefoon » pag. 165
Menu Tv-tuner » pag. 161 (geldt voor het infotainment Columbus)
1)
Geldt niet voor AUX.
130
Infotainment
Menu Media Command » pag. 163 (geldt voor het infotainment Amundsen)
Menu SmartLink » pag. 181
Bij het aansluiten van een ondersteund extern apparaat wordt in plaats
van het symbool
een symbool van de concrete verbinding weergege-
ven
-
Android Auto
» pag. 182
-
Apple CarPlay
» pag. 183
-
MirrorLink®
» pag. 183
Configuratiehulp
Afb. 169
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Configuratiehulp
Afb. 170
Infotainment Swing: Configura-
tiehulp
De configuratiehulp wordt automatisch weergegeven, indien er na het inscha-
kelen van het infotainment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn of
als een nieuw gebruikersaccount voor de personalisering is gekozen.
Het deactiveren van de automatisch weergave van de configuratiehulp is mo-
gelijk door het aantippen van de functietoets
Niet meer weergeven
.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Columbus, Amundsen,
Bolero de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Configura-
tiehulp
aantippen.
Voor de handmatige weergave in het infotainment Swing de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Configuratiehulp
aantippen.
Met de configuratiehulp is het mogelijk de volgende menupunten na elkaar in
te stellen.
Betekenis van de gebruikersaccount voor de personalisering » pag. 50
Tijd- en datumformaat (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero)
Tijdformaat (geldt voor het infotainment Swing)
Datumformaat (geldt voor het infotainment Swing)
Opslaan van de radiozenders met het momenteel sterkste ontvangstsig-
naal in de eerste geheugengroep van ieder afzonderlijk frequentiebereik
Koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment
Thuisadres (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Het ingestelde menupunt is van het symbool
resp.
voorzien.
De menupunten kunnen door aantippen van de betreffende functietoets in
gebied
A
» afb. 169 resp. » afb. 170 worden ingesteld.
Bediening via een applicatie op het externe apparaat
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Enkele infotainmentfuncties kunnen met een applicatie op het ondersteunde
externe apparaat worden bediend.
Op het infotainment de dataoverdracht inschakelen. Hiertoe

indrukken
en aansluitend
Dataoverdracht mobiele apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-
apps activeren
aantippen.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijgeven. Hiertoe

indrukken
en aansluitend
Dataoverdracht mobiele apparaten
Bediening door apps:
Be-
vestigen
/
Toestaan
aantippen.
Het infotainment via WLAN verbinden met een extern apparaat » pag. 179.
Op het externe apparaat een applicatie voor de infotainmentbediening (bv.
ŠKODA Media Command starten).
Let op
Instructies voor infotainmentbediening via ŠKODA Media Command zijn onder-
deel van de applicatie.
131
Infotainmentbediening
Spraakbediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
De menu's Navigatie, Telefoon, radio en Media kunnen met spraakcommando's
worden bediend.
De spraakbediening kan zowel door de bestuurder als de bijrijder worden ge-
bruikt.
Functievoorwaarden van de spraakbediening
Het infotainment is ingeschakeld.
Er volgt geen telefoongesprek via een met het infotainment verbonden
telefoon.
De parkeerhulp is niet actief.
Aanwijzingen voor de optimale verstaanbaarheid van de spraakcommando's
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder lange
spreekpauzes.
Een slechte uitspraak voorkomen.
De portieren en ruiten sluiten, daardoor worden storende invloeden op de
spraakbediening uit de omgeving voorkomen.
Bij hogere snelheden wordt geadviseerd luider te spreken, zodat de spraak-
commando's niet door de hogere omgevingsgeluiden worden overstemd.
Tijdens de spraakbediening andere geluiden in de wagen (bv. tegelijkertijd
sprekende inzittenden) beperken.
ATTENTIE
Het noodnummer dient handmatig te worden gekozen. Uw spraakcomman-
do's worden in stresssituaties mogelijk niet herkend. De telefoonverbin-
ding kan dan mogelijk niet worden opgebouwd of het opbouwen van de
verbinding kan dan te veel tijd in beslag nemen.
VOORZICHTIG
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening niet beschikbaar. Dit
wordt door het infotainment kenbaar gemaakt met een tekstmelding, die na
het instellen van de infotainmenttaal op het beeldscherm verschijnt.
Let op
Gedurende de spraakbediening worden geen navigatiemeldingen en verkeers-
informatie weergegeven.
Spraakbediening in-/uitschakelen
Afb. 171
Spraakbediening: Hoofdmenu
Inschakelen
De toets

op het infotainment of de toets
op het multifunctiestuurwiel
indrukken
Het hoofdmenu wordt getoond » afb. 171.
Uitschakelen
Tweemaal op de toets

op het infotainment of tweemaal op de toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken
of: Het spraakcommando "Spraakbediening beëindigen" uitspreken.
Bedieningsprincipe
Afb. 172
Voorbeeld van de beeldscherm-
weergave
In het hoofdmenu van de spraakbediening » afb. 171 op pag. 132 staan de ba-
sisspraakcommando's voor de afzonderlijke menu's.
132
Infotainment
Verdere spraakcommando's worden getoond door de betreffende functietoets
aan te tippen resp. de naam van het betreffende commando (bv. Navigatie) uit
te spreken. Op het beeldscherm wordt het volgende weergegeven » afb. 172.
Contextafhankelijk:
Het systeem wacht op een spraakcommando
Het systeem herkent een spraakcommando
Het systeem speelt een melding af
De spraakcommando-invoer is gestopt
Beschikbare lijstinvoeren
Mogelijke spraakcommando's
Weergave verdere mogelijke spraakcommando's
Spraakcommando's, die uitgesproken kunnen worden, worden tussen "aanha-
lingstekens" weergegeven.
Let op
De weergave van de spraakbedieningssymbolen
A
» afb. 172 geschiedt afhan-
kelijk van de uitvoering ook op het display van het instrumentenpaneel.
Spraakcommando's
Ingeven
De spraakcommando's kunnen alleen worden uitgesproken, wanneer op het
infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven wordt en de ingave-
toon volledig geklonken heeft. De ingavetoon kan in-/uitgeschakeld worden.
Hiertoe

indrukken en aansluitend
Spraakbediening
aantippen.
Zolang het infotainment melding afspeelt, is het niet nodig op het einde van
de melding te wachten. De infotainmentmelding kan door het indrukken van
de toets

of de toets
op het multifunctiestuurwiel worden beëindigd.
Vervolgens kan er een spraakcommando worden uitgesproken. De spraakbe-
diening wordt hierdoor beduidend sneller.
Stoppen
Daardoor kan meer tijd voor de spraakcommando-invoer worden gewonnen.
De procedure van de spraakcommando-invoer kan door draaien van de rege-
laar
worden gestopt.
Bij het stoppen wisselt het symbool van
naar
.
A
B
C
Voortzetten
De procedure voor de spraakcommando-invoer kan op een van de volgende
manieren weer worden voortgezet.
Door de functietoets aan te tippen
.
Door op de toets

op het infotainment te drukken.
Door drukken op de toets
op het multifunctiestuurwiel.
Niet herkennen van een spraakcommando
Wordt een spraakcommando door het infotainment drie maal na elkaar niet
herkend, dan wordt de spraakbediening gestopt.
Correctie van een spraakcommando-ingave
Een spraakcommando kan worden gecorrigeerd, gewijzigd of opnieuw worden
ingegeven, door de toets

of de toets
op het multifunctiestuurwiel te
bedienen. Dit is echter alleen mogelijk zolang het symbool
op het beeld-
scherm weergegeven wordt.
Er hoeft dus niet te worden gewacht tot het moment dat het spraakcomman-
do door het infotainment wordt herkend.
Spraakcommando's die tijdens de spraakbediening altijd toepasbaar zijn
Spraakcommando Functie
"Terug" Terugkeren naar het vorige menu
"Help" Mogelijke spraakcommando's weergeven
Spraakcommando's die tijdens het doorbladeren van de lijstinvoeren kunnen
worden gebruikt
Spraakcommando Functie
"Volgende pagina"
Menu/lijst/map doorbladeren
"Vorige pagina"
"Eerste pagina"
"Laatste pagina"
Aanvullende informatie
Navigatie - Geldt voor het infotainment Columbus
Komt de ingestelde infotainmenttaal overeen met de taal van het bij de ingave
van het reisdoel ingestelde land, dan kan de bestemming in één stap worden
ingevoerd.
133
Infotainmentbediening
Het spraakcommando "Navigeren" en de stad, de straat en het huisnummer
(voor zover dit in de navigatiedata aanwezig is), het bijzondere reisdoel (POI) of
een contact met vooraf opgeslagen adres kunnen direct worden uitgesproken.
Navigatie - Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Voor de ingave van het reisdoel is het noodzakelijk om eerst "Adres invoeren"
uit te spreken en aansluitend de aanwijzingen van het infotainment op te vol-
gen.
Aan het huisnummer kan zo nodig een toevoeging in de vorm van een getal
worden toegevoegd. Indien het huisnummer met eventueel de toevoeging in
de ingevoerde straat aanwezig is, geeft het infotainment de gevonden num-
mercombinaties weer.
De ingave van een reisdoel door middel van het spraakcommando is niet mo-
gelijk, voor zover het in te geven reisdoel zich in een land bevindt, waarvan de
taal niet overeenkomt met een taal voor de spraakbediening.
Radio
Om een radiozender door middel van een spraakcommando te selecteren,
moet de zender in de lijst met beschikbare zenders opgeslagen zijn » pag.
147.
Update van de infotainmentsoftware
Afb. 173
Beschikbare software-updates
op de ŠKODA-internetpagina's
De Software-update zorgt voor de optimale werking van het infotainment (bv.
compatibiliteit met nieuwe telefoons).
Actuele informatie over de beschikbare softwareversie van het infotainment is
te vinden op de ŠKODA-internetpagina's. Deze controle vindt plaats door het
inlezen van de QR-code » afb. 173 of na het ingeven van het volgende adres in
de webbrowser.
http://go.skoda.eu/updateportal
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de bepaling van de softwareversie de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
aantippen.
Voor het starten van de software-update de toets

indrukken en vervol-
gens de functietoets
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
134
Infotainment
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen,
Bolero
Infotainment-systeeminstellingen
Klankinstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Volume
- Volume-instelling
Melding
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Navigatiemeldingen
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Spraakbediening
- Volume-instelling van spraakweergave
Maximaal inschakelvolume
- Instelling van het maximale volume bij het inscha-
kelen van het infotainment
Volumeregeling
- Instelling van de volumeverhoging bij snelheidstoename
AUX volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
Laag
- Laag volume
Middel
- Gemiddeld volume
Hoog
- Hoog volume
Bluetooth-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel
aangesloten apparaat
Entertainment volume lager (inparkeren)
- Verlaging van het audiovolume (bijvoor-
beeld radiovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bv. radi-
ovolume) bij een navigatiemelding
Bassen - Midden - Hoog
- Instelling van de equalizer
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
CANTON Equalizer
- Instelling van equalizer
Individueel
- Instelling van hoge tonen, middentonen en lage tonen
Profiel
- Instelling van profiel (bijvoorbeeld
Rock
,
Klassiek
enz.)
CANTON optimalisatie
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Voorin
- Voor de voorstoelen geoptimaliseerde instelling
Best.
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
CANTON Surround
- Instelling van het ruimteklankniveau ("-9" stereo / "+9" vol-
ledig surround)
Subwoofer
- Instelling van het subwoofervolume
Sound focus
- Instelling van de ruimteoptimalisatie van de klank
Alle
- Voor het complete interieur geoptimaliseerde instelling
Best.
- Voor de bestuurder geoptimaliseerde instelling
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- Uit-/inschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek (geldt niet voor het infotainment Bolero)
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantippen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
Helderheidstappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Touchscreen-geluid
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Benaderingssensoren
- In-/uitschakelen van de naderingssensoren (bij ingescha-
kelde functie wordt bv. in het hoofdmenu Navigatie bij benadering van het
beeldscherm door een vinger de onderste balk met functietoetsen weerge-
geven)
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
Tijd- en datuminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantippen.
Tijdbron:
- Instellingen van tijdbron: Handmatig/GPS (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen)
Tijd:
- Tijdinstellingen
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd (geldt voor het infotainment Co-
lumbus, Amundsen)
Zomertijd automatisch instellen
- In-/uitschakelen van de automatische zomertijd-
wissel
Tijdzone:
- Selecteren van de tijdzone
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweerg.:
- Instelling van het datumformaat
135
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraak / Language
aantippen.
De infotainmenttaal selecteren.
Bij enkele talen wordt na het bevestigen de functietoets
Vrouwelijk
resp.
Manne-
lijk
voor de keuze van de stem voor de infotainmentmeldingen getoond.
Let op
Het infotainment toont met een melding op het beeldscherm als er een taal
wordt gekozen waarvoor geen spraakbediening beschikbaar is.
De meldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een perfecte ver-
staanbaarheid (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan niet altijd worden gega-
randeerd.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsen-
bordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken (functietoets
).
Instellingen van de eenheden
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aan-
tippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Verbruik:
- Verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Instelling van de dataoverdracht
De ingeschakelde dataoverdracht maakt het mogelijk data over te dragen tus-
sen het infotainment en een extern apparaat (bv. MirrorLink
®
-applicatie) of de
bediening van enkele infotainmentfuncties via de applicaties van het externe
apparaat (bv. ŠKODA Media Command).
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Dataoverdracht
mobiele apparaten
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataoverdracht
Bediening door apps:
- Instelling van de infotainmentbediening via de applicaties
van het externe apparaat (geldt voor het infotainment Columbus)
Uitschakelen
- Verbod voor infotainmentbediening via een extern apparaat
Bevestigen
- Infotainmentbediening met vereiste bevestiging
Toestaan
- Infotainmentbediening zonder vereiste bevestiging
Instellingen van de spraakbediening
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Spraakbediening
aantippen.
Voorbeeldcommando's (Infotainmentsysteem)
- In-/uitschakelen van de weergave
van het menu met basisspraakcommando's bij het inschakelen van de
spraakbediening
Starttoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
inschakelen van de spraakbediening
Eindtoon spraakbediening
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het
uitschakelen van de spraakbediening
Ingavetoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal voor
het ingeven van een spraakcommando
Eindtoon in spraakdialoog
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal na het
ingeven van een spraakcommando
Veilig verwijderen van het externe apparaat
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Veilig verwijd.
aantippen en het te verwijderen externe apparaat selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellin-
gen
aantippen.
In dit menu kunnen alle of alleen geselecteerde instellingen worden terugge-
zet.
136
Infotainment
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aan-
tippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Naam:
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-appa-
raten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
Bluetooth-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor
een Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
WLAN-instellingen
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
aantip-
pen.
WLAN
- Lijst met beschikbare hotspots van de externe apparaten
WLAN
- In-/uitschakelen van WLAN van het infotainment
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
hotspot van het externe apparaat door middel van WPS (geldt voor het in-
fotainment Amundsen)
Handmatige instellingen
- Instelling van de parameters voor het zoeken van en
verbinden met de hotspot van het externe apparaat
Netwerknaam
- Ingave van de hotspot-naam
Netwerksleutel
- Instelling van het toegangswachtwoord
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de beveiliging
WPA2
- WPA2-beveiliging
WPA
- WPA-beveiliging
Geen beveiliging
- Zonder beveiliging (zonder de vereiste ingave van het
toegangswachtwoord)
Verbinden
- Verbindingsopbouw
Zoeken
- Zoeken/weer opstellen van de lijst met beschikbare hotspots
Mobiele hotspot
- Instelling van de infotainment-hotspot (in de functietoets
wordt het symbool met het aantal verbonden externe apparaten weerge-
geven)
Mobiele hotspot
- In-/uitschakelen van de infotainment-hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
- Opbouw van een beveiligde verbinding met de
infotainment-hotspot door middel van WPS (geldt voor Amundsen)
Instellingen hotspot
- Instelling van de parameters voor de verbinding met de
infotainment-hotspot
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de verbindingsbeveiliging
WPA2
- WPA2-beveiliging
WPA
- WPA-beveiliging
Geen beveiliging
- Zonder beveiliging (zonder de vereiste ingave van het
toegangswachtwoord)
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van
de infotainment-hotspot
Opslaan
- Opslag van de ingestelde parameters van de infotainment-hot-
spot
Netwerkinstellingen
Geldt voor het infotainment Columbus met de in de externe module aange-
brachte simkaart.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Netwerk
aantip-
pen.
Instellingen netwerk
- Instellingen van de dataverbinding van de betreffende te-
lefoonprovider (APN-instellingen)
Naam toegangspunt: ...
- Instelling van de naam van het toegangspunt
Gebruikersnaam: ...
- Instelling van de gebruikersnaam
Password: ...
- Wachtwoordinstelling
Authenticatie
- Instelling van controlemethode
Normal
- Zonder controle
Veilig
- Controle vereist
Toegangspunt (APN) terugzetten
- Wissen van de parameters voor de netwerkin-
stelling
Opslaan
- Opslag van de parameters voor de netwerkinstelling
Netwerkprovider: ...
- Selectie van de data-serviceprovider (het menupunt is
zichtbaar, wanneer de data-diensten van de in de externe module aange-
brachte simkaart actief zijn)
Data roaming
- In-/uitschakelen van gebruik van dataverbindingsroaming
137
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Details actuele verbinding
- Weergave van de informatie van de gedownloade ge-
gevens (door aantippen van de functietoets
Terugzetten
wordt de gegevensin-
formatie gewist)
Dataverbinding:
- Instellingen van de data-diensten van de in de externe modu-
le aangebrachte simkaart
Uit
- De data-diensten worden uitgeschakeld
Navragen
- De data-diensten worden na het bevestigen actief
Aan
- De data-diensten worden ingeschakeld
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminforma-
tie
aantippen.
Voor een software update (bv. Bluetooth
®
of radiozenderlogo's) de functie-
toets
Software updaten
aantippen.
Weergegeven systeeminformatie.
Ond.-nr. apparaat: ... - Onderdeelnummer van het infotainment
Hardware: ... - Hardwareversie
Software: ... - Softwareversie
Navigatiedatabase: ... - Versie van de navigatiegegevens
"Gracenote" database: ... - Versie van de Gracenote multimedia-database
(geldt voor het infotainment Columbus)
Media-codec: ... - Versie van de media-codec
Bluetooth-versie: ... - Versie van de Bluetooth
®
-software
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentie-
gebied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Geheugen wissen
- Wissen van de voorkeuzetoetsen
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
Regio voor zenderlogo:
- Instelling van de regio voor zenderlogo's
Automatische frequentiewisseling (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alter-
natieve frequenties voor de actueel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
Automatische opslag zenderlogo's
- Automatische opslag van de zenderlogo's
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-verkeersberichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
138
Infotainment
DAB - DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-pro-
grammavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Automatisch omschakelen DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische om-
schakeling van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Wissel naar een andere zender
- In-/uitschakelen van de automatische omschake-
ling naar een andere zender met dezelfde inhoud bij wegvallen van het sig-
naal (geldt voor het infotainment Columbus)
L-band
- In-/uitschakelen van beschikbaarheid van de L-band
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt (

) achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
L-band
Voor de DAB-radio-ontvangst worden in diverse landen verschillende frequen-
tiegebieden gebruikt. In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen op de
zogenaamde L-band beschikbaar.
Als er in het betreffende land geen DAB-radio-ontvangst via de L-band is, dan
adviseren we om de L-band uit te schakelen. Het zenderzoeken verloopt daar-
door sneller.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Jukebox beheren
- Beheer (toevoegen/wissen) van ondersteunde bestanden
(audio/video) in het interne infotainmentgeheugen (geldt voor het infotain-
ment Columbus)
Mix/Repeat inclusief submappen
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief
submappen
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
WLAN
- WLAN-instellingen (geldt voor het infotainment Columbus)
Instellingen video (dvd)
- Instelling van parameters van de dvd-video (geldt voor
het infotainment Columbus)
Veilig verwijderen:
- Veilig verwijderen van het externe apparaat
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Instellingen van het menu Afbeeldingen
In het hoofdmenu Afbeeldingen de functietoets
aantippen.
Afbeeldingsweergave:
- Instelling van de beeldweergave
Volledig
- Weergave van de maximale beeldgrootte met behoud van het
beeldformaat
Automatisch
- Volledigbeeldweergave
Weergavetijd:
- Instelling van de beeldweergavetijd in de diashow
Diashow herhalen
- In-/uitschakelen van herhalen van diashow
Instellingen van het menu Video-dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
In het hoofdmenu Video-dvd de functietoets
aantippen.
Afhankelijk van de geplaatste dvd verschijnen er enkele van de volgende me-
nupunten.
Formaat:
- Instelling van het beeldformaat van de beeldschermweergave
Audiokanaal:
- Selecteren van het audiokanaal
Ondertiteling:
- Selecteren van de ondertiteling
Pincode voor kinderbeveiliging ingeven/wijzigen
- Beheer van de pincode voor de kin-
derbeveiliging
Kinderbeveiliging:
- Instellingen van de kinderbeveiliging
Instellingen van het menu Tv-tuner
Geldt voor het infotainment Columbus.
In het hoofdmenu Tv-tuner de functietoets
aantippen.
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugenlijst
- Wisselen tussen de in de geheugenlijst opgeslagen tv-zen-
ders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare tv-zenders
Beeldscherm
- Helderheids-, contrast- en kleurinstellingen
Formaat:
- Selecteren van het beeldformaat
Audiokanaal:
- Selecteren van het audiokanaal
Tv-standaard:
- Keuze van tv-regio
Ondertiteling
- In-/uitschakelen van ondertiteling
Klank
- Geluidsinstellingen
139
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Automatisch zendervolgsysteem
- In-/uitschakelen van het automatische zender-
volgsysteem
Geheugenlijst
- Beheer van de geheugenlijst van de tv-zenders
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Handsfree
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar het
infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekoppelde te-
lefoons / Selecteren van de telefoon
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Voicemailnummer:
- Invoer van het telefoonnummer van de mailbox
Netwerk kiezen
- Keuze van de telefoonprovider van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met sim-
kaartopening in de externe module)
Prioriteren:
- Keuze van de prioriteit van de telefoondiensten van de in de ex-
terne module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus met simkaartopening in de externe module)
Automatisch
- Afhankelijk van de telefoonprovider
Telefoongesprek
- Telefoongesprekken krijgen voorrang
Dataoverdracht
- Een dataverbinding krijgt voorrang
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Achternaam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Profielnaam:
- Wijzigen van het profiel van de in de externe module aange-
brachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Contacten importeren:
- Importeren van de telefooncontacten
Apparaatcontacten kiezen
- Openen van het menu met gekoppelde telefoons
(geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in de externe
module - voor zover de simkaart in de externe module is aangebracht)
Beltoon kiezen
- Kiezen van beltoon
Herinnering: mobiele telefoon niet vergeten
- In-/uitschakelen van waarschuwing
voor het vergeten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met
het infotainment was verbonden)
Afbeeldingen voor contacten tonen
- In-/uitschakelen van de weergave van de
aan de contacten gekoppelde afbeeldingen
Conferentie
- In-/uitschakelen van de conferentiegesprekken
Oproepinstellingen
- Instelling van de telefoonfuncties van de in de externe mo-
dule aangebrachte simkaart tijdens een oproep (geldt voor het infotainment
Columbus met simkaartopening in de externe module)
Wachtfunctie:
- In-/uitschakelen van de weergave van de optie voor het aan-
nemen van een inkomende oproep tijdens het gesprek, vaststellen van de
actuele doorschakelinstelling
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Eigen nummer zenden:
- Instelling van de telefoonnummerweergave bij degene
die de oproep ontvangt
Aan
- Inschakelen van de weergave
Uit
- Uitschakelen van de weergave
Netwerkafhankelijk
- Weergave afhankelijk van de telefoonprovider
Status opvragen
- Controleren van de instelling van de simkaartfunctie
Oproepen wissen
- Wissen van de met de in de externe module aangebrachte
simkaart gekozen oproepsoort (geldt voor het infotainment Columbus met
simkaartopening in de externe module)
Alle
- Wissen van alle oproepen
Gemiste oproepen
- Wissen van gemiste oproepen
Gekozen nrs.
- Wissen van uitgaande oproepen
Beantw. oproepen
- Wissen van beantwoorde oproepen
Sms-instellingen
- Instelling van de tekstberichten van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaar-
topening in de externe module)
Standaard account
- Instelling voor het gebruik van de tekstberichten op de
simkaart of de verbonden telefoon
Geen standaard
- Zonder prioriteit (keuze van de simkaart of van de verbon-
den telefoon is nodig)
SIM
- Lijst met tekstberichten op de simkaart
MAP
- Lijst met tekstberichten in de verbonden telefoon
Servicecenter-nummer:
- Instelling van het nummer van de sms-dienst van de
telefoonprovider
Verzonden sms opslaan
- In-/uitschakelen van het opslaan van tekstberichten
op de simkaart
Geldigheidsduur:
- Instelling van de tijdsduur, waarin de telefoonprovider zal
proberen om het bericht te verzenden (bijvoorbeeld bij uitgeschakeld info-
tainment)
Sms wissen
- Wissen van op de simkaart opgeslagen tekstberichten
Alle
- Wissen van alle tekstberichten
Inkomend
- Wissen van de ingekomen tekstberichten
140
Infotainment
Uitgaand
- Wissen van de klaarstaande tekstberichten
Verzonden
- Wissen van de verzonden tekstberichten
Telefooninterface "Business"
- In-/uitschakelen van de telefoonfunctie van de ex-
terne module (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartopening in
de externe module)
Simkaart alleen voor dataverbinding gebr.
- Inschakelen - Activering van alleen data-
diensten / uitschakelen - Activering van de data- en telefoondiensten van de
in de externe module gestoken simkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus met simkaartopening in de externe module)
Netwerk
- Instelling van het telefoonprovidernetwerk van de in de externe
module aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met
simkaartopening in de externe module) » pag. 137
Instellingen pincode
- Instelling van de pincode van de in de externe module
aangebrachte simkaart (geldt voor het infotainment Columbus met simkaar-
topening in de externe module)
Automatische pincode ingave
- In-/uitschakelen van het opslaan van de pincode
op de simkaart
Pincode wijzigen
- Wijzigen van de pincode van de simkaart
2e pincode toevoegen
- Ingave van de tweede pincode van de simkaart (bij in-
geschakelde functie
Automatische pincode ingave
, bijvoorbeeld als de simkaart
de dataverbinding via een andere telefoonprovider ondersteunt)
Oproepen doorschakelen
- Instelling van het doorschakelen van de binnenko-
mende oproepen (geldt voor het infotainment Columbus met simkaartope-
ning in de externe module)
Alle oproepen
- Doorschakelen van alle binnenkomende oproepen
Indien bezet
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep tijdens een te-
lefoongesprek
Als onbereikbaar
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de wa-
gen buiten het bereik van het telefonieprovidersignaal is
Als geen antwoord
- Doorschakelen van een binnenkomende oproep als de
binnenkomende oproep niet wordt aangenomen
Instellingen van het menu SmartLink
In het hoofdmenu SmartLink de functietoets
aantippen.
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
- In-/uitschakelen van de dataoverdracht
voor ŠKODA-applicaties
MirrorLink® - Instellingen van het systeem MirrorLink
®
Beeldscherm richten:
- Instelling van de beeldschermuitrichting
Liggend formaat
- Liggende weergave
Staand formaat
- Staande weergave
Met 180 graden gedraaid
- In-/uitschakelen van het met 180° draaien van het
beeldscherm
Weergave MirrorLink®-aanwijzingen toestaan
- In-/uitschakelen van de weergave
van meldingen van de MirrorLink
®
-applicaties op het infotainmentbeelds-
cherm
Instellingen van het menu Navigatie
Routeopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
3 alternatieve routes voorstellen
- In-/uitschakelen van het menu voor alternatieve
routes (zuinig, snel, kort)
Route:
- Instelling van favoriete route
Meestgebr. routes
- Weergeven/verbergen van de meestgereden routes in het
splitscreen
Dynamische route
- In-/uitschakelen van de dynamische routewijziging op basis
van TMC-verkeersmeldingen
Autosnelwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van autosnel-
wegen voor de routeberekening
Veerboten en autotreinen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
veerboten en autotreinen voor de routeberekening
Tolwegen mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
autosnelwegen voor de routeberekening
Tunnels mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van tolplichtige
tunnels voor de routeberekening
Wegen met vignetplicht mijden
- In-/uitschakelen van het niet gebruiken van
vignetplichtige wegen voor de routeberekening
Beschikbare vignetten weergeven
- Kiezen van de landen waarvoor een geldig vig-
net aanwezig is (vignetplichtige straten worden voor de routeberekening ge-
bruikt)
Let op aanhangwagen
- In-/uitschakelen van het rekening houden met een
aanhangwagen voor de routeberekening » pag. 197
Kaart
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
aantippen.
Verkeerstekens weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van verkeerste-
kens
Rijbaanadvies
- In-/uitschakelen van de weergave van het rijstrookadvies
Favorieten weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van favorieten
141
Infotainment-instellingen - Columbus, Amundsen, Bolero
Bijzondere reisdoelen weergeven
- In-/uitschakelen van de weergave van bijzon-
dere reisdoelen
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
- Kiezen van de categorieën voor getoon-
de bijzondere reisdoelen
Markeringen voor bijz. reisdoelen tonen
- In-/uitschakelen van bij de getoonde bij-
zondere reisdoelen beschikbare firmalogo's
Geheugen beheren
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
aantip-
pen.
Contacten sorteren:
- Instelling van indeling van het telefoonboek
Op achternaam
- Sortering van de contacten op achternamen
Op voornaam
- Sortering van de contacten op voornamen
Thuisadres ingeven
- Ingave van het thuisadres
Mijn bijzondere reisdoelen wissen
- Wissen van de eigen categorie voor bijzondere
reisdoelen (Personal POI)
Mijn bijzondere reisdoelen updaten (SD/USB)
- Importeren/actualiseren van de eigen
categorie voor bijzondere reisdoelen (Personal POI)
Reisdoelen importeren (SD/USB)
- Importen van de reisdoelen in het vCard-for-
maat
Gebruikersgegevens wissen
- Wissen van gebruikersgegevens (door het aantip-
pen van de functietoets
Wissen
en bevestigen van de wisprocedure)
Laatste reisdoelen
- Wissen van de laatste reisdoelen
Reisdoelgeh.
- Wissen van de opgeslagen reisdoelen
Routes
- Wissen van de opgeslagen routes
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
- Wissen van de eigen bijzondere reis-
doelen
Historie plaatsen
- Wissen van de historie van de via een adres eerder inge-
voerde plaatsnamen
Thuisadres
- Wissen van het opgeslagen thuisadres
Vlaggetjesreisdoel
- Wissen van het vlaggetjesreisdoel
Wegpuntenrit
- Wissen van de punten in de wegpuntmodus (geldt voor het
infotainment Columbus)
Meestgebr. routes
- Wissen van de meestgereden routes
Navigatiemeldingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Navigatiemeldingen
aantip-
pen.
Volume
- Volume-instelling van de navigatiemeldingen
Entertainment vol. lager (nav. melding.)
- Verlaging van het audiovolume (bijvoor-
beeld radiovolume) bij navigatiemelding
Navigatiemeldingen:
- Instelling van de weergavesoort van de navigatiemeldin-
gen
Uitgebreid
- Alle navigatiemeldingen
Verkort
- Verkorte navigatiemeldingen
Alleen bij storingen
- Alleen navigatiemeldingen bij een routewijziging
Geen navigatiemeldingen bij tel.-oproep
- In-/uitschakelen van de navigatiemeldin-
gen tijdens een telefoongesprek
Aanwijzing: "Mijn bijzondere reisdoelen"
- In-/uitschakelen van een akoestische
aanwijzing voor benadering van een eigen reisdoel (als dit wordt onder-
steund door het geïmporteerde eigen reisdoel) (geldt voor het infotainment
Columbus)
Maximumsnelheden
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Maximumsnelheden
aantip-
pen.
De geldende maximumsnelheden in het betreffende land worden getoond.
Bij ingeschakelde functie
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
» pag. 143, Uitgebreide
instellingen, worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke
maximumsnelheden getoond.
Tankopties
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Tankopties
aantippen.
Voorkeurstankstation kiezen
- Keuze van het voorkeurstankstationmerk (de voor-
keurstankstations worden bij het zoeken op de eerste drie posities van de
lijst weergegeven)
Tankwaarschuwing
-In-/uitschakelen van de weergave van een waarschuwing,
met de optie het dichtstbijzijnde tankstation op te zoeken als de brandstof-
voorraad de reservehoeveelheid bereikt
Versie-informatie
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Er wordt een lijst met landen getoond waarvoor navigatiegegevens beschik-
baar zijn, samen met de datum van de laatste update.
142
Infotainment
Een update van de navigatiegegevens is mogelijk door het aantippen van de
functietoets
Updaten (SD/USB)
.
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Uitgebreide instellingen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
aan-
tippen.
Tijdweergave:
- Keuze van de tijdweergave in de statusregel
- geschatte aankomsttijd op het reisdoel
- geschatte rijtijd tot het reisdoel
Statusregel:
- Selecteren van het type reisdoel waarvoor in de statusregel de
afgelegde afstand en de rijtijd worden getoond (hiermee wordt ook bepaald,
welk type reisdoel na het kiezen van
op de kaart wordt getoond)
- routedoel
- volgende tussenstop
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
- In-/uitschakelen van de weergave van de
landspecifieke maximumsnelheden bij het overschrijden van de landsgrens
Demomodus
- In-/uitschakelen van de routegeleiding in de demo-modus
Startpunt demomodus definiëren
- Invoeren van het startpunt van de routegelei-
ding in de demomodus door het ingeven van het adres of via de actuele wa-
genpositie
Infotainment-instellingen - Swing
Infotainment-systeeminstellingen
Geluidsinstellingen
De toets

indrukken.
Volume
- Volume-instelling
Max. inschakelvolume
- Instelling van het maximumvolume bij het inschakelen
van het infotainment
Melding
- Volume-instelling voor verkeersmeldingen (TP)
Volumeregeling
-Volumeverhoging bij snelheidsverhoging
Entertainm. lager
- Verlaging van het audiovolume (bijvoorbeeld radiovolume)
bij geactiveerde parkeerhulp
AUX volume:
- Volume-instelling van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat
BT-audio:
- Volume-instelling van het via het Bluetooth
®
-audioprofiel aange-
sloten apparaat
Balance - Fader
- Instelling van het geluidszwaartepunt tussen links en rechts,
voor en achter
Bassen - Midden - Hoog
- Instelling van de equalizer
Bevestigingstoon
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Beeldscherminstellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Beeldscherm
aantip-
pen.
Beeldscherm uit (in 10 s)
- Activering/deactivering van automatische beeldscher-
muitschakeling
1)
Helderh.stappen:
- Instelling van de helderheid van het beeldscherm
Bevestigingstoon
- In-/uitschakelen van het akoestische signaal bij het aanra-
ken van het beeldscherm
Tijd weergeven in stand-bymodus
- Tijd- en datumweergave op het beeldscherm
bij ingeschakeld contact en uitgeschakeld infotainment
1)
Het infotainment schakelt de beeldschermweergave uit als het beeldscherm gedurende meer dan 10 se-
conden niet wordt aangeraakt of geen van de toetsen wordt bediend.
143
Infotainment-instellingen - Swing
Tijd- en datuminstellingen
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Tijd en datum
aantippen.
Tijd:
- Tijdinstellingen
Tijdweergave:
- Instelling van het tijdformaat
Zomertijd
- In-/uitschakelen van de zomertijd
Zomertijd automatisch
- In-/uitschakelen van de automatische wisseling naar zo-
mertijd
Datum:
- Datuminstellingen
Datumweerg.:
- Instelling van het datumformaat
Instelling van de infotainmenttaal
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Taal/Language
aantip-
pen.
De infotainmenttaal selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
In dit menu kan een toetsenbordtaalset worden toegevoegd, om hiermee het
ingeven van tekens van een andere dan de actueel ingestelde taal mogelijk te
maken.
Instellingen van de eenheden
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Eenheden
aantippen.
Afstand:
- Afstandseenheden
Snelheid:
- Snelheidseenheden
Temperatuur:
- Temperatuureenheden
Volume:
- Volume-eenheden
Verbruik:
- Brandstofverbruikseenheden
Verbruik CNG:
- CNG-verbruikseenheden
Spanning:
- Spanningseenheden voor de bandenspanning
Veilig verwijderen van de externe gegevensbron
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
SD-kaart veilig uithalen
/
USB-apparaat veilig verw.
aantippen.
Op het beeldscherm wordt de betreffende melding m.b.t. het veilig verwijderen
van de bron weergegeven.
Nu kan de externe bron worden verwijderd resp. losgekoppeld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Fabrieksinstellingen
aantippen.
In dit menu kunnen afzonderlijke of alle instellingen tegelijkertijd worden her-
steld.
Bluetooth
®
-instellingen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bluetooth
aantippen.
Bluetooth
- In-/uitschakelen van de Bluetooth
®
- functie
Zichtbaarheid:
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de Bluetooth
®
-unit
voor andere Bluetooth
®
-apparaten
Voornaam
- Wijziging van de naam van de Bluetooth
®
-eenheid
Gekoppelde apparaten
- Weergave van de lijst met gekoppelde Bluetooth
®
-appa-
raten
Apparaten zoeken
- Zoeken naar beschikbare Bluetooth
®
-apparaten
BT-audio (A2DP/AVRCP)
- In-/uitschakelen van aansluitmogelijkheid voor een
Bluetooth
®
-audio-apparaat (bv. mp3-speler, tablet enz.)
Systeeminformatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Systeeminformatie
aan-
tippen.
Software-update
- Software-update (bv. Bluetooth
®
)
Bluetooth: ... - Versienummer van de Bluetooth
®
-software
Ond.-nr. apparaat: ... - Onderdeelnummer van het infotainment
Hardware: ... - Hardwareversie
Software: ... - Softwareversie
De informatie over de beschikbare software-updates kan bij een ŠKODA Part-
ner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/infotainment
144
Infotainment
Instellingen van het menu Radio
Instellingen voor alle frequentiebereiken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Scan
- Scanfunctie van alle beschikbare zenders van het actuele frequentie-
gebied
Pijltoetsen:
- Instelling van de werking van de functietoetsen
Geheugens
- Wisselen tussen de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen
zenders
Zenderlijst
- Wisselen tussen alle beschikbare zenders in het gekozen fre-
quentiebereik
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Radiotekst
- In-/uitschakelen van de radiotekstweergave (FM en DAB)
Soort stat.-lijst:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zenderlijst
(DAB)
Globaal
- Alfanumerieke sortering van zenders met filtermogelijkheid op ba-
sis van het uitgezonden programmatype
Hiërarchisch
- Sortering van zenders die tot een bovenliggende zendergroep
(ensemble) behoren - boomstructuur van de lijst
Zenderlogo's
- Handmatige toewijzing van zenderlogo
Geheugen wissen
- Wissen van de onder voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders
Uitgebreide instellingen
- Aanvullende instellingen, die afhankelijk van het geko-
zen frequentiebereik verschillend zijn (FM en DAB)
Uitgebreide instellingen (FM)
In het menu Radio de FM-frequentieband selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
RDS regionaal:
- In-/uitschakelen van het automatische zoeksysteem naar re-
gionaal verwante zenders
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met de momenteel beste
ontvangst. Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreffende regio
wordt door het infotainment automatisch een andere beschikbare regio in-
gesteld.
Vast
- De gekozen regionale zender wordt continu vastgehouden . Bij het
wegvallen van het signaal dient een andere zender handmatig ingesteld te
worden.
Alternat. frequentie (AF)
- In-/uitschakelen van het zoeken naar alternatieve fre-
quenties voor de momenteel beluisterde zender
Radio Data Systeem (RDS)
- In-/uitschakelen van de RDS-functie (ontvangst van
aanvullende informatie van de zender)
1)
Zenderlt. sort.:
- Sorteringsmogelijkheden van radiozenders in de zenderlijst
Groep
- Groepensortering aan de hand van het uitgezonden programma
ABC
- Alfabetische sortering aan de hand van de zendernaam
Uitgebreide instellingen (DAB)
In het hoofdmenu Radio de DAB-band selecteren en de functietoets
Uitgebreide instellingen
aantippen.
DAB-verkeersberichten
- In-/uitschakelen van de DAB-berichten
Andere DAB-berichten
- In-/uitschakelen van andere berichten (bijvoorbeeld
waarschuwingen, regionaal weer, sportreportages, financiële berichten)
DAB programmavervolging
- In-/uitschakelen van de automatische DAB-program-
mavervolging naar een andere frequentie of in andere zendergroepen
Autom. omsch. DAB - FM
- In-/uitschakelen van de automatische omschakeling
van DAB naar het FM-frequentiebereik bij DAB-signaalverlies
Automatisch wisselen van DAB naar FM
Bij slechte DAB-ontvangst probeert het infotainment een FM-zender te vin-
den.
Als de zender via het FM-bereik wordt ontvangen, wordt (

) achter de zender-
naam weergegeven. Indien de corresponderende DAB-zender weer ontvang-
baar is, wordt automatisch van FM naar DAB gewisseld.
Als een DAB-zender bij slechte ontvangst ook in het FM-bereik niet kan wor-
den teruggevonden, wordt het geluid van het infotainment onderdrukt.
Instellingen van het menu Media
In het hoofdmenu Media de functietoets
aantippen.
Klank
- Geluidsinstellingen
Mix/repeat incl. submapp
- In-/uitschakelen van de titelweergave inclusief sub-
map
Bluetooth
- Instellingen van de Bluetooth
®
-functie
Verkeersinformatie (TP)
- In-/uitschakelen van de verkeersinformatie-ontvangst
Activeer AUX
- Activering/deactivering van de AUX-ingang
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
145
Infotainment-instellingen - Swing
SD-kaart veilig uithalen
- Veilig verwijderen van de aangebrachte SD-geheugen-
kaart
USB-apparaat veilig verw.
- Veilig verwijderen van het op de USB-ingang aange-
sloten externe apparaat
Instellingen van het menu Telefoon
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Handsfree
- Omschakeling van een oproep naar de telefoon / terug naar het
infotainment (het menupunt wordt tijdens een telefoongesprek getoond)
Telefoon kiezen
- Zoeken naar beschikbare telefoons / Lijst met gekoppelde te-
lefoons / Selecteren van de telefoon
Zoeken
- Naar beschikbare telefoons zoeken
Bluetooth
- Bluetooth
®
-instellingen
Gebruikersprofiel
- Instellingen van het gebruikersprofiel
Favorieten beheren
- Instelling van de functietoetsen voor favoriete contacten
Sorteren op:
- Indeling van de telefooncontactenlijst
Achternaam
- Indeling op contactachternaam
Voornaam
- Indeling op contactvoornaam
Cont. import.
- Importeren van de telefooncontacten
Beltoon kiezen
- Kiezen van beltoon
Onthoud mobiele telefoon
- In-/uitschakelen van waarschuwing voor het verge-
ten van de telefoon in de wagen (voor zover de telefoon met het infotain-
ment was verbonden)
Parallel gesprek
- In-/uitschakelen van de optie om twee gelijktijdig actieve te-
lefoongesprekken te bedienen
Radio
Bediening
Inleiding
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot een analoge radio-ontvangst van
zenders in het FM- en AM-frequentiegebied evenals een digitale radio-ont-
vangst DAB.
VOORZICHTIG
Bij wagens met ruitantennes de ruiten niet met folie of met stickers die me-
taal bevatten beplakken - de ontvangst van het radiosignaal kan worden be-
lemmerd.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen en bergen kunnen het radiosignaal
storen. In het ergste geval wordt geen enkel radiosignaal ontvangen.
Hoofdmenu
Afb. 174
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Hoofdmenu Radio
(DAB)
Afb. 175
Infotainment Swing: Hoofdmenu
Radio (FM)
Voor de weergave van het hoofdmenu op de toets

drukken.
146
Infotainment
Hoofdmenu » afb. 174 resp. » afb. 175
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Keuze van radioband (FM / AM / DAB)
Keuze van geheugengroep voor voorkeuzezenders
Andere zender kiezen
Lijst van beschikbare zenders
Handmatig/halfautomatisch zenderzoeken
Radiotekstweergave / afbeeldingenpresentatie (DAB) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
Instellingen van het menu Radio
Informatiesymbolen in de statusregel
Symbool Betekenis
 Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
 
Verkeersinformatiesignaal is niet beschikbaar
  RDS-functie is uitgeschakeld (FM)
  Alternatieve frequentie AF is uitgeschakeld (FM)
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
Als een weergegeven zendernaam continu verandert, dan is het mogelijk de
actuele tekst te fixeren, door met een vinger langer op het beeldscherm bij de
zendernaam te drukken. De zendernaam wordt compleet weergegeven, door
een vinger op de zendernaam te houden.
DAB-hoofdmenu weergeven (geldt niet voor het infotainment Swing)
In de DAB-frequentieband is de weergave van extra informatie en afbeeldin-
gen (slideshow) mogelijk, zolang de actueel ingestelde zender deze informatie
uitzendt.
De weergavevariant kan uit het menu gekozen worden, dat als volgt wordt
weergegeven.
In het hoofdmenu Radio in het
DAB
-bereik de functietoets
aantippen.
Zender zoeken en frequentie kiezen
Zender zoeken
In het hoofdmenu Radio de functietoets
of
aantippen.
A
B
C
D
E
Afhankelijk van de instelling
Pijltoetsen:
wordt een beschikbare zender uit
de zenderlijst of een onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender van het
momenteel gekozen frequentiebereik ingesteld.
Frequentie selecteren
Voor de weergave van de waarde van de actueel gekozen frequentie in het
hoofdmenu Radio de functietoets
aantippen.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde in het infotainment
Columbus, Amundsen, Bolero de schuifknop of de functietoetsen
gebrui-
ken resp. de regelaar
draaien.
Voor de instelling van de gewenste frequentiewaarde in het infotainment
Swing de schuifknop of de functietoetsen
in het onderste beeldscherm-
gedeelte gebruiken resp. de regelaar
draaien.
De frequentiekeuze wordt beëindigd door de draaiknop
in te drukken.
Zender na elkaar kort afspelen (Scan)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders van het momenteel geko-
zen frequentiebereik gedurende enkele seconden horen.
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders in het infotainment Colum-
bus, Amundsen, Bolero te starten, in het hoofdmenu Radio de functietoets
Scan
aantippen.
Om de scanfunctie te beëindigen, de functietoets
aantippen.
Om de scanfunctie van de beschikbare zenders in het infotainment Swing te
starten/te beëindigen, in het hoofdmenu Radio de draaiknop
indrukken.
Lijst met beschikbare zenders
Afb. 176 Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Voorbeeld van lijst
met beschikbare FM/DAB-zenders
147
Radio
Afb. 177 Infotainment Swing: Voorbeeld van lijst met beschikbare
FM/DAB-zenders (hiërarchisch gesorteerd)
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het actueel ge-
kozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de functietoets
aantip-
pen.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor sortering (FM) van de zenders op naam, groep of genre, de functietoets
A
» afb. 176 aantippen » .
Geldt voor het infotainment Swing
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders van het momenteel
gekozen frequentiebereik in het hoofdmenu Radio de draaiknop
draaien.
Voor de weergave de functietoets van de gewenste zender aantippen.
Voor de filtering van de zenders op programmatype (bv. cultuur, muziek,
sport enz.) in de FM
1)
- en DAB
2)
-zenderlijst de functietoets

» afb. 177 -
aantippen.
Informatiesymbolen
Symbool Betekenis
Zender die onder een voorkeuzetoets is opgeslagen
Actueel opgeslagen zender
 Zender met verkeersinformatie
(bv.) 
Type van het uitgezonden programma (FM) (geldt niet voor het
infotainment Swing)
(bv.)  Type van regionale zending (FM)
Symbool Betekenis
(bv.)
Type van het uitgezonden programma (FM, DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
De zenderontvangst is niet beschikbaar (DAB)
De zenderontvangst is niet zeker (DAB) (geldt voor het infotain-
ment Amundsen, Bolero, Swing)
Zender met weergave van afbeeldingen (DAB) (geldt niet voor
het infotainment Swing)
Lijst updaten
Infotainmentafhankelijk wordt de zenderlijst als volgt geüpdatet:
Frequen-
tie
Columbus Amundsen, Bolero Swing
FM automatisch automatisch automatisch
AM automatisch handmatig handmatig
DAB automatisch handmatig handmatig
Voor handmatig updaten de functietoets
» afb. 176 resp. » afb. 177 aantip-
pen.
VOORZICHTIG
Voor sortering van de zenders op genre moeten de functies RDS en AF inge-
schakeld zijn. Deze functies kunnen in het hoofdmenu Radio in het FM-fre-
quentiebereik door aantippen van de functietoets
Uitgebreide instellingen
worden in- of uitgeschakeld.
Voorkeuzetoetsen
Voor elk frequentiebereik zijn voor het opslaan van de favoriete zenders
C
voorkeuzetoetsen beschikbaar, die telkens in drie groepen
E
zijn onderver-
deeld » afb. 174 op pag. 146 resp. » afb. 175 op pag. 146.
Voor het opslaan van een zender in het hoofdmenu Radio de gewenste
functietoets
C
zo lang indrukken tot een geluidssignaal te horen is.
Voor het opslaan van een zender in de zenderlijst de functietoets van de
gewenste zender vasthouden, de geheugengroep selecteren en de gewen-
ste voorkeuzetoets aantippen.
1)
Geldt bij ingeschakelde RDS-functie.
2)
Geldt bij gekozen globale sortering van de zenderlijst.
148
Infotainment
Wordt een zender onder een reeds bezette voorkeuzetoets opgeslagen, dan
wordt deze voorkeuzetoets overschreven.
Zenderlogo's - Columbus, Amundsen, Bolero
In het infotainmentgeheugen zijn zenderlogo's opgeslagen, die bij het opslaan
van de zenders onder de voorkeuzetoetsen automatisch worden gekoppeld.
Zenderlogo automatisch toekennen
Voor het deactiveren/activeren in het hoofdmenu Radio de functietoets
Uitgebreide instellingen
Automatische opslag zenderlogo's
aantippen.
Zenderlogo handmatig toevoegen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart,
USB) selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo handmatig verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp.
Wij adviseren een resolutie tot 500x500 pixels.
Zenderlogo's - Swing
De voorkeuzetoets van een voorkeuzezender kan naast de omschrijving ook
het zenderlogo bevatten.
Zenderlogo toekennen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
Een bezette voorkeuzetoets aantippen en het opslagmedium (SD-kaart,
USB) selecteren.
Het gewenste zenderlogo op het betreffende opslagmedium opzoeken en
selecteren.
Zenderlogo verwijderen
In het hoofdmenu Radio de functietoets
Zenderlogo's
aantippen.
De voorkeuzetoets aantippen waarvan men een logo wil verwijderen.
of: De functietoets
Alles
aantippen om de logo's van alle voorkeuzezenders
tegelijkertijd te wissen.
Het verwijderen bevestigen/afbreken.
Let op
De volgende beeldformaten worden ondersteund: jpg, gif, png, bmp (wij advi-
seren het png-formaat te gebruiken).
Maximale resolutie 400x240 pixels.
TP-verkeersinformatie
Voor het in-/uitschakelen van de verkeersinformatie in het hoofdmenu Ra-
dio de functietoets
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
Tijdens een verkeersmelding is het mogelijk, de actuele melding af te breken
resp. de verkeersinformatie te deactiveren.
Let op
Als de momenteel ingestelde zender geen verkeersinformatie uitzendt of
het signaal is niet beschikbaar, dan zoekt het infotainment op de achtergrond
automatisch naar een andere verkeersinformatiezender.
Tijdens de weergave in het menu Media of een zender op de AM-frequentie-
band wordt de verkeersinformatie van de laatst gekozen zender op de FM-fre-
quentieband ontvangen.
149
Radio
Media
Bediening
Hoofdmenu
Afb. 178 Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Hoofdmenu Media /
albumoverzicht (geldt voor het infotainment Columbus)
Afb. 179
Infotainment Swing: Hoofdmenu
Media
Voor de weergave van het hoofdmenu op de toets

drukken.
Hoofdmenu » afb. 178 resp. » afb. 179
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Selecteren van de audiobron
Gekozen audiobron resp. gekozen albumafbeelding / weergave van het al-
bumoverzicht (geldt voor het infotainment Columbus)
A
B
C
D
Afhankelijk van audiobronsoort:
Map-/titellijst
Multimedia-database
Instellingen van het menu Media
Albumoverzicht (geldt voor het infotainment Columbus)
Door een vingerbeweging in gedeelte
D
» afb. 178 wordt een albumoverzicht
getoond. De beweging binnen het albumoverzicht vindt plaats door een vinger
over het beeldscherm naar rechts of links te bewegen of de regelaar
te
draaien. Na 10 s sinds de laatste aanraking wordt het hoofdmenu getoond.
Let op
De informatie over de weergegeven titel wordt op het beeldscherm getoond,
als deze als zogenaamde ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien geen
ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weergegeven resterende weer-
gavetijd niet overeen te komen met de daadwerkelijk resterende weergave-
tijd.
Audiobron selecteren
Afb. 180
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Weergavevoorbeeld
keuze van de audiobron
Afb. 181
Infotainment Swing: Weergave-
voorbeeld keuze van de audio-
bron
150
Infotainment
In het hoofdmenu Media de functietoets
A
» afb. 180 resp. » afb. 181 aantip-
pen en de gewenste audiobron selecteren.
Door het kiezen van audiobron start de weergave van de beschikbare titels
(geldt niet voor AUX).
Weergavebediening - Columbus, Amundsen, Bolero
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na het star-
ten van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 178 op pag.
150 (na 3 s na de start van de titel-
weergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Vingerbeweging naar rechts in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 178 op pag.
150 (binnen 3 s na de start van de ti-
telweergave)
Weergeven van de volgende titel
Aantippen van
Vingerbeweging naar links in beeld-
schermgedeelte
A
» afb. 178 op pag.
150
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
Functie Handeling
Zoeken (geldt voor bronnen met weer
te geven multimediadatabase) (geldt
voor het infotainment Columbus)
Aantippen van
In-/uitschakelen van de weergave van
dergelijke titels volgens informatie uit
de zgn. ID3-tag (geldt voor het info-
tainment Columbus)
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 178 op pag. 150 mogelijk.
Weergavebediening - Swing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van (binnen 3 s na de
start van de titelweergave)
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van (na 3 s na het star-
ten van de titelweergave)
Snel terugspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Snel vooruitspoelen binnen de titel Ingedrukt houden van
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
In-/uitschakelen van willekeurige
weergave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van herhaalde weer-
gave van actuele album/map
Aantippen van
In-/uitschakelen van de herhaalde
weergave van de betreffende titel
Aantippen van
De beweging binnen de titel is door een vingerbeweging op de tijdbalk
B
» afb. 178 op pag. 150 mogelijk.
151
Media
Mappen-/titellijst
Afb. 182
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Map-/titellijst
Afb. 183
Infotainment Swing: Map-/titel-
lijst
Voor de weergave van de map-/titellijst in het hoofdmenu Media de functie-
toets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron onder-
steund wordt).
Voor de weergave een titel kiezen.
Map-/titellijst » afb. 182 resp. » afb. 183
Gekozen audiobron / map van audiobron (de beweging binnen de map
vindt plaats door het aantippen van de functietoets voor de map)
Opties van map-/titelweergave
Weergave van de multimedia-database (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
Map
Afspeellijst
Actueel weergegeven titel / gestopte titelweergave
De titel kan niet worden afgespeeld (door aantippen van de functietoets
wordt de oorzaak getoond).
A
B
C
Let op
In de lijst worden de eerste 1.000 vermeldingen (titels, mappen e.d.) met de
oudste aanmaakdatum weergegeven.
De inleessnelheid van de map-/titellijst is afhankelijk van het type audiobron,
de verbindingssnelheid alsmede van het datavolume.
Multimedia-database
Afb. 184
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Multimedia-databa-
se
Afb. 185 Infotainment Swing: Multimedia-database
Voor de weergave van de multimedia-database in het hoofdmenu Media de
functietoets
aantippen (als deze weergave door de actueel gekozen bron
ondersteund wordt).
De audiobestanden worden naar hun eigenschappen in afzonderlijke catego-
rieën
B
gesorteerd.
Voor de weergave moet de categorie en vervolgens de titel worden gekozen.
Multimedia-database » afb. 184 resp. » afb. 185
Gekozen audiobron / gekozen categorie / map van de audiobron
Sorteringscategorieën
A
B
152
Infotainment
Weergave van de map-/titellijst (alleen als bronmap beschikbaar)
Selecteren van de audiobron
Aantippen - selecteren van de bovenliggende map / Ingedrukt houden -
selecteren van de audiobron
Audiobronnen
Inleiding
Voor de weergave de gewenste audiobron aansluiten of aanbrengen. Start
de weergave niet automatisch dan de audiobron selecteren » pag. 150.
Indien AUX als audiobron wordt gekozen, moet de weergave op het aangeslo-
ten apparaat worden gestart.
VOORZICHTIG
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aangesloten audiobronnen
opslaan. ŠKODA draagt geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte of
beschadigde bestanden resp. aangesloten audiobronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron kunnen er plotseling volu-
mewijzigingen ontstaan. Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een externe audiobron kunnen op het display van de
externe bron aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen dienen in
acht te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd (bv. goedkeuring
voor de dataoverdracht enz.).
Let op
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het auteursrecht in uw land in acht
nemen.
C
Cd/dvd
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 186 Cd/dvd-opening
De cd-/dvd » afb. 186-opening zit in een externe module in het dashboardkas-
tje aan de bijrijderszijde.
Voor het aanbrengen een cd/dvd, met de bedrukte zijde naar boven, zo ver
in de cd-opening schuiven, tot deze automatisch naar binnen wordt getrok-
ken.
Voor het uitwerpen de toets
indrukken, de cd/dvd wordt in de uitneempo-
sitie geschoven.
Als de uitgeschoven cd/dvd niet binnen 10 seconden wordt verwijderd, wordt
deze om veiligheidsredenen weer naar binnen getrokken. Hierbij wordt echter
niet naar de cd/dvd-bron gewisseld.
ATTENTIE
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productiedatum conform de natio-
nale/internationale normen DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21
CFR, Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalificeerd. De laserstraal in
dit klasse 1 laserproduct is zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar
bestaat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal door het infotainment
afgeschermd wordt. Dit betekent echter niet dat de aanwezige laser zon-
der zijn behuizing niet als een laserproduct van een hogere klasse zou kun-
nen worden gekwalificeerd. Om deze reden dient de behuizing van het in-
fotainment in geen geval te worden geopend.
153
Media
VOORZICHTIG
Beslist wachten tot de eerder geplaatste cd/dvd is uitgeschoven, voordat
een nieuwe cd/dvd wordt geplaatst. Anders kan de speler in het infotainment
worden beschadigd.
In de cd/dvd-speler alleen originele -audio-cd's/video-dvd's of standaard cd-
r/rw's resp. dvd±r/rw's schuiven.
De cd/dvd's niet beplakken!
Bij te hoge resp. te lage buitentemperaturen kan de cd-/dvd-weergave mo-
gelijk niet werken.
Bij koude weersomstandigheden of hoge luchtvochtigheid kan vocht in het
infotainment neerslaan (condensatie). Dit kan leiden tot overslaan of de weer-
gave verhinderen. Zodra het vocht is verdwenen, werkt de weergave weer vol-
ledig.
Let op
Na het indrukken van de toets duurt het enkele seconden, voor de cd/dvd
uitgeschoven wordt.
Op slechte of onverharde wegen kan de weergave overspringen.
Als de cd/dvd is beschadigd, niet leesbaar is of verkeerd is geplaatst, ver-
schijnt op het beeldscherm de volgende melding
Storing: Cd/dvd
.
Cd's/dvd's met kopieerbeveiliging worden onder bepaalde omstandigheden
niet of slechts beperkt weergegeven.
SD-kaart
Afb. 187
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: SD-kaart erin schui-
ven
Afb. 188
Infotainment Swing: SD-kaart
erin schuiven
De SD-kaart in pijlrichting met de afgesneden hoek naar rechts gericht in de
sleuf schuiven, tot deze "vergrendelt" » afb. 187 resp.. » afb. 188.
Voor het verwijderen van de SD-kaart in het hoofdmenu Media de functie-
toets
Veilig verwijderen:
resp.
SD-kaart veilig uithalen
aantippen.
Op de ingestoken SD-kaart drukken. De SD-kaart "springt" in de verwijderpo-
sitie.
VOORZICHTIG
Geen SD-kaarten met afgebroken schuif voor de schrijfbeveiliging gebruiken
- gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Bij gebruik van SD-kaarten in een adapter kan de SD-kaart tijdens het rijden
door het bewegen van de wagen uit de adapter vallen.
USB-ingang
De exacte inbouwplaats van de met
gemarkeerde USB-ingang » pag. 92.
Op de USB-ingang kan een audiobron rechtstreeks of via een verbindingskabel
worden aangesloten.
Voor het
aansluiten de USB-audiobron in de betreffende ingang steken.
Voor het verwijderen van de USB-audiobron in het hoofdmenu Media de
functietoets
Veilig verwijderen:
resp.
Verwijder USB-apparaat
aantippen.
De audiobron uit de betreffende USB-ingang lostrekken.
USB-audiobron laden
Bij ingeschakeld infotainment wordt na het aansluiten van de USB-audiobron
het opladen automatisch gestart (geldt voor audiobronnen waarbij opladen via
de USB-stekker mogelijk is).
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opladen via het stroomnet ver-
schillen.
154
Infotainment
Afhankelijk van het verbonden externe apparaat en van de frequentie van het
gebruik kan de laadstroom mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen mogelijk niet herkennen dat ze
worden opgeladen.
VOORZICHTIG
USB-verlengkabels of adapters kunnen de werking van de aangesloten audio-
bron negatief beïnvloeden.
Let op
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoireprogram-
ma te gebruiken.
AUX-ingang
De exacte inbouwplaats van de met

gemarkeerde AUX-ingang » pag. 92.
Voor het aansluiten de stekker van de AUX-audiobron in de betreffende bus
steken.
Voor het verwijderen de stekker van de AUX-audiobron lostrekken.
VOORZICHTIG
De AUX-ingang mag alleen voor externe audioapparaten worden gebruikt!
Als de op de AUX-ingang aangesloten audiobron is voorzien van een adapter
voor externe voeding, kan het voorkomen dat het geluid wordt gestoord.
Let op
Voor de AUX-ingang wordt een jackplugstekker 3,5 mm (Stereo Jack) ge-
bruikt.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bluetooth
®
-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobestanden van een aangesloten
Bluetooth
®
-speler met het A2DP- resp. AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten via Bluetooth
®
worden ge-
koppeld, maar slechts één daarvan kan als Bluetooth
®
-speler worden gebruikt.
Aansluiten/verwijderen
Voor het aansluiten van de Bluetooth
®
-speler de speler op het infotainment
aansluiten - dezelfde aanwijzingen voor het koppelen van het infotainment
met een telefoon opvolgen » pag. 169.
Voor het verwijderen van de Bluetooth
®
-speler de verbinding in de lijst met
gekoppelde apparaten beëindigen » pag. 170.
Bluetooth
®
-speler vervangen (geldt voor het infotainment Amundsen,
Bolero)
Wanneer men een Bluetooth
®
-speler, die tegelijkertijd als telefoon met het in-
fotainment verbonden is, wil vervangen, dan verschijnt hierover een betreffen-
de melding in het infotainmentbeeldscherm.
De verbinding met de actueel verbonden Bluetooth
®
-speler beëindigen en de
koppelingsprocedure herhalen » pag. 170, Beheer gekoppelde externe ap-
paraten.
VOORZICHTIG
Is met het infotainment een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto
verbonden, dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth
®
mogelijk.
Jukebox
Geldt voor het infotainment Columbus.
In de Jukebox (in het interne geheugen van het infotainment) kunnen onder-
steunde audio-/videobestanden van aangesloten audiobronnen geïmporteerd
worden.
Bestanden importeren
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Importeren
aantippen.
De gewenste bron kiezen.
De gewenste map of bestanden kiezen.
De functietoets
aantippen.
Bestanden wissen
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
Wissen
aan-
tippen.
De gewenste mappen of bestanden in de gekozen categorie kiezen.
De functietoets
Wissen
aantippen.
Bezettingsgraad van het infotainmentgeheugen weergeven
In het hoofdmenu Media de functietoets
Jukebox beheren
aantippen.
155
Media
Er wordt informatie over de bezette en vrije ruimte van het infotainmentge-
heugen en het aantal bestanden weergegeven, dat nog geïmporteerd kan
worden.
Let op
De reeds gekopieerde bestanden worden herkend en zijn voor het opnieuw
kopiëren niet meer beschikbaar (grijs weergegeven).
Het kopiëren en tegelijkertijd weergeven van audio- resp. videobestanden in
de cd/dvd-speler is niet mogelijk.
WLAN
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Het infotainment maakt het mogelijk, audiobestanden van een via het WLAN
van het apparaat verbonden extern apparaat af te spelen.
Een extern apparaat, dat de DLNA-technologie (Digital Living Network Allian-
ce) ondersteunt, met het WLAN van het infotainment verbinden » pag. 179.
Eventueel in het aangesloten apparaat de UPnP-applicatie (Universal Plug
and Play), die de weergave mogelijk maakt, starten.
De audiobron
WLAN
kiezen.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Columbus,
Amundsen, Bolero
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder spe-
ciale software);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
MTP
Apparaten met
het besturings-
systeem Android
of Windows Pho-
ne (mobiele tele-
foon, tablet)
Apple
Apparaten met
het besturings-
systeem iOS (iP-
hone, iPod)
Cd/dvd
(geldt voor
het info-
tainment
Columbus)
Cd-/dvd-
speler
Audio-cd (maximaal
80 minuten);
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
Dvd-audio,
Dvd-video
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
156
Infotainment
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestands-
uffix
Max. bi-
trate
Max. sam-
plingfre-
quentie
Multika-
nalen
a)
Afspeel-
lijsten
Windows Media
Audio
9 en 10
wma 384 kbit/s
96 kHz
Nee
m3u
pls
wpl
m3u8
asx
WAV wav
Door het
formaat
bepaald
(ca.
1,5 Mbit/s)
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3
mp3
320 kbit/s
48 kHz
MPEG-2 en 4
aac; mp4;
m4a
Ja
FLAC;
OGG-Vorbis
flac; ogg
Door het
formaat
bepaald
(ca.
5,5 Mbit/s)
a)
Geldt voor het CANTON-soundsysteem.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeel-
de audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
Ondersteunde audiobronnen en bestandsformaten - Swing
Ondersteunde audiobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer
Standaard-
formaat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder speciale
software);
MSC-functie ondersteu-
nende USB-apparaten
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne (mobiele telefoon,
tablet)
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
(iPhone, iPod)
Blue-
tooth
®
-
speler
- -
Bluetooth-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1,4)
-
Ondersteunde audiobestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuf-
fix
Max. bitrate
Max. sam-
plingfrequen-
tie
Afspeellijs-
ten
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 384 kbit/s 96 kHz
m3u
pls
wpl
asx
MPEG-1; 2 en 2,5
(Layer-3)
mp3 320 kbit/s 48 kHz
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeel-
de audiobronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Bestanden die via de DRM-techniek zijn beschermd, worden door het infotain-
ment niet afgespeeld.
157
Media
Afbeeldingen
Viewer
Hoofdmenu
Geldt niet voor het infotainment Swing.
Afb. 189
Afbeeldingen: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken en vervolgens
de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 189
Selecteren van de afbeeldingenbron
Map-/beeldlijst
Weergave van het vorige beeld
Starten van diashow
Stoppen van diashow
Weergave van het volgende beeld
Instellingen van het menu Afbeeldingen
Draaien van het beeld 90° naar links
Draaien van het beeld 90° naar rechts
Weergave van de uitgangsbeeldgrootte (met behoud van het beeldfor-
maat)
Routegeleiding naar GPS-coördinaten (de weergave vindt alleen plaats,
zolang de afbeelding de GPS-coördinaten bevat) (geldt voor het infotain-
ment Columbus, Amundsen) » pag. 192
A
Doorbladeren aansturen
Functie Handeling
Weergave van het volgende
beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
links (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Weergave van het vorige beeld
Vingerbeweging over het beeldscherm naar
rechts (bij uitgangsweergave)
Aantippen van
Vergroting van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze uit elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar rechts
Verkleinen van weergave
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar trekken
Draaien van draaiknop naar links
Beweging van afbeelding bij
vergrote weergave
Vingerbeweging over het beeldscherm in de
gewenste richting
Kantelen met 90°
Beeldscherm met twee vingers aanraken en
links- resp. rechtsom bewegen (bij uitgangs-
weergave)
Aantippen van of
Maximale vergroting van de
weergave
Dubbel met vinger tikken op het beeld-
scherm
Weergave van de uitgangs-
beeldgrootte (met behoud van
het beeldformaat)
Opnieuw dubbel met vinger op het beeld-
scherm tikken
Drukken op draaiknop
VOORZICHTIG
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door
aangesloten Apple-apparaten niet ondersteund.
158
Infotainment
Ondersteunde afbeeldingbronnen en bestandsformaten
Ondersteunde afbeeldingbronnen
Bron Type Specificatie
Bestandssys-
teem
SD-kaart
Standaardfor-
maat
SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-apparaten
USB-stick;
HDD (zonder spe-
ciale software)
USB 1.x; 2.x en 3.x
of hoger met de
ondersteuning
van USB 2.x
Cd/dvd (geldt voor
het infotainment
Columbus)
Cd-r/rw (maxi-
maal 700 MB);
Dvd±r/rw
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
Ondersteunde bestandsformaten
Codec-type
(bestandsformaat)
Bestandsuffix
Max. resolutie
(Megapixel)
BMP bmp 4
JP(E)G jpg; jpeg 4; 64
GIF gif 4
PNG png 4
Let op
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt 20 MB.
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities inge-
deelde afbeeldingbronnen worden niet door het infotainment ondersteund.
Video-dvd
Videospeler
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 190
Video-dvd: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu een cd/dvd in de betreffende opening
in de externe module aanbrengen.
of: In het hoofdmenu Media de gewenste videobron kiezen, de map-/titellijst
weergeven en het videobestand starten.
Hoofdmenu » afb. 190
Keuze van videobron
Weergave-tijdbalk
Informatie over het gekozen videobestand (bijvoorbeeld videotitel, hoofd-
stuk)
Weergave van het menu Video-dvd
Instellingen van het menu Video-dvd
Let op
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij snelheden boven 5 km/h
uitgeschakeld. Alleen de geluidsweergave wordt voortgezet. Op het beeld-
scherm wordt de volgende melding weergegeven.
A
B
C
159
Video-dvd
Weergave aansturen
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van /
Weergave van de vorige video
Aantippen van binnen 3 s na het
starten van het afspelen
Afspelen van de actuele video vanaf
het begin
Aantippen van na 3 s na het star-
ten van het afspelen
Snel achteruit Ingedrukt houden van
a)
Weergave van de volgende video Aantippen van
Snel vooruit Ingedrukt houden van
a)
Vooruit-/terugspoelen van de video
naar het gewenste tijdstip
Aantippen van de weergave-tijdbalk
B
» afb. 190 op pag. 159
a)
Des te langer de functietoets wordt ingedrukt, des te sneller de video wordt vooruit- of teruggespoeld.
Dvd-menu
Afb. 191
Dvd-menu
Voor de weergave van het dvd-menu in het hoofdmenu Video-dvd de func-
tietoets
» afb. 190 op pag. 159 aantippen.
Beschrijving van het dvd-menu » afb. 191
Bedieningspaneel
Voorbeeld van het weergegeven menu
A
B
Functietoetsen op het bedieningspaneel
Symbool Functie
/ Verschuiven van bedieningspaneel naar
links/rechts
/ In-/uitschakelen van volledige beeldweergave van
bedieningspaneel
Sluiten van bedieningspaneel
Beweging in EPG/teletekst
 Bevestiging
Hoofdmenu
Terugkeer naar het hoofdmenu Video-dvd
Ondersteunde videobronnen en bestandsformaten
Ondersteunde videobronnen
Bron Interface Type Specificatie
Bestands-
systeem
SD-kaart SD-lezer Standaardformaat SD, SDHC, SDXC
FAT16
VFAT
FAT32
exFAT
NTFS
USB-
apparaten
USB 1.x; 2.x
en 3.x of
hoger met
de onder-
steuning
van USB
2.x
MSC
USB-stick;
HDD (zonder spe-
ciale software);
MSC-functie on-
dersteunende
USB-apparaten
Cd/dvd
Cd-/dvd-
speler
Cd-r/rw (maximaal
700 MB);
Dvd±r/rw;
standaardmatige
dvd;
Dvd-video;
ISO9660;
Joliet (niveau
1,2,3);
UDF 1.x;
UDF 2.x
-
160
Infotainment
Ondersteunde videobestandsformaten
Codec-type
(bestandsfor-
maat)
Bestandsuffix
Maximum aantal
beelden per se-
conde
Max. resolutie
MPEG-1
.mpeg
30 352 x 288
MPEG-2
25 720 x 576
MPEG-4 .mp4
QuickTime .mov
Matroska .mkv
DivX; XviD
.avi
MJPEG
Tv-tuner
Tv-functie
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 192
Tv-tuner: Hoofdmenu
Voor de weergave van het hoofdmenu de toets

indrukken en vervolgens
de functietoets
aantippen.
Hoofdmenu » afb. 192
Gebied met extra informatie over de zender (bv.
- de zender is in de ge-
heugenlijst opgeslagen,
- de elektronische programmagids is beschik-
baar,
- de teletekst is beschikbaar enz.)
Zendernaam
Uitzendduur en naam van de uitzending
Andere zender kiezen
Keuze van signaalbron
Geheugenlijst
Lijst van beschikbare zenders
Zenderzoeken
EPG/teletekst
Instellingen van het menu Tv-tuner
A
B
C
161
Tv-tuner
Let op
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij snelheden boven 5 km/h
uitgeschakeld. Alleen de geluidsweergave wordt voortgezet. Op het beeld-
scherm wordt de volgende melding weergegeven.
De functietoets
biedt de mogelijkheid om ook AV (audio-video-signaal) als
signaalbron te kiezen. Voor deze bron is in de wagen echter geen ingang aan-
wezig.
Lijst met beschikbare zenders en geheugenlijst
In de lijst met beschikbare zenders staan de zenders met een voldoende sterk
signaal alfabetisch gesorteerd.
Voor de weergave van de lijst met beschikbare zenders in het hoofdmenu
Tv-tuner de functietoets
aantippen of de regelaar
draaien.
Voor het
opslaan van een zender op een voorkeuzetoets in de lijst met be-
schikbare zenders eerst de functietoets
Opslaan
en dan de betreffende voor-
keuzetoets aantippen.
In de geheugenlijst kunnen maximaal 99 zenders worden opgeslagen.
Beschikbare zenders zoeken en kiezen
Het infotainment beschikt over een tv-tuner voor de ontvangst van digitale tv-
zenders DVB-T en DVB-T2 (alleen codec h. 264).
Zender instellen
In het hoofdmenu Tv-tuner de functietoets
of
aantippen.
Het zenderzoeken wordt gestart in de gekozen richting en automatisch ge-
stopt bij de volgende zendergroep met een voldoende sterk signaal.
Het zenderzoeken wordt door opnieuw aantippen van de functietoets
of
gestopt.
Zender uit de geheugenlijst kiezen
In het hoofdmenu Tv-tuner de functietoets
aantippen.
De gewenste zender kiezen.
Zender uit de zenderlijst kiezen
In het hoofdmenu Tv-tuner de draaiknop
draaien of de functietoets
aantippen.
De gewenste zender kiezen.
EPG en teletekst
Afb. 193 Toetsen voor EPG en teletekst
De Tv-tuner biedt de mogelijkheid om op het infotainmentbeeldscherm de EPG
(elektronische programmagids) en teletekst te tonen.
Voor de weergave van de EPG in het hoofdmenu Tv-tuner de functietoets
EPG
aantippen. De EPG en de toetsen worden getoond » afb. 193 -
.
Voor de weergave van de teletekst in het hoofdmenu Tv-tuner de functie-
toets
Teletekst
aantippen. Teletekst en het bedieningspaneel worden
weergegeven » afb. 193 -
.
Door de functietoets aan te tippen
wordt het bedieningspaneel met nume-
riek toetsenbord weergegeven » afb. 193 -
.
Functietoetsen in de bedieningspanelen
Symbool » afb. 193 Functie
/ Verschuiven van bedieningspaneel naar links/rechts
/
In-/uitschakelen van volledige beeldweergave van be-
dieningspaneel
Sluiten van bedieningspaneel
Wijziging van lettergrootte (zoom)
Terugkeer naar startpagina (teletekst)
/
Omschakeling tussen numeriek toetsenbord en rich-
tingspijlen (teletekst)
Beweging in EPG/teletekst
Wijziging van de teletekstweergave
 Bevestiging
Wisselen naar zender van te bekijken EPG-vermelding
162
Infotainment
Symbool » afb. 193 Functie

Weergave van programma-informatie van de afgelopen
24 uur (EPG)

Weergave van programma-informatie van de volgende
24 uur (EPG)
Weergave van de in de onderste teletekstregel vermel-
de pagina (betreffende kleur resp. nummer)
Media Command
Bediening
Inleiding
Geldt voor het infotainment Amundsen.
De functie Media Command maakt het mogelijk, de weergave van audiobe-
standen of video's van maximaal twee tablets, die via WLAN met het infotain-
ment verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
De functie Media Command maakt de bediening mogelijk van tablets met het
besturingssysteem Android of iOS.
Tablet met het infotainment verbinden
De hotspot (WLAN) van het infotainment inschakelen (de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hot-
spot
aantippen).
Wi-Fi op de tablet inschakelen.
Een Wi-Fi-verbinding op de tablet opbouwen » pag. 179, Hotspot (WLAN).
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Command starten.
VOORZICHTIG
Zijn meerdere apparaten via WLAN met het infotainment verbonden, dan be-
staat het risico dat de kwaliteit van de WLAN-verbinding en zo doende ook de
functie van de Media Command belemmerd wordt.
Hoofdmenu - Een tablet verbonden
Afb. 194
Hoofdmenu: Een tablet verbon-
den
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
aantippen.
163
Media Command
Hoofdmenu » afb. 194
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Tabletnaam
Weergave-aansturing
Verhogen/verlagen van het volume van de tablet
Keuze van de weergavebron
WLAN-instellingen
Hoofdmenu - Twee tablets verbonden
Afb. 195
Hoofdmenu: Twee tablets verbonden / een van de beide verbon-
den tablets bedienen
Voor de weergave van het hoofdmenu Media Command de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Om de bediening van de tablet te starten, de functietoets
op de betref-
fende tablet aantippen » afb. 195 -
.
Om naar het hoofdmenu terug te keren, de functietoets
aantippen » afb.
195 -
.
Hoofdmenu » afb. 195
Naam van de eerste tablet
Naam van de tweede tablet
Weergave-aansturing
Informatie over weergegeven titel
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
Naam van de bediende tablet
Verhogen/verlagen van het volume van de tablet
Keuze van de weergavebron
A
B
C
D
A
B
C
D
E
F
WLAN-instellingen
Starten van de tablet-bediening
Terugkeer naar het hoofdmenu
Bron selecteren en weergave aansturen
Afb. 196
Bron kiezen / categorie kiezen
Voor de keuze van de weergavebron in het hoofdmenu de functietoets
aantippen en de bron-tablet kiezen » afb. 196 -
.
Voor de weergave de categorie » afb. 196 -
en aansluitend de titel kiezen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titelweergave op de beide ta-
blets op hetzelfde moment.
De weergave kan via het infotainment of via elke tablet, en zelfs onafhankelijk
van elkaar, aangestuurd worden. Daardoor bestaat de mogelijkheid, op de ta-
blets tegelijkertijd verschillende titels af te spelen.
Weergave-aansturing
Functie Handeling
Afspelen/Pauze Aantippen van 
Weergave van de actuele titel vanaf
het begin
Aantippen van
(na 3 s na het starten van de titel-
weergave)
Weergeven van de vorige titel
Aantippen van
(binnen 3 s na de start van de titel-
weergave)
Weergeven van de volgende titel Aantippen van
De verplaatsing binnen de titel is mogelijk door een vingerbeweging op de tijd-
balk
B
» afb. 194 op pag. 163 resp.
E
» afb. 195 op pag. 164.
164
Infotainment
Let op
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om audiobestanden of video's
vanaf een in de tablet gestoken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze
titels kan beperkt zijn.
Ondersteunde bestandsformaten
Type Formaat:
Besturingssysteem
Android
Besturingssysteem
iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10
(H264)
XVID
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5
Layer 3 (mp3)
AAC (4,1+)
M4A (4,1+)
OGG
FLAC
WAV (4,1+)
Telefoon
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een telefoon die via Bluetooth
®
met
het infotainment verbonden is en het gebruik van de simkaart in de externe
module.
Afhankelijk van het gebruikte Bluetooth
®
-profiel bestaat de mogelijkheid om
het infotainment met een telefoon of met twee telefoons tegelijkertijd te ver-
binden.
De simkaart in een externe module kan voor data- en telefoondiensten wor-
den gebruikt (Columbus).
Zijn met het infotainment telefoons met meerdere simkaarten verbonden, dan
kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoons worden aan-
genomen.
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
Het infotainment maakt het mogelijk om te kiezen of men met tekstberichten
van de basistelefoon (indien dit door de telefoon wordt ondersteund) of met
tekstberichten van de simkaart die in de externe module is gestoken wil wer-
ken.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar. Een eventuele dataverbinding via de sim-
kaart blijft mogelijk » pag. 180.
Geldt voor het infotainment Swing
Dit hoofdstuk behandelt de bediening van een met het infotainment via Blue-
tooth
®
verbonden telefoon.
Is met het infotainment een telefoon met meerdere simkaarten verbonden,
dan kunnen oproepen via alle simkaarten van de verbonden telefoon worden
aangenomen.
165
Telefoon
Voor uitgaande oproepen bestaat afhankelijk van het telefoontype de moge-
lijkheid om alleen de primaire simkaart te gebruiken of een van de simkaarten
in de telefoon te kiezen.
ATTENTIE
Altijd de algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen voor het
bedienen van mobiele telefoons in de wagen in acht nemen.
Mogelijke verbindingstypes
Afhankelijk van het aantal verbonden Bluetooth
®
-apparaten, het verbindingstype en het gebruik van de simkaart in de externe module zijn de volgende functies
beschikbaar.
Geldt voor het infotainment Columbus
Verbin-
dings-
variant
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
Derde apparaat Vierde apparaat
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
Telefoon
Simkaart
(in de externe module)
1.
rSAP
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten,
dataverbinding,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
- Bluetooth
®
-speler
a)
-
2.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
HFP (binnenkomende
oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
dataverbinding Bluetooth
®
-speler
a)
-
3.
HFP (binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
- -
binnenkomende op-
roepen
berichten,
dataverbinding
Bluetooth
®
-speler
a)
-
4. -
binnenkomende/uit-
gaande
oproepen, sms,
telefooncontacten
b)
,
dataverbinding
HFP (binnenkomende
oproepen),
berichten,
Bluetooth
®
-speler
a)
-
telefooncontacten
b)
,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Bij elke verbindingsvariant kan telkens slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
b)
Als telefooncontacten vanuit het derde apparaat naar het infotainment worden geïmporteerd, dan is het niet mogelijk om de telefooncontacten uit de simkaart die in de externe module is gestoken te gebruiken.
166
Infotainment
Geldt voor het infotainment Amundsen, Bolero
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen), sms,
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
HFP (binnenkomende oproepen),
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Geldt voor het infotainment Swing
Eerste apparaat (basistelefoon) Tweede apparaat (extra telefoon)
HFP (binnenkomende/uitgaande op-
roepen),
telefooncontacten,
Bluetooth
®
-speler
a)
Bluetooth
®
-speler
a)
a)
Er kan slechts één extern apparaat als Bluetooth
®
-speler met het infotainment worden verbonden.
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 197 Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden of als een simkaart met geactiveerde telefoondiensten
in de externe module is gestoken.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden
ingedrukt.
Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 197
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool
)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Kiezen van het noodoproepnummer
1)
resp. functietoets van het favoriete
contact » pag. 175
Weergave van de lijst met gekoppelde telefoons (in de functietoets ver-
schijnt de naam van de basistelefoon / de in de externe module gesto-
ken simkaart met geactiveerde telefoondiensten)
Verwisselen van de basistelefoon door de extra telefoon (in de functie-
toets verschijnt de naam van de extra telefoon)
Weergave van de lijst met gekoppelde telefoons die als bron van het te-
lefooncontact beschikbaar zijn - er is geen telefoon voor telefooncon-
tacten verbonden
Weergave van de lijst met gekoppelde telefoons die als bron van het te-
lefooncontact beschikbaar zijn - er is een telefoon voor telefooncontac-
ten verbonden
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactlijst afhankelijk van het verbindingsty-
pe » pag. 174
Weergave van een menu met tekstberichten (sms) / optie voor het ge-
bruik van een simkaart of van een telefoon voor het oproepen van het
menu met tekstberichten (sms) (bij nieuwe tekstberichten verschijnt bij
de functietoets het aantal mededelingen)
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast
de functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 140
A
B
C
D
E
1)
In enkele landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
167
Telefoon
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van het telefoonnetwerk, bij aanwezige simkaart in de
externe module of rSAP-verbinding en ook verbindingstype en dataover-
dracht
Signaalsterkte van het datadienstnetwerk (geldt voor het infotainment
Columbus)
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Ontvangen sms
Uitgevoerde dataoverdracht
De pincode van de in de externe module gestoken simkaart is niet inge-
voerd
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Swing.
Afb. 198
Telefoon: Hoofdmenu
Het hoofdmenu Telefoon wordt weergegeven als een telefoon met het info-
tainment is verbonden.
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als een ander, als laatste geopende menu wordt weergegeven, dan moet voor
het weergeven van het hoofdmenu Telefoon opnieuw de toets

worden
ingedrukt.
F
G

Hoofdmenu - Informatie en functietoetsen » afb. 198
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roaming verschijnt vóór de
naam het symbool
)
Functietoetsen van favoriete contacten
Keuze van geheugengroep voor favoriete contacten
Weergave van de lijst van gekoppelde telefoons (in de functietoets ver-
schijnt de naam van de telefoon)
Kiezen van het noodoproepnummer
1)
resp. functietoets van het favoriete
contact » pag. 175
Ingeven van het telefoonnummer
Weergave van de telefooncontactenlijst » pag. 174
Weergave van de oproeplijst (bij oproepen bij afwezigheid wordt naast
de functietoets het aantal oproepen bij afwezigheid getoond)
Instellingen van het menu Telefoon » pag. 146
Symbolen in de statusregel
Signaalsterkte van telefoonnetwerk
Ladingstoestand van de telefoonaccu
Gemiste oproep
Actief gesprek
Koppeling en verbinding
Inleiding
Het bereik van de verbinding tussen de telefoon en het infotainment is be-
perkt tot het interieur van de wagen.
Om een telefoon met het infotainment te kunnen verbinden, moeten de beide
apparaten met elkaar via Bluetooth
®
worden gekoppeld.
De koppelingsprocedure is van het aantal al verbonden telefoons of van het
gebruik van de in de externe module gestoken simkaart afhankelijk (Columbus)
» pag. 171.
Afhankelijk van het infotainmenttype kunnen maximaal 20 externe apparaten
worden gekoppeld. Na het bereiken van het maximale aantal wordt door de
koppeling van het volgende externe apparaat het langst niet-gebruikte appa-
raat vervangen.
A
B
C
1)
In enkele landen kan de functie mogelijk niet beschikbaar zijn.
168
Infotainment
Voor het verbinden met een al gekoppelde telefoon hoeft er niet te worden
gekoppeld. Het is voldoende om de telefoon in de lijst met gekoppelde tele-
foons op te zoeken en de verbinding te maken.
ATTENTIE
De koppeling en verbinding van een telefoon met het infotainment alleen
bij stilstaande wagen uitvoeren - gevaar voor ongevallen!
Voorwaarden voor de koppeling
Afb. 199
QR-Code met verwijzing naar de
ŠKODA-internetwebsites
De telefoon kan onder de volgende voorwaarden met het infotainment wor-
den gekoppeld.
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth
®
-functie van het infotainment en van de telefoon is inge-
schakeld.
De zichtbaarheid van het infotainment en de telefoon is ingeschakeld.
De telefoon bevindt zich binnen het bereik van het Bluetooth
®
-signaal van
het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Met het infotainment is geen extern apparaat via Apple CarPlay verbon-
den.
De koppeling kan zowel vanaf het infotainment als vanaf de telefoon worden
uitgevoerd.
Tijdens de koppelings- en verbindingsprocedure worden op het infotainment-
beeldscherm en op het telefoondisplay aanwijzingen weergegeven. Deze mel-
dingen dienen in acht te worden genomen en zo nodig te worden bevestigd
(bv. goedkeuring voor het importeren van contacten, verbinding van de Blue-
tooth
®
-speler enz.).
Compatibiliteit en update
Door het inlezen van de QR-code » afb. 199 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, kan informatie over de compatibiliteit van de tele-
foons en beschikbare updates voor het Bluetooth
®
van het infotainment wor-
den weergegeven.
http://go.skoda.eu/infotainment
Koppelings- en verbindingsprocedure
Telefoon met het infotainment koppelen
Beschikbare externe Bluetooth
®
-apparaten in de telefoon opzoeken.
Het infotainment selecteren (naam van het infotainment
Bluetooth
Naam:
).
De pincode bevestigen en zo nodig invoeren en bevestigen om de koppeling
te bevestigen.
De telefoon wordt met het infotainment verbonden of alleen hieraan gekop-
peld, en wel afhankelijk van het aantal reeds verbonden externe apparaten en
van het gebruik van de in de externe module gestoken simkaart (Columbus).
infotainment met de telefoon koppelen
Indien geen telefoon met het infotainment is verbonden, de toets

in-
drukken en vervolgens de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
of: Indien een telefoon met het infotainment is verbonden, dan in het hoofd-
menu Telefoon de functietoets
Telefoon zoeken
aantippen.
of: Als in de externe module een simkaart met geactiveerde telefoondien-
sten is gestoken, dan in het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Tele-
foon zoeken
aantippen.
In de lijst met gevonden externe Bluetooth
®
-apparaten de gewenste tele-
foon kiezen.
De pincode bevestigen (zo nodig invoeren en bevestigen), om de koppeling
te bevestigen.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de koppelings- en verbindingspro-
cedure meldingen en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervan-
ging van het verbonden externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
Mogelijke verbindingstypen voor telefoons, eventueel voor de simkaart in de
externe module » pag. 166.
169
Telefoon
Beheer gekoppelde externe apparaten
Afb. 200 Infotainment Columbus: Lijst met gekoppelde externe appara-
ten / lijst met beschikbare Bluetooth®-profielen
Afb. 201 Infotainment Swing: Lijst met gekoppelde externe apparaten /
lijst met beschikbare Bluetooth®-profielen
In het hoofdmenu
Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde externe apparaten kunnen bij de afzonderlijke ex-
terne apparaten de volgende symbolen voor de Bluetooth
®
-profielen verschij-
nen » afb. 200 resp. » afb. 201 -
.
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
wit Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Geldt voor het infotainment Columbus met de in de externe module aange-
brachte simkaart
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
Grijs
Extern apparaat kan alleen voor het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat worden verbonden
blauw
Extern apparaat is verbonden en het gebruik van de
telefooncontacten en de functie tekstberichten van
dit externe apparaat is mogelijk
Geldt voor het infotainment Swing
Symbool
Symbool-
kleur
Functie
wit Extern apparaat kan als telefoon worden verbonden
groen Extern apparaat is als telefoon verbonden
wit
Extern apparaat kan als Bluetooth
®
-speler worden
verbonden
groen Extern apparaat is als Bluetooth
®
-speler verbonden
Verbinding opbouwen
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe appara-
ten kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen selec-
teren » afb. 200 resp. » afb. 201 -
.
Indien reeds externe Bluetooth
®
-apparaten met het infotainment zijn verbon-
den, worden door het infotainment tijdens de verbindingsprocedure meldin-
gen en opties voor het mogelijke verbindingstype (bv. vervanging van het ver-
bonden externe Bluetooth
®
-apparaat) weergegeven.
170
Infotainment
Verbinding verbreken
Het gewenste externe apparaat in de lijst met gekoppelde externe appara-
ten kiezen.
Het gewenste profiel uit de lijst met beschikbare Bluetooth
®
-profielen selec-
teren » afb. 200 resp. » afb. 201 -
.
Wissen van het gekoppelde externe apparaat
Om te wissen een van de volgende functietoetsen aantippen.
- Wissen van alle externe apparaten
- Wissen van het gewenste externe apparaat
Het wissen door het aantippen van de functietoets
Wissen
bevestigen.
Gebruiken van de simkaart in de externe module
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Afb. 202
Simkaart in de externe module steken
Afb. 203
De pincode van de simkaart inge-
ven
De in de externe module gestoken simkaart kan voor telefoon- en datadien-
sten worden gebruikt.
Alle wissen
resp.
Alle
Voor het gebruik van de simkaart moet de telefoonfunctie van de externe mo-
dule zijn ingeschakeld.
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
Simkaart insteken
De simkaartopening bevindt zich in een externe module in het dashboardkas-
tje aan bijrijderszijde.
Er moet een simkaart van het formaat mini (standaardformaat 25x15 mm) wor-
den gebruikt.
De simkaart (met de afgesneden hoek naar links gericht) in de betreffende
opening steken, tot deze "vastklikt" » afb. 202.
Als vóór het aanbrengen van de simkaart een of meerdere telefoons met het
infotainment verbonden waren en eveneens de telefoondiensten van de sim-
kaart worden geselecteerd, dan wordt de verbinding met de eerder verbonden
telefoons verbroken.
Simkaart de eerste keer gebruiken
Bij het voor de eerste keer in de externe module steken van de simkaart ver-
schijnt het volgende menu.
Ook telefonie
- Data- en telefoondiensten worden geactiveerd (het hoofdmenu
Telefoon wordt weergegeven).
Alleen dataverbindingen
- Alleen de datadiensten van de ingestoken simkaart
worden geactiveerd.
Wilt u later de geactiveerde diensten wijzigen, dan moet u de toets

in-
drukken en de functietoets
Simkaart alleen voor dataverbinding gebr.
aantip-
pen.
Pincode ingeven en opslaan
Als de simkaart door een pincode is beveiligd, dan moet de pincode van de
simkaart worden ingegeven » afb. 203.
Indien men de ingegeven pincode in het infotainmentgeheugen wil opslaan
dan moet vóór de bevestiging van de pincode de functietoets
worden aan-
getipt.
De ingegeven pincode bevestigen.
Dataverbinding met de simkaart opbouwen
Na het ingeven van de pincode wordt er door het infotainment om het opbou-
wen van een dataverbinding gevraagd.
171
Telefoon
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Bij onvoldoende ingesteld netwerk vraagt het infotainment om een netwerk-
instelling.
De functietoets
Instellingen netwerk
aantippen.
De dataprovider kiezen.
De parameters van de dataverbinding instellen.
Pincode wijzigen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Instellingen pin-
code
Pincode wijzigen
aantippen.
De nieuwe pincode ingeven en bevestigen.
Simkaart verwijderen
Op de ingestoken simkaart drukken.
De simkaart "springt" in de verwijderpositie.
De simkaart uit de opening verwijderen.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans
dat het infotainment wordt beschadigd.
Geen simkaart met adapter gebruiken, de simkaart kan tijdens het rijden
door trillingen van de wagen uit de adapter vallen - de kans bestaat dat de ex-
terne module wordt beschadigd.
Als men de simkaart uit de opening laat steken, dan kan deze tijdens het rij-
den door wagentrillingen uit de opening vallen.
rSAP
Geldt voor het infotainment Columbus met in de externe module aangebrach-
te simkaart.
Het Bluetooth
®
-profiel rSAP (telecommunicatie van de simgegevens) maakt in
tegenstelling tot het Bluetooth
®
-profiel HFP tevens het gebruik mogelijk van
de datadiensten van de verbonden telefoon (als dit profiel door de telefoon
wordt ondersteund en de datadiensten in deze telefoon zijn geactiveerd)
» pag. 180.
Voor het gebruik van het Bluetooth
®
-profiel rSAP moet de telefoonfunctie van
de externe module zijn ingeschakeld.
In-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Telefooninterface "Business"
aantippen.
De koppelings- en verbindingsprocedure vindt op dezelfde manier plaats als bij
het Bluetooth
®
-profiel HFP » pag. 168.
Als het rSAP-profiel van de te verbinden telefoon wordt ondersteund, dan pro-
beert het infotainment om via dit profiel verbinding te maken. Afhankelijk van
de telefoon is het mogelijk om de verbinding via het rSAP-profiel in de tele-
foon te verbieden of toe te staan.
Als zich in de externe module een simkaart met actieve telefoondiensten be-
vindt, dan is het mogelijk om de telefoon via het rSAP-profiel met het infotain-
ment te verbinden.
Let op
Als een extern apparaat via Apple CarPlay of Android Auto met het infotain-
ment wordt verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding via rSAP niet
mogelijk.
172
Infotainment
Telefoonfuncties
Telefoonnummer invoeren en kiezen
Afb. 204 Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Numeriek toetsen-
bord / bewerken van het telefoonnummer
Afb. 205
Infotainment Swing: Numeriek toetsenbord / bewerken van het
telefoonnummer
Telefoonnummer ingeven en kiezen
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het numerieke toetsenbord invoeren » afb. 204
resp. » afb. 205 -
.
Het ingegeven nummer door aantippen van de functietoets
selecteren.
Functietoetsen van het numerieke toetsenbord
Ingeven van het laatst gekozen nummer / keuze van ingegeven tele-
foonnummer
Noodoproep (geldt alleen voor sommige landen)
Pechoproep in geval van pech
Informatie-oproep (informatie betreffende de producten en diensten
van het merk ŠKODA)
Keuze van het voicemailnummer (voor het infotainment Swing wordt de
functie niet ondersteund)
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Weergave van de functietoetsen
/
voor de beweging van de cursor
in de invoerregel » afb. 204 resp. » afb. 205
Pech- en informatie-oproep
De pech- en informatie-oproepen zijn gratis. Er wordt alleen een telefoonge-
sprek overeenkomstig de tarieven van de provider afgerekend.
De telefoonnummers zijn al in de fabriek ingesteld. Als de nummers moet wor-
den veranderd, dan dient er een ŠKODA Servicepartner te worden opgezocht.
Als er geen pech- resp. informatie-oproep kan worden gedaan, dan een af-
spraak maken bij de ŠKODA Servicepartner.
Contact via numerieke toetsenbord zoeken
Het numerieke toetsenbord kan ook voor het zoeken van een contact worden
gebruikt.
Worden bv. de cijfers 32 ingegeven, dan worden naast het numerieke toetsen-
bord in het gedeelte
A
» afb. 204 resp. » afb. 205 contacten met de letter-
volgorde DA, FA, EB enz. weergegeven.
Voicemailbox (geldt niet voor het infotainment Swing)
Als het voicemailboxnummer niet wordt geïmporteerd of als dit niet is inge-
voerd, dan kan dit als volgt worden ingevoerd of gewijzigd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Voicemail-
nummer:
aantippen.
Voor het kiezen van het voicemailboxnummer de functietoets
aantippen
of op het numerieke toetsenbord de functietoets
ingedrukt houden.
Let op
Het numerieke toetsenbord kan ook tijdens een telefoongesprek worden
weergegeven.
173
Telefoon
Lijst met telefooncontacten
Afb. 206 Infotainment Columbus, Amundsen: Lijst met telefooncontac-
ten / contactdetails
Afb. 207 Infotainment Swing: Lijst met telefooncontacten / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een lijst
met de telefooncontacten weergegeven » afb. 206 resp. » afb. 207 -
.
Als de basistelefoon met het infotainment is verbonden, dan worden de tele-
fooncontacten uit deze telefoon gebruikt.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde telefoondiensten bevindt, dan zijn de telefooncontacten van
de simkaart beschikbaar. Eventueel kan nog een extern apparaat voor het im-
porteren van telefooncontacten worden geselecteerd, door de functietoets
D
» afb. 197 op pag. 167 aan te tippen.
Functietoetsen
Contact zoeken
Keuze van een nummer in de lijst met telefooncontacten (indien een tele-
fooncontact meerdere telefoonnummers bevat, wordt na de keuze van
het contact een menu met de voor dit contact opgeslagen telefoonnum-
mers getoond).
Weergave van de contactdetails
Keuze van het nummer in de contactdetails
Bewerken van het telefoonnummer van het contact voordat er wordt ge-
beld
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Voorlezen van de contactnaam door de gegenereerde infotainmentstem
Openen van het menu voor het verzenden van een tekstbericht (sms)
Infotainment Columbus, Amundsen:
Begin van de routegeleiding naar het contactadres
Lijst importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon resp. de simkaart (Colum-
bus) met het infotainment, begint het importeren van de telefooncontacten in
het infotainmentgeheugen. Het importeren kan ook meerdere minuten duren.
In het telefoonboek van het infotainment zijn 4.000 (Columbus) resp. 2.000
(Amundsen, Bolero, Swing) vrije geheugenplaatsen voor geïmporteerde tele-
fooncontacten beschikbaar. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers be-
vatten.
Het aantal geïmporteerde contacten kan in het menupunt
Gebruikersprofiel
Contacten importeren:
resp.
Cont. import.
worden bepaald.
Als er tijdens het importeren een fout optreedt, verschijnt op het beeldscherm
een overeenkomstige melding.
Lijst updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het infotainment wordt de lijst
automatisch geüpdatet.
Het updaten kan ook handmatig als volgt worden uitgevoerd.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Gebruikersprofiel
Contacten
importeren:
resp.
Cont. import.
aantippen.
A
B
C
174
Infotainment
Beheer voorkeurscontacten (favorieten)
Afb. 208
Infotainment Columbus, Amund-
sen, Bolero: Favoriete contacten
Afb. 209
Infotainment Swing: Favoriete
contacten
Favoriet toekennen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 208
resp. » afb. 209 aantippen.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Verbinding met een favoriet maken
De functietoetsen voor voorkeurscontacten maken het direct kiezen van het
telefoonnummer van het contact mogelijk.
De favorieten zijn in twee geheugengroepen beschikbaar.
Voor het wisselen van geheugengroep de functietoets
B
» afb. 208 resp.
» afb. 209 aantippen.
Voor het kiezen de bezette functietoets
A
» afb. 208 resp. » afb. 209 aan-
tippen.
Toegekende favoriet wijzigen
In het hoofdmenu Telefoon de gewenste vrije functietoets
A
» afb. 208
resp. » afb. 209 ingedrukt houden.
Op het gewenste contact (eventueel een van de contactnummers) drukken.
Favoriet wissen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Gebruikersprofiel
Favorieten beheren
aantippen.
De gewenste functietoets van het favoriete contact aantippen en het wissen
bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantippen van de functietoets
Alle
wissen
/
Alle
en het bevestigen van het wissen worden gewist.
Oproeplijst
Afb. 210
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero: Oproeplijst / con-
tactdetails
Afb. 211 Infotainment Swing: Oproeplijst / contactdetails
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een op-
roeplijst weergegeven » afb. 210 resp. » afb. 211 -
.
De oproeplijst kan ook tijdens een telefoongesprek worden weergegeven.
175
Telefoon
Functietoetsen
Instelling van de weergave afhankelijk van de soort oproep
Alle
- Lijst met alle oproepen
Gemiste oproepen
/
Gemiste
- Lijst met gemiste oproepen
Gekozen nrs.
/
Gekozen
- Lijst van gekozen nummers
Beantw. oproepen
/
Beantw.
- Lijst met beantwoorde oproepen
Keuze van een nummer in de oproepenlijst
Weergave van de contactdetails
Keuze van het nummer in de contactdetails
Bewerking van het telefoonnummer voordat het wordt gekozen (geldt
niet voor het infotainment Swing)
Symbolen voor de oproepsoort
Geaccepteerde oproep
Uitgaande oproep
Gemiste oproep
Telefoongesprek
Afhankelijk van de gesprekscontext kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd.
Keuze beëindigen / inkomende oproep afwijzen / oproep beëindigen
Inkomende oproep aannemen / naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Infotainment Columbus, Amundsen, Bolero:
Conferentie tot stand brengen » pag. 176
Oproepdetails tonen (voor zover het contact in de lijst is opgeslagen)
» pag. 174
Handsfreeset uit-/inschakelen (gesprek naar de telefoon/naar het
infotainment omschakelen)
Voor het uitschakelen van de handsfreeset, in het hoofdmenu Telefoon de
functietoets
Handsfree
tijdens het voeren van een gesprek aantippen.
Voor het inschakelen van de handsfreeset, de functietoets
tijdens een ac-
tief gesprek aantippen.
A
B
C
Conferentie
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 212 Conferentie / conferentiedetails
De conferentie is een gezamenlijk telefoongesprek met minimaal 3 en maxi-
maal 6 deelnemers.
Conferentie starten/extra deelnemers oproepen
Gedurende een oproep/een conferentie de volgende oproep uitvoeren.
of: De nieuwe binnenkomende oproep beantwoorden door de functietoets
aan te tippen.
Om de conferentie te starten resp. naar de conferentie terug te keren, de
functietoets
aantippen.
Actieve conferentie
Tijdens een actueel conferentiegesprek verschijnt op het scherm de gespreks-
duur. Contextafhankelijk kunnen de volgende functies worden gekozen.
Conferentie vasthouden - Conferentie tijdelijk verlaten (deze wordt op
de achtergrond voortgezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Conferentiedetails weergeven
Conferentiedetails
Tijdens de actuele conferentie de functietoets
aantippen » afb. 212 -
.
Er wordt een lijst van de andere conferentiedeelnemers getoond. Afhankelijk
van het telefoontype kunnen de volgende functies worden gekozen » afb. 212
-
.
176
Infotainment
Deelnemerdetails weergeven
Gesprek met een deelnemer buiten de conferentie om
Gesprek met een conferentiedeelnemer beëindigen
Tekstberichten (sms)
Hoofdmenu
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 213
Hoofdmenu tekstberichten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
aantippen, er wordt een
hoofdmenu voor tekstberichten getoond » afb. 213.
Eventueel kiezen of als bron van de tekstberichten de in de externe module
gestoken simkaart of de telefoon (Columbus) moet worden gebruikt.
Afhankelijk van het type verbonden telefoon kunnen de volgende functies
worden uitgevoerd.
Openen van een lijst met sjablonen voor snel antwoorden
Nieuwe sms
- Schrijven en verzenden van het bericht
Inkomend
- Openen van een lijst met ontvangen berichten
Verzonden
- Openen van een lijst met verzonden berichten
Uitgaand
- Openen van een lijst met berichten die niet zijn verzonden
Sjablonen
- Openen van een lijst met concepten (berichten in bewerking)
Gewist
- Openen van een lijst met gewiste berichten
Contactgegevens verzenden
- Verzending van de contactdetails (visitekaartje)
(Columbus)
A
Weergave van de gekozen bron van de tekstberichten (geldt voor het
infotainment Columbus)
Als zich in de externe module een simkaart met telefoondiensten bevindt en
tegelijkertijd een telefoon met het infotainment is verbonden, dan kan worden
ingesteld voor welke bron, na het aantippen van de functietoets
in het
hoofdmenu Telefoon, een menu met tekstberichten automatisch moet worden
weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon de functietoetsen
Sms-instellingen
Stan-
daard account
aantippen.
De gewenste menupunt kiezen.
Nieuw tekstbericht
Afb. 214
Ingeven van een tekstbericht / weergeven van een tekstbericht
Afb. 215 Contactenlijst / ontvangerlijst
Opstellen en verzenden van bericht
In het hoofdmenu voor tekstberichten de functietoets
aantippen » afb. 213
op pag. 177.
177
Telefoon
Een bericht schrijven en de functietoets  » afb. 214 - aantippen, het
tekstbericht wordt getoond » afb. 214 - .
De functietoets
aantippen.
De ontvanger van het bericht uit de getoonde contactenlijst selecteren of
het telefoonnummer door het aantippen van de functietoets
» afb. 215 -
ingeven.
De functietoets
» afb. 215 -
aantippen, het bericht wordt verstuurd
Tijdens het opstellen van het bericht wordt in de functietoets

het aantal in-
gevoerde tekens aangegeven » afb. 214 -
.
Het maximumaantal in te geven tekens in een bericht bedraagt 440. Bevat een
bericht meer dan 70 tekens, dan wordt dit in meerdere berichten opgedeeld.
Weergave van tekstbericht
Nadat de weergave van het bericht is geopend » afb. 214 -
, kunnen de vol-
gende functies worden uitgevoerd.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Opslaan van het bericht als concept
Openen van een lijst met sjablonen met de mogelijkheid om de gemar-
keerde tekst door het gekozen sjabloon te vervangen
Openen van de contactenlijst
Het bericht kan worden gewijzigd, door het bericht in de weergave aan te ra-
ken.
Contactenlijst
Nadat de contactenlijst is geopend, kunnen de volgende functies worden uit-
gevoerd » afb. 215 -
.
Toevoegen van een contact aan de ontvangerlijst
Contact zoeken
Ingeven van het telefoonnummer
Terugkeren naar weergave van bericht
Na het kiezen van het contactnummer of ingeven van het telefoonnummer
verschijnt op het beeldscherm de ontvangerlijst » afb. 215 -
.
Ontvangerlijst
Door het aantippen van een van de functietoetsen kunnen de volgende func-
ties worden uitgevoerd » afb. 215 -
.
A
Weergave van de contactenlijst met de mogelijkheid om verdere ontvan-
gers van het bericht toe te voegen/te verwijderen (om terug te keren naar
de ontvangerlijst » afb. 215 -
de functietoets
aantippen)
Verwijderen van het contact uit de ontvangerlijst
Verzenden van bericht
Terugkeren naar weergave van bericht
Ontvangen tekstbericht
Bij ontvangst van een nieuw bericht wordt naast de functietoets
het aantal
van de nieuw ontvangen berichten en tegelijk in de statusregel het symbool
weergegeven.
Voor het openen van de lijst met ontvangen berichten de toets

indruk-
ken en vervolgens de functietoets
aantippen.
Een bericht kiezen.
De inhoud van het bericht en het volgende menu worden weergegeven.
Voorlezen van de tekst door de gegenereerde infotainmentstem
Weergave van een menu met overige opties
Antwoorden met sjabloon
- Beantwoording met een sjabloon
Huidige sms wissen
- Verwijderen van het getoonde tekstbericht (geldt
voor het infotainment Columbus, als de simkaart in de externe module
is gestoken of de telefoon via het
®
-profiel rSAP is verbonden)
Nummers weergeven
- Herkenning van de telefoonnummers in het bericht
inclusief het contactnummer (herkende nummers kunnen direct worden
gekozen resp. vóór het bellen worden bewerkt of hieraan kan een be-
richt worden verzonden)
Doorsturen van een bericht, met de optie om het bericht nog vóór het ver-
zenden aan te passen
Antwoord aan de afzender via een bericht
178
Infotainment
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Hotspot (WLAN)
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de weergave van audiobestanden
in het menu Media (indien het aangesloten externe apparaat dit mogelijk
maakt) of voor de bediening van het infotainment via een applicatie in het ex-
terne apparaat (bv. ŠKODA Media Command) worden gebruikt.
Voorwaarde voor de WLAN-functie is, dat het contact is ingeschakeld. Na het
inschakelen van het contact verschijnt de laatst gebruikte WLAN-verbinding.
Het is mogelijk om maximaal 8 externe apparaten op de infotainment-hotspot
aan te sluiten en tegelijkertijd het infotainment met de hotspot van een ander
extern apparaat te verbinden.
Als zich in de externe module van het infotainment Columbus een simkaart
met geactiveerde datadiensten bevindt of als een verbinding met de telefoon
via het Bluetooth
®
-Profil rSAP aanwezig is, dan is het niet mogelijk een verbin-
ding met de hotspot van het externe apparaat tot stand te brengen.
Extern apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment
verbinden
Infotainment-hotspot in-/uitschakelen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
Mobiele hotspot
aantippen.
Infotainment-hotspot instellen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
Instellingen hotspot
aantippen.
De instelling van de benodigde menupunten in het volgende menu uitvoe-
ren.
Veiligheidsniveau:
- Instelling van de verbindingsbeveiliging
Netwerksleutel
- Invoeren van het toegangswachtwoord
SSID: ...
- Naam van de infotainment-hotspot
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden
- In-/uitschakelen van de zichtbaarheid van de
infotainment-hotspot
De functietoets
Opslaan
aantippen, om de ingestelde parameters van de info-
tainment-hotspot op te slaan.
Verbinding maken
In het externe apparaat WiFi inschakelen en beschikbare hotspots zoeken.
De infotainment-hotspot selecteren (eventueel het benodigde wachtwoord
invoeren).
Het tot stand brengen van de verbinding bevestigen.
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op de infotainment-hot-
spot via WPS inschakelen.
Let op
Indien het externe apparaat met de hotspot (WLAN) van het infotainment is
verbonden, dan is het gebruik van de dataverbinding van het externe apparaat
niet mogelijk.
Infotainment met de hotspot (WLAN) van het externe apparaat
verbinden
Afb. 216 Lijst met beschikbare WLAN-netwerken: Infotainment Colum-
bus / infotainment Amundsen
Voor het in-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
WLAN
aan-
tippen.
179
Hotspot (WLAN) en dataverbinding
Beschikbare hotspots tonen
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
WLAN
WLAN
1)
aantippen.
Bij ingeschakelde WLAN-functie wordt een lijst met de beschikbare of eerder
verbonden hotspots met de volgende informatie en functietoetsen weergege-
ven » afb. 216.
Zoeken naar beschikbare hotspots
In-/uitschakelen van het WLAN van het infotainment
Handmatig naar hotspots zoeken en verbinding opbouwen
Automatisch tot stand brengen van de beveiligde verbinding met de hot-
spot door middel van WPS (geldt voor het infotainment Amundsen)
Functietoetsen van de beschikbare hotspots
Verbreken van de verbinding met de actueel verbonden hotspot door het
wissen van het toegangswachtwoord uit het infotainmentgeheugen (de
functietoets wordt alleen weergegeven als een verbinding tot stand is ge-
bracht)
Actuele verbinding
Wi-Fi-sterkte van de hotspot van het externe apparaat
Verbinding maken
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven, eventueel de lijst door het
aantippen van de functietoets
Zoeken
actualiseren.
De gewenste hotspot selecteren.
Als de toegang tot de hotspot met een wachtwoord is beveiligd, dan moet
het vereiste wachtwoord worden ingegeven.
Verbinding handmatig zoeken en tot stand brengen
WLAN in het infotainment inschakelen.
De lijst met beschikbare hotspots weergeven.
De functietoets
Handmatige instellingen
aantippen en de benodigde hotspot-pa-
rameters instellen.
De functietoets
Verbinden
aantippen.
Als de parameters voor het zoeken correct zijn ingesteld en de hotspot be-
schikbaar is, dan wordt de verbinding tot stand gebracht.
A
B
C
D
E
F
Beveiligde verbinding via WPS tot stand brengen (geldt voor het
infotainment Amundsen)
WLAN in het infotainment inschakelen.
In het externe apparaat de optie voor aansluiting op het externe apparaat via
WPS inschakelen.
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
WLAN
Mobiele
hotspot
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Verbinding met de hotspot beëindigen
Bij de gewenste hotspot (WLAN) de toets

indrukken en vervolgens de
functietoets
WLAN
WLAN
Wissen
aantippen.
Dataverbinding
Via een dataverbinding kan het infotainment met internet worden verbonden.
De dataverbinding kan op een van de volgende manieren worden opgebouwd.
Dataverbinding via WLAN
Het infotainment met de hotspot van een extern apparaat met geactiveerde
datadiensten verbinden » pag. 179, Infotainment met de hotspot (WLAN) van
het externe apparaat verbinden.
Dataverbinding via de simkaart in de externe module (geldt voor het
infotainment Columbus)
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in de externe module steken
» pag. 171, Gebruiken van de simkaart in de externe module.
Dataverbinding via rSAP (geldt voor het infotainment Columbus)
Het infotainment via het Bluetooth
®
-profiel rSAP met een telefoon met ge-
activeerde datadiensten verbinden » pag. 172, rSAP.
VOORZICHTIG
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt formaat bestaat de kans dat
het CarStick-apparaat wordt beschadigd.
Let op
Aan het gebruik van de internetverbinding kunnen door de contractvoorwaar-
den van uw dataprovider kosten verbonden zijn.
1)
Zolang het infotainment met de hotspot van het externe apparaat is verbonden, wordt in deze functie-
toets de naam hiervan aangegeven
180
Infotainment
SmartLink
Inleidende informatie
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen, Bolero.
Afb. 217
Informatie over SmartLink op de
ŠKODA-internetpagina's
Door het lezen van de QR-code » afb. 217 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over het SmartLink systeem.
http://go.skoda.eu/connectivity-smartlink
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde applicaties van een extern,
via USB aangesloten apparaat op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
en te bedienen.
SmartLink ondersteunt de volgende communicatiesystemen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
®
Door middel van de applicaties op het verbonden externe apparaat bestaat bij-
voorbeeld de mogelijkheid om navigatie te gebruiken, te telefoneren, muziek
te luisteren enz.
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele applicaties tijdens het rijden
niet of slechts beperkt mogelijk.
Afhankelijk van het type van het verbonden externe apparaat kunnen enkele
applicaties met de stem, via het infotainmentbeeldscherm, met de bedienings-
elementen van het infotainment of met de toetsen op het multifunctiestuur-
wiel worden bediend.
De spraakbediening van het aangesloten externe apparaat kan door het inge-
drukt houden van de toets

of het ingedrukt houden van de toets op het
multifunctiestuurwiel worden geactiveerd.
VOORZICHTIG
Voor de verbindingsopbouw is het noodzakelijk dat de datum en tijd in het in-
fotainment correct ingesteld zijn. Als de datum en tijd aan de hand van het
GPS-signaal worden ingesteld, dan kunnen bij een slechte ontvangst van het
GPS-signaal problemen met de verbindingsopbouw optreden.
Let op
Tijdens de verbindingsprocedure kunnen op het infotainmentbeeldscherm en
op het telefoondisplay aanwijzingen worden weergegeven. Deze meldingen
moeten in acht worden genomen en eventueel worden bevestigd (bv. voor het
vrijgeven van de dataoverdracht, het vrijgeven van de contactimport, het vrij-
geven van de tekstberichten).
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma te gebruiken.
Bij enkele aangesloten apparaten is het voor een probleemloze werking van
de SmartLink-functie nodig, dat het aangesloten apparaat gedurende de totale
verbindingstijd "ontgrendeld" is.
Hoofdmenu
Afb. 218 Hoofdmenu: Geen verbinding / voorbeeld van een actieve verbin-
ding
Voor het weergeven van het hoofdmenu SmartLink de toets

indrukken
en vervolgens de functietoets


aantippen.
181
SmartLink
Hoofdmenu - functietoetsen
Actieve verbinding
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbinding verbreken
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 141
Verbinding opbouwen
Het externe apparaat via een aansluitkabel op de USB-ingang aansluiten
» pag. 92.
In het hoofdmenu SmartLink het aangesloten externe apparaat en het type
communicatiesysteem kiezen » afb. 218 -
.
Terugkeer naar het hoofdmenu van de actieve verbinding vanuit een ander
infotainmentmenu
(bv. vanuit het menu Radio)
De toets

indrukken en de actieve verbinding selecteren.
Verbinding verbreken
Om de verbinding te beëindigen, in het hoofdmenu SmartLink de functie-
toets
aantippen » afb. 218 -
.
of de kabel van de USB-ingang losmaken.
Als de verbinding door het aantippen van de functietoets
in het hoofdmenu
SmartLink is beëindigd, dan moet bij het opnieuw aansluiten van het externe
apparaat de verbinding opnieuw worden opgebouwd.
Als de verbinding door het losmaken van de kabel van de USB-ingang is beëin-
digd, dan wordt bij het opnieuw aansluiten van het externe apparaat het
hoofdmenu van de als laatste actieve verbinding weergegeven.
Android Auto
Inleiding
De Android Auto-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
A
Als een extern apparaat via Android Auto met het infotainment is verbonden,
dan worden alle op dat moment verbonden telefoons en de Bluetooth
®
-speler
losgekoppeld.
Het aan te sluiten externe apparaat bouwt automatisch een nieuwe telefoon-
verbinding via Bluetooth
®
als basistelefoon op Het aansluiten van een extra
telefoon en het gebruik van telefoondiensten van de in de externe module ge-
stoken simkaart zijn tijdens de duur van de verbinding niet mogelijk. Een even-
tuele dataverbinding via de in de externe module gestoken simkaart blijft mo-
gelijk » pag. 180.
Een via Android Auto verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan is het
mogelijk dat deze door het starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Android Auto-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaar-
borgd.
Hoofdmenu
Afb. 219
Android Auto: Hoofdmenu
Hoofdmenu - functietoetsen en informatie in het gedeelte
A
Navigatieapplicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoongesprekken, ontvangen tekst-
berichten, opdrachten in de werkmap, weer en dergelijke.
Muziekapplicaties
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink
182
Infotainment
Starten van de applicatie
De functietoets van de betreffende applicatie aantippen om de applicatie te
starten.
Als naast de functietoets in het gedeelte
A
het symbool
verschijnt, dan
wordt door het opnieuw aantippen van deze functietoets een lijst met verdere
applicaties getoond.
Apple CarPlay
Inleiding
De Apple CarPlay-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden op-
gebouwd.
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
De dataverbinding is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
De spraakbediening is in het aan te sluiten externe apparaat ingeschakeld.
Als een extern apparaat via Apple CarPlay met het infotainment wordt verbon-
den, dan is het gebruik van de Bluetooth
®
-verbinding niet mogelijk en is het
menu Telefoon niet beschikbaar. Een eventuele dataverbinding via de sim-
kaart blijft mogelijk » pag. 180.
Een via Apple CarPlay verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze door het starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie be-
eindigd. Dit geldt ook omgekeerd.
Een lijst van externe apparaten, ondersteunde regio's en applicaties die de
Apple CarPlay-verbinding ondersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc. Buiten de ondersteunde regio's is de werking niet gewaar-
borgd.
Hoofdmenu
Afb. 220
Apple CarPlay: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie
Lijst met beschikbare applicaties
Meer pagina's met applicaties (weergave van volgende pagina door met
een vinger zijwaarts over het beeldscherm te vegen of door de draaiknop
te draaien)
)
Afhankelijk van hoelang de functietoets wordt bediend:
Aantippen - Terugkeren naar het hoofdmenu Apple CarPlay
Vasthouden - Inschakelen van de spraakbediening
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu Apple CarPlay de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb. 220 selecteren.
MirrorLink
®
Inleiding
Afb. 221
Informatie over MirrorLink® op
de ŠKODA-internetpagina's
De MirrorLink
®
-verbinding kan onder de volgende voorwaarden worden opge-
bouwd.
A
B
183
SmartLink
Het contact is ingeschakeld.
Het infotainment is ingeschakeld.
Het aan te sluiten externe apparaat is ingeschakeld.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbinding in het aangesloten exter-
ne apparaat ingeschakeld is.
Voor het gebruik van het menu Telefoon moet de telefoon nog vóór het op-
bouwen van de MirrorLink
®
-verbinding via Bluetooth
®
met het infotainment
worden verbonden.
Een via MirrorLink
®
verbonden extern apparaat kan niet als audiobron in het
menu Media worden gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het infotainment, dan wordt
deze niet door het starten van de routegeleiding in de MirrorLink
®
-applicatie
beëindigd.
Door het lezen van de QR-code » afb. 221 of na het invoeren van het volgende
adres in de webbrowser, wordt de internetpagina geopend met informatie
over de MirrorLink
®
-applicaties.
http://go.skoda.eu/connectivity
Hoofdmenu
Afb. 222
MirrorLink®: Hoofdmenu
Hoofdmenu - Functietoetsen en informatie
Terugkeer naar het hoofdmenu SmartLink » pag. 181
Weergave van een lijst met actieve applicaties met de mogelijkheid deze
te beëindigen
Weergave van de laatst getoonde applicatie (zo lang een applicatie inge-
schakeld is / weergave van de displayinhoud van het aangesloten externe
apparaat
Instellingen van het menu SmartLink » pag. 141
Lijst met applicaties
Verdere pagina's met applicaties (door met de vinger opzij te bewegen
over het beeldscherm worden verdere pagina's met applicaties weergege-
ven)
Applicatie is niet gecertificeerd voor bediening tijdens het rijden
Bediening
Afb. 223
Voorbeeld van de actieve Mirror-
Link®-applicatie
Starten van de applicatie
In het hoofdmenu MirrorLink
®
de gewenste applicatie in het gebied
A
» afb.
222 op pag. 184 selecteren.
De applicatie start en de volgende functietoetsen worden getoond.
Weergave van de functietoetsen boven/onder
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
®
Verbergen/weergeven van de functietoetsen
De regelaar
indrukken.
Weergave van de actieve applicatie
In het hoofdmenu van de MirrorLink
®
-verbinding de functietoets
» afb. 222
op pag. 184 aantippen, de als laatste weergegeven applicatie wordt weerge-
geven.
Voor het weergeven van een andere applicatie moet in het hoofdmenu van de
MirrorLink
®
-verbinding de functietoets van de gewenste applicatie
A
» afb.
222 op pag. 184 worden aangetipt.
Beëindiging van de actieve applicatie
De functietoets
aantippen.
De functietoets van de gewenste applicatie met het symbool
aantippen.
Door het aantippen van de functietoets
Alle sluiten
worden alle actieve applica-
ties beëindigd.
A
B
184
Infotainment
Functieproblemen
Als er problemen met de MirrorLink
®
-verbinding optreden, dan kan in het
beeldscherm een van de volgende meldingen worden getoond.
Storing: overdracht
- het externe apparaat losmaken en weer aansluiten
MirrorLink®-audio is niet beschikbaar
- het externe apparaat losmaken en weer
aansluiten
MirrorLink® is met dit mobiele apparaat slechts beperkt beschikbaar.
- het aangesloten
apparaat kan niet tijdens het rijden worden gebruikt
Het mobiele apparaat is geblokkeerd. Het mobiele apparaat deblokkeren om MirrorLink® te
gebruiken, alstublieft
- het aangesloten externe apparaat "deblokkeren"
De app kan niet worden gestart of werkt niet.
- het externe apparaat losmaken en
weer aansluiten
Navigatie
Inleidende informatie
Navigatie - Werking
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
De routegeleiding wordt als volgt gestart.
Een nieuw reisdoel opzoeken/invoeren of een van de opgeslagen reisdoelen
selecteren.
In de reisdoeldetails het starten van de routegeleiding bevestigen, eventueel
de routeopties instellen.
Het favoriete routetype selecteren, als het infotainment dit verlangt.
Er volgt een routeberekening en de routegeleiding start.
De routegeleiding vindt plaats met behulp van grafische rijadviezen en naviga-
tiemeldingen.
Het is mogelijk om tijdens de routegeleiding andere reisdoelen aan de route
toe te voegen of om de route aan te passen.
Als een verkeersinformatiezender beschikbaar is, dan kan informatie over ver-
keersopstoppingen door het infotainment worden geanalyseerd en eventueel
een alternatieve route worden aangeboden.
Als van de route wordt afgeweken, wordt de route opnieuw berekend.
GPS-satellietsignaal
Het infotainment maakt voor de routegeleiding gebruik van het GPS-satelliet-
signaal (Global Positioning System).
Buiten het bereik van het GPS-satellietsignaal (bv. in het bos, in tunnels, par-
keergarages) voert het infotainment de routegeleiding slechts beperkt uit met
behulp van in de wagen aanwezige sensoren.
Het infotainment biedt de mogelijk om in het extra venster
Positie
» afb. 226 op
pag. 187 de volgende informatie over de actuele geografische wagenpositie
en over het satellietsignaal weer te geven.
Geografische lengte
Geografische breedte
185
Navigatie
Hoogte boven de zeespiegel
Aantal ontvangen/beschikbare satellieten
Als geen GPS-satellietsignaal beschikbaar is, worden geen waarden weerge-
geven
Navigatiegegevens
Navigatiegegevensbron Columbus
De navigatiegegevens zijn in het interne infotainmentgeheugen opgeslagen.
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen, moet de originele SD-kaart
met de navigatiegegevens in de betreffende opening in de externe module
zijn gestoken » pag. 127.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verloren is, kan een nieuwe origi-
nele SD-kaart uit het programma met ŠKODA Originele Accessoires worden be-
steld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie niet.
Versie van de navigatiegegevens vaststellen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Versie-informatie
aantippen.
Navigatiegegevens bijwerken
We adviseren om de navigatiegegevens geregeld te actualiseren (bv. in ver-
band met nieuw aangelegde wegen, gewijzigde verkeerstekens).
Informatie over het updaten van de navigatiegegevens kan bij een ŠKODA
Partner worden opgevraagd of staat op de volgende ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Hoofdmenu
Afb. 224
Navigatie: Hoofdmenu
Voor de weergave de toets

indrukken.
Als het hoofdmenu Navigatie niet wordt weergegeven, dan de toets

op-
nieuw indrukken.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 224
Contextafhankelijk:
Er vindt geen reisdoelinvoer plaats - Zoeken/invoeren van een nieuwe
reisdoel
Er vindt een reisdoelinvoer plaats - Het volgende menu wordt weergege-
ven
Routeplan
- Weergave van het routeplan » pag. 199
Route op kaart wijzigen
- Weergave van een menu voor het wijzigen van de
route op de kaart (geldt voor het infotainment Columbus) » pag. 200
File vooruit
- Handmatige instelling van de verkeersopstopping » pag.
204
Reisdoel ingeven
- Zoeken/invoeren van een nieuw(e) reisdoel / tussen-
stop » pag. 188
Routegeleiding stoppen
- Beëindiging van de routegeleiding » pag. 198
Het volgende menu wordt weergegeven:
Positie opslaan
- Opslaan van de actuele wagenpositie als vlaggetjesrei-
sdoel » pag. 191
Routes
- Weergave van de lijst met opgeslagen routes » pag. 200
Reisdoelen
- Weergave van de lijst met opgeslagen reisdoelen » pag. 190
Laatste reisdoelen
- Weergave van de lijst met de laatste reisdoelen waar-
heen een routegeleiding heeft plaatsgevonden » pag. 190
Thuisadres
- Routegeleiding naar het thuisadres » pag. 191
Zoeken naar bijzondere reisdoelen in de categorieën
,
en
Instellingen voor kaartweergave » pag. 193
186
Infotainment
Weergaveregeling
Media
/
Radio
/
Tv-tuner
(geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Instellingen van de Navigatie » pag. 141
Kaart
Afb. 225
Kaartbeschrijving
Op de kaart kunnen de volgende informatie en functietoetsen worden ge-
toond.
Wagenpositie
Route
Functietoetsen voor de kaartbediening » pag. 193
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoelen
Functietoets voor de weergave van een verkeersopstopping » pag. 203
Informatie over maximumsnelheid
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Reisdoelpositie
Thuisadres
Favorietenpositie
Informatie in de statusregel
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Afstand tot reisdoel
Route naar de tussenstop
Geschatte rijtijd tot het reisdoel
Geschatte rijtijd tot de tussenstop
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop

A
B
C
D
E
F
G
Splitscreen
Afb. 226
Splitscreen
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Split-
screen
aantippen.
Voor het selecteren van de inhoud van het splitscreen
A
» afb. 226 de func-
tietoets
aantippen en afhankelijk van de context een van de volgende me-
nu's selecteren.
Audio
- Weergaveregeling
Radio
/
Media
/
Tv-tuner
(geldt voor het infotainment Co-
lumbus)
Kompas
- Weergave van de actuele wagenpositie ten opzichte van de wind-
streken
Meestgeb. route.
- Weergave van de drie meest gereden routes (als geen route-
geleiding plaatsvindt) » pag. 198
Manoeuvre
- Weergave van grafische rijadviezen (als een routegeleiding
plaatsvindt) » pag. 197
Positie
- Weergave van de geografische coördinaten van de actuele wagenpo-
sitie
Kaart
- Weergave van de voorbeeldkaart (geldt voor het infotainment Colum-
bus) » pag. 195
187
Navigatie
Reisdoel zoeken en invoeren
Reisdoel/Bijzonder reisdoel zoeken
Afb. 227 Reisdoel zoeken: Hoofdmenu / lijst met gevonden reisdoelen
De functie maakt het zoeken naar reisdoelen of bijzonder reisdoelen (POI) door
het invoeren van trefwoorden mogelijk.
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Indien geen menu voor het zoeken van een reisdoel wordt weergegeven,
maar een voor het ingeven via het adres of op de kaart, dan de functietoets
Zoeken
aantippen.
Reisdoel zoeken
In de invoerregel voor de naam van het bijzondere reisdoel resp. de categorie
bijzondere reisdoelen (POI), de plaatsnaam, straatnaam resp. het huisnum-
mer/de postcode ingeven.
Indien men een reisdoel (bv. POI) in de huidige omgeving van de wagen wil
zoeken, dan de naam van het reisdoel, bv. "Restaurant", ingeven.
Indien men een reisdoel (bv. POI) in een concrete plaats wil zoeken, dan de
naam van het reisdoel en de locatie, bv. "Restaurant Amsterdam", ingeven.
Tijdens het invoeren worden in het gebied
D
» afb. 227 reisdoelen weergege-
ven die het beste overeenkomen met de ingevoerde informatie.
Als een routegeleiding naar bv. een in de omgeving van het gekozen reisdoel
gelegen parkeerplaats of restaurant moet worden uitgevoerd, dan moet in de
reisdoeldetails van het gekozen reisdoel de functietoets
In omgeving
worden
aangetipt. Vervolgens het gewenste reisdoel opzoeken en selecteren.
Beschrijving van de functietoetsen » afb. 227
Zoekselectie
- Zoeken naar een reisdoel of bijzonder reisdoel (POI) aan de hand van
de naam
- Zoeken naar een bijzonder reisdoel op de route (alleen mogelijk als
een routegeleiding bezig is)
- Zoeken naar een reisdoel in de omgeving van het ingevoerde reisdoel
(na het selecteren in de reisdoeldetails » pag. 196)
Invoerregel
Afhankelijk van of een teken in de invoerregel staat, wordt het volgende
menu getoond.
- Weergave van een lijst met gevonden reisdoelen overeenkomstig de
ingevoerde tekens » afb. 227 -
- Kiezen van het type zoeken/invoeren van reisdoelen (geen teken in-
gevoerd)
Zoeken
- Zoeken naar reisdoel/bijzonder reisdoel » afb. 227
Adres
- Reisdoel invoeren via het adres » pag. 189, Reisdoel via het
adres ingeven
Op kaart
- Reisdoel invoeren via het kaartpunt of met behulp van GPS-co-
ordinaten » pag. 189
Lijst met de laatste reisdoelen (geen teken ingevoerd) / lijst met uitge-
zochte reisdoelen
Alfanumeriek toetsenbord
Lijst met gevonden reisdoelen
Voor de weergave van de lijst met gevonden reisdoelen » afb. 227 -
de
functietoets
aantippen.
In de lijst met gevonden reisdoelen worden maximaal 6 reisdoelen, met een
letter gemarkeerd, getoond. In de kaart zijn dan deze reisdoelen met het sym-
bool
en een letter gemarkeerd, die overeenkomt met de letter in de lijst met
gevonden reisdoelen.
A
B
C
D
E
188
Infotainment
Reisdoel via het adres ingeven
Afb. 228 Reisdoel via het adres ingeven: Hoofdmenu / lijst met gevonden
plaatsen
Hoofdmenu weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Als het menu voor het invoeren van reisdoelen via het adres » afb. 228 -
niet wordt weergegeven, de functietoets
Adres
aantippen.
Reisdoel ingeven
Het adres van het reisdoel ingeven en vervolgens bevestigen.
Tijdens het ingeven worden in de ingaveregel contextafhankelijk de betreffen-
de namen (bv. plaats- of straatnaam) voorgesteld. Er wordt de voorkeur gege-
ven aan reeds eerder ingegeven namen.
De huidige positie van het voorgestelde reisdoel, dat in de ingaveregel tussen
haakjes staat, kan op de kaart door het aantippen van de functietoets
Kaart
worden weergegeven.
Lijst met gevonden plaatsen
Het is mogelijk dat tijdens het ingeven van een plaatsnaam automatisch een
kaart met een lijst van plaatsen met dezelfde naam wordt aangegeven » afb.
228 -
.
De lijst met gevonden plaatsen kan ook tijdens het ingeven van het adres door
het aantippen van de functietoets
worden opgeroepen.
In de lijst met gevonden plaatsen worden maximaal 6 plaatsen, met een letter
gemarkeerd, getoond. Op de kaart zijn dan deze plaatsen met het symbool
en een letter gemarkeerd die overeenkomt met de letter in de lijst met gevon-
den reisdoelen.
Als er meerdere plaatsen werden gevonden, dan kan de lijst worden doorge-
bladerd, door de regelaar
te draaien of de schuifknop te verschuiven.
Let op
Tijdens het ingeven van een plaatsnaam is het mogelijk om in plaats van een
straat het centrum van de ingegeven plaats als reisdoel te kiezen door het
aantippen van de functietoets
Centrum
.
Na het ingeven van de straatnaam kan het huisnummer of de kruising aan de
hand van de naam/het nummer van de straat die hierop uitkomt worden inge-
geven.
Reisdoel op kaart en met behulp van GPS-coördinaten ingeven
Afb. 229 Reisdoel ingeven: Reisdoelingave via het kaartpunt / via de GPS-
coördinaten
Kaart weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
aantippen.
Er vindt een routegeleiding plaats - in het hoofdmenu Navigatie de functie-
toets
Reisdoel ingeven
aantippen.
Vervolgens de functietoets
aantippen en het menupunt
Op kaart
selecte-
ren.
Reisdoel via het punt invoeren
Tijdens het invoeren van een bestemming op de kaart kan de aangegeven
kaartschaal handmatig worden gewijzigd » pag. 194, Handmatige schaalwij-
ziging.
189
Navigatie
Door het aanraken van het beeldscherm het gewenste reisdoel in het vizier
verschuiven » afb. 229 - .
Het invoeren van het reisdoel door het aantippen van de functietoets

be-
vestigen.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
De functietoets met de gewenste waarde van de GPS-coördinaten voor de
geografische breedte
en geografische lengte
aantippen » afb. 229 -
.
De gewenste waarde instellen en de reisdoelinvoer door het aantippen van
de functietoets

bevestigen.
Als in de navigatiegegevens van het infotainment informatie over ingevoerde
punten beschikbaar is, dan worden deze in plaats van de GPS-coördinaten
aangegeven (bv. adres
A
» afb. 229).
Tankstation, restaurant of parkeerplaats opzoeken
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot het snel opzoeken van tankstati-
ons, restaurants of parkeerplaatsen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De functietoets van de gewenste categorie aantippen.
Afhankelijk van de volgende context wordt een lijst met max. 200 bijzondere
reisdoelen van de gekozen categorie weergegeven.
Er vindt geen routegeleiding plaats - de dichtstbijzijnde reisdoelen in een
omtrek van 200 km van de actuele wagenpositie worden weergegeven.
Er vindt een routegeleiding plaats - de reisdoelen op de route of in de direc-
te omgeving van de route worden weergegeven.
Bij ingeschakelde functie
Tankopties
Voorkeurstankstation kiezen
worden
de voorkeurstankstations bij het zoeken naar tankstations op de eerste drie
posities weergegeven.
Laatste reisdoelen
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
Details van het laatste reisdoel
In het hoofdmenu Navigatie de toets

indrukken.
Als geen routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het laatste
reisdoel aangegeven waarnaar een routegeleiding heeft plaatsgevonden. Als
een routegeleiding plaatsvindt, dan worden de details van het uiteindelijke
reisdoel aangegeven
Laatste reisdoelen in het menu voor het zoeken van reisdoelen/bijzondere
reisdoelen
In het menu voor het zoeken naar reisdoelen in het gebied
D
» afb. 227 op
pag. 188 wordt een beknopte lijst met de laatste reisdoelen getoond.
Functietoetsen in de lijst met laatste reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van de details van het gekozen reisdoel » pag. 196
Reisdoelgeheugen
Afb. 230
Lijst met opgeslagen reisdoelen / categorie van de opgeslagen
reisdoelen kiezen
Lijst met opgeslagen reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
» afb. 230 -
aantippen en een van de volgende catego-
rieën van de opgeslagen reisdoelen kiezen » afb. 230 -
Zoeken
190
Infotainment
Alle opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel (wagenpositie ten tijde van de opslag)
- Opgeslagen reisdoel (handmatig opgeslagen reisdoel / in vCard-for-
maat geïmporteerd reisdoel)
- Favoriet (reisdoel met extra favorieteneigenschap)
Favorieten (de locatie van de favoriet wordt op de kaart door het symbool
weergegeven).
Telefooncontactadressen van de verbonden telefoon resp. de ingestoken
simkaart.
Functietoetsen van de lijst met opgeslagen reisdoelen
- Reisdoel zoeken op naam (de functietoets wordt bij meer dan 5 aan-
wezige vermeldingen aangegeven)
- Weergave van reisdoeldetails » pag. 196
Reisdoel opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Laatste reisdoelen
aantippen.
De functietoets
op het gewenste reisdoel aantippen, de reisdoeldetails
worden aangegeven.
De functietoets
Opslaan
aantippen.
Het reisdoel eventueel hernoemen en het opslaan bevestigen.
"Vlaggetjesreisdoel" (actuele wagenpositie) opslaan
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Positie opslaan
aantippen.
Door het vervolgens aantippen van de functietoets
Hernoemen
kan het vlag-
getjesreisdoel worden hernoemd en als reisdoel in het reisdoelgeheugen
worden opgeslagen.
Door het opslaan van het volgende vlaggetjesreisdoel wordt het laatst opge-
slagen vlaggetjesreisdoel overschreven. Om het bestaande vlaggetjesreisdoel
te behouden, moet dit reisdoel in het infotainmentgeheugen worden opgesla-
gen.
Reisdoel als favoriet opslaan/opheffen
Het is niet mogelijk om een contactadres, een vCard-reisdoel of een afbeelding
als favoriet op te slaan.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets
op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Favoriet
aantippen.
Zoeken
Reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aantippen.
De functietoets
aantippen en de gewenste reisdoellijst selecteren.
De reisdoeldetails door het aantippen van de functietoets
op het gewenste
reisdoel tonen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Thuisadres
Thuisadres vastleggen
Bij een niet ingevuld thuisadres als volgt handelen.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie of via de adresingave vastleggen.
Thuisadres wijzigen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Thuis-
adres invoeren
aantippen.
De functietoets
Bewerken
aantippen.
Het thuisadres bewerken, bijvoorbeeld via de actuele wagenpositie of via het
vastleggen van het adres.
Thuisadres wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Gebrui-
kersgegevens wissen
Thuisadres
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Import eigen reisdoelen
Inleiding
Afb. 231
MyDestination-applicatie op de
ŠKODA-internetpagina's
191
Navigatie
In dit hoofdstuk staan reisdoelen beschreven die in het infotainmentgeheugen
kunnen worden geïmporteerd.
Eigen reisdoelen kunnen met de ŠKODA-applicatie "MyDestination" worden
gemaakt.
Door het inlezen van de QR-code » afb. 231 of na het invoeren van het volgen-
de adres in de webbrowser, wordt nadere informatie over de applicatie
"MyDestination" weergegeven.
http://go.skoda.eu/my-destination
Eigen reisdoel in vCard-formaat
In het infotainmentgeheugen kan een eigen reisdoel in vCard-formaat (*.vcf)
van een SD-kaart of een USB-bron worden geïmporteerd.
Importeren
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met het be-
stand van het eigen reisdoel aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Reisdoe-
len importeren (SD/USB)
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Routegeleiding
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aan-
tippen.
Het gewenste geïmporteerde reisdoel opzoeken en selecteren.
Het eigen reisdoel wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Reisdoelen
aan-
tippen.
De functietoets
op het gewenste eigen reisdoel aantippen.
In de reisdoeldetail de functietoets
Bewerken
Wissen
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Eigen categorieën bijzondere reisdoelen (Mijn bijzondere
reisdoelen POI)
Import/actualisering
De SD-kaart in de externe module steken resp. een USB-bron met de catego-
rieën bijzondere reisdoelen aansluiten.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bij-
zondere reisdoelen updaten (SD/UMG)
Updaten
aantippen.
De bron kiezen en het importeren bevestigen.
Als in het infotainmentgeheugen een gelijknamige categorie voor eigen bij-
zondere reisdoelen al bestaat, dan wordt deze bij het importeren overschre-
ven.
Reisdoelen van de eigen categorie op de kaart weergeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz.
reisdoelen kiezen
Mijn bijzondere reisdoelen (Personal POI)
aantippen.
Alle eigen categorieën voor bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Geheugen beheren
Mijn bij-
zondere reisdoelen wissen
aantippen.
De functietoets
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Afbeelding met GPS-coördinaten
Afb. 232
Afbeelding met GPS-coördinaten
Het infotainment biedt de mogelijkheid van een routegeleiding naar de in de
afbeelding opgeslagen GPS-coördinaten.
De toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Afbeeldingen
aantippen.
De aangesloten bron selecteren en de afbeelding met GPS-coördinaten ope-
nen.
De functietoets
» afb. 232 in de afbeelding aantippen, er wordt een menu
met de optie voor het starten van de routegeleiding geopend.
De afbeelding kan uit een extern apparaat afkomstig zijn, waarin bij het op-
stellen van het beeld GPS-coördinaten worden opgeslagen. Deze kan eventu-
eel in de applicatie "MyDestination" worden vervaardigd en geïmporteerd
» afb. 231 op pag. 191.
192
Infotainment
Kaart
Kaartpunt aantippen
Afb. 233
Menu na het aantippen van het
kaartpunt
Door het aantippen van de kaart in het hoofdmenu Navigatie worden het sym-
bool
en een menu met de volgende menupunten (contextafhankelijk) weer-
gegeven » afb. 233.
Weergave van de details van het geselecteerde punt (bv. adres)
Weergave van de details van het bijzondere reisdoel / weergave van de
lijst met bijzondere reisdoelen
Begin van de routegeleiding naar het geselecteerde punt
Invoegen van het geselecteerde punt als volgende reisdoel in de actuele
routegeleiding
Begin van de routegeleiding naar de favoriet
Begin van de routegeleiding naar het thuisadres
Reisdoel zoeken in de omgeving van het geselecteerde punt » pag. 188
Definiëren van het startpunt voor de demo-modus (als deze ingescha-
keld is) » pag. 197
Bijzondere reisdoelen op de kaart tonen
Voor het in-/uitschakelen van de weergave in het hoofdmenu Navigatie de
functietoets
Bijz. reisd.
aantippen.
Om de aan te geven bijzondere reisdoelen te selecteren, in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Categorieën voor bijz. reisdoelen kiezen
aantippen en de gewenste categorieën (maximaal 10) kiezen.
A
B
C
Opties voor de kaartweergave
Afb. 234
Opties voor de kaartweergave
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De volgende functietoetsen worden weergegeven » afb. 234.
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
Weergave van de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het reisdoel
Weergave van de positie van het reisdoel resp. van de volgende tussen-
stop op de kaart (afhankelijk van de instelling van het menupunt )
Uitgebreide instellingen
Statusregel:
)
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunctie (afhankelijk van de ac-
tueel ingeschakelde wagenverlichting)
Kaartweergave in dagfunctie
Kaartweergave in nachtfunctie
In-/uitschakelen van de weergave van het splitscreen » pag. 187
In-/uitschakelen van de weergave van de gekozen bijzondere reisdoelen-
categorie » pag. 193, Kaartpunt aantippen
Als de kaartschaal van de 2D- resp. 3D-weergave kleiner is dan 10 km (5 mijl),
dan wordt de kaart automatisch als 2D ingesteld en naar het noorden gericht.
Als de schaal tot boven deze waarde wordt vergroot, dan wordt de kaart naar
de uitgangsweergave teruggeschakeld.
A
B
C
D
E
193
Navigatie
Kaartschaal
Afb. 235
Functietoetsen voor de kaart-
schaalwijziging
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal handmatig te wijzigen of de au-
tomatische schaalwijziging in te schakelen.
Symbolen van schaalfunctietoetsen
In kaartgedeelte
A
» afb. 235 worden contextafhankelijk de volgende functie-
toetsen en informatie getoond.
Actuele hoogte boven de zeespiegel
Kaartweergave op verkleinde schaal
Grootte van de handmatig ingestelde kaartschaal
Grootte van de automatisch ingestelde kaartschaal
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Handmatige schaalwijziging
De grootte van de kaartschaal kan op een van de volgende manieren worden
gewijzigd.
De regelaar
draaien.
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en deze naar elkaar resp. uit
elkaar trekken.
Inschakelen van automatische schaalwijziging
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
aantippen.
De functietoets
wordt groen gemarkeerd.
De automatische schaal is alleen actief als de kaart op de wagenpositie gecen-
treerd is (de functietoets
resp.
wordt niet weergegeven).
Als de automatische schaal actief is, wijzigt de kaartschaal automatisch, af-
hankelijk van de gereden route (snelweg - kleine kaartschaal/plaats - grote
kaartschaal) alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
Uitschakelen van automatische schaalwijziging
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets aantippen.
De functietoets
wordt wit gemarkeerd.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt verschoven of de schaal
handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
resp.
aantip-
pen.
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden verkleind en vervolgens
weer hersteld.
Wijziging van de kaartrichting
Afb. 236
Wijziging van kaartrichting
Een wijziging van de kaartrichting is onder de volgende voorwaarden mogelijk.
De kaart bevindt zich in de 2D-weergave.
De kaart is gecentreerd (de functietoets
/
wordt niet weergegeven).
De kaartschaal bedraagt max. 10 km.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht
Een wijziging van de kaartrichting is alleen in de 2D-weergave mogelijk, als de
kaart gecentreerd is (de functietoets
resp.
wordt niet weergegeven» pag.
195, Kaartcentrering).
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de kaart automatisch in de rich-
ting noorden gericht
194
Infotainment
Voor het wijzigen van de kaartrichting in het hoofdmenu Navigatie de func-
tietoets
1)
A
» afb. 236 aantippen.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool
van de wagenpositie draait, de kaart en het Poolster-symbool
1 )
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool
1 )
draaien, het symbool
van de wagenpo-
sitie draait niet.
Kaartcentrering
Afb. 237
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of routepositie worden ge-
centreerd.
Op de kaart in de functietoets
A
» afb. 237 worden afhankelijk van de kaart-
weergave de volgende symbolen weergegeven.
Centrering op de wagenpositie (in de 2D- of 3D-kaartweergave)
Centrering op de reisdoelpositie (in de reisdoelpositieweergave)
Centrering en weergave van de complete route (in de routeweerga-
ve)
Opties van kaartweergave in extra venster
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 238 Kaart in extra venster / voorbeeld van een functietoetsenmenu
In het extra venster de functietoets
Kaart
resp.
aantippen
» afb. 238 -
.
Contextafhankelijk worden er enkele van de volgende functietoetsen getoond
» afb. 238 -
.
Kaartweergave met de route vanaf de actuele wagenpositie tot aan het
reisdoel
Wijziging van kaartrichting
1 )
2D - tweedimensionale kaartweergave
3D - driedimensionale kaartweergave
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Verkeerstekens weergeven
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de in de navigatiegegevens opge-
slagen of door de frontcamera herkende verkeerstekens tijdens de routegelei-
ding op het infotainmentbeeldscherm te tonen
G
» afb. 225 op pag. 187.
Voor het in-/uitschakelen van de verkeerstekenweergave in het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Kaart
Verkeerstekens weergeven
aantippen.
Voor sommige wagens bestaat de mogelijkheid om een waarschuwing in te
stellen bij het overschrijden van de toegestane, door een verkeersteken be-
grensde snelheid.
1)
De letter binnen het symbool is van de ingestelde infotainmenttaal afhankelijk.
195
Navigatie
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Snelheidswaarschuwing:
aantippen.
Voor het rijden met aanhangwagen adviseren wij om de herkenning van ver-
keerstekens m.b.t. aanhangwagens in te schakelen.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
aantippen.
Routegeleiding
Inleiding
Door het starten van de routegeleiding naar een reisdoel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden ingevoegd.
De routegeleiding gebeurt als volgt.
Door grafische rijadviezen op het infotainmentbeeldscherm en op het display
van het instrumentenpaneel.
Door navigatiemeldingen.
Het infotainment probeert desondanks een routegeleiding mogelijk te maken,
ook als de navigatiegegevens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreffende gebied zijn.
Telkens wanneer u de rijadviezen negeert of van de route afwijkt, wordt de
route opnieuw berekend.
VOORZICHTIG
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de actuele situatie afwijken (bv.
door verouderde navigatiegegevens).
Reisdoeldetails
Afb. 239
Reisdoeldetails
In de reisdoeldetails » afb. 239 worden de volgende menupunten en informa-
tie weergegeven.
Gebied met functietoetsen
Gedetailleerde reisdoelinformatie
Reisdoelpositie op de kaart
Weergave van reisdoeldetails
De reisdoeldetails kunnen op een van de volgende manieren worden weerge-
geven.
Tijdens het invoeren van een reisdoel.
Door de functietoets aan te tippen
in de reisdoellijst.
Door het aantippen van

in het hoofdmenu Navigatie (de details van het
laatste reisdoel worden aangegeven waarnaar een routegeleiding plaats-
vindt of heeft plaatsgevonden).
Functietoetsen
Met behulp van de functietoetsen bij
A
kunnen contextafhankelijk de volgen-
de functies worden uitgevoerd.
Start/stop van de routegeleiding.
Zoeken naar een reisdoel in de buurt » pag. 188.
Instelling van de routeopties.
Reisdoel opslaan.
Bewerking van het reisdoel (het reisdoel kan worden gewist, hernoemd of
als favoriet worden opgeslagen).
Kiezen van het telefoonnummer van het bijzondere reisdoel (als een telefoon
met het infotainment is verbonden » pag. 168, Koppeling en verbinding)
Routeberekening en start van de routegeleiding
Afb. 240
Alternatieve routes
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde routeopties. Deze route-
opties kunnen worden ingesteld:
Routeopties
.
A
B
C
196
Infotainment
Alternatieve routes
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes wordt na de berekening van
een nieuwe route het volgende menu getoond » afb. 240.
- Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd en een zo kort moge-
lijke afstand - de route is groen gemarkeerd
- Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een omweg nodig is
- de route is rood gemarkeerd
- Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor een langere reistijd
nodig is - de route is oranje gemarkeerd
In de functietoetsen van de alternatieve routes wordt informatie over de rou-
telengte alsmede de geschatte rijtijd en de volgende symbolen (geldt voor het
infotainment Columbus) getoond.
Gebruik van een tolsnelweg
Gebruik van een trein/veerpont
Gebruik van een toltunnel
Gebruik van een provinciale tolweg
Gebruik van een vignetplichtige provinciale weg
De mogelijkheid bestaat een al berekende alternatieve route te selecteren,
voordat de berekening van de overige routes is afgerond.
Door het kiezen van de routesoort wordt de routegeleiding gestart.
Wordt er binnen 30 s na het berekenen van alle routes geen route gekozen,
dan wordt de routegeleiding automatisch gestart overeenkomstig de ingestel-
de routesoort die de voorkeur heeft.
Routeberekening voor rijden met aanhangwagen
Voor het rijden met een aanhangwagen resp. met een ander op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen aangesloten accessoire, adviseren wij de aan-
hangwagenherkenning in te schakelen en zo nodig de maximumsnelheid bij
aanhangwagengebruik in te stellen.
Voor de routeberekening voor het rijden met aanhangwagen in het hoofd-
menu Navigatie de functietoets
Routeopties
aantippen.
Voor het instellen van de maximumsnelheid voor het rijden met aanhangwa-
gen de toets

indrukken en vervolgens de functietoets
Bestuurders-
hulpsysteem
Aanhangwagenherkenning
Maximumsnelheid voor aanhangwa-
gens
aantippen.
A
B
C
Demomodus
De Demo-modus is een rijsimulatie naar het ingevoerde reisdoel. De functie
biedt de mogelijkheid om de berekende route "als simulatie" te bekijken.
Bij ingeschakelde Demo-modus wordt vóór het starten van de routegeleiding
een menu voor de routegeleiding in de Demo-modus of normale functie ge-
toond.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Uitge-
breide instellingen
Demomodus
aantippen.
Bij ingeschakelde Demo-modus kan het routestartpunt worden gedefinieerd
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Startpunt demomodus bepalen
aantippen.
Het startpunt door het invoeren van het adres of via de actuele wagenpositie
definiëren.
Het startpunt van de Demo-modus kan ook worden ingesteld zolang de de-
momodus ingeschakeld is, door het gewenste kaartpunt aan te tippen en het
menupunt
Start demomodus
te selecteren » pag. 193, Kaartpunt aantippen.
Grafische rijadviezen
Afb. 241 Rijadviezen / rijadviesdetail
De weergave van de grafische rijadviezen gebeurt in het extra scherm
Manoeuv-
re
en op het display in het instrumentenpaneel.
In het splitscreen
Manoeuvre
worden de volgende rijadviezen getoond » afb. 241.
Straatnaam / huisnummer van de actuele wagenpositie
Rijdadviezen met straatnamen / straatnummers, met de route en de rijtijd
tot de manoeuvreplaats
A
B
197
Navigatie
Detail van het rijadvies (wordt in de buurt van het manoeuvre getoond)
Rijstrookadvies
Het infotainment maakt in het splitscreen
Manoeuvre
ook melding van via TMC
ontvangen verkeersopstoppingen, alsmede op snelwegen op parkeerplaatsen,
tankstations of restaurants.
Snelheidsbegrenzingen
Bij ingeschakelde functie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepas-
seerd
worden bij het passeren van de landsgrens de landspecifieke maximum-
snelheden getoond.
Deze snelheidsbegrenzingen kunnen door het aantippen van de functietoets
Maximumsnelheden
in het hoofdmenu Navigatie worden weergegeven.
Navigatiemeldingen
Het infotainment geeft tijdens de routegeleiding navigatiemeldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotainment gegenereerd. Een per-
fecte verstaanbaarheid van de melding (bijvoorbeeld straat- of stadnaam) kan
niet altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding kan door het indrukken van de draaiknop
wor-
den herhaald.
Het tijdstip van de navigatiemelding is afhankelijk van het wegtype waarop
wordt gereden en de gereden snelheid.
De soort van de navigatiemeldingen kan worden gekozen .
Navigatiemel-
dingen
.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Meestgebruikte routes
De meestgebruikte routes worden door het infotainment automatisch opge-
slagen. Hiervan kunnen max. 3 routes worden aangeboden die het beste over-
eenkomen met de actuele tijd, de dag van de week en de wagenpositie.
Een routegeleiding naar een van de meestgebruikte routes kan worden ge-
start zolang geen routegeleiding plaatsvindt.
Voor de weergave van het menu met de meestgebruikte routes, in het split-
screen de functietoets
Meestgeb. route.
Op kaart tonen
aantippen.
C
D
De gewenste route kiezen.
Er volgt een berekening van de gekozen route en de routegeleiding start.
De menuweergave in het extra venster kan in het hoofdmenu Navigatie door
het aantippen van de functietoets
Routeopties
Meestgeb. route
in-/uitge-
schakeld worden.
De opgeslagen meestgebruikte routes kunnen in het hoofdmenu Navigatie
door het aantippen van de functietoets
Geheugen beheren
Gebruikersgege-
vens wissen
Meestgeb. route.
gewist worden.
Let op
De routegeleiding op de meestgebruikte route vindt plaats zonder navigatie-
meldingen.
Beëindigen van de routegeleiding
De routegeleiding kan op een van de volgende manieren worden beëindigd.
Het definitieve reisdoel wordt bereikt.
In het hoofdmenu Navigatie door het aantippen van de functietoets
Rou-
tegeleiding stoppen
.
Door het uitschakelen van het contact gedurende langer dan 120 min.
Afbreken van de routegeleiding
Als het contact uit- en weer ingeschakeld wordt, dan wordt de routegeleiding,
afhankelijk van de onderbroken tijd, op een van de volgende manieren voort-
gezet.
Binnen 15 minuten - de routegeleiding wordt voortgezet rekening houdend
met de berekende route.
Van 15 tot 120 minuten - op het beeldscherm verschijnt de melding
Reisdoelge-
leiding voortzetten?
, na het bevestigen wordt de routegeleiding voortgezet re-
kening houdend met de berekende route.
Na 120 minuten - de routegeleiding wordt beëindigd.
198
Infotainment
Route
Routeplan
Afb. 242 Routeplan: Een routedoel / meerdere routedoelen
Tijdens de routegeleiding kan het routeplan (informatie over de actuele route)
worden weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routeplan
aantippen.
Een routedoel
In het routeplan wordt op het reisdoel de volgende informatie weergegeven
» afb. 242 -
.
Gebied met functietoetsen
Reisdoelinformatie
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / resterende rijtijd tot het reis-
doel
1)
Resterende afstand tot het reisdoel
Gekozen routesoort (zuinigste, snelste, kortste)
Actuele wagenpositie (adres / GPS-coördinaten)
De weergave van de aankomsttijd of de resterende rijtijd kan als volgt worden
ingesteld.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Uitgebreide instellingen
Tijdweergave:
aantippen.
A
B
C
D
Meerdere routedoelen
In het routeplan wordt op de betreffende reisdoelen de volgende informatie
weergegeven » afb. 242 -
.
Gebied met functietoetsen
Tussenstop (met doorlopend nummer)
Definitief reisdoel
Geschatte aankomsttijd bij het reisdoel / bij de tussenstop
Route naar reisdoel / tussenstop
Verwisseling van de reisdoelen
Wissen van het reisdoel
Voortzetting van de routegeleiding vanaf het gekozen reisdoel (eerdere
tussenstops worden overgeslagen)
Weergave van de reisdoeldetails » pag. 196
Reisdoel aan de route toevoegen
Bij
A
de functietoets
Reisdoel ingeven
aantippen en een nieuw reisdoel invoe-
ren.
of: Bij
A
de functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met
opgeslagen reisdoelen kiezen.
Elk volgend reisdoel wordt in de lijst als eerstvolgende reisdoel toegevoegd.
Reisdoelen onderling wisselen
De betreffende functietoets
ingedrukt houden en het reisdoel naar de ge-
wenste positie verschuiven.
Bij op de route al bereikte reisdoelen wordt onder de reisdoelnaam de aanwij-
zing
Reisdoel bereikt
getoond. Het is niet meer mogelijk om deze tussenstops
onderling te verwisselen.
Route opslaan
Bij
A
de functietoets
Opslaan
aantippen.
De bewerkte route als nieuwe route opslaan of de bestaande berekende
route vervangen.
De route wordt in de routelijst opgeslagen » pag. 200.
Routegeleiding beëindigen
Bij
A
de functietoets
Stoppen
aantippen.
A
1)
Indien de aankomsttijd op het definitieve reisdoel resp. resterende rijtijd langer is dan 24 uur wordt bin-
nen het symbool weergegeven.
199
Navigatie
Routewijziging op de kaart
Geldt voor het infotainment Columbus.
Afb. 243 Routewijziging op de kaart / omleidingspunt
Een route die geen tussenstops bevat, kan tijdens de routegeleiding worden
gewijzigd door het invoegen van een omleidingspunt.
Omleidingspunt invoegen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het beeldscherm op de route aanraken en het kruispunt naar de gewenste
plaats op de kaart (bv.
A
» afb. 243) verschuiven.
Het omleidingspunt
B
» afb. 243 wordt aan de route toegevoegd.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt aanpassen
In het hoofdmenu
Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
Het omleidingspunt
B
aanraken en naar een ander punt op de kaart ver-
schuiven.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Omleidingspunt verwijderen
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Route op kaart wijzigen
aantip-
pen.
De functietoets
Wegpunt wis.
aantippen.
De functietoets

aantippen.
Er volgt een nieuwe berekening van de route en de routegeleiding start.
Routelijst
In de routelijst bestaat de mogelijkheid routes te maken, op te slaan, te wissen
of de routegeleiding te starten.
Nieuwe route
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
Nieuwe route
aan-
tippen.
Een reisdoel op een van de volgende manieren invoegen.
De functietoets
Reisdoel ingeven
aantippen en een nieuwe reisdoel invoeren.
of: De functietoets
Reisdoelen
aantippen en een reisdoel in de lijst met opge-
slagen reisdoelen kiezen.
Om de opgestelde route op te slaan, de functietoets
Opslaan
aantippen.
De functietoets
Starten
aantippen, om een routegeleiding te starten.
Beheer van opgeslagen routes
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Routes
aantippen.
De gewenste route en vervolgens een van de volgende functies kiezen.
- Opgeslagen route wissen
- Route bewerken » pag. 199, Routeplan
- Route berekenen en routegeleiding starten » pag. 196, Routebereke-
ning en start van de routegeleiding
Wegpuntmodus
Inleiding
Geldt voor het infotainment Columbus.
Deze modus is geschikt voor routes buiten de gebaande wegen of voor gebie-
den waarvoor geen kaartgegevens beschikbaar zijn.
Het infotainment kan de gereden wegpuntenrit opnemen door automatisch of
handmatig geplaatste wegpunten.
Aansluitend is er de mogelijkheid de routegeleiding naar de opgeslagen weg-
puntenrit te starten of de wegpuntenrit op de SD-kaart op te slaan.
Wissen
Bewerken
Starten
200
Infotainment
Hoofdmenu
Afb. 244
Wegpuntmodus: Hoofdmenu
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
Wegpuntmodus
aantippen.
Het menu Wegpuntmodus wordt weergegeven » afb. 244.
Bij actieve routegeleiding wordt deze beëindigd na het kiezen van het menu
Wegpuntmodus.
Beschrijving van de functietoetsen
A
» afb. 244
Contextafhankelijk:
Er vindt geen routegeleiding plaats - Opnemen van een wegpuntenrit
starten / Beheer opgeslagen wegpuntenritten tonen / menu Wegpunt-
modus verlaten
Er wordt een wegpuntenrit opgenomen - Opnemen van een wegpun-
tenrit stoppen / Wegpunt handmatig instellen / menu Wegpuntmodus
verlaten
Er vindt een routegeleiding plaats - Routegeleiding stoppen / Het vol-
gende wegpunt overslaan / menu Wegpuntmodus verlaten
Instelling van de kaartweergave / Weergeven/verbergen van het split-
screen / Weergeven/verbergen van bijzondere reisdoelen op de kaart
Weergaveregeling
Radio
/
Media
/
Tv-tuner
De instelling Navigatie is in het menu Wegpuntmodus niet beschikbaar

Wegpunten opnemen
Afb. 245
Opnemen van een wegpuntenrit
Opname van een wegpuntenrit starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntenrit opnemen
aantippen.
Een van de volgende methodes om op te nemen kiezen.
Op kaart kiezen
- Reisdoel op de kaart ingeven en het opnemen van de weg-
punten starten
Opname starten
- Opnemen van de wegpunten starten zonder een reisdoel in
te geven
Opnemen van een wegpuntenrit
Nadat de opname van een wegpuntenrit is gestart kan, afhankelijk van de con-
text, de volgende informatie worden weergegeven » afb. 245.
Automatisch geplaatste wegpunten
Handmatig geplaatste wegpunten
Splitscreen
Wegpuntenrit
met het aantal reeds geplaatste wegpunten/het
maximaal toegestane aantal wegpunten
Wegpunt handmatig plaatsen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt handm. plaatsen
aantippen.
Opname beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Opname stoppen
aan-
tippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra het menu Wegpuntmodus wordt verla-
ten.
De opgenomen wegpunten worden na de opname samengevoegd in een weg-
puntenrit en opgeslagen in het wegpuntenritgeheugen.
A
B
C
201
Navigatie
Na het stoppen van de opname kan deze niet worden hervat. Een nieuwe op-
name moet worden gestart.
Opgeslagen wegpuntenrit rijden
Afb. 246
Weergave van een wegpuntenrit / rijden van een wegpuntenrit
Routegeleiding starten
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
aantippen.
De gewenste wegpuntenrit kiezen » afb. 247 op pag. 202.
De functietoets
aantippen.
Een van de volgende menu's kiezen » afb. 246 -
.
Rit omkeren
- De volgorde van de wegpunten omdraaien (geschikt voor het rij-
den van de wegpuntenrit in omgekeerde richting)
Volg. wegpunt
- Het volgende wegpunt overslaan
Starten
- Routegeleiding starten
Routegeleiding
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden door het infotainment geen
navigatiemeldingen gegeven.
Tijdens het rijden de op het infotainmentbeeldscherm weergegeven wegpun-
tenrit zo nauwkeurig mogelijk volgen.
Tijdens het rijden van een wegpuntenrit worden in het splitscreen
Wegpuntenrit
de richting en afstand tot het volgende wegpunt, het volgnummer van het vol-
gende wegpunt en het totale aantal wegpunten
1
» afb. 246 -
weergege-
ven.
De wegpuntenrit van de huidige wagenpositie tot het volgende wegpunt "ver-
kleint" geleidelijk tijdens het rijden "vanaf"
2
» afb. 246.
Als dicht genoeg langs het volgende wegpunt wordt gereden, wordt de route-
geleiding voortgezet naar het volgende wegpunt.
Als u een wegpunt wilt overslaan, maar niet wilt dat dit uit de wegpuntenrit
"verdwijnt" (bv. omdat de afstand tot dit wegpunt te groot is), dan is het moge-
lijk dit wegpunt "over te slaan" en de routegeleiding voort te zetten naar het
daaropvolgende wegpunt.
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunt overslaan
aan-
tippen.
Routegeleiding beëindigen
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Routegeleiding beëindi-
gen
aantippen.
De opname wordt ook beëindigd zodra de Wegpuntmodus wordt verlaten.
Wegpuntenritgeheugen beheren
Afb. 247
Beheer van het wegpuntenritge-
heugen
Voor het weergeven van een lijst met opgeslagen en geïmporteerde weg-
puntritten in het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpunten-
geheugen
aantippen.
In de functietoets voor de wegpuntenrit verschijnen de naam van de wegpun-
tenrit, de datum en het tijdstip van opslaan alsmede het aantal wegpunten.
De gewenste wegpuntenrit en vervolgens een van de volgende menupunten
kiezen » afb. 247.
Opslaan van de wegpuntenrit op de SD-kaart
Wissen van de wegpuntenrit
Hernoemen van de wegpuntenrit
Weergave van de wegpuntenrit » afb. 246 op pag. 202
202
Infotainment
Wegpuntenrit van de SD-kaart importeren
In het hoofdmenu Wegpuntmodus de functietoets
Wegpuntengeheugen
Importeren
aantippen.
De bron voor de opgeslagen wegpuntenrit kiezen en de import bevestigen.
Verkeersinformatie
Lijst met verkeersmeldingen
Afb. 248
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid voor het ontvangen van TMC-ver-
keersmeldingen (Traffic Message Channel), die informatie over verkeersop-
stoppingen bevat.
Voor de weergave van de lijst met verkeersmeldingen de toets

indruk-
ken.
In de lijst met verkeersmeldingen en op de kaart worden maximaal 6 meldin-
gen getoond, die van het symbool van een verkeersopstopping en een letter
zijn voorzien (bv.
,
,
) » afb. 248.
Naar de op de route aanwezige verkeersmeldingen wordt door middel van een
navigatiemelding gewezen.
Is het symbool

in de lijst met verkeersmeldingen doorgestreept, dan be-
vindt het infotainment zich buiten de actieradius van alle verkeersinformatie-
aanbieders.
Weergaveopties
Er vindt geen routegeleiding plaats - alle verkeersmeldingen worden ge-
toond.
Er vindt een routegeleiding plaats - na het aantippen van de functietoets
B
» afb. 248 kunnen in het getoonde menu door het aantippen van de functie-
toets
Alle
alle verkeersmeldingen, of door het aantippen van de functietoets
Route
, alleen de op de route aanwezige verkeersmeldingen worden gekozen.
Een verkeersmelding kan enkele van de volgende punten bevatten.
Symbool van de verkeersopstopping
Nummer van de betreffende weg
Naam van de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Kleurmarkering voor de belangrijkheid van de verkeersopstopping in een
TMC-melding
Het symbool van de verkeersopstopping (bv.
,
,
) staat voor de opstop-
ping en de lengte van de opstopping wordt op de kaart rechts langs de route
weergegeven.
Contextafhankelijk wordt het symbool van de verkeersopstopping op een van
de volgende manieren weergegeven.
Er volgt geen routegeleiding
Rood - Alle verkeersopstoppingen
Er volgt een routegeleiding
Grijs - De verkeersopstopping ligt niet op de route
Rood - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt niet opnieuw
berekend en de route voert via de verkeersopstopping.
Oranje - De verkeersopstopping ligt op de route, de route wordt opnieuw be-
rekend en er wordt een omleidingsroute aangeboden
Actualisering
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het infotainment automatisch con-
tinu geactualiseerd.
De lijst met verkeersmeldingen kan door het indrukken van

handmatig
worden geactualiseerd.
Detail van de verkeersmelding
Afb. 249
Detail van verkeersmelding
203
Navigatie
Om deze weer te geven, in de lijst met verkeersmeldingen de gewenste ver-
keersmelding kiezen.
of: Op de kaart het symbool van de verkeersopstopping aanraken.
De volgende informatie en functietoetsen verschijnen » afb. 249.
Kaart met de betreffende plaats
Beschrijving van de verkeersopstopping
Ontvangsttijdstip alsmede informatie over de verkeersinformatieaanbie-
der
Symbool van de verkeersopstopping
Lengte van de verkeersopstopping
Dynamische route
Het infotainment biedt de mogelijkheid om tijdens de routegeleiding een ana-
lyse van de ontvangen verkeersmeldingen te maken. Als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan, wordt een omleidingsroute berekend en wordt
de overeenkomstige melding gegeven.
De functie van de dynamische route is ingeschakeld.
De in de verkeersmelding aanwezige verkeersopstopping bevindt zich op
de route.
De verkeersopstopping wordt door het infotainment als zeer belangrijk
beoordeeld.
Voor het in-/uitschakelen in het menu Navigatie de functietoets
Route-
opties
Dynamische route
aantippen.
Verkeersopstopping op de route handmatig ingeven/verwijderen
Bij kennis over een verkeersopstopping (bijvoorbeeld een file) tijdens de route-
geleiding kan deze verkeersopstopping handmatig in de route worden ingege-
ven.
Na het invoeren voert het infotainment een nieuwe routeberekening uit en
biedt eventueel een alternatieve route aan.
Verkeersopstopping ingeven
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
File vooruit
aantippen.
De lengte van de verkeersopstopping instellen.
De verkeersopstopping wordt op de kaart rechts langs de route rood weerge-
geven.
A
B
C
D
E
Verkeersopstopping verwijderen
De verkeersopstopping wordt na de uitgevoerde routegeleiding van de route
verwijderd of kan als volgt handmatig worden verwijderd.
In het hoofdmenu Navigatie de functietoets
"File vooruit" opheffen
aantip-
pen.
204
Infotainment
Wagensystemen
CAR - Wageninstellingen
Inleiding
In het menu CAR kunnen ritgegevens en wageninformatie worden getoond en
enkele wagensystemen worden ingesteld.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
Het terugzetten op de fabrieksinstellingen kan in het menu

Fa-
brieksinstellingen
worden uitgevoerd.
Let op
De instellingen van de wagensystemen kunnen alleen bij ingeschakeld contact
worden uitgevoerd.
Hoofdmenu
Afb. 250
Functietoetsen in het hoofdme-
nu
De toets

indrukken, het hoofdmenu met de volgende functietoetsen
wordt weergegeven » afb. 250.
Selecteren van de volgende menupunten
Comfortverbruikers
Rijgegevens
DriveGreen
Wagenstatus
Weergaveregeling - Radio/Media/Tv-tuner (geldt voor het infotain-
ment Columbus)

Afhankelijk van de wagenuitrusting met handbediende airconditioning:
Instelling van interieurvoorverwarming en -ventilatie / bediening van voor-
ruitverwarming
Instellingen van de wagensystemen
205
Wagensystemen
Rijden
Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
206
Contact in- en uitschakelenContact in- en uitschakelen 207
Motor starten/afzetten 207
Problemen bij de motorstart - Wagens met startknop 208
Afhankelijk van de uitrusting bestaat de mogelijkheid, met de sleutel in het
contact of de startknop het contact in- of uit te schakelen en de motor te star-
ten/af te zetten.
ATTENTIE
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor onge-
vallen!
Tijdens het rijden met niet-draaiende motor moet het contact altijd inge-
schakeld zijn. Anders kan het stuurslot worden vergrendeld - gevaar voor
ongevallen!
De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot
stilstand is gekomen » pag. 212, Parkeren. Anders kan het stuurslot wor-
den vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
De wagen nooit met draaiende motor zonder toezicht laten - gevaar voor
ongevallen, diefstal en dergelijke.
De motor nooit in afgesloten ruimten (bijvoorbeeld in een garage) laten
draaien - vergiftigings- en levensgevaar!
VOORZICHTIG
De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - ge-
vaar voor schade aan de startmotor en de motor!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor en de katalysator! Als starthulp kunt u de accu van een andere wa-
gen gebruiken.
Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt. Het sys-
teem kan de geldige sleutel herkennen, ook als deze op het dak van de wagen
is vergeten - gevaar voor verlies of beschadiging van de sleutel.
Let op
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempe-
ratuur.
Elektronische wegrijblokkering en stuurslot
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 206.
Door de elektronische wegrijblokkering (hierna wegrijblokkering) en het stuur-
slot wordt diefstal of het onbevoegd gebruik van uw wagen bemoeilijkt.
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering maakt een motorstart uitsluitend mogelijk bij gebruik van
de originele sleutel.
Storing van de wegrijblokkering
Bij een storing van de componenten van de wegrijblokkering in de sleutel kan
de motor niet worden gestart. Op het display van het instrumentenpaneel ver-
schijnt een melding dat de wegrijblokkering actief is.
Om te starten de andere sleutel gebruiken, eventueel de hulp van een specia-
list inroepen.
Stuurslot - vergrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel uit het contact trekken en het stuur-
wiel draaien, tot het stuurslot vergrendelt.
Bij wagens met een startknop de motor afzetten en het bestuurdersportier
openen. Als het bestuurdersportier wordt geopend en daarna het contact
wordt uitgeschakeld, wordt het stuurslot pas na het vergrendelen van de
wagen automatisch vergrendeld.
206
Rijden
Stuurslot - ontgrendelen
Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het con-
tact inschakelen. Is dat niet mogelijk, dan het stuurwiel iets heen en weer
bewegen en daardoor het stuurslot ontgrendelen.
Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurderspor-
tier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen
van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
ATTENTIE
De wagen nooit met vergrendelde stuurinrichting laten rollen - gevaar voor
ongevallen!
Contact in- en uitschakelenContact in- en uitschakelen
Afb. 251 Standen van de sleutel in het contactslot / startknop
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 206.
Standen van de sleutel in het contactslot » afb. 251 -
Contact uitgeschakeld, motor afgezet
Contact ingeschakeld
Motor starten
Contact bij wagens met startknop in- en uitschakelen
Op de knop drukken » afb. 251 -
, het contact wordt in- resp. uitgeschakeld.
Bij wagens met schakelbak mag bij het in- resp. uitschakelen van het contact
het koppelingspedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het systeem te
starten.
Bij wagens met automatische versnellingsbak mag bij het in- resp. uitschake-
len van het contact het rempedaal niet worden ingetrapt, anders probeert het
systeem te starten.
1
2
3
Motor starten/afzetten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 206.
Voor het starten van de motor
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutrale stand zet-
ten, het koppelingspedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor is
aangeslagen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P of
N zetten » en het rempedaal intrappen en ingetrapt houden, tot de motor
is aangeslagen.
Motor starten
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
3
draaien » afb. 251 op pag.
207 -
, er wordt gestart. Dan de sleutel loslaten, de motor slaat automa-
tisch aan.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de sleutel in stand
1
draaien.
De startprocedure na 30 s herhalen.
Bij wagens met startknop de knop kort indrukken » afb. 251 op pag. 207 -
,
de motor slaat automatisch aan.
Bij wagens met dieselmotoren gaat tijdens het starten het voorgloeicontrole-
lampje
branden. Na het uitgaan van het controlelampje slaat de motor aan.
Motor afzetten
De wagen stilzetten.
Bij wagens met contactslot de sleutel in stand
1
draaien » afb. 251 op pag.
207 -
.
Bij wagens met startknop de knop indrukken » afb. 251 op pag. 207 -
, de
motor en het contact worden gelijktijdig uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de contactsleutel alleen
worden verwijderd als de keuzehendel in stand P staat.
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Nooduitschakeling van de motor bij wagens met startknop
Het systeem is met een beveiliging tegen onbedoeld afzetten uitgerust, de
motor kan tijdens het rijden alleen bij een noodgeval worden afgezet.
207
Wegrijden en rijden
De knop ingedrukt houden » afb. 251 op pag. 207 - of tweemaal binnen
1 seconde indrukken.
Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld.
VOORZICHTIG
Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten
van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan.
Let op
Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te
horen zijn.
Tijdens het voorgloeien mogen geen grote elektrische verbruikers zijn inge-
schakeld - de accu wordt anders onnodig belast.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan de koelluchtventilator (ook onder-
broken) nog circa 10 minuten verder draaien.
Problemen bij de motorstart - Wagens met startknop
Afb. 252
Motor starten - sleutel bij de
knop houden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 206.
Indien de motor niet kan worden gestart en op het display van het instrumen-
tenpaneel een melding verschijnt dat de sleutel niet door het systeem kon
worden herkend of dat er sprake is van een systeemstoring, moet worden ge-
probeerd de motor als volgt te starten.
De startknop indrukken en daarna de sleutel met de achterzijde tegen de
knop houden » afb. 252.
Als motor niet aanslaat, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
VOORZICHTIG
De sleutel kan door het systeem mogelijk niet worden herkend, wanneer de
accu in de sleutel bijna is ontladen of het signaal is gestoord (sterk elektro-
magnetisch veld) of afgeschermd (bv. in een aluminiumkoffer).
Start-stopsysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking
209
Systeem handmatig deactiveren/activeren 209
Het start-stopsysteem (hierna systeem) reduceert de CO
2
-uitstoot en schade-
lijke emissies en spaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen (bijvoorbeeld bij een verkeerslicht)
het draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor afgezet en voor het
wegrijden weer gestart.
De werking van het systeem is van vele factoren afhankelijk. Aan enkele ervan
moet de bestuurder voldoen, de andere zijn systeemafhankelijk en kunnen
niet worden beïnvloed en zijn niet zichtbaar.
Daarom kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder identiek zijn,
verschillend reageren.
Het systeem wordt elke keer bij het inschakelen van het contact (ook als het
met de toets
handmatig is gedeactiveerd) automatisch geactiveerd.
Let op
Als de motor systeemafhankelijk is afgezet, blijft het contact ingeschakeld.
208
Rijden
Werking
Afb. 253
Displayweergave
Wagens met schakelbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt, de
versnellingshendel in de neutrale stand wordt gezet en het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagens met automatische versnellingsbak
De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en
het rempedaal wordt ingetrapt.
De motor wordt automatisch gestart zodra het gaspedaal wordt bediend of
het rempedaal wordt losgelaten (bij uitgeschakelde Auto Hold-functie).
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te wor-
den voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger dan 4 km/h.
Systeemtoestand
De systeemtoestand wordt bij het stoppen op het display weergegeven » afb.
253.
De motor wordt automatisch afgezet, bij het wegrijden wordt automatisch
opnieuw gestart.
De motor is niet automatisch afgezet.
Bij het stoppen volgt geen motoruitschakeling, wanneer bv. de volgende oor-
zaken bestaan:
De motortemperatuur voor het goed werken van het systeem is nog niet be-
reikt.
De ladingstoestand van de accu is te laag.
Het stroomverbruik is te hoog.
Hoog airconditioning- resp. verwarmingsvermogen (hoog aanjagertoerental,
groot verschil tussen de gewenste en werkelijke interieurtemperatuur).
Als bij automatisch afgezette motor het systeem herkent dat het draaien van
de motor noodzakelijk is (bv. na het herhaaldelijk intrappen van het rempe-
daal), dan wordt de motor automatisch gestart.
Meer informatie over de actuele systeemtoestand kan in het infotainment-
beeldscherm in het menu

Wagenstatus
worden weergegeven.
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een betreffende storingmelding. De hulp van een specialist in-
roepen.
Let op
Als bij automatisch afgezette motor gedurende langer dan 30 seconden de
bestuurdersgordel is losgemaakt of het bestuurdersportier wordt geopend,
moet de motor handmatig worden gestart.
Indien een wagen met automatische versnellingsbak met een lage snelheid
rijdt (bijvoorbeeld in de file) en na licht intrappen van het rempedaal blijft
staan, vindt er geen automatisch afzetten van de motor plaats. Door krachti-
ger intrappen van het rempedaal wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt de motor niet automa-
tisch afgezet als het systeem een wagenbeweging als gevolg van een grote
stuurwielverdraaiing herkent.
Systeem handmatig deactiveren/activeren
Afb. 254
Toets voor het start-stopsys-
teem
209
Wegrijden en rijden
Om het start-stopsysteem te deactiveren/activeren, de toets indrukken
» afb. 254.
Bij een gedeactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
Wordt het systeem gedeactiveerd, dan wordt dit na het uit- en inschakelen
van het contact automatisch weer geactiveerd.
Let op
Als het systeem bij automatisch afgezette motor wordt gedeactiveerd, dan
wordt de motor automatisch gestart.
Remmen en parkeren
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Elektronische parkeerrem 211
Auto Hold-functie
212
Parkeren
212
De slijtage van de remmen is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden en
de rijstijl. Onder verzwaarde omstandigheden (bv. stadsverkeer, sportieve rijst-
ijl) moet de toestand van de remmen ook tijdens de service-intervallen door
een specialist worden gecontroleerd.
De remwerking kan vanwege vochtige resp. in de winter bevroren of met een
zoutlaag bedekte remmen vertraagd worden. De remmen moeten worden ge-
reinigd en gedroogd door enkele keren te remmen » .
Corrosie op de remschijven en vervuiling van de remblokken worden bevor-
derd door langdurig stilstaan en weinig gebruik van de remmen. De remmen
moeten worden gereinigd door enkele keren te remmen » .
Voordat van een lange resp. steile helling bergafwaarts wordt gereden, de
snelheid verminderen en naar de eerstvolgende lagere versnelling terugscha-
kelen. Daardoor wordt de remwerking van de motor benut en worden de rem-
men ontlast. Indien er toch moet worden geremd, dan moet dit in intervallen
plaatsvinden.
Noodstopsignaal - als een noodstop plaatsvindt, kan er automatisch worden
geknipperd als waarschuwing voor het achteropkomend verkeer.
Nieuwe remblokken moeten eerst worden "ingereden", want deze bieden in
het begin geen optimale remwerking. Daarom tijdens de eerste circa 200 km
bijzonder voorzichtig rijden.
Een te laag remvloeistofpeil kan storingen in het remsysteem veroorzaken, in
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
» pag. 35,
Remsysteem
branden. Gaat het controlelampje niet branden en wordt er toch een verlengde
remweg waargenomen, dan dient de rijstijl overeenkomstig de onbekende sto-
ringoorzaak en de beperkte remwerking te worden aangepast - direct de hulp
van een specialist inroepen.
De rembekrachtiger verhoogt de druk die op het rempedaal wordt uitgeoe-
fend. De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait.
ATTENTIE
Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - gevaar
voor ongevallen!
Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde ver-
snelling en in een laag toerentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger
kunnen hebben - gevaar voor ongevallen!
Het rempedaal niet intrappen als niet moet worden geremd. Dit leidt tot
oververhitting van de remmen en daardoor tot een langere remweg en een
hogere slijtage - gevaar voor ongevallen!
De remschijven alleen schoon en droog remmen als de verkeerssituatie
dit toelaat. Andere verkeersdeelnemers mogen niet in gevaar worden ge-
bracht.
Adviezen over nieuwe remblokken opvolgen.
Bij het stoppen en parkeren moet de parkeerrem altijd worden ingescha-
keld, anders kan de wagen wegrollen - gevaar voor ongevallen!
Bij het naderhand monteren van een frontspoiler, wieldoppen, enzovoort,
moet worden veiliggesteld dat de luchttoevoer naar de voorremmen niet
wordt beïnvloed. Anders zou dit een oververhitting van de voorremmen
kunnen veroorzaken - gevaar voor ongevallen!
210
Rijden
Elektronische parkeerrem
Afb. 255
Parkeerremknop
Afb. 256
Parkeerrem bedienen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 210.
De elektronische parkeerrem (hierna parkeerrem) vervangt de handrem. Deze
blokkeert de wagen tijdens het stoppen en parkeren tegen ongewenste be-
weging.
De parkeerrem kan bij in- en uitgeschakeld contact worden gebruikt.
Inschakelen
In pijlrichting
1
aan de knop
trekken » afb. 256 en deze vasthouden, tot
het symbool
in de knop en het controlelampje
in het instrumentenpa-
neel gaan branden.
Automatische uitschakeling
De parkeerrem schakelt bij het wegrijden automatisch uit, zolang het bestuur-
dersportier is gesloten resp. de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omge-
gespt.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Het uitschakelen van de parkeerrem kan worden voorkomen, als vóór het
wegrijden de knop
in pijlrichting
1
aangetrokken wordt gehouden » afb.
256. Het uitschakelen van de parkeerrem gebeurt pas na het loslaten van de
knop.
Handmatige uitschakeling
Bij ingeschakeld contact het rempedaal intrappen en tegelijk de knop
in
pijlrichting
2
indrukken » afb. 256.
Bij draaiende motor het rem- of gaspedaal intrappen en de knop
in pijl-
richting
2
indrukken.
Het symbool
in de knop en het controlelampje
in het instrumentenpaneel
gaan uit.
Noodremfunctie
Als tijdens het rijden een storing in het remsysteem optreedt, dan kan de par-
keerrem als noodrem worden gebruikt » .
In pijlrichting
1
aan de knop
trekken » afb. 256 en deze vasthouden (er
klinkt een akoestisch signaal), de wagen begint nu sterk te remmen.
Het remmen wordt onderbroken als de toets wordt losgelaten of het gaspe-
daal wordt ingetrapt.
ATTENTIE
De noodremfunctie alleen in een noodgeval gebruiken, als de wagen niet
met het rempedaal kan worden gestopt.
In de uitsparing ten behoeve van de vinger vóór de parkeerremknop geen
voorwerpen neerleggen - de knop zou kunnen blokkeren!
Let op
Bij ontladen accu is het niet mogelijk om de parkeerrem los te zetten. De wa-
gen eerst op een voedingsbron, bijvoorbeeld op de accu van een andere wa-
gen aansluiten » pag. 298, Starthulp en daarna de parkeerrem uitschakelen.
Geluiden tijdens het in- en uitschakelen van de parkeerrem zijn normaal en
daarom zonder bezwaar.
211
Wegrijden en rijden
Auto Hold-functie
Afb. 257
Toets van Auto Hold-functie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 210.
De Auto Hold-functie (hierna systeem) voorkomt dat de wagen bij het stoppen
ongewenst wegrolt. Het is bijvoorbeeld bij het stoppen voor een verkeerslicht
niet nodig om de wagen met het rempedaal of de parkeerrem stil te laten
staan.
Voor de activering, deactivering alsmede de juiste werking van het systeem
moet er aan de volgende basisvoorwaarden worden voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motor draait (resp. is automatisch door het start-stopsysteem afgezet).
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel niet
in de stand N (in deze modus is het systeem niet beschikbaar).
Stoppen en wegrijden
Bij het stoppen blokkeert het systeem de wagen tegen wegrollen. In het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
branden. Het rempedaal kan
worden losgelaten.
De remmen worden op het moment van wegrijden losgelaten. Het controle-
lampje
in het instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagen tijdens het wegrijden op een helling vanzelf omlaagrolt, dan gas
geven resp. de parkeerrem inschakelen.
Is de wagen door het systeem geblokkeerd en wordt het bestuurdersportier
geopend of het contact uitgeschakeld, dan wordt de wagen door de parkeer-
rem tegen ongewenst wegrollen geblokkeerd.
In dit geval gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel uit en het
controlelampje
gaat branden.
Activering/deactivering
De activering/deactivering van het systeem gebeurt met de knop » afb. 257.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft het systeem, afhankelijk van
de laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het verhoogde stop- en wegrijcomfort door het systeem mag u er niet toe
verleiden om een veiligheidsrisico te nemen.
Het systeem is niet in staat om de wagen onder alle omstandigheden, bij-
voorbeeld op een bevroren of anders gladde ondergrond op hellingen, stil
te laten staan.
Bij het stoppen en parkeren erop letten dat de wagen altijd goed geblok-
keerd is » pag. 212, Parkeren.
VOORZICHTIG
In een wasstraat is het nodig dat de wagen vrij kan rollen. Daarom moet het
systeem voordat er door een wasstraat wordt gereden, worden gedeactiveerd.
Let op
Het systeem is in staat om de wagen gedurende circa 10 minuten te blokkeren,
daarna wordt de wagen automatisch door de parkeerrem geblokkeerd.
Parkeren
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 210.
Om te stoppen en parkeren een plek met een geschikte ondergrond zoeken
» .
De handelingen bij het parkeren alleen in de aangegeven volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempedaal ingetrapt houden.
Parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de achteruitversnelling R
inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
212
Rijden
Als de parkeerrem op een helling met te grote hellingshoek wordt ingescha-
keld, dan verschijnt op het display in het instrumentenpaneel de volgende
melding: Een parkeerplaats met een kleinere hellingshoek zoeken.
ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden. Daarom
de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met
licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, bladeren, gemorste brandstof
e.d.) in contact kan komen. - er bestaat brandgevaar en er kunnen zware
verwondingen ontstaan!
Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die bv. de wagen kunnen
vergrendelen of de rem kunnen loszetten (bv. kinderen), zonder toezicht in
de wagen achterlaten - gevaar voor ongevallen en verwondingen!
Handmatig schakelen en pedalen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Handmatig schakelen
213
Pedalen 213
VOORZICHTIG
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het koppe-
lings- of gaspedaal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de on-
derdelen van de koppeling.
Handmatig schakelen
Afb. 258
Schakelschema
Lees en bekijk eerst op bladzijde 213.
Op de versnellingshendel staat het schakelschema weergegeven » afb. 258.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 44.
Het koppelingspedaal bij het schakelen altijd volledig intrappen. Daardoor
wordt een overmatige slijtage van de koppeling vermeden.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in stand N zetten.
De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en ver-
volgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 258.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de
achteruitrijlampen.
ATTENTIE
De achteruitversnelling nooit tijdens het rijden inschakelen - gevaar voor
ongevallen of beschadigingen!
VOORZICHTIG
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de hand niet op de versnellings-
hendel laten rusten. De druk van de hand kan tot overmatige slijtage van het
schakelmechanisme leiden.
Pedalen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 213.
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden bediend!
In de bestuurdersvoetenruimte mag alleen een vloermat (af fabriek of uit het
ŠKODA originele accessoiresprogramma) worden gebruikt, die bij de betreffen-
de bevestigingspunten is vastgemaakt.
ATTENTIE
In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden, an-
ders kan de pedaalbediening worden gehinderd - gevaar voor ongevallen!
213
Wegrijden en rijden
Automatische versnellingsbak
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Keuzehendelstand kiezen
214
Keuzehendelvergrendeling 215
Handmatig schakelen (tiptronic) 215
Wegrijden en rijden 216
De automatische versnellingsbak schakelt automatisch, afhankelijk van de mo-
torbelasting, de bediening van het gaspedaal, de rijsnelheid en de gekozen rij-
modus.
De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel
ingesteld.
ATTENTIE
Geen gas geven als voor het wegrijden de stand voor vooruitrijden met de
keuzehendel wordt ingesteld - gevaar voor ongevallen!
Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in stand R of P zetten - gevaar
voor ongevallen!
Als de wagen bij draaiende motor in de gekozen stand D, S, R of tiptronic
stil moet blijven staan, dan moet de wagen met het rempedaal, de parkeer-
rem of met de Auto Hold-functie tegen wegrollen worden geblokkeerd.
Ook bij stationair toerental wordt de krachtoverbrenging niet volledig on-
derbroken - de wagen kruipt.
Bij het verlaten van de wagen dient altijd keuzehendelstand P te worden
ingeschakeld. De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Indien men de keuzehendel tijdens het rijden vanuit stand N in stand D / S
wil zetten, moet de motor met stationair toerental draaien.
Als op een helling wordt gestopt, nooit proberen de wagen met het gaspe-
daal op zijn plaats te houden - gevaar voor schade aan de onderdelen van de
versnellingsbak.
Keuzehendelstand kiezen
Afb. 259
Keuzehendelstanden / display-
weergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 214.
Door de keuzehendel te verplaatsen kan deze in een van de volgende standen
worden gezet » afb. 259. In sommige standen moet de grendelknop worden
ingedrukt » pag. 215, Keuzehendelvergrendeling.
Bij ingeschakeld contact wordt de versnellingsbakmodus en de ingeschakelde
versnelling op het display weergegeven » afb. 259.
Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingescha-
keld.
De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd.
Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en sta-
tionair toerental worden ingeschakeld.
Neutraal (nullaststand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven
wielen is onderbroken.
Vooruitrijden / sportprogramma - het schakelen vindt in de stand S bij
hogere motortoerentallen plaats dan in stand D
(tegen de veerdruk in) - keuze tussen de standen D en S
Als bij draaiende motor de rijmodus Sport wordt geselecteerd » pag. 249, Keu-
ze van de rijmodus (Driving Mode Selection), wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand S gezet.
E - Stand voor economisch rijden
Als de rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving - Eco) » pag. 249 wordt gese-
lecteerd en de keuzehendel in stand D/S staat, wordt de versnellingsbak auto-
matisch in stand E gezet. Deze stand kan met de keuzehendel niet worden in-
geschakeld.
De vooruitversnellingen worden in stand E bij lagere motortoerentallen dan in
stand D automatisch geschakeld.
P
R
N
D/S
214
Rijden
Keuzehendelvergrendeling
Afb. 260
Grendelknop
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 214.
De keuzehendel is in stand P en N vergrendeld, zodat de stand voor vooruitrij-
den niet per ongeluk kan worden ingeschakeld en de wagen hierdoor niet in
beweging kan komen.
De keuzehendel wordt bij stilstaande wagen en bij snelheden tot 5 km/h ver-
grendeld.
De keuzehendelvergrendeling wordt door het gaan branden van het controle-
lampje
aangeven.
Keuzehendel uit stand P of N halen
Het rempedaal intrappen en tegelijkertijd de grendelknop in pijlrichting
1
» afb. 260 drukken.
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal
te worden ingetrapt.
Bij het snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld van R naar D/S) wordt de keu-
zehendel niet geblokkeerd. Hierdoor is bijvoorbeeld het vrijrijden van een vast-
gereden wagen mogelijk. Als de keuzehendel zich langer dan 2 seconden in
stand N, bevindt terwijl het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de keuzehen-
delvergrendeling geactiveerd.
Kan de keuzehendel niet op de gebruikelijke wijze uit stand P worden gehaald,
dan deze worden noodontgrendeld » pag. 304.
Let op
Indien men de keuzehendel vanuit stand P in stand D/S of omgekeerd wil zet-
ten, dient de keuzehendel vlot te worden bewogen. Hierdoor wordt voorko-
men dat stand R resp. N per ongeluk wordt ingeschakeld.
Handmatig schakelen (tiptronic)
Afb. 261 Keuzehendel / multifunctiestuurwiel
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 214.
De tiptronic biedt de mogelijkheid om de versnellingen handmatig via de keu-
zehendel of met de peddels onder het multifunctiestuurwiel te schakelen.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de keuzehendel
De keuzehendel vanuit stand D/S naar rechts (bij wagens met rechts stuur
naar links) drukken. De actueel ingeschakelde versnelling blijft behouden.
Omschakelen naar handmatig schakelen met de peddels onder het
multifunctiestuurwiel
Voor het omschakelen een van de schakelpeddels
-
/
+
kort naar het stuur-
wiel trekken » afb. 261.
Voor het opheffen van het handmatig schakelen de peddel
+
langer dan 1 s
naar het stuurwiel trekken.
Indien de schakelpeddels
-
/
+
gedurende meer dan 1 minuut niet worden be-
diend, wordt het handmatig schakelen automatisch uitgeschakeld.
Schakelen
Om op te schakelen de keuzehendel naar voren
+
tikken of de schakelped-
del
+
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 261.
Om terug te schakelen de keuzehendel naar achteren
-
tikken of de scha-
kelpeddel
-
kort naar het stuurwiel trekken » afb. 261.
De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display weergegeven » afb.
259 op pag. 214.
Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 44.
215
Wegrijden en rijden
Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het
maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende ver-
snelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak
pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
Let op
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bergafwaarts rijden, kan het voordelig
zijn handmatig te schakelen. Door het terugschakelen wordt de belasting van
de remmen en daarmee de remslijtage verminderd.
Wegrijden en rijden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 214.
Wegrijden en kort stoppen
Het rempedaal intrappen en vasthouden.
De motor starten.
De grendelknop indrukken en de keuzehendel in de gewenste stand zetten
» pag. 214.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Bij het kort stoppen, bijvoorbeeld bij een kruising, moet stand N niet worden
ingeschakeld. Het rempedaal moet wel worden ingetrapt, om de wagen tegen
wegrollen te blokkeren.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kickdownfunctie)
Bij het geheel intrappen van het gaspedaal in de stand voor vooruitrijden
wordt de kickdownfunctie ingeschakeld.
Het schakelen wordt overeenkomstig aangepast, om de maximale acceleratie
te bereiken.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-controlfunctie)
1)
De Launch-controlfunctie is in de stand S of in tiptronic beschikbaar.
De ASR deactiveren » pag. 220, Rem- en stabiliteitssystemen.
Start-stopsysteem deactiveren » pag. 209, Systeem handmatig deactive-
ren/activeren.
Het rempedaal met de linkervoet intrappen en ingetrapt houden.
Het gaspedaal met de rechtervoet volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten - de wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
In nullaststand rijden ("vrijloop")
Bij het loslaten van het gaspedaal beweegt de wagen zonder de remwerking
van de motor.
Werkingsvoorwaarden
De keuzehendel staat in stand D/S.
De rijmodus Eco resp. Individual (aandrijving- Eco) is gekozen » pag. 249,
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection).
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
De versnelling wordt automatisch weer ingeschakeld als het gas- of rempe-
daal wordt bediend of als de linkerschakelpeddel
-
naar het stuurwiel toe
wordt getrokken » pag. 215, Handmatig schakelen (tiptronic).
ATTENTIE
Een vlotte acceleratie kan (bv. op een glad wegdek) leiden tot het verlies
van de controle over de wagen - gevaar voor ongevallen!
Motor inrijden en zuinig rijden
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Motor inrijden
216
Tips voor zuinig rijden 217
DriveGreen-functie 217
Radiateurjalouzieën
218
Motor inrijden
Tijdens de eerste 1500 km is de rijstijl doorslaggevend voor de kwaliteit van
het inrijden bij een nieuwe motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met meer dan 3/4 van het maximaal
toegestane motortoerental belasten en niet met een aanhangwagen rijden.
Tussen 1.000 en 1.500 kilometer kan de motorbelasting tot het maximaal toe-
gestane motortoerental worden opgevoerd.
1)
Deze functie geldt alleen voor sommige motoren.
216
Rijden
Tips voor zuinig rijden
Het brandstofverbruik is o.a. afhankelijk van de rijstijl, de staat van het wegdek
en de weersomstandigheden.
Ten behoeve van een zuinige rijstijl op de volgende aanwijzingen letten:
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » pag. 44.
Volgas en hoge snelheden voorkomen.
Stationair draaien verminderen.
Korte ritten vermijden.
Op de correcte bandenspanning letten » pag. 287.
Onnodige ballast vermijden.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen, wanneer dit niet beno-
digd is.
Elektrische verbruikers (bv. stoelverwarming, airconditioning e.d.) alleen zo
lang als nodig inschakelen. In het infotainment kunnen in het menu

Comfortverbruikers
maximaal drie verbruikers worden weergegeven die
momenteel het grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Vóór het inschakelen van de koelfunctie kort ventileren, de koelfunctie niet
bij geopende ruiten gebruiken.
Bij hoge snelheden de ruiten niet geopend laten.
DriveGreen-functie
Afb. 262
Weergave op het infotainment-
beeldscherm
De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de informa-
tie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden.
DriveGreen kan op het infotainmentbeeldscherm in het menu

Dri-
veGreen
worden weergegeven.
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene
punt). Bij accelereren beweegt de naald omlaag, bij afremmen omhoog.
B
"Groen blad"
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij een minder zuini-
ge rijstijl wordt het blad zonder groene kleur weergegeven of volledig verbor-
gen.
C
Staafdiagram
Des te hoger de groene staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Elke staaf
geeft de rijzuinigheid in stappen van 5 seconden weer, de actuele staaf staat
links.
D
Puntentoekenning (0 - 100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is de rijstijl. Bij het aantippen
van de functietoets
D
wordt een gedetailleerd waarderingsoverzicht getoond
van hoe zuinig er tijdens de laatste 30 minuten werd gereden.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
de beoordeling van de vorige rit toegevoegd (donkergroen weergegeven sta-
ven).
E
Gemiddeld brandstofverbruik sinds de start
Bij het aantippen van de functietoets
E
wordt een gedetailleerd overzicht ge-
toond van het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste 30 minuten.
Duurt de rit sinds de start minder dan 30 minuten, dan wordt aan het overzicht
het gemiddelde brandstofverbruik van de vorige rit toegevoegd (donkergroen
weergegeven staven).
F
Symbolen
Op het display kunnen de volgende vier symbolen worden weergegeven, die
over de actuele rijstijl informeren.
Zuinige rijstijl
De actuele snelheid is negatief voor het brandstofverbruik.
De rit is niet regelmatig, onnodig accelereren en remmen moet worden
voorkomen
Schakeladvies
Tips voor zuinig rijden
Bij het aantippen van het blad
B
worden tips voor zuinig rijden getoond.

217
Wegrijden en rijden
Let op
Bij het terugzetten van het ritgeheugen "vanaf start" worden ook het gemid-
delde verbruik
E
, de ritanalyse
D
alsmede het diagram
C
teruggezet.
Radiateurjalouzieën
De voor de radiateur aangebrachte radiateurjalouzieën (hierna jalouzieën) hel-
pen de CO
2
-uitstoot en schadelijke emissies te reduceren en brandstof te spa-
ren.
Wanneer het systeem vaststelt dat het mogelijk is de luchtstroming door de
radiateur te verminderen, sluit het de jalouzieën. Hierdoor wordt de luchtweer-
stand van de wagen verlaagd.
Als bij een storing in de werking van de jalouzieën een snelheid van ca. 150
km/h wordt bereikt, verschijnt op het display in het instrumentenpaneel een
overeenkomstige melding.
Na weergave van voornoemde vermelding wordt de topsnelheid van de wagen
automatisch begrensd op ca. 170 km/h.
Als deze melding in de winter verschijnt, kan ijs of sneeuw bij de jalouzieën de
melding veroorzaken. Nadat het ijs resp. de sneeuw is ontdooid, werken de ja-
louzieën weer.
Als de beperkte werking niet door ijs of sneeuw werd veroorzaakt, de hulp van
een specialist inroepen.
Schade aan de wagen voorkomen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Aanwijzingen voor het rijden 218
Rijden door water 218
Aanwijzingen voor het rijden
Alleen op wegen en in terrein rijden, die geschikt zijn voor de technische toe-
stand van de wagen » pag. 314, Technische gegevens.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de beslissing of de wagen ge-
schikt is voor de rit in het betreffende terrein.
ATTENTIE
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden. Te hoge snelheid en verkeerde rijma-
noeuvres kunnen beschadigingen aan de wagen en zware verwondingen
veroorzaken.
Brandbare voorwerpen, zoals onder de wagenbodem ingeklemde droge
bladeren of takken kunnen door hete onderdelen ontbranden - brandge-
vaar!
VOORZICHTIG
Op de bodemvrijheid van de wagen letten! Bij het rijden over objecten die ho-
ger zijn dan de bodemvrijheid kunnen deze de wagen beschadigen.
Onder de wagenbodem ingeklemde voorwerpen moeten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Deze voorwerpen kunnen schade aan de wagen (bv. aan
de onderdelen van het brandstofsysteem of het remsysteem) veroorzaken.
Rijden door water
Afb. 263
Maximaal toelaatbare water-
hoogte bij rijden door water
Om beschadigingen aan de wagen bij het rijden door water (bijvoorbeeld over-
stroomde wegen) te voorkomen, op het volgende letten.
Vóór het rijden door water de diepte van het water vaststellen. Het waterpeil
mag maximaal tot de onderrand van de dorpel reiken » afb. 263.
Hoogstens stapvoets rijden, anders kan zich voor de wagen een golf vormen,
die binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsys-
teem van de motor) tot gevolg kan hebben.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden of de motor afzetten.
218
Rijden
VOORZICHTIG
Binnendringend water in de wagensystemen (bv. in het luchtaanzuigsysteem
van de motor) kan ernstige wagenschade veroorzaken!
Tegenliggers zorgen voor golven, die de toelaatbare waterhoogte voor uw
wagen kunnen overschrijden.
Niet door zout water rijden, het zout kan corrosie veroorzaken. Een wagen
die met zout water in contact is geweest grondig met zoet water afspoelen.
Hulpsystemen
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Radarsensor 220
ATTENTIE
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de be-
stuurder niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
De verhoogde veiligheid en inzittendenbescherming door de hulpsyste-
men mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's - gevaar
voor ongevallen!
De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het
zicht en de verkeersomstandigheden.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige en door het systeem
vastgelegde grenzen. Om deze reden kan de bestuurder enkele reacties
van het systeem in bepaalde situaties als ongewenst of vertraagd waarne-
men. Daarom dient men steeds alert te zijn om zelf te kunnen ingrijpen!
De hulpsystemen alleen zodanig activeren, deactiveren en instellen dat u
uw wagen in elke verkeerssituatie volledig onder controle hebt - gevaar
voor ongevallen!
219
Hulpsystemen
Radarsensor
Afb. 264
Inbouwplaats van de radarsen-
sor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 219.
De radarsensor (hierna sensor) registreert m.b.v. elektromagnetische golven
de verkeerssituatie voor de wagen. De sensor zit onder een afdekking » afb.
264.
De sensor maakt onderdeel uit van het ACC-systeem » pag. 241 en Front As-
sist » pag. 246.
De werking van de sensor kan in een van de volgende situaties beperkt of he-
lemaal niet beschikbaar zijn.
De sensorafdekking is door modder, sneeuw of dergelijke verontreinigd.
Het gedeelte vóór en om de sensorafdekking is door stickers, extra koplam-
pen of dergelijke afgedekt.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
In uitzonderingsgevallen kan de sensor onder de afdekking afgedekt zijn (bv.
door sneeuw).
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding van het ACC-
systeem » pag. 246, Storingen of de Front Assist » pag. 249, Storingen.
ATTENTIE
Indien het vermoeden bestaat dat de sensor is beschadigd, het ACC-sys-
teem en de Front Assist deactiveren » pag. 244, » pag. 248. De sensor door
een specialist laten controleren.
Door een botsing resp. schade aan de voor- of onderzijde van de wagen
kan de werking van de sensor gehinderd worden - gevaar voor ongevallen!
De sensor door een specialist laten controleren.
Het gebied voor en om de sensorafdekking heen niet bedekken. Dit kan
de werking van de sensor beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De sneeuw met een handveger en het ijs met een oplosmiddelvrije ontdoois-
pray van de sensorafdekking verwijderen.
Rem- en stabiliteitssystemen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Stabiliseringscontrole (ESC)
220
ESC Sport 221
Antiblokkeersysteem (ABS) 221
Motorsleepmomentregeling (MSR) 221
Aandrijfslipregeling (ASR)
221
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS)
222
Actieve stuurondersteuning (DSR)
222
Remassistent (HBA)
222
Bergwegrijhulp (HHC)
222
Multi Collision Brake (MCB)
222
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
222
De rem- en stabiliseringssystemen worden elke keer als het contact wordt in-
geschakeld automatisch geactiveerd, voor zover het niet anders staat vermeld.
De storingmelding staat in het hoofdstuk » pag. 33, Controlelampjes.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
De ESC verbetert de wagenstabiliteit in rijdynamische grenssituaties (bv. als de
wagen dreigt te gaan slingeren) door het afremmen van de afzonderlijke wie-
len, om de rijrichting aan te houden.
Tijdens een ESC-ingreep knippert het controlelampje
in het instrumenten-
paneel.
220
Rijden
ESC Sport
Afb. 265
Toets van het systeem ESC
Sport / ASR
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
ESC Sport maakt een sportievere rijstijl mogelijk. Bij geactiveerd ESC Sport vol-
gen bij licht over- resp. ondersturen van de wagen geen ingrepen van de ESC
en is de ASR is zo ingeperkt, dat doordraaien van de wielen van de aangedre-
ven as mogelijk is.
Activering
De toets
» afb. 265 ingedrukt houden.
of: op het infotainment de toets

indrukken de functietoets
ESC-
systeem:
ESC Sport
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel bran-
den en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomsti-
ge melding weergegeven.
Deactivering
Toets
» afb. 265 indrukken.
of: op het infotainment de toets

indrukken de functietoets
ESC-
systeem:
Ingeschak.
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel uit
en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige
melding weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren bij het remmen. Daardoor onder-
steunt het systeem de bestuurder bij het behouden van de controle over de
wagen.
Een ABS-ingreep is duidelijk merkbaar aan de pulserende bewegingen van het
rempedaal, die gepaard gaan met geluid.
Bij een AMG-ingreep niet pompend remmen of de pedaaldruk verminderen.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
De motorsleepmomentregeling voorkomt het blokkeren van de aangedreven
wielen bij het terugschakelen of abrupt gas loslaten (bv. op bevroren wegen of
anderszins glad wegdek).
Indien de aangedreven wielen blokkeren, wordt het motortoerental automa-
tisch verhoogd. Daardoor wordt de remwerking van de motor gereduceerd en
kunnen de wielen zich weer los draaien.
Aandrijfslipregeling (ASR)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
De ASR voorkomt het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De
ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt
overgebracht. Daardoor wordt bijvoorbeeld het rijden op wegen met weinig
grip vergemakkelijkt.
Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje
in het instrumenten-
paneel.
Deactivering
Toets
» afb. 265 op pag. 221 indrukken.
of: op het infotainment de toets

indrukken de functietoets
ESC-
systeem:
ASR uit
aantippen.
Bij het deactiveren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel
branden en wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeen-
komstige melding weergegeven.
Activering
Toets
» afb. 265 op pag. 221 indrukken.
of: op het infotainment de toets

indrukken de functietoets
ESC-
systeem:
Ingeschak.
aantippen.
Bij het activeren gaat het controlelampje
in het instrumentenpaneel uit en
wordt op het display van het instrumentenpaneel een overeenkomstige mel-
ding weergegeven.
221
Hulpsystemen
De ASR moet normaliter altijd zijn ingeschakeld. Het is zinvol het systeem al-
leen in bijvoorbeeld de volgende situaties te deactiveren.
Bij het rijden met sneeuwkettingen.
Bij het rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Bij het "losschommelen" van de vastgereden wagen.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS en XDS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
Het EDS voorkomt het doordraaien van het betreffende wiel van de aangedre-
ven as. Het EDS remt het eventueel doordraaiende wiel af en brengt de aan-
drijfkracht op het andere aangedreven wiel over. Daardoor wordt het rijden op
een ondergrond met een verschillende grip onder de afzonderlijke wielen van
de aangedreven as vergemakkelijkt.
Om te voorkomen dat het afgeremde wiel niet te heet wordt, schakelt het EDS
automatisch uit. Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS weer automatisch
geactiveerd.
Het XDS is een uitbreiding op het elektronische sperdifferentieel (EDS). Het
XDS reageert echter op de ontlasting van het wiel van de aangedreven as in
de binnenbocht bij snel rijden door bochten.
Door een remingreep op het ontlaste wiel wordt het doordraaien door het XDS
verhinderd. Dat heeft een positieve uitwerking op de rijstabiliteit en bestuur-
baarheid van de wagen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
De DSR ondersteunt de bestuurder in kritieke situaties bij het tegensturen om
de wagen te stabiliseren. De DSR wordt bijvoorbeeld geactiveerd bij hard rem-
men op verschillende soorten wegdek aan de rechter- en linkerwagenzijde.
Remassistent (HBA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
De HBA versterkt de remkracht en helpt de remweg te verkorten.
De HBA wordt geactiveerd door het zeer snel intrappen van het rempedaal.
Om de kortst mogelijke remweg te bereiken, moet het rempedaal krachtig in-
getrapt blijven tot de wagen tot stilstand is gekomen.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de werking van de HBA automatisch
uitgeschakeld.
Bergwegrijhulp (HHC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 220.
Met de HHC is het mogelijk bij het wegrijden op hellingen de voet van het rem-
pedaal naar het gaspedaal te verplaatsen zonder dat de wagen vanzelf omlaa-
grolt.
De wagen wordt nog ongeveer 2 seconden na het loslaten van het rempedaal
door het systeem afgeremd.
De HHC is actief vanaf een helling van 5% als het bestuurdersportier gesloten
is. De HHC is alleen actief bij het vooruit of achteruit wegrijden op een helling.
Multi Collision Brake (MCB)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen
te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aan-
rijding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd.
De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende
basisvoorwaarden wordt voldaan:
Er is een frontale aanrijding geweest of een van opzij of van achteren, met
een bepaalde hevigheid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, de ESC en andere noodzakelijke elektrische systemen blijven
na de botsing gebruiksklaar.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 220.
De TSA helpt bij het stabiliseren van de combinatie in situaties waarin de aan-
hangwagen en vervolgens de gehele combinatie begint te slingeren.
De TSA remt de afzonderlijke wielen van de trekkende wagen af, om de slin-
gerbeweging van de gehele combinatie te verminderen.
222
Rijden
Voor een correcte werking van de TSA-functie dient aan de volgende voor-
waarden te worden voldaan.
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aangeschaft uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma.
De aanhangwagen is via het stopcontact voor de aanhangwagen elek-
trisch met de trekkende wagen verbonden.
De ASR is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Meer informatie » pag. 260, Trekhaak en aanhangwagen.
Parkeerhulp (ParkPilot)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Instellingen in het infotainment
223
Werking 224
Weergave op het infotainmentbeeldscherm 225
Activering/deactivering 225
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden 226
De parkeerhulp (hierna systeem) signaleert door middel van akoestische signa-
len resp. de infotainmentbeeldschermweergave tijdens het manoeuvreren ob-
stakels in de buurt van de wagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Bewegende personen of objecten kunnen door de systeemsensoren mo-
gelijk niet worden herkend.
Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de sys-
teemsignalen niet altijd reflecteren. Het gevaar bestaat dat dergelijke voor-
werpen of personen door de systeemsensoren niet kunnen worden her-
kend.
ATTENTIE (vervolg)
Externe geluidsbronnen kunnen een storend effect hebben op de signa-
len van de systeemsensoren. Het gevaar bestaat dat obstakels door de sys-
teemsensoren niet kunnen worden herkend.
Daarom voor het manoeuvreren controleren of zich voor en achter de wa-
gen geen klein obstakel, bijvoorbeeld een steen, dunne paal, aanhangerdis-
sel of iets dergelijks, bevindt. Dit soort obstakels kunnen door de sys-
teemsensoren eventueel niet herkend worden.
VOORZICHTIG
De systeemsensoren » afb. 266 op pag. 224 schoon en sneeuw- en ijsvrij
houden en niet met voorwerpen afdekken, anders kan de systeemfunctie be-
perkt zijn.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van het systeem beperkt zijn - "onjuiste ob-
stakelherkenning".
Extra gemonteerde accessoires, zoals bv. een fietsendrager, kunnen de sys-
teemfunctie beïnvloeden.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Parkeren en ma-
noeuvreren
aantippen.
ParkPilot - Instelling van de parkeerhulp
Automatische inschakeling
- Activering/deactivering van de verkleinde weerga-
ve van de parkeerhulp (bij vooruitrijden)
Volume voorin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de ob-
stakelherkenning voor
Toonhoogte voorin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen van
de obstakelherkenning voor
Volume achterin
- Instelling van het volume van de geluidssignalen voor de
obstakelherkenning achter
Toonhoogte achterin
- Instelling van de toonhoogte voor de geluidssignalen
van de obstakelherkenning achter
Entertainment volume lager
/
Entertainm. lager
- Verlaging van het audiovolume
(bijvoorbeeld radiovolume) bij geactiveerde parkeerhulp
Manoeuvreerremfunctie
- Activering/deactivering van de automatische nood-
stop
223
Hulpsystemen
Werking
Afb. 266 Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Vooraan /
achteraan
Afb. 267
Afgetast gebied en reikwijdte
van de sensoren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
Het systeem berekent met behulp van ultrasone golven de afstand tussen de
bumper en een obstakel. De ultrasone sensoren bevinden zich afhankelijk van
de wagenuitvoering in de achterbumper of eveneens in de voorbumper » afb.
266.
Afhankelijk van de uitrusting zijn er de volgende systeemvarianten » afb.
267.
Variant 1: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
C
,
D
.
Variant 2: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
.
Variant 3: Waarschuwt voor obstakels in de gebieden
A
,
B
,
C
,
D
,
E
.
Globaal bereik van de sensoren (in cm)
Gebied » afb. 267
Variant 1
(4 sensoren)
Variant 2
(8 sensoren)
Variant 3
(12 sensoren)
A
- 120 120
B
- 60 90
C
160 160 160
D
60 60 90
E
- - 90
Akoestische signalen
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen
de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het
obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone. In dat geval het rijden
in de richting van het obstakel direct stoppen!
De akoestische signalen kunnen in het infotainment worden ingesteld » pag.
223.
Rijden met aanhangwagen
Tijdens het rijden met aanhangwagen resp. een ander op het aanhangwagen-
stopcontact aangesloten accessoire zijn alleen de gebieden
A
en
B
» afb.
267 van het systeem actief.
Let op
Indien bij wagens met de variant 3 na de systeemactivering niet alle velden
rondom de wagen worden weergegeven, moet de wagen enkele meters voor-
uit resp. achteruit worden bewogen.
De geluidssignalen voor de obstakelherkenning aan voorzijde zijn af fabriek
hoger dan die voor de obstakelherkenning aan achterzijde.
De individuele instelling van de akoestische signalen wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 50.
224
Rijden
Weergave op het infotainmentbeeldscherm
Afb. 268
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 268
A
Rijbaanweergave.
Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulp-
weergave.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp.
Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
Er bevindt zich een obstakel in het botsbereik van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is kleiner dan 30 cm).
Het rijden in de rich-
ting van het obstakel stoppen!
Er bevindt zich een obstakel in de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Er bevindt zich een obstakel buiten de rijrichting van de wagen (de af-
stand tot het obstakel is groter dan 30 cm).
Systeemstoring (er worden geen obstakels weergegeven).
Rijbaanweergave
De rijbaanweergave
A
» afb. 268 geeft de rijbaan weer, waarheen de wagen
bij de huidige stuurwiel- en versnellings-/keuzehendelstand zal rijden.
Staat de versnellingshendel in de neutrale stand resp. de keuzehendel in
stand N, dan wordt de rijbaan voor de wagen weergegeven.
Activering/deactivering
Afb. 269
Systeemtoets (variant 2 en 3)
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
Activering
De activering van het systeem gebeurt door het inschakelen van de achteruit-
versnelling en bij wagens met de varianten 2 en 3 ook door het indrukken van
de toets
» afb. 269.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Deactivering
Bij wagens met de variant 1 wordt het systeem gedeactiveerd door uit de ach-
teruitversnelling te schakelen.
Bij wagens met de varianten 2 en 3 wordt het systeem door het indrukken van
de toets
of automatisch bij een snelheid boven 15 km/h gedeactiveerd (het
symbool
in de toets gaat uit).
Storingindicatie
Wagens met de variant 1
Na de systeemactivering klinkt gedurende circa 3 seconden een akoestisch
signaal (nabij de wagen bevindt zich geen obstakel).
Wagens met de varianten 2 en 3
Na de systeemactivering knippert in de toets het symbool
resp.
.
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een melding over een
storing in het ParkPilot-systeem (tegelijk klinkt er een akoestisch signaal).
De hulp van een specialist inroepen.
Let op
Het systeem kan met de toets alleen bij een snelheid onder 15 km/h worden
geactiveerd.
225
Hulpsystemen
Automatische systeemactivering bij vooruitrijden
Afb. 270
Infotainmentbeeldscherm: Weer-
gave bij automatische activering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 223.
De automatische systeemactivering gebeurt tijdens het vooruitrijden met een
snelheid tot 10 km/h, als de wagen een obstakel nadert.
Na activering wordt in het linker gedeelte van het infotainmentbeeldscherm
het volgende weergegeven » afb. 270.
Akoestische signalen worden vanaf een afstand van circa 50 cm tot het obsta-
kel gegeven.
De automatische weergave kan in het infotainment worden geactiveerd of ge-
deactiveerd » pag. 223.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de automatisch weerga-
ve wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersac-
count voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-herkenning
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 271
Inbouwplaats radarsensoren
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Uitparkeerhulp - Werking 227
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - Werking 228
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - Rijsituaties en waarschuwingen 228
Activering/deactivering 229
Storingen 229
De uitparkeerhulp en de assistent voor "dodehoek"-herkenning werken beide
op basis van de informatie van de radarsensoren in de achterbumper » afb. 271.
De radarsensoren zijn van buitenaf niet zichtbaar.
Uitparkeerhulp
De uitparkeerhulp (hierna systeem) waarschuwt tijdens het vooruit uitparke-
ren uit een haakse parkeerruimte voor van opzij naderende voertuigen.
Zo nodig probeert het systeem door automatisch te remmen, een ongeval te
voorkomen resp. de gevolgen te beperken.
Assistent voor "dodehoek"-herkenning
De assistent voor "dodehoek"-herkenning (hierna systeem) signaleert wagens
die in dezelfde richting op de naastgelegen rijstrook rijden en in de zogenaam-
de dode hoek zitten.
De "dode hoek" is een gebied dat noch via de buitenspiegel nog direct vanuit
de wagen goed zichtbaar is.
226
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
ATTENTIE
Door een botsing resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de
werking van de systemen gehinderd worden - gevaar voor ongevallen! De
wagen door een specialist laten controleren.
Het gebied rond de sensor niet afdekken - de werking van de systemen
kan hierdoor worden beperkt.
Sneeuw, ijs en dergelijke in het gebied rond de sensor direct verwijde-
ren.
ATTENTIE
De assistent voor "dodehoek"-herkenning kent fysieke en systeembepaal-
de grenzen. Daarom kan het systeem in de volgende situaties een wagen
op de naastliggende rijstrook mogelijkerwijze vertraagd of helemaal niet
opmerken.
Als er een wagen met zeer hoge snelheid nadert.
Bij het rijden door een bijzonder scherpe bocht of op een rotonde.
VOORZICHTIG
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, zijn beide systemen niet beschikbaar.
Bij ongunstige weersomstandigheden (stortregen, mist, zeer lage resp. hoge
temperaturen e.d.) kan de werking van de systemen beperkt zijn - "onjuiste
wagenherkenning".
Extra aan de achterzijde van de wagen gemonteerde accessoires (bv. een
fietsendrager), kunnen de werking van de systemen hinderen.
Uitparkeerhulp - Werking
Afb. 272 Infotainmentbeeldscherm: Waarschuwingsweergave / rijsituatie
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 227.
Bij ingeschakeld contact wordt het gebied naast en achter de wagen door het
systeem bewaakt. Wordt er aan de achterzijde van de wagen een kruisend
voertuig herkend » afb. 272, dan waarschuwt het systeem hiervoor.
Waarschuwing - wagens met parkeerhulp
Er klinkt een aanhoudende toon en op het infotainmentbeeldscherm verschijnt
een van de beide waarschuwingsniveaus » afb. 272.
Een naderend voertuig wordt herkend. Stoppen met achteruitrijden en de
omgeving van de wagen controleren.
Er wordt een wagen in het ongevalbereik herkend. Stoppen met achteruit-
rijden
.
Waarschuwing - Wagens zonder parkeerhulp
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in het instrumentenpaneel
verschijnt een aanwijzing voor de bestuurder, op het achteropkomend verkeer
te letten.
Automatische noodstop
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert en het systeem een drei-
gend ongeval herkent, dan kan dit bij een rijsnelheid tot circa 10 km/h de wa-
gen automatisch afremmen. Op het display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt een betreffende melding.
A
B
227
Hulpsystemen
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - Werking
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 227.
Bij een snelheid boven 15 km/h wordt het gebied naast en achter de wagen
door het systeem bewaakt. Tegelijkertijd worden de afstand en het snelheids-
verschil tussen uw wagen en de andere wagens in het gecontroleerde gebied
gemeten.
Het systeem controleert tijdens het rijden in een normale rijstrook de naastlig-
gende rijstrook links en rechts.
Wordt er een wagen in het gebied van de "dode hoek" herkend, verwijst het
systeem naar deze wagen door het controlelampje
in de buitenspiegel.
Systeembeperking
Het systeem is niet in staat om de concrete rijstrookbreedte te herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een wagen in een verder gele-
gen rijstrook reageren:
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de rand van de rijstrook.
Bij het rijden door bochten.
Het systeem kan op andere voorwerpen op de wegrand, zoals bijvoorbeeld ho-
ge vangrails, geluidsschermen enz. reageren.
Assistent voor "dodehoek"-bewaking - Rijsituaties en
waarschuwingen
Afb. 273 Rijsituatie / controlelampje in linkerbuitenspiegel verwijst naar
de rijsituatie
Afb. 274 Rijsituatie / controlelampje in rechterbuitenspiegel verwijst naar
de rijsituatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 227.
In de volgende rijsituaties verwijst het controlelampje in de buitenspiegel naar
een herkend voertuig in de "dode hoek".
Uw wagen
B
wordt door voertuig
A
ingehaald » afb. 273.
Uw wagen
C
haalt wagen
D
in met een snelheid die maximaal 10 km/h ho-
ger is » afb. 274. Is de snelheid tijdens het inhalen nog hoger, dan volgt er
geen waarschuwing via het controlelampje.
De waarschuwingsmelding gebeurt altijd in de buitenspiegel aan de wagenzij-
de waar een wagen in de "dode hoek" wordt herkend.
Hoe groter het snelheidsverschil tussen de beide wagens, des te vroeger volgt
middels het controlelampje de waarschuwing voor de wagen, waardoor u
wordt ingehaald.
Twee waarschuwingsniveaus
brandt - er is een wagen in de "dode hoek" herkend.
knippert - er is een wagen in de "dode hoek" herkend en het knipperlicht is
ingeschakeld.
Aanvullende waarschuwing bij wagens met Lane Assist
knippert ook dan, als het stuurwiel in de richting van de wagen in de "dode
hoek" is verdraaid. Daarvoor moet de Lane Assist » pag. 252 zijn geactiveerd
en de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend zijn.
Als in dit geval uw wagen de begrenzingslijn passeert, wijst het systeem daar-
op door het stuurwiel kort te laten trillen.
228
Rijden
Let op
De helderheid van het controlelampje is afhankelijk van de instelling van de
wagenverlichting. Bij ingeschakeld dim- of grootlicht is de helderheid van het
controlelampje minder.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 227.
De activering resp. deactivering van de systemen kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 49, Menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment in het menu

Bestuurdershulpsysteem
(geldt voor
de assistent voor de "dodehoek"-bewaking).
In het infotainment in het menu

Parkeren en manoeuvreren
(geldt
voor de uitparkeerhulp).
Na het uit- en inschakelen van het contact blijven de systemen, afhankelijk
van de laatste instelling, geactiveerd resp. gedeactiveerd.
Let op
Bij het activeren van de assistent voor "dodehoek"-herkenning gaan de con-
trolelampjes in de beide buitenspiegels kort branden.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 227.
Als de systemen om onbekende reden niet beschikbaar zijn, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt er een melding dat er
geen sensorzicht is. Het gebied om de sensor schoonmaken resp. het obstakel
verwijderen » afb. 271 op pag. 226.
Systemen niet beschikbaar
Zijn de systemen niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de on-
beschikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Zijn
de systemen dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist in-
roepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking 230
Activering/deactivering 230
Functietoetsen 231
Oriëntatielijnen en rijbaan 231
Modus - Haaks inparkeren
232
Modus - Fileparkeren 232
Modus - Naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole 233
Modus - Controle van gebied achter de wagen 233
De achteruitrijcamera (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren en manoeuvreren door op het infotainmentbeeldscherm (hierna
beeldscherm) het gebied achter de wagen te tonen.
Er zijn vier modi voor verschillende situaties tijdens het inparkeren en ma-
noeuvreren beschikbaar. Het wisselen van modus gebeurt met de functietoet-
sen op het beeldscherm » pag. 231.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Het systeem herkent geen obstakels. De weergave van hulpkaders en -
lijnen gebeurt onafhankelijk van de actuele omgeving van de wagen. De
bestuurder moet zelf inschatten of de wagen veilig in de gekozen parkeer-
ruimte kan worden geparkeerd.
Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de
systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informa-
tie over het schoonmaken » pag. 271.
229
Hulpsystemen
VOORZICHTIG
Het camerabeeld is in vergelijking met het echte zicht vervormd. Daarom is
de beeldschermweergave maar beperkt geschikt om de afstand tot achterlig-
gers in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk, roosters of oneffenhe-
den in het wegdek), kunnen als gevolg van de beeldschermresolutie mogelijk
onvoldoende goed worden weergegeven.
Bij een aanrijding resp. schade aan de achterzijde van de wagen kan de ca-
mera eventueel uit de juiste stand worden gebracht. In dit geval moet het sys-
teem door een specialist worden gecontroleerd.
Let op
De camera is uitgerust met een reinigingssysteem » pag. 78. Het besproeien
volgt automatisch samen met het besproeien van de achterruit.
Werking
Afb. 275 Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep
van de achterklep » afb. 275.
Bereik achter de wagen » afb. 275
Registratiegebied van de camera
Vlakken buiten het registratiegebied van de camera
Het systeem kan de bestuurder tijdens het inparkeren en manoeuvreren onder
de volgende voorwaarden ondersteunen:
Het contact is ingeschakeld.
Het systeem is geactiveerd.
A
B
De achterklep is volledig gesloten.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Het gebied achter de wagen is duidelijk zichtbaar.
Het gekozen inparkeer-/manoeuvregebied is goed overzichtelijk en vlak.
Activering/deactivering
Afb. 276
Toets voor activering/deactive-
ring
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling
of door op de toets
te drukken » afb. 276.
Bij het activeren klinkt een akoestisch signaal en in de toets gaat het symbool
branden.
Op het beeldscherm wordt de modus voor haaks inparkeren getoond.
Deactivering
Het systeem wordt door het indrukken van de toets
, het uitschakelen van
het contact of bij een snelheid hoger dan 15 km/h gedeactiveerd (het symbool
in de toets gaat uit).
230
Rijden
Functietoetsen
Afb. 277
Functietoetsen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
De mogelijkheid bestaat, met de functietoetsen tussen de parkeer- en ma-
noeuvreermodus te wisselen en bepaalde instellingen uit te voeren.
Functietoetsen » afb. 277
Uitschakelen van de weergave van het gebied achter de wagen
Modus - haaks inparkeren
Modus - fileparkeren
Modus - naderen van een aanhangwagen / afstandscontrole
Modus - controle van het gebied achter de wagen (breedbeeldweergave)
Beeldscherminstelling - Helderheid, contrast, kleur
Parkeerhulp (miniweergave)
Uit-/inschakelen van de miniweergave
Wisselen naar volbeeldweergave
Oriëntatielijnen en rijbaan
Afb. 278
Oriëntatie- en rijbaanlijnen
A
B
C
D
E
F
G
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
In de modi voor het haaks inparkeren en fileparkeren verschijnen op het beeld-
scherm oriëntatielijnen voor het schatten van de afstand, alsmede rijbaanlij-
nen.
Schermweergave » afb. 278
De afstand bedraagt ongeveer 40 cm (veiligheidsafstandsgrens).
De afstand bedraagt ongeveer 100 cm.
De afstand bedraagt ongeveer 200 cm.
De rijbaanlijnen eindigen ongeveer 300 cm achter de wagen.
De afstand kan afhankelijk van de belading van de wagen en de helling van de
rijbaan licht variëren.
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagenbreedte
incl. de buitenspiegels.
Rijbaan
De rijbaanlijnen
D
» afb. 278 wijzigen afhankelijk van de stuurinslag en tonen
de rijbaan die de wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
VOORZICHTIG
De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder
af zijn dan in de werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval.
Uitstekende voorwerpen, bijvoorbeeld de achterzijde van een vrachtwagen
e.d.
Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt.
Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
A
B
C
D
231
Hulpsystemen
Modus - Haaks inparkeren
Afb. 279 Schermweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 229.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een
haaks op de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Een geschikte parkeerruimte kiezen.
Toets
» afb. 276 op pag. 230 indrukken.
De gekozen parkeerruimte
1
» afb. 279 langzaam voorbij rijden en de wa-
gen stoppen.
De achteruitversnelling inschakelen.
Het stuurwiel zo draaien dat de rijbaanlijnen in de parkeerruimte
2
leiden.
Voorzichtig achteruitrijden en daarbij zodanig sturen dat de gele lijnen nog
steeds in de parkeerruimte leiden.
Uiterlijk wanneer de rode lijn de achterste begrenzing van de parkeerruimte
(bijvoorbeeld stoeprand)
3
raakt, de wagen stoppen.
Modus - Fileparkeren
Afb. 280 Schermweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 229.
Deze modus ondersteunt de bestuurder tijdens het achteruitrijden in een pa-
rallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte.
Inparkeermanoeuvre
Bij het voorbij rijden van een parkeerruimte de toets
» afb. 276 op pag.
230 indrukken.
De functietoets
C
» afb. 277 op pag. 231 aantippen.
Op het beeldscherm worden de hulpvakken voor beide rijbaanzijden getoond.
Het knipperlicht voor de zijde waar men wil inparkeren, inschakelen.
De hulpvakken voor de andere zijde verdwijnen.
De wagen zodanig stoppen dat er geen obstakel in het gat tussen de hulp-
vakken
1
» afb. 280 staat en het achterste vak niet over de zijdelingse be-
grenzing van de parkeerruimte
2
uitsteekt.
Het stuurwiel zo lang in de aanbevolen richting
3
draaien, tot de kleur van
het trapeziumkader
4
groen wordt. Het stuurwiel in deze stand houden.
Zodra op het beeldscherm de pijl
5
verschijnt, achteruitrijden (de pijl wordt
tijdens het achteruitrijden in de parkeerruimte steeds korter).
Op het beeldscherm verschijnen de gele rijbaanlijnen
6
alsmede de groene
lijn
7
.
Wordt tijdens het achteruitrijden de stuurinslag gecorrigeerd, dan verschijnt de
rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting).
In dit geval het stuurwiel zo draaien dat de gele lijnen
6
en de rode lijn
8
samenvallen.
232
Rijden
Voorzichtig achteruitrijden, tot op het beeldscherm verschijnt of de groene
lijn
7
met de zijdelingse begrenzing (bv. stoeprand) van parkeerruimte
2
samenvalt.
De wagen stoppen en zo lang tegengesteld draaien tot de gele lijnen
6
met
de rode lijn
8
(vereiste rijbaanrichting) samenvallen. Het stuurwiel in deze
stand houden.
Op het beeldscherm wordt oriëntatielijnen weergegeven » afb. 278 op pag.
231.
Voorzichtig achteruitrijden.
De wagen stoppen, als op het beeldscherm
verschijnt, resp. op een veilige
afstand tot het obstakel.
Let op
De geleiding in de parkeerruimte wordt systeemmatig afgebroken als het
stuurwiel gedurende een langere tijd tegengesteld aan de vereiste rijbaan ge-
draaid staat. De inparkeermanoeuvre moet opnieuw worden gestart.
Modus - Naderen van een aanhangwagen/afstandscontrole
Afb. 281
Schermweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen, van bo-
venaf getoond.
Wagens met trekhaak
Is de wagen af fabriek van een trekhaak voorzien, ondersteunt deze modus de
bestuurder bij het naderen door de wagen van een aanhangwagendissel.
Schermweergave » afb. 281
Kogelkop van trekhaak
Lijnen voor afstandsschatting (tussenafstand ongeveer 10 cm)
A
B
Lijn voor het naderen van een aanhangwagendissel
Aanhangwagendissel
De lijn
C
beweegt afhankelijk van de stuurinslag en toont de rijbaan die de
wagen met de actuele stuurstand zal gaan rijden.
Wagens zonder trekhaak
Is de wagen af fabriek niet voorzien van een trekhaak, dan verschijnt op het
beeldscherm op een afstand van ongeveer 40 cm achter de wagen een rode
lijn voor het controleren van de afstand tot obstakels.
Modus - Controle van gebied achter de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 229.
In deze modus wordt op het beeldscherm het gebied achter de wagen in de
beeldschermweergave getoond.
De modus is geschikt voor het totaaloverzicht van de situatie achter de wagen.
Inparkeersysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking
234
Parkeerruimte zoeken
235
Parkeermodus wisselen
235
Inparkeren
236
Vooruit inparkeren
237
Uit een parallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte uitparkeren
237
Automatische remondersteuning
237
Storingen
237
Het inparkeersysteem (hierna systeem) ondersteunt de bestuurder bij het in-
parkeren in geschikte parkeerruimtes parallel aan en haaks op de rijbaan en bij
het uitparkeren uit parkeerruimtes parallel aan de rijbaan.
Het systeem neemt alleen de stuurbewegingen tijdens het inparkeren in resp.
uitparkeren uit de parkeerruimte over. De bestuurder bedient het rem-, gas-
resp. koppelingspedaal evenals de versnellings-/keuzehendel.
De toestand, waarbij het stuurwiel door het systeem wordt bediend, wordt
hierna de parkeermanoeuvre genoemd.
C
D
233
Hulpsystemen
Het inparkeersysteem is een uitbreiding van de parkeerhulp » pag. 223 en
werkt op basis van de door de ultrasoonsensoren geregistreerde gegevens.
Om deze reden moet ook het hoofdstuk over de parkeerhulp zorgvuldig wor-
den gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwijzingen worden opge-
volgd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Tijdens de parkeermanoeuvre voert het systeem automatisch snelle
stuurbewegingen uit. Daarbij niet tussen de spaken van het stuurwiel grij-
pen - gevaar voor verwondingen!
Bij het inparkeren op een losse of gladde ondergrond (grind, sneeuw, ijs
enz.) kan van de berekende rijbaan worden afgeweken. Daarom moet u in
dergelijke situaties het systeem niet gebruiken.
VOORZICHTIG
De juiste analyse van de parkeerruimte en de parkeermanoeuvre is afhankelijk
van de afmeting van de wielen.
Het systeem kan alleen goed werken, wanneer wielen met de door ŠKODA
AUTO goedgekeurde wielmaat op de wagen zijn gemonteerd.
Het systeem niet gebruiken als op de wagen sneeuwkettingen of een nood-
reservewiel zijn gemonteerd.
Als andere door ŠKODA AUTO goedgekeurde wielen zijn gemonteerd, kan de
uiteindelijke positie van de wagen in de parkeerruimte in geringe mate afwij-
ken. Dat kan door een nieuwe instelling van het systeem door een specialist
worden voorkomen.
VOORZICHTIG
Als andere voertuigen achter of op de stoeprand parkeren, kan het systeem
uw wagen ook over de stoeprand of erop leiden - gevaar voor beschadiging
van de wielen. Zo nodig tijdig ingrijpen.
Let op
We adviseren om de parkeermanoeuvre bij een snelheid tot ca. 5 km/h uit te
voeren.
Het inparkeren kan op elk moment door het indrukken van de toets
» afb.
282 op pag. 234 of door een stuuringreep van de bestuurder worden beëin-
digd.
Werking
Afb. 282
Systeemtoets
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Tijdens het zoeken naar een parkeerruimte wordt de parkeerruimtegrootte
gemeten en geanalyseerd.
Op het display van het instrumentenpaneel (hierna display) worden geschik-
te parkeerruimtes getoond en wordt er een parkeermodus aanbevolen.
Op het display worden aanwijzingen en informatie vóór het begin en tijdens
het parkeren getoond.
Op basis van de berekende rijbaan worden de voorwielen tijdens het inpar-
keren automatisch gedraaid.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem kan alleen een parkeerruimte zoeken als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan:
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is lager dan circa 40 km/h (fileparkeren).
De rijsnelheid is lager dan circa 20 km/h (haaks inparkeren).
De afstand tot een rij geparkeerde wagens bedraagt ongeveer 0,5 - 1,5 m.
De ASR is geactiveerd » pag. 221.
Het systeem kan alleen inparkeren als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
Het parkeren korter duurt dan 6 minuten.
Er volgt geen ingreep van de bestuurder tijdens het automatisch sturen.
De ASR is geactiveerd » pag. 221.
234
Rijden
Er wordt niet door de ASR ingegrepen.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is geen aanhangwagen of een
andere accessoire aangesloten.
Activering/deactivering
Het systeem kan door het indrukken van toets
worden geactiveerd/gedeac-
tiveerd » afb. 282.
Bij een geactiveerd systeem brandt in de toets het symbool
.
Parkeerruimte zoeken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Het systeem zoekt een parkeerruimte in een rij parallel en haaks geparkeerde
wagens aan bijrijders- of bestuurderszijde.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langzaam aan een rij geparkeerde wagens voorbij rijden.
Het systeem met de toets
activeren » afb. 282 op pag. 234.
Het systeem zoekt automatisch naar een parkeerruimte aan de bijrijderszijde.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan verschijnt op het display de aanbe-
volen parkeermodus » afb. 284 op pag. 236 -
of » afb. 285 op pag. 236 -
.
Het knipperlicht aan bestuurderszijde bedienen als u aan die kant van de
straat naar een parkeerruimte wilt zoeken. De displayweergave wijzigt en het
systeem zoekt naar een parkeerruimte aan de bestuurderszijde.
Let op
Wordt tijdens het zoeken naar parkeerruimte op het display het symbool
(km/h) weergegeven dan moet de rijsnelheid worden verlaagd tot minder dan
40 km/h (fileparkeren) resp. minder dan 20 km/h (parkeerruimte haaks op de
rijbaan).
Parkeermodus wisselen
Afb. 283 Menu's met de parkeermodi: Displayweergave
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 234.
Tijdens het zoeken naar parkeerruimte en vóór het begin van het parkeren kan
op het display een menu met een andere geschikte parkeermodus worden ge-
toond.
Parkeermodi » afb. 283
In een fileparkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte achteruit inparkeren
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de toets
» afb. 282 op
pag. 234 te drukken.
Na het doorschakelen van alle aangeboden parkeermodi volgt bij opnieuw in-
drukken van de toets
de systeemdeactivering.
Wil men naar de oorspronkelijke parkeermodus terugkeren, dan moet er op-
nieuw op de toets
worden gedrukt.
235
Hulpsystemen
Inparkeren
Afb. 284 In een fileparkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Afb. 285 In een haakse parkeerruimte inparkeren: Displayweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het achteruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij langs of haaks geparkeerde wagens.
Displayweergave » afb. 284 of » afb. 285
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing verder door te rijden.
Parkeerruimte herkend met de aanwijzing achteruit te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar voren te rijden.
Aanwijzing in de parkeerruimte naar achter te rijden.
Procedure bij achteruit inparkeren
De gevonden parkeerruimte wordt op het display weergegeven » afb. 284 -
of » afb. 285 -
.
Verder naar voren rijden, tot op het display de weergave -
verschijnt.
Stoppen en erop letten dat de wagen tot het begin van de inparkeerma-
noeuvre niet meer vooruit beweegt.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Zodra op het display de volgende melding wordt weergegeven:
Stuuringreep ac-
tief. Let op omgeving!
, het stuurwiel loslaten. Het systeem neemt de besturing
over.
Op de directe omgeving van de wagen letten en voorzichtig achteruitrijden.
Zo nodig kan de parkeermanoeuvre met verdere stappen worden voortgezet.
Als op het display de pijl naar voren knippert -
, de 1e versnelling inschake-
len resp. de keuzehendel in stand D/S zetten.
Op het display wordt het symbool
(rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig rijden.
Als op het display de pijl naar achteren knippert -
, opnieuw de achteruit-
versnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
Op het display wordt het symbool
(rempedaal) weergegeven.
Het rempedaal intrappen en wachten tot het stuurwiel automatisch in de
noodzakelijke stand draait, het symbool
gaat uit.
Voorzichtig achteruitrijden.
Deze stappen kunnen meerdere malen achter elkaar worden herhaald.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
236
Rijden
Vooruit inparkeren
Afb. 286
In een haakse parkeerruimte vooruit inparkeren: Dis-
playweergave
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het vooruit inparkeren in de ge-
vonden parkeerruimte in een rij haaks geparkeerde wagens.
Vindt het systeem een parkeerruimte, dan met de toets
» afb. 282 op pag.
234 de parkeermodus vooruit » afb. 283 op pag. 235 -
kiezen. Op het display
wordt het volgende weergegeven » afb. 286.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
De systeemactivering middels de toets
is ook dan mogelijk, als de wagen
reeds gedeeltelijk in een geschikte parkeerruimte werd bewogen.
Uit een parallel aan de rijbaan liggende parkeerruimte uitparkeren
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 234.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij het uitparkeren uit een filepar-
keerruimte.
Uitparkeermanoeuvre
Toets
» afb. 282 op pag. 234 indrukken.
Op het display verschijnt de melding:
Park Assist: Knipperlicht insch. en achteruitver-
snelling kiezen!
Het knipperlicht voor de rijbaanzijde inschakelen waar uit de parkeerruimte
moet worden weggereden.
De achteruitversnelling inschakelen resp. de keuzehendel in stand R zetten.
De verdere procedure is identiek aan die bij het achteruit inparkeren.
De op het display weergegeven systeemaanwijzingen opvolgen.
Zodra de parkeermanoeuvre is beëindigd, klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt op het display de betreffende melding.
Als de parkeerruimte te klein is, dan kan er niet met hulp van het systeem wor-
den uitgeparkeerd. Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt een
betreffende melding.
Automatische remondersteuning
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 234.
Automatische remondersteuning bij snelheidsoverschrijding
Wordt tijdens de parkeermanoeuvre een snelheid van 7 km/h voor de eerste
keer overschreden, dan wordt de snelheid door het systeem automatisch tot
onder 7 km/h verlaagd. Daardoor wordt het afbreken van de parkeermanoeuv-
re voorkomen.
Automatische noodstop
Herkent het systeem tijdens de parkeermanoeuvre een gevaar voor een aanrij-
ding, dan wordt er een automatische noodstop uitgevoerd, om de gevolgen
van de aanrijding te verminderen.
De parkeermanoeuvre wordt als gevolg van de noodstop afgebroken.
VOORZICHTIG
De automatische noodstop wordt door het systeem niet geactiveerd als de in-
parkeermanoeuvre bijvoorbeeld om reden van de tweede snelheidsoverschrij-
ding van 7 km/h wordt afgebroken!
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 234.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
237
Hulpsystemen
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, omdat er sprake is van een storing aan de wa-
gen, dan verschijnt er een melding over de onbeschikbaarheid. De hulp van
een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking 238
Beschrijving van de bediening 239
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid constant, zon-
der dat het gaspedaal hoeft te worden bediend. De toestand waarbij het SRS
de snelheid constant houdt, wordt hierna als regeling aangeduid.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Na het bedienen van het koppelingspedaal vindt geen onderbreking van
de regeling plaats! Als bijvoorbeeld een andere versnelling is ingeschakeld
en het koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regeling voortgezet.
Werking
Afb. 287 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusindica-
ties van het snelheidsregelsysteem
Afb. 288 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van het snel-
heidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 238.
Statusindicaties van het snelheidsregelsysteem » afb. 287, » afb. 288
Snelheid ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers
van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheid ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
238
Rijden
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
Het SRS is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of een hogere ver-
snelling ingeschakeld.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 20 km/h.
Dit is echter alleen mogelijk als motorvermogen resp. motorremwerking dit
toelaten.
ATTENTIE
Als het motorvermogen resp. de motorremwerking niet voldoende is om de
ingestelde snelheid aan te houden, dan moet de bediening van het gas- en
rempedaal worden overgenomen!
Beschrijving van de bediening
Afb. 289
Bedieningselementen van het
snelheidsregelsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 238.
Overzicht van de bedieningselementen van het SRS » afb. 289
A
 SRS activeren (regeling inactief)
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
 SRS deactiveren (ingestelde snelheid wissen)
B
 Regeling weer hervatten
a)
/ snelheid verhogen
C
 Regeling starten / snelheid verlagen
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen » pag. 239
a)
Als geen snelheid is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid overgenomen.
Na het starten van de regeling regelt het snelheidsregelsysteem de wagen af
op de actuele snelheid, in het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
.
De automatische regelingsonderbreking vindt plaats, als een van de volgende
situaties zich voordoet:
Het rempedaal wordt bediend.
Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bijvoor-
beeld ESC).
Door het indrukken van toets
D
» afb. 289.
Door de activering van een airbag.
ATTENTIE
Om onbedoeld inschakelen van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na gebruik altijd uitschakelen.
De regeling mag pas weer worden hervat als de ingestelde snelheid niet
te hoog is voor de actuele verkeerssituatie.
Let op
Tijdens de regeling kan de snelheid door het bedienen van het gaspedaal
worden verhoogd. Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid tot de
opgeslagen waarde.
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 289 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het snelheidsregelsysteem geactiveerd.
Snelheidsbegrenzer
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking 240
Bedieningsbeschrijving - Variant met SRS 240
Bedieningsbeschrijving - Variant met ACC 241
De snelheidsbegrenzer beperkt de maximum rijsnelheid tot de ingestelde snel-
heidslimiet.
Deze limiet kan alleen worden overschreden door het gaspedaal volledig in te
trappen.
De toestand, waarbij de snelheidsbegrenzer een mogelijke overschrijding van
de ingestelde snelheidslimiet voorkomt, wordt hierna regeling genoemd.
239
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Werking
Afb. 290 MAXI DOT-display (monochroom): Voorbeelden van statusindica-
ties van de snelheidsbegrenzer
Afb. 291 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van de snel-
heidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 240.
Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 290, » afb. 291
Snelheidslimiet ingesteld, regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de
cijfers van de snelheidsindicatie grijs afgebeeld).
Regeling actief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsindi-
catie gemarkeerd weergegeven).
Geen snelheidslimiet ingesteld.
Systeemfout - De hulp van een specialist inroepen.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De snelheidsbegrenzer is actief.
De actuele snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
Na het starten van de regeling wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet
opgeslagen en in het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Overschrijding van de snelheidslimiet tijdens de regeling
Als tijdens de regeling een overschrijding van de snelheidslimiet vereist is, bij-
voorbeeld tijdens het inhalen, dan moet het gaspedaal volledig worden inge-
trapt.
Bij het overschrijden van de snelheidslimiet (bv. bij bergaf rijden) klinkt er een
akoestisch signaal en het controlelampje
in het instrumentenpaneel knip-
pert.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is
gedaald.
Bedieningsbeschrijving - Variant met SRS
Afb. 292
Bedieningselementen van de
snelheidsbegrenzer (variant met
SRS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 240.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
292
A
 Snelheidsregelsysteem activeren (vereiste voorwaarde voor de
aansluitende activering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer moet de schake-
laar in stand

zetten en vervolgens de toets
D
indrukken.
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
240
Rijden
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
B
 Regeling weer activeren
a)
/ snelheidslimiet verhogen - kort indruk-
ken (in stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10
km/h)
C
 Regeling starten / snelheidslimiet verlagen - kort indrukken (in
stappen van 1 km/h), lang indrukken (in stappen van 10 km/h)
D
Tussen SRS en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Let op
Door het indrukken van de toets
D
» afb. 292 tijdens de regeling wordt deze
afgebroken en wordt het SRS geactiveerd.
Bedieningsbeschrijving - Variant met ACC
Afb. 293 Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer (variant met
ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 240.
Overzicht van de bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer » afb.
293
1
 ACC activeren (vereiste voorwaarde voor de aansluitende acti-
vering van de snelheidsbegrenzer)
Voor de activering van de snelheidsbegrenzer de schakelaar in
stand

zetten en vervolgens de toets
B
indrukken.
2
 Regeling weer herstellen
a)
/ snelheidslimiet met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 Snelheidsbegrenzer deactiveren (ingestelde limiet wissen)
5
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheidslimiet met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Regeling starten / snelheidslimiet in sprongen van 1 km/h ver-
lagen
B
 Tussen ACC en snelheidsbegrenzer omschakelen
a)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, dan wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Instellingen in het infotainment 242
Werking 242
Automatisch wegrijden en stoppen 243
Bedieningsoverzicht 244
Regeling starten 244
Regeling onderbreken/weer herstellen 244
Gewenste snelheid instellen/wijzigen 244
Afstandsniveau instellen 245
Bijzondere rijsituaties 245
Inhalen en rijden met aanhangwagen 246
Storingen 246
De automatische afstandsregeling (hierna ACC) houdt de ingestelde snelheid
resp. afstand ten opzichte van voorliggers aan zonder dat het gaspedaal of het
rempedaal hoeft te worden bediend.
Het gebied voor de wagen en de afstand tot de voor u rijdende voertuigen
wordt door een radarsenor bewaakt » pag. 220.
De toestand waarbij de ACC de snelheid resp. afstand constant houdt, wordt
hierna als regeling aangeduid.
241
Hulpsystemen
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
De bestuurder moet elk moment gereed zijn om de bediening van het
gas- en rempedaal over te nemen.
De ACC reageert niet bij het naderen van een stilstaand obstakel (bv. de
staart van een file, een voertuig met pech of een voor een verkeerslicht
wachtend voertuig).
De ACC reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
Als de vertraging van de ACC niet voldoende is, de wagen direct met het
rempedaal afremmen.
ATTENTIE
De ACC uit veiligheidsoverwegingen niet in de volgende situaties gebrui-
ken:
Bij het nemen van afritten op snelwegen of bij wegwerkzaamheden om
zo een ongewenste acceleratie naar de opgeslagen snelheid te voorkomen.
Bij slecht zicht (bijvoorbeeld mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Op slecht wegdek (bijvoorbeeld ijzel, gladde rijbaan, grind, onverhard
wegdek).
Bij het rijden door "scherpe" bochten of op steile hellingen/afdalingen.
Bij het rijden door plaatsen waar zich metalen objecten bevinden (bijvoor-
beeld metalen loodsen, spoorbanen en dergelijke).
Bij het rijden door ingedeelde gesloten ruimtes (bijvoorbeeld parkeerga-
rages, veerboten, tunnels en dergelijke).
Let op
De ACC is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
De ACC vermindert de snelheid door automatisch het gas los te laten resp.
met een remingreep. Indien een automatische snelheidsvermindering met een
remingreep plaatsvindt, gaat het remlicht branden.
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aange-
sloten aanhangwagen is de ACC niet beschikbaar.
De regeling wordt automatisch afgebroken bij een ingreep van remonders-
teunende hulpsystemen (bijvoorbeeld ESC) of bij het overschrijden van het
maximaal toegestane motortoerental.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
ACC (autom. afstandsregeling) - Instelling van de automatische afstandsre-
geling
Rijprogramma:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische
afstandsregeling
1)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van de laatstgekozen afstand
Afstand:
- Instelling van de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertui-
gen
Werking
Afb. 294 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van ACC-mel-
dingen
1)
Bij wagens waarbij de rijmodus kan worden gekozen, vindt deze instelling als volgt plaats » pag. 249.
242
Rijden
Afb. 295 Display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van statusin-
dicaties van de ACC
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
De ACC biedt de mogelijkheid, een snelheid van 30 - 160 resp. 210 km/h (afhan-
kelijk van de uitrusting) alsmede de afstand tot voorliggers in het bereik van
een zeer kleine tot een zeer grote afstand in te stellen.
De ACC past de ingestelde snelheid aan de herkende voorligger aan en houdt
hierbij de geselecteerde afstand aan.
De ACC kan met behulp van de radarsensor een voorligger op een afstand van
circa 150 m herkennen.
ACC-meldingen » afb. 294
Voertuig herkend (regeling actief).
Lijn die de verschuiving van de tussenliggende afstand bij het instellen
aangeeft » pag. 245, Afstandsniveau instellen.
Ingestelde afstand ten opzichte van de voorligger.
Voertuig herkend (regeling inactief).
Statusindicaties van de ACC » afb. 295
Regeling inactief (op het kleurendisplay zijn de cijfers van de snelheidsin-
dicatie grijs weergegeven).
Regeling actief - geen voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cij-
fers van de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
Regeling inactief - geen snelheid opgeslagen.
Regeling actief - voertuig herkend (op het kleurendisplay zijn de cijfers van
de snelheidsindicatie gemarkeerd weergegeven).
1
2
3
4
Aanwijzing voor snelheidsverlaging
Als de vertraging van de ACC met betrekking tot een voorligger niet voldoende
is, gaat in het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en op het
display verschijnt de melding, om het rempedaal te bedienen.
Regeling overeenkomstig het voertuig op de naastgelegen rijstrook
Tijdens de regeling kan uw wagen overeenkomstig het voertuig op de naast-
gelegen rijstrook worden geregeld.
Dit kan bij een snelheid van meer dan 80 km/h dan voorkomen, als uw wagen
sneller dan het voertuig op de naastgelegen rijstrook aan bestuurderszijde
rijdt. Op het display wordt het herkende voertuig op de naastgelegen rijstrook
getoond.
Let op
Enkele weergaven van de ACC op het display van het instrumentenpaneel kun-
nen door weergaven van andere functies worden afgedekt. Een ACC-weergave
word bij een wijziging van de ACC-status automatisch kort weergegeven.
Automatisch wegrijden en stoppen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Wagens met automatische versnellingsbak kunnen met behulp van de ACC
tot stilstand vertragen en weer in beweging komen.
Vertragen tot stilstand
Als een voor u rijdend voertuig tot stilstand vertraagt, vertraagt de ACC ook de
eigen wagen tot stilstand.
Wegrijden na een stopfase
Indien het voor u rijdende voertuig binnen enkele seconden na de stopfase
weer in beweging komt, komt de eigen wagen ook in beweging en wordt de
snelheid weer geregeld.
Als de voorligger na een langere stopfase weer in beweging komt, dan moet,
om de regeling voort te zetten, het gaspedaal worden ingetrapt resp. de hen-
del in stand

worden gezet » pag. 244.
243
Hulpsystemen
Bedieningsoverzicht
Afb. 296 Bedieningshendel
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 242.
Overzicht van de ACC-functies die met de hendel worden bediend » afb. 296
1
 ACC activeren (regeling inactief)
2
 Regeling starten (weer herstellen) / snelheid met sprongen van
1 km/h verhogen (tegen de veerdruk in)
3
 Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
4
 ACC deactiveren
5
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verhogen
6
 Snelheid met sprongen van 10 km/h verlagen
A
 Afstandsniveau instellen
B
 Regeling starten / snelheid in sprongen van 1 km/h verlagen
Indien de hendel vanuit de stand

direct tegen de veerdruk in stand

wordt gezet, wordt de actuele snelheid opgeslagen en de regeling gestart.
Regeling starten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Basisvoorwaarden voor het starten van de regeling
De ACC is geactiveerd.
Bij wagens met schakelbak is de tweede versnelling of ene hogere ver-
snelling ingeschakeld en de actuele snelheid is hoger dan 25 km/h.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in
stand D/S of in de tiptronic-stand.
De regeling starten
De toets  » afb. 296 op pag. 244 indrukken.
of: De hendel tegen de veerdruk in stand

» afb. 296 op pag. 244 instel-
len.
De ACC neemt de actuele snelheid over en start de regeling, in het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje
branden.
Wordt de regeling gestart, doordat de hendel in de stand

wordt gezet,
en is er reeds een snelheid opgeslagen, dan neemt de ACC deze snelheid over
en voert de regeling uit.
Let op
Indien bij wagens met automatische versnellingsbak de regeling bij een snel-
heid van minder dan 30 km/h wordt gestart, wordt de snelheid van 30 km/h
opgeslagen. De snelheid neemt automatisch toe tot 30 km/h resp. wordt gere-
geld aan de hand van de snelheid van de voorligger.
Regeling onderbreken/weer herstellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Regeling onderbreken
De hendel tegen de veerdruk in stand

» afb. 296 op pag. 244 instellen.
of: Het rempedaal intrappen.
De regeling wordt onderbroken, de snelheid blijft opgeslagen.
Regeling weer herstellen
De regeling starten » pag. 244, Regeling starten.
Let op
De regeling wordt eveneens onderbroken als het koppelingspedaal langer dan
30 s wordt ingetrapt of de ASR wordt gedeactiveerd.
Gewenste snelheid instellen/wijzigen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
De gewenste snelheid wordt met de bedieningshendel ingesteld of gewijzigd
» afb. 296 op pag. 244.
Snelheid in sprongen van 10 km/h instellen/wijzigen (

) - Voorwaarden
De ACC is geactiveerd.
244
Rijden
Snelheid in sprongen van 1 km/h verhogen / verlagen (/) - Voorwaar-
den
De ACC is geactiveerd.
De wagen wordt geregeld.
Snelheid door het overnemen van de actuele snelheid wijzigen (

) - Voor-
waarden
De ACC is geactiveerd.
De wagen rijdt met een andere dan de opgeslagen snelheid.
Let op
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het gaspedaal
wordt verhoogd, wordt de regeling tijdelijk onderbroken. Na het loslaten van
het gaspedaal wordt de regeling automatisch weer hersteld.
Indien tijdens de regeling de snelheid door het intrappen van het rempedaal
wordt verlaagd, wordt de regeling onderbroken. De regeling moet opnieuw
worden gestart om deze weer te herstellen » pag. 244.
Indien de wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt geregeld,
dan wordt door de eerste keer drukken op de toets

de actuele snelheid op-
geslagen, door opnieuw drukken op de toets

wordt de snelheid in stappen
van 1 km/h verlaagd.
Afstandsniveau instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Het afstandsniveau ten opzichte van de voorligger kan met de hendel » afb.
296 op pag. 244 of in het infotainment » pag. 242, Instellingen in het infotain-
ment worden ingesteld.
Instelling met de hendel
De schakelaar

tegen de veerdruk in stand
of
instellen » afb. 296 op
pag. 244.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de lijn
2
» afb. 294 op
pag. 242, die de afstandsverschuiving weergeeft.
Met de schakelaar

op de hendel de lijn
2
op de gewenste afstand in-
stellen.
Let op
Indien de afstand in het infotainment is gewijzigd, wordt de wijziging pas na
aansluitende activering van de ACC merkbaar.
Des te hoger de rijsnelheid, des te groter is de afstand ten opzichte van de
voorligger.
De individuele instelling van het afstandsniveau wordt (afhankelijk van het
infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering
opgeslagen » pag. 50.
Bijzondere rijsituaties
Afb. 297 In bochten / smalle of versprongen rijdende voertuigen
Afb. 298 Verandering van rijstrook van andere voertuigen / stilstaande
voertuigen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 242.
De volgende (en soortgelijke) rijsituaties vragen om bijzondere aandacht en zo
nodig het ingrijpen van de bestuurder (remmen, gasgeven e.d.).
245
Hulpsystemen
In bochten
Bij het in- of uitrijden van langgerekte bochten kan het gebeuren dat een op
de naastgelegen rijstrook rijdende wagen in het door de radar gedetecteerde
bereik terechtkomt » afb. 297 -
. De eigen wagen wordt dan op basis van de-
ze wagen geregeld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Een smal of versprongen rijdend voertuig kan pas door de ACC worden her-
kend, als het zich in het door de radar gedetecteerde bereik bevindt » afb. 297
-
.
Verandering van rijstrook van andere voertuigen
Voertuigen die op korte afstand naar de eigen rijstrook wisselen » afb. 298 -
, kunnen door de ACC niet tijdig worden herkend.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent geen stilstaande objecten! Indien een door de ACC geregi-
streerd voertuig afslaat of uitwijkt en zich voor dit voertuig een stilstaand
voertuig bevindt » afb. 298 -
, reageert de ACC niet op dit stilstaande voer-
tuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale opbouwen
Lading of opbouwdelen van andere voertuigen die aan de zijkant, aan achter-
zijde of bovenzijde voorbij de voertuigcontouren steken, kan de ACC mogelijk
niet herkennen.
Inhalen en rijden met aanhangwagen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Bij het inhalen
Indien de eigen wagen met een lagere dan de opgeslagen snelheid wordt ge-
regeld en het knipperlicht wordt bediend, beoordeelt de ACC dit als de start
van een inhaalmanoeuvre. De ACC versnelt de wagen automatisch en vermin-
dert hierdoor de afstand ten opzichte van de voorligger.
Indien de wagen naar de linker rijbaan wisselt en er geen voorligger wordt her-
kend, accelereert de ACC tot de ingestelde snelheid en houdt deze constant.
Een acceleratie kan op elk moment door het intrappen van het rempedaal of
het drukpunt

op de bedieningshendel » afb. 296 op pag. 244 worden af-
gebroken.
Rijden met aanhangwagen
Bij het rijden met aanhangwagen of bij een andere op het aanhangwagenstop-
contact aangesloten accessoire werkt de ACC-regeling met verminderde dyna-
miek. Daarom dient de rijstijl hierop te worden aangepast.
Storingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 242.
Als de ACC om onbekende reden niet beschikbaar is, dan gaat op het display in
het instrumentenpaneel het controlelampje
branden en wordt een over-
eenkomstige melding weergegeven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 264 op pag. 220.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. De ACC werkt weer, nadat de sneeuw op de sensor is
weggedooid.
ACC niet beschikbaar
Is de ACC niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbeschik-
baarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is de ACC
dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
ACC-storing
Bij een ACC-storing verschijnt een storingmelding. De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Instellingen in het infotainment 247
Werking
247
Afstandswaarschuwing
247
Waarschuwing en automatisch remmen
248
Deactivering/activering
248
Storingen
249
246
Rijden
Front Assist (hierna systeem) waarschuwt voor het gevaar van een aanrijding
met een wagen of met een ander zich voor de wagen bevindend obstakel en
probeert zo nodig door een automatische remingreep een aanrijding te voor-
komen resp. de gevolgen ervan te minimaliseren.
Het gedeelte voor de wagen wordt door een radarsensor » pag. 220 gecontro-
leerd.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Het systeem reageert niet op kruisende of tegemoetkomende objecten.
VOORZICHTIG
Bij het uitvallen van meer dan één remlicht van de wagen of van een aangeslo-
ten aanhangwagen is het systeem niet beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Front Assist (afstandsbewakingssysteem) - Instelling van de assistent voor
de afstandsbewaking t.o.v. vooruitrijdende voertuigen
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Voorwaarschuwing
(variant 1) - Activering/deactivering van de voorwaarschu-
wing
Voorwaarschuwing
(variant 2) - Activering/deactivering en instelling van de af-
standsstap, waarbij er wordt gewaarschuwd
Toon afstandswaarsch.
- Activering/deactivering van de afstandswaarschuwing
Werking
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 247.
De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats.
Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger.
Waarschuwt voor een dreigende aanrijding.
Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep.
Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een
automatische remingreep uitgevoerd.
Het systeem kan alleen werken als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De ASR is geactiveerd » pag. 221.
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 5 km/h in voorwaartse rich-
ting.
Let op
Het systeem kan slecht functioneren of niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in
"scherpe" bochten of tijdens een ESC-ingreep » pag. 220.
Afstandswaarschuwing
Afb. 299
Display van het instrumentenpaneel: Afstandswaar-
schuwing
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
De weergave van de afstandswaarschuwing gebeurt bij wagens met het MAXI
DOT-display.
Indien een veilige afstand ten opzichte van de voorligger wordt onderschre-
den, verschijnt op het display het controlelampje
» afb. 299.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de ac-
tuele verkeerssituatie!
De afstand waarbij de waarschuwing wordt gegeven, is afhankelijke van de ac-
tuele rijsnelheid.
De waarschuwing kan in een snelheidsbereik van circa 60 km/h tot 210 km/h
worden gegeven.
247
Hulpsystemen
Waarschuwing en automatisch remmen
Afb. 300
Display van het instrumentenpaneel: voorwaarschu-
wing resp. noodstop bij lage snelheid
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
Noodstop bij lage snelheid
Bij het gevaar van een aanrijding in een rijsnelheidsbereik van circa 5 km/h tot
45 km/h zet het systeem een automatische remming in.
Bij automatisch remmen verschijnt op het display het controlelampje
» afb.
300.
Voorwaarschuwing
Indien het systeem een aanrijdingsgevaar herkent, verschijnt op het display
het controlelampje
» afb. 300 en klinkt er een akoestisch signaal.
De voorwaarschuwingsweergave kan in de volgende situaties plaatsvinden:
Bij het gevaar van een aanrijding met een bewegend obstakel in een rijsnel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 210 km/h.
Bij het gevaar van een aanrijding met een stilstaand obstakel in een snel-
heidsbereik van circa 30 km/h tot 85 km/h.
Bij een voorwaarschuwingsmelding moet het rempedaal worden ingetrapt of
voor het obstakel worden uitgeweken!
Acute waarschuwing
Als de bestuurder niet reageert op de voorwaarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding met een zich bewegend obstakel, genereert het systeem automa-
tisch door een actieve remingreep een korte remschok, om opnieuw te waar-
schuwen voor het gevaar van een mogelijke aanrijding.
Automatisch afremmen
Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het sys-
teem de wagen automatisch af te remmen.
Indien het systeem een automatische remingreep uitvoert, neemt de druk in
het remsysteem toe en kan het rempedaal niet met de gebruikelijke pedaal-
slag worden ingetrapt.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Remondersteuning
Als de bestuurder bij een dreigende aanrijding onvoldoende remt, verhoogt
het systeem automatisch de remkracht.
De remondersteuning vindt alleen plaats zolang het rempedaal krachtig ge-
noeg wordt ingetrapt.
Deactivering/activering
Afb. 301
Toetsen/stelwiel: Op de bedieningshendel / op het multifunctie-
stuurwiel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 247.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd na het inschakelen van het con-
tact.
Het systeem kan alleen in uitzonderingssituaties worden gedeactiveerd » .
Bij wagens met MAXI DOT-display kan het systeem in het hoofdmenu worden
gedeactiveerd/geactiveerd » pag. 49, Menupunt
Hulpsystemen
.
Deactivering/activering bij wagens met segmentdisplay
Toets
» afb. 301
Handeling Functie
B
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
248
Rijden
Deactivering/activering bij wagens met multifunctiestuurwiel
Toets/kar-
telwiel
» afb. 301
Handeling Functie
C
Indrukken Menupunt Front Assist weergeven
D
Indrukken Systeem deactiveren/activeren
Deactivering/activering en instelling in infotainment
In het infotainment kunnen het complete systeem resp. de functie voorwaar-
schuwing en afstandswaarschuwing worden gedeactiveerd/geactiveerd » pag.
247, Instellingen in het infotainment.
Indien de functie afstandswaarschuwing voor het uitschakelen van het con-
tact gedeactiveerd is, blijft deze na het inschakelen van het contact gedeacti-
veerd.
ATTENTIE
In de volgende situaties moet de Front Assist om veiligheidsredenen wor-
den uitgeschakeld.
Als de wagen wordt afgesleept.
Als de wagen op een rollenbank staat.
Als een waarschuwing resp. een systeemingreep zonder reden plaats-
vond.
Indien de wagen bijvoorbeeld wordt vervoerd op een oplegger, een veer-
boot of dergelijke.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 247.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de sensorafdekking resp. de sensor is afgedekt of verontreinigd, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De sensorafdekking schoonmaken
resp. het obstakel verwijderen » afb. 264 op pag. 220.
Verschijnt deze melding in de winter, kan sneeuw op de sensor onder de af-
dekking de oorzaak zijn. Het systeem werkt weer, nadat de sneeuw op de sen-
sor is weggedooid.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. De wagen stoppen, de motor afzetten en weer starten. Is het
systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Keuze van de rijmodus (Driving Mode Selection)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Dynamische onderstelregeling (DCC)
249
Modus
Eco
250
Modus
Comfort
250
Modus
Normal
250
Modus
Sport
250
Modus
Individual
251
Moduskeuze en infotainmentweergave 251
Instellingen van de modus
Individual
251
Door het selecteren van de rijmodus kan het rijgedrag aan de gewenste rijstijl
worden aangepast.
De volgende modi
Eco
,
Comfort
,
Normal
,
Sport
en
Individual
zijn beschikbaar.
De modus
Comfort
is alleen bij wagens met de dynamische onderstelregeling
(DCC) beschikbaar.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
De dynamische onderstelregeling (hierna DCC) biedt de mogelijkheid om de
schokdemperkarakteristiek voor een sportieve, normale of comfortabele rijstijl
in te stellen, door de betreffende rijmodus te kiezen.
249
Hulpsystemen
De DCC analyseert tijdens het rijden continu het stuurgedrag en de wegde-
komstandigheden en past de onderstelregeling overeenkomstig de gekozen
rijmodus aan.
Modus
Eco
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
De modus is geschikt voor een rustige rijstijl en helpt bij het verminderen van
het brandstofverbruik.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt rustiger dan in de modus
Normal
.
Het schakeladvies wordt zodanig geregeld, dat een zo laag mogelijk brand-
stofverbruik wordt gerealiseerd » pag. 44.
Indien het start-stopsysteem handmatig is gedeactiveerd » pag. 209, wordt
deze automatisch geactiveerd.
De automatische versnellingsbak wordt automatisch in de modus E gezet
» pag. 214.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling rustiger plaats dan
in de modus
Normal
» pag. 241.
Xenonkoplampen
Het systeem bevindt zich in de spaarmodus » pag. 70. De koplampen staan in
de basisafstelling en passen zich niet aan aan de rijrichting.
Airconditioning (Climatronic)
De airconditioning wordt zodanig geregeld om energie te sparen. Om deze re-
den kan bijvoorbeeld de gewenste interieurtemperatuur later dan in de modus
Normal
worden bereikt.
Let op
Indien er een aanhangwagen of een andere accessoire op het stopcontact
voor de aanhangwagen is aangesloten, is de rijmodus
Eco
niet beschikbaar.
De maximale acceleratie (kick-down-functie) is ook in de rijmodus
Eco
moge-
lijk.
Modus
Comfort
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
De modus is voor het rijden op wegen met slecht wegdek of voor lange snel-
wegritten geschikt.
Modus
Normal
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
De modus is geschikt voor een normale rijstijl.
Modus
Sport
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
De modus is geschikt voor een sportieve rijstijl.
De keuze van deze modus heeft met name betrekking op de werking van de
volgende systemen.
DCC
De DCC stelt het onderstel voor de sportieve rijstijl in.
Stuurinrichting
De stuurbekrachtiging wordt iets verminderd, voor het sturen is meer kracht
nodig.
Aandrijving
De acceleratie van de wagen verloopt dynamischer dan in de modus
Normal
.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratie van de wagen vindt bij de afstandsregeling sneller plaats dan in
de modus
Normal
» pag. 241.
Xenonkoplampen
De koplampen passen zich dynamischer aan de rijrichting aan dan in de modus
Normal
» pag. 70.
Proactieve inzittendenbescherming
Het eerste beschermingsniveau wordt gedeactiveerd » pag. 251.
250
Rijden
Modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
In de modus
Individual
kan elk systeem afzonderlijk worden ingesteld » pag.
251, Instellingen van de modus
Individual
.
Moduskeuze en infotainmentweergave
Afb. 302 Toets voor de keuze van de rijmodus / weergave op infotain-
mentbeeldscherm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
Procedure bij de keuze van de rijmodus
Toets
» afb. 302 indrukken.
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt een rijmodusmenu » afb. 302.
De moduswisseling gebeurt door het herhaaldelijk indrukken van de toets
of door het aantippen van de betreffende functietoets op het infotainment-
beeldscherm.
Indien een andere rijmodus dan
Normal
is geselecteerd, brandt in de toets het
symbool
.
Was voor het afzetten van de motor de modus
Sport
of
Individual
(aandrijving -
Sport) gekozen, dan wisselt de aandrijving na de motorstart naar de modus
Normal
. Om de aandrijving weer op
Sport
in te stellen, de modus
Sport
of
Individual
kiezen resp. de keuzehendel van de automatische versnellingsbak in de stand
S zetten.
Functietoetsen op het beeldscherm » afb. 302
Instelling van de modus
Individual
resp. informatie voor het instellen van de
actueel gekozen modus.
Annuleren van het menu voor het selecteren van de rijmodus.
Modi (de toets van de gekozen modus is groen weergegeven).
Let op
De momenteel geselecteerde rijmodus wordt in de statusregel van het
hoofdmenu naast het symbool weergegeven.
De gekozen rijmodus resp. de instelling van de modus
Individual
wordt in het
actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Wordt het rijmodusmenu niet bediend, dan wordt er na enkele seconden om-
geschakeld naar het laatst gekozen menu resp. wordt het infotainment uitge-
schakeld.
Instellingen van de modus
Individual
Lees en bekijk eerst op bladzijde 249.
In de modus
Individual
kunnen de volgende menupunten worden ingesteld:
DCC:
- Instelling van de schokdemperkarakteristiek
Stuurinrichting:
- Instelling van de karakteristiek van de stuurbekrachtiging
Aandrijving:
- Instellen van de aandrijvingskarakteristiek
ACC:
- Instelling van de acceleratie bij ingeschakelde automatische afstands-
regeling
Dynamische bochtenverl.:
- Instelling van de karakteristiek van de xenonkoplam-
pen
Klimatisering:
- Instelling van de karakteristiek van de Climatronic
Modus terugzetten
- Instelling van alle menupunten in de modus
Individual
naar
Normal
Annuleren
- Aanhouden van de momentele instelling
Terugzetten
- Instelling van alle menupunten naar de modus
Normal
Proactieve inzittendenbescherming (Crew Protect Assist)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking 252
A
B
C
251
Hulpsystemen
De proactieve inzittendenbescherming (hierna systeem) verhoogt de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen in situaties die tot een aanrijding of tot
het over de kop slaan kunnen leiden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen
in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het onder-
werp.
Let op
De levensduur van de systeemcomponenten wordt elektronisch bewaakt.
Meer informatie » pag. 37, Veiligheidssystemen.
Bij buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag dient de gordelspannerfunc-
tie voor de bijrijdersstoel te worden uitgeschakeld.
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 252.
In kritische rijsituaties (bijvoorbeeld bij een noodstop of een plotselinge veran-
dering van rijrichting) kunnen de volgende maatregelen afzonderlijk of tegelij-
kertijd plaatsvinden om het risico van ernstig letsel te verminderen.
De omgegespte veiligheidsgordels voor bijrijder en bestuurder worden auto-
matisch dicht over het lichaam gespannen.
Geopende ruiten in de voorportieren worden automatisch tot een spleet van
ongeveer 5 cm gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
Zodra de kritische rijsituatie voorbij is, worden de veiligheidsgordels weer ont-
spannen.
Het systeem heeft twee beschermingsniveaus.
Het eerste beschermingsniveau
Het systeem grijpt reeds in situaties die bij een dynamische rijstijl kunnen op-
treden. Hierbij helpt het de bestuurder en de bijrijder in de juiste zitpositie te
houden.
Het eerste beschermingsniveau kan op een van de volgende manieren worden
gedeactiveerd.
In het menu

in het infotainment
Bestuurdershulpsysteem
.
Deactivering van de ASR » pag. 221.
Door het selecteren van de rijmodus
Sport
» pag. 251.
Na het uit- en inschakelen van het contact worden beide beschermingsni-
veaus van het systeem geactiveerd, tenzij de rijmodus
Sport
is gekozen.
Het tweede beschermingsniveau
Het systeem grijpt pas in als de situatie als zeer kritiek wordt beoordeeld (bv.
een noodstop bij hoge snelheid).
Dit beschermingsniveau kan niet worden gedeactiveerd.
Wagens met het systeem Front Assist
Bij wagens met het systeem Front Assist kan een systeemingreep ook gebeu-
ren als het gevaar voor een ongeval met een vóór de wagen staand obstakel
wordt herkend.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 303
Sensor voor Lane Assist
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Instellingen in het infotainment 253
Werking 253
Activering/deactivering 254
Storingen 254
Lane Assist (hierna systeem) helpt om de wagen tussen de begrenzingslijnen
van een rijstrook te houden.
Het systeem herkent de begrenzingslijnen van de rijstrook met behulp van een
sensor » afb. 303.
Indien de wagen een herkende begrenzingslijn nadert, voert het systeem een
lichte stuurbeweging uit in tegengestelde richting van de begrenzingslijn. De-
ze corrigerende stuuringreep kan op elk moment handmatig worden overge-
nomen.
252
Rijden
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Het systeem kan de wagen binnen de rijstrook houden, maar neemt niet
de besturing van de wagen over. De bestuurder is steeds volledig verant-
woordelijk voor de stuurbewegingen.
Sommige obstakels of markeringen op de rijbaan kunnen als begren-
zingslijnen worden herkend - een foutieve stuuringreep kan het gevolg
zijn.
ATTENTIE
Het systeem kan de begrenzingslijn bijvoorbeeld in de volgende situaties
mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist herkennen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
Bij het rijden door "scherpe" bochten.
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
VOORZICHTIG
Geen stickers en dergelijke voor de sensor op de voorruit plakken, om de werk-
ing van het systeem niet te belemmeren.
Let op
Het systeem is bedoeld voor het rijden op snelwegen en wegen met kwalita-
tief goede langsmarkeringen.
Het systeem kan ononderbroken en onderbroken lijnen herkennen.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
Lane Assist (rijstrookassistent) - Instelling van de rijstrookassistent
Ingeschakeld
- Activering/deactivering van de assistent
Adaptieve rijstrookgeleiding
- Activering/deactivering van de adaptieve rijst-
rookgeleiding
Werking
Afb. 304 Monochroom display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden
van systeemweergaven
Afb. 305 Kleuren display van het instrumentenpaneel: Voorbeelden van
systeemweergaven
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
Systeemweergaven» afb. 304 en » afb. 305
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep.
Het systeem grijpt in - bij het naderen van de rechter begrenzingslijn.
De adaptieve rijstrookgeleiding wordt uitgevoerd.
253
Hulpsystemen
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt vol-
daan.
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan ca. 65 km/h
1)
.
De begrenzingslijn aan minimaal een zijde van de rijstrook wordt herkend.
De handen van de bestuurder rusten op het stuurwiel.
De rijstrook is breder dan circa 2,5 m.
Indien het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij het afslaan), vindt bij het na-
deren van de begrenzingslijn geen stuuringreep plaats. Het systeem beoor-
deelt de situatie als een bedoelde verandering van rijstrook.
Controlelampjes in het instrumentenpaneel
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep of grijpt momen-
teel in.
Adaptieve rijstrookgeleiding
De adaptieve rijstrookgeleiding helpt met behulp van stuuringrepen de door
de bestuurder gekozen positie tussen de herkende begrenzingslijnen vast te
houden.
Indien de positie op de rijstrook wordt gewijzigd, past het systeem zich binnen
zeer korte tijd aan en houdt de nieuw gekozen positie vast.
Stuurwieltrillingen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat het systeem door stuurwiel-
trillingen erop wijst, dat een stuuringreep door de bestuurder nodig is.
Het systeem is niet in staat om de wagen door een stuuringreep binnen de
rijstrook te houden.
Tijdens een intensieve systeembepaalde stuuringreep kan het systeem de
begrenzingslijnen plotseling niet herkennen.
ATTENTIE
De systeemfunctie kan beperkt zijn, indien bijvoorbeeld in spoorvorming,
op een aflopend wegdek of bij zijwind wordt gereden.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 253.
De activering resp. deactivering van het systeem kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden:
Op het display van het instrumentenpaneel » pag. 49, Menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment » pag. 253, Instellingen in het infotainment.
In het infotainment kan ook de adaptieve rijstrookgeleiding worden geacti-
veerd resp. gedeactiveerd.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de systeeminstelling behou-
den.
Let op
De instelling van het systeem wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in
het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Storingen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 253.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De voorruit schoonmaken resp. het
obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeem niet beschikbaar
Is het systeem niet beschikbaar, dan verschijnt er een melding over de onbe-
schikbaarheid. Probeer het systeem opnieuw te activeren. Is het systeem dan
nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
1)
Geldt niet voor wagens met filehulp » pag. 255.
254
Rijden
Oproep het stuur over te nemen
Heeft het systeem herkend, dat er geen handen op het stuurwiel liggen, dan
kan het niet correct werken. Er verschijnt een oproep om het stuur over te ne-
men. De handen op het stuurwiel leggen.
Filehulp
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking
255
Werkingsvoorwaarden 255
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
De bestuurder moet de handen altijd aan het stuurwiel houden en gereed
zijn om de besturing van de wagen zelf over te nemen (accelereren of rem-
men).
Let op
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Werking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
De filehulp (hierna systeem) helpt bij snelheden onder 65 km/h, de wagen bin-
nen de rijstrook te houden en tegelijk de afstand tot de voorligger aan te hou-
den.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
De filehulp is een aanvulling van de systemen Lane Assist » pag. 252 en ACC
» pag. 241 en maakt gebruik van de functies van deze beide systemen.
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwij-
zingen in acht worden genomen.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd als wordt voldaan aan de vol-
gende voorwaarden:
Lane Assist met de adaptieve rijstrookgeleiding is geactiveerd, de begren-
zingslijnen aan beide zijden van de rijstrook zijn herkend » pag. 252.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 241.
De rijsnelheid ligt onder 65 km/h.
Hulpsysteem voor noodsituaties
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking
255
Werkingsvoorwaarden
256
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Het systeem is uitsluitend voor noodsituaties bedoeld, als de bestuurder
plotseling niet in staat is om te sturen. Daarom nooit proberen de systeem-
werking te testen - gevaar voor ongevallen!
Werking
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 255.
Het hulpsysteem voor noodsituaties (hierna systeem) herkent de inactiviteit
van de bestuurder, die bijvoorbeeld door een plotseling bewustzijnsverlies kan
worden veroorzaakt. Het systeem neemt vervolgens maatregelen om de wa-
gen zo veilig mogelijk tot stilstand te vertragen.
Met het systeem kunnen alleen wagen met automatische versnellingsbak zijn
uitgerust.
Het hulpsysteem voor noodsituaties is een aanvulling van de systemen Lane
Assist » pag. 252 en ACC » pag. 241 en maakt gebruik van de functies van deze
beide systemen.
255
Hulpsystemen
Om deze reden moeten ook de hoofdstukken over de systemen Lane Assist
en ACC zorgvuldig worden gelezen en de daarin vermelde veiligheidsaanwij-
zingen in acht worden genomen.
Systeemingreep
Herkent het systeem de inactiviteit van de bestuurder, dan maakt het van dit
feit melding door een akoestisch signaal en een melding op het display in het
instrumentenpaneel. Daarbij houdt het de wagen binnen de rijstrook.
Indien de bestuurder ook na herhaalde waarschuwing de besturing niet over-
neemt, dan remt het systeem de wagen automatisch af, en, nadat deze tot
stilstand is gekomen, wordt de parkeerrem ingeschakeld.
Bij een automatische remingreep worden de alarmlichten ingeschakeld.
De automatische remingrepen kunnen worden afgebroken door het gaspedaal
in te trappen of door een stuuringreep.
Werkingsvoorwaarden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 255.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt vol-
daan.
Lane Assist is geactiveerd en de begrenzingslijn aan ten minste een zijde
van de rijstrook wordt herkend » pag. 252.
ACC is geactiveerd en er wordt geregeld » pag. 241.
Verkeersbordherkenning
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Instellingen in het infotainment 256
Werking
257
Extra weergave
257
Storingen en aanwijzingsmeldingen
258
De verkeerstekenherkenning (hierna systeem) toont bepaalde verkeerstekens
(bijvoorbeeld maximumsnelheden) op het display van het instrumentenpaneel
en waarschuwt eventueel bij een snelheidsoverschrijding.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Verticale verkeerstekens hebben altijd voorrang boven de displayweerga-
ven. De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor het inschatten van de
verkeerssituatie.
De snelheidsindicaties in de weergegeven verkeerstekens hebben be-
trekking op de snelheidseenheden in het betreffende land. De weergave
op het display kan dus afhankelijk van het betreffende land staan voor
km/h of mph.
ATTENTIE
De verkeerstekens kunnen systeembepaald bijvoorbeeld in de volgende si-
tuaties mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist worden weergegeven.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
voorligger.
Hoge rijsnelheid.
De verkeerstekens zijn afgedekt (bv. door bomen, sneeuw of vuil).
De verkeerstekens voldoen niet aan de norm (rond met een rode rand) of
zijn beschadigd.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonborden bevestigd.
De verkeerstekens zijn gewijzigd (de navigatiegegevens zijn niet meer ac-
tueel).
Let op
Het systeem is slechts in enkele landen beschikbaar.
Instellingen in het infotainment
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 256.
Op de toets

drukken en vervolgens de functietoets
Bestuurdershulp-
systeem
aantippen.
256
Rijden
Verkeerstekenherkenning - Instelling van de verkeerstekenherkenningsas-
sistent
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering van extra verkeers-
tekens op het display in het instrumentenpaneel
Snelheidswaarschuwing:
» pag. 249 - Instelling van een waarschuwing bij over-
schrijden van de toegestane snelheid
Waarschuwing bij meer dan
- Instelling van het waarschuwingstijdstip met de
optie om de toegestane snelheid in een gebied tussen 0 tot 20 km/h te
overschrijden
Aanhangwagenherkenning
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
- Activering/deactivering van de
weergave van verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering van het rekening hou-
den met een aanhangwagen voor de routeberekening in de navigatie
Maximumsnelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maximumsnelheid voor
aanhangwagengebruik
Werking
Afb. 306
Sensor voor de verkeersteken-
herkenning
Afb. 307 Display van het instrumentenpaneel: Weergavevoorbeelden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 256.
Beschrijving van de weergaven en getoonde verkeerstekens
Displayweergave » afb. 307
Weergave van herkende verkeerstekens » pag. 46, Ritgegevens (multi-
functie-indicatie)
Aanvullende weergave (monochroom display)
Aanvullende weergave (kleurendisplay)
Het systeem kan op het display de volgende herkende verkeerstekens (verti-
cale verkeerstekens) weergeven.
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
Daarnaast kunnen nog aanvullende tekens worden weergegeven (bv. snel-
heidsbeperking bij nat wegdek of verkeerstekens met tijdelijke geldigheid).
Het systeem geeft alleen verkeerstekens weer, die zich in het "zichtbereik"
van de sensor bevinden » afb. 306.
De informatie van de sensor wordt aangevuld met informatie uit het infotain-
mentnavigatiesysteem. Daarom kunnen verkeerstekens met snelheidsgebo-
den ook op weggedeelten zonder verkeerstekens worden weergegeven.
Waarschuwing bij overschrijden van de toegestane snelheid
De waarschuwing bij het overschrijden van de toegestane snelheid (aan de
hand van het herkende verkeersteken) kan in het infotainment worden geacti-
veerd en ingesteld » pag. 256.
Modus voor aanhangwagengebruik
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak is het mogelijk, in het infotain-
ment de weergave van verkeerstekens geldig voor het rijden met aanhangwa-
gen, te activeren resp. deactiveren en de maximumsnelheid voor het rijden
met aanhangwagen in te stellen » pag. 256, Instellingen in het infotainment.
Extra weergave
Lees en bekijk eerst op bladzijde 256.
Indien het menupunt Verkeerstekens momenteel niet wordt weergegeven
» afb. 307 op pag. 257 -
, wordt het verkeersteken met de snelheidsbeper-
king in het bovenste displaygedeelte weergegeven » afb. 307 op pag. 257 -
,
.
257
Hulpsystemen
Indien tegelijkertijd meerdere verkeerstekens worden herkend, wordt op het
kleurendisplay ook het volgende verkeersteken gedeeltelijk weergegeven -
» afb. 307 op pag. 257 -
.
Alle herkende verkeerstekens kunnen via de multifunctie-indicatie in het me-
nupunt Verkeerstekenherkenning worden weergegeven » afb. 307 op pag. 257
-
.
De extra weergave kan in het infotainment worden geactiveerd/gedeactiveerd
» pag. 256.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de extra weergave wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 50.
Storingen en aanwijzingsmeldingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 256.
Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het
display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergege-
ven:
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een aanwijzing om de voorruit schoon te maken. De voorruit schoonmaken
resp. het obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Systeembeperking (navigatiegegevens niet beschikbaar)
Geeft het infotainmentnavigatiesysteem geen gegevens door, dan verschijnt
er een melding met betrekking tot de beperkte werking van het systeem. Con-
troleren of actuele kaartgegevens worden gebruikt resp. of de wagen zich in
een gebied bevindt waarvoor geen navigatiegegevens beschikbaar zijn.
Verkeerstekens niet beschikbaar
Werd er geen snelheidsgebod herkend, dan verschijnt er een melding met be-
trekking tot de onbeschikbaarheid van de verkeerstekens.
Vermoeidheidsherkenning
De vermoeidheidsherkenning (hierna systeem) adviseert de bestuurder een
rustpauze in te lassen, als op basis van het stuurgedrag vermoeidheidsver-
schijnselen bij de bestuurder worden herkend.
Vanaf het begin van de rit beoordeelt het systeem het stuurgedrag bij snelhe-
den tussen 65-200 km/h. Als tijdens het rijden veranderingen in het rijgedrag
optreden die door het systeem als mogelijke vermoeidheidsverschijnselen
worden geanalyseerd, wordt een pauze-advies gegeven.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment in het menu

Bestuurdershulp-
systeem
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool
en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
258
Rijden
Let op
In enkele rijsituaties kan het systeem de rijstijl verkeerd beoordelen en daar-
door onterecht een pauze-advies geven (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl,
onder ongunstige weersomstandigheden of bij een slecht wegdek).
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Opslaan van de bandenspanningswaarden en infotainmentweergave
259
De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning
tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
in het
instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal » pag. 37.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem
zijn opgeslagen.
De bandenspanningswaarden moeten altijd in het systeem worden opgesla-
gen als een van de volgende punten aan de orde is.
Wijziging van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Controlelampje
in het instrumentenpaneel gaat branden.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
nen in acht te worden genomen » pag. 219, in alinea Inleiding voor het
onderwerp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 287.
ATTENTIE (vervolg)
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
waarschuwen, bijvoorbeeld bij een klapband.
Vóór het opslaan van de bandenspanningswaarden moeten de banden
tot de voorgeschreven bandenspanning worden opgepompt » pag. 287. Bij
het opslaan van onjuiste bandenspanningswaarden kan het systeem mo-
gelijkerwijze ook bij een te lage bandenspanning geen waarschuwing ge-
ven.
VOORZICHTIG
De bandenspanningswaarden moeten elke 10.000 km of 1x per jaar worden
opgeslagen, om een correcte systeemwerking te waarborgen.
Opslaan van de bandenspanningswaarden en
infotainmentweergave
Afb. 308
Toets voor opslaan / voorbeeld
van de beeldschermweergave: er
wordt een bandenspanningsver-
andering linksvoor gemeld
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 259.
Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden
Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen.
Het contact en het infotainment inschakelen.
De toets

op het infotainment indrukken en vervolgens op het beeld-
scherm de functietoetsen
Wagenstatus
aantippen.
Met de functietoetsen
het menupunt Bandencontrole kiezen.
De functietoetsen

aantippen » afb. 308.
Verder de op het beeldscherm verschijnende aanwijzingen opvolgen.
Een melding op het beeldscherm informeert over het opslaan van de banden-
spanningswaarden.
259
Hulpsystemen
Let op
Bij brandend controlelampje in het instrumentenpaneel kan in het infotain-
ment de betreffende band worden weergegeven » afb. 308.
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Stang met kogelkop uit- en inzwenken 260
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires 261
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik bedraagt 90 kg. Overige ge-
gevens (bv. op het typeplaatje van de trekhaak) geven alleen informatie over
de testwaarden van de trekhaak.
ATTENTIE
Als de trekhaak beschadigd of onvolledig is, mag deze niet worden gebruikt
- gevaar voor ongevallen.
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Afb. 309 Stang met kogelkop: Uit-/inzwenken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
De zwenkbare stang met kogelkop is niet afneembaar. De correcte vergrende-
ling in beide standen wordt door een controlelampje aangegeven.
Stang met kogelkop uitzwenken
De ontgrendelingsgreep
A
in pijlrichting
1
trekken » afb. 309 » . De
stang met kogelkop zwenkt in pijlrichting
2
naar buiten en het controle-
lampje naast de ontgrendelingsgreep knippert rood.
260
Rijden
De greep
A
langzaam weer naar binnen laten bewegen en controleren, of
deze correct in de beginstand zit.
De stang met kogelkop in pijlrichting
2
drukken, tot deze hoorbaar vergren-
delt. Het controlelampje brandt groen.
Stang met kogelkop inzwenken
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwagen resp. geen ander acces-
soire aangekoppeld zijn. In het 13-polige stopcontact mag geen stekker of
adapter zijn ingestoken.
De ontgrendelingsgreep
A
in pijlrichting
1
trekken » afb. 309. De stang
met kogelkop wordt ontgrendeld en het controlelampje knippert rood.
De greep
A
langzaam weer naar binnen laten bewegen en controleren, of
deze correct in de beginstand zit.
De stang met kogelkop in pijlrichting
3
onder de bumper inzwenken, tot de-
ze hoorbaar vergrendelt. Het controlelampje brandt groen.
Vergrendeling controleren
Bij onjuist vergrendelde stang met kogelkop knippert het controlelampje rood,
na het inschakelen van het contact klinkt er een akoestisch signaal en op het
display in het instrumentenpaneel verschijnt een overeenkomstige melding.
ATTENTIE
De trekhaak voorzichtig behandelen - gevaar voor verwondingen.
Bij het uitzwenken van de kogelkop niet in het midden van de achterbum-
per gaan staan, gevaar voor verwondingen aan de benen.
De ontgrendelingsgreep niet manipuleren, zolang er een aanhangwagen
of een andere accessoire op de stang met kogelkop gekoppeld is. De stang
met kogelkop zou los kunnen raken - gevaar voor ongevallen en verwon-
dingen.
Brandt het controlelampje niet groen of kan de stang met kogelkop niet
worden vergrendeld, deze niet gebruiken. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Let op
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop altijd onder de bumper in-
zwenken.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Afb. 310
Weergave van de maximale leng-
te van de gemonteerde accessoi-
res en het maximaal toegestaan
gewicht van de accessoires af-
hankelijk van het ladingszwaar-
tepunt
Lees en bekijk eerst op bladzijde 260.
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager) moet de maximale lengte
hiervan evenals het maximaal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van de gemonteerde accessoire (vanaf de kogelkop van
de trekhaak gemeten) bedraagt 70 cm » afb. 310.
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading neemt bij
toenemende afstand van het zwaartepunt van de belasting van de kogelkop
van de trekhaak af.
Afstand van zwaartepunt van belas-
ting van kogelkop
Maximaal toegestaan gewicht van
accessoire incl. belading
0 cm 75 kg
30 cm 75 kg
60 cm 35 kg
70 cm 0 kg
VOORZICHTIG
Het maximaal toegestaan gewicht van de accessoire incl. belading evenals de
maximale lengte van de accessoire nooit overschrijden - gevaar voor bescha-
diging van de kogelkop.
Let op
Wij adviseren de accessoires uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
261
Trekhaak en aanhangwagen
Trekhaak gebruiken
Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen
Afb. 311
Behuizing van 13-polig stopcon-
tact, borgoog
Aan- en loskoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken » pag. 260.
De aanhangwagen (de accessoire) op de kogelkop bevestigen.
De afdekkap van het stopcontact openklappen en de stekker van de aan-
hangwagen (de accessoire) in het 13-polige stopcontact
A
steken » afb. 311.
(Als de aanhangwagen/de accessoire over een 7-polige stekker beschikt, een
overeenkomstige adapter uit de originele ŠKODA accessoires gebruiken).
De losbreekkabel van de aanhangwagen in het borgoog
B
haken (de los-
breekkabel moet in alle aanhangwagenstanden ten opzichte van de wagen
doorhangen).
Het loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Buitenspiegels
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan worden overzien, moeten er
extra buitenspiegels worden geplaatst.
Koplampen
De voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aanhangwagen (accessoire)
omhoogkomen en de verlichting kan andere verkeersdeelnemers verblinden.
Lichtbundelhoogte van de koplampen aanpassen » pag. 68, Bediening van ver-
lichtingsfunctie
1)
.
Voeding van het aanhangwagen-/accessoirestroomcircuit
Bij de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (accessoi-
re) wordt de aanhangwagen (accessoire) door de wagen van stroom voorzien
(zowel bij in- als uitgeschakeld contact).
Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker
ontladen.
Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar
de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken.
ATTENTIE
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de
accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschok-
ken leiden.
Geen aanpassingen aan de elektrische installatie van de wagen en de
aanhangwagen (de accessoire) uitvoeren - gevaar voor ongevallen of zware
verwondingen door stroomschokken.
Na de elektrische verbinding tussen de wagen en de aanhangwagen (ac-
cessoire) moet de aanhangwagen-/accessoireverlichting op goede werking
worden gecontroleerd.
Het borgoog nooit gebruiken voor het afslepen - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de ac-
cessoire) kan tot een defecte wagenelektronica leiden.
De totale vermogensopname van alle op het aanhangwagen-/accessoires-
troomcircuit aangesloten verbruikers mag maximaal 350 watt bedragen, an-
ders bestaat er gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de
wagen.
Aanhangwagen beladen
De bandenspanning van de wagen aanpassen aan "volledig beladen"» pag.
287.
Verdelen van de lading
De lading op de aanhangwagen zo verdelen, dat zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de aanhangwagenas liggen. De lading goed vastzetten, zodat deze
niet kan verschuiven.
Bij een lege wagen en een beladen aanhangwagen is de gewichtsverdeling
zeer ongunstig. Als u toch met deze combinatie moet rijden, rijd dan bijzonder
voorzichtig.
1)
Geldt niet voor wagens met xenonkoplampen.
262
Rijden
ATTENTIE
Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk
beïnvloeden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengewicht
Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschre-
den.
Toegestaan aanhangwagengewicht - Superb
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 680
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1600 690
MG 4x4 1800 750
DSG 1600 710
1,4 l/110 kW TSI
MG 1600 690
DSG 1600 700
1,8 l/132 kW TSI
MG 1800 730
DSG 1800 740
2,0 l/162 kW TSI DSG 2000 750
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 2200 750
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1500 730
MG (GreenLine) 1500 740
DSG 1500 740
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 2000 740
MG 4x4 2200 750
DSG 2000 750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 2000 750
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 2000 750
DSG 2000 750
DSG 4x4 2200 750
263
Trekhaak en aanhangwagen
Toegestaan aanhangwagengewicht - Superb Combi
Motor Versnellingsbak
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd
(kg)
bij hellingen tot 12%.
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1600 690
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1600 700
MG 4x4 1800 750
DSG 1600 720
1,4 l/110 kW TSI
MG 1600 700
DSG 1600 710
1,8 l/132 kW TSI
MG 1800 740
DSG 1800 750
2,0 l/162 kW TSI DSG 2000 750
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 2200 750
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1500 740
MG (GreenLine) 1500 750
DSG 1500 750
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 2000 750
MG 4x4 2200 750
DSG 2000 750
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 2000 750
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 2000 750
DSG 2000 750
DSG 4x4 2200 750
ATTENTIE
De toegestane kogeldruk en het maximale aanhangwagengewicht niet
overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Aanhangwagengebruik
Rijsnelheid
Om veiligheidsredenen met de aanhangwagen niet sneller dan 100 km/h (als
de trekkende wagen een personenwagen uit klasse M1 is) resp. 80 km/h (als
de trekkende wagen een bedrijfswagen uit klasse N1 is) rijden.
Direct snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met
aanhangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
264
Rijden
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwa-
genwielen.
Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als rem
kan fungeren.
ATTENTIE
Met de aanhangwagen altijd bijzonder voorzichtig rijden.
VOORZICHTIG
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig
belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in
te worden gecontroleerd.
Alarmsysteem
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarm-
systeem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt
onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoi-
re) aankoppelt of loskoppelt » pag. 58.
Voorwaarden voor de opname van een aanhangwagen (accessoire) in het
alarmsysteem.
De wagen is af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak uitgerust.
De aanhangwagen (accessoire) is via het stopcontact voor de aanhangwa-
gen elektrisch met de trekkende wagen verbonden.
De elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen (accessoire)
is gebruiksklaar.
De wagen is vergrendeld en het alarmsysteem is ingeschakeld.
De aanhangwagen (accessoire) is niet uitgerust met ledachterlichten.
265
Trekhaak en aanhangwagen
Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
266
Wettelijke controles 266
ŠKODA Servicepartner 266
De originele ŠKODA onderdelen 267
De originele ŠKODA accessoires
267
Spoilers 267
Componentenbescherming 267
Airbags 267
Terugname en recycling van oude wagens 268
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van aanpassingen, reparaties
of technische wijzigingen aan uw wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van uw wagen.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen aan de wagen alleen
door een specialist uit laten voeren. Ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden (inclusief ingrepen aan de elektronische onderdelen en software
hiervan) kunnen storingen tot gevolg hebben - er bestaat gevaar voor on-
gevallen en er kan verhoogde slijtage aan onderdelen ontstaan!
We adviseren u voor uw wagen alleen goedgekeurde originele ŠKODA ac-
cessoires en originele ŠKODA onderdelen te gebruiken. Hierbij is de be-
trouwbaarheid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen gegaran-
deerd.
Geen producten gebruiken die niet door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd,
hoewel het om producten kan gaan waarbij een rapport van een officiële
technische keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
Als de wagen in landen met sterk afwijkende weersomstandigheden wordt ge-
bruikt, contact opnemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of er be-
paalde voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, om de volledige
functionaliteit van de wagen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.)
Wettelijke controles
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
In veel landen bestaan wettelijke regelingen om de bedrijfszekerheid, de ver-
keersveiligheid en/of de uitlaatgasemissiewaarden van de wagen regelmatig
te laten controleren. Deze controles kunnen door werkplaatsen of testcentra
worden uitgevoerd die door de wetgever hiervoor zijn aangewezen.
De ŠKODA Servicepartners bereiden de wagen op verzoek voor op de tests
resp. zorgen voor de uitvoering ervan.
Ook indien u uw wagen ter voorbereiding op de tests zelf bij een wettelijk er-
kend deskundige ter controle wilt aanbieden, adviseren wij u van tevoren ad-
vies in te winnen bij de serviceadviseur van uw ŠKODA Servicepartner.
ŠKODA Servicepartner
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de richtlijnen en aanwijzingen van
ŠKODA AUTO. Alle service- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tijdig
en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in
het belang van de verkeersveiligheid en de goede technische toestand van uw
wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen
aan uw wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
266
Raadgevingen voor het gebruik
De originele ŠKODA onderdelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen,
omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderdelen
komen precies overeen met de voorschriften van ŠKODA AUTO en zijn identiek
aan de in de productie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaam-
heid van deze onderdelen.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele onder-
delen, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
De originele ŠKODA accessoires
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 266.
Als u uw wagen wilt uitrusten met accessoires dient u op het volgende te let-
ten.
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA originele accessoires te gebruiken.
ŠKODA AUTO staat garant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de ge-
schiktheid voor uw wagen van deze accessoires. Bij gebruik van andere pro-
ducten kunnen we de betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid voor uw
wagen niet beoordelen - ook niet als een rapport van een officiële technische
keuringsdienst of van een overheidsinstantie is bijgevoegd.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelijke voorschriften tot 2 jaar
na verkoop aansprakelijk voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele acces-
soires, voor zover in het koopcontract niet iets anders is overeengekomen.
Spoilers
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
ATTENTIE
Is uw wagen met een originele spoiler op de voorbumper in combinatie met
de spoiler op de achterklep uitgerust, dan de volgende aanwijzingen in acht
nemen - anders bestaat gevaar voor ongevallen en zware verwondingen!
De uitrusting met een spoiler op de voorbumper moet altijd in combinatie
met de bijbehorende spoiler op de achterklep gebeuren.
Een originele spoiler op de voorbumper kan niet alleen of in combinatie
met een ongeschikte spoiler op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoegen of verwijderen van
spoilers dienen met een ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de spoilers van uw wagen
kunnen storingen in de werking tot gevolg hebben.
Componentenbescherming
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 266.
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het instrumentenpaneel) zijn
af fabriek met een componentenbescherming uitgerust. Deze zorgt voor een
beperkte werking van deze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten de wagen.
Airbags
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
ATTENTIE
Aanpassingen, reparaties en technische wijzigingen die ondeskundig zijn
uitgevoerd, kunnen schade en functiestoringen veroorzaken en de werking
van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen en
zware verwondingen!
Een wijziging aan de wielophanging van de wagen inclusief het gebruik
van niet toegelaten velg-bandcombinaties kan de werking van het airbag-
systeem belemmeren - gevaar voor ongevallen en dodelijke verwondingen!
267
Verzorging en onderhoud
ATTENTIE
Aan de onderdelen van het airbagsysteem, aan de voorbumper en aan de
carrosserie mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbou-
wen van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaam-
heden (bijvoorbeeld het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een spe-
cialist worden uitgevoerd.
Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot het activeren van een airbag kan leiden.
Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
ATTENTIE
Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bijvoorbeeld inbouwen van extra luidspre-
kers) worden uitgevoerd. Daarbij ontstane beschadigingen kunnen de
werking van het airbagsysteem negatief beïnvloeden - er bestaat gevaar
voor ongevallen en dodelijke verwondingen! De volgende aanwijzingen
moeten worden opgevolgd.
Alle werkzaamheden aan de voorportieren en de portierbekleding mogen
alleen door een specialist worden uitgevoerd.
Nooit met verwijderde binnenste portierbekledingen of met openingen in
de bekledingen rijden.
Terugname en recycling van oude wagens
Lees en bekijk eerst op bladzijde 266.
Alle nieuwe wagens van het merk ŠKODA kunnen voor 95% worden gerecy-
cled.
Service-intervallen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Overzicht van de service-intervallen 269
Vast service-interval QI1 - QI4 269
Variabel service-interval QI6 269
Digitaal Serviceplan 270
Om ervoor te zorgen dat alle door de fabrikant voorgeschreven servicebeurten
op het juiste moment worden uitgevoerd en er geen servicebeurt wordt verge-
ten, wijst de service-intervalindicatie in het instrumentenpaneel u hierop
» pag. 49.
De uitgevoerde servicesoorten kunnen aan de hand van het geprinte bewijs
uit het digitale Serviceplan en de betreffende facturen worden aangetoond.
De aangegeven service-intervallen zijn gebaseerd op normale bedrijfsomstan-
digheden.
In geval van zwaardere bedrijfsomstandigheden is het nodig sommige service-
werkzaamheden al vóór de volgende servicebeurt of tijdens de aangegeven
service-intervallen te laten uitvoeren. Dit betreft hoofdzakelijk het reinigen
resp. vervangen van het luchtfilterelement in gebieden met veel stof alsmede
het controleren en vervangen van de getande riem, maar ook wagens met een
roetfilter waarbij de motorolie zwaarder kan worden belast.
Onder verzwaarde omstandigheden wordt het volgende verstaan:
Zwavelhoudende brandstof.
Veelvuldig stadsverkeer.
Langer stationair draaiende motor (bijvoorbeeld taxi's).
Gebruik van de wagen in gebieden met veel stof.
Vaak rijden met een aanhangwagen.
Overwegend stop-and-go-gebruik, zoals dat in de stad kan voorkomen.
Langdurig gebruik onder winterse omstandigheden.
De specialist kan u informeren of bij de gebruiksomstandigheden van uw wa-
gen werkzaamheden tussen de normale service-intervallen in noodzakelijk
zijn.
Door de concrete omvang van de noodzakelijke werkzaamheden, afhankelijk
van model, uitrusting en toestand van uw wagen, kunnen verschillende servi-
cekosten ontstaan.
Let op
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen resp. bijvullen van be-
drijfsvloeistoffen zijn voor de klant kosten verbonden, ook gedurende de ga-
rantieperiode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepalingen van ŠKODA
AUTO of in andere overeenkomsten.
Over de actuele werkzaamheden m.b.t. de servicebeurten wordt u door de
specialist geïnformeerd.
268
Raadgevingen voor het gebruik
Overzicht van de service-intervallen
Afb. 312 Sticker met wagengegevens Service-interval
Het door de fabrikant voorgeschreven service-interval staat op de sticker met
wagengegevens vermeld » afb. 312. De sticker met wagengegevens is in het
instructieboekje en onder de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Voor uw wagen geldt een van de volgende service-intervallen.
Vaste service-interval QI1.
Vaste service-interval QI2.
Vaste service-interval QI3.
Vaste service-interval QI4.
Variabele service-interval QI6.
Bij een variabel service-interval is het beslist noodzakelijk dat alleen de
voorgeschreven motorolie wordt gebruikt.
Indien deze motorolie niet beschikbaar is, geldt voor de olieverversing een
vast service-interval. In dit geval moet de wagen op het vaste service-interval
worden omgecodeerd.
Let op
De betreffende motoroliespecificaties » pag. 281.
Bij wagens met variabele service-interval QI6 kunt u een verandering naar
vaste service-interval resp. terug naar variabele service-interval laten uitvoe-
ren door een specialist.
Vast service-interval QI1 - QI4
Olieservice
QI1 Elke 5 000 km of 1 jaar
a)
.
QI2 Elke 7 500 km of 1 jaar
a)
.
QI3 Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
QI4 Elke 15 000 km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 1
QI1 - QI4
Eerste na 30.000 km of 2 jaar
a)
, vervolgens elke
30.000 km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 2
Elke 15 000 km of 1 jaar
a)
.
Inspectie
b)
Variant 3
Elke 10.000 km of 1 jaar
a)
.
Remvloeistof
Service
QI1 - QI4 Eerste verversing na 3 jaar, daarna elke 2 jaar
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
Informatie over de variant die geldt voor uw wagen is verkrijgbaar bij de ŠKODA Partner.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst. Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij
hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat
kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen!
Let op
Bij gebruik van diesel met een verhoogd zwavelgehalte geldt een Olieservice
na telkens 7500 km. In welke landen het zwavelgehalte van de dieselbrand-
stof verhoogd is, kan een erkend reparateur u vertellen.
Variabel service-interval QI6
Het bepalen van de Olieservice-intervallen is afhankelijk van de gebruiksinten-
siteit en de lokale gebruiksomstandigheden van de wagen. Zo wordt een wa-
gen bij het rijden van korte ritten anders belast dan bij lange snelwegritten. De
intervallen zijn dan ook variabel.
Olieservice
Volgens service-intervalindicatie (uiterlijk na 30.000 km of
2 jaar
a)
).
Inspectie
b)
Variant 1
Eerste na 30.000 km of 2 jaar
a)
, vervolgens elke 30.000
km of 1 jaar
a)
.
269
Verzorging en onderhoud
Inspectie
b)
Variant 2
Elke 15.000 km of 1 jaar
a)
.
Remvloeistof
Service
Eerste verversing na 3 jaar, daarna elke 2 jaar
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
b)
Informatie over de variant die geldt voor uw wagen is verkrijgbaar bij de ŠKODA Partner.
ATTENTIE
De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar wor-
den ververst. Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij
hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat
kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen!
Digitaal Serviceplan
Een specialist bevestigt de betreffende bewijzen van uitgevoerde servicebeur-
ten niet in dit instructieboekje, maar in het service-informatiesysteem met de
naam Digitaal Serviceplan.
Daarom adviseren wij u, als bewijs voor de uitgevoerde servicewerkzaamhe-
den altijd het betreffende service-bewijs te laten printen.
Voordelen van het Digitaal Serviceplan
Hoog veiligheidsniveau voor wat betreft manipulatie van de vermeldingen.
Transparante documentatie van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Bescherming tegen verlies of beschadiging van de vermeldingen - de klant
ontvangt bij behoefte een compleet bewijs van uitgevoerde servicebeurten.
De mogelijkheid het bewijs compleet in elektronische vorm op te vragen.
De wagen kan bij elke willekeurige specialist (ook in het buitenland) worden
onderhouden - de database is wereldwijd bereikbaar.
Verhoogde transparantie bij aanschaf van een gebruikte wagen door cen-
traal opgeslagen vermeldingen.
De systeemvermeldingen ondersteunen de klant bij validatie van aanspraken
uit de ŠKODA verlengde garantie en de levenslange mobiliteitsgarantie.
Verzorging en onderhoud
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Wassen van de wagen
270
Buitenzijde van de wagen verzorgen 271
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen 273
Binnenzijde van de wagen verzorgen 273
Regelmatig en deskundig onderhoud is belangrijk voor de waardevastheid van
de wagen.
Bij gebruik van onderhoudsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de verpak-
king in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
ATTENTIE
Bij verkeerde toepassing kunnen onderhoudsmiddelen schadelijk zijn
voor de gezondheid.
Onderhoudsmiddelen altijd veilig bewaren voor personen die niet volledig
zelfstandig zijn, bijvoorbeeld kinderen - er bestaat gevaar voor vergiftiging!
VOORZICHTIG
Op het lakoppervlak geen insectensponsjes, schuursponsjes en dergelijke
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de lak.
Geen agressieve schoonmaakmiddelen of chemische oplosmiddelen gebrui-
ken - gevaar voor beschadiging van het te reinigen materiaal.
Let op
Wij adviseren u de wagen door een ŠKODA Servicepartner te laten reinigen en
onderhouden.
Wassen van de wagen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 270.
De beste bescherming van de wagen tegen schadelijke milieu-invloeden is de
wagen vaak te wassen.
270
Raadgevingen voor het gebruik
Hoe langer insectenresten, vogelpoep, wegenzout en andere agressieve af-
zettingen op de lak blijven zitten, des te schadelijker dit is. Hoge temperatu-
ren, bijvoorbeeld door intensieve zonnestraling, versterken de bijtende werk-
ing.
Na het einde van het koude jaargetijde moet ook de onderzijde van de wagen
grondig worden gereinigd.
Met de hand wassen
De wagen van boven tot onder met een zachte spons of washandschoen en
veel water evt. met de daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen. De
spons of de washandschoen met korte tussenpozen grondig uitspoelen.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de wagen een andere spons ge-
bruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en vervolgens drogen met een
daarvoor bedoelde doek.
Automatische wasinstallatie
Vóór het wassen van de wagen in een automatische wasinstallatie moeten de
gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (sluiten van de ruiten en het schuif-kan-
teldak e.d.) worden genomen.
Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers,
autotelefoonantenne e.d.), kunt u het beste vooraf contact opnemen met de
exploitant van de wasinstallatie.
Na het wassen van de wagen in een wasinstallatie met aansluitende conser-
vering dienen de ruitenwisserbladen met speciaal hiervoor bedoelde reini-
gingsmiddelen te worden gereinigd en ontvet.
Hogedrukreiniger
Bij het wassen van de wagen met een hogedrukreiniger moeten de instructies
voor de hogedrukreiniger worden opgevolgd. Dit geldt met name voor aanwij-
zingen met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot het wagenopper-
vlak.
ATTENTIE
Wassen van de wagen in de winter: Vocht en ijs in het remsysteem kun-
nen een nadelig effect op de remwerking hebben - gevaar voor ongevallen!
Bij het reinigen van de bodem of de binnenzijde van de wielkasten voor-
zichtig te werk gaan - gevaar voor verwondingen aan scherpe randen van
metalen delen!
VOORZICHTIG
De wagen niet in de felle zon wassen, bij het wassen geen druk op de carros-
serie uitoefenen. De temperatuur van het water mag maximaal 60 °C bedra-
gen, omdat anders de lak van de wagen kan worden beschadigd.
Vóór het rijden door een wasstraat de buitenspiegels inklappen - gevaar voor
beschadiging.
VOORZICHTIG
De wagen met een hogedrukreiniger wassen
De folies mogen niet met hogedrukreiniger worden gewassen - gevaar voor
beschadiging.
Als de wagen in de winter wordt gewassen, mag de waterstraal niet direct
op de slotcilinders of op de naden van de portieren, de motorkap of de achter-
klep worden gericht - gevaar voor bevriezen.
Tijdens de reiniging steeds een voldoende grote spuitafstand aanhouden tot
de sensoren van de parkeerhulp, het objectief van de achteruitrijcamera, tot
de externe sierdelen en kunststofbeschermdelen (bv. dakdragersysteem, spoi-
lers, beschermlijsten) en andere niet-metalen wagenonderdelen, zoals rubber
slangen of dempingsmaterialen.
De sensoren van de parkeerhulp mogen maar kort worden bespoten en er
moet een minimumafstand van 10 cm worden aangehouden - gevaar voor be-
schadiging.
Bij het wassen van de wagen de waterstraal niet direct op de zwenkbare ko-
gelstang of het aanhangwagenstopcontact richten - gevaar voor beschadiging
van de afdichting of het eruit spoelen van het smeervet.
Buitenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 270.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Lak
gemorste
brandstof
schoon water, doek, (zo spoedig moge-
lijk schoonmaken)
geen water-
druppelvorming
op de lak
met vaste was conserveren (minstens
tweemaal per jaar), was op schone en
droge carrosserie aanbrengen
matte lak
polijstmiddel gebruiken, dan conserve-
ren (als het polijstmiddel geen conser-
verende bestanddelen bevat)
271
Verzorging en onderhoud
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Verchroomde
en geëloxeerde
delen
Verontreiniging
schoon water, doek, evt. daarvoor be-
doelde reinigingsmiddelen, daarna met
zachte droge doek uitwrijven
Folies verontreiniging zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Ruiten
en buitenspiegel-
glazen
Verontreiniging
met schoon water wassen en met daar-
voor bedoelde wisdoek drogen
Koplampen/lam-
pen
verontreiniging zachte spons en milde zeepoplossing
a)
Achteruitrijcamera
verontreiniging
met schoon water wassen en met
zachte doek drogen
Sneeuw/ijs
handveger / daarvoor bedoeld ont-
dooiingsmiddel
Portierslotcilin-
ders
Sneeuw/ijs daarvoor bedoeld ontdooiingsmiddel
Ruitenwissers /
wisserbladen
verontreiniging ruitenreiniger, spons of doek
Wielen Verontreiniging
schoon water, dan met daarvoor be-
doelde middelen conserveren
a)
Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
De krik is onderhoudsvrij. Indien noodzakelijk dienen de beweegbare onderde-
len van de krik met een geschikt smeervet te worden gesmeerd.
De trekhaak is onderhoudsvrij. De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een
geschikt smeervet behandelen.
Conservering van de holle ruimtes
Alle aan corrosie blootgestelde holle ruimtes van de wagen zijn af fabriek
reeds voorzien van conserveringswas die permanente bescherming biedt.
Als bij hoge temperaturen een beetje was uit de holle ruimtes stroomt, kan dit
met een kunststof spatel worden verwijderd en de vlek met wasbenzine wor-
den gereinigd.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is tegen chemische en mechanische invloeden
beschermd.
Wij adviseren de beschermlaag - het beste voor begin en na afloop van het
koude jaargetijde - te laten controleren.
Levensduur van de folie
Milieu-invloeden (bv. zonnestraling), vocht, luchtvervuiling, steenslag) hebben
een negatief effect op de levensduur van de folie. De folie veroudert en wordt
poreus. Dit is volledig normaal en is geen defect.
De zonnestraling kan eveneens de sterkte van de kleur van de folie beïnvloe-
den.
Bij het transport van lading op de dakdragers (bv. dakbox) bestaat een ver-
hoogd gevaar voor beschadiging van de folie.
VOORZICHTIG
Wagenlak
Beschadigingen zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch met vaste was behande-
len.
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in de lak.
Geen lakverzorgingsmiddelen op portierrubbers en ruitgeleidingen aan-
brengen.
Kunststof delen
Geen lakonderhoudsmiddelen gebruiken.
Verchroomde en geëloxeerde delen
Niet in een stoffige omgeving polijsten - gevaar voor krassen in het opper-
vlak.
Folies
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor be-
schadiging van de folies:
Voor het schoonmaken geen vuile doeken of sponzen gebruiken.
Voor het verwijderen van ijs en sneeuw geen ijskrabbers of soortgelijke
middelen gebruiken.
De folies niet polijsten
De folies niet met een hogedrukreiniger wassen.
Rubber afdichtingen
De portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onderhoudsmiddelen behan-
delen - de beschermende laklaag zou kunnen worden aangetast.
Ruiten en buitenspiegelglazen
De binnenzijde van de ruiten niet met scherpe voorwerpen reinigen - ge-
vaar voor beschadiging van de verwarmingsdraden of de ruitantenne.
Geen poetsdoek gebruiken, die voor het polijsten van de carrosserie is ge-
bruikt - deze kan de ruiten vuil maken en het zicht verslechteren.
272
Raadgevingen voor het gebruik
Koplampen/lampen
De koplampen/lampen niet droog schoonvegen, geen scherpe voorwerpen
gebruiken - gevaar voor beschadiging van de beschermende lak en krassen
op de lampglazen.
Achteruitrijcamera
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor be-
schadiging van de camera:
Sneeuw/ijs niet met warm/heet water verwijderen.
Bij het wassen nooit water onder druk of een stoomreiniger gebruiken.
Voor het schoonmaken geen schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Portierslotcilinders
Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de
slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder!
Wielen
Ernstige verontreiniging van de wielen kan onbalans van de wielen tot ge-
volg hebben - het gevolg kan een trilling zijn, die onder omstandigheden een
voortijdige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
IJs en sneeuw van de ruiten verwijderen
Afb. 313
Inbouwplaats van de ijskrabber,
ijskrabber uitnemen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 270.
Voor het verwijderen van sneeuw en ijs van de ruiten en spiegels alleen een
kunststof krabber gebruiken. Deze zit aan de binnenzijde van de tankklep.
De tankklep openen en de ijskrabber in pijlrichting eruit schuiven » afb. 313.
VOORZICHTIG
De ijskrabber in één richting bewegen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van het ruitoppervlak.
Sneeuw of ijs niet verwijderen van oppervlakken die ernstig vervuild zijn (bv.
met fijn zand of strooizout) - gevaar voor beschadiging van het oppervlak.
Sneeuw of ijs voorzichtig verwijderen, anders bestaat gevaar voor beschadi-
ging van de op de wagen af fabriek aangebrachte stickers.
Binnenzijde van de wagen verzorgen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 270.
Wagencompo-
nent
Probleem Oplossing
Natuurnappa /
kunstleer
Alcantara
®
/
stof
stof, oppervlak-
verontreiniging
stofzuiger
hardnekkige
vlekken
daarvoor speciaal bestemde reinigings-
middelen
Verzorging (na-
tuurnappa)
met regelmatige tussenpozen met een
geschikt lederverzorgingsmiddel be-
handelen en na elke reiniging een ver-
zorgende crème met UV-bescherming
en impregneereffect gebruiken.
Verzorging (Al-
cantara
®
/ stof)
hardnekkige haren met een "reinigings-
handschoen" verwijderen.
knollen op stoffen met een borstel ver-
wijderen
Kunststof delen Verontreiniging
water, licht vochtige doek of spons evt.
daarvoor bedoelde reinigingsmiddelen
Ruiten verontreiniging
met schoon water wassen en met daar-
voor bedoelde wisdoek drogen
Bekleding van
elektrisch ver-
warmde stoelen
verontreiniging daarvoor bedoeld reinigingsmiddel
Veiligheidsgordels
»
verontreiniging zachte doek en milde zeepoplossing
a)
a)
Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauwwarm water.
273
Verzorging en onderhoud
ATTENTIE
Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigings-
middelen het materiaal kunnen beschadigen.
Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte par-
fumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden.
VOORZICHTIG
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ stof
Langere periodes in de felle zon vermijden resp. deze materialen door af-
dekken beschermen, om het verbleken van deze materialen te voorkomen.
Verse vlekken (bv. veroorzaakt door balpen, lippenstift, schoensmeer e.d.)
zo spoedig mogelijk verwijderen.
Let erop dat het natuurnappa bij het schoonmaken nergens te nat wordt
en dat er geen water in de naden sijpelt - gevaar voor beschadiging van het
leer!
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen - gevaar voor beschadi-
ging van het bekledingoppervlak.
Voor Alcantara
®
-bekledingen geen lederreinigingsmiddelen, boenwas,
schoenpoets, vlekkenverwijderaar e.d. gebruiken.
Sommige bekledingsstoffen (bv. donkere jeansstof) hebben niet voldoende
kleurechtheid - daardoor kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om een gebrek van de bekle-
dingsstof.
Scherpe voorwerpen aan kledingsstukken (bv. ritssluitingen, klinknagels,
scherpe riemen) kunnen de bekledingsstoffen in de wagen beschadigen. Een
dergelijke beschadiging kan niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
Geen parfumeurs en luchtverfrissers op het dashboard aanbrengen - ge-
vaar voor beschadiging van het dashboard.
Ruiten
Geen stickers op de verwarmingsdraden of de ruitantenne plakken - gevaar
voor beschadiging.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Niet met water noch met andere vloeistoffen schoonmaken - gevaar voor
beschadiging van het verwarmingssysteem.
Niet door inschakelen van de verwarming drogen.
Veiligheidsgordels
Na het schoonmaken de gordels voor het oprollen laten drogen.
Let op
Tijdens het gebruik van de wagen kunnen op de leer- en Alcantara
®
-delen ge-
ringe zichtbare veranderingen (bv. vouwen, verkleuringen) optreden.
274
Raadgevingen voor het gebruik
Controleren en bijvullen
Brandstof
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 314
Sticker met de voorgeschreven
brandstof
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Benzine en diesel tanken 275
Loodvrije benzine 276
Diesel 277
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 314.
De tankinhoud bedraagt circa 66 liter, waarvan 6 liter reserve.
ATTENTIE
De brandstoffen resp. de brandstofdampen zijn explosief - levensgevaar!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brand-
stoftoevoer kan de verbranding overslaan - er is gevaar voor beschadiging van
de motor en van het uitlaatsysteem.
Gemorste brandstof direct van de wagenlak verwijderen - gevaar voor lak-
schade.
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet worden gebruikt, kunt u
contact opnemen met een ŠKODA Partner. Deze kan u vertellen of in het be-
treffende land de door de fabrikant voorgeschreven brandstof wordt aangebo-
den resp. of het volgens de fabrikant is toegestaan, de wagen met andere
brandstof te gebruiken.
Benzine en diesel tanken
Afb. 315 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Afb. 316
Brandstofvulopening bij wagens
met dieselmotor
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 275.
Tanken onder de volgende omstandigheden:
De wagen is ontgrendeld.
Het contact is uitgeschakeld.
De interieurvoorverwarming en -ventilatie is uitgeschakeld.
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 315.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in de uitsparing in pijlrichting
4
op de tankklep
steken.
Het vulpistool tot de aanslag in de brandstofvulopening steken en tanken.
Als het vulpistool voor de eerste keer uitschakelt, is de brandstoftank vol. Het
tanken niet voortzetten.
275
Controleren en bijvullen
Het vulpistool uit de brandstofvulopening nemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening plaatsen en tegen de pijlrichting
3
in draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof bij wagens met
dieselmotor
De brandstofvulopening bij wagens met dieselmotor kan zijn uitgerust met
een beveiliging tegen tanken van verkeerde brandstof » afb. 316.
Als het dieselvulpistool niet gemakkelijk in de brandstofvulopening kan wor-
den geschoven, moet deze met lichte druk heen en weer worden bewogen tot
het vulpistool correct naar binnen schuift.
De diameter van het dieselvulpistool kan in enkele landen identiek zijn aan het
benzinevulpistool. In deze landen dient de beveiliging tegen tanken van ver-
keerde brandstof door een specialist te worden uitgebouwd.
Loodvrije benzine
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 275.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 314 op pag. 275.
De wagen kan alleen met loodvrije benzine worden gebruikt, die aan de norm
EN 228
1)
voldoet en maximaal 10 % bioethanol (E10) bevat.
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden getankt (gering vermo-
gensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden gebruikt (gering vermogens-
verlies, licht verhoogd brandstofverbruik) »
.
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Alleen benzine tanken van min. 95 RON.
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93 RON worden gebruikt (gering
vermogensverlies, licht verhoogd brandstofverbruik) » .
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Wanneer benzine met een lager dan het voorgeschreven octaangetal wordt
gebruikt, dan de rit alleen met gemiddelde toerentallen en minimale motorbe-
lasting voortzetten. Zo snel mogelijk weer benzine met het voorgeschreven
octaangetal tanken.
Benzine met een lager octaangetal dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet
worden gebruikt!
Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens bo-
vengenoemde normen (bijvoorbeeld gelode benzine) hebt getankt, de motor
niet starten of het contact inschakelen.
VOORZICHTIG
Benzinetoevoegingen (additieven)
Loodvrije benzine conform de norm EN 228
1)
voldoet aan alle voorwaarden
voor een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen toe-
voegingen (additieven) aan de benzine toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsysteem.
De volgende additieven en toevoegingen mogen niet worden gebruikt - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade en beschadiging van het uitlaatsys-
teem!
Metaalhoudende additieven (metallische additieven), met name mangaan-
en ijzerhoudend.
Metaalhoudende brandstoffen (bv. LRP - lead replacement petrol).
1)
In Duitsland ook DIN 51626-1 resp. E10 voor loodvrije benzine met octaangetal 95 en 91 of DIN 51626-2
resp. E5 voor loodvrije benzine met octaangetal 95 en 98.
276
Raadgevingen voor het gebruik
Let op
Loodvrije benzine met een hoger octaangetal dan voorgeschreven kan zon-
der beperkingen worden gebruikt.
Bij wagens waarvoor benzine 95/min. 92 resp. 93 RON wordt voorgeschre-
ven, zorgt het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON
niet voor een merkbare vermogenstoename of een lager brandstofverbruik.
Bij wagens waarvoor loodvrije benzine min. 95 RON wordt voorgeschreven,
kan het gebruik van benzine met een hoger octaangetal dan 95 RON voor een
vermogenstoename en een lager brandstofverbruik zorgen.
Diesel
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 275.
Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven
brandstof vermeld » afb. 314 op pag. 275.
De wagen kan alleen met diesel worden gebruikt, die aan de norm EN 590
1)
voldoet en maximaal 7 % bioethanol (B7)
2)
bevat.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidige of te verwachten weers-
omstandigheden. Bij het personeel van het tankstation navragen of de aange-
boden diesel geschikt is voor deze omstandigheden.
VOORZICHTIG
De volgende aanwijzingen in acht nemen, anders bestaat gevaar voor motor-
schade en beschadiging van het uitlaatsysteem:
Als u per ongeluk een andere brandstof dan dieselolie volgens bovenge-
noemde normen (bijvoorbeeld benzine) hebt getankt, niet de motor starten of
het contact inschakelen!
Biobrandstof RME mag niet worden gebruikt!
VOORZICHTIG
Dieseltoevoegingen (additieven)
De dieselbrandstof volgens de aangegeven normen voldoet aan alle voor-
waarden een probleemloos draaien van de motor. Daarom adviseren wij geen
toevoegingen (additieven) aan de diesel toe te voegen - anders bestaat gevaar
voor motorschade of beschadiging van het uitlaatsysteem.
AdBlue
®
en het bijvullen ervan
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Vloeistofpeil controleren
278
AdBlue
®
bijvullen 278
Om de schadelijke uitstoot bij wagens met dieselmotor en SCR-katalysator te
reduceren, wordt in het uitlaatsysteem vóór de katalysator een ureumoplos-
sing - AdBlue
®
ingespoten.
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm ISO 22241-1. Geen additie-
ven aan de AdBlue
®
toevoegen.
Het AdBlue
®
-verbruik is afhankelijk van de rijstijl, de bedrijfstemperatuur van
het systeem en van de weersomstandigheden.
De AdBlue
®
-tankinhoud bedraagt ongeveer 13 liter.
ATTENTIE
AdBlue
®
kan irritatie van de huid, ogen en ademhalingsorganen veroorza-
ken. Als de ogen of de huid met de AdBlue
®
-oplossing in aanraking zijn ge-
komen, de betreffende plaats direct enkele minuten met veel water af-
spoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
VOORZICHTIG
AdBlue
®
tast het oppervlak van sommige materialen (bv. gespoten delen,
kunststoffen en stoffen) aan. Door AdBlue
®
aangeraakte plaatsen met een
vochtige doek en veel koud water schoonmaken. Gekristalliseerde AdBlue
®
met warm water en een spons verwijderen.
Let op
De AdBlue
®
-oplossing bevriest bij temperaturen van -11 °C en lager. Het sys-
teem beschikt over een verwarming om de werking bij lage temperatuur te ga-
randeren.
Wij adviseren u AdBlue
®
-navulflesssen uit het originele ŠKODA accessoire-
programma te gebruiken.
1)
In Duitsland ook DIN 51628, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Rusland GOST R 52368-2005 / EN 590:2004,
in India IS 1460/Bharat IV of in geval van nood IS 1460/Bharat III.
2)
In Duitsland overeenkomstig de norm DIN 52638, in Oostenrijk ÖNORM C 1590, in Frankrijk EN 590.
277
Controleren en bijvullen
De levensduur van de AdBlue
®
-oplossing bedraagt 4 jaar. Na deze tijd dient
de oplossing door een specialist te worden vervangen.
AdBlue
®
is een geregistreerd handelsmerk van VDA. AdBlue
®
is ook bekend
als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Vloeistofpeil controleren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 277.
Het AdBlue
®
-peil wordt automatisch gecontroleerd.
Wanneer de afgelegde afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad Ad-
Blue
®
in de tank kan worden gereden is afgenomen tot 2400 km, verschijnen
in het instrumentenpaneel het controlelampje
en een oproep tot het bijvul-
len van AdBlue
®
.
In het instrumentenpaneel verschijnt eveneens een melding over de minimale
en de maximale AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid.
Als de afstand waarmee nog met de aanwezige voorraad AdBlue
®
in de tank
kan worden gereden is gezakt tot 0 km, is starten van de motor niet mogelijk.
De afstand, die nog met de aanwezige AdBlue
®
-tankinhoud kan worden gere-
den, kan via de rijgegevens worden weergegeven » pag. 46.
AdBlue
®
bijvullen
Afb. 317 Tankklep openklappen / tankdop eruit draaien / tankdop op de
tankklep steken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 277.
Wij adviseren, AdBlue
®
door een specialist te laten bijvullen. Zo nodig kunt u
het zelf middels een navulfles of een vulpistool bij een tankstation bijvullen.
Wij adviseren u, voor het bijvullen met een navulfles navulflessen van ŠKODA
originele onderdelen te gebruiken.
Let bij het bijvullen van AdBlue
®
op de in het instrumentenpaneel aangegeven
minimum- en maximumhoeveelheid bij te vullen AdBlue
®
» pag. 41.
AdBlue
®
onder de volgende voorwaarden bijvullen.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
Het contact is uitgeschakeld.
Bijvullen
In pijlrichting
1
op de tankklep drukken en deze in pijlrichting
2
openklap-
pen » afb. 317.
De tankdop in pijlrichting
3
draaien.
De tankdop verwijderen en in pijlrichting
4
in de uitsparing in de tankklep
steken.
AdBlue
®
in vulopening
A
met een navulfles of een tankpistool bijvullen (let
op de aanwijzingen op de verpakking of die van het tankstation).
De AdBlue
®
-tank is vol, wanneer er geen AdBlue
®
meer uit de navulfles
stroomt resp. zodra het volgens de voorschriften bediende vulpistool voor de
eerste keer afslaat. Niet doorgaan met het bijvullen van AdBlue
®
.
Na het bijvullen van AdBlue
®
de dop op de vulpijp steken en tegen de pijlrich-
ting
3
in draaien, totdat de dop goed is vergrendeld.
De tankklep sluiten tot deze correct vergrendelt.
Vóór het verder rijden alleen het contact 30 seconden inschakelen, zodat het
systeem tijd heeft te herkennen dat is bijgevuld. Pas dan de motor starten.
Motorruimte
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Motorkap openen en sluiten
279
Overzicht motorruimte 280
Ruitensproeiervloeistof 280
ATTENTIE
De motor nooit met extra dempingsmateriaal (bijvoorbeeld een deken) af-
dekken - brandgevaar!
278
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de hierna vermelde aanwijzingen
opvolgen - er is gevaar voor verwondingen of brand. De motorruimte van
de wagen is een gevaarlijk gebied!
ATTENTIE
Aanwijzingen voordat er wordt begonnen met werkzaamheden in de mo-
torruimte
De motor afzetten en de sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
het systeem KESSY het bestuurdersportier openen.
De parkeerrem inschakelen.
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand
plaatsen. Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in
stand P plaatsen.
De motor laten afkoelen.
De motorkap nooit openen als er stoom of koelvloeistof uit de motorruim-
te komt - gevaar voor verbranding! Wachten totdat er geen stoom of koel-
vloeistof meer naar buiten komt.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Geen hete motoronderdelen aanraken - gevaar voor verbranding!
Nooit in de koelluchtventilator grijpen. De koelluchtventilator kan zich tot
ongeveer tien minuten na uitschakeling van het contact plotseling inscha-
kelen!
Niet roken in de omgeving van de motor en geen open vuur of ontste-
kingsbronnen gebruiken.
Geen voorwerpen (bijvoorbeeld poetsdoeken of gereedschap) in de mo-
torruimte laten liggen. Er bestaat gevaar voor brand en motorschade.
De informatie en waarschuwingen op de verpakkingen van bedrijfsvloei-
stoffen lezen en opvolgen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende mo-
tor
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet worden gewerkt, dan op
draaiende motoronderdelen en elektrische installaties letten - levensge-
vaarlijk!
Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken.
Kortsluiting in de elektrische installatie voorkomen, vooral bij de accu.
VOORZICHTIG
Alleen bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificaties bijvullen - gevaar voor
beschadiging van de wagen!
Let op
Bedrijfsvloeistoffen met de juiste specificatie kunnen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma resp. uit het originele ŠKODA onderdelenpro-
gramma worden besteld.
Wij adviseren de bedrijfsvloeistoffen door een specialist te laten verversen.
Motorkap openen en sluiten
Afb. 318 Motorkap openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 278.
Motorkap openen
Nagaan, dat de ruitenwisserarmen niet van de voorruit zijn afgeklapt - ge-
vaar voor beschadiging van de motorkap.
Het bestuurdersportier openen en aan de ontgrendelingshendel onder het
dashboard in pijlrichting
1
trekken » afb. 318.
279
Controleren en bijvullen
De ontgrendelingshendel in pijlrichting
2
drukken, de motorkap wordt ont-
grendeld.
De motorkap zo ver openen, dat deze door de gasdrukveren wordt openge-
houden.
Motorkap sluiten
De motorkap zo ver naar beneden trekken, dat de kracht van de gasdrukve-
ren is overwonnen.
De motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm met een lichte zwaai
dichtslaan tot deze veilig is vergrendeld.
Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel een wagen met geopende motorkap grafisch weergegeven.
ATTENTIE
Nooit rijden met een slecht gesloten motorkap - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Overzicht motorruimte
Afb. 319 Plaatsingsvoorbeeld in de motorruimte
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 278.
Koelvloeistofexpansiereservoir
283
Motoroliepeilstok
282
Motorolievulopening
282
Remvloeistofreservoir
283
A
B
C
D
Accu 284
Ruitensproeiervloeistofreservoir 280
Ruitensproeiervloeistof
Afb. 320
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 278.
De inbouwplaats ven de reservoirsteun kan afwijken, afhankelijk van de mo-
tortype » afb. 320.
De vulhoeveelheid van het reservoir
A
bedraagt 3,1 liter, bij wagens met ko-
plampsproeiers circa 4,7 liter. De inhoud van het reservoir
B
bedraagt 3,7 liter.
Overeenkomstig de huidige of de te verwachten weersomstandigheden ge-
schikte ruitensproeiervloeistof gebruiken. Wij adviseren ruitensproeiervloei-
stof uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
VOORZICHTIG
Als de wagen is voorzien van koplampsproeiers, ruitensproeiervloeistofsoor-
ten gebruiken die de polycarbonaatcoating van de koplampen niet aantasten -
gevaar voor beschadiging van de koplampen.
Bij het bijvullen van de vloeistof niet de zeef uit het ruitensproeiervloeistof-
reservoir verwijderen, omdat de vloeistofslangen anders vervuild kunnen ra-
ken en er storingen aan de ruitensproeierinstallatie kunnen optreden.
E
F
280
Raadgevingen voor het gebruik
Motorolie
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Specificatie
281
Controleren en bijvullen 282
Af fabriek werd de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die
(behalve in extreem koude klimaatzones) het hele jaar kan worden gebruikt.
Wij adviseren om het olie verversen door een ŠKODA Servicepartner uit te la-
ten voeren.
De motorolie moet bij de voorgeschreven service-intervallen worden ververst
» pag. 268.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de bedrijfsomstandigheden,
iets olie (tot 0,5 l/1.000 km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende waarschuwingsaanwij-
zingen opvolgen » pag. 278.
VOORZICHTIG
Geen additieven toevoegen aan de motorolie - gevaar voor schade aan de mo-
tor.
Let op
Wij adviseren u oliën uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Specificatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 281.
De hierna aangegeven specificaties (VW-normen) kunnen afzonderlijk of in
combinatie met andere specificaties op de verpakking staan.
Wagens met variabele service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,4 l/92, 110 kW TSI
VW 504 001,8 l/132 kW TSI
2,0 l/162, 206 kW TSI
Dieselmotoren Specificatie
1,6 l/88 kW TDI CR
VW 507 00
2,0 l/110, 130, 140 kW TDI CR
Wagens met vaste service-intervallen
Benzinemotoren Specificatie
1,4 l/92, 110 kW TSI
VW 502 001,8 l/132 kW TSI
2,0 l/162, 206 kW TSI
Dieselmotoren Specificatie
1,6 l/88 kW TDI CR
VW 507 00
2,0 l/110, 130, 140 kW TDI CR
Bij dieselmotoren zonder roetfilter kan optioneel motorolie VW 505 01 worden
gebruikt.
VOORZICHTIG
Als de voorgeschreven motorolie niet beschikbaar is kan max. 0,5 l olie met
de volgende specificaties worden bijgevuld.
Benzinemotoren ACEA A3/ACEA B4 of API SN, (API SM);
Dieselmotoren ACEA C3 of API CJ-4.
281
Controleren en bijvullen
Controleren en bijvullen
Afb. 321 Varianten van de oliepeilstok
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 281.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de olie.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motorbedrijfstemperatuur is bereikt.
De motor is afgezet.
Peil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is terugge-
stroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en opnieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin schuiven.
Het oliepeil moet daarna in gebied
A
liggen » afb. 321. Indien het oliepeil on-
der gebied
A
ligt, olie bijvullen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening
C
eraf draaien » afb. 319 op pag. 280.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per keer bijvullen » pag. 281.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening weer zorgvuldig vastdraaien.
VOORZICHTIG
Het oliepeil mag in geen geval buiten het gebied
A
liggen » afb. 321 - gevaar
voor beschadiging van de motor en het uitlaatsysteem.
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is of als het oliepeil boven zone
A
ligt,
niet verder rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist
inroepen.
Let op
Een te laag motoroliepeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 40. Toch adviseren wij het oliepeil met regelmatige tussenpozen
met de oliepeilstok te controleren.
Koelvloeistof
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Controleren en bijvullen
283
De koelvloeistof zorgt voor koeling van de motor en bestaat uit water en anti-
vries (met additieven, die het koelsysteem tegen corrosie beschermen en kalk-
afzetting voorkomen).
Het antivriesaandeel in de koelvloeistof moet 40 tot 60 % bedragen.
De correcte mengverhouding tussen water en antivries moet, indien nodig,
door een specialist worden gecontroleerd en zo nodig worden gecorrigeerd.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende waarschuwingsaan-
wijzingen opvolgen » pag. 278.
Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang
de motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - er is verbrandingsge-
vaar resp. gevaar voor verwondingen door uitspuitende koelvloeistof!
Als bescherming tegen uitspuitende koelvloeistof de afsluitdop met een
doek afdekken.
Koelvloeistof en koelvloeistofdamp zijn schadelijk voor de gezondheid -
huidcontact met koelvloeistof voorkomen. Als de ogen of de huid met koel-
vloeistof in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct geduren-
de ten minste enkele minuten met veel water afspoelen. Zo nodig medi-
sche hulp inroepen.
VOORZICHTIG
De radiateur niet afdekken en geen onderdelen (zoals extra koplampen) voor
de luchtinlaten monteren - gevaar voor oververhitting van de motor.
282
Raadgevingen voor het gebruik
Controleren en bijvullen
Afb. 322
Koelvloeistofexpansiereservoir
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 282.
Voorwaarden voor het vullen en bijvullen van de koelvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is niet opgewarmd (bij motor op bedrijfstemperatuur kan het
testresultaat niet precies uitvallen).
De motor is afgezet.
Koelvloeistofpeil controleren - het koelvloeistofpeil moet tussen de markerin-
gen
A
en
B
liggen » afb. 322. Als het koelvloeistofpeil onder markering
B
ligt, koelvloeistof bijvullen.
Bijvullen
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid koelvloeistof aanwezig
zijn » .
Een doek op de dop van het koelvloeistofexpansiereservoir leggen en de dop
voorzichtig losschroeven.
Nieuwe koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven specificatie vol-
doet.
De dop vastdraaien, tot deze goed vergrendelt.
De specificatie van de koelvloeistof is aangegeven op het koelvloeistofexpan-
siereservoir » afb. 322.
Als geen voorgeschreven koelvloeistof beschikbaar is, alleen gedestilleerd
resp. gedemineraliseerd water bijvullen en de mengverhouding van water en
antivries zo snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
VOORZICHTIG
Bij een leeg expansiereservoir geen koelvloeistof bijvullen. Daardoor zou er
lucht in het systeem kunnen komen - gevaar voor motorschade! Niet verder
rijden! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Geen koelvloeistof bijvullen tot boven de markering
A
» afb. 322. De koel-
vloeistof zou bij opwarming uit het systeem kunnen worden gedrukt - gevaar
voor beschadiging van delen in de motorruimte.
Als het bijvullen van koelvloeistof niet mogelijk is,
niet verder rijden! De
motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Antivries die niet voldoet aan de juiste specificatie kan de bescherming te-
gen corrosie van het koelsysteem verminderen - gevaar voor beschadiging van
het koelsysteem en van de motor.
Als ander dan gedestilleerd (gedemineraliseerd) water wordt bijgevuld, de
koelvloeistof door een specialist laten vervangen - gevaar voor motorschade.
Koelvloeistofverlies duidt op lekkage in het koelsysteem - gevaar voor mo-
torschade. Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist inroepen.
Let op
Een te laag koelvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 40. Toch raden wij aan het koelvloeistofpeil regelmatig via het re-
servoir te controleren.
Remvloeistof
Afb. 323
Remvloeistofreservoir
Voorwaarden voor het controleren van remvloeistof.
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Remvloeistofpeil controleren - het remvloeistofpeil moet tussen de markerin-
gen "MIN" en "MAX" liggen » afb. 323.
283
Controleren en bijvullen
Specificatie - de remvloeistof moet met de norm VW 501 14 overeenkomen
(deze norm voldoet aan de eisen van norm FMVSS 116 DOT4).
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte de volgende waarschuwingsaan-
wijzingen opvolgen » pag. 278.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt of tot onder de mar-
kering "MIN" » afb. 323 zakt, kan dit te wijten zijn aan een lekkage in het
remsysteem.
Niet verder rijden - gevaar voor ongevallen! De hulp van
een specialist inroepen.
Let op
De remvloeistof wordt ververst bij een voorgeschreven inspectie.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumentenpaneel door het gaan
branden van het controlelampje
en door de betreffende melding weergege-
ven » pag. 35. Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig via het re-
servoir te controleren.
Accu
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Toestand controleren 285
Laden 285
Losmaken, aansluiten en vervangen 286
De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voe-
ding van elektrische verbruikers in de wagen.
Automatische verbruikersuitschakeling - ontlaadbeveiliging van de accu
De systeem van de elektrische installatie probeert als volgt het ontladen van
de sterk belaste accu te voorkomen.
Door verhoging van het stationair toerental.
Door begrenzing van het opgenomen vermogen van sommige verbruikers.
Door het uitschakelen van sommige verbruikers (stoelverwarming, achter-
ruitverwarming) voor zo lang als nodig.
Waarschuwingssymbolen op de accu
Symbool Betekenis
Altijd een veiligheidsbril dragen!
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Altijd beschermende
handschoenen en een beschermende bril dragen!
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de accu houden en
niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explosief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
ATTENTIE
Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, etsende werking of
vergiftigingsgevaar! Bijtende dampen in de lucht prikkelen en beschadigen
de luchtwegen en de ogen. De volgende aanwijzingen opvolgen.
Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huid-
bescherming dragen.
Als de ogen of de huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de be-
treffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel wa-
ter afspoelen. Onmiddellijk medische hulp inroepen.
De accu verwijderd houden van personen die niet volledig zelfstandig zijn,
bijvoorbeeld kinderen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit de ontluchtingsopeningen
van de accu kan lopen.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan accu bestaat gevaar voor explosie, voor brand,
voor verwondingen en voor etsende werking! De volgende aanwijzingen
opvolgen.
Roken, gebruik van open vuur of licht en handelingen die vonken kunnen
veroorzaken achterwege laten.
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen. Nooit een bevroren of ont-
dooide accu opladen. Een bevroren accu vervangen.
Nooit een beschadigde accu gebruiken.
De accupolen niet met elkaar verbinden, door het overbruggen van beide
polen ontstaat kortsluiting.
284
Raadgevingen voor het gebruik
VOORZICHTIG
Let erop dat het accuzuur niet in aanraking komt met de wagen - gevaar voor
beschadiging van de wagen.
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de accu door een specialist te la-
ten uitvoeren.
Accu's die ouder zijn dan vijf jaar laten vervangen.
Toestand controleren
Afb. 324 Accu: Afdekking openklappen/kijkglas
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 284.
De toestand van de accu wordt regelmatig in het kader van de inspectie bij
een specialist gecontroleerd.
Accuvloeistofpeil controleren
Bij accu's met kijkglas kan aan de hand van de kleur van het kijkglas het accu-
vloeistofpeil worden gecontroleerd. Bij accu's met de aanduiding "AGM" is er
geen controle van het accuvloeistofpeil.
De accu kan, afhankelijk van de uitrusting, voorzien zijn van een afdekking, de-
ze kan in pijlrichting worden opengeklapt » afb. 324 -
.
Luchtbellen kunnen van invloed zijn op de kleur van het kijkglas Daarom voor
de controle voorzichtig op de indicator tikken » afb. 324 -
.
Zwarte kleur - accuvloeistofpeil in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - accuvloeistofpeil te laag, de accu moet worden
vervangen.
Accuontlading
Bij veelvuldig stadsverkeer laadt de accu zich niet voldoende op.
Bij lage temperaturen neemt de accucapaciteit af.
Als de accu langer dan drie tot vier weken niet wordt gebruikt, de massakabel
van de accu losmaken of de accu voortdurend met een zeer kleine laad-
stroom opladen.
Laden
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 284.
De accu alleen opladen als het contact en alle verbruikers zijn uitgeschakeld.
De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Laden
Bij wagens met start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de
-klem
van de acculader aan de
-pool van de accu, de
-klem van de acculader
aan het massapunt van de motor vastmaken » pag. 299.
Bij wagens zonder start-stopsysteem of interieurvoorverwarming de klem-
men van de acculader aan de bijbehorende accupolen (
aan
,
aan
)
vastmaken.
De stekker van de acculader in het stopcontact steken en het apparaat in-
schakelen.
Na de laden: Eerst de acculader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de accu.
Voor het volledig laden van de accu moet een laadstroom van een tiende van
de accucapaciteit (of lager) worden ingesteld.
ATTENTIE
Bij opladen van de accu ontstaat waterstof - gevaar voor explosies. Een
explosie kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld vonken die ont-
staan bij het losmaken van de accukabels of het lostrekken van een stek-
ker.
Het zogenaamde "snelladen" van de accu is gevaarlijk, hiervoor zijn een
speciale acculader en vakkennis nodig. Daarom het "snelladen" door een
specialist laten uitvoeren.
285
Controleren en bijvullen
Losmaken, aansluiten en vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 284.
De nieuwe accu moet dezelfde capaciteit, spanning, stroomsterkte en dezelf-
de afmetingen als de oorspronkelijke accu hebben.
Wij adviseren de accu door een specialist te laten vervangen.
Voor het losmaken van accukabels het contact uitschakelen en eerst de ac-
cukabel van de minpool
, pas daarna de accukabel van de pluspool
van
de accu losmaken.
Voor het vastmaken van accukabels eerst de accukabel aan de pluspool
,
pas daarna de accukabel aan de minpool
van de accu vastmaken.
Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende
functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken.
Functie / voorziening Ingebruikname
Ruitbediening » pag. 64
Panorama-schuif-kanteldak » pag. 66
Rolgordijn » pag. 67
Tijd instellen » pag. 44
VOORZICHTIG
De accukabels alleen bij uitgeschakeld contact en uitgeschakelde verbruikers
losmaken - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de wa-
gen.
Vóór het losmaken van accukabels de elektrische achterklep, alle ruiten, het
schuif-kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten - anders kunnen storin-
gen in deze uitrustingselementen voorkomen.
De aansluitkabels in geen geval verwisselen - gevaar voor brand.
Let op
Wij adviseren de wagen na het losmaken en aansluiten van de accukabels door
een specialist te laten controleren, zodat de werking van alle elektrische sys-
temen is gegarandeerd.
Wielen
Velgen en banden
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Gebruiksinstructies voor wielen 286
Bandenspanning 287
Bandenslijtage en wielen verwisselen 288
Noodreservewiel 288
Bandenopschrift 289
Gebruiksinstructies voor wielen
Nieuwe banden leveren ongeveer de eerste 500 km nog niet de optimale grip,
daarom overeenkomstig voorzichtig rijden.
Banden met de grootste profieldiepte moeten altijd op de voorwielen worden
gebruikt.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Wij adviseren vel-
gen en wielbouten uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebrui-
ken.
Wielen resp. banden koel, droog en zo donker mogelijk opslaan. De banden
zelf rechtopstaand bewaren.
Levensduur van banden
Banden verouderen en verliezen daarmee hun oorspronkelijke eigenschappen.
Ook als ze niet worden gebruikt. Wij adviseren om geen banden te gebruiken
die ouder zijn dan 6 jaar.
De productiedatum is aangegeven op de bandwang (eventueel aan de binnen-
zijde). Bv. DOT ... 10 16... betekent dat de band in week 10 van het jaar 2016 is
geproduceerd.
Bandenschades
Wij adviseren om banden en velgen regelmatig te controleren op beschadigin-
gen (scheuren, vervormingen en dergelijke).
In het bandprofiel vastzittende vreemde voorwerpen (bijvoorbeeld kleine ste-
nen) meteen verwijderen.
286
Raadgevingen voor het gebruik
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers), niet verwijderen en een specialist om hulp vragen.
Montage van nieuwe banden
Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde con-
structie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde profiel op één as gebruiken.
Bij de montage van nieuwe banden dienen de banden per as te worden ver-
vangen.
Draairichtinggebonden banden
De draairichting is door een pijl op de wang van de band gekenmerkt.
Deze aangegeven draairichting beslist opvolgen, anders kunnen de volgende
bandeneigenschappen negatief worden beïnvloed.
Rijstabiliteit.
Grip op de weg.
Bandengeluid en bandenslijtage.
Banden met vergrote antilekbestendigheid
Enkele wagens kunnen af fabriek met banden met vergrote antilekbestendig-
heid (zogenaamde "SEAL"-banden) zijn uitgerust. Voor sommige landen wor-
den wagens met "SEAL"-banden zonder noodreservewiel en overeenkomstig
wagengereedschap geleverd.
Als "SEAL"-banden zijn vervangen door standaardbanden, moet de wagen na-
derhand worden voorzien van een bandenafdichtset of noodreservewiel en
het overeenkomstige wagengereedschap.
ATTENTIE
Nooit banden gebruiken waarvan de toestand en leeftijd niet bekend zijn
- gevaar voor ongevallen.
Nooit met beschadigde banden rijden - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De banden beschermen tegen contact met stoffen die de banden kunnen
beschadigen (bijvoorbeeld olie, vet en brandstof). Als de banden met deze mid-
delen in contact komen, adviseren we om de banden bij een specialist te laten
controleren.
Velgen met geslepen of gepolijste oppervlakken niet in winterse omstandig-
heden gebruiken - gevaar voor beschadiging van de velgen (bijvoorbeeld door
strooizout).
Let op
Wij adviseren om alle werkzaamheden aan de velgen en banden door een
specialist te laten uitvoeren.
Wij adviseren om banden, sneeuwkettingen en wieldoppen uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
Bandenspanning
Afb. 325 Sticker met een tabel met bandenspanningswaarden / banden
oppompen
De voorgeschreven bandenspanningswaarden staan op de sticker met picto-
grammen
A
» afb. 325 (voor enkele landen zijn de pictogrammen door tekst
vervangen).
De bandenspanning moet altijd aan de belading worden aangepast.
Bandenspanning voor halve belading
Bandenspanning voor het milieu ontlastend gebruik (iets lager brandstof-
verbruik en iets lagere uitstoot van schadelijke stoffen)
Bandenspanning voor volle belading
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor de voorgeschreven ban-
denspanning. Het is geen opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de technische wagendocumen-
ten en in de conformiteitsverklaring (het zgn. COC-document).
Bandenspanningswaarde voor de vooras
Bandenspanningswaarde voor de achteras
Bandenspanning controleren
De bandenspanning (inclusief die van het noodreservewiel) ten minste een-
maal per maand en vóór elke langere rit controleren.
B
C
D
E
F
G
287
Wielen
De bandenspanning altijd controleren als de banden koud zijn. De verhoogde
bandenspanning bij warme banden zo mogelijk niet verminderen.
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspannings-
wijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen
» pag. 259.
ATTENTIE
Nooit met verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bijvoorbeeld bij een bandenschade)
moet er worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige
stuurbewegingen en zonder hard te remmen tot stilstand te brengen - ge-
vaar voor ongevallen.
Let op
De conformiteitsverklaring (het zogenoemde CVO-document) is verkrijgbaar bij
een ŠKODA
1)
Partner.
Bandenslijtage en wielen verwisselen
Afb. 326 Bandenslijtagemerktekens/omwisselen van de wielen
De bandenslijtage verhoogt onder de volgende omstandigheden.
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bijvoorbeeld snel rijden door bochten, hard accelereren/remmen).
Onjuiste uitbalancering (de wielen na omwisseling/vervanging/reparatie of
bij "onrustige" stuurinrichting laten balanceren).
Verkeerde uitlijning.
In profielgroeven van de banden zijn slijtagemerktekens aangebracht, die de
toegestane minimumprofieldiepte aangeven » afb. 326 - . Een band moet als
versleten worden beschouwd als een van deze merktekens het bandenprofiel
vlak afsluit. Markeringen op de bandwangen (de letters "TWI" en/of andere
symbolen zoals
) geven de plaats van de slijtagemerktekens aan.
Voor een gelijkmatige slijtage van de banden adviseren wij om de wielen elke
10.000 km overeenkomstig het schema te verwisselen » afb. 326 -
.
ATTENTIE
De banden op zijn laatst wisselen als zij tot de slijtagemerktekens zijn af-
gereden - gevaar voor ongevallen.
Een verkeerde wieluitlijning beïnvloedt het rijgedrag - gevaar voor onge-
vallen!
Ongewone trillingen of "trekken" van de wagen naar één zijde kan duiden
op bandenschade. De snelheid verminderen en stoppen! Als uitwendig
geen bandschade herkenbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Noodreservewiel
Het noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde specialist,
omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
Het noodreservewiel is altijd vaneen waarschuwingssticker voorzien die op de
velg zit.
Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden
gelet.
De waarschuwing niet afdekken.
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
Het noodreservewiel oppompen met de maximale vuldruk voor de wagen
» pag. 287 ( de voorgeschreven bandenspanning van noodreservewiel R 18 is
4,2 bar).
Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten de bandenspanningswaar-
den in het systeem worden opgeslagen » pag. 259.
1)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
288
Raadgevingen voor het gebruik
ATTENTIE
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreservewiel rijden!
Bij rijden met een noodreservewiel niet volgas accelereren, niet hard rem-
men en niet snel door bochten rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodreservewiel.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker van het noodreservewiel in
acht nemen.
Bandenopschrift
Verklaring van het bandenopschrift - bijvoorbeeld 215/60 R 16 95 V
215 Bandbreedte in mm
60 Hoogte-/breedteverhouding in %
R Code voor bandconstructie - Radiaal
16 Velgdiameter in inch
95 Belastingsindex
V Snelheidscodeletter
Belastingsindex - geeft het maximaal toegestane draagvermogen van een
afzonderlijke band aan.
Belastingsindex
91 92 93 94 95 96 97 98 99
Belasting
(in kg)
615 630 650 670 690 710 730 750 775
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toelaatbare snelheid met gemon-
teerde banden van de betreffende categorie aan
Snelheids-
code
M T U H V W Y
Top-
snelheid
(in km/h)
130 190 200 210 240 270 300
ATTENTIE
Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en
snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Gebruik bij winterse omstandigheden
Allweather- (of "winter")-banden
Allweather- of "winter"-banden (aangeduid met M+S en een bergtop-/sneeuw-
vloksymbool
) verbeteren de rijeigenschappen van de wagen in winterse om-
standigheden.
Om de bestmogelijke rijeigenschappen te behouden, op alle vier de wielen met
allweather- of "winter"-banden een minimale profieldiepte van 4 mm aanhou-
den.
Bij gemonteerde "winter"-banden tijdig weer de zomerbanden monteren, want
met zomerbanden zijn op sneeuw- en ijsvrije wegen alsmede bij temperaturen
boven 7 °C de rijeigenschappen beter, de remweg is korter, er is minder afrol-
geluid en de bandenslijtage is minder.
Snelheidscodeletter
Allweather- of "winter"-banden (identificatie middels M+S en een berg-
top-/sneeuwvloksymbool
) met een lagere snelheidscategorie mogen wor-
den gemonteerd op voorwaarde dat de toegestane topsnelheid van deze ban-
den niet wordt overschreden, ook niet als de mogelijke topsnelheid van de wa-
gen hoger ligt.
De snelheidsbegrenzing voor allweather- of "winter"-banden kan in het info-
tainment in het menu

Banden
ingesteld worden.
Indien de wagen beschikt over allweather- of "winter"-banden met een lagere
snelheidscategorie dan de vermelde topsnelheid van de wagen (betreft niet af
fabriek geleverde banden) moet in het interieur in het gezichtsveld van de be-
stuurder een waarschuwingssticker met de topsnelheid voor de snelheidsca-
tegorie van de gemonteerde banden worden aangebracht. Het waarschu-
wingsbord (sticker) kan worden vervangen als de maximale waarde van de
voor de gemonteerde banden bestemde snelheidscategorie wordt ingesteld in
het infotainmentsysteem
1)
. Deze waarde geeft de maximaal toegestane rijsnel-
heid weer met gemonteerde allweather- of "winter"-banden en mag niet wor-
den overschreden.
1)
Geldt voor sommige landen.
289
Wielen
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij winterse omstandigheden.
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de wieldoppen verwijderen » pag.
294.
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de schakels en sloten niet groter
zijn dan 12 mm.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden gemonteerd en
zijn alleen te gebruiken op de volgende band/velgcombinaties.
Geldt voor 2,0 l/162, 206 kW TSI
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6,5J x 17 41 mm 215/55 R17
Geldt voor de overige motoriseringen
Velgafmeting Inpersdiepte ET Bandenmaat
6,5J x 16 41 mm 215/60 R16
6,5J x 17 41 mm 215/55 R17
ATTENTIE
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije trajecten - het rijgedrag
kan worden beïnvloed en er is gevaar voor bandschade.
290
Raadgevingen voor het gebruik
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Nooduitrusting
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
291
Plaatsing van reflecterend vest 291
Brandblusser 292
Wagengereedschap 292
Plaatsing van verbanddoos en gevarendriehoek
Afb. 327 Plaats van de verbanddoos en de gevarendriehoek: Variant 1 /
gevarendriehoek losmaken
Afb. 328
Plaats van de verbanddoos en de
gevarendriehoek: Variant 2
De volgende informatie is geldig voor de verbanddoos en de gevarendriehoek
uit het originele ŠKODA accessoireprogramma.
Plaatsing van de verbanddoos
De verbanddoos kan met behulp van een spanband aan de rechterzijde van de
bagageruimte worden bevestigd » afb. 327 resp. » afb. 328.
Afhankelijk van de uitrusting kan op dezelfde plaats een opbergvak zitten
waarin de verbanddoos kan worden opgeborgen.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 1
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven en met de bevestigingsband worden
bevestigd » afb. 327.
Voor het losmaken de vergrendeling aan de band in pijlrichting
1
drukken
en de band
A
in pijlrichting
2
openklappen » afb. 327.
Voor het vastzetten band
A
tegen de pijlrichting
2
in dichtklappen tot hij
vastklikt.
Gevarendriehoek - variant 2
De gevarendriehoek kan in de uitsparing onder de achterste (opstaande) rand
van de bagageruimte worden geschoven » afb. 328. Voor deze wordt uitgeno-
men moet eerst de bodembekleding van de bagageruimte worden opgelicht.
ATTENTIE
De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
Plaatsing van reflecterend vest
Afb. 329
Opbergvak voor het reflecterend
vest in het voorportier
Het reflecterend vest kan in het opbergvak
A
in het opbergvak in het voor-
portier worden opgeborgen » afb. 329.
291
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Voor de inzittenden op de zitplaatsen achterin bestaat de mogelijkheid het re-
flecterende vest in het achterportier op te bergen.
Brandblusser
Afb. 330
Brandblusser losmaken
De brandblusser is met twee riemen in een houder onder de bijrijdersstoel be-
vestigd.
Voor het verwijderen van de brandblusser de vergrendelingen aan beide rie-
men in pijlrichting losmaken » afb. 330 en de brandblusser verwijderen.
Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en
met de riemen vastzetten.
De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser.
De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van
deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd.
ATTENTIE
De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre
of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
Wagengereedschap
Afb. 331 Wagengereedschap
De box met het wagengereedschap zit in het opbergvak voor het noodreser-
vewiel en kan, afhankelijk van de uitrusting, met een riem zijn vastgezet.
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgende onderdelen in het
wagengereedschap aanwezig te zijn.
Schroevendraaier
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
Sleepoog
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
Krik met aanwijzingenplaatje
Krikslinger
Wielsleutel
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdekkappen van de wielbouten
Bandenafdichtset
ATTENTIE
De af fabriek meegeleverde krik is alleen voor uw wagenmodel bedoeld.
In geen geval hiermee andere wagens of andere lasten opkrikken - gevaar
voor verwondingen.
Het gereedschap altijd veilig in de box opbergen en erop letten, dat dit
met de riem aan het noodreservewiel is bevestigd - anders zouden bij een
plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzitten-
den gewond kunnen raken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
292
Tips om het zelf te doen
VOORZICHTIG
De krik vóór het opbergen in de bak met wagengereedschap weer in de begin-
stand schroeven - gevaar voor beschadiging van de bak.
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wagendocumentiemap.
Wiel verwisselen
Voorbereidende werkzaamheden
Voor de veiligheid voor het verwisselen van een wiel in het verkeer de
volgende aanwijzingen opvolgen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het verwisselen van het wiel moe-
ten de passagiers niet op de rijbaan staan (bijvoorbeeld achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Wiel verwisselen
Het noodreservewiel eruit nemen » pag. 294.
De wieldop » pag. 294 resp. de afdekkappen » pag. 294 verwijderen.
De wielbouten losdraaien » pag. 295 » .
De wagen zo ver opkrikken » pag. 295 dat het te verwisselen wiel de bodem
niet meer raakt.
De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, pa-
pier enzovoort).
Het defecte wiel voorzichtig losnemen.
Het noodreservewiel aanbrengen en de wielbouten iets vastschroeven.
De wagen laten zakken.
Met de wielsleutel afwisselend de tegenover elkaar liggende wielbouten
("kruiselings") vastzetten » pag. 295.
De wieldop » pag. 294 resp. de afdekkappen » pag. 294 weer aanbrengen.
Bij de montage van een wiel met draairichtinggebonden banden op de draai-
richting letten » pag. 287.
Alle wielbouten moeten schoon en goed gangbaar zijn. Gecorrodeerde en
zwaar draaiende bouten moeten worden vernieuwd.
ATTENTIE
De wielbouten slechts iets losdraaien (circa een omwenteling), zolang de
wagen niet met de krik is opgekrikt. Anders kan het wiel loskomen en eraf
vallen - gevaar voor ongevallen.
In geen geval mogen de bouten worden ingevet of ingeolied - gevaar
voor ongevallen.
Afsluitende werkzaamheden
Na het wisselen van een wiel moeten de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd.
Het omgewisselde wiel in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte opbergen en met een borgbout bevestigen.
Het wagengereedschap op de hiervoor bedoelde plaats opbergen en met de
riem bevestigen.
De bandenspanning van het gemonteerde wiel controleren en zo nodig aan-
passen, bij wagens met bandenspanningscontrole de bandenspanningswaar-
den in het systeem opslaan » pag. 259.
Het aantrekmoment van de wielbouten zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt 140 Nm.
De beschadigde band laten vervangen resp. bij een specialist informeren naar
de reparatiemogelijkheden.
ATTENTIE
Een te hoog aantrekmoment kan de wielbouten en de schroefdraad be-
schadigen en kan leiden tot een blijvende vervorming van de draagvlakken
op de velgen. Bij een te laag aantrekmoment kunnen de wielen tijdens het
rijden loskomen - gevaar voor ongevallen. Tot het controleren van het aan-
trekmoment voorzichtig en slechts met matige snelheid rijden.
293
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Noodreservewiel verwijderen/opbergen
Afb. 332
Wiel verwijderen
Het wiel ligt in een uitsparing onder de bodembekleding in de bagageruimte
en is bevestigd met een borgbout.
Wiel verwijderen
De bodembekleding in de bagageruimte optillen.
De bevestigingsband losmaken en de box met het wagengereedschap ver-
wijderen.
De borgbout in pijlrichting eruit draaien » afb. 332 en het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de uitsparing voor het reservewiel
leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende openingen in de velg trek-
ken.
De borgbout tegen de pijlrichting in tot de aanslag erin schroeven » afb. 332.
De box met het wagengereedschap in het wiel aanbrengen en met de band
vastzetten.
De bodembekleding in de bagageruimte terugklappen.
Wieldop
Wieldop eraf trekken
De beugel voor het eraftrekken van de wieldop vasthaken aan de rand van
de wieldop.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rus-
ten en de wieldop lostrekken.
Wieldop inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken.
De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek cor-
rect vastklikt.
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen staat de positie van de antidiefstalwielbout aan de achterzijde van de
wieldop middels een symbool vermeld. Bij gebruik van een antidiefstalwielbout
moet deze op deze plaats worden ingebouwd » .
ATTENTIE
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma
te gebruiken. Bij andere wieldoppen kan mogelijk een voldoende luchttoe-
voer voor de koeling van de remmen niet zijn gegarandeerd - gevaar voor
ongevallen.
VOORZICHTIG
Als de wieldop anders dan voor de antidiefstalwielbout aangegeven positie
wordt geplaatst, bestaat er gevaar voor beschadiging van de wieldop.
De wieldop alleen met de hand aandrukken, niet op de wieldop slaan - er be-
staat gevaar voor beschadiging van de wieldop.
Let op
Wij adviseren u wieldoppen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Afdekkappen van de wielbouten
Afb. 333
Afdekkap lostrekken
Voor het eraf trekken van de kappen de lostrekklem tot de aanslag over de
kap steken en deze in pijlrichting eraf trekken » afb. 333.
Voor het inbouwen de kap tot de aanslag op de wielbout steken.
294
Tips om het zelf te doen
Antidiefstalwielbouten
Afb. 334
Antidiefstalwielbout en adapter
De antidiefstalwielbouten beschermen de wielen tegen diefstal. Deze kunt u
alleen met adapter
B
» afb. 334 losmaken/vastzetten.
Adapter
B
» afb. 334 tot de aanslag op de antidiefstalwielbout
A
steken.
De sleutel tot de aanslag op adapter
B
steken en de wielbout losma-
ken/vastzetten.
De adapter verwijderen.
Om een wiel te kunnen wisselen moet het opzetstuk voor de antidiefstal-
wielbouten altijd in de wagen worden meegevoerd!
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoireprogramma geleverde wiel-
doppen moet de antidiefstalwielbout worden aangebracht overeenkomstig de
positie die op de achterzijde van de wieldop is aangegeven.
Let op
Zowel de adapter als de antidiefstalwielbout hebben een codenummer. Hier-
mee is een adapter uit het originele ŠKODA accessoireprogramma verkrijgbaar.
Wielbouten losdraaien en vastzetten
Afb. 335
Wielbouten losdraaien
De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken. Voor de antidiefstal-
wielbout de bijbehorende adapter gebruiken » afb. 334 op pag. 295.
Voor het losmaken van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en de
bout ongeveer een omwenteling in pijlrichting draaien » afb. 335.
Voor het vastzetten van bouten de sleutel aan het uiteinde vastpakken en
de bout tegen de pijlrichting in draaien » afb. 335, tot deze vast zit.
ATTENTIE
Als de bouten niet kunnen worden losgedraaid, kunt u voorzichtig met de
voet op het uiteinde van de sleutel drukken. Daarbij uzelf aan de wagen
vasthouden en zorgen dat u stevig staat - gevaar voor verwondingen.
Wagen opkrikken
Afb. 336
Steunpunten voor de krik
Afb. 337 Krik aanbrengen
De handelwijze voor het omhoogbrengen van de wagen is geldig voor alle vari-
anten van de carrosserie.
De veiligheidsaanwijzingen raadplegen voordat de wagen wordt opgekrikt
» .
295
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Voor het omhoogbrengen van de wagen moet de krik uit het wagengereed-
schap worden gebruikt. De krik onder het steunpunt plaatsen dat het dichtst
bij het defecte wiel ligt.
De steunpunten zitten onder de dorpel » afb. 336.
De krikslinger
6
in het montagegat van de krik
5
vasthaken » pag. 292.
De grondplaat van de krik met het volledige oppervlak op een rechte onder-
grond plaatsen, zodat de krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat » afb.
337 -
.
De krik met de krikslinger zo ver omhoogdraaien, dat de klauw van de krik de
rand omvat » afb. 337 -
.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van de grond hangt.
ATTENTIE
De volgende aanwijzingen opvolgen, anders bestaat gevaar voor verwon-
dingen.
De wagen beveiligen tegen onverwacht wegrollen.
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen verschuiven.
Op losse ondergrond (bijvoorbeeld losse steentjes) een stabiele draag-
plaat met groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde ondergrond (bijvoorbeeld kinderkopjes) een stroeve onder-
legger (bijvoorbeeld een rubbermat) onder de krik plaatsen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn gesloten.
Nooit met een lichaamsdeel (bijvoorbeeld arm of been) onder de wagen
komen, als deze is opgekrikt.
Bij een omhooggebrachte wagen nooit de motor starten.
VOORZICHTIG
Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst, anders
bestaat er gevaar voor beschadiging van de wagen.
Bandenafdichtset
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Beschrijving van de bandenafdichtset
297
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de bandenafdichtset 297
Band afdichten en oppompen 297
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde band 298
De volgende informatie is geldig voor de af fabriek gebruikte bandenafdicht-
set.
Met behulp van de bandenafdichtset kunnen gaten in de band met een door-
snede tot circa 4 mm worden afgedicht.
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen geval een normale bandenre-
paratie. De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
De met de bandenafdichtset gerepareerde band zo snel mogelijk laten vervan-
gen resp. bij een specialist informeren naar de reparatiemogelijkheden.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnengedrongen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers), niet verwijderen.
De bandenafdichtset in de volgende gevallen niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handleiding van het flesje met
bandenafdichtmiddel aangegeven minimumtemperatuur.
Gaten in de band met een grotere doorsnede dan 4 mm.
Beschadigingen aan de wang van de band.
De houdbaarheidsdatum (zie fles met bandenafdichtmiddel) is verstreken.
ATTENTIE
Bij huidcontact met het afdichtmiddel de betrokken plaatsen onmiddellijk
afwassen.
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de bandenafdichtset in acht
nemen.
296
Tips om het zelf te doen
Beschrijving van de bandenafdichtset
Afb. 338 Beschrijving van de bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 296.
De set zit in een box onder de bodembekleding in de bagageruimte.
Sticker met de snelheidsaanduiding "max. 80 km/h" resp. "max. 50 mph"
Ventielsleutel
Vulslang met vuldop
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedieningselementen kan verschil-
lend zijn, afhankelijk van het type luchtcompressor dat bij de wagen is ge-
leverd)
Knop voor verlagen van de bandendruk
12 volt kabelstekker
Bandenvulslang
Bandenspanningmeter
Aan-uitschakelaar
Fles met bandenafdichtmiddel
Reserve-ventielinzetstuk
Let op
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompressor of in de wagendocumen-
tiemap.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de
bandenafdichtset
Lees en bekijk eerst op bladzijde 296.
Voor de veiligheid voor het verwisselen van een wiel in het verkeer de
volgende aanwijzingen opvolgen.
Indien mogelijk de wagen ver van het rijdende verkeer afzetten - hiervoor
een plaats met vlakke en stevige ondergrond kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P
plaatsen.
De parkeerrem inschakelen.
De alarmlichten inschakelen en de gevarendriehoek op de voorgeschreven
afstand neerzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de reparatie mogen de passagiers
niet op de rijbaan staan (bijvoorbeeld achter de vangrail).
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan deze afkoppelen.
Band afdichten en oppompen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 296.
Afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf draaien.
De ventielsleutel
2
» afb. 338 op pag. 297 zo over het ventielinzetstuk ste-
ken dat deze in de sleuf van de ventielsleutel past.
Het ventielinzetstuk eruit draaien en op een schone ondergrond leggen
(doek, papier enzovoort).
De fles
10
enkele malen krachtig schudden.
De vulslang
3
stevig op de fles
10
draaien. De folie op de flessendop wordt
doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang
3
verwijderen en de fles op het bandenventiel
steken.
De fles
10
ondersteboven houden en de gehele inhoud afdichtmiddel uit de
fles in de band vullen.
De vulslang van het bandventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk met de ventielsleutel
2
weer erin schroeven.
Oppompen
De vulslang
7
» afb. 338 op pag. 297 stevig op het bandenventiel schroeven.
297
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Bij wagens met schakelbak de versnellingshendel in de neutraalstand plaat-
sen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P la-
ten.
De motor starten.
De stekker
6
in het 12 volt stopcontact steken » pag. 99.
De luchtcompressor met de aan-uitschakelaar
9
inschakelen.
Zodra een bandenspanning van 2,0 - -2,5 bar is bereikt, de luchtcompressor
uitschakelen. Maximale werkingstijd 6 minuten » .
Als de bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar niet werd bereikt, de vulslang
7
van
het ventiel afschroeven.
De wagen ongeveer10 meter voor- of achteruitrijden zodat het afdichtmiddel
zich in de band kan "verdelen".
De vulslang van de luchtcompressor
7
opnieuw stevig op het ventiel draai-
en en het oppompen herhalen.
De betreffende sticker
1
op het dashboard in het gezichtsveld van de be-
stuurder aanbrengen.
Bij een bandenspanning van 2,0 - 2,5 bar kan de rit met maximaal 80 km/h
resp. 50 mph worden voortgezet.
ATTENTIE
Als de band niet tot ten minste 2,0 bar kan worden opgepompt, is de be-
schadiging te groot. Het afdichtmiddel is niet in staat de band te dichten.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenvulslang en de luchtcompressor kunnen bij het oppompen heet
worden - gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
De luchtcompressor uiterlijk na 6 minuten werkingstijd uitschakelen - gevaar
voor schade aan de compressor! De luchtcompressor enkele minuten laten af-
koelen, voordat u deze opnieuw inschakelt.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde band
Lees en bekijk eerst op bladzijde 296.
De bandenspanning in de gerepareerde band moet na 10 minuten rijden wor-
den gecontroleerd.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager
De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
De bandenspanning is 1,3 bar of hoger
De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 287.
De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maxi-
maal 80 km/h (50 mph).
ATTENTIE
Een met bandenafdichtmiddel gevulde band heeft niet dezelfde rijeigen-
schappen als een gewone band. De volgende aanwijzingen moeten worden
opgevolgd.
Niet sneller dan 80 km/h resp. 50 mph rijden.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel nemen van bochten vermij-
den.
Starthulp
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
299
ATTENTIE
Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschu-
wingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 278.
Bij het werken met de accu de volgende waarschuwingsaanwijzingen op-
volgen » pag. 284.
Een ontladen accu kan al bij temperaturen net onder 0 °C bevriezen. Bij
een bevroren accu geen starthulp geven met behulp van de accu van een
andere wagen - explosiegevaar en gevaar door etsende werking!
Nooit starthulp gebruiken bij accu's met een te laag accuvloeistofpeil -
explosiegevaar en gevaar door bijtende werking!
298
Tips om het zelf te doen
Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen
Afb. 339 Starthulp:
- ontladen accu,
- stroomleverende accu/ massa-
punt van de motor bij start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 298.
Als door een ontladen accu geen motorstart mogelijk is, kan de accu van een
andere wagen worden gebruikt voor het starten van de motor. Hiervoor zijn
startkabels met een voldoende grote diameter en met geïsoleerde poolklem-
men nodig.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V zijn. De capaciteit (in Ah)
van de stroomleverende accu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit
van de ontladen accu.
De startkabels moeten in de onderstaande volgorde worden aangesloten.
Klem
1
aansluiten op de pluspool van de ontladen accu.
Klem
2
aansluiten op de pluspool van de stroomleverende accu.
Klem
3
aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu.
Bij wagens
met start-stopsysteem het andere uiteinde
4
op het massapunt
van de motor
A
aansluiten » afb. 339.
Bij wagens zonder start-stopsysteem het andere uiteinde
4
aansluiten op
een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct
op het motorblok zelf.
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en stationair laten draaien.
De startprocedure starten in de wagen met ontladen accu.
Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, de startprocedure afbreken
en na een halve minuut herhalen.
De startkabels precies in omgekeerde volgorde van het vastmaken verwijde-
ren.
ATTENTIE
De startkabel nooit op de minpool van de ontladen accu aansluiten - ex-
plosiegevaar.
De niet-geïsoleerde delen van de poolklemmen mogen in geen geval met
elkaar in aanraking komen - gevaar voor kortsluiting!
De op de pluspool van de accu aangesloten startkabel mag niet met elek-
trisch geleidende delen van de wagen in aanraking komen - gevaar voor
kortsluiting!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaiende delen in de motor-
ruimte kunnen worden gegrepen - gevaar voor verwondingen en beschadi-
ging van de wagen.
Wagen afslepen
Aanwijzingen voor het afslepen
Afb. 340 Gevlochten sleepkabel / gedraaide sleepkabel
Voor het afslepen met een sleepkabel alleen een gevlochten kunstvezelkabel
» afb. 340 -
gebruiken » .
De sleepkabel resp. de sleepstang aan het voorste sleepoog » pag. 300, ach-
terste sleepoog » pag. 301 resp. aan de kogelkop van de trekhaak » pag. 260
bevestigen.
Voorwaarden voor het afslepen.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen niet met omhoogge-
brachte achteras worden afgesleept - gevaar voor versnellingsbakscha-
de!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnellingsbak zit, mag de wa-
gen alleen met opgetakelde aangedreven wielen of met een bergings-
voertuig resp. aanhangwagen worden vervoerd.
299
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
De maximale sleepsnelheid bedraagt 50 km/h.
Als normaal slepen niet mogelijk is of als de sleepafstand groter is dan
50 km, moet de wagen op een transportvoertuig of een aanhangwagen
worden vervoerd.
Bestuurder van de slepende wagen
Bij wagens met schakelbak bij het wegrijden de koppeling langzaam op laten
komen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak bijzonder voorzichtig gas ge-
ven.
Pas echt wegrijden als de kabel gespannen is.
Bestuurder van de gesleepte wagen
Indien mogelijk de wagen met draaiende motor afslepen. De rembekrachti-
ger en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende motor, anders
moet het rempedaal aanzienlijk harder worden ingetrapt en voor het sturen
meer kracht worden gebruikt.
Als de motor starten niet mogelijk is, het contact inschakelen zodat het
stuurwiel niet is geblokkeerd en de knipperlichten, de ruitenwissers en de
ruitensproeierinstallatie kunnen worden gebruikt.
De versnellingsbak in de neutraalstand zetten resp. bij een automatische
versnellingsbak de keuzehendelstand N selecteren.
De sleepkabel tijdens het slepen altijd strak houden.
ATTENTIE
Voor het slepen geen gedraaide sleepkabel gebruiken » afb. 340 - , het
sleepoog kan anders uit de wagen worden gedraaid - er bestaat gevaar
voor ongevallen.
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn - gevaar voor ongevallen.
VOORZICHTIG
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken » pag.
298, Starthulp.
Bij het slepen over onverharde wegen bestaat voor beide wagens het ge-
vaar, dat de bevestigingsdelen te zwaar worden belast en beschadigd raken.
Let op
Wij adviseren de sleepkabel uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken.
Sleepoog voor
Afb. 341 Afdekkap verwijderen/sleepoog inbouwen
Afdekkap verwijderen/plaatsen
Om de afdekkap te verwijderen, in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en
deze in pijlrichting
2
verwijderen » afb. 341.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te monteren, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb. 341 tot
de aanslag vastdraaien » .
Voor het vastdraaien adviseren wij bijvoorbeeld de wielsleutel, het sleepoog
van een andere wagen of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken dat door het
oog kan worden gestoken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
300
Tips om het zelf te doen
Sleepoog achter
Afb. 342 Afdekkap verwijderen/sleepoog inbouwen
Afdekkap verwijderen/plaatsen
Om de afdekkap te verwijderen, in pijlrichting
1
op de afdekkap drukken en
deze in pijlrichting
2
verwijderen » afb. 342.
Om de afdekkap te plaatsen, deze bij de pijl
1
aanbrengen en vervolgens op
de tegenoverliggende rand van de afdekkap drukken. De afdekking moet
correct vastklikken.
Sleepoog in- en uitbouwen
Om het sleepoog te monteren, dit met de hand in pijlrichting
3
» afb. 342
tot de aanslag vastdraaien » .
Voor het vastdraaien adviseren wij bijvoorbeeld de wielsleutel, het sleepoog
van een andere wagen of een gelijksoortig voorwerp te gebruiken dat door het
oog kan worden gestoken.
Voor het uitbouwen het sleepoog tegen de pijlrichting in
3
eruit draaien.
Wagens met een trekhaak
Bij wagens met af fabriek gemonteerde trekhaak zit achter de afdekking geen
montagegat voor het inschroefbare sleepoog. Voor het afslepen de stang met
kogelkop gebruiken » pag. 260, Trekhaak.
ATTENTIE
Het sleepoog moet altijd vast worden vastgedraaid, anders kan het sleep-
oog bij het af- of aanslepen breken.
Afstandsbediening en uitneembaar lampje - batterij/accu
vervangen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
301
KESSY-sleutel 302
Afstandsbediening van de extra verwarming (interieurvoorverwarming) 302
Uitneembare lamp 303
VOORZICHTIG
De vervangende batterij resp. accu's moet/moeten overeenkomen met de
oorspronkelijke specificatie.
Bij het vervangen van de batterij resp. accu op de juiste polariteit letten.
Let op
Wij adviseren de defecte batterij resp. accu's door een specialist te laten ver-
vangen.
Het vervangen van de batterij in de sleutel met sierafdekking heeft tot ge-
volg dat deze afdekking beschadigd raakt. Een vervangende sierafdekking kan
bij de ŠKODA Partners worden aangeschaft.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Afb. 343 Deksel verwijderen/batterij uitnemen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 301.
De sleutelbaard volledig uitklappen.
301
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Het batterijdeksel
A
» afb. 343 met de duim of met een platte schroeven-
draaier bij
B
losmaken.
Het batterijdeksel in pijlrichting
1
openklappen.
De ontladen batterij in pijlrichting
2
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
A
aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. ver-
grendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 58.
KESSY-sleutel
Afb. 344
Noodsleutel uitnemen
Afb. 345 Batterij vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 301.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
1
ontgrendelen en de noodsleutel
B
in
pijlrichting
2
verwijderen » afb. 344.
Een smalle (3 mm brede) platte schroevendraaier ongeveer 12 mm de ontsta-
ne opening in pijlrichting
3
erin schuiven » afb. 345.
De schroevendraaier in pijlrichting
4
draaien tot het batterijdeksel loskomt.
Het batterijdeksel
C
in pijlrichting
5
openschuiven.
De ontladen batterij in pijlrichting
6
verwijderen en een nieuwe batterij
plaatsen.
Het batterijdeksel
C
aanbrengen en erop drukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont- resp. ver-
grendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 58.
Afstandsbediening van de extra verwarming
(interieurvoorverwarming)
Afb. 346 Radiografische afstandsbediening: Batterijafdekking
Lees en bekijk eerst op bladzijde 301.
Met een dunne platte schroevendraaier afdekking
A
bij
B
losmaken » afb.
346.
De afdekking in pijlrichting
1
openklappen en in pijlrichting
2
eruit schui-
ven.
De batterij met de schroevendraaier bij
C
losmaken en deze vervangen.
De afdekking tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en erop drukken tot deze
hoorbaar vastklikt.
302
Tips om het zelf te doen
Uitneembare lamp
Afb. 347
Vergrendelingsclip op het accu-
deksel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 301.
De accuafdekking met een smal, puntig voorwerp bij de vergrendelingsclip
A
loswippen » afb. 347.
Accu's vervangen.
Het batterijdeksel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt.
VOORZICHTIG
Wordt bij het vervangen een verkeerd accutype of worden niet-oplaadbare
batterijen gebruikt, bestaat er gevaar voor beschadiging van de lamp en de
elektrische installatie.
Noodontgrendeling/-vergrendeling
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
303
Portier zonder slotcilinder vergrendelen 304
Achterklep ontgrendelen 304
Noodontgrendeling keuzehendel 304
Bestuurdersportier ont-/vergrendelen
Afb. 348 Handgreep van het bestuurdersportier: Slotafdekking openklap-
pen/ont- en vergrendelen
Afb. 349 Handgreep van het bestuurdersportier: Sleutel met uitklapbare
sleutelbaard / KESSY-noodsleutel
Het bestuurdersportier kan met de sleutel via de slotcilinder worden noodont-
grendeld/noodvergrendeld.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven en de afdekking in
pijlrichting openklappen » afb. 348.
De portiergreep loslaten.
Bij wagens met links stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar boven gekeerd » afb. 349 -
in de slotcilinder steken en de
wagen ont- resp. vergrendelen.
Bij wagens met rechts stuur de sleutel met uitklapbare sleutelbaard met de
knoppen naar beneden gekeerd in de slotcilinder steken en de wagen ont-
resp. vergrendelen.
303
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Bij wagens met KESSY de noodsleutel met met de greep naar beneden ge-
keerd » afb. 349 - in de slotcilinder steken en de wagen ont- resp. ver-
grendelen.
Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ont-
staat.
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Afb. 350 Noodvergrendeling: Rechter-/linkerachterportier
Het betreffende achterportier openen en de afdekking
A
verwijderen » afb.
350.
De sleutel in de sleuf steken en in pijlrichting draaien (geveerde stand).
De afdekking
A
weer plaatsen.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Achterklep ontgrendelen
Afb. 351 Klep ontgrendelen: Variant 1 / variant 2
De achterklep kan handmatig van binnenuit worden ontgrendeld.
In de uitsparing resp. opening in de klepbekleding » afb. 351 een schroeven-
draaier of vergelijkbaar gereedschap tot de aanslag inbrengen.
Door bewegen in pijlrichting wordt de klep ontgrendeld.
Noodontgrendeling keuzehendel
Afb. 352
Deksel verwijderen/keuzehendel ontgrendelen
De parkeerrem inschakelen.
Het opbergvak voorin de middenconsole openen.
Een platte schroevendraaier of vergelijkbaar gereedschap in de naad bij pijl
1
» afb. 352 inschuiven en de afdekking in pijlrichting
2
losmaken.
In pijlrichting
3
op het gele kunststof onderdeel drukken, gelijktijdig de
grendelknop in de keuzehendelgreep indrukken en de hendel in stand N zet-
ten.
304
Tips om het zelf te doen
Wordt de keuzehendel opnieuw in stand P gezet, dan wordt deze opnieuw ge-
blokkeerd.
VOORZICHTIG
Let erop dat bij het optillen van de afdekking er geen delen rondom de keuze-
hendel door de schroevendraaier worden beschadigd.
Ruitenwisserbladen vervangen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
305
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen 306
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet u de ruitenwisserbladen jaarlijks een- tot
tweemaal vervangen.
Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen
Afb. 353
Servicestand van de ruitenwisse-
rarmen instellen
Afb. 354 Ruitenwisserblad van de voorruit vervangen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 305.
Voor het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wis-
serarmen in de servicestand zetten.
Servicestand instellen
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 seconden de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb. 353 en
ongeveer 2 seconden vasthouden.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 354.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Het contact inschakelen en de bedieningshendel in pijlrichting drukken » afb.
353.
De wisserarmen gaan naar de basisstand.
305
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen
Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Afb. 355 Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 305.
Ruitenwisserblad verwijderen
De ruitenwisserarm in pijlrichting
1
van de voorruit optillen » afb. 355.
Het wisserblad tot de aanslag in dezelfde richting kantelen.
De ruitenwisserarm vasthouden en vergrendeling
A
in pijlrichting
2
druk-
ken.
Het wisserblad in pijlrichting
3
verwijderen.
Ruitenwisserblad bevestigen
Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting in
3
tot het vergrendelen erin
schuiven. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd.
De wisserarm op de ruit terugklappen.
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringen
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 356
Doorgebrande zekering
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Zekeringen in het dashboard - wagen met links stuur 307
Zekeringen in het dashboard - wagen met rechts stuur 307
Zekeringenoverzicht in het dashboard 308
Zekeringen in de motorruimte 309
Zekeringenoverzicht in de motorruimte 310
De afzonderlijke stroomkringen zijn door middel van smeltzekeringen bevei-
ligd. Een doorgebrande zekering is aan een doorgesmolten metalen strookje
te herkennen » afb. 356.
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 278.
VOORZICHTIG
De doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met hetzelfde ampera-
ge vervangen.
De hulp van een specialist inroepen als een nieuw geplaatste zekering na
korte tijd opnieuw doorbrandt.
De zekeringen "niet repareren" en deze ook niet vervangen door sterkere
exemplaren - gevaar voor brand en er kunnen andere elektrische systemen
beschadigd raken.
306
Tips om het zelf te doen
Let op
Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een ver-
bruiker kunnen meerdere zekeringen horen.
Zekeringen in het dashboard - wagen met links stuur
Afb. 357
Opbergvak aan bestuurderszijde
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 306.
Bij wagens met links stuur bevindt de zekeringenhouder zich aan de bestuur-
derszijde achter het opbergvak.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
Het zijdelingse opbergvak bij
A
vastpakken en door te trekken in pijlrichting
1
openklappen (voor het openklappen is meer kracht nodig) » afb. 357.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 361 op pag. 309.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Het opbergvak door drukken in pijlrichting
2
sluiten.
Zekeringen in het dashboard - wagen met rechts stuur
Afb. 358 Opbergvak aan bijrijderszijde
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 306.
Bij wagens met rechts stuur bevindt de zekeringenhouder zich aan de bijrij-
derszijde achter het opbergvak.
Opbergvak openklappen en zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De geleider in pijlrichting
1
ontgrendelen en in pijlrichting
2
losmaken
» afb. 358.
De blokkeringsnok
A
in pijlrichting
3
drukken, het opbergvak klapt omlaag.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder in de motor-
ruimte verwijderen » afb. 361 op pag. 309.
Met de klem de defecte zekering eruit trekken, vervolgens een nieuwe zeke-
ring plaatsen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
Opbergvak terugklappen
Het opbergvak in pijlrichting
4
optillen.
De weerstand van blokkeringsnokken
A
overwinnen.
De geleider tegen de pijlrichting in
2
plaatsen en tegen de pijlrichting in
1
vergrendelen.
Het opbergvak sluiten.
307
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringenoverzicht in het dashboard
Afb. 359
Zekeringen
Afb. 360
Zekering voor de multifunctie-eenheid (taxi): Wagen met rechts
stuur
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 306.
Nr. Verbruiker
1 Vrij
2 Vrij
3 Spanningsstabilisator voor taxi's
4 Stuurwielverwarming
5 Databus
6 Automatische versnellingsbak
7
Airconditioning, verwarming, ontvanger van de radiografische af-
standsbediening voor de interieurvoorverwarming, achterruitver-
warming, voorruitverwarming, klok
8
Lichtschakelaar, regensensor, diagnoseaansluiting, parkeerrem, in-
strumentenpaneelverlichting, sensor van het alarmsysteem
Nr. Verbruiker
9 USB-aansluiting
10
Infotainmentbeeldscherm, tv-tuner, ExBoxM2 (geldt voor Zuid-Ko-
rea)
11 Gordelspanner - linkerzijde
12 Infotainment
13 Demperinstelling
14 Aanjager voor airconditioning, verwarming
15 Elektronische stuurkolomvergrendeling
16 Phonebox
17 Instrumentenpaneel, noodoproep
18 Achteruitrijcamera
19 KESSY
20 SCR
21 4-wielaandrijving, aircocompressor (GreenLine)
22 Trekhaak
23 Licht - rechts
24 Panorama-schuif-kanteldak
25
Centrale vergrendeling - bestuurdersportier en linkerachterportier,
buitenspiegel bestuurderszijde - verwarming, wegklapfunctie, spie-
gelinstelling
26 Stoelverwarming voor
27 Muziekversterker
28 Trekhaak- stekker
29 Bedieningshendel onder het stuurwiel
30 12 volt stopcontact in bagageruimte
31 Licht links
32 Parkeerhulp, inparkeersysteem
33 Airbag, schakelaar voor alarmlichten
34
ASR, ESC, bandencontrole, airconditioning, schakelaar achteruitrij-
licht, zelfdimmende spiegel, start-stopsysteem, verwarmbare stoe-
len achterin, parkeerrem, lichtschakelaar
35
Advanced Frontlighting System-koplampen, diagnosestekker, ca-
mera, radar, spanningsstabilisator voor taxi's
308
Tips om het zelf te doen
Nr. Verbruiker
36 Koplamp rechts
37 Koplamp links
38 Trekhaak- stekker
39
Centrale vergrendeling - bijrijdersportier en rechterachterportier,
buitenspiegel bijrijderszijde - verwarming, wegklapfunctie, spiegel-
instelling
40 12 volt stopcontact
41 Gordelspanner - rechterzijde
42 Achterklep, koplampsproeiers, ruitensproeierinstallatie voorruit
43 Xenonkoplampen, sfeerverlichting
44 Trekhaak- stekker
45 Elektrisch verstelbare stoelen
46 230 volt stopcontact
47 Achterruitwisser
48 Dodehoekherkenning
49 Motorstart, koppelingspedaalschakelaar
50 Openen van de achterklep
51 Verwarming van achterzitplaatsen
52 Voorstoelverwarming
53 Achterruitverwarming
A
» afb.
359
Multifunctie-eenheid voor taxi's - wagen met links stuur
B
» afb.
360
Multifunctie-eenheid voor taxi's - wagen met rechts stuur
Zekeringen in de motorruimte
Afb. 361 Afdekking van de zekeringenkast: Afdekking verwijderen/kunst-
stof klem voor zekeringen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 306.
Zekering vervangen
De contactsleutel eruit trekken, het licht en alle elektrische stroomverbrui-
kers uitschakelen.
De vergrendelingsknoppen van de afdekking in pijlrichting
1
samendrukken
en de afdekking in pijlrichting
2
verwijderen » afb. 361.
De kunststof klem onder de afdekking van de zekeringenhouder verwijderen
» afb. 361.
Met de klem de defecte zekering verwijderen, vervolgens een nieuwe zeke-
ring aanbrengen.
De klem weer op de oorspronkelijke plaats opbergen.
De afdekking plaatsen, de vergrendelingsknoppen van de afdekking indruk-
ken en vergrendelen.
VOORZICHTIG
De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed
worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar
voor schade aan de wagen!
309
Zekeringen en gloeilampjes
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Afb. 362
Zekeringen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 306.
Nr. Verbruiker
1 ESC, parkeerrem
2 ESC
3 Motorregeling
4
Koelluchtventilator, regelklep voor brandstofdruk, elektrische extra
verwarming
5 Contact
6 Remsensor
7 Radiateurjaloezie, waterpomp
8 Lambdasonde
9 Waterpomp, ontsteking, voorgloeisysteem, luchtmassameter
10 Brandstofpomp
11 Elektrische extra verwarming
12 Elektrische extra verwarming
13 Automatische versnellingsbak
14 Voorruitverwarming
15 Claxon
16 Contact
17 ESC, motorregeling, spoel van hoofdrelais
18 Databus, accugegevensmodule
19 Ruitenwissers voorruit
20 Alarmsysteem
Nr. Verbruiker
21 Vrij
22 Motorregeling, spanningsstabilisator voor taxi's
23 Startmotor
24 Elektrische extra verwarming
31 Vrij
32 Vrij
33 SCR
34 Vrij
35 Vrij
36 Vrij
37 Interieurvoorverwarming
38 Vrij
Gloeilampjes
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Plaatsing van gloeilampjes in de koplampen
311
Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen (halogeenkoplamp) 311
Gloeilampje voor stadslicht vervangen (halogeenkoplamp) 312
Gloeilampje van mistlamp vervangen 312
Achterlicht uit- en inbouwen 313
Gloeilampjes in het achterlicht vervangen 313
Wij adviseren om bij onzekerheid het vervangen van een gloeilampje door een
specialist te laten uitvoeren of op een andere manier deskundige hulp te ver-
krijgen.
Voor het vervangen van gloeilampjes het contact en de verlichting uitscha-
kelen.
Defecte gloeilampjes mogen alleen worden vervangen door gloeilampjes van
hetzelfde type. De beschrijving staat op de lampvoet of op het lampenglas.
Wij adviseren, om na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-, groot-
licht of de mistlamp de lampafstelling door een specialist te laten controleren.
Bij uitval van een xenongasontladingslamp of een led een specialist opzoeken.
310
Tips om het zelf te doen
ATTENTIE
Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de
waarschuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 278.
Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moei-
lijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongeval-
len worden veroorzaakt.
H7- en H8-gloeilampjes staan onder druk en kunnen bij vervanging van
het gloeilampje springen - gevaar voor verwondingen! Daarom adviseren
wij, bij het vervangen van gloeilampjes handschoenen en een veiligheids-
bril te dragen.
Geen werkzaamheden uitvoeren aan de xenon-gasontladingslampen -
gevaar voor dodelijk letsel!
VOORZICHTIG
Het glas van de gloeilamp niet met blote vingers aanraken - ook de aller-
kleinste vervuiling verkort de levensduur van de gloeilamp. Een schone doek,
servet of iets dergelijks gebruiken.
De afdekking van de gloeilamp in de koplamp moet altijd goed worden ge-
plaatst, anders kan er water en vuil in de koplamp komen, gevaar voor schade
aan de koplamp.
Let op
In dit instructieboekje is alleen het vervangen van gloeilampjes beschreven,
voor de gloeilampjes die u zelf zonder problemen kunt vervangen. Het vervan-
gen van de andere gloeilampjes moet aan een specialist worden overgelaten.
Wij adviseren altijd een doosje met reservegloeilampjes in de wagen mee te
nemen.
Plaatsing van gloeilampjes in de koplampen
Afb. 363
Linkerkoplamp
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 311.
De wagen is voorzien van koplampen met halogeengloeilampjes of met een
xenongasontladingslamp en leds.
Overzicht van de gloeilampjes » afb. 363
Knipperlicht
Dimlicht met halogeengloeilampje / xenongasontladingslamp
Grootlicht
Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen (halogeenkoplamp)
Afb. 364
Gloeilampje van dim- en grootlicht vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 311.
De beschermkap
B
resp.
C
» afb. 363 op pag. 311 verwijderen.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
1
draaien » afb. 364.
De stekker met het gloeilampje in pijlrichting
2
eruit trekken.
Het gloeilampje in pijlrichting
3
uit de stekker verwijderen.
Een nieuw gloeilampje zo in de stekker plaatsen dat de nok
A
op de stekker
in de uitsparing van het gloeilampje vastklikt.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting
2
in de kop-
lamp plaatsen.
De stekker met het nieuwe gloeilampje tegen de pijlrichting
1
tot de aan-
slag draaien.
De beschermkap
B
resp.
C
» afb. 363 op pag. 311 plaatsen.
A
B
C
311
Zekeringen en gloeilampjes
Gloeilampje voor stadslicht vervangen (halogeenkoplamp)
Afb. 365 Gloeilampje van knipperlicht vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 311.
De beschermkap
A
» afb. 363 op pag. 311 verwijderen.
De sokkel met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijl-
richting
1
» afb. 365 lostrekken.
De sokkel met het gloeilampje op de met pijlen gemarkeerde plaatsen vast-
pakken.
Het defecte gloeilampje uit de sokkel in pijlrichting
2
verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de sokkel tot de aanslag aanbrengen.
De sokkel met het gloeilampje met de blokkeernokken
B
naar boven zo erin
schuiven, dat deze in de uitsparingen op de reflector passen.
De beschermkap
A
» afb. 363 op pag. 311 plaatsen.
Gloeilampje van mistlamp vervangen
Afb. 366 Mistlamp uitnemen/gloeilampje vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 311.
Beschermrooster en koplamp verwijderen
De vinger in opening
A
inbrengen en het rooster door te trekken in pijlrich-
ting
1
» afb. 366 verwijderen.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
De mistlamp in pijlrichting
2
voorzichtig verwijderen.
Gloeilampje vervangen
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
3
drukken.
De stekker in pijlrichting
4
losmaken.
De sokkel met het gloeilampje tot de aanslag in pijlrichting
5
draaien.
De sokkel met het gloeilampje in pijlrichting
6
verwijderen.
Een nieuwe voet met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de
aanslag tegen de pijlrichting
5
draaien.
De stekker monteren.
312
Tips om het zelf te doen
Koplamp en beschermrooster plaatsen
De mistlamp tegen de pijlrichting in
2
» afb. 366 plaatsen en vastdraaien.
Het beschermrooster plaatsen en voorzichtig erin drukken, tot het hoorbaar
vastklikt.
Achterlicht uit- en inbouwen
Afb. 367 Achterlicht uitbouwen / stekker lostrekken
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 311.
Uitbouwen
De achterklep openen.
In opening
A
» afb. 367 de beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
inbrengen.
De afdekking verwijderen door de haak in pijlrichting
1
te trekken.
De schroeven
B
met de schroevendraaier uit het wagengereedschap los-
draaien.
Het lampje vastpakken en in pijlrichting
2
voorzichtig eruit trekken.
De vergrendeling op de stekker in pijlrichting
3
drukken.
De stekker voorzichtig in pijlrichting
4
van de lamp lostrekken.
Inbouwen
De stekker tegen de pijlrichting in
4
» afb. 367 in de lamp schuiven. De ver-
grendelingen van de stekker moeten goed vastklikken.
De lamp met de openingen
D
op de pennen
C
in de carrosserie steken en
de lamp voorzichtig erin drukken » .
Het lampje vastdraaien en de afdekking aanbrengen. De afdekking moet cor-
rect vastklikken.
VOORZICHTIG
Let op dat bij plaatsing van de lamp de kabelstreng tussen carrosserie en
lamp niet wordt ingeklemd en afdichting
C
» afb. 368 op pag. 313 correct
wordt geplaatst - gevaar voor binnendringend water en beschadiging van de
elektrische installatie.
Bij het uit- en inbouwen van het achterlicht erop letten, dat de lak van de
wagen en de lamp niet worden beschadigd.
Gloeilampjes in het achterlicht vervangen
Afb. 368
Achterlichten / gloeilampje vervangen
Lees en bekijk eerst
en op bladzijde 311.
De fitting met het gloeilampje
A
resp.
B
» afb. 368 in pijlrichting
1
draaien.
De fitting met het gloeilampje in pijlrichting
2
uit het lamphuis verwijderen.
Het defecte gloeilampje in de fitting linksom draaien en verwijderen.
Een nieuw gloeilampje in de fitting aanbrengen en tot de aanslag rechtsom
draaien.
De fitting met het gloeilampje weer in het lamphuis plaatsen en tot de aan-
slag tegen de pijlrichting in
1
draaien.
313
Zekeringen en gloeilampjes
Technische gegevens
Technische gegevens
Fundamentele wagengegevens
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Wagengegevens
314
Rijklaar gewicht 315
Laadvermogen 316
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-voorschriften
en EU-richtlijnen
316
Afmetingen - Superb 317
Afmetingen - Superb Combi 318
Overbouwhellingshoek 319
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder prestatieverminderende meer-
uitvoeringen zoals airconditioning.
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder om-
standigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling
van bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vast-
gelegd.
De vermelde waarden gelden voor het basismodel zonder speciale uitvoerin-
gen.
Wagengegevens
Afb. 369 Sticker met wagengegevens
Afb. 370
Typeplaatje
Sticker met wagengegevens
De sticker met wagengegevens » afb. 369 is in het instructieboekje en onder
de bekleding in de bagageruimte geplakt.
Op de sticker met wagengegevens staan de volgende gegevens.
Chassisnummer (VIN)
Model
Versnellingsbakcode, laknummer, interieuruitvoering, motorvermogen,
motorcode
Gedeeltelijke wagenbeschrijving
Vrijgegeven banddiameter in inch
1)
1
2
3
4
5
1)
Alleen geldig voor sommige landen.
314
Technische gegevens
De voor de wagen vrijgegeven banden- en velgenmaten staan in de techni-
sche wagendocumentatie alsmede in de conformiteitsverklaring (het zoge-
noemde CVO-document) vermeld.
Typeplaatje
Het typeplaatje » afb. 370 bevindt zich onder op de B-stijl aan de rechterzijde
van de wagen.
Het typeplaatje bevat de volgende gegevens.
Fabrikant van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Maximaal toelaatbaar gewicht
Maximaal toelaatbaar treingewicht (wagen + aanhangwagen)
Maximaal toegestane voorasbelasting
Maximaal toegestane achterasbelasting
Chassisnummer (VIN)
Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de rech-
terveerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linkeronderhoek
van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typeplaatje.
Het VIN-nummer kan ook in het infotainment in het menu

Service
worden weergegeven.
Motornummer
Het motornummer (drie posities tellende code en het serienummer) is op het
motorblok ingeslagen.
Aanvullende informatie (geldt voor Rusland)
Het volledige toelatingsnummer van het verkeersmiddel staat in de wagenpa-
pieren vermeld, veld 17.
Maximaal toegestaan treingewicht
Het vermelde maximum toegestane aanhangwagengewicht geldt alleen voor
hoogtes tot 1.000 m boven de zeespiegel.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen en daarbij neem ook het
klimvermogen af. Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maximaal
toelaatbare gewicht van de combinatie met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht van de beladen, trekkende
wagen en de beladen aanhangwagen.
1
2
3
4
5
6
ATTENTIE
De aangegeven waarden voor de maximaal toegestane gewichten mogen
niet worden overschreden - gevaar voor ongevallen en beschadiging!
Rijklaar gewicht
Deze waarde is alleen ter oriëntatie is bepaald met het laagst mogelijke rijklaar
gewicht zonder verdere gewichtsverhogende uitrustingen zoals airconditio-
ning, reservewiel en dergelijke. Het is bepaald met een gewicht van 75 k voor
de bestuurder, het gewicht van de bedrijfsvloeistoffen en het wagengereed-
schap en een voor 90% gevulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht - Superb
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,4 l/92 kW TSI SB 1375
1,4 l/110 kW TSI ACT
SB 1395
SB 4x4 1505
DSG 1425
1,4 l/110 kW TSI
SB 1388
DSG 1418
1,8 l/132 kW TSI
SB 1465
DSG 1485
2,0 l/162 kW TSI
DSG (EU6) 1505
DSG (EU4) 1500
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 1615
1,6 l/88 kW TDI CR
SB 1465
SB (GreenLine) 1485
DSG 1480
2,0 l/110 kW TDI CR
SB 1485
MG 4x4 1605
DSG 1500
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 1515
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 1505
DSG 1555
DSG 4x4 1615
315
Technische gegevens
Rijklaar gewicht - Superb Combi
Motor Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,4 l/92 kW TSI MG 1395
1,4 l/110 kW TSI ACT
MG 1415
MG 4x4 1525
DSG 1445
1,4 l/110 kW TSI
MG 1408
DSG 1438
1,8 l/132 kW TSI
MG 1485
DSG 1505
2,0 l/162 kW TSI
DSG (EU6) 1525
DSG (EU4) 1520
2,0 l/206 kW TSI DSG 4x4 1635
1,6 l/88 kW TDI CR
MG 1485
MG (GreenLine) 1505
DSG 1500
2,0 l/110 kW TDI CR
MG 1505
MG 4x4 1625
DSG 1520
2,0 l/130 kW TDI CR DSG 1535
2,0 l/140 kW TDI CR
MG 1525
DSG 1575
DSG 4x4 1635
Let op
Op verzoek kan het exacte gewicht van uw wagen bij een specialist worden
opgevraagd.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan gewicht en het rijklaar ge-
wicht is het mogelijk bij benadering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewichten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dakdragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rijklaar gewicht behoren.
De kogeldruk bij aanhangwagengebruik (max. 90 kg).
Meting van brandstofverbruik en CO
2
-emissies volgens ECE-
voorschriften en EU-richtlijnen
De waarden voor het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies waren ten tijde
van de redactiesluiting niet beschikbaar.
De waarden van het brandstofverbruik en de CO
2
-emissies staan op de
ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van
de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd.
Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door
de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De
rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h.
De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een weg-
ingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenweg-
cyclus.
Let op
De op de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie ver-
melde brandstofemissie- en verbruikswaarden zijn volgens de regels en voor-
waarden vastgesteld, die door juridische voorschriften of technische voor-
schriften voor het vaststellen van technische en verkoopgegevens van voer-
tuigen is vastgelegd.
Afhankelijk van de omvang van de uitvoeringen, de rijstijl, de verkeerssitua-
ties, de weersomstandigheden en de toestand van de wagen kunnen bij het
gebruik van de wagen in de praktijk verbruikswaarden ontstaan, die van de op
de ŠKODA-websites of in de technische en verkoopdocumentatie vermelde
brandstofverbruikswaarden afwijken.
316
Technische gegevens
Afmetingen - Superb
Afb. 371 Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 371 Afmetingen Waarde
A
Hoogte 1468
B
Spoorbreedte vooraan
Basismaat 1584
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1586
C
Breedte 1864
D
Spoorbreedte achteraan
Basismaat 1572
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1574
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2031
F
Bodemvrijheid 149/148
a)
G
Wielbasis 2841
H
Lengte 4861
a)
Geldt voor de wagens Superb 4x4.
317
Technische gegevens
Afmetingen - Superb Combi
Afb. 372 Wagenafmetingen
Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm)
» afb. 372 Afmetingen Waarde
A
Hoogte 1477
B
Spoorbreedte vooraan
Basismaat 1584
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1586
C
Breedte 1864
D
Spoorbreedte achteraan
Basismaat 1572
Wagens met 2,0 l/162 kW TSI en 2,0 l/206 kW TSI-motor 1574
E
Breedte incl. de buitenspiegels 2031
F
Bodemvrijheid 149/148
a)
G
Wielbasis 2841
H
Lengte 4856
a)
Geldt voor de wagens Superb Combi 4x4.
318
Technische gegevens
Overbouwhellingshoek
Afb. 373 Overbouwhellingshoek: Superb / Superb Combi
Hoek » afb. 373
Overbouwhellingshoek voor
Overbouwhellingshoek achter
De overbouwhellingshoekwaarden geven de maximale hoek van een helling
aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of
de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met
de maximale asbelasting voor resp. achter.
Overbouwhellingshoek (°) - Superb
» afb. 373
A B
Basismaat 14,0/14,1
a)
12,2
a)
Geldt voor de wagens Superb 4x4.
Overbouwhellingshoek (°) - Superb Combi
» afb. 373
A B
Basismaat 14,0/14,1
a)
12,2/12,0
a)
a)
Geldt voor de wagens Superb Combi 4x4.
A
B
319
Technische gegevens
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
1,4 l/92 kW TSI motor 320
1,4 l/110 kW TSI ACT-motor 320
1,4 l/110 kW TSI motor 321
1,8 l/132 kW TSI motor 321
2,0 l/162 kW TSI motor 321
2,0 l/206 kW TSI motor 322
1,6 l/88 kW TDI CR motor 322
2,0 l/110 kW TDI CR motor 322
2,0 l/130 kW TDI CR motor 323
2,0 l/140 kW TDI CR motor 323
De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van
bedrijfsgegevens en technische gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
De uitlaatgasnorm staat vermeld in de technische wagendocumentatie en in de conformiteitsverklaring (in het zgn. COC-document), dat bij een ŠKODA Partner
verkrijgbaar is
a)
.
a)
Geldt alleen voor enkele landen en enkele modelvarianten.
1,4 l/92 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 92/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/1400-4000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG
Topsnelheid (km/h) 208 206
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,9 10,0
1,4 l/110 kW TSI ACT-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG 4x4 DSG MG MG 4x4 DSG
Topsnelheid (km/h) 220 215 220 218 213 218
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 9,0 8,8 8,7 9,1 8,9
320
Technische gegevens
1,4 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1395
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 220 220 218 218
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 8,8 8,7 8,9
1,8 l/132 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min)
MG 132/4000-6200
DSG 132/5100-6200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min)
MG 320/1450-3900
DSG 250/1250-5000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1798
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG DSG MG DSG
Topsnelheid (km/h) 232 232 230 230
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,0 8,1 8,1 8,2
2,0 l/162 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 162/4500-6200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 350/1500-4400
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1984
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak DSG DSG
Topsnelheid (km/h) 245 243
Acceleratie 0-100 km/h (s) 7,0 7,1
321
Technische gegevens
2,0 l/206 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 206/5600-6500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 350/1700-5600
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1984
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak DSG 4x4 DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 250 250
Acceleratie 0-100 km/h (s) 5,8 5,8
1,6 l/88 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 88/3600-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1600-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1598
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG (GreenLine) DSG MG MG (GreenLine) DSG
Topsnelheid (km/h) 206 209 206 204 206 204
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,9 11,0 11,0 11,0 11,1 11,1
2,0 l/110 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 340/1750-3000
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG MG 4x4 DSG MG MG 4x4 DSG
Topsnelheid (km/h) 220 215 218 218 213 216
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,8 9,0 8,9 8,9 9,1 9,0
322
Technische gegevens
2,0 l/130 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 130/3700-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 380/1750-3400
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak DSG DSG
Topsnelheid (km/h) 222 220
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,4 8,5
2,0 l/140 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 140/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 400/1750-3250
Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm
3
) 4/1968
Carrosserie Superb Superb Combi
Versnellingsbak MG DSG DSG 4x4 MG DSG DSG 4x4
Topsnelheid (km/h) 237 235 230 235 233 228
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,0 7,7 7,6 8,1 7,8 7,7
323
Technische gegevens
Trefwoordenlijst
A
A2DP/AVRCP 170
Aandrijfslipregeling (ASR) 36, 221
Aanhangwagen
Aan- en loskoppelen 262
Aanhangwagengebruik 264
Beladen 262
Gewicht 263
Aanhangwagengebruik 264
Aanhangwagenstabilisator (TSA) 222
Aanpassingen technische wijzigingen
266
Aanwijzingen voor het afslepen 299
ABS
Controlelampje 36
Werkingswijze 221
ACC 241
Instellingen in het infotainment 242
Accessoires 266
Accu
Accu's van uitneembare lamp vervangen 303
Afdekking 285
Automatische verbruikersuitschakeling 284
Controlelampje 39
Losmaken en aansluiten 286
Opladen 285
Toestand controleren 285
Veiligheidsaanwijzingen 284
Vervangen 286
Winterse omstandigheden 285
Accu opladen 285
Achterklep 59, 60
Achterklep ontgrendelen 304
Automatische vergrendeling 60
Handmatig ontgrendelen 304
Openen/sluiten 60, 61
Zonder aanraken openen/sluiten 62
Achterklep zonder aanraken openen/sluiten 62
Achterruit - verwarming 75
Achteruitrijcamera 229
Activering/deactivering 230
Functietoetsen 231
Modus - controle van gebied achter de wagen 233
Modus - fileparkeren 232
Modus - haaks inparkeren 232
Modus - naderen van een aanhangwagen/af-
standscontrole 233
Oriëntatielijnen en rijbaan 231
Werking 230
Actieve stuurondersteuning (DSR) 222
Adaptieve koplampen
Zie Xenonkoplampen 70
AdBlue 277
Bijvullen 278
Controlelampje 41
Vloeistofpeil controleren 278
Afbeeldingen
Bediening 158
Beeldbron kiezen 158
Bestandsformaten 159
Hoofdmenu 158
Instellen 139
Ondersteunde bestandsformaten 159
Ondersteunde bronnen 159
Veilig verwijderen van de datadrager 136
Voorwaarden en beperkingen 159
Weergave 139
Afbreken van de routegeleiding 198
AFS
Zie Xenonkoplampen 70
Afsleepalarm 59
Afslepen 299
Afstandsbediening
Batterij vervangen 301
Ontgrendelen/vergrendelen 54
Synchronisatieprocedure 58
Afstandscontrolesysteem
Instellingen in het infotainment 247
Afstandswaarschuwing 247
Controlelampje 42
Afvalbak 93
Afvoer
Terugname en recycling van oude wagens 268
Airbag 18
Activering 19
Buiten werking stellen 21
Controlelampje 37
Airbags
Aanpassingen en belemmeringen in het airbag-
systeem 267
Airbagsysteem 18
Airconditioning 116
Circulatiefunctie 120
Climatronic 117
Handbediende airconditioning 117
Luchtroosters 120
Alarm 58
Aanhangwagen 265
Alarmlichten 71
Alarmsysteem 58
Aanhangwagen 265
Alfanumeriek toetsenbord 129
Allweather-banden 289
Alternatieve routes 141
AM 146, 147
Android Auto 182
Hoofdmenu 182
Verbindingsopbouw 182
Verbreken van de verbinding 182
Antiblokkeersysteem (ABS) 221
Antidiefstalwielbouten 295
APN 137
Apparaatmenu
Media (video) 159
324
Trefwoordenlijst
Apple CarPlay 183
Hoofdmenu 183
Verbindingsopbouw 183
Verbreken van de verbinding 183
Armsteun
Achterin 85, 97
Voorin 84
Asbakken 101
ASR
Controlelampje 36
Deactiveren/activeren 221
Werking 221
ASR - uitschakelen
Controlelampje 36
Assistent voor dodehoekbewaking
Rijsituaties en waarschuwingen 228
Werking 228
Assistent voor dodehoekherkenning 226
Audiobron 153
Auto-Check-Control 45
Auto Hold 212
Controlelampje 39
Auto Hold-functie 212
Controlelampje 39
Automatische aansturing rijverlichting 69
Automatische afstandsregeling 241
Afstandsniveau instellen 245
Automatisch wegrijden en stoppen 243
Bedieningsoverzicht 244
Bijzondere rijsituaties 245
Controlelampje 35, 42
Gewenste snelheid instellen/wijzigen 244
Inhalen 246
Instellingen in het infotainment 242
Radarsensor 220
Regeling onderbreken/weer herstellen 244
Regeling starten 244
Rijden met aanhangwagen 246
Storingen 246
Werking 242
Automatische verbruikersuitschakeling 284
Automatische versnellingsbak 214
Controlelampje 39
Handmatig schakelen op het multifunctie-
stuurwiel 215
Keuzehendel 214
Keuzehendel uit stand halen 215
Keuzehendelvergrendeling 215
Kickdown 216
Launch-control 216
Noodontgrendeling keuzehendel 304
Storingen 39
Tiptronic 215
Wegrijden en rijden 216
Automatisch uitschakelen van het infotainment 129
AUX 92, 155
Instellen 139
B
Bagageruimte 104
Afdekking 107
Bagagenetten 105
Bevestigingselementen 105
Bodembekleding bevestigen 106
Dubbelzijdige bodembekleding 106
Multifunctionele tas 111
Net aan bagageruimteafdekking 106
Opbergvakken onder de bodembekleding 110
Oprolbare afdekking
108
Scheidingsnet 114
Uitklapbare haken 106
Uitneembare lamp 112
Vak met cargo-element 109
Variabele bagageruimtevloer 113
Verlichting 104
Voertuigen van de klasse N1 112
Zie Achterklep 60
Zijvakken 109
Bagageruimteafdekking 107
Oprolbare afdekking 108
Banden 286
Bandenspanning 287
Nieuw 286
Schade 286
Slijtagemerktekens 288
Verklaring van de opschriften 289
Bandenafdichtset 296
Bandencontrole
Zie Bandenspanningscontrole 259
Bandenmaat 289
Bandenreparatie 296
Bandenspanning 287
Controlelampje 37
Bandenspanningscontrole 259
Controlelampje 37
Batterij
In de afstandsbediening van de extra verwar-
ming (interieurvoorverwarming) vervangen 302
in de sleutel vervangen 301
In de sleutel vervangen 302
Bediening
Afbeeldingen 158
Media 150
MirrorLink® 184
Radio 146
Spraakbediening 132
Telefoon 167, 168
Beëindigen van de routegeleiding 198
Beeldbron kiezen
Afbeeldingen 158
Beeldscherm
Zie Infotainmentbeeldscherm 127
Beeldschermweergave 128
Beheer gekoppelde apparaten 170
Beheer van opgeslagen routes 200
Bekerhouders 93
Belading 316
Benzine 276
Bergwegrijhulp (HHC) 222
325
Trefwoordenlijst
Berichten 177
Besparingsmodus 43
Bestandsformaten
Afbeeldingen 159
Media 156, 157
Video-dvd 160
Voorwaarden en beperkingen 156, 157
Bestuurdersruimte 31
Verlichting 73
Bevestigingselementen 105
Bijvullen
AdBlue 277
Koelvloeistof 283
Motorolie 282
Ruitensproeiervloeistof 280
Bijzondere reisdoelen op de kaart weergeven 193
Bijzonder reisdoel
Mijn bijzondere reisdoelen 192
Op de kaart aantippen 193
Op de kaart selecteren 193
Binnenspiegel 79
Binnenverlichting 74
Sfeerverlichting 75
Bluetooth
A2DP/AVRCP 137
Gekoppelde externe apparaten 137
In-/uitschakelen 137, 144
Instellen 137, 140, 144
Naam 137
rSAP 172
Update 134, 144
updaten 138
Zichtbaarheid 137, 144
Bluetooth-profielen 170
Bluetooth-speler 155
Bluetooth®-update 169
Bodembekleding bagageruimte 106
Boordcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 46
Brandblusser 292
Brandstof 275
Brandstofmeter 33
Controlelampje 38
Diesel 277
Tanken 275
Zie Brandstof 275
Brandstof besparen 217
Brandstoffilter
Aanwijzingsmeldingen 42
Brandstofreserve 38
Brandstofverbruik 316
Brillenvak 95
Bron selecteren
Media 150
Buiten werking stellen
Airbag 21
C
Camera
Zie Achteruitrijcamera 229
CAR 205
Cargo-element 109
Cd 153
Centrale vergrendeling 54
Problemen 58
Chassisnummer (VIN) 314
Circulatiefunctie
120
Claxon 31
Climatronic 116
Automatische regeling 119
Bedieningselementen 117
Circulatiefunctie 120
In het infotainment bedienen 119
Comfortbediening
Ruiten 64
Comfortknipperen 69
COMING HOME 71
Compatibiliteit van de telefoon 169
Componentenbescherming 267
Computer
Zie Multifunctie-indicatie 46
Configuratiehulp 131
Contacten importeren 140, 146
Contact inschakelen 207
Sleutel 207
Contactslot 207
Contact uitschakelen 207
Sleutel 207
Controle
Wettelijke controles 266
Controlelampjes 33
Controleren
Accutoestand 285
Koelvloeistof 283
Motorolie 282
Oliepeil 282
Remvloeistof 283
CORNER
Zie Mistlampen met CORNER-functie 71
Crew Protect Assist 251
D
DAB 146, 147
Extra informatie 146
Instellen 138, 145
Radiotekst en afbeeldingenpresentatie 146
DAB-slideshow
146
Dagrijverlichting 68
Dak
Lading 115
Dakdragers 115
Dataoverdracht externe apparaten 131, 136
Data roaming 137
Dataverbinding 180
Datum 135, 144
DAY LIGHT
Zie Dagrijverlichting 68
326
Trefwoordenlijst
DCC 249
Controlelampje 43
Defect lampje
Controlelampje 41
Demo-modus 143
Demomodus 197
Detail van de verkeersmelding 203
Diesel 277
Digitaal Serviceplan 270
Digitale klok 44
Digitale radio-ontvangst
Instellen 145
Dimlicht 68
Display
In instrumentenpaneel 43
MAXI DOT 48
Middenconsole achterin 33
Windstreken 43
Draaglast van de band 289
Dragers 115
Driehoek 291
DriveGreen 217
Driving Mode Selection 249
DSR 222
Dvd 153
Dvd-video
Hoofdmenu 159
Instellen 139
Menu 160
Ondersteunde bestandsformaten 160
Ondersteunde bronnen 160
Videobron kiezen 159
Weergeven 160
Dynamic Light Assist 72
Dynamische onderstelregeling
Controlelampje 43
Dynamische onderstelregeling (DCC) 249
Dynamische route
In-/uitschakelen 204
E
ECO-TIP 43
Eco-tips 43
EDS 222
Eenheden 136, 144
Eigen categorieën bijzondere reisdoelen 192
Eigen reisdoel
192
Eigen reisdoelen 191
Elektrische achterklep
Bovenste stand van klep instellen 62
Functiestoringen 62
Handmatig bedienen 60
Openen/sluiten 61
Sluitkrachtbegrenzing 60
Elektrische energie sparen 217
Elektrische ruitbediening 63, 64
Storingen 64
Toetsen in het bestuurdersportier 63
Elektronische parkeerrem 211
Elektronische wegrijblokkering 206
Elektronisch sperdifferentieel (EDS, XDS) 222
Emissiewaarden 316
EPC 37
EPG
Tv-tuner 162
Equalizer 135
ESC
Controlelampje
36
ESC Sport 221
Werkingswijze 220
Externe module
Cd/dvd 153
SD-kaart 154
Simkaart 171
Video-dvd 159
Extra toetsenbordtalen 136, 144
Extra venster
Kaart 195
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 121
F
Fabrieksinstellingen 136, 144, 205
Favoriet 190, 196
Favorieten beheren 140, 146
Filehulp
255
File vooruit 204
FM 146, 147
Instellen 138, 145
Folies 271
Frequentieband 147
Zie Hoofdmenu 146
Frequentieband kiezen
Zie Hoofdmenu 146
Front Assist 246
Afstandswaarschuwing 247
Controlelampje 42, 43
Deactivering/activering 248
Instellingen in het infotainment 247
Radarsensor 220
Storingen 249
Waarschuwing en automatisch remmen 248
Werking 247
Functietoetsen 128
G
Garantie
5
Gebruikersaccount
Configuratiehulp 131
Gebruikersprofiel 140, 146
Gebruiksinstructies voor wielen 286
Geheugen 47
Geheugen beheren 142
Geheugenfunctie voor stoel 83
Geheugenlijst
Tv-tuner 162
Geluid 143
327
Trefwoordenlijst
Geografische breedte 185
Geografische lengte 185
Gevarendriehoek 291
Gewichten 314, 315, 316
Gloeilampjes
Vervangen 310
Gordeloprolautomaten 17
Gordels 15
Gordelspanner 17
GPS 185
Grafische rijadviezen 197
Grootlicht 69
Controlelampje 39
H
Haken 106
Handbediende airconditioning
Bedieningselementen 117
Handmatige airconditioning
Circulatiefunctie 120
Handmatig schakelen
Zie Schakelen 213
HBA 222
Hendel
ACC 244
Bediening van het informatiesysteem 45
Front Assist
248
Knipper-/grootlicht 69
Ruitenwissers 78
Snelheidsbegrenzer met ACC 241
Snelheidsbegrenzer met SRS 240
Snelheidsregelsysteem 239
Herstart van het infotainment 129
HHC 222
Hoofdmenu
Afbeeldingen 158
Android Auto 182
Apple CarPlay 183
CAR 205
Media 150
Media Command 163
MirrorLink® 184
Navigatie 186
Radio 146
SmartLink 181
Sms 177
Telefoon 167, 168
Tv-tuner 161
Video-dvd 159
Wegpuntmodus 201
Hoofdsteunen 86
Instellen 86
Hulpsysteem voor noodsituaties 255
Hulpsystemen 219
I
i-Size 27
Import eigen reisdoelen 191
Indicator
Service-interval 49
Informatie-oproep 173
Informatiesysteem 43
Auto-Check-Control 43
Eco-tips 43
MAXI DOT-display 48
Multifunctie-indicatie 46
Portierwaarschuwing
43
Schakeladvies 44
Service-intervalindicatie 49
infotainment
Software-update 134
Infotainment
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 122
Herstart 129
Met de telefoon verbinden 168
Infotainment-hotspot 179
Infotainmentbediening 128
Infotainmentbeeldscherm 128
Infotainmentbediening via een applicatie op
het externe apparaat 131
Infotainmentbeeldscherm 135, 143
Bediening 128
Belangrijke aanwijzingen 127
Gedeelten 128
Onderhoud 127
Toetsenbord 129
Infotainmentmenu 130
CAR 205
Klank 135
Tv-tuner 161
Infotainmenttaal 136, 144
Inparkeersysteem 233
Automatische remondersteuning 237
Inparkeren 236, 237
Parkeermodus wisselen 235
Parkeerruimte zoeken 235
Storingen 237
Uit een parallel aan de rijbaan liggende par-
keerruimte uitparkeren 237
Inrijden
Banden 286
Motor 216
Remblokken 210
Inschakelen van het infotainment 129
Instellen
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 122
Gordelhoogte 16
Spiegel 79, 80
Standen van variabele bagageruimtevloer 113
Stoelen 81
Stuurwiel 14
Tijd 44
Instellingen
Afbeeldingen 139
AUX 139
Bluetooth 137, 140, 144
Codecs 139
328
Trefwoordenlijst
Configuratiehulp 131
DAB 138, 145
Dataoverdracht externe apparaten 136
Dataverbinding 137
Eenheden 136, 144
Equalizer 135
Extra toetsenbordtalen 136, 144
Favorieten selecteren 175
FM 138, 145
Gebruikersprofiel 175
Geheugen beheren 142
Geluid 143
Informatie over de versie van de navigatiege-
gevens 142
Infotainment 135, 143
Infotainmentbeeldscherm 135, 143
Infotainmenttaal 136, 144
Kaart 141
Klank 135
Maximumsnelheden 142
Media 139, 145
Navigatie 141
Navigatiemeldingen 142
Netwerk 137
Op fabrieksinstellingen terugzetten 136, 144, 205
Personalisering 50
PIN 140
Radio 138, 145
SmartLink 141
Sms 140
Software-update 134, 144
Software updaten 138
Soundsysteem 135
Spraakbediening 136
Subwoofer 135
Surround 135
Systeeminformatie 134, 138, 144
Tankopties 142
Telefoon 140, 146
Tijd en datum 135, 144
Tv-tuner 139
Uitgebreide instellingen 143
Video-dvd 139
Volume 130
Wagen 205
WLAN 137
Instrumentenpaneel 32
Auto-Check-Control 45
Controlelampjes 33
Zie Instrumentenpaneel 32
Interieurbewaking 59
Interieurverlichting 75
Invoerscherm
Taalteken 144
Invoerscherm met toetsenbord 129
iPad-houder 102
ISOFIX 26
J
Juiste zithouding 12, 14
Jukebox 155
K
Kaart
Automatische schaal
194
Bediening 187
Bijzondere reisdoelen weergeven 193
Handmatige schaal 194
Hoofdmenu 187
Kaartcentrering 195
Richting 194
Rijbaanadvies 141
Snelle kaartweergave 194
Verkeerstekens 195
Verkeerstekenweergave 141
Weergave 187
Weergave-opties 193
Weergave bijzondere reisdoelen 141
Weergaveopties in extra venster 195
KESSY
Ontgrendelen/vergrendelen 55
Keuzehendel 214
Keuzehendelbediening 214
Keuzehendelvergrendeling
Controlelampje 39
Kinderen en veiligheid 22
Kindersloten 58
Kinderzitje 22
Groepenindeling 25
i-Size 27
Inbouwplaats 25, 26, 27
ISOFIX 26
Op de bijrijdersstoel 23, 24
TOP TETHER 27
Klank 135
Kledinghaken 96
Kleppen 76, 77
Klok 44
Knipperen 69
Knipperlicht 69
Knipperlichten
Controlelampje 38
Knop voor centrale vergrendeling 56
Koelvloeistof 282
Bijvullen 283
Controlelampje 40
Controleren 283
Temperatuurweergave 32
Koplampassistent 72
Controlelampje 42
Koppelingsprocedure 169
Krachtbegrenzing
Schuif-kanteldak 65
Krik 292
Aanbrengen 295
L
L-band 139
Laatste reisdoelen 190
329
Trefwoordenlijst
Lampjes
Controlelampje 41
Controlelampjes 33
Lane Assist
Controlelampje 38
Instellingen in het infotainment 253
Zie Rijstrookassistent 252
LEAVING HOME 71
Licht 67
Alarmlichten 71
Automatisch in- en uitschakelen 69
Bestuurdersruimte 73
COMING HOME / LEAVING HOME 71
Dagrijverlichting 68
Dimlicht 68
Gloeilampjes vervangen 310
Grootlichtsignaal 69
In-/uitschakelen 68
Knipper-/grootlicht 69
Koplampassistent 72
Koplampsproeiers 79
Lichtbundelhoogteverstelling 68
Mistlampen/mistachterlicht 70
Mistlampen met CORNER-functie 71
Parkeerlicht 72
Rijden in het buitenland 72
Stadslicht 68
Xenonkoplampen 70
Licht in-/uitschakelen 68
Light Assist 72
Lijst
Beschikbare radiozenders 147
Beschikbare zenders (tv-tuner) 162
Met mappen/titels 152
Met telefooncontacten 174
Lijst met gekoppelde externe apparaten 170
Lijst met verkeersmeldingen 203
Luchtroosters 120
M
Manoeuvre
Grafische rijadviezen 197
Navigatiemeldingen 198
Manoeuvreren 223
MAXI DOT
Zie MAXI DOT-display
48
MAXI DOT-display
Bediening 45
Hoofdmenu 48
Menupunt Audio 48
Menupunt Hulpsystemen 49
Menupunt Navigatie 48
Menupunt Telefoon 49
Maximumsnelheden 142
MCB 222
Media
Audiobron 153
Audiobron selecteren 150
AUX 92, 155
Bediening 150
Bestandsformaten 156, 157
Bluetooth-audio 155
Browser 152
Cd/dvd 153
Hoofdmenu 150
Instellen 139, 145
Jukebox
155
Lijst 152
Multimedia-database 152
Ondersteunde bronnen 156, 157
SD-kaart 154
Spraakbediening 132
USB 92, 154
Veilig verwijderen van de datadrager 136
Veilig verwijderen van de gegevensbron 144
Voorwaarden en beperkingen 156, 157
Voorwoord 150
Weergavebediening 151
WLAN 156
Media Command
Aansturen 164
Hoofdmenu 163
Ondersteunde formaten 165
Meestgebruikte routes 198
Menu
Setup 135, 143
Menu CAR 205
Menu Dvd-video 160
Meter
Brandstofhoeveelheid 33
Mijn bijzondere reisdoelen 192
MirrorLink® 183
Bediening 184
Functieproblemen 185
Hoofdmenu 184
Verbinding opbouwen 184
Verbinding verbreken 184
Mistachterlicht 70
Controlelampje 36
Mistlampen
Controlelampje 39
Mistlampen/mistachterlicht 70
Mistlampen met CORNER-functie 71
MODE-toets
Zie Rijmodus 249
Modi van de automatische versnellingsbak 214
Motor
Aanwijzingsmeldingen 40
Inrijden 216
Motor afzetten
Sleutel 207
Startknop 207
Motorkap
Openen 279
Sluiten 279
Motornummer 314
330
Trefwoordenlijst
Motorolie 281
Bijvullen 282
Controlelampje 40
Controleren 282
Specificatie 281
Verversen 281
Motorruimte 278
Accu 284
Koelvloeistof 282
Motorolie 281
Overzicht 280
Remvloeistof 283
Ruitensproeiervloeistof 280
Motorsleepmomentregeling (MSR) 221
Motor starten
Sleutel 207
Starthulp 298, 299
Startknop 207
Wegrijblokkering 206
MSR 221
Multi Collision Brake (MCB) 222
Multifunctie-indicatie
Functies 46
Geheugen 47
Indicaties 46
Multifunctiestuurwiel 45
Multifunctionele tas 111
Multimedia
AUX 155
USB 154
Multimedia-database 152
Mute 130
N
N1 112
Navigatie
Adres van reisdoel 189
Afbeelding met GPS 192
Afbreken van de routegeleiding 198
Alternatieve routes 141
Beëindigen van de routegeleiding 198
Contacten 190
Demo-modus 143
Demomodus 197
Dynamische route 141
Eigen reisdoelen 191
Favorieten 190
Favoriete routesoort 141
File vooruit 204
Geheugen beheren 142
Geïmporteerde reisdoelen 142
GPS 185
Grafische rijadviezen 197
Hoofdmenu 186
Instellen 141
Kaart 141
Kaartcentrering 195
Kaartrichting 194
Kaartschaal 194
Laatste reisdoelen 190
Maximumsnelheden 142
Meestgebruikte routes 198
Navigatiegegevens 186
Navigatiegegevens updaten 186
Navigatiemeldingen 142, 198
Omleidingspunt 200
Opties van kaartweergave in extra venster 195
Opties voor de kaartweergave 193
Reisdoeldetails 196
Reisdoelgeheugen 190
Reisdoelimport 192
Reisdoel op kaart 189
Reisdoelweergave in extra venster 195
Reisdoel zoeken 188
Rijden met aanhangwagen 197
Route 196
Route-informatie 199
Routeberekening 196
Routebewerking 199
Routegeleiding 196
Routelijst 200
Routeopties 141
Routeplan 199
Routeweergave 193
Routeweergave in extra venster 195
Routewijziging 200
Splitscreen 187
Spraakbediening 132
Start van de routegeleiding 196
Statusregel 143
Tankopties 142
Thuisadres 191
Tussenstop 196
Uitgebreide instellingen 143
Update van de navigatiegegevens 142
Verkeersinformatie (TMC) 203
Versie-informatie 142
Voorwoord 185
Weergave van reisdoel 193
Wegpuntmodus 200, 201
Navigatiegegevens 186
Navigatiegegevens updaten 186
Navigatiemeldingen 142, 198
Netten 105, 106
Netwerk
Data roaming 137
Dataverbinding 137
instellen 140
Instellen 137
Waarden van de gedownloade data 137
Nieuwe route 200
Nood
Wagen met de trekhaak afslepen 301
Wiel verwisselen 293
Noodgeval
Alarmlichten 71
Bandenreparatie 296
331
Trefwoordenlijst
Keuzehendelontgrendeling 304
Motor per knopdruk starten/afzetten 207, 208
Portier ont-/vergrendelen 303, 304
Starthulp 298, 299
Wagen afslepen 299
Noodoproep 173
Noodreservewiel 288
verwijderen/opbergen 294
Nooduitrusting
Brandblusser 292
Gevarendriehoek 291
Krik 292
Reflecterend vest 291
Verbanddoos 291
Wagengereedschap 292
O
Olie
Aanwijzingsmeldingen 40
Zie Motorolie 282
Oliepeilstok 282
Omleidingspunt 200
Onderhouden van de wagen 270
Onderhoud van de wagen
Buitenzijde 273
Ondersteunde bronnen
Afbeeldingen 159
Media
156, 157
Video-dvd 160
Online-instructieboekje 8
Ontgrendelen
Afstandsbediening 54
Individuele instellingen 57
KESSY 55
Knop voor centrale vergrendeling 56
Ontgrendelen en vergrendelen 54
Ontgrendeling
In noodgevallen 303
Opbergmogelijkheden 90
Opbergvak
Aan bestuurderszijde 91
Aan bijrijderszijde 95
Achterin in de middenconsole 97
Brillenvak 95
In de portieren 91
In middenconsole voorin 91
Onder bijrijdersstoel 95
Onder de armleuning voorin 94
Voor de paraplu 96
Opbergvakken 90
Opgeslagen reisdoelen
Laatste reisdoelen 190
Reisdoelgeheugen 190
Oproepen doorschakelen 140
Oproepen wissen 140
Oproepinstelingen 140
Oproeplijst
Oproeplijst 175
Originele accessoires 267
Originele onderdelen 267
Oude wagens
Terugname en recycling 268
Overbouwhellingshoek 319
Overzicht
Bestuurdersruimte 31
Controlelampjes 33
Motorruimte 280
Vervangen 306
P
Parkeerhulp 223
Activering/deactivering 225
Automatische systeemactivering bij vooruitrij-
den 226
Instellingen in het infotainment 223
Weergave op het infotainmentbeeldscherm 225
Werking 224, 234
Parkeerplaats 190
Parkeerplaats opzoeken 190
Parkeerrem 211
Controlelampje 35
Parkeren 212, 223
Achteruitrijcamera 229
Inparkeersysteem 233
Parkeerhulp 223
Uitparkeerhulp 226
ParkPilot 223
Instellingen in het infotainment 223
Passieve veiligheid 12
Rijveiligheid 12
Vóór elke rit 12
Pechoproep 173
Pedalen 213
Vloermatten 213
Personalisering 50
Configuratiehulp 131
Personal POI 192
Phonebox 91
Pincode
Instellen 140
POI 192
Import 192
Mijn bijzondere reisdoelen 192
Portier
Kindersloten 58
Noodvergrendeling 304
Noodvergrendeling van het bestuurdersportier 303
Openen/sluiten 57
Portierwaarschuwing 43
Praktische uitrusting
Afvalbak 93
Bekerhouders 93
Brillenvak 95
Kledinghaken 96
Opbergvak voor de paraplu 96
Rugleuning met skiluik 97
Uitneembare skizak 98
332
Trefwoordenlijst
Praktische uitrustingen
12 volt stopcontact in bagageruimte 100
12 volt stopcontact in interieur 99
230 volt stopcontact 100
Asbakken 101
Opbergvak 90
Opbergvak onder bijrijdersstoel 95
Reflecterend vest 291
Sigarettenaansteker 101
Tassen 96, 97
Tickethouder 90
Principes van infotainmentbediening 128
Proactieve inzittendenbescherming 251
Controlelampje 37
Productaansprakelijkheid 5
R
Radiateurjalouzieën 218
Radio
Bediening 146
DAB-instellingen 138, 145
FM-instellingen 138, 145
Frequentieband 147
Hoofdmenu 146
Instellen 138, 145
L-band 139
Lijst met beschikbare zenders 147
Radiozenderlogo
149
Scan 147
Spraakbediening 132
Verkeersinformatie (TP) 149
Voorkeuzetoetsen 148
Voorwoord 146
Zender kiezen 147
Zender opslaan 148
Zender zoeken 147
Radiografische afstandsbediening
Extra verwarming (interieurvoorverwarming en
-ventilatie) 123
Radiozender
Kiezen 147
Logo 149
Voorkeuzetoetsen 148
Zender kiezen 147
Zender opslaan 148
Zender zoeken 147
Radiozenderlogo's 149
Updaten 138
Reflecterend vest 291
Regeling
Lichtbundelhoogte 68
Reinigen van de wagen
Binnenzijde 273
Buitenzijde 271, 273
Ruiten 273
Wassen 270
Reiniging van de wagen 270
Reisdoel
Afbeelding met GPS 192
Eigen reisdoel 192
Favoriet 190, 196
Laatste reisdoelen 190
Opgeslagen reisdoel 190
Op kaart ingeven 189
Opslaan 196
Telefooncontact 190
Thuisadres 191
vCard 190
Via het adres ingeven 189
Vlaggetjesreisdoel 190
Zoeken 188
Reisdoelbeheer
Favoriet 196
Opslaan 196
Reisdoeldetails 196
Reisdoeldetails 196
Reisdoelen importeren 192
Reisdoelgeheugen 190
Reisdoel ingeven
Adres 189
Reisdoel op kaart 189
Reisdoel opslaan 196
Reisdoel wissen 196
Reisdoel zoeken 188
Remassistent (HBA) 222
Rembekrachtiger 210
Remblokken
Controlelampje 38
Nieuw 210
Remmen
Controlelampje 35
Informatie voor het remmen 210
Inrijden 216
Parkeerrem 211
Rem- en stabiliteitssystemen 220
Rembekrachtiger 210
Remvloeistof 283
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Controlelampje 39
Remsystemen 220
Remvloeistof 283
Controleren 283
Specificatie 283
Reparaties en technische wijzigingen 266
Restaurant 190
Restaurant opzoeken 190
Rijbaanadviezen 197
Rijden
Brandstofverbruik 316
Emissiewaarden 316
Rijden door water 218
Topsnelheid 320
Rijden met aanhangwagen
Navigatie 197
Rijden met een aanhangwagen 260
Rijgegevens
Weergeven 47
333
Trefwoordenlijst
Rijklaar gewicht 315
Rijmodus 249
Comfort 250
Dynamische onderstelregeling (DCC) 249
Eco 250
Individual 251
Instellingen van de modus Individual 251
Moduskeuze en infotainmentweergave 251
Normal 250
Sport 250
Rijstrookassistent 252
Activering/deactivering 254
Instellingen in het infotainment 253
Storingen 254
Werking 253
Roetfilter 41
Rolgordijn van het schuif-kanteldak 66
Rolhoes
Bagageruimteafdekking 108
Route 196
Nieuwe route 200
Route-opslag 199
Routelijst 200
Route-informatie 199
Routeberekening 196
Rijden met aanhangwagen 197
Routebewerking 199
Routelijst 200
Routeopties 141
Routeplan 199
rSAP 172
Ruitbediening 63
Ruiten
Bedienen 63
Ruitensproeierinstallatie 77
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen 280
Controlelampje 42
Ruitenwissers en -sproeiers 77
Automatische achterruitwisser 78
Bedienen 78
Controlelampje voor ruitensproeiervloeistofpeil 42
Ruitenwisserbladen vervangen 305, 306
Servicestand van de ruitenwisserarmen 305
Ruitenwissers en sproeiers
Vloeistof bijvullen 280
S
Safebeveiliging 56
SAFE, SAFELOCK
Zie Safebeveiliging 56
Schade aan de wagen voorkomen 218
Schakelen
Keuzehendel 214
Tiptronic 215
Versnellingshendel 213
Schakeling
Informatie over ingeschakelde versnelling 44
Schakeladvies 44
Scheidingsnet 114
Schuif-kanteldak
Bedienen 65
Bediening activeren 66
Bediening van het rolgordijn activeren 67
Rolgordijn 66
SD-kaart
154
Veilig verwijderen 144
Service 266
Controlelampje 43
Service-intervalindicatie 49
Service-interval 269
Service-intervallen 268
Serviceplan 270
Setup 135, 143
Sfeerverlichting 75
Sigarettenaansteker 101
Simkaart
Aanbrengen 171
Dataverbinding 180
Pincode 171
Pincode veranderen 171
Verwijderen 171
Skiluik 97
Skizak 98
Ski's vervoeren 97
Sleepoog 300, 301
Sleutel
Batterij vervangen 301, 302
Contact in- en uitschakelen 207
Motor starten/afzetten 207
Noodsleutel verwijderen 55
Sluitkrachtbegrenzing
Elektrische achterklep 60
Ruiten 64
SmartGate
Inleidende informatie 51
Instelling 53
Verbinding via Wi-Fi 52
Verbinding via Wi-Fi Direct 52
Wachtwoord-/pincodewijziging 53
SmartLink
Android Auto 182
Apple CarPlay 183
Hoofdmenu 181
Instellen 141
MirrorLink® 183
Sms 177
Bediening 177
Nieuwe 177
Ontvangen 178
Sneeuwkettingen 290
Snelheidsbegrenzer 239
Controlelampje 39
Snelheidsbegrenzingen 197
Snelheidscodeletter 289
334
Trefwoordenlijst
Snelheidsregelsysteem 238
Controlelampje 39
Software-update 134, 138, 144
Soundsysteem 135
Speedlimiter 239
Spiegel 79
Make-up 76
Splitscreen
Audio 187
In-/uitschakelen 187
Kaart 187
Kompas 187
Manoeuvre 187, 197
Meestgebruikte routes 187
Menu's 187
Satellietgegevens 187
Wegpuntenrit 187
Spoilers 267
Spraakbediening 132
Bedieningsprincipe 132
Commando's 133
Correctie van een spraakcommando-ingave 133
Help 133
In-/uitschakelen 132
Ingave stoppen/herstellen 133
Instellen 136
Niet herkennen van een spraakcommando 133
SSID 137
Stabiliseringscontrole (ESC) 220
Stabiliteitssystemen 220
Stadslicht 68
Start-stop 208
Controlelampje 42
Systeem handmatig deactiveren/activeren 209
Werking 209
Start-stopsysteem 208
Starthulp 299
Starthulp 298, 299
Startknop
Contact in en uitschakelen 207
Motor starten/afzetten 207
Problemen bij de motorstart 208
Stuurslot vergrendelen/ontgrendelen 206
Start van de routegeleiding 196
Statusregel 128, 187
Navigatie 143
Telefoon 167, 168
Sticker met wagengegevens 314
Sticker met wagengegevens en typeplaatje
Sticker met wagengegevens en typeplaatje 314
Stoelen
Achterbankleuning 85
Achterin 84
Armsteun achterin 85
Armsteun voorin 84
Comfortbediening van de bijrijdersstoel 82
Elektrisch instellen 82
Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare
stoel 83
Handmatig instellen 81
Hoofdsteunen 86
In het geheugen van de sleutel met radiografi-
sche afstandsbediening opslaan 83
Instellen 81
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning 84
Opslaan 83
Ventilatie 88
Verwarming 88
Voorin 81
Stoelen elektrisch instellen 82
Stoelen en hoofdsteunen 81
Stoelen handmatig instellen 81
Stoelen instellen 12
Stopcontacten
12 volt stopcontact in bagageruimte 100
12 volt stopcontact in interieur 99
230 V 100
Stoppen
Zie Parkeren 212
Stuurbekrachtiging 35
Stuurslot ontgrendelen 206
Stuurslot vergrendelen 206
Stuurwiel
Instellen 14
Juiste zithouding 13
Toetsen 45
Verwarming 89
Subwoofer 135
Surround 135
Systeeminformatie 134, 138, 144
T
Taalkarakters 136
Tablethouder 102
Tanken 275
Brandstof 275
Tankopties 142
Tankstation 190
Tankstationlogo 141
Tankstation opzoeken 190
Tassen 96, 97
Technische gegevens 314
Tekstberichten
Nieuwe
177
Ontvangen 178
Telecommunicatie van de simgegevens 172
Telefoon
Basistelefoon 166
Bediening 167, 168
Bluetooth-profielen 170
Bluetooth®-update 169
Compatibiliteit 169
Conferentiegesprek 176
Contacten importeren 140, 146
Extra telefoon 166
Favorieten beheren 140, 146
335
Trefwoordenlijst
Functies 173
Gebruikersprofiel 140, 146
Hoofdmenu 167
Hoofdmenu Swing 168
Informatie-oproep 173
Inleidende informatie 165
instellen 140
Instellen 146
Koppelen 168
Koppelingsprocedure 169
Met het infotainment verbinden 168
Noodoproep 173
Oproepen doorschakelen 140
Oproepen wissen 140
Oproepinstellingen 140
Oproeplijst 175
Pechoproep 173
Premium 140
rSAP 166, 172
Simkaart 166
Sms-instellingen 140
Spraakbediening 132
Tekstberichten (sms) 177
Telefoonboek 174
Telefoongesprek 176
Telefoonnummer invoeren 173
Telefoonnummer selecteren 173
Verbindingstypes 166
Voicemailbox 173
Voorkeurscontacten 175
Voorwaarden voor de koppeling 169
Telefoonboek 174
Telefoonconferentie 176
Telefoonfuncties 173
Telefoongesprek 176
Telefoonnummer 173
Telefoon Premium
rSAP 172
Simkaart 171
Teletekst
Tv-tuner 162
Terugname en recycling van oude wagens 268
Thuisadres 142, 191
Tickethouder 90
Tijd 135, 144
Tiptronic 215
TMC
Detail van de verkeersmelding 203
Dynamische route 204
Lijst met verkeersmeldingen 203
Voorwaarden 203
TMC (verkeersinformatie) 203
Toerenteller 32
Toets CAR 205
Toetsenbord 129
Toetsen in het bestuurdersportier
Elektrische ruitbediening 63
Toon kiezen 176
Topsnelheid 320
TOP TETHER 27
Touchscreen 127
TP (Verkeersinformatie) 149
Traffic
Detail van de verkeersmelding 203
Dynamische route 204
Lijst met verkeersmeldingen 203
Voorwaarden 203
Transport
Bagageruimte 104
Dakdragers 115
Trekhaak en aanhangwagen 260
Trekhaak 260, 262
Accessoires 261
Behandelen 260
Kogeldruk 260
Melding 260
TSA 222
Tussenstop 196
Tv-functie 161
Tv-tuner 161
EPG 162
Geheugenlijst 162
Hoofdmenu 161
Instellen 139
Lijst met beschikbare zenders 162
Teletekst 162
Zender kiezen 162
Zender zoeken 162
Typeplaatje 314
U
Uitlaatgascontrolesysteem 36
Uitneembare lamp 112
Accu's vervangen 303
Uitneembare skizak 98
Uitparkeerhulp 226
Activering/deactivering 229
Storingen 229
Werking 227
Uitschakelen
Alarm 59
Uitschakelen van het infotainment 129
Update van de navigatiegegevens 142
USB 92, 154
Veilig verwijderen 144
V
Vakken
90
Variabele bagageruimtevloer 113
vCard 190, 192
Veiligheid 12
Airbag 18
Hoofdsteunen 86
i-Size 27
ISOFIX 26
Juiste zithouding 12
Kinderzitjes 22
336
Trefwoordenlijst
TOP TETHER 27
Veilig vervoer van kinderen 22
Veiligheidsgordels 15
Controlelampje 35, 39
Goed verloop 16
Gordeloprolautomaten 17
Gordelspanner 17
Hoogte-instelling 16
Omgespen en losmaken 16
Voorspanning 17
Veiligheidsgordels met voorspanning 17
Veilig verwijderen van de datadrager 136
Veilig verwijderen van de externe gegevens-
bron 144
Velgen 286
Ventilatie
Stoelen 87
Verbanddoos 291
Verbindingstypes van de telefoon 166
Vergrendelen
Afstandsbediening 54
Individuele instellingen 57
KESSY 55
Knop voor centrale vergrendeling 56
Vergrendeling
In noodgevallen 304
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-systeem)
Controlelampje 35
Verkeersborden
Zie Verkeersbordherkenning 256
Verkeersbordherkenning 256
Verkeersinformatie (TMC)
Voorwaarden 203
Verkeersinformatie (TP) 149
Verkeersmeldingen (TMC)
Detail van de verkeersmelding 203
Lijst met verkeersmeldingen 203
Verkeersopstopping 204
Verkeerstekenherkenning
Aanwijzingsmeldingen 258
Extra weergave 257
Instellingen in het infotainment 256
Storingen 258
Werking 257
Verkeerstekens 195
Verlichting
Bagageruimte 104
Binnenverlichting 73
Instapgedeelte 72
Vermoeidheidsherkenning 258
Versnellingsbak
Aanwijzingsmeldingen 39
Vertraagde vergrendeling van achterklep
Zie Achterklep 60
Vervangen
Accu 286
Accu's van uitneembare lamp 303
Batterij 301, 302
Gloeilampjes 310
Ruitenwisserbladen 305, 306
Zekeringen 306
Vervanging van onderdelen 266
Verversen
Motorolie 281
Vervoer van kinderen 22
Verwarming 116, 117
Buitenspiegel 80
Circulatiefunctie 120
Stoelen 87
Stuurwiel 89
Voor- en achterruit 75
Verwisselen
Wielen 293
Verzorging en onderhoud 266
Verzorging van de wagen
Binnenzijde 273
Buitenzijde 271
Vest 291
Videobron kiezen
Video-dvd 159
Videospeler 159
Viewer 158
VIN
Chassisnummer 314
Virtueel pedaal 62
Vlaggetjesreisdoel 190
Vloermatten 213
Zie Vloermatten 213
Voertuigcomputer
Zie Multifunctie-indicatie 46
Voicemailbox 173
Volume 130
Volume-instelling 130
Voor- en achterruit ontdooien 75
Voorgloeisysteem 37
Voorkeurscontacten 175
Voorruit
Verwarming 205
Voorruit - verwarming 75
Voorruitverwarming 205
Voorstoelen 81
Voorwaarden voor de koppeling 169
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 47
Waarschuwingsmelding voor lage temperatuur 42
Waarschuwingssymbolen
Zie Controlelampjes 33
Wagen - Instellingen 205
Wagenafmetingen 317, 318
Wagen afslepen 299
Wagenbreedte 317, 318
Wagengereedschap 292
Wagenhoogte 317, 318
Wagenlengte 317, 318
Wagen opkrikken 295
337
Trefwoordenlijst
Wagen parkeren
Zie Parkeren 212
Wagensystemen 205
Wagentoestand
Zie Auto-Check-Control 45
Wagen wassen 270
Water
Rijden door 218
Water in brandstoffilter 42
Weergave
Koelvloeistoftemperatuur 32
Media 151
Schakelen 44
Video-dvd 160
Weergave in het infotainment
Rijgegevens 47
Weersomstandigheden 266
Wegpunten opnemen 201
Wegpuntenritgeheugen 202
Wegpuntmodus 200
Hoofdmenu 201
Wegpunten opnemen 201
Wegpuntenritgeheugen 202
Wegpunt handmatig plaatsen 201
Wegrijblokkering 206
Wi-Fi 52
Wi-Fi Direct 52
Wielbouten
Afdekkappen 294
Antidiefstalwielbouten 295
Losdraaien en vastzetten 295
Wielen 286
Bandenspanning 287
Belastingsindex 289
Draairichtinggebonden banden 287
Leeftijd van banden 286
Opslag van banden 286
Schade aan banden 286
Sneeuwkettingen 290
Snelheidscodeletter 289
Verwisselen 293
Wieldop 294
Winterbanden 289
Wiel verwisselen 293
Winterbanden 289
Winterse omstandigheden 289
Accu 285
Allweather-banden 289
Diesel 277
Sneeuwkettingen 290
Winterbanden 289
Wisinterval 78
WLAN 156, 179
Client 179
Infotainment-hotspot 179
Verbinden 179
WLAN in-/uitschakelen 179
WPS 137
Zoeken 179
WLAN-hotspot 179
WLAN client
Instellen 137
WLAN hotspot
Instellen 137
WPS 137
X
XDS 222
Xenonkoplampen 70
Z
Zeeniveau
185
Zekeringen 306
In de motorruimte 309, 310
In het dashboard 307, 308
Kunststof klem 309
Zender
Zie Hoofdmenu 146
Zender kiezen
Zie hoofdmenu 146
Zenderlogo's
Update 134
Zender opslaan 148
Zicht 75
Zie Brandstof
Loodvrije benzine 276
Zijvakken in de bagageruimte 109
Zitplaatsen achterin 84
Zonnekleppen 76, 77
Zuinig rijden 217
338
Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeel-
ten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het au-
teursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2016
www.skoda-auto.com
Návod k obsluze
Superb holandsky 11.2016
S75.5610.08.32
3V0012732AE

3V0012732AE
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344

SKODA Superb 3V 11-2016 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor