Kaysun Aquantia PRO Monobloc Handleiding

Type
Handleiding
BELANGRIJK:
Hartelijk dank voor de aankoop van ons product.
Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u de unit in gebruik neemt en bewaar deze voor
toekomstig gebruik.
INSTALLATIE &
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Aquantia R-32 PRO
Monoblok - Buitenunit
KHP-MO 4 DVR2
KHP-MO 6 DVR2
KHP-MO 8 DVR2
KHP-MO 10 DVR2
KHP-MO 12 DVR2
KHP-MO 14 DVR2
KHP-MO 16 DVR2
KHP-MO 12 DTR2
KHP-MO 14 DTR2
KHP-MO 16 DTR2
06
02
05
1
3
2
06
4
07
5
09
09
6
15
13
13
20
18
8
21
20
20
9
31
34
35
22
49
10
10
10
10
11
11
3.1
6.1
6.2
8.1
8.2
8.3
8.4
9.1
9.2
9.3
9.4
9.5
9.6
9.7
7.1
7.2
7.3
7.4
7
35
10.1 Overzicht van DIP-switchinstellingen
Kiezen van een locatie in koude klimaten
Kiezen van een locatie in warme klimaten
Toepassing 1
Toepassing 2
Cascade-systeem
Volumevereiste van de balanstank
Demonteren van het apparaat
Belangrijkste componenten
Elektronische besturingskast
Aanleg van waterleidingen
Vulwater
Isolatie van waterleidingen
Veldbedrading
Afmetingen
Installatievoorschriften
Positie van de afvoeropening
Ruimtevereisten voor onderhoud
INSTALLATIEVOORZORGSMAATREGELEN
TYPISCHE TOEPASSINGEN
OVERZICHT VAN HET APPARAAT
INBEDRIJFSTELLING EN CONFIGURATIE
INHOUD
Accessoires die worden meegeleverd met het apparaat
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
ACCESSOIRES
ALGEMENE INLEIDING
VOORBEREIDINGEN VOOR INSTALLATIE
BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET KOELMIDDEL
INSTALLATIEPLAATS
06
08
49
06
3.2Accessoires verkrijgbaar bij leverancier
62
12
49
49
50
51
62
62
62
11
11.1
11.2
75
75
75
14.1
14.2
63
63
63
13
65
67
13.1
13.2
13.3
13.4
10.2
10.3
10.4
10.5
76
Eindcontroles
Test werking (handmatig)
Algemene richtlijnen
Algemene symptomen
Bedrijfsparameter
Storingscodes
Eerste inbedrijfstelling bij een lage buitentemperatuur
Controles vóór de inbedrijfstelling
De circulatiepomp
Veldinstellingen
Algemeen
Elektrische specificaties
TEST WERKING EN EINDCONTROLES
ONDERHOUD
PROBLEEMOPLOSSING
14
TECHNISCHE SPECIFICATIES
15
INFORMATIE-SERVICE
01
4681612 14
16
12 14
10
12/14/16 kW
8/10/12/14/16 kW
4/6 kW
4/6 kW
8/10/12/14/16 kW
Elektrisch regelsysteem
Klemmenblok
Hydraulisch systeem
Koelmiddelsysteem
02
Dit symbool geeft aan dat de handleiding zorgvuldig moet worden gelezen.
Dit symbool geeft aan dat dit apparaat gebruik maakt van een brandbaar koelmiddel. Er bestaat
brandgevaar als gelekt koelmiddel wordt blootgesteld aan een externe ontstekingsbron.
Dit symbool geeft aan dat onderhoudspersoneel moet omgaan met deze apparatuur aan de
hand van de installatiehandleiding.
Dit symbool geeft aan dat onderhoudspersoneel moet omgaan met deze apparatuur aan de
hand van de installatiehandleiding.
Dit symbool geeft aan dat informatie beschikbaar is, zoals de gebruikers- of
installatiehandleiding.
LET OP
LET OP
LET OP
LET OP
Onderhoud mag alleen worden uitgevoerd volgens de aanbevelingen van de fabrikant van de apparatuur. Onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden waarbij de hulp van andere deskundig personeel nodig is moeten worden uitgevoerd onder toezicht
van de persoon die bevoegd is voor het gebruik van brandbare koelmiddelen.
WAARSCHUWING
Let op: brandgevaar/brandbare materialen
Geeft een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan leiden tot ernstig letsel.
GEVAAR
Duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
WAARSCHUWING
LET OP
Geeft een mogelijke gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, kan leiden tot licht of middelzwaar letsel.
Het wordt ook gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige praktijken.
Geeft een situatie aan die kan leiden tot accidentele schade aan apparatuur of eigendommen.
OPMERKING
Uitleg van de weergegeven symbolen op het monobloc
Lees deze instructies vóór de installatie zorgvuldig door. Houd deze handleiding bij de hand voor toekomstige raadpleging.
Onjuiste installatie van apparatuur of accessoires kan leiden tot elektrische schokken, kortsluiting, lekkage, brand of andere
schade aan de apparatuur. Zorg ervoor dat u alleen gebruik maakt van accessoires die zijn gemaakt door de leverancier en
speciaal zijn ontworpen voor de apparatuur. Laat de installatie te allen tijde over aan een professional.
Alle in deze handleiding beschreven activiteiten moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur. Zorg tijdens de
installatie en onderhoud van het apparaat ervoor dat u passende persoonlijke beschermingsmiddelen draagt, zoals
handschoenen en een veiligheidsbril.
Neem contact op met uw dealer voor verdere ondersteuning.
INFORMATIE
i
1 VEILIGHEIDSMAATREGELEN
De hier vermelde voorzorgsmaatregelen zijn onderverdeeld in de onderstaande typen. Ze zijn zeer belangrijk, dus zorg ervoor dat u ze
nauwgezet volgt.
Betekenissen van symbolen voor GEVAAR, WAARSCHUWING, LET OP en OPMERKING.
WAARSCH
UWING
03
Aard het apparaat.
De aardingsweerstand moet voldoen aan de lokale wet- en regelgeving.
Sluit de aardingsdraad niet aan op gas- of waterleidingen, bliksemafleiders of telefoon-aardingsdraden.
Onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
- Gasleidingen:Een gaslek kan leiden tot brand of een explosie.
- Waterleidingen:Harde PVC-buizen bieden geen effectieve aarding.
- Bliksemafleiders of telefoonaarddraden:De elektrische drempel kan abnormaal toenemen bij een blikseminslag.
Installeer de voedingskabel op minstens 1 meter (3 ft) afstand van televisies of radio's om interferentie of ruis te voorkomen.
(afhankelijk van de radiogolven, is een afstand van 1 meter (3 ft) mogelijk niet voldoende om ruis op te heffen).
Was het apparaat nooit met water. Dit kan elektrische schokken of brand veroorzaken. Het apparaat moet worden
geïnstalleerd volgens de nationale bedradingsvoorschriften. Indien de voedingskabel beschadigd is, moet deze worden
vervangen door de fabrikant, zijn onderhoudsmonteur of gelijkwaardig gekwalificeerd personeel om gevaar te voorkomen.
LET OP
Scheur de plastic verpakkingen los en gooi ze weg, zodat kinderen er niet mee kunnen spelen. Kinderen die met plastic
zakken spelen lopen levensgevaar door verstikking.
Gooi verpakkingsmateriaal zoals spijkers en andere metalen of houten onderdelen op een veilige manier weg om letsel te
voorkomen.
Vraag uw dealer of gekwalificeerd personeel om de installatie uit te voeren in overeenstemming met deze handleiding.
Installeer het apparaat niet zelf. Onjuiste installatie kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken of brand.
Zorg ervoor dat u alleen gespecificeerde accessoires en onderdelen gebruikt voor de installatie. Het gebruik van niet
voorgeschreven onderdelen kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken, brand of losraken/vallen van het apparaat.
Installeer het apparaat op een fundering die zijn gewicht kan dragen. Onvoldoende fysieke kracht kan ervoor zorgen dat de
apparatuur valt, met mogelijk letsel als gevolg.
Voer gespecificeerde installatiewerkzaamheden uit met volledige inachtneming van sterke wind, orkanen of aardbevingen.
Onjuist installatiewerk kan leiden tot ongevallen door vallend gereedschap of apparatuur.
Zorg ervoor dat alle elektrische werkzaamheden worden uitgevoerd door vakmensen volgens de lokale wet- en regelgeving
en deze handleiding met behulp van een apart circuit. Onvoldoende capaciteit van het voedingscircuit of onjuiste
elektrische aanleg kunnen leiden tot elektrische schokken of brand.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar installeert in overeenstemming met de plaatselijke wet- en regelgeving. Als u geen
aardlekschakelaar installeert, kan dit leiden tot elektrische schokken en brand.
Zorg ervoor dat alle kabels goed vastzitten. Gebruik de voorgeschreven draden en controleer of de aansluitklemmen of
draden/kabels beschermd zijn tegen water en andere nadelige externe krachten. Onvolledig aansluiten of aanbrengen kan
brand veroorzaken.
Vorm bij het bekabelen van de stroomtoevoer de draden zodanig, dat het voorpaneel stevig kan worden bevestigd. Als het
voorpaneel niet op zijn plaats zit kunnen de aansluitklemmen oververhit raken of leiden tot elektrische schokken of brand.
Controleer na het voltooien van de installatiewerkzaamheden of er geen koelmiddellekkage is.
Raak gelekt koelmiddel nooit direct aan, aangezien dit kan leiden tot ernstige bevriezing. Raak de koelleidingen tijdens en
onmiddellijk na gebruik nooit aan, aangezien de koelleidingen heet of koud kunnen zijn afhankelijk van de toestand van het
koelmiddel dat door de koelleidingen, compressor en andere koelonderdelen stroomt. Brandwonden of bevriezing zijn
mogelijk als u de koelleidingen aanraakt. Om letsel te voorkomen moet u wachten met het aanraken van de leidingen tot
ze een normale temperatuur bereiken of u moet veiligheidshandschoenen dragen.
Raak de interne onderdelen (pomp, back-upverwarming, enz.) niet aan tijdens en onmiddellijk na het gebruik. Het aanraken
van de interne onderdelen kan brandwonden veroorzaken. Om letsel te voorkomen moet u wachten met het aanraken van
de interne onderdelen tot ze een normale temperatuur bereiken of u moet veiligheidshandschoenen dragen.
WAARSCHUWING
Schakel de stroomschakelaar uit voordat u elektrische klemonderdelen aanraakt.
Wanneer de servicepanelen worden verwijderd, kunt u gemakkelijk onopzettelijk onderdelen onder spanning aanraken.
Laat het apparaat nooit onbeheerd achter zonder onderhoudspaneel tijdens de installatie of onderhoud.
Raak de waterleidingen niet aan tijdens en direct na gebruik, omdat ze heet kunnen zijn en uw handen kunnen verbranden.
Om letsel te voorkomen moet u wachten met het aanraken van de leidingen tot ze een normale temperatuur bereiken of u
moet veiligheidshandschoenen dragen.
Raak geen enkele schakelaar met natte vingers aan. Het aanraken van een schakelaar met natte vingers kan een
elektrische schok veroorzaken.
Voordat u elektrische onderdelen aanraakt, moet u alle toepasselijke stroomtoevoer naar het apparaat uitschakelen.
GEVAAR
04
OPMERKING
Informatie over gefluoreerde gassen
- Deze airconditioner bevat gefluoreerde gassen. Zie het desbetreffende label op het apparaat voor specifieke informatie
over het type gas en de hoeveelheid. Nationale gasvoorschriften moeten worden nageleefd.
- Installatie, onderhoud en reparatie van het apparaat moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur.
- Deïnstallatie en recycling van het product moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur.
- Als het systeem is voorzien van een lekdetectiesysteem, moet dit minstens elke 12 maanden worden gecontroleerd op
lekken. Wanneer het apparaat wordt gecontroleerd op lekken, is het zeer raadzaam om alle controles te registreren.
Installeer het apparaat niet op de volgende plaatsen:
- Waar een nevel van (minerale) olie of oliedampen aanwezig zijn. Kunststofonderdelen kunnen worden aangetast en
hierdoor losraken of gaan lekken.
- Waar corrosieve (bijtende) gassen (zoals zwavelzuurgas) worden geproduceerd. Waar corrosie van koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan leiden tot koelmiddellekkage.
- Waar machines zijn die elektromagnetische golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het regelsysteem
ontregelen en storing van de apparatuur veroorzaken.
- Waar brandbare gassen kunnen lekken, waar koolstofvezels of ontbrandbare stof in de lucht rondzweven of waar gewerkt
wordt met vluchtige brandbare stoffen zoals thinner of benzine. Deze typen gas kunnen brand veroorzaken.
- Waar de lucht een hoog zoutgehalte heeft, zoals in de buurt van de zee.
- Waar de spanning regelmatig fluctueert, zoals in fabrieken.
- In voer- of vaartuigen.
- Waar zuur- of alkalische dampen aanwezig zijn.
Dit apparaat mag door kinderen van 8 jaar of ouder gebruikt worden en door personen met lichamelijke, zintuiglijke of
verstandelijke beperkingen of met onvoldoende ervaring of kennis, mits onder toezicht of voorzien van instructies over het
veilig gebruik van het apparaat en zij de hieraan verbonden risico's hebben begrepen. Kinderen mogen niet spelen met het
apparaat. Reinigings- en gebruikersonderhoud mag niet zonder toezicht door kinderen worden uitgevoerd.
Kinderen moeten onder toezicht staan zodat ze niet met het apparaat gaan spelen.
Als het netsnoer beschadigd is, moet het worden vervangen door de fabrikant of de dealer of een gekwalificeerd vakman.
VERWIJDERING: verwijder dit product niet met het huishoudelijk afval. Dergelijk afval moet afzonderlijk worden verzameld
om speciaal te worden verwerkt. Gooi elektrische apparaten niet weg als ongesorteerd huishoudelijk afval, maar gebruik
gescheiden inzamelingsvoorzieningen. Neem contact op met uw lokale overheid voor informatie over de beschikbare
inzamelingssystemen. Als elektrische apparaten op vuilnisbelten of afvalstortplaatsen worden weggegooid, bestaat de
kans dat er gevaarlijke stoffen in het grondwater lekken en zo in de voedselketen terechtkomen, wat gevaarlijk is voor uw
gezondheid en welzijn.
De bedrading moet worden uitgevoerd door professionele technici in overeenstemming met de nationale regelgeving voor
bedrading en dit schakelschema. De vaste bedrading moet in overeenstemming met de nationale regelgeving zijn voorzien
van een all-polige onderbrekingsinrichting met een scheidingsafstand van minstens 3 mm in alle polen en een
aardlekschakelaar (RCD) van minder dan 30 mA.
Controleer het installatiegebied (muren, vloeren enz.) op verborgen gevaren, zoals water, elektriciteit en gas, voordat u
begint aan de bekabeling of het aanleggen van leidingen.
Controleer vóór de installatie of de voeding van gebruiker voldoet aan de voorschriften voor de elektrische installatie van
het apparaat (met inbegrip van betrouwbare aarding, lekkage en draaddiameter elektrische belasting enz.). Het product
mag pas worden geïnstalleerd als er wordt voldaan aan de voorschriften voor de elektrische installatie van het product.
Bij het installeren van meerdere airconditioners op een gecentraliseerde manier, moet u de load balance van de 3-fasige
voeding controleren en voorkomen dat meerdere apparaten op dezelfde fase van de 3-fasige voeding worden
samengevoegd.
Het product moet stevig worden vastgezet. Neem zo nodig versterkingsmaatregelen.
05
Het apparaat heeft een vorstbeveiligingsfunctie die
gebruik maakt van de warmtepomp of de noodverwarming
(aangepast model) om het watersysteem onder alle
omstandigheden te beschermen tegen bevriezing.
Aangezien een stroomstoring kan gebeuren wanneer
het apparaat onbeheerd wordt achtergelaten, wordt u
aangeraden om de antivriesstroomschakelaar in het
De boosterverwarming moet onder de temperatuursonde
worden geïnstalleerd (T5).
De warmtewisselaar (spoel) moet onder de
temperatuursonde worden geïnstalleerd.
De leiding tussen de buitenunit en tank moet korter zijn dan
5 meter.
Temperatuursonde
(T5)
Kamerthermostaat (niet meegeleverd)
De kamerthermostaat kan worden aangesloten op het
apparaat (kamerthermostaat moet bij het kiezen van een
installatieplaats uit de buurt worden gehouden van de
verwarmingsbron).
Zonne-energieset voor warmwatertank (niet meegeleverd)
Een optionele zonne-energieset kan worden aangesloten
op het apparaat.
Werkingsgebied
Spoel
Uitlaat
Tankboosterver-
warming (TBH)
Inlaat
Tank
4~6 kW 8~10 kW
Tankvolume/l
Aanbevolen
Minimum
Minimum
Model
100~250
1,4
2,0
150~300
1,4
2,0
200~500
1,6
2,5
12~16 kW
Warmtewisselingsgebied/
m2 (roestvrij stalen spoel)
Warmtewisselingsgebied/
m2
Warmwatertank (niet meegeleverd)
Een warmwatertank (met of zonder boosterverwarming)
kan op het apparaat worden aangesloten.
De tankvereiste is verschillend per apparaat en
(materiaal van de) warmtewisselaar.
Capaciteit van de warmtepomp.
Benodigde verwarmingscapaciteit (locatie-afhankelijk).
Extra verwarmingscapaciteit geleverd door de
back-upverwarming.
Tbivalent Buitentemperatuur
Capaciteit/belasting
2 ALGEMENE INLEIDING
Deze apparaten worden gebruikt voor zowel verwarming als koeling en kunnen worden gebruikt met ventilatorconvectoren,
vloerverwarmingstoepassingen, hoogrendementsradiatoren voor lage temperaturen, warmwatertanks en zonne-energiesets, welke
niet worden meegeleverd.
Een bedrade controller wordt met het apparaat meegeleverd.
Als u kiest voor de ingebouwde back-upverwarming, kan de back-upverwarming de verwarmingscapaciteit bij koude
buitentemperaturen verhogen. De back-upverwarming dient ook als back-up in geval van een storing en voor de bescherming van de
buitenwaterleiding tegen bevriezing in de winter.
Uitlaatwater (verwarmingsmodus) +12 ~ +65°C
Uitlaatwater (koelmodus) +5 ~ +25°C
Warmleidingwater +12 ~ +60°C
Omgevingstemperatuur -25 ~ +43°C
Waterdruk 0,1 ~ 0,3MPa
4kW 0,40 ~ 0,90m
3
/h
6kW 0,40 ~ 1,25m
3
/h
8kW 0,40 ~ 1,65m
3
/h
Waterstroom 10kW 0,40 ~ 2,10m
3
/h
12kW 0,70 ~ 2,50m
3
/h
14kW 0,70 ~ 2,75m
3
/h
16kW 0,70 ~ 3,00m
3
/h
OPMERKING
- De maximale lengte van de communicatiebedrading tussen de binnenunit en de controller bedraagt 50 m.
- Netsnoeren en communicatiebedrading moeten afzonderlijk worden aangelegd, zij kunnen niet in dezelfde kabelgoot
worden geplaatst. Anders kan dit leiden tot elektromagnetische interferentie. Netsnoeren en communicatiebedrading mogen
niet in contact komen met de koelmiddelleiding om te voorkomen dat de hogetemperatuurleiding de bedrading beschadigt.
- Voor communicatiebedrading moeten afgeschermde leidingen worden gebruikt. Inclusief binnenunit naar buitenunit
PQE-lijnen, binnenunit naar controller ABXYE-lijnen.
06
-
Afvoerslang
3 ACCESSOIRES
3.1 Accessoires die worden
meegeleverd met het
apparaat
Hoeveelheid
Gebruiksaanwijzing
Technische
gegevenshandleiding
Y-filter
Vorm
Naam
1
1
1
1
Installatiemateriaal
Bedrade controller 1
1
1
Energielabel 1
2
3
1
Netwerk bijbehorende
draden
Klemriem voor
klantbedrading
Thermistor voor
warmwatertank of Zone
2-waterstroom of balanstank
Installatie- en
gebruikershandleiding
(dit boekje)
Voorbereidingen voor installatie
Zorg ervoor dat u de modelnaam en het serienummer van het apparaat bevestigt.
Behandeling
Het apparaat is betrekkelijk groot en zeer zwaar, waardoor er alleen met het apparaat mag worden omgegaan met hefwerktuigen en
tilbanden. De tilbanden moeten worden aangebracht in de speciaal hiervoor bedoelde sleuven van het basisframe.
4 VOORBEREIDINGEN VOOR INSTALLATIE
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, schakelt alleen IBH/AHS in;
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, schakelt alleen de warmtepomp in en is de
werking van de warmtepomp tijdens het gebruik mogelijk beperkt en beveiligd.
Bedrijfsbereik door de warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Warmtepomp schakelt uit, alleen IBH/AHS schakelt in.
Maximale inlaatwatertemperatuurleiding voor de warmtepomp.
In DHW-mode, is het temperatuurbereik van de waterstroom
(TW_out) in verschillende buitentemperaturen (T4) als volgt:
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, schakelt alleen IBH/AHS in;
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, schakelt alleen de warmtepomp in en is de
werking van de warmtepomp tijdens het gebruik mogelijk beperkt en beveiligd.
Bedrijfsbereik door de warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Warmtepomp schakelt uit, alleen IBH/AHS schakelt in.
Maximale inlaatwatertemperatuurleiding voor de warmtepomp.
In de warmtemodus, is het temperatuurbereik van de
waterstroom (TW_out) in verschillende buitentemperaturen
(T4) als volgt:
Bedrijfsbereik door de warmtepomp met mogelijke beperking en
beveiliging.
TW_out
TW_out
TW_out
In koelmodus, is het temperatuurbereik van de waterstroom
(TW_out) in verschillende buitentemperaturen (T4) als volgt:
Thermistor voor balanstank (Tbt1)
Verlengdraad voor Tbt1
Thermistor voor balanstank (Tbt2)
Verlengdraad voor Tbt2
Thermistor voor aanvoertemp. Zone
2 (Tw2)
Verlengdraad voor Tw2
Thermistor voor zonnetemp. (Tsolar)
Verlengdraad voor Tsolar
3.2 Accessoires verkrijgbaar bij
leverancier
1
1
1
1
1
1
1
1
Thermistor en verlengsnoer met een lengte van 10 meter voor
Tbt1, Tbt2, Tw2, Tsolar kunnen worden gedeeld, als deze functies
tegelijkertijd nodig zijn, bestel dan deze thermistors en
verlengsnoer extra.
07
5 BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET KOELMIDDEL
Dit product bevat gefluoreerd gas dat niet naar de lucht mag worden afgevoerd.
Koelmiddeltype: R32; GWP-hoeveelheid: 675.
GWP=Aardopwarmingsvermogen
Hoeveelheid door de fabriek voorgevuld koelmiddel in het apparaat
Koelmiddel/kg Ton CO2 equivalent
4 kW 1,40 0,95
6 kW 1,40 0,95
8 kW 1,40 0,95
12 kW 1,75
1,18
14 kW 1,75
1,18
16 kW 1,75
1,18
Model
4/6 kW (eenheid: mm) 8/10/12/14/16 kW (eenheid: mm)
10 kW 1,40 0,95
De positie van het zwaartepunt voor andere modellen wordt in de onderstaand afbeelding weergegeven.
Model AA
1-fasig 4/6 kW
1-fasig 8/10 kW
B C
1-fasig 12/14/16 kW
3-fasig 12/14/16 kW
370 540 190
410 580 280
370 605 245
280 605 245
De haak en het zwaartepunt
van het apparaat moeten
zodanig uitgelijnd worden dat
een ongewenste helling wordt
voorkomen
Rijg het koord zowel door de
linker- als rechterhijsgaten in
de houten pallet
≥1000mm
Om letsel te voorkomen moet u niet de luchtinlaat of de aluminium vinnen van het apparaat aanraken.
Gebruik om schade te voorkomen niet de grepen in de ventilatorroosters.
Het apparaat is zeer zwaar! Voorkom dat het apparaat valt door verkeerde hellen tijdens de omgang ermee.
LET OP
A
A
CBC
A
B
A
08
Onder normale omstandigheden, zie de onderstaande afbeeldingen voor de installatie van het apparaat:
Kies een installatieplaats die voldoet aan de volgende condities en waarmee uw klant akkoord gaat.
- Plaatsen die goed geventileerd zijn.
- Plaatsen waar het apparaat buren niet stoort.
- Veilige plaatsen die berekend zijn op het gewicht en trilling van het apparaat en waar het apparaat waterpas staat.
- Plaatsen waar er geen mogelijkheid is van lekken van brandbaar gas of producten.
- De apparatuur is niet bedoeld voor gebruik in een mogelijk explosieve omgevingslucht.
- Plaatsen waar genoeg ruimte is voor onderhoud.
- Plaatsen waar de lengten van leidingen en bedrading binnen de toelaatbare bereiken vallen.
- Plaatsen waar water dat uit het apparaat lekt geen schade kan veroorzaken aan de locatie (bijvoorbeeld in het geval van een
geblokkeerde afvoerleiding).
- Plaatsen waar regen zoveel mogelijk kan worden vermeden.
- Installeer het apparaat niet op plaatsen die vaak worden gebruikt als werkruimte. Bij bouwwerkzaamheden (bijvoorbeeld slijpen
enz.) waar veel stof wordt gemaakt, moet het apparaat worden afgedekt.
- Plaats geen voorwerpen of apparatuur op het apparaat (bovenplaat).
- Klim, zit en sta niet op het apparaat.
- Zorg ervoor dat voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen in geval van lekkage van koelmiddel volgens de relevante
lokale wet- en regelgeving.
- Installeer het apparaat niet in de buurt van de zee of op plaatsen waar corrosiegas aanwezig is.
Bij het installeren van het apparaat op een plaats die is blootgesteld aan sterke wind, moet speciale aandacht worden besteed aan
het volgende.
Sterke wind van 5 m/sec of meer die tegen de luchtuitlaat van het apparaat blazen leidt tot kortsluiting (aanzuig- of afvoerlucht) en
kan de volgende gevolgen hebben:
- Afname van de operationele capaciteit.
- Regelmatige snelle vorstvorming tijden het verwarmen.
- Verstoring van de werking door een hogere druk.
- Wanneer een sterke wind voortdurend tegen de voorkant van het apparaat blaast, kan de ventilator zeer snel gaan draaien tot het
breekt.
6 INSTALLATIEPLAATS
Het apparaat bevat brandbaar koelmiddel en moet worden geïnstalleerd in een goed geventileerde ruimte. Als het apparaat
binnen wordt geïnstalleerd, moet volgens de EN378-norm een extra koelmiddeldetector en ventilatie-apparatuur worden
geïnstalleerd. Zorg voor passende maatregelen om te voorkomen dat het apparaat wordt gebruikt als schuilplaats door
kleine dieren.
Kleine dieren die in contact komen met elektrische onderdelen kunnen storingen, rook of brand veroorzaken. Geef de klant
de nodige aanwijzingen om het gebied rondom het apparaat schoon te houden.
WAARSCHUWING
Controleregelmaat van koelmiddelenlekkage
- Apparaten die gefluoreerde broeikasgassen van 5 ton CO2 of hoger bevatten, maar minder dan 50 ton CO2-equivalent,
moeten minstens elke 12 maanden worden gecontroleerd. Bij gebruik van een lekdetectiesysteem moet dit minstens elke
24 maanden gebeuren.
- Apparaten die gefluoreerde broeikasgassen van 50 ton CO2 of hoger bevatten, maar minder dan 500 ton Co2-equivalent,
moeten minstens elke 6 maanden worden gecontroleerd. Bij gebruik van een lekdetectiesysteem moet dit minstens elke 12
maanden gebeuren.
- Apparaten die gefluoreerde broeikasgassen bevatten in hoeveelheden van 500 ton CO2 of meer, ten minste om de drie
maanden, of wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de zes maanden.
- Deze airconditioner is een hermetisch afgesloten apparaat dat gefluoreerde gassen bevat.
- Alleen gecertificeerd personeel is bevoegd voor de installatie, bediening en onderhoud van dit apparaat.
LET OP
09
A
6.2 Kiezen van een locatie in warme
klimaten
Bouw een grote luifel of overkapping.
Bouw een voetstuk.
Installeer het apparaat hoog genoeg van de grond om te
voorkomen dat hij wordt ondergesneeuwd.
De buitentemperatuur wordt gemeten met de thermistor van
de buitenunit, waardoor het noodzakelijk is om de buitenunit
in de schaduw of onder een overkapping te installeren om
direct zonlicht te vermijden zodat de thermistor niet
beïnvloed wordt door de warmte van zon. Er kan ook worden
gekozen voor een andere vorm van bescherming van het
apparaat.
Installeer het apparaat met de zuigzijde naar de muur
gericht om blootstelling aan wind te voorkomen.
Installeer het apparaat nooit op een plaats waar de
zuigzijde rechtstreeks aan wind kan blootstaan.
Installeer een horizontale keerplaat aan de
luchtafvoerzijde van het apparaat om blootstelling aan
wind te voorkomen.
In gebieden met zware sneeuwval is het erg belangrijk
om een installatieplaats te kiezen waar de sneeuw het
toestel niet aantast. Als zijwaartse sneeuwval mogelijk is,
moet u ervoor zorgen dat de warmtewisselaarspoel niet
wordt blootgesteld aan sneeuw (bouw eventueel een
zijdelingse overkapping).
OPMERKING
Zorg bij het gebruik van het apparaat in koude klimaten
ervoor dat de onderstaande instructies worden gevolgd.
6.1 Kiezen van een locatie in koude
klimaten
Zie “Behandeling” in sectie “4 Voorbereidingen voor Installatie”
Zorg ervoor dat er voldoende ruimte is voor de installatie.
Plaats de uitlaatzijde in een rechte hoek ten opzichte van de
windrichting.
B (mm)
≥1000
≥1500
Model
4~6 kW
8~16 kW
Leg een waterafvoerkanaal rondom de fundering aan om
afvalwater rondom het apparaat af te voeren.
Als het afvoeren van het water uit het apparaat niet
gemakkelijk gaat, monteer het apparaat dan op een
fundering van betonblokken enz. (de hoogte van de
fundering moet ongeveer 100 mm (3,93 inch) bedragen.
Als u het apparaat op een frame installeert, moet u aan
de onderzijde van het apparaat een waterdichte plaat
(ongeveer 100 mm) installeren om inkomend water vanaf
de onderzijde te voorkomen.
Bij het installeren van het apparaat op een plaats die
regelmatig blootgesteld staat aan sneeuw, moet u er
specifiek voor zorgen dat de fundering zo hoog mogelijk
wordt verheven.
Bij sterke wind waarbij de windrichting voorzienbaar is, moet
u de onderstaande afbeeldingen raadplegen voor de
installatie van het apparaat (ze zijn allemaal toepasbaar):
Draai de zijde van de luchtuitlaat in de richting van de muur,
omheining of vliegengaas van het gebouw.
Als u het apparaat installeert op een
bouwframe, moet u een waterdichte
plaat (niet inbegrepen) installeren op
ongeveer 100 mm van de onderzijde
van het apparaat om druipen van
afvoerwater te voorkomen. (Zie de
rechterafbeelding).
A (mm)
≥300
≥300
Model
4~6 kW
8~16 kW
B
10
≥100
≥80
Φ10 Keilbout
Rubberen
schokbestendige
mat
Vaste grond of
dakbedekking Betonnen
fundering
h≥100 mm
Controleer de sterkte en zorg dat de installatieondergrond waterpas is zodat het apparaat niet trilt of lawaai maakt tijdens het
gebruik.
Het apparaat moet goed worden vastgezet met funderingsbouten volgens de tekening in de onderstaande afbeelding. (Gebruik vier
gemakkelijk verkrijgbare sets met elk Φ10 expansiebouten, moeren en sluitringen).
Schroef de funderingsbouten tot 20 mm van het funderingsoppervlak in.
7.2 Installatievoorschriften
(eenheid: mm)
7.1 Afmetingen
7 INSTALLATIEVOORZORGSMAATREGELEN
Model A B C D EF G H IJ
4/6 kW
8/10/12/14/16 kW
1295
1385
397
482
429
526
760
760
265
270
105
60
225
221
792
945
161
182
/
81
4/6 kW (eenheid: mm) 8/10/12/14/16 kW (eenheid: mm)
I
J
I
K
J
B
F
H
C
A
BC
A
DE
F
H
DE
GG
11
7.4 Ruimtevereisten voor onderhoud
7.4.1 In geval van een gestapelde installatie
Er moet een elektrische verwarmingsband worden geïnstalleerd als het water bij koud weer niet kan worden afgevoerd, zelfs
niet als de grote afvoeropening open staat.
OPMERKING
A (mm)
≥1000
≥1500
Model
4~6 kW
8~16 kW
1) Als de toegang tot de luchtuitlaat wordt geblokkeerd. 2) Als de toegang tot de luchtinlaat wordt geblokkeerd.
7.3 Positie van de afvoeropening
8/10/12/14/16 kW
4/6 kW
Afvoeropening
De afvoeropening is
afgedicht met een
rubberen stop. Als de
kleine afvoeropening
niet voldoet aan de
afvoervereisten, mag
de grote afvoeropening
tegelijkertijd worden
gebruikt.
Afvoeropening
≥500 mm
≥200 mm
≥300 mm
A
≥500 mm
≥200 mm
7.4.2 Bij een installatie van meerdere rijen (voor dakgebruik enz.)
Bij het installeren van meerdere dwarsverbonden apparaten per rij.
Model A (mm) B1 (mm) B2 (mm) C (mm)
4~6 kW 2500 1000 300 600
8~16 kW 3000 1500
12
B2
A
B1
C
≥ 500mm
≥ 500mm
13
Buiten
Binnen
Code tinu-egalbmessA Code tinu-egalbmessA
1 Hoofdeenheid 11 Warmwatertank (niet meegeleverd)
211.1
3 SV1: 3-wegklep (niet meegeleverd) 11.2 Spoel 1, warmtewisselaar voor warmtepomp
11.3 Spoel 2, warmtewisselaar voor zonne-energie
4.1 Automatisch ontluchtingsventiel 12 Filter (accessoire)
4.2 Afvoerklep
P_o: Buitencirculatiepomp (niet meegeleverd)
13 Regelklep (niet meegeleverd)
4.3 14 Afsluitklep (niet meegeleverd)
4.4
)drevelegeem tein( pelkluV 51
5 16 Afvoerklep (niet meegeleverd)
6 P_s: Zonnepomp (niet meegeleverd) 17 Leidingwaterinlaatleiding (niet meegeleverd)
6.1
Tsolar: Zonnetemperatuursensor (niet meegeleverd)
18 Warmwaterkraan (niet meegeleverd)
6.2 Zonnepaneel (niet meegeleverd) 19 Collector/distributeur (niet meegeleverd)
7 P_d: DHW-leidingpomp (niet meegeleverd) 20 Omloopklep (niet meegeleverd)
8
FHL
1…n
Vloerverwarmingscircuit (niet meegeleverd)
9 AHS Extra verwarmingsbron (niet meegeleverd)
Bedieningspaneel
4
Balanstank (niet meegeleverd)
10 Expansievat (niet meegeleverd)
Tbt1: Balanstank bovenste temperatuursensor
(optioneel)
Tbt2: Balanstank onderste
temperatuursensor (optioneel)
T5: Temperatuursensor van de warmwatertank
(accessoire)
T1: Temperatuursensor van de totale
waterstroom (optioneel)
TBH: Boosterverwarming voor warmwatertank
(niet meegeleverd)
8.1 Toepassing 1
De onderstaande toepassing zijn uitsluitend ter illustratie.
8 TYPISCHE TOEPASSINGEN
3
5
67
8
4
4.2
4.1
10
13
18
11.2
11
11.3
11.1
13
17
FHL1 FHL2 FHLn
19
20
1
4.3
6.1
9
AHS
13
16
2
Modbus
15
16
14
12
14
6.2
14
De hoogste wateruitlaattemperatuur kan 70 °C bereiken. Pas op dat u zich niet brandt.
LET OP
OPMERKING
Ruimteverwarming
Het IN-/UITSCHAKELEN-signaal en bedrijfsmodus en temperatuurinstelling worden ingesteld op het bedieningspaneel. P_o blijft actief
als de unit INGESCHAKELD is voor ruimteverwarming, SV1 blijft UITGESCHAKELD.
Verwarming van leidingwater
Het AAN/UIT-signaal en doeltankwatertemperatuur (T5S) worden ingesteld op het bedieningspaneel. P_o stopt als de unit
INGESCHAKELD IS voor de verwarming van leidingwater, SV1 blijft INGESCHAKELD.
AHS (hulpwarmtebron) regeling
De AHS-functie wordt ingesteld op het hydraulische moederbord (zie 10.1 “Overzicht van DIP-switchinstellingen”)
1) Wanneer de AHS is ingesteld om alleen voor de warmtemodus geldig te zijn, kan de AHS als volgt worden ingeschakeld:
a. Schakel de AHS in met de functie BACKHEATER in het bedieningspaneel;
b. AHS schakelt automatisch in als de aanvankelijke watertemperatuur te laag of de doelwatertemperatuur te hoog is bij een lage
omgevingstemperatuur.
P_o blijft actief als de AHS INGESCHAKELD is voor ruimteverwarming, SV1 blijft UITGESCHAKELD.
2) Wanneer AHS is ingesteld om geldig te zijn voor warmte- en DWH-modus. In warmtemodus, is de AHS-controle hetzelfde als deel
1) In DHW-modus, wordt AHS automatisch ingeschakeld wanneer de aanvankelijke leidingwatertemperatuur T5 te laag of de
doelleidingwatertemperatuur te hoog is bij een lage omgevingstemperatuur. P_o stopt, SV1 blijft INGESCHAKELD.
3) Wanneer de AHS is ingesteld om geldig te zijn, kan M1M2 ingesteld worden om geldig te zijn in het bedieningspaneel. In
warmtemodus, wordt AHS ingeschakeld als M1M2 droog contact sluit. Deze functie is niet geldig in de DHW-modus.
TBH (tankboosterverwarming) regeling
De TBH-functie wordt ingesteld in het bedieningspaneel. (Zie 10.1 “Overzicht van DIP-switchinstellingen”)
1) Wanneer de TBH wordt ingesteld om geldig te zijn, kan de TBH worden ingeschakeld met de functie TANKHEATER in het
bedieningspaneel, TBH zal automatisch inschakelen wanneer de aanvankelijke leidingwatertemperatuur T5 te laag of de
doelleidingwatertemperatuur te hoog is bij een lage omgevingstemperatuur.
2) Wanneer de TBH is ingesteld om geldig te zijn, kan M1M2 ingesteld worden om geldig te zijn in het bedieningspaneel. TBH wordt
ingeschakeld als M1M2 droog contact sluit.
1) Wanneer Tsolar ingesteld is om geldig te zijn, wordt zonne-energie INGESCHAKELD wanneer Tsolar hoog genoeg is, P_s wordt
actief; Zonne-energie wordt UITGESCHAKELD wanneer Tsolar laag is, P_s stopt.
2) Wanneer SL1SL2-regeling ingesteld is om geldig te zijn, wordt zonne-energie INGESCHAKELD na het ontvangen van een
zonne-kit-signaal van het bedieningspaneel, P_s wordt actief; Zonder zonne-kit-signaal. Zonne-energie wordt UITGESCHAKELD, P_s
stopt.
Zorg ervoor dat de (SV1) 3-weg klep juist is geïnstalleerd. Zie “9.7.6 Aansluiting van andere componenten” voor meer informatie.
Bij een extreem lage omgevingstemperatuur wordt het warme leidingwater exclusief verwarmd door de TBH, zodat de
warmtepomp op zijn maximale capaciteit kan worden gebruikt voor ruimteverwarming.
Details over de configuratie van het warmwatertank voor lage buitentemperaturen (T4DHWMIN) vindt u in 10.5.1
"WARMWATERINSTELLING".
Zonne-energieregeling
De hydraulische module herkent het zonne-energiesignaal door Tsolar te beoordelen of het SL1SL2-signaal te ontvangen van het
bedieningspaneel (zie 10.5.15 DEFINIEER INVOER). De herkenningsmethode kan worden ingesteld via SOLAR INPUT in
het bedieningspaneel. Zie 9.7.6/1) "Voor ingangssignaal zonne-energie" voor bedrading.
5
5
5
4
4.2
4.1
10
FHL1 FHL2 FHLn
19
1
RT2 RT3
21
RT4
RT5
RT7 RT6
RT8
RT1
Modbus
15
1412
14
16
2
16
16
Code tinu-egalbmessA Code tinu-egalbmessA
1 Hoofdeenheid
2
Bedieningspaneel
16
Afvoerklep (niet meegeleverd)
4
Balanstank (niet meegeleverd)
19
Collector/distributeur
4.1
Automatisch ontluchtingsventiel
20
Omloopklep (niet meegeleverd)
4.2 Afvoerklep
21
Thermostaat-transferbord (niet meegeleverd)
SV2: 3-wegklep (niet meegeleverd)
5 P_o: Buitencirculatiepomp
(niet meegeleverd)
RT
1…7
Lage spanning kamerthermostaat
22
RT8
Hoge spanning kamerthermostaat
10 Expansievat (niet meegeleverd)
FHL
1…n
Vloerverwarmingscircuit
(niet meegeleverd)
12 Filter (accessoire)
FCU
1...n
Ventilatorconvector (niet
meegeleverd)
14 Afsluitklep (niet meegeleverd)
Ruimteverwarming
De koel- of warmtemodus wordt ingesteld via de kamerthermostaat., de watertemperatuur wordt ingesteld of het
bedieningspaneel.
1) Wanneer een “CL” van alle thermostaten sluit, wordt het systeem ingesteld op de koelmodus.
2) Wanneer een “HL” van alle thermostaten sluit en alle “CL” openen, wordt het systeem ingesteld op de warmtemodus.
Circulatiepompwerking
1) Wanneer het systeem zich in de koelmodus bevindt, wat betekent dat een “CL” van alle thermostaten sluit, blijft SV2
uitgeschakeld, P_o wordt actief.
2) Wanneer het systeem zich in de koelmodus bevindt, wat betekent dat een “HL” van alle thermostaten sluit, blijft SV2
uitgeschakeld, P_o wordt actief.
8.2.2 Modus in. regeling
Buiten
Binnen
4
4.2
4.1
10
1
FCU1 FCUnFCU2
FHL1 FHL2 FHLn
19
19
20
5
22
M
RT2 RT3
21
RT4
RT5
RT7 RT6
RT8
RT1
2
17 15
16
14
12
14
16
17
Ruimteverwarming
Zone1 kan werken in de koel- of warmtemodus, terwijl Zone2 alleen kan werken in de warmtemodus; Tijdens de installatie, voor
alle thermostaten in Zone1, moet alleen de klemmenblokken “H, L” worden aangesloten. Voor alle thermostaten in Zone2
moeten alleen de klemmenblokken “C, L” worden aangesloten.
1) De IN-/UITSCHAKELEN van Zone1 wordt geregeld door de kamerthermostaat in Zone1. Wanneer een “HL” van alle
thermostaten in Zone1 sluit, wordt Zone1 INGESCHAKELD. Wanneer alle “HL” worden UITGESCHAKELD, wordt Zone1
UITGESCHAKELD; Doeltemperatuur en bedrijfsmodus worden ingesteld in het bedieningspaneel.
2) In de warmtemodus, wordt het IN-/UITSCHAKELEN van Zone2 geregeld door de kamerthermostaat in Zone2. Wanneer een
“CL” van alle thermostaten in Zone2 sluit, wordt Zone2 INGESCHAKELD. Als alle “CL” open zijn, wordt Zone2
UITGESCHAKELD. De doeltemperatuur wordt ingesteld in het bedieningspaneel; Zone2 kan alleen werken in de warmtemodus.
Wanner de koelmodus wordt ingesteld in het bedieningspaneel, blijft Zone2 UITGESCHAKELD.
Circulatiepompwerking
Wanneer Zone1 is INGESCHAKELD, wordt P_o actief; Wanneer Zone1 is UITGESCHAKELD, stopt P_o;
Wanneer Zone 2 is INGESCHAKELD, schakelt SV3 tussen INGESCHAKELD en UITGESCHAKELD volgens de set TW2, P_c
blijft INGESCHAKELD; Wanneer Zone 2 UITGESCHAKELD is, is SV3 UITGESCHAKELD en stopt P_c.
De vloerverwarmingscircuits hebben een lagere watertemperatuur nodig in de warmtemodus in vergelijking met de radiatoren of
ventilatorconvectoren. Om deze 2 instelpunten tot stand te brengen moet een mengstation worden gebruikt om de
watertemperatuur aan te passen aan de vereisten van de vloerverwarmingscircuits. De radiatoren zijn direct aangesloten op het
watercircuit van het apparaat en de vloerverwarmingscircuits bevinden zich na het mengstation. Het mengstation wordt door het
apparaat geregeld.
LET OP
1) Zorg ervoor dat de SV2/SV3-klemmen correct zijn aangesloten in de bedrade controller, (zie 9.7.6/2) voor 3-wegklep SV1,
SV2, SV3.
2) Thermostaatkabels op de juiste klemmen en om de KAMERTHERMOSTAAT in de bedrade controller op juiste wijze te
configureren. De bedrading van de kamerthermostaat moet volgens methode A/B/C worden uitgevoerd, zoals beschreven in
9.7.6 "Aansluiting van andere componenten / 6) Voor kamerthermostaat.
Code tinu-egalbmessA Code tinu-egalbmessA
1 Hoofdeenheid
2
4
leenapsgnineideB
1.4
Balanstank (niet meegeleverd)
19
4.2
Automatisch ontluchtin leitnevsg
21
Collector/distributeur (niet meegeleverd)
5
Afvoerklep
)leenoitpo( drobrefsnart-taatsomrehT
23
P_o: Zone 1 circulatiepomp
(niet meegeleverd)
RT 1…7
1.32
Mengstation (niet meegeleverd)
RT8
Hoge spanning kamerthermostaat (niet meegeleverd
)
23.2
SV3: mengklep (niet meegeleverd)
Tw2
12
P_c: Zone 2 circulatiepomp (niet meegeleverd)
FHL
1…n
)drevelegeem tein( tiucricsgnimrawrevreolV
RAD.
1...n
Radiator (niet meegelever )d
Filter (accessoire)
10 Expansievat (niet meegeleverd)
14 Afsluitklep (niet meegeleverd)
16 Afvoerklep (niet meegeleverd)
15 )drevelegeem tein( pelkluV
Lage spanning kamerthermostaat
(niet meegeleverd)
Zone 2 temperatuursensor van de
waterstroom (optioneel)
8.2.3 Dubbele zoneregeling
Buiten
Binnen
4
4.2
4.1
10
FHL1 FHL2 FHLn
19
Tw2
23
23.123.2
5
RAD.1
RAD.2
RAD.n
ZONE1
ZONE2
RT2 RT3
21
RT4
RT5
RT7 RT6
RT8
RT1
2
Modbus
15
16
14
12
14
16
1
18
8.3 Cascade-systeem
OPMERKING
1) Zone2 kan alleen werken in de warmtemodus. Wanneer het koelsystem wordt ingesteld in het bedieningspaneel en
Zone1 is UITGESCHAKELD, sluit “CL” in Zone2 en blijft uit systeem “UITGESCHAKELD”. Tijdens de installatie moet de
thermostaatbedrading voor Zone 1 en Zone 2 correct worden uitgevoerd.
2) De afvoerklep moet op de laagste positie van het leidingsysteem worden geïnstalleerd.
Code Assemblage-unit Code Assemblage-unit Code Assemblage-unit
Warmwatertank (niet meegeleverd)
TBH: Boosterverwarming voor
warmwatertank
Spoel 1, warmtewisselaar voor
warmtepomp
Spoel 2, warmtewisselaar voor
zonne-energie
Filter (accessoire)
Regelklep (niet meegeleverd)
Afsluitklep (niet meegeleverd)
Leidingwaterinlaatleiding
(niet meegeleverd)
Warmwaterkraan
(niet meegeleverd)
Master-unit Vulklep
P_o: Buitencirculatiepomp
(niet meegeleverd)
P_s: Zonnepomp
(niet meegeleverd)
T solar: Zonnetemperatuursensor
(niet meegeleverd)
Zonnepaneel
(niet meegeleverd)
P_d: DHW-leidingpomp
(niet meegeleverd)
T5: Temperatuursensor van de
warmwatertank (accessoire)
Expansievat (niet meegeleverd)
T1: Temperatuursensor van de
totale waterstroom (optioneel)
Slave-unit
Bedieningspaneel
SV1: 3-wegklep
(niet meegeleverd)
Balanstank (niet meegeleverd)
Automatisch ontluchtingsventiel
Afvoerklep
Tbt1: Balanstank bovenste
temperatuursensor (optioneel)
Tbt2: Balanstank onderste
temperatuursensor (optioneel)
19
Verwarming van leidingwater
Alleen master-unit (1.1) kan werken in DHW-modus. T5S wordt ingesteld op het bedieningspaneel (2). In DHW-modus blijft SV1(3)
INGESCHAKELD. Wanneer de master-unit actief is in DHW-modus, kunnen slave-units werken de koel-/warmtemodus voor
ruimtes.
Ruimteverwarming
Alles slaaf-eenheden kunnen werken in de modus voor ruimteverwarming. De bedrijfsmodus en temperatuurinstelling worden
ingesteld op het bedieningspaneel (2). Door een verandering in buitentemperatuur en de benodigde belasting binnenshuis,
werken meervoudige buitenunits mogelijke op verschillende tijdstippen.
In koelmodus, SV3 (23.1) en P_C (23.2) blijft UITGESCHAKELD, P_O (5) blijft INGESCHAKELD;
In warmtemodus, wanneer ZONE 1 en ZONE 2 beide werken, P_c (23.2) en P_o (5) blijven INGESCHAKELD, SV3 (23.1) schakelt
tussen INGESCHAKELD en UITGESCHAKELD volgens de set TW2;
In warmtemodus, wanneer alleen ZONE 1 werkt, P_O (5) blijft INGESCHAKELD, SV3 (23.1) en P_C (23.2) blijven
UITGESCHAKELD.
In warmtemodus, wanneer alleen ZONE 2 werkt, P_O (5) blijft UITGESCHAKELD, P_C (23.3) blijft INGESCHAKELD, SV3 (23.1)
schakelt tussen INGESCHAKELD en UITGESCHAKELD volgens de set TW2;
AHS (hulpwarmtebron) regeling
AHS moet worden ingesteld met de dip-schakelaars op het moederbord (zie 10.1); AHS wordt alleen geregeld door de master-unit.
Wanneer de master-unit actief is in DHW-modus, kan AHS alleen worden gebruikt voor het verwarmen van leidingwater; wanneer
de master-unit actief is in de warmtemodus, kan AHS alleen worden gebruikt voor de warmtemodus.
1) Wanneer de AHS is ingesteld om alleen voor de warmtemodus geldig te zijn, schakelt AHS alleen in de volgende
omstandigheden in:
a. Schakel de functie BACKUPHEATER in op het bedieningspaneel;
b. Master-unit is actief in de warmtemodus. Wanneer de inlaatwater- of omgevingstemperatuur te laag is, is de temperatuur van de
wateruitvoer te hoog en wordt AHS automatisch ingeschakeld.
2) Wanneer de AHS is ingesteld om alleen voor de warmtemodus en DHW-modus geldig te zijn, schakelt AHS alleen in de
volgende omstandigheden in:
Wanneer de master-unit actief is in de warmtemodus, zijn de omstandigheden om AHS in te kunnen schakelen hetzelfde als 1);
Wanneer de master-unit actief is in de DHW modus, als T5 te laag is of wanneer de omgevingstemperatuur te laag is, is de
T5-doeltemperatuur te hoog en wordt AHS automatisch ingeschakeld.
3) Wanneer AHS geldig is en de werking van AHS wordt geregeld door M1M2. Wanneer M1M2 sluit, wordt AHS ingeschakeld.
Wanneer de master-unit actief is in DHW-modus, kan AHS niet worden ingeschakeld door M1M2 te sluiten.
TBH (tankboosterverwarming) regeling
TBH moet worden ingesteld met de dip-schakelaars op het moederbord (zie 10.1). TBH wordt alleen geregeld door de master-
unit. Zie 8.1 voor specifieke TBH-regeling.
Zonne-energieregeling
Zonne-energie wordt alleen geregeld door de master-unit. Zie 8.1 voor specifieke zonne-energieregeling.
Collector/distributeur
(niet meegeleverd)
Omloopklep
(niet meegeleverd)
Mengstation (niet meegeleverd)
SV3: mengklep (niet meegeleverd)
Automatisch ontluchtingsventiel
(niet meegeleverd)
Watermanometer
(niet meegeleverd)
Zone2 temperatuursensor van de
waterstroom (optioneel)
Radiator (niet meegeleverd)
Sontactor (niet meegeleverd)
De ruimte werkt in koel- of
warmtemodus
De ruimte werkt alleen met
warmtemodus
Extra verwarmingsbron
(niet meegeleverd)
Vloerverwarmingscircuit
(niet meegeleverd)
P_c: Zone2 buitencirculatiepomp
(niet meegeleverd)
1.
2.
3.
4.
5.
.
5.1
8.4. Volumevereiste van de balanstank
OPMERKING
LET OP
4/6kW 8/10/12/14/16kW
21
2
5.3
1
7
3
4
5.4
5.5
5.1
5.2
6
8
9
12
11
10
1
4
5.4
5.5
6
9
11
10
3
7
8
12
2
5.3
4/6 kW met back-upverwarming
4/6 kW zonder back-upverwarming
8~16 kW zonder back-upverwarming 8~16 kW met back-upverwarming
9.2. Belangrijkste componenten
9.2.1 Hydraulische module
Code Toelichting
Resterende lucht in het watercircuit wordt automatisch uit het
watercircuit verwijderd.
Biedt extra verwarmingscapaciteit wanneer de
verwarmingscapaciteit van de warmtepomp door een zeer lage
buitentemperatuur onvoldoende is. Beschermt ook de externe
waterleidingen tegen bevriezing.
Houdt de watersysteemdruk in evenwicht.
/
4 temperatuursensoren bepalen de water- en
koelmiddeltemperatuur op verschillende punten in het watercircuit.
5.1-T2B; 5.2-T2; 5.3- T1(optioneel) 5.4-TW_out; 5.5-TW_in
/
Detecteert het waterdebiet om de compressor en waterpomp te
beschermen bij onvoldoende waterloop.
Circuleert water door het watercircuit.
Voer warmte van het koelmiddel af naar het water.
/
Voorkomt overmatige waterdruk door bij 3 bar te openen en het
water af te voeren uit het watercircuit.
1
2
3
4
5
6
Assemblage-unit
Automatisch ontluchtingsventiel
Back-upverwarming
Expansievat
Koelgasleiding
Temperatuursensor
Koelvloeistofleiding
Stroomschakelaar
Pomp
Platenwarmtewisselaar
Wateruitlaatleiding
Overdrukklep
Waterinlaatleiding
7
8
9
10
11
12 /
22
8/10 kW
Hoofdbesturingskaart
van hydraulische module
Moederbord van het
warmtepompsysteem (PCB B)
Moederbord van het
warmtepompsysteem (PCB B)
4/6 kW
Hoofdbesturingskaart
van hydraulische module
Hoofdbesturingska
art van de
omvormermodule
(PCB A)
Hoofdbesturingska
art van de
omvormermodule
(PCB A)
9.3 Elektronische besturingskast
Opmerking: de afbeelding is alleen ter referentie, bekijk het werkelijke product.
23
12/14/16 kW (1-fasig)
Hoofdbesturingskaart van hydraulische module
Hoofdbesturingskaart
van hydraulische module
Moederbord van het warmtepompsysteem (PCB B)
Hoofdbesturingskaart
van de omvormermodule
(PCB A)
9.3.1 Hoofdbesturingskaart van hydraulische module
Filterbord (PCB C) (op de achterkant van het PCB B, alleen voor 3-fasige modellen)
12/14/16 kW (3-fasig)
Moederbord van het warmtepompsysteem (PCB B)
Hoofdbesturingskaart
van de omvormermodule
(PCB A)
24
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
145
2 3
22
CN25
6
CN29
CN40
CN41
910
11
12
13
14
15
17
18
19
7 8
16
20
21
23
24
25
26
27
28
29
30
31
CN32
32
SW9
Assemblage-unitOrder Order
1
2
3
4
5
8
10
16
17
19
20
21
22
23
24
Poort voor stroomvoorziening
Digitale display
Poort voor aarde
Poort voor variabele snelheid van pompvermogensinvoer
6
25
26
27
28
DIP-schakelaar
Poort voor USB-programmering
Poort voor stroomschakelaar
Poort voor IC-programmering
Draaidipschakelaar
9
11
Poort voor de bovenste temperatuursensor van de balanstank
12
13
Poort voor de temperatuursensor van de warmwatertank
14
Poort voor de Zone 2-temperatuursensor van het uitlaatwater
Poort voor de temperatuursensor van het zonnepaneel
Poort voor variabele snelheid van pompcommunicatie
Regelpoort voor kamerthermostaat (warmtemodus)
Vermogenspoort voor kamerthermostaat
Regelpoort voor kamerthermostaat (koelmodus)
18 Poort voor smart grid (fotovoltaïsch signaal)
Poort voor smart grid (gridsignaal) 29
30
31
32
CN21 VOEDING
S3 /
DIS1
CN5 GND
CN28 POMP
CN25 DEBUG
CN4 USB
FS
T2
T2B
TW_in
TW_out
T1
CN6
CN19
CN14
27 28
1 2
3 4 15
5 6 16
7 8 17
9 21
10 22
IBH1/2_FB
IBH1
IBH2
TBH
TBH_FB
25 29
CN7
CN11
CN2
CN1
CN22
Poort Poort
Code Code
/
7S1,S2,
S4,SW9 /
CN8
CN24 Tbt1
CN16 Tbt2
CN13 T5
CN15 Tw2
15 CN18 Tsolar
CN17 POMP_BP
CN31
HT
COM
CL
CN35
SG
EVU
CN36 M1 M2
T1 T2
P Q
A B X Y E
CN30
1 2 3 4 5
6 7
9 10
26 30/31 32
11 23
12 24
13 16
14 17
18 19 20
CN41
CN40
CN42
CN29
HEAT8
HEAT7
HEAT6
HEAT5
CN32 IBH0
Poort voor temperatuursensoren van temperatuur
koelgaszijde van de binnenunit (verwarmingsmodus)
Poort voor temperatuursensoren van temperatuur
koelgaszijde van de binnenunit (koelmodus)
Poort voor temperatuursensoren van de
inlaatwatertemperatuur van de platenwarmtewisselaar
Poort voor temperatuursensoren van de
uitlaatwatertemperatuur van de platenwarmtewisselaar
Poort voor temperatuursensoren van de
watertemperatuur einduitlaat van de binnenunit
Poort voor de onderste temperatuursensor van de
balanstank
Assemblage-unit
Poort voor afstandsschakelaar
Poort voor transferbord van thermostaat
Communicatiepoort tussen de binnen- en buitenunit
Poort voor communicatie met de bedrade controller
Poort voor communicatie met de bedrade controller
Communicatiepoort tussen de binnen- en buitenunit
Poort voor interne gecascadeerde machine
Compressor run/ontdooien run
Poort voor antivries-E-verwarmingstape (extern)
Poort voor extra warmtebron
Ingangspoort voor zonne-energie
Poort voor kamerthermostaat
Poort voor SV1 (3-wegklep)
Poort voor SV2 (3-wegklep)
Poort voor Zone 2 pomp
Poort voor buitencirculatiepomp
Poort voor zonne-energiepomp
Poort voor DHW leidingpomp
Regelpoort voor hulpverwarmingstank
Regelpoort voor interne back-upverwarming 1
Poort voor SV3 (3-wegklep)
Feedbackpoort voor externe temperatuurschakelaar
(standaard verkort)
Feedbackpoort voor temperatuurschakelaar
(standaard verkort)
Regelpoort voor interne back-upverwarming 1
Gereserveerd
Regelpoort voor hulpverwarmingstank
Poort voor antivries elektrisch verwarmingstape (intern)
Poort voor antivries elektrisch verwarmingstape (intern)
Poort voor antivries elektrisch verwarmingstape (intern)
Poort voor antivries elektrisch verwarmingstape (intern)
Poort voor back-upverwarming
25
8
9
6
4
5
7
1 2 3
1 2 3
CN20
CN19
CN32
CN502
CN23
CN6
CN501
4
8
5
6
7
9
10
CN20
1
2
3
4
5
Assemblage-unit Assemblage-unit
Code
Code
6
7
8
9
10
Poort voor ventilator (CN19)
Uitgangspoort voor +12V/9V (CN20)
Compressor-aansluitpoort U
Compressor-aansluitpoort V
Compressor-aansluitpoort W Gereserveerd(CN6)
Poort voor communicatie met PCB B (CN32)
Ingangspoort L voor gelijkrichterbrug (CN501)
Ingangspoort N voor gelijkrichterbrug (CN502)
Poort voor hoge drukschakelaar (CN23)
2) PCB A, 12-16 kW, Omvormermodule
1
2
3
4
5
Assemblage-unit Assemblage-unit
Code
Code
6
7
8
9
/ /
Poort voor ventilator (CN19)
Uitgangspoort voor +12V/9V (CN20)
Compressor-aansluitpoort U
Compressor-aansluitpoort V
Compressor-aansluitpoort W
Gereserveerd(CN302)
Poort voor communicatie met PCB B (CN32)
Ingangspoort L voor gelijkrichterbrug (CN501)
Ingangspoort N voor gelijkrichterbrug (CN502)
9.3.2 1-fasig voor 4-16 kW-modellen
1) PCB A 4-10 kWOmvormermodule
Opmerking: voor 4-6 kW, 2 condensatoren
26
54
11
109
12
13
2029 28 27 21222326 25 24
1CN28
CN22
2
3CN27
678
14
15
17
18
19
16
3031323334
PE2 PE1
DISP1
CN10
CN11
CN9
CN4
CN1
CN17
CN24
CN8
CN14
CN29
CN26
CN3
CN18
CN21CN7 CN5 CN6 CN16 CN19
CN55
CN33 CN2 CN30 CN36 CN37 CN38 CN20
CN13
Assemblage-unit Assemblage-unit
Code
18
19
20
21
22
23
24
25
26
Gereserveerd (CN3)
Uitvoerpoort N, naar PCB A(CN27)
Poort voor communicatie met PCB A (CN17)
Poort voor aardedraad (PE1)
Gereserveerd (CN26)
Poort voor aardedraad (PE2)
Ingangspoort voor fasedraad (CN11)
Ingangspoort voor nuldraad (CN10)
Ingangspoort voor +12V/9V (CN24)
Poort voor hoge drukschakelaar (CN13)
Poort voor afvoertemp.sensor (CN8)
Poort voor de druksensor (CN4)
Poort voor communicatie met hydro-box-
besturingskaart (CN29)
Gereserveerd (CN20)
Gereserveerd (CN38)
27
28
29
Digitaal display (DSP1)
Poort voor aanzuigtemperatuursensor (CN1)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Code
12
11
10
14
13 30
Uitvoerpoort L naar PCB A(CN28)
Gereserveerd (CN22)
15
16
17
Poort voor lagedrukschakelaar (CN14)
Gereserveerd (CN37)
Gereserveerd (CN36)
32
31
33
34
Poort voor communicatie (gereserveerd, CN30)
Poort voor communicatie (gereserveerd, CN2)
Gereserveerd (CN55)
Poort voor elektrische expansieklep (CN33)
Gereserveerd (CN21)
Gereserveerd (CN19)
Poort voor elektrische verwarmingstape chassis
(CN16) (optioneel)
Poort voor 4-wegklep (CN6)
Poort voor SV6-klep (CN5)
Poort voor de elektrische verwarmingstape 1 compressor (CN7)
Poort voor de elektrische verwarmingstape 2 compressor (CN18)
Poort voor buitentemp.- en
condensortemp.sensor (CN9)
2) PCB B, Moederbord van het warmtepompsysteem
27
CN17
CN1
CN23
CN2
CN8
CN22
CN20
CN15
CN19
CN18
CN7
CN16
CN5
1
2
5
4
3
6
8
9
7
13
10
11
12
9.3.3 3-fasige 12/14/16 kW-modellen
1) PCB A Omvormermodule
Code
Assemblage-unit
Code
Assemblage-unit
1
Uitgangspoort voor +15 V(CN20)
Compressor-aansluitpoort W(CN19)
Compressor-aansluitpoort V(CN18)
Compressor-aansluitpoort U(CN17)
Voedingsingang poort L3(CN15)
Voedingsingang poort L2(CN7)
Ingangspoort P_out voor IPM-module(CN5)
8
Voedingsingang poort L1(CN16)
Ingangspoort P_in voor IPM-module(CN1)
Poort voor communicatie met PCB B (CN8)
PED-besturingskaart (CN22)
(CN23)
Poort voor hoge drukschakelaar
Poort voor communicatie met PCB C (CN2)
29
310
411
512
613
7
28
2
6
13
CN30
CN11
CN27
S3
CN37
CN20
CN8
CN5
CN35
CN36
S5
SW4
SW3
CN22
CN18
CN10
CN7
CN6CN4
CN53
CN9
CN24
CN28
S6
CN29
CN31
CN38
CN21
CN41 CN26
CN109
+
+
AAN
21
AAN
21
3
3
AAN
21
AAN
21
3
3
A
.
8
14
20 V
PGND
12 V
GND
.
9 V
GND1
.
2
7
9
16
.
.
.
18V
.
V i n 6
1
3
17
27
19
8
7
24
9
23
4
5
18
10 11
14
25
12
22
16
20
21
15
26
28
29
30
1
2
3
4
5
6
7
Assemblage-unit Assemblage-unit
Code
Code
9
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
Gereserveerd(CN21)
Poort voor de temp.sensor Th (CN5)
Poort voor de druksensor (CN6)
Voedingspoort van PCB C (CN41)
Poort voor aarddraad(CN38)
Poort voor de elektrische verwarmingstape 2 (CN7)
Poort voor 4-wegklep (CN18)
Gereserveerd(CN11)
8
10
11
12
13
Poort voor de elektrische verwarmingstape 1 (CN10)
Poort voor communicatie met PCB C (CN4)
Poort voor 2-wegklep 6(CN27)
26
Poort voor communicatie met de voedingsmeter (CN26)
14
27
28
29
Poort voor 2-wegklep 5(CN20)
Poort voor communicatie met PCB A (CN36)
30
Poort voor communicatie met
hydro-box-besturingskaart (CN24)
Poort voor de temp.sensor Tp (CN8)
Poort voor buitentemp.- en condensortemp.sensor
(CN9)
Digitaal display (DSP1)
DIP-schakelaar (S5, S6)
Poort voor lagedrukschakelaar (CN31)
Poort voor lagedrukschakelaar en snelle controle (CN29)
Draaiende DIP-schakelaar (S3)
Poort voor temp.sensoren (TW_out, TW_in, T1, T2,
T2B)(CN35) (Gereserveerd)
Poort voor communicatie XYE (CN28)
Sleutel voor geforceerde koeling&controle (S3,S4)
Poort voor communicatie H1H2E (CN37)
Poort voor elektrische expansieklep (CN22)
Poort voor ventilator 15 VDC voeding (CN30)
Poort voor ventilator 310 VDC voeding (CN53)
Poort voor ventilator (CN109)
2) PCB B, Moederbord van het warmtepompsysteem
29
PE1
PE2
PE3
CN202
CN201CN200CN203
CN204 CN205 CN206
CN212
CN211
CN8
CN213 CN214
CN30
2
5
4 3
6
13
12
7
8
9
10 11
14
15
1
16
PCB C 3-fasig 12/14/16 kW
3) PCB C, filterbord
Code Assemblage-unit Code Assemblage-unit
1 Voeding L2 (CN201)
Voeding L3 (CN200)
Voeding N (CN203)
Voedingspoort 310 VDC (CN212)
Gereserveerd(CN211)
Poort voor FAN-reactor (CN213)
Voedingspoort voor omvormermodule (CN214)
Aardedraad (PE3)
9 Poort voor communicatie met PCB B (CN8)
2 10 Voedingsfiltering L3 (L3’)
Voedingsfiltering L2 (L2’)
Voedingsfiltering L1 (L1’)
311
412
513 Voedingspoort voor moederbord (CN30)
Poort voor aardedraad (PE2)
Poort voor aardedraad (PE1)
Voeding L1(L1)
614
715
816
1
24
3
34
2
1
30
1
24
3
5
9.3.4 Besturingsonderdelen voor back-upverwarming (optioneel)
1-fasig 4-6 kW met back-upverwarming (1-fasig 3 kW)
Automatische thermische beveiliging
Handmatige thermische beveiliging
Contactor van back-upverwarming KM1
Contactor van back-upverwarming KM2
Code Assemblage-unit Code Assemblage-unit
1
2
3
4
5
Contactor van back-upverwarming KM3
1-fasig 8-16 kW met back-upverwarming (1-fasig 3 kW)
3-fasig 12-16 kW met back-upverwarming (1-fasig 3 kW)
1-fasig 8-16 kW met back-upverwarming (3-fasig 9 kW)
3-fasig 12-16 kW met back-upverwarming (3-fasig 9 kW)
31
1
2
11
10
12
20
onderdelen beschadigen in het watercircuit.
overmatige corrosie van de waterleidingen.
Als de installatie is voorzien van een warmwatertank (niet meegeleverd), raadpleeg dan de installatie- en gebruikershandleiding
van die tank. Als tijdens een stroom- of pompstoring geen glycol (antivriesmiddel) in het systeem zit, moet het systeem worden
geleegd (zie de onderstaande afbeelding).
De maximaal toegestane thermistorkabellengte is 20 meter. Dit is de maximaal toegestane afstand tussen de warmwatertank en
het apparaat (alleen voor installaties met een warmwatertank). De thermistorkabel die bij de warmwatertank wordt meegeleverd
is 10 meter lang. Ten behoeve van de efficiëntie raden we u aan de 3-wegklep en de warmwatertank zo dicht mogelijk bij het
apparaat te installeren.
5
4
4.2
4.1
10
FHL1 FHL2 FHLn
19
20
1
15
16
14
12
14
Modbus
16
2
1,0
33
Voorkom vervorming van leidingen van het
apparaat door overmatige kracht bij het aansluiten
van de leidingen. Vervorming van de leidingen kan
storing van het apparaat veroorzaken.
LET OP
9.4.3 Aansluiting van het watercircuit
De aansluitingen moeten worden uitgevoerd volgens de
labels op de buitenunit, ten opzichte van de waterinlaat en
-uitlaat.
Gebruik alleen schone leidingen.
houd bij het verwijderen van bramen het leidingeinde naar
beneden.
Bedek de leiding bij het insteken door een muur om
binnendringend stof en vuil te voorkomen.
Gebruik een goede schroefdraadafdichting voor het afdichten
van de aansluitingen. De afdichting moet in staat zijn om de
druk en temperatuur van het systeem te weerstaan.
bij gebruik van niet koperen metalen leidingen moet u twee
soorten materialen van elkaar isoleren om galvanische
corrosie te voorkomen.
Er kunnen problemen optreden wanneer lucht, vocht of stof in
het watercircuit komt. Houd daarom altijd rekening met het
volgende bij het aansluiten van het watercircuit:
Aangezien koper een zacht
materiaal is, moet geschikt
gereedschap worden gebruikt
voor de aansluiting van het
watercircuit. Het gebruik van
ongeschikt gereedschap leidt tot
schade aan de leidingen.
OPMERKING
Gebruik nooit Zn-gecoate onderdelen in het
watercircuit. Er kan overmatige corrosie van
deze onderdelen optreden als koperen leidingen
in het interne watercircuit van het apparaat
worden gebruikt.
Bij gebruik van een 3-wegklep in het
watercircuit. Kies bij voorkeur een 3-wegklep
type kogel voor een volledige scheiding tussen
het watercircuit voor warmleidingwater en die
van de vloerverwarming.
Bij gebruik van een 3-wegklep of een 2-wegklep
in het watercircuit. De aanbevolen maximale
omschakeltijd van de klep moet minder zijn dan
60 seconden.
Het apparaat mag alleen worden gebruiken in een
gesloten watersysteem. Toepassing in een open
watercircuit kan leiden tot overmatige corrosie van
de waterleidingen:
9.4.4 Antivriesbescherming van het watercircuit
Alle interne hydraulische onderdelen zijn geïsoleerd om
warmteverlies te beperken. Ook de veldleidingen moeten
worden geïsoleerd.
De software bevat speciale functies voor het gebruik van de
warmtepomp en de back-upverwarming (indien deze aanwezig
is) om het hele systeem te beschermen tegen bevriezing.
Wanneer de temperatuur van waterloop in het systeem daalt tot
een bepaalde waarde, zal het apparaat het water verwarmen
met behulp van de warmtepomp, elektrische verwarmingskraan
of de back-upverwarming. De antivriesbescherming schakelt
alleen uit wanneer de temperatuur toeneemt tot een bepaalde
waarde.
Bovenstaande functies beschermen het apparaat niet tegen
bevriezing in geval van een stroomstoring.
Er kan water in de stroomschakelaar komen dat niet kan worden
afgevoerd en kan bevriezen wanneer de temperatuur laag
genoeg is. De stroomschakelaar moet verwijderen en gedroogd
worden voordat het opnieuw in het apparaat kan worden
geïnstalleerd.
Verwijder de stroomschakelaar door hem linksom te
draaien.
Droog de stroomschakelaar volledig af.
OPMERKING
Droog houden
34
Ethyleenglycol en propyleenglycol zijn GIFTIG
WAARSCHUWING
OPMERKING
Tijdens het vullen kan mogelijk niet alle lucht uit het systeem verwijderd worden. Achtergebleven lucht wordt tijdens de eerste
bedrijfsuren van het systeem door automatische ontluchtingsventielen verwijderd. Het achteraf bijvullen van het water kan
nodig zijn.
De waterdruk is afhankelijk van de watertemperatuur (hogere druk bij hogere watertemperatuur). De waterdruk moet echter
te allen tijde boven de 0,3 bar blijven om het circuit luchtvrij te houden.
Het is mogelijk dat het apparaat te veel water afvoert via de overdrukklep.
De waterkwaliteit moet voldoen aan de EN 98/83 EG richtlijnen.
De gedetailleerde waterkwaliteit kan worden gevonden in EN 98/83 EG richtlijnen.
Sluit de watertoevoer aan op de vulklep en open het klep.
Zorg ervoor dat het automatische ontluchtingsventiel geopend is (minstens 2 slagen).
Vul met water tot een druk van ongeveer 2,0 bar. Verwijder lucht in het circuit zoveel mogelijk met de ontluchtingsafsluiters.
Lucht in het watercircuit kan leiden tot storing van de elektrische back-upverwarming.
9.5 Vulwater
Zet de zwarte plastic bedekking/kap
niet vast op het ontluchtingsventiel
bovenaan het apparaat wanneer het
systeem actief is. Open het
ontluchtingsventiel, draai 2 volledige
slagen linksom om het lucht uit het
systeem te laten ontsnappen.
Wanneer de unit voor lange tijd niet wordt gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de unit te allen tijde ingeschakeld is. Als u de
stroom wilt uitschakelen, moet het water in de systeemleiding volledig worden afgetapt om te voorkomen dat de unit en het
leidingsysteem wordt beschadigd door bevriezing. De stroom van de unit moet ook worden afgesloten nadat het water uit het
systeem is afgetapt.
.
LET OP
35
De vast bedrading moet worden voorzien van een hoofdschakelaar of andere vorm van onderbreking, met een
contactscheiding in alle polen, volgens de relevante lokale wet- en regelgeving. Schakel de voeding uit voordat u aansluitingen
maakt. Gebruik alleen koperdraden. Knijp nooit gebundelde kabels en zorg ervoor dat ze niet in contact komen met de
leidingen en scherpe randen. Zorg ervoor dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de aansluitklemconnectors. Alle
veldbedrading en componenten moeten worden geïnstalleerd door een erkende elektricien en voldoen aan de relevante lokale
wet- en regelgeving.
De veldbedrading moeten worden uitgevoerd volgens het met het apparaat meegeleverde aansluitschema en de onderstaande
instructies.
Zorg ervoor dat u een aparte voeding gebruikt. Gebruik nooit een voeding die gedeeld wordt met een ander apparaat.
Zorg voor aarding. Aard het apparaat niet aan een gas- of waterpijp, overspanningsafleider of telefoonaardedraad. Onvolledige
aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar (30 mA) installeert. Als dit wordt nagelaten is er kans op een elektrische schok.
Zorg ervoor dat u de benodigde zekeringen of stroomonderbrekers installeert.
WAARSCHUWING
9.7.2 Bedradingsoverzicht
De aardlekschakelaar moet een hoge snelheid type stroomonderbreker van 30 mA (<0,1 s) zijn.
OPMERKING
Deze unit is uitgerust met een omvormer. Het installeren van een faseverschuivingscondensator reduceert niet alleen het
verbeteringseffect van de voedingsfactor, maar kan ook een abnormale verhitting van de condensator veroorzaken door
hoogfrequente golven. Installeer nooit een faseverschuivingscondensator, aangezien dit kan leiden tot ongevallen.
De onderstaande afbeelding laat een overzicht zien van de benodigde veldbedrading tussen de verschillende onderdelen van de
installatie.
Zet de elektrische kabels vast met kabelbinders zoals aangegeven op de afbeelding, zodat deze niet in contact komen met de
leidingen, met name aan de hogedrukzijde.
Zorg ervoor dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de klemverbindingen.
Let er bij de installatie van de aardlekschakelaar op dat deze compatibel is met de omvormer (bestand tegen hoogfrequente
elektrische ruis) om te voorkomen dat de aardlekschakelaar onnodig wordt geopend.
Bevestig de kabels zo, dat ze niet in contact komen met de leidingen (vooral aan de hogedrukzijde).
9.7.1 Voorzorgsmaatregelen voor elektrische bedrading
9.6 Isolatie van waterleidingen
9.7 Veldbedrading
Alle (water)leidingen in het totale watercircuit moeten geïsoleerd worden om condensatie te voorkomen tijdens het koelen en
vermindering van de verwarmings-/koelcapaciteit, evenals ter preventie van bevriezing van de buitenwaterleidingen tijdens de winter.
Het isolatiemateriaal moet minimaal een brandwerendheid van B1 hebben en voldoen aan alle toepasselijke wetgeving. De dikte van
de afdichtingsmaterialen moeten minimaal 13 mm zijn met een thermische geleiding van 0,039 W/mK om bevriezing van de
buitenwaterleidingen te voorkomen.
Als de buitentemperatuur hoger is dan 30 °C en de vochtigheid hoger is dan RH 80%, moet de dikte van de afdichtmaterialen minstens
20 mm zijn om condensatie op het afdichtingsoppervlak te voorkomen.
I
1
2
5
7
8
6
4
H
25
T
D
A
K
K
K
K
J
G
E
L
L
9
B
CN11 CN7 CN30
1
A
2
B
3
X
4
Y
5
E
6
P
7
Q
8
E
9
H1
10
H2
25
HT
29
N
30
R1
31
DFT1
32
DFT2
26
R2
27
AHS1
28
AHS2
1
SL1
2
SL2
3
C
4
TBH
5
N
6
1ON
7
1OFF
8
P_o
9
N
10
11
N
12
24
3OFF
23
N
21
N
20
IBH1
19
18
13
H
14
L1
15
N
16
P_c
17
N
22
P_s
2ON
2OFF
P_d
3ON
3
M
F
C
I
37
12
435
4 5 3
2
1
1
2
3
4
5
Opening voor hoogspanningskabel
Opening voor laagspanningskabel
Afvoeropening
Wateruitlaat
Waterinlaattemperatuur
Assemblage-unit
Code
4/6 kW
8~16 kW
Apparatuur moet geaard worden.
Alle externe hoogspanningslaadstroom, als het metaal of een geaarde poort is, moet geaard worden.
Alle externe stroombelasting moet minder dan 0,2A zijn, als de enige stroombelasting groter is dan 0,2A, moet de last door
AC-schakelaar worden gecontroleerd.
AHS1" "AHS2", "A1" "A2", "R1" "R2" en "DFT1" "DFT2” klempoorten voor bedrading leveren alleen het schakelsignaal.
Zie de afbeelding van 9.7.6 voor de poortposities in het apparaat.
Expansieklep verwarmingslint, platenwarmtewisselaar verwarmingslint en stroomschakelaar verwarmingslint delen een regelpoort.
Gebruik H07RN-F voor de voedingskabel; alle kabels zijn aangesloten op hoogspanning, behalve de thermistor- en
bedieningspaneelkabel.
OPMERKING
Bevestig de bedrading zoals weergegeven in de
Installeer de draden en bevestig de afdekkap stevig, zodat deze er goed in past.
afbeelding hieronder.
39
(V)
Hz
(V) (V)
MCA
(A)
TOCA
(A)
MFA
(A)
MSC
(A)
RLA
(A)
KW FLA
(A)
OFM
1
1
1
1
14 18
-
13,50 0,10 0,50
264 25220-240 50 198
-
14,50 0,17 1,5016 19264 25220-240 50 198
-
17 19 15,50 0,17 1,50
264198 25220-240 50
12 25
-
0,10 0,50220-240 50 198 264 18 11,50
-
25 30 23,50 0,17 1,50
264198 35220-240 50
-
26 30 24,50 0,17 1,50
264198 35220-240 50
1
-
27 30 25,50 0,17 1,50
264198 35220-240 50
-
10 14 9,15 0,17 1,50
456342 16380-415 50
1
-
11 14 10,15 0,17 1,50
456342 16380-415 50
-
12 14 11,15 0,17 1,50
456342 16380-415 50
(V)
Hz Min.
(V)
Max.
(V)
MCA
(A)
TOCA
(A)
MFA
(A)
MSC
(A)
RLA
(A)
KW FLA
(A)
OFM
1
1
1
1
27 31
-
13,50 0,10 0,50
264 38220-240 50 198
-
14,50 0,17 1,5029 32264 38220-240 50 198
-
30 32 15,50 0,17 1,50
264198 38220-240 50
25 38
-
0,10 0,50220-240 50 198 264 31 11,50
-
38 43 23,50 0,17 1,50
264198 48220-240 50
-
39 43 24,50 0,17 1,50
264198 48220-240 50
1
-
40 43 25,50 0,17 1,50
264198 48220-240 50
-
23 27 9,15 0,17 1,50
456342 29380-415 50
1
-
24 27 10,15 0,17 1,50
456342 29380-415 50
-
25 27 11,15 0,17 1,50
456342 29380-415 50
1-fasig 8-16 kW en 3-fasig 12-16 kW standaard met back-upverwarming 9 kW
Systeem
6 kW
4 kW
8 kW
10 kW
12 kW
14 kW
16 kW
12 kW (3-Fas)
14 kW (3-Fas)
16 kW (3-Fas)
1-fasig 4-16 kW en 3-fasig 12-16 kW standaard met back-upverwarming 3 kW
Nominaal dwarsdoorsnede-oppervlak (mm2)
Flexibele snoeren
Kabel voor vaste bedrading
Tabel 9-1
3 0,5 en 0,75 1 en 2,5
>3 en 60,75 en 1 1 en 2,5
>6 en 10 1 en 1,5 1 en 2,5
>10 en 16 1,5 en 2,5 1,5 en 4
>16 en 25 2,5 en 4 2,5 en 6
>25 en 32 4 en 6 4 en 10
>32 en 50 6 en 10 6 en 16
>50 en 63 10 en 16 10 en 25
Nominale stroom
van apparaat: (A)
Min. Max.
Systeem Spanning
Spanning
Buitenunit
Buitenunit
Voedingspanning
Voedingspanning
Compressor
Compressor
Tabel 9-2
1-fasig 4-16 kW standaard en 3-fasig 12-16 kW standard
6 kW
4 kW
8 kW
10 kW
12 kW
14 kW
16 kW
12 kW (3-Fas)
14 kW (3-Fas)
16 kW (3-Fas)
Buitenunit Voedingspanning Compressor OFM
Systeem Spanning Hz Min. Max. MCA TOCA MFA MSC RLA KW FLA
(V) (V) (A) (A) (A) (A) (A) (A)
8 kW 41550 342 456 29 32 38
-
14,50 0,17 1,50
10 kW 380-41550 342 456 30 32 38
-
15,50 0,17 1,50
12 kW 41550 342 456 38 43 48
-
23,50 0,17 1,50
14 kW 380 -415 342 456 39 43 48
-
24,50 0,17 1,50
16 kW 1
380-415 50 342 456 40 43 48
-
25,50 0,17 1,50
12 kW (3-Fas)
380-41550 342 456 23 27 29
-
9,15 0,17 1,50
14 kW (3-Fas)
1
380-415 50 342 456 24 27 29
-
10,15 0,17 1,50
16 kW (3-Fas)
380-41550 342 456 25 27 29
-
11,15 0,17 1,50
40
De aardlekschakelaar moet een 1 hoge snelheid type van 30mA (<0,1s) zijn. Gebruik 3-aderige afgeschermde draad.
De standaardoptie van de back-upverwarming is 3 (voor 9 kW back-upverwarming). Als 3 kW of 6 kW back-upverwarming nodig is,
vraag dan een professionele installateur om de DIP-schakelaar S1 op optie 1 (voor 3 kW back-upverwarming) of optie 2 (voor 6
kW back-upverwarming) te zetten. Raadpleeg daarbij 10.1.1 FUNCTIE-INSTELLING.
Opgegeven waarden zijn maximumwaarden (zie elektrische gegevens voor exacte waarden).
VOEDING VOOR UNIT
1-fasig
L N
L N
LPS
ZEKERING
VOEDING VOOR UNIT
3-fasig
LPS
ZEKERING
L1 NL2 L3
L3
N
L2L1
VOEDING VOOR UNIT
3-fasig
LPS
ZEKERING
L1 NL2 L3
L3
N
L2L1
VOEDING VOOR UNIT
1-fasig
L N
LPS
ZEKERING
9.7.5 Verwijder kap van de schakelkast
OPMERKING
Model 4 kW 6 kW 8 kW 10 kW 12 kW 14 kW 16 kW
12 kW (3-Fas) 14 kW (3-Fas) 16 kW (3-Fas)
18 18 19 19 30 30 30 14 14 14
Bedradingsgrootte
(mm
2
)4,0 4,0 4,0 4,0 6,0 6,0 6,0 2,5 2,5 2,5
Model 8 kW 10 kW 12 kW 14 kW 16 kW
12 kW (3-Fas) 14 kW (3-Fas)
16 kW
(3-Fas)
32 32 43 43 43 27 27 27
8,0 8,0 10,0 10,0 10,0 4,0 4,0 4,0
1-fasig 8-16 kW en 3-fasig 12-16 kW standaard met back-upverwarming 9 kW (3-fasig)
Model 4 kW 6 kW 8 kW 10 kW 12 kW 14 kW 16 kW
12 kW (3-Fas) 14 kW (3-Fas) 16 kW (3-Fas)
31 31 32 32 43 43 43 27 27 27
6,0 6,0 8,0 8,0 10,0 10,0 10,0 4,0 4,0 4,0
1-fasig 4-16 kW en 3-fasig 12-16 kW standaard met back-upverwarming 3 kW (1-fasig)
1-fasig 4-16 kW standaard en 3-fasig 12-16 kW standard
MCA: Min. Circuit Amp. (A)
TOCA: Totaal Overstroom Amp. (A)
MFA: Max. Zekering Amp. (A)
MSC: Max. Starten Amp. (A)
RLA: De ingangsstroom van de compressor bij werking op de maximale frequentie onder normale
koel- of verwarmingsomstandigheden. Hz kan nominale belastingstroom bedienen. (A)
KW: Nominaal motorvermogen
FLA: Stroomsterkte bij vollast. (A)
Maximale
overbelastingsbev-
eiliging (MOP)(A)
Maximale
overbelastingsbev-
eiliging (MOP)(A)
Bedradingsgrootte
(mm
2
)
Maximale overbelast-
ingsbeveiliging
(MOP)(A)
Bedradingsgrootte
(mm
2
)
OPMERKING
LET OP
......
44
SV2
78
17
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
177 8
19 2018
SV3
2019
18
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
12
CN11
25 26
1
2345
678910
CN30CN7
27 28
29 30 31 32
SV1
5 6 16
5
6
16
CN11
25 26
1
2345
678910
CN30
CN7
27 28
29 30 31 32
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOMHT
EVU SGM1 M2
CN32
SW9
ATCO
TCO
A2
7531 A1
8642
13 16
CN11
25 26
12345
678910
CN30
CN7
27
29 30 31 32
28
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de overeenkomstige aansluitklemmen
(zie afbeelding).
Zorg ervoor dat de kabel goed vastzit.
Signaaltype regelpoort
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
Type 2
220-240 VAC
0,2
0,75
3) Voor uitschakelen op afstand:
SLUITEN: UITSCHAKELEN
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
2) Voor 3-wegklep SV1, SV2 en SV3
SLUIT AAN OP ZONNE-
ENERGIEKITINGANG
220-240 VAC
1) Voor ingangssignaal zonne-energie
De bedrading van de onderdelen is hieronder afgebeeld:
(TBH)
Controlesignaalpoort van hydraulische module: de CN11/CN7
bevat klemmen voor zonne-energie, 3-wegklep, pomp,
boosterverwarming enz.
Type 2
Voeding
Contactor
45
KM3
7 5 3 1 A1
A2
2468
KM7
7 5 3 1 A1
A2
2468
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
9
21
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
12
24
P_ d
RT1
RT1
3 15 4
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
15
3 4
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
15
3
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
15
3 4
L1
L1
L1
Er zijn afhankelijk van de toepassing 3 methoden om de thermostaatkabel aan te
sluiten (zoals beschreven in de bovenstaande afbeelding).
Methode A (Modus in. regeling)
RT kan de verwarming en koeling afzonderlijk aansturen, zoals de controller voor
4-leidings-FCU. De hydraulische module is verbonden met de externe
temperatuurcontroller, terwijl het bedieningspaneel VOOR ONDERHOUDSMONTEUR
de KAMERTHERMOSTA. op MODUS IN.:
A.1 Het apparaat gaat over in de koelmodus wanneer het apparaat een spanning
detecteert van 230 VAC tussen C en L1.
A.2 Het apparaat gaat over in de warmtemodus wanneer het apparaat een spanning
detecteert van 230 VAC tussen H en L1.
A.3 Het apparaat stopt met de ruimteverwarming of -koeling wanneer het apparaat een
spanning detecteert van 0 VAC voor beide zijden (C-L1, H-L1).
A.4 Het apparaat verlaat de koelmodus wanneer het apparaat een spanning detecteert
van 230 VAC voor beide zijden (C-L1, H-L1).
Methode B (Eén-zoneregeling)
RT geven het schakelsignaal door aan het apparaat. Bedieningspaneel VOOR
ONDERHOUDSMONTEUR stelt KAMERTHERMOSTA. in op ÉÉN ZONE:
B.1 Het apparaat schakelt zich in wanneer het apparaat een spanning detecteert van
230 VAC tussen H en L1.
B.2 Het apparaat schakelt zich uit wanneer het apparaat een spanning detecteert van 0
VAC tussen H en L1.
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Methode C
RT1 VOEDING
IN RT2 VOEDING
IN
(C)
(H)
zone1 zone2
(Dubbele zoneregeling)
(Eén-zoneregeling)
Methode B
VOEDING
IN
H
6) Voor kamerthermostaat:
C
VOEDING
IN
H
Methode A
Kamerthermostaat type 1
(hoogspanning):
Er zijn afhankelijk van de kamerthermostaat
2 optionele aansluitmethoden.
OPMERKING
(Modus in. regeling)
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de overeenkomstige aansluitklemmen (zie afbeelding).
Zorg ervoor dat de kabel goed vastzit.
Kamerthermostaat type 1 (hoogspanning): "VOEDING IN" levert de werkspanning
aan de RT, levert niet direct de spanning aan de RT-aansluiting. Poort "15 L1"
levert de 220 V spanning aan de RT-aansluiting. Poort "15 L1" sluit u aan op poort
L van de voeding van het apparaat, die een 1-fase voedingsspanning heeft.
Kamerthermostaat type 2 (laagspanning): "VOEDING IN" levert de werkspanning
aan de RT.
Voeding
DHW-leidingpomp
CN5
Signaaltype regelpoort
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
Type 2
220-240 VAC
0,2
0,75
5) Voor Pompc en DHW-leidingpomp:
Voeding
Pompc (Zone2 pomp)
46
RT1
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOMHT
EVU SG
COM
RT1
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOMHTEVU SG
COM
CN32
SW9
CN32
SW9
Er zijn afhankelijk van de toepassing 3 methoden om de
thermostaatkabel aan te sluiten (zoals beschreven in de
bovenstaande afbeelding).
Methode A (Modus in. regeling)
RT kan de verwarming en koeling afzonderlijk aansturen, zoals de
controller voor 4-leidings-FCU. De hydraulische module is
verbonden met de externe temperatuurcontroller, terwijl het
bedieningspaneel VOOR ONDERHOUDSMONTEUR de
KAMERTHERMOSTA. op MODUS IN.
A.1 Het apparaat gaat over in de koelmodus wanneer het apparaat
een spanning detecteert van 12 VDC tussen CL en COM.
A.2 Het apparaat gaat over in de warmtemodus wanneer het
apparaat een spanning detecteert van 12 VDC tussen HT en COM.
A.3 Het apparaat stopt met de ruimteverwarming of -koeling
wanneer het apparaat een spanning detecteert van 0 VDC voor
beide zijden (CL-COM HT-COM).
A.4 Het apparaat verlaat de koelmodus wanneer het apparaat een
spanning detecteert van 12 VDC voor beide zijden (CL-COM
HT-COM).
Methode B (Eén-zoneregeling)
RT geven het schakelsignaal door aan het apparaat.
Bedieningspaneel VOOR ONDERHOUDSMONTEUR stelt
KAMERTHERMOSTA. in op ÉÉN ZONE
B.1 Het apparaat schakelt zich in wanneer het apparaat een
spanning detecteert van 12 VDC tussen HT en COM.
B.2 Het apparaat schakelt zich uit wanneer het apparaat een
spanning detecteert van 0 VDC tussen HT en COM.
Methode C (Dubbele zoneregeling)
De hydraulische module is verbonden met twee
kamerthermostaten, terwijl het bedieningspaneel VOOR
ONDERHOUDSMONTEUR de KAMERTHERMOSTA. op
DUBBEL ZONE instelt:
C.1 Zone 1 schakelt zich in wanneer het apparaat een spanning
detecteert van 12 VDC tussen HT en COM, en schakelt zich uit bij
een gedetecteerde spanning van 0 VDC tussen HT en COM.
CL
HT
COM
RT1 VOEDING
IN RT2 VOEDING
IN
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN30
CN35
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOMHTEVU SG
Methode C
zone1 zone2
(Dubbele zoneregeling)
CN32
SW9
Methode CDubbele zoneregeling
De hydraulische module is verbonden met twee kamerthermostaten,
terwijl het bedieningspaneel VOOR ONDERHOUDSMONTEUR de
KAMERTHERMOSTA. op DUBBEL ZONE instelt:
C.1 Zone 1 schakelt zich in wanneer het apparaat een spanning
detecteert van 230 VAC tussen H en L1, en schakelt zich uit bij een
gedetecteerde spanning van 0 VAC tussen H en L1.
C.2 Zone 2 schakelt zich in volgens de klimaattemp.curve wanneer het
apparaat een spanning detecteert van 230 VAC tussen C en L1. Zone 2
schakelt zich uit wanneer het apparaat een spanning detecteert van 0
VAC tussen C en L1.
C.3 Het apparaat schakelt zich in wanneer het apparaat H-L1 en C-L1
detecteert als 0 VAC.
C.4 Zone 1 en Zone 2 schakelen zich beide in wanneer het apparaat
H-L1 en C-L1 detecteert als 230 VAC.
Kamerthermostaat type 2 (laagspanning):
VOEDING
IN
Methode A
CLHT
(Modus in. regeling)
VOEDING
IN
Methode B
HT
(Eén-zoneregeling)
47
KM6
7 5 3 1 A1
A2
2468
L
N
Extra warmtebron
2019
18
CN11
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
1 2 3 4 5 6 7 89 10 11 12
13 1415 1617 2122 23 24
KM4
7 5 3 1 A1
A2
2468
ATCO
TCO
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
13 16
OPMERKING
2019
18
CN11
1
2345
678910
CN7 CN30
31 32
1 2 3 4 5 6 7 89 10 11 12
13 1415 1617 2122 23 24
ONTDOOIEN-PROMPTSIGNAAL
Signaaltype regelpoort
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
Type 2
220-240 VAC
0,2
0,75
Dit gedeelte is alleen van toepassing op de basisversie. Voor de
aangepaste versie, aangezien er een interval back-upverwarming
in het apparaat zit, mag de binnenunit niet worden aangesloten op
een extra warmtebron.
WAARSCHUWING
9) Voor de uitgang ontdooisignaal:
ZEKERING
Voeding
8) Voor extra warmtebronbeheersing
Het apparaat zendt alleen een ON/OFF-signaal
naar de verwarming.
OPMERKING
Signaaltype regelpoort
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
Type 2
220-240 VAC
0,2
0,75
Voeding
7) Voor tankboosterverwarming:
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de overeenkomstige aansluitklemmen (zie
afbeelding).
Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen om spanningsontlasting te garanderen.
C.2 Zone 2 schakelt zich in volgens de klimaattemp.curve
wanneer het apparaat een spanning detecteert van 12 VDC
tussen CL en COM. Zone 2 schakelt zich uit wanneer het
apparaat een spanning detecteert van 0 V tussen CL en COM.
C.3 Het apparaat schakelt zich in wanneer het apparaat HT-COM
en CL-COM detecteert als 0 VDC.
C.4 Zone 1 en Zone 2 schakelen zich beide in wanneer het
apparaat HT-COM en CL-COM detecteert als 12 VDC.
De bedrading van de thermostaat moet overeenkomen
met de instellingen van het bedieningspaneel. Zie
10.5.6 “Kamerthermostaat”.
De voeding van de machine- en kamerthermostaat moet op
dezelfde nuldraad worden aangesloten.
Wanneer KAMERTHERMOSTA. niet op NEE staat, kan de
binnentemperatuursensor Ta niet op werkend worden ingesteld.
Zone 2 kan alleen werken in de warmtemodus. Wanneer
de koelmodus is ingesteld op het bedieningspaneel en
Zone 1 is OFF (UITGESCHAKELD), zal “CL” in Zone 2
sluiten en het systeem blijft “OFF” (UITGESCHAKELD).
Tijdens de installatie moet de thermostaatbedrading van
Zone 1 en Zone 2 correct worden uitgevoerd.
OPMERKING
48
KM2
7 5 3 1 A1
A2
2 4 6 8
CN11
25 26
1
2345
678910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
10
22
SW9
2. Wanneer EVU-signaal ingeschakeld is en het SG-signaal
uitgeschakeld is, zolang als de DHW-modus ingesteld is op geldig
en de modus ingeschakeld is, werkt de warmtepomp in
DHW-modusprioriteit. T5<T5S-2, de TBH is ingeschakeld,
T5≥T5S+3, de TBH is uitgeschakeld.
3. Het apparaat werkt normaal wanneer het EVU-signaal
uitgeschakeld en het SG-signaal ingeschakeld is.
1. Wanneer het EVU-signaal en het SG-signaal ingeschakeld zijn, zolang
als de DHW-modus ingesteld is op geldig, werkt de warmtepomp in
DHW-modusprioriteit en de temperatuur van de DHW-modus wordt
ingesteld op 70⁰C, T5<69 ⁰C, de TBH is ingeschakeld, T5≥70⁰C, de
TBH is uitgeschakeld.
SMART GRID
92 03 32
25 26 27 28
31
7
1211
9 01
18
8
7
5
4222 32
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4 3 2 1
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOMHTEVU SG
CN32
11) Voor smart grid:
op PCB om het SG- en EVU-signaal als volgt aan te sluiten:
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de overeenkomstige
aansluitklemmen (zie afbeelding).
Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen om spanningsontlasting te
garanderen.
Signaaltype regelpoort
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
Type 2
220-240 VAC
0,2
0,75
Voeding
10) Voor buitencirculatiepomp P_o:
Signaaltype regelpoort
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Bedradingsgrootte (mm2)
Type 1
220-240 VAC
0,2
0,75
4. Wanneer het EVU-signaal en het SG-signaal uitgeschakeld zijn,
werkt het apparaat zoals hieronder. Het apparaat werkt niet in de
DHW-modus en de TBH en desinfecteerfunctie zijn ongeldig. De
maximale looptijd voor koelen/verwarmen is "SG RUNNING TIME",
dan wordt het apparaat uitgeschakeld.
akelaar 0
Fabrieksin-
stelling
akelaar akelaar
Fabrieksin-
stelling
Fabrieksin-
stelling
1/1=IBH (Drie-fase
controle)
Zie het
elektrisch
aangestu-
urde
aanslu-
itschema
Zie het
elektrisch
aangestu-
urde
aanslu-
itschema
Zie het
elektrisch
aangestu-
urde
aanslu-
itschema
Starten van
pompo na 24
uur zal
ongeldig zijn
Starten van
pompo na 24
uur zal geldig
zijn
IBH voor
DHW=geldig
IBH voor
DHW=ongeldig
50
10.4 De circulatiepomp
De relaties tussen de opvoerhoogte en de nominale waterstroom, de PMW-return en de
nominale waterstroom worden in de onderstaande grafiek weergegeven.
Hefhoogte van pomp
max. snelheid
max.
min. snelheid
H (m)
PMW-return (%)
Q (m3/u)
GEVAAR
Schakel de voeding uit voordat u aansluitingen maakt.
Controleer het volgende na de installatie van het apparaat en voordat u de stroomonderbreker inschakelt:
VeldbedradingZorg ervoor dat de veldbedrading tussen het lokale voedingspaneel en apparaat en kleppen/ventielen
(indien van toepassing), het apparaat en kamerthermostaat (indien van toepassing), het apparaat en de warmwatertank,
en het apparaat en de back-upverwarmingsset zijn aangesloten volgens de instructies beschreven in "9.7 Veldbedrading”,
het aansluitschema en de lokale wet- en regelgeving.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen Controleer of de zekeringen of de lokaal geïnstalleerde beveiligingen van
het formaat en het type zijn die in 14 "Technische specificaties" staan vermeld. Zorg ervoor dat zekeringen of
veiligheidsvoorzieningen niet worden omzeild.
Stroomonderbreker van back-upverwarming: Vergeet niet de schakelaar van de back-upverwarming in de schakelkast in te
schakelen (dit is afhankelijk van het type back-upverwarming). Zie het aansluitschema.
Stroomonderbreker van de boosterverwarming: Vergeet niet de stroomonderbreker van de boosterverwarming in te
schakelen (alleen van toepassing voor modellen met een optionele warmwatertank).
Aardbedrading:Zorg ervoor dat de aardedraden goed zijn aangesloten en dat de aardklemmen goed vastzitten.
Interne bedrading:Controleer de schakelkast visueel op losse aansluitingen of beschadigde elektrische componenten.
Montage: Controleer of het apparaat goed is gemonteerd om abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van het apparaat.
Beschadigde apparatuur: Controleer de binnenkant van het apparaat op beschadigde componenten of platgedrukte
leidingen.
Koelmiddellekkage: Controleer de binnenkant van het apparaat op koelmiddellekkage. Neem contact op met uw lokale
dealer bij koelmiddellekkage.
Voedingsspanning: Controleer de voedingsspanning op het lokale voedingspaneel. De spanning moet overeenkomen met
die op het identificatielabel van het apparaat.
Ontluchtingsventiel:Zorg ervoor dat het ontluchtingsventiel geopend is (minstens 2 slagen).
Afsluitkleppen:Zorg ervoor dat de afsluitkleppen volledig open staan.
Q (m3/u)
Het regelgebied is inbegrepen tussen de curves van de
maximale en minimale snelheid.
Beschikbare externe statische druk versus debiet Beschikbare externe statische druk versus debiet
90 90
85 85
80 80
75 75
70 70
65 65
60
55 60
50 55
45 50
40 45
35 40
30 35
25 30
20 25
0,3 0,6 0,9 1,2 1,5 1,8 2,1 2,4 2,7 3 0,4 0,8 1,2 1,6 2 2,4 2,8 3,2
Q (m3/h) Q (m3/h)
4-10kW 12-16kW
(kPa)
(kPa)
De temperatuurwaarden op de bedrade controller (gebruikersinterface) zijn in °C.
1.4 PUMP_D
1.14 T5S_DISINFECT
1.19 DHWPOMP LOOPTIJD
1.20 LOOPTIJD POMP
1.21 DHW POMP DI RUN
3-WEG KLEP 1
3-WEG KLEP 2
PUMP_I
PUMP_O
PUMP_C
AAN/UIT
AAN/UIT
3-WEG KLEP 3
UIT
AAN
UIT
AAN
t
OPENEN
AANPASSEN
AKKOORD
AANPASSEN
OPWARMINGSTIJD (t_DRYUP)
LOOPTIJD (t_HIGHPEAK)
TEMP. DOWN TIME (t_DRYDOWN)
PIEKTEMP. (T_DRYPEAK)
START TIJD
AKKOORD
NEE JA
AANPASSEN
START DATUM
AKKOORD
NEE JA
Tijdens het drogen van de vloer zijn alle knoppen, behalve
tdrow pmopetmraw ed nav gnirots nee jiB .dreevitcaedeg ,
de
vloerdroogmodus uitgeschakeld wanneer de
back-upverwarming
en extra warmtebron niet
beschikbaar
zijn.
Druk op als u het drogen van de vloer wilt
uitschakelen. De volgende pagina wordt weergegeven:
14 BEGRENZING VERMOGENINVOER
14.1 MACHTSLIMIET
0
12.3 VLOER DROOGT
Het apparaat zal vloer droogt
inschakelen om 09:00 01-08-2018.
AANPASSEN
10.5.15 DEFINIEER INVOER
Instructies voor het instellen van DEFINIEER INVOER
Ga naar >VOOR ONDERHOUDSMONTEUR> 15.DEFINIEER
INVOER
AKKOORD
Gebruik om naar JA te bladeren en druk op Het
15 DEFINIEER INVOER
drogen van de vloer wordt uitgeschakeld.
De beoogde wateruitlaattemperatuur tijdens het drogen van
de vloer wordt beschreven in de onderstaande afbeelding:
15.1 M1 M2 REMOTE
NEE
15.3 Tw2 NEE
1tbT 4.51 NEE
T1S
2tbT 5.51 NEE
AANPASSEN
T_DRYPEAK
t
t_DRYUP t_HIGHPEAK t_DRYD
AANPASSEN
10.5.13 AUTO HERSTART
Met de functie AUTO HERSTART kunt u ervoor kiezen
om de instellingen van het bedieningspaneel opnieuw toe
te passen wanneer de stroom terugkeert na een
stroomstoring.
Ga naar > VOOR ONDERHOUDSMONTEUR >
10.5.16 CASCADE-INSTELLING
Hoe de CASCADE-INSTELLING in te stellen
Ga naar >VOOR ONDERHOUDSMONTEUR>16.
CASCADE-INSTELLING
16
16.1 10%
TRATSREH OTUA 31
16.2 5 MINUUT
13.1 KOEL/WARM MODUS JA
16.3 ADRES RESET 0
13.2 DHW MODUS NEE
10.5.17 HMI-ADRESET
Hoe u de HMI-ADRESET instelt
Ga naar >VOOR ONDERHOUDSMONTEUR>17. HMI-
ADRESET
AANPASSEN
De functie AUTO HERSTART past de instellingen van het
bedieningspaneel opnieuw toe op het moment van
stroomstoring. Als deze functie is uitgeschakeld, wordt het
apparaat niet automatisch opnieuw gestart na een
stroomstoring.
10.5.14 BEGRENZING VERMOGENINVOER
Instructies voor het instellen van de BEGRENZING
VERMOGENINVOER
Ga naar > VOOR ONDERHOUDSMONTEUR> 14.
BEGRENZING VERMOGENINVOER 17 HMI-ADRESET
17.1 HMI INSTEL. MASTER
17.2 HMI ADRES VOOR BMS 1
17.3 STOP BIT 1
58
AANPASSEN
15 DEFINIEER INVOER
15.6 Ta
15.7 Ta-adj
15.8 SOLAR INV.
15.9 F-PIJPLENGTE
15.10 RT/Ta_PCB
HMI
-2
NEE
<10m
NEE
15 DEFINIEER INVOER
15.11 POMP_I STILLE MODUS
15.12 DFT1/DFT2 ONTDOOI
NEE
15.2 SMATRGRID
13. AUTO HERSTART
8
I t
T t tE
DH I t DHW
N I t t
DH R RITEIT I t DHW t t
PUMP_D I t DHW
WA WATER IN t DHW t t
t t t t
t t t
t
t t t
t
t_INTERVAL_DHW t t t DHW
t t
t
H_
H_ t t t
t
t
H_D
t t t t t
t t
T5S_DISINFECT
t t t
t t t
_DI_H HTE
_DI t t
_DH _R t
t t
DH R RITEIT
_DH
I t DHW t t
DHWPOMP LOOPTIJD
DHW POMP DI RUN
1.20 LOOPTIJD POMP DHW
I DHW
_DI A
I t
t t t
H_
t t
IN t t
t t t t
t t t t
t_INTERVA
t t t t
t t t t
t t t t
t t t t
E
t t t
t
E
De verschilwaarde tussen Twout en T5 in de DHW-modus
30
50
0
6
65
65
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0 0 0 0
0 0
0 0
0
60
30
20
0,5
30
20
30
61
12.4 t_DRYUP
De dag van verwarming tijdens het drogen van de vloer
8 4 15 1 DAG
12.5 t_HIGHPEAK 5 3 7 1 DAG
12.6 t_DRYD
De dag met een lagere temperatuur tijdens het drogen
van de vloer 5 4 15 1 DAG
12.7 T_DRYPEAK 45 30 55 1 °C
12.8 START TIJD De starttijd van het drogen van de vloer 00:00 23:30 1/30 u/min
12.9 START DATUM De startdatum van het drogen van de vloer 1/1/2000 31/12/2099 1/1/2001 d/m/j
13.1 1 0 1 1 /
13.2 1 0 1 1 /
14.1
BEGRENZING
VERMOGENINVOER
Het type stroomingangsbeperking, 0=NEE,
1~8=TYPE 1~8
0 0 8 1 /
15.1 M1 M2
0=REMOTE AAN/UIT, 1=TBH AAN/UIT, 2=AHS AAN/UIT
0 0 2 1 /
15.2 SMART GRID
0=NEE, 1=JA
0 0 1 1 /
15.3 Tw2
0=NEE, 1=JA
0 0 1 1 /
15.4 Tbt1
0=NEE, 1=JA
0 0 1 1 /
15.5 Tbt2
0=NEE, 1=JA
0 0 1 1 /
15.6 Ta
0=NEE, 1=JA
0 0 1 1 /
15.7 10 1
15.8 SOLAR INV. 0 0 2 1 /
15.9 0 0 1 1 /
15.10 RT/Ta_PCB 0 0 1 1 /
16.1 PER_START 10 10 100 10 %
16.2 TIME_ADJUST Aanpassingstijd van optellen en verwijderen van units 5 1 60 1 MIN
16.3 ADDRES RESET FF 0 15 1 /
17.1 HMI INSTEL.
0=MASTER, 1=SLAVE
0 0 1 1 /
17.2 HMI ADRES VOOR BMS 1 1 16 1 /
1 1 2 1 /
AUTO HERSTART
DHW MODUS
AUTOM. HERSTARTEN
KOEL/WARM MODUS
De huidige
datum
Uur: de
huidige tijd
uur +1, op het
Minuut:00
van de vloer
De beoogde piektemperatuur van de waterloop tijdens het
drogen van de vloer
0=NEE, 1=CN18Tsolar, 2=CN11SL1SL2
15.11 POMP_I STILLE MODUS 0=NEE, 1=JA 1
1
0 0 1 /
0 0 1 /
15.12 DFT1/DFT2 DFT1/DFT2 poortfunctie: 0=ONTDOOI 1=ALARM
17.3 STOP BIT HMI stop bit
15.12 DFT1/DFT2 ALARM-functie is alleen geldig met IDU softwareversie hoger dan V99.
OPMERKING
-
71
1. Een sterke wind of orkaan heeft ervoor gezorgd dat de ventilator
in de tegenovergestelde richting heeft gedraaid. Verander de
richting van het apparaat of maak een beschutting om de ventilator
te beschermen tegen (zeer) harde wind.
2. De ventilatormotor is kapot en moet worden vervangen.
Storing van DC-ventilator
1. Controleer of de voedingsingang in het beschikbare bereik is.
2. Schakel het apparaat diverse keren snel uit en in. Laat het
apparaat langer dan 3 minuten uitgeschakeld dan ingeschakeld.
3. Het circuitdefectgedeelte van het moederbord is defect. Vervang
de hoofd-PCB.
Spanningsbescherming
1. De druksensorconnector zit los. Sluit hem opnieuw aan.
2. Druksensorstoring; vervang de sensor.
Druksensorstoring
Zie P0
Lagedrukbescherming in koelen
Pe0,6 kwam 3 keer voor in
een uur
Zie H6
H6 werd 10x in 2 uur
weergegeven
1. De EEprom-parameter is fout, schrijf de EEprom-gegevens
opnieuw.
2. EEprom-chiponderdeel is kapot en moet worden vervangen.
3. Het modulebord van de omvormer is defect en moet worden
vervangen.
Storing van omvormermodule
EE-prom
1. Het systeem heeft onvoldoende koelmiddel. Vul opnieuw met de
juiste hoeveelheid koelmiddel.
2. Bij de verwarmingsmodus of SWW-modus is de
warmtewisselaar buiten vuil of iets blokkeert het oppervlak. Reinig
de warmtewisselaar buiten of verwijder de blokkade.
3. De waterstroom is te laag in de koelmodus. Verhoog de
waterstroom.
4. De elektrische expansieklep is vergrendeld of de
wikkelconnector zit los. Tik-tik de klepbehuizing en sluit de
connector aan en koppel hem los. Herhaal dit proces meerdere
keren om ervoor te zorgen dat de klep goed werkt.
Lagedrukschakelaarbescherming
72
1. Dezelfde reden als P1.
2. Voedingsspanning van het apparaat is laag; verhoog de
spanning naar het benodigde bereik.
Overbelastingsbeveiliging van
de compressor.
Warmtemodus, DHW-modus:
1. De waterloop is laag; watertemperatuur is hoog, of er lucht zit in
het watersysteem. Ontlucht.
2. De waterdruk is lager dan 0,1 Mpa; vul het water bij voor een
waterdruk van 0,15~0,2 Mpa.
3. Te veel koelmiddel gebruikt. Vul opnieuw met de juiste
hoeveelheid koelmiddel.
4. De elektrische expansieklep is vergrendeld of de
wikkelconnector zit los. Tik-tik de klepbehuizing en sluit de
connector aan en koppel hem los. Herhaal dit proces meerdere
keren om ervoor te zorgen dat de klep goed werkt. Installeer de
wikkeling op de juiste SWW-modus: Watertankwarmtewisselaar is
kleiner. Koelmodus:
1. De deksel van de warmtewisselaar is niet verwijderd. Verwijder
deze.
2. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt geblokkeerd.
Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de obstructie.
Hogedrukschakelaarbescherming
1. Dezelfde reden als P1.
2. TW_out temperatuursensor zit los. Sluit hem opnieuw aan.
3. T1 temp.sensor zit los. Sluit hem opnieuw aan.
4. T5 temp.sensor zit los. Sluit hem opnieuw aan.
Hoge afvoertemperatuur
bescherming.
Bescherming tegen hoge
koelmiddeluitlaattemp. van de
condensor.
1. De deksel van de warmtewisselaar is niet verwijderd. Verwijder
deze.
2. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt geblokkeerd.
Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de obstructie.
3. Er is niet genoeg ruimte is rondom het apparaat voor
warmtewisseling.
4. De ventilatormotor is kapot en moet worden vervangen.
73
DC-generatrix
laagspanningsbeveiliging
1. Controleer de voeding.
2. Als de voeding, het led-lichtje en de PN-spanning (als deze 380
V is) in orde zijn, betreft het meestal een probleem met het
moederbord. Als het led-lichtje niet brandt, koppel de voeding los,
controleer de IGBT, controleer de dioxides; als de spanning onjuist
is, is de omvormerkaart beschadigd en moet deze worden
vervangen.
3. Als de IGBT in orde is, betekent dit de omvormerkaart goed
werkt; als de gelijkrichterbrug onjuist is, controleer dan de brug
(dezelfde werkwijze als voor IGBT: koppel de voeding los,
controleer of de dioxides beschadigd zijn).
4. Meestal als F1 optreedt wanneer de compressor start, kan het
een probleem met het moederbord zijn. Als F1 optreedt wanneer
de ventilator start, kan dit komen door de omvormerkaart.
Bescherming van temperatuur
transducermodule te hoog
1. Voedingsspanning van het apparaat is laag; verhoog de
spanning naar het benodigde bereik.
2. De ruimte tussen de apparaten is te nauw voor warmtewisseling.
Vergroot de ruimte tussen de apparaten.
3. De warmtewisselaar is vuil of het oppervlak wordt geblokkeerd.
Maak de warmtewisselaar schoon of verwijder de obstructie.
4. De ventilator werkt niet. De ventilatormotor of ventilator is kapot
en moet worden vervangen.
5. Waterdebiet is te laag door lucht in het systeem of er is geen
voldoende opvoerhoogte. Ontlucht en selecteer de pomp opnieuw.
6. Sensor waterafvoertemperatuur is los of gebroken, sluit opnieuw
aan of vervang door een nieuwe.
PED PCB-storing
1. Wacht 5 minuten na het uitschakelen van de stroom en
schakel de stroom weer in. Kijk vervolgens of de stroom kan
worden hersteld;
2. Als de stroom niet kan worden hersteld, verwijder de
PED-veiligheidsplaat, schakel de stroom opnieuw in en kijk of
deze kan worden hersteld;
3. Als de stoom niet kan worden hersteld, moet het
IPM-modulebord worden vervangen.
Modulebeveiliging
DC-generatrix
laagspanningsbeveiliging
DC-generatrix
hoogspanningsbeveiliging
P6
MCE-storing
Nulsnelheidbeveiliging
Snelheidsverschil >15 Hz
beveiliging tussen de voor- en
achterkant klok
Snelheidsverschil >15 Hz
beveiliging tussen de werkelijke
en ingestelde snelheid
74
1. Controleer de druk van het warmtepompsysteem.
2. Controleer de faseweerstand van de compressor.
3. Controleer aansluitvolgorde van de U, V, W-voedingsleidingen
tussen de omvormerkaart en de compressor.
4. Controleer de aansluitingen van de L1, L2, L3-voedingsleidingen
tussen de omvormerkaart en het filterbord.
5. Controleer de omvormerkaart.
75
14 TECHNISCHE SPECIFICATIES
14.1 Algemeen
1-fasig 1-fasig 1-fasig 3-fasig
4/6 kW 8/10 kW 12/14/16 kW
Zie de technische gegevens
12/14/16 kW
Nominale capaciteit
Afmetingen HxBxD
Verpakkingsgrootte HxBxD
Gewicht (zonder back-upverwarming)
Nettogewicht
Brutogewicht
Aansluitingen
waterinlaat/-uitlaat G1"BSP G5/4"BSP G5/4"BSP G5/4"BSP
slangnippel
8L
8 bar
watergekoeld watergekoeld watergekoeld watergekoeld
Aantal snelheden Variabele snelheid Variabele snelheid Variabele snelheid Variabele snelheid
3 bar
+12~+65°C
koeling
Bedrijfsbereik - luchtzijde
verwarming
+5~+25 °C
-25~35°C
koeling -5~43°C
Warmleidingwater
door warmtepomp -25~43°C
14.2 Elektrische specificaties
1-fasig 4/6/8/10/12/14/16 kW 3-fasig 12/14/16 kW
Standaardmodel (voeding via het apparaat)
Voeding 220-240 V~ 50 Hz 380-415 V 3N~ 50 Hz
Nominale bedrijfsstroom
Back-upverwarming
Voeding
9.7.4 “Vereisten van veiligheidsvoorzieningen”
9.7.4 “Vereisten van veiligheidsvoorzieningen”
Nominale bedrijfsstroom
Waterafvoer
Expansievat
hoeveelheid
Maximale
bedrijfsdruk (MWP)
Pomp
Type
Bedrijfsbereik - waterzijde
verwarming
Overdrukklep
watercircuit
Brutogewicht
Gewicht (back-upverwarming moet geïntegreerd zijn in het apparaat)
Nettogewicht
718×1295×429 mm 865×1385×526 mm 865×1385×526 mm 865×1385×526 mm
86 kg 105 kg 129 kg 144 kg
107 kg 132 kg 155 kg 172 kg
134 kg
91 kg 110 kg 149 kg
160 kg
112 kg 137 kg 177 kg
1375*885*475 mm 1465*1035*560 mm 1465*1035*560 mm 1465*1035*560 mm
76
15 INFORMATIE-SERVICE
1) Controle van het gebied
Voordat er wordt begonnen aan de werkzaamheden op systemen die brandbare koelmiddelen bevatten, moeten veiligheidscontroles
worden uitgevoerd om het risico op ontsteking tot een minimum te beperken. Voor reparaties aan het koelmiddelsysteem moeten de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen voordat er wordt begonnen aan de werkzaamheden aan het systeem.
2) Werkprocedure
Werkzaamheden moeten middels een gecontroleerde procedure worden uitgevoerd om het risico op de aanwezigheid van brandbaar
gas/damp tijdens het werk tot een minimum te beperken.
3 Algemeen werkgebied
Alle onderhouds- en ander personeel dat werkzaam is in de omgeving moeten instructies ontvangen over de aard van het werk dat zal
worden uitgevoerd. Werkzaamheden in besloten ruimten moet worden vermeden. Het gebied rond het werkgebied moet worden
afgezet. Zorg ervoor dat de omstandigheden in het gebied veilig zijn gemaakt door middel van controle op de aanwezigheid van
brandbare materialen.
4) Controleren op aanwezigheid van koelmiddel
Het werkgebied moet voor en tijdens het werk worden gecontroleerd met een geschikte koelmiddeldetector, zodat de monteur zich
bewust is van een mogelijk brandbare omgevingslucht. Zorg ervoor dat de gebruikte lekdetectieapparatuur geschikt is voor gebruik met
brandbare koelmiddelen, dus vonkvrij, goed afgesloten of intrinsiek veilig.
5) Aanwezigheid van een brandblusser
Als heet werk wordt uitgevoerd op koelapparatuur of bijbehorende onderdelen, moet passende brandblusapparatuur voorhanden zijn.
Houd een poederblusser of CO2-brandblusser in de buurt van het vulgebied.
6) Geen ontstekingsbronnen
Personen die werkzaamheden uitvoeren op een koelmiddelsysteem waarbij leidingen met brandbaar koelmiddel (of waar koelmiddel in
heeft gezeten) worden blootgelegd, mogen nooit op zodanige wijze ontstekingsbronnen gebruiken dat dit kan leiden tot brand- of
explosiegevaar. Alle mogelijke ontstekingsbronnen, waaronder het roken van sigaretten, moeten zo ver mogelijk uit de buurt worden
gehouden van de locatie waar installatie-, reparatie-, verwijderings- en afvoerwerkzaamheden plaatsvinden, waarbij brandbaar
koelmiddel mogelijk vrijkomt in het omliggend gebied. Voorafgaand aan de werkzaamheden, moet het gebied rondom de apparatuur
worden geïnspecteerd om brand- of ontstekingsgevaren uit te sluiten. VERBODEN TE ROKEN-borden moeten zichtbaar worden
aangebracht.
7) Geventileerd gebied
Zorg ervoor dat het gebied in de open lucht is of goed geventileerd is voordat u in het systeem breekt of werkzaamheden verricht.
Een zekere mate van ventilatie moeten worden aangehouden tijdens de werkzaamheden. De ventilatie moet al het vrijgekomen
koelmiddel veilig verspreiden en bij voorkeur naar de buitenlucht afvoeren.
8) Controle van koelapparatuur
Vervangende elektrische componenten moeten geschikt zijn voor hun beoogde doel en de juiste specificatie hebben. De
onderhoudsrichtlijnen van de fabrikant moeten te allen tijde worden nageleefd. Neem bij twijfel contact op met de technische
ondersteuning van de fabrikant. De volgende controles moeten worden toegepast op installaties die brandbare koelmiddelen gebruiken.
9) Controle van elektrische apparaten
Voorafgaand aan de reparatie en onderhoud aan elektrische componenten moeten veiligheidscontroles en
componenteninspectieprocedures worden uitgevoerd. Bij een storing die de veiligheid in gevaar kan brengen, mag er geen elektrische
voeding op het circuit worden aangesloten tot de storing naar tevredenheid is verhopen. Als de storing niet meteen kan worden
verholpen maar een verdere werking noodzakelijk is, moet een passende tijdelijke oplossing worden gebruikt. Dit zal worden gemeld
aan de eigenaar van de apparatuur zodat alle partijen op de hoogte zijn.
Deze voorafgaande veiligheidscontroles omvatten:
De laadhoeveelheid is conform de grootte van de ruimte waarin de koelmiddelhoudende onderdelen zijn.
De ventilatiemachines en -uitlaten werken naar behoren en vormen geen.
Indien een indirect koelcircuit wordt gebruikt, moeten de secundaire circuits worden gecontroleerd op de aanwezigheid van
koelmiddel; de markering van de apparatuur blijft zichtbaar en leesbaar.
Markeringen en borden die onleesbaar zijn moeten worden vervangen.
Koelpijp of -componenten moeten worden geïnstalleerd op een plaats waar het onwaarschijnlijk is dat ze worden blootgesteld aan
een substantie die componenten met koelmiddel kan aantasten, tenzij de componenten zijn gemaakt van materialen die inherent
bestand zijn tegen corrosie of voldoende beschermd zijn tegen corrosie.
Dat condensatoren worden ontladen: dit moet op een veilige manier gebeuren om vonkvorming te voorkomen.
Ervoor zorgen dat er geen onder spanning staande componenten en bedrading bloot komen te liggen tijdens het vullen, afpompen,
doorspoelen of ontluchten van het systeem.
Dat er een continuïteit van aarding is.
77
11) Reparatie van intrinsiek veilige componenten
Zorg ervoor dat de permanente inductieve of capacitieve belasting op het circuit niet hoger is dan de toelaatbare spanning en
stroomsterkte voor de gebruikte apparatuur. Intrinsiek veilige componenten zijn de enige typen waaraan gewerkt kan worden in de
aanwezigheid van een brandbare omgevingslucht. De testapparatuur moet de juist spanning hebben. Vervang componenten alleen met
componenten die door de fabrikant zijn voorgeschreven. Andere onderdelen kunnen gelekt koelmiddel ontsteken dat zich in de
omgevingslucht bevindt.
12) Bedrading
Controleer of de bedrading niet onderhevig is aan slijtage, corrosie, overmatige druk, trillingen, scherpe randen of andere nadelige
milieueffecten. Bij de controle moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen van veroudering of continue trillingen van bronnen
zoals compressoren of ventilatoren.
13) Detectie van brandbare koelmiddelen
In geen geval mogen potentiële ontstekingsbronnen worden gebruikt bij het zoeken naar of detectie van koelmiddellekken. Een
halide-lekzoeklamp (of andere detectoren met een niet-afgeschermde vlam) mogen niet worden gebruikt.
14) Lekdetectiemethoden
De volgende lekdetectiemethoden zijn aanvaardbaar voor systemen die brandbare koelmiddelen bevatten. Elektronische lekdetectoren
moeten worden gebruikt om brandbare koelmiddelen te detecteren, maar de gevoeligheid is mogelijk niet afdoende of moet opnieuw
worden gekalibreerd (detectieapparatuur moet worden gekalibreerd in een koelmiddelvrij gebied). Zorg ervoor dat de detector geen
potentiële ontstekingsbron is en geschikt is voor het koelmiddel. Lekdetectieapparatuur moet op een LFL-percentage van het
koelmiddel worden ingesteld en worden gekalibreerd aan de hand van het gebruikte koelmiddel en het passend gaspercentage
(maximaal 25%) wordt bevestigd. Lekdetectievloeistoffen zijn geschikt voor gebruik met de meeste koelmiddelen, maar het gebruik van
schoonmaakmiddelen met chloor moet worden vermeden omdat de reactie van chloor met het koelmiddel de koperen leidingen kan
corroderen. Als een lek vermoed wordt, moeten alle niet-afgeschermde vlammen verwijderd of gedoofd worden. Wanneer een
koelmiddellek vastgesteld wordt dat hard moet worden gesoldeerd, moet alle koelmiddel uit het systeem worden afgepompt, of worden
geïsoleerd (met behulp van afsluitkleppen) in een deel van het systeem dat ver verwijderd is van het lek. Het systeem moet zowel voor
als tijdens het hard solderen worden doorgespoeld met zuurstofvrije stikstof (OFN).
15) Verwijdering en evacuatie
Conventionele procedures moeten worden toegepast bij het onderbreken van het koelcircuit voor reparatie- of andere doeleinden. Met
oog op brandgevaar is het is echter belangrijk om de beste praktijken te volgen. De volgende procedures moeten worden nageleefd:
Verwijder het koelmiddel (afpompen);
Spoel het systeem door met inert gas;
Evacueer;
Spoel opnieuw door met inert gas;
Open het circuit door snijden of solderen.
a) Bij het repareren van afgedichte componenten moet voor het verwijderen van deksels enz. alle elektrische voeding zijn losgekoppeld
van de apparatuur waaraan zal worden gewerkt. Als elektrische voeding absoluut noodzakelijk is tijdens het onderhoud van de
apparatuur, moet een permanente vorm van lekdetectie worden geplaatst bij het meest kritieke punt om te waarschuwen voor een
mogelijk gevaarlijke situatie.
b) Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de onderstaande punten om ervoor te zorgen dat de behuizing tijdens de
werkzaamheden aan elektrische componenten niet dusdanig wordt gewijzigd dat het beschermingsniveau negatief wordt beïnvloed. Dit
omvat schade aan kabels, een buitensporig aantal aansluitingen, aansluitklemmen die niet volgens de originele specificaties zijn
gemaakt, schade aan verzegelingen, onjuiste montage van kabeldoorvoeren enz.
10) Reparatie van afgedichte componenten
Zorg ervoor dat de apparatuur stevig is gemonteerd.
Zorg ervoor dat afdichtingen of afdichtingsmaterialen niet dusdanig aangetast of beschadigd zijn dat ze het binnendringen van
brandbare omgevingslucht niet meer voorkomen. Vervangende onderdelen moeten voldoen aan de specificaties van de fabrikant.
Het gebruik van siliconenkit kan de effectiviteit van sommige lekdetectieapparatuur negatief beïnvloeden. Intrinsiek veilige
componenten hoeven niet te worden geïsoleerd voordat u eraan werkt.
OPMERKING
Het koelmiddel moet worden afgepompt naar de daarvoor bestemde opvangcilinders. Het systeem moet worden gespoeld met OFN om
het apparaat veilig te stellen. Dit proces moet mogelijk meerdere keren herhaald worden.
Perslucht of zuurstof mogen niet worden gebruikt voor deze taak.
Het doorspoelen wordt gedaan door het vacuüm in het systeem te breken met OFN en door te gaan met vullen tot de bedrijfsdruk is
bereikt, om vervolgens naar de omgevingslucht te ventileren en tot slot een vacuüm te trekken. Dit proces moet worden herhaald tot er
geen koelmiddel meer in het systeem zit.
Wanneer de laatste vulling van OFN wordt toegepast, zal het systeem zich ontluchten tot aan de atmosferische druk om de
werkzaamheden mogelijk te maken.
Dit proces is absoluut noodzakelijk wanneer er hard-soldeerwerkzaamheden moeten worden verricht op de leidingen.
Zorg ervoor dat de uitlaat van de vacuümpomp zich niet in de buurt van ontstekingsbronnen bevindt en dat er genoeg ventilatie is.
78
18) Labeling
De apparatuur moet worden voorzien van een label dat aangeeft dat deze geen koelmiddel meer bevat en buiten bedrijf is gesteld. Het
label moet gedateerd en getekend worden. Zorg ervoor dat apparatuur is voorzien van labels die aangeven dat de apparatuur brandbaar
koelmiddel bevat.
19) Afpompen
Bij het verwijderen van koelmiddel uit een systeem, voor onderhoud of buitenbedrijfstelling, is het een aanbevolen goede praktijk om
alle koelmiddelen veilig te verwijderen.
Zorg bij het overbrengen van koelmiddel naar cilinders ervoor dat alleen geschikte koelmiddelcilinders worden gebruikt. Zorg ervoor dat
er voldoende cilinders beschikbaar zijn voor de totale hoeveelheid koelmiddel in het systeem. Alle gebruikte cilinders zijn speciaal
bedoeld en moeten gelabeld worden voor het afgepompte koelmiddel (oftewel, speciale cilinders voor het afpompen van koelmiddel).
Cilinders moeten worden voorzien van een overdrukklep en bijbehorende afsluitkleppen die goed werken.
Lege koelmiddelcilinders moeten worden afgevoerd en, indien mogelijk, worden gekoeld voor vóór het afpompen.
De afpompapparatuur moet in goed staat verkeren, met een set van gebruiksinstructies voorhanden, en geschikt zijn voor het afpompen
van brandbare koelmiddelen. Bovendien moet een set van goed werkende, gekalibreerde weegschalen beschikbaar zijn.
Slangen moeten voorzien worden van goed werkende, lekvrije sluitkoppelingen. Controleer voordat u de afpompunit gebruikt of deze
goed werkt, goed is onderhouden en dat bijbehorende elektrische componenten afgedicht zijn om ontsteking van eventueel vrijgekomen
koelmiddel te voorkomen. Raadpleeg de fabrikant bij twijfel.
Het afgepompte koelmiddel moet worden teruggebracht naar de leverancier in de juiste cilinder en met een WTN-document (“Waste
Transfer Note”) dat alle relevante gegevens van de overdracht bevat. Vermeng geen koelmiddelen in de afpompunits en vooral niet in
de cilinders.
Zorg bij het verwijderen van de compressor of compressorolie ervoor dat ze zijn afgevoerd tot een acceptabel niveau zodat er geen
brandbaar koelmiddel in de smeerolie overblijft. Het afvoerproces moeten worden uitgevoerd voordat de compressor naar de
leveranciers wordt teruggebracht. Alleen de elektrische verwarming naar de compressorbehuizing mag worden gebruikt om dit proces
te versnellen. Olie moet op een veilige manier uit een systeem worden afgevoerd.
20) Vervoer, markering en opslag voor apparaten
Vervoer van apparatuur met brandbare koelmiddelen volgens de vervoersvoorschriften.
De markering van apparatuur met borden volgens de lokale voorschriften.
De verwijdering van apparatuur met brandbare koelmiddelen volgens de nationale voorschriften.
Opslag van apparatuur/toestellen.
De opslag van de apparatuur moet gebeuren volgens de instructies van de fabrikant.
Opslag van verpakte (onverkochte) apparatuur.
Opslagverpakkingsbescherming moet op een dusdanige manier worden toegepast dat mechanische schade aan de apparatuur in de
verpakking niet leidt tot koelmiddellekkage.
Het maximumaantal onderdelen dat gezamenlijk mag worden opgeslagen wordt bepaald door de lokale voorschriften.
17) Buitenbedrijfstelling
Voordat deze procedure wordt uitgevoerd, is het noodzakelijk dat de monteur volledig en op gedetailleerde wijze vertrouwd is met de
apparatuur. De aanbevolen beste praktijk is dat alle koelmiddel veilig wordt afgepompt. Voordat de taak wordt uitgevoerd moet een
monster worden genomen van de olie en het koelmiddel.
Voor het geval dat analyse vereist is voorafgaand aan het hergebruik van het afgepompte koelmiddel. De beschikbaarheid van
elektrische voeding is noodzakelijk voordat aan de taak wordt begonnen.
a) Raak vertrouwd met de apparatuur en zijn werking.
b) Isoleer het systeem elektrisch
c) Zorg voor het uitvoeren van de procedure ervoor dat:
Mechanische afhandelingsapparatuur beschikbaar is voor afhandeling van koelmiddelcilinders, indien.
Alle persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn en correct worden gebruikt.
Het afpompproces te allen tijde onder toezicht staat van een deskundige.
De afpompunits en -cilinders voldoen aan de passende normen.
Vermijd kruisverontreiniging van verschillende koelmiddelen tijdens het vullen van de apparatuur. Om de hoeveelheid koelmiddel in
slangen of leidingen tot een minimum te beperken, moet u ervoor zorgen dat ze zo kort mogelijk worden gehouden.
Cilinders moeten rechtop staan.
Zorg ervoor dat het koelmiddelsysteem geaard is voordat u het systeem vult met koelmiddel.
Label het systeem wanneer het is opgeladen (indien dit nog niet is gebeurd).
U moet er nadrukkelijk voor zorgen dat het koelsysteem niet overmatig wordt gevuld.
De druk van het systeem moet eerst worden getest met OFN voordat het wordt gevuld. Het systeem moet na het vullen en voor
inbedrijfstelling worden getest op lekken. Een aanvullende lektest moet worden uitgevoerd voordat de locatie wordt verlaten.
d) Zuig het koelmiddelsysteem af, indien mogelijk.
e) Als een vacuüm niet mogelijk is, maak dan een spruitstuk zodat het koelmiddel uit de verschillende delen van het systeem kan
worden verwijderd.
f) Zorg ervoor dat de cilinder op de weegschaal staat voor het afpompen.
g) Start de afpompunit en gebruik deze volgens de instructies van de fabrikant.
h) Vul de cilinders niet overmatig. (niet meer dan 80% van de totale cilinderinhoud).
i) Overschrijd niet de maximale bedrijfsdruk van de cilinder, zelfs niet tijdelijk.
j) Wanneer de cilinders correct zijn gevuld en het proces is voltooid, moet u ervoor zorgen dat de cilinders en de apparatuur snel van de
locatie worden verwijderd en alle afsluitkleppen op de apparatuur zijn gesloten.
k) Het afgepompte koelmiddel mag niet worden gebruikt in een ander koelmiddelsysteem, tenzij het wordt gezuiverd en gecontroleerd.
16) Vulprocedures
Naast de conventionele vulprocedures moeten de volgende voorschriften worden nageleefd:
BIJLAGE A:
koelmiddelcyclus
Uitlaat
Inlaat
Koeling
Verwarming
20
21
Item Item
Omschrijving Omschrijving
Compressor Koelmiddelinlaat (vloeistofleiding) temp.sensor
Koelmiddeluitlaat (gasleiding) temp.sensor
Wateruitlaat temp.sensor
Waterinlaat temp.sensor
Automatisch ontluchtingsventiel
Expansievat
Circulatiepomp
Drukventiel
Y-filter
Hogedrukschakelaar
Lagedrukschakelaar
Druksensor
Capillair
Luchtzijde van de warmtewisselaar
Elektronische expansieklep
Elektromagnetische terugslagklep
Zeef
Back-upverwarming (optioneel)
Stroomschakelaar
Verbrandingsgassensor
Buitentemperatuursensor
Warmtewisselaar waterzijde (Platenwarmtewisselaar)
Verdampingssensor voor verwarming
(condensorsensor voor koeling)
Gasvloeistofscheider
4-wegklep
XT3
XT3
Naar de verwarmingstape
van afvoeropening
8/10 kW
Naar de verwarmingstape van afvoeropening
4/6 kW
BIJLAGE B:
Breng de E-verwarmingstape aan bij de afvoeropening (door de klant)
Breng verwarmingstape aan bij de afvoeropening naar de XT3-draadkoppeling.
XT3
XT3
Naar de verwarmingstape
van afvoeropening
12/14/16 kW (1-fasig)
BIJLAGE C:
De afbeelding is alleen ter referentie, raadpleeg het werkelijke product.
De spanning van de E-verwarmingstape mag niet hoger zijn dan 40 W/200 mA, voedingsspanning 230 VAC.
OPMERKING:
Naar de verwarmingstape
van afvoeropening
12/14/16 kW (3-fasig)
16125300002999 V.H
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88

Kaysun Aquantia PRO Monobloc Handleiding

Type
Handleiding