HP EliteBook Revolve 810 G3 Base Model Tablet Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Gebruikershandleiding
© Copyright 2015 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel, Celeron, Centrino en Pentium
zijn handelsmerken van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. AMD is een
handelsmerk van Advanced Micro Devices, Inc.
SD Logo is een handelsmerk van zijn eigenaar.
Java is een handelsmerk van Sun
Microsystems, Inc. in de Verenigde Staten.
Microsoft en Windows zijn in de Verenigde
Staten gedeponeerde handelsmerken van de
Microsoft-bedrijvengroep.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en diensten
staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen
aansprakelijkheid voor technische fouten,
drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie: januari 2015
Artikelnummer van document: 780916-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Voor deze computer kan bijgewerkte en/of
apart aangeschafte hardware en/of een dvd-
station vereist zijn om de software van
Windows 7 te installeren. Zo kunt u volledig
gebruikmaken van de functionaliteit van
Windows 7. Raadpleeg
http://windows.microsoft.com/en-us/
windows7/get-know-windows-7 voor meer
informatie.
Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding
naar
http://www.hp.com/support en selecteer
uw land. Selecteer Drivers & Downloads en
volg de instructies op het scherm.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden of
anderszins gebruiken van een softwareproduct
dat vooraf op deze computer is geïnstalleerd,
bevestigt u dat u gehouden bent aan de
voorwaarden van de HP EULA (End User
License Agreement). Als u niet akkoord gaat
met deze licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om volledige restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid van uw verkoper.
Voor verdere informatie of om een volledige
restitutie van de aankoopprijs van de computer
te verzoeken, kunt u contact opnemen met uw
verkoper.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de computer
beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te
blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet
wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht
materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken
die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of
Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Welkom ........................................................................................................................................................ 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer .................................................................................................................. 4
Rechterkant ........................................................................................................................................................... 4
Linkerkant .............................................................................................................................................................. 6
Beeldscherm .......................................................................................................................................................... 7
Bovenkant .............................................................................................................................................................. 9
Touchpad ............................................................................................................................................. 9
Lampjes ............................................................................................................................................. 10
Toetsen .............................................................................................................................................. 11
Onderkant ............................................................................................................................................................ 12
Achterkant ........................................................................................................................................................... 14
3 Verbinding maken met een netwerk .............................................................................................................. 15
Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................................................. 15
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken .................................................... 15
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen ...................................... 16
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................. 16
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ............................................................. 16
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken .................................................. 17
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 17
Gebruikmaken van een internetprovider ....................................................................... 17
WLAN configureren ......................................................................................................... 18
Draadloze router configureren ....................................................................................... 18
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................................ 18
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) ....................................................... 19
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................................... 20
SIM-kaart plaatsen en verwijderen ................................................................................ 21
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................................................... 22
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ..................................................... 22
Verbinding maken met een bekabeld netwerk (alleen bepaalde modellen) ..................................................... 22
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................................ 22
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten ..................................................... 24
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................................. 24
v
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ..................................................................................... 24
Werken met Touchpad en Touchpadbewegingen ............................................................................ 24
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................................ 25
Tikken .............................................................................................................................. 25
Schuiven .......................................................................................................................... 26
In- en uitzoomen met twee vingers ............................................................................... 26
Tikken met twee vingers ................................................................................................ 27
Draaien (alleen bepaalde modellen) .............................................................................. 27
Toetsenbord gebruiken ....................................................................................................................................... 28
Sneltoetsen herkennen ..................................................................................................................... 28
Toetsenblokken gebruiken ............................................................................................................... 30
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 30
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .................................... 31
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok ..... 31
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ...................................................... 31
5 Multimedia ................................................................................................................................................. 32
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken ......................................................................... 32
Audio .................................................................................................................................................................... 32
Luidsprekers aansluiten .................................................................................................................... 32
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................................ 32
Hoofdtelefoons en microfoons aansluiten ....................................................................................... 33
Audiofuncties op de computer controleren ...................................................................................... 33
Webcam ............................................................................................................................................................... 33
Video .................................................................................................................................................................... 34
DisplayPort ........................................................................................................................................ 34
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream Transport ........... 35
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een optionele
hub) ................................................................................................................................. 35
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een
ingebouwde hub) ............................................................................................................ 35
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................. 37
Computer uitschakelen ....................................................................................................................................... 37
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................................... 38
Standen voor energiebesparing gebruiken ...................................................................................... 38
Intel Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen) ............................................ 38
Slaapstand activeren en beëindigen .............................................................................. 38
Hibernationstand activeren en beëindigen .................................................................... 39
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ....................................... 39
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand .................................... 39
vi
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................................... 40
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................................ 40
Accucontrole gebruiken .................................................................................................. 40
Acculading weergeven .................................................................................................... 40
Accuwerktijd maximaliseren .......................................................................................... 41
Omgaan met een lage acculading .................................................................................. 41
Een lage acculading herkennen ................................................................... 41
Problemen met een lage acculading verhelpen .......................................... 41
Accu plaatsen of verwijderen ......................................................................................... 42
Accu plaatsen ............................................................................................... 42
Accu verwijderen .......................................................................................... 42
Accuvoeding besparen .................................................................................................... 43
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen) ............... 43
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) ................ 43
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen) ............. 43
Externe netvoeding gebruiken ......................................................................................................... 43
Netvoedingsadapter testen ............................................................................................ 44
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 45
Geheugenkaartlezers gebruiken ......................................................................................................................... 45
Een geheugenkaart plaatsen ............................................................................................................ 45
Geheugenkaart verwijderen ............................................................................................................. 46
USB-apparaat gebruiken ..................................................................................................................................... 46
USB-apparaat aansluiten .................................................................................................................. 47
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................................ 47
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................................. 48
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................................. 48
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................ 49
Schijfeenheden hanteren .................................................................................................................................... 49
Vaste schijven gebruiken ..................................................................................................................................... 49
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen) ...................................................... 50
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen ................................................................................... 51
De onderhoudsklep verwijderen .................................................................................... 51
De onderhoudsklep terugplaatsen. ............................................................................... 52
Harde schijf vervangen of upgraden ................................................................................................ 53
De vaste schijf verwijderen ............................................................................................. 53
Harde schijf installeren ................................................................................................... 55
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................ 56
Schijfopruiming gebruiken ............................................................................................. 56
vii
9 Beveiliging .................................................................................................................................................. 57
Computer beveiligen ........................................................................................................................................... 57
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................................... 58
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................................... 58
Wachtwoorden instellen in Computer Setup .................................................................................... 59
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................................ 59
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ......................................................................... 60
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ....................................................................... 61
DriveLock-wachtwoord instellen ................................................................................... 62
DriveLock-wachtwoord invoeren ................................................................................... 63
DriveLock-wachtwoord wijzigen .................................................................................... 63
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................................. 63
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken ............................................................... 64
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ................................................... 64
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen .................................................. 65
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................................... 65
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................................ 65
Essentiële beveiligingsupdates installeren ........................................................................................................ 66
HP Client Security Manager gebruiken ................................................................................................................ 66
Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................................. 67
10 Onderhoud ................................................................................................................................................ 68
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ...................................................................................................... 68
Computer schoonmaken ..................................................................................................................................... 70
Reinigingsprocedures ....................................................................................................................... 71
Scherm reinigen (All-in-One's of notebooks) ................................................................. 71
Zijkanten of deksel reinigen ........................................................................................... 71
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ....................................................................... 71
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren ............................................................................... 72
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................................. 72
11 Back-up en herstel ..................................................................................................................................... 73
Herstelmedia en back-ups maken ...................................................................................................................... 73
Richtlijnen .......................................................................................................................................... 73
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator ....................................................................... 74
Herstelschijven maken ................................................................................................... 74
Een back-up maken van uw gegevens ............................................................................................. 74
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................................... 75
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................................ 75
f11 herstelprogramma's gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................... 76
viii
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken ..................................................................... 77
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) ....................................................... 78
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................................. 78
Computer Setup starten ................................................................................................................... 78
Navigeren en selecteren in Computer Setup .................................................................................... 78
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen ......................................................................... 79
BIOS bijwerken .................................................................................................................................. 80
BIOS-versie bepalen ....................................................................................................... 80
BIOS-update downloaden ............................................................................................... 80
MultiBoot gebruiken ............................................................................................................................................ 81
Opstartvolgorde van apparaten ....................................................................................................... 81
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen .......................................................................................... 82
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup .................................................. 82
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt .......................................... 82
MultiBoot Express instellen ............................................................................................ 83
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ....................................................................... 83
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................... 83
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden ...................................... 84
13 Ondersteuning ........................................................................................................................................... 85
Contact opnemen met de ondersteuning ........................................................................................................... 85
Labels ................................................................................................................................................................... 86
14 Specificaties ............................................................................................................................................. 87
Ingangsvermogen ................................................................................................................................................ 87
Omgevingsvereisten ............................................................................................................................................ 88
Bijlage A Reizen met of transporteren van computer ......................................................................................... 89
Bijlage B Problemen oplossen ......................................................................................................................... 90
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen .............................................................................................. 90
Problemen oplossen ............................................................................................................................................ 90
De computer kan niet worden ingeschakeld .................................................................................... 90
Het computerscherm is leeg ............................................................................................................. 90
De software werkt niet goed ............................................................................................................ 91
De computer staat aan maar reageert niet ...................................................................................... 91
De computer is ongewoon warm ...................................................................................................... 91
Een extern apparaat werkt niet ........................................................................................................ 92
De draadloze netwerkverbinding werkt niet .................................................................................... 92
ix
Bijlage C Elektrostatische ontlading ................................................................................................................ 93
Index ............................................................................................................................................................. 94
x
1Welkom
Nadat u de computer hebt geregistreerd en ingesteld, raden wij de volgende stappen aan om optimaal te
profiteren van uw slimme investering:
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u verbinding
kunt maken met internet. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 15 voor meer informatie.
Uw antivirussoftware bijwerken: bescherm uw computer tegen schade door virussen. De software is
vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 65 voor meer
informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 24 voor aanvullende informatie.
Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer geïnstalleerde
software.
Selecteer Start > Alle programma's. Voor meer informatie over het gebruik van software die bij de
computer is geleverd, raadpleegt u de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn
verstrekt bij de software, of staan op de website van de fabrikant.
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken. Zie
Back-up en herstel op pagina 73.
1
Informatie zoeken
U heeft Installatie-instructies al gebruikt om de computer in te schakelen en deze handleiding op te zoeken.
Gebruik de volgende tabel voor het vinden van hulpmiddelen met productinformatie, uitleg en meer.
Hulpmiddelen Informatie over
Poster Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
Help en ondersteuning
Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land.
Selecteer Drivers & Downloads en volg de instructies op
het scherm.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Wereldwijde ondersteuning
Ga naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html voor ondersteuning in uw taal.
Online chatten met een HP technicus
Telefoonnummers voor ondersteuning
Locaties van HP servicecentra
HP website
Ga voor toegang tot de nieuwste handleiding naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land.
Selecteer Drivers & Downloads en volg de instructies op
het scherm.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
Handleiding voor veiligheid en comfort
Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding en
gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Beperkte garantie*
Als u toegang wilt krijgen tot deze handleiding, selecteert
u Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen > Garantiegegevens
weergeven.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische handleidingen
op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door HP een gedrukte versie
van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de garantie niet in drukvorm wordt
verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, USA
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italy
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie over
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden op het
servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld.
(2)
Aan-uitknop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/
uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: Als u op de aan/uit-knop drukt en deze
ingedrukt houdt, gaan niet-opgeslagen gegevens verloren.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
OPMERKING: bij bepaalde modellen is de voorziening Intel®
Rapid Start Technology ingeschakeld in de fabriek. Rapid Start
Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te
activeren als die zich in een inactieve toestand bevindt. Zie
Standen voor energiebesparing gebruiken op pagina 38 voor
meer informatie.
Meer informatie over de instellingen voor energiebeheer:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer.
(3) Rotatievergrendelknop Vergrendelt de schermstand van het scherm in de modus
Liggend of Staand.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: Als u wisselt tussen de notebook- en
tabletconfiguratie, verandert het computerscherm met behulp
van de functie Automatisch draaien automatisch naar verticaal
of horizontaal. Als u het scherm in de huidige stand wilt
vergrendelen, verschuift u de rotatievergrendelknop.
(4)
Volumeknop Hiermee wordt het volume van de luidspreker op de tablet
geregeld.
Als u het volume van de luidspreker wilt verlagen, drukt u
op de -zijde van de knop.
Als u het volume van de luidspreker wilt verhogen, drukt u
op de +-zijde van de knop.
(5) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(6)
Micro-SD-geheugenkaartlezer Hiermee worden optionele geheugenkaarten gelezen die
informatie opslaan, beheren, delen of openen.
Ga als volgt te werk om een kaart te plaatsen:
Houd de kaart met het etiket naar boven en de aansluitingen
richting het slot, plaats de kaart in het slot en druk de kaart naar
binnen tot deze stevig vastzit.
Ga als volgt te werk om een kaart te verwijderen:
Druk de kaart naar binnen totdat deze er uitgaat.
(7)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding,
een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een kabel
van een televisietoestel aansluiten. Ook kunt u hierop de
microfoon van een optionele headset aansluiten. Deze ingang
biedt geen ondersteuning voor optionele apparaten met
uitsluitend een microfoon.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het
risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie
over veiligheid. Als u toegang wilt krijgen tot deze
gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: Zorg dat de apparaatkabel een connector met
vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon) als audio-
in (microfoon) ondersteunt.
(8)
Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
Rechterkant 5
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat wanneer u de computer gebruikt.
(2) Luidspreker Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Beeldscherm
Uw computer kan dienst doen als een standaardnotebook, maar kan ook gedraaid worden in een
tabletconfiguratie, zodat u gebruik te maken van de mogelijkheden van een aanraakscherm met een groot
aantal apps.
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat de scharnieren van het scherm in notebookstand beschadigd raken,
mag het scherm niet linksom gedraaid worden en mag de draaihandeling niet geforceerd worden.
Beeldscherm 7
Uw notebook wijzigen in een tablet
1. Draai het beeldscherm 180 graden met de wijzers van de klok mee tot het scherm naar achteren is
gericht.
VOORZICHTIG: Om schade aan de scharnieren van het beeldscherm te voorkomen, roteert u het
beeldscherm in de notebookconfiguratie niet tegen de wijzers van de klok in.
2. Klap het beeldscherm naar beneden op het toetsenbord.
Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit om de tablet weer te wijzigen in een notebook.
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's (wireless
wide area networks).
(2) Omgevingslichtsensor Hiermee wordt de helderheid van het beeldscherm automatisch
aangepast aan het licht in uw omgeving.
(3) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(4) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(5) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(6) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken. Sommige
modellen bieden de mogelijkheid van videovergaderingen en online
chat door middel van videostreams.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
Als u informatie zoekt over het gebruik van de webcam, selecteert u
Start > Alle programma's > Communicatie en chatten > HP
Webcam.
(7) Windows-knop Hiermee keert u terug naar het startscherm.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie over uw
land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Als u toegang wilt krijgen tot deze gebruikershandleidingen,
selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(2) Touchpadzone Hiermee kunt u de cursor verplaatsen en onderdelen op het
scherm selecteren of activeren.
OPMERKING: Het touchpad ondersteunt ook veegbewegingen
vanaf de rand.
(3) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(4) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
Bovenkant 9
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. Met het toetsenbord kunt u nu
alleen hoofdletters typen.
(2)
Lampje voor Geluid uit
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(3)
Lampje Geluid uit van microfoon
Oranje: Het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
Uit: Het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
(4)
Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie,
zoals een draadloosnetwerkmodule en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor
draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
(5) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(6) Touchpadlampje
Aan: Het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de num
lock-toets, de esc-toets of de b-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3)
Windows-knop Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd
die wordt aangegeven door het pictogram in de
rechterbovenhoek van de toets.
(6)
Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
Bovenkant 11
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Onderpaneel Bevat de vaste schijf, het slot voor de LAN-module, het
slot voor de WWAN-module (alleen bepaalde modellen) en
het slot voor de geheugenmodule.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is goedgekeurd
voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie
die verantwoordelijk is voor de regelgeving met
betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in
uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer
reageert. Als er na het vervangen van de module een
waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de
functionaliteit van de computer te herstellen. Neem
vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de
ondersteuning.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u
de computer gebruikt.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(3)
NFC-antenne (Near Field Communication) Met HP TouchZone kunt u draadloos verbinding maken,
communiceren en overdrachten uitvoeren van gegevens/
informatie naar en vanaf uw NFC-compatibele (Near Field
Communication) apparaten.
(4) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(5)
Ontgrendeling voor het afdekplaatje van de
accu
Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
Onderkant 13
Achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
RJ-45-netwerkconnector met lampjes Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
Groen (links): Het netwerk is aangesloten.
Oranje (rechts): er vindt activiteit plaats in het
netwerk.
(2)
USB 3.0-poort Hierop kan een optioneel USB-apparaat, zoals een
toetsenbord, een muis, een externe schijfeenheid,
een printer, een scanner of een USB-hub worden
aangesloten.
zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 46 voor
informatie over de verschillende types USB-poorten.
(3)
Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de
computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(4)
DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor
of projector, aan op het apparaat.
(5)
USB 3.0-oplaadpoort (met stroomvoorziening) Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat
aansluiten, zoals een toetsenbord, muis, externe
schijf, printer, scanner of USB-hub. Via standaard-
USB-poorten worden niet alle USB-apparaten
opgeladen of ze worden opgeladen met een lage
bedrijfsstroom. Sommige USB-apparaten moeten
worden gevoed en vereisen het gebruik van een poort
met eigen voeding.
OPMERKING: Via de USB-oplaadpoorten kunnen
ook bepaalde typen mobiele telefoons en MP3-
spelers worden opgeladen, zelfs wanneer de
computer uit staat.
zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 46 voor
informatie over de verschillende types USB-poorten.
(6) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(7)
Lampje van de netvoedingsadapter
Wit: de netvoedingsadapter is aangesloten en
de accu is opgeladen.
Oranje: de netvoedingsadapter is aangesloten
en de accu wordt opgeladen.
Uit: de computer werkt op gelijkstroomvoeding.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot miljoenen
websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer aansluiten op
LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken (WLAN) of WLAN’s genoemd) op
kantoor, thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, cafés, hotels en universiteiten.
In een draadloos netwerk communiceert de computer met een draadloze router of een draadloos
toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless Wide-
Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt maken.
Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met zendmasten voor
mobiele telefonie), die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN) opzetten
om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers, telefoons,
printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met
andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar
bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer informatie over de
technologie voor draadloze communicatie. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help
en ondersteuning.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie of toets voor draadloze
communicatie (in dit hoofdstuk ook wel knop voor draadloze communicatie genoemd).
Voorzieningen van het besturingssysteem
Verbinding maken met een draadloos netwerk 15
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen
U kunt apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen met de knop voor draadloze
communicatie of met HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: een computer kan een knop of schakelaar voor draadloze communicatie hebben, of een toets
voor draadloze communicatie op het toetsenbord. De term "knop voor draadloze communicatie" verwijst in
deze handleiding naar alle types bedieningselementen voor draadloze communicatie.
U schakelt apparaten voor draadloze communicatie als volgt uit in HP Connection Manager:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram HP Connection Manager in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
- of -
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager en klik daarna
op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager is een centrale locatie voor het beheer van uw apparaten voor draadloze
communicatie, een interface om verbinding te maken met internet via HP mobiel breedband, en een interface
voor het verzenden en ontvangen van SMS-berichten (tekstberichten). Met HP Connection Manager kunt u de
volgende apparaten beheren:
WLAN-apparaat (wireless local-area network)/Wi-Fi
WWAN-apparaat (Wireless Wide Area Network)/apparaat voor HP mobiel breedband
Bluetooth
HP Connection Manager biedt informatie en berichten over de verbindingsstatus en de energiestatus, en stelt
u in staat om gegevens te bekijken over uw SIM-kaart en om sms-berichten te verzenden en te ontvangen.
Statusinformatie en meldingen worden weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
U opent Connection Manager als volgt:
Klik op het pictogram van HP Connection Manager op de taakbalk.
- of -
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager.
Zie de helpfunctie van de HP Connection Manager software voor meer informatie.
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een of twee
lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie (wit) wanneer u de
computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze
communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze
communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het
lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
16 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met een
netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Als u meer informatie wilt, opent u Help en ondersteuning door Start > Help en ondersteuning te selecteren.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat uit andere
computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: de begrippen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik van
draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en accessoires,
en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een draadloze router,
waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, printer en bestanden
kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact op met
een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De internetprovider
helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel waarmee u de computer met
voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang tot
internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 17
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge snelheid
via een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw internetprovider
na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten op
internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig heeft bij het configureren van een draadloze router, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze communicatie
eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de router. Als de
computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen en vervolgens via uw
draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is
het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals cafés en luchthavens, zijn
mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot,
beperkt u uw netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten onbeveiligde
signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk zijn
verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel software- als
hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
18 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens die via
het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Als u meer informatie wilt, opent u
Help en ondersteuning door Start > Help en ondersteuning te selecteren.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het lampje
voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u op de knop
voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Klik op het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer een WLAN-netwerk waarmee u verbinding wilt maken.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Voer de code in en klik vervolgens op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het bereik van
een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt u op
Netwerkcentrum openen, en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te
maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
5. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang de
WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of vaste
obstakels zoals wanden en vloeren.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet vanaf
meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel
breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel aanbieder van mobiele netwerkdiensten
genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie (telecomprovider). De dekking
voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie.
Als uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de diensten van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te houden met
internet, e-mail te versturen of contact te leggen met uw bedrijfsnetwerk, zelfs als u onderweg bent of
buiten het bereik van een Wi-Fi hotspot.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel
breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de accuruimte van de computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber
identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over het netwerk. Bij
sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is
geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP mobiel breedband die bij uw
computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan ook een afzonderlijke SIM-kaart
verstrekken, los van de computer.
Raadpleeg voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart het gedeelte
SIM-kaart
plaatsen en verwijderen op pagina 21 in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de diensten van een aanbieder van
mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel breedband dat bij de
computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen
bepaalde regio's/landen).
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Zet de computer uit.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed vastzit.
OPMERKING: De SIM in uw computer kan er iets anders uitzien dan op de afbeelding in dit onderdeel.
OPMERKING: Bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de computer
moet worden geplaatst.
8. Breng de accu opnieuw aan.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voeding weer aan.
10. Sluit de externe apparaten weer aan.
11. Zet de computer aan.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze vervolgens
uit het slot.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 21
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten geven
locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van fysieke
kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Toetsenbord
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk (alleen bepaalde
modellen)
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis (in plaats van draadloos
werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig.
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
22 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of op een
router.
OPMERKING: als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat de
ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk (alleen bepaalde modellen) 23
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het scherm
navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunt u gebruiken op het
TouchPad van uw computer of op een touchscreen (alleen bepaalde modellen).
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoets- of hotkeyfuncties op het toetsenbord waarmee u
veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te schaffen)
externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan
uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen. U
kunt ook demonstraties van Touchpadbewegingen bekijken.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Selecteer Start > Apparaten en printers. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw
computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Werken met Touchpad en Touchpadbewegingen
Met het Touchpad kunt u over het computerscherm navigeren en de aanwijzer bedienen met behulp van
eenvoudige vingerbewegingen.
TIP: Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van een
externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Touchpadbewegingen worden niet in alle apps ondersteund.
24 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het TouchPad.
Tik met één vinger in het TouchPad-gebied om een selectie te maken. Dubbeltik op een item om het te
openen.
Cursorbesturing gebruiken 25
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts.
In- en uitzoomen met twee vingers
Door twee vingers naar buiten of naar binnen te bewegen, kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het gebied van de TouchPad en ze daarna van elkaar
af te bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
26 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Tikken met twee vingers
Als u met twee vingers tikt, kunt u menu-opties van een object op het scherm selecteren.
OPMERKING: Als u tikt met twee vingers voert u dezelfde actie uit als met het rechtsklikken met de muis.
Plaats twee vingers op de touchpadzone en druk om het optiemenu voor het geselecteerde object weer
te geven.
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Plaats uw linker wijsvinger in de TouchPad-zone. Gebruik vervolgens de wijsvinger van uw rechterhand
om een draaiende beweging te maken van twaalf uur naar drie uur. Voor een omgekeerde draaiing
beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
Cursorbesturing gebruiken 27
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Via het toetsenbord kunt u met de actietoetsen en hotkeys ook specifieke functies
uitvoeren.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw toetsenbord
andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit gedeelte worden
beschreven.
Sneltoetsen herkennen
Een hotkey is een combinatie van de fn-toets (2) en ofwel de esc-toets (1) of een van de functietoetsen (4).
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f1 Hiermee past u het beeldscherm aan op omgevingsverlichting.
fn+f2 Hiermee wordt het venster Energiebeheer weergegeven.
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het beeldscherm
en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies te
beperken.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een
monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn+f4 drukt,
overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de
monitor tegelijk.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Sneltoetscombinatie Beschrijving
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van
de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere apparaten die
beeldgegevens van de computer ontvangen.
fn+f5 Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
fn+f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Dempt of herstelt de microfoon.
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit.
OPMERKING: Het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
fn+f12 Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een draadloze
verbinding tot stand wilt brengen, moet er een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Toetsenbord gebruiken 29
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt bovendien een optioneel extern
numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(2) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok functioneert
niet als er op de computer een extern toetsenbord of een extern
toetsenblok is aangesloten.
(5) Ingebed numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt
als een extern numeriek toetsenblok.
Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die
wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de
toets.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn+num lk
om het toetsenblok uit te schakelen.
OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern toetsenbord
of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het ingebedde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie.
Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer het
toetsenblok is ingeschakeld:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel of niet
zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-
toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer
branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Toetsenbord gebruiken 31
5Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor het
afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of terugspoelen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer van HP kunt u muziek-cd’s afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-inhoud van
internet (inclusief radio) streamen, audio opnemen, of audio en video mixen om multimedia te maken. Om uw
luisterervaring te verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-uitgang)
op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de computer. Pas
eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
volumeknoppen;
sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
volumetoetsen.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid. Als u toegang wilt krijgen tot deze gebruikershandleidingen,
selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
32 Hoofdstuk 5 Multimedia
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over welk type
volumebesturing uw computer heeft.
Hoofdtelefoons en microfoons aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons of headsets op de audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang van de
computer aansluiten. Er zijn in de handel veel headsets met een geïntegreerde microfoon verkrijgbaar.
Volg de instructies van de fabrikant van het apparaat als u een draadloze hoofdtelefoon of headset aan wilt
sluiten op de computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid. Als u toegang wilt krijgen tot deze handleiding, selecteert u Start >
Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en
neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid wordt weergegeven, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en
klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon.
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Audio.
Webcam
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst een
voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto's maken.
Webcam 33
Video
Uw computer van HP is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete websites
kunt bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken zonder dat u een
netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, kunt u de videopoort van de computer gebruiken om een externe monitor,
projector of tv aan te sluiten.
De computer beschikt over de volgende externe videopoort:
DisplayPort
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste poort
van de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over de
videopoorten van uw computer.
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De DisplayPort
levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een (afzonderlijk
aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden aangesloten. De op
het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden weergegeven op het DisplayPort-
apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op fn+f4 om het schermbeeld tussen 4 weergavestatussen te schakelen:
Alleen het computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm
van de computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld op het scherm gelijktijdig weergegeven op zowel de
computer als op het externe apparaat.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
Uitbreiden: hiermee wordt het beeld op het scherm verdeeld over de computer en het externe
apparaat weergegeven.
Alleen het tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, wordt de beeldschermstatus gewijzigd.
OPMERKING: Voor optimale resultaten, vooral als u kiest voor de optie "Uitbreiden", kunt u de
schermresolutie van het externe apparaat als volgt aanpassen. Selecteer Start > Configuratiescherm >
Vormgeving en persoonlijke instellingen. Selecteer onder Weergave Schermresolutie aanpassen.
OPMERKING: Als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorejectknop omlaag om de kabel
los te maken van de computer.
Bekabelde beeldschermen zoeken en aansluiten met behulp van MultiStream
Transport
Met MultiStream Transport (MST) kunt u meerdere bekabelde beeldschermen aansluiten op uw computer
door ze aan te sluiten op de VGA-poort of DisplayPorts op uw computer, en ook op de VGA-poort of
DisplayPorts op een externe hub of een dockingstation. U kunt op verschillende manieren verbinding maken,
afhankelijk van het type grafische controller die op uw computer is geïnstalleerd en of uw computer al dan
niet een ingebouwde hub heeft. Ga naar Apparaatbeheer om de op uw computer geïnstalleerde hardware
weer te geven.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Selecteer Systeem en beveiliging, selecteer Systeem en klik op Apparaatbeheer in de linkerkolom.
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een optionele hub)
OPMERKING: Met een Intel grafische controller kunt u maximaal 3 externe weergaveapparaten aansluiten.
Ga als volgt te werk voor het configureren van meerdere beeldschermen:
1. Sluit een externe hub (afzonderlijk aan te schaffen) aan op de DisplayPort van de computer met een DP-
naar-DP-kabel (afzonderlijk aan te schaffen). Zorg ervoor dat de voedingsadapter van de hub is
aangesloten op de netvoeding.
2. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts op de hub.
3. Als Windows een monitor detecteert die op de DP-hub is aangesloten, wordt het dialoogvenster
DisplayPort Topology-melding weergegeven. Klik op de juiste opties om de beeldschermen te
configureren. Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het computerscherm
op alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt gekopieerd, of Uitbreiden, waarbij het beeld op het
scherm wordt uitgebreid naar alle ingeschakelde weergaveapparaten.
OPMERKING: Als dit dialoogvenster niet wordt weergegeven, controleert u of elk extern apparaat op
de juiste poort van de hub is aangesloten. Voor meer informatie drukt u op fn+f4 en volgt u de
instructies op het scherm.
Beeldschermen aansluiten op computers met Intel graphics (met een ingebouwde hub)
Met uw interne hub en de Intel graphifische controller kunt u maximaal drie weergaveapparaten in de
volgende configuraties aansluiten:
Video 35
Twee 1920 x 1200 DP-monitoren + één 1920 x 1200 VGA-monitor aangesloten op een optioneel
dockingstation
Eén 2560 x 1600 DP monitor + één 1920 x 1200 VGA-monitor aangesloten op een optioneel
dockingstation
Ga als volgt te werk voor het configureren van meerdere beeldschermen:
1. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poort of DisplayPorts (DP) op de basis van de
computer of het dockingstation.
2. Als Windows een monitor detecteert die op de DP-hub is aangesloten, wordt het dialoogvenster
DisplayPort Topology-melding weergegeven. Klik op de juiste opties om de beeldschermen te
configureren. Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor Dupliceren, waarbij het computerscherm
op alle ingeschakelde weergaveapparaten wordt gekopieerd, of Uitbreiden, waarbij het beeld op het
scherm wordt uitgebreid naar alle ingeschakelde weergaveapparaten.
OPMERKING: Als dit dialoogvenster niet wordt weergegeven, controleert u of elk extern apparaat op
de juiste poort van de hub is aangesloten. Voor meer informatie drukt u in het startscherm op fn+f4 en
volgt u de instructies op het scherm.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/uit-knop
verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van
de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of sluimerstand
beëindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te gebruiken,
probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Computer uitschakelen 37
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt.
Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een
externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van
audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet mogelijk
wanneer de computer in de slaapstand staat.
Intel Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde modellen is de functie Intel RST (Rapid Start Technology) standaard ingeschakeld. Rapid Start
Technology stelt u in staat de computer snel opnieuw te activeren als die zich in een inactieve toestand
bevindt.
Rapid Start Technology beheert uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: u kunt met Rapid Start Technology de slaapstand selecteren. Om de slaapstand te
beëindigen, drukt u op een willekeurige toets, activeert u het touchpad of drukt u kort op de aan/uit-
knop.
Sluimerstand: Rapid Start Technology activeert de sluimerstand na een periode van inactiviteit in de
slaapstand als de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt, of als de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt. Nadat de sluimerstand is geactiveerd, drukt u op de aan/uit-knop om uw
werk te hervatten.
OPMERKING: U kunt Rapid Start Technology uitschakelen in Setup Utility (BIOS). Als u de sluimerstand
handmatig wilt kunnen activeren, moet deze voorziening worden ingeschakeld via Energiebeheer. Zie
Hibernationstand activeren en beëindigen op pagina 39.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
Slaapstand beëindigen
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Tik op of beweeg over het touchpad
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beëindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
Hibernationstand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de sluimerstand wordt geactiveerd als de computer enige tijd
inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek laag niveau
bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de time-outs wijzigen in het Configuratiescherm van Windows.
Sluimerstand activeren
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Sluimerstand.
U beëindigt de sluimerstand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met
werken.
OPMERKING: als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen, moet uw
Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met
behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de
resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om Energiebeheer te
gebruiken of om het energiebeheerschema te wijzigen.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding
werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram ook een bericht
weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de
slaapstand of de sluimerstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Opties voor energiebeheer instellen 39
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken: de bij de
computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De accuwerktijd
van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer,
programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de
computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is
aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in
geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op
externe netvoeding werkt, schakelt de computer automatisch over op accuvoeding wanneer de
netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma’s en informatie over de accu:
hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te slaan
teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Leren > Energiebeheerschema's: Veelgestelde vragen.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en mechanisch.
3. Klik op het tabblad Energie en klik op Accucontrole.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding
werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt
u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op
de werking van de lampjes.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het
volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de acculading aan.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 39 voor meer
informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan.
Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk op en
schakelt u de computer uit.
Opties voor energiebeheer instellen 41
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte totdat de accu op zijn plaats zit.
De accuontgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de computer
vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via Windows voordat u
de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu uit de computer (2).
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een lager
energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u deze
niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u deze
apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om beschadiging
van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de capaciteit
minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit elkaar te halen,
te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe contactpunten; laat de accu niet
in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte accu's. Als u
toegang wilt krijgen tot de gebruikershandleidingen, selecteert u Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen. Als u toegang wilt krijgen tot de accugegevens, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Leren > Energiebeheerschema's: Veelgestelde vragen.
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen)
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct wordt
opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de accu onder de
garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een bericht verwijst u naar de
website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu.
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter,
een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u in de doos vindt van de computer, voor informatie
over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Opties voor energiebeheer instellen 43
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel docking- of
uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
Wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen).
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur
met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types geheugenkaarten die
worden ondersteund op de computer.
Een geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om beschadiging
van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Geheugenkaartlezers gebruiken 45
Geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern
apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke
software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website
van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0, 1.1, 2.0 of
3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom voorziet. Een
optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden
gebruikt.
46 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om beschadiging van
een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak
om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van een USB-
connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af die
gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
USB-apparaat gebruiken 47
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van schade
aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de stekker uit het
stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het apparaat
in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat in.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en koppelt u het
los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen,
schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het
stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-poort
op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-poort met
eigen voeding op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
48 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden
behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Laat de schijfeenheid niet
vallen, zet er niets op en stel de schijfeenheid niet bloot aan vloeistoffen, hoge temperaturen of een hoge
vochtigheidsgraad.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht bij het hanteren van schijven:
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid installeert of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens weer uit.
Ontlaad, voordat u de schijfeenheid aanraakt, de statische elektriciteit door een geaard oppervlak aan
te raken.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In beveiligingsapparatuur
waarmee handbagage wordt gescand, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische
velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl de optische-schijfeenheid naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een harde schijf plaatst of
vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan door op de
aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Schijfeenheden hanteren 49
Intel Smart Response Technology (alleen bepaalde modellen)
Intel® Smart Response Technology (SRT) is een cachefunctie van Intel® Rapid Storage Technology (RST) die
de prestaties van het computersysteem aanzienlijk verbetert. Met SRT kunnen computers met een SSD de
mSATA-module gebruiken als cachegeheugen tussen het systeemgeheugen en de vaste schijf. Hierdoor hebt
u een vaste schijf (of een RAID-volume) voor maximale opslagcapaciteit, terwijl u tegelijkertijd betere
systeemprestaties hebt dankzij de SSD.
Als u een vaste schijf toevoegt of vervangt, en van plan bent om een RAID-volume in te stellen, moet u SRT
tijdelijk uitschakelen, het RAID-volume instellen en SRT vervolgens weer inschakelen. U schakelt SRT als
volgt tijdelijk uit:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Intel > Intel Rapid Storage Technology.
2. Klik op de koppeling Versnelling en klik vervolgens op de koppeling Versnelling uitschakelen.
3. Wacht tot de versnellingsmodus is voltooid.
4. Klik op de koppeling Opnieuw instellen op beschikbaar.
BELANGRIJK: U moet SRT tijdelijk uitschakelen wanneer u de RAID-modus wijzigt. Breng de wijziging aan en
schakel SRT opnieuw in. Als u deze functie niet tijdelijk uitschakelt, kunt u geen wijzigingen aanbrengen in de
RAID-volumes.
OPMERKING: HP ondersteunt SRT met zelfversleutelende schijven (SED's) niet.
50 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
De onderhoudsklep verwijderen of plaatsen
De onderhoudsklep verwijderen
Verwijder het onderpaneel om toegang te krijgen tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf en andere
componenten.
1. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 42).
2. Verwijder met de onderhoudsruimte naar u toe gericht de drie vergrendelingsschroeven in het midden
van de eenheid en de twee schroeven aan de voorkant van de eenheid (1). De twee schroeven aan de
voorkant van de eenheid hebben rubberen deksel die verwijderd moeten worden voordat u bij de
schroeven kunt. Verwijder vervolgens de twee schroeven in het midden van het onderpaneel (2).
3. Schuif het onderpaneel in de richting van de voorkant van de computer (3) en breng het omhoog (4) om
het paneel te verwijderen.
Vaste schijven gebruiken 51
De onderhoudsklep terugplaatsen.
Plaats de onderhoudsklep terug nadat u het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met
kennisgevingen en andere onderdelen hebt bekeken.
Plaats de onderhoudsklep als volgt terug:
1. Zet het onderpaneel omlaag op zijn plaats (1) en zorg daarbij dat u deze goed recht zet. Schuif het
vervolgens naar de accuruimte tot de serviceklep vastklikt op zijn plaats (2).
2. Plaats de onderhoudsruimte naar u toe en plaats de drie borgschroeven in het midden van de eenheid
en de twee schroeven aan de rand van de eenheid terug (3). Vervang de rubberen afdekplaatjes voor de
twee randschroeven. Plaats vervolgens de twee schroeven in het midden van de serviceklep (4) terug.
OPMERKING: als u de optionele schroef wilt gebruiken, vindt u deze achter het onderpaneel.
3. Plaats de accu (zie Accu plaatsen op pagina 42).
52 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Harde schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de harde schijf uit de hardeschijfruimte verwijdert. Verwijder de harde schijf
niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan door op de
aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
De vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een harde schijf:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder de accu en het afdekplaatje van de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 42).
Vaste schijven gebruiken 53
5. Draai de borgschroef van de vaste schijf (1) los. Kantel de vaste schijf naar een hoek van 45 graden en
til deze op uit de vasteschijfruimte (2). De vaste schijf is een SSD, die niet op een gewone vaste schijf
lijkt.
54 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Harde schijf installeren
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de hier afgebeelde computer.
U installeert een harde schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf schuin in de vasteschijfruimte (1) en leg de vaste schijf daarna plat in de
vasteschijfruimte.
2. Draai de schroef van de vaste schijf (2) vast.
3. Plaats de onderhoudsklep terug (zie De onderhoudsklep terugplaatsen. op pagina 52).
4. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 42).
5. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
6. Zet de computer aan.
Vaste schijven gebruiken 55
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
Ga als volgt te werk om een schijfopruiming uit te voeren:
1. Klik op Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
56 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
9 Beveiliging
Computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet beschikbaar
op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel in het
kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt gestolen, kan
Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt Computrace
gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen. Ga voor informatie
over het bestellen van de Computrace-software naar
http://hp-pt.absolute.com.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security, in combinatie met een wachtwoord, smart
card, contactloze kaart, geregistreerde scènes voor
gezichtsverificatie, geregistreerde vingerafdrukken of andere
verificatie van aanmeldingsgegevens.
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf Wachtwoord van DriveLock of wachtwoord van Automatische
DriveLock in Computer Setup*
Niet-gemachtigd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
HP-software voor stationsversleuteling
Windows Defender
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup en
andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van
de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Computer beveiligen 57
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt verscheidene
typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt beveiligen.
Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer Setup, dat geen
deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
De BIOS-beheerder en DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingesteld en worden beheerd door het systeem-BIOS.
Wachtwoorden van Automatische DriveLock worden in Computer Setup (Computerinstellingen)
ingeschakeld.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem Windows.
Als HP SpareKey eerder is ingesteld en als u het BIOS- beheerderswachtwoord vergeet dat in Computer
Setup (Computerinstellingen), kunt u HP SpareKey gebruiken om het hulpprogramma te openen.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de vaste
schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden
gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een beveiligingsvoorziening
van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw Windows-
wachtwoord niet voor een andere toepassing of website.
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden op te
slaan voor al uw websites en applicaties. Zo kunt u ze in de toekomst op een veilige manier lezen als u
ze niet kunt onthouden.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden beschreven in
combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Het instellen van het beheerderswachtwoord voor
Windows staat niet gelijk aan het instellen van het
beheerderswachtwoord voor BIOS.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Als u meer informatie wilt over het instellen van een beheerderswachtwoord voor Windows of een gebruikerswachtwoord voor
Windows, opent u Help en Ondersteuning door Start> Help en ondersteuning te selecteren.
58 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: Als er functies ingeschakeld zijn die ervoor zorgen
dat het beheerderswachtwoord voor BIOS niet verwijderd kan
worden, dient u deze functies eerst uit te schakelen voor u het
beheerderswachtwoord voor BIOS kunt verwijderen.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
OPMERKING: Voordat u een DriveLock-wachtwoord instelt,
moet u eerst een beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder DriveLock
wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
OPMERKING: Als u een DriveLock-wachtwoord wilt instellen,
moet u eerst een beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op Save
(Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Wachtwoorden gebruiken 59
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password
(Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op
enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld) achter de prompt
BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie mislukte pogingen
om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw
proberen.
60 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en
bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf
permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent
vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op een
schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. U
krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in de computer of
een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
OPMERKING: Als u toegang wilt tot de voorzieningen van Automatische DriveLock, moet u eerst een
beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden gebruikt
wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging van
de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een
schijf worden verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 61
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk
op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > DriveLock en druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord voor DriveLock instellen (algemeen).
5. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en druk
vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
8. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
12. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld DriveLock
te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters.
13. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
62 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of
externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het
hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna
op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk
op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > DriveLock en druk op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord wijzigen).
8. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk
op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > DriveLock en druk op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
Wachtwoorden gebruiken 63
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op Save
(Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock instellen.
Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een willekeurig
gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer een gebruiker het
juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-
hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u toegang wilt tot de voorzieningen van Automatische DriveLock, moet u eerst een
beheerderswachtwoord voor BIOS instellen.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > Automatic DriveLock en druk op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten, klikt u op Save
(Opslaan) en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
64 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Hard Drive
Tools (Hulpmiddelen harde schijf) > Automatic DriveLock en druk op enter.
4. Voer het beheerderswachtwoord voor BIOS in en druk op enter.
5. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
6. Selecteer met de cursorbesturing of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen).
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunt u deze
mogelijk blootstellen aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma's en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen eventueel
aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw ontdekte virussen, moet
antivirussoftware bijgehouden worden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een firewall kan
een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan een oplossing zijn
die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen de ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall op een systeem is geïnstalleerd, worden alle gegevens die vanaf en naar het systeem
worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker gedefinieerde
beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het geval is,
zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
Antivirussoftware gebruiken 65
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen
van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren.
U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de
firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem volledig wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen
beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen nadat
de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare updates op de
computer zijn geïnstalleerd.
1. Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt
2. Voer Windows Update daarna elke maand uit.
3. Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze worden
gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en ondersteuning.
HP Client Security Manager gebruiken
De HP Client Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen. U heeft
toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien van
beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk en
kritieke gegevens. Zie de helpfunctie van de HP Client Security software voor meer informatie.
66 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: Er is een beveiligingskabel ontworpen waarvan op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
moet uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders uitzien dan
op de afbeelding in dit gedeelte. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de plaats van
het bevestigingspunt voor het beveiligingskabelslot.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek de beveiligingskabel in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
Optionele beveiligingskabel bevestigen 67
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer vergroten door
een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door een
upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te voeren.
OPMERKING: Voordat u een geheugenmodule plaatst of vervangt, moet u controleren of de computer
beschikt over de meest recente BIOS-versie en indien nodig de BIOS updaten. Zie
BIOS bijwerken
op pagina 80.
VOORZICHTIG: Als de computer niet beschikt over de meest recente BIOS-versie voordat u een
geheugenmodule plaatst of vervangt, kan dit leiden tot verschillende systeemproblemen.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het stopcontact en
verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken. Zorg
dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u een
procedure start.
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het
systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een geheugenmodule niet
wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan door op de
aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals configuratie wilt
gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: Het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 42).
4. Verwijder de onderhoudsklep (zie
De onderhoudsklep verwijderen op pagina 51).
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
68 Hoofdstuk 10 Onderhoud
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module
te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te
voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats
zit (2).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 69
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel de
linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de geheugenmodule te
voorkomen.
7. Plaats de onderhoudsklep terug (zie De onderhoudsklep terugplaatsen. op pagina 52).
8. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 42).
9. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
10. Zet de computer aan.
Computer schoonmaken
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
Een maximale concentratie van 0,3 procent dimethylbenzyl ammoniumchloride (bijvoorbeeld
wegwerpdoekjes, verkrijgbaar in verschillende merken).
Glasreinigingsvloeistof zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer kunnen
veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het geen alcohol,
aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoffen bevat.
70 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd kunnen
er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om het risico
van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de computer los van de voedingsbron.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen schoonmaakmiddelen of
vloeistoffen direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er vloeistoffen op het oppervlak terecht
komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Scherm reinigen (All-in-One's of notebooks)
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel bevochtigd doekje
schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap die
bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een aanvaardbaar
wegwerpdoekje.
OPMERKING: Verwijder wanneer u het deksel van de computer reinigt, het vuil door ronddraaiende
bewegingen te maken.
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het
oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er geen
vloeistof tussen de toetsen komt.
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-doek of
een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een
wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te verwijderen,
gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
Computer schoonmaken 71
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's. Met
updates worden problemen opgelost en worden nieuwe functies en opties op de computer geïnstalleerd. De
technologie wijzigt continu, en door programma’s en stuurprogramma’s te updaten maakt de computer
gebruik van de nieuwste beschikbare technologie. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat oude grafische onderdelen
niet meer correct werken met de nieuwste spelsoftware. Zonder het nieuwste stuurprogramma zou u niet
het beste halen uit uw apparatuur.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de meest recente versie van programma's en stuurprogramma's van
HP te downloaden. U kunt u ook aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer
nieuwe updates beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand gelezen
en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download Manager kunt u
een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs beschikbaar zijn om te worden
gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als updates
worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager wilt
gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload en
geïnstalleerd. Ga naar
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor het downloaden en installeren
van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP SoftPaq Download Manager.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
72 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Uw computer is uitgerust met hulpprogramma's van HP en Windows om uw gegevens te beschermen en zo
nodig op te halen. Met deze hulpprogramma's en eenvoudige stappen werkt de computer weer als vanouds.
De volgende processen komen in dit gedeelte aan bod:
Herstelmedia en back-ups maken
Uw systeem herstellen en terugzetten
Herstelmedia en back-ups maken
Bij een systeemfout kunt u het systeem alleen herstellen in de staat van de recentste back-up.
1. Als u klaar bent met het instellen van de computer, maakt u herstelmedia van HP. Bij deze stap wordt
een dvd met het besturingssysteem Windows 7 en de dvd Terugzetten van het stuurprogramma
gemaakt. De Windows-dvd kan worden gebruikt om het oorspronkelijke besturingssysteem weer
opnieuw te installeren wanneer de vaste schijf is beschadigd of is vervangen. De dvd Terugzetten van
het stuurprogramma installeert specifieke drivers en toepassingen. Raadpleeg
Herstelmedia maken
met HP Recovery Disc Creator op pagina 74.
2. Gebruik herstelprogramma's en hulpprogramma's voor het maken van back-ups voor het uitvoeren van
het volgende:
Back-up maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Een back-up maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
Herstel-cd's maken (alleen bepaalde modellen) met de optische-schijfeenheid (alleen bepaalde
modellen) of een optionele externe optische-schijfeenheid
Systeemherstelpunten maken
OPMERKING: In deze handleiding vindt u een overzicht van de mogelijkheden om een back-up te maken,
herstel- en terugzetopties. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie over de hulpprogramma's. Als u
Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: In het geval van een onstabiel systeem raadt HP u aan om de herstelprocedures af te drukken
en deze te bewaren voor toekomstig gebruik.
In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de computer
terug te zetten. Raadpleeg
Een back-up maken van uw gegevens op pagina 74.
Richtlijnen
Als u herstelmedia of een back-up op schijven maakt, kunt u een van de volgende schijftypen gebruiken
(apart aan te schaffen): dvd+r, dvd+r dl, dvd-r, dvd-r dl of dvd±rw. Welke schijven u gebruikt, hangt af
van het type optischeschijfeenheid dat u gebruikt.
Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het aanmaken van de
herstelmedia of het back-upproces start.
Herstelmedia en back-ups maken 73
Herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator
HP Recovery Disc Creator is een softwareprogramma waarmee u op een alternatieve manier herstelmedia
kunt maken. Nadat u uw computer hebt ingesteld, kunt u herstelmedia maken met HP Recovery Disc Creator.
Met deze herstelmedia kunt u uw originele besturingssysteem en bepaalde stuurprogramma's en applicaties
opnieuw installeren als de vaste schijf beschadigd raakt. Met HP Recovery Disc Creator kunt u twee
verschillende soorten herstel-dvd's maken:
Dvd met besturingssysteem Windows 7—Installeert het besturingssysteem zonder aanvullende drivers
of toepassingen.
Dvd Terugzetten van het stuurprogramma—Installeert alleen specifieke drivers en toepassingen, op
dezelfde wijze als het hulpprogramma HP Software Setup drivers en toepassingen installeert.
Herstelschijven maken
OPMERKING: De dvd Besturingssysteem Windows 7 kan maar eenmalig aangemaakt worden. Daarna zal de
optie om die media te maken niet meer beschikbaar nadat u een Windows-dvd hebt gemaakt.
U kunt de Windows-dvd als volgt maken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Recovery Disc Creator.
2. Selecteer Windows-schijf.
3. Selecteer het station waarmee u herstelschijven wilt maken in het vervolgkeuzemenu.
4. Klik op de knop Maken om de brandprocedure te starten.
Zodra u de dvd met het besturingssysteem Windows 7 hebt gemaakt, maakt u de dvd Terugzetten van het
stuurprogramma:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Recovery Disc Creator.
2. Selecteer Stuurprogrammaschijf.
3. Selecteer het station waarmee u herstelschijven wilt maken in het vervolgkeuzemenu.
4. Klik op de knop Maken om de brandprocedure te starten.
Een back-up maken van uw gegevens
U moet onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als
u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Maak ook Windows-
systeemherstelmedia (alleen bepaalde modellen) die u kunt gebruiken om de computer op te starten en het
besturingssysteem te herstellen wanneer het systeem instabiel is geworden of niet meer werkt. In het geval
dat het systeem niet meer werkt, kunt u de eerste en volgende back-ups gebruiken om uw gegevens en
instellingen te herstellen.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak hiervan periodiek een back-up.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de bijbehorende mappen.
74 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van uw
instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen als u opnieuw uw voorkeuren moet
instellen.
Wanneer u back-ups maakt op schijven, nummert u elke schijf die u uit het station verwijdert.
OPMERKING: Als u uitvoerige instructies zoekt over de verschillende back-up- en herstelopties, kunt u in
Help en ondersteuning op deze onderwerpen zoeken. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te
verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van
software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en
ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Een back-up maken met het hulpprogramma Back-up en terugzetten van Windows:
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om de back-up in te stellen, een systeemimage te maken (alleen
bepaalde modellen) of systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen).
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende hulpprogramma's om
uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: U kunt ‘Back-up maken en terugzetten’ van Windows gebruiken om
gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van
Windows Opstartherstel om problemen te verhelpen die voorkomen dat Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's (alleen bepaalde modellen): Met de f11-herstelprogramma's kunt u de
oorspronkelijke kopie van de vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en
alle softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia (alleen
bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 7 aanschaffen
om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Raadpleeg
Media met
besturingssysteem Windows 7 gebruiken op pagina 77 voor aanvullende informatie.
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Als u Windows herstelprogramma’s gebruikt, kunt u:
Afzonderlijke bestanden terugzetten
De computer herstellen naar een vorig systeemherstelpunt
Informatie terugzetten met herstelprogramma's
OPMERKING: Als u uitvoerige instructies zoekt over de verschillende herstel- en terugzetopties, kunt u in
Help en ondersteuning op deze onderwerpen zoeken. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
Systeemherstelactie uitvoeren 75
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te
verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van
software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en
ondersteuning Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Ga als volgt te werk als u informatie wilt herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om de systeeminstellingen, de computer (alleen bepaalde modellen)
of uw bestanden te herstellen.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Windows Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig. Alle
bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief
verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het besturingssysteem en
de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie aanwezig is.
U zoekt de Windows-partitie als volgt op: klik op Start > Computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie niet wordt vermeld, herstelt u het besturingssysteem en de
programma’s met behulp van de dvd Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7) en
de media Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel). Raadpleeg
Media met besturingssysteem Windows
7 gebruiken op pagina 77 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op f8 voordat het
besturingssysteem Windows wordt geladen.
4. Selecteer Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
f11 herstelprogramma's gebruiken (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt geïnstalleerd,
worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en HP
programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd opnieuw. Software die niet in de
fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP Herstelpartitie aanwezig is. klik op Start, klik met de
rechtermuisknop op Computer, klik op Beheer en vervolgens op Schijfbeheer.
OPMERKING: Als de HP Herstelpartitie niet wordt vermeld, herstelt u het besturingssysteem en de
programma’s met behulp van de media Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7)
en de media Driver Recovery (Stuurprogrammaherstel). Raadpleeg
Media met besturingssysteem
Windows 7 gebruiken op pagina 77 voor aanvullende informatie.
76 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
3. Als de HP herstelpartitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc wanneer
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onder aan
het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het scherm
wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met besturingssysteem Windows 7 gebruiken
Als u de eerder gemaakte herstelmedia (alleen bepaalde modellen) niet met HP Recovery Disc Creator kunt
gebruiken, moet u een dvd met het besturingssysteem Windows 7 aanschaffen om de computer opnieuw op
te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Als u de dvd met het besturingssysteem Windows 7 wilt bestellen, gaat u naar de HP-website. Voor
ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/support. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html. U kunt de dvd ook telefonisch bestellen bij onze
Klantenondersteuning. Raadpleeg voor contactinformatie het boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning) dat bij de computer is geleverd.
VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows 7 gebruikt, wordt de inhoud van de vaste
schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software
die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is,
herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de
hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows 7:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows 7 in de
optischeschijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als dit wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Repair your computer (Uw computer herstellen).
7. Volg de instructies op het scherm.
Wanneer de herstelprocedure is voltooid:
1. Haal de dvd Windows 7 Operating System (Besturingssysteem Windows 7) uit het schijfstation en plaats
de schijf Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware, en vervolgens de aanbevolen toepassingen.
Systeemherstelactie uitvoeren 77
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC
Hardware Diagnostics (UEFI)
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de communicatie tussen
alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden, beeldscherm, toetsenbord, muis en
printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde
van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten kunnen
ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup uitsluitend
worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de
cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen en
drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op het
onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de pijl omhoog- of pijl omlaag-toets op het
toetsenbord.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van
Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
78 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Wijzigingen negeren en afsluiten en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Hoofd > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk
op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-schijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Standaardinstellingen
herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Hoofd > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk
op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Computer Setup gebruiken 79
BIOS bijwerken
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie
over de installatie en over het oplossen van problemen.
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten welke
versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum en systeem-BIOS genoemd) kan worden weergegeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computerinstellingen te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Main (Hoofd) > System
Information (Systeeminformatie).
3. Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram Exit
(Afsluiten) in de rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Wijzigingen negeren en afsluiten en druk op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt en
installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een
betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet terwijl de computer op
accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg
tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact
te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help and Support (Help en
ondersteuning).
2. Selecteer achtereenvolgens Updates and tune-ups (Updates en optimalisatie) en Check for HP updates
now (Nu controleren op HP updates).
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de meest recente BIOS-update en vergelijk deze met de BIOS-versie die momenteel op de
computer is geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
80 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de
vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Als de update van recentere datum dan het BIOS is, noteert u het pad naar de locatie op de vaste
schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de
update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm
verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Computer.
2. Klik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal station
(C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het gedownloade
bestand van de vaste schijf verwijderen.
MultiBoot gebruiken
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde apparaten. Met
het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald in welke volgorde het systeem
de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten. Opstartapparaten kunnen
optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten (NIC's), vaste schijven en USB-
apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden die de computer nodig heeft om op de
juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat ze als
zodanig kunnen worden gebruikt.
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup. U kunt
ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor
menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9 drukt, wordt een menu
weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt kiezen. Tot slot kunt u met
MultiBoot Express de computer zo configureren dat bij het opstarten altijd wordt gevraagd welk
opstartapparaat u wilt gebruiken.
MultiBoot gebruiken 81
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
In Computer Setup een wijziging aanbrengen in de volgorde waarin bij het aanzetten van de computer
wordt gezocht naar een opstartapparaat.
Het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt, en
daarna op f9 te drukken om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.
U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een
opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere keer wordt
gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst Legacy Boot Order (Opstartvolgorde
van bestaande apparaten) en druk op enter.
4. Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de pijl
omhoog of drukt u op de toets +.
– of –
Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de pijl
omlaag of drukt u op de toets -.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te werk:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te zetten of
opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu"
(Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
82 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
MultiBoot Express instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat telkens
wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van MultiBoot wordt
weergegeven:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie)
> Boot Options (Opstartopties) en druk op enter.
4. In het veld MultiBoot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot Express menu (in seconden))
geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden weergegeven, voordat
de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-instelling. (Als u 0 kiest, wordt het
Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan)
in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten)
en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren
Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende
mogelijkheden:
Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste locatie
binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een willekeurige
toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op nadat u een
opstartapparaat heeft geselecteerd en op enter heeft gedrukt.
Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane tijd is
verstreken
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP PC Hardware Diagnostics is een Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) waarmee u diagnostische
tests kunt uitvoeren om te bepalen of de computerhardware goed werkt. Het hulpprogramma wordt buiten
het besturingssysteem uitgevoerd om hardwareproblemen te isoleren van problemen die mogelijk worden
veroorzaakt door het besturingssysteem of andere softwarecomponenten.
U kunt HP PC Hardware Diagnostics UEFI als volgt starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op, druk snel op esc en druk vervolgens op f2.
Als u op f2 drukt, zoekt het BIOS op drie plaatsen naar de hulpprogramma's van HP PC Hardware
Diagnostics (UEFI) in de volgende volgorde:
a. Aangesloten USB-station
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) gebruiken (alleen bepaalde modellen) 83
OPMERKING: Zie HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
op pagina 84 om het hulpprogramma van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-
station te downloaden.
b. Vaste schijf
c. BIOS
2. Selecteer met de pijltoetsen op het toetsenbord het type diagnostische test dat u wilt uitvoeren en volg
de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
OPMERKING: De instructies voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) zijn alleen
beschikbaar in het Engels.
Er zijn twee opties voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics naar een USB-apparaat:
Optie 1: HP PC Diagnostics-startpagina: biedt toegang tot de nieuwste versie van UEFI
1. Ga naar
http://hp.com/go/techcenter/pcdiags.
2. Klik op de koppeling UEFI Download en selecteer vervolgens Uitvoeren.
Optie 2: Pagina Support and Drivers: biedt downloadmogelijkheden voor een specifiek product voor eerdere
en latere versies
1. Ga naar
http://www.hp.com.
2. Wijs naar Ondersteuning, bovenaan de pagina en klik vervolgens op Stuurprogramma's downloaden.
3. Voer in het tekstvak de naam van het product in en klik vervolgens op Gaan.
– of –
Klik op Nu zoeken om HP automatisch uw product te laten detecteren.
4. Selecteer achtereenvolgens uw computermodel en uw besturingssysteem.
5. Klik in het diagnostische gedeelte op Omgeving voor HP UEFI-ondersteuning.
– of –
Klik op Downloaden en selecteer Uitvoeren.
84 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft over uw
vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier kunt u:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Contact opnemen met de ondersteuning 85
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven bevinden zich op een van de 3 plaatsen,
afhankelijk van uw computermodel: op de onderkant van de computer, in de accuruimte of onder de
onderhoudsklep.
Servicelabel: Biedt belangrijke informatie voor het identificeren van uw computer. Wanneer u contact
opneemt met Ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en modelnummer opgeven.
Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met Ondersteuning.
Onderdeel
(1) Serienummer
(2) Productnummer
(3) Garantieperiode
Label met Microsoft® certificaat van echtheid (alleen bepaalde modellen voorafgaand aan Windows 8)
bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode nodig hebben wanneer u een update van het
besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met het systeem wilt oplossen. HP-platformen waarop
Windows 8 of Windows 8.1 is voorgeïnstalleerd, hebben geen fysiek label, maar hebben een
elektronisch geïnstalleerde digitale productcode.
OPMERKING: Deze digitale productcode wordt bij een herinstallatie van een Windows 8- of Windows
8.1-besturingssysteem volgens een door HP goedgekeurde herstelmethode, automatisch door het
Microsoft-besturingssysteem herkend en geactiveerd.
Label(s) met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: Deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een aantal
landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
86 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
14 Specificaties
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt reizen
met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron voor
gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben. Hoewel de
computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend aangeraden de
computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron die door HP is geleverd
en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V gelijkstroom bij 2,31 A - 45 W
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A - 65 W
19,5 V gelijkstroom bij 4,62 A - 90 W
19,5 V gelijkstroom bij 10,25 A - Slim 200 W
19,5 V gelijkstroom bij 11,79 A - Slim 230 W
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met kennisgevingen.
Ingangsvermogen 87
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3.048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
88 Hoofdstuk 14 Specificaties
A Reizen met of transporteren van computer
Als u de computer wilt meenemen op reis of de computer wilt verzenden, neemt u de volgende tips in acht
om de apparatuur te beschermen.
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens op een externe schijfeenheid.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals geheugenkaarten, uit de computer.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de computer
niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven.
In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden röntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Als u de computer tijdens een vlucht wilt gebruiken, luister dan naar dan naar mededelingen tijdens de
vlucht waarin wordt aangegeven wanneer u de computer mag gebruiken. Elke maatschappij heeft eigen
regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op de
verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als op de computer een apparaat voor draadloze communicatie is geïnstalleerd, is het mogelijk dat het
gebruik van dit apparaat in sommige omgevingen aan voorwaarden gebonden is. Dit kan het geval zijn
aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als
u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf
toestemming vragen voordat u de computer gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt gebruiken.
De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere apparaten zijn
bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
89
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg Help en ondersteuning voor aanvullende informatie en koppelingen naar websites. Als u
Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding vereist. HP
biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken;
een HP servicecentrum opzoeken.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende voeding
levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit de
computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of het
netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de volgende
instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de
aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het beeldscherm wordt
uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de computer is ingeschakeld
maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft bereikt. Om deze en andere
voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Accu op het
90 Bijlage B Problemen oplossen
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik u vervolgens op
Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt dat
wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten op de
computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt de
weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer externe
beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet reageert of niet naar behoren reageert, moet u de computer opnieuw opstarten. Klik op
Start, klik op de pijl naast Afsluitenen selecteer vervolgens Opnieuw opstarten. Als u de computer niet
opnieuw kunt opstarten aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer
staat aan maar reageert niet op pagina 91.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het toetsenbord,
voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde, totdat de computer wordt
afgesloten:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer de
computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur. Zorg
dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de
computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen. Gebruik de
computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door
een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of een voorwerp van zacht
materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het
gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de
computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die
toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information
Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
Problemen oplossen 91
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of deactiveren, klikt
u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te activeren, schakelt u het
selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren, schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of de
lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw in.
92 Bijlage B Problemen oplossen
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar in
aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens een
metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit vanaf
vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van
schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of installeren van
onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer loskoppelt. Pas daarna kunt
u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig mogelijk
hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet statisch
geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of hulp nodig
heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
93
Index
A
aan/uit
Accu 40
besparen 43
opties 38
aan/uit-knop 37
Aan/uit-knop herkennen 4
aan/uit-schakelaar 37
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 24
accu
lage acculading 41
ontladen 41
resterende lading weergeven 40
vervangen 43
voeding besparen 43
Accu
afvoeren 43
opbergen 43
accu, temperatuur 43
Accucontrole 40
Accuhendel, herkennen 13
Accu-informatie zoeken 40
Accuvoeding 40
Afsluiten 37
Antennes voor draadloze
communicatie herkennen 8
Antivirussoftware 65
Audiofuncties controleren 33
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 5
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 5
Automatische DriveLock, wachtwoord
invoeren 64
verwijderen 65
B
Backup and Restore (Back-up en
herstel) 75
Back-ups maken
Herstellen 75
maken 74
Bedrijfs-WLAN, verbinding maken
19
Beeldschermen, schakelen tussen
28
Beeldschermhelderheid, toetsen 29
Beeldscherm schakelen 28
Beheerderswachtwoord 58
bekabelde beeldschermen, zoeken en
aansluiten 35
Beschrijfbare media 38
besparen, voeding 43
Beveiliging, draadloze
communicatie 18
beveiligingskabel, bevestigingspunt
herkennen 14
BIOS
update downloaden 80
updaten 80
versie bepalen 80
Bluetooth, label 86
Bluetooth-apparaat 15, 22
C
Caps Lock, lampje herkennen 10
Computer, reizen met 43, 89
Computer reageert niet 37
Computer schoonmaken 70
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
59
DriveLock-wachtwoord 61
fabrieksinstellingen herstellen
79
navigeren en selecteren 78
connector, netvoeding 14
connectors
audio-uitgang (hoofdtelefoon) 5
netwerk 14
RJ-45 (netwerk) 14
Controleren, audiofuncties 33
D
DisplayPort, aansluiten 34
DisplayPort herkennen 14
dockingconnector, herkennen 5
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 19
benodigde apparatuur 18
Beveiliging 18
functioneel bereik 19
gebruiken 17
Openbare WLAN, verbinding
maken 19
verbinding maken 19
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 15
knop 15
Draadloze communicatie, knop 15
Draadloze communicatie, toets
herkennen 29
Draaien, touchpadbeweging 27
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 61
instellen 62
invoeren 63
verwijderen 63
wijzigen 63
Dvd Terugzetten van het
stuurprogramma
maken 74
voor herstel gebruiken 77
E
Elektrostatische ontlading 93
Esc-toets herkennen 11
Essentiële updates, software 66
Externe apparaten 48
externe netvoeding gebruiken 43
Externe schijfeenheid 48
F
F11-herstelprogramma 76
Firewallsoftware 65
fn-toets, herkennen 28
Fn-toets, herkennen 11
Functietoetsen, herkennen 11
94 Index
G
gebruiken
externe netvoeding 43
standen voor energiebesparing
38
Gebruikerswachtwoord 58
geheugenkaart
ondersteunde types 45
plaatsen 45
verwijderen 46
geheugenkaart, herkennen 5
geheugenkaartlezer, herkennen 5
Geheugenmodule
plaatsen 69
vervangen 68
verwijderen 68
Geluidsvolume
aanpassen 32
knoppen 32
toetsen 32
Geluid uit, toets herkennen 29
GPS 22
H
harde schijf
Installeren 55
verwijderen 53
Herstellen, systeem 75
herstellen, vaste schijf 76
herstelmedia, maken 74
herstelmedia, voor herstel
gebruiken 77
Herstelpartitie 76
herstelprogramma's 73
hoofdtelefoons en microfoons,
aansluiten 33
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 5
Hotkeys
draadloze communicatie 29
gebruiken 28
geluidsvolume aanpassen 29
Geluidsvolume verhogen 29
geluidsvolume verlagen 29
geluid uitschakelen 29
helderheid van beeldscherm
verhogen 29
helderheid van beeldscherm
verlagen 29
schakelen tussen
beeldschermen 28
slaapstand 28
toetsenbordlampje 29
HP Client Security Manager 66
HP Herstelpartitie
controleren op de
aanwezigheid 76
voor herstel gebruiken 76
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 21
HP Recovery Disc Creator,
gebruiken 74
Hubs 46
hulpprogramma's voor het maken
van back-ups 73
Hulpprogramma’s voor herstel,
Windows 75
I
in-/uitgangen
audio-ingang
(microfooningang) 5
Ingangsvermogen 87
Ingebed numeriek toetsenblok,
herkennen 11, 30
Installatie van draadloos netwerk
18
Instellingen Computer Setup
fabrieksinstellingen herstellen
79
navigeren en selecteren 78
Interne microfoons, herkennen 8
Internetverbinding instellen 18
K
Kabels
USB 47
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 86
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 86
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 86
knoppen
linkerknop van touchpad 9
media 32
rechterknop van touchpad 9
Windows-knop 11
Knoppen
aan/uit 37
aan-uit 4
geluidsvolume 5, 32
Kritiek lage acculading 38
L
label met Certificaat van Echtheid van
Microsoft 86
Labels
Bluetooth 86
Certificaat van Echtheid van
Microsoft 86
kennisgevingen 86
keurmerk voor draadloze
communicatie 86
Serienummer 86
WLAN 86
lage acculading 41
Lampje microfoon uit herkennen 10
Lampjes
Caps Lock 10
draadloze communicatie 10
microfoon, geluid uitschakelen
10
netvoedingsadapter/accu 14
Num Lock 10
RJ-45 (netwerk) 14
Touchpad 10
Lampje van de netvoedingsadapter/
accu 14
lampje voor draadloze
communicatie 10, 15
Leesbare media 38
Luidsprekers, herkennen 5, 6
M
Media afspelen,
bedieningselementen 32
media sneltoetsen 32
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 5
Muis, externe
voorkeuren instellen 24
MultiStream Transport 35
N
Netvoedingsadapter, testen 44
netvoedingsadapter testen 44
netvoedingsconnector herkennen
14
Index 95
netwerkconnector, herkennen 14
Num lock, extern toetsenblok 31
Num Lock, lampje 10
O
Omgevingslichtsensor 8
Omgevingsvereisten 88
Onderdelen
achterkant 14
beeldscherm 7
bovenkant 9
linkerkant 6
Onderkant 12
rechterkant 4
onderhoud
Schijfopruiming 56
Onderhoud van computer 70
Ontgrendeling accuafdekplaatje 13
Opbergen, accu 43
Openbare WLAN, verbinding maken
19
Opstartherstel, gebruiken 75
Opties voor energiebeheer
instellen 38
Optionele externe apparaten
gebruiken 48
Optische-schijfeenheid 48
P
poorten
DisplayPort 34
USB 3.0-oplaadpoort (met
stroomvoorziening) 14
Poorten
DisplayPort 14
Problemen, oplossen 90
Productnaam en productnummer,
van computer 86
R
Reizen, met computer 43, 86
Reizen met de computer 89
RJ-45-(netwerk)lampjes,
herkennen 14
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 14
S
Schakelaar, aan/uit 37
Schijfeenheden
externe 48
gebruiken 49
omgang met 49
optische 48
vaste 48
Schijfmedia 38
Schuiven, touchpadbeweging 26
Serienummer 86
Serienummer, van computer 86
SIM-kaart
plaatsen 21
slaapstand
activeren 38
beëindigen 38
Slaapstand
activeren 39
beëindigen 39
sleuven
beveiligingskabel 14
geheugenkaartlezer 5
sneltoetsen
beschrijving 28
microfoon, geluid uitschakelen
29
sneltoetsen, media 32
SoftPaqs, downloaden 72
software
Schijfopruiming 56
Software
antivirus 65
essentiële updates 66
firewall 65
Software Schijfopruiming 56
standen voor energiebesparing 38
T
Temperatuur 43
toetsen
esc 11
functie 11
media 32
Windows-applicaties 11
Toetsen
fn 11
geluidsvolume 32
media 32
Toetsenblok
herkennen 30
ingebed numeriek 11
Toetsenblok, extern
gebruiken 31
num lock 31
Toetsenbord, sneltoetsen
herkennen 28
toetsenbordlampje 29
Toets microfoon uitschakelen
herkennen 29
Touchpad
gebruiken 24
knoppen 9
Touchpadbewegingen
draaien 27
gebruiken 24
In- en uitzoomen met twee
vingers 26
schuiven 26
Tikken met twee vingers 27
Touchpadbewegingen tikken met
twee vingers 27
Touchpadbeweging in- en uitzoomen
met twee vingers 26
Touchpadlampje, herkennen 10
Touchpadzone
herkennen 9
U
Uitschakelen, computer 37
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 78
USB 3.0-oplaadpoort (met
stroomvoorziening), herkennen
14
USB 3.0-poort 14
USB-apparaten
beschrijving 46
verwijderen 47
USB-apparatuur
aansluiten 47
USB-hubs 46
USB-kabel aansluiten 47
USB-poorten herkennen 14
V
Vaste schijf
externe 48
vaste schijf herstellen 76
Ventilatieopeningen, herkennen 6,
12
96 Index
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 19
Video 34
volumeknop, herkennen 5
Volumetoetsen herkennen 29
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 39
Wachtwoorden
beheerder 58
BIOS-beheerder 59
DriveLock 61
gebruiker 58
webcam 8, 33
Webcam, herkennen 8
Windows 7, dvd met
besturingssysteem
maken 74
voor herstel gebruiken 77
Windows 7, media met
besturingssysteem
maken 74
voor herstel gebruiken 77
Windows-applicatietoets
herkennen 11
Windows-knop
herkennen 9
Windows-knop, herkennen 11
Windows Opstartherstel,
gebruiken 75
WLAN, label 86
WLAN-antennes, herkennen 8
WLAN-apparaat 17, 86
WWAN-antennes herkennen 8
WWAN-apparaat 15, 20
Index 97
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107

HP EliteBook Revolve 810 G3 Base Model Tablet Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor